6 minute read
Casembroot
de vierde opdrachtgever van het ursulaschrijn van hans memling geïdentificeerd
1 Hans Memling, Ursulaschrijn, 1482-1489, olieverf op paneel, Sint-Janshospitaal Brugge, korte zijde met twee zusters Foto: Lukasweb
Advertisement
Het Sint-Janshospitaal toont in de vaste opstelling zes panelen van Hans Memling. Ze zijn bepalend voor de internationale uitstraling van het museum en met stip de grootste publiekstrekkers, met de triptiek met Johannes de Doper en Johannes de Evangelist en het Ursulaschrijn op kop. Door MIEKE PAREZ en DR. RONALD VAN BELLE
Beide werken werden in opdracht van de kloostergemeenschap geschilderd. De opdrachtgevers van het Johannesretabel uit 1479 lieten zich door Memling prominent op de buitenluiken afbeelden. Ze werden door James Weale geïdentificeerd als Agnes Casembroot en Clara Van Hulsen, respectievelijk overste en spindezuster, en Antheunis Seghers en Jacob de Ceuninc, respectievelijk meester en bursier, samen de vier leidinggevenden van het hospitaal zeg maar. De opdrachtgevers van het Ursulaschrijn komen minder nadrukkelijk in beeld. Ze werden - eenmalig in het oeuvre van Memling - in de vorm van een beeldje van hun patroonheilige op de vier hoeken van het schrijn neergezet. De vier hoekbeeldjes stellen de HH. Jacobus, Johannes de Evangelist, Agnes en Elisabeth voor. De opdrachtgevers werden dus niet persoonlijk uitgebeeld en niet door Hans Memling, maar indirect, door een anonieme beeldsnijder. De beeldjes staan voor Jacob de Ceuninc en Jan Floreins, en Agnes Casembroot en een zuster met de voornaam Elisabeth. Bijzonder hierbij is dat Agnes Casembroot en Jacob de Ceuninc er opnieuw bij zijn. De derde opdrachtgever, Jan Floreins, gaf in 1479 aan Memling de opdracht voor een triptiek met de Aanbidding, en was met het Ursulaschrijn dus eveneens aan zijn tweede opdracht toe. Deze drie kloosterlingen speelden onbewust de hoofdrol in de uitzonderlijke relatie tussen Hans Memling en de communauteit van Sint-Jan. Via de translatieakte van 21 oktober 1489 zijn we goed ingelicht over de plechtige intrede van het Ursulaschrijn in het hospitaal. Het document werd door notaris Rombout de Doppere opgesteld en beschrijft de overdracht van de relieken van Ursula en andere heiligen in het gloednieuwe Ursulaschrijn van Memling. Het document vermeldt wie bij de plechtigheid als getuige was gevraagd. Hans Memling was er niet bij, vermoedelijk omdat het een strikt religieuze aangelegenheid betrof. Van de vier
opdrachtgevers waren Jan Floreins en Jacob de Ceuninc aanwezig. Agnes Casembroot was in de loop van 1489 overleden. De nieuwe overste, Jossine van Dudzeele was er ook, samen met de andere zusters. De opdrachtgever met de voornaam ‘Elisabeth’ stelde de onderzoekers al lang voor een probleem. Er kon in de hospitaalarchieven geen leidinggevende met die voornaam worden gevonden, wel een gewone zuster, Elisabeth Mijnsheeren. Deze piste was echter weinig aannemelijk want ze werd na 1469 niet meer
in de bronnen vermeld. Ook de identificatie van twee kloosterzusters op één van de korte zijden vormde een probleem. Weale linkte er twee foutieve namen aan. Onderzoekers hielden het bij ‘twee zusters die de kloostergemeenschap vertegenwoordigden’. Beide problemen lijken vandaag opgelost: dr. Ronald Van Belle legde de ontbrekende link tijdens zijn onderzoek naar grafzerken in het SintJanshospitaal. Zijn belangrijke vondst bleef onopgemerkt maar werd door mij opgepikt toen ik mij in de literatuur over de grafzerken verdiepte. We laten hem zelf aan het woord: RVB: ”De vondst van een aantal grafzerken tijdens de restauratie van de voormalige ziekenzaal in februari 1997 leidde tot nieuwe inzichten over wie in het hospitaal verbleef en er begraven werd. De grafzerken en fragmenten werden aangetroffen als dekplaten van de riolering van de oude ziekenzaal. Na een grondig onderzoek bleek dat het om broeders, zusters en weldoeners van het hospitaal ging. Een grafzerk van Doornikse kalksteen trok de aandacht door zijn afmetingen (H 200,5 x B 108,5 cm) en verzorgde afwerking. De afgebeelde persoon bleek Liisbette (Elisabeth) Casembroot te zijn, dochter van Lenaert Casembroot en echtgenote van Philips de Backere. Ze was overleden in 1482. Liisbette was bovendien de zus van Agnes Casembroot, de overste van St.-Jan in 1459- 1460, 1462-1463, en onafgebroken tussen 1469-1470 tot waarschijnlijk 1488-1489. De familie Casembroot behoorde tot de elite van Brugge. Dat verklaart ook waarom Agnes zo’n hoge functie bekleedde. De familie de Backere had fortuin gemaakt in de houthandel en behoorde tot de rijkste families van Brugge. Over de activiteiten van echtgenoot Philips weten we echter niets. Liisbette was geen kloosterzuster maar een zuster familiaris of lekenzuster. Lekenzusters legden de gelofte van gehoorzaamheid en kuisheid af en kregen kost en inwoon voor de rest van hun leven. Liisbette zal ongetwijfeld haar zus Agnes in haar verschillende taken hebben bijgestaan. Dat ze lekenzuster was blijkt uit volgende archieftekst waarin ze geld overmaakt voor de viering van het jaargetijde van haar overleden echtgenoot: ‘sondach voor meye 1449 - sondachs voor meye 1450’ – ‘van zr Lysbette sBackers iaerghetide vj s.p.’ Liisbette was dus in 1449-1450 al weduwe en verbleef meer dan 30 jaar als lekenzuster in het hospitaal! Dat ze geen kloosterzuster was blijkt uit het feit dat ze niet opgenomen werd in de lijsten van de kloosterzusters en de term ‘zuster’ ook niet op haar grafzerk voorkomt maar wel die van ‘wedewe’. De rekeningen van 1482 vermelden verder ’Van der sepulture van der voorseide wedewe gheconsenteert voor den choor
1 2
ontfaen xxiiij L par.’Haar grafzerk kostte 24 £ parisis en haar bijzetting in het koor wijst op het aanzien dat Liisbette bij de hospitaalgemeenschap genoot. Op haar zerk staat ze afgebeeld in een lang gewaad met een falie, een grote sluier die als bovenkleed over het hoofd getrokken werd en deels onder de armen gekneld. Gezicht en handen zijn met wit marmer ingelegd: het bovenste deel van haar gezicht toont haar gelaatstrekken, het onderste deel stelt de guimpe of kindoek voor. De koperen wapenschildjes van haar familie en het schildje van echtgenote zijn verdwenen. Liisbette Casembroot was vrij vermogend. De hospitaalrekeningen vermelden bij haar overlijden de schenking van een grote geldsom aan haar zuster Agnes: 240 £ parisis als vijfde deel van de successie. Liisbette liet daarenboven nog eens 92 £ aan het hospitaal na. Het bedrag van 332 £ parisis vertegenwoordigde iets meer dan 22 £ groten Vlaamse munt. Omgezet naar vandaag bedraagt de totale schenking van Liisbette iets meer dan 68.112 €, wat toen een aanzienlijk bedrag was. Het lijkt dan ook aannemelijk dat deze geldsom door overste Agnes Casembroot aangewend werd om haar deel in het Ursulaschrijn van Memling te bekostigen. Als opdrachtgeefster heeft ze de herinnering aan haar zuster Liisbette willen in ere houden met de afbeelding van de H. Elisabeth als vierde hoekbeeldje. De levenswandel en de belangrijke schenkingen van Liisbette zullen ongetwijfeld hiertoe bijgedragen hebben. Algemeen werd aangenomen dat de twee kloosterzusters op de smalle zijde de opdrachtgeefsters van het schrijn waren. De door Weale voorgestelde kloosterzusters overtuigden niet en daarom stelde men dat deze twee zusters ‘de kloostergemeenschap vertegenwoordigden’. Wij menen dat de schilder zich in dat geval niet zou beperkt hebben tot de voorstelling van twee zusters maar voor een grotere groep zou gekozen hebben. Wij vragen ons dan
ook af of de afgebeelde zusters niet een laatste eerbetoon vormen aan Agnes als belangrijke overste en Liisbette als lekenzuster en bijzon- dere weldoenster. Het lijkt ons goed mogelijk dat Agnes Casembroot als medeschenkster van het Ursulaschrijn zo de herinnering aan haar zuster heeft willen bestendigen.”
Tot zover dr. Van Belle. We mogen hieruit beslui- ten dat het Ursulaschrijn, dat gedateerd wordt als ‘voor 1489’ (terminus ante quem) voort- aan kan worden gedateerd als ‘1482-1489’. Het is aannemelijk dat Agnes in 1482 aan Memling de opdracht gaf om Liisbette postuum op het schrijn af te beelden. 1482 is bijgevolg een terminus post quem voor de realisatie van het Ursulaschrijn. Het is niet ondenkbaar dat Agnes Casembroot het initiatief nam voor de opdracht voor het Ursulaschrijn omdat ze de substantiële som waarover ze in 1482 plots beschikte, goed wilde besteden. Vandaar wel- licht ook de dubbele aanwezigheid van Agnes en Liisbette op het schrijn.
1 Hans Memling, Ursulaschrijn, 1482- 1489, olieverf op paneel, Sint-Jans- hospitaal Brugge, de H. Elisabeth Foto: Lukasweb
2 Hans Memling, Ursulaschrijn, 1482- 1489, olieverf op paneel, Sint-Jans- hospitaal Brugge, de H. Agnes Foto: Lukasweb
3 Wrijfprent van de grafzerk van Liisbette Casembroot Foto: Ronald van Belle
3