MUSEUM
BULLETIN
2
allesbehalve alledaags relieken en volksdevotie reflecties op het volkskundemuseum
driemaandelijks tijdschrift afgiftekantoor
8000
- 36ste jaargang apr-jun 2016 1 - 2 de afdeling P408620
brugge
Voorwoord directie
3
Allesbehalve alledaags
4
Relieken en volksdevotie
9
Naar een meer eigentijds Volkskundemuseum
14
Vrienden van de Musea
23
Gezellig in het groen Het Gezellemuseum heeft een tuin waar het fijn toeven is: mals gras en voldoende bomen (mét vogeltjes) die op mooie zomerdagen voor schaduw zorgen. Tijdens de openingsuren van het museum is de tuin gratis toegankelijk voor bezoekers. Ideaal dus voor wie even wil uitblazen. Van 4 juni tot 31 augustus kan je aan de kassa van het museum een dekentje vragen om mee te nemen in de tuin. De gebruiksaanwijzing is eenvoudig: uitspreiden en dan even niksen, gezellig babbelen of in een boek duiken want bij elk dekentje zit een dichtbundel om in te grasduinen.
Afbeelding cover: René Heyvaert, Zonder titel, 1981, mixed media, 271 x 13 cm, Cera-collectie / M – Museum Leuven. Courtesy LIGHTMACHINE agency. Foto Jan Mast. © SABAM Belgium 2016
museumbulletin > directie
beste museumvriend, beste lezer, De winter heeft dit voorjaar net iets langer geduurd dan ons lief was… Of daar hekserij mee gepaard ging, laten we in het midden. In elk geval, word je in het Hospitaalmuseum dezer dagen betoverd: de Heksen van Brueghel wanen er rond en worden door een heel divers nationaal en internationaal publiek massaal geapprecieerd. Maar het kan niet anders dan dat de lente en de zomer op komst zijn en wij onze blik kunnen richten op een boeiend seizoen waar de musea vooral inzetten op hun vaste collecties. In het Groeningemuseum wordt in afwachting van de najaartentoonstelling over de ‘Kunst van het recht’ de vaste opstelling van de Oude Meesters aangevuld met een reeks van rondom spectaculaire bruiklenen uit particulier bezit. De tot nu toe bijna volledig onbekende triptiek van de Meester van de Lucialegende, die ons vanuit Spanje werd uitgeleend, is zonder enige twijfel het meest indrukwekkend topstuk dat tijdelijk aan onze collectie wordt toegevoegd. En op vlak van moderne kunst is er een collectieopstelling bedacht die de bestaande collectie in een verassend licht weet te zetten. Daarover kan je lezen in de bijdrage van Filip Demeyer. Inzetten op de vaste collectie vraagt veel werk achter de schermen. Publicaties zijn een brug tussen wetenschappelijk onderzoek en publieksontsluiting. Voor het Hospitaalmuseum verscheen onlangs een speciaal nummer van het Nederlandse ‘Kunstschrift’ over Memling,
waarin vooral medewerkers van de Brugse musea, van het Kenniscentrum vzw en van de Vlaamse Kunstcollectie vzw bijdragen leverden. Dit boeiende tijdschrift kwam er terwijl er volop wordt gewerkt aan de drukproeven voor twee gloednieuwe museumgidsen voor het Hospitaalmuseum en het Groeningemuseum, die in het najaar bij uitgeverij Ludion zullen verschijnen en de vaste collecties herwaarderen. We hopen uiteraard dat dit de laatste keer is dat een Groeningegids moet vertrekken vanuit het bestaande gebouw. Sinds de oplevering van de haalbaarheidsstudie over de uitbreiding van de musea met nieuwe tentoonstellingsfaciliteiten werken bestuur en gemeenteraad immers samen met ons aan een duurzaam toekomstbeleid en worden achter de schermen belangrijke beslissingen voorbereid. Museumbeleid vraagt visieontwikkeling op lange termijn en de durf en wil om nieuwe, frisse ideeën toe te laten. Over hoe dit verloopt in het Volkskundemuseum krijg je zicht op in het artikel van Geert Souvereyns. Er wordt eveneens druk gewerkt aan de invulling van het Gruuthusepaleis waarbij een evenwicht nagestreefd wordt tussen de presentatie van bijzonder uiteenlopende collectiestukken enerzijds, en anderzijds een voor de bezoekers helder parcours dat kennis laat maken met de boeiende geschiedenis van Brugge. In de Brugse musea is er de voorbije weken hard gewerkt aan de inhoudelijke en admini-
stratieve jaarverslagen over 2015 die aan de Vlaamse gemeenschap worden overgemaakt. Ook dat hoort er bij… En om de zomer helemaal aan te kondigen, valt tot slot ook nog te vermelden dat in de komende maanden rond de Gentpoort een tijdelijke preTriënnale te verwachten staat met een nieuw pop-up café en nieuwe kunstwerken. Mogen de weergoden ons ook dit jaar goed gezind zijn! Veel leesgenot. Till-Holger Borchert Hubert De Witte
3
museumbulletin > allesbehalve alledaags
allesbehalve alledaags.
een keuze uit de collectie 1950-1980. Het Groeningemuseum bezit een kleine maar interessante collectie moderne kunst. Ze wordt wisselend gepresenteerd in de laatste zalen van het Groeningemuseum of in het Arentshuis. Soms tonen we ensembles van één kunstenaar, op andere momenten brengen we tijdgenoten samen. Het is telkens een uitdaging om in die presentaties nieuwe linken te zoeken en verbanden te leggen. Die kunnen van (kunst)historische, visuele of inhoudelijke aard zijn. In een kleine thematentoonstelling wordt tot begin oktober aandacht besteed aan de interesse voor de dagelijkse omgeving en het gebruik van alledaagse voorwerpen in de kunst van de jaren 1950, 1960 en 1970. Door FILIP L. DEMEYER
In de zomer van 2013 organiseerden we in de benedenzalen van het Arentshuis was het nu zestig of zeventig? De tentoonstelling gaf een beeld van de tijdsgeest van de jaren 1960 en 1970 met werk uit de eigen collectie en bruiklenen van Evelyne Axell, Pol Mara, Pieter Celie, Antoon De Clerck, Etienne Elias, Raoul De Keyser, Michel Martens, Jacques Verduyn, Marcel Maeyer, Paul de Vree, Joseph Willaert en Roger Raveel. In de laatste zaal van het Groeningemuseum zijn een aantal van die werken nu opnieuw te zien maar in een andere combinatie en met een andere invalshoek. Werk van René Heyvaert, met een aantal bruiklenen uit de Cera-collectie / M – Museum Leuven, vult de presentatie aan.
4
raveel en de keyser Hoewel beide kunstenaars uiteindelijk een eigen richting uitgaan, zijn Roger Raveel en Raoul De Keyser bloedbroeders in de jaren 1960. Samen met de bevriende kunstenaars Etienne Elias en Reinier Lucassen beschilderen ze de keldergangen van het kasteel van Beervelde in 1966-1967. De Keyser, Raveel, Elias, Lucassen, Antoon De Clerck, de dichter Roland Jooris en Anton Herbert organiseren van 28 tot 30 maart 1969 de kunsthappening Dulciakunst in de Dulcia-breigoedfabriek in Zottegem. In 1967 ontwerpen Raoul De Keyser en Antoon De Clerck een doos voor de gedichten van Roland Jooris. “raoul de keyser maakte een doos, roland joris stak er gedichten in, antoon
1 Raoul De Keyser, Roland Jooris en
Antoon De Clerck, Een verpakte gedachte, 1967, zeefdruk op karton, 248 x 159 x 52 mm, Groeningemuseum, inv. 1997.GRO0030.III. Foto Dominique Provost. © SABAM Belgium 2016 2 Raoul De Keyser, Slang, 1966, olie-
verf op doek, 68 x 52 cm, Groeningemuseum, inv. 1989. GRO0029.I. Foto Dominique Provost. © SABAM Belgium 2016 1|2
de clerck gaf ze een beelding. Een verpakte gedachte, 1 van de tweehonderdvijftig dozen gemaakt in 1967”, staat er op het colofon. De elf gedichten van Roland Jooris hebben het werk van de kunstenaars Pablo Picasso, Constant Permeke, Al Held, Reinier Lucassen, Roger Raveel, Pieter Bruegel, Claes Oldenburg en Robert Indiana als inspiratiebron. De vrienden Raveel en Lucassen, die niet aan het project deelnemen, komen in gedichten aan bod. Opvallend is ook de aandacht voor de popart-kunstenaars Oldenburg en Indiana. De doos is een herneming in het klein van de ‘linnen dozen’ die De Keyser in die periode maakt en waarvan het Groeningemuseum Linnen doos IV (veldsituatie) uit 1969 in bezit heeft. Antoon De Clerck zal later evolueren naar een vorm van hyperrealisme met poëtische inslag maar is op dat ogenblik overduidelijk geïnspireerd door de popart. Hij verzorgt twee jaar later ook de ‘beelding’ van de Dulcia-catalogus. De alledaagse werkelijkheid duikt in de doos op onder de vorm van een afbeelding van een tuinslang. Eenzelfde tuinslang zien we ook in het werk Slang van De Keyser uit 1966 en ook Antoon De Clerck blijkt een voorliefde te hebben voor het schilderen van tuinslangen. Maar
er is meer. De doos met de gedichten wordt opgevat als een inhoud met vooral ook een verpakking, een verkoopsobject. Bij de voorstelling op 21 april 1967 in de Gentse galerij Kaleidoscoop worden de dozen op elkaar gestapeld zoals koopwaar in een warenhuis. Andy Warhol en zijn Brillo Box uit 1964 zijn niet veraf. a soft typewriter- zo noemde claes oldenburg een van zijn objecten, en vandaag denk ik aan hem: een verpakte gedachte, even voor zonsondergang; het onvatbare transport van een voorwerp, tot waar men het kneedbaar weet; en wat men gevoel noemt verheldert: Soft Typewriter. 1963. Vinyl, kapok, muslin, plexiglass. Courtesy Sidney Janis Gallery 15 East 57th Street New York Roland Jooris
De manier van schilderen van De Keyser, Raveel en de kunstenaarsvrienden uit de jaren 1960 wordt omschreven als 'nieuwe figuratie' of 'nieuwe visie'. Allen waren ze opgegroeid met het expressionisme als leidende stroming. In de jaren 1950 en 1960 evolueren deze kunstenaars naar een figuratie, vermengd met abstracte elementen. Tijdens de jaren 1960 is hun stijl zeer gelijklopend, gaandeweg evolueert iedere kunstenaar binnen een persoonlijke stijl naar meer of minder abstractie. Roger Raveel is een kleine tien jaar ouder dan Raoul De Keyser. Zijn werk kent reeds in de jaren 1950 een interessante ontwikkeling. Het Groeningemuseum heeft het belangrijke werk Man op de rug gezien uit 1952 in bezit. Daarnaast zijn er in de collectie heel wat tekeningen uit die periode. Ze laten zien hoe Raveel de omgeving tekent en schildert als een tweedimensionale werkelijkheid. Dat was niet echt nieuw, de expressionisten Constant Permeke, Gust De Smet en Frits Van den Berghe waren in de jaren 1920 onder invloed van het kubisme reeds in die richting geëvolueerd. Nieuw bij Raveel is dat hij de werkelijkheid doorbreekt met verticale banden niet-werkelijkheid, witte abstracte stroken of vlakken die afstand creëren. Raveel woont en
5
museumbulletin > allesbehalve alledaags
1
2
1 Roger Raveel, Man op de rug ge-
zien, 1952, olieverf op unalit, 154 x 122 cm, Groeningemuseum, inv. 0000.GRO1639.I. Foto Dominique Provost. © SABAM Belgium 2016
werkt in Machelen aan de Leie. Hij tekent en schildert zijn buurt, waaronder tuinen met voor die tijd in Vlaanderen typische betonplaten als omheining en betonpalen met wasdraad. Zowel Raveel als De Keyser tekenen en schilderen het plaatselijke voetbalveld.
lokale, landelijke popart 2 Roger Raveel, De middenveldcirkel,
1951, potlood op papier, 359 x 267 cm, Groeningemuseum, inv. 1986. GRO0076.II. Foto Dominique Provost. © SABAM Belgium 2016
3 Joseph Willaert, Huisje in de zon,
1968, acrylverf op doek + cementtegels, 230 x 500 x 60 cm, Groeningemuseum, inv. 1974. GRO0032.I. Foto Dominique Provost. © SABAM Belgium 2016
6
Roger Raveel gaat in de jaren 1960 echte voorwerpen in zijn werk integreren. Hij vindt hiermee duidelijk aansluiting bij de popart en vooral bij het werk van Robert Rauschenberg. In Uw wereld in mijn tuin uit 1968 worden wij deel van zijn tuin via de spiegels waartussen we wandelen en ook een levende vogel maakt deel uit van het kunstwerk. Het werk is niet te zien in de huidige presentatie maar was in de zomer van 2013 wel in het Arentshuis opgesteld, met een levende kanarie, volgens de wens van de kunstenaar. Het opgesloten vogeltje zorgde voor de nodige positieve en negatieve reacties en daar ging het bij Raveel net om. Hij wilde de tegen-
stellingen cultuur-natuur en vrijheid-gevangenschap duidelijk stellen. Anno 2013 was hij daar nog steeds in geslaagd. Niet alleen het werk van Roger Raveel maakt aansluiting met de popart. Hoewel de schilderijen van Marcel Maeyer uit de jaren 1970 tot het hyperrealisme worden gerekend, kan je er evenzeer popart in zien. Koningin MariaHendrikaplein Gent werd getoond op de derde Triënnale in Brugge in 1974 en vervolgens aangekocht voor het Groeningemuseum. Het maakt deel uit van een reeks van stoepranden en zebrapaden, geschilderd naar straatbeelden uit de omgeving van het Gentse Sint-Pietersstation. Een simpele, alledaagse straatomgeving, tot kunst verheven. Joseph Willaert plaatst zijn geschilderde Huisje in de zon uit 1968 in een decor met echte betontegels. Hij toont het werk op de Tweede Triënnale in Brugge in 1971. In de aanloop naar de tentoonstelling The World Goes Pop in 2015, organiseerde Tate Modern in 2013 een sympo-
sium over 'global pop art'. Daar werd het beeld gecorrigeerd dat popart alleen een Amerikaans en grootstedelijk fenomeen is. In tal van landen van West- en Oost-Europa, Azië en ZuidAmerika blijkt er een boeiende en bloeiende popart-scène geweest te zijn, soms geïnspireerd door de VS maar heel vaak geworteld in de eigen (vaak traditionele) kunst. Telkens met eenzelfde insteek: de afkeer van de vormelijk ingewikkelde abstracte kunst en de aandacht voor het alledaags realisme, uitgedrukt door het afbeelden of het integreren van doordeweekse omgevingen en voorwerpen. Het oeuvre van Joseph Willaert is een heel mooi voorbeeld van 'landelijke popart'. Willaert neemt zijn woningen in Leke, Brugge of Oostende als model. Ofwel schildert hij elementen uit het dorp, zoals het dorpscafé, en het landschap dat hij om zich heen ziet. In een soort naïeve stijl die het onbekommerde van dat landelijke leven uitdrukt. De kleuren zijn zomers fel en blij, eigen aan de tijdsgeest. De beginnende aandacht voor
het oplossen van milieuproblemen doet dromen dat het dorp zal duren... Willaert integreert vaak echte voorwerpen in zijn kunst, of hij laat het schilderij in de omgeving doorlopen. Daarmee sluit hij aan bij kunstenaars als Raveel en bij internationale tendensen.
vlaamse arte povera René Heyvaert maakt eenvoudige vormen in hout of steen. Of hij integreert voorwerpen als schoenen, lucifersdoosjes, lepels en vorken in zijn kunst. Ook hij sluit daarmee aan bij het verhaal van de popart. Maar zijn oeuvre is diverser. Een groot deel van zijn werk kan tot een vorm van formeel minimalisme gerekend worden. Zijn mail-art heeft een duidelijke Fluxusstempel. Een deel van zijn werk is duidelijk dada of concept art en ik noem zijn oeuvre graag arte povera. Dat begrip werd in 1967 voor het eerst gebruikt door de Italiaanse criticus Germano Celant om het werk van kunstenaars als Giovanni Anselmo, Luciano Fabro, Jannis Kounellis, Mario Merz, Giuseppe Penone en
Gilberto Zorio aan te duiden. Het gebruik van eenvoudige, natuurlijke en vergankelijke materialen is bij deze kunstenaars een constante. René Heyvaert begint zijn carrière als architect. Hij studeert architectuur aan het Sint-Lucasinstituut in Gent van 1947 tot 1951, doet legerdienst en trekt in opdracht van het Belgisch leger voor een eerste bouwopdracht naar Belgisch Kongo. Hij informeert zich ondertussen grondig over kunst en architectuur en hij zal zijn leven lang reizen, gebouwen en tentoonstellingen bezoeken. Van 1955 tot 1970 zal hij samen met studiegenoten Olivier Nowé en André Platel woningen en appartementen in het Gentse realiseren. In 1957-1958 bouwt hij een iconische woning voor zijn broer Gilbert in Destelbergen, het voorbije jaar onder impuls van diens dochter Lieve en criticus Sam Steverlynck opengesteld als kunstenaarsresidentie. Tweemaal woont hij voor langere tijd in de States, hij werkt er o.a. samen met Joseph en Louise Marlow in Denver, vertegenwoordigers van de Colorado Interna3
7
museumbulletin > allesbehalve alledaags
1 René Heyvaert, Zonder titel, 1980,
mixed media, 25 x 7 x 7 cm, Ceracollectie / M – Museum Leuven. Courtesy LIGHTMACHINE agency. Foto Philippe Debeerst. © SABAM Belgium 2016
voorgedrukte bladen. Het werk van René Heyvaert werd in zijn tijd niet door iedereen begrepen en gewaardeerd. Ook nu is dat nog steeds niet het geval. Museumbezoekers nemen er niet altijd de tijd voor. Er zijn ondertussen enkele publicaties over René Heyvaert maar de echte studie naar zijn internationale betekenis moet nog starten. Ondertussen is hij voor heel wat jonge kunstenaars een voorbeeld. Ik besluit dit artikel graag met een citaat uit zijn publicatie ‘Kunst is een tweesnijdend zwaard’.
tional Style. Heyvaert maakt er kleurrijke geometrische ontwerpen, ze worden uitgevoerd als schilderij, textiel of als gevelmozaïek. Vanaf 1970 wordt René Heyvaert voltijds beeldend kunstenaar. In zijn dagboek schrijft hij “Mirakel – hergeboorte – ik zal een koninkrijk stichten”. Tot aan zijn dood in 1984 zal hij een immens oeuvre ontwikkelen dat voortvloeit uit en een illustratie is van zijn eigen leven maar het uiteindelijk in alles overstijgt. Zijn buren begrijpen hem niet als hij materiaal uit de natuur haalt en bijvoorbeeld twee aaneengebonden takken voor zijn deur zet. “Ik weet met absolute zekerheid dat mijn werk Kunst is. Mijn werk is de consequente voortzetting van een duizenden jaren oude traditie. Ik ken de toverspreuk. Want Kunst is magie. Ik weet niet waar ik heen wil. Ik ben er. Eens dat is de toverspreuk over.” (november-december 1978)
8
Hij leest en reist veel, bezoekt tal van tentoonstellingen (waaronder de Triënnale 1, 2 en 3 in Brugge en Documenta in Kassel) en stelt heel vaak tentoon. Vooral in galerie Kaleidoscoop en bij Richard Foncke in Gent en in Galerij Drieghe in Wetteren maar ook op tal van andere plaatsen. Heyvaert is bevriend met o.a. Joseph Willaert en stelt tentoon naast Dan Van Severen. Hij maakt werk met wilgentakken, papier, karton, lucifersdoosjes, borstels en kapstokken. Een immense hoeveelheid fotografisch werk stapelt zich op en zijn dagboeken zijn kunstenaarsboeken. Zijn ziekte veroordeelt hem tot een beperkte en uitgekiende voeding en kluistert hem vaak aan de keukentafel. Niet verwonderlijk dat hier wonderbaarlijk werk ontstaat. Tussendoor maakt hij geometrischminimalistische tekeningen die repetitief ontstaan door het plaatsen van lijnen in kleur op
Kunst teert voort op Kunst. en is toch altijd iets anders. omdat Kunst ontstaat uit drang naar experiment. experiment houdt in : opgedane ervaring en op-te-doene ervaring. Kunst is alleen maar mooi bij gevolg en is nooit als mooi bedoeld. want Kunst dient om Kunst uit de knel te halen. Kunst is een middel om tot elkaar te spreken. en de taal moet voortdurend hernieuwd worden. zoniet zullen we elkaar vlug niet meer verstaan, en bijgevolg ook niet onszelf. want een Mens is een Kultuurfenomeen. zonder Kultuur eet een Mens rauwe wortels en kruipt hij op handen en voeten. het is zeer dringend dit alles eens duidelijk te stellen. in deze zeer bange tijden. René Heyvaert – 28-9-76
Allesbehalve alledaags van 12 maart tot 2 oktober 2016 in zaal 10 van het Groeningemuseum
museumbulletin > oogrelieken, scapulieren, beschermheiligen en andere vormen van volksdevotie
oogrelieken, scapulieren, beschermheiligen en andere vormen van volksdevotie. In 2015 schonk mevrouw Roersch, een dame uit Brugge Sint-Kruis een koffer met diverse reliekogen, attesten, scapulieren en andere vormen van volksdevotie aan de Brugse musea. De inhoud van dat koffertje hadden haar grootmoeder en haar moeder decennia lang zorgvuldig samengebracht en piëteitsvol bewaard. De wens van die dame was dan ook die verzameling in zijn geheel te kunnen doorgeven. Door Benoit KERVYN
Het vereren van relieken is zo oud als het christendom zelf. De eerste christenen vierden de liturgie boven het graf van een martelaar, op die plaatsen kwamen kerken, de lichamen kregen een plaats in of onder het altaar (grafcrypte). De verspreiding van het christendom betekende bijkomende kerken, niet noodzakelijk meer boven een graf. De heilige werd opgegraven (‘elevatio’) en verplaatst (‘translatio’) naar een nieuwe kerk. Eveneens werden de lichamen gefragmenteerd (‘portitio’) en als relieken verspreid over diverse plaatsen vooral richting Constantinopel. Hoewel reeds in 386 de Oost-Romeinse keizer strenge wetten had afgevaardigd, werden de ‘membra
martyrum’ snel een voorwerp van handel, ruil, diefstal en… vervalsing. Zeker in tijden waar de geneeskunde zich herleidde tot het piskijken en aderlaten was met zijn pijn, ziekte en klachten gaan aankloppen bij die welbepaalde heilige het enige soelaas. Het was voor de noodlijdende dan ook van belang om die heilige bij zich te hebben, om zijn steun te voelen. Relieken hebben dan ook altijd een belangrijke rol gespeeld in de (volks)devotie. Dit bleek nog eens af te leiden uit de tentoonstelling ‘Relieken, reliekhouders, rituelen’
9
museumbulletin > oogrelieken, scapulieren, beschermheiligen en andere vormen van volksdevotie
1
gehouden in de Sint-Gilliskerk n.a.v. Erfgoeddag (25 maart- 8 mei 2016, org. Musea Brugge / consulent religieus erfgoed). De kern van de tentoonstelling waren relieken uit de Sint-Gilliskerk zelf, aangevuld met zaken uit privécollecties en enkele exemplaren uit de verzameling van de Hospitaalzusters van SintJan. Ook uit de collectie Musea Brugge was een aantal tertiaire relieken te zien. Deze laatste
10
maken deel uit van een recente schenking gedaan aan de stad Brugge. Misschien eerst verduidelijken wat tertiaire relieken zijn. Er bestaan drie soorten relieken. De belangrijkste zijn de primaire relieken, dit zijn sacrale resten van personen (vandaar ook de term ‘lichamelijke’) zoals bloed, beenderen, tanden, haar.
Vervolgens komen de secundaire relieken, dit zijn objecten (kledij, staf, gebruiksvoorwerp, voorwerpen die direct verwijzen naar de terechtstelling) van een heilige en daardoor een heilige status hebben verworven. Ten slotte hebben we de tertiaire relieken of zaken die een primaire of secundaire reliek hebben aangeraakt en daardoor de bovennatuurlijke kracht of ‘virtus’ van die reliek heeft
1 Koffer met 19e en begin 20e-eeuw-
se devotionalia Foto: Dominique Provost 2 Crucifixen met relieken uit de Ro-
meinse catacombe San Callisto Foto: Dominique Provost
2
overgenomen, (zoals een splinter die over een kruisreliek is gewreven). De eerste en tweede graadrelieken worden bewaard in al dan niet rijkuitgewerkte reliekhouders in kathedralen, kerken en kloosters. Tertiaire of derde graadrelieken worden bewaard in een reliekoog/reliekdoos of theca, een klein rond of ovalen metalen doosje met glas aan de voorzijde. Aan de achterzijde verzegeld met een was- of lakzegel en veelal voorzien van een attestnummer en datum. De Kerk stemde in dat die tertiaire relieken buiten een kerkgebouw mochten bewaard worden. Vooral in de 19e eeuw, met de katholieke revival, duiken die op in de huisdevotie. Ter bescherming van het gezin tegen allerhande onheil (blikseminslag, ziekte, plotse dood, echtelijke ruzie, brand…) zien we dan vaak diverse dergelijke reliekdoosjes in een groter geheel verwerkt. De versiering binnen een reliekdoos, vaak het werk van begijnen en kloosterzusters, bestaat uit textiel, papiersnippers, glaspasta en metaaldraad. Een fraai uitgewerkt zwart gelakt houten koffer versierd met inlegwerk (hout, parelmoer en koperen staafjes) herbergt 19e en begin 20e-
eeuwse devotionalia. De moeder en grootmoeder van de dame die het geheel schonk hadden deze collectie samengesteld. Het omvat enkele crucifixen, paternosters, scapulieren, medailles van diverse bedevaartsoorden en meerdere tertiaire relieken al dan niet met hun certificaten. Het zijn getuigenissen van die specifieke devotie uit onze regio voor pakweg de periode 1850-1930. Opmerkelijk zijn twee kleine zilveren crucifixen met corpus. De gegraveerde tekst op de achterzijde luidt: ROMA / CATACOMBE / SAN CALLISTO. Op het eerste zicht lijken ze op gewone kruisjes maar bij nader onderzoek bleek dat een schroefknopje aan het voeteinde er voor zorgt dat het kruisje kan scharnieren. De binnenruimte herbergt een kruisje in klei, we mogen aannemen zand afkomstig uit de catacomben. De overige reliekogen herbergen tertiaire relieken van de heiligen Barbara en Jozef, beiden aanroepen tegen een plotse dood. Sterven zonder dat een priester nog op tijd de laatste sacrament zou hebben toegediend aanzag men als een ramp. In de koffer zitten er meerdere relieken en
medailles van de heilige Theresia van Lisieux (of Theresia van het Kind Jezus en het Heilig Aanschijn, 1873-1897). Deze Franse karmelietes werd in 1923 zalig verklaard, twee jaar later volgde haar heiligverklaring. Ze was dan ook bijzonder populair en het is dan ook niet te verwonderen dat we haar in deze collectie terugvinden. Een van de kleinoden in de koffer vormt een aaneenschakeling van medailles (zowel van Lisieux als van die andere bekende bedevaartsoord nl. de basiliek Notre-Dame de Fourvière te Lyon), een kruisje met het Heilig Hart en een reliekoog met relieken van de cel van Theresia en een partikel van een Agnus Dei. Relieken van Theresia zijn ook terug te vinden in een rond houten doosje fraai versierd met een ‘hortus conclusus’ of omsloten tuin van papier en rolwerk in metaaldraad. Een zilveren doosje, de grote van een zakhorloge, vormt het onderkomen voor diverse partikels. Ook de Peruaanse dominicanes en heilige Rosa van Lima (heilig verklaard in 1671) genoot van een zekere devotie of interesse van de eigenaressen van het koffertje want naast relieken is er ook een attest of echtheidsverklaring. Bij onderzoek van relieken werd dit altijd bekrachtigd door de
11
museumbulletin > oogrelieken, scapulieren, beschermheiligen en andere vormen van volksdevotie
1
3
12
2
twijfeld gerekend worden tot de ontelbare bedevaartsouvenirs van het Mariale bedevaartsoord. Mogelijk behoort het klokje tot dezelfde categorie pelgrimsinsignes. Twee scapulieren, waaronder een fraai geborduurd exemplaar, alsook enkele rozenkransen maken eveneens deel uit van dit geheel. Een dergelijke paternoster is opgeborgen in een gevouwen papiertje met volgend handgeschreven opschrift: Petit chapelet des / treize grâces de St / antoine de padoue / qui à touché à ses reliques et à sa statue / miraculeuse à assise en / italie. Al deze voorwerpen zijn stille getuigenissen van de volksdevotie die tot voor het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) deel uitmaakten van het dagelijks leven van onze voorouders. Dergelijke zaken werden op zich gedragen, in de voering van de mantel, in de binnenzak, in de broekzak, in de handtas. Men was ervan overtuigd dat dit bescherming bood tegen allerhande onheil.
4
1 Bedevaartsklokje 2 Scapulieren 3 Diverse medailles, reliekogen en een
beeldje van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes 4 Echtheidsverklaringen met hun
relieken 5 Koffer
Foto’s: Dominique Provost 5
kerkelijke overheid. Deze in het Latijn voorgedrukte documenten werden verder ingevuld en voorzien van de handtekening en het lakzegel van de plaatselijke bisschop. Naast de reeds aangehaalde medailles rond de heilige Theresia, zijn er van Lourdes en van Onze-Lieve-Vrouw van de Wonderdadige Medaille
(1830, rue du Bac te Parijs), beiden getuigen van de typische devotie uit de 19e eeuw. Eveneens zijn er medailles te plaatsen in de context van WO I. Verder in dit geheel van kleinoden een foedraal, eens de deurtjes geopend, verschijnt een Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes, dit kan onge-
13
museumbulletin > naar een meer eigentijds volkskundemuseum
NAAR EEN MEER EIGENTIJDS VOLKSKUNDEMUSEUM Geert Souvereyns coördineert sinds eind 2014 de werking van het Volkskundemuseum. Het afgelopen jaar leerde hij het museum, zijn geschiedenis en zijn collectie beter kennen. In deze bijdrage formuleert hij enkele denksporen en aanzetten om te komen tot een meer eigentijds Volkskundemuseum. Door Geert SOUVEREYNS
wortels van het volkskundemuseum
1
14
De uitbouw van een Brugs volkskundemuseum is in de eerste plaats een verdienste van Guillaume Michiels (1909-1997). Samen met Evarist Vanheulenbrouck en apotheker Karel De Wolf sticht hij eind 1936 De Bond der Westvlaamsche Folkloristen. Op 27 maart 1937 opent de Bond een eerste tentoonstelling in de Concertzaal in de Sint-Jacobsstraat (nu Cinema Lumière). Twee jaar later, op 1 juli 1939, opent het Folkloremuseum zijn deuren, in de Schermzaal op de eerste verdieping van de Hallen. Guillaume Michiels is de eerste (onbezoldigde) conservator. Bij het uitbreken van W.O. II eist het Belgische leger de Schermzaal op. Pas eind 1948 kan het Folkloremuseum heropenen. Het Brugse Folkloremuseum behoort eigenlijk tot de tweede generatie van volkskundige musea in België. Luik heeft in 1895 al een Folkloremuseum, dat aan de basis ligt van het huidige
Musée de la Vie Wallone. Een Vlaamse evenknie ontstaat in 1907 in Antwerpen. Eerder besteden de wereldtentoonstellingen in Antwerpen van 1894 en in Brussel van 1897 al aandacht aan volkskunde. In diezelfde periode verzamelen leden van de Société Archeologique in Brugge volkskundige voorwerpen en ook in de Brugse tijdschriften Rond den Heerd en Biekorf wordt naarstig gepubliceerd over volkscultuur.
volkscultuur Het begrip ‘volkscultuur’ dekt een ruime lading. Het omvat zowel uitingen van taal (dialecten, liederen, volksliteratuur), feestcultuur (levensrituelen, kalenderfeesten, volksdans, volkspelen), geloof (volksdevotie, processsies, broederschappen) en volkskunst (oude ambachten en huisvlijt). Eigenlijk alle vormen van cultuur, die niet tot de “hoge” cultuur (beeldende kunst, opera, klassieke muziek…) worden gerekend. De volkskundigen van vorige eeuw willen zo-
1
Guillaume Michiels in zijn atelier
2
Groepsfoto bij de opening van de Folkloretentoonstelling in 1937, met Guillaume Michiels als derde van links, Karel De Wolf als vijfde en Evarist Vanheulenbrouck als zevende van links
3 Patacon met voorstelling van het
bolspel
2 veel mogelijk deze volkscultuur beschrijven en inventariseren. En er is haast bij. In 1938 uit de Nederlands taal- en volkskundige Jan de Vries (1890-1964) de volgende hartenkreet: “Om deze volkscultuur vast te leggen, moeten wij ons haasten, want nu de radio tot in de kleinste dorpen zijn schallende stem doet horen, nu de moderne verkeersmiddelen stad en platteland dichter dan ooit tot elkaar hebben gebracht, nu dancing en jazz, bioskoop en krant tot in de verste hoeken hun prooi weten te achterhalen, gaat die oude volksbeschaving sneller verloren dan het in vroegere eeuwen ooit geschied is.” (Uit: Jan de Vries, e.a. Volk van Nederland. Amsterdam, 1938, p.3-4). Gewapend met notablok en fototoestel trekken de volkskundigen naar het platteland en de stedelijke volkswijken om er de laatste restjes volkscultuur te documenteren. Om de materiële relicten ervan te bewaren, richten zij musea op.
van folkloremuseum tot volkskundemuseum In die context ontstaat ook het Brugs Folkloremuseum. Hoe ziet dit museum anno 1939 eruit? Blikvangers zijn drie interieurs die vooral de materiële leefcultuur van vroeger toonden: een winkel, een herberg en een keuken. Deze interieurs zijn – weliswaar in gewijzigde vorm – vandaag nog steeds te zien in het Volkskundemuseum. Daarnaast zijn er vitrines met de meest uiteenlopende voorwerpen: patacons
(ronde schijven uit pijpaarde met beschilderde tafereeltjes, ter versiering van brood bij speciale gelegenheden), koekenplanken, strijkijzers, brillen, drukblokken, merklappen (borduuroefeningen), ex-voto’s… De Hallen blijken op den duur niet zo’n geschikte locatie. Door restauraties en andere reden moet het museum vaak verhuizen en ook de bewaaromstandigheden voor de collectie zijn verre van ideaal. In 1967 koopt de Stad Brugge de ‘schoenmakersrente’ in de Balstraat aan, een rij van 17de-eeuwse eenkamerwoningen. Na een ingrijpende restauratie zijn de huisjes in 1973 klaar om het nieuwe Volkskundemuseum te huisvesten. De Bond van West-Vlaamse Volkskundigen draagt zijn collectie over aan de Stad. Willy Dezutter wordt de eerste stedelijke conservator en blijft dit tot 2007. In 1982 volgt een eerste uitbreiding met onder meer de herberg “In de Zwarte Kat”. Het museum wordt verrijkt met een schoenmakersatelier, een klaslokaal en zalen over volksdevotie, textiel en streekkleding en de pijpverzameling van Achiel Van Acker. De meest recente uitbreiding
dateert van 2003 met drie woningen in de Rolweg. Een moderne galerij in glas en een kunstwerk van Renaat Ramon moeten het museum een meer eigentijds karakter geven. Dit is ook het streven van Sibylla Goegebuer, die van 2002 tot 2008 adjunct-conservator van het Volkskundemuseum is. Zij organiseert onder meer de tentoonstelling Body Business (2005) over lichaamscultuur en –verzorging en het festival Kantlijnen (2008). Beide projecten verbinden erfgoed en volkscultuur aan actualiteit. Zo toont Kantlijnen dat kant niet alleen zaak is van
3
15
museumbulletin > naar een meer eigentijds volkskundemuseum
1 Pijp van meerschuim en amber
met voorstelling van een stierendoder, tweede helft 19de eeuw
2 D’Hanis & Lachaert, Streetvendor,
2006. EĂŠn van de kunstwerken in het Volkskundemuseum tijdens Kantlijnen, 2008
1
2
16
1 Midwinterfeest 2015
Foto: Sarah Bauwens 2 Spekkenbakker Koenraad Vandamme
in actie Foto: Sarah Bauwens 3 Namaste Brugge
Foto: Bieke Depoorter
1
3
2 oude vrouwtjes maar ook van hedendaagse ontwerpers en kunstenaars, die zich door oude kantpatronen en de textuur van kant laten inspireren.
immaterieel erfgoed Het Volkskundemuseum heeft ook altijd aandacht gehad voor de immateriële aspecten van de volkscultuur. Tijdens de jaarlijkse Midwinterfeesten en Aristidefeesten zijn er demonstraties van ambachten en opvoeringen van volkstoneel, –muziek en –dans. In de jaren 1980 en ’90 heeft het museum ook een krulbolbaan en organiseert het knikkertornooien. Een aantal tradities leven vandaag nog voort. Het Midwinterfeest zal dit jaar aan zijn 15de editie toe zijn.
Sinds 1982 loopt er in het museum een zwarte kater rond, die naar de naam Aristide luistert. Afgelopen winter heeft Aristide IV zijn intrede gedaan. En elke eerste en derde donderdag van de maand komt een spekkenbakker snoep maken. Althans tot voor kort, want het museum is momenteel op zoek naar een nieuwe spekkenbakker om deze traditie voort te zetten. De laatste jaren zijn een aantal nieuwe initiatieven genomen op vlak van immaterieel erfgoed. Eind 2011 wordt gestart met Snapshot, een fototentoonstellingenreeks rond Brugse gewoontes, gebruiken en tradities. Het kruim van de Belgische fotografiewereld heeft sindsdien in de binnentuin van het Volkskundemuseum hun werk geëxposeerd: Jimmy Kets, Nick Hannes,
Bieke Depoorter, Max Pinckers, Titus Simoens om maar enkele te noemen. Bij sommige edities is de betrokken erfgoedgemeenschap meer betrokken en worden de foto’s aangevuld met een presentatie van objecten, beeld- en geluidsmateriaal van de gemeenschap. Snapshot focust op tradities met diepe wortels in Brugge: de schuttersgilden, het vissersleven in Zeebrugge, de Meifoor, de voetbalderby, carnaval… Snapshot 11, getiteld Namaste Brugge, is een bijzondere editie, gewijd aan de tradities en de leefcultuur van de Nepalese gemeenschap in Brugge. De Nepalese Bruggelingen vormen de grootste migrantengemeenschap in onze stad. Ook hun tradities verdienen een plaats in het Volkskundemuseum, want als
17
museumbulletin > naar een meer eigentijds volkskundemuseum
nieuwkomers maken zij integraal deel uit van de Brugse samenleving. In die zin is Namaste Brugge symbolisch belangrijk, aangezien volkskundige musea van oudsher ontstaan zijn vanuit de behoefte om de eigen identiteit te benadrukken tegenover de “vreemde en moderne” invloeden. Snapshot voegt een actueel element toe aan een museum waar de tijd lijkt stil te staan. De fotografiereeks stelt ook de erfgoedgemeenschap centraal. De snelle opeenvolging van de edities verhindert echter om dieper op de thema’s in te gaan en alzo de collectie en documentatie van het museum aan te vullen. Dat is wat het Volkskundemuseum in de toekomst terug meer willen doen: meer geïntegreerde projecten, die onderzoek koppelen aan documenteren, verzamelen, tentoonstellen en andere vormen van publieke ontsluiting. En waarbij bestaande instrumenten, zoals de Beeldenbank Brugge, de Verhalenbank en Kaart en Huis Brugge van de Erfgoedcel, worden ingezet. Een andere nieuwigheid in het museum is de traditiewand, een kast met vele deurtjes in de hal voor de museumherberg. Hierin komen wisselende collectiepresentaties over levensrituelen (geboorte, communie, huwelijk, overlijden…) en seizoensgebonden tradities. Daarbij aansluitend organiseert het museum samen met Volkskunde West-Vlaanderen vanaf dit jaar de Zwarte Kat sessies. Viermaal per jaar komen experten, verzamelaars en liefhebbers spreken over bepaalde regionale tradities, oude ambachten of volksverhalen. Op die manier krijgt het immateriële erfgoed een vaste plaats in de werking van het Volkskundemuseum.
nostalgie: een zegen of een vloek? De structuur en het karakter van de permanente opstelling zijn weinig veranderd sinds 1973. Daardoor komt het Volkskundemuseum sommigen over als oubollig. Maar als we de bezoekersreacties in het gastenboek en op Tripadvisor lezen, blijkt dat de bezoekers van het Volkskundemuseum juist deze oubollige sfeer wel weten te appreciëren. Ik citeer er enkele:
18
1 “I remember the schoolroom from my English school”; “Genoten van de nostalgie”; “Terug naar mijn kinderjaren”; “Cest beaucoup des belles émotions et de joie”, “Enfin un musée qui a un âme”, “Great museum, captures the imagination without too much reading”, “De apotheker deed me heel erg denken aan mijn overleden grootvader. Dank je daarvoor”, “Wat een rust!”, “Leuk, ontroerend, herkenbaar”, “Het ruikt hier lekker”. Het Volkskundemuseum is dus in de eerste plaats een aanschouwelijk museum dat de emoties aanspreekt en de zintuigen prikkelt. Het museum wekt bij vele bezoekers vooral een gevoel van nostalgie op, versterkt door de esthetiserende aanpak van de museuminterieurs. En als er nu iets is, waar de haren van een historicus van overeind gaan staan, dan is het wel nostalgie. Het is namelijk een gekleurd en vaak rooskleurig beeld van de geschiedenis. Frans Schouten, Nederlands pedagoog en redacteur van het tijdschrift Levend Erfgoed, ziet daar geen probleem in. Tijdens een verhit debat in 2010 over de toekomst van de volkscultuur zegt hij: “Nostalgie mag dan een roze bril zijn waarmee mensen naar het verleden kijken,
het is in elk geval wel een geïnteresseerde bril. Het is bovendien een bril die door een ruime meerderheid van de potentiële klanten van erfgoedtoerisme wordt gedragen.” Nostalgici zijn overigens niet alleen te vinden onder het oudere, conservatieve deel van de bevolking. Ook zogenaamd progressieve denkers durven wel eens nostalgisch zijn. Denk maar aan de slow-beweging, die het echte vakmanschap wil herwaarderen als reactie tegen de standaardisering van industriële productie en smaak. Of de ecologisten die het evenwicht tussen mens en natuur willen herstellen. En ook de media en de toeristische marketing overspoelen ons met nostalgie. Retro is ‘in’ alsook het reizen naar landen, die nog "traditioneel" zouden zijn, onaangeroerd door de tijd en de moderniteit. Om het boud te stellen, nostalgie kan dienen als glijmiddel of aanknopingspunt om de belangstelling van de bezoekers te wekken. Maar daar mag het niet bij stoppen. Eenmaal de interesse gewekt, kan je de mensen dieper meetrekken in de historische context, meer uitleg geven over maatschappelijke evoluties en ook de minder schone kanten laten zien. Nostalgie is oké als het tegelijk aanzet tot een reflectie over het
heden, de identiteit en het zelfbeeld van een samenleving vandaag.
contextualiseren Dit alles ontbreekt vandaag nog in het Volkskundemuseum. Maar hoe breng je die historische context binnen, zonder juist het aanschouwelijke karakter van het museum teniet te doen? Verschillende bezoekersreacties gaan over de rust die de mensen in het museum ervaren. Alles in de interieurs is gemaakt van natuurlijke materialen. Daar dan schermen, lichtgevende tekstpanelen en geluidsboxen binnenbrengen, doet heel deze beleving teniet. De integratie van nieuwe media zal dus subtiel moeten gebeuren. Een voorbeeld die aantoont dat dit kan, is de tentoonstelling Open House: If Walls Could Talk van de Minnesota Historical Society in 2006. De tentoonstelling vertelt het verhaal van 50 families die achtereenvolgens in hetzelfde huis hebben gewoond gedurende 118 jaar. De ontwerpers hebben op een slimme manier foto’s, bewegende beelden en geluidsfragmenten ingewerkt in kasten, zetels, portretten, televisies, radio’s… in het huis, die de persoonlijke verhalen van de bewoners tot leven brengen. Natuurlijk is het niet mogelijk om alle objecten in het Volkskundemuseum manipuleerbaar te maken, maar op een gedoseerde
wijze is dit zeker mogelijk: digitale fotoalbums om in te bladeren, een scherm verwerkt in een oude fotokader of televisie, een oude telefoon als geluidsdrager… Ook een audioguide met goed vertelde, persoonlijke verhalen, gebaseerd op mondelinge geschiedenis, kan een manier zijn om meer context bij de vaste opstelling te geven.
eigentijds verzamelen Voormalig conservator Willy Dezutter schreef in 1992 in het tijdschrift Vlaanderen (jaargang 41): “Waar is in onze volkskundemusea de eerste plastic slakom te zien? We staan op de drempel van de 21ste eeuw maar over de periode 1950-1990 werd omzeggens niets of zeer weinig verzameld. Hoe zullen we deze periode museaal gestalte geven?” 24 jaar later heeft het Brugse Volkskundemuseum nog steeds geen verzamelbeleid voor de meer recente decennia. Intussen lopen er alsmaar minder mensen rond die herinneringen hebben aan de tijd die in het museum wordt geëvoceerd. Een keuze dringt zich op. Houden we het bij een museum dat de cultuur van het dagelijks leven toont tot omstreeks 1950? Of trekken we de tijdslijn door? Er zijn veel argumenten te bedenken om te kiezen voor de eerste optie. De jaren 1950 zijn op velerlei vlakken een scharnierperiode. De in-
voering van de verplichte sociale zekerheid en de economische groei zorgen voor de opkomst van de welvaartsmaatschappij en de verdere democratisering van de Belgische samenleving. De kloof tussen arm en rijk, volk en elite wordt kleiner. De nog resterende (ambachtelijke) huisnijverheid en de kruidenierswinkels moeten de duimen leggen voor mechanisatie, specialisatie en schaalvergroting. In 1957 opent Delhaize als eerste supermarkt in ons land een filiaal. In de interieurs van het Volkskundemuseum tref je geen kunststoffen aan. Pas in de jaren 1950 komt de massaproductie ervan op gang. Tegelijk doet de technologie zijn intrede in het dagelijks leven: de televisie, koelkast, wasmachine, platendraaier, draagbare (transistor)radio, fototoestellen... Veel van deze toestellen zijn al ontwikkeld vóór W.O. II maar kennen pas algemene verspreiding vanaf de jaren 1950. Terwijl de auto steeds meer het straatbeeld vult, lopen de kerken na 1958 stilletjes aan leeg. Ook heel wat aspecten van volksdevotie gaan verloren. In die zin is het Volkskundemuseum, zoals het vandaag is, een getuigenis van hoe ingrijpend het dagelijkse leven in enkele generaties tijd is veranderd. Maar zal dit ook nog steeds opgaan in 2050? De sterkte van het museum is de herkenbaarheid of het feit dat veel mensen nog herinneringen hebben aan de spullen die wor-
1 Kruidenierswinkel in het Volkskunde-
museum 2 Volksspelen in het Volkskundemuseum
2
19
museumbulletin > naar een meer eigentijds volkskundemuseum
1
1 Interieur woonkamer in het
Volkskundemuseum
den getoond, al is het maar van horen zeggen van oma of opa. Maar die herinneringen zullen onvermijdelijk wegebben. En daarmee ook de emotionele verbondenheid, die – zoals we kunnen afleiden uit de bezoekersreacties – de sterkte is van het Volkskundemuseum.
obstakels of toch niet? Daarom wil ik hier opnieuw – zoals Willy Dezutter 24 jaar geleden – een pleidooi houden om te starten met eigentijds verzamelen of althans de discussie over het nut ervan met mijn collega’s, de directie en het publiek van het museum te openen. Een veelgehoord argument is dat recente spullen niet thuis horen in een historisch museum, en al zeker niet alledaagse, in massa geproduceerde consumptiegoederen. De volkskundigen van de vorige eeuw kampten met dezelfde vooroordelen. Ook zij verzamelden alledaagse gebruiksvoorwerpen, omdat zij beseften
20
dat die ooit zouden verdwijnen. Objecten in een volkskundig of cultuurhistorisch museum ontlenen hun waarde overigens niet aan hun intrinsieke, esthetische of financiële waarde, maar aan hun potentieel om bepaalde aspecten van een tijdsgeest of een maatschappelijke evolutie te illustreren. Niets nieuws onder de zon, dus. Een klassiek verzamelcriteria van stadshistorische of streekmusea is dat de objecten lokaal of regionaal geproduceerd moeten zijn of tenminste uit een lokale of regionale context komen. Zo zijn alle reconstructies van ambachtelijke ateliers in het Volkskundemuseum samengesteld uit objecten, die afkomstig zijn van voormalige Brugse werkplaatsen. Neemt niet weg dat een atelier van een schoenmaker of een kuiper in Brugge er wellicht hetzelfde uitzag als die van een ambtgenoot in pakweg Leuven of Turnhout. Dezelfde werkwijze kan worden gevolgd voor meer recente objecten. De jongerencultuur of
een huiskamer in Brugge zal niet veel hebben verschild van die in een andere provinciale stad. Dit wil echter niet zeggen dat er geen lokale relicten daarvan bewaard hoeven te worden. Typerend voor de jongerencultuur uit de jaren 1970 is bijvoorbeeld het jeugdcentrum Cactus, dat in 1972 is opgericht en waaruit de volkshogeschool en het Cactusfestival in Brugge zijn gegroeid. Dergelijke couleur locale is belangrijk voor de bezoekers en het erfgoednetwerk van de eigen stad en regio. Een meer lokale inslag kan ook bekomen worden door de keuze van de thema’s (bv. toerismebeleving in Brugge en de relatie tussen bezoekers en bewoners) of door de keuze van de gemeenschap die in kaart wordt gebracht. Een lastiger argument is dat de museumreserves al boordevol zijn. In een enquête van de UK Social History Curators Group in 2012 naar de stand van zaken op vlak van contemporary collecting bleek dit één van de meest genoemde obstakels om aan eigentijds verzamelen te beginnen. Tijdsgebrek, personeelstekort en beperkte financiële middelen voor aankopen vullen het rijtje aan. Dit geldt echter niet alleen voor eigentijds verzamelen. Elk museum moet noodgedwongen beperkingen opleggen aan haar verzamelbeleid, als het nu gaat over kunstwerken, historische of eigentijdse objecten. Meer nog, het is omdat veel musea in het verleden te weinig doordacht en selectief hebben verzameld, dat de depots vol zijn. Zeker voor volkskundige musea geldt dat de passieve aanvaarding van schenkingen de reserves voor een groot deel hebben gevuld. Veel objecten belandden zelfs in het depot nadat ze gewoonweg aan de kassa van het museum zijn afgezet. Deze praktijk is de laatste jaren gelukkig een halt toegeroepen. Maar je kan je de vraag stellen of voor deze objecten ook de morele verplichting geldt om hen ten eeuwigen dag te bewaren in het museum. Of anders gezegd, is het wel verantwoord om de schaarse middelen te besteden aan de opslag en de zorg voor objecten, die de depots wellicht nooit zullen verlaten of die elders in een betere conditie of samenhang worden bewaard? Afstoting blijft uiteraard een
instrument dat uiterst behoedzaam moet worden toegepast. Maar het mag ook geen taboe zijn. Zeker als dit een hinderpaal is om in de toekomst wel een doordacht en selectief verzamelbeleid te voeren. Sommige respondenten van de enquête, die de UK Social History Curators Group uitvoerde, wezen op de vergankelijke aard van veel eigentijdse materialen. Maar ook dat heeft musea er niet van weerhouden om in het verleden objecten te verzamelen die eigen moeilijk te bewaren zijn, zoals textiel, papier en organische materialen. Het is net de expertise en taak van musea om hiervoor oplossingen te zoeken.
zeggingskracht van het object De depot- en conserveringsproblematiek blijven natuurlijk een realiteit. Daarom beperken veel musea die eigentijds verzamelen, zich vooral tot foto’s, video en audio. Het Huis van Alijn is een bekend voorbeeld en investeert al jaren in de uitbouw van een bewegend beeldarchief, digitaal fotoarchief en geluidsarchief over het dagelijks leven in Vlaanderen tijdens de tweede helft van de 20ste eeuw. Daarnaast heeft het Gentse museum een aantal zalen ingericht voor de jaren 1950, ’60 en ’70 met voorwerpen, die in vele Vlaamse huiskamers van die tijd terug te vinden waren. Het fysieke object blijft een bijzondere aantrekkingskracht en zeggingskracht hebben. Als voorbereiding van een nieuwe kamer over de jaren 1980, experimenteert het Huis van Alijn met een nieuwe methode: crowdsourcing via sociale media en een online platform. Op die manier tracht het Gentse museum voorwerpen, fenomenen en evoluties te traceren die voor veel mensen een emotionele en identiteitsvormende betekenis hebben. Museumparticipatie-goeroe Nina Simons spreekt over social objects. Dat zijn voorwerpen die een emotionele weerklank hebben en bij de toeschouwers een gesprek kunnen teweeg brengen. Social objects kan een richtinggevend concept zijn voor het Volkskundemuseum bij het definiëren van selectiecriteria voor het verzamelen van eigentijdse objecten.
samenwerking Eigentijds verzamelen doe je ook niet alleen. Het meest bekende voorbeeld is SAMDOK, het samenwerkingsverband van Zweedse cultuurhistorische musea, opgericht in 1977. Het devies van SAMDOK is: “Als je de wereld van vandaag wil documenteren, moet je het nu doen”. De werkwijze is het best te omschrijven als etnografisch veldwerk en verschilt eigenlijk niet zoveel van de werkwijze van de volkskundigen van vorige eeuw. Er worden niet alleen objecten verzameld, maar ook heel de context wordt gedocumenteerd aan de hand van onderzoek, interviews en fotografie. Op vlak van verzameldomeinen maakten de Zweedse musea onderlinge afspraken. SAMDOK hield op te bestaan in 2011. Vooral de strikte protocollen en methodiek en de top-down benadering werden door veel deelnemende conservators als te beperkend ervaren om eigen accenten te leggen of zelf originele invalshoeken te kiezen. Ook in Vlaanderen zijn in het verleden al initiatieven genomen om te komen tot meer samenwerking op vlak van eigentijds verzamelen. In 1985 wijdde de Vlaamse Museumvereniging en de Koninklijke Commissie voor Volkskunde een colloquium aan deze thematiek. En in 2004 vond in Bokrijk een masterclass over eigentijds verzamelen plaats. Het Volkskundemuseum Brugge was telkens bij deze initiatieven betrokken, maar heeft in de praktijk nog weinig gerealiseerd op dit vlak, in tegenstelling tot andere musea. Het is tijd om terug aan te haken bij het overleg rond eigentijds verzamelen en gesprekken aan te knopen met andere musea die op dit vlak actief zijn. Ook lokale heemkundige organisaties kunnen hierin partners zijn. Zo heeft de heemkundige kring Maurits Van Coppenolle doorheen de jaren een uitgebreid digitaal fotoen geluidsarchief opgebouwd. Bovendien heeft deze vereniging verzameld wat de meeste mensen meteen weggooien: reclamebrochures. Oude en recente reclamefolders geven een goed beeld van de wisselende modes en smaken die de consumptiemaatchappij kenmerken. Ook Willy Dezutter is gestart met het bijhouden van reclamebrochures. Alleen ontbreekt het nog
21
museumbulletin > naar een meer eigentijds volkskundemuseum
1
aan een doordachte methode (welke wel en welke niet bijhouden en op welke frequentie).
kinderen van toen Hoewel er geen directe plannen zijn om de inrichting van het Volkskundemuseum drastisch te veranderen, hoeven eigentijdse objecten - eenmaal verworven – niet gedoemd te zijn tot een langdurig verblijf in de depots. Ze zijn ook op korte termijn inzetbaar in exposities en andere publieksactiviteiten, die de link leggen tussen het verleden en het heden. Dat willen we doen met het project Kinderen van toen, senioren van nu. Dit is een bestaand project van de provincie West-Vlaanderen in samenwerking met acht gemeenten in MiddenWest-Vlaanderen. Projectcoördinator Frieda De Koninck verzamelde foto’s over kind zijn in de jaren 1930-1960 en bracht verschillende generaties samen om de verhalen van de oudere
22
generaties door te geven aan de jongeren. Verschillende thema’s uit het dagelijkse leven komen aan bod bij dit project: familie en opvoeding, eten en drinken, kleren en schoenen, wonen, werken, school, media, vervoer, enz. Het project resulteerde in een reizende interactieve expo en een documentaire. In september van dit jaar strijkt de expo neer in het Volkskundemuseum, en blijft daar voor minstens twee jaar. Bedoeling is om ook objecten, foto’s en getuigenissen te verzamelen over de kindertijd van Bruggelingen. Kinderen van toen biedt een kans om de bestaande objecten en gereconstrueerde interieurs in het Volkskundemuseum in een Brugse context te plaatsen en te experimenteren met een interactieve benadering. Tegelijk kan het een start betekenen voor het eigentijds verzamelen, en dit over een onderwerp waar de meeste mensen levendige herinneringen aan overhouden: hun kindertijd.
En zo knopen we terug aan bij het streven van de volkskundigen van het eerste uur: getuigenissen en relicten verzamelen en documenteren over het dagelijks leven, vooraleer ze helemaal verdwenen zijn.
1 Interactieve tentoonstelling
Kinderen van toen, senioren van nu Foto: Provincie West-Vlaanderen
Tot 26 juni 2016 loopt in het Volkskundemuseum de expo ‘Van wens tot mens’ over Brugse geboorterituelen van vroeger en nu. Na of tijdens je bezoek kan je in de gezellige museumherberg ‘In de Zwarte Kat’ terecht bij onze vrijwilligers voor een koffie of een streekbier.
beste museumvriend(in), Bedankt vrijwilligers! In Vlaanderen zijn 750.000 vrijwilligers actief. Sommigen elke dag opnieuw, anderen maken zich met momenten vrij. De één heeft veel tijd, de ander wat minder. Maar één ding hebben ze gemeen: die duizenden vrijwilligers zetten zich onbezoldigd en uit vrije wil in voor een goed doel, bij acties en evenementen of in een of andere organisatie. Onze vrijwilligers zijn elke middag paraat aan de Vriendenbalie in het Groeningemuseum. Ze helpen er de bezoekers op weg, geven informatie over wat er nog in onze andere musea te zien is en plaatsen onze vereniging in de kijker zodat we op die manier ook nieuwe leden werven. Ook bij de lezingen in de Vriendenzaal zorgen ze voor het onthaal en het drankje achteraf. Om ze optimaal te informeren worden op geregelde tijdstippen rondleidingen in de vaste collecties en in tijdelijke exposities georganiseerd. Ook zin om vrijwilliger te worden? Neem contact op met ons secretariaat op via info@vsmb.be. De Raad van Bestuur
23
colofon Museumbulletin is een driemaandelijks tijdschrift van Musea Brugge, uitgegeven door vzw Vrienden van de Stedelijke Musea Brugge Verantwoordelijke uitgever: Bertil van Outryve d’Ydewalle, p/a Dijver 12, 8000 Brugge CoÜrdinatie: Sibylla Goegebuer Eindredactie: Aleid Hemeryck & Geert Souvereyns Redactie: Till-Holger Borchert, Rudy De Nolf, Hubert De Witte, Sibylla Goegebuer, Aleid Hemeryck, Geert Souvereyns museumbulletin.redactie@brugge.be Opmaak: Agates, Brugge Druk: Drukkerij Van Damme-Beke, Brugge
Musea Brugge Dijver 12, 8000 Brugge T 050 44 87 43 F 050 44 87 78 www.museabrugge.be musea@brugge.be