za 31 jan 2015 serie grote zangers Grote Zaal / 20.15 uur voorprogramma / 19.30 uur
Nathalie Stutzmann + Inger Sรถdergren Schuberts Winterreise
PROGRAMMA
za 31 jan 2015 serie grote zangers Grote Zaal / 20.15-21.30 uur
Nathalie Stutzmann + Inger Södergren
DUUR: ca. 75 minuten zonder pauze
Schuberts Winterreise
voorprogramma
Nathalie Stutzmann alt Inger Södergren piano
Grote Zaal / 19.30-20.00 uur
Franz Schubert (1797-1828) Winterreise D911 (1827) Gute Nacht Die Wetterfahne Gefrorne Tränen Erstarrung Der Lindenbaum Wasserflut Auf dem Flusse Rückblick Irrlicht Rast Frühlingstraum Einsamkeit Die Post Der greise Kopf Die Krähe Letzte Hoffnung Im Dorfe Der stürmische Morgen Täuschung Der Wegweiser Das Wirtshaus Mut Die Nebensonnen Der Leiermann
Charlotte Janssen sopraan Mark van Nispen piano Gustav Mahler (1860-1911) Verlorne Müh’! uit Des Knaben Wunderhorn Richard Strauss (1864-1949) Wie sollten wir geheim sie halten, op. 19 nr. 4 Erich Korngold (1879-1957) Welt, ist stille eingeschlafen, op. 22 nr. 3 Alma Mahler (1879-1964) Lobgesang Hugo Wolf (1860-1903) Lied der Mignon (Kennst du das Land?)
Tekst toelichting: Katja Reichenfeld
TOELICHTING Wij weten het allemaal: Schubert werd tijdens zijn leven geen beroemde ster en zijn oeuvre werd grotendeels pas na zijn dood ontdekt. Maar zijn liederen waren wel bekend en geliefd bij amateurzangers. Zij werden in ‘hapklare’ bundels uitgegeven en gekocht om in de huiskamer uit te voeren voor familie en vrienden. Deze beschrijving is schokkend om twee redenen. Ten eerste blijkt dat zelfs zijn intieme vrienden schrokken van de duistere sfeer van Winterreise. Der Lindenbaum met de zoete herinnering aan vervlogen geluk was het enige lied waarmee zij onmiddellijk contact konden maken; de overige liederen waren te vreemd, te rauw en te nieuw. En dan die eerste uitvoering door Schubert zelf: wat zouden wij daar graag getuige van zijn geweest. Schubert met trillende stem waarin de ontroering over zijn eigen creatie doorklonk. Maar zijn vrienden wist hij niet te overtuigen. Hun mening veranderde pas toen de professionele operazanger Johann Michael Vogl de hele cyclus uitvoerde. Vogl was toen in de zestig en ook zijn stem zal niet meer geheel bibbervrij hebben geklonken. Maar desondanks maakte zijn getrainde zangkunst meer indruk op de intimi dan Schuberts eigen stem.
In zijn eigen vriendenkring werd Schubert op handen gedragen. De vrienden – dichters, schilders en artistiek bevlogen ambtenaren – waren nauw betrokken bij zijn muziek; niet alleen bij zijn liederen maar ook bij zijn kamermuziek. Zij vormden zijn publiek en zijn klankbord want zij leverden direct commentaar op zijn nieuwe composities. Hoe bitter moet het zijn geweest voor Schubert toen zijn eerste uitvoering van Winterreise in de huiskamer van zijn vriend Franz von Schober juist door zijn zielsverwanten negatief werd ontvangen. Duistere sfeer Joseph von Spaun, een van de vrienden, beschrijft de gebeurtenis als volgt: ‘Hij [Schubert] zong voor ons de hele Winterreise met ontroering in zijn stem. Wij waren totaal verbluft door de duistere stemming van deze liederen. Eindelijk zei Schober dat maar één lied hem echt was bevallen, namelijk Der Lindenbaum. Schubert zei: “mij bevallen deze liederen meer dan alle andere en jullie zullen ze later ook mooi gaan vinden.” En hij had gelijk want spoedig waren we enthousiast over deze weemoedige liederen die Vogl zo voortreffelijk voordroeg.’
Schubert zal zelf trouwens de eerste zijn geweest om Vogl te prijzen. Hij legde zijn liederen graag aan Vogl voor en samen traden zij talloze malen op in de salons van rijke muziekminnaars. Daarover berichtte hij: ‘de manier waarop wij één zijn op die momenten, 3
TOELICHTING
is voor deze mensen werkelijk nieuw.’ De eenheid die Schubert voelde wanneer hij met Vogl musiceerde moet hem hebben aangemoedigd om door te gaan op de ingeslagen weg, die van een gelijkwaardige behandeling van de zangstem en de pianopartij die hij in Winterreise volledig realiseerde.
naar het voorbeeld van de Franse Revolutie. Kunstenaars, schrijvers, intellectuelen: allemaal voelden zij de ijskoude adem in hun nek van de strenge kanselier Klemens Metternich die geen voorstander was van vrijheid van meningsuiting. Metaforen Wat er gebeurt in zo’n situatie hebben we later nog vaak meegemaakt in tijden van onderdrukking: zij gingen ‘ondergronds’, dat wil zeggen: zij vonden metaforen om hun gevoelens voor de goede verstaander duidelijk te maken. De Engelse zanger en muziekhistoricus Ian Bostridge schreef onlangs een boek over de Winterreise (Anatomy of an obsession) waarin hij het werk karakteriseert als ‘een klaagzang over het reactionaire klimaat in Duitsland en Oostenrijk in de jaren twintig van de negentiende eeuw’.
Verwante ziel In het jaar 1827 werkte Schubert maandenlang als een bezetene aan de 24 liederen van Winterreise. Hij was in een duistere stemming en onbereikbaar voor zijn vrienden. Op hun bezorgde vraag wat er toch met hem aan de hand was, antwoordde hij: ‘dat zullen jullie gauw horen en begrijpen.’ Hoewel Schubert de dichter Wilhelm Müller niet persoonlijk kende, moet hij in diens teksten onmiddellijk een verwante ziel hebben herkend. Al eerder had de verwantschap tussen de twee kunstenaars geleid tot een meesterwerk, de cyclus Die schöne Müllerin uit 1823. In datzelfde jaar vond Schubert de net uitgegeven eerste twaalf gedichten van Winterreise, en na voltooiing van de liederen in voorjaar 1827 kreeg hij in de herfst de overige twaalf gedichten in handen. Toen hij ook die had gecomponeerd, sprak hij van ‘ein Zyklus schauerliche Lieder’ (een cyclus van huiveringwekkende liederen).
Volgens Bostridge is de Winterreise geschreven in een geheime code, en de eenzaamheid van de hoofdpersoon, de winterreiziger, ziet hij als een metafoor van de onmogelijkheid van onbevangen menselijke communicatie. Zoals de schrijnende muziek van Sjostakovitsj onlosmakelijk verbonden is met Stalin en diens genadeloze regime, zo is Schuberts muziek verbonden met de onderdrukking die Metternich uitoefende op zijn ‘onderdanen’.
Müller was leraar klassieke talen, bibliothecaris en vrijdenker met sterke democratische sympathieën. Hij woonde in Dessau, ten westen van Berlijn, en Schubert woonde in Wenen. Maar beiden leefden zij in een tijd waarin vrije geesten door de overheid nauwlettend in de gaten werden gehouden uit angst voor chaos en omwentelingen
Op weg naar de onontkoombare dood Het is een grimmige en volkomen onsentimentele wereld waarin Schubert zijn eenzame winterreiziger op weg stuurt naar de onontkoombare dood. De ik-figuur spreekt van ‘mijn liefje’ en heeft ‘haar beeld’ voor ogen. Winterreise is duidelijk geschreven voor een 4
TOELICHTING
mannelijke zanger, maar in onze tijd waarin de taboe’s op de liefde en liefdesperikelen tussen mensen van hetzelfde geslacht zijn vervallen, kunnen deze prachtige liederen ook door een vrouw worden vertolkt; vanavond zelfs door twee vrouwen: Nathalie Stutzmann en Inger Södergren.
De term ´cyclus´ veronderstelt een verband tussen de liederen. In Winterreise is dat verband niet te vinden in verwante muzikale motieven of toonsoorten want die zijn er niet. Het is vooral de duistere sfeer van het onderwerp zelf die de liederen met elkaar verbindt. ´Fremd bin ich eigezogen, fremd zieh´ ich wieder aus´ (als vreemdeling ben ik op de aarde gekomen en als vreemdeling verlaat ik haar weer), zo wordt de hele cyclus in de aanvangswoorden samengevat. Tussen begin en einde brengt Schubert eindeloos vele nuanceringen aan in het duister: ironie, woede, verdriet en ten slotte de leegte van de waanzin, weergegeven met de ´lege´ kwinten in de pianopartij van het laatste lied, Der Leiermann.
Al vanaf de eerste noot en het eerste woord keert de reiziger zijn of haar trouweloze geliefde de rug toe. Met de straffe pas van een dodenmars begint het eerste lied, Gute Nacht, een eenvoudig coupletlied waarin steeds dezelfde melodie terug komt. Van dit type komen er maar een paar voor in deze cyclus waaronder in zekere zin ook Der Lindenbaum. In de meeste liederen zijn de coupletten echter steeds anders ´gekleurd´. Sommige zijn geschreven in de moeilijkere doorgecomponeerde vorm, bijvoorbeeld Letzte Hoffnung, een lied dat ver vooruitwijst naar de latere liedkunst van Hugo Wolf.
De niet-uitgesproken gevoelens worden door de pianist ingevuld Voor alle liederen uit Winterreise geldt het merkwaardige procédé waarbij de zanger wordt omgevormd tot een ´zingende verteller´ die zijn door het hart ingegeven mededelingen declameert. Daarbij worden de nietuitgesproken gevoelens door de pianist ingevuld. Dit was een in Schuberts tijd niet eerder gehoorde manier van componeren en zelfs de vrienden van de componist hadden daar bij de eerste kennismaking moeite mee. 5
liedteksten Franz Schubert Winterreise
Tekst: Wilhelm Müller (1794–1827)
Hertaling: Jan Rot (1957)
1. Gute Nacht Fremd bin ich eingezogen, Fremd zieh' ich wieder aus. Der Mai war mir gewogen Mit manchem Blumenstrauß. Das Mädchen sprach von Liebe, Die Mutter gar von Eh', – Nun ist die Welt so trübe, Der Weg gehüllt in Schnee.
1. Goeienacht Heb ik dit aan zien komen? Heb ik dit mis zien gaan? In mei nog volop dromen, Hoe blij kwam ik hier aan. Ik trok in bij mijn meisje, Haar moeder zei al ‘zoon’. Nu is ons paradijsje Grijs, koud en monotoon.
Ich kann zu meiner Reisen Nicht wählen mit der Zeit, Muß selbst den Weg mir weisen In dieser Dunkelheit.
Had ik het voor het kiezen, Dan bleef ik evenmin. Geen tijd meer te verliezen, Op weg, het duister in.
Es zieht ein Mondenschatten Als mein Gefährte mit, Und auf den weißen Matten Such' ich des Wildes Tritt.
Laat noorderzon zich melden, Haar schaduw als mijn schat. Dwars over witte velden Kies ik het hazenpad.
Was soll ich länger weilen, Daß man mich trieb hinaus? Laß irre Hunde heulen Vor ihres Herren Haus; Die Liebe liebt das Wandern – Gott hat sie so gemacht – Von einem zu dem andern. Fein Liebchen, gute Nacht!
Wat zal ik blijven hangen, Mijn hoofd al in de strop? Als schoothondje vervangen En hop, de schopstoel op. Ik lijd en jij verveelt je, Ik weet waar jij op wacht: Een fris en jong nieuw speeltje... Dag liefje, goeienacht! 6
liedteksten
Will dich im Traum nicht stören, Wär schad' um deine Ruh'. Sollst meinen Tritt nicht hören – Sacht, sacht die Türe zu! Schreib im Vorübergehen Ans Tor dir: Gute Nacht, Damit du mögest sehen, An dich hab' ich gedact.
Je ligt zo zoet te dromen, Een blos op je gezicht. Mijn nachtmerrie moet komen, Zacht zacht, de deur goed dicht. Ik geef je op een briefje Ons woordje: goeienacht. Weet jij genoeg. Dag liefje, Ik heb aan jou gedacht.
2. Die Wetterfahne Der Wind spielt mit der Wetterfahne Auf meines schönen Liebchens Haus. Da dacht' ich schon in meinem Wahne, Sie pfiff den armen Flüchtling aus.
2. De windhaan De windhaan ratelt, jaagt zijn staart na Als achter mij de voordeur sluit. Ik dacht in al mijn paranoia: De wind fluit buitenstaanders uit!
Er hätt' es eher bemerken sollen, Des Hauses aufgestecktes Schild, So hätt' er nimmer suchen wollen Im Haus ein treues Frauenbild.
Wie zet zo’n windhaan nou op gebouwen? Die waait met alle winden mee! Hoe onbetrouwbaar hier te trouwen, Een draaikont als je huistrofee.
Der Wind spielt drinnen mit den Herzen Wie auf dem Dach, nur nicht so laut. Was fragen sie nach meinen Schmerzen? Ihr Kind ist eine reiche Braut.
Want binnen draait men net zo rond Als hoog op het dak, de haan kraait luid: Victorie voor de nieuwe schoonzoon En ik, minkukel, vlieg eruit.
7
liedteksten
3. Gefror'ne Tränen Gefrorne Tropfen fallen Von meinen Wangen ab: Ob es mir denn entgangen, Daß ich geweinet hab'?
3. Bevroren tranen Bevroren druppels vallen Kristallen op de grond. Sporen van ziek verlangen Die’k op mijn wangen vond.
Ei Tränen, meine Tränen, Und seid ihr gar so lau, Daß ihr erstarrt zu Eise Wie kühler Morgentau?
Zeg tranen, beste tranen, Zijn jullie echt zo lauw Dat je bevriest als kranen In een onverwarmd gebouw?
Und dringt doch aus der Quelle Der Brust so glühend heiß, Als wolltet ihr zerschmelzen Des ganzen Winters Eis!
Toch staan als twee vulkanen Mijn ogen tot de rand Met kokendhete tranen Dus zet die sneeuw in brand!
4. Erstarrung Ich such' im Schnee vergebens Nach ihrer Tritte Spur, Wo sie an meinem Arme Durchstrich die grüne Flur
4. Verstijfd Waar hebben we gezeten? Waar hebben we gestaan? Ik ben geen plek vergeten Maar wie wijst me ze aan
Ich will den Boden küssen, Durchdringen Eis und Schnee Mit meinem heißen Tränen, Bis ich die Erde seh'.
Ik voel de aarde branden En graaf in euforie De sneeuw weg met mijn handen Tot ik haar voetspoor zie.
Wo find' ich eine Blüte, Wo find' ich grünes Gras? Die Blumen sind erstorben, Der Rasen sieht so blaß.
Waar stonden nou de rozen? Ons veldje bij de beek! Drie dooie dorre struiken, Het gras een grote bleek...
Soll denn kein Angedenken Ich nehmen mit von hier? Wenn meine Schmerzen schweigen, Wer sagt mir dann von ihr?
Wat moet straks mijn geheugen Met al dit blanco wit? Want lijkt dit ooit een leugen, Wie weet dan hoe het zit?
8
liedteksten
Mein Herz ist wie erstorben, Kalt starrt ihr Bild darin; Schmilzt je das Herz mir wieder, Fließt auch ihr Bild dahin!
Mijn hart is doodgevroren, Haar beeld verstijfd in ijs. Wordt ooit mijn hart herboren, Smelt ook mijn beeldbewijs.
5. Der Lindenbaum Am Brunnen vor dem Tore Da steht ein Lindenbaum; Ich träumt' in seinem Schatten So manchen süßen Traum. Ich schnitt in seine Rinde So manches liebe Wort Es zog in Freud' und Leide Zu ihm mich immer fort.
5. De linde Wie zocht die kon me vinden: Ik had mijn eigen boom. Die ouwe trouwe linde, Volmaakt voor daggedroom. De bast droeg onze namen, Een kras voor elke kus. Zelfs toen de twijfels kwamen De linde bood me rust.
Ich mußt' auch heute wandern Vorbei in tiefer Nacht, Da hab' ich noch im Dunkeln Die Augen zugemacht. Und seine Zweige rauschten, Als riefen sie mir zu: Komm her zu mir, Geselle, Hier find'st du deine Ruh'!
Vannacht in ‘t pikkeduister Moest ik mijn boom voorbij. Ik zag niks, maar toch, luister, Hij ruiste tegen mij: ‘Blijf hier voor altijd dromen In voor- en tegenspoed Een plek onder de bomen Hieronder lig je goed!’
Die kalten Winde bliesen Mir grad' ins Angesicht; Der Hut flog mir vom Kopfe, Ich wendete mich nicht.
De wind sneed door mijn wangen Ik heb het getrotseerd, Mijn muts bleef ergens hangen, Ik ben niet omgekeerd.
Nun bin ich manche Stunde Entfernt von jenem Ort, Und immer hör' ich's rauschen: Du fändest Ruhe dort!
Al ver van mijn beminde, De morgen tegemoet, Hoor ik nog steeds die linde: Daaronder lag je goed!
9
liedteksten
6. Wasserflut Manche Trän' aus meinen Augen Ist gefallen in den Schnee; Seine kalten Flocken saugen Durstig ein das heiße Weh.
6. Tranendal Zoveel tranen, zoveel water, Natste dag van deze eeuw. Als Klein Duimpje, kruim voor kruimpje, Strooi ik tranen in de sneeuw.
Wenn die Gräser sprossen wollen Weht daher ein lauer Wind, Durstig ein das heiße Weh. Und der weiche Schnee zerrinnt.
Nog meer tranen, nog meer water Strakjes waait de zuidenwind Zo ontstaat er niet veel later Daar een kronkelend waterlint.
Schnee, du weißt von meinem Sehnen, Sag', wohin doch geht dein Lauf? Folge nach nur meinen Tränen, Nimmt dich bald das Bächlein auf. Nimmt dich bald das Bächlein auf.
Natte sneeuw, ik wou wat vragen, Smelt je al voor mijn verdriet? Loop dan straks in lentedagen Langs de tranen die ik liet, Tranen die ik lopend liet.
Wirst mit ihm die Stadt durchziehen, Muntre Straßen ein und aus; Fühlst du meine Tränen glühen, Da ist meiner Liebsten Haus.
Zoveel tranen, zoveel water, Akkers onder, straten blank. Staat haar voordeur onderwater, Ziet ze hoe ik heb gejankt.
7. Auf dem Flusse Der du so lustig rauschtest, Du heller, wilder Fluß, Wie still bist du geworden, Gibst keinen Scheidegruß.
7. Bij de beek Kabbeldebabbel beekje, Onstuimig aquarel, Wat ben je stil en bleekjes, Toe, bruis me eens vaarwel.
Mit harter, starrer Rinde Hast du dich überdeckt, Liegst kalt und unbeweglich Im Sande ausgestreckt.
Die harde scheve schotsen Waar jij je mee bedekt, Verhullen niet het klotsen Dat door de ijslaag lekt.
In deine Decke grab' ich Mit einem spitzen Stein Den Namen meiner Liebsten Und Stund' und Tag hinein:
Ik schraap ter decoratie Twee namen in het ijs, Plus data-informatie Die naar een breuk verwijst. 10
liedteksten
Den Tag des ersten Grußes, Den Tag, an dem ich ging; Um Nam' und Zahlen windet Sich ein zerbroch'ner Ring.
Je hoort de schotsen kruien, De onderstroming jaagt, Het water dat wil spuien Maar zich zo koel gedraagt.
Mein Herz, in diesem Bache Erkennst du nun dein Bild? Ob's unter seiner Rinde Wohl auch so reißend schwillt?
Mijn hart, het water spiegelt Herken een oud verbond. Stil water, diepe gronden Een korst bedekt de wond!
8. Rückblick Es brennt mir unter beiden Sohlen, Tret' ich auch schon auf Eis und Schnee, Ich möcht' nicht wieder Atem holen, Bis ich nicht mehr die Türme seh'.
8. Terugblik De grond te heet onder mijn voeten Hoe huizenhoog de sneeuw ook ligt. Een adempauze zou wel moeten, Maar eerst wil ik die stad uit zicht.
Hab' mich an jedem Stein gestoßen, So eilt' ich zu der Stadt hinaus; Die Krähen warfen Bäll' und Schloßen Auf meinen Hut von jedem Haus.
Of elke steen me heeft verstoten, Zo vaak als ik mijn benen brak. Een lading sneeuw pal voor mijn poten De kraaien joelden op het dak.
Wie anders hast du mich empfangen, Du Stadt der Unbeständigkeit! An deinen blanken Fenstern sangen Die Lerch' und Nachtigall im Streit.
Hoe anders ben ik hier ontvangen Als was ik zelf de rijke oogst, De vlinders landden op mijn wangen En vogels zongen om het hoogst.
Die runden Lindenbäume blühten, Die klaren Rinnen rauschten hell, Und ach, zwei Mädchenaugen glühten. – Da war's gescheh'n um dich, Gesell!
De lindebloesem vormde bogen, Een liefdeslaantje als entrée. En of mijn ogen mij bedrogen Liep juist dit meisje met mij mee!
Kommt mir der Tag in die gedanken, Möcht' ich noch einmal rückwärts seh'n. Möcht' ich zurücke wieder wanken, Vor ihrem Hause stille steh'n.
Herinneringen als sirenen Bezingen mij terug te gaan, Om desnoods op mijn laatste benen Pas voor haar voordeur stil te staan.
11
liedteksten
9. Irrlicht In die tiefsten Felsengründe Lockte mich ein Irrlicht hin; Wie ich einen Ausgang finde, Liegt nicht schwer mich in dem Sinn.
9. Dwaallicht In het dal zie ik iets schijnen: Dwaallicht lokt me in’t moeras. Wie verdwaalt kan ook verdwijnen Wie zou weten waar ik was?
Bin gewohnt das Irregehen, 's führt ja jeder Weg zum Ziel; Uns're Freuden, uns're Wehen, Alles eines Irrlichts Spiel!
Waar ik kom, daar zal ik dwalen, Zij die dwalen, zien het meest. Poëzie, mooie verhalen, Dwalingen van onze geest!
Durch des Bergstroms trockne Rinnen Wind' ich ruhig mich hinab, Jeder Strom wird's Meer gewinnen, Jedes Leiden auch sein Grab.
Nu het bergriviertje droogstaat, Daal ik kalm haar bedding af. Zoals water ooit naar zee gaat, Haalt een dwaler ooit het graf.
10. Rast Nun merk' ich erst wie müd' ich bin, Da ich zur Ruh' mich lege; Das Wandern hielt mich munter hin Auf unwirtbarem Wege.
10. Rust Pas nu ik even pauze hou, Beschutting heb gevonden. Na nacht en ontij, dag en dauw, Lik ik verbaasd mijn wonden.
Die Füße frugen nicht nach Rast, Es war zu kalt zum Stehen; Der Rücken fühlte keine Last, Der Sturm half fort mich wehen.
Het lopen hield me op de been, De kou liet me bewegen; Je recht je rug, vecht er doorheen, Bergop en stormwind tegen.
In eines Köhlers engem Haus Hab' Obdach ich gefunden. Doch meine Glieder ruh'n nicht aus: So brennen ihre Wunden.
Al biedt een berghut onderdak, Ik lig ineengedoken. Wat bij het lopend vuur ontbrak, Heeft mij alsnog gebroken.
Auch du, mein Herz, in Kampf und Sturm So wild und so verwegen, Fühlst in der Still' erst deinen Wurm Mit heißem Stich sich regen!
Zo joeg mijn hart in weer en wind De strijdlust naar mijn kaken, Maar weet, nu ‘t hier de stilte vindt, Oud zeer weer jong te maken!
12
liedteksten
11. Frühlingstraum Ich träumte von bunten Blumen, So wie sie wohl blühen im Mai; Ich träumte von grünen Wiesen, Von lustigem Vogelgeschrei.
11. Lentedroom De vogelzangkampioenen Verzamelen zich in de wei; De spotvogel doet kalkoenen, De wielewaal jodelt joechei.
Und als die Hähne krähten, Da ward mein Auge wach; Da war es kalt und finster, Es schrien die Raben vom Dach.
Maar als de hanen kraaien Val ik van ‘t vinkentouw, Amaai! dag Vlaamse gaaien! Terug van de kauw naar de kou.
Doch an den Fensterscheiben, Wer malte die Blätter da? Ihr lacht wohl über den Träumer, Der Blumen im Winter sah?
De vogels zijn gevlogen, Toch hoor ik een zacht geluid... Vertel mij, ornithologen, Wie fluit koning winter uit?
Ich träumte von Lieb um Liebe, Von einer schönen Maid, Von Herzen und von Küssen, Von Wonne und Seligkeit.
De karekiets karaoke Klinkt als gepapegaai, De gors wordt onderbroken: “Toe, schors ‘m, hij zingt te saai!”
Und als die Hähne krähten, Da ward mein Herze wach; Nun sitz' ich hier alleine Und denke dem Traume nach.
Dan kraaien weer die hanen, Mijn uiltje knapt uiteen. Als laatste zingen zwanen: Je eendje is gans alleen
Die Augen schließ' ich wieder, Noch schlägt das herz so warm. Wann grünt ihr Blätter am Fenster? Wann halt' ich mein Liebchen im Arm?
Dan denk ik aan mijn meisje, De droom vervliegt nu vlug. Ach, was ik zelf maar een sijsje, Dan floot ik mijn meisje terug...
13
liedteksten
12. Einsamkeit Wie eine trübe Wolke Durch heit're Lüfte geht, Wenn in der Tanne Wipfel Ein mattes Lüftchen weht:
12. Eenzaamheid Zoals een donderwolkje Drijft aan een blauwe lucht, Zo joeg een gallisch volkje Zelfs Caesar op de vlucht.
So zieh ich meine Straße Dahin mit trägem Fuß, Durch helles, frohes Leben Einsam und ohne Gruß.
Zo sterven kinderlachjes Waar ik mijn voeten zet, Een smet op zo’n mooi dagje Met alom winterpret.
Ach, daß die Luft so ruhig! Ach, daß die Welt so licht! Als noch die Stürme tobten, War ich so elend nicht.
Waarom is er geen regen? Past beter bij getob! Met ijspret allerwegen Valt mijn misère zo miez’rig op.
13. Die Post Von der Straße her ein Posthorn klingt. Was hat es, daß es so hoch aufspringt, mein Herz?
13. De post Door de bergen klinkt de postiljon, Wist jij dat zoiets nog rijden kon,hé joh?
Die Post bringt keinen Brief für dich. Was drängst du denn so wunderlich,mein Herz?
De post heeft heus geen brief voor jou Wat wil je? Da’k hem tegenhou? Hé joh!
Nun ja, die Post kommt aus der Stadt, Wo ich ein liebes Liebchen hat, Mein Herz!
Oké, de post komt uit de stad, Waar ik een postadresje had, hè joh!
Willst wohl einmal hinüberseh'n Und fragen, wie es dort mag geh'n, mein Herz?
Hoe cryptisch gaat je laatste kus Per postkoets naar haar brievenbus, Hé joh?
14
liedteksten
14. Der greise Kopf Der Reif hatt' einen weißen Schein Mir übers Haar gestreuet; Da glaubt' ich schon ein Greis zu sein Und hab' mich sehr gefreuet.
14. Grijze haren De tijd is rijp, begreep de rijp En schonk mij zilv’ren haren. Nu grijs en oud en wijs te zijn, Het zou me veel besparen.
Doch bald ist er hinweggetaut, Hab' wieder schwarze Haare, Daß mir's vor meiner Jugend graut – Wie weit noch bis zur Bahre!
De dooi dacht: om de dooie dood! We gaan hem niets besparen! Al verf je ‘t pimpelpaars of rood Nog minstens veertig jaren!
Vom Abendrot zum Morgenlicht Ward mancher Kopf zum Greise. Wer glaubt's? Und meiner ward es nicht Auf dieser ganzen Reise!
In één nacht grijs, haast altijd prijs Voor wie ze ‘n haartje krenken. Maar ik? Zelfs over één nacht ijs, Geen haar wou daaraan denken!
15. Die Krähe Eine Krähe war mit mir Aus der Stadt gezogen, Ist bis heute für und für Um mein Haupt geflogen.
15. De kraai Valse kraai, zo uit de stad Met mij meegevlogen, Elke kronkel op mijn pad Zien je argusogen.
Krähe, wunderliches Tier, Willst mich nicht verlassen? Meinst wohl, bald als Beute hier Meinen Leib zu fassen?
Aasgier, vers ben ik het best, Laat je mij niet stikken? Roofdier, in je kraaiennest, Kom nou lijkenpikken!
Nun, es wird nicht weit mehr geh'n An dem Wanderstabe. Krähe, laß mich endlich seh'n Treue bis zum Grabe!
Ja, dat moet het einde zijn Zo op mij te azen. Wat weerhoudt je nu vast mijn Kraaienmars te blazen?
15
liedteksten
16. Letzte Hoffnung Hie und da ist an den Bäumen Manches bunte Blatt zu seh'n, Und ich bleibe vor den Bäumen Oftmals in Gedanken steh'n.
16. Laatste hoop Hier en daar zit nog een blaadje Aan de bomen langs de weg. Soms dan speel ik met zo’n blaadje Iet-wiet-waait is eerlijk weg.
Schaue nach dem einen Blatte, Hänge meine Hoffnung dran; Spielt der Wind mit meinem Blatte, Zittr' ich, was ich zittern kann.
Ik fixeer me op zo’n blaadje, Valt het niet, dan valt het mee. Vindt de wind mijn zijden draadje Tril ik net zo angstig mee.
Ach, und fällt das Blatt zu Boden, Fällt mit ihm die Hoffnung ab; Fall' ich selber mit zu Boden, Wein' auf meiner Hoffnung Grab.
Wint de wind, valt mijn mascotte Op de natte bladerhoop. Stort ik zelf naast mijn mascotte, Graaf de grafhoop van mijn hoop.
17. Im Dorfe Es bellen die Hunde, es rasseln die Ketten; Es schlafen die Menschen in ihren Betten, Träumen sich manches, was sie nicht haben, Tun sich im Guten und Argen erlaben; Und morgen früh ist alles zerflossen. Je nun, sie haben ihr Teil genossen Und hoffen, was sie noch übrig ließen, Doch wieder zu finden auf ihren Kissen.
17. In het dorp Een slepende voetpas, ‘n blaffende herder, Het dorp in een bloedplas, ja maf maar verder Laat ze maar dromen, kunnen ze blij zijn, Volkomen vrij zijn, kan hij zelfs een zij zijn, Zal aan ‘t ontbijt geheid weer voorbij zijn. Maar kom, hier vind je dus nooit een welkom. Gastvrijheid? Is slecht voor de gezondheid! De nachtrust is heilig, wie slaapt is veilig.
Bellt mich nur fort, ihr wachen Hunde, Laßt mich nicht ruh'n in der Schlummerstunde Ich bin zu Ende mit allen Träumen. Was will ich unter den Schläfern säumen?
Blaf me maar af, doorwaakte honden, Amper een straf te zijn weggezonden. Mijn dromen zijn mij al afgenomen Wat zal ik nog onder dromers komen?
16
liedteksten
18. Der stürmische Morgen Wie hat der Sturm zerrissen Des Himmels graues Kleid! Die Wolkenfetzen flattern Umher im matten Streit.
18. De ochtendstorm De wind was niet te harden, De hemel werd bestormd. Het wolkendek aan flarden, De grijze mist misvormd.
Und rote Feuerflammen Zieh'n zwischen ihnen hin; Das nenn' ich einen Morgen So recht nach meinem Sinn!
De zon als vlammenbrander Stak er de bliksem in, Dit is als Lagelander Een hemel naar mijn zin.
Mein Herz sieht an dem Himmel Gemalt sein eig'nes Bild – Es ist nichts als der Winter, Der Winter kalt und wild!
Het zwerk als werk van Pinter, Veelkleurig maar pikzwart. Zó hou ik van de winter, Een winter naar mijn hart!
19. Täuschung Ein Licht tanzt freundlich vor mir her, Ich folg' ihm nach die Kreuz und Quer; Ich folg' ihm gern und seh's ihm an, Daß es verlockt den Wandersmann.
19. Sprookje Een hertje huppelt voor me uit, En wenkt me met haar hertensnuit, En wenkt me met haar hertenpoot, Als redder in de hoogste nood.
Ach! wer wie ich so elend ist, Gibt gern sich hin der bunten List, Die hinter Eis und Nacht und Graus, Ihm weist ein helles, warmes Haus. Und eine liebe Seele drin. – Nur Täuschung ist für mich Gewinn!
Tja, wie zo lijdt, moet ook beloond, Weet zij soms waar Sneeuwwitje woont? Die na alweer zo’n barre nacht Met koek en zopie op me wacht. Dan hoort het hertje stemgeluid En schiet mijn wintersprookje uit.
17
liedteksten
20. Der Wegweiser Was vermeid' ich denn die Wege, Wo die ander'n Wand'rer geh'n, Suche mir versteckte Stege, Durch verschneite Felsenhöh'n?
20. De wegwijzer Waarom mijd ik wandelpaden? Waarom loop ik van de kaart Zompig door de sneeuw te waden Waar geen mens heeft rondgewaard?
Habe ja doch nichts begangen, Daß ich Menschen sollte scheu'n, – Welch ein törichtes Verlangen Treibt mich in die Wüstenei'n?
Heb ik iemand iets misdreven Op dit slechte pad te zijn? Wat een mens-onaardig streven Drijft me in die sneeuwwoestijn?
Weiser stehen auf den Straßen, Weisen auf die Städte zu. Und ich wandre sonder Maßen Ohne Ruh' und suche Ruh'.
Al die namen op de borden Van de bergen tot de kust... Zal ik hier ooit wegwijs worden Rusteloos op zoek naar rust?
Einen Weiser seh' ich stehen Unverrückt vor meinem Blick; Eine Straße muß ich gehen, Die noch keiner ging zurück.
Ach, mijn weg wijst zich vanzelf al Richting doodlopende straat, Tot ik in een diepe kuil val Waar mijn naam op ‘t kruispunt staat.
21. Das Wirtshaus Auf einen Totenacker Hat mich mein Weg gebracht; Allhier will ich einkehren, Hab ich bei mir gedacht.
21. De pleisterplaats Hier lig ik op het kerkhof En graaf mijn eigen graf, Leg bijtend in het zerkstof Mijn laatste meter af.
Ihr grünen Totenkränze Könnt wohl die Zeichen sein, Die müde Wand'rer laden Ins kühle Wirtshaus ein.
Diep onder al die kruisen Daar ben je onder maats, Waar geestverwanten huizen Kies ik mijn pleisterplaats.
Sind denn in diesem Hause Die Kammern all' besetzt? Bin matt zum Niedersinken, Bin tödlich schwer verletzt.
Wil dit voor arme stakkers Geen doden-akker zijn? Geen kamer is meer wakker, Voor tweepersoons te klein.
18
liedteksten
O unbarmherz'ge Schenke, Doch weisest du mich ab? Nun weiter denn, nur weiter, Mein treuer Wanderstab!
Kom, laat je maar niet kisten, Ook hier wijst men je af. Vooruit maar weer, vooruit maar, Met één been uit het graf .
22. Mut! Fliegt der Schnee mir ins Gesicht, Schüttl' ich ihn herunter. Wenn mein Herz im Busen spricht, Sing' ich hell und munter.
22. Moed! Zwiept de sneeuw in je gezicht? Wapper met je handen. Heeft de kou je kaak ontwricht? Klapper met je tanden.
Höre nicht, was es mir sagt, Habe keine Ohren; Fühle nicht, was es mir klagt, Klagen ist für Toren.
Wat mijn hart zegt, zegt me niets Laat je hart niet spreken; Zelfs een steek van hartsverdriet Is een levensteken.
Lustig in die Welt hinein Gegen Wind und Wetter! Will kein Gott auf Erden sein, Sind wir selber Götter!
Hondenweer is kattenpis, Regen pijpenstelen. Als de zon weer onder is Moet je mooi weer spélen!
23. Die Nebensonnen Drei Sonnen sah ich am Himmel steh'n, Hab' lang und fest sie angeseh'n; Und sie auch standen da so stier, Als wollten sie nicht weg von mir.
23. De zonsverduistering Toen kwam de dag dat de zon bevroor, De maan verscheen en schoof er voor. Juist toen het licht werd uitgedaan, Is mij een lichtje opgegaan.
Ach, meine Sonnen seid ihr nicht! Schaut ander'n doch ins Angesicht! Ja, neulich hatt' ich auch wohl drei; Nun sind hinab die besten zwei.
Die zon die hier verduisterd wordt, Was als de mijne tot voor kort: Al is het duister rondom mij Ook zwarte tijden gaan voorbij.
Ging nur die dritt' erst hinterdrein! Im Dunkel wird mir wohler sein.
Nog even voor het licht zal zijn, De tijd verlicht de ergste pijn.
19
liedteksten
24. Der Leiermann Drüben hinterm Dorfe Steht ein Leiermann Und mit starren Fingern Dreht er was er kann.
24. De speelman Net als ik vertrek hier Klinkt de slotmuziek. Zwerver met je draailier, Wat een romantiek.
Barfuß auf dem Eise Wankt er hin und her Und sein kleiner Teller Bleibt ihm immer leer.
Luister dan en huiver Want die man is goed. Toch valt er geen stuiver In zijn ouwe hoed.
Keiner mag ihn hören, Keiner sieht ihn an, Und die Hunde knurren Um den alten Mann.
Koud en niks te vreten Werkt op sentiment, Maar geen hond wil weten Van zo’n ouwe vent.
Und er läßt es gehen, Alles wie es will, Dreht, und seine Leier Steht ihm nimmer still.
Hem kan het niet schelen, Ook al draait hij door. Als hij maar kan spelen, Draait hij rustig door.
Wunderlicher Alter! Soll ich mit dir geh'n? Willst zu meinen Liedern Deine Leier dreh'n?
Eeuwenoude jongen , Stap maar van het ijs Heb je mooi gezongen Van je winterreis?
20
21
Andreas Homberg - uit Bilder zur Winterreise von Franz Schubert (2007): 2. Mein Herz sieht auch den Himmel
BIOGRAFIEËN Componist Franz Schubert Franz Schubert (1797‑1828) was de zoon van een muzikale schoolmeester die hem leerde vioolspelen; pianoles kreeg hij van zijn oudere broer. Ook leerde hij zingen. Met zijn mooie jongenssopraan werd hij op zijn elfde aangenomen als koorknaapje in de keizerlijke hofkapel die verbonden was met het Stadtskonvikt, de beste onderwijsinstelling van Wenen.
in ‘Schubertiades’, leerde hij steeds nieuwe dichters kennen, bijvoorbeeld Wilhelm Müller wiens gedichten hem inspireerden tot zijn twee grote liedcycli: Die Schöne Müllerin en Winterreise. Aan erkenning in de salons van vrienden en rijke muziekminnaars heeft het hem niet ontbroken, maar tijdens zijn leven vond slechts eenmaal een openbaar concert plaats dat geheel was gewijd aan zijn muziek. Dat was acht maanden voor zijn dood. Hij stierf op 31-jarige leeftijd aan de gevolgen van syfillis en buiktyfus.
Hier kreeg Schubert onder anderen les van Antonio Salieri. Op zijn dertiende begon hij liederen te componeren en al op zijn zeventiende ontstond zijn eerste meesterwerk in dit genre: Gretchen am Spinnrade. De liederen ‘vloeiden’ uit zijn pen en met een totaal van zo’n 600 liedcomposities wist hij bij een select publiek grote naam te maken. Door zijn vrienden, regelmatig bijeen 22
biografie
23
biografie
Uitvoerenden Nathalie Stutzmann Alt
De Franse alt Nathalie Stutzmann (1965) is een allround musicus. Zij studeerde niet alleen zang maar ook piano, fagot en directie. Haar zangleraren waren onder anderen haar moeder Christiane Stutzmann, Michel Sénéchal en Hans Hotter. Directie studeerde zij bij de Fin Jorma Panula, bij Seiji Ozawa en Simon Rattle. Als altsolist debuteerde zij in Bachs Magnificat, en binnen het barokrepertoire maakte zij vervolgens grote indruk met haar vertolkingen van vele operarollen. Ook haar twee meest recente cd-opnamen bevatten barokaria´s van Vivaldi en Handel. Daarnaast is zij beroemd om haar Mahlerinterpretaties en treedt zij als concertzangeres op met de grootste dirigenten zoals Seiji Ozawa, Colin Davis en Simon Rattle, en met de belangrijkste orkesten zoals de Berliner Philharmoniker, London Symphony
Orchestra en het Koninklijk Concertgebouworkest. In het bij voorkeur Franse en Duitse liedrepertoire werkt zij sinds 1994 samen met de Zweedse pianiste Inger Södergren. Als dirigent heeft zij naam gemaakt met haar eigen in 2009 opgerichte kamerorkest Orfeo 55, maar zij neemt ook aanbiedingen aan voor gastdirecties. Zo zal zij in 2017 in Monte Carlo Wagners Tannhäuser dirigeren. 24
biografie
Inger Södergren Piano
De Zweedse pianiste Inger Södergren (1947) studeerde bij Stanislav Knor aan het conservatorium van Stockholm en vervolgens in Wenen en Salzburg bij pianist en dirigent Carlo Zecchi. Södergen voltooide haar studie in Parijs bij Nadia Boulanger en Yvonne Lefébure die zelf weer gestudeerd had bij Alfred Cortot en lerares was van beroemdheden als Dinu Lipatti. Sindsdien woont Södergren in Parijs. Haar spel in het grote klassieke en romantische pianorepertoire (Mozart, Beethoven, Schubert, Schumann) wordt geroemd om de zeldzame originaliteit en integriteit. Haar internationale carrière bracht haar als solist op alle belangrijke concertpodia ter wereld. Haar cd-opnamen werden in Frankrijk meerdere malen onderscheiden. Sinds 1994 vormt zij een vast duo met Nathalie Stutzmann met wie zij zowel het Duitse als het Franse liedrepertoire uitvoert en op cd vastlegt.
25
biografie
Charlotte Janssen Sopraan
Vierde symfonie van Mahler. Op haar operarepertoire staan rollen als Marcellina in Le nozze di Figaro (Mozart), Fiordiligi in Così fan tutte (Mozart), Anna Bolena in Anna Bolena (Donizetti) en Silvia Lombardi in Die stumme Serenade (Korngold).
Mark van Nispen Piano
Sopraan Charlotte Janssen (1987) startte in 2008 de opleiding Klassiek Solozang bij Xenia Meijer aan het Fontys Conservatorium te Tilburg. Vervolgens studeerde ze cum laude af aan Dutch National Opera Academy te Amsterdam en Den Haag. Janssen volgde masterclasses en lessen bij Dennis O’Neill, Wolfgang Brendel, Nelly Miricioiu, Ira Siff en Nadine Secunde. Als soliste verleende zij medewerking aan oratoria als Die Schöpfung van Haydn, Petite Messe Solennelle van Rossini, Requiem van Verdi en Stabat mater van Dvorák. ˇ Ook zong ze de sopraansolo in de
Mark van Nispen studeerde de hoofdvakken piano en orgel aan het Fontysconservatorium in Tilburg bij Jelena Bazova en Ad van Sleuwen. Na het behalen van zijn diploma´s in 2011 verdiept hij zich in liedbegeleiding bij Rudolf Jansen en Meinard Kraak. 26
Van Nispen werkte mee aan een uitvoering van Die Schöpfung (Haydn) onder leiding van Masaaki Suzuki met het Rotterdams Philharmonisch Orkest, soleerde in het orgelconcert van Francis Poulenc en in pianoconcerten van Mozart. Regelmatig verzorgt hij liedrecitals met onder anderen Charlotte Janssen en David Visser. Ook is hij artistiek leider van Taskin: een organisatie die sinds 2012 klassieke concerten door jonge, professionele musici in Creuse (Frankrijk) organiseert. Bij Opera Spanga was hij repetitor van de producties Romeo en Julia (2013) en Gianni Schicchi (2014) en werkzaam als freelancerepetitor bij het Groot Omroepkoor en het Fontys Conservatorium te Tilburg. Sinds 2014 is Mark als organist verbonden aan de Doopsgezinde gemeente in Rotterdam.
Grote Zangers
Colofon Stichting Grote Zangers De serie Grote Zangers is een samenwerking tussen Muziekgebouw aan ’t IJ en de Stichting Grote Zangers.
Raad van Toezicht Adriaan Krans, voorzitter Sjoerd Schaafsma Leo Spigt Stichting Grote Zangers Theo van den Bogaard, directeur Marian Lases Partners Muziekgebouw aan ’t IJ Alferink Artists Management Contact Stichting Grote Zangers Herengracht 458 1017 CA Amsterdam t 020 6643151 info@grotezangers.nl Volg ons op www.grotezangers.nl
27
VERWACHT
z0 15 feb 2015 serie grote zangers grote zaal / 20.15 uur voorprogramma / 19.30 uur
Bo Skovhus + Stefan Vladar Schuberts Schwanengesang
Een échte zwanenzang, deze liederencyclus van Schubert. Zijn laatste liederen verschenen postuum. Waaronder de allermooisten: de dramatische Doppelgänger bijvoorbeeld en het nostalgische Ständchen. Toen de Deense bariton Bo Skovhus in 1988 op het laatste moment inviel bij de Wiener Volksoper en een schitterende Don Giovanni zong, begon een grootse carrière. Nu zingt hij deze zo bewogen Schubertliederen. Met Schwanengesang wordt in het Muziekgebouw een ‘cyclus’ voltooid. In januari 2014 zong Florian Boesch Schuberts Schöne Müllerin, in januari 2015 vertolkt Nathalie Stutzmann Winterreise. Skovhus en zijn pianist Stefan Vladar zijn beide gepokt en gemazeld in het romantische repertoire. Voor Sony zette Skovhus al liederen van Wolf en Mahler op cd, Vladar blonk uit met Brahms en Schumann.
28
Bo Skovhus
VERWACHT
za 28 feb 2015 serie koren grote zaal / 20.15 uur
Gesualdo Consort Amsterdam Alla Madrigalesca
In 1958 schreef componist Paul Hindemith (1895-1963) 12 madrigalen, geïnspireerd door renaissancecomponisten als Monteverdi en Gesualdo. Kenmerkend voor een madrigaal is de beeldende manier waarop in de muziek de tekst tot expressie komt. Hindemith wilde een uitvoering met meerdere zangers per stemsoort; ‘anders kan mijn muziek niet zuiver gezongen worden’. Het Gesualdo Consort voert het werk nu in solistische bezetting uit, een ‘wereldpremière’ die het uiterste vraagt van de intonatiekunst van de zangers. Daarnaast staan in dit concert uiterst expressieve madrigalen van Carlo Gesualdo (1560-1613) op de lessenaars. Een ensemble noemt zich niet voor niets Gesualdo Consort Amsterdam. De prachtige muziek van de ‘door de demonen gekwelde’ maar geniale meester zingt het dan ook als geen ander. Toen het zijn opname met Gesualdo’s eerste drie madrigaalboeken uitbracht, noemde muziekblad Gramophone dat ‘een mijlpaal’.
29
Paul Hindemith
VERWACHT
februari zo 1 feb
20.15 uur
di 10 feb / 12.30 uur
Concerto Copenhagen Hohe Messe
Lunchconcert Ism Nationaal Muziekinstrumenten Fonds
Bachdag wo 4 feb / 21.00 uur 11.00 uur / Kleine Zaal
Kleine Zaal
Bachscratch Zelf Bach zingen met Harry van der Kamp
The Rest is Noise: Gazelle Twin Support-act: Bernholz
11.00 uur / Studio 1
do 5 feb / 20.15 uur
Menno van Delft Klaviermuziek van Bach en zijn grote voorgangers
Asko|Schรถnberg + Cappella Amsterdam FAMA
12.15 uur
vr 6 feb / 20.15 uur
Anna Enquist + Leo Samama Spreken over Bach
Nederlandse Bachvereniging Cantates over rotsvast vertrouwen
14.00 uur
za 7 feb / 20.15 uur
Insomnio In Vain
Furor Musicus Nozeman + Bach
Artemis Quartet Russische melancholie
za 14 feb / 20.15 uur
16.00 uur
zo 8 feb / 15.00 uur
Enrico Pace Ludus Tonalis
Lisa Rydberg + Gunnar Idenstam Bach pรฅ svenska
Nederlands Kamerkoor Drie renaissancemeesters
zo 15 feb / 20.15 uur
wo 11 feb / 19.00 uur
Cross-linx Bryce Dessner | Mark Lanegan | Squarepusher | Metropole Orkest | Pekka Kuusisto | Aufgang | Nadia Sirota do 12 feb / 20.15 uur
zo 8 feb / 20.15 uur / Zouthaven 18.30 uur / Kleine Zaal
Lezing Hohe Messe Dr. Christine Blanken
Calefax Kunst der Fuge
30
Nieuw Ensemble An Evening of Today 2015 vr 13 feb / 20.30 uur
Bo Skovhus + Stefan Vladar Schuberts Schwanengesang
Geheimtips Bijzondere concerten die je niet mag missen
Muziekgebouw aan ‘t IJ / foto: Erik van Gurp
MUZIEKGEBOUW AAN ’T IJ Piet Heinkade 1 / 1019 BR Postbus 1122 / 1000 BC Amsterdam Kaartverkoop T 020 788 2000 ma t/m za 12.00 -18.00 uur Kantoor T 020 788 2010 F 020 788 2020 E post@muziekgebouw.nl Zakelijke evenementen T 020 788 2023
Restaurant Zouthaven bevindt zich op de begane grond van het Muziekgebouw. Voor een heerlijke start van uw concertavond. Openingstijden en reserveren www.zouthaven.nl of T 020 788 2090 WORD VRIEND Steun het Muziekgebouw al vanaf € 75 per jaar. Lees meer op : muziekgebouw.nl/steunons
PARTNERS De activiteiten van het Muziekgebouw aan ’t IJ komen tot stand door steun van:
Gelieve te zorgen dat uw mobiele telefoon uit staat tijdens het concert. Camerabeeld- en geluidsopnamen alleen toegestaan met toestemming vooraf.
Mediapartner:
Pauzedrankje (indien inbegrepen) serveren wij op tafels bij de uitgang van de zaal.
Druk binnenwerk:
EARLY BIRD TICKETS Voor jongeren tot 30 jaar, bijna alle concerten € 10. Wees snel: hoe eerder, hoe meer kans. Lees meer op: www.muziekgebouw.nl/earlybirds
Reserveren en openingstijden restaurant Zouthaven: www.zouthaven.nl. Centraal Station (10-15 min lopen) is met tram 26 bereikbaar tot 00.00 uur. Taxicentrale Amsterdam: T 020 677 7777. De Piet Heinparkeergarage onder Muziekgebouw aan ’t IJ is 24 uur per dag open. Informatie + online kaarten bestellen www.muziekgebouw.nl. Ook voor onze nieuwsbrief.