2015 03 12 Collegium Vocale Gent + Het Collectief

Page 1

Do 12 mrt 2015 donderdagavond serie Grote Zaal / 20.15 uur

Collegium Vocale Gent + Het Collectief Leosˇ Janácek ˇ


PROGRAMMA

do 12 mrt 2015 donderdagavond serie grote zaal / 20.15-22.00 uur duur ca. 40 minuten voor de pauze ca. 45 minuten na de pauze

Collegium Vocale Gent + Het Collectief Leoš Janácek ˇ

inleiding

Reinbert de Leeuw dirigent

foyerdeck 1 / 19.15-19.45 uur

Solisten van Collegium Vocale Gent: Elisabeth Rapp sopraan (Vlčí stopa, Potulny silenec) Paul Bentley-Angell tenor (Elegie na smrt dcery Olgy, Říkadla) Felix Rumpf bariton (Potulny silenec)

Inleiding door Thea Derks

Partners Donderdagavondserie:

Dit concert wordt live uitgezonden door Omroep MAX op NPO Radio 4

Tekst toelichting Katja Reichenfeld


Leoš Janácek ˇ (1854 - 1928) Concertino (1925) voor piano, 2 violen, altviool, klarinet, hoorn, fagot. Moderato Più mosso Con moto Allegro

Kacena divoká (De wilde eend) (1885) voor gemengd koor Což ta naše břiza (Onze berk) (1893) voor mannenkoor Vlčí stopa (Het spoor van de wolf) (1916) voor vrouwenkoor, solo sopraan en piano Kantor Halfar (Schoolmeester Halfar) (1906) voor mannenkoor Elegie na smrt dcery Olgy (Elegie bij de dood van mijn dochter Olga) (1903) voor gemengd koor, solo tenor en piano

PAUZE Pianosonate 1.X (1905) ‘Van de straat’ bewerking door Reinbert de Leeuw voor instrumentaal ensemble en accordeon (2007)

Predtucha (Voorgevoel) Smrt (Dood)

Potulny silenec (De zwervende dwaas) (1922) voor mannenkoor en solo sopraan Říkadla (Kinderrijmpjes) (1927) voor gemengd koor, instrumentaal ensemble en piano


inleiding In het leven van Leoš Janácek ˇ kwam de internationale erkenning pas laat. Hij woonde en werkte in de provinciale Moravische stad Brno en was lange tijd daarbuiten nauwelijks bekend. Dat veranderde in 1916 toen hij in Praag ‘doorbrak’ met zijn opera Jen ˚ufa. Met deze opera werd hij in korte tijd wereldberoemd. Bij de Praagse première was hij tweeënzestig jaar oud maar hij bezat de vitaliteit van een twintigjarige, en in de laatste twaalf jaar van zijn leven ontstonden zijn grootste werken waaronder maar liefst zes opera’s, werken van een ongekende originaliteit en levensdrift. Dat was op zich al een wonder want hoeveel tegenslagen had deze man niet moeten overwinnen! Als zoontje van arme ouders had hij zich letterlijk omhoog ‘geknokt’ en elke kans die hij kreeg volledig benut. Dat hij bovendien veel persoonlijk verdriet te verwerken had gekregen deed aan zijn productiviteit nauwelijks afbreuk.

straat opving, tot het piepen van een eekhoorn, het ruisen van de zee of het tikken van een lekkende kraan in zijn huis. Dit alles werd zorgvuldig in notenschrift genoteerd voor later gebruik in zijn composities. Maar die sensitieve indrukken en observaties kwamen niet zomaar lukraak terecht in zijn muziek: ze werden door hem theoretisch en methodisch doordacht. Zo creëerde Janácek ˇ in zijn latere werken een volslagen eigen stijl, zo persoonlijk dat hij niet nagevolgd kon worden, dit in tegenstelling tot de intellectuele methode van zijn jongere tijdgenoot Arnold Schönberg. De periode na Jen ˚ufa vormde de culminatie van zijn levenslange inzet om steeds dichter te komen bij wat hij essentieel achtte.

Janáˇcek vertaalde alles wat hij hoorde of las in muziek

Koordirigent en -componist Het grootste deel van zijn leven speelde zich echter af in de periode voor het succes van Jen ˚ufa, toen zijn actieradius nog beperkt was en hij met een koets, vaak lopend naast het paard maar dan wél kek gekleed in pak en overhemd, samen met etnograaf František Bartoš door Moravië en Slowakije trok als verzamelaar van

Zijn geheim: een enorme werkdrift en discipline, maar bovenal een haast puberale verliefdheid op het leven en de natuur. Alles wat hij meemaakte, hoorde of las vertaalde hij in muziek: van eigenaardige berichtjes in de krant en flarden van gesprekken die hij op 4


inleiding

volksliederen – zo’n twintig jaar eerder dan Béla Bartók! Verder manifesteerde hij zich als dirigent van amateurkoren, als muziekleraar en later als directeur van de door hem opgezette Orgelschool ofwel het Conservatorium van Brno. Hij was een toegewijde leraar maar ook streng en ongeduldig. Niet altijd hield hij het vol met zijn matig begaafde en fantasieloze leerlingen en vloog dan driftig de klas uit. Als koordirigent dreef hem een grote liefde voor het zingen, de basis van zijn eigen muzikale leven sinds hij als elfjarig koorknaapje was begonnen in de Augustijner kloosterschool van Brno.

zijn emoties verstopt achter de gesproken woorden, maar zich verraadt met de klank of juist de toonloosheid van zijn stem. Al deze ontdekkingen vormden belangrijke ingrediënten van zijn latere werken zoals de prachtige late opera’s. Het programma van vanavond bestaat vooral uit werken van de eigenzinnige ‘rijpe’ periode na Jen ˚ufa. In twee vroege koorliederen, De wilde eend en Onze berk, horen we de jonge Janácek, ˇ teder en romantisch. Kamermuziek en koorwerken Over Concertino schreef Janácek ˇ zelf een toelichting. ‘Deel 1. Het was in de lente toen we op een keer de ingang blokkeerden van een egelholletje in de lindenboom. De egel was buiten zichzelf van woede! Dat is de reden waarom mijn hoorn steeds maar dat chagrijnige motief blaast. Deel 2. De eekhoorn kwettert en piept terwijl hij van boomtop naar boomtop springt. Later kreunt hij, gevangen in een kooi, zoals mijn klarinet, maar draait rondjes en danst om de kinderen te vermaken. Deel 3. Met grote wijd open ogen staren kleine en grote uilen onbeschaamd vanuit de snaren van de piano, net als het overige kritische nachtvolkje. Deel 4. Alles lijkt hier op de stuiver waarover in sprookjes wordt geruzied. En de piano? Iemand moet nu eenmaal de touwtjes in handen houden. Zo, dit moet voldoende zijn voor de luisteraar.’

Al tijdens zijn opleiding begaf hij zich aarzelend op het pad van de compositie in de romantische stijl van Antonín Dvo rák. ˇ Maar in de koorliederen die hij schreef voor de verschillende koren die hij leidde, liet hij zich inspireren door zijn ‘vondsten’ in het Moravische boerenland. De volksmelodieën grepen hem aan, maar ook de vrijheid van ritmiek en wisselende maatsoorten, een vrijheid die zich vermengde met de omgeving en de natuur. In vervoering vertelde Janácek: ˇ ‘Die zang is heel origineel, zij verspreidt zich over de bergen, valt naar beneden in het dal en verliest zich in de verte achter het water in het donkere bos’. Het is een van de wonderen van Janáceks muziek dat de ˇ ruimtelijkheid van bergen en bossen altijd is meegecomponeerd.

Janáceks werken voor koor a capella koor ˇ behoren nog steeds tot de minst bekende stukken uit zijn oeuvre. Het zijn verfrissend originele werken waarin het op een volkomen a-sentimentele manier gaat over het lijden van mensen, dieren en bomen. In De wilde eend treurt een aangeschoten eend om haar kuikens

In diezelfde tijd begon hij zich bovendien te interesseren voor de Moravische tongval waarbij de accenten niet samenvallen met de verlengde lettergrepen, kortom: voor de spraakmelodie. Later ging hij nog verder en raakte hij gefascineerd door de mens die 5


inleiding

Elegie bij de dood van mijn dochter Olga begint met een lange pianosolo, gevolgd door enkele zinnen van de solotenor. Het is verleidelijk om hierin de vader, Janácek ˇ zelf, te herkennen die piano speelt voor zijn doodzieke twintigjarige dochter – zoals hij ook inderdaad gedaan heeft – en zich in diepe droefheid buigt over haar dode lichaam. De wiegende en klagende muziek is van een milde berusting die ons diep raakt.

die zij nu niet meer groot kan brengen. Het is een eenvoudig coupletlied met geraffineerde harmonieën, gecomponeerd voor scholieren en uitgegeven in een verzamelband voor gebruik op scholen. Ook Onze berk is in coupletvorm geschreven en hier wordt een broze ontluikende liefde vergeleken met de breekbaarheid van de berkentakjes. De melodieën van De wilde eend en Onze berk lijken beide te komen uit Janáceks ˇ volksliedverzameling.

Janácek ˇ schreef de tweedelige Pianosonate 1.X nadat hij in de krant een bericht had gelezen over een jonge meubelmaker die bij een antiDuitse demonstratie bij de universiteit van Brno door de politie was gedood. Hoewel hij meerdere pianowerken schreef is dit stuk het enige met de titel Sonate. De typische dualiteit van de sonatevorm speelt hierin een rol. In het eerste deel is er een hunkerende melodie die steeds onderbroken wordt door een fel en kort motief. De heftige muziek zwelt aan, en dooft aan het slot in berusting. Janácek ˇ schreef een treurmars als derde deel maar vernietigde dit vóór de première van het stuk. Over zijn bewerking zei Reinbert de Leeuw: ‘Aan alles voel je dat de muziek de mogelijkheden van de piano eigenlijk te buiten gaat. Dat heb ik vertaald naar een accordeon die daarin een bijna concertante rol speelt. Daar ben ik nog altijd trots op.’

Het spoor van de wolf is een kleine, heel vrij geschreven dramatische cantate waarin allerlei kleine solo’s verweven zijn met de ensemblezang. Het stuk is geschreven voor vrouwenstemmen hoewel de plot draait om de hersenspinsels van een man. De reden daartoe is simpel en praktisch: het werd midden in de Eerste Wereldoorlog geschreven toen alle mannen naar het front waren en er in het koor alleen nog maar vrouwen over waren. Hoofdpersoon van de vertelling is de commandant, de vijand is de wolf. Maar de echte vijand zit in het achterdochtige hoofd van de commandant die denkt dat zijn jonge vrouw hem bedriegt. Schoolmeester Halfar is gebaseerd op een waargebeurd verhaal over een dorpsschoolmeester die, net als Janácek ˇ zelf, een overtuigd nationalist was en daarom weigerde om les te geven in het Duits, de taal van de bezetter. Hij krijgt geen baan meer, zijn liefje verlaat hem en hij knoopt zich op aan de appelboom. De muziek is fragmentarisch en levend met wisselende tempo´s, veranderende motieven, zo typerend voor de late stijl van Janácek ˇ uit de tijd ná de opera Jen ˚ufa.

De zwervende dwaas is geschreven op een tekst van de Indiase schrijver Rabindranath Tagore. In 1921 hield hij een lezing in Praag en Janácek ˇ was onder het publiek. Diep onder de indruk greep hij naar het verhaal van de Dwaas die zoekt naar een schat die hij allang in handen had maar in onwetendheid weer heeft weggegooid. De slotwoorden luiden: ‘met uitgebluste kracht, 6


inleiding

met diep gebogen lijf, met zijn hart in het stof als een ontwortelde boom.’ Deze woorden werden op Janáceks grafsteen gegraveerd. ˇ In de negentien versjes van Ríkadla heeft Janácek ˇ zich ingeleefd in de wereld van het kind, net als Modest Moessorsky dat ruim vijftig jaar eerder deed in de liedcyclus De kinderkamer. Hij had de rijmpjes met illustraties gevonden in de krant en componeerde de serie als tussendoortje terwijl hij zijn sinistere opera De zaak Makropulos voltooide en aan zijn laatste opera begon, Uit een dodenhuis. De directe aanzet tot het componeren van Ríkadla was het door de componist bijgewoonde ISCM congres in Venetië waar heel serieus gesproken werd over humor in de muziek. Veel te serieus, vond Janácek, ˇ en met zijn speelse partituur laat hij zien wat humor is: een fagot die samen met de bas speelt voor groente, de ocarina die een uil wordt en de piano die samen met de piccolo het stralende zonlicht verbeeldt.

7


liedteksten Kacena divoká

De wilde eend

Kačena divoká letěla z vysoka, šohaj dobrý střelec, střelil ji do boka, levého pod pravú nožičku.

Een wilde eend, vloog naar beneden, een jonge knul, een goede schutter, schoot haar in haar rechterzij, net onder haar pootje.

Ona zaplakala, sedňa na vodičku; hořko zaplakala, na Boha zvolala: Ach Bože, Rozbože, už jsem dolétala!

Zij begon te huilen toen zij op het water neerstreek, bitter huilde zij en riep tegen de Heer: Ach Heer, lieve Heer, ik zal nooit meet vliegen!

Ubohá kačica, už jsem dolétala, už jsem svá káčátka, už jsem dochovala.

Oh, ik arm klein eendje, ik zal nooit meer vliegen, ik kan niet langer over mijn kleintjes waken.

Moje drobné děti nedělajú škody; sednú na Dunaju, kalnú vodu pijú, tvrdý písek jedá.

Mijn kleine kindjes doen niemand enig kwaad; ze zwemmen in de Donau, drinken troebel water en eten het harde zand.

Vy drobná kačátka, poleťte vy za mnou! Šak my poletíme k velkému Dunaju.

Mijn kleine eendjes, vlieg mij achterna! Wij zullen wegvliegen naar de grote Donau. 8


LIEDTEKSTEN

Onze berk

Což ta naše břiza Tekst: Eliška Krásnohorská (1847-1926)

Což ta naše bříza na dvorečku smutně se mi sklání k okénečku? Nechť je nebe tiché, voda tichá, ona stále chví se, stále vzdychá.

Waarom buigt het berkje in de tuin zich naar mij over, naar mijn raampje? De hemel is toch rustig, het water is toch kalm, ze klaagt de hele tijd en zucht voortdurend.

Což se to mé srdce nepokojí? Což se o lásku bojí? Pokoje mi nedá v noci, ve dne, usedá, neusedne.

Waarom brengt dat mijn hart in beroering? Is het bevreesd om de liefde? Het geeft me geen rust in de nacht, mijn hart breekt van verdriet.

Na té naší bříze pod okénkem, listí na řapíčku visí tenkém; bázlivě si šeptá, chví se v bolu, že je každý vánek strhá dolů.

Op dat berkeboompje voor het raam zitten de blaadjes aan dunne takjes, angstig fluistert het, kreunt bevreesd dat met iedere windvlaag ze weg zullen waaien.

Na nejtenším ale pouhém vlásku, srdce zří se chvíti, zří svoji lásku. Necht’ je neuchvátí vichor žádný, dech ji může, je-li zrádný.

Kijk, mijn liefde hangt aan één enkele dunne haar en ze beweegt zachtjes in de wind. Laat geen begerige windvlaag haar afrukken, anders zal er ongeluk komen.

9


LIEDTEKSTEN

Het spoor van de wolf

Vlčí stopa Tekst: Jaroslav Vrchlický (1853-1912)

Temná noc! Starý hejtman hledá stopu vlčí. Divně se ta stopa až v sad panský stočí!

Donker is de nacht! De oude kapitein volgt het wolvenspoor. Vreemd toch hoe het spoor kronkelt, zo ver als het landgoed van de heer!

Druhou noc již hejtman do svítání tiše ponocoval sám s nabitou zbraní. Kolem mlha, kam jen obzor stačí.

De volgende nacht blijft de kapitein tot ‘s ochtends op pad, stil en alleen houdt hij de wacht, zijn wapen geladen. De nevels omhullen hem en versluieren de horizon.

Hejtman v zamyšlení kroutí šedé kníry. ‘Sper to tisíc hromů, škoda noci, škoda noci, půjdu radši domů!’

In gedachten verzonken draait hij aan zijn grijze krulsnor. ‘Duizendmaal vervloek ik deze verspilde nacht. Was ik maar thuis!’

A tam ve sněhu jasná záře se kmitla! Hejtmanovi hlavou myšlenka hrozná, děsná jak propast bezedná! Za ní shluk jiných ve vířivém kole! Hoj! Tak supů hejno kráká na mrtvole! Snad vlk to zavyl v dálce, či mrazivý vítr do topolů pere? A opět…zdaž to okno neb vítr sténá? ‘Ďáble! Za tím oknem dřímá moje mladá žena!’

Daar, te midden van de sneeuw, bespeurt hij een helder licht, en daar flitst door zijn hoofd een vreselijke gedachte, afgrijselijk als een bodemloze put! Dan overvallen er hem nog meer, in een wervelende massa, als een vlucht gieren die zich verzamelen boven een lijk! Is dat daar de wolf die huilt in de verte? Of de ijzige wind die door de populieren raast? Maar… is dat een venster? Of is het de stormwind die kreunt? ‘Verduiveld! Achter dat venster ligt mijn jonge vrouw te slapen!’

10


LIEDTEKSTEN

Jeho mladá žena, plná, krásná růže, Jeho mladá žena, holubice smavá. Kdož té bujné krvi, kdo jí může věřit?

Zijn jonge vrouw, die mooie roos in volle bloei, zijn jonge vrouw, dat roekoeënde duifje. Is zij met zulk dartel bloed te vertrouwen?

Kdož jí věřit může? Jeho mladé ženě, plné, krásné růži, Jeho mladé ženě, holubici smavé.

Is zij te vertrouwen, zijn jonge vrouw, die mooie roos in volle bloei, zijn jonge vrouw, dat roekoeënde duifje?

Hle zas nový proud světla, v něm dva stíny hrají; viz, dvě bílé ruce, okno otvírají, hle, stín jeden tmavý jak se spouští dolů! Druhý stín se kloní v jeho obejmutí. Slyš těch palných retů sladké přižehnutí!

Ziedaar weer een stroom van licht met daarin twee dansende schaduwen. Zie, twee blanke handen openen het venster, een donkere schaduw zakt neer op de grond, terwijl de andere schaduw zich overgeeft aan zijn omhelzing! Hoor de zoete versmelting van die brandende lippen!

Div se hejtman zdrží šíleného bolu, div se zdrží, oko v slzách, pušku ohledává.

De kapitein kan zijn razende pijn nauwelijks verdragen, hij kan het amper vatten: met zijn ogen vol tranen, staart hij naar zijn geweer.

K líci klade pušku v divém rozechvění. (Sladké přiženutí!) Ach! Houkla rána! Snad věčným toto políbení!

Hij schoudert zijn geweer en mikt, trillend van opwinding. (Zoete versmelting!) Ah! Een schot gaat af! Wellicht duurt deze kus eeuwig!

Dnes jistě našel hejtman stopu vlčí!

Vandaag heeft de kapitein met zekerheid het wolvenspoor gevonden! 11


LIEDTEKSTEN

Schoolmeester Halfar

Kantor Halfar Tekst: Petr Bezruč (1867-1958)

Kantor Halfar byl hoch dobrý, byl hoch tichý, byl hoch hezký, Ale měl on, měl on chybu, i v Těšíně mluvil česky, před okresním inspektorem!

Schoolmeester Halfar was een heel goed mens, een heel rustige, knappe man, maar hij had één slechte eigenschap: hij sprak in Tesin Tsjechisch, ten overstaan van de districtsinspecteur!

A když tak se kantor spustí, víš, jsou hříchy v katechismu co se nikdy neodpustí!

Maar toen de schoolmeester vertrokken was – kijk, er staan nu eenmaal zonden in de katechismus die niet vergeven worden!

Léta plynou, vlasy řídnou jako listí před jesení! Halfar pořád za mládence! Pro Halfara místa není!

De jaren verstrijken, zijn haren worden dunner, als bladeren in de herfst! Maar Halfar ziet er nog uit als een jonge vent! Voor Halfar is geen plaats!

V krčmě zní jen skočná hudba. Právě v kapli dalo slovo! Co by mělo deset roků čekat děvče Halfarovo?

In de herberg klinkt alleen nog springmuziek, het woord is aan de blaaskapel gegeven! Had het meisje van Halfar tien jaren moeten wachten?

Přišli páni: “škola polská!” Ale vzpurný Halfar učí jak mu káže zákon boží!

De Poolse heren kwamen: ‘De school moet Pools!’ Maar de koppige Halfar geeft les zoals het woord Gods hem ingeeft!

Tich po mezích chodí kantor bez úsměvu, bez myšlenky, v krčmě v noci sám za stolem, v krčmě sedí, hledí k zemi, hledí sklenky!

Rustig loopt de schoolmeester langs de muren, zonder glimlach, zonder nadenken, ’s avonds zit hij in zijn eentje in de herberg, kijkt naar de grond, kijkt naar de glazen!

V horký večer, na klekání když se jednou ve vsi zvoní, vrazí děvče v černou jizbu: Kantor visí na jabloni! Kantor? Kantor? Kantor Halfar?!

Op een warme avond, terwijl de avondklok luidt uit alle macht, komt een meisje in het zwart gekleed aanrennen: De schoolmeester hangt aan de appelboom! De schoolmeester? Schoolmeester Halfar? 12


LIEDTEKSTEN

Zonder gebed, zonder tranen hebben ze hem, als een zondige ziel, in een hoek van het kerkhof begraven, en zo heeft Halfar tóch een plaats gekregen!

Bez modlitby, bez slzy ho, jak při hříšné duši jisto, v roh hřbitova zakopali a tak dostal Halfar místo!

13


LIEDTEKSTEN

Elegie bij de dood van mijn dochter Olga

Elegie na smrt dcery Olgy Tekst: Marfa Nikolayevna Veveritsa (tenor solo)

Zie hoe kalm en rustig het meisje daar ligt!

Hle sama, jak smírnì, pokojnì dívka spí! (koor)

Ze heeft het bleke gelaat van een slaapster, haar ogen zijn gesloten, een diepe vrede daalt neer op haar marmerwitte voorhoofd, op haar marmerwitte slapen, alle strijd is nu gestreden, alle verlangens kunnen rusten.

Bílá, jak v spánku, s očima uzavřenýma, jen hluboký klid a mír na mramorové skráni, v mramoru čela, skrání, bez bouře zápasů, bez přání! (tenor solo)

Jak s rtem navždy zmlklým se úsměv snoubí, proud kadeří chlad skráně vroubí!

Op haar lippen, nu voor altijd stil, hangt een glimlach, een waterval van haarlokken omlijst haar koude voorhoofd.

Hled’ sám, živých květů jak déšť s vlasů splývá, ba, zdá se, že dřímá, žádnou bolest nevnímá!

Zie de frisse bloesems vervlochten in haar haren, ze lijkt alleen maar te sluimeren, niet langer gekweld door pijn!

(koor)

Luister, het rouwlied zweeft neer uit het koor, de tranen en weeklachten van de nabestaanden versmelten harmonieus met dit lied. Het meisje slaap zachtjes voort en gaat door met dromen.

Slyš, píseň pohřební jak s kůru slétá, a pláč a nářek těch, co zůstali, co zbyli se s písně tóny v souzvuk splétá. Než dívka dál jen sladce spí a dále svůj sen sní.

14


LIEDTEKSTEN

Však nad smrtí duch vítězí, v kráse dlí tam, kde žal se ztrácí, kde svatý klid, kde svatý vládne mír, kde žal a touhy, úsměv pouhý, vkouzlen v smírnou zář!

Maar de geest overwint de dood, schoonheid blijft bestaan, terwijl smart vervaagt, terwijl gezegende vrede zegeviert, terwijl verdriet en smachten vervloeien in een glimlach, omgevormd in stralende vreugde!

Tam duše v světla proud se vznáší výše, kde zřít smí lásce nejvyšší v tvář.

Haar ziel zweeft nu opwaarts in een stroom van licht, tot ze oog in oog staat met de bron van alle liefde.

15


LIEDTEKSTEN

De zwervende dwaas

Potulny silenec Tekst: Rabindranath Tagore (1861-1941)

jež nezná smyslu jejich hovoru.

Kijk, een dwaas! Doelloos rondzwervend zocht hij de steen der wijzen: wild warrelde zijn haar, zongebleekt, grijs van het stof; dor en uitgemergeld zijn lichaam, zijn lippen stijf gesloten als de deur van zijn hart, zijn ogen vlammend als het schijnsel van de glimworm, die zijn liefje zoekt. Voor hem rees op de grenzeloze oceaan. Alle golven kletsten over de rijkdommen van de geheime schatkamers, terwijl ze de spot dreven met de kinderlijke dwaasheid, zonder te beseffen wat verstand betekent.

Neměl již naděje, přec nechtěl odpočinouti, hledání stalo se mu životem. Tak jako oceán zdvíhá své paže k nebesům, tak jako hvězdy jdou, stále hledajíce cíle nedostižného, právě tak šílenec se zaprášenými kadeřemi bloudil, hledaje kamene zlatotvorného.

Spoedig verloor hij de hoop, maar toch gunde hij zich geen rust. Zoeken was het enige doel van heel zijn bestaan, – als de oceaan, zo heft hij zijn armen ten hemel, als de gang van de sterren, steeds zijn blik gericht op één doel, dat onbereikbaar is – zo ook de arme dwaas die met zijn stoffige haren rusteloos verder trok, op zoek naar de kostbare, machtige toversteen.

Jednoho dne přišel jsem,

Eenmaal ben ik hem aan de kant van de weg tegengekomen, een jongen van het land, en ik vroeg hem: ‘Zeg me hoe je aan die gouden ketting om je hals bent gekomen?’

Šílenec! Potulný šílenec hledal zlatotvorný kámen: vlasy měl zcuchané, vyrudlé, zaprášené; tělo vyhublé v stín, rty pevně sevřeny, jak dvéře jeho srdce, planoucí oči jak lampa světlušky, hledající druha. Před ním hučel nekonečný oceán. Žvavé vlny vyprávěly, neustále vyprávěly o skrytých pokladech, vysmívajíce se nevědomosti,

venkovský hoch, a tázal jsem se: ‘Řekni mi, jak jsi dostal ten zlatý řetěz kolem krku?’ 16


LIEDTEKSTEN

Waar, waar dan toch heeft hij dit geluk gevonden, zonder het te weten?

Kde, ó kde jej potkalo to štěstí? Kde, ó kde jen potkalo ho štěstí, aniž o tom věděl? (Sopraan)

‘Nog steeds raapte hij steentjes op van de weg en raakte daarmee de ketting aan, wierp dan het steentje weer weg zonder eerst te kijken of het wonder geschied was.’

Byl si navykl zdvíhati oblázky, a jimi dotýkati se řetězu, zahazovati je,aniž se podíval, stala-li se proměna. (Bariton)

řetěz, který byl železný, proměnil se v zlato!

De stumper bleef bewegingloos. – De ketting was van ijzer, en hij was van goud geworden!

Šílenec užasl, bil se do čela. Tak šílenec nalezl a ztratil zlatotvorný kámen. Cha, cha, cha, cha, cha. Slunce nížilo se k západu, obloha byla zlatá. Šílenec vracel se poznovu hledati ztraceného pokladu se silou uhaslou a tělem sehnutým, a srdcem v prachu, jako strom, jenž byl vyvrácen..

Hij sloeg zich tegen het voorhoofd tot het bloedde! Zo had de dwaas de steen der wijzen gevonden, en ach! hem weer verloren! ‘Hahahaha!’ De zon neigde reeds naar de westelijke kimme, rondom was de hemel van goud. En de dwaas ging voort de steen te zoeken die hij verloren had, zijn kracht gedoofd, het lijf gebogen, zijn hart in het stof, als een boom die men ontworteld heeft.

17


LIEDTEKSTEN

Říkadla

Kinderrijmpjes

I. Úvod

I. inleiding (instrumentaal)

II. Řípa se vdávala, celer pískal, mrkev tancovala a křen to všecko spískal, říkadla spískal. Tidli, tidli…, tidli, fidli..., tidli dudli..., dudli tidli.

II. De suikerbiet trouwde, de selderij blies op de fluit, het peentje danste en de mierikswortel heeft het allemaal voor elkaar gebracht, er versjes bij gemaakt. Trala–trala–tralala.

III. Není lepší jako z jara, zelená se v poli tráva, Koza leží na mezi, nic jí ležet nemrzí.

III. Er is niets heerlijkers dan de lente, in de weide wordt het gras groen, de geit ligt onder de heg, zo ligt ze daar graag.

IV. Leze krtek podle meze, vyměřuje louku; sysel za ním pytle veze, že bude mít mouku.

IV. Aan de rand kruipt de mol, hij meet de weide op; de hamster loopt achter hem met een paar zakken, hij gaat meel malen.

V. Karel do pekla zajel na bílém koni, čert ho tam honí. Nevěděl kudy, koupil si dudy, nevěděl ještě, koupil si kleště, nevěděl nic, koupil si klíč.

V. Karel reed in de hel op een schimmel, de duivel joeg hem voort. Hij wist niet waarheen, hij kocht een doedelzak, hij wist nog niets, hij kocht een tang, hij wist niets, hij kocht een sleutel.

VI. Roztrhané kalhoty, vítr do nich fouká, budu si je zašívat: pavouk niti souká.

VI. Mijn broek is gescheurd, de wind blaast er door heen. Ik zal hem maken. De spin zal de draad maken. 18


LIEDTEKSTEN

VII. Franta rasů, hrál na basu staré krávě u ocasu. Stará kráva byla ráda že má Frantu kamaráda.

VII. Frans de dierenbeul bespeelde de contrabas achter de staart van de oude koe. De oude koe was blij dat Frans haar vriend was.

VIII. Náš pes, náš pes zlámal ocas; pro svoji dobrotu strčil ho do plotu; náš pes, náš pes zlámal ocas.

VIII. Onze hond, onze hond heeft zijn staart gebroken; vol vertrouwen heeft hij hem door het hek gestoken. Onze hond, onze hond heeft zijn staart gebroken.

IX Dělám, dělám kázání, čtyři, kočky svázány, a pátý pes, do pece vlez, ukrad tam topinku, běžel s ní po rynku; potkala ho kráva, to byla jeho máma; potkal ho bulíček, to byl ten tatíček; potkal ho bejček, to byl ten strejček; potkal ho hřebeček, to byl ten dědeček; potkala ho kozička. to byla jeho babička.

IX. Ik houd een preek, luister, vier katten zaten vast, de vijfde, een hond, kroop in de oven en stal daar een geroosterd boterhammetje, liep er mee over de singel; hij kwam tegen een koe, dat was zijn moeder; hij kwam tegen een osje klein, dat was zijn vadertje; hij kwam tegen een stiertje klein, dat was zijn oompje; hij kwam tegen een paardje klein, dat was zijn grootvadertje; hij kwam tegen een geitje klein, dat was zijn grootmoedertje.

X. Stará baba čarovala, z ječmene kroupy, z prosa jáhly dělala, to byly její čary.

X. Een oude vrouw toverde uit gerst gort, uit gierst gierstemeel. Zo toverde zij.

19


LIEDTEKSTEN

XI. Hó, hó, krávy dó, nesó mlíko pod vodó, nesó mlíko půl židlíka. Kde je naše jalová? U božího kostela.

XI. Ho, ho, daar gaan de koeien. Zij geven melk en water, zij geven melk een pint vol. Waar is onze vaars? Bij Gods kerk.

Kostel se boří, stodola hoří. Skoč panenko do vody, máš tam zlaté korály. Nač bych já tam skákala, sukýnky si máchala, kde bych si je sušila? U pastýřa v koutku, na zeleném proutku.

De kerk stort in, de schuur staat in brand. Spring in het water, juffertje, daar zijn goud en koraal. Waarom zou ik daar springen? Mijn rokken worden nat, waar zou ik ze drogen? Bij de herder daar, in het groene struikgewas.

XII. Moje žena malučičká, postavím ju do hrnčička; přikryjem ju poklievičkou, nech uvre mi s polievčičkou.

XII. Mijn piepklein vrouwtje, ik stop haar in de havermout; het deksel gaat er bovenop, dat zal een lekker soepje worden.

XIII Bába leze do bezu, já tam za ní polezu. Kudy bába, tudy já, budeme tam oba dva!

XIII. Grootmoedertje kruipt in de vlier, ik kruip haar na. Waar zij is, daar ben ik. Zo zijn we daar allebei.

XIV. Koza bílá hrušky sbírá, strakatá je třese, bílá je ponese zítra do Kolína.

XIV. De witte geit raapt de peren, de gevlekte schudt de boom. De witte zal ze morgen naar Kolina brengen.

XV. Němec brouk, hrnce tlouk, házel jimi přes palouk a s palouku do louže šelma Němec v hrdlo lže.

XV. Boze Duitser sloeg de pannen stuk en smeet ze over het gras en nog verder de vijver in. Boze Duitser, je liegt te veel. 20


LIEDTEKSTEN

XVI. Koza leží na seně, ona se na mne směje, chytím kozu za bradu, povedu ji do Brodu. V Brodě koze nemajú, šidlem mleko jídajú, pantokem chleba krájajú, měchem drva štípajú!

XVI. De geit ligt op het hooi. Ze lacht me uit. Ik pak haar bij haar sik en breng haar naar Brod. In Brod hebben ze geen geiten, daar eten ze de melk met de priem, met de bijl snijden ze het brood, met de blaasbalg splijten ze het hout.

XVII. Vašek, pašek, bubeník, zahnal kozy za rybník; kozy se mu splašily, do vody mu skočily.

XVII. Boer, herder, trommelslager, dreef de geiten achter de dijk. De geiten waren bang voor hem en sprongen het water in.

XVIII. Frantíku, Frantíku, dobrá kaša na mlíku, ešče lepší na smetanì, ale se ti nedostane.

XVIII. Fransje, Fransje, pap met melk is lekker, pap met room nog lekkerder. Maar voor jou is er niets.

XIX. Sedeť medviď na kolodi, nohaveci kraje, koloda sje pohinaje, on kolodi laje. Hop, Hop, cumandra, cumandrata moloda.

XIX. Zat de beer op de boomstam een broek te maken. De boom wiebelt, hij scheldt op de boom. Ho ho, stom rot boompje. Vertalingen: Joris Wouters (Het spoor van de wolf en Elegie bij de dood van mijn dochter Olga) Overige vertalingen: Nederlands Kamerkoor

21


biografie COMPONIST Leoš Janácˇ ek Leoš Janácek ˇ (1854‑1928) was de zoon van een schoolmeester en muziekleraar in het Moravische dorp Hukvaldy (Hochwald), en aanvankelijk zou hij zijn vaders beroep voortzetten. Al tijdens zijn opleiding als onderwijzer bleek echter duidelijk dat hij was voorbestemd om musicus te worden. Janáceks weg voerde vanaf zijn ˇ elfde jaar van de Koorschool van het Augustijner klooster in Brno naar de Lerarenopleiding, en vervolgens naar de Orgelschool in Praag. Korte tijd studeerde hij aan de conservatoria van Wenen en Leipzig om weer terug te keren naar Brno. Daar trouwde hij met Zdenka Schulzova met wie hij twee kinderen kreeg die allebei jong stierven. Het huwelijk hield stand maar er was weinig wat de twee verbond. Oorzaak was vooral

het grote cultuurverschil: zij was beschermd opgevoed in een Duits sprekend middenklassengezin, Janácek ˇ was van arme komaf en had van jongs af aan voor zichzelf moeten vechten. Hij sprak bij voorkeur Tsjechisch en was een overtuigd nationalist met een sterke pro-Russische sympathieën. Toen Bohemen, Moravie en Slovakije zich in 1818 losmaakten van Duitsland en de republiek 22

Tsjechoslovakije werd uitgeroepen onder Thomas Masaryk, was dat ook voor Janácek ˇ persoonlijk een grote overwinning. Het huwelijk werd er echter niet beter op. Janá cek ˇ zocht zijn heil bij andere vrouwen en koesterde vanaf 1916 een grote passie voor de 24-jarige Kamila Stosslova. Janáceks muzikale ˇ carrière in Brno begon als koordirigent en muziekleraar


biografie

met aanstellingen bij het Augustijner klooster waar hijzelf was opgeleid, het Leraren Instituut, het Gymnasium en verschillende amateurkoren. Zijn leven lang zou hij voor koren blijven schrijven. Vanaf 1881 tot 1919 was hij directeur van de, mede door hem opgerichte Orgelschool (conservatorium) in Brno. Als componist schreef hij werken in alle gangbare genres behalve de symfonie, en altijd lag er een verhaal ten grondslag aan zijn muziek. Na zijn vroege romantische werken in de stijl van zijn oudere vriend Dvorák ˇ ontwikkelde hij een totaal eigen idioom waarin de Moravische volksmuziek en de spraakmelodie zijn voedingsbodem vormde. Zijn late opera’s, koorwerken en kamermuziek vormen het hoogtepunt van zijn oeuvre, en zijn grote liefde voor het leven en de eeuwig zich vernieuwende natuur kwam misschien wel het beste tot uiting in zijn opera Het sluwe vosje. Bij zijn begrafenis in 1928 klonk als

hulde het jubelende slot van deze opera: het vosje was dood maar haar kinderen speelden onbekommerd in het zonovergoten bos.

23


biografie

UITVOERENDEN

Reinbert de Leeuw

foto: Merlijn Doomernik

Dirigent

hebben we bijvoorbeeld te danken dat de werken van Erik Satie, Charles Ives, Sofia Goebaidoelina en Galina Oesvolskaja hier onder de aandacht werden gebracht, en vanavond zet hij zich in voor de te weinig bekende koorwerken van Janåcek. ˇ Zijn overtuigingskracht is onuitputtelijk, niet alleen als dirigent maar ook als spreker. Hij ontving diverse prijzen en onderscheidingen voor zijn baanbrekende werk. Voor zijn enorme oeuvre en buitengewone verdiensten voor de Nederlandse muziek ontving hij de Edison Oeuvre Prijs 2013.

Reinbert de Leeuw (1938) speelt sinds de jaren zestig in Nederland maar ook in het buitenland een belangrijke rol in het muziekleven, aanvankelijk als uitvoerend pianist en als componist, maar daarna vooral als dirigent, organisator en lid van diverse cultuurcommissies. Onvermoeibaar is hij wanneer het gaat om het promoten van nieuwe muziek van nog onbekende of volgens hem te weinig bekende componisten. Aan hem 24

Collegium Vocale Gent Collegium Vocale Gent werd opgericht in 1970 en werkte sindsdien vooral samen met dirigent Philippe Herreweghe. Al in de beginfase trad het koor op in Amsterdam met een onvergetelijke uitvoering van Bachs Johannes Passion. Als een van de eerste vocale ensembles pasten deze zangers de resultaten toe van het toen nieuwe onderzoek naar de historische uitvoeringspraktijk. Het Collegium werkte veelvuldig samen met musici als Gustav Leonhardt, Nikolaus Harnoncourt en Ton Koopman. Zij maakten meer dan zestig cd-opnamen en de kern van hun repertoire werd gevormd door de barok. Tegenwoordig heeft echter ook romantische en eigentijdse muziek een belangrijke plaats in hun programmering.


biografie

Sopranen Sylvie De Pauw, Emilie De Voght, Magdalena Podkoscielna, Stanislava Mihalcová, Elisabeth Rapp, Aleksandra Turalska Alten Ursula Ebner, Sara Gutvill, Mieke Wouters, Sofia Gvirts, Karoline Hartman, Marlen Herzog Tenoren Paul Bentley-Angell, Stephan Gähler, Tom Phillips, Malcolm Bennett, Johannes Gaubitz, Tomáš Lajtkep Bassen Philipp Kaven, Felix Rumpf, Robert van der Vinne, Erks Jan Dekker, Stefan Drexlmeier, Joachim Höchbauer

Het Collectief Het Collectief is een kamermuziek ensemble dat werkt met een vaste kern van vijf musici. Het ensemble kan worden uitgebreid voor werken in een grotere bezetting. Specialiteit van Het Collectief is een mix van blazers, strijkers en piano waarmee zij een veelgeprezen eigen sound hebben gecreëerd. Het Collectief werd in 1998 in Brussel opgericht en brengt sindsdien programma’s waarin historische muziek, soms in een bewerking, wordt geconfronteerd met twintigste-eeuws en hedendaags repertoire. Naast vele concerten in België zijn er ook regelmatig optredens in het buitenland. In Nederland traden zij in 2012 op in Het Concertgebouw met een programma rond Schönbergs Pierrot Lunaire.

25

Wibert Aerts viool Julien Hervé klarinet Thomas Dieltjens piano Toon Fret fluit Martijn Vink cello Wietse Beels viool Vincent Hepp altviool Joost Maegerman cello Pia Rodriguez fluit & ocarina Nele Delafonteyne klarinet Filip Neyens fagot Kaat Hoogmartens fagot , contrafagot Piet Van Bockstal hobo Kristien Cueppens althobo Anthony Devriendt hoorn, kindertrommel Ludo Mariën accordeon


Collegium Vocale Gent, Het Collectief & Reinbert de Leeuw (links) - foto: Michel Garnier

biografie

26


27

Collegium Vocale Gent, Het Collectief & Reinbert de Leeuw (links) - foto: Michel Garnier

biografie


VERWACHT

do 26 mrt 2015 donderdagavond serie grote zaal / 20.15 uur

Nieuw Ensemble Boulez

Van de giganten die het gezicht van de Europese kunstmuziek in de tweede helft van de twintigste eeuw bepaalden – Berio, Stockhausen, Ligeti, Kagel, Nono, Xenakis – is Pierre Boulez (1925) als enige nog in leven. Boulez’ invloed op de hedendaagse muziek is nauwelijks te overschatten. Het Nieuw Ensemble en Ed Spanjaard zijn sinds jaar en dag pleitbezorgers van zijn werk. Zij eren de maître vandaag op zijn 90e verjaardag met een prachtig portretconcert. Pierre Boulez: schepper van een klein maar briljant en blijvend oeuvre, wereldberoemd dirigent met glasheldere techniek en loepzuiver oor, scherpzinnig denker/schrijver/polemist. Verantwoordelijk voor de oprichting van het toonaangevende Ensemble Intercontemporain en het baanbrekende Ircam, het instituut waar wetenschappers, musici en componisten gezamenlijk nieuwe technologie ontwikkelen, is hij van onschatbaar belang voor de muziek van de toekomst.

28

Pierre Boulez


VERWACHT

za 30 mei 2015 serie Koren grote zaal / 20.15 uur

Collegium Vocale Gent Madrigalen van Gesualdo

De verzamelde madrigalen (meerstemmige liederen) uit 1611 van de Italiaanse Prins Gesualdo da Venosa blijven buitengewone muziek. Al vier eeuwen oud, en nog zó modern. Grillig dramatisch, aangrijpend en zelfs huiveringwekkend. Met uiterst spannende harmonieën die de muziek eerder in de romantische 19e eeuw plaatsen dan in de barok. ‘Indrukwekkend en onderkoeld spannend,’ schreef muziektijdschrift Gramophone toen het beroemde Gentse koor Gesualdo in 2011 op cd zette. Gesualdo was een gekweld man. Liet zijn vrouw en haar minnaar vermoorden toen hij hen samen in zijn eigen bed betrapte. Schuldgevoelens en angsten, in de termen van die tijd ‘duivels en demonen’ achtervolgden hem sindsdien. Je kunt dat aan zijn muziek horen. Die biedt Collegium Vocale Gent alle gelegenheid om, zoals BBC Music Magazine het omschreef, ‘donker te schitteren.’

29

Prins Gesualdo da Venosa


VERWACHT

Maart vr 13 mrt / 20.15 uur

Judith van Wanroij + Barbara Kozelj Duetten

wo 25 mrt / 19.30 uur

do 9 apr / 23.00 uur

Pierre-Laurent Aimard + Tamara Stefanovich Boulez’ complete pianowerk

Ralph van Raat Late Night

do 26 mrt / 20.15 uur zo 15 mrt / 15.00 uur

Nederlands Kamerkoor Bach, Bach, Bach

Nieuw Ensemble Boulez 90

Emma Kirkby + Jakob Lindberg De Gouden Eeuw van het lied + college Michel de Montaigne

Nayan Ghosh + Terry Riley + Niti Ranjan Biswas Indian Night za 11 apr / 20.30 uur

ma 30 mrt / 19.30 uur di 17 mrt / 20.15 uur

vr 10 apr / 20.15 uur

Orkest van de 18e Eeuw + Cappella Amsterdam Matthäus Passion

Hello Terry Riley Legacy Night za 11 apr / 23.59 uur

Ralph van Raat + Saskia Lankhoorn Piano Marathon

April za 4 apr / 20.15 uur

wo 18 mrt / 20.15 uur

Nieuw Amsterdams Peil Aan Barrels

Nicholas Angelich Études-tableaux

zo 12 uur / 13.30 uur / Kleine Zaal

Ensemble SCALA Solar Neon

8 apr -12 apr vr 20 mrt / 20.15 uur

Combattimento Stabat Mater

World Minimal Music Festival www.muziekgebouw.nl/festival/

zo 12 apr / 15.00 uur

Ives Ensemble + Exaudi Jesus’ Blood

worldminimal/ za 21 mrt / 15.00 uur

za 18 apr / 12.30 uur

De IJ-Salon Battle of the clarinets

wo 8 apr / 20.15 uur

di 24 + vr 27 mrt / 20.15 uur

do 9 apr / 20.15 uur

Amsterdam Sinfonietta Carnaval met de Jussens

Terry Riley & Friends Opening Night

Asko|Schönberg Tread on the Trail 30

Nederlands Philharmonisch Orkest Jeugdopera: Anne en Zef (10+) Geheimtips Bijzondere concerten die je niet mag missen


Muziekgebouw aan ‘t IJ / foto: Erik van Gurp

MUZIEKGEBOUW AAN ’T IJ Piet Heinkade 1 / 1019 BR Postbus 1122 / 1000 BC Amsterdam Kaartverkoop T 020 788 2000 ma t/m za 12.00 -18.00 uur Kantoor T 020 788 2010 F 020 788 2020 E post@muziekgebouw.nl Zakelijke evenementen T 020 788 2023

Restaurant Zouthaven bevindt zich op de begane grond van het Muziekgebouw. Voor een heerlijke start van uw concertavond. Openingstijden en reserveren www.zouthaven.nl of T 020 788 2090 WORD VRIEND Steun het Muziekgebouw al vanaf € 75 per jaar. Lees meer op : muziekgebouw.nl/steunons

PARTNERS De activiteiten van het Muziekgebouw aan ’t IJ komen tot stand door steun van:

Gelieve te zorgen dat uw mobiele telefoon uit staat tijdens het concert. Camerabeeld- en geluidsopnamen alleen toegestaan met toestemming vooraf.

Mediapartner:

Pauzedrankje (indien inbe­grepen) serveren wij op tafels bij de uitgang van de zaal.

Druk binnenwerk:

EARLY BIRD TICKETS Voor jongeren tot 30 jaar, bijna alle concerten € 10. Wees snel: hoe eerder, hoe meer kans. Lees meer op: www.muziekgebouw.nl/earlybirds

Reserveren en openingstijden restaurant Zouthaven: www.zouthaven.nl. Centraal Station (10-15 min lopen) is met tram 26 bereikbaar tot 00.00 uur. Taxicentrale Amsterdam: T 020 677 7777. De Piet Heinparkeergarage onder Muziekgebouw aan ’t IJ is 24 uur per dag open. Informatie + online kaarten bestellen www.muziekgebouw.nl. Ook voor onze nieuwsbrief.



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.