7 minute read

Marc Argeloo over ons natuur

‘De eindeloze Onlanden, dat kan dus in ons land’

Marc Argeloo wil dat we de kennis over het rijke verleden van de natuur aanboren. Niet om de geschiedenis te reconstrueren, maar om ons te laten inspireren bij het opnieuw inrichten van ons land. ‘We moeten de lat hoog leggen.’ TEKST: Frans Bosscher BEELD: Erik Buis

Advertisement

Het is een leuke vraag op feestjes, zegt Marc Argeloo. Wie kan de meeste uitgestorven diersoorten noemen? “Dan wordt meteen de dodo genoemd. Die staat met stip op 1. Na een poosje komen ook de dinosauriërs. En daarna blijft het stil. Terwijl de afgelopen drieduizend jaar 15 procent van de vogelsoorten is uitgestorven door menselijk handelen.” Het laat volgens Marc zien hoe gering ons besef is van de planten en dieren de we zijn kwijtgeraakt. Over dit geheugenverlies schreef hij het boek Natuuramnesie.

Hoe erg is het dat al die soorten zijn verdwenen?

Hoe kan ons geheugen ons zo in de steek laten?

“Als kind ga je eropuit. De natuur die je om je heen ziet neem je op als je ideaalbeeld. Je weet niet beter dan dat het altijd zo is geweest. Maar 20, 25 jaar later komt er een nieuwe generatie kinderen, die precies hetzelfde doen. We zijn niet in staat om van generatie op generatie veranderingen over te dragen. Dit is wat we het shifting baseline syndrome noemen, het syndroom van het verschuivende referentiekader.”

Behalve dat veel soorten zijn verdwenen, blijken de soorten die het redden veel kleiner te worden.

“Ja, dat was voor mij een eyeopener. Als jongen viste ik onder andere op baarzen. Die kunnen, zo had ik gelezen, 50 centimeter lang worden. De langste die ik ving,was 42 centimeter. Nu is een baars van zo’n 30 centimeter al een grote. Bij veel vissoorten lopen de vangsten terug en zijn de individuen kleiner. Dat is een fenomeen dat zich al vroeg voordeed. De mens heeft altijd jacht gemaakt op grote diersoorten en bij kleinere diersoorten op de grootste exemplaren, omdat daar het meeste vlees aan zit. Het effect daarvan is zo groot dat er een miniaturisering van de natuur plaatsvindt. Voor grote soorten is dat fataal geweest. Want die hebben een voortplantingsproces, dat jaren kan duren. Als je dan de grote vrouwtjes eruit haalt, blokkeer je de komst van nieuwe individuen. Met als gevolg dat die soorten uitsterven.” Zo verdwenen eerst de steppeneushoorn, de mammoet en de wolharige neushoorn. Later volgden wilde paarden en oerossen. En uit ons deel van de wereld verdwenen grijze walvissen, edelherten, grijze zeehonden, kroeskoppelikanen, flamingo's, raven en grote trappen. Om maar wat aansprekende soorten te noemen. Een paar van deze soorten zien we nu trouwens weer terugkeren in onze natuur. “Ik vind het heel erg, omdat het mijn plezier in het leven belemmert. Er zit ook een groter verhaal aan vast. Stel je de natuur voor als een ladekast. Met elke soort die uitsterft, haal je een lade uit de kast. Op een zeker moment heb je zoveel lades uit de kast gehaald, dat hij uit verband raakt en in elkaar stort. Dat is gaande. Er zijn nog evenveel leeuwen op de wereld als het aantal inwoners van een groot dorp (ruim 20.000, red.). Het zijn er honderdduizenden geweest. Ik zie nog niet dat dit tij

‘De grijze gekeerd wordt.” walvis weer in de Waddenzee, Het geheugenverlies speelt volgens Marc ook in de natuurbescherming. Bij herstelprojecten grijpen natuurwaarom niet?’ beschermers vaak terug naar het midden van de negentiende eeuw, toen het Nederlandse landschap erg gevarieerd was. Dat betekende ook een grote variatie aan leefgebieden voor planten en dieren. In die tijd was de biodiversiteit in ons land dan ook groot. Maar waarom zou je dat doen, vraagt Marc zich af. “Ik wandel heel graag in zulke landschappen. Maar hoe rijk we de natuur uit die tijd ook willen zien, er waren toen bijvoorbeeld tientallen minder broedvogelsoorten dan nu. Dat geeft aan dat er meer aan de hand was. Om al die landschappen te maken die als een mozaïek over het land lagen, waren de oorspronkelijke leefgebieden op de schop genomen. Terwijl die oorspronkelijke leefgebieden de bronnen zijn van planten- en diersoorten, en voor sommige daarvan zelfs de enige.” “We maken ons nu grote zorgen over de grutto. Tussen 1950 en 1970 namen de aantallen sterk toe, omdat het landbouwsysteem in die korte periode ideaal was. Maar stabiel was die situatie niet. De intensivering van de landbouw ging door. Ten koste van de grutto. Ik zie liever dat we aanhaken bij de kennis die we hebben over het natuurlijke broedgebied van de grutto (moerassen en hoogveen, red.). Ik heb liever wat minder grutto’s die in een natuurlijke situatie op grote schaal kunnen broeden, dan dat kleinschalig sleutelen om de grutto in de benen te houden. Met al die miljoenen die er de afgelopen twintig jaar in zijn gestoken, is de grutto steeds verder achteruitgegaan.”

Marc Argeloo(63) werkte op tal van manieren aan de bescherming van natuur, nationaal en internationaal. In september promoveerde hij aan de Universiteit van Utrecht op het fenomeen shifting baseline syndrome, waarmee het verlies van kennis over de rijkdom van de natuur wordt aangeduid.

Wat zou dan het uitgangspunt voor natuurbescherming moeten zijn?

“Dan kom je terecht bij de basiselementen van de Nederlandse delta die na de laatste ijstijd zijn ontstaan: wadden, kwelders, strandwallen en duinen, riviervlakten en veengebieden. De elementen die horen bij een delta van grote rivieren. Wageningse onderzoekers maakten een kaart van Nederland in 2120, waarin deze elementen de basis vormen voor de herinrichting van het land. Ze bepalen hoe de landbouw, infrastructuur, stedenbouw en energievoorziening eruitzien. Ik zou willen dat natuurorganisaties de ambitie hebben om die basis terug te brengen. Dan heb je het over grootschaligheid en natuurlijke processen. Als je kijkt naar de energietransitie, zetten we met een vloek en een zucht 26 procent van de Noordzee vol met windmolens. Er is een klap op tafel en ze staan er. Daar moet je gelijkwaardige natuurambities tegenoverstellen. Aan Natura 2000 en het Nationaal Natuur Netwerk heb je dan niet genoeg.”

Waar moeten we dan aan denken?

“Kijk naar de Onlanden, ten westen van de stad Groningen. Het is on-Nederlands wat je daar ziet. Die eindeloze rietmoerassen… Toen ik daar was, ging er een schok door me heen. Dit kan dus in Nederland! Als beleving is het enorm, de betekenis voor de natuur is immens. Otters kunnen daar 17 kilometer door het gebied zwemmen zonder hindernissen tegen te komen. Daar wordt gewerkt vanuit het oorspronkelijke landschap. Water dat afstroomde vanuit Drenthe, dat iets hoger ligt, ging via dit gebied richting Waddenzee. Er is met andere woorden gebruikgemaakt van de historische structuur, waar de natuur vanzelf op inspeelt.”

Maar is het wel mogelijk om op grote schaal oorspronkelijke landschappen te herstellen?

“We moeten de lat hoog leggen. Dat doen we op andere gebieden ook. Het verleden reconstrueren kan niet. We kunnen ons wel laten inspireren door informatie uit het verleden. De Europese steur hoort gewoon in onze rivieren thuis. Er is potentie om grote walvissen voor de kust te zien. Je mag de terugkeer van de grijze zeehond niet als kers op de taart zien. De vlag mag pas uit als het systeem waarin elft, houting, fint en steur thuishoren, weer werkt. Begrijp me goed, het hoeft niet te betekenen dat oude cultuurlandschappen moeten wijken. Het kan naast elkaar bestaan. Maar er moet wel ruimte komen voor, noem het maar, wilde natuur. Natuur in z’n oorsprong. Dat raakt aan een gevoel van vreemdheid, er zit angst en spanning in. Het draait daarbij om rust, ruimte en tijd. Je hebt veel oppervlakte nodig over een lange tijd, die de natuur zelf wel invult. Dat is ook de perfecte buffer voor klimaatverandering. Als vogelend jongetje ging ik op m’n tweede buitenlandse reis naar Spanje. Ik vond het geweldig, ik zag bijeneters, hoppen, roodkopklauwieren. Broedende bijeneters gaan in Nederland straks heel gewoon worden. De grijze wouw duikt hier ook al op.”

Welk verdwenen diersoort zou je graag weer terugzien?

“Dan noem ik toch de grijze walvis. Waarom kan die niet weer gaan paaien in de Noordzee en kalven in de diepe delen van de Waddenzee? Door de opwarming van het zeewater komen er uit de Stille Oceaan weer exemplaren onze kant op via de Noordelijke IJszee. Het is nu een lastig verhaal vanwege uitdiepingen, gaswinning, windmolens en zoutwinning in de Wadden- en Noordzee. Maar zet die grijze walvis maar in om daar rust, ruimte en tijd te realiseren. Of ie het gaat halen, weet ik niet. Tegelijkertijd: het is geen luchtfietserij. Kleinere soorten, zoals boommarter, zwartkopmeeuw, wolf, goudjakhals, ze zijn allemaal vanzelf gekomen.”

This article is from: