Top Naeff, de juffrouw van Schoolidyllen Nannie van Wehl ofwel Susanna Lugten-Reys De Huishoudschool Laan van Meerdervoort
periodiek van het Nationaal Onderwijsmuseum en de vereniging van vrienden 8e Jaargang, nummer 1, juli 2013
Jongensdromen van een eeuw geleden 1
Inhoud
3
Bakvisschen Van de redactie
4
Top Naeff De juffrouw van Schoolidyllen
12
Bakvissen waren we, maar leuke bakvissen
15
Nannie van Wehl, ofwel Susanna Lugten-Reys
20
Een meisjeskostschool in de zeventiende eeuw in de Delftse Papenhoek
26
Jongensdromen van een eeuw geleden
36
Een gipsen buste van Raadpensionaris Johan de Witt Collectie
38
Recensie
40
British Schools Museum Digitales
41
Signalement
42
De Huishoudschool Laan van Meerdervoort
46
Museumnieuws / Museumagenda
48
Lieve Maria Gedicht
Bakvisschen volgens Tijs van Ruiten, directeur Nationaal Onderwijsmuseum Beeld: © Tijs van Ruiten, 2013
Omslag van Bakvis en brasem (1962 [2de druk]) van prof. dr. Wilhelmina J. Bladergroen. Nijkerk: G.F. Callenbach N.V. – Uitgever. Bakvis en brasem verscheen als deel 11 in de serie ‘Het abc der opvoeding’, onder redactie van prof. dr. Th. Hart de Ruyter en R. Schulte Nordholt-Treep. 2
3
Van de redactie
Colofon
Bakvisschen
Jaargang 8, nummer 1, juni 2013 Lessen, periodiek van het Nationaal Onderwijsmuseum en de Vereniging van Vrienden Lessen, periodiek van het Nationaal Onderwijsmuseum te Dordrecht en de Vereniging van Vrienden. Lessen verschijnt twee keer per jaar en richt zich op een breed lezerspubliek met een actuele en historisch interesse voor ontwikkelingen op het gebied
Auteursrichtlijnen Auteurs wordt nadrukkelijk gevraagd een directe, levendige en beeldende schrijfstijl te hanteren. Doorgaans benadert de redactie zelf auteurs, maar de redactie stelt het zeer op prijs wanneer
van onderwijs en opvoeding. Lessen wil inspireren om vragen
auteurs op eigen initiatief een artikel of recensie voor publicatie
te blijven stellen over de waarde hiervan en ontwikkelingen op
aanbieden. Daarvoor dient men de auteursrichtlijnen te raadple-
deze gebieden kritisch volgen en beschrijven. De redactie streeft
gen die op aanvraag bij de redactie beschikbaar zijn. Hier volgen
naar het realiseren van een attractief blad met relatief korte, vlot
enkele algemene punten uit de richtlijnen:
leesbare artikelen die functioneel ondersteund worden met foto-
- Tekst per e-mail aanleveren in Word aan de eindredacteur:
en illustratiemateriaal.
j.dane@onderwijsmuseum.nl. - De omvang van een artikel ligt tussen 1000-2000 woorden; voor
Nationaal Onderwijsmuseum Nieuwe Haven 26 | 3311 AP Dordrecht | Tel 078 63 26 820 info@onderwijsmuseum.nl | www.onderwijsmuseum.nl
artikelen van grotere omvang dient vooraf overleg geweest te zijn met de redactie. - Gebruik van eindnoten: 5-10 per 1000 woorden. - Literatuurlijst op alfabetische volgorde op achternaam van de
Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum t.a.v. Marry Remery | Nieuwe Haven 26 | 3311 AP Dordrecht
auteurs met hoogstens vijf publicaties per 1000 woorden. - De redactie let bij de beoordeling van ingeleverde artikelen met name op de verhaallijn, de (chrono)logische opbouw, consistentie, navolgbaarheid en stijl van schrijven.
Bestuur
- Een boekbespreking bevat naast een beschrijvend deel ook een
G. Visser (voorzitter), H.H. van der Linden (penningmeester),
persoonlijke afweging met punten van waardering en kritiek.
M.A. Pas, C. van Middelkoop, J.H.M. van de Wiel,
- De redactie beoordeelt elk artikel, al dan niet op haar verzoek
M.E.M. Remery - Voskuil (secretaris).
geschreven, op geschiktheid tot plaatsing. Eventueel nodig
De vereniging beheert een fonds van vrijwillige bijdragen van
geachte aanpassingen of herschrijving bespreekt één van de re-
leden, uitsluitend bestemd voor aankopen voor het museum.
dactieleden met de auteur. Ook een herzien artikel komt opnieuw ter bespreking in de redactie waarna de beslissing
Redactie Trudie de Bruyn, Rien van Buren (beeldredactie) Jacques Dane (hoofdredactie, e-mail: j.dane@onderwijsmuseum.nl),
volgt over de plaatsing. - De door de eindredacteur geredigeerde eindversie van het artikel krijgt de auteur niet meer voor publicatie ter inzage.
Marjoke Rietvel-van Wingerden, Hans de Frankrijker, Marry Remery, Tijs van Ruiten
© Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd, opgeslagen in geautomatiseerde gegevensbestan-
Grafisch ontwerp Rémi Bouwer
den of openbaar gemaakt, in enige vorm of enige wijze, hetzij electronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van
Drukwerk
de redactie.
Pantheon Drukkers, Velsen-Noord Abonnement en Lidmaatschap afbeelding omslag: Foto Tijs van Ruiten © 2013
Het lidmaatschap en abonnement bedragen € 20,- per jaar. Lidmaatschap en abonnement worden automatisch verlengd tenzij twee maanden voor het einde van het kalenderjaar schriftelijk is opgezegd bij de ledenadministratie Nationaal Onderwijsmuseum (info@onderwijsmuseum.nl Nieuwe Haven 26 | 3311
ISSN 1872-3659
4
Hoe de moderne meisjes en jongens tussen twaalf en twintig jaar te noemen, vroeg de Groningse hoogleraar orthopedagogiek Willhelmina Bladergroen zich af. De titel van haar populaire opvoedingsboekje uit 1961 gaf het antwoord: Bakvis en brasem. Dit nummer van Lessen gaat over ‘bakvisschen’, een uit de negentiende eeuw stammend begrip, en een beetje over ‘brasems’. Bea Ros, wetenschapsredacteur bij het tijdschrift Didactief en hoofdredacteur van het tijdschrift over kinder- en jeugdliteratuur Literatuur zonder leeftijd, gaat in ‘Bakvissen waren we, maar leuke bakvissen’ op zoek naar de herkomst van het begrip bakvis. Voor de literaire fijnproevers onder de lezers van Lessen: Ros’ titel is een zinspeling op de eerste regel van de novelle Titaantjes (1918) van Nescio, waarin een groepje brasems de hoofdrol speelt: ‘Jongens waren we – maar aardige jongens.’ Gé Vaartjes, leraar Nederlands in het middelbaar onderwijs en biograaf van de Dordrechtse schrijfster Top Naeff, beschrijft in zijn artikel de dolle wereld van Schoolidyllen (1900), Naeffs evergreen en bakvissenroman-bijuitstek. Vaartjes’ trefzekere beschrijving van de wereld van Jet van Marle en haar vriendinnen is kenmerkend voor schoolmeiden rond 1900: ‘Het vriendinnenstel leeft in een typisch bakviswereldje: ze dromen van knappe jongens, giechelen om lelijk uitgevallen exemplaren en fantaseren over “engagementen”. Ze houden van snoepen en feestjes, ze minachten uitsloverige, serieuze leerlingen en ze haten huiswerk in het bijzonder en school in het algemeen.’ Van de maan af gezien (aldus Multatuli), lijken die puberdames van 1900 in veel opzichten op de schoolmeiden van nu, maar dan zonder mobieltjes, sms, twitter, pingen en Facebook.
AP Dordrecht). Losse nummers € 12,50 (inclusief portokosten).
Over de vooroorlogse schrijfster Nannie van Wehl, pseudoniem van onderwijzeres Susanna Lugten-Reys, schreef onderwijssociologe Suus Boef-van der Meulen een boeiend artikel . Van Wehl publiceerde romans voor jongens en meisjes en tevens was ze actief als auteur van opvoedkundige artikelen. Nannie van Wehl, die over bakvissen en brasems schreef, stond als moderne vrouw bewust en kritisch in de wereld. Over de periode waarin ze als jonge onderwijzeres werkzaam was merkte ze op: ‘Toen brak de tijd voor me aan dat ik me zo alleen op mijn kamers, in mijn vrije uren, gans meesteres van mijn tijd ongestoord aan het schrijven kon wijden. O, dat kamerleven. Welk een gezegende tijd is dat voor mijn werk geweest. Hoe heb ik gezwelgd in de vrijheid, vrij om te werken, te eten, te slapen, uit te gaan, zoals ik verkoos. […] Voor de werkende vrouw, laat ik zeggen voor de hardwerkende vrouw, ken ik geen beter leven dan het kamerleven.’
Rosa Bilkes, werkzaam bij het Haags Historisch Museum, verrichtte onderzoek naar de bakvissen van de Huishoudschool Laan van Meerdervoort. In haar artikel brengt Bilkes meer dan een eeuw huishoudschoolverleden vakkundig voor het voetlicht; onderwijsgeschiedenis wordt aantrekkelijk vervlochten met persoonlijke verhalen. De bij dit artikel afgedrukte pasfotocollage uit 1912 van de bewoonsters van het internaat van de Huishoudschool Laan van Meerdervoort, die zich als protest tegen het verplicht gestelde drinken van melk met bolle wangen lieten fotograferen, is een juweel van bakvissenfotografie. Alexandra Nagel, promovenda aan de Universiteit van Leiden en eindredacteur van het magazine Spiegelbeeld , stelde voor het beeldkatern een verrassend portret samen van een schooljongen, haar oom Frits: aan de hand van foto’s, boekomslagen en schoolschriftjes uit zijn nalatenschap zien we een brasem die tussen 1915-1920 avonturenverhalen schreef en fantaseerde over een leven als cowboy. Ook vanuit de redactie zijn er bijdragen voor dit nummer geschreven. Marry Remery-Voskuil verrichtte onderzoek naar de lotgevallen van een katholieke meisjeskostschool in het zeventiende-eeuwse Delft en schreef daarover een opmerkelijk artikel: ondanks strenge plakkaten en protesten van gereformeerde predikanten, werd in deze stad onderwijs aan katholieke meisjes gegeven. Trudie de Bruyn recenseert twee boeken, waaronder de biografie van Mineke van Essen over orthopedagoge Bladergroen. Hans de Frankrijker bekeek The British Schools Museum in Hitchin – een stadje halverwege Londen en Cambridge – en gaat in op het Bell Lancaster Systeem. Afscheid In 2013 neemt eindredacteur Marjoke Rietveld-van Wingerden afscheid van Lessen. In de lente van 1999 staat haar naam voor het eerst genoemd tussen de redactieleden van De School Anno (DSA),de voorloper van huidige tijdschrift. In maart 2006 schreef Marjoke in het eerste nummer van Lessen dat de redactie de opvolger van DSA tot een visitekaartje van het museum wil maken. Voor deze zelfopgelegde opdracht is zij met vlag en wimpel geslaagd: onder het deskundige, weloverwogen en soms strenge maar altijd rechtvaardige eindredacteurschap van Marjoke is Lessen uitgegroeid tot een hoogwaardig, voor een breed publiek aantrekkelijk tijdschrift voor onderwijsgeschiedenis. Mede namens de andere redactieleden dank ik Marjoke voor haar tomeloze inzet. Deze brasem neemt het roer over. Jacques Dane 5
Top Naeff, de juffrouw van Schoolidyllen
Top Naeff, de juffrouw van Schoolidyllen ‘Dat kan ik ook wel’, dacht Top Naeff, toen zij de meisjesboeken van Tine van Berken (1870-1899) las. In de vroege zomer van 1899 begon zij aan een verhaal over een vriendinnengroepje, waarin Jet van Marle de spil is. Het was het begin van Schoolidyllen, dat in 1900 verscheen. Ruim honderdtien jaar later is het tekst Gé Vaartjes een ‘klassieker’. Wat is de geschiedenis en de kracht van dit meisjesboek?
Illustratie van Marie-Louise (Rie) Reinderhoff tegenover de Franse pagina van Schoolidyllen. Zestiende druk [circa 1943]. Amsterdam: H.J.W. Becht. Collectie Gé Vaartjes 6
Top Naeff (Dordrecht,1878-Dordrecht,1953) was net 22 jaar oud toen zij aan Schoolidyllen begon. Zij genoot toen al enige bekendheid door haar toneelstuk De genadeslag, dat in februari 1899 in première was gegaan. Na dit serieuze werk over een huwelijksdrama beschouwde zij het schrijven van een meisjesboek als ‘een tam kunstje’1. Ze werkte er geïnspireerd én gedisciplineerd aan – twintig schoolschriftbladzijden per dag wilde zij vullen. Het boek was dan ook in ruim twee weken af. Zo’n 370 pagina’s waren het geworden, aus einem Guss geschreven, met zó weinig doorhalingen of toevoegingen dat het haar overbodig leek het geheel in het net over te schrijven. Er bleven dan ook wel wat slordigheden staan. Ze stuurde haar manuscript naar H.J.W. Becht, uitgever van het werk van Tine van Berken. Hij was meteen enthousiast en liet Schoolidyllen in een oplaag van tweeduizend exemplaren verschijnen. Schoolidyllen is het verhaal van het vriendinnengroepje Jet, Maud, Lien, Noes en Jeanne. Ze zijn zestien en zitten op de middelbare school, die zij als saai en vijandig ervaren. Dagelijks trachten zij de lessen draaglijk te maken door het organiseren van tumult – behalve Jeanne, die om haar plichtsgevoel en ijver door haar vriendinnen spottend ‘het Model’ en ook wel ‘Crediet’ genoemd wordt. Het vriendinnenstel leeft in een typisch bakviswereldje: ze dromen van knappe jongens, giechelen om lelijk uitgevallen exemplaren en fantaseren over ‘engagementen’. Ze houden van snoepen en feestjes, ze minachten uitsloverige, serieuze leerlingen en ze haten huiswerk in het bijzonder en school in het algemeen. Hilarisch middelpunt is Jet van Marle, die na de dood van haar ouders wordt opgevoed door een kille oom en tante, van wie niets mag en die haar voor het minste of geringste straffen. Als reactie is Jet, die mooi kan zingen, op school een gangmaakster, die door haar eerlijkheid en directheid weet te ontwapenen – behalve bij het onderwijzend personeel. Helaas wordt Jet ziek – Top Naeff geeft geen naam aan haar kwaal, maar het zal wel tering zijn – en ze sterft, precies op haar zeventiende verjaardag. Dan volgt een tijdsprong van vier jaar en wordt verteld hoe Jets vriendinnen hun weg gevonden hebben.
GEEN LES MAAR EEN ODE De kracht van Schoolidyllen ligt in het perfecte evenwicht tussen humor en sentiment, vrolijkheid en weemoed, dat Top Naeff heeft weten te bereiken. Verder tekende zij levensechte karakters en hanteerde zij een verzorgde, geestige stijl, die in de tijd van verschijnen ‘fris’ gevonden werd.
1. Naeff (1988), 42.
Top Naeff in 1900, het jaar waarin Schoolidyllen verscheen. Collectie Gé Vaartjes 7
Top Naeff, de juffrouw van Schoolidyllen
Omslagen van diverse meisjesboeken van Top Naeff, van links naar rechts: De tweeling. Negende druk [1920]. Amsterdam: H.J.W. Becht. Omslagillustratie: Adriënne Broeckman-Klinkhamer; ’t Veulen. Tiende druk [1928]. Amsterdam: H.J.W. Becht. Omslagillustratie: Henri Pieck; In den dop. Zesde druk [1922]. Amsterdam: Van Holkema & Warendorf. Omslagillustratie: Netty Heyligers.
Diverse drukken en omslagen vanTop Naeffs Schoolidyllen. Van links naar rechts: 15de druk [1928]. H.J.W. Becht. Omslagillustratie: Henri Pieck; 16de druk [circa 1943]. Amsterdam: H.J.W. Becht. Omslagillustratie: Marie-Louise Reinderhoff; 25e druk [1980]. Amsterdam: Becht. Omslagillustratie: Lola Eradus en Rob Nuiten Collectie Gé Vaartjes
Collectie Gé Vaartjes 2. Naeff (2010), 231. 3. Dekking (1921). 4. Daalder (1976), 117.
8
Over ondeugende meisjes was eerder geschreven, maar die werden de lezeressen dan als huiveringwekkend toonbeeld van ‘slecht gedrag’ getoond. Die moraliserende benadering ontbreekt in Schoolidyllen geheel. Veel van het gedrag van de jongedames is niet erg ladylike – ze vertonen tomboy-trekken, hebben een gedrag en houding die aan een jongen doen denken. Jet strooit propjes papier in de paraplu van juffrouw Prior, Maud raspt krijt in de hoed van een deftige mijnheer. Na schooltijd wordt naar hartenlust taartjes gegeten, soms op krediet. Maar boosaardig worden ze nooit; hun kattenkwaad komt voort uit pubergedrag én recalcitrantie jegens strenge opvoeders. Een tragisch hoogtepunt en tranentrekker is de ziekte en dood van Jet, die met enkele subtiele zinnetjes worden aangekondigd. De sterfscène zelf is ingetogen, sec. Top Naeff heeft er een mooi drama gemaakt. ‘De tweede december stierf zij, zonder pijn, geheel bij bewustzijn’, staat er. Niet zonder effect wordt er aan toegevoegd: ‘’t Was net op haar verjaardag.’2 Veel aandacht heeft Top Naeff gegeven aan wat wij tegenwoordig rouwverwerking noemen. Jet ziet de dood open en dapper in de ogen – en maakt het daarmee voor haar vriendinnen mogelijk om het naderende afscheid enigszins te accepteren. De opgebaarde Jet wordt gedetailleerd beschreven. Jeanne, de voorzichtige, nuffige vriendin, ziet er tegen op om voor het eerst een dode te zien, maar vindt het helemaal niet griezelig als ze eenmaal bij Jet staat; ze geeft haar zelfs een laatste zoen op het voorhoofd. Er is veel van de jonge Top Naeff, die zichzelf ook verre van ladylike gedroeg, in dit boek terug te vinden: haar afkeer van school, het clandestien boeken lezen tijdens de les, het Frans moeten spreken, de dweepzucht die zij leerde kennen toen zij een jaar lang op een Brusselse kostschool zat en haar liefde voor theater, die in het boek tot uiting komt in de door de meisjes opgerichte ‘comedieclub’. Maar er is meer ‘Top Naeff’ aanwezig dan deze anekdotische elementen.
In Jet heeft Top Naeff haar eigen verlangens en frustraties gestalte gegeven. Als enig kind was zij door haar ouders extra streng opgevoed, bang als zij waren haar te verwennen. Hun opvoeding mag dan wel niet zó liefdeloos geweest zijn als die van oom en tante Van Marle, in het bedenken van straffen en in hun vittende houding deden zij niet voor elkaar onder. Voor het minste vergrijp werden zowel Top als Jet pittig gestraft – bij voorkeur door een feestje, een bal te verbieden – en beiden raakten in een vicieuze cirkel: gestraft worden voor slecht gedrag, met als reactie nóg slechter gedrag – vooral op school. Top Naeff droomde al jong van het schrijverschap, Jet van Marle wilde zangeres worden. Beide artistieke ambities werden in de familiekringen niet enthousiast begroet. En zoals Jet van een standbeeld vlak voor haar school droomde – ‘Wat een triomf tegenover juffrouw Prior!’ – hoopte Top Naeff op de succesvolle publicatie van een verhaal, om alsnog haar gelijk bij haar leraressen te halen. In Schoolidyllen sympathiseert de schrijfster met haar ondeugende, rebellerende heldinnen. Ze geeft geen opvoedkundig, moraliserend commentaar op hun gedrag. Schoolidyllen is, ondanks de dood van Jet, een ode aan vrolijk en licht leven en geen opgeheven vinger als levensles. Als het boek al een moraal zou bevatten, dan is het naast de afkeer van klikken, onoprechtheid en nuffigheid een roep om bewegingsruimte voor het jonge meisje. Een ‘hartelijk onbarmhartig pleidooi voor de vrijheid van eene onsentimenteele schoolgaande jonkvrouwelijkheid’, zo typeerde criticus Henri Dekking het boek.3 ONSCHULDIG OF GEVAARLIJK? Schoolidyllen, dat gezien werd als een nieuw type meisjesboek4, kreeg een bijzonder gunstig onthaal, niet alleen in de pers, maar ook bij de lezeressen. Top Naeff ontving dwepende brieven van meisjes die gelachen hadden om de grappen en gehuild bij het sterfbed van Jet. ‘Wat prachtig was dat’, schreef
Clasina IJsselstijn haar, ‘we gelooven ten minste niet, ooit zooiets moois te hebben gelezen.’ Een andere fan, die haar brief adresseerde aan ‘Mejuffrouw Top Naeff, schrijfster van ‘’Schoolidyllen’’ Dordrecht?’ en bescheiden ondertekende met ‘Een Hollandsch jongmeisje, van zeventien jaar’, schreef: ‘Iedereen vraagt mij het boek te leen, en iedereen roemt het ten hoogste.’ De presidente van ‘eene club van zeven meisjes’, aanstaande onderwijzeressen, schreef: ‘Wij zouden het dol vinden, als u zoo goed zoudt willen wezen, ons eens terug te schrijven, en het spreekt van zelf dat we uwen brief als een heilig reliquie in ons archief zullen bewaren’. Schoolidyllen was voorgelezen in de klas van ene Sientje Cats. Zij was onder de indruk van het sterven van Jet en schreef dat de juffrouw telkens even moest ophouden met voorlezen ‘om hare oogen af te vegen’.5
Hij wenste dat het werk van Top Naeff ‘veel schooljuffrouwen het land opjagen’ zou. Het was juist dit aspect waar opvoeders en opvoedkundigen bang voor waren. Een moeder uit Bussum schreef in een ingezonden brief dat zij ‘van nabij’ had meegemaakt dat ‘een clubje aardige, jonge meisjes’ door Schoolidyllen ‘in zulk een opgewonden toestand’ was geraakt ‘dat er gedurende weken aan niets anders kon gedacht worden dan aan ‘t bedenken en uitvoeren van dergelijke grappen, aan ‘t zeggen van dezelfde gewaagde geestigheden, aan ‘t aannemen van dezelfde maniertjes enz.’.9
De verontruste moeder brak in haar brief een lans voor hardwerkende onderwijzeressen, die geen spot maar respect verdienden. Ook Joh. Steketee viel de onderwijzeressen bij: ‘Zij hebben een moeilijke taak, en het gaat niet aan op een vroolijke wijze spot over haar uit te strooien.’10 Het waren niet alleen smachtende meisjes die haar lof Sara de Beer meende dat Schoolidyllen de ‘zucht tot treitetoezwaaiden; ook de ‘officiële’ letterkunde en de mannelijke ren’ stimuleerde. Jeanne Bouberg Wilson relativeerde een afdeling daarvan waren onder de indruk. Criticus Frits Lapidoth en ander.11 Ook zij eiste respect voor onderwijzers, maar meende dat de soms ‘tactlooze strengheid’ van onderschreef haar: ‘Ik dweep met Schoolidyllen’6 en A.C. Loffelt, toneelcriticus van Het Vaderland: wijzeressen eerder een vijandige reactie van leerlingen ‘Misschien zal de schrijfster van ‘’School Idyllen’’ ‘t wel curieux opriep dan de lectuur van Schoolidyllen, dat zij ‘een mooi, vinden te vernemen, dat haar frissche boek een zwartgallig en onschuldig boek’ vond. kaalhoofdig criticus oogenblikken van pret en ‘’waterlanders’’ heeft bezorgd. Hartelijk dank voor die emoties!’7 VERZET TEGEN BEKROMPEN GEZAG Bezorgdheid om opvoeding ondermijnende jeugdboeken Eén reactie zal Top Naeff bijzonder veel plezier gedaan hebwas overigens niets nieuws. Zo had het C. Joh. Kieviet ben: die van Marcellus Emants. De grote auteur die zich in zijn de nodige moeite gekost Uit het leven van Dik Trom bij romans en verhalen zo somber presenteerde, schreef haar: een uitgever onder te brengen. Het jongensboek over de ‘Ik zal ‘t maar driestweg bekennen, dan gelooft u me ook, tegendraadse Dik verscheen uiteindelijk in 1891, maar kreeg als ik zeg, dat ik uw boek met zo biezonder veel genoede nodige kritiek op moreel vlak.12 De invloedrijke pedagoog en schrijver Jan Ligthart gen gelezen heb. ‘t Is alles zo lekker verteld en de meisjes brak een lans voor zowel Uit het leven van Dik Trom als zijn zo levenswaar uit elkaar gehouden. In ‘t geheel geen Schoolidyllen. Niets, zo betoogde hij, is voor kinderen zo conventie! Ik heb er heus van genoten.’8
5. Citaten uit brieven aan Naeff van twee onbekenden (24-2 1901 en 7-3 1901), L. le Poole (23-11 1901) en Sientje Cats (23-2 1901) (LM). 6. 17-3-1901 (LM). 7. 19-2-1901 (LM). 8. 12-10-1902 (LM). 9. De Vries (1901). 10. Lente 4 (9),140 en 142. 11. Lente 4 (11). 12. De Vries (1984), 6576; Riemens-Reurslag (1940),179-183.
9
Top Naeff, de juffrouw van Schoolidyllen 13. Ligthart (1904), kolom 640. 14. Ligthart (1904), kolom 544. 15. Heijermans (1904, nr.49). Volgend citaat (1904, nr.50). 16. Ligthart (19031904), Ketterij. 17. Verderfelijke kinderlectuur (1912). 18. Wassen (1906). 19. Wibaut-Berdenis van Berlekom (1906). 20. Naeff (2010),181183. 21. Rotterdamsch Nieuwsblad (1901).
spannend en aantrekkelijk om grenzen te overschrijden of om te zien dat anderen dat doen. Hij huldigde het principe dat een kind zich in vrijheid diende te ontwikkelen om zo een veerkrachtige, authentieke volwassene te kunnen worden. Dat kon niet anders dan gepaard gaan met ondeugendheid en verzet tegen bekrompen gezag. Ouders moesten juist blij zijn met kinderen die zich daar tegen verzetten, betoogde Ligthart. Daarom verdedigde hij Dik Trom en Schoolidyllen niet alleen tegen geschokte opvoeders, maar beval hij de lectuur van deze boeken zelfs ‘warm’ aan: ‘Ja, ja, ‘k zie ook wel gevaren, maar waar zijn die niet? Zelfs bij saliemelk kun je de tong branden, en in een stuk koek kun je stikken. Maar het enorme voordeel van zulke lectuur, net zoo goed als van die der indianenromans is dit: dat ze bij de kinderen niet alleen de behoefte bevredigen aan ‘t avontuurlijke, ‘t heldhaftige, ‘t ondernemende, maar dat ze in hen aankweeken bewondering voor het stoute, het vermetele, voor het durven en doen, voor het breken met banden van schijn.’13
22. Schoolblad (1901). 23. Schmidt (1953), 65. 24. De Vreede (1971). 25. De Vos (1992). 26. Notitie Anna Woltz voor G. Vaartjes, april 2000.
Ligthart bewonderde de brutale Maud in Schoolidyllen: ‘Je rilt van genot, als je ‘t bijwoont. Zóó te durven, neen maar, dat is verrukkelijk. En of dat meisje nu daarbij billijk is tegen de onderwijzeres of niet, wat doet het er toe. Als ze zich maar vierkant verzetten durft tegen de boven haar gestelde macht. Als ze maar toont, niets geen ontzag te hebben voor de grenzen der gehoorzaamheid, waarbinnen een leerling dient te blijven. Als ze zich maar over ‘t kantje begeeft. Daardoor wordt ze een heldin.’14 Zo signaleerde Jan Lighart lang voordat Annie M.G. Schmidt een ‘anarchistische’ kinderwereld in haar boeken creëerde, een dergelijke aanpak in de boeken van C. Joh. Kieviet en Top Naeff. Onderwijzeres en kinderboekenschrijfster Ida Heijermans, een zus van toneelschrijver Herman, deelde Ligtharts milde standpunten niet. In een open brief aan hem schreef zij dat de sympathie voor Jet gevoed werd door haar tragische dood, waardoor haar streken als het ware gelegitimeerd werden.15 In een vervolgartikel tekende zij ook bezwaar aan tegen het standsbewustzijn van de meisjes, dat gemakkelijk door de lezeressen als ‘iets gezonds’ gezien kon worden. Jan Lighart reageerde even luchtig als onorthodox. In enigerlei kwalijke invloed van Schoolidyllen geloofde hij niet: ‘ Neem een klasse welopgevoede kinderen, die aan orde en werkzaamheid gewoon zijn. Zet er een onderwijzer(es) voor, die geen orde kan houden. Binnen een maand is de klas een bende, al lazen de kinderen nooit iets anders dan het Zedekundig Leesboek. En neem nu een klasse, waarbij onderw. en kinderen één zijn. Lees Schoolidyllen voor, geef er geen enkelen commentaar bij. En ge bespeurt niets van een schadelijken invloed. […] Alles, alles hangt af van hem of haar, die de leiding heeft.’16
alles, wat maar eenigszins aan den godsdienst herinnert’.18 Socialisten hekelden de lege levens van meisjes uit de beschreven kringen en het dédain waarmee zij neerkeken op de burgerij en arbeidersklasse. ‘Verderfelijke ‘’meisjeslectuur’’, noemde M. Wibaut-Berdenis van Berlekom dit type boeken in haar brochure Het boek en het volkskind.19 Schoolidyllen bevat een passage waarin een ‘burgerlijke’ tante vanuit het perspectief van de meisjes weinig zachtzinnig beschreven is. Daar kan echter tegenin worden gebracht dat deze tante de giechelende meisjes streng toespreekt en dat deze haar preek schuldbewust incasseren.20 Dat de standenmaatschappij als zodanig niet wordt aangevochten en wordt bevestigd, is een gedachte die heerste in het overgrote deel van de toenmalige burgerlijke samenleving. Schoolidyllen ademt dan ook onmiskenbaar de geest van 1900. De meisjes houden ‘krans’, gaan met een kaars naar bed, laten balboekjes op particuliere bals invullen, noemen spieken ‘knoeien’, leven in een vanzelfsprekende rangen-en-standenmaatschappij waarin onbekommerd gesproken kan worden over ‘de meid’ en een ‘burgerjuffrouw’, vinden situaties ‘lam’ of ‘dol leuk’, noemen een dameshoedje een kapotje zonder daarbij te grinniken en leven al jong toe naar een engagement dat hun niet alleen het grote geluk maar ook een volmaakt huisvrouwenbestaan kan bieden. Dat hun aanbedene vooral uit is op een lief vrouwtje dat voor hem zorgen zal, hindert niet. Schoolidyllen werd al snel een begrip. Het Rotterdamsch Nieuwsblad schreef een jaar na het verschijnen dat het boek ‘de lievelinge van alle ‘’bakvischjes’’’ was, en dat meisjes dweepten met Top Naeff.21 Het boek was een lerares in professioneel opzicht bijna noodlottig geworden. Toen mejuffrouw C.J. Farret, hoofd van een ulo-school in Gorinchem, solliciteerde naar een directricebaan in Haarlem, maakte de plaatselijke wethouder van onderwijs melding van het gerucht dat de sollicitante ‘het origineel’ zou zijn van juffrouw Prior, de onsympathieke lerares uit Schoolidyllen, en dus ‘een spook’. Top Naeff werd geraadpleegd en deze antwoordde dat de veronderstelling onjuist was. Met een kleine meerderheid van stemmen werd mejuffrouw Farret benoemd.22
KLASSIEKER Schoolidyllen bleef een gewaardeerd, dierbaar meisjesboek, dat door enkele generaties op handen werd gedragen. De pers wijdde vaak aardige woorden aan het verschijnen van een herdruk, en tot diep in de twintigste eeuw was er lof. Annie M.G. Schmidt zag het boek in 1953 als een glanzend voorbeeld: ‘Humor en sentiment, liefde en talent, maar… gedragen door figuren die echt zijn, en menselijk en warm.’23 Mischa de Vreede las het boek pas toen zij al ruimschoots volwassen was en vond het ‘voortreffelijk’. ‘’Schoolidyllen’’ is de “Kleine Zielen’ van de meisjesliteratuur’’, schreef ze in 1971.24 Marjoleine de Vos bekende in 1992 dat zij Schoolidyllen Zo’n twaalf jaar na het verschijnen van Schoolidyllen werd nog steeds niet ‘met droge ogen’ kan lezen.25 Kinderboekenonder het kopje ‘Verderfelijke kinderlectuur’ verteld over een schrijfster Anna Woltz noemde Schoolidyllen in 2000 ‘een school waar een exemplaar van het boek, dat daar ‘druk’ cir- tijdloos boek’ met een ‘perfecte tragische heldin’: ‘ Alles aan Jet is romantisch: van haar zangtalent tot haar culeerde, in beslag genomen was. De auteur van het stukje dood, maar doordat Top Naeff écht kan schrijven, is meende dat Naeff ‘op werkelijk cynische wijze’ beschreef ‘Schoolidyllen’ geen drakerig boek maar een meeslehoe leerlingen ‘het leven eener onderwijzeres weten zwaar pende, grappige en ontroerende roman. En dat blijft het, te maken’.17 Ook in godsdienstig opzicht was er kritiek op Schoolidyllen ook na honderd jaar.’26 en dan voornamelijk op het overlijden van Jet. F.J.M. Wassen, rooms-katholiek priester, schreef dat het hem ‘onaangenaam’ In 2002 vroegen de samenstellers van een tentoonstelling over kinderboeken zich af: ‘Wat heeft Schoolidyllen dat die aandeed dat haar sterven werd verteld ‘met weglating van 10
andere boeken niet hebben, waarom wordt het nog steeds gelezen […]?’ Ze gaven zelf het antwoord: ‘Het moderne en nieuwe van het boek was de combinatie van vrolijkheid en weemoed […]. De tegenstellingen heeft Top Naeff heel goed, geestig en levendig beschreven en het is geen wonder dat haar lezeressen heftig geëmotioneerd raakten door het verhaal.’27 Ook in het buitenland konden bakvissen genieten van Schoolidyllen: het boek werd vertaald in het Deens (Skole Idyller, 1904), het Duits (Freudvoll-Leidvoll, 1905) en het Frans (Souvenirs d’école d’àpres, 1906). Het heeft Top Naeff altijd gestoord dat haar naam onmiddellijk met Schoolidyllen in verband gebracht werd. Een werkster van haar noemde haar ‘de juffrouw van Schoolidyllen’. Toen koningin Juliana haar op het Boekenbal in 1952 vertelde dat zij vroeger zo genoten had van ‘dat enige Schoolidyllen’ reageerde de gelauwerde schrijfster: ‘Het lijkt soms wel of ik nooit iets anders geschreven heb, majesteit.’ Het stak haar dat haar romans en novellen, en haar gepassioneerde, intelligente toneelkritieken, telkens weer werden ondergesneeuwd door dat ene meisjesboek, dat zij in twee weken tijd geschreven had. Top Naeff schreef na het grote succes van Schoolidyllen, waarschijnlijk aangespoord door uitgever Becht, in korte tijd een kleine serie boeken in hetzelfde genre: De tweelingen (1901), ‘t Veulen (1903) en In den dop (1906). Ook in deze meisjesromans staat een rebelse meid met ‘een gouden hart’ centraal. In haar memoires schreef Top Naeff dat ze ‘in haar latere leven’ blij geweest was dat ze ze geschreven had. ‘Omdat ik er de schoollokalen levenslang onveilig mee heb kunnen maken? Inderdaad.’28 Dit artikel is een bewerking van een passage uit Gé Vaartjes: Rebel & Dame. Biografie van Top Naeff. Amsterdam: Querido, 2010.
Literatuur • Collectie Letterkundig Museum, brieven aan Top Naeff (N122 B2). • Daalder, D.L. (1976; eerste druk 1950). Wormcruyt met suycker. Historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur met illustraties en portretten. Schiedam: Interbook International. • Dekking, H. (1921). Top Naeff. De Vrijheid, 14-12-1921. • Heijermans, I. (1904). Over het kantje en Schoolidyllen. School en leven 5 (49), (geen paginering) • Heijermans, I. (1904). Over het kantje en Schoolidyllen. School en leven 5 (50), (geen paginering) • Holtrop, A. (2002). Top Naeff; Schoolidyllen. In Wonderland. De wereld van het kinderboek. Zwolle/Den Haag: Waanders. • Lente 4 (1902, 9). • Lente 4 (1902,11). • Ligthart, J. (1903-1904). Ketterij. School en leven 5 (51), (geen paginering). • Ligthart, J. (1904). Over het kantje I. School en leven 5 (34) (kolom 542-544). • Ligthart, J. (1904). Over het kantje IV. School en leven 5 (40) (kolom 636-640). • Naeff, T. (1988). Zo was het ongeveer. Contouren van een schrijfstersleven. Met een nawoord en aantekeningen van Gé Vaartjes. Utrecht: Hes Uitgevers. • Naeff, T. (2010; 28e dr., 1e dr. herziene editie) Schoolidyllen. Haarlem: Gottmer. • Riemens-Reurslag, J. (1949). Het jeugdboek in de loop der eeuwen. ’sGravenhage: Van Stockum. • Rotterdamsch Nieuwsblad, 17-10 1901. • Schmidt, Annie M.G. (1953). Van schuitje varen tot Van Schendel. Amsterdam: Vereniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels. • Schoolblad, 18-7 1901. • Verderfelijke kinderlectuur (1912). Het Centrum 10-1-1912. • Vos, M. de (1992). Jet van Marle mag niet dansen. NRC Handelsblad 247-1992. • Vreede, M. de (1971). Klassieke meisjesliteratuur voor veertienjarigen. NRC Handelsblad 17-9-1971. • Vries, A. de (1984). Dik Trom en de bezorgde opvoeders. In Bzzletin 115 (1985), 65-76. • Vries, G. de (1901). Een boek van Top Naeff. In De Amsterdammer, 8-12-1901. • Wassen, F.J.M. (1906). Boekenschouw, 6-11-1906. • Wibaut-Berdenis van Berlekom, M. (1906). Het boek en het volkskind. Rotterdam: H.A. Wakker en Co.
27. Holtrop (2002), 80-81. 28. Naeff (2010), 43.
In de jaren 1895-1896 verbleef Top Naeff op een kostschool voor jonge dames in Brussel. Zij bevindt zich, niet herkenbaar, in het gezelschap op deze foto. Collectie Gé Vaartjes
11
Top in haar meisjeskamer, ca 1900. Collectie GĂŠ Vaartjes 12
13
Bakvissen waren we, maar leuke bakvissen
Bakvissen waren we, maar leuke bakvissen In een tijd waarin Vijftig tinten grijs het best verkochte boek van 2012 is, valt het lastig voor te stellen. Maar in de eerste helft van de vorige eeuw behoorden bakvisboeken tot de ondeugende literatuur voor meisjes. Verguisd door opvoeders en onderwijzers, verslonden door lezeressen. Jet, Dot en Joop heten de dwarse puberheldinnen en hun tekst Bea Ros avonturen zijn klassiek geworden. Hartsvriendinnen Dot en Pit. Illustratie van Anke van Dun-Verstegen in Een zomerzotheid (Westfriesland, 1990, 38e druk) 1. Woordenboek der Nederlandse Taal en www.etymologiebank.nl 2. Van Marxveldt (1990), p. 15-16. 3. Kramer (1974), p. 101.
Eigenlijk is het bakvisboek een revolutionair genre. Waar meisjesboeken hun lezeressen tot dan toe brave modellen voorschotelden, klinkt er eind negentiende, begin twintigste eeuw een nieuw geluid. De stijve harken maken plaats voor stijfkopjes en de heldinnen zijn niet langer bescheiden en braaf, maar bakvissen. Dat prachtige woord bakvissen danken we aan het Duits. Volgens de Duitse etymologie werd ‘Backfisch’ oorspronkelijk in studentenkringen gebruikt als benaming voor een groentje (als vermoedelijke verbastering van baccalaureus), later wordt het gebruikt om halfwassen pubermeisjes mee aan te duiden. In de Nederlandse etymologie circuleren daarnaast letterlijke verklaringen over bakvis als visjes die te klein zijn om afzonderlijk te bereiden en daarom samen de pan in gaan. Maar die betekenis, als die al ooit in zwang was, is allang weggedrukt door de figuurlijke. Het Woordenboek der Nederlandse Taal (WNT) geeft van dat figuurlijk gebruik als eerste vermelding in het Nederlands Ernest Staas. Schetsen en beelden uit 1874, van de Vlaamse auteur Tony (pseudoniem van Anton Bergmann): ‘Ge hadt eerst Frau Stuyp en haar dochtertje, Jetje Stuyp, een lief bakvischje, dat beloofde eene prachtige meid te worden.’1 De dwarse puber Feitelijk is bakvis een vooroorlogs woord voor een (vrouwelijke) adolescent. In de bakvisboeken vertonen de heldinnen eigenschappen die we inmiddels als typische puberkenmerken beschouwen. In de meisjesroman wordt het puberende meisje – de bakvis dus – beschreven in haar tijdelijke periode van onaangepast zijn. Tijdelijk, want uiteindelijk hoort ze op weg naar de volwassenheid een ‘loutering’ (lees: aanpassingsproces) door te maken. Dankzij de hulp van een begrijpende lerares, gouvernante, vader of echtgenoot in spe, wordt de bakvis uiteindelijk ‘getemd’ en conformeert ze zich aan de rol die de samenleving van haar verlangt. Literatuurwetenschapper Dagmar Grenz (1981) spreekt in dit verband ook wel over de ‘weibliche Pubertät’ of de vrouwelijke puberteit. Kijkend naar de bakvis in de betere meisjesboeken (waarover straks meer) valt inderdaad op dat deze de typische
14
gedragskenmerken van een puber vertoont. Deze kenmerken zijn recentelijk nog smakelijk en herkenbaar beschreven door de Leidse hoogleraar Eveline Crone in haar boek Het sociale brein van de puber (2012). De bakvis zweeft tussen servet en tafellaken, geen meisje meer, maar ook nog lang geen vrouw. Haar slungelige, onhandige lijf kan en wil zich nog niet voegen naar damesmanieren, zoals Cissy van Marxveldt telkens weer humoristisch weet te beschrijven: ‘De tafel was gedekt als voor een feest. Dot liep om de tafel heen. (…) Toen ze aan tafel zaten – Lenies vader, groot en zwaar en met een basstem en een glimlach, die moeilijk scheen te kunnen doorbreken, Lenies moeder, tenger en blond met vlugge gebaartjes en een klaterende waterval van woorden plotseling – kreeg Dot weer het onweerhoudbare verlangen naar een rustig onbewoond eiland, waar ze uit de bast van een kokosnoot zou kunnen eten en drinken uit haar hand. Dot mikte een aardappel op de grond toen de huisknecht de schaal langs haar magere arm hield. ‘O jakkes,’ zei Dot. Ze wou zich nog bukken om de gevallen aardappel op te rapen, kleurde, toen ze zag hoe Lenies moeder even haar wenkbrauwen optrok. Vervelend gezanik.’2 De eigen wil speelt op en in plaats van zich te voegen naar het gezag, is de bakvis ongedurig en dwars. Neem de stoere Bikkel (bijnaam van Inger Horstink) uit het gelijknamige boek van Diet Kramer over negen gymnasiasten in hun laatste schooljaar: ‘Bikkeltje denkt hoe zonderling het is dat ze tegenover de rector en leraren een gesloten front vormen van laksheid, onverschilligheid, onwil, terwijl ze hier in een bepaalde omgeving, onder bepaalde omstandigheden, bespraakt worden en joviaal en vertrouwelijk.’3 Bikkels vriendenclub is gemengd, maar dat is een uitzondering. Vriendinnenclubs zijn een belangrijk gegeven in bakvisboeken. Denk aan de roemruchte Jopopinoloukicoclub ( de naam is een samenvoeging van de eerste letters van de zeven bevriende hbs-meisjes) uit Joop ter Heul en de
‘krans’ uit School-idyllen (1900). De heldin is uiteraard het middelpunt, daaromheen cirkelen hartsvriendinnen en iets minder goede vriendinnen. Elk vertegenwoordigt verschillende typen meisjes, waarbij de sympathie van de schrijfster doorgaans ligt bij de jongensachtige, voor mode onverschillige, recht-door-zee-meisjes. Soms liggen de negatieve rolmodellen binnen, soms buiten de eigen club. De bakvis wordt woest van weeë exemplaren, nuffen, brave spoken en schijnheilige portretten. Zo vaart Joop uit De H.B.S.-tijd van Joop ter Heul (1919) uit tegen de brave Mies en de Generaal (de schooldirectrice): ‘Jo, gedraag je behoorlijk asjeblieft,’ zei de Generaal. ‘En laat Mies los. Ogenblikkelijk.’ En toen werd ik afgerazend woest op de Generaal, op haar zure, akelige gezicht, dat ik tegen haar schreeuwde: ‘O, moet ik die lieveling loslaten? Ja, ze kon er eens van bederven, het schaap. Het arme, zoete schaap, hè? Zo’n flauwe ellendige jokkenbrok. Die moet u voortrekken, hè? Boven ons allemaal, omdat ze, omdat ze… vleit en liegt en nooit wat aandurft, alleen stiekem, als niemand naar haar kijkt. Ik wil haar niet eens langer vasthouden,’ en ik gaf Mies een duw, dat ze tegen de tekentafel viel. En natuurlijk aan het balken sloeg.’4
haar lievelingslerares dat ze met dwars gedrag nooit een echtgenoot zal vinden en dan zal moeten werken voor de kost, heeft uiteindelijk het gewenste effect. De eerste Nederlandse bakvisroman van formaat is het al genoemde Schoolidyllen (1900) van Top Naeff. Dit boek is bovendien een van de eerste Nederlandse schoolverhalen met meisjes in de hoofdrol. De heldinnen uit meisjesboeken zitten niet langer thuis, maar op school, op de hbs zelfs. De schrijfster toont de soort – schoolmeisjes – zoals ze zijn: nu eens jolig, dan weer melig, taartjesetend, verliefd of verdrietig en natuurlijk met een gezonde tegenzin tegen schooljuffen en leren. Die gezonde tegenzin werd door opvoeders en critici niet altijd gewaardeerd. Stel je voor dat de lezeressen zich zouden spiegelen aan Naeffs heldin Jet van Marle en thuis en in de klas ook brutaal zouden zijn. Die lezeressen ondertussen smulden van deze boeken. Er was geen ontkomen meer aan: het bakvisboek vestigde zich als nieuw ondeugend genre voor meisjes.
4. Van Marxveldt (1988), p. 154-155. 5. Kramer (1974), p. 128. 6. Geciteerd uit Holtrop (1989), p. 409.
Verderfelijk? Welke bezwaren hadden die volwassen opvoeders en critici dan tegen het bakvisboek dat ze er zo laatdunkend over schreven? Zo sneerde J.W. Gerhard in 1905 al:
Hoe kranig en stoer ook, de bakvis kent ook haar onze ‘Nuffen, modepoppen, bakvischjes, wier geestelijk kere momenten. Ze twijfelt dan aan zichzelf, voelt zich de leven beheerscht wordt door kransjes, bals en verlomindere van anderen en begrijpt haar eigen gevoelens niet. vingen, afgewisseld door partijtjes, uitstapjes en flauwe Dit gaat er bijvoorbeeld door de Bikkel heen als ze haar veilig kostschoolgrappen.’6 pantser van stoerheid en nuchterheid voelt afbrokkelen door Kijk op hedendaagse fora van ouders of vraag het leraren haar verliefdheid op Hans: en je krijgt dezelfde – uiteraard aan de modes van deze tijd ‘Wat gebeurt er toch met me? denkt Bikkeltje moeizaam. aangepaste – klachten over tieners. Voortdurend in de weer Wat is dit vreemde in me? Ben ik nog dezelfde? Waarom met mobieltjes, in de ban van leeghoofdige programma’s op veranderde alles zo de laatste tijd? Waarom is dit zachte, Comedy Central en opruimen en huiswerk maken, ho maar! dit tevredene alleen in mij wanneer ik dicht bij Hans ben? Het wil maar niet deugen, dat jonge spul. En het is alsof ik er zo lang op gewacht heb. Nog nooit heb ik van iemand kunnen houden. Van vader niet, van geen enkel ander mens.’5 Na een periode van dwarsheid leert de bakvis of puber zich uiteindelijk te voegen naar maatschappelijke normen. De wilde haren vallen uit, de jongere ontdekt wie ze is en wat ze wil en wordt rustiger. Dat heet volwassen worden. Buitenlandse voorbeelden De eerste helft van de twintigste eeuw is de bloeitijd van het Nederlandse bakvisboek. Het buitenland bracht al eerder voorbeelden van boeken waarin de vrouwelijke protagonist de kont tegen de krib gooide. De lezeressen kregen niet langer gortdroge rolmodellen voorgeschoteld, maar meisjes van vlees en bloed waarmee ze zich kunnen identificeren. Een van die eerste buitenlandse voorbeelden is Onder moeders vleugels (1876), de vertaling van Little Women (1868/1869) van Louisa May Alcott. In dit boek over de vier zusjes March is vooral Jo het prototype van een bakvis: eerlijk, sportief, dapper en vooral rebels. Ze zou veel liever een jongen zijn dan zich te moeten hullen in lange damesjaponnen. De aanpassing van Jo komt pas in het tweede deel met de veelzeggende titel Good Wives (1869), in het Nederlands vertaald als Op eigen wieken (1876). Ook de hoofdpersoon uit Stijfkopje (1883), vertaling van Der Trotzkopf (1885) van Emmy von Rhoden, is een echte bakvis met een eigen willetje. Om haar manieren bij te brengen wordt ze naar een meisjesinternaat gestuurd. Ook daar blijft ze nog stijfkoppig, maar een waarschuwing van
Stijfkopje is woedend na een reprimande van de juf over haar slordige breiwerk. Illustratie van Wilm. Steelink in Stijfkopje op school (E.J. Brill, 1894) 15
7. Wibaut (1980), p. 38. 8. Schmidt (1954), p. 64. 9. Kramer (1974), p. 240.
Ook Mathilde Wibaut (1906) maakt zich boos over wat ze ‘verderfelijke meisjeslectuur’ noemt: ‘O, dat oppervlakkige in die lectuur, wat een kwaad doet het aan de meisjes. Kracht en flinkheid om zich in het moeilijke leven staande te houden, dat hebben onze meisjes nu toch wel in de eerste plaats noodig.’7 Natuurlijk hebben deze criticasters een punt. In de eerste helft van de twintigste eeuw verschijnen in groten getale meisjesboeken op de markt, waarbij er het nodige kaf tussen het koren zit. Oppervlakkigheid en broddelwerk vieren inderdaad hoogtij in de boeken van broodschrijfsters als Felicie Jehu, Thérèse Hoven, Agatha en vele anderen. Maar het is met bakvisboeken als met alle genres: er is veel pulp en enkele toppers.
soon al in een van de eerste hoofdstukken geïntroduceerd. Soms nog als een naarling, bruut of hork, maar de doorgewinterde lezeres weet dan al hoe laat het is. Maar eigenlijk spreken we dan nauwelijks meer over bakvisboeken. Dat begrip raakt na de oorlog steeds meer in onbruik, het lijkt toch eerst en vooral te verwijzen naar het vooroorlogse meisjesboek. Net zoals in eigentijdse pendanten – de betere adolescentenroman en de chicklit – ligt het accent in het betere bakvisboek op de groei naar volwassenheid – wie ben ik, waar sta ik voor en wat is mijn bestemming? – en in de ontspanningslectuur op de jool, de fuiven en feestjes en (vaak) onwaarschijnlijke avonturen. Natuurlijk ligt de bestemming van de vooroorlogse bakvis in het huwelijk en moederschap, de boeken staan nu eenmaal niet los van de contemporaine samenleving. Maar ook daaraan kunnen schrijvers een eigen draai geven. Naeff laat haar heldin Jet sterven. Joop besluit haar hbs-tijd met een verloving met de degelijke, maar o zo mannelijke bankierszoon Leo van Dil. In de vervolgdelen wordt duidelijk dat Joop weliswaar getrouwd is, maar een wat slordige hand van huishouden heeft en ook niet altijd als model-echtgenote door het leven gaat. Een zomerzotheid duurt slechts een zomer lang en de lezer hoeft Pit en Dot dus niet te zien veranderen in brave echtgenotes en moeders (al komen brave exemplaren bij Van Marxveldt nooit voor). En over de toekomst van bikkel Inger Horstink blijft de lezeres helemaal in het ongewisse. We weten alleen dat ze haar stugheid overwonnen heeft en zich overgeeft aan het leven: ‘De wereld is groot, de wereld is klein. Door die wereld gaat thans een heel jong mens met rustig afgemeten stappen. Blond haar om een vastbesloten gezicht, het waakzame, gespannen kijken der ogen en het gebaar van handen, die open en sterk willen zijn. Inger Horstink.’9
Links: Omslag De bikkel (1935) van Diet Kramer. (Omslag 12e druk, illustrator onbekend). Rechts: Omslag Een zomerzotheid (1927) van Cissy van Marxveldt. Omslag Hans Borrebach (Valkhoff & Co, 1927)
Waar vooroorlogse critici zich zorgen maken over de dwarse heldinnen die wars lijken van de serieuze zaken des levens, berijden naoorlogse criticasters weer een ander stokpaardje. Ze suggereren dat die papieren bakvissen alleen maar geïnteresseerd zijn in het vinden van De Ware. Zo steekt Annie Schmidt in 1954 de draak met het genre: ‘Het recept is zo makkelijk: Het meisje dat niet mooi is, maar zo aantrekkelijk. Het studentikoze gedoe op fuifjes. De roeping: zij wil viool spelen of kraamverzorgster worden. Dan komt de jongeman die Peter heet. Ze wil hem niet, want ze wil de viool of de Kraam. Er ontwikkelt zich een vreselijke Strijd in haar binnenste, totdat aan ‘t eind Map en Peter tegenover elkaar staan. Peter zegt ernstig: Map, mijn Mapsekind... En Map kijkt hem aan en boven hen jubelt de hemel of de lijster of iets anders. En voor hen bloeit de heide en achter hen gloeit de herfst en onder hen .... nou ja, er bloeit en gloeit en jubelt altijd iets dergelijks.’8 Het grappige is dat juist in de vooroorlogse meisjesboeken die liefde helemaal nog niet zo centraal staat. Vaak duikt de echtgenoot in spe als een duveltje uit een doosje pas aan het eind van het verhaal op, als nu eenmaal niet te vermijden onderdeel van de loutering. Pas vanaf de jaren vijftig draait de plot voluit om de liefde en wordt de mannelijke hoofdper16
Exit bakvis, welkom jonge vrouw. Literatuur • Crone, Eveline (2012). Het sociale brein van de puber. Amsterdam: Bert Bakker. • De Jonckheere, Sophie & Ros, Bea (2013). ‘Een geval apart: meisjes- en jongensboeken.’ In: Rita Ghesquiere, Vanessa Joossen & Helma van Lierop (red.), Een land van waan en wijs. Geschiedenis van de jeugdliteratuur. Te verschijnen Amsterdam: Bert Bakker. • Grenz, Dagmar (1981). Mädchenliteratur: von den moralisch-belehrenden Schriften im 18. Jahrhundert bis zur Herausbildung der Backfischliteratur im 19. Jahrhundert. Stuttgart: Metzler. • Holtrop, Aukje (1989). Alleen voor meisjes (en jongens) – Het meisjesboek, in: Nettie Heimeriks & Willem van Toorn (red.), De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland en Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden. Amsterdam: Querido, 409-424. • Kramer, Diet (1935). De bikkel. Haarlem: Holland. (Geciteerd uit 12e druk, 1974.) • Marxveldt, Cissy van (1919). De H.B.S.-tijd van Joop ter Heul. Amersfoort: Valkhoff & Co. (Geciteerd uit omnibus Joop ter Heul, Helmond: Westfriesland, 1988). • Marxveldt, Cissy van (1927). Een zomerzotheid. Amersfoort: Valkhoff & Co. (Geciteerd uit 38e druk, Westfriesland 1990.) • Ros, Bea (2009). Een soort geluk. Heldinnen met een beroep. In: Literatuur zonder leeftijd 80, 115-131. • Ros, Bea (2011). Meisjes blijven meisjes blijven meisjes? Het vooroorlogse en naoorlogse meisjesboek vergeleken. Literatuur zonder leeftijd 85, 57-70. • Schmidt, Annie M.G. (1954). Van schuitje varen tot van Schendel. Met illustraties van Fiep Westendorp. Amsterdam: Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels. • Wibaut-Berdenis van Berlekom, Mathilde (1906). Het boek en het volkskind. Rotterdam: Wakker. (Geciteerd uit facsimile-uitgave, Culemborg: Educaboek / Tjeenk Willink / Noorduijn).
Nannie van Wehl ofwel Susanna Lugten-Reys Onderwijzeres en schrijfster Susanna Lugten-Reys (1880 –1944) verwierf als Nannie van Wehl bekendheid als schrijfster van een 22-tal jeugdboeken, verschenen tussen 1905 en 1934.1 Zij schreef voor en over meisjes en jongens, van diverse leeftijdsgroepen, maar haar boeken waren meestal voor de oudere jeugd bestemd. Doorgaans zal haar lezerspubliek meer uit meisjes hebben bestaan, maar omdat ze beide seksen als doelgroep voor ogen had, verkoos ze de term jeugdboeken boven meisjesboeken. In het licht van haar biografie is dat te begrijpen: ze laat zich kennen als iemand die zich in de jeugd verdiepte en daarvan ook haar beroep maakte, maar ook als een persoon die zich verzette tegen de toen eenzijdige benadering van de plaats van de vrouw.
1. Daalder, 1950, 119-120.
tekst Suus Boef-van der Meulen
17
Nannie van Wehl ofwel Susanna Lugten-Reys
Van Links naar Rechts: Susanna met haar dochter Suus (1912), Portret bestemd voor eerste nummer van de Haagsche Vrouwenkroniek (1913), Aan het strand in de zomer van 1921, Omslagen van tijdschriften waarin haar publicaties verschenen, Portretfoto omstreeks 1924, Foto uit 1938 collectie Suus Boef-van der Meulen 2. Boef-van der Meulen, 2013. 3. Van Essen, 2006, 181. 4. Susanna, 1902. 5. Lugten-Reys, 1913. 6. Boef-van der Meulen, 2000.
18
Oeuvre Meest bekend zijn De Boschjesclub (1905), Het moeilijke begin (1906) en Do en Lo Verster (1910), die elk drie drukken beleefden. De verhalen schetsen levendig het Den Haag van Susanna’s jeugd, met de belevenissen en conversaties van jongeren die, net als zijzelf, ondernemend en modern waren. Toch begaven zij zich niet al te ver buiten de grenzen van hun – veelal degelijke – opvoeding. Het bleef niet bij boeken. Een uitgebreide speurtocht leerde mij dat Susanna, naast haar boeken, ook grote en kleine bijdragen heeft geleverd aan zeker 45 verschillende periodieken. Slechts een tiental daarvan zijn aan te merken als jeugdtijdschriften, waaronder twee speciaal gericht op meisjes: Onze Meisjeswereld en Droom en Daad. Naast meer incidentele bijdragen aan algemene tijdschriften als Eigen Haard werkte zij vooral mee aan periodieken over onderwijs en opvoeding en vrouwentijdschriften.2 Maar voor Susanna zich schrijfster kon noemen was zij al onderwijzeres. Zij past in een reeks van vrouwelijke tijdgenoten, die de overstap van onderwijzeres naar schrijfster maakten3. Daartoe behoorden ook haar schoonzuster Jeannette Bloemink-Lugten en haar nicht Johanna Riemens-Reurslag. Haar onderwijsachtergrond bleef goed herkenbaar in haar werk. Zij schreef graag voor en over kinderen. Vaak in korte scènes gaf zij blijk van een goed observatievermogen van kindergedrag. Zij koos voor een duidelijke stellingname in opvoedkundige kwesties, zoals het maken van huiswerk en seksuele voorlichting. Zo hield zij als 22-jarige een hartstochtelijk pleidooi voor meer openheid over de vraag waar de kindertjes vandaan kwamen.4 Beroepskeuze voor vrouwen
was een onderwerp waarover zij diverse voorlichtende artikelen schreef. Ook in haar boeken zijn de vrouwelijke hoofdpersonen vaak hard studerende en werkende meisjes, bijvoorbeeld in De Boschjesclub (1905), Het moeilijke begin (1915) en De kleinkinderen van mevrouw Beukema (1910). In het verlengde daarvan ligt haar initiatief om een periodiek als de Haagsche Vrouwenkroniek (1913) op te richten. Als leuze koos zij een aan Multatuli ontleend motto: ‘Opdat zij niet inslape aan haar spinnewiel.’ In het eerste nummer licht zij haar doel toe: ‘(...) ons blad zal worden als geen der andere, het zal meer bieden dan een der andere. ‘t Zal niet wezen voor één categorie vrouwen, maar voor alle vrouwen. Al wat de vrouw kan interesseren, al wat haar kan voorlichten, al wat haar kan ontwikkelen, we zullen ons best doen.(...) Wij hebben allereerst de vrouw op ‘t oog die bij haar drukke bezigheden, ‘t zij huishoudelijke, moederlijke of die van haar beroep, wel op de hoogte wil blijven van wat er rondom haar gebeurt (...) en alles zal zijn door en voor vrouwen.’5 Het lukte Susanna aardig het voornemen uit te voeren, dat er uitsluitend vrouwen in zouden schrijven, en wel over een veelheid van onderwerpen. In enkele jaren leverde zij ongeveer 160 grotere en kleinere bijdragen aan de Haagsche Vrouwenkroniek, eerst als redactrice, later als medewerkster.6 Een Haagse jeugd Susanna was de oudste van de vier kinderen van de Haagse gymnastiek- en schermleraar Jacobus Hermanus Reijs. Hij was een ondernemende, hardwerkende en ambitieuze man. Begonnen als sergeant bij de Grenadiers en Jagers werkte hij
zich op tot een van de grondleggers van de huidige fysiotherapie in Nederland.7 Zijn kinderen, zowel de twee jongens als de twee meisjes, kregen en gebruikten de kans om een goede opleiding te volgen. Dat zij hard moesten werken werd hen dringend voorgehouden. Zo schreef haar moeder in 1896 in Susanna’s poëziealbum als boodschap: ‘Werk om te leven en leef om te werken.’ Hard werken tekende ook het leven van Susanna en het bleef een thema in haar werk. Het voorlichten en inspireren van vrouwen zag zij als een belangrijke taak. De Nationale Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid in 1898 in Den Haag had een onuitwisbare indruk op de toen achttienjarige gemaakt. Ze werkte vier jaar als kwekelinge op haar oude lagere school in de Korte Lombardstraat en ‘s avonds volgde zij de zogenaamde Normaallessen, een opleiding voor het staatsexamen voor onderwijzer, opgezet door de hoofden van de Haagse openbare lagere scholen. Haar leraar Nederlands daar was Jan Ligthart, zelf hoofd van een Haagse school. Hij heeft grote invloed op haar gehad, zowel door de sfeer in de klas, de ongedwongen co-educatie, als door de stimulans die hij haar gaf om te gaan schrijven: op haar twintigste kreeg zij de kans om in zijn blad School en Leven te publiceren.8 Tot 1920 leverde zij aan dit blad een kleine tachtig bijdragen, waaronder columns over kindergedrag onder de titel ‘Momentopnamen’. Na het behalen van haar diploma en verschillende akten gaf Susanna enkele jaren les op diverse Haagse openbare lagere scholen en op een neutrale kweekschool, opgericht door de Haagse hoofdonderwijzers die ook de normaalles-
sen hadden georganiseerd. Op deze kweekschool, in de Elandstraat, doceerde zij Nederlands, Frans, aardrijkskunde, geschiedenis en natuurkunde. Via haar collega Jeannette Lugten ontmoette zij haar latere echtgenoot, ingenieur Kees Lugten, de broer van Jeannette.
7. Boef-van der Meulen, 2007. 8. Lugten-Reys, 1916a, 77-91.
Zelfstandig in Rotterdam In 1904, een jaar nadat Kees als betonspecialist verhuisd was van Den Haag naar Rotterdam, trok Susanna daar ook
Links: 1906, bandillustratie Willy Sluiter Rechts: 1910, Bandillustratie L.W.R. Wenckebach collectie Suus Boef-van der Meulen 19
Nannie van Wehl ofwel Susanna Lugten-Reys 9. Reyneke van Stuwe, 1916. 10.Boef-van der Meulen, 1999. 11.Lugten-Reys, 1916b.
heen. Zij werd lerares op een openbare meisjes-ulo, ging op kamers wonen op het Noordereiland en genoot van haar jaren als zelfstandig wonende en werkende vrouw. Naast haar schoolwerk gaf zij bijlessen en ontwikkelde zij haar schrijverschap. In School en Leven ondertekende zij aanvankelijk haar stukjes met de naam ‘Susanna’. In 1904 zette zij voor het eerst haar schrijversnaam ‘Nannie van Wehl’ onder een stukje en een jaar later prijkte deze naam op haar eerste jeugdboek De Boschjesclub(1905). In dit boek staan haar eigen jeugdherinneringen centraal. Ze koos een schuilnaam om te voorkomen dat haar Rotterdamse leerlingen haar zouden herkennen: ze scheidde haar beide functies. ‘Nannie’ was de naam van een goede vriendin, ‘Wehl’ is de naam van een plaatsje in de Achterhoek waar ze graag op vakantie kwam.
Tot 1922 verschenen er nog vijftien boeken van Nannie van Wehl. Het merendeel is geschreven voor de oudere jeugd en speelt zich af in het Den Haag van haar jeugd. Naast herkenbare jeugdherinneringen valt ook de topografische nauwkeurigheid op.10 Uit haar Rotterdamse tijd zijn autobiografische elementen te vinden in Huize Labor (1910) en Constance trok van huis tot huis (1917). Het eerste speelt zich af rond haar eerste adres aan de Maaskade, het tweede vertelt veel over haar leven op haar volgende en laatste adres, de Vijverweg, in de nieuwe wijk van Kralingen. Het op de jeugd van haar man gebaseerde Aan den waterkant (1909) geeft een historisch verantwoord beeld van het leven in Hellevoetsluis rond 1885. Een aantal boeken bevat verhalen voor jonge kinderen, zoals Het boek met de verhalen van Suusje (1917).
Over deze periode vertelde zij in een interview in 1916: ‘Toen brak de tijd voor me aan dat ik me zo alleen op mijn kamers, in mijn vrije uren, gans meesteres van mijn tijd ongestoord aan het schrijven kon wijden. O, dat kamerleven. Welk een gezegende tijd is dat voor mijn werk geweest. Hoe heb ik gezwelgd in de vrijheid, vrij om te werken, te eten, te slapen, uit te gaan, zoals ik verkoos. Niet gestoord door de vrienden en vriendinnen, die me o zo goed gemeend, maar o zo te ongeleger ure konden komen weghalen uit mijn werk. Voor de werkende vrouw, laat ik zeggen voor de hardwerkende vrouw, ken ik geen beter leven dan het kamerleven.’ 9
Zij kon het schrijven niet laten Met haar huwelijk gaf Susanna haar onderwijsloopbaan op, zoals in die tijd gebruikelijk was. Door het werk van haar man had zij weliswaar geen financiële zorgen, maar voor haar schrijverschap zette zij zich des te ferventer in. Ze zag het als een belangrijk deel van haar levensvervulling, ook nadat in 1912 haar dochter Suus werd geboren, en in 1915 haar zoon Kees. Haar rol als echtgenote en moeder nam ze zeer serieus, maar ze kon en wilde haar schrijverschap niet opgeven. Dat daar wel eens problemen uit voortkwamen verwoordde zij in 1916 in De Haagsche Vrouwenkroniek: ‘We leven in een tijd van overgang .... De oude toestand – daarin was de vrouw slechts huisvrouw en moeder, en in deze hoedanigheden geheel gebonden, zonder eigen stem, zonder recht of macht. De nieuwe toestand – hij zal voor de vrouw in alle geval beduiden: vrijheid. En dan een stem in het kapittel, en ze zal haar gewaarborgde en veilige rechten hebben. Maar hoe zal ze zich verder gestalten? Wat zal ze zijn als vrouw en moeder, wat als arbeidster of als kunstenares? Zal ze beide kunnen zijn? .... ‘11 Susanna komt er niet uit. Enerzijds, schrijft ze, heeft ze altijd geloofd dat er in het leven niets gaat boven de arbeid, noch liefde, noch moederschap. Immers, de arbeid geeft voldoening, liefde en moederschap niet, althans niet op dezelfde manier. Maar nu ze zelf twee kleine kinderen heeft aarzelt ze, en ze voorziet dat in de toekomst de vrouw zal kiezen voor het vrouwzijn en het moederschap. Desondanks bleef zij schrijven.
Illustratie L.W.R. Wenckebach (1905) collectie Suus Boef-van der Meulen 20
Susanna heeft aan de opdracht van haar ouders om hard te werken geheel voldaan. Zij schreef veel, voor wisselende doelgroepen, en zelfs onder verschillende namen. Daarmee maakte zij onderscheid tussen haar verschillende rollen. Zo gebruikte zij in de bovengenoemde Haagsche Vrouwenkroniek haar eigen naam als het actuele onderwerpen betrof (zoals de vrouwenbeweging en de Eerste Wereldoorlog), maar literaire bijdragen, verhalen en boekbesprekingen ondertekende zij met Nannie van Wehl. De schuilnaam Mater Conata (ervaren moeder) gebruikte zij voor gedetailleerde huishoudelijke en opvoedkundige tips, zoals de fabricage van een badplank. Een enkele keer ondertekende zij met ‘Huisvrouw’. Ook in andere periodieken gebruikte zij afwisselend haar eigen naam en de schrijversnaam Nannie van Wehl. Dat gebeurde niet altijd systematisch. Als Nannie van Wehl leverde zij in Het Kind vanaf 1912 pedagogische bijdragen; soms nam ze ook deel aan heftige discussies over zaken als het maken van huiswerk, het verwennen van kinderen, de openluchtschool, seksuele voorlichting en kinderboeken. Haar eigen naam gebruikte zij voor de boekbesprekingen. In later jaren
en volwassenen. In Zonneschijn schreef zij tientallen verhaaltjes voor jonge kinderen. In De Vrouw en haar huis en in Het Landhuis richtte Susanna zich op moderne vrouwen, met interviews van schrijfsters of met artikelen over architectuur. Zij werkte mee aan een groot aantal vertelselboeken voor jonge kinderen, bewerkte enkele Amerikaanse boeken, en Thema’s schreef talloze recensies van kinderboeken, onder andere Susanna was een moderne vrouw met een emancipatoriin de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Zij bleef schrijven, sche houding. Zij wilde dat vrouwen, zelfbewust werkend, zouden deelnemen aan de samenleving, vanuit een behoor- onderwijzen en opvoeden. In 1938 verschenen in het maandblad Wiegekind en Kleulijke opleiding en een brede vorming. Daarnaast hechtte zij, ter de laatste Nannie-van-Wehl-tjes. Het waren verhaaltjes op grond van haar eigen ervaringen, grote waarde aan de over haar kleindochter Suus. Een laatste bijdrage onder haar vrouw als toegewijde echtgenote en moeder. Ze had oog eigen naam verscheen in Het Kind van januari 1940, een gevoor de dilemma’s die dit kon oproepen, maar bleef met lukwens voor het veertigjarig bestaan. In een eerder nummer haar keuzes overwegend binnen de voor haar maatschappelijk veilige perken: haar eigen sociale milieu. Ze riep in De schreef zij over haar motivatie. Verschillende schrijvers gaven hun mening over de eisen waaraan een goed kinderboek Haagsche Vrouwenkroniek op tot steun aan de acties voor vrouwenkiesrecht, maar sloot zich niet aan bij een vrouwen- moet voldoen. Susanna schrijft: ‘Men schrijve slechts, zo men zelf gretig en in spanning organisatie of een politieke partij. denkt: “Dàt ga ik eens vertellen. Dàt is net iets om een De vrouwelijke hoofdpersonen in Susanna’s jeugdboeken verhaal van te maken.” Men schrijve dus slechts als men maken meestal deel uit van een redelijk welgesteld gezin. Zij geïnspireerd is... De vorm houdt men voor alle leeftijdshebben veel plezier met vriendinnen èn vrienden, met wie ze groepen zo zuiver en gaaf mogelijk...Men zij vooral niet uitgebreide discussies voeren en lange wandel- en fietstochten bevreesd eens een woord of een term te gebruiken, die maken. Ze hebben meestal begripvolle ouders, ze werken en nog niet hun geestelijk eigendom is. Aldus verméérderen studeren hard, en volgen beroepsopleidingen. De universiteit de jonge lezers hun geestelijk eigendom.’ 12 is er echter alleen voor een enkele jongen: die wordt arts of vaker nog Delfts ingenieur. Voor de meisjes zijn beroepen als In 1940, kort na het bombardement op Rotterdam en het onderwijzeres, boekhoudster, pianiste, of gouvernante het begin van de Duitse bezetting, overleed haar dochter, na een doel, naast het onvolprezen echtgenote- en moederschap. jarenlang ziekbed. Haar zoon moest zijn studie onderbreken en Over het vak verpleegster wordt gediscussieerd: je moet wel onderduiken. Susanna’s toch al niet zo sterke gezondheid werd heel veel roeping voelen om tussen al die ellende te willen door dit alles ondermijnd. Op 15 april 1944 stierf zij, 63 jaar oud. werken. Als de meisjes trouwen is het met een rustige man, Als kleindochter ben ik dankbaar voor wat zij mij via haar enkele malen een neef, een ingenieur. Ziekten en sterfgevallen onder de vrienden en vriendinnen werk over haar leven heeft kunnen vertellen. spelen een grote rol in de verhalen. Gezonde frisse lucht wordt als oplossing voor bepaalde ziekten gezien, bijvoorbeeld in Literatuur Anneke van den dokter (1912). Dit is in lijn met de maatschappe• Boef-van der Meulen, S. (1998). Flink leren om later zelf haar brood te lijke pleidooien voor meer licht en lucht in en om de woning, verdienen. De School Anno, 16 (2), 4-11. als middel om de hoge sterfte aan tuberculose tegen te gaan. • Boef-van der Meulen, S. (1999). Honderd jaar geleden jong zijn in Den Jeugdherinneringen waren een onuitputtelijke bron voor Haag. In: Jaarboek Die Haghe. Den Haag: Geschiedkundige Vereniging Die Susanna, maar ook haar ervaringen als onderwijzeres en later Haghe, 38-68. als huisvrouw en moeder inspireerden haar. Susanna’s fantasie, • Boef-van der Meulen, S. (2000). ‘Opdat zij niet inslape aan haar spinnewiel.’ Susanna Lugten-Reys en de Haagsche Vrouwenkroniek. Historica, 23 (1), 19-22. haar goede geheugen en haar stevige gezond verstand brach• Boef-van der Meulen, S. (2007). Van grenadier tot heilgymnast. J.H. Reys Jr. ten haar tot geestige observaties, pedagogische beschouwinen een Haagse familielijn. In: Jaarboek Die Haghe. Den Haag: Geschiedgen, boeiende verhalen en praktische tips. Haar observaties kundige Vereniging Die Haghe, 73-108. van gedrag en gesprekken van kinderen leverden schitterende • Boef-van der Meulen, S. (2013). Zij kon het schrijven niet laten. Een anekdotes op in de tijdschriften School en Leven en Het Kind. overzicht van het oeuvre van Nannie van Wehl. Ter inzage bij Koninklijke Ze bezat de gave ingewikkelde zaken duidelijk uit te legBibliotheek en Centraal Bestand Kinderboeken. Een eerdere versie op gen, ook voor kinderen. Zij schreef veel over opvoeding en www.hetoudekinderboek.nl/NannieWehl/NannieWehl.htm, geraadpleegd onderwijs, maar ook over zulke uiteenlopende onderwerpen 25-2-2013. als de Frans-Duitse oorlog, de Eerste Wereldoorlog, het femi- • Daalder, D.L. (1950). Wormcruyt met suycker. Historisch-critisch overzich van de Nederlandse kinderliteratuur. Amsterdam: Arbeiderspers. nisme, architectuur, gewapend beton (het vak van haar man) • Essen, Mineke van, (2006). Kwekeling tussen akte en ideaal. De opleiding en het gebruik van de giro. Opvoeding en onderwijs bleven tot onderwijzer(es) vanaf 1800. Amsterdam: SUN. haar leven lang terugkerende thema’s in haar werk. • Lugten-Reys, S. (1913). Het Nieuwe Blad. De Haagsche Vrouwenkroniek, Het belang van werken voor vrouwen is in Susanna’s werk 1 (15 november). een terugkerend thema, inclusief de dilemma’s die daarmee • Lugten-Reys, S. (1916a). Jan Ligthart als taalleraar. In: R. Casimir samenhangen. Daar worstelde zij zelf mee: zij wilde een profes(samenstelling). Jan Ligthart herdacht. Schetsen over zijn leven en werk bijeengebracht door R. Casimir. Zwolle: Ploegsma, 77-91. sioneel auteur zijn en ook een modelgezin realiseren. Van haar • Lugten-Reys, S. (1916b). Tweespalt in het wezen der moderne vrouw. De ervaringen en haar meningen maakte zij de buitenwereld met Haagsche Vrouwenkroniek, 3 (6 mei). overtuigingskracht en vlotte pen deelgenoot. In de honderden • Reyneke van Stuwe, J. (1916). Bij Susanna Lugten-Reys thuis. In: De verhalen, columns, beschouwingen en boekbesprekingen gaf zij Haagsche Vrouwenkroniek, 3 (11 maart). een openhartig beeld van zichzelf en haar moderne leefwereld. • Roggeveen, L. (1939). Aan welke eisen moet een goed kinderboek voldoen? draaide zij dit onderscheid soms om (De Bandoengse huisvrouw), of gebruikte ze de namen volstrekt willekeurig (Gezin en school). Beide namen waren haar eigen geworden, maar de scheiding van rollen had zijn betekenis verloren.
Een breder publiek In later jaren richtte zij zich steeds meer op jonge kinderen
12. Roggeveen, 1939, 85-86.
Het Kind, 39, 85-86. • Susanna (1902). Een bijdrage tot de ooievaarskwestie in de kinderkamer. School en Leven 46 (3), 736-741. 21
Een meisjeskostschool in de zeventiende eeuw in de Delftse Papenhoek
Een meisjeskostschool in de zeventiende eeuw in de Delftse Papenhoek Vanaf 1572 tot het einde van de achttiende eeuw was het in de Noordelijke Nederlanden verboden om in het openbaar de katholieke godsdienst te belijden of uit verboden boeken te onderwijzen. Alleen degenen die beloofden dat zij de ‘enige ware godsdienst aanhingen’, dat wilde zeggen de leer volgens de Heidelbergse Catechismus, kregen toestemming om ‘school te houden’. Toch werd in de zeventiende eeuw in Delft, ondanks strenge plakkaten en protesten van gereformeerde predikanten, onderwijs aan katholieke meisjes gegeven.
1. Van Peer, 1949, 21 april. 2. Theissing, 1935, 151. 3. Van den Akker, 2012; 4. Lodewijk Makeblijde. Warffemius, 2005,
tekst Marry Remery-Voskuil
Oprichting door Lodewijk Makeblijde In 1625 werden in Delft aan de Brabantse Turfmarkt twee schooltjes opgericht voor arme meisjes. Daar leerden zij breien, naaien en spinnen – zodat zij later in staat zouden zijn hun eigen brood te verdienen – en daarnaast werden ze voor hun zieleheil onderwezen in de catechismus.1
12-15. 5. Montias, 1993.
‘In de naaiwinkel werd ’s-morgens en ’s-middags een uur silentium gehouden, een rozenhoedje gebeden; devote gebedekens geleerd, veel geestelijke liedekens gesongen, stichtege, leerlike spullekens gespeelt, al om de hertgens tot Godt ende de duecht te trecken. Er waren ook leerlingen uit de stad, de deftichste borgers kinderen, jae sooowel guesen als catoliken.’2
De Jezuïetenkerk en de meisjeskostschool in de Papenhoek van Delft. Penseeltekening van Abraham Rademaker, 1778. Collectie Gemeentearchief Delft (GAD) 22
De jezuïet Lodewijk Makeblijde (1565 -1630) was hiervan de stichter. Rond 1627 begon hij in de Molenstraat, tussen de Oude Langedijk en de huidige Burgwal, ook met een kostschool voor meisjes uit de gegoede stand, omdat hij van mening was dat scholing voor katholieke meisjes noodzakelijk was om gelovige gezinnen te blijven vormen. De in Poperinge (België) geboren Lodewijk Makeblijde stamde uit een aanzienlijk burgemeestersgeslacht. Na het doorlopen van de Latijnse school ging hij naar de universiteit van Douai en studeerde in 1586 af als doctor in de filosofie. Vervolgens trad hij in bij de jezuïeten. Omdat Makeblijde veel affiniteit had met onderwijs, werd hij rector van een college in Ieper. Daarna was hij onder meer priester in Gent en Antwerpen. Van hem wordt verteld dat hij een bijzonder talent had om te preken, biecht te horen, zieken te troosten en catecheseonderricht te geven. Hij schreef gedichten, gebedenboeken en geestelijke oefeningen en in 1609 maakte hij de veelgebruikte Mechelse Catechismus. In het kader van de contra-reformatie werd Makeblijde in 1611 naar de Hollandse Missie gestuurd en vestigde hij zich op het Bagijnhof in Delft. Daar waren ook nog twee andere priesters actief en de geheime godsdienstige oefeningen van de katholieken werden vaak verstoord door invallen van de schout.3 Om het risico van verstoringen te spreiden, verhuisde hij naar een pakhuis in de Molenpoort bij de Oude Langendijk achter het marktveld. Dit pakhuis werd tevens als schuilkerk ingericht. In de omgeving van de Oude Langendijk woonden veel katholieken en de buurt werd om die reden wel de Papenhoek genoemd.4 Het huis naast de kerk, in het midden, werd ingericht als internaat voor meisjes. Het linker huis werd in de zeventiende eeuw onder meer bewoond door de schoonmoeder en later het gezin van Johannes Vermeer. Het waren diepe huizen met vertrekken op verschillende niveaus waar de kostschoolmeisjes konden studeren, eten, ontspannen en slapen.5
Katholieke boeken waren verboden In 1581 werd een plakkaat uitgevaardigd met een verbod tegen het gebruik van allerlei ‘paepsche boeken en liedekens’. In 1589 werd dit verbod versterkt door een plakkaat van het stadsbestuur: alle vergunningen tot schoolhouden werden ingetrokken en niemand mocht zonder toestemming van de stadsbestuurders schoolhouden. Schoolmeesters moesten een akte ondertekenen waarin zij beloofden uitsluitend boeken te gebruiken die niet in strijd waren met de gereformeerde godsdienst.6 In Delft is vanaf mei 1589 tot oktober 1805 een register bijgehouden met de namen van hen die ‘consent’ (toestemming) hadden gekregen school te houden. De volledige, lange titel van het register luidt: ‘Register inhoudende den namen van den persoenen die bij Burgemeesteren geconsenteert ende toegelaeten zijn duytsche ofte francoyijsche schoele te mogen houden, mitz (en) gehouden zijnde ende onder expresse beloften haerer kinderen anders geen boucken te leeren ofte yet anders voor te draegen dan dat conform is ende over een coemt mette gereformeerde religi die alhier gepredickt werdt volgende den placcaat opte boete van thien ponden van 40 groeten ende arbitraele correctie van Schepenen.’7
aantal vreemdelingen, meestal gevluchte Zuid-Nederlanders of immigranten, die hier kwamen om hun brood te verdienen met het onderwijzen van hun moedertaal, vooral Frans, maar ook Italiaans en Hoogduits.
Het register is meer dan een opsomming van namen. Het citaat geeft al een beknopte beschrijving van de voorwaarden waaraan de onderwijsgevenden voortaan moesten voldoen. Het geeft tevens bijzonderheden over de scholen en de vakken die gegeven werden. Opvallend is het grote
Consent voor een kostschool Zo kreeg Maria Bartholomesdochter op 13 augustus 1635 toestemming om onderwijs te geven in het huis in de Molenpoort, dat al eerder door Makeblijde als kostschool was ingericht.9
6. Warffemius, 2005, 26-30. 7. Schoolregister, 15891805, 1. 8. Verheggen, 2006, 95.
Klopjes op het Bagijnhof en bij de Molenpoort Als katholieken ondanks de strenge verboden zelf een school begonnen, dan gebeurde dat meestal in het geheim en onder het mom van een catechismus- of breischooltje, omdat dat wel was toegestaan. Hoewel de kloosters waren opgeheven, woonden er desalniettemin na de Reformatie op het Delftse Bagijnhof tientallen ongehuwde vrouwen die de gelofte van zuiverheid hadden afgelegd. Deze vrouwen hielpen bij het werk van de priesters. Zo werden Stalpert van der Wiele en Sasbout Vosmeer geholpen door tientallen ‘kloppen’. Volgens Evelyne Verheggen werden deze dames ‘kloppen’ genoemd, omdat Christus op de deur van het hart van deze vrouwen klopte, waarna zij de deur van hun hart voor hem openden.8 Ook Lodewijk Makeblijde kon beschikken over de talenten, het kapitaal en de inzet van vele klopjes, waaronder dochters van invloedrijke Delftse burgers, zoals de familie Van Berckel, Duys en Vosmeer.
9. Monteiro, 1996, 97
Na de Reformatie was ieder die in Delft een school wilde openen verplicht om toestemming te vragen aan het stadsbestuur. Op het voorblad van het register dat van 1589 tot 1805 is bijgehouden is aangegeven dat ze alleen uit boeken mogen leren die overeenkomen met de gereformeerde religie. Collectie GAD 23
Een meisjeskostschool in de zeventiende eeuw in de Delftse Papenhoek 10. Schoolregister, 1589-1805, 1635. 11. Schoolregister, 1589-1805, 1635. 12. Van Peer, 1949, 21
‘Maria Bartholomesdr is geconsenteert dat sij binnen dezer stadt fransoysche school sal mogen houden ende jonge dochterkens in de cost te nemen om alrehande fraeye hantwercken neffens die franse tale te leeren, te leren lesen, ende schrijven….’10
april. 13. Theissing, 1935, 150-153.
Uit de vakken die er gegeven werden blijkt dat het onderwijs op deze school een hoog niveau had en voor die dagen zeer modern was. Het Latijn was vervallen en het Frans, dat in de zeventiende eeuw de plaats van klassieke talen veroverde, kwam op het programma voor. Ook de andere vakken werden aangepast aan de meisjes, met name door handwerken. Op dezelfde dag kreeg ook Maria’s ondermeesteres Annetje Dirksdr van de gemeente toestemming dat zij ‘binnen deze stad jonge dochterkens zal mogen leren naaien, mitsgaders lezen en schrijven’.11 Gedetailleerde gegevens over de gang van zaken in de school en de invulling van het onderwijsprogramma ontbreken helaas. Ook over soortgelijke kloppenscholen die in Culemborg en Gouda waren opgericht onder de naam ‘gyniceum’, is weinig inhoudelijke informatie te vinden. Wel weten we dat er pensionaires uit Leiden, Hoorn en Haarlem in de Delftse school aanwezig waren. Tijdens hun schoolperiode waren zij overleden aan de pest of een andere ziekte. Voor de begrafenis werden zij met een koets of schuyt teruggebracht naar hun adellijke familie. Zo was Alida Tjerck verwant aan de graaf d’Oultremont en de moeder van de gestorven Catryna Kies was Jonkvrouwe de Kies van Wissen.12 In Culemborg werd het kostgeld
voor ieder meisje, dat ouder dan 12 jaar moest zijn, rond 1630 afzonderlijk vastgesteld en varieerde van 120 tot 200 gulden per jaar. Enkelen hadden een ‘besondere camer’ of betaalden extra voor wijn en wittebrood. Een enkeling had een bediende mee. Het aantal jaren dat de meisjes op school verbleven, wisselde van een tot zeven jaar. In de kostschool in Gouda werden meer dan 30 meisjes opgevoed door acht geestelijke maagden.13 Protest van predikanten Het is wonderlijk dat Maria Bartholomesdochter en Annetje Dirksdochter van de magistraten toestemming kregen om school te houden. Waarschijnlijk kwam dit omdat een aanzienlijk deel van de invloedrijke Delftse families in het geheim nog katholiek was gebleven of in ieder geval niet zo strikt was als de gereformeerde predikanten voor ogen hadden. De eerste georganiseerde aanval op de katholieke kerken en scholen kwam op 21 februari 1649, bijna een jaar na de ondertekening van de Vrede van Munster (1648). De Delftse predikanten dienden een rekest in bij de magistraten waarin het volgende werd gevraagd: ‘Dat de Paapse scholen bijzonderlijk van Maria Bartholomesdr bij de Nieuwe kerk mocht worden geweerd.’ De burgemeesters beloofden alle paapse scholen te zullen weren, doch het sluiten van de kerken konden zij niet goed vinden. Ondanks herhaald aandringen van de kerkenraad bestond de katholieke school van Maria Bartolomesdochter in 1654 echter nog steeds. Steun van burgemeesters In het jaar 1654 trof Delft een grote ramp. Het oude Claris-
Plattegrond van de zogenaamde Papenhoek in Delft op de Oude Langendijk achter de Markt. Deze werd zo genoemd omdat daar een schuilkerk van de katholieken was. Op het terrein staat nu de neogotische Maria van Jessekerk. Collectie GAD
Hoewel bekend was dat Maria, de dochter van Bartholomes, katholiek was, kreeg zij in 1735 toch toestemming om een kostschool te houden om jongedochters te leren lezen en schrijven, Frans en fraaie handwerken te leren. Collectie GAD 24
senklooster aan de paardenmarkt waarin 90.000 pond buskruit was opgeslagen vloog plotseling in brand. Een derde deel van de stad werd verwoest, vele kerken en huizen werden beschadigd en honderden burgers gedood. De predikanten die de bedroefde gemeente wilden troosten beschouwden deze ramp als een wraak des hemels, omdat de burgemeesters een al te grote vrijheid lieten aan de papisten. Een dezer predicaties verscheen in druk onder de titel Delftschen donderslagh ofte korte aansprake aen de bedroefde gemeente van Delft, door Petrus de Witte, dienaar des Goddelijcken Woorts binnen Delft (1654). Na gewezen te hebben op het Bagijnhof als een ‘queeckschole der afgoderije’, vraagt hij: ‘Waer isser soo een Jesuwijten Schoole nevens Gods huys overstaende een rechten Dagon tegen over de Arcke waerover Gods ijver als vijer (vuur) moet branden, als even hier? Of zijne onse vrienden geworden, ende moet de schole der licentie in de vrede voor haer open staen?’ Achter deze predicatie volgt een gedicht waarin gezegd wordt dat God het stadhuis trof omdat daar lieden zitten vol staalzucht, eigenbaat, vol haat, vol nijd, bedrog, vol goddeloze raad. De burgemeesters waren door deze woorden diep gegriefd en een van de vier burgemeesters, Dirck van Bleyswijck, de eerste stadsbeschrijver van Delft, zei van deze lieden ‘dat zij door vooroordeel onverstandiglyck
gesint zijn, gestadigh tegen de Magistraten murmureren, niet anders als quaed-aerdige schoolkinderes die tog altyt tegen haer meesters met verkeerden yver zijn ingenomen’. Zo hielden de stadsbestuurders de katholieken de hand boven het hoofd, maar het opgeruide volk gooide een paar maal de ruiten in bij de Jezuïeten. Toen de predikanten nogmaals opheffing van de school vroegen werd Van Bleyswijck boos en zei: ‘Zo lang ik leef zal ik niet dulden dat iets tegen die plaats wordt ondernomen. Ik heb twee redenen voor mijn gevoelens. Ten eerste dat er slechts katholieke meisjes worden toegelaten, die een niet-katholieke school nooit zouden bezoeken. Ten tweede zij keren wanneer zij er jaren hebben vertoefd ongeschonden naar hun ouders en familie weer.’14 De predikanten zwegen omdat juist in die tijd een van hen die de dochter van een andere burgemeester catechismus aan huis kwam leren, haar schandelijk bezwangerd had. Zo verkreeg de school van Maria Bartholomesdochter om haar goede zeden bij de niet-katholieken lof en bij de katholieken bewondering.
14. Van Peer, 1949, 21 mei.
Slot Volgens de studies van pater Van Hoeck s.j. (1940) en E. Theissing (1935) werd de meisjeskostschool in Delft in 1677 25
Een meisjeskostschool in de zeventiende eeuw in de Delftse Papenhoek
nog genoemd, maar zij geven daarbij geen nadere bijzonderheden.15 In de Delftse archieven heb ik tot nu toe geen verdere sporen kunnen vinden van deze boeiende meisjesschool, die ondanks sterke tegenstand in ieder geval nog tot ver in de zeventiende eeuw heeft voortbestaan. Uit het voorgaande blijkt dat de katholieken in de zeventiende eeuw formeel weinig vrijheid hadden om hun godsdienst openlijk te belijden. Ondanks de bedreigingen met zware straffen, de alertheid van predikanten en hoge boetes, blijkt uit het voorbeeld in Delft, dat in de praktijk toch een katholieke kostschool heeft bestaan. Een kostschool waar meisjes uit vooraanstaande families een degelijke opvoeding en scholing ontvingen, vooral dank zij het initiatief van Lodewijk Makeblijde en de steun van de stadsbestuurders tegen de aanklachten van de predikanten.
15. Hoeck, 1940, 166; Monteiro, 1996, 96; Theissing, 1935, 154.
Literatuur • Akker, D. van den (2012). http://www.heiligen.net/heiligen/08/17/08-171630-lodewijk.php (geraadpleegd 2 januari 2013). • Hoeck, F. Van (1940). Schets van de geschiedenis der Jezuïeten in Nederland. Nijmegen: Dekker & Van de Vegt n.v. • Klinken, L. van (1930). Opkomst en ontwikkeling van het schoolwezen binnen Delft tot ca. 1700. Met voorwoord van prof. dr. J. Waterink. Delft: C.J. van Doorne. • Makeblijde, L. http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=make001 en http://www.dbnl.org/tekst/molh003nieu03_01/molh003nieu03_01_1281.php (geraadpleegd 2 januari 2013). • Monteiro, M. (1996). Geestelijke maagden. Leven tussen klooster en wereld in Noord-Nederland gedurende de zeventiende eeuw. Hilversum: Verloren. • Montias, J.M. (1993). Vermeer en zijn milieu. Baarn: De Prom. • Peer, A. van (1949). Delft en de Jezuïeten. In: De Toekomst, januari – mei 1949. • Schoolregister van Delft 1589-1805. Gemeente Archief Delft. Bnr. Nr. 1. Oud Archief inv. nr. 369. • Theissing, E. (1935). Over klopjes en kwezels. Utrecht Nijmegen: Dekker & van de Vegt. • Verheggen, E. M.F. (2006). Beelden voor passie en hartstocht. Bid- en devotieprenten in de Noordelijke Nederlanden, 17e en 18e eeuw. Zutphen: Walburg Pers. • Warffemius, A. (2005). 400 jaar kerken in de “Papenhoek”. De Maria van Jessekerk en haar voorgangers. Zeist: Rijksdienst voor de monumentenzorg en Sint Hippolytusparochie Delft.
Ongehuwde geestelijke maagden hielpen de priesters in het geheim tijdens de periode dat uitoefening van de katholieke godsdienst in het openbaar verboden was. Zij gaven ook vaak onderwijs. In Delft leefden veel klopjes op het Bagijnhof. Bron: http://commons.wikimedia.org/wiki/ File:Portret_van_een_klopje1.jpg 26
27
Jongensdromen
van een eeuw geleden
Toen ik een klein meisje was, kwamen af en toe oom Frits en zijn vrouw bij ons op bezoek. Ik herinner me hem als de stille, doch sympathieke man die meer dan dertig jaar geleden overleed. Hij was van de aangetrouwde kant in de familie, negentien jaar ouder dan mijn tante. Als kind dacht ik nooit na over het feit dat oude mensen ook ooit jong waren geweest, en dat zij net als ik toen vriendjes en vriendinnetjes hadden en naar school gingen. Natuurlijk kwam met de jaren verandering in dit besef. Maar dit sorteerde nimmer effect op mijn beeld van oom Frits.
Fredericus Ernst (Frits) Haubrich (Rotterdam, 1902 – Den Haag, 1981) woonde met zijn ouders en drie zussen op de Maaskade in Rotterdam. Na de HBS moest hij in dienst. Ook toen bleef zijn fascinatie voor de cowboys. De oversteek naar Amerika heeft hij echter nooit gemaakt. 28
Tot ik een jaar geleden twee dozen vol schoolboeken en schriften van hem vond. Die introverte, melancholieke, enigszins depressieve oom van mij bleek in zijn jeugd een levenslustig type te zijn geweest, een brasem, de mannelijke tegenhanger van de bakvis. Hij had nota bene verhaaltjes geschreven over de avonturen van zijn vrienden op de 2e HBS in Rotterdam, de Libanon HBS. In vier van de vijf schriften waren de belevenissen “van Flip, Han, Wolf en Lex door F. Haubrich” vastgelegd. Het vijfde schriftje droeg de titel Strijd om de kroon!!! en zou een klucht betreffen. Alle verhalen had oom Frits door middel van stripachtige tekeningetjes geïllustreerd. Een paar keer had hij een plaatje uitgeknipt en als beeldmateriaal toegevoegd. Ofschoon de knapen hun wortels in Nederland hadden – voetbal bezorgde hun avontuur –, viel me met name een exotisch element in de verhalen op. De vrienden hadden de oversteek naar het Wilde Westen gemaakt. Kleine schetsjes lieten cowboys, indianen, paarden en wigwams zien. De figuren wierpen lasso’s, werden te grazen genomen door goudzoekers en kookten op een houtvuur. Een en ander kon ik totaal niet rijmen met die rustige, beschaafde oom uit mijn herinnering. De verklaring voor de dromen over het verre Amerika diende zich aan toen ik oom Frits’ lang bewaarde boekenkast ontdekte. Deze was voor een belangrijk deel gevuld met avonturenromans uit zijn jeugd. Behalve tien titels van Karl May – de mij enige bekende auteur –, waren er drie van Ridgwell Cullum, vier van Gustave Aimard, vijf van J.F. Cooper, zeven van Zane Grey en twintig van Jackson Gregory. Daarnaast was er nog een reeks auteurs waar hij slechts een titel van had. Alle boeken waren Nederlandse uitgaven. Het beeld van oom Frits’ jonge jaren werd ten slotte gecomplementeerd door een paar foto’s. Sindsdien fantaseer ik. Wanneer ik mijn puberjaren tussen 1915-1920 zou hebben gehad, dan wist ik het wel. In mijn bakvisdromen zou dat leuke, beetje verlegen, beetje stoere stuk mijn vriendje zijn met wie ik de wijde wereld in zou trekken!
tekst Alexandra Nagel
Wie er achter de namen Flip, Han, Wolf en Lex schuilgaan is onbekend. De jongens zullen in ieder geval, net als Frits, lid zijn geweest van de r.-k. voetbalvereniging Leonidas in Rotterdam. 29
Jackson Gregory (1882-1943) was de zoon van een rechter uit CaliforniĂŤ. Hij studeerde op Berkeley, waar hij tijdens het laatste jaar redacteur was van het campus tijdschrift Occident en het jaarboek Blue and Gold. Na zijn huwelijk in 1910 werd hij journalist. Pas later in het leven zette hij zich tot het schrijven van fictie en was daarin succesvol. Voor zijn verhalen over het Wilde Westen putte hij onder meer uit zijn eigen ervaring als cowboy op een ranche in Nevada. 30
31
Zane Grey (Pearl Zane Grey, 1872-1939) studeerde tandheelkunde aan de Universiteit van Pennsylvania. Hij vestigde zich als tandarts, maar trok, al tijdens zijn huwelijk, vaak en lang de wilde natuur in. Met support van zijn vrouw is hij gaan schrijven. Hij is een van de eerste auteurs die van schrijven miljonair is geworden. Diverse verhalen zijn verfilmd in Hollywood. 32
33
Ridgwell Cullum (Sidney Groves Burghard, 1867-1943) was een Britse avonturier die op zijn zeventiende, aangetrokken door de goudkoorts, naar Transvaal trok en terechtkwam in de Boerenoorlog. Daarna stak hij de Atlantische Oceaan over en belandde via Canada in de Amerikaanse staat Montana. Daar werd hij cattle rancher. Naar zeggen zou hij deel hebben uitgemaakt van de strijd tegen de Sioux indianen. In 1903 verscheen Cullums eerste boek, The Devil’s Keg. Het was zo succesvol dat hij zich de volgende drie decennia fulltime op het schrijven stortte. In Engeland waren zijn boeken net zo populair als die van Zane Grey. 34
35
Karl May (Carl Friedrich May, 1842-1912), de zoon van een wever uit Duitsland, begon zijn loopbaan slecht. Diverse beschuldigingen van diefstal beroofden hem van zijn vrijheid. Uiteindelijk kwam hij op het rechte pad en werd beroemd door zijn reisverhalen, zonder zelf op reis te gaan. Hij verloor de sympathie van zijn lezers toen meer over zijn verleden bekend werd. Gestorven als een verbitterd man, leven de verhalen over Old Shatterhand en Winnetou nog altijd voort. 36
37
Collectie
De collectie van het Nationaal Onderwijsmuseum is recentelijk verrijkt met een bijzonder object: een gipsen buste van staatsman Johan de Witt (1625-1672). Wat is de herkomst van dit beeld? En wat is de relatie tussen het onderwijs en deze enigszins beschadigde – het broze gips heeft gebruikerssporen – , maar exacte kopie van het marmeren beeld dat de Zuid-Nederlandse beeldhouwer Artus Quellinus de Oude (1606-1668) maakte van de zo gruwelijk aan zijn einde gekomen Raadpensionaris van Holland? tekst Jacques Dane fotografie Rien van Buren
Een gipsen buste van Raadpensionaris Johan de Witt 38
In augustus 2012 werd het Onderwijsmuseum benaderd door een projectmanager van Boa-advies, een in onderwijshuisvesting gespecialiseerd bedrijf. Omdat er het komende schooljaar een ingrijpende verbouwing plaats zou gaan vinden, was het Amstel Lyceum aan de Amsterdamse Mauritskade in de zomervakantie voor het grootste deel ontruimd. Tijdens het leeghalen van het tjokvolle, uit 1901 stammende schoolgebouw – de voormalige Derde 5-jarige HBS – trof men in vergeten kasten, op zolder en in de fietsenkelder tal van oude leermiddelen aan. De afgelopen eeuw konden veel docenten het kennelijk niet over hun hart verkrijgen om in onbruik geraakte leermiddelen op te ruimen; oude scholen hebben soms iets weg van een rommelig museumdepot. De projectmanager, een man met een scherp oog voor de waarde van materiële onderwijsgeschiedenis (een zeldzaamheid onder managers), nam contact op met het Onderwijsmuseum. Op onze strooptocht door het karakteristieke schoolgebouw stuitten we op tientallen oude leermiddelen: schaalmodellen en instrumenten voor de vakken natuuren scheikunde, walvisbaleinen, bloemmodellen, mottig aandoende opgezette dieren, een opengesneden rode kater op sterk water, en zelfs menselijke resten – botten –, die als aanschouwingsmateriaal voor het biologieonderwijs hadden gediend. En in een hoekje van de voormalige fietsenkelder stond de verstofte gipsen buste van de geboren Dordtenaar Johan de Witt. Wat was de onderwijsfunctie van deze buste? Gipsen afgietsel van klassieke beelden werden al in het kunstonderwijs in de renaissance gebruikt. Het natekenen van de gipsafgietsels, met oog voor schaduwwerking en de juiste proporties, ging vooraf aan het tekenen naar levend model.1 In de negentiende eeuw werden tekenscholen opgericht voor kunstenaar en ambachtslieden. Bij het vak handtekenkunde werden, in de traditie van het kunstonderwijs in de renaissance, beelden gekopieerd. Leerlingen die in het kader van een ambacht de negentiende-eeuwse tekenschool bezochten, werden geacht ornamenten voor stucplafonds, meubels, hekwerken en dergelijke te maken. In de Wet op het Middelbaar Onderwijs van 1863 werd het tekenonderwijs toegevoegd aan het curriculum van middelbare scholen. Ook op schooltypen als de hbs en het gymnasium moesten leerlingen ‘naar de natuur tekenen’.2
1. Howes Smith, 2008, 26 2. Giersbergen, 2003.
Vervoer buste Johann de Witt (25-11-‘12) Foto: Saskia Noordoven
De buste van Johan de Witt stond oorspronkelijk in het tekenlokaal van de Derde 5-jarige HBS aan de Mauritskade in Amsterdam. Literatuur • Giersbergen, Wilma van (2003). De tekenschool. Een beroepsopleiding voor ‘kansarme’ jongens in de negentiende eeuw. De School Anno. Webversie: http://remery.home.xs4all.nl/dsa/Artikelen/artjrg21-23/art210303.htm (geraadpleegd op 14 juni 2013). • Howes Smith, Fleur (2008). De educatieve functie van gispafgietsels. In: David de Haan & Cas Hieltjes. Gipsafgietsels. Over de processen die van invloed zijn geweest op de betekenisverandering en waardering van gipsafgietsels uit de klassieke cultuur, in Europese musea en academisch kunstonderwijs sinds 1900. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, 25-35. [Studenten werkgroep Signalementen Master Museumstudies Universiteit van Amsterdam.] Zie: http://dare.uva.nl/document/144305 (geraadpleegd op 14 juni 2013). Afbeelding van Johan de Witt in de geschiedenismethode toen – en nu! (1924) van W.G. van de Hulst en R. Huizenga. Deze methode verscheen tussen 1924-1969 bij J.B. Wolters te Groningen. Deze illustratie is afkomstig ui t de 9de druk [1935] en is van de hand van illustrator J.H. Isings © Uitgeverij Noordhoff / Nationaal Onderwijsmuseum, collectie Wolters-Noordhoff
39
Recensie
Heldin of lastige dilettante?
Biografie orthopedagoge Wilhelmina Bladergroen (1908-1983) tekst Trudie de Bruyn
In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw was de orthopedagoge Wilhelmina Bladergroen (1908-1983) een begrip. Ze was een autoriteit op het gebied van ontwikkelingspsychologie en orthopedagogiek en genoot ook internationaal bekendheid. Een groot aantal kinderen is bij haar onder behandeling geweest. Als studiogast in informatieve radio- en tv-programma’s liet ze haar licht schijnen over spel en speelgoed, onderwijsvernieuwing en de ontwikkeling van kinderen in het algemeen. In de academische wereld genoot ze veel minder aanzien en na haar dood is zij snel vergeten. Om de privacy van haar pupillen te beschermen is haar archief volgens haar wens grotendeels vernietigd. Mineke van Essen, emeritus hoogleraar genderstudies, nam de niet eenvoudige taak op zich de biografie te schrijven van deze markante vrouw. In Amsterdam ging Bladergroen naar het Barlaeus Gymnasium en met het diploma gymnasium α op zak volgde ze de opleiding tot lerares lichamelijke opvoeding. Ze gaf gymnastiekles op verschillende gemeentelijke scholen, waar ze kennismaakte met de sociale misstanden van de crisisjaren. Als lid van de Vrijzinnig Christelijke Jeugd Centrale (VCJC) zette zij zich ook in haar vrije tijd in voor kinderen. Naast haar werk in het onderwijs studeerde ze psychologie in een tijd dat vrouwen op de universiteiten niet op een warm onthaal hoefden te rekenen. Kort na de Duitse inval deed ze doctoraalexamen en begon een snel groeiende eigen praktijk, waar ze kinderen met een ontwikkelingsachterstand behandelde. Voor het aanpakken van leerproblemen formeerde ze een schoolklasje waaruit zich het lom (leer- en opvoedingsmoeilijkheden)onderwijs ontwikkelde. Sommige van de pupillen waren intern, onder wie ook Joodse onderduikkinderen, waardoor zij in 1944 enkele maanden in kamp Vught terecht kwam. Ze was al als gymjuf overtuigd geraakt van het verband tussen psychische ontwikkelingsstoornissen en motoriek. Bewegen en spel achtte ze noodzakelijk voor het ontwikkelen van de verstandelijke vermogens. Als gevolg van stoornissen in de motorische ontwikkeling en ruimtelijke oriëntatie kunnen ‘normale’ kinderen leer- en gedragsproblemen vertonen. Die kunnen afnemen of verdwijnen doordat ze de gemiste ontwikkeling alsnog doormaken. Het is er nooit van gekomen haar ideeën over het belang van bewegen van een wetenschappelijk fundament te voorzien. Door drukke werkzaamheden en haar nadruk op de praktijk van het behandelen kwam Bladergroen niet toe aan het schrijven van een proefschrift. Dat vormde geen belemmering voor de Rijksuniversiteit Groningen haar in 1949 te benoemen tot lector kinderpsychologie en in 1969 tot hoogleraar opvoedkunde van het afwijkende kind (orthopedagogiek). Naast het werk aan de universiteit bestierde ze twee particuliere behandelinstituten met daaraan verbonden lomscholen in Amsterdam en Groningen, onderhield ze vele contacten, ook over de grenzen en maakte ze zich via artikelen en optredens in de media sterk voor een gezonde ontwikkeling van kinderen. Met niet aflatende ijver wees Bladergroen op het belang van bewegen en uitdagend speelgoed. Hoogbouw die in de jaren van wederopbouw de woningnood moest bestrijden, achtte ze daarom voor jonge gezinnen met kinderen 40
lijk was voor vrouwen. De opvoeding mocht dan bij uitstek als taak van de vrouw gezien worden, de reflectie erop gold als een mannenzaak. Bladergroen duldde bovendien weinig tegenspraak en de omschrijving ‘lastige tante’ door toenmalig minister Marga Klompé lijkt niet overdreven (p. 211). Dit neem niet weg dat ze vele studenten vanuit haar ruime praktijkervaring wist te enthousiasmeren en te stimuleren. Als een rode draad loopt door het levensverhaal van Wilhelmina Bladergroen de casus van haar eerste patiënte, onder studenten bekend als ‘het meisje in de bamboekokers’. Een in Indonesië opgegroeide jonge vrouw zou geestelijk achterop geraakt zijn doordat ze in haar kindertijd kokers om haar ledematen had gedragen. Op dit geval, dat allengs fantastischer werd, stoelde haar theorie over het belang van bewegen voor de verstandelijke ontwikkeling, maar Van Essen toont overtuigend aan dat dit grotendeels verzinsel was. Ze tekent hierbij wel
aan dat bevindingen uit de klinische praktijk destijds vrij algemeen als bewijs golden. Het leven van Wilhelmina Bladergroen omspant een groot deel van de twintigste eeuw, waarin onder andere de reformpedagogiek meer aandacht voor het kind vroeg en vrouwen hun plaats in de (pedagogische) wetenschap veroverden. Dit boek ontrukt terecht een pionierster van betekenis letterlijk aan de vergetelheid. Persoonlijk archief was er nauwelijks, maar Van Essen heeft puttend uit veelal indirect materiaal kans gezien het niet alledaagse levensverhaal van een vrouw in de eeuw van het kind te reconstrueren. Mineke van Essen (2012).Wilhelmina Bladergroen. Vrouw in de eeuw van het kind. Amsterdam: Boom, 2012. 400 blz. ISBN 978 94 6105 151 6. € 19,90 Idem eBook ISBN 9789 46 127 3574
Opvoedingsadviezen
in cultuurhistorisch perspectief tekst Trudie de Bruyn
een ongewenste woonvorm. Zij bepleitte in elk geval de aanleg van voorzieningen voor buitenspelen en ravotten tussen de flats. Het heeft er alle schijn van dat ze met al deze verschillende werkzaamheden en optredens feitelijk teveel ballen tegelijk in de lucht wilde houden. Publieke en privé-activiteiten – ook financiële – liepen door elkaar, wat de transparantie van haar zakelijke handelen niet ten goede kwam en het gebeurde wel dat medewerkers op hun geld moesten wachten. Studenten waren enthousiast over haar colleges op het raakvlak van psychologie en pedagogiek. Ze leerde hen vooral goed kijken naar het kind; de meesten liepen stage op haar eigen lomschool. Onder de academische collega’s genoot ze minder aanzien. Haar benoeming was niet zonder slag of stoot tot stand gekomen omdat ze niet gepromoveerd was. Tijdens haar professoraat verschenen weliswaar vele artikelen van haar hand, maar tot een wetenschappelijke onderbouwing van de hypothese kwam het niet. Op grond van haar observaties veronderstelde ze een samenhang tussen lichamelijke ontwikkeling en leerstoornissen, maar een empirische toetsing bleef achterwege. Zoals vele van haar generatiegenoten voelde Bladergroen zich overvallen door het enorme aantal studenten en de democratiseringsgolf die de universiteiten overspoelden in de jaren zestig en zeventig. Ze kwam toen met name in conflict met medewerkers, die zich verzetten tegen haar autoritaire optreden. Omstreeks 1973 verloor ze min of meer de greep op de vakgroep en in 1978 nam ze afscheid. Van Essen gaat in haar levensbeschrijving uit van de discrepantie in de beeldvorming over Bladergroen: geroemd als vrouw van de praktijk, maar verguisd als hoogleraar. Was ze heldin of lastige dilettante? In de biografie komen beide kanten van deze bijzondere vrouw aan bod, maar de auteur zocht naar de vrouw achter het beeld. Ze betoogt dat Bladergroen wetenschappelijk onder de maat bleef en verklaart dit uit haar vele verschillende activiteiten, maar benadrukt ook haar ongemakkelijke positie in de academische wereld. Ze betrad de ivoren toren van de wetenschap toen dat nog allerminst gebruike-
Boeken met opvoedingsadviezen zijn er legio. Doorgaans verkondigen zij met grote stelligheid een koers voor verzorging en opvoeding. Van der Veer pakt het anders aan. Hij duikt in de geschiedenis op zoek naar de oorsprong en ontwikkeling van de verschillende stellingen. Daarbij beperkt hij zich niet tot onze omgeving, maar maakt uitstapjes naar andere culturen en put uit eigen ervaring. Aan de orde komen zindelijkheid(straining), slapen, voeding en huilen. Tevens onderzoekt hij de wetenschappelijke houdbaarheid van de uiteenlopende adviezen. Het zal niet verwonderen dat ouders bij een belangrijke taak als het opvoeden van hun kroost op zoek gaan naar wetenschappelijk gefundeerde adviezen die wetenschappers, zeker sinds 1900, pretenderen te kunnen bieden. In de loop van de negentiende eeuw was ten aanzien van hygiëne, voedsel en geneeskunde dan ook aanmerkelijke vooruitgang geboekt met een enorme daling van de kindersterfte en een toename van de gemiddelde gezondheid en levensverwachting als gevolg. Op het gebied van de opvoeding blijkt het echter lastig voorschriften te vinden die de kritische toets van de wetenschap kunnen doorstaan. Dit heeft te maken met de onderzoeksaanpak die in de geneeskunde goed werkt, maar bij opvoeden praktisch ondoenlijk is. Voor het testen van de evidente werkzaamheid van een medicijn bij voorbeeld, krijgt van twee vergelijkbare groepen patiënten de ene groep een nieuw medicijn en de controlegroep een neppil. Om beïnvloeding te voorkomen weten zowel de behandelende artsen als de gebruikers niet wie er wat slikt. Blijkt de groep die het experimentele medicijn slikt aantoonbaar meer op te knappen dan is de werking ervan aangetoond. In de alledaagse opvoeding is zo’n onderzoek heel lastig uit te voeren. Nagaan of een bepaalde zindelijkheidstraining geschikt is betekent voor de controlegroep een namaak behandeling verzinnen die de zindelijkheid niet bevordert; een onmogelijke opgave, aldus Van der Veer. Van ouders vragen om niets te doen ligt niet bepaald voor de hand. In de praktijk blijken ouders niet niet te kunnen opvoeden. Bovendien staan zij doorgaans niet neutraal tegenover een experiment met hun eigen kinderen. Aangezien betrouwbaar onderzoek veelal ontbreekt, ontberen opvoedingsadviezen dan ook in de regel een wetenschappelijke basis. Met deze uiteenzetting over de onhaalbaarheid van zogenaamd evidence-based onderzoek is de toon van het boek gezet. Wat volgt
is een scala van vaak zeer uiteenlopende, om niet te zeggen tegenstrijdige adviezen, die sinds 1900 vooral afkomstig zijn van de consultatiebureaus. Aanbevelingen over opvoeding zijn van alle tijden. Zo deden geleerden al in de oudheid uitspraken over slapen, zoals waar en in welke houding dat het beste kon gebeuren. Het nu gebruikelijke solitair slapen van baby’s is in het Westen pas in zwang geraakt in de eerste helft van de negentiende eeuw, maar in Guatemala is het ondenkbaar dat zuigelingen en jonge kinderen alleen slapen. Een hele geruststelling voor ouders die het liefst hun huilende baby in bed nemen. Het al uit de Bijbel bekende bakeren is bij ons uit de gratie geraakt, maar het is elders nog steeds heel gewoon en beleeft nu ook hier een voorzichtige terugkeer. De aanbevolen leeftijd om te beginnen met vast voedsel is in de loop der tijd verschoven van 36 naar 3 à 6 maanden. De auteur concludeert dat de kwalificatie ‘wetenschappelijk’ van opvoedingsadviezen vaak betwistbaar is en meer belooft dan er waargemaakt wordt. Ieder kind vraagt een andere aanpak, zo houdt hij zijn lezers voor en zo blijven opvoeders noodgedwongen steeds opnieuw beginners. Opvoeden door beginners is een vermakelijk boek, dat voor de hand liggende zaken in een cultuurhistorisch perspectief plaatst. Op een aangenaam luchtig relativerende, maar serieuze manier behandelt het de opvoeding van zuigelingen en jonge kinderen en verwijst daarbij naar ter zake literatuur. R. van der Veer (2011). Opvoeden door beginners. De zin en onzin van opvoedingsadvies. Amsterdam: Uitgeverij Balans.288 blz. €17,50. ISBN 978 94 600 3326 1 41
Digitales
Signalement
British Schools Museum en het Bell Lancaster systeem Halverwege tussen Londen en Cambridge ligt het stadje Hitchin, dat thans ruim dertig duizend inwoners telt. Het ontleent zijn naam aan het riviertje de Hiz en al in geschriften uit de zevende eeuw wordt de plaatsnaam genoemd. Van oudsher loopt de doorgaande route uit Londen noordwaarts langs Hitchin. Die verbindingsroute met Londen heeft er sterk aan bijgedragen dat het stadje een belangrijke marktplaats kon worden en het was dan ook lange tijd een handelsknooppunt voor handelaren in schapen en wol. tekst Hans de Frankrijker British Schools Museum, Hitchin, Hertfordshire
1. http://www.britishschoolsmuseum. co.uk 2. Rein, 1906, deel 4, lemma: “Helfersystem”, 204-215) stelt dat het geven van onderwijs door medeleerlingen al in de klassieke oudheid werd toegepast. Het inschakelen van oudere leerlingen als hulpmeester behoorde ook tot de Griekse, Joodse en Romeinse opvoedingstraditie. Overigens zijn sinds de late Middeleeuwen in diverse Duitse lokale schoolregle-
In de negentiende eeuw verdwenen de postkoetsen met hun dampende paarden van de wegen en bloeide vooral de graanhandel. De treinen brachten voor zowel het vracht- als personenvervoer snellere en betere verbindingen tot stand. In de twintigste eeuw werd ook de grote autoweg aangelegd, wat Hitchin meer en meer tot een Londense voorstad en slaapgemeente heeft gemaakt. Een stadje met een zodanige lange geschiedenis kan al die tijd niet verstoken zijn gebleven van school- en onderwijsvoorzieningen. Daarvan is dan ook geen sprake. De actuele behuizing van The British Schools Museum is het levend bewijs van grootschalige onderwijsactiviteiten waarmee twee eeuwen geleden in Hitchin een begin werd gemaakt.1 Het museum is namelijk gevestigd op de plek waar master William Wilshere in 1810 zijn Monitorial School begon. Tot 1969 hebben hier vele generaties hun basisonderwijs genoten en sinds 1994 vervult dit gebouw de functie van schoolmuseum. Het oudste deel van het thans in gebruik zijnde museumgebouw dateert uit 1837 en bevat de unieke, althans zeldzame en zo goed mogelijk in originele staat teruggebrachte, Lancasterian Schoolroom.
bleek die methode ook daar in goede aarde te vallen. De jonge schoolmeester Joseph Lancaster (1778-1838) bedacht een vergelijkbare aanpak met zijn Monitorial System in zijn overbevolkte volksschool in Londen. In 1803 publiceerde hij daarover onder de titel Improvements in Education, as it respects the industrious classes of the communion. Hij eindigt zijn uiteenzetting met een verwijzing naar Bells’ publicatie over het jongensweeshuis te Madras dat, hij naar eigen zeggen pas in een laat stadium van zijn schrijven onder ogen kreeg. Lancaster geeft aan dat hij nog wel gebruik heeft gemaakt van een aantal ‘useful hints’ maar dat het zijn experimenten met bijna drie honderd leerlingen heel wat makkelijker had gemaakt als hij eerder kennis had genomen van de publicatie van Bell over zijn aanpak. Op hoofdlijnen ontliepen hun uitgewerkte systemen elkaar niet veel en niet voor niets werd dan ook wel gesproken van het Bell-Lancaster systeem. Tussen hen bestond weinig onderlinge rivaliteit en ze konden persoonlijk goed met
menten beschrijvingen te vinden over de inzet van leerlingen als onderwijshulp. 3. Rein, 1906, 208.
42
Bell-Lancaster systeem De museumgebouwen fungeerden aan het begin van de negentiende eeuw als school waar een uit nood geboren lesaanpak werd gevolgd die algemeen bekend geworden is onder de noemer Bell-Lancaster systeem. Andrew Bell (1753-1832) was als jonge Schotse legerpredikant werkzaam in (Brits) India. In 1789 werd hij directeur van een jongensweeshuis in Madras. Hij zag in dat hij met het onderwijs aan zijn 200 jongens met onkundige leraren en lage salarissen tot weinig onderwijsresultaten zou komen. Hij bedacht, mede geïnspireerd door Hindoeïstische leerwijzen,2 dat hij zelf met behulp van een paar pientere leerlingen al gauw betere prestaties zou kunnen behalen. Zijn aanpak, het Madras System of Education, werkte naar grote tevredenheid en toen hij, vanwege gezondheidsproblemen, in 1796 naar Engeland terugkeerde
elkaar opschieten. De gevestigde orde, zoals bij monde van de The National Society for promoting the education for the Poor in the Principles of the Established Church gaf echter om politiek-religieuze redenen nadrukkelijk de voorkeur aan het systeem van Bell. Het gepolijste optreden van gentleman en predikant Bell werd binnen kerkelijke kringen hoog gewaardeerd. Lancasters’ binding met de Quakerbeweging en zijn betrokkenheid met de arme volksklasse, gecombineerd met een flinke dosis vrijzinnigheid in doen en denken, wekte wantrouwen en verontrusting bij de elite. De massale volksscholen die in Engeland, Wales en Schotland aan het begin van de negentiende eeuw verrezen, waren dan ook voornamelijk ingericht volgens het Bell-systeem. Het Lancastersysteem kreeg meer navolging in het buitenland, onder andere in Zwitserland, Frankrijk, Zuid Amerika, maar vooral in de Verenigde Staten. Duitse pedagogen en leraren hadden vanaf het begin bezwaren tegen de mechanistische leerwijze en naar hun overtuiging kwam er van de vormende werking van het onderwijs weinig terecht doordat het leerproces van de leerling zich teveel onttrok aan het oog van de meester: ‘Das Beste der englischen Methode ist unser Schlechtestes.’3 In hun ogen was Lancasters aanpak een noodoplossing, waarvan men beter zo weinig en zo kort mogelijk gebruik diende te maken. Het monitorsysteem heeft slechts een korte groei en bloeiperiode gekend. De didactische beperkingen aan leren en onderwijzen binnen zulke vastomlijnde en onpersoonlijke omstandigheden waren onmiskenbaar. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw werd het klassikaal systeem een betaalbaar alternatief voor massaal volksonderwijs en verdween de aanpak volgens het Bell-Lancaster-systeem naar de achtergrond. Gesteld wordt dat het schoolmuseum in Hitchin als enige in Engeland nog beschikt over een lokaal dat geheel voldoet aan de door Lancaster opgestelde ruimtelijke indelingsvoorschriften. In deze schoolhal, die in 1837 gereed kwam, kregen driehonderd jongens les onder leiding van één schoolmeester geassisteerd door dertig monitoren. Ook tegenwoordig nog kunnen bezoekers bij gelegenheid iets van deze krachttoer zelf meemaken. Interessant is om te zien hoe bezoekers via de Facebook-site van het museum verslag doen van hun ervaringen door middel van teksten en foto’s van het museumbezoek. In het museum kan je ook een Victoriaanse modelles volgen in ‘the gallery classroom’, een omhoog lopende ruimte in arenavorm waar ooit ruim honderd jongens gezamenlijk les kregen van de schoolmeester, onderin zittend of staande achter een hoge lessenaar. Het is niet eenvoudig een museum in zulke historische gebouwen financieel en bedrijfsmatig gezond te houden. Ruim honderdvijftig vrijwilligers dragen actief een steentje bij aan de dagelijkse gang van zaken in het museum. Sommigen geven demonstratielessen en rondleidingen, anderen runnen de museumwinkel en houden het restaurant gaande. Ook assisteert een groepje vrijwilligers bij onderwijshistorisch onderzoek en het uitvoeren van eenvoudige restauraties. Uiteindelijk steekt iedereen de handen uit de mouwen, zoals bij het vegen van het schoolplein. Via een nieuwsbrief en maandelijkse bijeenkomsten voor vrijwilligers worden praktische zaken besproken en nieuwe leden geïntroduceerd. Het museum drijft duidelijk voor een belangrijk deel op de inbreng van vrijwilligers en heeft dit kennelijk goed georganiseerd. Niet voor niets vermeldt de website met bescheiden trots dat het museum The Queen’s Award for Voluntary Service is toegekend. Het museum doet ook aan fondswerving en sponsoring om de zaken ook financieel goed op orde te houden. Bedrijven kunnen bijvoorbeeld tegen betaling incidenteel of voor een langere periode hun logo laten plaatsen op alle mediaverkeer van het museum. Hoeveel bedrijven hiervoor in de rij staan te dringen, is niet bekend, maar feit is wel dat een financieel adviesbureau op vrijwel elke pagina van de website is te vinden. Literatuur Rein, W. (1906). Encyklopädisches Handbuch der Pädagogik. Band 4. Handelsschulen-
British Schools Museum, Hitchin, Hertfordshire.
Klassenoberster. Langensalza: Beyer.
Literatuur Wordt een heer! Kweekschool De Driestar en de emancipatie van de bevindelijk gereformeerden. John Exalto. Heerenveen: Groen, 2012. 520 blz. € 22,50. Ingebonden, geïllustreerd. ISBN 9789088970498. Pabo de Driestar kent een roerige geschiedenis die begint rond 1910. De onderwijsinstelling overleefde de Watersnoodramp van 1953 en streed lange tijd om overheidserkenning. In de loop der jaren groeide “De Driestar” uit tot een belangrijk emancipatie-instituut van de bevindelijk gereformeerden. In Wordt een heer! ontsluit John Exalto driekwart eeuw reformatorische onderwijsgeschiedenis.
Die Materialität der Erziehung. Kulturelle und soziale Aspekte pädagogischer Objekte. Themanummer van het Zeitschrift für Pedagogik. Nummer 58. Weinhem etc.: Beltz, 2012. 237 blz. € 39,95. Ingenaaid. ISBN 9783-407-41159-4. Themanummer van het Duitse pedagogiektijdschrift over de culturele en sociale aspecten van materiële opvoedingscultuur, zoals een scholierenkrant, schoolbankjes, handwerken en leermiddelen voor kleuters.
Boek, tentoonstelling & televisie De kunst van het opvoeden. Jack Fila, Jeroen J.H. Dekker, Yolande Wildschut (redactie). Zutphen: Walburg Pers, 2013. 128 blz. € 24,95. Ingebonden, rijk geïllustreerd. ISBN 978-90-5730-920-5. Uitgave bij de gelijknamige tv-serie van de NTR en de tentoonstellingen bij het Dordrechts Museum (t/m 16 september 2013) en Museum Slot Zuylen te Oud-Zuilen (t/m 15 september 2013). Dordrechts Museum. Museumstraat 40, Dordrecht. Museum Slot Zuylen. Tournooiveld 1, Oud-Zuilen. NTR: zie http://programma.ntr.nl/10573/de-kunst-van-hetopvoeden
Tentoonstelling 6 juni 2013 - 1 september 2013 De Zwarte Bladzijde van de Gouden Eeuw De Gouden Eeuw was niet alleen een periode van grote welvaart en groei, maar ook van slavernij en uitbuiting. In 2013 is het 150 jaar geleden dat slavernij in de toenmalige Nederlandse koloniën Suriname en de Nederlandse Antillen werd afgeschaft. Amsterdam Museum. Bezoekersingangen: Kalverstraat 92/Sint Luciënsteeg 27, Amsterdam http://www.amsterdammuseum.nl/de-zwarte-bladzijde-van-degouden-eeuw 43
De Huishoudschool Laan van Meerdervoort
De Huishoudschool Laan van Meerdervoort Het Haagse Kookboek, wie kent het niet? Generaties meisjes hebben er les uit gehad. En nog steeds geniet het boek grote bekendheid. Het is een beroemd stuk erfgoed van de Haagsche Kookschool en de latere Huishoudschool Laan van Meerdervoort. In dit artikel wordt ingegaan op de geschiedenis van het Haagse huishoudonderwijs en de Huishoudschool Laan van Meerdervoort in het bijzonder. De leidende vraag hierbij is: Tegen welke achtergrond werd de huishoudschool eigenlijk opgericht en in hoeverre leeft dit Haagse huishoudonderwijs voort in de 21ste eeuw? Duidelijk zal worden dat één gedachte altijd een grote rol heeft gespeeld, namelijk om jonge gediplomeerde vrouwen (en later ook mannen) op pad te sturen met een missie: verbeter tekst Rosa Bilkes het welzijn van je medemens.
1. Van Otterloo, 1985, 497-498. 2. Jobse-van Putten, 1988, 1. 3. Van Otterloo, 1985, 498-499. 4. Kloek, 2009, 143-163. 5. Posthumus-van der Groot e.a., 1977, 163-164. 6. Kemp e.a., 1988, 9. 7. Van Otterloo, 1985, 503. 8. Jaarverslag Haagsche Kookschool over
Achtergrond ontstaan kook- en huishoudonderwijs Het Nederlandse kook- en huishoudonderwijs ontstond eind negentiende eeuw vanuit verschillende maatschappelijke behoeftes. Een belangrijk motief voor het opzetten van dit opleidingstype kwam voort uit de problematische voedingssituatie van veel arbeidersgezinnen. Zij aten weinig anders dan aardappelen, zelfs geen brood.1 Vlees en zuivel waren uitzondering, net als groente en fruit.2 Er kwam steeds meer maatschappelijke aandacht voor deze onwenselijke situatie en de behoefte aan voorlichting over verantwoorde voeding steeg.3 Ook met een ander motief, op kleinere schaal, werd de oprichting van kook- en huishoudscholen aangemoedigd. Dames van stand maakten zich gedurende de negentiende eeuw regelmatig druk over de ongeschiktheid van hun huishoudpersoneel. Een opleiding hiervoor kwam als geroepen.
Daarnaast werd kook- en huishoudonderwijs door feministen gezien als een stap in de richting van erkenning van de rol van vrouwen in de samenleving.4 Een kookschool zou een jonge burgerjuffrouw de ontwikkeling geven die zij nodig had en haar opleiden tot geschikte huisvrouw, een ideaalbeeld dat ook feministen toen nog niet hadden losgelaten.5 Een belangrijke aanzet voor het kookonderwijs was de Tentoonstelling van Voedingsmiddelen, die in de zomer van 1887 in Amsterdam werd georganiseerd, met als doel kennis over voedingsmiddelen verder te ontwikkelen en te verspreiden. Hier vonden voor het eerst in Nederland openbare kooklessen plaats.6 Onder de vele belangstellenden bevonden zich ook het Damescomité voor de Oprichting van de Haagsche Kookschool en mevrouw A.C. Manden, de directrice van de school in oprichting.7
De Haagse dames wisten de kookschool goed te vinden. Lastiger was het om de belangstelling te wekken van meisjes uit de arbeidersklasse en hen na inschrijving te behouden.15 In het begin kampten alle kook- en huishoudscholen met dit probleem. Vaak vonden huisbezoeken plaats om een arbeidersgezin te overtuigen van het nut van dit onderwijs, overigens met wisselend succes.16 De weerstand was veelal economisch van aard, ook al waren de lessen in sommige gevallen kosteloos.17 Maar er speelde meer: voor veel huisvrouwen was het ook een kwestie van trots. Vooral vrouwen uit de arbeidersklasse vonden dat zij die ‘burgerpot’ zelf wel aan hun dochter konden leren, daar hadden zij toch geen school voor nodig?! Met spottende bijnamen als ‘biefstukschool’ en ‘aspergeacademie’ benadrukten zij het vermeend elitaire karakter van de school.18 Toch groeide het aantal leerlingen aanzienlijk en werd het aanbod in kookonderwijs aangevuld met onder meer ‘privaatlessen in het strijken en opdoen der wasch’ en vakken als ‘nuttige handwerken’ en ‘huishoudelijk boekhouden’.19 Bovendien startte de Haagsche Kookschool in oktober 1890 met de eenjarige cursus voor kookschoolleraressen. Op 1 mei 1892 verhuisde de kookschool naar een groter pand aan de Bezuidenhoutseweg, waar ook plek was voor tien inwonende leerlingen.20 Buiten lesuren hielden zij zich verplicht bezig met tafeldekken, afwassen, stof afnemen en het schoonhouden van hun slaapkamers. Deze huistaken werden na verloop van tijd omgezet in gestructureerd huishoudonderwijs. Het einde van de Haagsche Kookschool kwam in 1899 in zicht door een conflict over een reorganisatieplan tussen het bestuur en de toenmalige directrice, mevrouw A.S. TydemanVerschoor.21 Zij nam ontslag en met haar vertrokken de meeste leraressen. De Haagsche Kookschool werd na enkele jaren opgeheven.22
en waarin vanaf het begin ook een internaat was ondergebracht, in gebruik genomen. Over dit internaat heeft mevrouw E. Mesdag – eerst leerlinge, later lerares en van 1935 tot 1960 directrice – in een interview gezegd: ‘Overigens ging het in het internaat heel huiselijk toe, mevrouw Tydeman-Verschoor kwam ons voor het slapengaan instoppen… en na haar vertrek sprongen wij (…) natuurlijk vaak weer uit onze bedden.’23 Na bijna zeventig jaar werd het internaat in 1968 opgeheven. Het huishoudonderwijs waarmee op de Haagsche Kookschool was begonnen, werd verder ontwikkeld op de Huishoudschool Laan van Meerdervoort. De leraressenopleiding stond decennialang centraal bij de school, maar er werden ook andere (avond-)cursussen aangeboden. Zo werd er vanaf 1915 bijvoorbeeld een ‘damescursus’ gegeven, ook wel ‘trouwcursus’ genoemd.24 Dit was een cursus die jonge vrouwen in korte tijd de basis van het huishouden bijbracht en hen zo voorbereidde op het huwelijk. Hierover vertelt mevrouw Kemp, van 1948 tot 1983 werkzaam op de school, eerst als docent en later als directeur: ‘Het waren echt van die Haagse jongedames. Er kwam er eens eentje met haar rijlaarzen aan op school. En met haar rijlaarzen aan stond ze dan te strijken. Daar had ik niet veel mee op.’25 Deftige meisjes, vooral díe gingen naar de huishoudschool. Althans, zo was het in de begintijd van dit onderwijs. Na de Tweede Wereldoorlog was het merendeel van de leerlingen juist afkomstig uit de midden- en arbeidersklasse.26 De opleiding tot lerares in koken, wasbehandeling en huishoudkunde telde lange tijd gemiddeld zo’n vijftig à vijfenzeventig leerlingen. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw werd het huishoudonderwijs echter op losse schroeven gezet door technologische en emancipatoire ontwikkelingen. Een nog groter effect had de invoering van de Mammoetwet in 1968. Met deze wet onderging het voortgezet onderwijs een zodanige herstructurering, dat ook het vervolgonderwijs niet onaangepast kon blijven. Nieuwe leraHuishoudschool Laan van Meerdervoort renopleidingen werden opgezet, waarin ook de opleiding tot Nog in het jaar van haar ontslag richtte mevrouw Tydeman-Ver- huishoudlerares werd geïntegreerd. Vanaf 1974 was aanmelschoor de Huishoudschool Laan van Meerdervoort op. In 1901 ding voor de oorspronkelijke leraressenopleiding, sinds 1956 werd het gebouw, dat speciaal voor de school was ontworpen leidend tot de akte NXII, niet meer mogelijk en in 1976 verliet
9. Van Otterloo, 1985, 518. 10. Jaarverslag Haagsche Kookschool over 1887, 13. 11. Naber, 1918, 124. 12. Jaarverslag Haagsche Kookschool over 1888, 4-7. 13. Jaarverslag Haagsche Kookschool over 1889, 15. 14. Van Anrooy & Mesdag, 1948, 7. 15. Jaarverslag Haagsche Kookschool over 1895-1896, 5. 16. Leliman-Bosch, 1933, 106. 17. Jaarverslag Haagsche Kookschool over 1895-1896, 5. 18. De Rooy, 1985, 222. Jaarverslag Haagsche Kookschool over 1892-1893, 3-5. 19. Jaarverslag Haagsche Kookschool over 1892-1893, 3-5. 20. Uit nader onderzoek moet nog blijken welke kenmerken en achtergrond de (interne) leerlingen van de Haagsche Kookschool en Huishoudschool Laan van Meerdervoort hadden.
1896-1897, 26.
Leerlingen van de Haagsche Kookschool, ca. 1892. Haags Gemeentearchief, archief Stichting Laan van Meerdervoort; reproductie door Rob Mostert, Rijswijk 44
De Haagsche Kookschool Op 20 februari 1888 werd aan de Stille Veerkade in Den Haag de eerste kookschool van Nederland geopend. De Haagsche Kookschool had als voornaamste doel vrouwen en meisjes uit alle standen kookkunst en huishoudkunde bij te brengen.8 Dit doel wilde de school bereiken door in de eerste plaats leraressen op te leiden in de principes van warenkennis, voedingsleer en hygiëne.9 Directrice Manden ging ter voorbereiding op haar nieuwe functie een half jaar op studiereis naar Hannover en Berlijn.10 Volgens Johanna Naber, de eerste geschiedschrijfster van de Nederlandse vrouwenbeweging, komt aan haar ‘(…) de verdienste toe, de uitheemse onderwijsmethoden te hebben aangepast bij het inheemse materiaal, ze te hebben vervormd naar den eisch van Nederlandsche zeden en gewoonten, van in Nederland gebruikelijke voedingsmiddelen en kookwijzen.’11 Het eerste jaar was meteen een succes: 152 cursisten (114 dames, 12 kinderen en 26 keukenmeisjes) volgden een lesprogramma op de kookschool.12 In ‘den gewone practische les’ werd al snel wekelijks een half uur gewijd aan de ‘theorie der kookkunst,’13 met onderwerpen als keukengereedschap, kachels en brandstoffen, spijsvertering en voedingsleer.14
De voormalige Huishoudschool Laan van Meerdervoort is inmiddels omgebouwd tot tien appartementen en twee stadswoningen, 2011. AM, onderdeel van de Koninklijke BAM Groep
45
De Huishoudschool Laan van Meerdervoort
Bewoonsters van het internaat van de Huishoudschool Laan van Meerdervoort, 1912. Voor het Sinterklaasfeest lieten zij zich met bolle wangen fotograferen als protest tegen het verplicht gestelde drinken van melk. Haags Gemeentearchief, archief Stichting Laan van Meerdervoort; reproductie door Rob Mostert, Rijswijk
21. In 1895 werd mevrouw Manden vervangen door mevrouw Tydeman-Verschoor. De nieuwe
de laatste leerling de opleiding. Intussen had de school er veel nieuwe opleidingen bij gekregen. Zo konden de leerlingen nu ook kiezen voor een beroepsopleiding tot onder meer diëtiste, inrichtingsassistente (zoals voedingsassistente in een zorginstelling), gezinsverzorgster of kleuterhulp.27
directrice was een oud-leerlinge van de school en was van 1891 tot 1895 werkzaam geweest als directrice van de kook- en huishoudschool in Rotterdam. 22. Van Anrooy & Mesdag, 1948,7-14. 23. Kemp e.a., 1988, 14. 24. Ibidem, 15 en 41.
Modernisering Al die jaren was de Huishoudschool Laan van Meerdervoort gehuisvest in hetzelfde – inmiddels historisch geworden – pand. Ondanks verbouwingen in verband met het groeiend aantal leerlingen en ontwikkelingen in onderwijs en technologie, voldeed het gebouw al jaren niet meer. In december 1977 verhuisde de school eindelijk naar een nieuw pand, gelegen aan de Morsestraat. Op 17 februari 1978 werd Akademie ‘De Laan’ door prinses Margriet officieel geopend.28 Mevrouw Kemp: ‘De Morsestraat was natuurlijk een veel modernere school dan de Laan van Meerdervoort, met een veel
modernere inrichting. We hadden de nieuwste fornuizen van Bosch en van Miele en die moesten we uitproberen. Fabrikanten waren daar wel op gespitst.’29 De huishoudschool stond bekend als een school voor vooral vrouwen, maar met de invoering van de mbo-opleiding Civiele Dienst30 – die midden jaren zeventig in zekere mate de opleiding ‘Huishoudkundige voor Inrichtingen’ verving – meldden zich ook mannelijke leerlingen aan bij ‘De Laan’.31 Voor de opleiding Diëtetiek – sinds 1943 in het onderwijsprogramma – gold hetzelfde. Mevrouw Boender-van Griethuysen – van 1972 tot 1990 werkzaam als docent: ‘Ik had opeens een jongen als diëtist. Jan, een hele lieve jongen met heel lang blond haar. Bij kookles mag er alleen geen haar onder je kookmuts uitkomen. Dus ik zei: “Jan, kom eens hier”. En ik had een grote roze strik in mijn la. Haar gevlochten, strik erin, muts erop. “Zo Jan, jij kan beginnen.”’32
In 1980 startte Akademie ‘De Laan’ met Toegepaste Huishoudwetenschappen (THW).33 Binnen deze vierjarige hboopleiding konden studenten kiezen voor de studierichting Groothuishouding/management of Kleinhuishouding/ voorlichting. Mevrouw Pieters-Heijnens – van 1977 tot 1989 werkzaam als docent: ‘De studenten van de richting Groothuishouding kregen doorgaans managementfuncties bij bijvoorbeeld Shell, Unilever, de overheid of de gezondheidszorg. De studenten van de richting Kleinhuishouding gingen voornamelijk als voorlichters aan de slag in organisaties als woningcorporaties, patiëntenverenigingen, Postbus 51 en het Nibud.’34 Na zeven jaar telde de opleiding rond de 350 studenten.35 THW heet tegenwoordig Facility Management, een hbo-opleiding met ongeveer 1000 studenten aan De Haagse Hogeschool. Ook de huidige opleiding Voeding en Diëtetiek aan De Haagse Hogeschool is een van de erfopvolgers van ‘De Laan’. Meer Haagse onderwijsinstellingen van nu hebben nog een link met het huishoudonderwijs van de school. Zo leeft het lagere huishoudonderwijs, van wat ooit ‘de Leerschool’36 heette en waar de huishoudleraressen in spé hun leservaring opdeden, voort binnen de Johan de Witt Scholengroep in Den Haag. En op het ROC Mondriaan is de mbo-opleiding Facilitaire Dienstverlening terug te voeren tot dit Haagse huishoudonderwijs. In de jaren tachtig gingen de opleidingen van Akademie ‘De Laan’ met andere Haagse opleidingen op in verschillende onderwijsinstellingen voor mbo en hbo. De inhoud van het oorspronkelijke huishoudonderwijs raakte hierdoor versnipperd. Maar de missie van de Haagsche Kookschool, met de nadruk op gezonde voeding, hygiëne en kwaliteit van leven, lijkt haar erfopvolgers nog steeds te inspireren in het dagelijks onderwijs. In die zin kan worden gezegd dat het negentiende-
eeuwse huishoudonderwijs voortleeft in het huidige beroepsonderwijs in Den Haag.
25.Citaat uit een interview met mevrouw C. Kemp (Haarlem,
Literatuur • Anrooy, A. van & E. Mesdag (1948). Zestig jaar huishoudonderwijs 18881948. Den Haag: Gebroeders van Cleef. • Jobse-van Putten, J. (1988). Voedingsonderricht en voedingsgewoonten, Tijdschrift voor Huishoudkunde, 9 (1) 1-9. • Kemp, C., e.a. (1988). Van Kookschool tot Hogeschool. Utrecht: Stichting Matrijs. • Kloek, E. (2009). Vrouw des huizes. Een cultuurgeschiedenis van de Hollandse huisvrouw. Amsterdam: Uitgeverij Balans. • Leliman-Bosch, M. (1933). Geschiedenis van het Huishoudonderwijs in Nederland. Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar. • Naber, J. (1918). Het leven en de werken van Jeltje de Bosch Kemper. Haarlem: H. D. Tjeenk Willink & Zoon. • Otterloo, A. van (1985). Voedzaam, smakelijk en gezond. Kookleraressen en pogingen tot verbetering van eetgewoonten tussen 1880-1940, Sociologisch Tijdschrift, 12 (3) 495-542. • Posthumus-van der Groot, W., e.a. (1977). Van moeder op dochter. De maatschappelijke positie van de vrouw in Nederland vanaf de Franse Tijd. Nijmegen: Sun. • Rooy, P. de (1985). Het zwaarste beroep. Succes en falen van het huishoudonderwijs in Nederland, 1875-1940, Sociologisch Tijdschrift, 12 (2) 207-246.
7-2-2012). 26.Kloek, 2009, 190-193. 27.Kemp e.a., 1988, 18 en 33. 28.Jaarverslag Huishoudschool Laan van Meerdervoort over 1978, 5. 29.Citaat uit een interview met mevrouw C. Kemp (Haarlem, 7-2-2012). 30.Deze driejarige mbo-opleiding gaf afgestudeerden de kans te werken als hoofd huishoudelijke (civiele) dienst in een ziekenhuis, (assistent-)manager in de horeca of mar-
Bronnen • Haags Gemeentearchief, Archief Haagsche Kookschool en ‘s Gravenhaagsche Vakschool voor meisjes (1886-1978) jaarverslagen Haagsche • Kookschool over 1887, 1888, 1889, 1892-3, 1895-6 en 1896-7. Haags Gemeentearchief, Archief Huishoudschool Laan van Meerdervoort (1887-1987) jaarverslag over 1978. • Interview met mevrouw C. Kemp (Haarlem, 7-2-2012). • Interview met mevrouw H.M.J. Boender-van Griethuysen (Den Haag, 15-11-2011) • Brief met herinneringen van mevrouw M. Pieters-Heijnens.
ketingmedewerker in een warenhuis. 31.Kemp e.a., 1988, 58. 32.Citaat uit een interview met mevrouw H.M.J. Boender-van Griethuysen (Den Haag, 15-11-2011) 33.Kemp e.a., 1988, 60-61. 34.Fragment uit een brief met herinneringen van mevrouw Pieters-Heijnens. 35.Kemp e.a., 1988, 61. 36.De Huishoudschool Laan van Meerdervoort startte in 1947 met ‘de Leerschool’, die al snel zelfstandig verder ging. 37.Kemp e.a., 1988, 31-32. 38.Citaat uit een inter-
Steelstofzuiger van het merk Hoover uit ca. 1929.
Huishoudscholen liepen altijd mee in de voorhoede
recepten van haar Haagsche Kookschool gebundeld
Het receptenboek won snel aan populariteit en in
van gebruikers van de nieuwste huishoudelijke
liet uitgeven. Een kookklasje van deftige dames had
de wandelgangen had men het al over het Haagse
view met mevrouw
Haags Historisch Museum, foto door Rob Mostert, Rijswijk
apparaten zoals gastoestellen, elektrische fornuizen,
haar hierom gevraagd, omdat zij weinig zin hadden
Kookboek.40 Vanaf 1956 was dit dan ook de officiële
C. Kemp (Haarlem,
strijkijzers, wasmachines, mixers, koelkasten en
de recepten zelf allemaal op te schrijven.39 Het
titel van het boek, tot deze in 1982 werd veranderd
stofzuigers.37 De scholen gaven praktische cursus-
kookboek Recepten van de Haagsche Kookschool
in Het Nieuwe Haagse Kookboek. En zo gaat deze
39.Van Otterloo, 507.
sen over de omgang met deze nieuwe apparaten.
bleek toen al erg succesvol. Toch kregen tot 1935 de
culinaire bestseller ook nu nog over de toonbank.
40.Van Anrooy & Mes-
Mevrouw Kemp: ‘Ik weet nog dat ik bijvoorbeeld les
meeste leerlingen de recepten gewoon gedicteerd,
heb gegeven aan schoonmaakpersoneel. Dan zette ik
ook bij wijze van taaloefening.
7-2-2012).
dag, 11.
een stel stofzuigers op de tafel en zei ik: “Kijk, zo doe je ‘m aan en uit. En als je ‘m gebruikt, moet je zo en
Met het idee dat het receptenboek van de
zo doen.” Want dat was begin jaren vijftig onbekend.
Haagsche Kookschool aan bewerking toe was,
Dat moest dus echt geleerd worden. Ook hoe je een
kwam uitgever Van Cleef naar de Huishoudschool
stofzuigerzak moest verwisselen, zoals die vampier-
Laan van Meerdervoort. De leraressen F.M. Stoll en
stofzuigers met zo’n zak aan de buitenkant.’38
W.H. de Groot werden bereid gevonden het kookboek te herschrijven. In 1934 verscheen de eerste
46
Het Haagse Kookboek
druk van Recepten van de Huishoudschool Laan
De geschiedenis van het Haagse Kookboek gaat
van Meerdervoort, maar niet voordat de dames alle
terug tot 1895, toen directrice A.C. Manden de
recepten hadden uitgeprobeerd.
Recepten van de Huishoudschool Laan van Meerdervoort (Den Haag: Van Cleef, 1944). Mevrouw T.A. WolbersWapstra; foto door Rob Mostert, Rijswijk
Les in strijken op de Huishoudschool Laan van Meerdervoort, begin 20ste eeuw. Haags Gemeentearchief, archief Stichting Laan van Meerdervoort; reproductie door Rob Mostert, Rijswijk 47
Museumnieuws
Museumagenda
Top Naeff Festival
tentoonstellingen CADETS “Try, Try Never Die, HOOAH!”
In 2013 is het zestig jaar geleden dat Top Naeff benoemd werd tot eerste vrouwelijke ereburger van Dordrecht. Top Naeff werd vooral bekend door haar bakvissenroman School-idyllen (1900), die zeer geliefd was vanwege de nostalgische en herkenbare verhalen. Aan de hand van foto’s, boekomslagen, egodocumenten (brieven), enkele objecten uit de collectie van het Letterkundig Museum en de privécollectie van haar biograaf Gé Vaartjes wordt in het kort leven en werk van Top Naeff in beeld gebracht. Bijzondere aandacht gaat uit naar de wijze waarop het thema onderwijs een rol speelt in haar bakvissenroman Schoolidyllen. Deze kleine expositie is voor het eerst te zien tijdens het Top Naeff Festival op 6, 7 en 8 september en loopt tot en met 30 september 2013.
Zomer Zwerf Kaart
ACTIVITEIT voor kinderen Alle kinderen kijken er naar uit, de zomervakantie! Dit jaar wordt hij voor Dordtse kinderen leuker dan ooit… Speuren naar boekenhelden, spannende proefjes doen, de eigen stad ontdekken met een geotour of kennis maken met de kunstenaar in jezelf! Kinderen zijn op diverse plekken welkom om allerlei leuke activiteiten te
doen. Zij kunnen een stempelkaart halen bij alle deelnemende organisaties. Aan het eind van de zomer ontvangen zij met een volle kaart een leuke verrassing. Voor kinderen t/m 12 jaar. Kijk voor meer informatie op: www.onderwijsmuseum.nl
Veel leerlingen van Fall Mountain Regional High School in Langdon, New Hampshire beginnen de schooldag met die kreet, soms in uniform. Ze zijn cadetten in het Junior Reserve Officers’ Training Corps, JROTC, een door het Amerikaanse leger gesponsord programma. Fotograaf en journalist Ellen Kok verdiepte zich ruim twee jaar in deze bijzondere onderwijsvorm. De foto-expositie CADETS is nog te zien tot en met september in het Nationaal Onderwijsmuseum. Nieuwe Haven 26, Dordrecht. Geopend van donderdag t/m zondag 13.00 – 17.00 uur. Toegang gratis.
zomervakantie 23.07.2013 t/m 01.09.2013
ACTIVITEIT voor kinderen 14.09.2013 t/m 15.09.2013
Macht en Pracht OPEN MONUMENTENDAG
Tijdens Open Monumentendag staat het thema Macht en Pracht centraal. Geïnteresseerden zijn van harte welkom om een kijkje te komen nemen op de tijdelijke locatie van het museum aan de Nieuwe Haven 26. Het historische pand is een voormalig Patriciërshuis uit 1720 met karakteristieke elementen en een sfeervolle binnentuin. In samenwerking met de gemeente Dordrecht en dienst Monumentenzorg. Kijk voor meer informatie op: www.onderwijsmuseum.nl of de website www.openmonumentendag.nl 48
Proeflokaal De hele zomervakantie kunnen kinderen in het Onderwijsmuseum binnen én (bij mooi weer) buiten proefjes doen. Kom langs met pappa, mama, opa en/ of oma in het proeflokaal en ontdek wat voor bijzondere proefjes je kunt doen met simpele dingen als lucht, water, azijn, rubberen handschoenen, jampotjes en nog veel meer! Op maandagochtend zijn er speciale workshops waarin spannende experimenten worden gedaan. Voor kinderen t/m 12 jaar. Kijk voor meer informatie over prijzen, tijden en reserveren voor groepen op: www.onderwijsmuseum.nl 49
Alle nummers van Lessen vanaf 2006 zijn digitaal te bekijken via www.onderwijsmuseum.nl. Via de website kunt u ook oude nummers nabestellen voor € 12,50 inclusief verzendkosten.
Verkrijgbaar vanaf december 2013:
Onderwijs in opstand
Een bijzonder handschrift in een poëziebundel De bibliothecaris van het Onderwijsmuseum, Hans van den Beld, heeft een neus voor wat de Franse literatuurwetenschapper Gérard Genette (1930) parateksten heeft genoemd: uiteenlopende gegevens rondom een tekst in een boek, zoals een voorwoord, voetnoten, een uitgeversnaam, stofomslagen met auteursinformatie, flapteksten, prijzen. Af en toe vallen er ook boekenleggers, reclamefolders, uitgeknipte krantenberichten, kattenbelletjes, rekeningen en foto’s uit een boek. De bibliothecaris koestert deze biblio-parafernalia – bijteksten, metateksten – en bergt ze na registratie zorgvuldig op in een zuurvrije doos. Onlangs trof de bibliothecaris in de poëziebundel Kriekende kriekske van de rooms-katholieke priester-dichter Bernhard van Meurs (1835-1915) iets bijzonders aan: een op het schutblad geschreven opdracht van schoolhoofd Jan Ligthart (1859-1916) aan 50
een onderwijzers die in juni 1894 afscheid nam van zijn school aan de Tullinghstraat in ’s-Gravenhage. In een wat priegelig handschrift zingt hij zijn onderwijzers toe: “Daar komt een kriekend kriekske je allerlei aardige deuntjes zingen.” Onderwijzeres Marie verhuisde naar Utrecht, waar ze in de “bosschen zijn natuurgenootjes” ook wel eens zal horen. Ligthart had met het kriekske – Overbetuws dialect voor een zangvogeltje –zichzelf voor ogen: “[…] doch ik wed, dat er niet een zo oarig [aardig, JD] kriekt als deze”. Ligtharts gemoedelijke opdracht in het gedichtenbundeltje van priester Van Meurs geeft een onverwacht inkijkje in het leven op de armenschool aan de Haagse Tullinghstraat, waar Ligthart en zijn echtgenote afscheid namen van een gewaardeerde onderwijzeres die naar Utrecht vertrok. tekst Jacques Dane
Tweede helft van de jaren zestig van de twintigste eeuw: provo, hippies & rebelse popmuziek. In kranten en tijdschriften, op radio en televisie, in het theater en de bioscoop: overal waren er uitingen van verzet, protest en weerstand tegen de heersende, naoorlogse, verzuilde burgermoraal. Hoe reageerden leerlingen op de sixties? Wat gebeurde er op het schoolplein? Hoe zat het ook alweer met het schoolparlement? En hoe werd er door ouders en opvoeders gereageerd op de nieuwe kledingstijl – lang haar, spijkerbroeken, minirokjes – van de schoolgaande jeugd? U leest er alles over in het komende nummer van Lessen!51
Nationaal Onderwijsmuseum Nieuwe Haven 26 3311 APÂ Dordrecht Tel 078 6326820 info@onderwijsmuseum.nl www.onderwijsmuseum.nl 52