7 minute read

Rik Felderhof – Alles goed, sir?

Next Article
Tarzan in Tanzania

Tarzan in Tanzania

COLUMN

Rik Felderhof

Advertisement

In 1998 werd Rik Felderhof verliefd op een stukje land, vlakbij Arusha in Tanzania. Hij bouwde er zijn huis en leeft er als ‘Bwana Yamaha’ tussen de Afrikanen. Een groot verschil met het leven in Nederland. Het huis op de heuvels vormde het decor voor zijn televisieserie Schrijvers op de Veranda. Vanaf diezelfde plek onder de bananenbomen, blikt Rik Felderhof in elk nummer terug op een bijzonder avontuur in Afrika.

Alles goed, sir?

Ooit weleens onder een paraplu op de wc gezeten? Nou, ik wel. En dat is een bijzondere ervaring kan ik u verzekeren. Het gebeurde me op Zanzibar, waar ik logeerde in een baobabhuisje op het strand. De badkamer bevond zich in de openlucht, idyllisch geconstrueerd tegen de metersdikke stam van de baobabboom, en was voorzien van een brede badkuip, een vierpersoonsdouche met een kolossale sproeier, die met touw was vastgeknoopt aan een tak van de boom en een ovaal toilet omringd met paarse bougainville. Verse rollen toiletpapier versierd met rode bloemen uit de tuin. Okergele handdoeken met reepjes blad bijeengebonden tot zachte rollades. Een adembenemend uitzicht op een wit strand en een kabbelende diepblauwe oceaan. En dan ook nog zingende vogels in het gebladerte boven de wastafel. Ik heb me zelden zo alleen gevoeld. Elke centimeter van dit paradijs schreeuwde om een Eva.

De volgende ochtend werd ik gewekt door een tropische regenbui die met kletterend geweld het bananenbladdak van de slaapkamer geselde, buiten kolkte het water over het terras, de badkuip vulde zich, de douche zag er troosteloos uit en de wc … God ja, de wc was ook buiten. En plotseling krijg je dan ook aandrang. Met opgestoken paraplu waadde ik naar het toilet. De sympathieke piramide van rolletjes toiletpapier was ingezakt en verpulverd. De bloemetjes dreven zielig rond de toiletpot. En daar zit je dan. Eenzaam en verregend. Ik besloot mezelf te troosten met een uitgebreid ontbijt. Ik bestelde verse vruchten en drie gebakken eieren die een kwartier later hard gekookt werden opgediend.

Het was op een mooie ochtend in oktober 1982 dat ik nietsvermoedend de lange oprijlaan opreed van een klein wit guesthouse in het binnenland van Kenia. In het grasveld was een bord geplaatst met daarop de tekst: The best service in town. Dat had mijn argwaan moeten wekken, want in een straal van vijftig kilometer was geen huis, laat staan een dorp te bekennen. Maar fluitend vervolgde ik mijn weg, ik had trek in een lekkere lunch. In de hal van het hotel kwam een vrolijke receptionist uitbundig en langdurig mijn hand schudden. ‘Karibu Sana, Karibu Sana,’ bleef hij herhalen. ‘Hartelijk welkom.’ Wat was de man blij dat iemand zijn hotelletje kwam bezoeken, alsof ik de eerste gast sinds maanden was. Misschien klopte dat ook wel. In het eenvoudige restaurant zaten drie gasten, waarvan er twee ober bleken te zijn. De derde gast, een oudere man, stond haastig op en begon het gras aan te harken. De twee obers trokken nerveus een wit jasje aan en wachtten af wat er ging komen. De tuinman kwam nog even terug om z’n halfvolle flesje cola op te halen. Er waaide een lichte bries door het restaurant, dat aan de tuinzijde geheel open was.

Aan een van de witte muren hing een ingelijste zwart-wit foto van een man met een geweer en een vrouw in een pofbroek. Aan hun voeten lag een dode leeuw. Ze keken beiden arrogant in de lens. De man had een dun snorretje en een pijp in zijn mond, de vrouw droeg een verwaaid kapsel en een sjaaltje om haar hals. In de rechter benedenhoek stond in sierlijke vulpenletters: John en Claire, Amboseli 1953. De ober vertelde dat het echtpaar altijd in dit huis had gewoond. Dit had ik eerder meegemaakt. Kennelijk een Afrikaanse gewoonte.

‘Ze liggen hier ook begraven, onder de jacarandaboom. Hij vertrok als eerste en zij volgde hem een jaar later. Memsaab, zij hield van tuinieren. Ze was dol op bloemen. Ze heeft in haar testament bepaald dat de tuin altijd intact moet blijven. De tuinjongen, die voor haar werkte is nog steeds in de tuin. Hij is nu ongeveer vijfenzestig. U heeft hem net ontmoet. Na hun dood werd dit huis een guesthouse. Dat is het nu nog steeds, geloof ik.’ Een licht ironisch lachje krulde om zijn mond. ‘Er komen heel weinig gasten. We liggen niet op de route. Bij toeval komt men hier of als men autopech heeft. Het is nooit een keuze.’

Ik koos voor een tafeltje met uitzicht op de tuin. De tuinman was de bloemen aan het besproeien. De ober kwam met de menukaart. Hij vertelde dat zijn voornaam Raphael luidde, maar dat vond hij niet zo’n geschikte naam voor een ober. ‘Zegt u maar Ralph, dat roept wat makkelijker. “Ralph, the best service in town”,’ lachte hij. De andere ober was verdwenen. Hij had een vrije middag. Op de kaart stonden enkele simpele gerechten, die creatief door elkaar waren gehusseld waardoor het toch nog iets voorstelde. Kip met rijst. Rijst met kip. Kip met bonen. Bonen met kip.

Ik bestelde twee gebakken eieren met toast. Ober Ralph leek blij met mijn bestelling. ‘Two fried eggs, Bwana, safi.’ Na tien minuten kwam hij terug en zette een bord neer met twee gekookte, gepelde eieren. Ik keek naar mijn bord en vervolgens naar hem. ‘Als ik het goed zie, zijn dit twee gekookte eieren en ik heb toch duidelijk twee gebakken eieren besteld. Gebakken.’ ‘Yes sir, I know, but no fried eggs today, the cook said.’ Hij keek er ernstig bij, alsof het de normaalste zaak was: vandaag geen gebakken eieren. Wel gekookt. ‘Het is helemaal duidelijk, dank u wel.’ De ober was opgelucht. ‘Nice boiled eggs. I like boiled eggs. My family likes boiled eggs too. I have three children, they also like boiled eggs.’ ‘Geeft u de complimenten aan de keuken,’ zei ik. ‘Zal ik zeker doen, de kok zal blij zijn. De kok zal heel blij zijn.’ ‘Ik heb een beter idee. Wilt u vragen of de kok hier naartoe wil komen, dan kan ik kennis met hem maken. Ik wil hem graag ontmoeten, hij is verrassend creatief.’ De ober liep weg, kwam even later weer terug, keek triomfantelijk en zei: ‘I am the cook.’ Ik voelde me figurant in de Afrikaanse variant van Fawlty Towers, de Engelse televisieserie met John Cleese als de wanhopige eigenaar van een gedateerd hotelletje, waar alles mis gaat. Nou, ook hier was de voorstelling nog niet voorbij. Deze ober was, wellicht zonder dat hij het zelf in de gaten had, een groot acteur. Triomfantelijk somde hij op: ‘Ik ben de kok, de ober en de manager. En de tuinman,’ voegde hij eraan toe, ‘is de tuinman.’

Hij bleek ook nog een zuster te hebben, die hij graag wilde voorstellen. Even later kwam hij hand in hand met een jonge vrouw uit de keuken naar mijn tafeltje gelopen. Ik was sprakeloos. Nog nooit had een vrouw me zo aangekeken. ‘Ze is blind,’ zei Ralph, ‘maar ze kan heel mooi zingen.’ De tuinman die weer binnen was gekomen, beaamde het heftig knikkend, en bestelde nog een cola op mijn rekening, maar daar kwam ik pas later achter. ‘Ze gaat nu voor u zingen,’ besloot Ralph en gaf zijn zus een duwtje. Op het moment dat ze begon te zingen, hielden de vogels hun adem in. De wereld stond stil. Een hoog snerpend geluid doorkliefde de ruimte. Met haar hoofd iets gekanteld zong ze vanuit het diepst van haar ... ja, vanuit wat? Ik wist even niet hoe te reageren. Haar stem sneed als een scheermes door m’n trommelvlies. Ralph hield zijn hoofd een beetje schuin en keek me aan met een neutrale blik. ‘Als u wilt dat ze stopt met zingen, kunt haar 500 shilling in de hand duwen.’ De prijs stond kennelijk al vast. De tuinman trommelde onbewogen met zijn vingers op het tafelblad. Na een oorverdovend lange minuut ging ik door de knieën. Er klonk applaus. Iedereen lachte en kreeg ongetwijfeld zijn deel.

De volgende ochtend werd ik gewekt door een hevige onweersbui. Niet de donder en de bliksem maakten me wakker, nee, het was de regen die met bakken door het dak kletterde. Op de vloer, op mijn bed, op mijn gezicht. Overal. De dekens waren binnen een halve minuut doorweekt. Toen werd er op de deur geklopt. ‘Your tea, sir.’ Het was Ralph die de ochtendthee serveerde, zoals dat elke morgen gebeurde, onder alle omstandigheden. De Engelse traditie was diep geworteld in de Keniaanse samenleving. ‘Verder alles goed, sir?’ ‘Nee, het regent in mijn kamer.’ ‘Yes sir, het regent overal.’ Ik schoof de gordijnen opzij. Bij het houten tafeltje op het grasveld vlakbij mijn raam stond Ralph onder een versleten Burberry-paraplu en schonk onverstoorbaar uit een zilveren kannetje een kop thee in. ‘Any milk, sir?’ Met verbijstering gaapte ik hem vanachter het venster aan. Hij reageerde met een stoïcijns knikje, draaide zich om en verdween op blote voeten in de stromende regen. Dikke druppels plensden in de thee.

Toen ik later die ochtend vertrok en de oprijlaan afreed, op weg naar Nairobi, zag ik de blinde zuster van Ralph in de tuin werken. Ze droeg een rieten mandje waarin ze rozen verzamelde, die ze zorgvuldig had afgeknipt. Ze zwaaide naar me. Ik stak mijn duim op, zij ook, daarna zwaaide ik zacht vloekend terug. In mijn achteruitkijkspiegel zag ik het bord met de tekst: The best service in town.

www.rikfelderhof.nl

This article is from: