Sprookjesland is van iedereen
Sprookjesland is van iedereen Vertaald uit het Hongaars door Mari Alföldy
Sprookjesland is van iedereen Vertaald door Mari Alföldy © 2021 Matan Publishers – Max@Media BV/ Mari Alföldy ISBN - 9789090348827 Drukwerk: drukkerij Roelofs Originele titel: Meseország mindenkié Uitgave en druk in Hongarije door Labrisz Leszbikus Egyesület, 2020 Tekst copyright © Zoltán Csehy, Petra Finy, Eszter Gangl, Dóra Gimesi,
Sára Harka, Noémi Rebeka Horváth, Kriszta Kasza, Edina Kertész, Judit Ágnes Kiss, Brigitta Kovács, István Lakatos, Krisztina Rita Molnár, Edit Pengő, Orsolya Ruff, Edit Szűcs, Andrea Tompa, Judit Tóth B., 2020 Illustraties copyright © Lilla Bölecz, 2020
Inhoud Voorwoord (samensteller Boldizsár M. Nagy)
7
De robijnrode vogel door Krisztina Rita Molnár
11
Bruinblosje door Eszter Gangl
19
Het sprookje van de heks door István Lakatos
28
De ijskoning door Judit B. Tóth
38
IJzeren Hansje door Andrea Tompa
48
Margaret de Reuzendoder door Dóra Gimesi
60
Het gewei van de ree door Edit Szűcs
74
De geroofde prinses door Edit Pengő
86
Rosa op het bal door Ágnes Judit Kiss
96
Pleuntje Pink op avontuur door Noémi Rebeka Horváth
101
Kyra en Karlijn door Sára Harka
111
Driederik, het konijn met drie oren door Kriszta Kasza
122
Het gekrulde rietje door Edina Kertész
131
De grote Alfredo door Orsolya Ruff
139
Wees gelukkig, Batbayan! door Efi
150
Duimelijntje gaat leven door Petra Finy
162
De prins gaat trouwen (naar het prentenboek Koning & Koning van Linda de Haan en Stern Nijland)
168
op rijm gezet en bewerkt door Zoltán Csehy
Biografieën van de auteurs
177
Nawoord vertaler door Mari Alföldy
181
Ten slotte door de uitgevers
183
Voorwoord We hebben allemaal sprookjes nodig. Sprookjes die ons naar lang vervlogen tijden en verre streken brengen, waar de helden op gevleugelde, sprekende paarden rondvliegen, aan de macht van tovenaars ontsnappen en tegen draken vechten, terwijl ze intussen op ons lijken. Hoe lang er al sprookjes bestaan, daar kunnen we alleen naar gissen; wat we zeker weten is dat er in alle beschavingen behoefte aan is geweest, van de Oudheid tot heden. Als we ons in de geschiedenis van sprookjes verdiepen, zien we dat de verhalen zich net zo vrij over landsgrenzen en tussen culturen hebben verplaatst als trekvogels: ongemerkt veranderden ze en namen ze verschillende vormen aan. Van hetzelfde sprookje waren er dus honderden of duizenden versies tegelijk in omloop, die allemaal de ervaringen van de vertellers en hun toehoorders in zich droegen en de wereldorde weerspiegelen die zij als de hunne beleefden. Tegen de tijd dat de nu welbekende, populaire, voor kinderen bestemde sprookjes in druk uitkwamen, hadden ze een lange, kronkelige weg afgelegd: de symbolentaal van meerdere culturen raakte daarin tot een onontwarbaar kluwen vervlochten, terwijl ze evenzeer beïnvloed werden door de obscene sprookjes voor volwassenen uit de Middeleeuwen en door de eerste pulpboeken en preken. Tolkien schrijft: ‘Wanneer we over de geschiedenis van verhalen en vooral van sprookjesverhalen spreken, kunnen we zeggen dat de Soeppot, de Kookpot van Verhalen, altijd aan het pruttelen is geweest, terwijl er voortdurend nieuwe ingrediënten aan toegevoegd werden, smakelijk en niet smakelijk.’ Het is bekend dat wat we tegenwoordig volkssprookjes noemen weinig te maken heeft met wat de mensen van ‘het gewone volk’ elkaar vroeger vertelden. Dit geldt met name voor de versies die voor kinderen zijn bewerkt en die tot commerciële producten zijn geworden, zoals de verzameling die door de gebroeders Grimm vier decennia lang werd verfijnd en steeds opnieuw werd herschreven: geheel in de tijdgeest is die bloemlezing ‒ met de 9
beste bedoelingen‒ omgevormd tot een didactisch en pedagogisch boekwerk dat de burgerlijke normen en waarden, moraal en gewoonten moest doorgeven. Iets dergelijks deed ook de Fransman Charles Perrault, die de door hem verzamelde sprookjes aanpaste voor de kinderen uit de hogere klassen, waarbij hij verwijzingen naar een matriarchaal wereldbeeld uit de verhalen schrapte. Vergeleken met de vrouwelijke sprookjesauteurs uit zijn tijd hield hij er tamelijk conservatieve denkbeelden op na over de rol van man en vrouw. Hetzelfde kan worden gezegd over de populaire verzamelingen van Hongaarse volkssprookjes: ze lijken een archaïsch, homogeen Hongaars verleden tot leven te brengen, maar deze nostalgische literaire werken zijn in werkelijkheid sterk gestileerde, van christelijke kenmerken voorziene versies van oeroude verhalen waarvan de herkomst onnaspeurbaar is. Hoewel de verhalen een vaste vorm hebben gekregen als ’volkssprookjes’, leven elementen van die traditie evengoed voort in de folklore van alle tijden, terwijl ze voortdurend veranderen en vaak als haard van verzet fungeren. De massacultuur vindt ook heden ten dage een rijke voedingsbodem in de sprookjes: zij gebruikt de daarin overgeleverde elementen, herinterpreteert ze en borduurt erop voort, soms serieus, soms speels en ironisch, waarmee ze de eeuwenoude verhalen in leven houdt. Deze sprookjesbundel is tot stand gekomen omdat wij van mening zijn dat sprookjes alleen blijven leven als ze zoveel mogelijk worden gebruikt. De auteurs van de bundel zijn door Vereniging Labrisz gevraagd om een klassiek verhaal dat voor hen belangrijk is opnieuw te vertellen vanuit een specifieke invalshoek. Ze werden aangemoedigd om de ervaringen van deze tijd in hun tekst te verwerken en een hoofdpersoon te kiezen met wie minderheden en gemarginaliseerden zich in het bijzonder zouden kunnen identificeren, zonder dat de tekst didactisch zou worden. Wij waren ons ervan bewust dat dit geen eenvoudige opgave was: we wilden graag ver10
halen bijeenbrengen die gebaseerd zijn op de sprookjestraditie en vooral waardevol zijn door hun literaire kwaliteiten. We wilden voorkomen dat het eindresultaat nadrukkelijk een ‘bewustwordingsbloemlezing’ zou worden, terwijl we het tegelijkertijd belangrijk vonden om diegenen een stem te geven die vandaag de dag zelden aan het woord komen, in het bijzonder in de sprookjesliteratuur. We dachten daarbij aan de sprookjes die in het verleden de tegenidentiteit tot uitdrukking brachten: de Franse satirische sprookjes uit de achttiende eeuw die serieuze maatschappijkritiek leverden terwijl ze de in wijde kring bekende sprookjeswendingen bewust gebruikten, of de Italiaanse sprookjes uit de zeventiende eeuw die zich bezighielden met vragen rond onderdrukking en individuele vrijheid. We haalden mythen, sagen en volkssprookjes uit de vergetelheid die niet in de populaire verzamelbundels zijn terechtgekomen omdat ze naar het oordeel van de samenstellers niet te rijmen waren met de zogenaamd oeroude, van het volk afkomstige en dus als natuurlijk bestempelde morele leerstellingen. We konden opgelucht ademhalen: de auteurs betoonden zich ons vertrouwen waardig, elk gekozen verhaal heeft een bijzondere kracht, ze zijn tegelijk persoonlijk en collectief, ze hebben het gepruttel van de soep in zich. De bronnen zijn vaak bekende sprookjes, maar er zit ook een Grieks mythologisch verhaal bij, een Iers volkssprookje en een klassieke sprookjesroman. Naast prozateksten heeft ook een sprookje in dichtvorm plaats gekregen in de bundel, evenals de bewerking van een toneelstuk, zodat het eindresultaat werkelijk veelzijdig is geworden. Naast het geven van opdrachten aan ‘professionele’ auteurs heeft Vereniging Labrisz een wedstrijd uitgeschreven voor beginnende schrijvers, waarvoor bijna honderd inzendingen zijn binnengekomen. Uiteindelijk zijn de verhalen opgenomen van negen bekende en acht nieuwe auteurs. Bij het project heeft zich het Hongaarse Netwerk voor Mensenrechteneducatie 11
(Emberi Jogi Nevelők Hálózata, EJHA) aangesloten, waarvan de leden particulieren zijn, werkzaam op het gebied van onderwijs en opvoeding, die zich willen inzetten voor de mensenrechten. Aangezien het onze gedeelde doelstelling is dat de sprookjes van de bundel zoveel mogelijk mensen bereiken, hebben de medewerkers van het Netwerk lesplannen bij de sprookjes gemaakt voor basissschoolleerlingen. We wilden graag dat de sprookjes geïllustreerd zouden worden door een kunstenaar die niet alleen liefhebber is van klassieke sprookjes en ze begrijpt, maar die zelf ook een magische innerlijke wereld heeft die met feeenpoeder is bestrooid. Daarom is onze keuze op Lilla Bölecz gevallen. We hopen dat klein en groot verhalen in deze bundel zullen vinden die hen aanspreken. Zoals de kruimels in het bos, geven ze misschien de richting aan die ze moeten inslaan, wat die ook zal zijn. Boldizsár M. Nagy
12
De robijnrode vogel door Krisztina Rita Molnár
H
et verhaal dat ik jullie wil vertellen gaat in werkelijkheid niet over een rode vogel. Of eigenlijk ook wel, maar voordat hij omhoog kan vliegen om met zijn robijnrode vleugels de hemel te doorklieven en wij eindelijk zijn ver klinkende lied kunnen horen, moet ik eerst nog van alles vertellen. Ten eerste dat ik dit sprookje niet zelf verzonnen heb. Ik vertel het jullie alleen maar, omdat ik het zo mooi vind. Vreemd en verdrietig, je kunt er fijn over nadenken. Het is een oud verhaal, nog uit de tijd dat de koningen zelf hun kuddes weidden op de verre Griekse berghellingen. Kainis was een prachtig meisje. Je kent zelf ook vast meisjes naar wie je moeilijk kunt kijken omdat ze zo mooi zijn dat je bijna verblind raakt door hun schoonheid. Van wie men zegt dat hun schittering de zon doet verbleken. Het is geen wonder dat ze zo mooi was: ze was namelijk geboren aan de Egeïsche zee in Thessalië, het land van de Lapithen. Ze kreeg een vorstelijke opvoeding van haar vader Elatos, haar moeder Hippeia leerde haar zingen, vlechten in haar haar te maken en honing te verzamelen. De mooie Kainis had veel aanbidders. Ook jongens uit andere steden hadden graag met haar willen trouwen. Ze kwamen in drommen naar het paleis in de hoop dat de beeldschone Kainis haar keus op hen zou laten vallen. Maar Kainis – ja, zulke mensen bestaan! – wilde niet trouwen. Liever wandelde ze in haar eentje over het strand. ’s Morgens at ze wat walnoten met honing, stak sneeuwwitte oranjebloesem of donkerrode oleanders in haar zwarte haar en ging op pad. Ze zong haar lievelingsliedjes, die ze van haar moeder had geleerd en zocht schelpen en mooi gevormde steentjes. O, robijnen kleur van de mooie ochtend Honingzoete liederen zing ik voor je, In mijn hart heerst vreugde, mijn zang is vrolijk ’k Zou kunnen vliegen! 13
Ze vond het ook niet erg dat het zand in haar goudkleurige sandalen drong en haar voetzolen kietelde terwijl ze langs de zee liep. Af en toe ging ze op een grote platte steen zitten, ze maakte de riempjes van haar sandalen los en schudde er de glinsterende zandkorrels uit. Daarna liep ze naar de zee en stak eerst haar handen en daarna ook haar voeten in het ondiepe water dat opgewarmd was door de zon. Ze hield van het water. Ze vond het fijn om te zien hoe de kleur van steentjes eronder begon te sprankelen. Ze keek graag naar de heremietkreeften die onder de stenen woonden en op de bodem rondscharrelden. De poten van de kleine kreeftjes werden vergroot door het water, net als de kronkelige patronen van de slakkenhuisjes en de ribben van de lege schelpen die op het strand waren geworpen. Maar ze was ook bang voor het water, de reus die verdween in de oneindigheid. Ze kon nooit weten wanneer de golven woest zouden worden, wanneer er een storm zou uitbreken die het razende water zo hoog opzwiepte dat de tongen van de golven nijdig aan de enorme rotsmuur rond de baai likten. Haar moeder Hippeia waarschuwde haar vaak als ze alleen ging wandelen en bond haar op het hart voorzichtig te zijn: de zee was, net als haar heerser, de drietanddragende Poseidon, onberekenbaar. En ze legde haar uit dat alle onberekenbare dingen gevaarlijk waren en dat het beter was daarbij uit de buurt te blijven. Maar Kainis nam de raad van haar moeder niet serieus. Ze begreep niet precies waarvoor ze zo zou moeten oppassen. Op een dag ging het dan ook mis. Kainis had die dag een purperrode hibiscus in haar gitzwarte haar gestoken en liep naar de zee, zoals ze vaak deed. Haar wangen waren koraalrood door de scherpe zeewind, haar lippen glansden van de honing van haar ontbijt. Ze had niet kunnen weten dat de machtige Poseidon die dag juist haar lievelingsbaai als rustplaats zou uitkiezen. Het was nog hoogtij en het water bedekte een groot deel van het strand. Kainis bleef staan om te wachten tot het eb werd. Ze keek altijd graag naar het terugtrekken van de vloed. Ze werd gefascineerd door de aanblik van het water dat het zand gladstreek alsof een linnen doek erover werd uitgespreid. Bovendien lag de kust na de vloed bezaaid met kleurige schelpen, skeletten van zee-egels en zeeschuim, schatten die het water uit de diepten van de zee voor haar had meegebracht. Voor haar alleen. Zodat zij ze in haar mand kon verzamelen en er vervolgens kettingen of 14
15 13