Repressienummer. Bijlage bij ‘t Pallieterke van 5 september 2019
Geheugenverlies 75 jaar geleden werd België bevrijd. U zal daar de komende dagen en weken heel veel kunnen over lezen in de serieuze pers. Op woensdag 4 september zullen de kerkklokken luiden. Ik heb daar geen probleem mee, maar ik vind het verschrikkelijk dat één aspect van het verhaal wordt vergeten en doodgezwegen: de ongebreidelde vervolging van de mensen die aan de foute kant van de geschiedenis stonden. “Collaborateurs” werden ze genoemd, of “de zwarten”, de “incivieken”, de mensen die samenwerkten met de Duitse bezetter. Collaboratie was geen typisch Vlaams verhaal, ook in Franstalig België werd er duchtig gecollaboreerd. Wie weet nog dat de familie van Eddy Merckx moest wegvluchten uit Meensel-Kiezegem en zo in Sint-Pieters-Woluwe belandde? Wie kent nog het zwarte verleden van zakenman André Leysen en de familie Van Thillo? In welk politiek kamp zaten Hugo Claus (schrijver), Hergé (tekenaar Kuifje) en Willy Vandersteen (tekenaar Suske en Wiske)? Van Björn Rzoska (Groen) is algemeen geweten dat zijn grootvader een oostfronter was. Net zoals de grootvader van Hermes Sanctorum (ex-Groen). Net zoals de grootvader van Jeroen Olyslaegers (schrijver). Ook de grootouders van Gert Verhulst (Studio 100) collaboreerden. Zijn grootmoeder en een tante werden opgesloten in de dierentuin van Antwerpen, en zijn grootvader overleed in gevangenschap. De grootvader van Wouter Van Besien (Groen) was lid van het VNV en belandde na de oorlog enige tijd in de gevangenis. Wie herinnert zich nog dat het ouderlijk huis van de moeder van kunstenaar Luc Tuymans werd geplunderd en in brand gestoken? Haar broer (een oom van Tuymans) sneuvelde bij de verdediging van Berlijn in 1945. De grootvader van Pieter de Crem was ‘fout’, net zoals de vader van Jan Hoet. Beide families moesten op een andere plaats een nieuw leven opbouwen. De oom van Jan Peumans, Juul Peumans, werd in 1943 door verzetsleden neergeschoten op de speelplaats van de dorpsschool van Herderen, waar hij als onderwijzer werkte. Zijn vrouw en kinderen werden zwaar aangepakt bij de bevrijding. De vrouw van Juul Peumans werd verkracht. Maurice Onkelinx, grootvader van Laurette, was lid van het VNV en dienstdoend burgemeester van Jeuk. Hij werd door het verzet opgepakt, en zijn vrouw Simone werd de haren afgesneden. Wie weet dat de vader van kardinaal Danneels werd opgepakt op beschuldiging van collaboratie? Zijn misdaad? “Elke zaterdag maakte hij voor Winterhulp soep voor de arme mensen.” Tine Van den Brande (Vlaams Parlement – Groen) is de dochter van een oostfronter (die actief was in het Sint-Maartensfonds). Freya Piryns, (Groen) is de kleindochter van Remi Piryns, auteur van het ‘Gebed voor het Vaderland’ dat in het Hechteniskamp van Lokeren op muziek werd gezet door zijn medegevangene Gaston Feremans. De grootvader van Bart De Wever was lid het VNV, de grootvader van Bart Somers was VNV-gewestleider. De grootvader van Herman Van Goethem, rector van de UA , was oorlogsburgemeester voor het VNV in Burcht. Het zijn maar enkele namen uit een lange lijst. Zijn dat allemaal verschrikkkelijke onmensen waarvoor ze vandaag worden afgeschilderd? Geloof de slimme professoren niet die vandaag beweren dat “de repressie al bij al nog meeviel” en dat het zeker geen anti-Vlaamse repressie was. Dat laatste is een mythe die voor de Vlaamse Beweging in stand wordt gehouden, aldus die bollebozen. Toch werden massaal veel huizen van ‘zwarten’ geplunderd. Toch werden veel vrouwen verkracht. Hoeveel mensen zijn in de hechteniskampen gestorven? Hoeveel mensen pleegden er zelfmoord in gevangenschap? Het eerste nummer van dit blad rolde van de persen op 17 mei 1945, op het ogenblik dat de tweede golf van straatrepressie volop woedde. Onze stichter en toenmalig hoofdredacteur Bruno De Winter klaagde van in het begin de repressie aan. Wie ben ik om 75 jaar later te zwijgen? KARL VAN CAMP
Leeuwenkot als symbool Mijn oudere broer en zusters, waarvan de oudste haar bakvistijd amper ontgroeid was, herinneren zich levendig de brutale gewapende overval van 4 september 1944 door zogezegde verzetslui in onze woonst in Deurne-Zuid, met dreigementen tegen vier weerloze kinderen. Dat gebeurde terwijl mijn vader door de helden van het laatste uur naar de leeuwenkooi van de Antwerpse Zoo werd meegesleept en meegeranseld onder het hysterische gekrijs van het gepeupel, terwijl mijn moeder wanhopig op zoek was naar haar man. Dankzij de tussenkomst van een moedige buur werd onze woonst niet in brand gestoken en bleef de schade beperkt tot wat plunderen. Het vervolg van het verhaal van mijn vader speelde zich onder meer af in de Geniekazerne, Hemiksem, de Begijnenstraat, om te eindigen in Merksplas waar ik mijn vader enkele jaren later in het gezelschap van mijn moeder ben gaan bezoeken en met verwonderde ogen van een knaapje naar al die mannen in rare plunjes keek die ons vanop hun bank tegemoetkomend groetten. Waarbij het mij opviel dat sommigen een been of arm hadden verloren. Op zevenjarige leeftijd zou ik de vreemde man die mijn vader was voor het eerst in vrijheid, maar niet zonder argwaan, mogen verwelkomen. Zijn eerste bekommernis was ervoor te zorgen dat we de armzalige woonst in een grauwe buurt van Antwerpen konden ruilen voor een vrolijker omgeving.
Armoedige omstandigheden en de zorg voor vier kinderen Als zwaartepunt van dit bondig repressieverhaal herinner ik mij de droefgeestige gelaatstrekken van mijn moeder in die donkere periode tijdens de gevangenschap van haar man. Hoeveel moeders hebben zoals de onze wanhopige tijden doorgebracht? Nochtans was mijn moeder van aard allesbehalve een zwaarmoedige vrouw. Integendeel, geboren en getogen in hartje Antwerpen was ze begenadigd met de schalkse humor en spitsvondigheid die een groot deel van de Sinjoren eigen is. De armoedige omstandigheden en de zorg voor vier kinderen hadden haar zwaar getekend. Een bijkomende zorg was dat ik bij gebrek aan optimale verzorging, zelf
ernstig ziek werd in die periode en op het nippertje aan erger ben ontsnapt. Hoe kon het anders? Vanuit een groene omgeving met een ruime tuin die onder sekwester werden geplaatst naar een gammele benepen woonruimte in een grauwe buurt. De scheldpartijen, de verwijten en de smijtpartijen met allerlei viezigheid die de echtgenotes en verloofden van de collaborateurs te beurt vielen, moeten mijn doorbrave moeder vreselijk hebben geraakt omdat ze van ver of nabij nooit politiek gedreven is geweest. Ik herinner me het nabije café op de hoek van onze straat waar de slogan ‘rood of geen brood’ niet uit lucht was en het plebs met gebalde vuist duidelijk liet verstaan met wie het sympathiseerde. Daarnaast werd vrolijk gedanst en gebrast op de tonen van de pas geïmporteerde ‘jive’ uit de USA en mochten de spotliedjes die niet schunnig genoeg konden zijn niet ontbreken. Op de gevel van het huis naast ons stond een groot hakenkruis geschilderd, waarschijnlijk omdat men de man door zijn raar dialect voor een Duitser hield. Dat hij een Zwitser was kon de ijlhoofdige kladschilders niet deren. Onderscheidingsvermogen en hersenen zijn niet iedereen gegeven.
Torenhoge boete Er is al genoeg haat en wrok in de wereld, maar wie denkt dat al die ellende zoveel jaren later vergeten is, moet zijn mening herzien. Het
harde labeur van mijn vader die zonder burgerrechten en met een torenhoge boete op zijn hoofd bleef knokken om er terug bovenop te geraken en de scherpe kanten van een broos verleden die langzaam plaats maakten voor een luchtiger levenswandel, kunnen niet beletten dat er littekens zijn overgebleven die nooit volledig zullen helen.
Moord als verzetdaad Dan is er nog het verhaal van mijn wederhelft waarvan de vader tijdens de oorlog vermoord werd door het verzet omdat hij aan de verkeerde kant stond. Laffelijk in de rug geschoten terwijl hij op de tram stond te wachten; Het is hem niet gegund geweest om zijn jongste dochter nog te zien. Hoe durven we het moord noemen en in twijfel trekken dat het een verzetsdaad was? Als het doden maar langs de goede kant gebeurde. Ge zult maar met een gedreven Vlaming getrouwd zijn, waardoor haar moeder einde 1945 totaal onschuldig moest boeten en achter tralies terecht kwam omdat ze in de ogen van haar aanklagers met de verkeerde man gehuwd was. Gelukkig waren er de grootouders om de twee wezen van amper twee en het jongste van een jaar op ter vangen. Het zijn feiten die al evenmin van aard zijn om dit hatelijke en bekrompen landje amnestie te verlenen. Amnestie die onze ouders nooit gegund is geweest. KARL LUYCKX - INGE SCHOLLEN
VOLGENDE WEEK DEEL 2
Geruïneerd, gekleineerd en bestolen,
maar wel vrijgesproken In de periode november-december 1944 was ik bijna 5 jaar oud. Geboren op 12 januari 1940 als tweede kind in een gezin van zelfstandigen. Mijn vader was Marcel Moons, geboren in 1912 te Balen, als derde zoon in een gezin met vier zonen. Hij had middelbaar onderwijs gevolgd, gedeeltelijk bij de jezuïeten in Turnhout en vervolgens bij de broeders in Oostakker bij Gent. Vervolgens begon hij in 1936 te Geel een drukkerij voor handels- en reclamedrukwerken.
Vader lag naast Dom Modest van Assche Marleen en Jef zijn echte kinderen van de repressie. Ze leerden elkaar kennen op de bus op weg naar een herdenking van Joris Van Severen. Het koppel, beiden in de tachtig, woont vandaag in Torhout. We noteerden hun verhaal. Marleen: Ik was 10 jaar oud in 1944. Mijn vader was eerste schepen en daarna dienstdoend burgemeester van Diksmuide. Hij was voor de oorlog lid van het Verdinaso en maakte later de overstap naar het VNV. Tegelijkertijd verzette hij zich tegen de politiek van de DeVlag. Ergens in februari 1944 vond ons vader het veiliger om het gezin, twee dochters en twee zonen, onder te brengen in een huurhuis in Turnhout. Tijdens die maandenlange scheiding – vader bleef op post in Diksmuide – kwam vader wel op bezoek in Turnhout, per fiets. Zo was hij in Turnhout toen de geallieerden de Belgische grens overstaken.
Naar Nederland Beslist werd om verder richting Nederland te vluchten. Met paard en kar werd eerst naar Poppel gereisd, waar vader vrienden had op een boerderij. Maar dat was niet onopgemerkt gebleven. De volgende dag hing er een papier aan het hekken: “Als die zwarten hier morgen niet weg zijn, dan branden we alles af.” Met de trein kon gelukkig verder gereden worden tot in Utrecht. Daar verzamelden de Duitsers alle vluchtelingen. Niemand mocht in Nederland blijven. Iedereen moest mee naar Duitsland, richting Lüneburger Heide. In het voorjaar van ’45 verzeilden we in het noorden van Nederland, in Groningen. Vader zat ondergedoken bij vrienden in Amsterdam. Vanuit zijn schuiloord maakte vader alles in orde om met zijn gezin naar Argentinië te vluchten. Maar eind ’46 werd vader verklikt en gevangengenomen. Hij werd overgebracht naar Brugge. Moeder kreeg het bevel om Nederland per direct te verlaten, samen met de kinderen. In Diksmuide was ondertussen ons huis geplunderd. Vader had er een diamantslijperij. Dat gebouw en de machines werden aangeslagen na een klacht van
Dom Modest Van Assche
onze buurman, Marcel Sobry, senator van de Katholieke Partij. Er gebeurde niets meer in het gebouw, waardoor het tot een ruïne verviel. Vader kwam eind ’50 vrij. Hij is toen opnieuw met een diamantslijperij begonnen. Hij kon daarvoor zijn eigen oude machines inhuren, die ergens in een ander magazijn stonden opgeslagen. Jef: Ik was 14 jaar oud in 1944. Ten tijde van de bevrijding moest ik boodschappen doen bij de kruidenier. Daar zag ik hoe een vrouw aan de haren werd meegesleurd door weerstanders. Toen ik daar een opmerking over maakte, moest ik al direct meekomen met de mannen van de Witte Brigade. Vader was lid van het VNV, en was al opgepakt. De eerste maanden verbleef hij in Sint-Kruis in Brugge. Het leven was niet gemakkelijk, want vader was een weduwnaar met elf kinderen. We woonden bij de moeder van mijn stiefmoeder in Roeselare. Daar zag ik hoe op de Grote Markt huizen in brand werden gestoken. Een keer werd ook bij ons geprobeerd om in te breken. Toen vader tijdens zijn gevangenschap ziek werd, werd hij overgebracht naar de ziekenboeg van Merksplas. In de brits naast hem lag Dom Modest van Assche, de abt van de Sint-Pietersabdij in Steenbrugge. Die laatste was er slecht aan toe; hij woog nog slechts 45 kilo. (N.v.d.r.: In de gevangenis van Vorst was de abt mishandeld en verkracht. Later werd hij overgebracht naar het Sint-Janshospitaal in Brugge, waar hij bezweek, op 30 oktober 1945.) Mijn vader kreeg vijf jaar hechtenis, waarvan hij tweeëndertig maanden doorbracht in het hechteniskamp van Brugge. Na zijn vrijlating had hij het zeer moeilijk. Hij was zelfstandige, en hij heeft van alles en nog wat gedaan om voor zijn gezin te kunnen zorgen. Maar het was grote miserie. In ’57 is hij gestorven.
Hij kwam immers uit een familie van drukkers. Zijn vader Albert Moons was stichter en succesvolle zaakvoerder van drukkerij Moons te Balen, waar nog twee van zijn broers werkten. Mijn moeder, Maria Vandingenen, werd geboren te Geel in 1911. Zij had huishoudschool gedaan en runde het huishouden voor vijf personen en ze hielp mee in het bedrijf van vader. Mijn grootvader langs moederskant, Louis Vandingenen, was zelfstandig klompenmaker en woonde als weduwnaar in bij ons gezin. We woonden in Geel in een groot huis, waar ook de drukkerij en de klompenmakerij gevestigd waren. Mijn prilste herinneringen gaan terug tot de inkwartiering van twee Duitse onderofficieren. De burgemeester kwam, samen met de politiecommissaris en de Ortscommandant, thuis op bezoek en eiste twee kamers op. De ene Duitser was een blonde, lachende krullenbol, en de andere was een grote, magere, zwartharige, stuurse man. Vader had geen legerdienst gedaan wegens een broederdienst en bouwde zijn zaak stilaan verder op. Vader was niet geïnteresseerd in politiek, als jongeman niet en later ook niet. Hij was al zeker geen lid van enige politieke organisatie. Hij was wel familie van Thomas De Backer van Mol, volksvertegenwoordiger voor het VNV. Hij had uiteraard sympathie voor Thomas en zag hem af en toe. Vader werkte ook voor mensen die dichter bij de Duitsers stonden, onder meer voor een vervoerbedrijf dat werklieden met autobussen naar de koolmijnen bracht en die gevestigd was in onze straat. Later bleek dat die man wel degelijk collaboreerde en in Turnhout een belangrijke functie had bij de SD.
Geel bevrijd: iedereen weerstander Komt dan de bevrijding van Geel, van 8 tot 23 september 1944. Dat ging niet zonder slag of stoot. Er werd ontzettend hard gevochten en de krijgskansen keerden voortdurend. De Duitsers hadden de tijd gekregen om een solide verdediging te organiseren tussen het Albertkanaal en het Kempisch Kanaal. Alle beschikbare eenheden werden door de Duitsers achter die linie ingezet. Eens Geel bevrijd was, begon het volk zich te roeren. Plots was iedereen weerstander. Velen liepen rond met een Belgische armband en een wapen. Moeder kwam thuis van het boodschappen doen en was erg over haar toeren, want ze had vernomen dat bendes her en der binnenbraken, alles kapotsloegen en somtijds de boel in brand staken. De spanning thuis was om te snijden. En plots werd gebeld aan de voordeur door drie gendarmes met een arrestatiebevel voor vader. Hij werd aangehouden, geboeid en tussen twee gendarmes afgevoerd. Veel later vertelde hij mij dat hij overgebracht werd naar de jongensschool in de Stationsstraat. De speelplaats daar stond vol met de ‘zwarten’ van Geel: winkeliers, vrije beroepers, handelaars, leraren en onderwijzers, enzovoort. Een kaderlid van de weerstand in Limburg was er op bezoek, samen met zijn trawanten, behangen met vuurwapens en al lang niet meer zo nuchter. De kersverse gedetineerden moesten zich opstellen in één lange rij en zich presenteren aan de weerstandscommandant. Hij gaf de eerste sukkelaar in de rij een muilpeer dat hij knots tegen de grond ging. Op naar de tweede en zo verder. Vader begreep meteen wat de gevolgen gingen zijn en stelde zich zover mogelijk achteraan op in de rij. Zijn intuïtie was juist, want
op het ogenblik dat het zijn beurt was, was de macho zo moe als een hond en moest hij maar een lichte tik incasseren, in vergelijking met de eerste sukkelaars. Het verblijf in die school was een en al chaos. Er was niks voorhanden, niks georganiseerd, geen eten. Ze waren overgeleverd aan een bende onverantwoordelijken, zonder organisatie of structuur. Achteraf zijn de gendarmen teruggekomen en zijn ze afgevoerd naar de strafkolonie in Merksplas. Daar zou hij negen maanden verblijven.
Plunderen voor het vaderland Intussen steeg de spanning thuis in de Collegestraat, waar mijn moeder en mijn grootvader (haar vader) waren achtergebleven. Moeder had in de tuin een platen tuinhuis waar de slijpsteen van grootvader stond en ook het wasfornuis met een koperen ketel in een stenen oven. Haar waardevolste zaken – een porseleinen servies, linnen, zilverwerk – stak ze in het water, en ze overdekte alles met wasgoed en een deksel. Plots waren ze daar. Enkele ons goedgezinde geburen ontfermden zich over mijn twee jaar oudere broer en mij. Mijn moeder en grootvader stonden de bende op te wachten. De straat zag zwart van het volk. Bij de stukgeschoten muren van het bejaardentehuis rechtover onze woning stonden Engelse soldaten toe te kijken hoe de bevolking ging afrekenen met de collaborateurs. Een belangrijk deel van het actieve gepeupel was boven zijn theewater. De hemden stonden open, met stoere ontblote borst. Ze droegen Belgische armbanden en ze waren gewapend met breekijzers, zware bijlen en sloophamers; sommigen hadden een geweer. Ze waren begeleid door gendarmen, weliswaar op de achtergrond. In hun zog liep een meute aan sympathisanten en vrouwelijke aanhangers. Ze maanden mijn moeder aan opzij te gaan, duwden grootvader weg, en stormden naar binnen. Moeder had de voordeur wagenwijd opengezet en had een aantal zetels van het salon buitengezet. Een slimme zet, want die zetels hebben het geweld overleefd. Het straffe was dat, toen ze binnen alles kapotgeslagen hadden, ze naar buiten kwamen en in de zetels ploften om op adem te komen, waarna ze terug aan hun destructieve werk begonnen. Mijn broer en ik stonden aan de hand van onze buren aan de zijkant onbegrijpend toe te kijken. Grootvader stond daar ook. Hij was een zeventiger, maar beresterk door zijn dagelijks werk als klompenmaker. Hij stond roerloos, bleek als een wit laken.
Trouwcadeaus Ons moeder liep daar heen en weer, van de ene gebuur naar de andere. Ze kreeg wel steun van enkele rechtgeaarde lieden. Ze hoorde een buurvrouw, wier echtgenoot veldwachter was, naar enkele haantjes-de-voorste roepen: “Ge moet naar achter gaan in dat platen kot, daar heeft ze alles verstopt in de waskuip”! Alles werd gestolen en de rest werd stukgeslagen. Haar trouwcadeaus en kostbaarheden waren verdwenen. Het is met die buurvrouw nooit meer goed gekomen... Ondertussen had de bende in huis ongeveer alles gesloopt en onbruikbaar gemaakt. De drukkerij was onherkenbaar. Ze bewerkten de machines met sloophamers, breekijzers en bijlen. De letterkasten werden systematisch leeg geworpen op de grond en de loden letters werden vertrappeld. Ze beukten op de meubels met alle kracht, gedreven door een nietsontziende haat.
Dat spektakel heeft uren geduurd, waarna mijn moeder, grootvader en ons goedgezinde geburen zoveel mogelijk opgekuist en gered hebben wat te redden was. Mijn broer en ik zijn bij de buren blijven slapen en pas ‘s anderendaags terug naar thuis gegaan.
Onmacht Ondertussen zat vader in Merksplas zijn onmacht te verbijten. Natuurlijk kwam hem ter ore wat er gebeurd was. Moeder kwam hem regelmatig bezoeken met de stoomtram, en af en toe mochten we eens mee. Ons moeder had inmiddels advocaat Arthur Janssens van Geel als raadsman aangesteld om enigszins zicht te krijgen op de situatie. Dat heeft veel geld gekost, maar weinig aarde aan de dijk gebracht; geen vooruitgang. Vader maakte houtsnijwerk, speelgoed voor ons, en hij hielp sommige gedetineerden met verzoekschriften en briefwisseling. Na negen maanden was het zover: mijn vader moest voor de militaire rechtbank in Turnhout verschijnen. We hadden al gehoord dat het militaire hof streng was en zware straffen en hoge boetes oplegde. Als het de beurt aan mijn vader was nam de voorzitter zijn dossier, begon daarin te lezen en zei plots: “In de vijfde Latijnse bij de jezuïeten in Turnhout zat er een Moons Marcel in mijn klas.” En vooraleer hij verder kon spreken, repliceerde mijn vader: “Ja, meneer de voorzitter, dat was ik.” De voorzitter las onverstoorbaar verder in het dossier en plots gooide hij het naar de krijgsauditeur, met de bemerking: “Heel dit dossier is één lege doos. Burenhaat! Deze man gaat onmiddellijk vrij naar huis.” Ik geloof dat mijn vader vertelde dat het advocaat Smet of De Smet van Turnhout was. En zo geschiedde: de boeien werden losgemaakt. Geen straf, geen boete, geen burgerrechten kwijt. Maar wel geruïneerd, gekleineerd en bestolen door het crapuul van de maatschappij. Na negen maanden onzekerheid was zijn opgebouwde zaak, begonnen in 1936, en waarin voortdurend was geïnvesteerd, volledig waardeloos.
Heropbouw Geen moment heeft hij geaarzeld. Onmiddellijk begon hij de schade van zijn drukkerij op te meten en te herstellen wat kon. Gelukkig kende hij heel wat gelijkgestemde zielen en bouwde in de kortste keren een handeltje uit in schrijfmachines. Na redelijk korte tijd kon hij zijn drukkerij terug opstarten en bouwde die uit tot een bedrijfje met een achttal personeelsleden. Zelf heb ik mijn Grieks-Latijnse humaniora afgewerkt in het Sint-Aloysiuscollege te Geel, waarna ik aan de KU Leuven geneeskunde studeerde en mij specialiseerde als oogarts. Ik vestigde me in Geel met een privépraktijk en bouwde de dient Oogheelkunde uit in het Sint-Dympnaziekenhuis. Op een bepaald ogenblik verscheen in mijn praktijk een patiënt die ik onmiddellijk herkende als een van de kopmannen die ons huis in de Collegestraat stukgeslagen had en gepikt en gestolen had wat niet te heet of te zwaar was. Het was een figuur die ge niet gauw vergeet, want hij droeg een bril met erg dikke glazen voor extreme bijziendheid. Ik herinnerde me zelfs zijn bijnaam, “de schele van Lei”. Ik zei: “Denkt gij nu echt dat ik u niet herken omdat ik toen een klein manneke was en denkt gij dat ik dat allemaal vergeten ben, lafaard, ge kunt terstond vertrekken en u hier nooit meer laten zien.” Ik heb lang foto’s gehad van die bende “kapotslagers”, waarop ze heel duidelijk te herkennen waren en waarbij ze fier poseerden. Door die foto’s uit te lenen en door te verhuizen zijn ze spijtig genoeg verloren gegaan. DR. LOUIS MOONS (SCHILDE)
Het is al lang te laat! Deze zin komt uit een gedicht geschreven door priester en dichter Anton van Wilderode. Hij schreef het als bijdrage voor het boek “Vergeet de grieven uit het verleden!”. Een uitgave van Taal Aktie Komitee einde van 1985. Het boek brengt een uitvoerig relaas van de einde 1984, voorjaar 1985 door TAK georganiseerde amnestiecampagne “Nu de paus naar Vlaanderen komt!” n. a. v. het bezoek van paus Johannes Paulus II aan ons land.
Het gedicht “Aftelrijmpje” klinkt vrij hard. Zeer zeker is het geen “gewoon” van Wilderodegedicht, waarin de zachte weemoed frequent de boventoon voert, dé typische handtekening van de dichter. Hier in dit gedicht zindert inderdaad een zekere hardheid en een verbeten teleurstelling na.
Aftelrijmpje Het is al lang te laat. Door onterechte haat blijven de wonden zweren. En die het land regeren de harteloze staat het heer der hoge heren handhaven een oud kwaad. Om dat weer te bezweren is het al lang te laat. Repressie zonder maat ontvrijdommen onteren en salvo’s van geweren. De doden die niet deren. Kerstdag al veertig keren. Het is al lang te laat. Het is al lang te laat. (Moerbeke-Waas, 20/10/1985) Toen recentelijk de druk bekeken én becommentarieerde VRT-reportagereeks “De kinderen van de collaboratie” werd uitgezonden, moest ik onwillekeurig aan dat gedicht van Anton van Wilderode denken. Want laat ons wel wezen, vervang in de laatste strofe het zinnetje “Kerstdag al veertig keren” door “Kerstdag al vijfenzeventig keren”, en stel samen met mij vast dat dit gedicht - maar vooral de boodschap die erachter schuilt - nog altijd staat als een huis!
Nevenschade Voor amnestie is het inderdaad al lang te laat. De generatie van de door de repressie rechtstreeks getroffenen is er bijna niet meer. Maar het litteken dat zij met zich meedroegen vervaagt niet. Dat litteken leeft in vele gevallen driekwart eeuw na de feiten voort bij de kinderen en kleinkinderen van de repressieslachtoffers. Die herinneringen aan toen blijven als een stigma kleven. Lag hierin niet de sterkte van de reeks “De kinderen van de collaboratie”, dat niet enkel degenen die door de repressierechtbanken veroordeeld waren voor het voetlicht kwamen maar de focus vooral sterk werd gericht op hun nabestaanden. Ook zij werden mee veroordeeld, ook zij werden maatschappelijk monddood gemaakt: hun partners, hun kinderen, familieleden en vrienden… Al te lang is men daaraan vanuit de hoek van de overheid maar ook vanuit de hoek van het historisch onderzoek aan voorbijgegaan. Is deze bewering
een al te gemakkelijk goedpraten of vergoelijken van de collaboratie? In het geheel niet. De collaboratie is en blijft een zware fout. Maar nu in deze septembermaand (en ook daarna) met de talloze officiële en andere initiatieven waarmee de 75ste verjaardag van de bevrijding zal herdacht worden, mag toch op zijn minst de publieke aandacht even gericht worden op de repressieperiode in september 1944 en in mei 1945? Toen werden niet enkel schuldigen veroordeeld en gestraft, maar ook héél wat onschuldigen. Ik blijf herhalen dat men jarenlang al te licht voorbijging aan die zogenaamde “collateral damage”, die tragische en onverantwoorde “nevenschade”. Dat een weekblad als ’t Pallieterke dezer dagen daarbij stilstaat en een aantal schrijnende verhalen brengt, is een op zijn minst even interessant als lovenswaardig initiatief. Feiten zijn feiten. Wat gebeurd is, is gebeurd, en men moet de even euvele als intellectuele moed durven opbrengen om het verhaal van de slachtoffers van die zogenaamde ‘nevenschade’ te brengen en er aandacht voor te vragen.
Lynchpartijen Een van die dramatische verhalen is het verhaal van de slachtoffers van de lynchpartijen tijdens de woelige septemberdagen van de bevrijding. Weet men nu al exact hoeveel mensen toen zonder enige vorm van proces werden vermoord omdat ze louter en alleen verdacht werden van collaboratie? En kent men hun namen? Of mag die vraag vandaag nog steeds niet gesteld worden omdat ze het aureool van bepaalde verzetskringen aan het tanen zou kunnen brengen? Velen onder ons die ouder zijn dan 50 jaar kennen schrijnende verhalen van tragisch en totaal onverantwoord repressieleed. Het zijn verhalen uit de eigen familie of van kennissen uit de buurt. Nog al te dikwijls worden die gebeurtenissen weggemoffeld in een soort taboesfeer. “Men moet die oude koeien toch niet uit de gracht halen.” Of: “Dat vertellen zou ongepast zijn!” En toch heeft ook die waarheid, al klinkt ze ongemakkelijk of vervelend, haar recht.
Onderwijzeres Zelf zal ik nooit of nooit het droeve verhaal kunnen vergeten van een goede collega uit de BO-school in Gent (Bijzonder Onderwijs) waar ik gedurende een kwart eeuw les heb gegeven. Dat verhaal heb ik trouwens niet rechtstreeks van haar gehoord maar uit de mond van een andere en oudere collega. Einde van de jaren zeventig, begin van de jaren tachtig zette de Voerstreek de Belgische politiek in
rep en roer. Als toenmalig woordvoerder van TAK gebeurde het in die dagen dat ik in het kader van de roemruchte Voerwandelingen af en toe eens in de krantenkolommen verzeilde, of voor de camera van de nieuwsdienst kwam, om een verklaring af te leggen. In de dagen daarna kreeg ik op school van een oudere collega, juf A.P., meer dan eens de goede raad om toch maar voorzichtig te zijn, want je kon toch maar nooit weten dat zo’n engagement ooit gevolgen zou kunnen krijgen. Telkens bedankte ik haar vriendelijk voor haar moederlijke bezorgdheid. Op een dag vertelde een van de oudere collega’s me het tragische verhaal waardoor ik haar bezorgdheid beter kon begrijpen. Juf A.P. kwam uit een gezin in het Kortrijkse met vier kinderen: twee jongens en twee meisjes. Haar moeder, die weduwe was, had een kleine winkel met allerlei linnenwaren waarmee ze genoeg verdiende om haar gezin te onderhouden. Toen in mei 1940 de oorlog uitbrak, studeerde de jonge A. voor onderwijzeres. Ongeveer twee jaar later trokken beide broers van A. als vrijwilligers naar het oostfront. Iets wat tijdens die dagen in meerdere Vlaamsgezinde families gebeurde. In september ’44 bij de bevrijding werd de winkel van moeder P. kort en klein geslagen en vluchtte moeder P. met haar twee dochters richting Gent. Daar werden moeder en beide dochters verklikt, en de drie vrouwen kwamen terecht in de beruchte Gentse Wollestraat, een oud fabriekspand dat in de turbulente repressieperiode dienst deed als detentiecentrum voor vrouwen. Daar beleefde juf A. een nachtmerrie. Op een dag werd ze meegenomen voor een ondervraging. Eenmaal aangekomen in het lokaal waar de ondervraging zou doorgaan, werd ze door de bewakers die haar begeleidden op een tafel vastgebonden en brutaal verkracht.
Executie Het was eveneens tijdens die dagen dat haar twee broers, die de hel van het oostfront hadden overleefd, als krijgsgevangenen naar België werden teruggebracht en in de Gentse gevangenis, de Nieuwe Wandeling, in de cel terechtkwamen. Een van de broers stierf door de kogels van het executiepeloton. Einde 1944, begin 1945 kwamen juf A., haar moeder en haar zus vrij. Maar juf A. kreeg bij haar invrijheidstelling meteen de koele mededeling dat ze oneervol uit het onderwijs werd ontslagen wegens het feit dat het gezin sympathiseerde met de nazibezetter, want hoe kon het anders? Ze had toch twee broers, oostfronters? Hoeft het gezegd dat gedurende de daaropvolgende jaren het gezin in armoedige omstandigheden voort moest en met grote moeite de eindjes aan elkaar kon knopen? Bij het begin van de jaren zestig werden in het bisdom Gent de eerste scholen voor buitengewoon lager onderwijs uit de grond gestampt. Het was niet eenvoudig om voor dat pionierswerk voldoende onderwijzend personeel te vinden. En het is de grote verdienste van wijlen E.H. Roger Van Gasse, die de verantwoordelijkheid droeg voor dat project rond buitengewoon onderwijs in het Gentse, dat hij juf A. de kans heeft geboden om opnieuw in het onderwijs actief te worden. Vandaag staan we er misschien niet bij stil dat zo’n gebaar toen niet overal op prijs werd gesteld. Het siert E.H. Van Gasse dat hij in die dagen het lef had om dat te doen. Zo kreeg juf A. die kans en ze heeft ze terecht met beide handen aangegrepen. Ze was een toegewijde leerkracht en een minzame collega. Nooit heb ik enig bitter woord uit haar mond gehoord over die dramatische periode in haar leven. Twee jaar voor ze op pensioen zou gaan, werd ze zwaar ziek en stierf. Haar bewogen geschiedenis heeft me steeds gemotiveerd om te blijven ageren voor amnestie. Maar zoals Anton van Wilderode dichtte: “Het is al lang te laat.” GUIDO MOONS
Gezocht:
Marcel Verhofstadt
Strijd, de ‘nieuwscourant’ van het Onafhankelijksfront van het Pajottenland, publiceerde in elk nummer uitgebreide lijsten met namen en adresssen van verdachten die onverminderd moesten opgespoord en opgepakt worden. Zo wordt op een bepaald ogenblik een lijst gepubliceerd waarin om de opsporing verzocht wordt van alle personen die aanwezig waren op de vergadering “der versmelting tot Eenheidsbeweging van VNV, Verdinaso en Rex”. In de lijst van gezochte personen: Marcel Verhofstadt, vader van de ons niet onbekende Guy. Vader Marcel woonde toen in de Brusselsestraat in Dendermonde. Of hij uiteindelijk opgepakt en veroordeeld werd, konden we niet achterhalen. Wel kon hij enkele jaren later als jurist aan de slag bij de liberale vakbond.
Och, dat was
Met de laatste trein
maar ne zwarte… Een van de gedichten in mijn eerste dichtbundel ‘Met heel mijn hart’, uitgegeven door de allang verdwenen uitgeverij Die Poorte, had ik de titel ‘Inciviek Gedicht’ meegegeven. Als twintigjarige knaap had ik dat gedicht geschreven naar aanleiding van een schokkend tafereel dat zich in de nadagen van de Tweede Wereldoorlog onder mijn zevenjarige ogen had afgespeeld. Dat schokkende tafereel is nooit meer van mijn netvlies weg te branden. Het heeft van mij een levenslange voorstander van amnestie gemaakt. Helaas is die amnestie, ondanks massale betogingen, hongerstakingen en parlementaire eisen, er nooit gekomen. ‘Incivieken’ die er aanspraak op hadden kunnen maken, hebben inmiddels allemaal de geest gegeven, een paar uitzonderingen niet te na gesproken. Amnestie staat ook al jaren niet meer op het verlanglijstje van de Vlaamse Beweging. Al besef ik maar al te goed dat de volksrepressie waar ik als knaap van zeven getuige van moest zijn, in die gruwelijke tijd die ‘bevrijding’ werd genoemd, verre van uitzonderlijk was, het verhaal moet mij van het hart. Ik zat die late voormiddag op de boerderij van mijn grootouders door het zoldervenster te kijken, toen op de belendende dijk een om hulp schreeuwende man werd bewerkt door twee wijven (een ander woord past hier niet), die met een weistaak erop los sloegen. Er gutste bloed uit het hoofd van die man, maar niemand stak een vinger uit om hem te hulp te komen. Later is mij duidelijk geworden dat hulp bieden aan een ‘zwarte’ in die ‘kwade jaren’ levensgevaarlijk kon zijn, ‘dus’ bleven mijn twee ooms en mijn tante bewegingloos op de dijk tegenover de boerderij zitten en… keken ernaar. Joelende kinderen die het bloederige gebeuren achterna holden, maakten de schokkende indruk die het tafereel op de knaap in het zoldervenster maakte, nog huiveringwekkender. Later, toen mijn grootvader op zijn fiets thuiskwam en van zijn kinderen vernam wat er was gebeurd, hoorde ik hem met een vloek zeggen: “Ik ken die man heel goed en die heeft in zijn hele leven nooit een vlieg kwaad gedaan. Als ik hier was geweest, zou het godver… niet gebeurd zijn.” Een paar kilometers verder hadden de wijven de man die geen vlieg kwaad had gedaan, voor dood in een sloot achtergelaten. Het vaderland was gered! Mijn jeugdig rechtvaardigheidsgevoel was diep en pijnlijk geschokt door wat ik daar had gezien, te meer omdat die man, naar het voor mij volstrekt geloofwaardige woord van mijn grootvader, nooit iemand kwaad had gedaan. Ik denk dat ik, zonder mij daar bewust van te zijn, die gruwelijke ochtend in 1945 Vlaamsgezind geworden ben. ’s Anderendaags, toen ik met een kameraadje dat een jaar ouder was dan ik, te voet naar school ging en hem nog helemaal van streek vertelde wat ik had meegemaakt, werd mijn rechtvaardigheidsgevoel nog dieper gekwetst door het kille antwoord dat ik kreeg: “Och, dat was toch maar ne zwarte.” Jaren later schreef ik een gedicht, in de mond gelegd van een vrouw en moeder wier man onder het mom van vaderlandsliefde was vermoord. Mijn oud-leraar Anton van Wilderode vertrouwde mij toe dat hij dat gedicht veruit het beste vond van heel mijn debuutbundel ‘Met heel mijn hart’. Ik heb het dan ook ‘met heel mijn hart’ geschreven.
Inciviek Gedicht Mijn man werd gedood. Men zegt dat hij zwart was. Ik weet alleen dat hij goed was, niet zwart of niet geel of niet rood. Mijn man werd vermoord. Mijn kinderen vroegen waarom. Ik bleef verbitterd en stom van verdriet en sprak geen woord. Dit is wat mijn geest niet vatten kan: dat ’t vaderland gebaat kan zijn bij een vaderloos kind en de pijn van een vrouw om de dood van haar man… Hoe vaak heb ik dat gedicht niet voorgedragen op een ‘Safari door ’t Pallieterke’ waarmee de drie ‘letterkundigen’ van onze redactie zowat heel Vlaanderen hebben afgehold!? Bij het voordragen zag ik dan telkens weer dat verbijsterende gruweltoneel uit mijn jeugd voor mijn geestesoog, en altijd werd door het publiek ademloos geluisterd, zodat ik mij genoodzaakt zag met een paar ‘politieke prikjes’ op de proppen te komen om de ban te breken. HECTOR VAN OEVELEN
September 1944… We, dat zijn moeder, mijn jongere zus, twee broers en ikzelf, vertrekken naar Duitsland met de laatste trein vanuit de Ooststatie in Antwerpen, tus-
Om nooit te vergeten Jan Caubergs was bij het einde van de oorlog 14 jaar oud en woonde in Koersel. Zijn vader had er een raffaisenkas en was actief in de Boerenbond. Vader was politiek niet actief, maar hij was wel goed bevriend met de burgemeester. Die laatste werd eind ’43 door het verzet neergeschoten. “Wat ik bij de bevrijding heb gezien en meegemaakt, is me mijn hele leven bijgebleven”, aldus Jan Caubergs. Omdat er zoveel zwarten in Koersel woonden, moest de gemeente boeten en kreeg zo de naam “zondedorp”. Op het plein voor het gemeentehuis was een podium in elkaar getimmerd. Daar werden alle opgepakte ‘zwarten’ naartoe gebracht en tentoongesteld. Een ‘zwarte’ werd bewusteloos geslagen, weggesleept en in een kelder opgesloten. Meisjes
en vrouwen moesten op het podium plaatsnemen, waarna men hun haren afknipte. De bovenstaande foto toont vier jonge vrouwen die opgepakt waren door de weerstand. Het waren allemaal DMS-meisjes. Eén ervan was onderwijzeres en dochter van de koster. Ze werden alle vier zwaar aangepakt en de haren afgeschoren. Zelfs een politieagent die verlamd was geraakt door een schotwonde, werd het podium opgesleurd en afgeranseld. Toen heeft een Engelse majoor ingegrepen. “Het was vreselijk om mee te maken en ik heb de beelden nooit kunnen vergeten”, aldus Jan Caubergs.
Mijn moeder
Denise De Wilde We zijn ergens in het najaar van 1940 in Blankenberge. Mijn moeder is een mooie jonge vrouw van begin 20 jaar, en ze heeft een zeer goede oudere vriendin, madame Carrét, eigenares van hotel Richelieu aan het Stationsplein te Blankenberge. Mama was de jongste dochter van welstellende middenstanders. Mijn grootvader August De Wilde baatte samen met mijn grootmoeder Marie Knockaert een elektriciteitswinkel uit.
Oberleutnant Günther Weber In Blankenberge was toen een garnizoen van de Wehrmacht gevestigd. Veel militairen kwamen in hotel Richelieu, dat ook restaurant en café was, een glaasje drinken of een hapje eten. Aangezien mijn moeder daar zowat alle dagen was, maakte ze veel vrienden bij de Duitse soldaten. In dat najaar verloor ze voor even haar hart aan een officier, Oberleutnant Günther Weber. Uit die relatie ben ik geboren, op 22 juli 1941. De gevolgen waren dramatisch voor haar. Ze werd op staande voet door haar ouders aan de deur gezet. Toen ongehuwd zwanger zijn en dan nog van de vijand, was een brug te ver. Als jonge alleenstaande moeder was het niet gemakkelijk om te overleven. Ze vond werk in Brugge, en in de week werd ik bij pleegouders geplaatst. Maar voor mij betekende die periode als kind een tijd van miserie en mishandeling. Twee jaar later is het wel terug goed gekomen, toen mijn grootouders mij voor de eerste keer zagen en ze vonden dat ik zeer goed op hun enige zoon Eduard leek, die op 17-jarige leeftijd was verongelukt... Ze waren de beste grootouders voor mij die ik me had kunnen voorstellen; ik werd door hen met veel liefde opgenomen.
Manitoba September 1944, het Duitse leger was aan zijn terugtocht begonnen, en Blankenberge werd bevrijd door een Canadese eenheid
genaamd Manitoba. Ik woonde nog steeds bij mijn grootmoeder; ik denk dat mijn grootvader juist overleden was. De winkel was leeg en grootmoeder woonde in het huis ernaast, in de Visserstraat. Op een dag kwam mijn moeder even op bezoek. Ze was zich van geen kwaad bewust. Ik zie het nog voor mij, ik was een jongetje van drie jaar en drie maanden. Ik zat op de armen van mijn moeder. Plots stormde een groepje mannen met geweren en een Belgische armband-vlag (deze details heb ik later vernomen) binnen. Een viertal... Ze sleurden mij van mijn mama’s arm, wierpen mij op de grond en namen haar mee. Mijn moeder, op dat ogenblik 24 jaar oud, werd geïnterneerd in het hechteniskamp te Sint-Kruis in Brugge. Ze verbleef er zes maanden en was na een schijnproces ook haar burgerrechten kwijt. Mijn moeder kwam uit een liberaal Belgisch-patriottisch nest. Ze was nooit Vlaamsgezind geweest. Thuis spraken ze ook veel Frans. Maar in Sint-Kruis is ze Vlaamsgezind geworden onder invloed van haar Vlaamse medegedetineerden. In tegenstelling tot zoveel andere vrouwen ontsnapte ze aan het ritueel van kaalscheren. Oberleutnant Günther Weber heeft ze nooit meer gezien. Die was tijdens de oorlog overgeplaatst. We weten alleen dat hij de oorlog overleefd heeft. Mijn moeder was een sterke maar ook ongelooflijk lieve vrouw die enorm veel heeft meegemaakt in haar leven. Haar misdaad tegen de Belgische staat was, een kind van de vijand te hebben gebaard. “Arm België, ik zal je blijven haten tot de laatste adem van mijn leven”. MARC UYTDEWILGEN
sen twee brandende treinen. Onderweg worden we regelmatig beschoten: trein uit en de gracht in. Acht dagen duurde de rit. Na enkele dagen in het noorden van Duitsland verhuisden we naar Werschau/ Limburg am Lahn. Met heel de familie sliepen wij in het gemeentehuis. Ik liep er ook school. Vader Alfons was reeds eerder in Duitsland, als lid van de Fabriekswacht die in ‘44 opging in de Vlaamse Flakbrigade. Hij zou later ook naar Werschau komen.
Huis leeggeroofd Ergens half mei 1945 zijn we terug. Vader Alfons Ryckeboer wordt aangehouden in Neufchateau. Wij, de kinderen, zagen ons vader afgevoerd worden, met de boeien aan. Aangekomen in Antwerpen wilde moeder op de Rooseveltplaats tram 50 nemen naar Boom. Maar de trambestuurder herkende ons moeder… en liet ons staan met onze pakken in lakens gebonden. Dan toch uiteindelijk in Boom toegekomen… Ons huis was volledig leeggeroofd. Kinderen uit de buurt zagen we met onze fietsjes en boekentassen. We konden enkele dagen bij grootmoeder terecht, maar niet langer, want grootvader werkte bij de spoorwegen en hij kreeg het vriendelijke verzoek: uw dochter en kleinkinderen buiten of uw werk kwijt. Daarna konden we terecht bij de familie Weckers, die een bakkerij uitbaatte, en waar al een andere familie met vijf kinderen was, dus tien kinderen met ons erbij. Deze goede familie kon haar zaak sluiten. In de school werd ik gepest, ook door Sinterklaas, die luid verkondigde dat alle kinderen braaf geweest waren, behalve ééntje... Ik moest de koer op met een grote rode tong op mijn rokje en de brave kinderen mochten mij uitjoelen. Ons jongste zusje was doodziek en in behandeling bij dr. Jacket. Die vroeg aan ons moeder: “Hoeveel hebt ge er van dit soort?” “Vijf”, antwoordde mijn moeder. “Oh”, zei de dokter, “dan kunt ge er wel één missen.” Moeder had toen al twee kinderen verloren. Ik kon uiteindelijk naar school, op Sint-Maria in Antwerpen werd ik geweigerd, daar was geen plaats voor kinderen van zwarten. Moeder moest gaan werken: naaien en handwerken voor begoede burgers. Gedurende vele jaren zijn we vader gaan bezoeken, in Beverlo, in Leuven en in Hemiksem. Het laatst zat hij in Het Klein Kasteeltje in Brussel, waar ik als plechtige communicant voor het eerst na lange jaren met mijn vader aan één tafel zat. Vader kwam vrij op 14 augustus 1949. Hij had vier jaar en drie maanden vastgezeten. GODELIEVE RYCKEBOER
De moord op schepen Pierre Cornelis Pierre Cornelis was voor en tijdens de oorlog een bekende figuur in Aalst. Hij was een succesvol ondernemer, bestuurder van een glucosefabriek en afgevaardigd bestuurder van een conservenfabriek. In 1930 werd hij voorzitter en bezieler van voetbalclub Eendracht Aalst. Het stadion van Eendracht Aalst draagt tot vandaag zijn naam.
De moord op
meester De Vos De landing van de geallieerden in Normandië op 6 juni 1944 zorgde voor een sterk verhoogde activiteit bij de verschillende verzetsgroepen in België. Nieuwe weerstanders dienden zich aan. Sommigen in de stille hoop dat een korte inzet binnen de ‘Witte Brigade’ een minder vaderlandslievende houding tijdens de bezetting zou witwassen. Anderen zagen in die korte periode van chaos en wetteloosheid een kans om te stelen en te plunderen… Die ‘weerstanders van het laatste uur’ werden door sommige echte verzetsstrijders later smalend ‘septemberweerstanders’ genoemd. Zij waren vaak de ergste beulen, zij dienden zich nog te bewijzen…
Ook in Aalst “In Aalst en omgeving is het bijzonder erg. Het OF (Onafhankelijkheidsfront) gaat openlijk door met het rekruteren van nieuwe aanhangers. Ze blijven eetwaren en transportmiddelen opeisen. Ze dreigen daarbij met hun wapens. Regelrechte roof. Bij opeisingen en arrestaties maakt het OF al te dikwijls gebruik van nutteloos geweld. In die groepen bevinden zich enkele eigenaardige personages, vreemdelingen en figuren die over een strafregister beschikken en een groot aantal communisten.” (Een passage uit de rapporten van F.L. Ganshof, kapitein-commandant voor de Belgische staatsveiligheid - Wilfried Pauwels – De bevrijdingsdagen van 1944 – Uitgeverij De Nederlanden - 1994)
Jozef Van Overstraeten of Herman De Vos? Pure willekeur! Op 1 en 2 september 1944 verlieten de Duitsers halsoverkop Aalst, met in hun kielzog heel wat collaborateurs en hun gezinnen. Via de BBC-radio en de sluikpers klonk de boodschap van de weerstand: de afrekening zal meedogenloos zijn…Er volgde een periode van totale wetteloosheid. Zondagochtend 3 september, nog voor de komst van de Engelsen, barstte de hel los in Aalst. Verzetsgroepen, vooral de gewapende partizanen van het Onafhankelijkheidsfront, lieten zich gelden en startten een ware klopjacht op ‘zwarten’. Er volgden mishandelingen, opeising van woningen en auto’s, plunderingen en brandstichtingen. Het verzet arresteerde dagelijks tientallen echte en vermeende collaborateurs en paradeerde triomfantelijk met hun arrestanten door de straten. Door gebrek aan plaats, werden reeds na enkele dagen mensen vrijgelaten die men feitelijk niets ten laste kon leggen. Een van hen was Herman De Vos, een onderwijzer uit Aalst. Op 12 september werd hij door de procureur des Konings vrijgelaten bij gebrek aan enig bewijs van inciviek gedrag. Meester De Vos was gehuwd en vader van elf kinderen. Hij was medestichter in 1937 en secretaris
van de Vlaams-nationalistische gezinsbond ‘Vlaamsche Kinderzegen’ en stond bekend als een katholieke flamingant. Hij was tot 1942 lid geweest van het VNV. De avond van 13 september verzamelde een commandant van het OF, Renaat Van Der Veken, vijf leden van de harde kern van het Aalsterse OF voor een ‘geheime actie’. Er moest iets gedaan worden tegen de invrijheidsstelling van zwarten. Zij moesten en zouden een voorbeeld stellen. De commandant had het in eerste instantie gemunt op onderwijzer Jozef Van Overstraeten (de latere voorzitter van VTB-VAB), volgens hem een “activist van 14-18”, een “werver voor de SS” en een “bederver van de schoolgaande jeugd”. Jozef Van Overstraeten was, net als Herman De Vos, de dag voordien in vrijheid gesteld. De ‘verzetshelden’ reden naar de woning van onderwijzer Van Overstraeten, maar stonden daar voor een gesloten deur. Geen nood, de OF-commandant kende nog een andere vrijgelaten collaborateur, die enkele straten verder woonde… Ze belden aan bij Herman De Vos. Zoon Jozef deed open, en voor hem stond een gemaskerde man met een revolver in de hand. Herman De Vos werd uit zijn bed gelicht en meegenomen. Diezelfde nacht werd hij, enkele kilometers verder, aan het kerkhof van Haaltert, doodgeschoten. De laffe moord op Herman De Vos is een schoolvoorbeeld van pure willekeur tijdens de bevrijdingsdagen van 1944. De daders bleven jarenlang op vrije voeten. Een andere ophefmakende repressiemoord deed hen uiteindelijk de das om. Op 25 september 1950 stonden zes leden van het Onafhankelijkheidsfront terecht voor het hof van assisen te Gent. Enkele dagen later klonk het vonnis. De feitelijke opdrachtgever Leon Bocken, overtuigd communist en provinciaal verantwoordelijke van het OF, kreeg tien jaar cel. Commandant Renaat Van Der Veken en twee andere leden van het moordcommando werden veroordeeld tot zeven jaar cel. Twee leden werden vrijgesproken. Het proces gaf een inkijk in de gesloten wereld van het Aalsterse Onafhankelijkheidsfront. Terecht klinkt de naam van meester De Vos nog na in het Aalsterse. Hij werd herdacht tijdens een amnestiefakkeltocht van TAK in 1983, kreeg in 1994 in Haaltert een bronzen gedenkplaat en in 2019 werd in Aalst een straatnaam naar hem genoemd. JOHAN DAELMAN
Hij was schepen voor de liberalen in Aalst sinds 1932. Een typische bestuurder die via een goed uitgebouwd netwerk heel wat gedaan kon krijgen. Hij werd schepen van Bevoorrading tijdens de bezetting en zorgde ervoor dat de stad op momenten van schaarste toch extra voorraden kolen kon verdelen. Eén dag voor de bevrijding had oorlogsburgemeester Victor Bocqué (VNV) zijn ambt aan schepen Pierre Cornelis overgedragen, alvorens onder te duiken. Om de bevrijding zo ordentelijk mogelijk te laten gebeuren, verzamelde Cornelis op 3 september 1944, enkele uren voor de komst van de geallieerden, de kopstukken van de verschillende verzetsgroepen, samen met de verantwoordelijken van rijkswacht, brandweer en politie. De dienstdoende burgemeester wou voorkomen dat er een periode van wetteloosheid zou ontstaan. De samenwerking was van korte duur. Ze duurde tot de laatste schermutselingen met terugtrekkende Duitsers afgelopen waren. Al snel waren er conflicten tussen de verschillende verzetsgroepen. De breuklijn lag tussen de revolutionaire, communistisch geïnspireerde weerstanders van het Onafhankelijkheidsfront (OF) en de meer gezagsgetrouwe, burgerlijke verzetsstrijders. De harde kern binnen het OF maakte gebruik van zijn uitgebreid wapenarsenaal om de macht in de regio naar zich toe te trekken.
Caudron was directeur van een belangenorganisatie die meer dan 3.500 boeren groepeerde. Die organisatie was politiek neutraal, maar had een Vlaamsgezind imago. Caudron werd opgepakt wegens collaboratie. Na honderd dagen gevangenschap werd hij vrijgelaten bij gebrek aan enig bewijs. Maar intussen was zijn villa ingepalmd door de bende van Louis De Wilde. De echtgenote en de drie kinderen werden zonder scrupules het huis uitgejaagd. Pittig detail: de meid moest blijven én ze diende ook te worden doorbetaald door de oorspronkelijke bewoners… De bezetting van villa ‘Hoogland’ duurde drie maanden. De regering-Pierlo besliste begin november tot de ontwapening van de verzetsgroepen. In Aalst verliep dat in een uiterst gespannen sfeer. De Grote Markt – waar het OF-lokaal zich bevond – werd in de ochtend van 19 november 1944 hermetisch afgesloten door de stedelijke ordediensten, ondersteund door Engelse militairen. Tegen de middag was de laatste verzetsman ontwapend. Het OF zag zijn macht afbrokkelen en reageerde opstandig.
Dreiging In het OF-blad verschenen ophitsende artikels. De terugkeer van naar Duitsland gedeporteerde gevangenen in mei 1945 zorgde voor nieuwe spanningen. Vanuit het OF kwam er plots een beschuldiging van een moeder die beweerde dat
Bron: Stadsarchief Aalst
De beruchte “Vliegende Witte Brigade” Tijdens de bevrijdingsuren werd door het OF in Aalst een gemotoriseerde eenheid opgericht. De leden noemden zich de ‘Vliegende Witte Brigade’. Ze waren gedurende de eerste maanden na de bevrijding de best bewapende groep in Aalst en omgeving. De groep had stevige banden met de communistische partij en dat kleurde ook hun acties. Ze werden ingezet voor arrestaties en voor het bewaken van de detentiecentra in de stad. Eén van hun meest beruchte arrestaties was die van Louis Burny, directeur van Brouwerij Zeeberg. De ondernemer had tijdens de oorlog een beroep gedaan op de ‘Kommandantur’ om een staking in zijn bedrijf te breken. Toen de flamboyante bedrijfsleider zich enkele dagen na de bevrijding in Aalst vertoonde in het uniform van luitenant van het Belgische leger, werd hij door de kapitein van de Vliegende Brigade, Louis De Wilde, uit zijn wagen gesleurd. Hij werd in mekaar geslagen. Het uniform werd hem van het lijf gescheurd. De hevig bloedende man werd in triomftocht naar het OF-lokaal op de Grote Markt van Aalst gevoerd. Toen de procureur des Konings uit Dendermonde de ‘gearresteerde’ bedrijfsleider wou ophalen, werd de magistraat onder bedreiging van machinepistolen uit Aalst verjaagd. Later heeft men de gewonde Burny toch kunnen overplaatsen naar Lokeren. Eind september 1944 eiste de Vliegende Witte Brigade een nieuw gebouwde villa op, huize ‘Hoogland’. Ze hadden een passend hoofdkwartier nodig… De eigenaar, Othaire Caudron, was de schoonbroer van de oorlogsburgemeester.
schepen Cornelis haar zoon verklikt had aan de bezetter. Hij werd tevens beschuldigd van economische collaboratie. Op 13 mei verschenen in het straatbeeld affiches van het OF met een dreigende boodschap: “Nu is het genoeg! Wij bevelen aan al de zwarten en nazi-gezinden om onmiddellijk hun uitbatingen te sluiten. Wij eisen vandaag de aanhouding van de volgende 10 collaborateurs… Ingevolge van niet-inwilliging onzer eisen zullen de genoemden blootstaan aan de volkswoede… en gerechtigheid zal geschieden!” Er verscheen ook een dergelijke affiche, met naam én adres, van schepen Cornelis. Pierre Cornelis verscheen diezelfde avond, vrijwillig, voor een soort ‘volksgerecht’ waar hij probeerde alle beschuldigingen te weerleggen. Op het einde van zijn betoog leek het dat hij de vergadering overtuigd had. De communistische voorman Bert Van Hoorick reikte hem de
hand en beloofde de affiches te laten verwijderen… Twee dagen later, op 15 mei 1945 rond middernacht, belden drie gemaskerde kerels aan ten huize Cornelis. Schepen Cornelis was er niet. Maar toen hij uiteindelijk thuiskwam, werd hij voor de ogen van zijn vrouw neergeschoten. Kort na hun vlucht keerde één van de moordenaars terug … om de portefeuille van de stervende man mee te grissen.
De weerslag van de moord op Cornelis De moord zorgde voor een golf van verontwaardiging in Aalst. De Gazet van Aalst schreef over de begrafenis: “De uitvaart van de heer Cornelis is een massaal protest geworden tegen de brutale, echt fascistische methode van zijn moordenaars… Ons volk houdt niet van zulke terroristische aanslagen… Een kleine groep politieke raddraaiers wil de haat en de wraaklust opwekken en levendig houden.” Eind november 1946 volgden vier aanhoudingen. Het onderzoek zorgde ook voor de opheldering van de moord op Herman De Vos. De link van het OF met beide moorden was onmiskenbaar. Ook de Aalsterse communistische partij kwam in opspraak. Raymond De Bom werd later zowel voor de moord op Pierre Cornelis als voor de moord op Meester De Vos veroordeeld. Hij verklaarde aan de onderzoeksrechter dat hij na de moord op Pierre Cornelis verslag had uitgebracht bij Bert Van Hoorick en dat hij toen een job aangeboden had gekregen. Van Hoorick, intussen verkozen tot Kamerlid voor de KPB, deed de verklaringen van De Bom af als leugens. De moordenaar was alleszins kort na de misdaad aangeworven als adjunct-inspecteur op het ministerie van de communistische minister Lalmand… Dominique Walgraef (OF) werd veroordeeld als opdrachtgever van de moord op Cornelis en kreeg de doodstraf. Hij was tijdens de bezetting opgepakt in verband met het verspreiden van sluikbladen maar kwam vrij na tussenkomst van Pierre Cornelis. Hij bekende dat hij bij zijn aanhouding twee andere verzetsmensen had verklikt en dat Cornelis daarvan op de hoogte was. Dat feit werd als een motief voor de moord beschouwd. De beschuldigingen tegen Pierre Cornelis werden nooit bewezen. JOHAN DAELMAN
“Nu is ’t den uwen!” Bevrijdingsperikelen in Mere In juni 1945 werd mijn moeder opgesloten in De Lobbekazerne in Mechelen. Het aanhoudingsbevel luidde: “We zoeken de man. Sluit de vrouw I.D.B. op. Ze hebben vijf kinderen. Hij zal dan wel boven water komen.” Bijeengeduwd zaten daar toen honderden vrouwen. Ze leden honger, kwellingen en mishandelingen. Ze hadden brandwonden, breuken en wat nog. Velen werden kaalgeschoren en verkracht. De bewaaksters waren van het laagste allooi. Meerdere keren had moeder geweerschoten gehoord en werd haar gezegd: “Nu is ’t den uwen!” Haar vriendin hing zich op aan een stang in het toilet. Na vele maanden is moeder op een avond gewoon buitengezet en naar Antwerpen gesukkeld. Ze was onherkenbaar, graatmager, met breuken en vele bloedzweren. Wij, kinderen tussen 8 en 12 jaar, zijn de ooggetuigen. Als wij haten, weten we waarom. Gedenkt: “Gods molen maalt langzaam, maar fijn.” ALEIDIS DIERICK
In het Oost-Vlaamse Mere waren er geen gevechten tussen terugtrekkende Duitse strijdkrachten en de Engelsen. De geallieerde troepen rukten op in de richting van Aalst en Antwerpen en hadden weinig aandacht voor de kleinere dorpen. De weerstandsgroepen maakten van dat machtsvacuüm gebruik om die gemeenten zelf te ‘bevrijden’. Arthur Coppens, bestuurslid van de Witte Brigade – Fidelio in Mere, vertelde in 2008 uitvoerig over zijn belevenissen aan een universiteitsstudent geschiedenis. Wij gingen praten met tijdsgenoten uit het ‘zwarte’ kamp en vertellen hun verhaal. De verhaallijnen raken mekaar. Arthur Coppens vertelde niet alles… De getuigenissen van Walter Jansegers en Marcel Van Den Brulle vullen aan. Hun ervaringen geven een beeld van de repressie.
Met getrokken wapens aan de keukentafel…
Het tweede front van Léon Degrelle (Jef Nys, 1946)
Geen spoor van enige
verontschuldiging… In een verzorgd uitgegeven brochure van dertig bladzijden schreef een Sint-Niklase vredesactivist onder de schuilnaam Xavier Van Lauwe, zijn ‘eigenzinnige’ reactie neer op de tv-reeks ‘Kinderen van de collaboratie’ (december 2017). Zijn eigen vader en een collega-onderwijzer werden niet alleen een aantal maanden geschorst, maar zelfs als ‘onwaardige leden’ uit de Bond van het Heilig Hart geschrapt, hoewel beiden nooit officieel veroordeeld waren, zomin als de meerderheid van de ingezetenen in het hechteniskamp van Lokeren en andere ‘pensionaten’ des vaderlands. Op de laatste bladzijden brengt Xavier het droeve relaas van het gezin P. uit Zeveneken. Hoofdonderwijzer P. was uit Zeveneken verbannen omdat zijn vrouw de onderpastoor zou verraden hebben. Pure laster.
Hostie geweigerd aan katholieke Duitse soldaten Wat was er in werkelijkheid gebeurd? Terwijl achteraan in zijn kerk enkele katholieke Duitse soldaten – géén nazi’s dus – de mis volgden, haalde de onderpastoor in zijn preek lelijk uit naar de bezetter. Terecht, zullen wellicht sommige kerkgangers gedacht hebben, maar de priester liet het niet bij die uithaal. Hij weigerde de gelovige Duitsers de communie. Alle kerkgangers waren daar getuige van, dus was er geen verrader nodig. De Duitse soldaten gingen wel hun nood klagen bij hun overheid, en de onderpastoor werd opgepakt. Gevolg: bij de zogenaamde bevrijding werd heel het gezin P. opgehaald. Vader P. werd verbannen, de jongste dochter kreeg huisarrest, de gehandicapte (…) zoon werd naar het hechteniskamp van Lokeren gevoerd en de aan ‘verraad’ schuldige moeder werd, samen met de oudste dochter, overgeleverd aan de wreedheden van verzetsmannen in de
beruchte Wollestraat van Gent. De moeder van 50 en die dochter, iets ouder dan 20, stierven kort na hun ‘behandeling’. Geruime tijd later bekende iemand anders dat hij het was geweest die de domme priester aan de galg had gepraat.
Vaak tot op heden nog niet verwerkt Xavier Van Lauwe heeft de jongste dochter Maria en haar broer, kunstschilder Michaël, persoonlijk gekend. Toen Maria bijna 90 jaar was, vergezelde hij haar naar een tentoonstelling in Gent, over de bezettingsjaren en de repressietijd. Zij kwam er totaal ontgoocheld buiten met de spontane opwelling: ‘En geen spoor van ook maar enige verontschuldiging voor wat men sommige mensen heeft aangedaan. Dat was nochtans ook geschiedenis…’ Die geschiedenis, besluit Xavier, hebben veel oudere Vlamingen tot op heden nog niet verwerkt, evenmin als de terreur van de repressie. Nog steeds willen mensen geen nationalistisch getinte affiche voor hun raam hangen, met het vreesachtige ‘argument’: ‘Nee, meneer, wij hangen dit liever niet uit. Wij gaan wel akkoord, hoor, met die zaken, maar de buren hoeven niet te weten hoe wij denken. Ons vader heeft daar na de oorlog genoeg last door ondervonden.’ Om over na te denken bij het in het Lokerse hechteniskamp gedichte en getoonzette lied over een prinsenvolk dat zich maar niet kan bevrijden van zijn eigen broedertwist en schande, in plaats van ‘statig als een eik’ als volk herop te bloeien. HECTOR VAN OEVELEN
Witte Brigadist Coppens liet de student optekenen dat er in de buurt van Mere tientallen Duitse soldaten gevangengenomen werden door verzetsstrijders van het Onafhankelijkheidsfront (OF), het OMBR en Fidelio (Witte Brigade). Hij maakte daarbij melding van een merkwaardig incident waarbij vier leden van Fidelio gevangengenomen werden door een Duitse patrouille. Een incident dat Walter Jansegers als negenjarige knaap meemaakte. Walter Jansegers: “Tijdens de Bevrijding werd de gevel van onze woning met hakenkruisen beschilderd. Mijn stiefvader was Vlaams-nationalist en lid van het VNV. Het was rumoerig in de gemeente. We dachten er goed aan te doen om thuis af te wachten tot het ergste voorbij was. Laat op de avond werd er op de deur geklopt. Vier Wehrmachtsoldaten wensten binnen, bij licht, naar hun stafkaarten te kijken. Terwijl de Duitse soldaten aan de keukentafel hun vluchtweg uitstippelden, viel plots een commando van de Witte Brigade binnen. De kleine ruimte werd gevuld door acht gewapende mannen die mekaar bekeken zoals dat gebeurt in de westerns van Quentin Tarantino.” Walter herinnert zich levendig hoe zijn moeder de ongenode gasten angstig toeriep: ‘Hier niet, hé!’… Na enkele seconden staken de vier weerstanders de handen omhoog. De verzetsstrijders werden ontwapend en gevangengenomen. Enkele kilometers verder in het naburige Gijzegem werden de onfortuinlijke Witte Brigademannen vrijgelaten. Ze beleefden de schrik van hun leven. Oog in oog staan met Duitse militairen is uiteraard heel wat anders dan ongewapende burgers arresteren…
bevrijding van zeer dicht mee. Hij was 13 jaar oud en lid van het NSJV (Nationaal Socialistische Jeugd Vlaanderen – een jeugdbeweging van VNV-strekking). Zijn drie oudere broers vochten in september 1944 nog aan het oostfront. Eén van hen zou in april 1945 sneuvelen. Vader was aangehouden als VNV’er. Zijn zus 16-jarige Rachel eveneens, als lid van de Dietse Meisjesscharen. Zijn ouderlijke woning, het voormalige Vlaams Huis van Mere, werd zowel door Fidelio als door het OF opgeëist. Uiteindelijk namen beiden hun intrek in het gebouw… Marcel en zijn moeder mochten enkele kamers blijven bewonen. Pittig detail: Fidelio-man Arthur Coppens was de neef van vader Van Den Brulle. Tijdens de bezetting was Coppens niet te beroerd om meermaals de hulp van de VNV’er te vragen. Toen Coppens in 1942 opgepakt werd, als werkweigeraar, ging zijn ‘zwarte’ oom onderhandelen met de bevoegde Duitse officier en bekwam voor hem een vrijstelling. Toen diezelfde oom in september 1944 opgepakt werd en zijn huis bezet werd, bleef Coppens oorverdovend stil…
Zootje ongeregeld… Het feit dat de weerstanders zonder enige militaire opleiding gerekruteerd en ingezet werden, liet zich al snel voelen. Veel discipline was er niet. Het omgaan met wapens was ronduit gevaarlijk. Marcel zag hoe ‘zwarten’ (vaak kennissen) binnengebracht werden in de ouderlijke woning. Het ging er ruw en brutaal aan toe. Hij maakte mee hoe één van de bullebakken graag speelde met een
pistool in zijn jaszak. Op een bepaald moment ging een schot af, en de kogel ging dwars door zijn eigen voet. Hij herinnert zich ook hoe weerstanders een afbeelding van de IJzertoren uit zijn woning meetroonden naar een nabijgelegen terrein, om die daar te gebruiken als schietschijf. Aangezien het gerstenat al overvloedig had gevloeid, was de toren na het eerste salvo nog steeds intact… De ‘burelen’ van de twee weerstandsgroepen werden dag en nacht gebruikt. Overdag waren er ondervragingen van echte of vermeende collaborateurs. ‘s Nachts waren er drinkgelagen en ontvingen sommige weerstanders er vrouwen. Een dronkemansruzie tussen leden van Fidelio en mannen van het OF ontaardde ooit in een stevige knokpartij waarbij in het tumult zelfs een brandende kolenkachel omver gestoten werd… Marcel Van Den Brulle herinnert zich ook hoe Frans Van Impe, plaatselijk kopstuk van Fidelio, opschepte over het publiekelijk verbranden van de inboedel van de VNV-afdelingsleider. Eén van de weerstanders gooide van op de tweede verdieping een groot Kristuskruis in het vuur. Vooraf had hij eerst zijn ‘zegen’ gegeven aan de uitzinnige menigte… Het gedwongen samenleven met de vijandige weerstanders was een traumatische ervaring voor de jonge Marcel. De vernederingen maakten onuitwisbare littekens. Toen de leider van Fidelio begin de jaren 1980 begraven werd, wapperde aan de gevel van Marcel Van Den Brulle de Vlaamse Leeuw… JOHAN DAELMAN
Weerstanders bezetten het Vlaams Huis Walter herinnert zich ook hoe het graf van zijn vader – de grafzerk was versierd met een blauwvoet en een leeuwensymbool – in die periode gevandaliseerd werd. Marcel Van Den Brulle maakte de
Leden van het OF uit de regio Aalst (Foto Stadsarchief Aalst)
Wij hebben geluk gehad Mijn vader was apotheker in Borgerhout, maar hij was oorspronkelijk van Sint-Niklaas. Hij heeft als kind de tijd nog meegemaakt dat kinderen elkaar moesten verraden als ze op de speelplaats Vlaams spraken, en dat die snode kinderen een boete moesten betalen. Mijn grootouders woonden naast de familie Borms. Vader Borms was een schoenmaker en een doodbrave man, die meer gratis schoenen heeft gemaakt voor arme mensen dan dat hij betaald werd. Borms was een van de beste vrienden van mijn vader. Ik kom uit een Vlaams-nationalistisch gezin en ik ben daar nog altijd fier op. Mijn zussen waren in 1945 respectievelijk 15 jaar en 13 jaar, en ik was 2 jaar. Op een dag opende mijn vader de apotheek en heel het Coxplein stond vol met een bende opgeruide belgicisten. Die hadden stenen in de handen. Een man van de Witte Brigade maande hen aan om rustig te blijven. Hij ging met mijn vader naar binnen, en mijn
jongste zus moest een kruisverhoor doorstaan over alle portretten en schilderijen die in onze living hingen. Toen we aan het portret kwamen van Raf Verhulst is ze, godzijdank, beginnen wenen en zei: “Ik kan toch niet alles weten!” Raf Verhulst was na de Eerste Wereldoorlog ter dood veroordeeld en naar Nederland gevlucht. Later verhuisde hij naar Duitsland om in de academie van Göttingen les te geven.
Borms op bezoek gehad Gelukkig was de Witte Brigademan geen onmens, want hij zei tegen de meute: “Geen stenen gooien, want ik heb niets belastend gevonden.” Mijn vader moest mee naar de rechtbank aan de Plantin en Moretuslei, waar hij ervan beschuldigd
werd dat hij Borms kende. De kruidenier in onze buurt (waar mijn moeder dagelijks klant was) had gehoord dat Borms bij mijn vader geweest was en had dat verteld aan de Witte Brigade. Nu was er iemand in de rechtszaal, blijkbaar met een ‘brede geest’, die opstond en zei: “Het is niet omdat Borms bij mijnheer Van Eyck is binnengegaan dat hij een collaborateur is.” Vader mocht daarom naar huis. Wij hebben geluk gehad, meer dan vele andere Vlamingen die niets misdaan hadden maar toch veroordeeld of gepest werden. Zie maar naar burgemeester Leo Vindevogel, die vermoord werd. Borms werd ook gemarteld, met gebroken benen tot gevolg. Ze hebben hem moeten ondersteunen naar de executiepaal en daar werd hij doodgeschoten.
HERLINDE VAN EYCK
Een voor een buiten
als misdadigers Op 30 december 2017 publiceerde Gazet van Antwerpen het verhaal van de toen 93-jarige Antwerpse vrouw Monica Le Hardy. Het verhaal was opgetekend door GVA-journalist Paul Verbraeken. Het verhaal (door ons ingekort): begin november brengt de krant een artikel over de nieuwe VRT-reeks Kinderen van de collaboratie. Bij het artikel wordt een foto geplaatst. Een jonge vrouw wordt de Zoo van Antwerpen binnengeleid door leden van de weerstand. De keuze van de foto is puur toevallig. Monica Le Hardy herkent haar zuster op de foto in de krant. Een foto waar noch de intussen overleden Suzanne (de vrouw op de zwart-witfoto), noch Monica ooit het bestaan van hadden gekend. “Ik heb dagenlang geweend”, vertelt Monica, “Die foto deed zo’n pijn. Alles kwam hiermee weer boven. Al heel mijn leven draag ik die verschrikkelijke ervaringen als een loodzware rugzak. Ik ben eigenlijk blij daarover nu mijn hart te kunnen luchten.”
Oude kennis
De ‘bevrijding’ van ‘den doktoor van Haasdonk’ Dr. Alfred Elewaut (geboren in 1879 en op 91-jarige leeftijd overleden in 1970), heeft zich liefst zestig jaar voor de mensen in Haasdonk (een dorp tussen Beveren en Sint-Niklaas) ingezet. Zoals zijn vader 1952-07 ‘t Pallieterke pleitte voluit voor amnestie. Op de tekening een gesprek onder gevangenen. het hem al veertig jaar had voorgedaan, zonder grote woorden en ook heel vaak zonder ervoor betaald te worden, want veel mensen waren arm en de sociale zekerheid moest nog uitgevonden worden. Een plattelandsdokter moest in een of andere manier door de indie dagen alles kunnen. Vader stelling werden geholpen op 1,3 Alfred was niet alleen huisarts, miljoen. Omdat ook in Duitsland maar ook gynaecoloog, en aan de een ‘Winterhilfe’ bestond, kreeg Sorbonne had hij twee jaar voor de liefdadigheidsorganizatie bij tandarts gestudeerd. In zijn lan- bepaalde ‘ware vaderlanders’ een ge loopbaan heeft hij 984 men- ‘zwart’ kleurtje. Bovendien zal sen ter wereld helpen brengen. het feit dat de meute de zoon en Het ruime huis van ‘den doktoor oostfronter Theo niet in zijn klauvan Haasdonk’ stond altijd open wen kon krijgen, ook wel, zoals voor de plaatselijke jeugd, die er zo vaak is gebeurd, die ‘spontane naar hartenlust mocht komen ra- volkswoede’ in de hand hebben votten. Het huis werd twee keer gewerkt. geplunderd: de eerste keer in sep- Beerkar tember 1944, en wat nog overbleef moest eraan geloven in mei ’45. Terwijl de pastoor er goedkeuDe eerste dappere die met een rend bij stond te lachen, werd bijl de deur versplinterde, was vader Elewaut hondsbrutaal uit een jongeman die Dr. Elewaut bij zijn huis gesleurd en onder haherhaling had gered van opeising telijke scheldwoorden en getier door de ‘Organisation Todt’ en die op een beerkar gezet. Dieper kon van het doktersgezin meer dan het gepeupel de man bezwaarlijk eens bonnen cadeau had gekre- vernederen. ‘Den doktoor van gen om aan eten te geraken. Bij de Haasdonk’ werd in die beerkar eerste plundertocht stond doch- naar Sint-Niklaas gevoerd en bij ter Maria van op afstand te kijken elke meter van het lange traject werd zijn vernedering groter, en noteerde ze, nauwgezet, wie want iedereen in het Waasland met wat aan de haal ging. Toen de kende hem en niemand durfde pastoor later een geroofde bijbel een vinger uitsteken om aan dat kwam terugbrengen, die hem in schandaal een einde te maken. de biechtstoel was overhandigd Toen het schorremorrie met zijn door een berouwvolle patriot die machteloos slachtoffer eindelijk onbekend wenste te blijven, wist in Sint-Niklaas was aangekomen, de familie onmiddellijk wie de bleek het nóg onmenselijker te onbekende was, want zijn naam kunnen. Dr. Elewaut werd – onstond in Maria’s notaboekje. Bij voorstelbaar maar waar gebeurd de tweede overval kon Maria – opgesloten in een benepen honniks opschrijven, want zij zat in denkot en moest bassen telkens de bak... Vraag van mij aan zoon wanneer een gewapende ‘held’ Theo: waarom richtte die zoge- voorbijkwam. Vader Elewaut zegd ‘spontane volkswoede’ zich werd in zijn vernederende toetegen ‘den doktoor van Haas- stand aangetroffen door CVP’er donk’? èn weerstander Romain De Vidts, Antwoord van Theo: “Een jonge toen waarnemend burgemeesarts was zich in Haasdonk komen ter van Sint-Niklaas en vader van vestigen, maar die man kreeg wei- de latere burgemeester Paul De nig patiënten in zijn spreekkamer Vidts. De man kon zijn ogen niet omdat iedereen bij ‘dèn doktoor’ geloven. Hij was diep geschokt. wilde zijn. Het zou dus die colle- Onmiddellijk gebood hij de Haasga niet slecht uitkomen als zijn donkse dokter los te laten en naar concurrent door de ‘spontane zijn kabinet te brengen. Nog devolkswoede’ een tijdje werd uit- zelfde avond was de dokter thuis, geschakeld.” Daarenboven was maar niet voor lang. ’s AndeDr. Elewaut voor ‘den Duits’, want rendaags kwamen rijkswachters omdat niemand anders dat aller- hem weer uit zijn huis halen en nederigste karweitje wou opknap- werd hij naar de gevangenis van pen, had den doktoor de soep van Dendermonde gebracht. Lang is ‘Winterhulp’ uitgeschept. ‘Win- hij daar niet gebleven, omdat hij terhulp’ was op 29 oktober 1940 geen misdadiger bleek te zijn. opgericht om maaltijden en le- Toch mocht hij niet in Haasdonk vensmiddelen te verdelen, voor- blijven wonen. Er werd hem een namelijk onder de schoolgaande verplicht verblijf in het verre Oosjeugd. In 1943 raamde ‘Winter- tende opgelegd. HECTOR VAN OEVELEN hulp’ het aantal mensen die op
“Wij waren afkomstig uit Rumst. Ons vader, een architect, was stadsambtenaar bij de haven. Wij woonden met ons gezinnetje in de Pyckestraat in Antwerpen en hadden niets met politiek te maken.” “Maar hoe een dubbeltje rollen kan. In Brugge hadden we een oom die daar een zeer goede radiozaak had. Elke vakantie brachten wij in Brugge door. Die oom had al lang voor de oorlog van het Duitse Telefunken een aanbod gekregen om wederzijds personeel op te leiden. In die context werd er een Duitser, S. uit Wuppertal, naar mijn oom gestuurd. En met die man, die ove-
rigens verloofd was, waren mijn ouders goed bevriend geraakt. Hij kwam dan ook geregeld bij ons thuis in Antwerpen.” “Later, tijdens de oorlog, wou het toeval dat die Duitser gelegerd werd op het vliegveld van Deurne. Als hij al eens vrij had, dan kwam hij als vriend van lang voor de oorlog soms bij ons aankloppen, zijn enige bekenden in Antwerpen. Dan bleef hij soms eten of legde hij een kaartje met mijn vader. Maar hij was wel in uniform...” “Tegelijk was er naar het eind van de oorlog een nichtje bevallen en die kwam met haar pasgeboren kindje soms langs. Mijn zus Suzanne, toen net genezen na jarenlang tbc te hebben gehad, ging enorm graag met dat kindje in de buurt rondwandelen...” De puzzelstukken waren volgens omwonenden snel gelegd. “Meer was er blijkbaar niet nodig in het hoofd van een man in onze Pyckestraat die lid was van het Onafhankelijkheidsfront. Plots stond hij met een geweer achter mijn zus. Hij betichtte ons ervan dat onze deur door Duitsers werd platgelopen. En dat mijn zus er ook nog een kind aan overgehouden had en daarmee paradeerde door onze straat. Allemaal roddels, maar wel voldoende om ons leven te breken.”
Opgejaagd “Bij de bevrijding stond er een massa volk tierend en dreigend voor onze deur. We begrepen niet wat er aan de hand was, maar moesten
als misdadigers een voor een buiten komen. Vader, moeder, mijn zus en ik. Met de handen omhoog. We werden langs de Ballaerstraat en de Anselmostraat naar de Boulevard gejaagd. Daar moesten we, nog altijd met de handen omhoog, samen met andere ‘gevangenen’ door een massa stappen. Die jouwde en schold. Sommigen smeten met eieren. Ik werd herhaaldelijk aangepord met geweerkolven in mijn rug. Je kan je niet voorstellen hoe je je als jonge twintigjarige vrouw daarbij voelde. We wisten ook gewoon niet waar het eigenlijk over ging. Plotseling waren we ‘officieel’ uitgeroepen tot ‘zwarten’.” “Zo zijn we naar de zoölogie gebracht. Voor de ingang werd elke ‘zwarte’ gefotografeerd. Dat er ook binnen foto’s zijn genomen, wisten we niet. Daar werden we in de beruchte kooien gestoken met stront en vuil stro. Twee dagen hebben we geen eten of drinken gekregen. Wel kwamen er regelmatig mannen van het verzet voor de tralies lachen om daar langzaam een fles water leeg te gieten.”
Zonder papieren op straat “Twee dagen later moesten we op een open vrachtwagen kruipen en werden we rechtstaand overgebracht naar de Begijnenstraat. Sommige vrouwen waren kaal geschoren. Dat was gelukkig met ons niet gebeurd. Pas in de gevangenis kregen we voor het eerst soep. Ik zat daar samen met iemand uit de Sint-Laureisstraat.” Lang bleef Monica niet opgesloten. “Opeens, na
drie of vier dagen, werden wij in het midden van de nacht zonder ondervragingen of zonder uitleg op straat gezet. Zonder papieren en al onze juwelen en uurwerken gestolen. Ook mijn moeder was vrijgelaten maar mijn zuster niet. Gelukkig was ons huis, in tegenstelling tot het huis van die vrouw in de Sint-Laureisstraat bijvoorbeeld, niet geplunderd.”
Pesterijen “Als ‘zwarten’ werden we op vele vlakken gepest. Zo reed de bus naar Hemiksem - waar mijn zus in het hechteniskamp zat - daar altijd gewoon voorbij om ons pas veel verder af te zetten. En op rantsoenzegels hadden we geen recht. Nochtans hadden wij geen enkel inkomen meer, vader was ontslagen. Ook viel er in de buurt van ons huis een V2. Wij liepen heel wat schade op. Hoewel we officieel ‘categorie C’ waren - ‘beschadigd maar herstelbaar - kregen wij geen steun, want wij waren ‘zwarten’. En toen mijn moeder de pastoor van Sint-Laurentius ten einde raad eens om hulp ging vragen, snauwde die: ‘Ik ben geen openbare onderstand’. Wij waren diepgelovig opgevoed, maar dat geloof heeft toen wel een knauw gekregen.” “Zelf ging ik kapot aan die situatie: mijn zus in de gevangenis, vader zonder werk. Later vond hij werk in Frankrijk. Collaboratie, ik heb dat altijd verafschuwd. Wij hadden daar niets mee te maken, maar hebben er wel heel ons leven voor betaald.”
Patent gestolen en zware boete Ik zou u het verhaal kunnen vertellen van mijn Antwerpse grootvader, Jef Cornelis, die in het interbellum een metaalconstructiebedrijf had in Deurne. Halverwege de jaren dertig deed hij een uitvinding waardoor liftdeuren niet geopend konden worden als de kooi niet aanwezig was (oorzaak toen van veel ongevallen). Hij werd er zeer welstellend door. Als zeer vroeg lid van het VNV (lidnummer bij de eerste 100, vertelde hij later) werd hij natuurlijk opgepakt in 1944. Hij riep zijn meestergast, een Jood, op als getuige ter verdediging. De Joodse meestergast en zijn familie hadden de oorlog zonder problemen overleefd. De brave man getuigde tegen mijn grootvader! Hij beweerde zelfs dat de uitvinding de zijne was… En de rechtbank volgde hem, met als grond: “Jef Cornelis moet veel invloed gehad hebben bij de bezetter.”
Erfenis van miljoenen franken schuld Dat zijn zoon, mijn vader, toen nog aan het oostfront zat, zal ook niet geholpen hebben, vrees ik. Jef werd veroordeeld voor vele miljoenen franken en zijn firma ging ten onder. De nieuwe (Joodse) eigenaar van het patent verkocht dat aan de liftenfirma Thiery. Later (ergens in de jaren vijftig, denk ik) werd mijn grootvader directeur van een dochterfirma van Thiery, omdat de bazen ervan inzagen dat hij hen anders het leven zuur zou kunnen gemaakt hebben. Besluit: hij had toch nog een goede oude dag… Zijn schuld aan de onstaat België bleef echter van kracht. Toen grootvader overleed, heeft mijn vader de erfenis natuurlijk moeten weigeren. Toen ik 21 werd, heb ik dat herhaald. Ik denk niet dat de onstaat België nog probeerde mijn dochters voor de sekwesterschuld te laten opdraaien toen die meerderjarig werden. Mijn Limburgse grootvader, VNV-burgemeester van Kuringen (nu Hasselt), werd ervan beschuldigd dat hij met overvliegende V1-bommen communiceerde via lichtsignalen! De beschuldiging kwam van een boer waar mijn grootouders toen inwoonden. Ook hij werd opgesloten, net als mijn moeder, die in Hasselt de haren werd afgesneden op 17-jarige leeftijd. Haar misdaad? Zij was de dochter van een oorlogsburgemeester.
“Man sieht sich immer ein zweites Mal” Maar ´t kan verkeren, zei Bredero, en in Duitsland zegt men “Man sieht sich immer ein zweites Mal.” Kort nadat mijn vader vrijkwam, ging hij met de splinternieuwe DeSoto van zijn oom, bij wie hij werkte, met zijn toenmalig lief (mijn moeder) een pintje drinken in Antwerpen. De auto parkeerde hij aan Brabo… De parkeerwachter bleek een ex-cipier uit de Begijnenstraat te zijn, die mijn vader herkende. Mijn vader gaf hem een dikke fooi! “Dank u wel, meneer”, kwam er met veel tegenzin uit. Op een bal van het Sint-Maartensfonds vernam mijn moeder jaren later nieuws van haar ‘repressiekapper’. De zus van de ‘repressiekapper’ was ondertussen met een oud-oostfronter gehuwd! DIRK CORNELIS - STEKENE
Het verhaal van een
Fabriekswachter
André Moyson was amper 18 toen de oorlog uitbrak en hij ontsnapte maar nipt aan de dienstplicht in het Belgische leger. Zijn “klasse” (lichting) was de eerstvolgende die zou opgeroepen worden, maar de Duitse inval in mei 1940 en de daaropvolgende snelle ineenstorting van het Belgische leger beslisten daar anders over. André, toen nog inwoner van Asse, probeerde dan ook, net als iedereen, zo snel mogelijk het leven van alledag weer op te nemen, zo goed en kwaad als dat kon. In zijn geval betekende dat gaan werken. Hij had een job als schrijnwerker in een atelier te Sint-Genesius-Rode. Het was daar, op zijn werk, dat de oorlog hem uiteindelijk inhaalde. Doordat de Duitse economie beroofd was van veel arbeiders en technici die aan het front vochten, was men in de bezette gebieden begonnen met het ronselen van werkkrachten. Toen dat onvoldoende succes opleverde, besloot de Duitse bezetter over te gaan tot het opeisen van jonge werkkrachten. Aan alle bedrijven werd gevraagd een lijst op te stellen van werknemers die in de leeftijdscategorie vielen van de drie legerklassen die zouden opgeroepen geweest zijn mocht de oorlog langer hebben geduurd. Ook de werkgever van André kreeg die vraag en kon niet anders dan diens gegevens door te spelen. André mocht zich dus verwachten aan een oproep om zich aan te melden voor werk in Duitsland. Omdat gaan werken in Duitsland zowat het allerlaatste was wat André wilde doen, besloot hij onder te duiken; hij ruilde Asse voor Hekelgem, waar zijn lief Emmerence woonde. Hij kreeg onderdak bij het gezin van Bert Van de Perre, trambestuurder te Brussel, zijn vrouw Angélique De Nil, hun oudste dochter Emmerence en de jongere Yvonne en Alfons.
mando, onder de naam Vlaamse Wachtbrigade. Midden 1944, na de landing in Normandië, werden de leden van niet-Duitse paramilitaire milities opgenomen als Wehrmachtsangehörige. Met jongeren van de Vlaamse Wachtbrigade, die daarvoor al in opleiding waren, werd een Vlaamse Flakbrigade gevormd. Op zijn hoogtepunt telde de Vlaamse Fabriekswacht zo’n 2.500 leden. Werken als fabriekswachter betekende dus instaan voor de beveiliging en bewaking van gebouwen of installaties; André werkte in 1943 bijvoorbeeld meestal als bewaker van een grote garage aan de Bergensesteenweg te Brussel, waar het Duitse leger vrachtwagens en personenwagens stationeerde. Tijdens het werk liep André rond bewapend met een geweer dat geladen was met scherpe munitie.
Wapens Zo verschenen bij André ook een aantal verzetsmannen om hem op te pakken. André kende er een paar heel goed; hij had onder de oorlog geregeld kogels meegebracht voor de sluikslachtingen die ze samen regelden. François Similon, bijvoorbeeld, was een verre buur. Toen uitgerekend die mannen alles overhoophaalden onder het mom van een zoektocht naar wapens, riep André hen toe dat ze toch wisten dat hij geen wapens had en enkel
Bij een tweede poging was het wel prijs. André had zich net kunnen verstoppen in het bed tussen zijn vrouw en haar zus, toen de witten het huis binnenvielen. Ze hadden niet eens door dat André onder hun neus in het bed lag, maar ze begonnen de twee vrouwen te bedreigen. Daarop kroop André zelf onder het deken uit en gaf hij zich over.
Sint-Gillis Deze keer werd hij afgevoerd naar de gevangenis van Sint-Gillis. Hij bracht er een paar maanden door in een cel voor twee, waar acht personen in opgesloten zaten. Het verblijf in Sint-Gillis was een traumatiserende periode. André zag hoe een moegetergde gevangene plots
Luchtbombardement Alles bij mekaar genomen, vond André al na een paar maanden dat het welletjes was geweest. Hij wilde weg bij de Fabriekswacht. Vertrekken bij de Fabriekswacht had echter één groot nadeel: als hij geen Fabriekswachter meer was, kwam hij weer op de lijst van beschikbare mannen voor werk in Duitsland. Hij trad daarom in dienst van een bedrijfje dat onder de vleugels van collaborerende organisaties als VNV en DeVlag opereerde. Het bedrijf leverde ook bewakers voor panden en terreinen, maar de leden waren in burger gekleed. Het was een mooie tussenoplossing. André ging er opnieuw aan de slag als bewaker. Hij werd gestationeerd te Etterbeek waar hij de voormalige rijkswachtkazerne, toen gebruikt door het Duitse leger, moest bewaken. Hij was er op 7 september 1943 aan het werk toen het complex in de ochtend zwaar getroffen werd door een bombardement van de Amerikaanse luchtmacht. Als bij wonder bleef hij ongedeerd. Vol ontzetting zag André de gevolgen van het bombardement: overal lagen lijken. Er hingen er zelfs uit de vensters. Bij de slachtoffers waren overigens ook een aantal verzet-
Vast inkomen André was dan wel ondergedoken om aan verplichte tewerkstelling te ontsnappen, hij kon vrij in de buurt bewegen. De buren waren op de hoogte van zijn situatie en ze waren solidair. In 1943 overleed Bert, Emmerences vader, en de rest van het gezin keek nu naar André om voor hen te zorgen. Hun angst dat hij hen in de steek zou laten, bleek ongegrond: André was een man die zijn verantwoordelijkheden niet uit de weg ging. Hij trouwde met Emmerence en hij deed zijn best om te leren werken op de akkers. Hij had als halve stadsjongen geen idee hoe dat moest, maar vond steun bij een buurman. Toch bleef het behelpen, tot een andere buur hem voorstelde mee te gaan naar Asse, om daar te gaan werken bij een organisatie die instond voor de bewaking van gebouwen. André trok met hem mee. Aangekomen in Asse, lieten André én zijn broer Omer Moyson zich samen inlijven bij de Vlaamse Fabriekswacht. Daarmee waren meteen hun zorgen over een vast inkomen en voldoende voedsel van de baan. Daarnaast kregen ze ook nog eens een uniform en een opleiding. De voornaamste zaak voor André was echter dat hij niet naar Duitsland hoefde, en dat hij na een shift van 24 uur gewoon 24 uur thuis kon zijn bij zijn gezin. In juni 1943, het jaar waarin André hun rangen versterkte, werd de Fabriekswacht hervormd tot Wehrmachtsgefolge van het Luftgaukom-
uit hun handen blijven tot aan de bevrijding in september 1944. Hoewel hij dacht van alle miserie verlost te zijn, begon een nieuwe periode van ellende voor hem.
slieden, die opgepakt waren voor verhoor en het leven lieten bij dat bombardement. In totaal verloren 327 mensen het leven en vielen er 238 zwaargewonden. André was enorm onder de indruk van wat hij die dag allemaal meemaakte en hij besloot ermee te kappen, ook al zou hij daardoor problemen krijgen met de Duitsers. Hij ging terug naar Hekelgem, waar hij zich schuilhield voor de Duitsers die hem nu zochten. Hij kon echter
wat kogels voor hen had meegebracht. Het leverde hem een slag in het gezicht op van verzetsman Similon. Hoewel geen wapens gevonden werden, werd André toch meegevoerd als collaborateur. Zijn eerste halte was het gemeentehuis van Hekelgem. Hij werd er samen met een paar lotgenoten opgesloten in een kantoortje. Toen hij er zijn oude vriend Remi herkende, degene die hem in 1943 had meegenomen naar Asse en zich samen met André had laten inlijven bij de Fabriekswacht, vroeg André: “Awel jong, hebben ze u ook gepakt?” Tot zijn verbazing antwoordde zijn vroegere maat dat André zich vergiste. Hij behoorde tot de witten en was mee op ronde om zwarten op te pakken!
Omgekocht Van Hekelgem werd André naar Aalst gevoerd, naar de Pupillen (school in Aalst, tijdelijk interneringskamp), waar hij zeer hard werd aangepakt. Hij zag er tot zijn ontzetting hoe een kennis uit Hekelgem een jongeman hardhandig met het gezicht door een ruit duwde, en hij kreeg er zelf ook rake klappen. Een geestelijke die hem naar een cel moest voeren, sloeg met een geweerkolf zo lang op de tenen van André dat hij daardoor al zijn teennagels verloor. Uiteindelijk kwam André terecht in Asse, waar hij in een school opgesloten werd. Omdat zijn moeder, die nog in Asse woonde, wist dat de leefomstandigheden erbarmelijk waren, probeerde ze een bewaker om te kopen. De man kreeg 50 frank toegestopt (1,25 euro), in die tijd een meer dan behoorlijk bedrag, om een boterham aan André te geven. Eens hij het geld aangenomen had, presteerde die bewaker het echter om voor de ogen van de moeder de boterham rustig zelf op te peuzelen. De bewaking was er niet optimaal, zodat André, samen met Frans De Woest, een andere ex-Fabriekswachter, kon ontsnappen. Dagenlang sliep André iedere nacht ergens anders, telkens bij vrienden of kennissen. Uiteindelijk keerde hij gewoon terug naar de Veldekenslos te Hekelgem. Maar daar was de solidariteit van onder de oorlog verdwenen. Een buurtbewoner siste gemeen naar Emmerence, de vrouw van André, dat hij haar man zou neerschieten als een hond, zodra hij haar man zou vinden. Het duurde dan ook niet lang vooraleer men opnieuw op de deur klopte om André te arresteren. De eerste poging mislukte, omdat hij meteen op de loop ging, dwars door de tuin en de omliggende velden.
iemand tussen de bewakers zag staan die hij herkende als de man die hem had opgepakt en daarna zijn huis had afgebrand. De gevangene stormde woest vooruit en voor iemand er erg in had, had hij de bewaker vastgegrepen en over een balustrade naar beneden gegooid. Later maakte hij mee hoe een knappe jonge vrouw uit Vilvoorde, die ook vastzat wegens collaboratie, in de gevangenis werd verkracht door niet minder dan achttien mannen. Ze overleefde het niet… André bleef in die omstandigheden opgesloten, tot hij werd opgehaald voor zijn proces. Samen met een vrachtwagen vol lotgenoten werden ze naar de rechtbank gevoerd. Hij was een van de weinigen die een advocaat hadden. André had zijn raadsman nog nooit gezien. Die bleek ingehuurd door een tante van André, die daar 20.000 frank (500 euro) voor had moeten betalen, in die tijd een astronomisch bedrag. Kennelijk moet de advocaat zijn werk goed gedaan hebben, want André kreeg de vraag of hij tevreden was met een straf gelijk aan de tijd die hij al had doorgebracht in de gevangenis. André was daar bijzonder tevreden mee, en hij mocht vrijgelaten worden, oordeelde de rechtbank. Hij verloor wel zijn burgerrechten, een straf die veel collaborateurs kregen, maar waarvan André zich weinig aantrok. Toch moest hij eerst mee met de rest, terug naar de gevangenis, om daar dan officieel in vrijheid gesteld te kunnen worden. Bij het verlaten van het gerechtsgebouw bespraken de mannen hun straffen. André riep hen blij toe dat hij zou vrijgelaten worden. Meteen daarop sloeg een boze bewaker hem met de kolf van zijn geweer in de hals. Een dag later was André weer thuis en was zijn oorlog eindelijk afgelopen. André kon na de oorlog als vakman snel terecht in de fabriek van Volkswagen te Vorst, waar hij tot zijn pensioen werkte. In de jaren zeventig vroeg en kreeg hij zijn burgerrechten terug. Hij bleef zijn hele verdere leven samen met zijn Emmerence in de Veldekenslos wonen. In 2006 overleed hij. Emmerence volgde hem in 2009. Ze liggen samen begraven op het kerkhof van Hekelgem. Dit verhaal werd opgetekend en uitgeschreven door Tim t’ Kint en werd eerder gepubliceerd op de webstek www.oorlogsverhalen.be. Overgenomen en ingekort met toelating van de auteur.
Op slag Vlaming Betreffende uw vraag om getuigenissen over de repressie, kan ik enkel vertellen wat mijn ouders mij hebben overgeleverd. Zelf ben ik geboren op 10 februari 1945. Mijn ouders hebben gewacht tot ik een zekere ouderdom had om mij over hun verleden in te lichten zonder enige overdrijving of overdreven emoties. Mijn vader – tandarts in Beveren – was anoniem aangeklaagd; hij zou de Romeinse groet, ook wel eens de Hitlergroet genoemd, gebracht hebben. Hij werd opgepakt en overgebracht naar het Hechteniskamp van Lokeren. Mijn moeder werd alzo een van de vele pakjesdraagsters en moest telkens spitsroeden lopen op weg naar het kamp van Lokeren. Bij een van de bezoeken aan het kamp was er een jonge (plusminus 16-jarige) gewapende bewaker die het nodig vond om met de kolf van zijn geweer in de buik van mijn moeder te slaan om zo, volgens zijn zeggen, te zien of er geen extra brood in zat. Op dat ogenblik was mijn moeder in verwachting van ondergetekende. Is het die slag die me Vlaming heeft gemaakt? Wie zal het zeggen? Over de behandelingen in het kamp hebben mijn ouders weinig losgelaten. Ze vertelden enkel dat de gevangenen opgesloten zaten in konijnenkoten. Dat de bewakers geen lieverdjes waren, bleek onder meer door het feit dat ze ostentatief soms … in de soep plasten. Uit brieven die we nog hebben, blijkt dat advocaten misbruik maakten van de situatie, door hoge bedragen te vragen en valse beloften te doen. Mijn vader is dan vrijgekomen, maar mocht als tandarts een hele periode niet in zijn woonplaats Beveren komen.
Ter dood Wat de grootvader langs moeders kant betreft, die was beenhouwer in Sint-Niklaas en terminaal ziek. Ook bij hem ging het schorremorrie van de straat de boel komen kapotslaan, maar hij ging in zijn poort staan, met zijn grootste hakmes in de hand, en riep hen toe: “De eerste die hier een vinger uitsteekt, zal er niet goed van zijn!” Dat zette hij kracht bij met: “Ik voel me Jan Breydel!” En de heldhaftige meute trok voorbij. Verder heb ik nog een brief waarin mijn oom veroordeeld werd - zonder enig proces - tot de dood met de kogel. Hij was eerst in militaire dienst geweest om het Belgische grondgebied te verdedigen, maar was later als Vlaams en christensoldaat gaan vechten aan het oostfront tegen het ongelovige communisme. Deze brief werd zo maar naar zijn ouders gestuurd. Een proces was niet nodig, want zijn graf ligt in een van de Baltische staten, waar hij gesneuveld was. Dat kwamen ze later te weten… Verder herinner ik me nog dat het huis tegenover ons huis in Beveren, dat van Dr. Gerard De Paep*, beklad was met hakenkruisen. Die bleven op de blauwe hardsteen staan tot ergens in 1949. De gemeente zat ermee verveeld en maande de dokter aan deze te verwijderen. Zijn antwoord was typisch De Paep: “Ik heb die daar niet op geschilderd, dus ik moet die er ook niet afdoen.” Tot hier wat ik zoal weet van die triestige jaren. DIRK CALLENS (* Dokter Gerard De Paep werd in 1944 opgepakt en veroordeeld tot drie jaar opsluiting die hij uitzat in Lokeren. Zijn zaak kwam echter opnieuw voor, en in februari 1949 werd hij door de krijgsraad veroordeeld tot een gevangenisstraf van nog eens vijf jaar. In 1950 werd hij vervroegd vrijgelaten en in 1962 werd hij in ere hersteld. Hij werd nadien actief in de Volksunie.)