Repressienummer. Bijlage bij ‘t Pallieterke van 11 september 2019
De repressie in cijfers De voorbije dagen werd u bedolven onder de berichtgeving over de bevrijding, 75 jaar geleden. Zoals we verwacht hadden, werd er nauwelijks aandacht besteed aan het andere aspect. In de nasleep van de bevrijding werden in België tussen de 80.000 en de 100.000 mensen opgepakt en tijdelijk opgesloten, dit in de periode september tot december 1944. De dagen en weken voor de bevrijding waren al zo’n 15.000 collaborateurs naar Nederland of Duitsland gevlucht. Sommigen met familie, anderen moesten noodgedwongen vrouw en kinderen achterlaten. Een groot aantal zou nooit nog naar het vaderland kunnen terugkeren. Bij de geïnterneerden zaten ook een groot aantal ‘vergissingen’, mensen die verkeerdelijk waren opgepakt door de weerstanders. Sommigen werden al na enkele dagen vrijgelaten, maar meestal duurde het weken vooraleer men de vergissing had ingezien. In die dagen werden 405.057 dossiers wegens collaboratie opgesteld: daarbij de leden van VNV, Rex, Verdinaso, Rex, de leden van de vrouwenafdeling van de partijen, de Oostfronters (ongeveer 10.000 Vlamingen en 6.700 Walen), en de andere militaire onderdelen zoals NSKK en Kriegsmarine (alles samen zo’n 25.000 man). Dan waren er nog de 600 à 700 meisjes die zich hadden aangemeld als verpleegster bij het Deutsches Rotes Kreuz). Dan waren er ook nog de mannen die vrijwillig naar Duitsland waren getrokken om er te werken (zo’n 58.748 dossiers). Daarnaast was er ook nog de culturele en de economische collaboratie. Minder ideologisch was de omgang van vrouwen met Duitse soldaten. Er bestaan geen cijfers voor België, maar in Nederland is er sprake van een 140.000 vrouwen die een relatie hadden met een Duitse soldaat. Zo zouden er in Nederland een 15.000 kinderen uit dergelijke relaties geboren zijn. Ik meen dat hetzelfde aantal mag geprojecteerd worden voor België.
Lynchmoorden De eerste weken van september 1944 was de straatrepressie ongemeen hard. Bij vrouwen werd de haren afgesneden, meestal publiekelijk. Over het aantal verkrachtingen is nooit onderzoek gedaan. Arthur De Bruyne schrijft in een artikel uit 1978 dat er in de periode september/oktober zo’n 450 vrouwen verkracht werden… in de provincie Limburg alleen al. Meer dan de helft van die 450 werd later in vrijheid gesteld bij gebrek aan bewijzen…De enige zuster van Theo Brouns werd in september 1944 aangehouden door de weerstand, waarna zes leden van de Witte Brigade haar mishandelden en verkrachtten. Zij werd zwanger door die verkrachtingen en zou later sterven bij de bevalling. Extrapoleren we dat naar de andere Vlaamse provincies, dan is er direct sprake van een 4.500 tot 5.000 verkrachtingen. En dan spreken we enkel over de periode september/oktober... Ook over het aantal lynchpartijen en moorden lopen de cijfers uiteen. In Tongeren werden vijf collaborateurs eerder willekeurig, maar wel zonder proces geëxecuteerd. Over de moord op meester De Vos en Pierre Cornelis kon u in vorig nummer lezen. In totaal schat men het aantal dodelijke slachtoffers van de straatterreur op een 120. Ook hier is het moeilijk om correcte cijfers te geven: mannen als Frans Ketels, Jeroom Leuridan, Ernest Van der Hallen, Dom Modest van Assche,… stierven pas maanden of jaren na hun arrestatie, maar wel ten gevolge van de slechte behandeling tijdens hun gevangenschap.
Overleven Dat was de straatrepressie die tussen 4 september 1944 en einde mei 1945 door België raasde. Dan volgde nog de gerechtelijke repressie: 53.000 mensen werden uiteindelijk veroordeeld. Duizenden zaten in afwachting van een proces opgesloten in overvolle gevangenissen en interneringskampen. Honger, vernederingen en een gebrek aan hygiëne waren hun deel. Velen waren onwetend over hun dossier en hadden geen flauw idee wanneer hun proces zou voorkomen. Ondertussen moesten de achtergebleven vrouwen maar zien dat er een inkomen was en dat de kinderen naar school konden. Dat laatste was evenmin eenvoudig, want in heel veel scholen werden kinderen van ‘zwarten’ geweigerd. Er is nog geen inventaris gemaakt hoeveel woningen van ‘zwarten’ (of vermeende ‘zwarten’) er geplunderd werden of in brand werden gestoken. Alleen al in Knokke werden 20 huizen geplunderd. De getuigenissen in dit en vorig nummer van ’t Pallieterke bewijzen dat de vernieling van eigendommen van collaborateurs stelselmatig gebeurde. Het gaat niet over enkele woningen, maar over duizenden woningen. In een Vlaamse krant – ik noem geen namen – stond te lezen dat tijdens de bevrijding de collaborateurs werden opgesloten in de leeuwenkooien van de Zoo. In die ene zin – meer werd er niet geschreven – werd door deze krant de hele straatrepressie samengevat. Mensen hebben geen flauw idee meer wat er in de maanden na de bevrijding heeft plaatsgevonden. Het is een stukje geschiedenis waar België niet trots op moet zijn. Daarom wordt het bewust uit het collectief geheugen weggegomd. Maar wat gebeurd is, is gebeurd.
KARL VAN CAMP
Een ongelooflijk verhaal In zijn “Kinderen van het repressiecircus” vertelt Xavier van Lauwe het verhaal dat zijn vader graag vertelde als ‘kers’ op de repressietaart: het ongelooflijke verhaal van Norbert B., zijn gewezen medespeler bij toneelbond ‘Voor Onzen Stam’. De man zat opgesloten in kazerne Weyler, behoorlijk aangeslagen omdat hij zijn hoogzwangere vrouw thuis hulpeloos had moeten achterlaten. Toch leken weerstanders over een hart te beschikken, want kort na Kerstmis lieten ze de jonge vader voor enkele uren los om in het moederhuis naar zijn pasgeboren zoontje te gaan kijken. Hij kreeg een vrijbrief mee, maar nog diezelfde avond moest hij om zes uur stipt weer binnen zijn, of anders zou hij het zich beklagen. In die dagen van volslagen wanorde en gemis aan enig wettelijk gezag, had de jonge vader vrij gemakkelijk kunnen onderduiken, maar de ‘staatsgevaarlijke toneelspeler’ was er blijkbaar een van de brave soort. Ook al omdat hij in heel die sfeer van ‘witte’ terreur, doodsbang was geworden, stapte hij inderdaad om klokslag 18.00 uur, met een pakje onder de arm, door de kazernepoort. Wie schetste zijn verbazing toen hij een gewapende schildwacht hem hoorde toesnauwen: “Halt! Wa komde gij hier doen?” ‘Ik moet hier om zes uur binnen zijn, meneer.’ ‘Da kan iedereen zeggen!’ “Maar meneer, laat mij toch door, of ik ben te laat!” Norbert B. zag een geweer dreigend op hem gericht worden: “Gij komt hier nie binnen of ik schiet!” “Maar ik heb een bewijs!” “Laat zien!” N.B. haalde zijn vrijbrief boven. De welopgevoede weerstander rukte die uit zijn bevende hand en hield hem… ondersteboven om te lezen wat erin stond. Na enkele minuten begon hij heftig van nee te schudden, verfrommelde het bewijsstuk en stak het in zijn broekzak. “Maak da ge weg zijt, gij komt hier nie binne!” Een eindje verder kreeg een andere cipier het rare tafereel in de
gaten en die kwam toegelopen en vroeg wat er aan de hand was. “Die kerel wil per se binnen, sergeant, met een vals papier.” Hij haalde het verfrommelde bewijsstuk uit zijn broekzak: “Kijk, hier!”
Geen geld voor suikerbonen De ‘sergeant’ bleek, gelukkig voor het bedreigde vaderland, geen analfabeet te zijn: “Gij se kloefkapper! Ziede dan nie dat die vuile zwarte smeerlap hier binnen moet zijn? ’t Is een van onze gevangenen, mutten!” N.B. kreeg zijn bewijsje terug, groette beleefd zijn ‘redder’ en stapte naar zijn barak, waar hij aan
zijn lotgenoten uitdeelde wat zijn vrouwtje als doopsuiker had klaargemaakt: gedroogde walnoten. Die waren allemaal in een gekleurd papiertje gewikkeld, want voor suikerbonen was er geen geld… Mijn vader, schrijft Xavier, kreeg nog zijn gemoed vol toen hij dat echt beleefde kerstverhaal vertelde, maar grinnikte als hij het had over die bewaker, een ‘ex-boefer’, die hem ooit hooghartig toesnauwde: ‘Gevangenen hebben geen recht!’ Een week later vloog die kerel namelijk zelf achter de tralies, wegens het ‘ontvreemden van militair eigendom’. H. VAN OEVELEN
Ik kan ze niet vergeten Ik was bij de bevrijding een meisje van 13 jaar oud, en mijn zuster was 18 jaar. Mijn vader was zelfstandig schrijnwerker en hij was lid van het VNV. Achter het ouderlijk huis had hij zijn werkatelier. Toch besloot hij om in Duitsland als vrijwillige arbeidskracht aan het werk te gaan. Vader was dus afwezig – hij werk- heel katholiek. Pas na zes maante in Duitsland – toen de Witte den kwam mama vrij. Toen papa Brigade voor onze deur stond in uit Duitsland terugkeerde, werd hij natuurlijk opgepakt. Hij heeft Wilrijk. Mama werd opgepakt en opge- vijf jaar vastgezeten. Ons huis was ondertussen aangeslagen en sloten. De inboedel van ons huis verkocht. We hebben er nooit een werd verwoest en de werkplaats frank van gezien. Terwijl vader van papa, waar alle machines vastzat, ging moeder uit werken. stonden, werd geplunderd. Ze Toen hij vrijkwam, is vader terug hebben onze meubelen door het begonnen als schrijnwerker. Hij raam naar buiten gesmeten. Ge- kon ergens tweedehandsmachilukkig konden wij, de twee doch- nes op de kop tikken. Die manters, terecht bij onze grootouders. nen van de Witte Brigade die voor Het was zwaar. Onze moeder was onze deur stonden en ons moeder helemaal niet met politiek bezig, meenamen, kan ik niet vergeten. ze was nergens lid van. Ze was wel Nooit. MEVR. BOLSENS
De bevrijding van Denderleeuw
Gemeenteontvanger betaalt de prijs Op zondag 3 september 1944 reed de ‘Witte Brigade’ rond 19 uur het dorp binnen. De toestand was chaotisch. Twee verzetsgroepen waren simultaan actief. Zowel het Geheim Leger als de OMBR (Organisation Militaire Belge De Résistance) voerde arrestaties uit. Vier huizen werden in brand gestoken, waaronder de woning van de oorlogsburgemeester. Een tiental woningen werden geplunderd. Ganse inboedels werden daarbij door een uitzinnige bende vernield. Er werden in Denderleeuw meer dan 100 mensen aangehouden en overgebracht naar een detentiecentrum in Oudenaarde. Dat is veel op een bevolking van (toen) amper 7.000 inwoners.
Burcht van het Daensisme
Kletsen van de pastoor-weerstander We kennen Wilfried Haesen als voormalig Radio 2-presentator en als medewerker aan het Zangfeest. De familie is afkomstig uit Meerhout, waar grootvader Haesen veldwachter is met 8 frontstrepen op zijn mouw, een trots aandenken als oudgediende van de Eerste Wereldoorlog. Grootvader was zoals zo vele vinciestraat in Antwerpen. René soldaten Vlaamsgezind van het heeft tot in ’49 vastgezeten in het IJzerfront teruggekeerd en had kamp van Beverlo. Alles stond zeker sympathie voor de Front- onder sekwester en er moest nog partij. Tijdens het interbellum een hoge boete afbetaald. Toen wordt hij lid van het VNV. hij uit de gevangenis kwam, waAls de Tweede Wereldoorlog ren hij en zijn ouders totaal bedreigt, wordt zijn zoon opge- rooid. Gelukkig kon hij aan de roepen en die belandt na de slag bij meubelmakerij De Roeck 18-daagse veldtocht in het zui- in Mechelen. den van Frankrijk. Uiteindelijk In 1952 trouwde hij met Wiske geraakt hij na een lange tocht te- Verbruggen: een DMS-meisje rug in Meerhout. Maar, voor een uit Evere. Die was ook bij de bemeubelmaker is er geen werk en vrijding opgepakt en had vastvader Haesen sluit zich aan bij de gezeten in het Klein Kasteeltje Vlaamse Wacht, een paramilitai- in Brussel. Een jaar later al werd re formatie die instaat voor be- Wilfried geboren. wakingsopdrachten. Die Vlaamse Wacht wordt na enkele jaren “Mijn ouders hebben op veringelijfd bij het Duitse leger en schillende plekken gewoond, in zo belandt vader René (Renaat) Grimbergen, Berchem en MerkHaesen bij de Vlaamse Waffen sem. Maar nooit hebben ze het nog aangedurfd om een eigen SS-divisie Langemarck. huis te kopen. Altijd uit schrik Beverlo dat het in beslag zou kunnen geNa de oorlog wordt hij opgepakt. nomen worden. Ook hadden ze Het ouderlijk huis in Meerhout een huwelijkscontract opgesteld wordt geplunderd en in brand met scheiding der goederen, zogestoken. René krijgt aanvan- danig ook dat ik, hun kind, nooit kelijk de doodstraf. Hij behoort zou kunnen opdraaien voor het tot de lichting van de vroegste afbetalen van de boetes”, aldus en dus zwaarste veroordeli- Wilfried. ngen. Zijn voorarrest zit hij uit in de Begijnenstraat, waar hij meer Ondanks alle miserie die vader dan eens slaag krijgt, o.a. van een Haesen had meegemaakt, engapastoor-weerstander. Hij houdt geerde hij zich in de Volksunie, er een antiklerikaal gevoel aan de Vlaamse Kring Groeninghe over. De ouders, René en zijn zus in Merksem en in het Sint-Maarmogen niet langer in Meerhout tensfonds. wonen en verhuizen naar de Pro- KARL VAN CAMP
Pelikaanstraat Antwerpen (4-9-1944) Foto Cegesoma
Denderleeuw kende een woelige politieke geschiedenis. Het was na de Eerste Wereldoorlog een van de stevigste burchten van het daensisme. In 1934 verloren de daensisten hun volstrekte meerderheid, maar ze bleven meebesturen in een coalitie met de socialisten. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 vormden ze samen met het VNV een kartel; maar verzeilden op de oppositiebanken… In 1941 kwam het VNV, door toedoen van de Duitse overheid, aan de macht. Het oorlogscollege rekruteerde tijdens de bezetting actief voor de Vlaamse Wacht en voor de Fabriekswacht. De VNV-afdeling ronselde vrijwilligers voor het Vlaams Legioen. Eén van hen, Benoni Snel, werd één van de eerste gesneuvelden en hij kreeg zelfs een straatnaam. Een misdienst voor de gesneuvelde oostfronter groeide, begin 1942, uit tot een grote manifestatie met een toespraak van VNV-leider Staf De Clercq.
Aangezien de VNV-burgemeester onvindbaar was, werd de gemeenteontvanger aanzien als de voornaamste arrestant in de gemeente.
Tijdstip van de rechtszaak bepaalt de strafmaat Zijn wedervaren toont hoe onrechtvaardig de repressie vaak was. Het moment van de aanhouding, en vooral het moment waarop men gevonnist werd, bepaalde voor een deel de strafmaat. In zijn geval kon dat niet slechter verlopen. Zijn rechtszaak in mei ’45 viel samen met de bevrijding van de concentratiekampen en de terugkeer van de politieke gevangenen... Ondanks een flinterdun dossier werd hij op 23 juni 1945 veroordeeld tot vijf jaar hechtenis en tot het levenslange verlies van zijn burgerrechten. Een veel zwaardere straf dan heel wat oorlogsburge-
meesters en schepenen kregen die later berecht werden. De repressie kreeg later heel wat juridische kritiek. Niet onterecht, zoals blijkt uit volgend bizar element uit de rechtszaak van de gemeenteontvanger. Om de ‘Duits-gezindheid’ van de beschuldigde aan te tonen, verwees de krijgsauditeur naar zijn aanwezigheid op de herdenking van oostfronter Benoni Snel… Omdat de beklaagde zijn aanwezigheid ontkende, toonde de auditeur een foto uit het dossier als bewijs. Toen bleek dat de gemeenteontvanger op de foto niet te zien was, getuigde de politiecommissaris die het onderzoek voerde “dat de beschuldigde zich achter een andere ambtenaar bevond en door zijn kleine gestalte niet zichtbaar was…” De foto en de beschuldiging bleven als bezwarende elementen verder spelen tijdens de rechtszaak. (zie foto) Arthur Boschmans kwam uiteindelijk na zesentwintig maanden hechtenis onder voorwaarden vrij en kreeg later eerherstel.
JOHAN DAELMAN
Wie blijft, betaalt dubbel… Vlak voor de bevrijding sloeg oorlogsburgemeester Hector Beeckman op de vlucht. Arthur Boschmans, gemeenteontvanger sinds 1934 en dienstleider van de bevoorrading sinds 1941, kwam daardoor in het oog van de storm terecht. Een bende drong zijn woning binnen en vernielde de inboedel, terwijl zijn echtgenote en vier kleine kinderen aanwezig waren. Een dag later werd Boschmans aangehouden door leden van het Geheim Leger.
Kerkdienst Benoni Snel Privéverzameling Johan Daelman
Bizarre ‘rechtspraak’ tijdens de repressie: Als bewijsstuk een foto in het dossier waarop de beschuldigde “door zijn kleine gestalte niet zichtbaar is”… Boschmans stond volgens de verklaring van de politiecommissaris dus achter de man met hoed en bril. Wél zichtbaar op de foto – van links naar rechts: Jef François, provinciaal deputé De Ridder (VNV), Staf De Clercq, Hector Beeckman (oorlogsburgemeester van Denderleeuw), de ‘man met hoed en bril’ waarachter Boschmans zou staan. De persoon op de voorgrond is het Aalsters VNV-kopstuk Ernest Van Den Berghe.
Bomaanslag met vulpenbom
Daders nooit gevonden Enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog waren de Vlaams-nationalisten voorzichtig uit hun figuurlijke schuilkelders gekropen. Mijn grootvader, Willem De Meyer, was als Borgerhoutse onderwijzer voor tien jaren uit zijn ambt ontzet. Na een verblijf van zeven maanden in de ‘hogeschool’ van de Antwerpse Begijnenstraat werd hij voltijds Vlaamse bard. Onder zijn impuls was ook het Vlaams-nationaal Zangfeest heropgestart. Het secretariaat van het ANZ (Algemeen Nederlands Zangverbond, inrichter van onder andere de Zangfeesten) was gevestigd in de nieuwe Borgerhoutse woonst van mijn ouders, Frans De Meyer - zoon van Willem - en Gilberte Winderickx.
Wiegje drie meter verschoven Na heel wat moeilijke jaren waren de activiteiten van mijn grootvader ongetwijfeld een stimulans voor de heropbloei van de Vlaamse Beweging. Het heeft vaderlandslievende kringen geïnspireerd tot een nieuwe ‘heldendaad’. Op zaterdag 12 november 1949 was ik net twee weken oud. Vermoeid door een zware bevalling lag mijn mama (25 jaar) al vroeg in bed. Mijn papa (27 jaar) was in de badkamer en ik lag in mijn wiegje in een kamer naast de slaapkamer van mijn ouders. Omstreeks 22.30 uur klonk een luide knal, gevolgd door een enorme luchtverplaatsing in het huis. Mama dacht onmiddellijk aan een gasontploffing in de badkamer en liep naar mijn slaapkamer. Het
wiegje was drie meter verschoven, maar ik sliep rustig verder. Papa ontsnapte aan een gewisse dood; de wastafel was met grote kracht weggeslingerd. Het interieur van het huis was grotendeels verwoest.
Veel medeleven In een straal van meer dan vijftig meter waren alle ramen gesneuveld. Heel de Stenenbrugwijk stond in rep en roer. Het werd snel duidelijk dat aan de straatkant een “vulpenbom” was geplaatst. Mijn papa was nog helemaal in shock toen hij van een toegesnelde Antwerpse gendarme de vraag kreeg: “Hedde gij vijanden?” Veel Borgerhoutenaars leefden sterk mee met ons. Hun bekommernis ging in de eerste plaats naar mijn mama en haar boreling. Mijn grootouders waren uiteraard sterk aangegrepen door die laffe daad en grootvader Willem besefte goed dat hij er het mikpunt van was. In de binnenlandse en buitenlandse pers waren de speculaties over de dader(s) legio. De meeste Vlaamse kranten beschuldigden de ondergrondse verzetsorganisatie die hiervoor verantwoordelijk was. En de daders? Die werden nooit gevonden!
LIEVEN DE MEYER
Foute beul van Breendonk
aan de vleeshaak Mijn vader was goed bevriend met ene Werner Van Osselaer. Ik herinner mij hem nog goed. Die man was niet getrouwd en een beetje een eenzaat. Direct na de oorlog werd jacht gemaakt op een man die “de beul van Breendonk” werd genoemd. Werner had de pech blijkbaar erg te gelijken op die man. Hij werd opgepakt, verhoord en gemarteld. Ze hebben die mens drie dagen vastgehouden. Ze hebben hem onder meer naakt met het vel van zijn rug aan een vleeshaak gehangen. Gelukkig voor Werner vonden ze de echte beul van Breendonk enkele dagen later. Zonder boe of bah werd Werner vrijgelaten. Hij kreeg zelfs geen verontschuldigingen. Mijn twee zusters moesten hem bij de gevangenis ophalen en naar mijn vader brengen, die zijn wonden verzorgd heeft. Het was een tijd van haat, vergelding en verraad. En elke zaterdag kwam Werner bij ons op bezoek. Gelukkig dat hij mijn vader had. De heer Renders, een lid van de Witte Brigade, heeft eens tegen mij gezegd: “Zowel de witten als de zwarten hebben fouten gemaakt.” Ik denk dat dit een eerlijke beoordeling is. Ik vond dat ik dit verhaal moest opsturen, in gedachtenis van een eenvoudig man die niemand kwaad had gedaan en zo onmenselijk werd behandeld. H. VAN EYCK
Chirurgie, soep en kolen Ik ben net vóór de Tweede Wereldoorlog geboren en was juist vijf jaar toen ik geconfronteerd werd met wat later als repressie bestempeld werd. Ik was vijfde kind in een gezin van dertien, waarvan vader geneesheer-chirurg was. In 1935, kort na zijn huwelijk, liet vader een groot huis bouwen in Oostende (thans beschermd als creatie van de toen bekende architect Jozef De Bruycker). Als bewuste (niet-strijdende) Vlaming stond hij erop dat alle briefwisseling met de overheid in het Nederlands gebeurde, dus niet in de taal (het Frans) van zijn school (in Kortrijk) en universiteitsopleiding (RUG). Als kleuter van vijf zag ik, in de late namiddag, bij terugkeer van school, de brandstichting bij één van onze buren; hun huisraad ging op in vlammen. Ik zag helemaal geen reden waarom “die stoute mensen” tot zoiets in staat waren... Feit is dat diezelfde “stoute mannen” de voorgevel van ons huis poogden te versieren met hakenkruisen als aanduiding voor de brandstichters die de volgende morgen hun werk zouden voortzetten. De brandmerking beperkte zich tot een klats pikzwarte teer op de voorgevel. Gelukkig bleef de brandstichting uit, omdat de gendarmerie door ons vader tijdig verwittigd was en zo verdere ravage uitgesloten was...
Kolen De verklaring hiervoor is pas heel wat later duidelijk geworden. Vader werd door Jan met de pet als ‘zwart’ beschouwd omdat hij meer kolen kreeg van de Duitsers voor de huisverwarming en omdat hij als enige Oostendenaar zijn auto mocht behouden, zowel in volle oorlogstijd als bij de aftocht van de vijand. De reden van die ‘verwennerij’ had niets met politiek te maken; dat was het gevolg van het feit dat na elk bombardement mijn vader – de enige chirurg toen aan de kust – als eerste burger de straat op moest om zo snel mogelijk het ziekenhuis te bereiken, waar de getroffen burgers soms in groten getale naartoe werden gebracht. De ko-
lenbegunstiging was nodig voor de verwarming van twee klaslokalen die thuis werden ondergebracht nadat de parochieschool was platgebombardeerd. Ook de familie van de werkster had haar toevlucht bij ons gezocht, omdat ook hun woning vernield was. En wekelijks werd in de garage gestookt bij de soepbedeling voor de getroffenen (vader was voorzitter van Winterhulp). Gelukkig woonden we in een groot nieuw huis, en hadden we een gendarmerie die gelukkig beter wist. Dit hele verhaal kwam bij mij terug boven omdat een recent feit dit opdrong. Bij de verkoop van ons (geklasseerd) ouderlijk huis werd een relatief jonge Schotse vrouw de nieuwe eigenares. Als journaliste (?), mode-experte en kunstenares (?) vertelde ze, ter gelegenheid van een interview in een Engelstalig Brussels blad, dat ze thans eigenares was van een geklasseerde woning “die eerder toebehoorde aan een bekende Oostendse chirurg, die nazisympathieën had.” Dit is voor ons en de hele familie onbegrijpelijk dat bij ongetwijfeld Oostendse informanten dergelijke fantasieën nog steeds leven. Oprechte groeten van een abonnee, wiens vader-zaliger van den beginne af Pallieter-fan was...
FRANS DEPUYDT
(nvdr: architect Jozef De Bruycker (°1891) was onder meer actief in Verdinaso en VNV, en was als architect bekend in Vlaamsgezinde kringen. Hij werd door de bezetter in 1941 aangesteld als schepen in Roeselare. Enkele maanden na een operatie overleed hij, op 3 maart 1942. En wat lezen we op Wikipedia: “Zijn archief ging in de nadagen van de Tweede Wereldoorlog verloren”… De lezer mag zelf oordelen over deze eufemistische omschrijving.)
Het schuim
van de straat Omdat Felix D.C. vastzat wegens ‘onvaderlands gedrag’, zaten zijn vrouw, die ziek was, en hun twee dochters met een bang hart af te wachten wat hun te wachten zou kunnen staan. Zij woonden namelijk naast een dokter die heel de oorlog van de Duitsers had moeten controleren of mensen gezond genoeg waren om in Duitsland tewerkgesteld te worden. Als dokter bij de Werbestelle had de arts heel veel mensen werkongeschikt weten te verklaren, maar omdat hij niet iederéén had kunnen afkeuren, was de man gevangengenomen in afwachting van een veroordeling wegens samenwerking met de vijand.
Dappere priester En jazeker, die ochtend zagen de drie dames een woeste bende optrekken naar de praktijk van ‘kozijn-doktoor’. Eens ze met hem klaar zijn, kunnen wij het schorremorrie bij ons verwachten, vreesden de dames, toen zij een ruit aan diggelen hoorden rinkelen en een paraplubak de straat op zagen vliegen. Bij de dokter was heel de wachtkamer verwoest en het gepeupel maakte aanstalten om aan de consultatiekamer te beginnen. Dat was buiten de broer-priester
van dokter V. gerekend. Die zette zich in soutane in de deuropening om de bende de weg te versperren. Een wijf wou zich prompt doen opmerken bij de rest van de vaderlandse helden en verkocht de moedige geestelijke een mep in zijn gezicht. Daar bleef het bij, omdat er nog iets onverwachts gebeurde. Buren waren naar café ‘Den Tourist’ aan de Antwerpsesteenweg gelopen en het toeval wou dat ze daar een Engelse legerpiloot aantroffen die achter zijn pintje zat te bekomen van de lange tijd dat hij ondergedoken had gezeten. En laat het nu net dokter V. zijn geweest die hem een veilig onderduikadres aan de hand had gedaan. De Brit liet zijn pint staan en joeg het gespuis uit het doktershuis, tot grote opluchting van de doodsbange dames van daarnaast. En hoed af voor de priester in soutane, die het tegen het schuim van de straat had durven opnemen. HECTOR VAN OEVELEN
Afbeelding boven en artikel rechts uit ‘t Pallieterke van 10/10/1946 en 9/10/1947
Na zes weken in Sint-Gillis
“We hebben de verkeerde” Mijn vader Leo Stuckens was geboren in 1902. Hij werd flamingant toen hij als student burgerlijk ingenieur zijn ingangsexamen aan de universiteit van Gent is het Frans moest afleggen. Dat vond hij onrechtvaardig. Hij werd actief in het Algemeen In oktober 1944 is de Witte Brigade Vlaamsch Hoogstudentenverbond. hem komen halen, op zijn kantoor In 1928 stond hij mee aan de wieg bij Gevaert. Hij werd afgevoerd van de Vlaamse Ingenieursvereni- naar de gevangenis van Sint-Gillis ging (VIV). Hij woonde in Mortsel, in Brussel. Daar werden alle gevanen bij de fabrieken Gevaert konden genen slecht behandeld. Er was te ze een burgerlijk ingenieur gebrui- weinig tot zelfs geen eten. De gevanken. Hij werd er lid van de raad van genen werden gepest en geslagen. De bewakers van de Witte Brigade beheer. plasten in de soep, in het zicht van Te weinig eten de gevangenen. Maar de honger was Voor de oorlog was hij lid van het groter dan de afschuw voor wat ze VNV. Toen de Duitsers ons land bin- gezien hadden… nenvielen, verbleef hij net in de Ver- Na zes weken verblijf in Sint-Gillis enigde Staten, waar hij instond voor werd hij vrijgelaten, met deze mede bouw van een nieuwe fabriek van dedeling: “We hebben de verkeerde.” Gevaert. Hij is dan met een vracht- Hij is dan bij Gevaert in Mortsel kunschip naar Portugal gevaren, en nen blijven werken, maar hij was zo via Spanje en Frankrijk naar Mort- gedegouteerd door de gebeurtenissel teruggekeerd. Die reis gebeurde sen dat hij uiteindelijk met zijn gezin clandestien, maar hij had geen keu- naar de Verenigde Staten is uitgeweze; thuis wachtten een vrouw en zes ken. Hij kon daar voor Gevaert aan kinderen. de slag blijven. HILDE STUCKENS
Bij de rijkswacht
Spitsroeden lopen Mijn vader, Frans Geudens, geboren in 1915, werkte in Deurne. Op een dag in ’43 liep hij een kameraad tegen het lijf die kapitein was bij de rijkswacht. De vriend stelde hem voor om ook bij de rijkswacht te komen. Mijn vader had daar wel oren terug in ’52. Ook moest hij een boenaar. Hij deed een aantal ingangs- te betalen van 21.000 frank (nu onproeven en werd opgenomen bij geveer 525 euro), een enorm bedrag de rijkswacht. Wel werd hem ge- in die tijd. Hij heeft zo een tijd elke vraagd lid te worden van het VNV, maand 100 fr. betaald, maar uiteinwat hij ook deed. Zo kwam hij bij delijk is dat gestopt. het Eskadron S terecht, dat bekendstond voor zijn groot aantal Mijn vader was in feite helemaal geen flamingant. Hij kwam eerder Vlaamsgezinde leden. Frans deed dienst in Antwerpen, waar hij onder andere instond voor de begeleiding van geldtransporten en de bewaking van fabrieken. Hij was zelfs van dienst in Mortsel na het luchtbombardement, om de ruïnes tegen plunderaars te bewaken.
uit een socialistisch milieu, maar had zich nooit politiek geëngageerd. Na zijn vrijlating kon hij aan het werk in een rolgieterij. Nog later werkte hij bij het ACV in de Nationalestraat en zo geraakte hij ook in het bestuur van het ACV. Hij was zelfs een tijdje voorzitter van de KWB, de Kristelijke Werknemersbeweging van de parochie Onze-Lieve-Vrouw-TerSneeuw in Borgerhout. JAN GEUDENS
In de Begijnenstraat Vader werd opgepakt en in de gevangenis in de Begijnenstraat opgesloten. Ze zaten daar met zeven gevangenen in één cel. Als moeder met mij (ik was toen 5 jaar) daar op bezoek ging, moesten we telkens spitsroeden lopen aan de ingang. De pakjes die we lieten afgeven, kwamen ook niet altijd op hun bestemming. Vader werd uiteindelijk veroordeeld tot zes maanden voor lidmaatschap van het VNV. Hij had al zes maanden in voorarrest gezeten en kon dus vrijkomen. Natuurlijk was hij zijn burgerrechten kwijt, en die kreeg hij pas
Optocht met collaborateurs op de Antwerpse De Keyserlei Illustratie - Foto Cegesoma
Open brief aan Kristien Hemmerechts, Marc Reynebeau, Koen Aerts en consorten
Geplaagd door heimwee naar de repressie De onmiddellijke aanleiding voor dit stuk is een reactie van Koen Aerts op de bewering van Willy Kuipers dat tijdens de naoorlogse repressie duizenden mensen veel te zwaar en zonder tastbaar bewijs veroordeeld werden. De Standaard van 23 februari citeert Aerts hieromtrent: “De bestraffing van de collaboratie was integendeel opvallend genadig… wat Kuypers vertelt, is niet meer of minder dan een vervalsing van ons historisch bewustzijn.” De repressie opvallend genadig noemen, terwijl die onder meer gezorgd heeft voor de terechtstelling van Borms, een achtenzestigjarige man die dermate kreupel was dat men hem aan de paal heeft moeten binden om hem te kunnen fusilleren. Geef toe, “il faut le faire”. In hetzelfde artikel spreekt Aerts zichzelf overigens tegen. Hij geeft immers terloops toe dat de rechters in het begin van de repressie wel zeer streng optraden om te vermijden dat “het volk het recht in eigen handen zou nemen”. Wat bovendien laat vermoeden dat deze door de VRT gevierde historicus van de UGent er geen graten in ziet dat de strafmaat in die tijd niet door de wet maar door de straat werd bepaald…
Eerste Wereldoorlog Het is vooral mijn bedoeling te reageren op de zwart-witvisie die jullie ons sinds een aantal jaren zonder enige zin voor nuancering proberen op te dringen met betrekking tot wat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog en in de onmiddellijke nasleep ervan in dit land heeft voorgedaan. Een zwart-witvisie die jullie in staat stelt een soort retro-inquisitie te voeren in verband met gebeurtenissen die al bijna driekwart eeuw achter ons liggen en die jullie niet eens hebben meegemaakt. Wat in feite neerkomt op een nieuwe, zij het een louter morele, repressie. Maar deze keer dan aan de hand van processen die uitsluitend gevoerd worden in door u gemonopoliseerde media. Waar dus van verdediging noch verhaal sprake kan zijn, en ook niet van verjaring. Waarbij tevens twee gouden juridische regels worden opzijgezet, enerzijds het “non bis in idem” - het gaat immers vaak over zaken die al lang geleden door een rechtbank werden behandeld - en anderzijds deze die bepaalt dat het overlijden van de beschuldigde de uitdoving van elke tegen hem gevoerde strafrechtelijke procedure met zich mee brengt (de mensen waarover het gaat, zijn meestal allang overleden). Met andere woorden, uw vervolgingsbeleid houdt in geen enkel opzicht rekening met de meest essentiële regels die een democratische rechtspraak in acht zou moeten nemen. Dat een en ander niet zonder gevolg blijft, kwam duidelijk tot uiting toen een aantal parlementairen van de traditionele partijen het nog niet zo lang geleden nodig vond in de commissie Buitenlandse Zaken van de Kamer de pensioenen in vraag te stellen die nog ongeveer 17 hoogbejaarde voormalige oostfrontvrijwilligers van de Bondsrepubliek ontvangen. Pensioenen die dan nog, naar verluidt, uitsluitend bedoeld zijn voor mannen die aan het front op zijn minst 25 procent permanente invaliditeit hebben opgelopen. Niemand zal betwisten dat de Tweede Wereldoorlog een rechtstreeks gevolg was (van de afloop) van de Eerste Wereldoorlog en van
wat zich in de nasleep daarvan heeft voorgedaan. Dit betekent onder meer dat de houding van heel wat mensen tijdens de Tweede Wereldoorlog voor een groot deel bepaald werd door wat ze tussen 1914 en 1918 hadden meegemaakt. Maar als u al aandacht besteedt aan dat eerste wereldconflict (wat niet vaak gebeurt) dan doet u dat op een vrij selectieve en soms ronduit negationistische wijze. Zo sluiten jullie zich al jaren kritiekloos aan bij de stelling van professor, commandeur in de kroonorde en barones Sophie De Schaepdrijver, die verkondigt dat het verhaal van de achteruitstelling van de Vlaamse soldaten aan het IJzerfront een mythe van de Vlaamse Beweging is. Er zou hoogstens van sociale discriminatie sprake zijn geweest en dat zowel jegens Vlaamse als Waalse soldaten. Men moet
de discriminatie van de Vlamingen aan de IJzer wordt besproken. Wie hiervoor blind wil blijven, weigert te begrijpen waarom Vlaamse soldaten die zich vier jaar lang voorbeeldig patriottisch hadden gedragen vurig anti-Belgisch van het front terugkeerden. Om uw eenzijdige voorstellingen van het dossier collaboratie en repressie te nuanceren en waar nodig te weerleggen, lijkt het mij nuttig te herinneren aan wat zich tijdens het interbellum allemaal heeft voorgedaan en waaraan jullie weinig of geen aandacht besteden, tenzij om het met een tremolo in de stem te hebben over de “jaren 30, de zwartste bladzijdes uit onze geschiedenis”. Onnodig te herhalen dat de Eerste Wereldoorlog op militair vlak waarschijnlijk het ergste conflict geweest is dat ooit werd uitgevochten. De soldaten die het geluk hadden die hel te hebben overleefd, keerden in 1918 naar huis met in hun hart de hoop dat de vele gesneuvelden niet voor niets gevallen waren en dat de wereld er voortaan beter zou uit-
verkiezingsoverwinning van Rex in 1936 was er het gevolg van. En dan hadden we het nog niet over de Spaanse Burgeroorlog tijdens de welke beide kampen elkaar in gruwelijkheden evenaarden (meestal wordt de aandacht op het misdadige gedrag van de aanhangers van Franco gevestigd, maar wordt dat van links, dat op zijn minst even erg was, zedig verzwegen). Gans Europa voelde zich passioneel bij dat conflict betrokken en koos partij. Dat was echter niet het geval voor de westerse regeringen, die zich allemaal min of meer angstvallig op de vlakte hielden, uitgezonderd die van Duitsland en van Italië, die omwille van hun engagement ongetwijfeld bij de Francogezinden een zekere sympathie uitlokten. Het spreekt voor zich dat dit alles het vertrouwen van de mensen in de traditionele regimes van hun land sterk deed wankelen. De verwarring bereikte een hoogtepunt, toen de communistische Sovjet-Unie in 1939, samen met het nationaalsocialistische Duitsland dat tot dan toe Stalins grootste vijand was geweest, Polen binnenviel en wat later met
“U voert een nieuwe, morele, repressie via processen in door u gemonopoliseerde media.” nochtans geen geschiedenisspecialist van de Eerste Wereldoorlog zijn, om te weten dat die bewering kant noch wal raakt. Want hoe valt dan te verklaren dat alleen de Vlaamse piotten het nodig vonden zich in de Frontbeweging te organiseren om de wantoestanden in het leger aan te klagen (denk aan de open brief aan koning Albert die op 11 juli 1917 in de loopgraven werd rondgedeeld), terwijl de Walen, die nochtans niet als doetjes bekendstaan, braaf in de pas bleven lopen? Hoe legt u uit dat jonge officieren omwille van hun Vlaamsgezindheid werden gedegradeerd (Joris Van Severen, Jules Charpentier en anderen), dat soldaten die van hetzelfde werden verdacht, zwaar gestraft werden en zelfs naar werkkampen gestuurd werden of in de Parijse gevangenis van Fresne terechtkwamen?
Het interbellum Hoe komt het dan dat de Vlaamse Beweging, die voor 1914 vooral een zaak van intellectuelen was, zich in de modder van de loopgrachten tot een brede en radicale volksbeweging ontpopte, waaruit na de oorlog een politieke partij zou ontstaan die voornamelijk door oud-strijders werd uitgebouwd? Ik verwijs naar het boek “De Frontbeweging” van voormalig journalist Daniel Vanacker, en naar zijn artikels over dat onderwerp in Wetenschappelijke Tijdingen. Ik verwijs naar de Albert I-biografie van professor Velaerts, waarin gewag gemaakt wordt van talrijke verslagen van onder meer parlementaire debatten, ministerraden, enzoorts, waarin
zien. Maar of ze nu bij het winnende of het verliezende kamp hoorden, ze kwamen allemaal van een kale reis terug. Hun respectievelijke landen kenden de ene zware crisis na de andere. Dit was uiteraard het geval voor Duitsland dat eerst in een quasi-burgeroorlog terechtkwam. Bovendien kreeg het land het ten gevolge van het Verdrag van Versailles op economisch vlak zwaar te verduren. Maar ook de zegevierende westerse naties deelden in de klappen. De zware beurscrash van 1929 die Wall Street trof, was over gans de wereld voelbaar. De situatie in Frankrijk was allesbehalve rooskleurig. Het Staviskyschandaal van 1934 veroorzaakte bijna het einde van de republiek. In 1936 kwam daar een volksfrontregering aan het bewind onder leiding van Léon Blum, maar dat belette niet dat in datzelfde jaar een algemene staking gans het land gedurende weken platlegde. Ook België bleef niet gespaard. Het faillissement van de socialistische Bank van de Arbeid zorgde ervoor dat de spaarcenten van tienduizenden arbeiders in rook opgingen. En massa’s boeren die hun geld aan de katholieke Boerenbond toevertrouwd hadden, deelden hun lot toen ook die over de kop ging. Nogal wiedes dat dit voor een ernstige crisis van het regime zorgde. De immense
de toestemming van Duitsland de Baltische republieken ging bezetten. Twee aartsvijanden sloten een bondgenootschap om zich samen aan onafhankelijke naties te vergrijpen en lokten zo de Tweede Wereldoorlog uit…
1940 De klap op de vuurpijl kwam onmiddellijk na 10 mei 1940. De Duitsers hadden al eerder bijzonder gemakkelijk Polen, Denemarken en Noorwegen kunnen bezetten. Hun ‘blitzkrieg’ tegen het Westen verliep zo snel en triomfantelijk dat iedereen ervan overtuigd was dat de vermolmde oude structuren het totaal begeven hadden. Geef toe, u hebt dit alles nooit in overweging genomen voor het proces dat u m.b.t. deze troebele periode aan het voeren bent. Daar u, zoals reeds gezegd, hierin geen recht op verdediging hebt voorzien, vind ik het dan ook nodig, als getuige “à decharge” op te treden. Ik heb die tijd weliswaar, net zoals u, niet meegemaakt, maar in tegenstelling tot jullie ben ik onmiddellijk na de oorlog geboren, in 1946. D.w.z. dat ik opgegroeid ben tussen mensen voor wie de Tweede Wereldoorlog, en wat in de nasleep daarvan is gebeurd, het grote avontuur van hun leven is geweest. Ze hadden het onder elkaar voortdurend over die tijd, die, vanuit hun perspectief gezien, nog bijna actueel was. Mijn ouders en familie waren, om het met de terminologie van toen te zeggen, allemaal eerder ‘wit’. Sommigen, waaronder mijn vader, hadden tijdens de bezetting zelfs behoorlijk wat
last met de Duitsers gehad. Ik kwam echter al zeer jong in de Vlaamse Beweging terecht, waar ik ook heel wat ‘zwarten’ leerde kennen. Mijn getuigenis steunt dus voornamelijk op wat ik gehoord heb van mannen en vrouwen uit de twee kampen, die het allemaal zelf beleefd hebben, en ook uiteraard op die van heel veel mensen die zich gedurende de vijf jaar die de Tweede Wereldoorlog geduurd heeft, zo gedeisd mogelijk hebben gehouden. Hun appreciatie van wat zich toen afgespeeld heeft, is natuurlijk voor een groot deel afhankelijk van het kamp waarin ze zich toen bevonden. Dat belet echter niet dat ze het er allemaal min of meer over eens waren dat er niet zozeer sprake was geweest van “wit en zwart” maar voornamelijk van heel veel tinten grijs, en dat ze allemaal de nadruk legden op de enorme chaos die onmiddellijk na 10 mei 1940 was ontstaan en voor een vreselijke ontreddering had gezorgd. De regering en het parlement waren op de vlucht. Dat was tevens het geval voor honderdduizenden medeburgers, waarvan de meesten in Frankrijk terechtgekomen waren, een land dat ook al zeer vlug overrompeld zou worden, zich in een toestand van totale wanorde bevond en na zes weken op zijn beurt de strijd moest opgeven. Tot overmaat van ramp was het Britse expeditiekorps, dat ons te hulp had moeten komen, binnen de kortste keren en halsoverkop via Duinkerken naar Engeland gevlucht, en wist zo op het nippertje uit de Duitse omsingeling te ontsnappen. Met andere woorden, de stoere overwinnaars van 1918 waren in een mum van tijd totaal verslagen. Een zeer grote meerderheid van de burgers en van de politici twijfelde er dan ook niet aan dat Duitsland de oorlog definitief had gewonnen. Voeg daaraan toe dat de meeste gezinnen in het ongewisse bleven omtrent het lot van familieleden waarmee ze geen contact konden krijgen. Het ging om de hierboven reeds aangehaalde vluchtelingen, maar ook om de soldaten van het Belgische leger dat zich had overgegeven. Was de echtgenoot, de broer, de verloofde die men miste, krijgsgevangene? Was hij gekwetst, of misschien gesneuveld? De Belgische regering had tijdens de eerste oorlogsdagen de jongens die tussen 16 en 18 jaar oud waren, en dus te jong om gemobiliseerd te worden, opgeroepen om zich in een aantal West-Vlaamse steden (Roeselare, Ieper…) te verzamelen. Ze wou zo vermijden dat de meesten onder hen, net zoals tijdens de Eerste Wereldoorlog, bij een stabilisering van de frontlijn in het bezette land zouden achterblijven en dus niet voor legerdienst zouden kunnen opgeroepen worden wanneer ze de geschikte leeftijd hadden bereikt. Toen die knapen op de aangegeven verzamelpunten aankwamen, kregen zij die met de fiets gekomen waren meteen de opdracht naar het zuiden van Frankrijk door te rijden en zich daar te melden bij wat ‘Crab’s’ genoemd werd, Centres de Recrutement de l’Armée Belge.
De jongens die er gehoor aan gegeven hadden, kwamen uiteindelijk in de buurt van de Pyreneeën terecht om er te ontdekken dat daar voor hen niets was voorzien. Ze zaten diep in Frankrijk zonder middelen van bestaan en zonder enige mogelijkheid om te communiceren met hun families die niet wisten wat er van hen was geworden. Was het in die gegeven omstandigheden zo verwonderlijk dat heel wat mensen hun geloof in de westerse democratieën kwijtraakten? Dit verklaart waarschijnlijk waarom de socialistische partijvoorzitter Hendrik De Man het bijna onmiddellijk na de Belgische capitulatie nodig vond in een manifest de socialisten op te roepen zich niet tegen de bezetter te verzetten. De ineenstorting van de oude vermolmde wereld bood volgens hem namelijk nieuwe opportuniteiten en baande, zo drukte hij het uit, de weg naar “Europese vrede en sociale rechtvaardigheid”. Het was waarschijnlijk om dezelfde reden dat Jos Van Eynde een tijdje later een brief naar de Duitse bezettingsoverheid stuurde om toestemming te vragen de grootse krant van Vlaanderen te mogen uitgeven (toch merkwaardig dat in deze tijd van onthullingen over de Tweede Wereldoorlog daar zo weinig gewag van gemaakt wordt). Jos Van Eynde zou na de oorlog medevoorzitter van de Belgische Socialistische Partij worden.
De collaboratie was fundamenteel fout Dat is een stelling die u als een mantra steeds weer herhaalt. En inderdaad, het regime van het Derde Rijk was moreel totaal onverdedigbaar. Maar geef toe, dat is vandaag een heel stuk duidelijker dan tijdens het interbellum, omdat de misdadigheid van het nationaalsocialisme toen meestal goed gecamoufleerd werd door een handig gevoerde propaganda (denk aan het succes van de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn). Die quasi onzichtbaarheid is niettemin niet de belangrijkste verklaring voor de collaboratie van heel wat Vlaams-nationalisten tijdens de Tweede Wereldoorlog. Die was veel eerder te zoeken in het oude principe van “de vijanden van mijn vijand zijn mijn vrienden”. Onze voorouders waren daar al eeuwen geleden van doordrongen. De geuzen beschouwden zich als voorbeeldige christenen maar een van hun voornaamste leuzen luidde niettemin “liever Turks dan paaps”. De geschiedenis zit vol met voorbeelden van die aard. Lodewijk de XVIde had hoogstwaarschijnlijk een grondige hekel aan de ideologie van de Amerikaanse Revolutie, tenslotte de voorloper van de Franse Revolutie die hem het leven kostte, maar hij zou haar niettemin militaire steun verlenen omdat het een opstand betrof tegen Engeland, de erfvijand van Frankrijk. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vochten Tsjechische nationalisten aan de zijde van de geallieerden om hun land van de Habsburgse heerschappij te bevrijden. Hun leuze was “we zullen Oostenrijk-Hongarije trouw verraden”. Er bestonden
“Tsjechische legioenen” in het Franse, het Italiaanse en het Russische leger. Tezelfdertijd verzochten Ierse nationalisten de Duitsers om wapens om een opstand tegen de Britse bezetting van hun land uit te voeren. U zult tegenwerpen dat dit misschien in heel veel gevallen begrijpelijk is maar niet wanneer het gaat om een samenwerking met een crimineel bewind van de aard van dat wat in 1933 in Duitsland aan de macht was gekomen. Mag ik uw aandacht erop vestigen dat wie in een conflict verwikkeld raakt, zich meestal niet in de mogelijkheid bevindt om zijn bondgenoten te kiezen en zich tevreden moet stellen met deze die zich aandienen. Dat was tijdens de Tweede Wereldoorlog niet anders en niet alleen in Vlaanderen.
Collaboratie in de derde wereld Ik kan u ook enkele voorbeelden buiten Europese voorschotelen: - De grootmoefti van Jeruzalem woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Berlijn en steunde volop de Duitse oorlogspropaganda, omdat Palestina op dat ogenblik een Brits mandaatgebied was, en omdat het Verenigd Koninkrijk na de Eerste Wereldoorlog, conform de “Balfour Declaration” van 1917, de Joden toegestaan had in Palestina een “nationaal Joods Tehuis”, te vestigen. - De milities die o.l.v. Soekarno voor de onafhankelijkheid van Indonesië hebben gestreden, werden tijdens de bezetting van de “Gordel van Smaragd” door het Japanse leger bewapend en getraind. Men zou ze dus zonder meer kunnen beschuldigen van militaire collaboratie met het “fascistische militaire regime” van Tokio. - Aung San Suu Kyi die in 1991 de Nobelprijs voor de Vrede ontving, is in Birma bijzonder populair omdat ze de dochter is van Aung San, die daar als de vader des vaderlands wordt beschouwd. Hij had eind de jaren dertig de nationalistische partij “Wij Birmanen” opgericht en was met enkele tientallen kompanen in 1940 naar Tokio vertrokken om daar een militaire opleiding te krijgen. Toen hij enkele maanden later terugkwam, organiseerde hij een geheim leger dat samen met de Japanse invasietroepen in 1942 de Britten uit Birma verjoeg. In ’43 werd hij zelfs minister in een door de Japanse bezetters geïnstalleerde Birmaanse regering. - En dan is er nog het weinig bekende verhaal van ‘Chandra Bose’, de Indische nationalist die onder meer parlementslid was en lid van de partij van Nehru. Bose zette zich al sinds de jaren twintig in voor de onafhankelijkheid van India. Hij zocht daarvoor internationale steun en dit verklaart waarom hij in Berlijn was tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij rekruteerde in de Duitse krijgsgevangenkampen Indische soldaten uit het Britse leger om aan Duitse zijde tegen Groot-Brittannië ten strijde te trekken. Het lukte hem een grote Indische militaire eenheid voor de Wehrmacht
op poten te zetten. Voor zover ik weet, werd die leiders van die nationalistische bewegingen uit de derde wereld niet verweten dat zij met het oog op de bevrijding van hun land met nazi-Duitsland of met een bondgenoot van nazi-Duitsland hadden gecollaboreerd. De Vlamingen die op dezelfde wijze gehandeld hebben om Vlaamse zelfstandigheid te bereiken, worden echter wel met de vinger gewezen. Er zijn uiteraard ook mensen die voor een andere reden dan de inzet voor de Vlaamse zaak in de collaboratie zijn gestapt. Er waren onder hen ongetwijfeld opportunisten die hun kans schoon zagen om een hogere positie te kunnen bekleden in de nieuwe maatschappij die ze meenden te zien ontstaan. Er was op dat vlak niets nieuws onder de zon.
Verklaring Ik vermoed dat u er zult van uitgaan dat ik hier beweringen van een twijfelachtig allooi zit te debiteren, of dat ik op zijn minst van ernstige subjectiviteit mag worden verdacht. Maar hoe zou, zonder die genuanceerde kijk van vele landgenoten op de collaboratie, te verklaren zijn dat: - Victor Leemans, die al voor de oorlog nauwe banden met het VNV had en tijdens de bezetting, onder druk van de Duitse militaire overheid, tot secretaris-generaal voor Economische Zaken en tot lid van de raad van bestuur van de Emissiebank werd aangesteld, een notoire collaborateur dus, reeds in 1949 parlementslid voor de CVP is kunnen worden en het later zelfs tot voorzitter van het Europees Parlement heeft gebracht? - Jos Custers, die tijdens de bezetting kabinetschef van het staatssecretariaat voor Wederopbouw was geweest, ook vanaf 1949 voor de christendemocraten in de Senaat
zetelde en zelfs van 1961 tot 1965 minister van Volksgezondheid is geweest? - Lode Claes, tijdens de oorlog schepen van Groot-Brussel, die van zijn collaboratieverleden nooit een geheim heeft gemaakt, eind de jaren zestig voor de Volksunie in de Senaat werd verkozen en wat later zelfs tot schepen van de Brusselse Agglomeratieraad, een instelling die in het begin van de jaren zeventig een kortstondig bestaan heeft gekend? - de voormalige oostfrontofficier Oswald Van Ooteghem in 1965 voor de VU in de provincieraad van Oost-Vlaanderen werd verkozen en later ook in de Senaat zonder dat dit voor schandaal zorgde? De milde houding ten overstaan van collaborateurs was geen exclusieve van de politiek. Men stelt dat ook vast in andere geledingen van de maatschappij. Zo bijvoorbeeld in de cultuurwereld: - Renaat Grassin (beter gekend als het ‘ketje’) kon vrij snel na zijn vrijlating zijn loopbaan van cabaretier voortzetten, ook bij de toenmalige openbare omroep, de NIR. - Yvonne Lex, die tijdens de oorlog verkering met een oostfrontsoldaat had gehad en in september ’44 samen met haar vader naar Duitsland was gevlucht, werd reeds eind de jaren vijftig de steractrice van de Brusselse KVS. - De schrijvers Filip De Pillecyn, Ernest Claes, Jean Du Parc, Felix Timmermans, Ernest Vanderhallen, Cyriel Verschaeve en enkele anderen ondanks hun oorlogsverleden toch populair bleven.
Is De Standaard na de oorlog een neonazikrant geweest? In de media deed zich hetzelfde fenomeen voor: - Luc Vandeweghe, die tijdens de
oorlog bijdragen had geschreven voor het weekblad De Nationaal-socialist, werd reeds in 1950 chef buitenland bij De Standaard. - De oud VNV’er Thieu Croonenberghs stond jarenlang aan het hoofd van de documentatiedienst van diezelfde krant waarin hij regelmatig rechtskundige artikels schreef. Hij kon trouwens ook probleemloos bij de nationale omroep terecht vermits hij in de rol van voorzitter van het hof van assisen zeer populair werd in de succesvolle serie “Beschuldigde, sta op”. - De cartoonist Alidor, die voor en tijdens de oorlog onder de naam Jam tekeningen had gepubliceerd in “Le pays réel”, het dagblad van Degrelle, kon jarenlang probleemloos de huiscartoonist van De Standaard zijn. Hergé en Willy Vandersteen, die beiden voor de collaboratiepers stripverhalen hadden getekend, konden na de bevrijding gewoon, zonder dat iemand zich daaraan ergerde, weer aan de slag gaan. De
stripverhalen van Vandersteen verschenen ook in De Standaard. Op basis van de criteria die u vandaag de dag zo gul hanteert, zou u tot de vaststelling moeten komen dat die krant na de Tweede Wereldoorlog lange tijd neonazistisch is geweest. Die genuanceerde kijk op de collaboratie was ook terug te vinden bij een aantal mensen die in het verzet hadden gestaan. Onder meer bij: - de voormalige gewapende weerstander Louis De Lentdecker, die als gerechtelijk journalist van De Standaard heel wat repressieprocessen van nabij volgde en een vurige voorvechter voor amnestie werd. - bij de erkende verzetsmensen Maurice Lacante, Aloïs Verbiest en juffrouw Aretz die er in de jaren zestig helemaal geen bezwaar maakten om met de vlag van de door hen opgerichte vereniging van Vlaams-nationale weerstanders naast de vaandels van de oostfronters van het Sint-Maartensfonds in de vlaggenparade van de IJzerbedevaarten op te stappen. Zij hadden blijkbaar niet alleen een andere kijk op de repressie dan academicus Aerts maar bekeken ook de Vlaamse oostfronters met een andere blik dan Kristien Hemmerechts. Deze laatste beweerde immers dat die erger waren dan de Duitsers en dat het hen niet ging om de Vlaamse zaak maar om Hitler. Iets wat ik op basis van de gesproken geschiedenis met klem betwist. Ik heb in de Vlaamse Beweging, en in het bijzonder in de voormalige Volksunie, niet alleen heel vaak voormalige oostfrontvrijwilligers ontmoet maar er ook nauw mee samengewerkt. Dit gaf me de kans om mij bij hen grondig te informeren over het waarom van een engagement waarbij ze toch hun leven op het spel hadden gezet. Ik kan u verzekeren dat de meesten onder hen naar het front getrokken waren met het idee dat zij hiermee een dienst aan
Vlaanderen bewezen en dat ze hun naoorlogse inzet in de Vlaamse Beweging in de verlenging hiervan zagen. Wat natuurlijk niet uitsluit dat er ook anderen zijn geweest. Het komt erop neer dat de meeste mensen die het allemaal zelf meegemaakt hebben, wat tijdens de Tweede Wereldoorlog is gebeurd, een veel genuanceerdere kijk hebben of hadden dan jullie, die die periode uit een louter ideologische hoek bekijken en hieruit argumenten proberen te vinden om het hedendaagse Vlaams-nationalisme te bestrijden. Ten slotte dit nog. U kunt er misschien van uitgaan dat wat ik hier vertel van weinig of geen waarde is, vermits ik het als een soort geschiedenisamateur tegen beroepshistorici durf opnemen. Ik heb echter van mei ’68 onthouden dat ex-cathedra-argumenten niet meer van deze tijd zijn. Mag ik hopen dat u dat ook niet vergeten bent?
FRANCIS VAN DEN EYNDE
De martelgang van Frans Ketels Na onze oproep om getuigenissen over de repressie in te sturen, kregen we onderstaande brief toegestuurd met de vraag om aandacht te besteden aan het droevige en mensonwaardige lot dat Frans Ketels uit Hasselt moest ondergaan. Herhaaldelijk deed u ter voorbereiding van een geplande publicatie in uw geëerd weekblad een oproep naar getuigenissen over de repressie die tijdens de “kwade jaren” in dit onland woedde. Ongetwijfeld zal u daarbij aandacht besteden aan het droevige en mensonwaardige lot dat Frans Ketels moest ondergaan.
in jaren niet meer naar omgekeken, met als gevolg dat de verticale plaat losgekomen is, terwijl het geheel dringend aan een vakkundige op-
Actie is vereist
Graf in erbarmelijke staat De onvolprezen E.d.V. bracht dit in uw eigen “’t Pallieterke” uitgebreid onder de aandacht, o.a. in het nummer van 20 april 1978 (zie verder). Wist u dat het eenvoudige graf van Frans Ketels in Hasselt (begraafplaats Kruisveld, Sint-Truidersteenweg) momenteel in een erbarmelijke toestand verkeert? Volgens ter plaatse ingewonnen informatie is er
Warme oproep Beste lezer, u heeft de warme oproep van onze lezer kunnen lezen. Frans Ketels staat symbool voor de 100 tot 150 lynchmoorden die in de bevrijdingsperiode gepleegd werden. Allemaal ‘zwarten’ die zonder proces op straat gelyncht of doodgeschoten werden. Mag ik rekenen op uw financiële steun? Onze bankrekening: BE63 7360 1247 8308 (BIC KREDBEBB) van de Vrienden van ’t Pallieterke vzw – Boechout.
Ik zag Ik zag vanmorgen, doorheen ’t geschemer van roestige prikkeldraad mijn moederke staan. ’t Was als een godenbeeld uit lang vervlogen tijden, een lievevrouwengelaat, fijnbesneden, goudomstraald. Doch ’t was verbeelding. Toen ik nader keek zag ik dat ze moe, heel mee van ’t verre reizen was, met diepe voren in haar lief gelaat en naar ik meende blonken tranen in haar lieve ogen. MAURICE SANTY (20 JAAR) HEKALO 8 MEI 1945
kuisbeurt toe is. Het is een schande voor Vlaanderen dat Frans Ketels op een dergelijke manier zijn laatste rustplaats moet vinden! Ten tijde van Jozef Van Overstraeten zou aan die toestand allang verholpen geweest zijn, maar spijtig genoeg is JVO ook al een hele tijd niet meer onder ons. De vraag die wij ons dan ook stellen: is hier soms – via fondsenwerving – een taak voor “’t Pallieterke” (of een Vlaams-nationale vereniging) weggelegd? Wij zijn ervan overtuigd dat veel van uw lezers wel een kleine bijdrage willen leveren en “vele kleintjes maken een groot” poneert nog altijd een Vlaams spreekwoord. Bovendien, niets zegt dat het graf van Frans Ketels een alleenstaand geval is. Misschien manifesteren zich in de toekomst nog andere schrijnende toestanden. Daaraan verhelpen is dus duidelijk (ook financieel) geen eenmanszaak, maar de taak van een gestructureerde organisatie die gerust een beroep kan/mag doen op de bijdrage van vele bereidwillige Vlamingen. Hopelijk ligt het graf van Frans Ketels er dan binnenkort even verzorgd bij als dat van Lode Sleurs, dat zich op dezelfde begraafplaats bevindt en dat WEL door de familie – zoals het hoort! – met zorg wordt onderhouden en zelfs regelmatig met bloemen wordt getooid.
‘Goed Belgisch burgerschap’ Mijn vader Raymond Van Bouchaute (geboren in 1895) was oorlogsburgemeester van Watervliet (Oost-Vlaanderen). Hij was aangesloten bij het VNV. Vader werd in 1945 veroordeeld tot 20 jaar ‘heropvoeding’, en die mocht hij gaan uitzitten in Merksplas, in de verre Kempen. Bovendien was hij ook zijn politieke en burgerrechten kwijt. Elk weekeinde gingen mama en ondergetekende – toen 7 jaar oud - op bezoek in Merksplas, een uitstap die twee dagen in beslag nam. Thuis kon mijn moeder de slijterij en tabakszaak verder uitbaten en zo voor brood op de plank zorgen. De beste klant in moeders tabakszaak was – ongelooflijk maar waar – onze huisarts, dr. Cyriel Ryckaert. Die was nochtans tijdens het
Hugo Claus Ook schrijver en kunstenaar Hugo Claus (1929) groeide op in een ‘zwarte’ omgeving. Vader Jozef Claus was overtuigd lid van het VNV, en moeder was lid van de vrouwenafdeling van DeVlag. Aan de Oudenaardsesteenweg was hun drukkerij gevestigd. Zoon Hugo werd lid van de Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen (NSJV). Bij de bevrijding van Kortrijk werd vader Jozef door de weerstand opgepakt en opgesloten in het interneringskamp ‘De Wikings’. Moeder Claus vluchtte weg met de kinderen naar haar moeder in Deinze. Ondertussen was zowel het woonhuis als de drukkerij in Kortrijk geplunderd en alles was kapotgeslagen. De drukkerij werd onder sekwester geplaatst.
proces een getuige ten laste tégen ons vader. In 1946 was Ryckaert de eerste naoorlogse burgemeester van Watervliet. In 1950 kwam papa vrij. De lessenreeks ‘Goed Belgisch burgerschap’ in Merksplas was ‘succesvol’ verlopen. Papa kwam dan wel vrij, hij mocht zich niet op het grondgebied van Watervliet begeven. Een hereniging met het gezin zat er dus niet onmiddellijk in. Mijn ouders hadden vier kinderen: - Roger: 24 jaar oud, ex-onderwijzer in Waterland-Oudeman (Sint-Laureins); hij werd vervolgd voor het aanleren van ‘foute’ liederen. Hij kreeg wel de vrijspraak. - Asthere: 23 jaar oud, had geen problemen. Hij was tewerkgesteld in de Kempen door de bezetter. - Gaston: 19 jaar oud, was aangesloten bij het Engelse bevrijdingsleger; geen problemen, uiteraard. Week uit naar Brussel en verfranste. - Johan: 7 jaar oud en schrijver van dit epistel.
Der Führer Ik kreeg in het eerste jaar van het lager onderwijs al direct de ronkende eretitel ‘der Führer’ door mijn klasgenootjes toegeroepen. Andere ‘zwarte’ klasgenootjes, waaronder mijn beste vriendje Mark Van Daele, zoon van de aangebrande hoofdonderwijzer van Watervliet, moesten het met veel minder fraaie titels uit het Duitse Rijk doen… Later, bij mijn loopbaan bij de universiteit VUB, mocht ik nog een late opstoot van haat ondervinden. Een promotie werd mij geweigerd door het hoofd van de personeelsdienst, een zekere oud-weerstander (dhr. J. Senelle). Hij zei letterlijk: “Uw gehomologeerd diploma hoger middelbaar voldoet, maar toch zal ik u niet bevorderen.” Daarna volgden tien jaar van overplaatsingen en pesterijen tot hij - Senelle – triomferend mijn ontslag kon geven. Uitgezonderd die ten onrechte gemiste bevordering op de VUB, kijk ik met plezier en zonder rancune terug op was is gebeurd in 1945 en later, doch vergeten zal ik nooit. Ik ben blij dat ik mijn geheugen heb kunnen opfrissen en mijn gemoed te kunnen luchten via ons ’t Pallieterke. JOHAN VAN BOUCHAUTE
In Limburg: Frans Ketels...
Zijn vader herkende hem niet op straat (Uit ’t Pallieterke van 20 april 1978) Het gebeurde in de christelijke hoofdplaats van het christelijke Limburg - maar wij willen ‘Limburg’ daar niet verantwoordelijk voor stellen -, waar de autoriteiten te bang waren of over te weinig macht beschikten om op te treden tegen de communistische partizanen die er een waar schrikbewind uitoefenden. De jonge Frans Ketels was gouwleider van het AVNJ (Algemeen Vlaams-nationaal Jeugdverbond), de jeugdorganisatie van het VNV, die tijdens de oorlog de naam NSJV (Nationaal Socialistische Jeugd Vlaanderen) droeg. Een zeer nationale, weinig nationaalsocialistische jeugdbeweging, eigenlijk. Frans Ketels was een katholieke jongeman, diep overtuigd van zijn geloof en een rusteloos ijveraar voor die overtuiging. Natuurlijk had hij zich, met zulke overtuiging, en in zo’n tijd, vijanden gemaakt. Misdaden konden hem niet ten laste gelegd worden. Maar wat heeft hij een martelgang moeten ondergaan…
Een heuse martelgang 7 september 1944: het huis waar hij woonde, werd vernield en leeggeplunderd. 22 september: Frans Ketels werd aangehouden te Elen bij Maaseik. 23 september: afgeranseld met een gummiknuppel. Met een strop om de hals, de armen omhoog, overgebracht naar Rotem en vandaar naar Maaseik. 27 september: opgeëist door de “partizanen” van Hasselt en op het spatbord van een auto overgebracht naar die stad. Daar door meerdere personen geslagen tot hij onkennelijk was. Verplicht om met blote knieën neer te knielen op stukjes glas. Een Engelse soldaat, getuige van de foltering, verbood dit. Eens die soldaat vertrokken, herbegon de marteling. Het hoofdhaar werd gedeeltelijk weggesneden en daarna weggeschroeid. Frans Ketels moest een grote kom water leegdrinken waarin klompen zout gelegd waren. Enige minuten later braakte hij alles uit. Hij moest op een stoel gaan liggen en er werd hem een hakenkruis op het voorhoofd geverfd. Zijn broekspijpen werden afgesneden en alle haartjes op zijn benen werden uitgetrokken.
Publiek vernederd In de nacht van 27 op 28 september moest Ketels water pompen en met zijn handen een greppel graven. 28 september: de stad rondgeleid, in de handen een bord met de woorden ‘Heil Hitler! Hier is Ketels, de verrader’. Onkennelijk, zijn bril hem ontnomen, bloedend uit neus en mond, in de Witte-Nonnenkazerne tentoon-
gesteld, staande op een altaar op het binnenplein. Zijn eveneens aangehouden vader werd er bijgehaald. De man herkende zijn zoon niet. Dan toonde men hem een foto van Frans... De vader moest naast de zoon op het altaar staan. Men zei hem: “Hebt gij nog iets te zeggen, doe het rap, want het is de laatste keer dat ge elkaar ziet!”
Het gepeupel heerste ‘s Namiddags werd Frans Ketels overgebracht naar de rijkswachtkazerne. Daar moest hij twee à drie uren rechtstaan, een fles in elke opgeheven hand. Aangehouden vrienden die daar voorbijgebracht werden, herkenden hem niet. Onderweg naar de gevangenis werd hij geslagen en gestampt. In de gevangenis moest hij zich languit op de stenen laten vallen. In de gangen werd hij opgejaagd door bewakers die hem sloegen met stokken en latten. Hij werd in cel nr. 1 gestopt, waarvan de deur niet gesloten werd. Veel bewakers kwamen hem daar afranselen. Er werd hem een bol zout in de mond gestopt. Zijn etterende wonden werden niet verzorgd, omdat de directie van de gevangenis bang was voor personen die niet wilden dat Ketels naar een ziekenhuis zou overgebracht worden. 31 januari 1945: Frans Ketels, die niet meer rechtop kon staan, werd overgebracht naar bet ziekenhuis voor politieke gevangenen. Daar werd hij niet meer gefolterd, maar evenmin werd hij er verzorgd. Op 23 februari 1945 werd hij naar de gevangenis te Luik overgebracht. Vanaf die dag werd hij correct verzorgd, maar het was te laat. Op 7 mei 1945 overleed Frans Ketels aan de gevolgen van de mishandelingen en het gebrek aan verzorging. Hier naast mij ligt een foto van Frans Ketels, met onder andere een hakenkruis op het voorhoofd en afgeschroeid haar. De bijzonderste beul was een Limburger die gans de oorlog vrijwillig voor de Organisation Todt gewerkt had - onder andere in Limburg - en zich einde augustus 1944 rap rap ‘bekeerde’. Geen enkele overheidspersoon in Limburg had de moed om tegen die onmens op te treden. Het gepeupel beheerste de straat. ARTHUR DE BRUYNE (E.D.V.)
POST UIT ARGENTINIË
Leo Poppe werd geboren in 1911. Op jonge leeftijd kwam hij in contact met Joris Van Severen en bouwde de jeugdafdeling uit. Na het ontstaan van de eenheidsbeweging in mei 1941, werd hij stafleider van het NSJV. In augustus 1944 vluchtte hij naar Duitsland om via Parijs (waar hij gedurende maanden ondergedoken leefde). Van daaruit kon hij verder reizen naar Argentinië. Daar stond hij mee aan de uitbouw van een culturele infrastructuur voor de uitgeweken ‘zwarten’ in dat land, ook als redactiemedewerker van het blad ‘De Schakel’. In eigen land werd hij bij verstek op 26 maart 1947 tot levenslang en 200.000 frank boete veroordeeld. In 1995 stuurde hij nog een laatste brief naar ’t Pallieterke. Hij overleed op 23 juli 1997. In 1971 kreeg hij voor zijn inzet de prijs van de Vlaamse Toeristenbond voor de meest verdienstelijke Vlaming in het buitenland. Zou dat vandaag nog kunnen?
“Nooit gebroken moed”
Links en boven: Hoofdartikel uit ‘t Pallieterke van 11/12/1947
Annie Tanghe werd geboren in Kortemark op 20 april 1940. Ze stond 35 jaar in het onderwijs en woont in Gullegem. Haar vader Jules stierf op 12 januari 2000. In 2004 schreef ze ‘Geen verklikking’, een eerherstel aan haar vader die na de Tweede Wereldoorlog werd gevangengenomen, onterecht beschuldigd van collaboratie. Op 8 september 1944 is Annie Tanghe een 4,5 jaar jonge kleuter, dol op haar vader die in haar ogen alles kan, van speelgoed herstellen tot meegaan in de fantasie van een kind. Op die dag viert Kortemark de bevrijding. Het is de dag waarop Jules opgehaald wordt door de Witte Brigade, op beschuldiging van collaboratie. Annie zit op de stoep. “Ik herinner me dat moment nog heel goed,” aldus Annie.
Rode vlaggen aan het Vlaams Huis!
Het Vlaams Huis in Aalst was veel meer dan een herberg waar Vlaamsgezinden mekaar konden treffen. Het was het symbool van het daensisme dat in 1933 was opgegaan in het VNV. De herberg maakte deel uit van een gebouwencomplex met onder meer een vergaderzaal, een bibliotheek, een moderne drukkerij, kantoren van de mutualiteit en zelfs een bakkerij… Dat alles werd beheerd door de samenwerkende maatschappij ‘Volksverheffing’. Het Vlaams-nationalisme beschikte in Aalst over een minizuil.
Opgeëist en ingenomen Tijdens Duitse bombardementen in mei 1940 werden de drukkerij en de bakkerij zwaar beschadigd. Alleen het koffiehuis en de schouwburg bleven gespaard. Onmiddellijk na de bevrijding werd het gebouw geplunderd en was er een poging tot brandstichting. Daarna werd het pand opgeëist en ingenomen door de Communistische Partij. Rode vlaggen en ‘hamer en sikkel’-symbolen prijkten aan de gevel van het Vlaams Huis; de ultieme vernedering voor de ‘zwarten’ in de detentiecentra en voor de oostfronters die op dat moment hun laatste, bloedige gevechten leverden tegen het Rode Leger. J. DAELMAN
Joelende massa “De joelende massa als vader in de beestenwagen stapt, mijn woede op moeder omdat ze mijn vader zo maar laat meegaan… Achteraf zat ik uren op de drempel van het huis naar rechts te kijken. Langs daar was de wagen weggereden, langs daar zou hij ook terugkomen, dacht ik in mijn kinderlijke onschuld. “Ons werd beloofd dat vader binnen de 24 uur weer thuis zou zijn,” vertelt Annie. “Daar verwijs ik naar in een van de gedichten: “Hoelang duurt 24 uur voor een kind?” “We wisten niet waar ze mijn vader naartoe hadden gestuurd. Achteraf bleek dat hij naar het gemeentehuis van Handzame was gebracht en van daaruit naar het St.-Aloysiuscollege van Diksmuide, tijdens de oorlog bezet door de Duitsers. Pas na drie weken kon hij een briefje buitensmokkelen en kon moeder hem bezoeken. Vader was erg vermagerd, want het college was niet voorzien in de opvang van gevangenen. Vandaar werd hij overgebracht naar de school de Rozenkrans in Oostduinkerke. Het eten was er beter en vader werd er goed behandeld. Op vrijdag 28 februari 1945 kwam vader vrij, net op tijd voor de begrafenis van zijn vader,” vat Annie het verhaal verder samen. ”Maar op 15 mei werd hij opnieuw opgehaald. ‘Voor zijn eigen veiligheid…’, werd gezegd. Tot 7 september verbleef hij in Sint-Kruis. Toen hij vrijkwam was hij er slecht aan toe.”
Nooit vervolgd,
wel alles kwijt Mijn vader had tijdens WO II een schoenmakerij in Kalmthout. Enkele straten verder dan waar wij woonden, was er een houthandel met een grote loods had. Die loods was door de Duitsers aangeslagen om er een legereenheid in onder te brengen. Die legereenheid had zijn eigen schoenmakers bij (zo ging dat in die tijd) en die kwamen bij ons hun schoenen repareren. Daar konden wij niets tegen inbrengen. De Duitsers betaalden ‘pünktlich’ de gemaakte kosten en brachten af en toe ook iets mee dat in oorlogstijd moeilijk tot niet te vinden was: chocola bijvoorbeeld of koffie. Buren die daarvan op de hoogte kwamen, hadden het daar moeilijk mee, zoals later uit dit verhaal zal blijken. Toen, bij de bevrijding van Antwerpen, stad en haven bijna zonder tegenstand of schade door de Geallieerden werd ingenomen, was er een Canadese eenheid, ‘versterkt’ met Belgische weerstanders van de Witte Brigade, die meteen verder oprukte naar het noorden. In Kalmthout werden ze tot staan gebracht door de Duitsers die zich daar in en rond de heide gehergroepeerd hadden. De wijk waarin wij woonden lag in het vuurgebied en de hele bevolking ervan werd gevraagd hun huizen te ontruimen. Wij trokken te voet naar Putte Kapellen, dat al bevrijd was en kregen daar logies bij gastvrije medemensen. Dezelfde avond, toen wij in Putte aankwamen, werd vader aangehouden op verdenking van collaboratie met de vijand. Waarschijnlijk had het te maken met de Duitse militaire schoenmakers en kwam de klacht van jaloerse buren. Hoe dan ook, vader werd binnen de 24 uur weer vrijgelaten, een duidelijk bewijs dat die collaboratie een verzinsel was. Een grote week later konden we weer naar huis en vonden we er alles leeggeroofd. In het huis was letterlijk alles weg, tot zelfs het laatste stukje leder van de schoenmakerij. Buiten op het huis stonden enkele hakenkruisen. Vader is dus nooit vervolgd geweest, laat staan veroordeeld, maar van de hele inboedel van ons huis hebben wij nooit iets teruggezien. GUIDO VAN ALPHEN
Lokeren, het
grootste hechteniskamp We citeren uit het boek van Filip de Pillecyn: “De intellectuelen lopen er niet verloren onder. Zij behoren tot het bataljon op klompen. Zij zijn één geworden in het noodlot. Hun zorg is even groot. De meesten hebben verloren wat zij bezaten en hun vrouw gaat uit werken. Deze nivellering kan nog onverwachte gevolgen hebben.” De mannen zaten opgesloten en waren overgeleverd aan verveling, onzekerheid en een gevoel van nutteloosheid. Elke dag werd in ledigheid doorgebracht. Om 7.15 uur werd opgestaan, en om 8.00 uur was er een karig ontbijt. Na het eten moest men verplicht gedurende een uur op het driehoekige plein rondwandelen. Daarna moest iedereen terug naar binnen. Na een even karig middagmaal volgde om 15.00 uur opnieuw een verplichte wandeling van een uur. Om 18.00 uur werd het avondmaal gebracht. Enkel voor de twee wandelingen mocht men zijn barak verlaten, of voor een bezoek aan ‘de stok’. De overige tijd van de dag moest binnen in de barak doorgebracht worden. Na het avondeten moest men zich opnieuw enkele uren bezighouden, maar om 21.00 uur werden de lichten gedoofd en dienden de gedetineerden zich op hun brits te leggen. Er viel weinig te doen. Gevangenen hielden zich bezig met wat houtsnijwerk, vervaardigd uit soepbeenderen of stukjes hout van de barak.
Intellectuelen In Lokeren zat een kleine kern van Vlaamse intellectuelen opgesloten, in hoofdzaak afkomstig uit Oost-Vlaanderen. Zij namen het initiatief om het eentonige lot van hun medegevangenen wat draaglijker te maken. Vermoedelijk kwamen de eerste initiatieven op gang in de loop van februari 1945. Het was gevangene Jozef Goossenaerts die het culturele leven op gang trok. Veel gevangenen maakten gebruik van de kans om zich op allerlei vlakken bezig te houden en zo de verveling tegen te gaan. Oud-gedetineerden hebben het daarom vaak over de speciale sfeer in het Lokerse kamp. Er ontstond een soort open universiteit met colleges over allerlei culturele en wetenschappelijke onderwerpen. Zo gaf professor Evrard lessen scheikunde aan zijn medegevangenen. Andere gevangenen gaven taallessen of er werden lessen en voordrachten gegeven over architectuur, smokkelen of personeelsbeleid. Er werd toneel en cabaret gespeeld. Literaire voordrachten gehouden. Voordrachtwedstrijden en quizprogramma’s georganiseerd. Daarnaast waren er kaarters-, schaak- en damclubs. Verschillende barakken
hadden hun eigen koor of fanfare, waarmee ze zangavonden organiseerden. De beste zangers konden terecht in het kampkoor, het zogenaamde Klompenkoor, onder leiding van Gaston Feremans. Het Klompenkoor luisterde ’s zondags de mis op in de kapelbarak. Nadat Feremans was vrijgelaten, kwamen andere dirigenten: Remi Piryns, Frans Van Goethem, dokter Sergeant, José van Overstraeten (koorleider-dirigent) en Arnold De Munnynck (tenor). Barak 7 herbergde dan weer het Groot Internationaal Orkest “The Black Boys”. Enige zelfspot is hier niet afwezig. In Lokeren werd tevens het ‘Gebed voor het Vaderland’ door Remi Piryns geschreven (20 oktober 1944) en door toondichter Gaston Feremans op muziek gezet (november 1944). Het Gebed werd opgedragen aan medegevangene dokter Juul Vandenabeele.
Bekende figuren In het kamp van Lokeren zaten heel wat bekenden uit de culturele wereld: Valère Depauw (schrijver), Filip de Pillecijn (schrijver), Joris De Boever (kunstschilder), Gaston Feremans (componist-dirigent), Dr. Jozef Goossenaerts (leraar-filoloog), Bert Peleman (dichter en schrijver), Dirk Baksteen (kunstschilder), Romain Malfliet (graficus), Flor de Raet (graficus), Paul De Clercq (kunstenaar-beeldhouwer), Gerlo Urbain (kunstschilder), Door Boerewaard (kunstschilder), Jozef van Overstraeten (voorzitter VAB-VTB), Juul Keppens (kunstschilder, onderwijzer), Omar Wae-
geman (schrijver), Edward Pas (kunstschilder en onderwijzer), Tony Van Os (kunstschilder), Gies Cosyns (kunstschilder), Wies Pée (componist en dirigent), Edward Pas (kunstschilder), Antoon Vander Plaetse (toneelspeler-regisseur), Jozef Van de Velde (oud-leraar, dr. in de Wijsbegeerte en Letteren, Klassieke Filologie, toneelschrijver en oud-toneelregisseur), Piet Lippens (schilder), Berten Van De Velde (kunstschilder), Maurice Van de Vijver (beeldhouwer en fotograaf ), Jules Keppens (kunstschilder).
Symbool Waarom spreekt het hechteniskamp van Lokeren zo tot de verbeelding en groeide het uit tot een symbooldossier, zeker binnen de Vlaamse Beweging? Het kamp van Lokeren was sowieso het grootste van de honderdzeventig interneringskampen. Er verbleven dan ook in verhouding de meeste bekende kunstenaars en intellectuelen. Doch het is fout om te stellen dat er enkel kunstenaars en intellectuelen verbleven. De bevolking van het kamp was samengesteld uit alle lagen van de bevolking: arbeiders, bedienden, ambtenaren, landbouwers, dokters, notarissen, onderwijzers, advocaten, kleine zelfstandigen, studenten, enzovoort. Er is sprake van tachtig geneesheren en een vierhonderdtal onderwijzers die in het kamp opgesloten werden. Daarnaast zaten er zowat alle oorlogsburgemeesters uit het Waasland, waaronder: Robert de Leenheer (Zele), Abdon Heyse (Stekene), Juul De Frangh (Temse), Frans De Boeck (Herdersem), Jozef De Pillecijn (Eksaarde), Jan Wannijn (Nevele), Vincent Evrard (Gentbrugge) en Emiel Van Haver (Sint-Niklaas). Volgens Pater Longinus verbleven er zo’n tweehonderd oorlogsburgemeesters uit Oost-Vlaanderen in het kamp van Lokeren. Andere bekende gevangenen waren onder andere dr. Gerard De Paepe uit Melsele, dr. Gaston Goubert uit Lebbeke, dr. Reimond Speleers uit Gent, Omaar Mortier uit Nevele, Remi Piryns (doctor in de rechten), Amedee Verbruggen uit Bazel, Jan Daels uit Gent (zoon van Frans Daels), apotheker Jacons uit Lokeren, notaris Van Winckel uit Lokeren, Eugeen Suy (landbouwer) uit Koewacht, Raf Coupé (houthandelaar) uit Moerzeke (broer van Cyriel Coupé, Anton van Wilderode) en dr. iuris Lode Verreyt uit Mechelen. Bron: Herinnering aan het hechteniskamp van Lokeren, uitgeverij Polemos.
Emiel Van Haver Op 18 september werd Emiel van Haver, oorlogsburgemeester namens de Katholieke Volkspartij in Sint-Niklaas, opgesloten in de Weylerkazerne in zijn stad. Hij had zichzelf aangegeven bij de politie. Enkele dagen later werd hij overgebracht naar Lokeren, waar hij terechtkomt in barak 7. Omdat er chaos heerste, werd de interne organisatie in handen genomen van Emiel Van Haver en de oorlogsburgemeester van Oordegem. Hun leidinggevende kwaliteiten hebben er onder meer voor gezorgd dat de voedselbedeling op een tuchtvolle manier verliep. Uit hun spontaan initiatief ontstond later het systeem van barakoversten. Binnen een barak waren er ook ‘blokchefs’, die elk verantwoordelijk waren voor één beddenblok. Pas een dik jaar na zijn arrestatie volgde op 24 november 1945 zijn officiële aanhouding. Op 10 april 1946 diende Van Haver een verzoek in tot invrijheidstelling. Dit verzoek werd ondersteund door een nota van P. De Blierk, geneesheer van het kamp. Hij had vastgesteld dat Emiel Van Haver te lijden had onder een hartkwaal. “Een langer verblijf in het hechteniskamp zal zeer ernstige gevolgen kunnen hebben op zijn gezondheidstoestand en een voorlopige invrijheidsstelling ware wenselijk.” Het mocht niet baten, en op 18 april 1946 werd zijn aanhouding bevestigd. Van Haver werd overgebracht naar de gevangenis in Gent. Op 14 januari en 6 februari 1947 diende hij nogmaals voor het Krijgshof van Gent te verschijnen, vooraleer het arrest uiteindelijk op 28 februari 1947 werd uitgesproken. Hij werd veroordeeld tot vijf jaar hechtenis en een levenslange ontzetting uit zijn burgerlijke en politieke rechten. Emiel Van Haver onderging ook een militaire degradatie en diende een boete van 140.000 frank te betalen. Het bevolkingsregister van Sint-Niklaas meldde op 18 mei 1947 dat Emiel Van Haver in voorlopige vrijheid was gesteld. Bij Ministerieel Besluit van 12 september werd Van Haver in zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling bevestigd. Op 26 juli 1948 diende hij bij de Procureur des Konings te Dendermonde een aanvraag in “tot opheffing van de ontzetting uit mijn burgerrechten, tegen mij uitgesproken, bij Arrest van het Krijgshof, te Gent, in dato 28/2/1947”. Zijn bede werd echter verworpen. Een herhaling van de aanvraag bij het Beroepshof te Gent leidde in 1953 tot een beperking van de ontzetting uit zijn burgerrechten tot 31 december 1960. Pas op 13 december 1955 sprak de Kamer van Inbeschuldigingstelling te Gent het eerherstel uit van Emiel Van Haver. Daardoor kon hij onvoorwaardelijk een beroep doen op zijn politieke en burgerlijke rechten. Vanaf de jaren 1960 zou hij actief worden in de Volksunie en de Christelijke Volkspartij.