Reineringen
Duive nstraat 22
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Verschijnt driemaandelijks • Jaargang 4, nummer 1 (maart 2013)
Mensen maken heemkunde na zijn dood nog met zoveel enthousiasme gesproken werd? Gelukkig heeft hij ons ontzettend veel nagelaten, zowel materieel als op papier. Maar zijn flitsende geest en geheugen zijn helaas voor goed verdwenen. In dit nummer moeten we tot onze spijt afscheid nemen van twee andere illustere Kontichnaren. Leo Wuyts had ook zo’n kritische en encyclopedische geest. Hij bewees dat je naar kunstgeschiedenis ook door een speelse bril kon kijken. Op het eerste zicht brave huiselijke taferelen bleken vol erotische connotaties te zitten. En hij kon dat dan nog wetenschappelijk bewijzen ook. Hilde Schollen was de Grote Lapzus die als geen ander onze verzameling tekendoeken en aanverwante textiel een internationale uitstraling heeft gegeven. Ook haar kennis, ervaring en contacten waren uniek. Haar inzet en enthousiasme zullen gelukkig nog lang blijven doorwerken op de volgende generaties. Beiden verdienen een plaats op de erelijst van verdienstelijke Kontichnaars. Sommige namen die op deze virtuele lijst voorkomen zijn vereeuwigd met een straatnaam. Z.E.H. Van Herck bijvoorbeeld. En sinds enkele maanden werd ook een plein naar pater Phil Bosmans genoemd. Dit is de aanleiding geworden voor een nieuwe rubriek. Verder worden we weer vervoerd naar een tijd toen het leven zoveel trager verliep. Leren we waarom het bier zo’n belangrijke rol speelde in onze biotoop. En duiken we nog eens in de roemrijke geschiedenis van onze lokale circusdynastieën. Maar let u vooral op onze vernieuwde opmaak: we schenken u bij het begin van onze vierde jaargang een frisse look, dankzij onze creatieve lay-outman Bruno Catteeuw. We hopen dat u er ook blij mee bent! Tot op de Erfgoeddag?
Voorwoord
Z
onder mensen geen heemkunde. Mensen hebben onze leefomgeving bepaald en bepalen die van nu. Zeventig jaar geleden was er een mens in Kontich met een briljant idee. Hij zocht enkele geschikte mensen bij elkaar en richtte met hen de Kring voor Heemkunde op. Vandaag zijn wij blij dat zo’n grote geest zoveel respect had voor de levenswijze van de gewone mensen, voor het erfgoed dat zij hebben opgebouwd en nagelaten, voor de geschiedenis die zij hebben geschreven. Dr. Jozef Van Herck, van 1940 tot 1961 deken van Kontich, was een grote geest. Naast zijn doctoraat in de klassieke filologie behaalde hij ook titels in kunstgeschiedenis en oudheidkunde. Het bisdom gunde hem echter geen academische carrière. Gelukkig gebruikte hij zijn encyclopedische kennis, zijn wijsheid en veelzijdige vaardigheden om enkele dorpsgenoten vertrouwd te maken met heemkunde, archeologie, de geschiedenis van de (volks)kunst, restauratietechnieken enzovoort. Hij is een legendarische figuur geworden en blijft zijn stempel drukken op onze omgang met erfgoed en lokale geschiedenis. We waren verrast maar vooral blij dat er bijna vijftig mensen afkwamen op de lezing over zijn figuur op 8 maart. Paul Catteeuw en Guido Theys voerden het woord, iedereen hing aan hun lippen. Ons documentatiecentrum was te klein, maar waar elders konden we ons zo dicht bij hem voelen? Zou er ooit een Kontichnaar zijn geweest over wie er zovele jaren
Frank Hellemans, Paul Wyckmans, Paul Catteeuw
D
Bij het afscheid van Leo Wuyts (1931-2013)
I
k vind dit niet alleen een zwaar verlies voor de Kring maar ook voor heel cultureel Antwerpen. Zo reageerde één van onze kringleden op het overlijdensbericht van ons gewaardeerde medelid Leo Wuyts. En terecht, want Leo was een belezen en kritische studax, die actief was op vele gebieden. Hij was geboren in Veltem-Beisem, studeerde kunstgeschiedenis in Leuven en vond werk als wetenschappelijk bibliothecaris aan het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten van Antwerpen. Een tijd lang was hij er ook hoofdconservator. Zijn eruditie was ongelooflijk uitgebreid, want hij was als geen ander vertrouwd met de vakliteratuur. Hij had tal van tentoonstellingen mee opgebouwd, zowel hier als in alle uithoeken van de wereld. Hij kende de kunstwereld als geen ander, zowel van vroeger als van nu. En hij kende er velen die er een belangrijke rol in spelen. Bij een van mijn laatste bezoeken vroeg hij of ik postzegels kon meebrengen. Het waren er met afbeeldingen van schilderijen van Alechinsky. Voldoende reden om verhalen op te dissen over deze kunstenaar en over Fred Bervoets, die ermee verwant was volgens hem. Hij had ermee samengewerkt, ook al had hij bedenkingen over hun werk en hij zei hen dat ook, want hij was eerlijk. En dat waardeerden zij. Maar zijn stokpaardje was toch de kunst van de renaissance en de barok. Wij waren blij dat zo’n eminent wetenschapper lid wilde worden van onze lokale vereniging. En zo werden wij deelgenoot van zijn kennis van de verborgen boodschappen in oude schilderijen. De markt- en keukentaferelen van Joachim Beuckelaer, de huishoudens van Jan Steen en consoorten. We leerden met andere ogen naar schilderijen kijken, en ontdekten dat er meer in zat dan je op het eerste zicht kon vermoeden: in een kersttafereel, in Rubens’ oeuvre van de Contrareformatie… Maar hij diepte ook oude gravures op die model hadden gestaan voor onze oude kruiken met boerendansen of voor de drie mysterieuze vrouwen op de waardevolle snelle, een van de mooiste aardewerken kannen in ons museum. Hij gaf ook zijn interpretatie van volkskunst: bijvoorbeeld de tekendoek uit het midden van de 19e eeuw van Egidius Annot van Waarloos, die zich als man met borduurwerk bezighield, meer bepaald met het uitbeelden van het leven, het lijden en de dood van Onzen Heer Jezus Christus. Hij heeft daar ettelijke bladzijden over uitgeweid en eigenlijk was zijn artikel nooit af, niet omdat hij het niet kon afwerken, maar gewoon omdat hij te perfectionistisch naar altijd weer andere inzichten zocht. Of hij nam ons mee naar zijn museum in Antwerpen en op enkele uren tijd besprak hij met ons maar een paar schilderijen: de heilige Barbara van Jan van Eyck en de Madonna omringd door serafijnen en cherubijnen van Jean Fouquet, die nu in het Rockocxhuis kunnen bewonderd worden op de prachtige tentoonstelling Het Gulden Cabinet. En wat ons nog het meest verwonderde was dat hij met zijn uitzonderlijke kennis en soms verbluffende inzichten… zo bescheiden bleef! Leo was o.m. ook docent en penningmeester van het Kunsthistorisch Instituut van Antwerpen, de avondopleiding kunstgeschiedenis die mee opgericht werd door onze stichter-voorzitter Jozef Van Herck. De vakken die hij gaf esthetica en later iconologie zijn gewoon legendarische colleges geworden. Heel wat studenten schreven zich cyclus na cyclus opnieuw in om geen woord of beeld van de sprankelende en zich steeds hernieuwende cursusinhoud te missen. We zullen Leo missen. Maar we zijn blij dat hij ons zoveel heeft meegegeven. Maar wie hem nog het meest zal missen, dat is zijn vrouw Marja, Maria: Leo zijn madonna. In naam van de Kring voor Heemkunde wenst de redactie haar sterkte in deze moeilijke dagen en we hopen dat ze zich kan troosten met de vele aangename herinneringen aan haar lieve Wittekop! Frank Hellemans
4.1
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Re in
en
ng
2
ng
eri
en
in Re
e heemkundige kring moet verder zonder haar opperlapzus. Op 7 maart overleed immers Hilde Schollen. De naam opperlapzus klinkt misschien oneerbiedig, maar voor wie Hilde heeft gekend, weet dat dit een echte eretitel was die ze met recht en reden heeft verdiend en gedragen. Veel Kontichnaren zullen Hilde echter vooral kennen als juffrouw Hilde. Zij was namelijk jarenlang kleuterleidster in Altena waar ze honderden kleuters in haar derde kleuterklasje op de grote school voorbereidde. Vandaar dat ze, zoals zoveel van haar collega’s, heel haar leven voor ondertussen volwassen kleuters altijd juffrouw Hilde is gebleven. Dat was deels door haar natuurlijke charme, maar vooral ook door de manier waarop ze met de kleuters omging. Onder de kleuters werd ze kleuter en ze deelde hun verwondering over het leven dat nog volop moest worden ontdekt. Die verwondering kon ze ook blijven aanhouden als niet-juffrouw. En dat is een eigenschap die we jammer genoeg meestal verliezen wanneer we opgroeien. Ze was in ieder geval een juffrouw die de kindjes op de juiste toon begeleidde en tegelijkertijd af en toe kinderknietjes met haar wonderbaarlijk zalf uit het ouderwets blauwe potje Nivea wist te genezen. Tegelijkertijd wist ze dit te mengen met een milde humor, waarbij ze de kunst verstond om ironie aanvaardbaar te maken en haar verhalen steeds met een pointe wist te larderen. Na haar professionele leven was er echter ruimte voor haar grote passie. Merklappen. Via Joris Olyslaegers, de vroegere conservator van ons museum, was ze ooit in contact gekomen met de uitgebreide collectie merklappen en tekendoeken. Het was een vonk die onmiddellijk oversloeg. Ze maakte merklappen. Eerst volgens patronen van bestaande doeken uit de collectie. Maar ze wou niet enkel imiteren, al gauw creëerde ze zelf doeken. En ze kreeg heel snel bijval en erkenning. Want haar werk was van een uitstekende kwaliteit. Ooit vertelde ze mij, een totale leek op het vlak van textiel, dat je de klasse van een merklap kunt aflezen aan de achterkant van het werkstuk. Die moet er hetzelfde uitzien als de voorkant, maar dan uiteraard in spiegelvorm. Zonder losse draadjes of franjes. Ik heb het stiekem gecheckt en vastgesteld dat zij die hoge kwaliteitsnorm moeiteloos haalde. Maar het bleef niet bij het maken van merklappen. Ze begon zich steeds meer in de thematiek te verdiepen, want ze wou weten wat en waarom ze bepaalde thema’s in haar doeken stopte. In 2000 hield de kring zijn eerste grote tentoonstelling ’t Zijn lappen in het vernieuwde museum. En Hilde was er als de kippen bij om haar diensten aan te bieden. Haar pensionering bood haar meer vrije tijd en dat was meteen ook het sein om in 2001 lid te worden van de heemkundige kring. Eerst schuchter en aftastend, want de kring stond eerder bekend als mannenbastion. Maar vrij vlug doorbrak zij het glazen plafond, werd bestuurslid en nam de textielafdeling voor haar rekening. En vanaf toen was er geen houden meer aan. Ze bestudeerde de lappen nog nauwkeuriger en gaf er lezingen over. En vrij snel werd ze een bekendheid met (textiel)contacten in Frankrijk, Duitsland, Engeland en – uiteraard – Nederland. De naam Schollen werd vanaf toen een kwaliteitslabel, ondersteund door een erudiete benadering van het genre. Voor velen was zij een ijkpunt waaraan hun werk werd afgemeten. Ze was mee de grote bezieler van onze tweede tentoonstelling ’t Zijn weer lappen in 2008. Ze selecteerde en organiseerde, ze regisseerde in samenwerking met conservator Guido Theys alsof ze nooit iets anders had gedaan. En de tentoonstelling werd een fenomenaal succes. Vanuit Nederland werden er zelfs bussen ingelegd. Aan de tentoonstelling verbond ze een merklappenwedstrijd en daarbij kwam er zelfs een inzending uit … India. En daardoor volgden steeds meer uitnodigingen. Met als hoogtepunten de tijdelijke tentoonstellingen van de Kontichse lappen in het Nederlandse Goes en in het Maagdenhuis in Antwerpen, waar in totaal meer dan 15.000 mensen kwamen kijken en waar Hilde telkens fel gesmaakte lezingen gaf. Maar haar echte pièce de résistence is wel de oprichting van de Lapzussen in 2004. Hilde verzamelde gelijkgezinde dames uit het Vlaamse land (tot in Limburg) rondom zich om maandelijks samen merklappen te bespreken en vooral te maken. En af en toe op stap te gaan naar musea in binnen- en buitenland om de collecties merklappen te bewonderen. De Lapzussen zijn ondertussen een vast onderdeel van de heemkundige kring die maandelijks vergaderen en nu onder leiding van Erica Uten verder gestalte geven aan de passie van Hilde.
Noodgedwongen moest Hilde om gezondheidsredenen afscheid nemen. Eerst van het bestuur en daarna van de kring. Het viel haar uitzonderlijk zwaar. Maar ze bleef de kring volgen. Via Guy en via de vele telefoongesprekken en bezoekjes. Bij elke nieuwe Reineringen sms’te ze haar commentaar. Ze wist wat er reilde en zeilde. Hilde, de kring moet nu verder zonder jou. We zullen je missen, maar we zullen je hart en ziel terugvinden in wat je ons hebt nagelaten. De heemkundige kring en de redactie van Reineringen wensen Guy, haar kinderen en kleinkinderen sterkte toe bij dit verlies dat iedereen zo verschrikkelijk treft. Vaarwel, juffrouw Hilde. Vaarwel, opperlapzus. Paul Catteeuw
4.1
Bij het afscheid van Hilde Schollen (1945-2013)
3
Bode op Antwerpen Deze keer stelt Joseph Van Passen (1892-1967) ons de bodes op Antwerpen voor. Er was nog geen sprake van de E19 of de Prins Boudewijnlaan. Er reden al amper vrachtwagens met motor. Nog niet de tijd van snelvervoer met containers en twintigtonners. Het was nog de tijd van echte paardenkracht. Het is even wennen aan de slow motion van toen …
B
(Notities van ca. 1960 door J. Van Passen, transcriptie Frank Hellemans)
BK’s of BEKENDE KONTICHNAREN …
H
et jongste stratenplan van Kontich, gratis in de brievenbus gedropt, omvat meer dan 210 straatnamen. Heel wat verwijzen naar een persoon: een bekende Vlaming of royalty (Rubens, Koningin Astrid) of een verdienstelijke Kontichnaar (Abraham Hans, Mina Telghuis, Jozef Van Herck, Joris Olyslaegers). Voor die laatste categorie hebben we als kring voor heemkunde uiteraard iets meer aandacht. Het is niet altijd voor iedereen even duidelijk wie die illustere (on)bekende was en volgens welke criteria hij of zij een straatnaam verdiende. We geven ze allen de ruimte en beginnen met de jongste… plaatsnaam. En tegelijkertijd kunnen we misschien ook eens nadenken over wie we nog een plaats willen geven in onze Kontichse Walk of Fame.
Phil Bosmans en Kontich Phil Bosmans werd geboren in het Limburgse Gruitrode op 1 juli 1922. Zijn vader was een kleine boer. Het gezin telde vier kinderen. In 1941 trad hij in Rotselaar in bij de paters montfortanen. In 1945 trok hij naar Oirschot in Nederland waar hij in 1948 priester werd gewijd. Zijn oversten stuurden hem op missie naar de buitenwijken van Tours in Frankrijk. Een jaar later moest hij weer in eigen land de zgn. “volksmissies” leiden. Hij kwam dan ook in 1949 naar Kontich-Kazerne, waar hij – op enkele intermezzo’s na Beeld ter ere van Phil – altijd is gebleven. Hij woonde een tijdje als priester-arbeider in de barakkenwijken in Bosmans op het naar Waterschei en werkte mee in de koolmijnen. Toen kreeg hij van de bisschop de opdracht hem genoemde plein te om door Limburg te trekken met “Onze-Lieve-Vrouw-der-Armen van Banneux”. Het werk Kontich-Kazerne was hard, hij had geen tijd om te rusten. In 1954 stortte Phil Bosmans in. Twee jaar lang kon hij amper iets doen. Zijn oversten wilden hem niet belasten en gaven hem veel vrije tijd. Zo kon hij ingaan op het verzoek van pater Loop, stichter van de Bond zonder Naam (BzN) in Nederland, om mee verantwoordelijkheid te dragen bij de uitbouw van deze organisatie in Vlaanderen. Vanaf 1957 legde Bosmans zich volledig toe op de realisatie ervan. Vooral de zwakkeren kregen zijn aandacht: daklozen, ex-gevangenen, zigeuners, asielzoekers... In een periode waar er nauwelijks opvangstructuren bestonden, stampte hij samen met zijn vrienden het ene huis na het andere uit de grond. BzN blijft echter vooral bekend om zijn frappante spreuken, zoals Verbeter de wereld, begin bij jezelf! Ze hingen niet alleen in menige huiskamer, je kon ook je portie levenswijsheid beluisteren via de telefoon. Lannoo kwam op het idee om honderd van die boodschappen te bundelen: het boekje met het onmogelijke formaat Menslief ik hou van jou verscheen in 1972. Het werd het meest verkochte boek in Vlaanderen en Nederland met meer dan 800 000 exemplaren. In Duitsland zelfs twee miljoen. In totaal werden zijn werken vertaald in 26 talen (waaronder het Esperanto). Over de hele wereld werden ongeveer 10
4.1
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Re in
en
ng
4
ng
eri
en
in Re
4.1
ode op Antwerpen stond op hun kar geschilderd, zowel bij de Sekke als bij de Koekele, de twee boden die Kontich bezat rond 1900-1905. Dat was voor beiden een gelijkwaardig soort monopolie. Dat ze allebei bijna iedere avond bedronken thuiskwamen, dat bracht hun stiel mee: zo van ’s morgens tot ’s avonds laat op de baan…! De Sekke woonde Mechelsesteenweg nr. 28 in een huisje met één enkele woonplaats. De vloer lag wel 20 cm. lager dan het gaanpad, en het was een hele toer om het paardje die trap-af te laten doen, om het dan door de keuken naar de stal te brengen. De keuken was tezelfdertijd een pakhuis van balen, pakken en kisten, opgestapeld tegen de muren. In het midden stond een ronde tafel, waaraan iedereen moest opstaan als het paardje binnen of buiten gehaald werd. Het diertje was zo mager dat het uit de berrie dreigde te vallen. Men kon letterlijk zijn ribben tellen. Iedereen zei in Kontich dat het beestje geen eten kreeg; erbij voegend: “daar zit de Sekke niks mee in… hij krijgt toch ieder jaar een ander van de pastoors!”. Zijn wagentje was er een op twee wielen, en de huif die erover gespannen was, was nog lichter dan een beddenlaken, zo dun dat ze bijna doorzichtig was. Als het wagentje geladen was zoveel als het paardje houden kon, kroop de Sekke en ook zijn vrouw Marie – ballast was het niet want het waren maar twee half menskens – boven op een baal of kist, en de reis naar Antwerpen begon. Zomer en winter, iedere dag, behalve ’s zaterdags, want dan werd er naar Lier gereden. In Kontich werd overal het liedje gezongen van Het perdje van de Sekke: Het perdje van de Sekke Da kan nie trekke … De Sekke z’anne wage Is oem ge-sla-ge! De Koekele had een grote wagen op vier wielen, en een sterk paard. De huif was een echte bruine bâche, beschutting tegen kou en regen. De Koekele woonde in de Bemme (Ooststatiestraat, fh). Hij was sterk gebouwd, droeg een dikke snor en had een stem gelijk een bas. Hij geleek op Ambiorix zoals die te Tongeren is gebeeldhouwd. Vóór in zijn wagen zat hij op een houten bank, en naast hem stond een dikke ijzeren staaf, als wapen tegen de baanstropers. Hij vervoerde meer zware pakken omdat hij daarvoor ruimer was ingericht. Hij laadde ’s morgens zijn vrachten bij zijn cliënten, en leverde ook ’s avonds thuis af, zodoende had hij in zijn woning geen opslagplaats. Thuis afhalen en bestellen was een nadeel voor de Sekke, maar deze concurreerde dan weer door goedkoper tarieven. De reisweg, met halte Nieuwen Buiten, Den Boom, Oude-God, het Roei, Berchem, liep door de Poortstraat, want langs de Mechelse steenweg kon men de stad niet binnen, omdat de wallen en het water van de vesting deze weg nog versperden. Tegen de middag arriveerden onze twee boden aan de Peerdewei, afspanning op de Paardenmarkt te Antwerpen, waar, tussen een wirwar van ontelbare wagens en karren uit alle dorpen van de provincie, afgespannen (niet uit-gespannen) werd, om schofttijd te houden. In de ruime gelagzaal stonden geen tafels of stoelen, en de talrijke voerlieden hadden juist nog plaats genoeg om rondom de toog recht te staan. Heel de vloer was belegd met stapels kisten, balen, vaten, dozen en pakken, die daar door de Antwerpse leveranciers gebracht werden, om naar den buiten vervoerd te worden. Een stapel voor Burght en een voor Kontich, een stapel voor Hoogstraten naast een voor Lier, een stapel voor Kapellen naast een voor Temse, en stapels voor vele andere dorpen. Niemand begreep hoe de waard dat allemaal ter bestemming kreeg, zonder boekhouding en zonder missingen. Na de noen laadde iedere bode zijn respectievelijke vrachten en de terugreis begon. Maar dan moest er nog opgehaald worden bij Beliën-Verstrepen op de Grote Markt, bij Foudriquier in de Begijnenstraat, bij Fierens in de Kloosterstraat en bij Pittoors-Dierckx, bij Bogaerts-Van de Wouwer en bij Blom-Laufer, allemaal groot-leveranciers die hun waren niet naar de Peerdewei brachten.
Het was laat in de avond eer onze boden te Kontich arriveerden. Weliswaar kwam de ene soms een paar uur later toe dan de andere – wat beurtelings gebeurde – maar dan omdat hij zoveel meer klanten had gedaan en daardoor zoveel meer borreltjes had moeten aannemen. De opvolgers van onze twee boden waren Jan Wouters-Van Tillo en later Van Crieckingen, twee ernstige zakenmannen die hun bedrijf met noeste vlijt en rationeel wisten uit te baten. Oppassende en betrouwbare mannen die in de Peerdewei in aanzien stonden zoals een Van Gend & Loos. Het vermelden waard is het feit dat Kontich in de jaren van de Sekke en de Koekele ook een pakhuis bezat. Een stapelplaats gelijk de Peerdewei, waar de bode van Mechelen al de boodschappen voor Kontich in bewaring gaf, en ook deze voor Antwerpen die van daaruit door onze twee boden zouden verder vervoerd worden. Deze laatsten brachten dan van Antwerpen op hun beurt de pakken mee die voor Mechelen bestemd waren, en die afgeladen werden bij Toke-uit-de-Klokke, waar ze ’s anderendaags zouden afgehaald worden door Van Oeckel bode op Mechelen. De afspanning van Toke-uit-de-Klokke was gelegen aan de Antwerpse steenweg, naast het huis van de juge (huidig socialistisch huis – nu nieuw gemeentehuis, fh). De wagen van Van Oeckel was een eigenaardig span, zoals men er te Kontich nog geen gezien had. Het bezat twee dissels, waartussen een paard stond, het disselpaard (desselpièt) en waar aan de linkerzijde en aan de rechterzijde nog een paard gespannen stond. Deze wagen werd dus getrokken door drie paarden – niet achter, maar – naast elkander. Eén knal van de zweep was dus gelijkmatig voor alle drie bestemd.
5
Paul Wyckmans, Frank Hellemans en Paul Catteeuw
CIRCUS SARATOS, authentiek Kontichs! Na de publicatie van een artikel over het circus Magic in het gemeentelijk informatieblad Kontich (2011) en de voorstelling van het boek ‘De kapriolen van Bill Kartoum’ door André De Poorter (2012) mag een terugblik op de internationaal zo bekende circusfamilie Vuylsteke de Laps-Toetenel en hun eertijds zo beroemde circus ‘Saratos’ in de Kontichse eregalerij niet ontbreken.
H
4.1
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Re in
en
ng
6
ng
eri
en
in Re
et verhaal start bij de geboorte van Hypolite Vuylsteke de Laps in 1830 in Brasmenil (Henegouwen) tussen Doornik en Saint-Ghislain. Als brigadier van de douane wordt hij ingezet in het Oost-Vlaamse Maldegem, tegen de Nederlandse grens. Daar wordt hij verliefd op Virginie Doppegieters (°Kaprijke 1846) en trouwt ermee. In Maldegem telt het het gezin al vijf kinderen: Florentine (°9-01-1874); Louise-Marie (°7-10-1875); Modestus (°14-11-1876); Arthur, Petrus, Joseph (°2-12-1877) en Virginie (°28-12-1878). De familie verhuist naar Kaprijke en daar wordt zoontje Hippoliet in 1880 geboren. Hij zal op 6 mei 1904 naar Brussel vertrekken en in Congo Vrijstaat als onderofficier sterven (+1905). Bij het oorlogsmonument van Kaprijke wordt hij op een gedenkplaat extra vermeld omwille van zijn verdiensten in Congo. Vader Hypolite overlijdt vrij vroeg, na een val van zijn paard. Moeder Virginie, een boerendochter, opent een winkeltje en kan zo met haar gezin overleven. Helaas sterft ook zij vrij jong en de kinderen moeten als wezen door het leven. Tegen zijn zin belandt Arthur Vuylsteke de Laps (1877-1946) in de pupillenschool (school voor onderofficieren). Hij is zeer muzikaal en als beroepssoldaat wordt hij al snel tamboer-majoor, gelegerd in Berchem. Daar leert hij Anna Rosalia Toetenel (1881-1955) kennen. Het koppel trouwt op 28-9-1901. Arthur is ook sportief aangelegd, met veel zin voor avontuur. Dat avontuurlijke in hem drijft hem uit het leger om als leerling-acrobaat mee te gaan met ‘Circus Sosman’. Een legerwedde vormt op dat ogenblik voor een gezin met negen kinderen zeker geen ‘vetpot’. Daarom vat hij het idee op om een acrobatentroep te stichten. Een van zijn stunts bestaat erin om trompet te spelen en tegelijkertijd
een handstand op één hand uit te voeren. Ook kan hij op zijn hoofd de treden van een trap op- en afkomen. De familie is niet zo gelukkig met het feit dat hun naam vernoemd wordt in een circusmilieu en zo treden ze op als de vier ‘Saratossen’, een lichtjes aangepaste naam van een Griekse verzetsheld, voor wie Arthur tijdens een tournee in Griekenland bewondering heeft gekregen. Ook in Egypte treden ze met veel succes op. Zeven van hun negen kinderen worden nog in Berchem geboren: Hypolite (1901-1984), Maria (1902-1984), Guido (1904-1984), Jozef (1908-1979), Hélène (1912-1999) Jeanne (1914-1977) en Hilda (1922-1972). Alleen Arthur jr. (1915-1968) en Pompeo (1918-1993) zullen respectievelijk in Den Haag en New York City worden geboren. In 1912 worden vader Arthur en zijn oudste zoon Hypolite als evenwichtsartiestenslangenmensen aangeworven bij ‘circus Semay’ en het jaar daarop bij ‘De Jonghe’. Samen met een aantal artiesten levert dit buitenlandse optredens op, van Frankrijk tot zelfs Egypte. In 1915 staan ze in de ring van Vader Arthur met collega(‘s?) het Hollandse ‘circus Carré’. op tournee doorheen Europa, De familie is inderdaad in 1914 naar toen al The Sarattos. Egypte Nederland gevlucht nog vooraleer de en de Nijl als motief onderaan. Duitsers de Belgische grens met het neutraal gebleven Nederland letterlijk met een draad, de zogenaamde dodendraad, onder hoogspanning hebben gezet. Daar brengt de directeur van Carré Arthur in contact met de manager van het reusachtige Amerikaanse circus ‘Barnum and Bailey’. Arthur ondertekent een contract en scheept in op de ‘Nieuw Amsterdam’ (24-2-1916) van de Holland-Americalijn. Zijn oudste zoon Hypolite gaat mee. Arthur is intussen 39 jaar oud. Van zoon Hypolite vinden we op de immigratielijsten van Ellis Island (USA) geen spoor. Ze wonen samen in New York. Moeder blijft achter in een vluchtelingenkamp (Den Haag) waaruit ze, dank zij bemiddeling van een joodse familie, kan verhuizen. De archieven in Ellis Island vermelden dat zij op 17 december 1916 als 35-jarige Rosalia Vuylsteke de Laps (niet Toetenel) vanuit Rotterdam Familiefoto op de ‘Noordam’ van dezelfde rederij in 2e Arthur Petrus Vuylsteke de Laps en Rosalia klasse nareist met zes 6 kinderen Maria (14 j.), Anna Toetenel en kinderen Guido (10 j., genoteerd als Gudel), Joseph (8 j.), Helena (4 j.), Johanna (2 j.) en de éénjarige Archieffoto Arthur, pasgeboren in Den Haag. van de Nieuw Moeder en kinderen blijven vrij lang in quarantaine op Ellis Island en daarna trekken ze naar Amsterdam de 38e straat in New York. Daar lopen de jongsten school terwijl vader met de oudsten optreedt. Belangrijk voor ons is dat ze daar samen de circustroep ‘The Saratos’ stichten en daardoor achtereenvolgens contracten kunnen versieren bij verschillende circussen waaronder het eerder genoemde circus ‘Barnum and Bailey’. Volgens schoonzoon Marius in een interview van 1946 in de krant ‘Le Pays de L’Herve’ werd de naam Saratos gekozen als herinnering aan de stad Saratoga waar de troep lange tijd verbleef. Archieffoto van Na de Eerste Wereldoorlog zullen ze toch naar Europa terugkeren en ze betrekken een huis in de Noordam Berchem (1919). Daar kunnen ze aan de slag bij circus ‘De Jonghe’. Eigenlijk willen ze zelf een circus uitbaten en ze maken hun eerste tent eigenhandig. Daarin treden ze vanaf 1920 op onder de naam ‘Cirque Moderne’. Misschien kiezen ze deze naam wel omdat het een van de eerste verplaatsbare tenten in onze contreien is. Het is een pareltje van een tweemastertent met binnenbekleding in rood fluweel. In plaats van houtzaagsel op de grond wordt de piste bedekt met een mooi tapijt. Ook hun wagens bouwen ze zelf. Dit eigen circus is echter geen lang leven beschoren en ze moeten de tent later zelfs weer verkopen. Een ongeluk komt nooit alleen en vader Arthur wordt ernstig gekwetst tijdens een optreden en blijft werkonbekwaam.
4.1
miljoen exemplaren van zijn boeken verkocht. Heel wat van die uitgaven (en ook cd’s) heeft hij in 1998 aan de Kring geschonken. Voor zijn werk mocht Phil Bosmans o.a. de Visser Neerlandiaprijs en de prijs van de Vlaamse Gemeenschap in ontvangst nemen. In 1998 werd hij door koning Albert ontvangen naar aanleiding van het 40-jarig bestaan van BzN. In 2000 werd hem ook de Cultuurprijs van onze gemeente toegekend. Tot 1991 bleef Phil Bosmans voorzitter en afgevaardigd bestuurder van BzN. Helaas was Phil Bosmans in december 1994 betrokken bij een zwaar verkeersongeval. Enkele maanden later werd hij bovendien nog getroffen door een herseninfarct en sindsdien was hij ernstig gehandicapt. Hij woonde in Kontich in het klooster bij de kerk van Kontich-Kazerne, waar hij rustig van het leven trachtte te genieten en nog jaren als concelebrant in zijn rolstoel de mis opdroeg, samen met zijn confrater pater Jef Van Kerckhoven. Op 17 januari 2012 overleed hij in het Sint-Jozefziekenhuis te Mortsel. Postuum volgen daarna vrij snel de eerste bewijzen van blijvende erkentelijkheid. Al in augustus 2012 werd in zijn geboortedorp Gruitrode het grootste plein, het Royerplein, omgedoopt tot het Phil Bosmansplein. Het monument dat er werd opgericht is van de hand van designer Jo Klaps. Op acht december 2012 werd in Kontich-Kazerne het eerste deel van de Holle Weg, het plein voor de kerk van Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen herdoopt in het Phil Bosmansplein. Tezelfdertijd werd er ook een beeld onthuld ter nagedachtenis Designmonument voor Phil van deze eminente schrijver en mentor van de Bond zonder Naam. Het beeld is van Bosmans op het gelijknamige de hand van beeldhouwer Antoon Luyckx. plein te Gruitrode. Pater Bosmans is een figuur die de grenzen van onze gemeente ver is overstegen. Zijn reputatie zal nog lang bewaard blijven in het geheugen van massa’s mensen in binnen- en buitenland. De erkentelijkheid van de Kontichse bevolking is nu bestendigd in een plaatsnaam.
7
In 1924 al trekken vader, de vier oudste kinderen en Jean Cordonnier, getrouwd met dochter Maria en Paul Mortier opnieuw naar Noord-Amerika en vormen er ‘The Sarattos’. Overvallen door nostalgische herinneringen aan de immense Amerikaanse levensruimte of aangelokt door meer en betere speelmogelijkheden, wie zal het zeggen? Ze zijn er een tijdje verbonden aan het circus ‘Ringling Bros’ dat inmiddels met het grote ‘Barnum and Bailey’ is gefusioneerd. Het circus beschikt over een tent van 150m waarin 26000 toeschouwers een plaats vinden. Helaas knakken twee hoofdmasten tijdens een storm in Pennsylvania, met 40 doden en vele gekwetsten als gevolg. Er wordt dan ook regelmatig voor de slachtoffers opgetreden. Zoon Guido slaagt erin om op één hand rond de drie pistes van het reusachtige circus te springen. Een heuse krachttoer. In 1926 vinden ze het welletjes en de 6 Saratossen keren naar België terug. Vader koopt twee aanpalende Cirque Moderne, opgesteld in Mortsel op ‘het hof van Rieth’ villa’s in de Lentelei in Edegem. Regelmatig treden met een autobus van Kontich-Mortsel in de buurt. ze op in circussen en variététheaters. Maar ook tijdens filmvoorstellingen, wanneer de reusachtige filmrollen eerst moesten worden teruggespoeld, vooraleer de nieuwe rol kan worden gemonteerd en opgestart. Ondertussen heeft vader ook het ‘café Antoine’ rechtover de grot in Edegem overgenomen. Hij baat de herberg met hulp van zijn gezinsleden uit. Voor mensen die zelf geen druppel alcohol drinken is dit niettemin blijkbaar toch niet de goede keuze. Ze verlaten Edegem in 1933 en vader koopt in Kontich op de hoek van de Duffelsesteenweg en de Astridlaan een immens groot terrein, waarop hij een huis bouwt. Vanaf 1934 trekken ze met een splinternieuw door hen zelf geconstrueerd circus ‘Saratos’ nog één keer naar Frankrijk en The Sarattos treden op in de straten van New York blijven nadien toeren in Vlaanderen en Wallonië. De pistevloer wordt telkens in parket aangelegd, heel keurig. Ook de carrosserie van vele camions en woonwagens bouwen ze zelf. De ramen van deze ‘huizen op wielen voor alle negen kinderen met gezin’ krijgen typisch versierde venstertjes, afgekeken van het grote Franse circus Pinder. Ouders, kinderen, schoon- en kleinkinderen verwerven zo een lap Kontichse grond waarop ze elk jaar kunnen overwinteren en achteraan wordt een remise opgetrokken waarin ze het achterstallige onderhoud in die periode kunnen uitvoeren. Eén van deze woonwagens zal nog tientallen jaren later bewoond worden. Achteraan in de Rubensstraat, vlak bij de ‘diepe route’. De hele circuscolonne is samengesteld uit een twintigtal woonwagens en voertuigen. Arthur Circusaffiche van en zijn vrouw Rosalia Toetenel waren erg op netheid gesteld en hebben nooit met dieren The Sarattosgroep gewerkt, tenzij voor hun hondendressuuracts. Vader kan dan wel niet meer als artiest optreden, maar hij blijft als stichter op het programma staan, terwijl vrouw Rosalia als directrice vermeld staat. De veelheid van nummers wordt niet vertaald in veel vreemde werknemers. Alles gebeurt met ‘eigen’ volk, in wisselende samenstellingen. Een van de hoogtepunten is zeker Joseph, één van de zonen, die op zijn hoofd in de vliegende trapeze kan blijven staan, terwijl hij ondertussen mandoline speelt. In 1939 amputeert de mobilisatie jammer genoeg het medewerkersbestand behoorlijk, wat de kwaliteit niet ten goede komt. Het gezelschap wordt op tien mei 1940 in Herstal verrast door de Duitse inval in België met de geluidloze landing van parachutisten en hun zweefvliegtuigen op het fort van Eben Emael.
Vliegensvlug pakken ze hun materiaal in en rijden er haastig mee naar hun pleisterplaats in Kontich. Terwijl de zwaarste stukken daar worden achtergelaten rijden enkele leden verder met een auto naar De Panne. Daar eindigt hun zwerftocht vrij snel met de capitulatie einde mei 1940. Iedereen sukkelt dan maar terug naar Kontich, waar het materiaal werkeloos blijft staan tot na de bevrijding. Echt werkeloos? Neen dus, want getuigenissen wijzen erop dat ze weliswaar tussen 1940 en 1944 niet optreden in een circustent - die bleef te Kontich veilig opgeborgen - maar wel in cabarets, theaters en cinema’s. Zeker vanaf 1943 bestaat het programma grotendeels uit huisnummers. Vanaf september 1944 kan de familie Vuylsteke de Laps de circustent terug in al zijn glorie opzetten en met groot succes optreden. Rond 1945 zien we de ganse familie enthousiast samen aan tafel zitten op de piste van hun eigen circustent. Helaas is niet duidelijk of vader Arthur er nog bij is. Hij overleed immers in 1945 in Kontich. Moeder Rosalie, kinderen, schoon- en kleinkinderen blijven het circus Saratos enthousiast verder runnen. Maar het wordt jaar na jaar moeilijker om de handelsbalans van deze KMO positief te houden. Vanaf 1946 geven ze voorstellingen op twee locaties per week, weliswaar niet op vaste staanplaatsen of in provinciehoofdsteden en ook niet tijdens kermissen. Er wordt zowat overal zonder veel systeem opgetreden in Vlaanderen en soms ook in Wallonië. Is dit een koppig volgehouden standpunt van de stichters of het gevolg van een gebrek aan officiële erkenning door stads- en gemeentebesturen van kleine circussen? Op termijn zal dit laatste in de vijftiger jaren ook de doodsteek vormen voor de meeste van deze familiebedrijven. Wilde dieren of paarden blijven bij Saratos taboe, uitzonderlijk laten ze wel eens honden De familie feest in de piste van het eigen circus Saratos optreden. Gaia zou vandaag tevreden zijn. Op de foto’s herken je wel de schitterende kostuums. De Franse schoonzoon Marius - geïnterviewd door ‘Le Pays de L’Herve’ in 1946 - levert ons heel wat gegevens. Hij wordt gemobiliseerd door het Franse leger in 1939 en in 1940 als krijgsgevangene voor de duur van de oorlog opgesloten, waarvan verschillende maanden in een strafkamp omwille van het weigeren van dwangarbeid. Hij zal zich pas weer bij de circusgemeenschap Saratos op 12 juni 1945 voegen. Een sympathieke eigenaardigheid van het circus Saratos blijft zeker het feit dat het wordt uitgebaat en beheerd door één enkele familie, de familie Vuylsteke de Laps in die tijd bestaande uit 33 familieleden: kinderen, schoonkinderen, klein- en zelfs achterkleinkinderen. In totaal zal het circus zo een vijftigtal mensen permanent werk verschaffen, waarvan de helft elke voorstelling van de partij is en dit in een circustent met twee speelplateaus en plaats voor 2000 toeschouwers. Voor het transport van dit alles beschikt deze groep over een twintigtal dikwijls zelfgebouwde caravans voor het logement, zeven vrachtwagens voor het transport van materiaal en het trekken van de woonwagens en heel wat (zelfgebouwde) aanhangwagens. Een foto uit Ieper rond 1946-1950 getuigt hiervan. Zo kunnen ze zich ook in één keer verplaatsen. De provinciegouverneurs moeten dan wel toelating geven voor deze verplaatsingen van circuscolonnes: buiten de drukke daguren, ‘en bloc’ en met een maximum kruissnelheid van 40 km per uur, tenminste op goede verbindingswegen. In het al vermelde krantenartikel beschrijft de journalist daarna het circusprogramma uit 1946 in enthousiaste volzinnen en lyrische ontboezemingen. In vrije vertaling klinkt het zo:
4.1
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
4.1 eri
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Re in
en
ng
8
ng
eri
en
in Re
Programma van circus Saratos uit 1946
9
Stalen fles voor handstand
Guido, handstandspecialist, kan zich zelfs op één vinger in evenwicht houden, al of niet met de hand in een stalen vinger verborgen in een leren handschoen die verdwijnt in een (schijnbaar) glazen bierfles boven op een dienblad. In werkelijkheid is dit een stalen fles, vastgelast op een stalen dienblad. Je kan de fles met handschoen nog altijd komen bewonderen in het documentatiecentrum van de heemkundige kring. Hij kan ook koorddansen en speelt clown Flup. Jozef werkt aan de solotrapeze, speelt mandoline en zingt daarbij terwijl hij zich op zijn hoofd op een trapeze in evenwicht houdt. Met zijn muzikaal talent verschijnt hij natuurlijk ook als muzikale clown. Hélène en Jeanne worden uitstekende acrobates. Arthur jr. is een lenige acrobaat en Pompeo een uitstekend slangenmens, komisch acrobaat en later zelfs een veelzijdige august. Hilda, de jongste, treedt op als acrobate en demonstreert soms haar zangtalent. Allemaal zijn ze lenig en met een muzikaal talent begiftigd. Zo verschijnen ze soms in de piste met twaalf familieleden als Les Mélodies, terwijl ze diverse instrumenten bespelen, zoals gitaar, viool, mandoline en xylofoon. De dochters en kleindochters kunnen ook goed dansen en vormden de
balletgroep Bently’s. In 1953 toert de circustroep nog rond in Vlaanderen met een aantal van de kinderen Vuylsteke de Laps. Helaas sluipt stilaan onenigheid in de familierangen en het circusbedrijf wordt opgedoekt. De immense circustent wordt verkocht aan weduwe Arthur Semay die er in 1954 mee op circustournee trekt, vergezeld van enkele Saratos-familieleden, die méér voor het opbouwen van de tent dan voor artistieke circusacts worden gecontracteerd. Ook in het seizoen 1955-56 komen we nog enkele van de oorspronkelijke circusartiesten Saratos tegen tijdens optredens in het Circus Grafzerk van het echtpaar Arthur Ça-Va-Seul. Sponsoring begon stilaan een harde noodzaak te worden, ook Vuylsteke de Laps-Rosalia Toetenel Circus Apollinaris toert in die periode in onze regio rond. Moeder Rosalie Toetenel overlijdt op 74 jaar in Kontich op 21 september 1955 en zo valt definitief het doek over dit Kontichse circus Saratos, of toch niet … Gustaaf Laporte, de man van Hilda Vuylsteke de Laps uit Deurne, kroont zich verschillende malen tot kampioen van België worstelen. Hij neemt ook deel aan de Olympische Spelen van Berlijn in 1936. Samen met Pompeo start hij in 1956 een nieuw Circus Saratos op, met als adres: Duffelse steenweg 78 Kontich. Ze toeren rond met het oude chapiteau van Alexis Robba, een viermastentent van 20 op 30m. Het waren echter slechte circustijden met de televisie in volle opmars en discussies over standplaatsen tussen collega’s en met stad- en gemeentebesturen. Vrij snel rezen er voor hen problemen. Zo lezen we in het tijdschrift ‘Music-Hall et Circus’ : ‘Te Gent lieten de onbetaalde artiesten beslag leggen (15 januari 1957) op het circus Saratos (vertaling van PW). Het circus ging officieel over kop in 1958. Programma van het nieuw opgestarte Dan wordt het lang stil. Enkel in 1972 circus Saratos uit 1956. vinden wij de jongste Vuylsteke de Laps Pompeo nog eens als clown August Pompeo in het circus Carrington samen met spreekstalmeester Pierre Jegers.
4.1
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Re in
en
ng
ng
eri 10
4.1
Gustaaf Laporte
en
in Re
Het komisch acrobatenduo ‘ de twee Pompéius’ in een marinepakje brengen de nodige ambiance in de tent, waarna een muzikale act ‘Les Mélodies’ met gitaristen, mandolinespelers en violisten twee of drie bekende stukken vertolken. Een charmante soliste bespeelt de xylofoon. Nauwelijks is de piste leeg of Miss Mariette beklimt met veel lef de trappen van een laddertje en voert gewaagde trapezenummers uit, waarvan men niet goed kan zeggen of ze enkel gracieus dan wel gedurfd zijn, of beide. Deze Miss Mariette komen we later met trapezenummers nog tegen in Baasrode bij het circus Tondeur. Naast de trapeze liep ze op de schuine koord en trad ze op met een fox-terrierparade. Daarna zien we een circusballet, de ‘zes Bentleys’ later zelfs uitgebreid tot acht. Ook de ‘twee Ascots’ laten zien dat ze fameuze evenwichtskunstenaars zijn: terwijl meneer de houten paal op zijn kin laat balanceren, klimt zijn medewerkster erop en vertoont elegante en gedurfde kunstjes. Daarna beleven de toeschouwers een weinig dagelijks nummer waarbij de koord 45° omhoog gespannen staat en M. Ascot balancerend met een paraplu omhoog gaat. Boven gekomen glijdt hij zeer behendig naar beneden en komt met veel verve terug op de begane grond. De acts volgen elkaar Circusaffiche van The Sarattosgroep op, terwijl twee clowns het publiek vermaken bij het wisselen van artiesten. De ‘ drie Gidonas’ gedragen zich als echte krachtpatsers. Buikspreker Fitsou voert daarna een praatje met zijn zoon Félicien waarbij hij een telefoonstem moet imiteren. [Zou Gaston Berghmans en zijn Joske Vermeulen uit Schoten dit ooit gehoord of gezien hebben? De echte Jos Vermeulen, volbloed Saratosacteur staat hier samen met 3 leden van de troep uiterst rechts op de foto.] De drie gebroeders Saratos imiteren schrikgedrag voor een ‘gebroken spiegel’ en de ‘twee Saratos’ balanceren op een tafel op handen en voeten in gewaagde evenwichtskunstjes. Toto en Marius keren weer te midden van een bebloemde piste, Joe Saratos waagt zich op de trapeze, enkel en alleen met zijn hoofd als steun, en zingt daarbij nog een liedje waarbij hij zich begeleidt op een mandoline. Zes ballerina’s De Drie Gidonas zingen ‘Rêve de Valse’ en dansen daarbij een sierlijke choreografie. Toto en Marius verlenen assistentie wanneer de piëdestal wordt klaar gehouden waarop Miss Martha allerlei kunstjes vertoont, zelfs op een eenwielig fietsje. De ballerina’s dansen ‘De witte pluimen’ en ten slotte komen de Franco-Belgische komieken Toto en Marius in een wervelende finale dolkomisch uit de hoek wanneer ze zichzelf overvloedig met water besprenkelen. Prachtig spektakel, magnifieke kleding van de acteurs die als Drie mannen en één vrouw echte artiesten optreden. De journalist eindigt toch met een kritische noot: …we vinden het wel jammer dat het publiek uit het land van Herve dikwijls niet reageert en daardoor de artiesten vergeet aan te moedigen met een oorverdovend applaus… De Saratossen zijn artiesten van de bovenste plank geweest. Vader Arthur kon vóór zijn ongeval op zijn hoofd op en af de treden van een trap komen. Zijn kinderen krijgen al heel jong een intensieve opleiding. Hypolite was gekend voor zijn kopstand, acrobatie en zijn muzikale clownstreken. Maria was contorsioniste (slangenmens) en sterke vrouw die zelfs als porteur (onderman) kan fungeren bij een menselijke piramide.
11
Van deze grote familie zit geen enkele afstammeling nog in het circusvak, maar de naam Vuylsteke de Laps leeft wel nog voort in onze regio tot zelfs in Frankrijk. Daar vonden we beeldhouwster Nancy Vuylsteke de Laps in Normandië. En zelfs de voormalige burgemeester van Hove draagt dezelfde familienaam! Paul Wyckmans
Voor heel wat gegevens mochten we dankbaar putten uit: De Poorter A. Antwerpse circusartiesten, archiefbeelden, uitgeverij Tempus, The History Press, Stroud, Gloucestershire, UK, 2009,138 blz. De Poorter A., Circus Saratos, een buitenbeentje, in Erfgoed, artikel uit Circusmagazine nr. 27, juni 2011, uitgave van het Vlaams Centrum voor Circuskunsten, Gent, p.7. Ellis Island immigratie http://www.ellisisland.org/search/passSearch.asp Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, archief en fototheek. Huis van Alijn, Gent en zijn Belgisch Circusarchief. Red de Pret, Van zwieren en zwaaien, zorg voor het erfgoed van vermaak, VCM, Contactforum voor erfgoedverenigingen vzw, 2007,54 blz. Waasland W., 50 jaar circusherinneringen, uitgeverij Berghmans Uitgevers, Antwerpen/Apeldoorn, 1990, 126 blz.
Pompeo en Pierre Jegers.
Antwerpen bierstad – Acht eeuwen biercultuur
A
Kroeglopen Brouwen is één zaak, maar er moet ook iemand het gelag betalen. Een tweede hoofdstuk gaat dan ook over de herbergen. Die plaatsen waar oorspronkelijk vermoeide reizigers een veilig onderkomen vonden, zijn geëvolueerd naar drankgelegenheden zoals wij ze nu kennen: de tapperij in de middeleeuwen, vanaf de 16e eeuw taverne, de Franse Revolutie bracht het café naar hier, evenals het estaminet (staminee), een woord dat waarschijnlijk is afgeleid van stamon of paal, dus oorspronkelijk een zaal met een door palen gestut dak. Die etablissementen vervulden vele functies: zo waren er de slechte herbergen of pistavernen, en bordelen, maar ze fungeerden ook als postpunten, vergaderruimte voor het gemeentebestuur, parochiezaal en in vele havenkroegen werden arbeiders of zeelui aangeworven, de lonen uitbetaald, en meestal hadden de vakbonden er een zetel. En dan was er nog hun culturele belang omdat de drempel er laag was voor voorstellingen van muziek, cabaret, theater en later ook film. Een meer recente functie is dat ze ons de vele verschillende biersoorten leren kennen! Helaas ontdekte de overheid vanaf de 15e-16e eeuw ook de problematische kroeg, waar misdaad, onzedelijkheid en wanorde hoogtij vierden. Een sociaal fenomeen dat moest gemoraliseerd en gecontroleerd worden. Dat resulteerde vanaf 1750 in de splitsing van de multifunctionele herberg in horeca: hotel (in Antwerpen eerst in 1796), restaurant en café. En in verplichte sluitingsuren. Vooral lokalen waar prostitutie plaatsvond werden geviseerd. Ook sterke drank werd verboden, wat werd omzeild door de privéclubs die in het interbellum als paddenstoelen uit de grond schoten. De doorbraak van de massademocratie heeft echter deze abolitionistische pogingen gefnuikt. Drank speelt immers ook een belangrijke rol bij de rites de passage. Het complexe systeem van traktaties (rondjes) en uitzuipers die proberen te profiteren geeft al aan dat het beeld dat beleidsmakers en moralisten ophingen van de volkse kroeg als een plek van beschonken chaos en zatte normenloosheid geenszins klopte (p. 189). Ook conflicten werden er uitgevochten onder de controle van het publiek. De sociale functies die deze instellingen vervulden vooral voor de zogenaamd lagere klasse, zorgden ervoor dat de kroeg nog tot op de dag van vandaag fungeert als sociaal bindmiddel. De koning drinkt, en de boer ook Een volgend hoofdstuk gaat over de verhouding tussen Antwerpen en het platteland. Op het platteland mag men enkel boeren, klonk het, want industriële activiteiten werden beschouwd als een privilege van de stad, althans in het ancien régime. Vanaf de 19e eeuw waren er soms wel bijzondere relaties, zoals met de brouwerij Beirens van Wommelgem tot in 1978. Over de Kontichse De Sleutel van De Meulder wordt nergens gerept. Nochtans was hun seef erg gewaardeerd in ’t stad. En toen het boek verscheen was de nieuwe Seef van het Antwerps Bier Collectief nog niet gelanceerd.
4.1
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Re in
en
ng
12
ng
eri
en
in Re
4.1
lweer een indrukwekkend salontafelboek, vreesde ik, toen ik het lijvige werk in handen kreeg dat in 2011 verscheen onder de redactie van Ivan Derycke. Antwerpen stond bij mij niet meteen aangeschreven als een bierstad. Toegegeven, we dronken er graag een keuninkske van ’t vat (want van ’t fleske was het bolleke niet te pruimen). En nogmaals toegegeven, ik heb in de Antwerpse kroegen bier leren drinken. Geuze in de Gard-Sivik en De Wapens van Tienen. Witte van Hoegaarden in de Troubadour, tripel in de Pelgrim … Maar dat Antwerpen ook een bierverleden had, kwam ik te weten van onze leraar… Latijn! Die leerde ons Antwerpen echt kennen en nam ons mee naar het Brouwershuis. En leerde ons het bolleke De Koninck van ’t vat kennen. Een paar jaar later was hij conservator van Bokrijk geworden. Waar hij zijn lievelingsbier ook introduceerde. Bedankt, Marc Laenen! Ook de eindredacteur van deze grote en gewichtige (beide adjectieven in de eerste plaats letterlijk te nemen) uitgave, Ivan Derycke, blijkt zo’n grote chauvinist te zijn. Getuige hiervan zijn website Antwerpiensia (http:// users.skynet.be/antwerpiensia.htm) die hem heel wat archiefreferenties opleverde. Hij was het ook die in het voorjaar van 2012 een gesmaakte lezing voor onze kring is komen brengen. De lijst van medewerkers is kwalitatief indrukwekkend. Tim Webb is een internationaal bierexpert die in 2012 The World Atlas of Beer publiceerde. Eerder schreef hij Good Beer Guide Belgium, maar hij koestert in zijn hart een speciaal plekje voor Antwerpen. Denis De Keukeleire is de befaamde hopprofessor van Tournée Générale (op één tv). Hij wist mij op een prikkelende manier te boeien en zelfs te verrassen met zijn biergeschiedenis en andere wetenschappelijke beschouwingen over bier, ook al had ik die materie al eens eerder gelezen of gehoord. Dacht ik… Erik Aerts (alweer een professor doctor) onderzocht de alcoholsterkte van Antwerpse biersoorten in de zestiendezeventiende eeuw. Niet zo’n onbelangrijke vraag, als je weet dat de gemiddelde dagconsumptie per inwoner boven de liter lag. Adolescenten en volwassenen moeten daar dus een veelvoud van gedronken hebben. Met de nodige tabellen en grafieken toont hij aan dat het bier zoals verwacht eerder aan de slappe kant was. En als biersoorten als knol en kuit dan tegen het eind van de zeventiende eeuw nog meer verwaterden door de slechte economische omstandigheden,
waren de hoogdagen van de Antwerpse brouwers voorbij. Dan liever een borrel jenever, dacht de consument. Of goedkoper bier van het platteland. Of kwaliteitsbier uit vermaarde biersteden van de omgeving (Leuven!). En in de achttiende eeuw deden ook nog koffie, thee en chocolade hun intrede. Dan volgt het epos der Antwerpse brouwers tijdens het ancien regime. Zij moesten optornen tegen de kloosterbrouwerijen met hun privileges. Met de molenaars, die de mout zo snel mogelijk moesten malen, was de verstandhouding soms ver te zoeken. Voor schoon water konden ze gelukkig rekenen op het Brouwershuis, een uitzonderlijke constructie van preindustriële archeologie: projectontwikkelaar was de controversiële Van Schoonbeke. De 19e eeuw is uiteindelijk de gouden eeuw van de Belgische bierindustrie geworden. Talrijke kleinschalige en ambachtelijke brouwers produceerden bier van hoge (en vaak spontane) gisting. Veel ontwikkelingen in Antwerpen zijn dan ook symptomatisch voor de situatie in de rest van België. Bij het begin van de 20e eeuw zijn er echter veel brouwerijen ten onder gegaan: enerzijds door conservatisme of gebrek aan financiële middelen om de technische vooruitgang te kunnen volgen, anderzijds door de opkomst van de lagegistingsbieren. Sommige speciaalbieren hielden stand: in Antwerpen is uiteindelijk alleen De Koninck – van hoge gisting – overgebleven. Dat bolleke is sinds 1925 op de markt en zal er blijven zolang brouwerij Moortgat dat wil – want in augustus 2010 is de Duvel-producent de nieuwe eigenaar geworden.
13
In een laatste hoofdstuk, Rondom de bierton, worden een beperkt aantal “zijsprongen” gemaakt. Zo bespreken enkele specialisten wat de archeologie ons heeft bijgebracht over de biercultuur, wat we terugvinden in de schilderkunst. Op dat vlak winnen de wijnliefhebbers echter, want bier leek niet zo te passen op religieuze taferelen zoals de bruiloft van Kana of het Laatste Avondmaal. Maar op het gebied van de genreschilderkunst valt er heel wat te ontdekken, zoals het werk van Joos Van Craesbeek, naast de vanzelfsprekende Adriaan Brouwer en andere Bruegels. Van het alom gekende spreekwoord so de oude songen, so pijpen de jongen wordt echter niet het overbekende schilderij van Jacob Jordaens besproken, maar een versie van David III Ryckaert. Besloten wordt met een succesvolle combinatie: Bier en archief. De inkomsten van de steden werden vooral uit indirecte belastingen gehaald, vooral op bier: in de 18e eeuw bijvoorbeeld de helft! En al die gegevens werden nauwkeurig opgetekend tot jolijt van de moderne onderzoekers en archiefsnuffelaars. Ons oordeel Antwerpen Bierstad is meer dan een salontafelboek. Toegegeven, er is bijna geen bladzijde zonder illustratie, en ik had soms de indruk dat de samenstellers wat al te graag uitpakten met hun rijke documentatiebank en je moet al eens zoeken naar een verband met de tekst. Anderzijds is het jammer dat er nogal wat schilderijen werden besproken zonder dat ze afgebeeld werden. Uiteraard is net dit onderwerp bijna onuitputtelijk, de deskundige auteurs beperkten zich tot kunstenaars die in Antwerpen werkzaam waren. Het is een boek dat het vooral van de inhoud moet hebben, en er is leesvoer en studiemateriaal in te vinden voor heel diverse liefhebbers. Ook – en niet in de laatste plaats – taalkundigen komen aan hun trekken, met de uitstervende of uitgestorven woordenschat met de overvloed aan spreekwoorden en gezegden en talrijke etymologische weetjes. Dit is een (voorlopig) onmisbaar boek voor wie belangstelling heeft voor volkscultuur. Je wordt ingewijd in de wereld van het bier van vroeger tot nu, maar vooral ook in wat er allemaal mee samenhangt. Het boek bevat essentiële informatie voor iedereen en niet alleen voor de Antwerpenaar. Ik zou zelfs durven stellen dat de chauvinist voor nog geen kwart van het boek aan zijn trekken komt. Voor nog een kwart vind je je gading over de Belgische biercultuur en minstens de overige helft is referentiemateriaal dat alle grenzen overstijgt. Het lijvige werkstuk is verre van volmaakt, maar ik hoop dat de inspanningen van de auteurs uitmonden in een herwerkte en aangevulde uitgave. Een waarin niet alleen Antwerpen als test-case wordt opgevoerd, maar waarin alle grote (en kleinere) steden en bierproducenten een plaats krijgen. Een Belgisch Bierboek… Voorlopig is dit boek over acht eeuwen biercultuur al het referentiewerk bij uitstek. Ook – en niet het minst – voor wie niet van Antwerpen is, want het is een aanstekelijk project! Een aanrader, om met mate van te genieten. En om te mijmeren, al was het dan over de aanstekelijke namen van sommige herbergen. Zo zou ik me niet aangetrokken voelen tot een kroeg als Het Mestputteke, maar met een familienaam als de mijne zou ik het wel zien zitten In den Hemel (de foto’s staan op p. 157 en 166)! Ik wil besluiten met de woorden van dr. Ria Fabri – zij ging Op stap met zeventiende-eeuwse drinkebroers en zuipschuiten in de wereld van de schilderkunst: Lectori, ad fundum! Frank Hellemans
W
Waddisdaffeuriet?
eet je waarvoor dit ding werd gebruikt, stuur dan je antwoord (met als onderwerp “Wedstrijd Reineringen”) naar reineringen@gmail.com – een klassieke gele briefkaart naar ons adres (Reineringen, Duivenstraat 22, 2550 Kontich) telt ook. Laat ons ook weten met welke prijs we jou een plezier kunnen doen: het fotoboek “Archiefbeelden Kontich”, een merklappenverjaardagskalender of twee flessen cava. We verwachten je mail of briefkaart ten laatste op 30 april! In ons volgende nummer geven we uiteraard de oplossing. En een nieuwe opgave. In de vorige Waddisdafeuriet drukten we een autokruk af. Het bleek een moeilijke opgave, want we kregen slechts twee juiste antwoorden binnen. Maar wie zegt daar dat vrouwen niks van techniek afweten. Agnes Meul en Bieke Bekkers mogen binnenkort hun prijs verwachten. Proficiat, dames.
Agenda en Nieuws Museum voor heem- en oudheidkunde: elke zondag open van 14 tot 17 uur met gids Het archeologisch gedeelte van ons museum is vernieuwd, nu werken we hard aan de verbeterde presentatie van onze overige collecties. Vooral de afdeling textiel (met onze merklappen, tekendoeken e.a.) krijgt een prominente plaats in het “voorzaaltje”, waar nu ook al enkele van de fraaiste spinnewielen te zien zijn van de meer dan vijftig die we vorig jaar hebben verworven. De inwijding van het vernieuwde museum is voorzien voor later dit jaar, onze trouwe lezers worden uiteraard als eersten op de hoogte gesteld van de juiste datum. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht. Erfgoeddag: 21 april 2013 van 10.00 tot 18.00 uur De jaarlijkse erfgoeddag heeft deze keer Stop de tijd als thema. Op twee locaties (het museum, Sint-Jansplein, en het documentatiecentrum, Duivenstraat 22) op wandelafstand van elkaar kun je zowel versteende resten van voorhistorische dieren als opgezette vogels uit Kontich zien. Daarnaast besteden we aandacht aan oude klokken en de duivensport. En terwijl je de vernieuwde tuin bezoekt kan je van het nieuwe-aloude Kontichse specfour proeven. Voor een uitgebreid programma verwijzen we naar het Informatieblad en de website van de gemeente enerzijds en naar Kontich-Waarloos hier en nu anderzijds.
Abonnement?
4.1
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Re in
en
ng
14
ng
eri
en
in Re
4.1
Als je van dit nummer van Reineringen houdt, dan ligt ook de toekomst van dit blad je nauw aan het hart. Wens je het verder te ontvangen, hernieuw dan zo snel mogelijk je abonnement voor 2013 (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 15 euro. Te betalen op rekeningnummer BE77 4155 0442 2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen”
15
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Reineringen Reineringen 4 (2013), 1 Driemaandelijks (januari-februari-maart 2013) Afgiftekantoor Kontich P912187
België Belgique P.B. 2550 Kontich BC 31956
INHOUDSTAFEL: Pagina 1 Voorwoord - Mensen maken heemkunde Pagina 2 Bij het afscheid van Hilde Schollen Pagina 3 Bij het afscheid van Leo Wuyts Pagina 4 Bode op Antwerpen Pagina 5 BK’s of bekende Kontichnaren: Phil Bosmans Pagina 6 Circus Saratos, authentiek Kontichs! Pagina 12 Antwerpen bierstad – Acht eeuwen biercultuur Pagina 15 Waddisdafeuriet Pagina 15 Activiteitenkalender en nieuws
Colofon Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 4 (2013), 1 ISSN 2033-2742 Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans en Paul Wyckmans Eindredactie: Paul Catteeuw Grafische vormgeving: Bruno Catteeuw Druk: Drukkerij Hendrickx, Schelle Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich Correspondentieadres: reineringen@gmail.com © 2013 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): 15 euro Te betalen op rekeningnummer BE77 4155 0442 2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen” Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen. Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com
Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be