Reineringen 6/2 (2015)

Page 1

Reineringen

Duivenstraat 22

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Verschijnt driemaandelijks • Jaargang 6, nummer 2 (april - juni 2015)

O

Voorwoord

NLANGS HOORDE ik in de buurt nog eens schieten. Je weet wel, op de vooravond van een trouw bij de bruid thuis, met een kanonnetje dat vele generaties lang van hand tot hand gaat. Vrienden, familie en buren doen dat met de beste bedoelingen: om alle ongeluk over het toekomstige paartje af te weren. Veel buurtgenoten bleken echter niet vertrouwd te zijn met het aloude gebruik en deden hun beklag. Tja. Enkele dagen geleden zag ik nog eens een ooievaar in Kontich. In de beemden tussen de Meylweg en het Hof van Spruyt. Zeker verdwaald op weg naar Planckendael. De geluksvogel was misschien wel zo vermoeid omdat hij een redactielid dit jaar al drie kleinkinderen had bezorgd! In ieder geval: we wensen Matse, Fien en Lene hartelijk welkom! Kontich - en Waarloos zeker - behoren nog tot het platteland, al rukken vele stedelingen op naar hier en beweren sommigen dat wij de zuidrand van Antwerpen zijn. Zodra we hier niet meer mogen schieten en zodra er geen ooievaars meer neestrijken in onze weiden, zullen we voorstad zijn geworden. Ondertussen blijven we koesteren wat ons aan vroeger herinnert. Onze bodem begint stilaan nog meer prijs te geven over onze vroegste geschiedenis: daarover later meer. Maar nu nemen we je al mee naar de tijd toen Maarten van Rossem de streek onveilig maakte – en tussendoor ook genoot van de parels van onze renaissance-architectuur. We mogen stilaan ook Jozef Van Passen gaan beschouwen als ons vierde redactielid, postuum weliswaar. Hij brengt ons een onthutsend verhaal over de volksgeneeskunde rond 1900. Ernest Claes is niet veraf. We hebben zijn tekst respectvol bewerkt en geannoteerd. De beschreven kwakzalverij en wondermiddeltjes uitproberen doe je op eigen risico. Vader Van Passen heeft overduidelijk het dakdekkersgeslacht Wyckmans gekend. De andere Paul van onze redactie diept een boeiend familiedocument op over dat bijzondere beroep van zijn voorouders, dat ook de lezer van vandaag stof tot nadenken biedt. Hij gaat ook verder dan Van Passen (in een vorige jaargang) in op de geschiedenis van de cinema, een verschijnsel dat in Kontich ook al een tijd tot het verleden behoort. En zijn verhaal over het einde van de Tweede Wereldoorlog sluit deze aspergetijd af… Jammer genoeg was er zoveel stof voorhanden, dat de vervolgbijdrage over Abraham Hans verschoven wordt naar volgend nummer. Het kan niet op. Je zal versteld staan over wat er alweer te lezen valt. Plezier ermee! Frank Hellemans, Paul Catteeuw en Paul Wyckmans


Zwarte Maarten, de schrik van onze gewesten

H

ET JAAR onzes heren 1542 was een zwarte bladzijde in onze geschiedenis. Maarten van Rossum en zijn leger huurlingen trokken plunderend door onze kontreien. Ook in ons Kontich en Waarloos heeft hij littekens achtergelaten. Wie was hij? Wat kwam hij hier doen? Bijna vijfhonderd jaar later is het nog altijd zinvol om eens na te gaan waarom de schrik van onze gewesten van destijds nog altijd in Arnhem en omstreken als een held wordt vereerd. Scholen en verenigingen dragen trots zijn naam! Tijden zijn veranderd. We proberen ons even in te leven in de sfeer van het einde van de middeleeuwen, vijf eeuwen geleden. De Nieuwe Tijd is aangebroken. We zitten nog in de periode vóór de avonturen van Tijl Uilenspiegel en Lamme Goedzak, althans volgens Charles de Coster, die zijn verhaal situeerde tijdens de regeerperiode van Filips II. En Pieter Brueghel moest nog beginnen tekenen en schilderen. Op 12 februari 1515 reisde prins (later keizer) Karel V naar Antwerpen om zijn Blijde Inkomst te houden. Tijdens zijn tocht langs de aloude heerbaan kwam hij ook door onze gemeente, waar hij even bleef pleisteren zodat onze voorouders hem konden toejuichen. Vanaf 1518 liet hij Margareta Van Oostenrijk als regentes onze gewesten besturen. Alles was peis en vree, Veldmaarschalk Maarten van Rossem behalve dat er stilaan hier en daar lutheranen opdoken die met hun (ca. 1490-1555) revolutionaire ideeën de katholieken kwamen verontrusten. Zo ontstond er in 1528 in een Kontichse kroeg een gevecht tussen religieuze tegenstanders, met een dode als gevolg. Erger was dat pest en lepra hier in die tijd ook slachtoffers maakten, en dat waren er meer. De zieken werden uit het dorp verbannen en moesten in de pesthuisjes verblijven aan de ingang van de Reepkenslei. De kapel is daar nog een laatste getuige van. Een andere ramp was de grote brand van 1538, die heel wat woningen in as legde langs de Mechelsesteenweg, de Magdalenastraat, Varkensmarkt en Sint-Jansplein. Dat heb je natuurlijk met houten huizen… Maar het ergste was toch de krijgstocht van Maarten van Rossem in juni en juli 1542. De grote tegenstander van Karel V was de Franse koning, en de hertog van Gelre (het zelfstandige Gelderland) koos partij voor deze laatste. Hij stuurde zijn krijgsheer Van Rossem naar hier om de zuidelijke Nederlanden, toen onder het bewind van de Habsburgers, zoveel mogelijk schade toe te brengen. Zo zou hij een aanval op zijn eigen land kunnen verhinderen. De markgraaf van Antwerpen (en prins van Oranje) René de Châlons kwam Karel V te hulp, maar werd in juli in Brasschaat verslagen. De voorhoede van de Gelderse krijgsman legerde daarna op het Sint-Willebrordsveld, het huidige Sint-Jansplein in Antwerpen. Hij wou de stad zo snel mogelijk innemen. De weerstand was echter te sterk. De verdedigers van de stad hadden zelfs verscheidene kloosters in de buurt vernield, omdat ze bang waren dat Van Rossem ze als bolwerk tegen Antwerpen zou gebruiken. Er werd een paar dagen over en weer gevochten, maar Van Rossem zag al vlug dat het voor hem verloren moeite was. Antwerpen viel niet te veroveren. Emanuel van Meteren, Gefrustreerd trok hij met zijn bendes Maria van Hongarije af, een vernielend spoor achterlatend over het platteland in de richting van Lier. Hoeven, molens, hoven van plaisantie en zelfs kerken, niets bleef gespaard. Zo betekende zijn doortocht waarschijnlijk ook het einde van ons SintMaartenskerkje, op het huidige Sint-Martinusplein ergens in de buurt van de ingang van het Sint-Jozefinstituut. Met als gevolg dat de toenmalige OnzeLieve-Vrouwekerk de functie van parochiekerk overnam en Sint-Martinuskerk werd. Ze lagen dan ook maar op een steenworp van elkaar. Maar dit terzijde. Van Rossem te Antwerpen

en

ng

eri

in Re 6.2

2

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Want erger was waarschijnlijk wel dat de burgerbevolking werd vermoord, mishandeld en verkracht door het ruwe krijgsvolk dat hij aanvoerde. Dit is echter materie die nog grondiger moet worden onderzocht. Dergelijke collateral damage was immers onvermijdelijk als je met 14000 man voetvolk en 2000 ruiters op tocht was. Er heersten duidelijke afspraken over oorlog voeren. Plunderen was geoorloofd, want de oorlog moet de oorlog betalen. M.a.w. soldaten moeten ook leven en dus eten. Brandschatten is een vorm van chantage: betalen om niet te worden afgebrand. Een dorp dat niet onderhandelde ging eraan. Ook de stad Lier kon hij niet naderen: hun geschut was te sterk. Daarom is Hans Holbein, Der Totentanz hij op Duffel afgezwenkt. Omdat de brug er was vernield, brandde hij het dorp helemaal af. Met behulp van koorden die ze uit de kerktoren haalden, geraakten ze toch over de Nete. Het gebeurde op 1 augustus. Ook in Walem was de pont vernietigd zodat hij ook daar de kerk en de huizen aan de vlammen prijsgaf. Ze hadden eerst wel alle kuipen en tonnen verzameld om daarmee de Nete over te steken, zodat ze hun tocht konden voortzetten in de richting van Mechelen, Keerbergen, Leuven enzovoort. Dat oponthoud duurde wel even, en ondertussen hield de teugelloze soldateska zich onledig met strooptochten in heel de streek. Pas een jaar later hield de ravage op, toen keizer Karel Gelderland definitief had verslagen. De rust keerde weer en Antwerpen kon voortbloeien, want de stad kende haar Gouden Eeuw.

Maarten van Rossem en Anna Bijns

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

6.2

Literatuurkenners weten dat we in 1542 volop in de rederijkerstijd zitten. Rederijkers (rhetoriqueurs) of retrozijnen (rhétoriciens) verzamelden zich in kamers: die waren ontstaan uit de gilden (van de schutters bijvoorbeeld) met de bedoeling stoeten en feestelijkheden allerhande te organiseren. Kunst – dus ook literatuur – had voor hen een sociale functie. De dichtkunst was voor de meesten onder hen een ambacht, met een eigen techniek die kon worden aangeleerd. Uit deze tijd dateert het mirakelspel Mariken van Nieumeghen, over een meisje dat in handen valt van de duivel die van haar een ontwikkelde vrouw maakt. Maar hij gebruikt haar ook om overal dood en verderf te zaaien, niet het minst in Antwerpen, het losbandige Parijs van die tijd. Wanneer ze een wagenspel ziet, komt ze echter tot inkeer. En ook het zinnespel Elckerlyc. Die hoofdfiguur staat voor iedereen die sterven moet. Hij zoekt een gezel voor die tocht, maar al zijn vrienden, familie en ook zijn rijkdom, schoonheid, wijsheid, kracht enzovoort laten hem in de steek. Uiteindelijk vindt hij alleen Deugd en Kennis bereid hem tot het einde te vergezellen. Wat de poëzie betreft hielden de rederijkers vooral van vrij ingewikkelde kunstige strofenvormen als de ballade en het refrein: lange strofen met ingewikkeld rijmschema, een stokregel die het hoofdthema aangeeft en op het einde van iedere strofe wordt herhaald, ten slotte het oorspronkelijk aan de Prins (de beschermheer van de kamer) gericht envoi. Jakob Seisenegger (1532), Een bekend refrein is Vander mollenfeeste Karel V (met baardje om zijn van Anthonis de Roovere (1430-1482), een Habsburgse kin te verdoezelen) satirische dodendans waarin niemand wordt gespaard. Maar de belangrijkste auteur is de Antwerpse dichteres Anna Bijns (1493-1575). De figuur van deze schoolmeesteres is zo uniek dat zij een apart artikel verdient (zie volgend nummer van Reineringen! ). Zij oversteeg met haar lyrisch werk de starre rederijkersvormen. Maar zij was ook een fervente militante van de contrareformatie: als er iemand was die zij haatte, was het de tien jaar oudere Maarten Luther. Dan nog liever Maarten van Rossem, beweerde zij! Anna Bijns

3


Noch schijnt Merten van Rossom de beste van tween

en 6.2

4

ng

eri

in Re

Onlancx bezwaert zijnde met melancolijen, De sinnen becommert, thooft vol phantasijen, Van als overlegghende in mijn ghedachte, Quam mij weijnich te voren dat mocht verblijen, Aensiende de werelt nu ten tijen, Zynde vol verdriets; dus werdt mij onsachte; Dus dinckende, my phantazije voort brachte; Twee mans persoonen mij haest in vielen, Ghelijc van name, diversch van gheslachte: Deen was Merten Luther, die dolinghe doet krielen, Dander Merten van Rossom, diet al wil vernielen, Die veel menschen bracht heeft in zwaer ghetruer; Rossom quellet lichaem, Luther heeft de zielen Deerlijc vermoort; dus esser cleijnen kuer Tusschen hen bijen, elck es een malefacteur; Ic engaef om den kuer niet mijnen minsten teen, Maer want Luther de zielen moordt duer zijn erruer, Noch schijnt Merten van Rossom de beste van tween. Onlangs ging ik gebukt onder zwaarmoedige gedachten. Het was me droef te moede, mijn hoofd barstte van het gepieker en er spookte vanalles door mijn hersenen. Weinig kwam bij mij op dat me kon verblijden, toen ik de wereld van vandaag overzag en vaststelde dat deze een jammerpoel was. En zo bezig zijnde kwam het volgende bij me op. Twee mannen vielen me in, die dezelfde voornaam dragen maar zeer verschillend zijn van aard: de ene is Maarten Luther, die dwalingen doet krioelen, de andere Maarten van Rossem, die alles met de grond gelijk wil maken en veel mensen de Kasteel de Cannenburch, grootst rampspoed heeft gebracht. Van Rossem kwelt het lichaam, Luther vermoordt Vaassen meedogenloos de ziel. Er valt dus weinig te kiezen tussen hen beiden, ze zijn alle twee boosdoeners. Voor niets ter wereld zou ik willen kiezen. Maar omdat Luther met zijn dwaling zielen vermoordt, lijkt toch Maarten van Rossem nog de beste van hen twee. Zo vertaalt Gerrit Komrij haar tekst in zijn serie 1000 en enige gedichten (1994). Alle zeven strofen weergeven zou te veel van het goede zijn, maar het lijkt me interessant om de typeringen van de Gelderse schurk eens op een rij te zetten. Maarten van Rossem heeft de boeren doen vangen en boeien, terwijl hij hun huisraad roofde en hun de doodsschrik aanjoeg. (…) Maarten van Rossem, vergezeld door veel kwaad gespuis, heeft menig mooi huis in brand gestoken. (…) En talrijke welopgevoede kinderen zijn (door Luther, fh) verjaagd uit hun kloosters, waardoor ze nu jammerlijk ten onder gaan en gedwongen zijn om te stelen en te roven voor hun bestaan. Van dit soort zijn er vast wel in Van Rossems bende. Waarom wordt dan alleen Van Rossem uitgescholden? Luthers verhaal is heel wat smeriger dan het zijne. (…) Al heeft Van Rossem veel kwaads bedreven in Brabant, men zag hem niet veel kerken of kloosters beschadigen met brandstichting, aan geen enkele zijde. Evenmin stak hij een vinger uit naar geestelijke maagden, al leek het er hier en daar wel op. (…) Maarten van Rossem kan slechts het lichaam belagen, al kwelt hij de onschuldigen even erg. Zijn ze lijdzaam, dan maakt hij ze martelaars. Dat maakt zijn zonden er niet minder om, die wil ik niet verontschuldigen of goedpraten. Al zijn het twee giftige slangen, toch lijkt Maarten van Rossem nog de beste van hen twee. (…) Van Rossem drong Brabant binnen met bedrog, onder het voorwendsel dat hij tegen de Turken zou gaan vechten. (…) Al liet Van Rossem naar blijkt de haan met de rode kam opvlammen in Brabant, Luther heeft veel kwaadaardiger vlammen doen ontbranden, (…) Maarten Van Rossem en Maarten Luther, de beste van hen tweeën is een opstandeling. Maar het wekt geen bevreemding dat Van Rossem geen vrees kent, want hij is een krijgsman, een echte ijzervreter. Al heeft Maarten Van Rossem veel buit geroofd uit Brabant wat nog veel mensen smart doet, Maarten Luther faalt in dit opzicht evenmin: hij heeft de afvalligen kelken en misbekers uit kloosters doen stelen, (…) Al heeft de duivel deze beiden Maartens bij hun keel, toch lijkt Maarten van Rossem nog de beste van hen twee. – Maarten van Rossem, prins van de vrijbuiters, die meteen klaarstaat om te roven en te stelen, en Luther, prins van alle valse profeten, zou ik uw beider levensverhaal geheel Kasteel de Cannenburch, uiteenzetten, dan zou dat hoogstwaarschijnlijk de weerzin wekken van de lezer. Vaassen Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Tijd en papier worden daarmee verspild. Voor eens en altijd heb ik voldoende mijn plicht gedaan. Geef mij uitstel tot later om het overige te vertellen. Luther, Van Rossem en Lucifer daar nog naast gezeten, ik vraag me af wie van de drie de beste is: Van Rossem sleept veel boosaardig verkregen buit naar zijn nest, Luther is dag en nacht in de weer met het verspreiden van een dodelijke pest in het christenrijk. Zo komt hun boosaardigheid duidelijk naar voren. Maar ik ben het meest bang voor Luthers gif, want het brengt de mensen in de eeuwige ellende. Al is de keuze geen platgetrapte peer waard, toch lijkt Maarten van Rossem nog Duivelshuis, Arnhem de beste van hen twee. Met andere woorden: onze brave voorouders die door de troepen van Van Rossem omkwamen, waren er minder erg aan toe: zij zijn martelaars geworden en verdienden dus de hemel. Maar de volgelingen van Luther zijn verdoemd en komen in de hel terecht. Luther is dus het ergste kwaad!

Maarten van Rossem, de held van Gelderland

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

6.2

Maarten van Rossem werd rond 1490 geboren als tweede zoon van Johan, heer van Rossum, en diens tweede vrouw Johanna van Hemert. Hij bekleedde militaire functies aan het hof van Karel van Gelre; het hertogdom Gelderland wist destijds langer dan de andere gewesten zijn zelfstandigheid tegenover Karel V te bewaren. In 1524 werd hij tot veldmaarschalk bevorderd, waarmee hij het opperbevel over alle Gelderse troepen kreeg. Op zijn palmares staan o.m. het plunderen van Den Haag (1528) en het militair steunen van het bestuur van Groningen en de Ommelanden. Na het overlijden van hertog Karel in 1538 zwoer Van Rossem trouw aan de nieuwe hertog van Gelre, Willem van Kleef en Gulik, die zich evenals zijn voorganger had gelieerd met koning Frans I van Frankrijk. Die lanceerde in 1542 samen met hertog Willem en koning Christiaan III van Denemarken een gecombineerde aanval op de Nederlanden. Regentes Maria van Hongarije bestuurde vanuit Mechelen de Nederlandse Provinciën, met uitzondering van Gelre uiteraard. Zij kon echter zijn plan om via Antwerpen en Leuven op te rukken naar Gent dwarsbomen. Na een reeks tegenslagen en via een omweg langs Luxemburg belandde hij eind 1543 weer in Gelderland. Zwarte Metten (een van zijn bijnamen) had echter geen zittend gat en ondernam nog wat plundertochten naar Amersfoort en dan naar ’s-Hertogenbosch en andere Brabantse plaatsen. Vaak werden er ook plunderingen en vernielingen afgekocht, zodat er toch nog wat fraaie gebouwen zijn overgebleven. Deze razzia was echter de druppel die voor Karel V de emmer deed overlopen. Hij besloot met zwaar geschut een eind te maken aan de tegenstand van het hertogdom Gelre. Van Rossem was niet opgewassen tegen het leger van 30 000 manschappen en besloot om zich gewonnen te geven. Gelukkig voor hem zag Karel V – op voorspraak van zijn zuster, landvoogdes Maria van Hongarije – in Maarten een zeer bekwaam veldheer, van wiens diensten hij graag gebruik wilde maken. Nu werd de koning van Frankrijk opeens een vijand! In 1553 werd hij stadhouder van Luxemburg. Twee jaar later tijdens een militaire operatie in Chaumont nabij Givet aan de Maas brak een epidemie uit – waarschijnlijk tyfus – in het legerkamp. Maarten Van Rossem raakte besmet en stierf. Niemand zal tegenspreken dat Maarten Van Rossem geen zachtzinnig man was. Maar zou hij slechter geweest zijn dan andere veldheren in zijn tijd? Uiteraard was het onvermijdelijk dat hij bij het ronselen van krijgsvolk nogal wat gespuis moest aannemen dat vooral uit was op plunderen. Maar dat hoorde erbij. Bovendien werd hij er vaak toe verplicht door zijn vorst, hertog Karel van Gelre, die hij trouw had gezworen. En de tegenpartij trad op precies dezelfde wijze op. Toch heeft hij zich op sommige momenten ook ingespannen om erger te voorkomen. Door zijn soldaten werd hij op handen gedragen en hij werd algemeen beschouwd als een schitterend veldheer. Door vriend en vijand! Ondertussen moet hij hier en in Frankrijk ook de toerist-met-goede-smaak hebben uitgehangen. Hij heeft in zijn streek enkele fraaie woningen laten optrekken of verfraaid met beeldhouwwerk, geïnspireerd door de nieuwe trends. Bij zijn prospecties in Brabantse, Vlaamse en Noord-Franse steden moet hij zijn ogen de kost hebben gegeven. Nederland. Het loont de moeite om zijn verwezenlijkingen te gaan bewonderen in zijn land van herkomst, zoals het Duivelshuis in Arnhem (nu deel van het stadhuis) en Museum het Stadskasteel (het vroegere Maarten van Rossemhuis) in Zaltbommel. Het staat vast dat hij onmetelijk rijk was. De soldaten moesten immers een deel van de oorlogsbuit aan hem en de hertog van Gelre afstaan. Zo had hij het kasteel de Cannenburch te Vaassen gekocht en gerestaureerd, en had hij het pandschap over de burcht Bredevoort. In het jaar onzes heren 2000 bracht ik een studiebezoek aan de streek, in het gezelschap van onze geschiedschrijver wijlen em. prof. dr. Robert Van Passen. Wij vonden talrijke naambordjes met de naam Van Rossum (de schrijfwijze varieert nogal) en zelfs een Maarten van Rossumstraat. In Arnhem zelfs een scoutsgroep die zijn naam draagt… Het mag duidelijk zijn: de beruchte krijgsheer is nog altijd een man van aanzien in Gelderland. Onze voorouders hier te lande konden er echter niet mee lachen. Frank Hellemans

5


Geneeskunde en kwakzalverij rond 1900

I

N EEN studie over kwakzalverspraktijken schrijft dr. Leo Elaut: Nooit vielen wij zo diep aan kwakzalverij ten prooi als in de 18e eeuw. De kennis bij diegenen die de geneeskunde uitoefenden was verbijsterend gering. In de laatste helft van de eeuw was de sterfte zeer hoog. Bakers en chirurgijnen richtten onder de bevolking een echt bloedbad aan, ter gelegenheid van dat zeer normaal levensgebeuren dat de geboorte van een mensenkind is. De besmettelijke ziekten hielden heksensabbat, zowel in de steden als op het platteland. – Ook drankmisbruik tierde weelderig. Zo erg dat het Brugse Vrije in 1785 verbood herbergen te bezoeken vóór en na het doopsel, of sterke dranken te schenken aan de borgen en hun gezellen, en niet het minst aan de pasgeborene zelf. Onze mensen hadden dus meer dan honderd jaar geleefd onder de schrik van de chirurgijnen – en terecht – maar ook langs de andere kant, bestendig onder de geestelijke verdrukking van de kwakzalvers. Dit verklaart meteen waarom men rond 1900 ook bij ons nog wantrouwend en afkerig stond tegenover de dokters, en men liever vol vertrouwen naar bosdoktoren en ziekte-belezers liep. Die gemoedstoestand leefde op het einde van de vorige (19e , fh) eeuw nog atavistisch voort, gedeeltelijk omdat er in onze gewesten nog vele ongeletterde lieden woonden, maar ook omdat er meer armoede dan welstand heerste. Ook te Kontich achtte men straatremedies en diagnosen uit de volksmond goedkoper dan doktershulp. Een dokter werd slechts in uiterste nood geroepen, en het gebeurde niet zelden dat er iemand stierf, zelfs aan een slepende ziekte, die nooit een dokter gezien had. Het is waar dat in die tijd de geneeskunde, als wetenschap, nog in haar kinderschoenen stond. Bij gemis aan X-stralen en instrumenten moest men door uitwendige ziektetekens, polsslag en thermometer de ziekten bepalen. Iedere verkoudheid heette influenza. Plotselinge dood veroorzaakt door het hart of door bloedopdrang heette geraaktheid. Voor de rest was alles in den buik: nierziekte, leverziekte, galziekte, maagziekte, darmziekte, hij die er aan leed: hij had het in den buik. Alleen de kinderziekten o.m. stuipen (die toen veelvuldig voorkwamen), mazelen, rodekoorts, dikoor kon men door zichtbare verschijnselen bepalen. Ook tering en roos, maar die bleven nog moeilijk te genezen. Het te weinig aan kunde van de dokters werd echter ruimschoots vergoed door hun toewijding en diepmenselijkheid. Ze hadden tehuis geen spreekuren en bezochten zelf al hun zieken. Liet men ze roepen, ze stonden gereed, in de week en ’s zondags. Ontbood men ze ’s nachts, de tijd om zich aan te kleden, en ze gingen meê. Ze konden uren en uren samen met de familie in de keuken zitten praten en afwachten tot de geboorte zich zou aanmelden. Ze konden 2 en 3 maal daags patiënten bezoeken die heel zwaar ziek waren. En ze hadden geduld om hun honorarium te ontvangen. Ze maakten met Nieuwjaar een rekening met opgave van de visites, en voor levering van de medicamenten van een heel jaar. Gewoonlijk half januari mochten de grootste kinderen van het gezin deze rekening gaan betalen, en kregen ze dan van mevrouw-doktoor een guimauve. Bij ons volk was nu echter juist het zelf-leveren van de medicamenten één van de redenen tot wantrouwen tegenover de dokter geworden. Het heette dat hij zijn visites deed, niet om de zieken, maar om een flesje te kunnen verkopen. En die flesjes waren duur: soms wel 1 tot 1,25 frank. Men beweerde ook dat voor de meest verschillende ziektegevallen altijd dezelfde drankjes geleverd werden. Het heette dat alle flesjes uit hetzelfde vat werden geschept. Daardoor liepen onze mensen liever naar apotheker Franzen (Molenstraat, nu nummer 5). Daar zagen ze tenminste met eigen ogen de medicamenten nemen, soms uit tien verschillende potten. Ze zagen ze meten per milligram, ze zagen ze mengen en roeren, minutenlang, in een dikke porseleinen kom, waarin ze dan nog gestampt werden met een houten stamper. Dat was nu tenminste een mysterieuze geneeskracht die ze meê naar huis zouden brengen. In die jaren moesten alle medicamenten nog toebereid worden, want specialiteiten zoals ze nu verpakt in de handel gebracht worden, waren er nog niet. Ook bestonden nog geen ziekenkassen die de kosten hielpen dragen. De meest populaire geneesmiddelen waren: pleisters, lijzepap, echels (bloedzuigers), Haarlemmerolie (in het Kontichs Haarlemsolie, fh), zalven, aftreksels en omslagen. Wie waren nu de dokters van toen? Vóór 1900 was in Kontich de partijkeus beslissend voor de broodwinning. Zoals er katholieke en liberale herbergen waren, zo was ook een bakker liberaal, een andere katholiek. Beenhouwer, schilder, kleermaker, winkelier, smid had de cliënteel van de partij waarbij hij zelf behoorde. We hadden dus ook een liberaal en katholiek dokter.

en

ng

eri

in Re 6.2

6

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

6.2

Dokter Humblé woonachtig in het huidig postgebouw, was reeds vóór de jaren tachtig in dienst te Kontich; dit is onder liberaal bestuur. Hij was dus liberaal. Zijn cliënteel, de liberale burgerij die meestal de kom van het dorp bewoonde, kon hij daarom gemakkelijk te voet bezoeken. Rijtuig en koetsier kon hij missen, want hij dacht er niet meer aan zijn praktijk uit te breiden. De behandeling van de patiënten uit zijn partij volstond. Hij was een eerder stug en gesloten man en zeker niet volks. Hij had naam verworven bij de behandeling van uitwendige letsels: stamp of beet van een paard, zaagwonden, arm- of beenbreuk. De tweede was dokter Sansen, later katholiek burgemeester. Deze was een geëerd en hoogstaand mens, en toch volks, niettegenstaande zijn aristocratische voorkomen, met gouden pince-nez en klein baardje. Hij rookte bestendig een fijne sigaar, die hij zelfs in de ziekenkamer niet uit de mond nam, zogezegd als voorbehoedsmiddel. Hij bewoonde het groot renteniershuis op de Mechelsesteenweg (nu nummers 2-4-6) en had eigen koetsier en rijtuig. De remise had uitrij langs het Sint-Martinuskerkhof. In zijn open wagen, een soort tilbury waarvan bij goed weêr de kap kon opengeschoven worden, deed hij elke morgen de ronde van zijn patiënten. Hij kon dus ook de verre gehuchten bezoeken. In de winter deed hij dezelfde ronde in een slede. In pelsen kraag en warm in dekens gewikkeld, was het een geruisloos glijden over de sneeuw. Men hoorde niets dan de hoefslag en de rinkelende bel van het paard, en van tijd tot tijd de zweepslag van de koetsier voorop de bok. De voorbijgangers namen hun klak af. Iemand die zich zulke luxe kon permitteren, moest wel een voornaam man zijn, en het verhoogde prestige en doktersfaam, zoals tegenwoordig het bezit van een auto het doet! De derde dokter was dr. Sels. Geboortig van Duffel was hij in 1902 van Waarschoot naar Kontich, Mechelsesteenweg (nu nummer 29) verhuisd, toen dokter Humblé overleden was. Dokter Sels behoorde tot geen enkele politieke partij. In die tijd kon men de kans al wagen zich voor geen politieke kleur uit te spreken, met de hoop uit alle drie de partijen – het socialisme was al in opkomst – cliënteel te werven. Dokter Sels bezat ook eigen koetsier en rijtuig, maar geen slede. Stalling en remise had hij laten bouwen met uitrij langs het Sint-Jansplein. Hij was een gemoedelijk man, die zijn patiënten veeleer als vriend van den huize bezocht dan als wetenschapsmens. Als hij te Kontich een tiental jaren praktijk achter de rug had, begon hij met (voor die tijd gewaagde) modernere methodes toe te passen. Hij prees vakantierust en dierf bos- of zeelucht ordonneren. Een vierde dokter was de militaire dokter van den Dippo dokter Stiérnon. Hij behandelde ook enkele patiënten in de burgerij, en werd soms door zijn collega’s van het dorp in consult gevraagd. Hij kon geen woord Vlaamsch en was dus veel geleerder dan zijn ambtsgenoten. Kwakzalvers, tandmeesters en belezers Intussen hadden kwakzalvers, oplichters en ziekte-belezers een drukke praktijk. In de straten ontmoette men – en dikwijls – personen die wekenlang rondliepen met een dik pak watte rond de hals gebonden, zodat ze bijna het hoofd niet konden bewegen. Die hadden keelpijn. Anderen droegen weken aaneen een dikke laag watte op een gezwollen kaak. Die prop werd opgehouden door een rode zakdoek, onder de kin gebonden, en boven op het hoofd geknoopt. De puntjes van de zakdoek vormden op de knoop twee rechtstaande oorkens gelijk die van een kat. Het volgende gesprek ontspon zich bij de ontmoeting: Wel Louis, tandpijn? Tandmeester Tissens Onhoudbaar! Als nú met de jaarmarkt den Tissens komt, moet ‘m eruit!

7


en 6.2

8

ng

eri

in Re

Dit koen besluit kon evengoed genomen worden meer dan een half jaar vóór dat de jaarmarkt kwam, en nooit zou iemand in afwachting hulp gezocht hebben bij dokter of tandarts. Het was vanzelfsprekend dat de miserie moest verdragen worden tot de grote tandmeester zou komen. En opeens was het jaarmarkt en stond mr. Thissens met zijn wagen vóór de kerkdeur. En hij bleef er den helen dag, terwijl de twee paarden voor verzorging naar de afspanning waren gebracht. Het was een grote, hoge wagen – een rollend huis – glimmend licht blauw gelakt, met rode versieringen en gouden letters. Langs de voorzijde op de bok zat Mme Thissens, in groot ornaat, gekleed gelijk een hofdame uit de middeleeuwen. Ze hield de kas. Naast haar stond in zwart pak dokter Thissens, om de cliënten die de moed hadden de trap te bestijgen, te verwelkomen. Boven hun hoofd op een soort balkon zaten de muzikanten. Na de gebruikelijke toespraak van de dokter, waarbij de nadruk gelegd werd op de pijnloze behandeling, en de verzekering gegeven – en dit werd beaamd door de dame – dat de “kiezen” gevoelloos zouden verwijderd worden (niet getrokken), mochten de patiënten binnen. In de wagen waren twee vertrekken: het eerste de wachtkamer, het tweede de werkplaats van de dokter. Op het moment dat een patiënt in de speciale stoel plaatsnam en de dokter naar zijn tang greep, begon het orkest met hels getoet van grosse-caisse en piston een oorverdovend lawaai te maken. Dit was nodig opdat de omstaanders rondom de wagen, de “miljaarde, miljaarde” van het behandelde slachtoffer niet zouden kunnen horen. Dit zou nadelig gewerkt hebben bij nieuwe cliënten. Hij die buitenkwam zou, eens terug op adem, uit leedvermaak altijd gezegd hebben dat hij “niks gevoeld had”! Andere ziektegevallen hadden eveneens hun specialisten, zo bijvoorbeeld den huik. Daarvoor ging iedereen bij Net van de Kleine Steenweg, een sterke en grote vrouw, die de truc kende om den huik te breken. In den dag had ze geen cliënten, maar was het eenmaal donker, dan ging men haar roepen, en een kwartier later was ze bij de zieken. Net nam dan haar dikke zwarte sjaal af, plaatste zich achter de rugleuning van de stoel, waarop ze de zieken had doen plaatsnemen, hing vervolgens de sjaal over het hoofd van de patiënt, zodat deze niet meer zien kon wat er ging gebeuren. Dan moesten vader en moeder ofwel twee geburen, stevig de armen en benen van het slachtoffer vasthouden. Net pakte dan met haar twee sterke handen het hoofd van de zieken, en gaf het plots een sterke ruk naar rechts en een sterke ruk naar links, hetgeen van onder de sjaal een rauwe kreet deed opstijgen. ’t Is al gedaan, kind, troostte Net. Ge zijt genezen! Na de gebruikelijke borrel vroeg men aan Net hoeveel dat ’t was? En Net antwoordde: Ge meugt geve wa’ da’ ge wilt. En men was tevreden te mogen betalen, en men bedankte Net omdat men niet naar den dokter had moeten lopen … Een andere vorm van charlatanisme was het verkopen van zelftoebereide geneesmiddelen. Eigenlijk verkocht werden die niet, want ook hiervoor mocht men geven wat men wou. Raug M. uit de Sleutelstraat vervaardigde de beroemdste, want zelfs uit de naburige dorpen kwam men die halen. In de hof boven een houtvuur kookte hij een grote ijzeren ketel. Daarin lagen allerlei kruiden en planten uit veld- en boskant. Met wat ze gemengd werden zou nooit iemand te weet komen. In ieder geval, na uren en uren kook, ontstond een dikke zwarte brei die op een mengeling leek van lijm en pek. Tevoren waren honderd linnen doekjes gereed gesneden veftien oep veftien. Deze werden belegd met een dunne laag brei die langzaam stolde, en de pleisters waren klaar. Het was een soeverein geneesmiddel tegen alle kwalen. Op de zieke plaats van het lichaam gelegd, kleefde de pleister zó vast, dat men, na de voorgeschreven X dagen, alle moeite had om ze terug van het vel te krijgen. Vele tientallen mensen beweerden genezen te zijn geweest door een Pleuster van Raug M. De ware kwakzalverij gebeurde echter bij de bosdoktoren, door het toedienen van allerlei viezigheden. - moeilijke ademhaling: een jonge duif in twee gespleten met een doek op de zieke borstkas drukken tot de brand ophield; - snijwonden: er pek laten in lopen; - gesprongen handen: in urine doppen; - flerecijn: de plaats met netels rood slaan; - wratten: verdwijnen door het doppen met nuchter speeksel; - zweren: een preiblad opleggen. Ook koedrek, mollen en rabarberbladeren waren hulpbronnen, gelukkiglijk allemaal als uitwendige middelen, want medicamenten mochten niet voorgeschreven worden. De onverbloemde kwakzalvers waren echter de ziekte-belezers. Die geloofden zelf in hun magische kunst en waren overtuigd dat ze door hun optreden genezing brachten. Ze legden hun hand op de zieken of op de zieke plek en stamelden luidop enige – in hun mening – Latijnse woorden zonder zin of betekenis. O! rapronobis, dominus von bisschop! Werd tot driemaal toe herhaald, waarna ze met de duim een kruisteken op de lijdende plaats maakten. Dan besloten ze het belezen met een versje, waarvan de aanhef luidde: Maria, met buikpijn belaân, kwam te voet in Bethlehem aan. Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


De vermaardste specialist was Jef de Zager, die op tachtigjarige leeftijd nog gewetensvol zijn cliënteel bijstond. Ook hij werd meestal geroepen als het donker was, zelden in de dag. Te voet ging hij dan, ook in de winter en ’s nachts, met stok en lantaren, naar de uithoeken van ons grondgebied en naar de naburige dorpen. Voor zijn prestatie mocht men ook geven wat men wilde, en het gebeurde niet zelden dat bij zijn terugkomst hij al wenend vertelde dat hij zulke arme mensen had bezocht, die hij uit compassie zelf nen halve frank had gegeven. Hij kroop daarna terug in bed zonder de minste hygiënische voorzorgen, en wel na misschien roos- of difterielijders te hebben betast. Zekeren avond gebeurde het dat een vrouw uit de Keizershoek kwam aankloppen. Haar hoofd was afzichtelijk van de roos, en ze vroeg Jef de Zager te mogen spreken. De persoon die de deur had geopend antwoordde dat hij al sliep, maar dat het toch onzinnig was geloof te hechten aan belezen, en dan nog wel bij zo’n ernstig geval. Daarbij madame, voegde ze er overtuigend aan toe, Ge weet toch zo goed als ikzelf dat de Jef niks kan! – En ik verzeker u dat de Jef dat zeker wél kan!, luidde het antwoord. Intussen was Jef, die alles gehoord had, al beneden gekomen. Dat mens moet geholpen worden!, zei Jef, en hij belas haar in de gang. En ga nu maar naar huis, en binnen acht dagen zijt gij genezen!, verzekerde Jef. Veertien dagen later stond die vrouw helemaal hersteld terug op de dorpel om Jef te komen bedanken voor dit prachtige resultaat. En Jef antwoordde dat, alhoewel het voor de belezing hoog tijd was geweest, hij toch van meet af van dien uitslag verzekerd was geweest. Jozef Van Passen

Uitsmijters

Sneeuwwater werd jaren in een fles bewaard als geneesmiddel tegen brandwonden (zo stond het op een etiket op de fles) maar dan moest de sneeuw opgevangen worden op kerstnacht. Tegen neusbloeden bestond er een broederschap waar men, mits een kleine geldelijke bijdrage, in opgenomen werd. Bij de inschrijving van uw lidmaatschap werd u een klein rood koordje (3 à 4 cm lang) overhandigd, dat u moest dragen om van deze kwaal verlost te zijn. Eveneens bestond er een broederschap tegen de tandpijn. Mits een bijdrage die alle jaren in januari door ieveraarsters werd geïnd, werd de tandpijn dan afgelezen (niet belezen). – Als mijn geheugen me niet bedriegt, gebeurde dit aflezen in een klooster te Dendermonde. – Door lid te worden kon men niet alleen de tandpijn genezen, maar men kon ze ook voorkomen… Er waren te Kontich twee toverheksen! Het kwaad dat ze bedreven: ze konden in de boeken lezen! (Dat was helemaal iets anders dan boeken lezen.) Als ze ergens in een winkel binnenkwamen, verlieten de klanten ter stond de winkel… Waagde iemand van te blijven en werden ze toevallig door een der heksen aangeraakt, dan zouden ze ogenblikkelijk zelf de heks terug aanraken, maar dan op een hoger gelegen plaats, om het kwaad af te weren. Heilige Moeder Anne, Bewaar ons huis van vuur en vlamme Jaag de duivel van ons deur Zet er den heiligen Engel veur. ‘ k Zal hem kleê in witte satijn Witte satijn is veel te fijn ‘ k Zal hem kleê in witte katoen Gelijk al d’engeltjes in den hemel doen. (Losse notities in de cahiers van Jozef Van Passen)

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

6.2

Enkele verklarende notities: Elaut, Leo (Gentbrugge1897-Gent 1978) was arts, hoogleraar (urologie) en decaan van de faculteit Geneeskunde aan de universiteit van Gent en specialiseerde zich na WO II in de geschiedenis van de geneeskunde. Van 1965 tot 1971 Volksuniesenator. Zijn bibliografie van artikels en boeken bedraagt ruim 20 blz.! J. Van Passen verwijst hier naar Ongehoord meer dan tweehonderdjarig sukses van een kwakzalversboekje, in: Het Vlaamse Kruis, 31 (1958), blz. 97-106. Guimauve: snoepgoed, nl. spek(je), marshmallow. Lijzepap: lijnzaadpap, gebruikt in kompressen tegen verstuikingen, kramp en flisijn of flerecijn (jicht of reuma). Humblé P. H., Rekem, 1843 – Kontich, 1902. Postgebouw: toen J. Van Passen deze tekst schreef bevond het postkantoor zich waarschijnlijk op nummer 62 van de Mechelsesteenweg; in 1966 werd het overgebracht naar Molenstraat 61. Sansen Renaat Corn., Poperinge, 1858 – Kontich, 1918, vader van notaris R. Sansen en grootvader van notaris Joris Sansen.

9


Tilbury: een licht, eenassig, open, eenspannig rijtuig met grote spaakwielen, dat zowel met als zonder vouwkap werd gemaakt. Sels J.F., Duffel, 1867 – Kontich, 1937. den Dippo: het legerdepot in Kontich-Kazerne. Stiérnon: in de Almanach de la Garnison de Namur 1914 komt in de Liste nominative des officiers retraités een zekere Stiernon A. voor, Médecin de bataillon de 1re classe. Hij woonde in de Boulevard Ad Aquam 15. Verdere gegevens ontbreken. Tissens: Uit het ooggetuigenverslag van Jos van Olmen (°25/12/1900): “Voor den oorlog kwam er telkenmale een wonderdokter “Tissens” van Brussel welke met een gouden wagen naar Kruiskensmarkt in Bevel kwam. Hij verkocht kruiden en balsem en trok ook onder het lawaai van een klein orkest tanden.” (On-line-informatie van onze Nijlense collega’s). Huik: voorlopig niet teruggevonden; is er een dokter in de zaal? Kleine Steenweg: nu Magdalenastraat.

Elke straat verdient een naam: van Abelenlaan tot Zwarthoutstraat CORNELIS VERHULSTLAAN

Pieter Cornelis Verhulst (geboren te Kontich in 1835 en overleden in 1873) was een jong gestorven romantisch dichter en vader van één van de grote figuren uit de Vlaamse Beweging, Raf Verhulst. In meer dan één van zijn gedichten had hij het over de dood of het graf, waarbij hij ongetwijfeld aan het oude kerkhof rond de kerk van Kontich dacht. Na de eerste wereldoorlog werden deze graven systematisch overgebracht naar de nieuwe ‘doodenhof’ op de Duffelsesteenweg. Helaas verdween het graf van P.C. Verhulst daar in de loop der jaren. Deze straat verbindt de Kruisschanslei langsheen de jeugdlokalen van scouts en (de vroegere) KSJ om in de Drabstraat te eindigen ter hoogte van de Kongostraat.

Kontichse asperges voor Rommel?

W

ANNEER IN mei 1944 de mogelijkheid van een geallieerde landing op de Noord-Franse kusten vanuit Engeland steeds reëler dreigde te worden, trachtte de Duitse bezetter een landing van paracommando’s te beletten door het ingraven van rechtopstaande boomstammen op open stukken land. Zo kreeg Paul Hens, houtzager in de Molenstraat op 5 mei 1944 al te horen dat hij zijn zagen diende te scherpen voor het vellen van bomen. Op 7 mei richtte burgemeester Tolleneer zich tot zijn ‘volksgenoten’ met een toelichting bij deze boomplanting, een motivering van het werk en een verzoek aan de mannelijke inwoners om zich vrijwillig voor het werk te melden. De Duitse generaal Rommel droeg de verantwoordelijkheid voor de verdediging van de ganse West-Europese kustlijn. De bevolking sprak dus al snel over het planten van Rommelasperges. Veel succes had deze eerste oproep van Tolleneer blijkbaar niet vermits nauwelijks twee weken later de Duitse bezetter ons schepencollege opnieuw onder druk zette met een herinnering om de achterstand in de uitvoering van dit werk op te halen. We weten dat in het Broekbos, dat voorheen al van de oorlog te lijden had gehad, 1158 canadabomen, 5 masten, 130 abelen, 140 essen en 7 eiken ingevolge deze paalplanting sneuvelden. Robert Van Passen vond verder nog in de gemeentekroniek dat de boombeplantingsactie uiteindelijk door enkele aannemers werd voltooid. Via een gift kwam de heemkunde kring in het bezit van een origineel gestencild opeisingsbevel dat aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Het werd uitgeschreven op naam van Louis Goris die zich ’s anderendaags al moest melden op Kontich Hof bij Frans Van Laeken, verantwoordelijke voor groep B. Meer bijzonderheden hierover leest u in het vertaalde document, opgesteld in de originele spelling van toen.

en 6.2

10

ng

eri

in Re

Paul Wyckmans Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


6.2 en ng eri Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

11


HET DAKDEKKERSBEDRIJF WYCKMANS VIERT FEEST Ter gelegenheid van het meer dan honderdjarig bestaan (29-05-1960)

G

ENEALOGEN ZIJN gehouden aan officiële documenten. Voor wie echter naar het dagelijks reilen en zeilen zoekt blijken familiedocumenten soms een schat aan informatie vrij te geven die ‘stambomers’ op weg helpen en vingerwijzingen geven. Eertijds was het de gewoonte om bij huwelijken, jubilea en feestvieringen geschiedenissen in rijmvorm op te stellen en bij wijze van huldiging voor te lezen aan de feesttafel. Dikwijls werd voor de redactie van zo een tekst de hulp ingeroepen van een zuster uit het plaatselijke klooster of een welwillende priester. Wie naast deze tekst de officiële geboorte- en overlijdensakten legt, samen met de huwelijkscontracten merkt dat de opsteller een fenomenaal geheugen bezat, waarschijnlijk geoefend door jarenlang te luisteren en zelf te vertellen aan het haardvuur, in het halfduister bij afwezigheid van elektriciteit. Ook de afwezigheid van radio, tv en gemotoriseerd verkeer zorgden mee voor de benodigde stilte hiervoor.. Dit feestdicht beschrijft de geschiedenis van het dakdekkersbedrijf Wyckmans van in 1787 tot 1960.

Nu wij hier te samen gekomen zijn, om te vieren met een schoon festijn, van ons familiebedrijf met grote faam, wil ik de geschiedenis er van verhalen, waarop wij allen mogen pralen. In ’t jaar zeventienhonderd zeven en tachtig vinden we te Hoboken woonachtig overgrootvader Petrus Joannes Wyckmans. Hij echter vond een goede kans om zich in Kontich te installeren. Zijn huwelijk zegende ons Here; éen dochter en vier flinke zonen zijn er één na één gekomen.

In 1854 als de zaak 6 jaar zelfstandig is, werd geboren onze vader, zaliger-gedachtenis. En terwijl deze kleine spruit moet leren leven, trotseren zijn vader en oom Pieter zonder beven ’t gevaar van de daken op en af te klimmen om voor hun kroost de kost te winnen. Amper was onze vader vijftien jaar, als hij met oom Pieter en grootvader te gaar, zich zou wijden aan het koene schaliedekken, dat onze familie nu nog tot eer mag strekken. In 1878, pas negen jaar later, riep God tot zich onze grootvader. Deze was toen twee en zestig jaar en reeds drie jaar was hij weduwnaar. Eén jaar na zijn vaders dood stapte onze goede vader in ’t huwelijksboot. Met onze lieve moeder-zaliger saam zou hij met alle eer en goede naam een schone en vrome haardstee stichten, die éénieder tot voorbeeld mocht lichten.

en 6.2

12

ng

eri

in Re

Achttienhonderd zeventien was het jaar, dat er het wiegske stond kant en klaar voor d’oudste zoon Cornelius, onz’ hoogsteigen grootvader dus. Reeds van in zijn jonge jaren ondanks de vele, grote gevaren koos hij zich het schaliedekkersvak en zo ons familiebedrijf toen van walle stak. In 1848 huwde grootvader Wyckmans onze grootmoeder Joanna Ceulemans; en in dit voor hem zo gelukkige jaar vond hij tevens zijn broeder Pieter klaar, en met deze hij voor eigen rekening het schaliedekkersbedrijf aanving.

Pieter zijn jongste broer was, die in 1837 ’t levenslicht zag. Deze vestigde later zijn haardstee in ‘Het Kapmes’, de drukbezochte café op de hoek, waar men van de Drabstraat op de Mechelse Steenweg gaat.

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


In 1880 pas stierf overgrootvader Wyckmans. Onze Lieve Heer gaf hem de schone kans om drie en negentig jaren te leven alvorens zich naar de hemel te begeven. Hij woonde toen in de café ‘’t Kapmes’ in bij zijn jongste zoon Pieter en diens gezin. Van na de dood van grootvader Cornelius van in 1878 dus dreven vader en zijn oom alleen de zaak en onze goede vader vertelde ons vaak, hoe hard hij werken moest al die jaren, en hoe lang en zwaar de dagen waren. Ja twaalf tot veertien uur per dag dat was voorwaar geen kinderlach. Te voet trok men van dorp naar stad Terwijl men nog de stootwagen te duwen had. Ze werkten ook in Bornem of in Schilde, tot zelfs in Zandvliet men hen wilde. Als ze zo verre waren van huis, kwamen ze pas om de week weer thuis. En onze moeder was heel die tijd alleen en werkte voor haar kroost als geen één. Want trouw aan hun kristelijke plicht hadden vader en moeder een schoon gezin gesticht. In 1881 zijn we thans werd geboren onze oudste broeder Frans nog negenmaal na die eerste keer zegende Onze Lieve Heer en telkens weer om de twee jaar zetten vader en moeder ’t wiegske klaar. Vijf jongens en vijf meisjes, welk ’n rijkdom. Eilaas ons Heer vroeg er drie weerom. Ze gingen naar de hemel als engeltjes, en waakten van daar over de zeven andere bengeltjes. Vandaag nog trilt ons hart vol fierheid, om ons gezin zo schoon en kroostrijk. Wat heeft vader veel moeten klimmen en kloppen om al onze monden vol te stoppen. En dit is hem volkomen gelukt al ging hij soms onder zorgen gebukt.

In 1915 sterft grootoom Pieter zacht Nadat hij mede het bedrijf tot bloei had gebracht. Op ’t einde van de eerste wereldoorlog, wij zijn in 1918 toch, vindt onze vader zijn jongste zoon bereid, om met hem aan te binden de strijd. Die zoon was Eduard, toen 18 jaar. Hij werkte met vader en Frans te gaar. In 1921, eilaas, doet vader een zware val, die hem brutaal verplichten zal het hard labeur te staken. Vaarwel blauwe schaliën en hoge daken! meer dan vijftig volle jaar wroette en zwoegde vader daar, voor zijn groot en schoon gezin. We vinden er vandaag onze vreugde in, hem te eren, en te vieren en te loven. Hij volgt met moeder van hierboven, zijn kinderen die nu saam al bijna 500 jaren tellen en die dank zij vader heel wel konden stellen. Met vader zei ook Frans ’t schaliedekken vaarwel en Eduard het bedrijf, voorwaar geen kinderspel, sedert meer dan 35 jaar alleen uitbaat en zo onze schone familietraditie verder gaat. En nu we het feest van meer dan een eeuw gedenken laat ons met fierheid terug dan denken aan onze koene grootouders en ouders, de durvende stichters en uitbouwers van het dappere schaliedekkersberoep, waarvan zeer verre gaat de roep. Moge deze schone Wyckmans-traditie welaan nog heel lang blijven bestaan. KONTICH, 29 mei 1960

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

6.2

In 1904 deed zijn oom Pieter een zware val een dak van d’Antwerpse steenweg d’oorzaak zijn zal dat Pieter Wyckmans de zaak verlaat en onze vader er nu alleen voor staat. Maar toen was Frans reeds oud genoeg om vader te helpen bij zijn zwaar gezwoeg. Al was hij pas 14 à 15 jaar, hij stond al zijn man daar. Na een jaar kwam ook Leo in de zaak, maar na een jaar vond hij te zwaar die taak.

13


Eduard Wyckmans huwde met Martha De Keyser en we vinden het echtpaar ook terug als uitbaters van het reeds vermelde ‘Kapmes’ en later ook van ‘De Wipschutter’ in de Magdalenastraat. Uiteindelijk bouwde hij voor zijn gezin een voor die tijd fraai en ruim landhuis ‘Lentedag’ in de Ooststatiestraat. Enige dochter Marie-Louise trouwde met Jean Van Nunen die het bedrijf verder zette tot bij zijn overlijden in de tachtiger jaren van vorige eeuw. Mijn grootvader Leo Carolus, broer van Eduard, schreef deze tekst nu 55 jaar geleden. Vandaag resten van dit schaliedekkersbedrijf in Kontich en omstreken alleen nog enkele zeldzame rode schalies tegen een zijgevel met de witgeschilderde letters: Eduard Wyckmans, ‘Eternit’, Ooststatiestraat Kontich.

Voormalig kringlid J. Van Passen noteerde volgende straffe uitspraak van Pieter Wyckmans, waard van het café ‘Het Kapmes’ rond 1900 en bekend in heel Kontich. De harmonie deed haar ronde en kwam aangestapt over de Grote Steenweg (nu Mechelse Steenweg): Daor zen ze!, riep Pieter. Tap oep, Trien, twintig pinte geste! Als de glazen gevuld op den toog stonden, kwam de harmonie niet binnen. Ze ging voorbij … Wa nu?, vroeg Trien beteuterd. De bom er af, en terug op ’t vat!, antwoordde de Peeter. Paul Wyckmans

Elke straat verdient een naam: van Abelenlaan tot Zwarthoutstraat BOUTERSEMSTRAAT

Kasteelnamen hebben een serieuze invloed gehad op de straatnaamgeving. Op een motte of verdedigingsheuvel in het moerasland moet zich al heel vroeg, wellicht ten tijde van de strijd tussen de hertog van Brabant en de Mechelse Berthouts (11e-12e eeuw) een heerlijke nederzetting bevonden hebben, die Goed Ten Broeke of Te Kontichbroeke genoemd werd. Ze bevond zich immers midden in het Kontichse broekland dat we later als Broekbos en Beemden zullen ontmoeten. Toen de adellijke familie Van Withem, heren van Boutersem- bij-Tienen, ons goed in eigendom kregen, brachten ze ook de naam van hun heerlijkheid Boutersem mee. Het kasteel draagt dus een gemigreerde naam. Over de lange geschiedenis van dit kasteel, dat in de 15e eeuw een echt fort was, kun je in de geschiedenis van Kontich uitgebreid lezen. Aanvankelijk werd de naam Boutersem (vaak ook met au gespeld) gebruikt voor het kasteel, het Hof van Spruyt, en het omliggende; in die zin komt de naam nog in de bevolkingsregisters van 1847 tot 1888 voor. De straat die we sedert de officiële naamgeving als Boutersemstraat kennen, maakte tot voor die datum deel uit van de zogenaamde Vilvoordeweg. Ze verbindt de Hofstraat met de Astridlaan en verder door tot aan het plateau van de Meylweg.

HOGE AKKER

De Hoge Akker ligt tussen Kapelstraat en Duffelshoek op Kontich-Kazerne. De naam liegt er niet om: de straat is – naar Kontichse normen - hoog gelegen (19 à 20 m). De naam is pas voor het eerst geattesteerd in 1825. Waarschijnlijk duidde men er de weg mee aan die rond de daar gelegen akkers liep. Op 9 september 1930 kreeg de naam officieel burgerrechten.

en

ng

eri

in Re 6.2

14

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


FILMPJE MEEPIKKEN IN EEN ‘PLUCHEN’ ZETEL? De Kontichse ‘Trianon’ van de familie Allyn!

O

Vader, vijf zonen en vier cinemazalen

P HET einde van de 19e eeuw verschijnen de eerste stadsbioscopen in Antwerpen-centrum, vlak bij het centraal station, de Middenstatie. Ook in de stadsrand verspreidt deze leuke vrijetijdsbesteding zich snel. Avontuurlijk aangelegde families storten zich in een aantal Antwerpse randgemeenten op dit nieuwe massamedium. Naast de bekendste, de échte baron geworden Heylen met zalen in en rond de Antwerpse De Keyserlei draagt een andere familie gedurende een halve eeuw de naam Allyn, in Kontich vertegenwoordigd door Prudent van zaal ‘Trianon’. Het verhaal begon echter al veel vroeger. Zo startte Gentenaar Prudent Allyn, geboren in 1874 (we noemen hem gemakshalve senior, en vader van de Kontichse die we met junior willen betitelen) in Wilrijk Ciné Trianon op. Deze bioscoop wordt in de statistieken van het Cinemasyndicaat al ingeschreven in de Heistraat, anno 1921. Hij baatte deze zaal uit samen met zijn vijf opgroeiende zonen Prudent junior, Jerome, George, Fernand en Leopold.

Voor het podium duidelijk een heuse orkestbak in Wilrijk

Toegangstickets Trianon Wilrijk

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

6.2

In Wilrica, tijdschrift van de Heemkundige Kring Wilrijk, vonden we een interview met Prudent Allyn, zoon van Jerome en kleinzoon van stichter-uitbater Prudent Allyn senior. Voor alle duidelijkheid: de derde generatie in de stamboom Allyn met een voornaam Prudent dus. Het interview dateert wel al van zestien jaar geleden. Kleinzoon Prudent Allyn heeft het sappige verhaal onthouden dat zijn vader Jerome hem eens deed over de stomme film ‘Ben Hur’. De kinderen hadden een karretje in elkaar geknutseld dat op vierkante wielen reed. Tijdens de befaamde race in het Colosseum op het doek duwden ze met veel tumult hun strijdwagen over de planken, achter het doek. Zo produceerden ze levendige effecten ter versterking van het begeleidende Kleinzoon Prudent huisorkestje. in de Nova van Stamvader Prudent sr. begon dus in de Heistraat papa Jerome te in Wilrijk met zijn eerste cinemazaal, nog voorzien Berchem van een heuse orkestbak. Hij blikte wel ver vooruit in de toekomst en zocht al snel expansie. Hij vindt mogelijkheden in de Driekoningenstraat in Berchem. Hij slaagt erin de concurrentie daar vakkundig lam te leggen door in dezelfde straat drie bioscoopjes over te nemen: de ‘Flora’, de ’Electro’ en de ‘Corso’. Als zijn vijf zonen in de crisisjaren 1930-1940 op eigen benen willen staan, lanceert Prudent sr. ze in het bioscoopvak. De oudste, Prudent jr. opent een ‘Trianon’ in Kontich. Jerome start in 1935 de ‘Nova’ in de Groenenhoek in Berchem en George opent de ‘Nova’ in Duffel. De twee jongsten nemen de ouderlijke ‘Trianon’ uit Wilrijk over na het overlijden van vader Prudent in 1939. Kleinzoon Prudent denkt nog weemoedig terug aan de bioscoop van zijn ouders in de Diksmuidelaan 217, vlakbij grote concurrent Luxor in de Prudent jr. met echtgenote voor café en Zillebekelaan: “Vroeger heette de zaal Astric, in mozaïek op de vloer cinema Trianon in de Ooststatiestraat geschreven”.

15


80 000 francs voor twee degelijke klankinstallaties De Nova in Berchem opent in 1935, Prudent jr. weet het nog precies, want hij heeft een bestelbon uit 1935 gevonden: 524 stoelen te leveren aan mijnheer Allyn voor 45 frank per stoel. Het volgende jaar investeert vader in klankfilm. Een factuur uit 1936 voor twee klankinstallaties Bauer met “Scad sonore” vermeldt het astronomische bedrag van 80 000 francs. Op zaterdag 26 augustus 1936 gaat de nieuwe Nova open “met de prachtige spreek-, zang- en klankfilm “Rumba der liefde” met Lupe Velez als hoofdfilm en “De twee legioensoldaten” met Stan Laurel en Oliver Cinema Trianon te Kontich Hardy als tweede film, “eveneens gans gesproken”. Een Movietone klank- en spraakdagblad maakte het programma compleet. Voor de volgende weken worden nog spectaculaire klankfilms in het vooruitzicht gesteld: “Tarzan, de aapmensch” met Johnny Weismuller, Greta Garbo in “Mata Hari” en Ramon Novarro in “De zoon van de radjah”, Buster Keaton, de prins der droogkomieken in “Buster Millionaire” en Laurel en Hardy in “Achter de grendels”. De Nova heeft een diepe hall, waarin vooraan een serie extra deuren werden gezet. Daar bevonden zich de biertoog en de snoepwinkel. Vader verkocht pintjes, moeder bollekes. “Als broekventje mocht ik moeder helpen”, herinnert Allyn zich. “Fier dat ik was. Tot een keer een arbeidsinspecteur naar de cinema kwam en mij van achter de toog weghaalde. Kinderarbeid was niet toegestaan!”. Later hielp ik in de zaal. Met een zaklamp mensen hun plaats aanwijzen. Of mee achter de bar. Ik was enig kind en als mijn ouders op vakantie gingen, hield ik de zaal open. Uitgerekend die weken boekten we de beste recette. Toeval natuurlijk.” “Plezant was het ook om de filmfoto’s op te prikken. Ik herinner me dat we gedurende een periode die foto’s zelfs eerst ter goedkeuring gingen voorleggen aan de politiecommissaris van Berchem. Controle “De cinema’s werden toen streng gecontroleerd. We moesten taksen betalen om bier te verkopen. Sabam kwam zelfs langs om te controleren welke plaatjes we draaiden tijdens de pauze. Wij hadden een overeenkomst gesloten met een lokale platenwinkel. In ruil voor enkele dia’s reclame, die we tijdens de pauze voor de projector schoven, kregen wij recente hits toegeleverd. Die reclamedia’s waren iets merkwaardigs. Aanvankelijk waren dat glasplaatjes waar je in Chinese inkt iets op kon schrijven. Later werden dat stukken mica waarop je kon typen.” “In de jaren vijftig kwam er heel veel volk naar de Nova. Hoewel dat niet mocht van de veiligheidsinspectie, zetten we geregeld stoelen bij. We speelden alle dagen dezelfde films. Pas toen het slechter begon te gaan in de jaren zestig hadden we twee verschillende programma’s per week. De Nova was een kleine familiezaak. Een ongetrouwde nonkel was operateur, zodat die ’s avonds kon werken zonder klachten van zijn vrouw. En natuurlijk werkten de twee Nova’s en de twee Trianon’s onderling goed samen.” “De oudste broer van mijn vader ging die films in Brussel halen. Grootvader had een bvba opgericht waaronder de vier cinema’s vielen. We hadden voor de vier zalen samen een soort laadwagen, waarmee oom Prudent (jr. PW) ‘s vrijdags de bobijnen in Brussel ging oppikken. Soms mocht ik mee en dan gingen we eten in de Innovation die toen nog niet afgebrand was”. “Voor de Groenenhoek mocht je natuurlijk geen te moeilijke films kiezen, want dat snapten de mensen niet. Onze grootste flop was “The Manchurian Candidate” met Frank Sinatra. Die ging over brainwashing, maar de mensen wisten bij God niet wat dat was. “Robin Hood” met Errol Flynn en “Scaramouche”, die dingen waren geschikt voor de Nova!” Het spreekt vanzelf dat de vier cinema’s de filmbobijnen soms aan elkaar doorgaven. Alle trucs waren goed, zeker toen de zaken minder goed begonnen te lopen. De Nova in Berchem sloot zijn deuren in 1974. Mijn vader Jerome was toen 65.” Kleinzoon Prudent had als kleine jongen er wel van gedroomd om cinemabaas te worden, maar dacht er nu natuurlijk niet meer aan de zaal over te nemen. Het filmtijdperk was ten einde.

en

ng

eri

in Re 6.2

16

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Cinema Trianon in Wilrijk werd Theadrome evenementenhal

En verder in de 21e eeuw?

“Door een bijna geheim toeval werd geen enkele van de vier bioscopen van Allyn met de grond gelijk gemaakt. Nova Berchem in de Diksmuidelaan werd een bankfiliaal van Bacob. De Trianon Wilrijk in de Heistraat 56 veranderde in café Trianon met de voormalige cinemazaal als feestzaal, later meubelzaak en vandaag evenementenhal Theadroom. De Trianon in de Ooststatiestraat 3 in Kontich werd snookercentrum Trianon. Ook hier is de zaal nog deels intact, inclusief balkon. De Nova in de Gemeentestraat 8 in Duffel werd ‘Diepvriesproducten Nova’. De oude letters sieren nog steeds de gevel, voor wie van Kontich komt, links vóór het gemeentehuis. Het voormalige ouderlijk cinemacomplex Trianon in Wilrijk begon na jaren leegstand aan een tweede leven als evenementenhal ‘Theadroom’. Alle zitcomfort werd verwijderd, grote delen van het interieur werden gerestaureerd, maar de zaal kreeg ook een eigentijdse aankleding. Oud en nieuw op meesterlijke wijze verzoend.

Frank Heirman, Het paleis om de hoek, een eeuw cinema in Antwerpen Foto’s Fototheek Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Bewerking Paul Wyckmans

Elke straat verdient een naam: van Abelenlaan tot Zwarthoutstraat MEYLWEG

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

6.2

De onder deze naam bekende weg loopt van Ooststatiestraat naar Eikenstraat op de grens met Hove, en alhoewel hij pas op 9 maart 1930 officieel burgerrecht verkreeg, had hij toen reeds een lang verleden. In de 19e eeuw bestond hij als Meilstraat, maar we hebben de indruk dat men in de eeuwen voordien, en zeker van 1572 af, gewoon het woord Mijl gebruikte om gehucht en weg aan te duiden. De naam is voor verschillende interpretaties vatbaar: dachten we aanvankelijk, mede wegens de bodemgesteldheid aldaar, aan moerassig terrein, dan opteren wij thans, in het licht van Galloromeinse nederzetting op de Steenakker, voor “Romeinse weg”, weg van duizend passen (milia passus) of 1000 roeden.

17


30.000 keer Last Post in Ieper

B

EGIN DEZE maand op 9 juli werd aan de Menenpoort in Ieper voor de 30,000e keer de Last Post geblazen. Het getal op zich zegt misschien niet zoveel, maar als je 30,000 deelt door 365 dan komt je uit op meer dan 82 jaar. En dat is ongeveer de gemiddelde leeftijd van een vrouw in Vlaanderen. Met andere woorden, elke dag en dag aan dag sinds meer dan 80 jaar blazen enkele vrijwilligers van de Ieperse brandweer de Last Post aan de Menenpoort. In tegenstelling tot wat velen denken is de eerste Last Post niet vlak na de oorlog geblazen, maar slechts in 1928. Tijdens de eerste jaren na de oorlog had de Ieperse bevolking het waarschijnlijk net iets te moeilijk om aan dergelijke huldes te denken. In 1927 werd echter het gekende monument aan de Menenpoort geopend en vervolgens het jaar daarop begon een traditie die tot op de dag van vandaag voortduurt. Enkele vooraanstaande burgers vonden dat Ieper iets moest doen om zijn dankbaarheid te betuigen aan de soldaten van het Britse Rijk die hun leven hadden gegeven voor de onafhankelijkheid en de vrijheid van ons landje. Het idee om de Last Post te blazen kwam van politiecommandant Vandenbraambussche. En de Menenpoort leek daarvoor de uitgelezen plek, omdat van hier duizenden en duizenden soldaten naar de Ypres Salient en de slagvelden vertrokken om even vaak niet meer terug te keren. Op 1 juli 1928 kreeg de vrijwillige brandweer van Ieper de opdracht en de eer om met de bugel deze hulde te brengen. In de eerst periode zaten er nog wat gaten in de continuïteit, maar vanaf 11 november 1929 heeft de Last Post elke dag geklonken, ongeacht de weersomstandigheden. Maar wie goed kan tellen, zal natuurlijk merken dat de optelsom toch niet klopt. De reden is evident. Tijdens de Duitse bezetting in de Tweede Wereldoorlog was er natuurlijk geen kans om de Last Post te blazen. Op 6 september werd Ieper echter bevrijd en nog dezelfde avond was de Ieperse brandweerbrigade weer paraat om de Last Post te blazen. En sinds die dag is er geen enkele dag meer overgeslagen. De ceremonie genoot toen eigenlijk maar vrij lokale bekendheid. Deze plechtigheid is in de eerste plaats een hulde aan de gesneuvelde soldaten van de geallieerde landen. Maar ondertussen is het symbolisch ook een hulde aan alle slachtoffers van de oorlog, en niet enkel aan de gesneuvelden. De ceremonie wil eerbied wekken voor het offer, het lijden, het plichtsbewustzijn maar ook de solidariteit van de soldaten aan het front. Maar tegelijkertijd is het ook een teken van hoop voor een toekomst zonder oorlog. In de praktijk betekent dit dat de politie elke avond even voor acht het verkeer rond de Menenpoort stillegt voor de plechtigheid. Op gewone dagen brengen vier beugelspelers de Last Post. De korte plechtigheid wordt afgesloten met de Reveille, die ons eigenlijk oproept om naar het gewone leven terug te keren. Er wordt om stilte gevraagd en er wordt in principe ook niet geapplaudisseerd, alhoewel dat laatste niet altijd wordt gerespecteerd. De hele ceremonie duurt minder dan tien minuten. Op speciale dagen zijn er wel uitgebreidere versies. Tot voor enkele jaren leidde de ceremonie een eerder bescheiden bestaan, maar sinds de toename aan belangstelling voor de Eerste Wereldoorlog wordt deze plechtigheid steeds belangrijker. En het is niet altijd makkelijk om een plaatsje te vinden onder de Menenpoort. En die belangstelling zal naar alle waarschijnlijkheid alleen maar toenemen. Begin vorig jaar opperde de acteur Wim Opbrouck in Reyers Laat de idee om van de 30,000e keer een speciale gebeurtenis te maken die de hele wereld zou verbinden. Hij riep daartoe alle brandweerkazernes op om mee te doen aan dit evenement en zoveel mogelijk verbindingen met de rest van de wereld tot stand te brengen. Wanneer op 9 juli de klaroeners de Last Post blazen, zal in vele brandweerkazernes de wereld rond het leven even stilvallen om een ode aan de ode te brengen. Het is absoluut niet de bedoeling om er een spektakel van te maken, maar net om ingetogen hulde te brengen aan de bugelspelers (van nu en vroeger) die hulde brengen aan alle oorlogsslachtoffers. Tien minuutjes van intense stilte om een verschrikkelijke oorlog en alle oorlogen te gedenken. Soms verliezen rituelen veel van hun betekenis, maar dit ritueel is zo sterk dat het tegen de tand des tijds bestand is. Zeker nu het ook kans maakt om in Unesco´s representatieve lijst van het immaterieel erfgoed van de mensheid te worden opgenomen. Kan er een beter middel bestaan om de Last Post te eren. Voor wie meer wil weten, op www.gonewest.be en op www.laspost.be vind je nog veel meer informatie. En google de woordjes Last Post Ieper, je krijgt er tientallen filmpjes van deze indrukwekkend sobere ceremonie. Paul Catteeuw

en

ng

eri

in Re 6.2

18

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Activiteitenkalender en Nieuws Museum voor heem- en oudheidkunde: elke zondag open van 14 tot 17 uur met gids. Het museum is wel gesloten tijdens de maanden juli-augustus en december-januari-februari. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht. Activiteiten in samenwerking met de Gemeentelijke Erfgoedraad naar aanleiding van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog (Data en onderwerpen onder voorbehoud) 13-11-15 - Lezing Paul Catteeuw en Guido Theys: Jozef Van Herck in WOI 11-03-16 - Lezing Janet Dean (kleindochter): Margriet Ballegeer 11-11-16 - Lezing Pieter Serrien: WOI in dagboeken 21-04-17 - Lezing Brecht Demasure: oorlogsvoeding en tentoonstelling: dagelijks leven en hygiëne tijdens WOI 10-11-17 - Lezing Paul Catteeuw: De brieven van Jozef Van Herck tijdens WOI 09-03-18 - Lezing Frank Hellemans en Paul Catteeuw: Dagboek Jozef Van Passen tijdens WOI 11-11-18 - Afsluitende festiviteit: De bevrijding Abonnees van Reineringen – vrienden van het museum Graag houden we jullie op de hoogte van al onze activiteiten en publicaties. Dit is echter enkel mogelijk als u ons uw e-mailadres bezorgt via reineringen@gmail.com . Uiteraard kan u zich altijd laten uitschrijven op eenvoudig verzoek aan hetzelfde mailadres. Facebook Je vindt onze heemkundige kring nu ook op Facebook. We posten er op regelmatige basis foto’s uit de oude (en nieuwe doos). Enkele honderden mensen hebben de weg al gevonden. Hoe geraak je erbij? Zoek gewoon onder “Kontichse historische weetjes”. Ook op LinkedIn zijn we aanwezig. Daar vind je berichten i.v.m. de heemkundige kring.

Abonnement?

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

6.2

Als je van dit nummer van Reineringen houdt, dan ligt ook de toekomst van dit blad je nauw aan het hart. Nieuwe abonnees ontvangen ALLE nummers in 2015 door overschrijving van minimum 15 euro op rekening BE77 41550442-2142 met vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2015”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB.

19


Reineringen Reineringen 6 (2015), 1 Driemaandelijks (januari - maart 2015) Afgiftekantoor Kontich P912187

INHOUDSTAFEL: Pagina 1 Voorwoord Pagina 2 Zwarte Maarten, de schrik van onze gewesten Pagina 6 Geneeskunde en kwakzalverij rond 1900 Pagina 10 Kontichse asperges voor Rommel? Elke straat verdient een naam: Cornelis Verhulstlaan Pagina 12 Het dakdekkersbedrijf Wyckmans viert feest. Pagina 14: Elke straat verdient een naam: Boutersemstraat en Hoge Akker Pagina 15 Filmpje meepikken in een ‘pluchen’ zetel? Pagina 17 Elke straat verdient een naam: Meylweg Pagina 18 30.000 keer Last Post in Ieper Pagina 19 Activiteitenkalender en nieuws

Colofon Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 6 (2015), 2 ISSN 2033-2742 Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans en Paul Wyckmans Eindredactie: Paul Catteeuw Grafische vormgeving: Bruno Catteeuw Druk: Drukkerij Hendrickx, Schelle Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich Correspondentieadres: reineringen@gmail.com © 2015 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 15 euro. Te betalen op rekeningnummer BE77 4155-0442-2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2015”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB. Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen. Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com

Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.