Reineringen
Duivenstraat 22
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Verschijnt driemaandelijks • Jaargang 6, nummer 4 (oktober - december 2015)
W
Voorwoord
e schrijven het liefste over heemkundige en aanverwante onderwerpen. Maar soms dwingt de realiteit ons tot andere artikels. Zo hebben we in 2015 net iets te vaak afscheid moeten nemen van mensen die ons lief zijn. Dit jaar ontvielen ons eerst Jozef De Hert en even later Leo Cleyman. Maar ook later op het jaar Simonne De Schutter en René Verhaert, echtgenoot van Agnes Meul. En in dit laatste nummer moeten we noodgedwongen afscheid nemen van Fons Hermans. Voorzitter Frank Hellemans brengt een passende hommage aan een begeesterende leerkracht en een uitzonderlijke man. Voor de heemkundige kring is hij een groot verlies. Als eerbetoon drukken we hier een artikel af dat hij voor het tijdschrift Volkskunde schreef en waarin je kennis maakt met ons dorp zoals het vroeger is geweest, maar zoals het nooit meer zal zijn. Pure nostalgie, maar het is met dezelfde melancholie dat we aan Fons zullen terugdenken. In een vijfde aflevering bespreekt Paul Catteeuw het laatste deel van het leven van onze volksschrijver Abraham Hans. Hij wordt volop gevierd, maar sterft ten slotte veel te jong, verteerd door het verdriet om het verlies van zijn dochter. Rik Verbeeck graaft verder in de grond en brengt daarbij een beetje licht in de bronstijd van onze gemeente. Hieruit blijkt dat Kontich – weliswaar zonder die naam te dragen – vier millennia geleden al was bewoond. Merkwaardig is het verhaal van de 17-jarige Frans De Pooter die als vrijwilliger naar het front van de Eerste Wereldoorlog trok. Dochter Lydie De Pooter en Paul Wyckmans doen het verhaal uit de doeken. Erwin Van de Velde neemt ons terug mee in de tijd. In december 2014 brachten enkele landbouwers de agrarische geschiedenis van Waarloos en Kontich in herinnering. Ze berichtten over vroeger, maar schetsten tevens de boerenstiel van nu. Ook hier blijkt weer eens hoe sterk de wereld is veranderd. Of hij daarmee is verbeterd, laten we aan het oordeel van onze lezers over. In onze reeks lezingen presenteren we op vrijdag 11 maart om 20.00 uur in de Altenakapel een absolute topper. Want dan komt Janet Dean, de kleindochter van Margriet Ballegeer, vertellen over haar grootmoeder die als spionne in de Eerste Wereldoorlog aan de slag was en uiteindelijk ter dood werd veroordeeld. Haar straf werd in levenslang omgezet, maar haar geliefde werd gefusilleerd. Deze lezing mag je echt niet missen, want we krijgen hier informatie uit eerste hand. Margriet vertelde haar verhaal verschillende malen aan haar kleindochter. Zij noteerde en uiteindelijk stelde ze die merkwaardige geschiedenis te boek. Janet is een veelgevraagde spreekster in Zuid-Engeland. Maar speciaal voor ons komt zij het kanaal over en brengt dit boeiende verhaal. Noteer dit nu alvast in je agenda en vertel het voort, want je zult spijt hebben als je het mist. We introduceren in dit nummer een nieuwigheidje. We willen even experimenteren met augmented reality. Wat moeilijke woorden, maar eigenlijk willen we de lezers enkel maar een kans bieden om de foto’s die soms wat klein uitvallen of in zwart-wit zijn, terwijl het origineel in kleur is, in hun volle glorie te zien. Daarvoor vind je op deze pagina een QR-code. Je moet daarvoor twee stappen doorlopen: 1. Je downloadt de erfgoedapp op de website www.erfgoedapp.be. Je kunt kiezen tussen android en apple. 2. En dan scan je vanuit die app de QR-code op deze bladzijde. En dan zou je zo bij de originele foto´s moeten terechtkomen. Echt een fluitje van een cent. We hopen dat we de kinderziektes van dit proces kunnen vermijden en dat jij als lezer ten volle kunt profiteren van ons beeldmateriaal. Met dit nummer zit onze zesde jaargang erop. We hopen dat we jou toch opnieuw hebben kunnen boeien met onze verhalen van ver en dichtbij. En we nodigen je ook uit om zelf iets te schrijven. Reineringen is niet alleen voor jullie, het is ook van jullie. En verder wensen we jullie allemaal een gezond 2016. Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Paul Wyckmans
Hommage bij het afscheid van Fons Hermans
Z
aterdag 21 november werd ons medelid Fons Hermans begraven in de Sint-Martinuskerk, die behoorlijk volgelopen was. Pastoor Jef Van Kerckhoven ging voor, het parochiekoor zong. Luc Verbeeck overliep het leven van zijn schoonvader in vier thema’s: het ritme van het karrewiel, de schoolbel, de kerktoren en de seizoenen. Fons werd in juni 1923 geboren in Tisselt, nu een deelgemeente van Willebroek. Het leven verliep er gezapig, op het ritme van het karrewiel… Zijn mooiste herinnering aan z’n geboortedorp Tisselt zijn de zomerse plensbuien. Van moeder Bertha mocht het: met blote voetjes in de brede berm van de straat in de plassen springen. Spoedig verhuizen ze naar Kontich. De vrienden die hij hier vanaf 1929 maakte, bleven meestal vrienden voor het leven. Nog tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Fons een alom gewaardeerd schoolmeester, die nauwgezet jaar na jaar zijn job deed op het dwingende ritme van de schoolbel : griffel, lei, krijt en schoolbord waren zijn wapens in die beginperiode. Heel zijn leven is Fons vooral een bijzonder stipt (schoolbel!) en plichtsbewust man gebleven: op hem kon je rekenen, afspraak = afspraak. De beste afspraak van zijn leven maakte hij evenwel niet op school: die maakte hij met Maria De Cock, zijn rots in de branding. Een huwelijk van bijna 70 jaar mag misschien een zware opgave lijken, maar in HUN geval mag je spreken van een geschenk van de goden: velen hebben gezien hoe de neus van familieman Fons Hermans krulde van trots wanneer hij sprak over zijn vrouw, over zijn vier schitterende dochters, zijn acht geweldige kleinkinderen en zijn veertien reuzegrotekleine achterkleinkinderen… Wat een luxe! Fons was ook een sociaal bewogen man : hij was er zich zéér van bewust hoe belangrijk het verenigingsleven in een dorpscentrum wel is. Een groot deel van het sociale leven speelt zich af onder (of dichtbij) de kerktoren. Het uitwisselen van nieuwtjes, het delen van lief en leed, samen iets opbouwen… Denk maar aan de Kring voor Heemkunde, de Harmonie Vrede en Vermaak, het Davidsfonds… Vele van die vergaderingen startten als het ware op het ritme van de kerkklok. Elke vereniging draagt bij aan het samenhorigheidsgevoel, aan de behoefte aan nabijheid, en Fons leefde aldus decennialang intens mee met het wel en wee van vriend en kennis. Als natuurliefhebber en met veel respect voor het boerenleven, begreep hij de symboliek en de onafwendbaarheid van de seizoenen: de eeuwige cyclus van lente, zomer, herfst en winter. Over die talloze seizoenen heen is het karrewiel van Fons Hermans stilletjesaan beginnen kraken… en stokken. Nu staat de klok stil… maar ze heeft niet vergeefs getikt. Zo besloot Luc Fons’ levensloop. Daarna voerde ik als voorzitter van onze kring het woord. In plaats van een traditionele toespraak met onvermijdelijke clichés, wou ik een verhaal vertellen. Een verhaal van vriendschap, kameraadschap en familiebanden. Fons is in Kontich komen wonen omdat zijn moeder de winkel aan de Varkensmarkt kon overnemen van haar zuster, mijn grootmoeder. Mijn moeder was één jaar jonger dan Fons, haar kozijn. En mijn vader werd de beste kameraad van Fons. Samen gingen ze naar de normaalschool in Antwerpen. Toen al twee handen op één buik. Toen de oorlog uitbrak, zijn ze ook samen naar Frankrijk gevlucht. Fons vertelde dikwijls het verhaal van hun terugkeer. De trein tot de Belgische grens en dan te voet verder. Na lang stappen kwamen ze aan een tweesprong. “Langs links is de korste weg naar Ieper”, zei mijn vader. “Nee”, zei Fons, “langs rechts is het korter!”. Ze raakten het niet eens en ieder nam een verschillende weg. Twintig kilometer verder kwamen de wegen weer bijeen: zij kwamen er op hetzelfde moment aan! En ze lieten elkaar daarna nooit meer los, want ze waren echt voor elkaar voorbestemd, als kameraden welteverstaan.
en
ng
eri
in Re 6.4
2
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Ze werden alle twee onderwijzer aan de Jongensschool van Kontich. Ze behoorden nog tot die generatie van intellectuelen die met beide voeten tussen de gewone mensen stonden. En die mensen keken op hun beurt naar hen op. Zoals vele schoolmeesters van weleer was Fons ook iemand die observeerde en alles optekende wat hij typisch of merkwaardig vond, zodat er veel bewaard is gebleven van wat anders zou zijn verloren gegaan. Zijn artikels over de kinderspelen van zijn jeugd werden zelfs verspreid in de academische wereld van de volkskundigen. En samen met Agnes Dehandschutter en den ouwe “commissaire” bracht hij mee de bewoners in kaart van de belangrijkste straten van ons dorp in de jaren dertig tot vijftig. Een schatkamer voor genealogen! Hij was in november 1975 lid geworden in opvolging van zijn vroegere directeur, Arthur Van Dijck, die overleden was. Hij bracht het al vlug tot penningmeester, een taak die hij nauwgezet uitvoerde tot hij ze in 1987 aan Guido Theys overdroeg, want hij had een “verwittigingske” gekregen aan zijn hart en moest het rustiger aan gaan doen. Daar is hij in ieder geval goed in geslaagd want hij heeft het nog 28 jaar volgehouden! Maar bijdragen aan de maandelijkse vergaderingen bleef hij leveren, altijd even boeiend als plezant. En hij was ook altijd enthousiast om nog wat te blijven napraten. Waar is de tijd van de na-vergaderingen in De Nieuwe Eendracht, De Ploeg, Het Anker of D’Ekster. Waar wij verschenen, spraken de mensen hem aan en ontstonden er sappige conversaties. Want hij stond met beide voeten in het volksleven. Zo was hij ook een fervent vogelliefhebber. Hoe vaak heeft hij niet “op steek gezeten” met zijn spitsbroeders, de meesters De Hert en Wyckmans en vele anderen. Tot een minister uit onze buurgemeente deze liefhebberij verbood. En waar is de tijd van de straffe stoten als hij in het gezelschap van mijn vader Ludovic was, nog altijd zijn boezemvriend. Fons kwam mee tot in ‘t Lijsterke, vlak bij ons, maar dan moest hij alleen naar huis, en dat kon mijn vader niet over zijn hart krijgen, dus ging hij mee richting Pluiseghemstraat, onderweg voort discussiërend of filosoferend, zodat ze spontaan in de Fortuin belandden, en daarna gingen ze weer terug naar de Duffelsesteenweg, waar er nog licht brandde in ‘t café van smid Carpentier... Enfin, ze zijn in hun bed geraakt maar ze hebben nooit durven vertellen hoe laat! Fons was ook een trouwe “maandagavondwerker”. Elke week hadden we immers een werkvergadering, en zo lang hij kon was hij mee van de partij. De maandag na zijn overlijden hebben we nog eens even bij elkaar gezeten om herinneringen op te halen. Iedereen had zo veel goeds over hem te vertellen dat het is uitgelopen. Heel de tijd hebben we geglimlacht, soms zelfs hartelijk gelachen. De verwarming was defect maar hij bracht weer warmte in onze vergaderzaal, die zo lang ook zijn vertrouwde plek was. Fons, bedankt voor al wat je voor ons gedaan hebt, voor wat we van jou hebben mogen leren, bedankt voor de vriendschap, de kameraadschap... We zullen je altijd met een glimlach blijven herinneren. En we zullen nog menige Duvel drinken op je zielenheil!
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
6.4
Frank Hellemans
3
Verdwijnende kinderspelen Noot van de redactie: Fons schreef deze twee stukjes in het gerenommeerde tijdschrift Volkskunde. We hebben in grote mate de spelling van het artikel behouden. (Volkskunde 91/2, 97-98 en 91/3, 238-241)De schrijvende journalist
I
en 6.4
4
ng
eri
in Re
n de jaren dertig speelden de Kontichse jongens, vooral die uit de omgeving van het St.-Jansplein, veel haasje over. Meestal gebeurde het in een groepje van tien of meer. Degene die moest staan, kromde de rug en steunde met de ellebogen van zijn gekruiste armen op beide lichtjes doorgebogen knieën. Wou men het wat sportiever door hoger te wippen dan werd hij die stond hoger! toegeroepen en dan steunde die, met lichtjes gebogen rug en gestrekte armen, de handen juist boven de knieën. Het slachtoffer dat eerst moest staan, werd meestal door het lot aangeduid. Gewoonlijk gebruikten we hiervoor het aftelrijmpje: Ik en onzen dikke gingen samen koren pikken, onzen dikken kreeg het schaat (schijt) en al het koren kwaat (kwijt). Of nog: Onder de piano staat een pint, al wie daarvan drinkt, stinkt. Ineens af of gevolgd door boef a b af enz. Tot het slachtoffer overbleef. Wie moest staan en het hoofd niet genoeg tussen de schouders trok, waardoor hij kans had een schoen of een klomp tegen het hoofd te krijgen, werd kwaad toegeroepen: Kop in kas. Een eerste variante ruggeske spring noemden we naar de meet of naar een meetje. Hij die moest staan, trok met de voet een lijn in het zand (= de asse van het St.-Jansplein) en zette zich daar in gebogen houding vlak achter. De eerste springer, dikwijls een haantje de voorste, of hij die door het lot was aangeduid, sprong en trok waar hij met de voeten neerkwam, een nieuw lijntje. Daar moest de staander zich dan juist achter zetten. De volgende(n) moest(en) dan springen van voor het eerste meetje. Kon iedereen erover, dan wipte de voorspringer weer haasje over en zette dus wat verder een nieuw streepje enz., zodat telkens verder en verder door de lucht moest gezweefd worden. Wie er niet over kon, moest staan en de staander werd dan springer. Wie laatste overbleef was kampioen. Een andere variante was ruggeske spring na-apen. Dit gebeurde meestal aan zeer hoog tempo, om de beurt springen en een paar meter verder staan, tot alle deelnemers over je waren gewipt en dan weer verder het hele plein rond. Bij elke oversprong moest iets speciaals gedaan worden, wat tijdens de uitvoering of er vlak voor, luidkeels werd geroepen, want de volgende(n) moest(en) bij dezelfde staander hetzelfde doen. Zo hadden we: • Lichte bloemzak, waarbij tijdens de oversprong met het achterwerk lichtjes over de rug van de staander werd gegleden. • Zware bloemzak: tijdens de oversprong werd zwaar met het achterwerk op de rug van de staander neergeploft, zodat die in veel gevallen door de knieën zakte, vooral als de staander licht en de springer zwaar was. • Koekenbak = al steunend met de linkerhand op de rug van de staander, gaf men met de vlakke hand tijdens de oversprong een klap op zijn achterwerk. • Dubbel ajuinen: tijdens de oversprong werden de beide gebalde vuisten venijnig in de rug van de staander gedraaid. Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
6.4
• Losse teugel: met gespreide benen over de staander wippen zonder met de handen op diens rug te steunen. • Pik in ’t hol: tijdens de oversprong werd met de hiel van schoen of klomp een spoorslag op het achterwerk van de staander gegeven. Vaak werden sommige handelingen bij het overspringen gecombineerd en hadden we bijv. Pik in ’t hol, zware bloemzak – Dubbel ajuinen, pik in ’t hol – Lichte bloemzak, koekenbak – Losse teugel, zware bloemzak of zelfs Koekenbak, pik in ’t hol, zware bloemzak. Zo is het wel te begrijpen dat bij de keuze van de handeling(en) bij het overspringen terdege rekening werd gehouden met wie op dat moment staander was en dat de uitvoering zachtaardig of fel gebeurde naargelang die meer of minder sympathiek was. Ruggeske spring gaf dan ook dikwijls aanleiding tot vuistenwerk nadien. Het gaat hier om een jongensspel, waaraan slechts sporadisch door meisjes werd deelgenomen; zelfs op zeer jonge leeftijd was er toen strenge scheiding der geslachten. Met eenvoudige dingen, meestal zelf gemaakt, die haast niets of zeer weinig kostten, amuseerde de jeugd zich kostelijk. Koorvet speelden we in de herfst wanneer de paardekastanjes waren gevallen. Men zocht een stevige, goed uit de kluiten gewassen galnoot en doorboorde die voorzichtig vlak in ’t midden met een spijker of een ander scherp voorwerp. Best liet men die wilde kastanje daarna een paar dagen goed drogen tot ze beenhard was. Door het gaatje stak men een stevig touwtje van +- 1 m lang met onderaan een paar flinke knopen. Men speelde koorvet met twee. Het uiteinde van het touwtje werd tweemaal stevig rond de handpalm gedraaid en om de beurt moest men dan met zijn galnoot zo fors mogelijk op die van zijn tegenstrever slaan, die ze met gestrekte arm onbeweeglijk onderaan zijn touwtje moest laten bengelen, om te pogen die stuk te kloppen. Sloeg men naast de paardenkastanje dan was men zijn beurt kwijt, en was de slag slecht berekend en strengelden de touwtjes zich in mekaar, dan ging de slagbeurt naar wie het eerst koorvet had geroepen. Sloeg men de galnoot van zijn tegenstrever stuk zodat ze van het koordje viel, dan werd zij die gaaf bleef één, twee, drie enz. jaar oud. Sloeg men er een stuk die reeds een ouderdom had, dan mocht men die bij de zijne tellen. Bedoeling was dus de paardenkastanje zo oud mogelijk te laten worden. Een echt bewijs van ouderdom bestond uiteraard niet, en men moest dus op de fair play van zijn medespelers rekenen. Het najaar was ook de tijd van de klakkebuis. Uit een vlierstruik sneed men een recht stuk tak van ongeveer 25 cm lang, waaruit men met een dun stokje het zachte merg verwijderde, zodat men een houten buisje bekwam, diameter binnenkant de dikte van de kop van een vijfduimse nagel. Die vijfduimer werd met de punt in een houten blokje geslagen, zodat dit tevens als houten hamertje kon dienen om elzentoppen, d.w.z. zaad van de elzenstruik, die best nog groen waren, langs één zijde in het houten buisje te kloppen, zodat dit luchtdicht werd afgesloten. Langs de andere zijde van de klakkebuis werd dan de kop van de vijfduimer ingebracht. Men richtte de klakkebuis naar waar men de elzenprop wou doen wegschieten en gaf met de hand een slag op het blokje met de nagel in, of drukte het blokje tegen de borst, zodat door de samengedrukte lucht in de buis het elzenpropje met een knalletje wegschoot. Vlierhout was ook zeer geschikt om er fluitjes mee te maken en kon ook goed dienen om op het uiteinde van onze zelfgemaakte pijlpunten te schuiven wanneer we uit een rechte wilgentak en een stuk touw een handboog maakten. Aan een eindje touw beleefden we eveneens veel plezier. We speelden er koorkenbin mee. Twee jongens van de bende werden met één voet aan mekaar gebonden, waarna iedereen in verschillende richtingen wegstoof om zich te gaan verbergen. De twee aaneengebondenen moesten dan hun makkers op een sukkeldrafje gaan opsporen. De twee die eerst gevonden werden, moesten dan in het volgende spel aaneengebonden worden. In feite dus een variante op het gewone verstoppertje spelen, dat wij bij ons bedot noemden. Een stuk touw, niet te dik noch te dun, gebruikten we eveneens om er een klimkoord mee te maken, d.w.z. een lus van 50/60 cm waarin we beide voeten staken om er een boom mee te beklimmen tot aan de onderste takken. De strak aangespannen stukken koord diende als steun op de ruwe boomschors om ons telkens een 30 cm hoger te hijsen terwijl we met beide handen de boomstam omklemden. Om landafkappen te spelen hadden de spelers enkel een mes (een zakmes of pennenmes) nodig. Men tekende op de grond een grote rechthoek die in gelijke delen verdeeld werd, naargelang van het aantal deelnemers. Elk deel verbeeldde het land van een der spelers, die daarin plaatsnam. Staand op zijn eigen stuk, moest dan om de beurt het open zakmes in het land van een der tegenspelers geworpen worden. Bleef het mes niet rechtop staan, dan ging de werpbeurt naar de volgende speler. Bleef het mes wel rechtop staan en wees het in de goede richting, dan trok men er een recht lijn mee naar zijn eigen landsgrens, in de andere richting doorlopend tot de uiterste grens van een der tegenstrevers. Het veroverde stuk ging dan bij zijn eigen land door het dan onnodige stukje lijn uit te wissen. De bedoeling was dus van zijn tegenstrevers zoveel mogelijk stukken af te pakken, tot die niet meer met beide voeten in zijn nog resterend plekje grond kon staan en tot verliezer werd verklaard. Ieder speler koos voor zijn stukje grond een eigen naam. België was het meest gegeerd en Duitsland, niet zo lang na de Eerste Wereldoorlog, werd verafschuwd.
5
In die tijd droegen veel mannen in de zomer een strohoed, de zogenaamde tits en amuseerden wij ons met titsen tellen. Wanneer we iemand zagen met een tits op het hoofd, likten we vlug aan de rechterduim, drukten die in de handpalm van de linkerhand en gaven daarop met de gesloten rechtervuist een slag terwijl men het getal uitsprak van de hoeveelste tits men die dag reeds gezien had. We waren ervan overtuigd dat we bij de 10e, 20e, 30e enz. telkens iets waardevols zouden vinden. En dat was ook meestal zo want een verroeste spijker, een stukje touw, een vijfcentiemstukje of een ledig luciferdoosje waren in die povere tijden op straat wel te vinden. In die tijd woonde aan het St.-Jansplein de hoefsmid Flor Buntinckx. Zoon Gaston, die later in de meidagen van 1940 zijn jonge leven verloor in het bombardement van Abbeville, deed thuis regelmatig een greepje in de zak met hoefnagels, waarmee we dan naar de Beukendreef trokken. We legden die hoefnagels op de spoorrails van de lijn Boom-KontichKazerne, honderd meter voorbij de dreef, en wanneer er dan een trein was over gereden hadden we met een beetje bijslijpwerk een mes gemaakt, een grote schat voor de prille jeugd van toen. Veel plezier beleefden de al wat grotere jongens aan hun zelf gemaakte katapult. Een stevige mik uit een struik van het Molenbos of het Broekbos, twee repen rubber, ± 2 cm breed en ongeveer 20 cm lang, uit een oude fiets- of autobinnenband, een stukje soepel leder, twee eindjes dunne ijzerdraad en een fijn touwtje, waren de ingrediënten om er een te maken. Als projectielen vonden we hier of daar wel wat steentjes of keien. Er waren jongens die een bijzondere handigheid verwierven in het katapultschieten en die er vogels of zelfs wilde konijntjes mee konden doden. Ook de elektriciteits-, telefoon- en gasmaatschappijen hebben dit tot hun schade ondervonden, want regelmatig werd het glas van de straatlantaarns en de porseleinen isolatiedoppen van bovengrondse telefoon- of elektriciteitsleidingen stukgeschoten. Ruitjentik was in feite mensenplagerij, maar dat werd door de jonge snaken in die tijd niet zo bekeken, want de bedoeling was er enkel wat plezier aan te beleven. Benodigdheden waren een bobijntje zwart garen hier of daar uit moeders naaidoos geleend, een veiligheidsspeld (toespel) en een koperen soldatenknoop van toen met een ringetje aan. Ruitjentik werd meestal gedaan bij invallende duisternis. Zonder dat de bewoners er weet van hadden werd een open veiligheidsspeld bovenaan in het raamkozijn geprikt. Door het ringetje van de speld trok men dan de garendraad, waaraan de soldatenknoop was bevestigd, tot op een plaats achter een haag, struik od muurtjes, waar de tikkers zich konden verschuilen. Door aan het draadje te trekken werd er precies op de ruit getikt, zodat de bewoners meenden dat er bezoek voor de deur stond. Hoe meer de bewoners dan naar buiten kwamen en verwonderd rechts en links in de straat keken, hoe groter de pret. Zich tijdig uit de voeten maken was voor de ruitjentikkers uiterste noodzaak, wanneer de bewoners de wandaad ontdekten. Ook heel plezierig was een oude geldbeugel vastgemaakt aan een dun draadje ergens op een voet- of fietspad neerleggen en die van achter een haag of dergelijke wegtrekken wanneer een voorbijganger van zijn fiets sprong of zich bukte om de zogezegde vondst op te rapen. Met de hoepel lopen was ook nog een geliefde bezigheid. Wij noemden dit speelgoed geen hoepel maar een reep en vandaar het werkwoord repen. We maakten onze reep zelf van een oud fietswiel waaruit we naaf en spaken verwijderden. Een houten fietswiel was niet zo sterk als een ijzeren, maar maakte minder lawaai bij ’t dokkeren over de kasseistenen. Met de hand werd het wiel in gang gebold, en een korte stok die in de ronding van het wiel paste was aandrijfkracht en besturing. Al lopende met de reep werden grote afstanden afgelegd. Wanneer we een boodschap moesten doen, deden we die dikwijls met de reep. Er werd ook gereept met die kleine ijzeren wieltjes, een kleine 20 cm diameter, die dienden om de kabels van de spoorwegsignalisatie over te laten bollen. Het waren niet steeds afgekeurde wieltjes, want durvers gingen die wel eens losvijzen in de diepe route. Om daarmee te repen moest men nog een lange, stijve ijzerdraad hebben waarin aan de onderkant een U-vormpje werd geplooid. In de U-vorm werd het bollende wieltje voortgeduwd en met de hand bestuurd aan de bovenkant van de ijzerdraad gewoon door het wielgaatje. Die wieltjes waren bijzonder in trek om er een karretje mee te maken. Een houten balkje onder een Vigor- of een ander zeepkistje gespijkerd, met aan elk uiteinde daarvan zulk een wieltje bevestigd met een vijfduimse nagel, langs weerszijden een houten lat als berrie en klaar was kees. Er waren zelfs handige knapen die een karretje bouwden met vier wieltjes, waarvan de voorste houten wielas kon draaien, zoals bij een Brabantse boerenkar, en die ze voorttrokken met een koord. Dikwijls moesten die karretjes dienen om voor vaders moestuin met borsteltje en vuilnisblik langs de straat paardenvijgen (wij noemden het peirdechik) te gaan rapen. Fons Hermans (✝)
en
ng
eri
in Re 6.4
6
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Margriet Ballegeer en Kontich Niet te missen lezing: vrijdag 11 maart 2016 om 20.00 uur in de kapel van Altena, onze gemeentelijke cultuurtempel. argriet Ballegeer is een 24-jarige erg mooie en vooral een zeer dynamische vrouw als in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbreekt. Haar vader is politiecommissaris en de familie woont in de Magdalenastraat. Zeer snel na het begin van de oorlog geraakt Margriet betrokken bij het verzet en helpt ze actief bij de sabotage van de Duitse bezetter. In eerste instantie is dat vrij lokaal, maar al snel wordt ze onderdeel van een groter spionagenetwerk. Zo steelt ze identiteitskaarten en paspoorten op het gemeentehuis om zo Vlamingen te helpen ontsnappen naar Nederland, om aan de ellende te ontsnappen, maar vooral om aan het IJzerfront te gaan vechten. Het feit dat haar vader politiecommissaris was, zet de Duitsers al heel snel op haar spoor. In 1915 wordt ze samen met haar vader gevangen genomen. Na een half jaar wordt ze vrijgelaten. Haar vader moet langer in de cel blijven. Deze hele geschiedenis maakt van haar een nog sterker overtuigde patriot. Ze sluit zich aan bij een grote weerstandsgroep en vervult al snel de rol van koerier. Tijdens deze periode leert ze Henri Van Bergen kennen, de liefde van haar leven. Gedurende twee jaar kunnen ze actief blijven, maar uiteindelijk worden ze verraden door een dorpsgenoot die ze zelf bij de groep had geïntroduceerd. Ze wordt o.a. samen met haar lief en pastoor Moons gevangen gezet in de Antwerpse Begijnenstraat. Aanvankelijk kunnen de moedige verzetslieden zwijgen, maar honger, ontbering en psychische foltering dwingen haar en de medegevangenen op hun knieën. Ze worden ter dood veroordeeld. Voor de mannen eindigde dat inderdaad met het vuurpeloton in Fort IV in Edegem, maar de straf van Margriet werd omgezet in levenslange opsluiting. Na de bevrijding identificeren Margriet en haar vader de ontbindende lijken van Felix Moons en haar geliefde Henri Van Bergen. Een traumatische ervaring die Margriet knakt. Ze probeert op krachten te komen, maar kan niet meer aarden in een België dat haar te veel aan haar geliefde doet denken. En ze emigreert definitief naar Engeland. Janet Dean is de kleindochter van Margriet Ballegeer. In 2013 schreef ze het boek Spying in World War I. The True Story of Margriet Ballegeer. Ze schildert het verhaal aan de hand van haar eigen herinneringen en gesprekken met haar grootmoeder, maar ook dankzij een transcriptie van een bandopname die Margriets dochter heeft gemaakt, waarin ze in sappig Engels met een Kontichs accent haar wedervaren vertelt. Janet vertelt dit verhaal zonder opsmuk of literaire tierlantijntjes, maar gewoon rechtdoor. Met liefde en toewijding voor haar grootmoeder die als een heldin voor haar land streed, maar uiteindelijk vooral ongeluk en droefheid heeft gekend. Janet is een veel gevraagde spreekster in Zuid-Engeland. Als voormalige lerares weet zij haar publiek als geen ander te boeien. Het wordt dan ook een unieke ervaring om haar te horen in het dorp waar het voor haar grootmoeder allemaal begon. Janet Dean spreekt geen Nederlands, maar een zeer mooi en verstaanbaar Engels en zal haar tempo aan een Kontichs publiek aanpassen. Ondergetekende zal telkens kort samenvatten wat Janet vertelde zodat iedereen van deze uitzonderlijke lezing ten volle kan genieten en een klein beetje mee trots zijn op wat deze moedige vrouw heeft betekend, maar ook mee treuren om de zware prijs die ze voor haar werk heeft moeten betalen.
M
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
6.4
Paul Catteeuw
7
Abraham Hans, een Kontichse reus (deel 5)
I
n deze voorlaatste bijdrage beschrijven we de laatste episode uit het bewogen leven van Abraham Hans. We putten voor dit artikel nog eens uit de werken van Daniël Walraed en Viviane Van den Dooren. Ook alle citaten komen uit deze werken. In het volgende nummer bespreken we in een laatste bijdrage de enorme kinderbibliotheek die Abraham heeft geschreven en in ons collectief geheugen als de Hanskes is bewaard gebleven. Tijdens een rondgang in het documentatiecentrum met de vrienden van het Abraham Hansgenootschap ontdekten we tot onze grote verwondering de foto´s van de ouders van Abraham Hans. Ze horen niet onmiddellijk bij dit stukje thuis, maar we willen ze de lezer toch niet onthouden.Het archeologische verhaal – inleiding
De laatste jaren
en 6.4
8
ng
eri
in Re
Zoals we in de vorige bijdragen al stelden, Abraham Hans was een begenadigd verteller. End ie kwaliteit buitte hij dan ook ten volle uit. Hij bleef (reis)verhalen en artikels schrijven, hij gaf succesvolle lezingen en hij bleef ook zijn idealen trouw. Dat leverde hem natuurlijk een aardige cent op. Daardoor kon de familie ook in de jaren dertig relatief welvarend leven. Ook omdat zijn vrouw zuinig met de centen omsprong. Maar Hans had ook een zwakke gezondheid. En die speelde hem steeds meer parten. Daardoor verbleef Hans vaak in Knokke. De West-Vlaamse badstad was toen bijlange nog niet zo populair als nu. Eerst verbleef de familie er in villa Siegfried, maar later in villa Marion. Hij kocht dit huis aan de Leopoldlaan en hij trok er steeds vaker heen. In 1933 wordt Abraham Hans ziek en hij moet een chirurgische ingreep ondergaan in Mechelen. Naar aanleiding van zijn ziekte kreeg hij veel steunbetuigingen van zijn Vlaamse lezerspubliek. Dat gaf hem in ieder geval de moed om er met zijn volle gewicht tegenaan te gaan. In 1934 verschijnt het 500e nummer uit de Kinderbibliotheek en dat is reden genoeg voor een grootse huldeviering. Zowel zijn collega-journalist en boezemvriend Johan de Maegt als Lode Baekelmans bewierookten hem in Het Laatste Nieuws. Op 28 april 1934 was er in ons dorp een grote volksoptocht. De geliefde volksschrijver werd ontvangen met een feestzitting op het gemeentehuis. Het Gulden Boek van de gemeente is hiervan een stille getuige. Nog indrukwekkender was de viering de dag erop in Koninklijke Vlaamse Schouwburg in Brussel. Alleen al de namen van het huldecomité spreken tot de verbeelding en laten vermoeden hoe geliefd Abraham Hans wel was. We noemen hier August Vermeylen, Lodewijk Baekelmans, Maurits Sabbe, Herman Teirlinck, Ernest Claes, Omer Wattez, Jan Grauls, Jozef Van Overstraeten, Julius Hoste jr., minister Lippens en Johan de Maegt. Een indrukwekkende reeks namen uit de literaire en culturele wereld van toen. Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
6.4
In verschillende redevoeringen werden de verschillende bezigheden en kwaliteiten van Abraham Hans uitvoerig in de verf gezet. Baekelmans prees zijn baanbrekend werk op het gebied van de Vlaamse feuilletons, waarin hij de Vlaming leerde zelfbewust te zijn. Uiteraard werd er ingegaan op zijn rol bij het Willemsfonds en zijn bijdrage aan de journalistieke wereld. Maar misschien vatten de woorden van Herman Teirlinck nog het best de betekenis van Abraham Hans samen: De arbeid van Abraham Hans is geboren uit de ellende van zijn volk. Zijn werk is een daad. Geen daad van jammer en vertwijfeling, maar van dienstvaardige overgave, onverdelgbare levensmoed en liefde. Teirlinck noemt hem – overigens volledig terecht – de vernieuwer van Conscience. Het Laatste Nieuws beschrijft de viering als volgt: Een ochtend met de klaarste zon en de blauwste hemel van de wereld. Nu wordt Hans gevierd te Brussel. Zo gebeurt zijn hulde op een dag gelijk hij er zoveel beschreven heeft in zijn boeken: “Op een mooie zomermorgen trokken Lena en Elza naar het bos waarover de lente hing te blinken”. Hij trekt naar de hoofdstad waar de vrienden wachten om hem te zeggen, eens allemaal tezamen, hoe ze van hem en van zijn werk houden. Hij sluit de deur van zijn ‘Houthulst’ waar al die bloemen liggen te geuren, hem van alle kanten toegezonden. Hij trekt door Kontich waar de vlaggen hem nog nawuiven als vriendelijke feesthanden terwijl de mensen hem goede dag naroepen. Wat moet er in hem omgaan sedert hij al die blijken van genegenheid mocht ontvangen; hij die zoveel genegenheid heeft gestrooid, mag nu de bloemen plukken. Hij zal wel terugdenken aan zijn vader en zijn moeder en het zal de enige schaduw over deze mooie ochtend zijn, dat zij het niet mogen meemaken met hem, wiens naam hun werk is. Deze woorden staan wel in “zijn” krant en zijn daarom misschien wel wat emotioneel subjectief, maar toch getuigen ze van de warmte voor de schrijver die zich door al die jaren van aanvallen in het hart van de Vlaamse lezer wist te werken en zich daar te nestelen. Getuige daarvan misschien nog het best enkele zinnen van de kinderen: Gij zijt de tovenaar van ons geluk die ons uit een wereld van leren, sommen maken en braafjes doen, verlost. Uit dank hebben we een album getekend, geverfd en gekleurd, met mensen en dieren, huizen en torens, boten en molens uit uw boekjes gekozen, grote tovenaar van geluk in onze kinderjaren. Biograaf Daniël Walraed schrijft: Stapels telegrammen, hem toegezonden uit alle hoeken van het land, bewijzen dat Hans op de handen werd gedragen door zijn massa lezers. Groot en klein, arm of rijk. Wie na deze feestelijkheden denkt dat Abraham Hans het nu wel wat rustiger zal doen, is er aan voor zijn moeite. Zijn uitgebreid lezerspubliek stuwde hem als het ware voort in zijn uitzonderlijk vruchtbare letterkundige activiteiten. Men vroeg en kreeg steeds nieuwe romans en verhalen. En toch was deze viering enigszins het begin van een lang afscheid. Een afscheid dat getekend was door een aantal nog heel moeilijke momenten. Ondanks het feit dat alles gewoon verder gaat, lijdt de schrijver steeds meer onder zijn gezondheid en geraakt hij daardoor ook overwerkt. Eerst stierf zijn boezemvriend Johan de Maegt ten gevolge van maagkanker (23-3-1938). Johan en Abraham waren zowat pioniers op het gebied van de cursiefjes. Hans is een emotioneel man en dit afscheid valt hem enorm zwaar. Maar de ergste klap is het verlies van zijn jongste dochter, nauwelijks enkele maanden later op 18 juni 1938. Marie, blij Marietje, was zowat zijn lievelingsdochter en stierf in het kraambed. Haar tweeling was doodgeboren. Hij spreekt aan het graf: Waar liefde woont, gebiedt de Heer zijn zegen. Daar woont Hij zelf, daar wordt zijn heil verkregen. Lieve Marie, liefde hebt ge geschonken in uw nieuw huis, aan uw man, liefde hebt ge geschonken aan uw moeder en uw vader, uw zusters en broer, uw andere familieleden en in uw grote vriendenkring, liefde aan bedrukten en aan weesjes. Uw grootvader noemde u: Blij Marietje … Nu geniet ge de opperste blijdschap, mijn kind. God, dat Uw wil geschiede … Abraham leek gebroken. In zoverre zelfs dat een collega-journalist in de krant schrijft: Nog zien we voor ons die geknakte gestalte die steeds meer gebukt ging onder de loden last van het leven en dat mager, hoekig gelaat waarin de lijnen van het lijden koninklijk gegroefd lagen. En toen wisten we reeds met ontstellende zekerheid dat de grote Hans uit zonnige gloriedagen verloren was, en ditmaal voorgoed.
9
Abraham Hans kan niet om met het verlies van zijn dochter en trekt zich steeds meer terug in Knokke. Maar ook daar lukt het steeds minder. Hij sterft er op 6 juli 1939 in villa Marion te midden van zijn familie. En misschien wel typerend voor het leven van de grote schrijver was de aanwezigheid van Frans Vermille. Frans was een vriend uit het gewone volk, dat volk dat Abraham heel zijn leven lang met zoveel vuur en passie verdedigd, beschermd en beschreven heeft. Dat volk dat hem liefhad omdat hij de mensen in zijn hart droeg en voortdurend oog had voor het onrecht en de armoede. Dat volk dat hij mee hielp ontwikkelen en leerde kennismaken met zijn omgeving. Als een ongeëvenaarde volksverteller die zijn publiek vanaf het eerste woord wist te boeien. Met een protestantse herdenkingsdienst wordt hij tenslotte op het kerkhof begraven. Naast het graf van zijn geliefde dochter. Er worden heel wat toespraken gehouden. De familie publiceert naderhand een boekje met de gebundelde toespraken en artikels. Het zou ons te ver leiden om alle redevoeringen en krantenartikels te bespreken, maar we halen er toch een artikeltje uit. Het komt uit La Nation Belge, een belgicistische Franstalige krant. Ook zij kunnen niet voorbij aan de verteller Abraham Hans. Het is een ode uit onverwachte en onverdachte hoek: Journaliste, il fut l’observateur qualifié entre tous de la vie populaire flamande, soit qu’ il décrivit le travail de nos pêcheurs, soit qu’ il suivit l’affaire de Beernem. Ecrivain, il n’eut d’autre ambition que de charmer le petit peuple et les enfants. Il y réussit magnifiquement et chaque semaine presque dans une série portant son nom, il publia une nouvelle ou un récit d’ histoire romancée. C’est ainsi qu’on peut dire de lui, comme de Conscience, qu’ il apprit à lire à son peuple. Bien des lecteurs de tous âges pleureront ce bon ménestrel qui charmait les soirées dans les villes comme dans les bourgs les plus reculés. Tot slot sprak Johan Sacré in naam van de familie. Hij richtte zich tot het publiek en bedankte de aanwezigen. Maar vooral de gewone mensen: En gij allen die hier gekomen zijt, eenvoudig weg, die geen naam hebt, geen afgevaardigden zijt van bonden of verenigingen, naar u gaat in het bijzonder onze dankbaarheid, want ik weet dat uw aanwezigheid hier, Vader het liefst van allemaal, want gij, de eenvoudigen, laagt hem het dichtst aan ’t hart. En zo eindigt het leven van Abraham Hans, een schrijver van en voor het volk. En jammer genoeg geraakt de grote volksverteller sinds die dag steeds een beetje meer in de vergetelheid. Er zijn wel enkele redenen te bedenken waarom dat zo is. Waarschijnlijk omdat hij zich niet echt met de serieuze literatuur bezighield. Hans heeft geen romans nagelaten die tot onze culturele erfenis behoren. Nog waarschijnlijker is echter dat zijn afkomst en zijn achtergrond als protestantse schrijver en journalist hem nog meer schade hebben berokkend. Abraham moest en zou doodgezwegen worden, want hij was voor de kerk de vleesgeworden schrijvende, want ketterse duivel die de Vlaamse jeugd naar zonde en verderf voerde. In 2017 is het precies 135 jaar geleden dat Abraham Hans geboren werd. Misschien is dat het moment om hem nog eens te vieren. 135 mag dan een vreemd getal zijn, Abraham Hans was ook een beetje een vreemde eend in de bijt. Maar dat hij een lauwerkrans verdient, zal iedereen ondertussen wel duidelijk zijn. (wordt vervolgd)
en 6.4
10
ng
eri
in Re
Paul Catteeuw Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
De bewoningsgeschiedenis van Kontich - van de prehistorie tot de vroege middeleeuwen (deel 2) Dat Kontich een oude gemeente is, zal wel genoegzaam bekend zijn. Maar hoever reiken die wortels terug in onze geschiedenis. Henri Verbeeck schetst die geschiedenis in een achttal artikels. Dit is het tweede deel.
De bronstijd en overgang late bronstijd/vroege ijzertijd
(2100/2000 tot 1050-475/450 voor Christus) oor deze periode verwijst Robert Van Passen naar een 18e- en 19e-eeuwse melding van gevonden urnen enerzijds nabij de Blauwsteenhoeve en anderzijds nabij de Duffelsehoek te Kontich. Voor de urnen gevonden nabij de Blauwsteenhoeve beschikken wij niet over bijkomende gegevens. De urnen afkomstig van Duffelsehoek zijn ruwwandig en bestaan uit handgevormd aardewerk. Door de aanwezigheid van kleine potjes, zogenaamde “bijpotjes” in de urnen, dateert dr. M.E. Mariën deze begraafplaats in de vroege IJzertijd (circa 800-475/450 voor Christus). Op basis van hun vermoedelijke ligging, namelijk Pronkenberg-Lange Plek en Tommelt-Blauwsteenbos, vandaag gescheiden door de Duffelstesteenweg, meent Van Passen dat de urnen van de Blauwsteenhoeve ook tot deze periode, namelijk late brons- (1100-800) of vroege ijzertijd kunnen behoren. In 1954, bij het graven van een kuil in de Peter Benoitstraat 15, werd een urnscherf bovengehaald, waarin nog een kleiner, geheel bewaard grijs bijpotje stak. R. Borremans dateerde dit bijpotje en de urnscherf als vroege ijzertijd. Maar het archeologisch onderzoek zou duidelijkheid brengen. De bronstijd kondigt zich aan. Al tijdens de opgravingen op de site Steenakker/Kapelleveld werden enkele typische scherven en mogelijk een fragment van een bronzen haarspeld uit de bronstijd geborgen. Jammer genoeg bevonden deze vondsten zich in een secundaire, jongere context. Bij prospecties, door AVRA in 1988 op het terrein Mechelsesteenweg uitgevoerd, werden enkele ruwe scherven handgevormd aardewerk gerecupereerd die duidelijk tot de bronstijd kunnen Bijpotje worden gerekend. Maar deze vroege vondsten kunnen nog het gevolg zijn van een tijdelijke eerder toevallige aanwezigheid van de mens uit de bronstijd. Wel in situ bevonden er zich 2 waterputten die door het VIOE in 1993 op de site Kapelleveld werden opgegraven. Wegens de onstabiele glauconiethoudende ondergrond en de hoge waterstand was het onmogelijk deze waterput volledig te onderzoeken. Op de houtmonsters van de bekisting werd door M. Van Strydonck, op het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium te Brussel, een 14C-datering uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn zonder meer verrassend: de aanleg van de waterput moet geplaatst worden in de vroege tot midden bronstijd: ongeveer 1675 voor Christus. Dit betekent meteen dat deze waterput als de oudste tot hier toe gekende put van Vlaanderen mag worden beschouwd. En … bij een waterput hoort een nederzetting, de oudste bewoningssporen te Kontich zijn gekend. Naar aanleiding van een nieuwe verkaveling op de site Nachtegaalhoeve werd door AVRA in 2005, op verzoek van de Afdeling Monumenten en Landschappen (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AML) en onder de wetenschappelijke begeleiding van het VIOE 1162 m² archeologisch onderzocht. Hierbij kwam de plattegrond van het oudste gebouw uit Kontich aan het licht. Het betreft een rechthoekige woning Plattegrond gebouw van 12,00/12,25 x 6,00/6,25 m.
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
6.4
V
11
In het midden van de lange wanden bevonden zich twee tegenover elkaar geplaatste ingangen met een breedte van 1,75 m. Deze ingangen waren gemarkeerd door meerdere palen die zowel naar binnen als naar buiten waren gekeerd. Tussen de beide ingangen bevond er zich een haard. Buiten de lange wanden bevonden zich langwerpige dwarskuilen met daarin de aftekening van één of twee paalkernen. De vondsten dateren dit gebouw in de vroege ijzertijd. Van deze oudste woning uit Kontich Maquette woning uit de vroege ijzertijd werd een maquette gemaakt die zich in het Museum voor Heem- en Oudheidkunde. Maar bij een nederzetting hoort een grafveld. Tijdens het voorjaar van 2006 stelde AVRA vast dat op een terrein, gelegen langs de Duffelsesteenweg en aansluitende bij de site Nachtegaalhoeve in het centrum van Kontich, twee bouwputten voor appartementsgebouwen waren uitgegraven. Gevolg gevend aan het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologische patrimonium, werd de toenmalige afdeling Monumenten en Landschappen (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap) (AML) hiervan op de hoogte gebracht. In opdracht van de AML en onder de wetenschappelijke begeleiding van het VIOE verrichtte AVRA een proefsleuvenonderzoek op 14 juni en 13 oktober 2006. Op 14 juni werd in het westelijke deel van de verkaveling één grafurn en één brandrestengraf gelokaliseerd. Het brandrestengraf tekende zich op 60 cm diepte af als een cirkelvormig spoor met een diameter van 0,34 cm. De vulling was nog over een diepte van 5 cm bewaard gebleven. Zij bevatte houtskool en crematieresten. De grafurn was tegen de rand van een ovale kuil met een diameter van 0,24 x 0,40 m geplaatst. Op de plaats van de urn was de kuil nog 20 cm diep, daarnaast bedroeg de diepte slechts 10 cm. Onder de urn bevond er zich een concentratie houtskool en crematie. Erboven waren nog wat crematieresten en houtskool uitgestrooid. De kuilvulling bevatte slechts sporadisch kleine stukjes houtskool. Dit graf werd in situ gefotografeerd en daarna ‘in blok’ gelicht en ter studie aan het VIOE overgemaakt. Hier werd de urn geledigd en daarna gerestaureerd. De gladwandige urn heeft een biconische buik en een licht uitstaande hals. Op de overgang van de schouder naar de buik bevinden zich acht dellen op gelijke afstand van elkaar gelegen. Zij behoort tot het ‘Schrägrandtype’ (schuine rand) en dateert van de vroege ijzertijd. Na onderzoek en restauratie overhandigde het VIOE deze urn aan de AVRA met de bedoeling ze in het Museum voor Heem- en Oudheidkunde een vaste plaats te geven. De firma Alloeckx NV, eigenaar van het terrein, eiste echter deze urn op zodat zij op 3 september 2008 via RO-Vlaanderen aan zaakvoerder Alliet diende te worden overhandigd.
en
ng
eri
in Re 6.4
12
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Op 13 oktober vond het onderzoek in het meest zuidoostelijke deel van de verkaveling plaats. In het centrale deel werden acht grafurnen en drie brandrestengraven gelokaliseerd. De brandrestengraven bestonden uit een nagenoeg cirkelvormige kuil met een diameter van 25 cm. Zij bevatten een concentratie houtskool en crematie. De urnengraven bestonden uit een ovale kuil van 20 à 52 cm doorsnede met daarin telkens één niet centrisch geplaatste urn. De randfragmenten behoorden ofwel tot een gladwandige urn met dunwandige rand behorende tot het ‘Schrägrandtype’ ofwel tot een urn met gladde hals, besmeten buik en schouder en vingertopversiering op de rand behorende tot de ‘Harpstedter Stil’. Beide types dateren uit de overgang late bronstijd/vroege ijzertijd. Op verzoek van de afdeling Monumenten en Landschappen werd van een verdere opgraving afgezien en werden de gelokaliseerde graven terug met grond afgedekt. Gevolg gevend aan de nieuwe wetgeving werd dit grafveld door de firma Archaeological Solutions uit Mechelen in 2007 opgegraven. Er werden 48 begraafplaatsen met 40 urnen blootgelegd. Zij behoren alle tot de late bronstijd/vroege ijzertijd. Het betreft hier het tweede grootste urnengrafveld in Vlaanderen na dat van Destelbergen dat in 1983 is ontdekt. De meeste urnen werden door de Archeologische dienst van de Provincie Antwerpen aangekocht. Eén exemplaar bevindt zich nu in het Museum voor Heem- en Oudheidkunde. (wordt vervolgd) Henri Verbeeck
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
Voor dit artikel werden volgende werken geraadpleegd: • Van Passen R., Geschiedenis van Kontich, Kontich 1988, p. 12. • Annaert R., Aanvullend onderzoek van de Gallo-Romeinse nederzetting Kontich-Kapelleveld. Interimverslag 1993, Archeologie in Vlaanderen, IV - 1994, 85-93. • Verbeeck H. ,2005, Nederzetttingssporen uit de vroege ijzertijd en een middeleeuwse put te Kontich, site Nachtegaalhoeve, AVRA Bulletin 6, 73-82. • Verbeeck H., Grafveld uit de vroege IJzertijd te Kontich, Duffelsesteenweg, proefsleuvenonderzoek, AVRA Bulletin 7, 2006, 99-101. Noot van de redactie: • Del: indruk, vermoedelijk met de duim gemaakt. • Besmeten: de buitenwand van een pot wordt ruw gemaakt door er voor het bakken een papje van kleibrokken tegenaan te gooien.
6.4
Urn Provant
13
KONTICHNAAR FRANS DE POOTER IN WO I
A
Geen 17 jaar oud en al oorlogsvrijwilliger bij het 4e Lansiers
f en toe zoeken inwoners of ex-dorpsgenoten contact met een bestuurslid met de vraag of onze kring geïnteresseerd is in documenten, boeken, objecten en/of interessante weetjes. Via een ommetje langs Christel Birchen kwamen we zo terecht bij Lydie De Pooter in Antwerpen, lang woonachtig in Kontich, net als een aantal van haar voorouders. De meeste archiefdocumenten betreffen haar vader, oorlogsvrijwilliger WO I, uitzonderlijk ook haar grootvader Henricus, Fredericus,De Pooter, maar ook haar grootvader langs moederszijde: Frans De Ridder. Twee namiddagen konden we Lydie over deze spannende episode uit het leven van haar vader laten vertellen. Het echtpaar Henricus Fredericus De Pooter en Maria Catharina De Swert, Edegemse Steenweg, vluchten in 1914 met hun kinderen naar Nederland in het zog van zovele andere Kontichnaren. Wanneer Duitse troepen de Antwerpse vesting veroveren, worden inwoners opgeroepen om terug te keren. Blijven ze weg, dan worden hun goederen verbeurd verklaard en hun woonst gebruikt voor inkwartiering van Duitse troepen. Het echtpaar besluit echter om in Nederland te blijven. Zoon Frans, bijna zestien, ziet zijn toekomstdroom om ingenieur te worden geblokkeerd. In Nederland blijven hangen is voor hem zeker geen optie en hij besluit zijn land te verdedigen. De enige mogelijkheid die overblijft is de riskante overtocht naar Engeland en via het Kanaal en de Franse haven van Duinkerken of Calais het Belgische leger in het westelijk deel van België achter de IJzer vervoegen. Als zestienjarige kan hij echter niet als dienstplichtige soldaat worden ingelijfd en hij wordt bij het 4e Lansiers ingeschreven als v.g. (volontaire de guerre, oorlogsvrijwilliger) voor de periode 29 september 1915 tot 1 juli 1917, datum waarop hij officieel wordt opgenomen in het 3e eskadron van de 4e Lansiers,
Blikken identiteitsplaatje
Livre de pécule soldijboekje
Frans De Pooter in volle lansiersuitrusting. De laarzen van de jonge Frans lijken nog wat te groot en ook de uniformbroek is niet op maat van een zestienjarige. Kaki uniformen en stalen helmen werden pas in het tweede oorlogsjaar en bij de troepen achter de IJzerlinie ingevoerd.
en
ng
eri
in Re 6.4
14
Roodgeel gevlochten siernestel met puntige koperen uiteinden, horend bij het uniform van de 4e Lansiers.
datum ook waarop hij zijn eerste officiële soldij zal ontvangen. De Belgen hadden in het overstroomd IJzergebied twee voorposten nabij OudStuivekenskerke en nabij de Reigersvliet. In Oud-Stuivekenskerke bevond zich de Grote Wacht nr. 1 of Grand Garde Sud, waar een artillerie- en observatiepost werd ingericht in de overblijfselen van de voormalige kerk. Verder noordwaarts bevond zich de Grote Wacht nr. 2, Grote Wacht Reigersvliet of Grand Garde Nord. In maart 1918 werden hier enkele gevechten geleverd. De Duitsers beschoten de Belgische stellingen met artillerie en vielen op 6 maart de voorposten aan. Bij Oud-Stuivekenskerke kon men met mitrailleurs de Duitse aanval breken en de stelling behouden. Bij de noordelijke stellingen aan de Reigersvliet moesten de Belgen eerst wijken, maar dankzij versterkingen kon men de stelling heroveren. Op 18 maart voerden de Duitsers opnieuw een dubbele aanval uit. Nu kon men standhouden bij de Reigersvliet, maar moest men in Oud-Stuivekenskerke even wijken. Na een tegenaanval kon men deze stellingen heroveren. Omwille van deze strijd mocht het 4e Lansiers op zijn vaandel de eervolle vermelding “Reigersvliet” aanbrengen. Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Dochter Lydie vertelt dat hij op 18 maart 1918 met zijn peloton lansiers een verkenning uitvoerde langsheen de Belgische kustlijn. Ze ontdekten er een gestrande Duitse duikboot. Ze werden er echter door Duitse soldaten van de Kriegsmarine gevangen genomen en als krijgsgevangen afgevoerd naar Duitsland waar ze ten slotte in Münster belandden. Hij is ook een van de weinigen die behoudens enkele lichte schrammen vermeld wordt met ‘ kwetsuren’. Gelukkig stoppen de wapens met schieten en kan hij al na enkele maanden uit krijgsgevangenschap naar België terugkeren. Hij vervoegt zijn eenheid niet meer en gaat gewoon naar huis, zodat hij voor de periode maart-december 1918 Frans De Pooter (krijgsgevangene) tweede van links op de tweede rij wordt samen met een groepje Belgische krijgsgevangenen uit het Antwerpse gefotografeerd op 27 juli 1918. Hij stuurt deze foto vanuit zijn krijgsgevangenenkamp (detachement 463) te Münster naar papa Henri De Pooter, Oranjestraat 29, Enschede, Holland. Dankzij een toelating vanwege de Kommandantur van het krijgsgevangenkamp bereikt deze foto uiteindelijk de bestemmeling in Nederland.
(desertie) en houdt aanvankelijk zijn soldij in. We vinden een verlofbrief waardoor hij 40 dagen verlof mag doorbrengen te Kontich op de Edegemse Steenweg 7. En wel vanaf 26 augustus 1919. De politiecommissaris van Kontich, Frederik Ballegeer, heeft op 22 februari 1920 op hetzelfde document al ijverig aangevuld dat Frans De Pooter 22 jaar oud is, een rond aangezicht heeft, een getaande huidskleur, een hellend voorhoofd, van gemiddelde grootte is (1,70 m), van gemiddelde breedte, en 22 jaar oud is op dat moment. Hij heeft volgens de commissaris heldere, kastanjebruine ogen, een horizontale neus (?) van gemiddelde hoogte, vorm en breedte, een grote mond, dikke lippen, een vooruitspringende kin en kastanjebruin haar. Frans trouwt in Kontich met Margerita Rosalia De Ridder op 7 februari 1920. Van zijn schoonouders De Ridder-Peeters weten we dat zij in 1914 niet gevlucht zijn en in Kontich bleven. Frans zet zijn queeste naar militaire erkenning moedig verder en schrijft herhaaldelijk de militaire overheden aan in de hoop uitbetaling te verkrijgen van de (karige) financiële vergoeding voor zijn militaire vrijwilligersdienst achter de IJzer maar ook voor de periode van 18 maart 1918 tot 20 december 1918 die hij in Duitsland in krijgsgevangenschap doorbracht. Een jong echtpaar kan de centjes uiteraard goed gebruiken. (wordt vervolgd) Paul Wyckmans en Lydie De Pooter
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
De oorlog is voorbij en Frans De Pooter laat zich fotograferen in volle uitgangstenue van het vierde lansiers met sporen aan de bottines bij … L.J. Beniest, Vredestraat 12 in Berchem en er wordt bij vermeld dat deze foto genomen werd met … elektrisch licht.
Erkennungskarte van Frans De Pooter als krijgsgevangene eerst in Haufburg, later in Münster
6.4
Let op het keurig verzorgd uniform van de Belgische soldaat en de gepoetste bottines met ‘getten’. Had hij die foto nog bewaard toen hij die vanuit het krijgsgevangenkamp in Münster in 1918 naar zijn grootmoeder in de Van Dyckstraat 14 te Kontich opstuurde?
in zijn bataljon afwezig wordt genoteerd. Bij zijn thuiskomst op de Edegemsesteenweg herkent zijn tante Clemence in de fel vermagerde en intussen vier jaar oudere jongeman niet onmiddellijk haar neef, zeker niet op het nachtelijke winteruur waarop Frans opdaagt. De legerleiding spreekt zelfs van (mogelijke) vaandelvlucht
15
Landbouw in Waarloos en Kontich – Vroeger en nu
O
p 12 december 2014 organiseerde onze kring een gespreksavond over het verleden en heden van de boerenstiel in Kontich. Helaas is daarover in onze lokale geschiedenisboeken weinig over te vinden, daarom dat we het ook raadzaam vonden om mensen uit te nodigen die er meer van afweten, zowel een academisch geschoolde specialist als ervaringsdeskundigen. Kringlid Erwin Van De Velde maakte er een prettig lezend verslag van. Er staat te veel boeiende informatie in om het onze lezers te onthouden. Vandaar dit relaas in uitgesteld relais. En mogelijk ook de aanzet tot een vervolg.
Twee, drie generaties geleden hadden vele families nog wortels in de landbouw. Wie herinnert zich nog het gekletter van de melkstopen, het uitrijden van het gier op de cadans van Blanche en zijn peird (Willem Vermandere). Tijd dus om wat nog gekend is uit die ondertussen vervlogen tijden te verzamelen, te bewaren en vooral bekend te houden. En laat dat nu net één van de doelstellingen zijn van onze heemkundige kring. Maar eerlijk is eerlijk, Davidsfonds Waarloos had reeds eerder een aanzet gegeven. Een aantal contacten waren dan ook snel gelegd, een datum geprikt, oude filmpjes en familiefoto’s gedigitaliseerd. En verfrissend, we zouden niet alleen naar het verleden kijken, neen, maar ook vooruitblikken, en dit alles ondersteund door de in Waarloos opgegroeide Sarah Luyten van het Centrum voor Agrarische Geschiedenis (CAG – Leuven).
en
ng
eri
in Re 6.4
16
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
6.4
Het opzet bleek aan te slaan. Zaal Sint-Jan liep vol, de sfeer zat erin. Oud landbouwalaam was van de museumzolder gehaald. Het sprekerspanel stond op scherp. Frank Hellemans warmde het publiek op, voor zover dit al nodig was. Sarah lichtte eerst toe wat onder erfgoed wordt begrepen. In het kort is dit alles wat de gemeenschap belangrijk vindt om te bewaren, zowel wat roerend en onroerend goed betreft, als immateriële zaken (gebruiken). Als één van de meer zichtbare verwezenlijkingen van het CAG werd als voorbeeld de erkenning van de Belgische friet als streekproduct aangehaald. Bij dezen maken we ook publiciteit voor hun databank Het Virtuele Land, Erfgoed van landbouw, platteland en voeding (www.hetvirtueleland.be). Dan werden er een aantal filmpjes geprojecteerd, nog gemaakt door Frans Uyttendaele die vanaf het einde van de jaren 1930 filmpjes testte voor Agfa-Gevaert. Waarloos vaarde er wel bij. Deze filmpjes ontlokten menige reactie bij het publiek. Zo werden Jos Ceuppens, Fonne van den Dêth (François De Herdt – metselaar), de smid en de schoonmoeder van F. Geysemans herkend. Menigeen keek met weemoed naar de schone kajotsters, gefilmd tijdens een Mariaprocessie. Het was nog de tijd van de Boerenjeugdbond. Toen de gemeenteschool in beeld kwam herinnerde Gaston zich dat bij het uitgaan van de school, er eens een voddevent stond, die in ruil voor “vodden”, speelgoed uitdeelde. Dan was het zaak snel aan “vodden” te geraken. In een kinderhoofd was op dat moment het onderscheid tussen een vod en kledingstuk niet zo belangrijk... Zo werd het tijd voor het vraaggesprek. Het panel bestond uit: de oude, maar toch nog in het familiebedrijf actief zijnde boer (René Van Dessel), een boerenzoon, die schrijnwerker werd (Gaston Van de Velde), beiden ruim in de 80, en de jonge melkveehouder Peter Van de Vel, Algemeen Boerensyndicaat – afdeling Kontich en lid van de milieuraad. Voorwaar een interessant gezelschap. Als moderator en aangever fungeerde Sarah. De Grote Steenweg vormt de scheiding tussen de meer zandige grond, de kant van Reet, en de zwaardere meer vruchtbare grond naar het Duffelse toe. Daar moest de ploeg worden getrokken door twee paarden. Naar Reet toe volstond één trekdier. Al maakte René daar dadelijk een kanttekening bij. In zijn schoonfamilie, die op die zandgrond woonde, werden rond de vorige eeuwwisseling in hetzelfde gezin uit drie zwangerschappen 7 gezonde kinderen gebaard. Zelfs de pastoor kon het niet geloven en weigerde aanvankelijk nog een druppel te schenken. De geestelijkheid verwachtte toen alle jaren een oogst, maar dat God zo genadig was…. De toon was gezet, de avond kon niet meer stuk. En sprekende over de vruchtbaarheid en drank: de ligging van de ondertussen verdwenen brouwerij Maes was ook niet toevallig. Boringen hadden uitgewezen dat de binnenplaats van de brouwerij één van de weinige plekken in Waarloos was waar grondwater van goede kwaliteit, nodig voor het Prima Maezenbier, kon worden opgepompt. Elders in dat gebied heb je veel kans dat je geboorde put in een zouthoudende waterlaag terecht komt. Iemand uit het publiek wist nog te melden dat de ondoordringbare kleilagen in Rumst en Waarloos gekenmerkt staan als geschikt voor de berging van radioactief afval. De beurt nu aan de jonge boer van nu: grote veeteeltbedrijven maken keuzes. In het bedrijf van Peter lopen de koeien nog buiten. Hij heeft een hellingstal op stro en teelt gras, mais en suikerbiet dat voor het eigen melkvee wordt ingekuild. Gras heeft, afhankelijk van het seizoen, een wisselende voedingswaarde. Mais, met een opbrengst van 7 à 8 ton per ha, heeft een vrij hoge en constante voedingswaarde. Als er voldoende oppervlakte beschikbaar is wordt als krachtvoer soms wintertarwe gezet. Kontich heeft relatief gezien goede landbouwgrond. Als de kleilaag echter te ondiep ligt kan de landbouwgrond onvoldoende worden gedraineerd. Het landbouwareaal in de fusiegemeente Kontich (Kontich & Waarloos), gelegen op de as Antwerpen-Brussel komt echter alsmaar meer onder druk te staan. De gewone boer kan niet meer op tegen de prijzen die door de particuliere paardenliefhebber voor landbouwgrond worden geboden. Daarenboven komt ook de druk tot het behoud van natuurgebieden.
17
In het bedrijf van René liggen de koeien op zagemeel en matten. Dit spaart werk. De achterliggende roosters worden computergestuurd gekuist. De bronstige koeien worden - zonder veel voorspel - kunstmatig bevrucht (KID of Kunstmatige Inseminatie door Donorsperma). De koeien worden nog om 6 uur ’s ochtends en om 18.00 uur gemolken. Hij stipt nog aan dat in Nederland de boeren subsidies krijgen om hun vee op de weide te zetten. Dan wordt het gesprek technisch: vet en lactosegehalte van de melk, het soort vee (Belgisch witblauw of BWB)… je voelde het aan je water: deze mensen zijn een combinatie van bio-ingenieurs-boekhouder-economist en waarschijnlijk ook nog deels technicus. Ver weg is de eenvoudige stiel van weleer. Dit was vroeger niet anders, vertelde Gaston. Op het bedrijf van zijn grootvader werd graan, tarwe, biet en ook wel vlas geteeld. De vlasput herinnert daar nog aan. De tentoongestelde zware en van grote pinnen voorziene vlaskam lag ondertussen te glimmen van trots. Het was een hard leven. Zijn vader die boerde op het Waarloosveld, vulde het inkomen aan met een melkronde. Met paard en kar werd de melk uit de omliggende bedrijven opgehaald en vervolgens naar Antwerpen gereden waar ermee werd gevent van deur tot deur. Maar het was niet allemaal kommer en kwel. Er werd ook leute gemaakt. Zo verzamelden de schoolkinderen op het einde van het seizoen de op het veld achtergebleven patatten, de zogenaamde scheiters, waarmee de patattenfoor werd georganiseerd. De evolutie van het melken zelf is kenmerkend voor de razendsnelle en hoogtechnologische vlucht die de boerenstiel ondergaat: van het melken met de hand, naar het pottenmelken, later rechtstreeks per pijplijn, dan de mobiele melkinstallatie in visgraat tot, als neusje van de zalm, de robotica. De koe wordt zodanig geconditioneerd dat zij om de zes uur naar de melkinstallatie komt waar zij automatisch wordt herkend en gemolken terwijl ondertussen haar melk wordt geanalyseerd. Wie had dat in de jaren ‘50 kunnen denken! De mens past zich ongelofelijk snel aan en dreigt de afgelegde weg ondertussen te vergeten. En soms kan het ook niet anders. Zo stond op het bedrijf van René nog heel wat groot landbouwalaam, dat door plaatsgebrek buiten, onder invloed van regen en wind, is verkommerd, of ondertussen een andere bestemming heeft gevonden. Zo herinnert hij zich ook nog de aanschaf van hun eerste tractor, dat was in 1964, met een vermogen van och arme 42 pk. Nu spreekt men van gps-gestuurde tractoren met soms meer dan 300 pk vermogen. Op het vliegveld van Weelde vindt jaarlijks nog een oldtimerhappening van landbouwtractoren plaats. Om te dorsen met de vlegel moest je goed geoefend zijn wilde je blauwe plekken en ruzie met je maten vermijden. Een wanmolen was al een stap verder. Terloops: het museum van Kontich bezit een wanmolen uit 1705, de oudste van Vlaanderen. Gaston herinnert zich nog de door een paardenmanege aangedreven pinmolen. Een snel draaiende en van pinnen voorziene cilinder klopte het graan uit het koren. In feite het principe van de wanmolen, maar dan groter. De omliggende boerderijen brachten hun graan naar daar waar die molen opgesteld stond. Nu heeft een pikdorser slechts een half uur per hectare nodig om het graan te dorsen en het stro te snijden. Twee mannen in loonwerk volstaan nu. Het is de techniek die het gemeenschapsleven beïnvloedt. En op de hamvraag welke toekomst er nog weggelegd is voor de landbouw in onze gemeente kwam een meervoudig antwoord. Gaston herinnert zich landbouwers die weggetrokken zijn naar de Walen, en in de Condroz een bedrijf overgenomen hebben. René denkt dat alsmaar grootschaliger, en dus kapitaalintensiever zal “geboerd” worden. Peter ziet meer heil in het diversifiëren van de activiteiten en samenwerking met de natuurverenigingen. Dit vergt wel afspraken tussen de weinige nog resterende boeren in Kontich. René kreeg het laatste woord: Zolang de pastoors vragen en de boeren klagen, zal de wereld niet vergaan. Dat stemt wel tot nadenken, want van beiden loopt het aantal uitoefenaars, of roepingen zo je wil, sterk terug. En als toetje droeg René op een onberispelijke wijze een gedicht voor van Guido Gezelle: Boerke Naas. Vroeger een verplicht te memoriseren gedicht op de lagere school. Voorwaar, een boer mag je nooit onderschatten! Ten slotte werd nog de kennis van het publiek getest wat betreft het aanwezige landbouwalaam. Aan de gevulde en gesmaakte avond kwam een eind. De dorstigen konden nog napraten in de Duivenstraat. Erwin Van de Velde
en
ng
eri
in Re 6.4
18
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
Activiteitenkalender en Nieuws Museum voor heem- en oudheidkunde: elke zondag open van 14 tot 17 uur met gids. Het museum is wel gesloten tijdens de maanden juli-augustus en december-januari-februari. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht. Activiteiten in samenwerking met de Gemeentelijke Erfgoedraad naar aanleiding van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog (Data en onderwerpen onder voorbehoud) 11-03-16 - Lezing Janet Dean (kleindochter): Margriet Ballegeer 11-11-16 - Lezing Pieter Serrien: WOI in dagboeken 21-04-17 - Lezing Brecht Demasure: oorlogsvoeding en tentoonstelling: dagelijks leven en hygiëne tijdens WOI 10-11-17 - Lezing Paul Catteeuw: De brieven van Jozef Van Herck tijdens WOI 09-03-18 - Lezing Frank Hellemans en Paul Catteeuw: Dagboek Jozef Van Passen tijdens WOI 11-11-18 - Afsluitende festiviteit: De bevrijding Abonnees van Reineringen – vrienden van het museum Graag houden we jullie op de hoogte van al onze activiteiten en publicaties. Dit is echter enkel mogelijk als u ons uw e-mailadres bezorgt via reineringen@gmail.com . Uiteraard kan u zich altijd laten uitschrijven op eenvoudig verzoek aan hetzelfde mailadres. Facebook Je vindt onze heemkundige kring nu ook op Facebook. We posten er op regelmatige basis foto’s uit de oude (en nieuwe doos). Enkele honderden mensen hebben de weg al gevonden. Hoe geraak je erbij? Zoek gewoon onder “Kontichse historische weetjes”. Ook op LinkedIn zijn we aanwezig. Daar vind je berichten i.v.m. de heemkundige kring.
Abonnement?
Re in
Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich
eri
ng
en
6.4
Als je van dit nummer van Reineringen houdt, dan ligt ook de toekomst van dit blad je nauw aan het hart. Nieuwe abonnees ontvangen ALLE nummers in 2016 door overschrijving van minimum 15 euro op rekening BE77 41550442-2142 met vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2016”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB.
19
Retouradres: Koninklijke Kring voor Heemkunde Duivenstraat 22 2550 KONTICH
Reineringen 6 (2015), 4 Driemaandelijks (oktober - december 2015) Afgiftekantoor Kontich P912187
INHOUDSTAFEL: Pagina 1 Voorwoord Pagina 2 Hommage bij het afscheid van Fons Hermans Pagina 4 Verdwijnende kinderspelen Pagina 7 Margriet Ballegeer en Kontich Pagina 8 Abraham Hans, een Kontichse reus (deel 5) Pagina 11 De bewoningsgeschiedenis van Kontich (deel 2) Pagina 14 Kontichnaar Frans De Pooter in WOI Pagina 16 Landbouw in Waarloos en Kontich – Vroeger en nu Pagina 19 Activiteitenkalender en nieuws Colofon Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 6 (2015), 4 ISSN 2033-2742 Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans en Paul Wyckmans Eindredactie: Paul Catteeuw Grafische vormgeving: Bruno Catteeuw Druk: Editoo, Erpe-Mere Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich Correspondentieadres: reineringen@gmail.com © 2015 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 15 euro. Te betalen op rekeningnummer BE77 4155-0442-2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2016”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB. Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen.
Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com
Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be