'GUDSEKOP', AKKRUM
FRIESLAND AUKE HOLTROP VAN DER ZEE, JOURE, 1908 Opdachtgever: Cornelis Walma en zn., Joure Huidige eigenaar: Stichting de Gudsekop, Akkrum Schipper: Diverse Lengte over de stevens: 13,50 Breedte: 3,02 Tonnage: 18 Gebruik: Charter Varend met de zeeverkenners 'Greate Pier' uit Sneek in 1956.
Vaarvakantie en opleiding.
Tussen Joure, Sneek en Langweer zie je geregeld een skûtsje varen met jonge gasten aan boord en een paardenhoofd als zeilteken. Het is de ‘Gudsekop’, weten kenners van de Friese zeilhistorie. Een motor is er niet ingebouwd, de mast staat op de oude plaats. Wel staat er een Iege Blom recreatieroef op de romp, met een ovalen raam. Met ‘ladingen’ jeugd vaart dit lieve scheepje door het Friese land.
98
Dat is al sinds 1934 zo, toen de zeeverkennersgroep (nu waterscouts) ‘Greate Pier’ uit Sneek het voor een spotprijsje van vijf- of zeshonderd gulden mocht overnemen van de Groothandel in aardappelen Tj. Doevendans. De ‘baas’ Eeuwe van der Veen schakelde namelijk dat jaar over op motortractie, zoals de zonen van de eerste eigenaar in 1919 hadden gedaan. De padvinders schilderden het witte scheepje lichtgroen. Bij de Sneker Hardzeildag, heeft Van der Veen in het jubileumboekje ‘In 1908 een scheepje gebouwd…’ verteld, voeren ze met passagiers. Dan werd er een orgel in het ruim geplaatst, met tafels en stoelen. De scouts hadden bij tochtjes vaak een opbouw, ‘potkast’, op het ruim, waar ze op die manier verblijfsruimte creëerden. In de oorlogsjaren, toen de padvinderij stillag, werd het scheepje niet gebruikt. Na de oorlog moest het grondig worden opgeknapt, wat door vrijwilligers met liefde werd gedaan. De ‘Gudsekop’ was erbij toen op 21 augustus 1956 bij Sneek een wedstrijd werd verzeild met door Eeltje en Auke Holtrop van der Zee gebouwde schepen. Het schip eindigde op de vijfde plaats. Om de kosten te drukken werd het schip
geregeld verhuurd voor tochtjes met jonge recreanten. De faciliteiten waren primitief, maar dat was nu juist de charme in die tijd van ontluikende watersport. Als de jongens uit zeilen gingen, was er eerst vaak een beroepsschipper bij. Later was hun 57-jarige leider Tjalling H.M.H. Ament hun schipper. Toen die op zondag 16 augustus 1959 bij de Hearesyl onder Terhorne onwel werd en overleed, was de aardigheid er wel vanaf. De oude ‘Friesland’, nu ‘Gudsekop’ geheten naar een waterweg bij de Goaiingarypster Puollen, ging in de verkoop. De Stichting Kamp- en Reiswerk van de Vrijzinnig Christelijke Jeugd Centrale (VCJC) te Utrecht zorgde er vanaf 1960 voor dat het schip de magere jaren van de recreatievaart kon overleven. En nu vaart ze nog steeds trots rond, zonder deel uit te maken van de opgepimpte wedstrijdvloot van de IFKS. Daar zou ze anders, met een heel andere tuigage, zijn uitgekomen in de klasse a-klein.
Natte aardappelen Het verhaal gaat dat Cornelis (‘Kees’) Walma in 1908 een nieuw scheepje liet bouwen bij de van oudsher beroemde, maar in de nieuwe tijd minder prominente werf van Auke Holtrop van der Zee in Joure. Zijn vader Eeltje, die prachtige boeiers en beurtschepen had gebouwd, was in 1901 overleden. Sindsdien werd er nog wel heel mooi, maar minder concurrerend gebouwd in ijzer. Walma had genoeg van zijn oude schip, wil het verhaal, omdat hij boos was over de natte aardappelen die zijn zonen uit het ruim haalden. Dat
kon niet anders, want er stond water in het ruim. De houten naden lekten, buiswater spatte naar binnen als zo’n tjalkje op één oor lag. Dat moest wel, vertelde zoon Rienk Walma later, omdat ze alleen op zeil tempo konden maken. Dat redde je met bomen niet. Of de jongens toen nog dreigden met muiterij, zoals we wel eens hebben gehoord, is onwaarschijnlijk. Rienk heeft daar tenminste nooit wat over gezegd. Feit is dat Walma zonder veel omwegen direct naar het kantoortje van Aukebaas stapte en een schip bestelde. Over de specificaties waren ze het vrij vlot eens. Het moest een snel en lenig beurtscheepje worden met naast de roef om in te wonen een geriefelijke stuurstoel om te varen. De aardappelen konden in het ruim. Ze moesten van ver, van de klei boven Dokkum, worden gehaald. Zo kwamen ze op een scheepje uit van 13,15m lengte, 3,02 wijdte, 1,07 holte. Volgens Rienk waren de boeisels naar Friese smaak bij de beide stevens, in de ‘geren’, nog wat te breed. Bij de bolders waren ze precies goed. Vanwege de manoeuvreerbaarheid koos Walma voor een doorlopende scheg (‘skeake’, in het jubileumboekje uit 1973 vertaald als ‘schaak’) van hout onder de kielbalk. Daardoor kon zijn ‘Friesland’, zoals het schip werd gedoopt, hoger aan de wind dan veel concurrenten. Helaas is dit onderdeel bij een restauratie verwijderd. Maart 1909 was het scheepje, waarvan de bouw was begonnen in oktober 1908, klaar. Volgens Rienk Walma werd het schip aan elke kant op de kluisborden uitgerust met een bruin geschilderd messing leeuwenkopje uit de Jouster geelgieterij. Het werd perfect onderhouden, met lijnolie aan de binnenkant en teer van buiten. Het voer ook superlenig. Alleen bleek de kop wat hoog voor bruggetjes in de kleistreken, waar de aardappels vandaan werden gehaald. Dat gaf wel eens problemen.
± 2012 bij de reünie van de LVBHB in Hasselt (Foto: S.J. de Waard)
99
‘DE ROT’, ROTTEVALLE
ROT, (DE) RAT, TWEE GEBROEDERS, GROENE LEEUW, ODINE JACOB MULDER, DE ‘KONINGSPOORT’, VIERVERLATEN, 1887 Het oudste in ijzer gebouwde ‘skûtsje’ ligt in Rottevalle, gemeente Smallingerland. Het gleed in 1887 van de helling bij Jacob Mulder in Vierverlaten. Nu is ‘De Rot’ een graag geziene vertegenwoordiger van de antieke schepenvloot. Mede dankzij enthousiaste vrijwilligers in het oude veendorp bleef dit stukje oude glorie voor een nageslacht bewaard. De kasteleins Tjerk van Dijk en Lieuwe van der Meulen uit Rottevalle lieten in 1887 voor gezamenlijke rekening een beurtscheepje bouwen ter vervanging van hun oude houten scheepjes. Het werd 11,90m (ruim 42 voet) lang en 3,15m breed, met een laadvermogen van 17 ton. Dit was een beurtschip, dat over de Lits en de Wijde Ee naar Leeuwarden voer. In de jaren waarin ijzer het hout verdrong, 1888-1908, behoorde dit schip, dat als ‘De Rat’ werd geregistreerd, tot de favorieten. Zo wonnen Van der Meulen en Van Dijk in 1888 bij Oostergoo de prijs van veertig gulden, in 1889 twintig, in 1891 weer twintig. Een paar jaar was het in Grou 1. M. Peekema met de (houten) ‘Dorp Grouw’ en 2. Van der Meulen en Van Dijk met ‘De Rot’; toen kwamen grotere schepen naar voren.
Gezonken en geborgen Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog was er van de kleine beurtvaart weinig meer over. Omdat De Rot te klein was voor de grote vrachtvaart, kwamen er andere eigenaren. Zo kwam in 1920 De Vries in Zoutkamp in de boeken. Die voer ermee onder de nieuwe naam ‘Twee Gebroeders’. Het scheepje zonk, werd weer geborgen, daarna gebruikt als nietig woonscheepje dat na ernstige verwaarlozing als ‘Odine’ onbewoonbaar is verklaard. Tenslotte lag het in Haarlem, rijp voor de sloop. Maar toen kwam in 1978 de liefhebber Ruurd de Haan uit Spaarndam, met zijn echtgenote Janny. Zij zetten
100
het schip op het droge en begonnen met een langdurige restauratie. Spanten en huidplaten werden vernieuwd. Om stahoogte in de roef te krijgen, werd het dek naar boven opgetrokken en twee spanten naar voren gezet. Daarachter was een stuurkuip oftewel open bollestâl. Zo zeilde dit fraaie scheepje met het authentieke ijknummer L 383 N vanaf 1987 rond, op stille momenten voortbewogen door een ingebouwde motor. Ruurd en Janny de Haan trokken nogal bekijks met hun mooie antieke schip, met die opvallende roef. Het werd, nadat Jelmer Kuipers er een foto van had gemaakt, afgebeeld in de eerste uitgave van ‘Van Ambulant tot Zwaluw’. Zo zag de Rottevalster Joke van der Zwaag het scheepje bij de Strontrace van Workum. Zij en plaatsgenoot Gjalt de Jong waren er van overtuigd dat het schip terug moest naar de oorspronkelijke plaats van domicilie. Samen met Plaatselijk Belang Rottevalle, de Watersportvereniging en de Compagnie der Rottevalster Vaarten namen zij het initiatief tot
Beurtschip ‘De Rot’ in de haven van Rottevalle.
Opdrachtgever: Lieuwe van der Meulen, Rottevalle Registratienummer: L 383 N Eigenaar: Stichting ‘Freonen fan De Rot’, Rottevalle Lengte: 11,90 Breedte: 3,15 Tonnage: 17 Gebruik: Charter een restauratie. Daar stond in 2010 vrijwel het hele dorp achter, zodat er met brede steun een speciale stichting ‘Freonen fan De Rot’ voor werd opgericht.
‘DE JONGE HILTSJE’, EARNEWÂLD DE JONGE HILTJE, ONDERNEMING, NOORDSTER J.O. VAN DER WERFF, BUITENSTVALLAAT, DRACHTEN, 1903
De ‘Jonge Hiltje’ was na een binnenbrand total loss verklaard, maar werd bij Annage weer gerestaureerd.
Bijna was het mooi gelijnde aakachtige skûtsje ‘De Jonge Hiltje’ in 2013 voorgoed van de aardbodem verdwenen. Een verzekeraar had haar na een brand total loss verklaard. Restauratie van het verbrande interieur zou meer kosten dan het scheepje ooit nog waard kon zijn. Maar gelukkig kon Rinze Pieter Herrema uit Nij Beets er zijn vingers achter krijgen. De lijntjes tussen Rinze Pieter en zijn broer Cathrienus van Annage Skûtsjesilen B.V. in Earnewâld zijn niet zo lang. Zodra Rinze Pieter zich over het wrak ontfermd had en het duidelijk werd dat het scheepje weer over het geopende Polderhoofdkanaal in Nij Beets zou varen, lag de toekomstige bestemming als recreatieschip voor de hand. Met iets te grote zwaarden (van kennelijk een ander, groter schip) en de vormen van een ouderwetse boeieraak zou het deel gaan uitmaken van de vloot van Annage. Schipper Anne Jacobus de Jong uit Rijperkerk liet in 1903 bij de werf van Jan Oebeles van der Werff op Buitenstvallaat in Drachten het beurtscheepje bouwen van 11,52 bij 2,91m. Met deze maten kon het tot in het hart van de stad Leeuwarden komen om lading te lossen of in te nemen. Hij noemde het ‘De Jonge Hiltje’ naar de dochter die hij en echtgenote Trijntje Lammerts de Jong op 20 november 1891 hadden gekregen.
Trijntje raakte nog minstens twee keer zwanger, maar beide keren, in 1900 en 1903, moest Anne Jacobus de trieste gang naar het gemeentehuis in Bergum maken om een levenloos geboren kind aan te geven. Hij was van 1865 en zijn scheepje werd in 1940 verkocht aan W. Kamstra in Joure, die haar ‘Onderneming’ noemde. In de oorlog, toen er bijna geen benzine of dieselolie meer te krijgen was, had zo’n zeilschip nog praktische voordelen. In latere tijden was het veel te klein voor bedrijfsmatig gebruik. Maar voor de recreatie was het ideaal. Zo voer de familie Kamphuis in Laren ermee in de jaren zestig, toen het oude beurtschip de bekende naam ‘Noordster’ had gekregen. Volgende eigenaren waren Nijman
Opdrachtgever: Anne Jacobus de Jong, Rijperkerk Registratienummer: L 716 N Eigenaar: Cathrienus Herrema Schipper: Diverse Lengte: 10,02 Breedte: 2,91 Tonnage: 11,9 Gebruik: Charter in Apeldoorn en tenslotte Ron Hoogkamp. Nu heeft ‘De Jonge Hiltsje’ haar oude naam terug, althans zoals ze in Rijperkerk, tegenwoordig Ryptsjerk, werd genoemd. Alleen is het schip tien meter plus 2cm voor de vingerlingen lang, een mooie lengte voor een jacht. Wanneer precies de anderhalve meter ertussenuit is genomen, is bij de huidige eigenaar niet bekend.
Een prachtig klein zeiljacht is het nu. Sinds juli 2014 vaart ze weer met, maximaal zeven, gasten. Foto Fonger de Vlas.
101
‘DE ZES GEBROEDERS’, MAKKUM NOOIT VOLMAAKT OEBELE PIETERS VAN DER WERFF, LEEUWARDEN, 1904
Het casco 'Nooit Volmaakt' in 2009 onderweg naar Makkum.
Een vissersdorp met een historie als wedstrijdplaats voor de SKS zou toch een eigen skûtsje moeten hebben. Dat was in 2009 de argumentatie van zes Makkumers, toen ze het besluit namen een skûtsje aan te schaffen. Onder hen niemand minder dan ‘pake’ Gerrit Verbeek, een liefhebber die al voor de derde maal de financiering van een skûtsje mede mogelijk maakte. Ook Eeltsje Kuperus, vader van schipper Klaas en bekend als bouwer van authentiek ogende Lemster Aken, was erbij. Het werd een opknapper, want skûtsjes zijn duur en ze konden zelf heel wat doen. De heren vonden in Harlingen het casco van de ‘Nooit Volmaakt’, in 1904 gebouwd op de werf Welgelegen in Leeuwarden, in opdracht van K. van der Veen uit Buitenpost. Het was bij de bouw een schip met een lengte van 16,50m en een voordelige breedte van 3,63m.
102
Nog geen twintig jaar later was er behoefte aan meer laadruimte, zodat het schip met bijna vier meter werd verlengd naar 20,47m, met inbegrip van de stevens. De ‘Nooit Volmaakt’ had lang dienst gedaan als woonark voor een oude dame in Delft, maar was afgedankt. “Een prachtig kontje,” concludeerde schipper Klaas Kuperus en daarmee was de koop een feit. In anderhalf jaar tijd werd het oude casco omgebouwd tot een prachtig wedstrijdskûtsje, dat vanwege de betrokkenheid van zes ‘stakeholders’ de naam ‘De Zes Gebroeders’ kreeg. Het wordt nu, passend in de populaire trend om schepen aan donerende dorpsgemeenschappen te koppelen, aangeduid als It Makkumer Skûtsje. In 2011 kwam dit schip voor het eerst uit bij de IFKS. De Makkumers gingen in de C-klasse voortvarend van start. Met een tweede plaats in het klassement dwongen ze promotie af naar de B-klasse. In het eigen dorp van De Vries Yachts en vroeger Wiebe Amels werden ze als helden ingehaald. In 2013 waren ze runner-up in de B’s. In 2014 startten ze voor het eerst in de klasse A-groot. Een twaalfde plek was het resultaat. Dat betekende handhaving bij de grote A’s. Nóg een meevaller, gezien de resultaten in het voor- en naseizoen. Want toen eindigde de ‘De Zes Gebroeders’ steeds in de achterhoede. In de aanloop naar het seizoen
Opdrachtgever: K. van der Veen, Buitenpost Registratienummer: L 814 N / L 2094 N Eigenaar: Eeltje en Klaas Kuperus/ Gerrit Verbeek/Mark de Witte/Remco Leenstra/Gerard Bleeker, Makkum Schipper: Klaas Kuperus Lengte over de stevens: 20,47 Breedte: 3,69 Holte: 1,23 Tonnage: 51 Gebruik: Wedstrijd/charter 2015 konden de Makkumers dankzij de vele enthousiaste sponsoren en donateurs uit eigen dorp een nieuw zeil en fok aanschaffen. De doelstelling, een plaats bij de eerste tien, leek tot aan de laatste wedstrijd haalbaar. Klaas Kuperus en zijn bemanning bezetten een spectaculaire vijfde positie. De laatste wedstrijd werd echter beslist in de protestkamer, waar de Makkumers tegenover Michiel Kalsbeek van de Raerder Roek stonden na een aanvaring. Makkum verloor het protest en daarmee een klassering bij de eerste tien. Ze werden elfde. Maar in 2016 werden ze kampioen in de klasse A-Groot. In een ongekend spannende strijd bleven ze Jaap Hofstee met 't Swarte Wief [S 908 N] één punt voor.
'DIKKE OTTER', EARNEWÂLD DE VROUW MAAIKE GERRIT DOUWES BARKMEIJER, AALZUM/DOKKUM Een mooi compact scheepje is de ‘Dikke Otter’, nog geen 15m (14,85m) lang en 3,28m breed, geschikt voor klein transport en in de oude beurtvaart. Dit is een ideaal schip om met kleinere groepen op te varen. Dat is dan ook de functie in de vloot van Annage, het bedrijf van Cathrienus Herrema in Earnewâld. Maar aan het schip kleeft ook een minder prettige herinnering. Op 3 juni 1997 was dit schip met vijftien passagiers betrokken bij een lichte aanvaring met de ‘Swanneblom’. De opsteker haakte achter de kraanlijn van de ‘Swanneblom’, waarna de giek losraakte en opvarenden trof. Daarbij kwam er één om het leven. Het was een wat je noemt ‘dom ongeluk’ door een toevallige samenloop van omstandigheden, waar feitelijk niemand iets aan kon doen. Het waaide ook amper. Maar de gevolgen waren wel zeer ernstig en ze werden nog verergerd doordat de stuurvrouw op de ‘Swanneblom’, Anna Veldboom-Hummel, kort daarna bij een verkeersongeval om het leven kwam. Dit droeg ertoe bij dat Veldboom zijn bedrijf inclusief dit schip in 2000 overdroeg aan o.m. Cathrienus Herrema. Veldboom had zelf dit schip overgenomen van collega-schipper Felix Reymers. Na overname is het reeds in 1898 gebouwde skûtsje flink opgeknapt. In de kimmen werd het na het verwijderen van drie dikke dubbelingen op sommige plaatsen wel 15cm smaller. Maar daarna werd het schip een plaatje met een luxueuze passagiersinrichting in het vroegere ruim en een open stuurkuip om in te zitten.
waar zijn vrouw Maaike was geboren. Het schip was naar haar, Maaike Riemersma, genoemd. Een week nadat ze in februari 1894 met Salemon was getrouwd, werd hun dochter Klaaske geboren. Deze Saloman, genoemd naar grootvader van moederskant, komt een paar keer in de archieven voor als pleger van huisvredebreuk op jeugdige leeftijd. Hun eerste dochter Klaasje overleed vroeg, waarna hun tweede dochter in 1896 dezelfde naam kreeg. Hun oudste zoon werd niet naar Salomans vader Roelof genoemd, maar naar Maaikes vader Hendrik. Pas de
Opdrachtgever: Sale Visser, Holwerd Registratienummer: L 819 N Eigenaar: Cathrienus Herrema, Earnewâld Schipper: Diverse Lengte: 14,95 Breedte: 3,35 Tonnage: 34 Gebruik: Charter tweede zoon heette Roelof. Het schip werd in 1919 vergroot tot een laadvermogen van ruim 29,5 naar 34,164 ton. Saloman overleed in 1947 op 78-jarige leeftijd.
Foto Fonger de Vlas
Vrachtscheepje Saloman (in ambtelijke archieven ook wel als Salemon en Salomon geschreven) Roelofs Visser uit Dokkum liet in 1898 ‘De Vrouw Maaike’ bij Gerrit Douwes Barkmeijer in Aalzum/Dokkum bouwen. Hij koos domicilie in Holwerd,
Drooggevallen op het wad. De ‘Dikke Otter’ wordt ingezet voor meerdaagse zeiltochten.
103
‘RAERDER ROEK’, RAERD
DE ZWALUW, VIER GEBROEDERS, ZWALUW, TWEE GEBROEDERS JAN OEBELES VAN DER WERFF, BUITENSTVALLAAT, DRACHTEN, 1906 Opdrachtgever: Berend Jans Boom, Rottevalle Registratienummer: L 937 N / L 1729 N Eigenaar: Michiel Kalsbeek, Raerd Schipper: Michiel Kalsbeek Lengte: 20,52 Breedte: 3,57 Holte: 1,12 Tonnage: 36 Gebruik: Wedstrijd/charter
Een sobere opbouw van een woonschip uit de jaren vijftig. Fedde Akkerman doet een tukje bij de mast, zijn vrouw Johanna heet ons welkom. Foto uit boek Van Zwaluw tot Roek.
Berend Jans Boom uit Oostermeer liet in 1906 op Buitenstvallaat bij Drachten een mooi snel skûtsje bouwen om turf, terpmodder en mest te vervoeren. Hij had eigen bezit, een stukje grond waar hij turf liet graven en een boerderijtje op It Wâltsje, aan het water dwars door het dorp. Meer dan 27 ton laadvermogen had het niet, eigenlijk te weinig voor een beroepsschipper. Maar Boom was, mede dankzij zijn flinke vrouw Menke, immers zo veel meer. Hij zeilde er tot 1920 mee, vanaf 1911 met Jelle Sakes Stoker uit Irnsum als knecht. In 1920 kocht Stoker het van 15,66 tot 18,12m verlengde skûtsje van Berend, die zich op 57-jarige leeftijd helemaal toelegde op het boerenbedrijf. Het schip had nu een laadvermogen van 35,231 ton. Op 23 augustus 1922 kwam het schip voor het eerst uit in een wedstrijd van de Watersportvereeniging Bergumermeer. Het regende en het waaide hard en verschillende deelnemers gingen in de fout. Jelle Stoker protesteerde tegen Lammert Brouwer en Jan Bergsma, die een ton niet reglementair gerond zouden
104
hebben, en Sytse Jiskes Sytema, die een ankerpaal voor een boei had weggevaren. Na lang delibereren
werd ‘De Jonge Jan’ van Sytema gediskwalificeerd. Brouwer en Bergsma gingen vrijuit omdat de routekaart niet duidelijk was. De volgende eigenaar was Ale van Jacob Zwerver, die het schip op 15 maart 1927 kocht en naar zijn zonen Jacob, Jan, Johannes en Lieuwe de ‘Vier Gebroeders’ noemde. Hij hield ook in de magere crisisjaren het hoofd boven water door impopulaire lading als zand en steenkool in te nemen. Een boekje met zijn notities is bewaard gebleven. Ook Ale Jacobs
Weer een nieuw zeilteken: de W van Van der Woude met eikenblaadjes van de (Duitse) landadel. Foto uit boek Van Zwaluw tot Roek.
In 2000 werd het schip aangepast. Een stukje in de kimmen ertussen, dekken enopbouw vernieuwd. Foto uit boek Van Zwaluw tot Roek.
In de A-klasse van de IFKS, tijdens de wedstrijd op het Tsjûkemar bij Echtenerbrug.
Zwerver deed wel eens aan een wedstrijd mee en soms won hij een premie of een prijsje. In 1946 was hij bij de toen pas opgerichte SKS een van de beste zeilers in de B-klassse.
In 2016 zeilde Michiel Kalsbeek voor het laatste jaar mee in de A-klasse. Hij maakte na de kampioenschappen bekend dat hij het roer overgeeft aan zijn zoon Sijmen.
De uit het werk gestapte schipper Fedde Akkerman bouwde in 1948 de door hem gekochte ‘Vier Gebroeders’ om tot woonschip en legde het aan de Oostergrachtswal aan de kade. Maar ’s zomers gingen hij en zijn vrouw Johanna er geregeld met hun schip op uit, voortgeduwd door een opdrukkertje. Daarin stond een Lister JP2 van 35PK. De Spakenburger kastelein Gerrit van de Groep meldde zich in 1965 als volgende eigenaar, die de oorspronkelijke naam ‘Zwaluw’ in ere herstelde, maar verder het schip grondig verbouwde. Het kreeg een motor, een stuurrad in plaats van een helmhout en een royale recreatieroef als woning. Als echte Spakenburger stroopte Van de Groep er natuurlijk ook mee, met de ‘dwarskuil’, in het donker.
Via Jappy Strikwerda uit Schraard ging het schip in 1984 naar de Akkrumer zeilmaker Jan de Boer, die er onder de naam ‘Twee Gebroeders’ in 1986 mee begon te zeilen in de B-klasse van de IFKS. Hij promoveerde direct naar de klasse A-Groot. Daarin behaalde hij eerst een derde plaats (1987), vervolgens de titel (’88) en toen een vierde plaats (’89). Anne Speerstra probeerde in die tijd in het dorp een sponsorgroep rond schip en schipper te formeren om de hoge onderhoudslasten draaglijk te maken. Dat lukte matig, zodat het skûtsje in 1990 verkocht werd aan de piloot Philip Lolke van der Woude. Deze startte in 1991 weer in de B-klasse, promoveerde in 1993, maar degradeerde het jaar daarop meteen weer. In 1995 werd de Raerder leraar Michiel Kalsbeek eigenaar. Hij veranderde de naam in ‘Raerder Roek’ en werd na een heen en weer in 1997 kampioen in de B-klasse, zodat hij voor de tweede keer naar de A’s promoveerde. Daar bivakkeerde hij zodanig onderaan het klassement dat aan een degradatie in 1999 niet te ontkomen viel. Mede door de verlenging in 2000 naar 20,52m is Michiel sinds 2002 met een nijvere bemanning een vaste waarde in de klasse A-groot, met als beste uitslag de vierde plek in het eindklassement in 2005 en als slechtste herinnering een paar onfortuinlijke harde aanvaringen. Tegenwoordig is een groep plaatsgenoten van Kalsbeek actief om de dorpsgemeenschap van Raerd (voorheen Rauwerd) voor het skûtsje te mobiliseren. Daar helpt de huidige naam van het schip wel bij, want bijnaam van de Raerders is ‘roeken’, omdat die beesten geregeld massaal nestelen in de Raerder Bosk bij de ruïneuze resten achter het poortgebouw van Jongema State. In 2016 zeilde Michiel Kalsbeek voor het laatst op de Raerder Roek. Hij geeft het helmhout door aan zijn zoon Sijmen die het al meermalen stuurde.
105
'TWEE GEZUSTERS', AMSTERDAM OERAL THÚS KLAAS DRAAISMA, FRANEKER, 1905 Hoe ziende blindheid en onwetendheid een skûtsje van de sloop redde op 7 november 1972. Na lang zoeken zonder resultaat word je minder scherp. Je wilt zo graag… En dan zie je een advertentie in de krant: ‘twee skûtsjes in Muiden te koop’. Er op af, dus! In het donker lijken de schepen redelijk orgineel; de een ongeveer 20 meter, dus te groot, de ander 16m, dat gaat. De twee verkopers overtuigden me dat het in orde was. Je zet toch geen nieuwe motor in een boot als deze niet goed is? Ze heette ‘Twee Gezusters’ en was net als bij de bouw 15.91 m lang, 3.63m breed en 1,20m hol. Het laadvermogen bedroeg 37,017 ton. De bekende Klaas Draaisma uit Franeker
was in 1905 de bouwer. De eerste schipper en opdrachtgever voor de bouw was Wouter Aizes de Roos uit Minnertsga, geboren op 24 febr. 1861 te Gorredijk en overleden op 30 april 1950. Hij was een zoon van Aize Ygrams de Roos en Leena Wouters Jongbloed. In de eerste registratie, gedateerd op 16 mei 1906, staat Berlikum als plaats van domicilie en ‘Oeral Thûs’ als naam. Het registratienummer was L 952 N. Deze Wouter trouwde in 1892 met Roelofje Westerbeek. Zij was een weduwe, die getrouwd was geweest met Wouters broer Ygram. Deze was op 14 maart 1882 in de Boorne bij Oldeboorn verdronken. Hij en Roelofje hadden toen twee kinderen, een zoontje Aize en een dochter Antje. Op de bouwtekening was het schot
Opdrachtgever: Wouter de Roos, Berlikum Registratienummer: L 952 N Eigenaar: Ruud Jan IJpelaar, Amsterdam Schipper: Ruud Jan IJpelaar Lengte: 15,91 Breedte: 3,63 Tonnage: 37 Gebruik: Wedstrijd / recreatie bij de durk nog niet ingevuld. Hij werd twee spanten groter, want er waren bij de bouw al drie kinderen. Als prijs stond er 2050 gulden, inruil voor het oude ƒ1450, dus toe 1600 gulden.
Slachtoffer van de crisis De tweede schipper was Lykle Seinen uit Sneek, getrouwd met Jantsje Bosma Hij kocht het schip in 1924 volgens zijn zoon Albert voor tweeduizend gulden, waarvan hij elk jaar vijfhonderd gulden afloste. Maar het zat deze startende schipper niet mee. Hij strandde in 1929, 24 oktober om precies te zijn, ‘Black Thursday’, de dag van de Beurskrach die vele dramatische gevolgen had. Het was de voorbode van de crisis in de jaren dertig die ook Nederland zou treffen. Voor Lykle Seinen en Jantsje Bosma was het rampzalig. Seinen had het geld voor het schip van particulieren geleend, maar kon de rente en aflossing niet meer opbrengen en moest het skûtsje verkopen.
Nog eenmaal terug De berooide Seinen, die volgens zoon Albert samen met Jantsje nog slechts twee stoelen, een tafel en twee kwartjes bezat, vertrok met zijn gezin naar Lemmer. Hij werkte er in de magere jaren bij de drooglegging van de Noordoostpolder. Zijn schip kwam in handen van de Sneker schipper A. Koenen. Seinens kleinkinderen hebben ons opgezocht en in september 2013 op de boot een reünie georganiseerd. Daar waren 24 personen uit Friesland, die met een lach en een traan vele herinneringen ophaalden. Lykle, zo bleek wel, heeft zijn zakelijke onder-
106
gang altijd moeilijk kunnen verwerken. Na Koenen voer de visserman Poepjes ermee. Deze familie was al voor de afsluiting van de Zuiderzee vanuit Lemmer uitgewaaierd langs de kust. Zo kwam het schip in het Noord-Hollandse De Haukes (bij Wieringen) terecht. De naam ‘Oeral Thús’ was wel heel toepasselijk.
Twee gezusters, twee dochters Het schip duikt voor de familie IJpelaar weer op in 1972 als (‘rooie’) Gerrit Portengen en Harry Smit het skûtsje in de Haukes op de kop tikken. Huidige eigenaar Ruud Jan IJpelaar uit Amsterdam vertelt: ‘Toen wij het kochten, was er al het een en ander aan gedaan. Alleen was dat uiterlijk vertoon, zeker als je van originaliteit houdt, wel wat weelderig. Wij hebben het sindsdien zo goed mogelijk teruggerestaureerd.’ ‘Nu Ann en ik meer dan 44 jaar met dit schip rondvaren, denk ik dat we het ergste wel gehad hebben. Leuk
was dat we twee hele mooie dochters kregen en er toen pas achter kwamen dat de eerste naam Twee Gezusters was. Dus maakten we twee nieuwe naamborden met de naam ‘De Twee Gezusters’. De grootste klus was om de ballast van 11 ton beton tussen de spanten er met de hand uit te hakken. Die was indertijd aangebracht om te voorkomen dat de vis onder de buikdenning wegglipte. Dat gebeurde in zeven winters, waarna we elk voorjaar, dus ook zeven keer, bijna in scheiding hebben gelegen. Het schip was dan helemaal wit van het stof! Als we Gerrit soms nog ontmoeten, roep ik: “hij drijft nog!” Hij roept dan vaste prik terug: “als je alles van te voren weet, begin je nergens aan.” Zo is het maar net. Maar wat hebben we onderhand al een plezier beleefd aan ons skûtsje, onder meer tijdens de Strontrace van 2006.’ De opdrachtgever voor de bouw van het schip: Wouter de Roos
107
‘AVONTUUR’, OUDEGA (SWF) TWEE GEZUSTERS, GOEDE VERWACHTING
OEBELE PIETERS VAN DER WERFF, ‘WELGELEGEN’, SCHILKAMPEN, LEEUWARDEN, 1906
In 2013 en 2014 zeilde Sietse Broersma met zijn vaardige bemanning naar de titel van de klasse a-klein bij de IFKS. Zijn schip ‘Avontuur’ was met haar 16,97 bij 3,48 niet het grootste van de vloot, maar de lijnen waren en zijn prachtig en het tuig stond er voorbeeldig bij. Het avontuur lokte, in meerdere opzichten. Negen jaar hadden Sietse en zijn bemanningsleden al met succes meegezeild in de kleine IFKS-klasse. Hun inspanningen sinds de Broersma’s het schip in 2006 kochten, waren bekroond met tweede plaatsen in 2009 en 2012 en titels in de laatste twee jaar. Het was nu tijd voor het grote werk. Dat kon ook, omdat Willem Timmer wel van zijn ‘Ora et Labora’ [L 1561 N] af wilde en er een koper was voor de ‘Avontuur’. Helaas, er ging iets mis. Jitske Visser uit Hempens zou als schipper op de ‘Avontuur’ zeilen, die daartoe zou worden gekocht door een in het buitenland verblijvende Friese skûtsjefan. Die liet het te elfder ure afweten,
zodat Jitske voor de zoveelste keer ontredderd en ontschipperd was. En Sietse Broersma met een zo groot gat in zijn begroting zat dat hij de ‘Ora et Labora’ niet zomaar kon overnemen. Gelukkig kon eigenaar Willem Timmer het met hulp van een snel opgerichte Stichting Heegemer Skûtsje zakelijk zo plooien dat Broersma toch met het nieuwe schip kon meedoen. Maar het gevolg was wel dat de kampioen er niet was om de titel te verdedigen.
Het skûtsje Wiebe Egberts Zuidema uit Oostermeer liet de ‘Twee Gezusters’ in 1906 in Leeuwarden bouwen. Twee dochters hadden hij en Wietske Kornelis Hiemstra overgehouden nadat hun zoontje Egbert in 1895 achttien maanden oud was overleden. Het scheepje van 15,72 meter lengte
Sinds 2016 is Age Bandstra jr. schipper op de 'Avontuur', die voorzien werd van de gedenksteen op het Reaklif als zeilteken.
108
Opdrachtgever: Wiebe Zuidema, Eastermar Registratienummer: L 998 N / G 6221 N Eigenaar: Sietse Broersma, Oudega (SWF) Schipper: Age Bandstra te Stavoren Lengte: 16,97 Breedte: 3,48 Holte: 1,14 Tonnage: 32 Gebruik: Wedstrijd/Charter
mat 29 ton. Het werd in de omgeving vooral gebruikt voor bulktransport: terpaarde en mest, turf en zand. Jan Jacob Kuipers uit Buitenpost liet Gerrit Melles Zwerver erop varen. Hij was de kleinzoon van Jacob Melles uit Leeuwarden, die de ‘Zes Gebroeders’ in huurkoop had van Durk Durkszoon Kuipers. In 1952 werd er een woonark op gebouwd. Die lag een tijdje bij de sluis van wat later Lelystad zou worden. Sleepbootkapitein Jan Hollander woonde erop in Kampen. Het was Simon van der Meulen die er in 2000 de mooie lijnen van een snel schip in zag. Via hem werden Gerrit Heida en Pieter Osinga erbij betrokken. Zij maakten in de winter van 2000-2001 van de woonark een wedstrijdschip. Tijdens die verbouwing werd de ‘Avontuur’ verlengd naar 16,97m. In 2001 gingen ze wedstrijdvaren bij de IFKS. Heida werd dat eerste jaar vijfde in de klasse a-klein, die door Siete Eilderts Meeter werd gewonnen met de ‘Vriendschap’. In de winter van 2005 boden ze het schip weer te koop aan en zo kwam het terecht bij de familie Broersma.
Voor de verzekering is op 30 mei 2000 het vlak van de ‘Avontuur’ op dikte onderzocht. Dubbelingen en zwakke plekken zijn aangegeven. De oorspronkelijke dikte zal 6 mm zijn geweest.
Van boven naar beneden de ‘Avontuur’ in restauratie als roestende romp, in de primer en voor de afbouw. Foto’s archief Simon van der Meulen.
109
‘WÂLDWIIF’, KOOTSTERTILLE
VRIJHEID, NIEUWE ZORG, HOLLANDSE NIEUWE, FRIJHEID, LYTSE LOES, DRIUWPÔLLE, DE ROOS EN VAN DER MEIJDEN, LEEUWARDEN, 1906
Op het voordek zit Sietske van der Kloet terwijl het skûtsje door de Luts getrokken wordt.
Jan Bakker met zijn 'Hollandse Nieuwe' op het Gooimeer
‘Wâldwiif’ van Tim Roosgeurius zeilt in de middenmoot van de C-klasse bij de IFKS. Dat is eigenlijk wat onder de maat voor het schip dat in 1983 onder Jan Bakker als ‘Hollandse Nieuwe’ nog een tweede plaats veroverde achter de Lutgerdina Smeltekop [L 837 N] van Nico Hoek en in 1985 kampioen werd.
Opdrachtgever: Daan Wassenaar, Franeker Registratienummer: L 1006 N / L 1946 N Eigenaar: Tim Roosgeurius, Kootstertille Schipper: Tim Roosgeurius Lengte over de stevens: 20,25 Breedte: 3,52 Holte: 1,21 Tonnage: 42 Gebruik: Wedstrijd/Charter
Hetzelfde skûtsje, maar dan iets korter, is in 1906 ‘voor eigen risico’ gebouwd door de werf ‘De Hoop’ van de firmanten Johan de Roos en Jan van der Meijden uit Leeuwarden. Het mat toen 16,56x3,53m, met een laadvermogen van 35,939 ton. De eerste schipper, Daan Wassenaar uit Franeker, noemde het skûtsje ‘Vrijheid’. Maar hij zat wel gebonden aan een langdurig contract. De werf hanteerde namelijk een in die tijd gangbare constructie van huurkoop. De schipper-huurder betaalde een combinatie van huur en aflossing in één bedrag en werd eigenaar na betaling van de laatste termijn. Ondertussen voer hij voor eigen rekening en risico. Later werd schipper Andries Smits uit Wartena eigenaar. Hij noemde het skûtsje ‘Nieuwe Zorg’. Via hem kwam
de schippersfamilie Beers uit Leeuwarden erop terecht. Na de oorlog, in 1983, bracht Jan Bakker uit Enkhuizen het schip voor het eerst uit in de eind 1981 opgerichte IFKS, onder de naam ‘Hollandse Nieuwe’. Vanwege het zeilteken, dat refereerde aan het stadswapen van Enkhuizen, werd het zwarte skûtsje bekend onder de bijnaam ‘Drie Haringen’. Bakker werd er tweede mee in 1983 en eerste in 1985. Hij heerste als een echte marineman, terwijl anderen gedisciplineerd hun werk deden. Volgens de toenmalige wedstrijdleiding Berend Hof en Ruurd Vlieger was dat in strijd met de Friese stijl. Een beetje jaloezie op de Hollandse kampioenen zat daar wel bij, maar de discussies over het niet sturen van de schipper en het voeren van bakstagen veroorzaakte enige ver-
De 'Lytse Loes' vernoemd naar de dochter van de schipper, 2006
De 'Lytse Loes' ondergaat een metamorfose naar 'Driuwpôlle', 2008
110
Tijdens Lemmer Ahoy 2015.
wijdering. Omdat ze bij de IFKS ook commentaar hadden op de zwarte romp, verfde Bakker het schip groen. Na de competitie van 1986 (vijfde plaats) verdween het schip drie jaar van de radar, totdat Jappie Bandstra er in 1989 weer mee in de IFKS verscheen. Hij werd zesde, vijfde en dertiende. Jan Schoen zeilde ermee van 1992 tot 1994. Tussen 1996 en 2001 was Sietse Ronner schipper op de ‘Frijheid’, zoals het schip nu heette. De volgende schipper Jacques Karst noemde het, inmiddels bruine, schip ‘Lytse Loes’, naar zijn dochter. Hij kreeg het schip niet aan de praat en deed het na het seizoen 2007 van de hand. De Stichting ‘Goede Verwachting’ in Woudsend werd de nieuwe eigenares, die het skûtsje grondig verbouwde en er de naam ‘Driuwpôlle’ aan gaf. Schipper was Kees Jonker, die met inzet van al zijn krachten er uitstekend mee presteerde. Hij zeilde in twee jaar tijd van de C’s naar de grote A. Daar draaide hij mee in de middenmoot, soms met bijna professionele stuurlieden om het helmhout te hanteren. Ze wekten door een gedurfde manier van varen wel eens agressie bij anderen, maar zaten bijna altijd in het oog van de orkaan. In 2012 kwam het schip in handen van Tim Roosgeurius die het in Kootstertille liet dopen met de naam ‘Wâldwiif’. Daarmee worden de sterke vrouwen uit de vroegere Friese wouden geëerd, die voor de duivel niet bang waren als hun gezin ze nodig had. Als debuterend schipper startte de binnenschipper Roosgeurius, die nog een bijna complete bemanning moest vormen uit familieleden en bekenden, in de C-klasse. In 2016 promoveerden ze eindelijk als vierde naar de B-klasse.
Op de Langwarder Wielen, tijdens de traditionele opening van het seizoen, Skûtsjesilen Langwar.
111
‘JONGE REIN’, WYTGAARD
HOOP OP ZEGEN, NOOIT GEDACHT, HOOP OP WELVAART, MALIAD, EENHOORN DE ROOS EN VAN DER MEIJDEN, LEEUWARDEN, 1907
Erik Jonker blijft het proberen met zijn ferme skûtsje ‘Jonge Rein’. In 2015 werd hij er met een strijdlustige bemanning, waaronder zijn sportieve vader Rein Jonker, tweede mee in het eindklassement van de B-klasse. Wel met forse achterstand op de kampioen Floriaan Zwart, maar toch. Net zo belangrijk voor de liefhebbers is dat Frits Jansen in zijn tijd als fokkenist uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de geschiedenis van dit schip. Dat leverde behalve een mooie monografie over De Roos & Van der Meijden ook een unieke detailtekening op met de vele verschillen tussen het racemonster ‘Jonge Rein’en het vroegere werk- en woonschip ‘Hoop op Zegen’. Daarnaast staat er een fraai geïllustreerd historisch overzicht op de site van de ‘Jonge Rein’, zoals je dat meerdere schepen zou toewensen. De verplaatsing van de mast is op de tekening zichtbaar, de verlenging, de vergroting van het achterdek door verplaatsing van de roef. Het is indrukwekkend hoeveel details zo zijn vereeuwigd. Maar daar is de helft van het verhaal nog niet mee verteld. Het wordt al wat completer met de
Opdrachtgever: Klaas Joukes Wijkstra, Kubaard Registratienummer: L 1030 N / L 2383 N Huidige eigenaar: Erik Jonker, Wytgaard Schipper: Erik Jonker Lengte: 20,15 Breedte: 3,65 Tonnage: 47 Gebruik: Wedstrijd / Charter
De nieuwe ‘Hoop op Zegen’ aan de Tsjerke buorren in Kûbaard. Het houtwerk en de zeilen zijn overgezet van de ‘Onderneming’. Age Klazes Wijkstra is te zien op het voordek. uitgebreide documentatie die aan het schip is verbonden, zodat ook duidelijk wordt waar het de magere tijd van de zeilvaart heeft ‘overleefd’: als woonschip.
Turfschip De ‘Jonge Rein’ is in 1907 als de ‘Hoop
Als woonschip ‘Maliad’ in eigendom van Cees Poppelier uit Vreeswijk. Maagdelijk wit, met een lange houten opbouw.
112
op Zegen’ te water gelaten. Het was in opdracht van de toen 67-jarige turfschipper Klaas Joukes Wijkstra gebouwd op de scheepstimmerwerf ‘De Hoop’ van de zwagers Johannes de Roos en Jan van der Meijden. Hoewel Klaas Joukes dus al behoorlijk op leeftijd was, zag hij toch het belang van een groter schip in. Veel schippers vervoerden in die tijd meerdere soorten lading waaronder de zware terpaarde, maar Klaas en zijn broer Jan waren lange tijd brandstofhandelaren. Voor terpmodder was een ander type schip nodig dan voor de gespecialiseerde turfvaart. Het skûtsje was een compromis tussen gespecialiseerde schepen voor lichte lading en voor zware, voor lange en voor korte reizen. De Wijkstra’s zullen in de latere jaren negentig veel turf uit ‘Boppegrins’ hebben gehaald, de Drentse ‘Monden’. Handel en vervoer van terpaarde was aantrekkelijker als het in de buurt te krijgen was. Dat was het geval in 1906, toen weer een deel van de Kubaarder terp werd aangesneden. Op 9 april 1907 werd het nieuwe skûtsje in Leeuwarden opgemeten. De meetnotities zijn veel later teruggevonden bij de Scheepsmetingsdienst in Rotterdam, onder nummer L 1030 N. De oorspronkelijke afmetingen bedroegen 16,54 x 3,65 met een holte van 1,22 bij 37,6 ton. De ‘Hoop op Zegen’ was daarmee ruim anderhalve meter langer en twintig centimeter breder dan zijn oude, houten tjalkschip ‘Onderneming’. Het laadvermogen, de belangrijkste reden van de nieuwbouw, was met 37,6 ton ruim vijf ton meer. De oude Wijkstra bouwde daarmee ook
voor de toekomst van zijn nog ongetrouwde zoon Age. Enig archiefonderzoek levert opvallende feiten op. Kennelijk had Wijkstra het kapitaal niet om dit schip te laten bouwen, want hij leende een paar keer geld van zijn puissant rijke plaatsgenoot Jouke Osinga, bijgenaamd ‘Gouden Jouke’. Diens kleinzoon zeilde jarenlang bij de IFKS in de klasse a-klein. De derde zoon van Klaas Joukes Wijkstra en Trijntje Andries de Bruijn, Age (*1884), woonde eerst als knecht bij zijn ouders op het schip. Toen Klaas en Trijntje in 1912 in het dorp gingen wonen, werd hij, net als zijn broers Jouke en Andries, zelfstandig schipper. In 1916 trouwde hij met Stijntje Libbenga, met wie hij aan boord van de ‘Hoop op Zegen’ woonde en werkte. Toen een jaar later de handel in turf zwaar onder druk kwam te staan door de opmars van steenkool,
besloot hij zijn schip te verkopen. Op 9 februari 1918 werd Joris Sipkes Bouma uit Harlingen ‘op kwitantie’ eigenaar. Of Bouma zelf schipperde, of dat Age Wijkstra als zetschipper aanbleef, is niet duidelijk. Op 20 november 1919 kocht Age de ‘Hoop op Zegen’ terug, met behulp van een lening van ƒ5000 van de Leeuwarder Kredietbank. Een heilloze onderneming. De turfmarkt was helemaal ingestort en amper drie maanden later verkocht hij, wederom via Joris Sipkes Bouma, het schip voor ƒ4900 aan Wybe Ynses Jelsma uit Anjum. Wybe vertrok op 28 december 1936 uit Anjum met zijn skûtsje en gezin naar Leeuwarden. Ze kwamen eerst met hun skûtsje in het Nieuwe Kanaal te liggen aan de Emmakade NZ. Hier gingen ze later ook aan de wal wonen met het skûtsje voor de deur. In 1949 werd het skûtsje verkocht aan Andries Schippers uit Amsterdam.
Net als zoveel oude vrachtschepen werd ook de ‘Hoop op Zegen’ een woonboot. Eerst in Amsterdam, later in Vreeswijk. In 1973 kwam de woonboot, inmiddels gezegend met de naam ‘Maliad’ in Nieuwegein terecht, waar ze werd ontmanteld en gebruikt voor de pleziervaart. Daar kocht Zwollenaar Jan Haverhoek haar in 2005 en sinds 25 maart 2006 is ze eigendom van Erik Jonker, die er in 2016 mee in de A-klasse van de IFKS zeilde, maar daar geen stand hield.Hij eindigde als 14e in het klassement.
113
‘NOOIT VOLMAAKT’, HINDELOOPEN DE VROUW RIGTJE, TEJABOWI G. BIJLSMA, WARTENA. 1907
Oprachtgever: Gerrit Hendrik ter Horst, Sneek en S. Molenaar, Grou Registratienummer: L 1065 N Eigenaar: Cees Riezebos, Hindeloopen Schipper: Cees Riezebos Lengte over de stevens: 19,25 Breedte: 3,60 Tonnage: 38 Gebruik: Wedstrijd / charter
Het 'wrak' aangetroffen in de spoorsloot bij Zwaagwesteinde, 1995.
Op 23 oktober 2015 kreeg horecabaas en hardzeiler Cees Riezebos uit Hindeloopen van veel kanten op Facebook felicitaties voor de ‘verjaardag’ van een scheepsmeting. Op deze dag was het precies 108 jaar geleden dat in Leeuwarden het roefschip ‘De Vrouw Rigtje’ werd gemeten.
1874 tot 1965. Hij vormde samen met Lambertus Krips jarenlang het komische cabaretduo Krips en Molenaar, dat overal in Friesland en ook elders, voor gemobiliseerde soldaten, optrad. Ter Horst en Molenaar lieten vaker samen een schip bouwen, als combinatie van belegging en klantenbin-
ding. Een schipper nam zo’n schip in huurkoop. Hij werd pas eigenaar als hij de laatste termijn had betaald. Waarschijnlijk was dit het geval met Th. Engelsma uit Grouw. In ieder geval werd deze schipper in 1925 genoemd als eigenaar van het schip, dat bij de meting op 12 december van dat jaar officieel als nieuwe naam ‘Tejabowi’ kreeg. Het werd geregistreerd onder nummer L 1065 N. De volgende eigenaar was G.K. de Haan uit Leeuwarden. Het skûtsje kwam uiteindelijk in handen van Jappie Meeter,bemanningslid bij Ulbe Rienks Zwaga op het Leeuwarder skûtsje en eerder een tijdje mede-ei-
Dit zelfde schip, zij het verlengd, heet nu ‘Nooit Volmaakt’. Het is met schipper Riezebos vooral bekend door adembenemende manoeuvres bij harde wind, waarbij het schip aan de wind op één oor wordt gedrukt en toch niet kapseist. Riezebos is ook bekend van het bruine café ‘De Brabander’ in Hindeloopen en van vaartochten met het luxueuze roefschip-met-open kuip ‘Vrouwe Jelly’ [S 305 N]. Met de ‘Nooit Volmaakt’ werd hij in 2016 tiende in de B-klasse van de IFKS.
Het skûtsje De vermogende houthandelaar Gerrit Hendrik Jans ter Horst uit Sneek financierde samen met Simke Molenaar uit Grouw de bouw van dit skûtsje. Waarschijnlijk was Simke de zeilmaker van deze naam in Grouw, levend van
114
De 'Nooit Volmaakt' hersteld in oude staat. Mast, giek, gaffel, fok en grootzeil werden overgenomen van de 'Gerben van Manen', Heerenveen SKS.
‘De Jonge Jacob' met het zeilteken van Paul Knook uit Amsterdam (1987).
genaar van ‘De Jonge Jan’. Het schip lag als een wrak in de Westereender Spoarsleat. Het droeg toen al de naam ‘Nooit Volmaakt’, gezien de haveloze toestand waarin het verkeerde, wel een passende naam. Meeter kwam er niet aan toe om het schip wedstrijdklaar te maken, maar verkocht het in 2001 aan Cees Riezebos. Die werd in dit eerste jaar van zijn deelname aan de IFKS achtste in de B-klasse. Drie jaar later won hij de laatste editie van de Bolkoppenrace, waarvoor later de Friese Hoek Race in de plaats kwam. Zijn meest aansprekende resultaat was het kampioenschap in de B-klasse, in 2006, waarna hij promoveerde naar de klasse A-groot. Daar wist Riezebos zich niet te handhaven. Ook in 2009 promoveerde hij, dankzij een vierde plaats in het eindklassement van de grote B, naar de A-groot. Wederom volgde degradatie in het jaar daarop. Daarna ging het met Riezebos op en neer, in de C- en in de B-klasse.
Opdrachtgever: Jelle Jacobs Sijtema, Warga Registratienummer: L 1053 N / L 1999 N Eigenaar: Cees Riezebos te Hindeloopen Domicilie: Hindeloopen (Bouwjaar: 1907 Werf: Bijlsma, Warten) Lengte over stevens: 14,75 Breedte: 3,39 Holte: 1,09 Tonnage: 26 Gebruik: Wedstrijd / Charter
Dat het schip zich wel degelijk kan meten met andere grote en snelle schepen bleek wel in 2014, toen de ‘Nooit Volmaakt’ met Niek Hoek aan het helmhout, eerste werd op de tweede zeildag van Lemmer Ahoy. In de laatste editie van de Bolkoppenrace werd hij ook tweede, achter Jappie Bandstra. Het wachten is op een vaste plaats tussen de kampioenen van de klasse A-groot.
Een zusterschip Behalve de ‘Nooit Volmaakt’ en de ‘Vrouwe Jelly’ bezit Cees Riezebos nog een schip, namelijk ‘De Jonge Jacob’. Dit is in 1907 door Bijlsma in Wartena gebouwd voor Jelle Jacobs Sytema uit Warga. Het is naar zijn oudste zoon Jacob genoemd. Schipper S. Kooij uit Leeuwarden noemde het schip ‘Hoop op Zegen’. Twintig jaar lang lag het als woonscheepje aan de Vegt. Dat het kort is, 14,75m, is niet het grootste probleem, wel de geringe breedte: 3,35m. Zo’n schip wordt nooit kampioen. Maar gelukkig hoeft dat ook niet. Eildert Lodewijks Meeter heeft het
in de moderne tijd samen met Paul Knook weer opgeknapt. Bij Cees Riezebos heeft het de oorspronkelijke naam weer, ‘De Jonge Jacob’. Het staat als monumentaal vaartuig ingeschreven bij de Landelijke Vereniging Tot Behoud van het Bedrijfsvaartuig. Het registratienummer is L 1053 N.
Cees Riezebos
115
‘LYTSE EARNEWÂLDSTER’, EARNEWÂLD BROEDERTROUW, DE TWEE GEBROEDERS, MARIA BIJLSMA, WARTEN, 1908
De Rottevalster boeren Lippe Atsma en Geeuwke de Boer financierden in 1907-1908 bij Gerben Bijlsma in Warten de bouw van een skûtsje van 16,53x3,46m. Het zou de naam ‘Broedertrouw’ krijgen en Geert de Boer uit Rottevalle zou ermee gaan varen. Die kreeg het schip ook op zijn naam. Was de naam bedacht door de zwagers Lippe en Geeuwke? De laatste was getrouwd met Sjoerdje Atsma, een zuster van Lippe.
Vrij kort daarna kreeg het schip een andere eigenaar, L. Visser uit Dokkum. Dat was in 1915, toen de Nederlandse economie door de Eerste Wereldoorlog een moeilijke tijd doormaakte, maar schippers die wat te ruilen hadden, nog goed konden bestaan. Midden in de Tweede Wereldoorlog, 1943, werd het uit de vrachtvaart gehaald om als kermisschip een nieuwe functie te krijgen. De Leeuwarder familie Dalstra, drie broers, voer ermee met een draaimolen met houten paarden in het ruim. De roef werd verlengd en van een zij-ingang voorzien. Het schip heette toen ‘Maria’ en kreeg ligplaats aan de Verlengde Herenwal in Heerenveen. De Dalstra’s bleven ook in een volgende generatie als kermisexploitanten actief, maar voor het vervoer kregen ze wielen in plaats van een drijvende platbodem. Oudijzerhandelaar Pieter de Jong uit Oudeschoot legde het skûtsje naast zijn ark om het te verkopen. De mast stond er nog op, op de oorspronkelijke plek voor het ruim. De ondernemende Sjoerd Kleinhuis uit Earnewâld kocht het in 1987 en restaureerde het met zijn maten om er bij de IFKS mee te hardzeilen. Een tijdlang heerste hij als een vorst in de klasse a-klein. Maar ook daar is de
De gebroeders Dalstra vervoerden een draaimolen met het skûtsje.
116
Opdrachtgever: Lippe Atsma en Geert de Boer, Rottevalle Registratienummer: L 1083 N / G 6823 N Huidige Eigenaar: Sjoerd Kleinhuis, Earnewâld Schipper: Sjoerd Kleinhuis Lengte: 16,58 Breedte: 3,45 Tonnage: 28 Gebruik: Wedstrijd / Charter concurrentie sinds de eeuwwisseling pittiger geworden en moet er veel worden geïnvesteerd om er met kans op succes in mee te doen.
Kampioen! Omdat het bij de grote ‘Emanuel’, het Earnewâldster skûtsje, onder Jeen Zwaga, in het midden van de jaren tachtig wat rommelde, begon Sjoerd voor zichzelf en kreeg hij een goede, ervaren bemanning om mee te beginnen. Deze werd in zijn eerste wedstrijdjaar 1989 zesde en in 1990 vierde. Dat laatste resultaat was goed genoeg voor promotie naar de kampioensklasse. Er veranderde toen iets in de sfeer in Earnewâld, waar meerdere kleinere skûtsjes werden ingezet in de chartervaart. Heel geleidelijk werd de IFKS-zeilerij als competitie door
'De Maria' verkeert in slechte staat, maar er schuilt een prachtig wedstrijdschip in.
de SKS-gezinde Earnewâldsters als volwaardig geaccepteerd.
Succes in de a-klein Maar de ‘Lyse Earnewâldster’ was, zoals de naam zegt, eigenlijk te klein voor het grote werk. Dat veranderde drastisch toen in 1995 mede op aandringen van Veldboom een kleine b-klasse werd ingesteld voor schepen tot maximaal 17,10m lengte. Kleinhuis deed hier met veel succes aan mee. In 1995 mee en werd meteen kampioen met twee dagoverwinningen. Andries Honing lag daar toen slechts 1,1 pnt. achter. In 1996 en ’97 werd Kleinhuis tweede, in 1998, ’99 en 2000 werd hij weer kampioen, nu in de klasse a-klein. Dat was een betere aanduiding dan b-klein. Het paste ook mooi dat er ’s middags rond 12 uur werd gestart, zodat Omrop Fryslân de uitslag in zijn live uitzending nog kon meenemen. Sinds de komst van Kleinhuis is Earnewâld een echt skûtsjedorp geworden. Annage, het bedrijf van Age Veldboom en Anna Hummel, bouwde een mooie skûtsjevloot op. Het werd in 2000 overgenomen door Cathrienus Herrema en Fonger de Vlas. De laatste werd in 2007 door Cathrienus uitgekocht. Van zijn bedrijf zou de ‘Engelina Smeltekop’ excelleren. Ook Age Veldboom werd nog een keer kampioen, met een jonge ploeg en het schip de ‘Swanneblom’. Maar de aanzet tot deze doorbraak werd dus gegeven door Sjoerd
Kleinhuis en zijn maten, met de ‘Lytse Earnewâldster’. Volgens Kleinhuis kan hij daar, mede dankzij sponsoring van diverse kanten, goed in meedoen in de klasse a-klein.
Op 28 juli 1997 bij Heeg, in de toenmalige B-klasse van de IFKS
117
‘ZELDENRUST’, SNEEK
TWEE GEBROEDERS, DRIE GEBROEDERS, WILHELMINA, SIETSKE JOON MOLLES VAN DER WERF, KOOTSTERTILLE, 1908 Ealze Jans Brouwer behoorde tot de roemruchte Brouwer-dynastie van De Kooten toen hij in 1908 opdracht gaf tot de bouw van de ‘Zeldenrust’. Dat was een statement, want zijn vader Jan had hier vier jaar eerder een nieuw schip laten bouwen en broers haalden hun schepen elders.
De vrachtvaart zat erop. De eerste vorm van een nieuw bestaan was te zien,1954. Foto Simon van der Meulen.
Het woonarkje zoals Simon van der Meulen het aantrof in Makkum, 1983.
Een nieuw achterschip, boeisel, stuiten en dekken, 1984. Foto Simon van der Meulen.
Zo kun je net als vroeger ook het vlak onderhouden, 1987. Foto Simon van der Meulen.
118
Ealze (officieel Eelse) was een van de zonen van schipper Jan Lammertszoon Brouwer en Aaltje Pieters, ook wel Aaltje Bies genoemd. Zelf trouwde hij met de schippersdochter Akke van der Schuit. Zijn jongste broer was de later bekend geworden hardzeiler Tjitte Jans Brouwer, een zuster was de topschaatster Gelske. Lammert, zijn oudste broer, kreeg met Jikke vijftien kinderen en liet net als Tjitte zijn schip in Briltil bouwen. Maar Ealze koos voor eigen dorp, Kootstertille, waar toen Joon van der Werf actief was. Die bouwde voor de Drachtster schipper een van de mooiste schepen in zijn loopbaan als scheepsbouwer. Ealze wist wat hij deed toen hij in 1908 een nieuw schip liet bouwen voor zijn snel groeiende jonge gezin. Joon van der Werf kreeg de gunst; vier jaar eerder had zijn vader er nog een
Opdrachtgever: Ealze Jans Brouwer, Drachten Registratienummer: L 1138 N / G 4520 N / G 7363 N Eigenaar: Arnold Veenema, Sneek Schipper: Arnold Veenema Lengte over stevens: 19,94 Breedte: 3,56 Holte: 1,05 Tonnage: 37 Gebruik: Wedtrijd/charter schip met de naam ‘Zeldenrust’ [L 783 N] laten bouwen. Ealze koos niet alleen voor dezelfde bouwer, maar ook voor een gelijke naam. Toch waren de maten van deze ‘Zeldenrust’ anders. Ealzes schip was ruim een meter langer en iets breder. De ‘Zeldenrust’ was een uitzonderlijk fraai gelijnd schip, zoals tot op de dag van vandaag te zien is. De nooit rustende scheepsrestaurateur en meesterschilder Simon van der Meulen zag het al in 1983, toen hij samen met zijn broer Johannes aan een hopeloos lijkende restauratieklus aan dit schip begon. Het was de onderbouw van een woonark, maar toch herkende Van der Meulen er de fraaie lijnen van een winnaar in. Dat zou het, met hem als schipper, nog worden bij de
Met Arnold Veenema aan het helmhout promoveerde de ‘Zeldenrust’ in 2016 naar de A-groot. Nederlandse Kampioenschappen in Hindeloopen (‘88 en ‘89), die veel onrust binnen de IFKS veroorzaakten. Simon werd de eerste en enige Nederlandse kampioen Skûtsjesilen, geholpen door de beslissing van SKSen IFKS-bestuurders om hun leden er niet aan te laten meedoen. Op dat moment had de ‘Zeldenrust’ al veel beleefd. Het was in 1917 van eigenaar verwisseld toen Gerrit Witteveen het kocht. Van vrachtschip werd het, als veel meer skûtsjes, ‘merkeskip’. Zo’n vaartuig was namelijk het goedkoopste transportmiddel om er zware carrousels mee naar dorpen te transporteren. Van der Veer, Buwalda: bij het lezen van die laatste naam weet je het wel. Die familie zat dik in de kermisexploitatie. Later, in de jaren vijftig, was de romp het drijvende deel van een nieuwe woonark. Zo werd de woningnood opgelost. Na spannende episoden bij de IFKS, met illustere figuren aan het helmhout onder wie de Drachtster bokser en horlogemaker Louw Kuipers, lijkt de ‘Zeldenrust’ nu klaar voor het grote werk. Arnold Veenema heeft in 2016 met een tweede plaats in de B-klasse rechtstreekse promotie afgedwongen naar de klasse A-groot.
Loon naar werken voor Simon van der Meulen, de 'Zeldenrust' zou als wedstrijdskûtsje mee gaan doen bij de IFKS, 1985. Archief Simon van der Meulen.
Otto Visser Accountants
119
‘WOESTE ÅNNE’, DE MEERN
TWEE GEBROEDERS, HARTEN VIER, JAN OEBELES J.O. VAN DER WERFF, BUITENSTVALLAAT, DRACHTEN, 1909 Opdrachtgever: Johannes Deelstra, Drachten Registratienummer: L 1162 N / G 5239 N Eigenaar: Sikke Heerschop, De Meern Schipper: Wytse Heerschop Lengte over de stevens: 20,12 Breedte: 3,64 Tonnage: 37 Gebruik: Wedstrijd / Charter
De ‘Twee Gebroeders’ voor de werf aan het Buitenstvallaat in Drachten
Skûtsjesiler-reder Sikke Heerschop was in 2001 de achtste eigenaar van een schip dat Johannes Deelstra uit Drachten in 1909 bij Jan Oebeles van der Werff op Buitenstvallaat liet bouwen. Het skûtsje was flink aan de maat: 17,98 bij 3,62m en een laadvermogen van 40,341 ton.
Als ‘Jan Oebeles’ heeft dit skûtsje nog gevaren met Pieter Jan de Keijser uit Leiden als schipper (2004) en later met Haaije Pijl uit Grou (20052006). Omdat de geleverde prestaties teleurstellend waren, kwam daar toen geen vervolg op. Na de refit, met een jonge schipper en een enthousiaste bemanning zit er veel meer in.
Jarenlang heeft dit skûtsje als matig zeiler meegedaan bij de IFKS. Sikke koos in 2004, nadat hij negende was geworden in de B-klasse, voor het voormalige woonschip van Kees en Gientje Postma, dat hij ‘Wylde Wytse’ noemde. De zoon naar wie dit schip was genoemd, werd in 2014 schipper op de ‘Jan Oebeles’, die nu naar zijn broer ‘Woeste Ånne’ werd genoemd. Het al tot 20,12m verlengde schip kreeg een flinke refit en een mooiere tuigage, waarna Wytse er wedstrijden mee kon winnen. Het grote streven van hem en zijn vader was om nog eens samen in één IFKS-klasse uit te komen, liefst de hoogste natuurlijk. Als Wytse dan zou winnen, beloofde Sikke, zou die zich terugtrekken en zijn zoon helpen om tot de absolute top in de klasse A-Groot door te dringen. In 2015 lukte dat niet, hoewel Sikke toen zo matig zeilde dat hij bijna degradeerde. In 2016 deed de schipper uit De Meern het veel beter, maar toen wist Wytse te promoveren. In 2017 komen ze dus in één klasse uit en dan mag de zoon proberen om de vader te verslaan.
Van vracht- tot woonschip en wedstrijdskûtsje
120
Johannes Deelstra was 39 en in 1896 getrouwd met de drie jaar jongere Antje Legendal toen hij in 1909 de ‘Twee Gebroeders’ liet bouwen. Hij kwam net als veel Friese schippers van die tijd uit het Groningse Zevenhuizen, zij uit Donkerbroek. Hoe het schip eruit moest zien, kunnen we ongeveer herleiden uit het bestek, dat in het Fries Scheepvaart Museum in Sneek wordt bewaard. Het werd ‘Twee Gebroeders’ genoemd naar de zonen Andries en Steffen. Helaas overleed Andries in 1910 op dertienjarige leeftijd. Een broertje, dat drie jaar later werd geboren, kreeg dezelfde naam. Deelstra senior stierf zeven jaar later, op vijftigjarige leeftijd. Nazaten van hem (Andries Johannes Steffen) waren in 2016 gevestigd in Wuustwezel (Antwerpen). Jan Reidinga, telg uit een kinderrijk Terhernster schippersgeslacht, nam het schip over. Het werd in 1948 verbouwd tot woonschip en in Warmond aan de kant gelegd. Via de handelaar Andries Rogge-
veld en zijn kompaan Willem Timmer uit Sneek kwam het skûtsje terug naar Friesland. Henk de Vries en Sieb Bandstra hadden het even in eigendom voordat ze het aan Sikke Heerschop verkochten. Die wilde er direct al de naam ‘Woeste Wytse’ aan geven, maar koos eerst toch voor een meer ingetogen eerbetoon aan de bekende scheepsbouwer ‘Jan Oebeles’.
10 augustus 2004.Tijdens de wedstrijd bij Heeg slaat de ‘Jan Oebeles’ om. Pieter Jan de Keijser uit Leiden was dat jaar schipper.
Als Sikke voorbij gevaren wordt door Wytse, trekt hij zich terug als schipper.Tijdens Skûtsjesilen Langwar 2016 werd duidelijk dat de twee elkaar niet mijden. In 2017 komen ze voor het eerst allebei uit in de A-Groot en zal blijken wie er als sterkste uit de strijd komt. Foto Wiep Wierda.
Bijschrift reidinga: Het schip 'Twee Gebroeders' van Jan Reidinga (1898-1971). Het schip ligt hier in het slootje naast de helling aan de Stripe in Terherne. Foto: Werom yn Terherne
Schitterend in het wit na een gehele revit, Sail Amsterdam 2015.
Tijdens skรปtsjesilen Langwar, 2015. Foto Tom Coehoorn.
121
‘DE YDE’, MANTGUM
DRIE GEBROEDERS, VIER GEBROEDERS, ELISABETH-Z, GROTE BEER ALLE BARKMEIJER, BRILTIL, 1910
In de ‘Slach om Heech’ was al duidelijk dat 2015 voor Noortje Goedhart en haar bemanning een ander jaar zou worden dan de vorige twee. Zij waren erbij toen Gerrit de Vries door een klapgijp vol in zijn rug werd getroffen. Dat jaar werden ze tweede in de openings- en in de slotwedstrijd en wonnen in Echtenerbrug. Hun 105 jaar oude schip ‘De Yde’ was terug waar het hoorde: in de voorhoede. In 2013 kocht de “Stichting ter behoud van het skûtsje De Yde” het skûtsje van Lolle Schakel. Er werd besloten het schip haar naam te laten behouden uit respect voor de behaalde wedstrijdresultaten. Schipper Noortje Goedhart-Schwandt promoveerde dankzij een uitstekende tweede plaats in de C-klasse in 2015. ‘De Yde’ is via H2O-events ook te boeken voor dagtochten.
Opdrachtgever: Alle Berends Barkmeijer, Noordhorn Registratienummer: L 1181 N / G 4905 N Eigenaar: Stichting De Yde, Mantgum Schipper: Noortje Goedhart-Schwandt Lengte over stevens: 20,62 Breedte: 3,55 Holte: 1,16 Tonnage: 49 Gebruik: Wedstrijd / Charter
De ‘Vier Gebroeders’ van Beene Jongsma in Lemmer, met het opdrukkertje ‘Antje’.
Het skûtsje De gewezen scheepsbouwers Jan en Gerrit Barkmeijer uit Noordhorn hielpen in 1910 hun broer Alle Berends Barkmeijer van de beroemde Barkmeijerwerf in Briltil met de finan-
Noortje Goedhart-Schwandt koestert flinke ambities met ‘De Yde’.
122
ciering van een voor eigen risico gebouwd roefschip, genaamd ‘Drie Gebroeders’. Het schip was vernoemd naar deze drie, opgegroeid in Briltil. Jan en Gerrit hadden met hun zuster Kunje in 1889 een nieuwe werf aan de Woudvaart in Sneek ingericht, waar ze met de efficiënte bouw van tientallen schepen een klein vermogen hadden verdiend. Hun bezit was groot genoeg om na verhuur en verkoop van de werf in 1906 aan Minne Molles van der Werf uit Kootstertille te investeren. De ‘Drie Gebroeders’ mat
16,48X3,58m en had een laadvermogen van 34,943 ton. Het werd op 1 maart 1910 voor de eerste keer te Leeuwarden gemeten. Schipper Catharinus Jongsma (1863-1939) kocht het in 1920 na verlenging tot 20,54m. Hij was in 1892 op 28-jarige leeftijd getrouwd met de toen 18-jarige Antje Vaartjes, bij wie hij vier zonen en twee dochters kreeg. Bij een nieuwe breedte van 3,55m bedroeg het laadvermogen van de ‘Vier Gebroeders’ (nieuwe naam) nu 49,138 ton. De nieuwe eigenaar leende er geld voor van Elisabeth Steenhuisen uit Noordhorn (hypotheekakte d.d. 14-09-1920), die via haar huwelijk tot de Barkmeijerfamilie behoorde. Toen Catharinus in 1939 stierf, nam zijn 44-jarige zoon Beene uit Lemmer het schip over. Samen met zijn zuster Gees(ke) woonde hij er tot in 1984 op. Ze lagen doorgaans aan de Kortestreek in Lemmer of in dorpen in de omgeving. In Follega bijvoorbeeld hadden ze geregeld ligplaats op de grens van de erven van winkelman Jaap Jaspers en boer Auke de Haan aan de zuidkant van de Follegasloot. Daar probeerde Gees tevergeefs op hoge leeftijd nog lezen te leren.
Tijdens de IFKS van 2015 dwong Goedhart promotie af naar de B-klasse
Even kwam het schip in handen van de latere IFKS- en SKS-schipper Jitze Grondsma, die haar al weer gauw doorverkocht aan de “stichting ’t Schuitje” van Albert Jong uit Hoorn, Chris Gongriep uit Zaandam en Jacob Miedema te Heeg. Wil van Lingen, hun schipper, zeilde ermee van 1984 tot en met 1990 bij de IFKS in de klasse A-groot. In 1985 werd hij
tweede, in 1990 laatste. Desondanks wilde Ale Zwerver het wel proberen met de ‘Elisabeth-Z’, zoals hij het schip noemde. Hij werd in 1991, zijn eerste jaar, tweede in de B-klasse en eindigde na zijn promotie meestal vooraan in de middenmoot bij de grote A’s. Daaraan vooral dankte hij in 1998 zijn plotselinge benoeming tot schipper van het Lemster skûtsje.
Wedstrijdschip
Ale Zwerver was tussen 1991 en 1998 schipper op dit skûtsje, dat toen nog de naam ‘Elizabeth Z’ droeg.
Het schip ging naar Eus Nieuwenhuis, die er de treffende naam ‘Grote Beer’ aan gaf. Ook hij werd in zijn eerste jaar bij de IFKS tweede in de B-klasse en na zijn promotie een redelijke middenmoter. De volgende eigenaar was Lolle Schakel uit Parrega, die aan het schip de naam gaf van zijn royale vader Yde. Hij zeilde ermee van 2002 tot 2009 bij de IFKS, maar verkocht zijn schip pas in 2012. In de twee jaren daarvoor was de jonge Wietse Bandstra schipper. Stichting De Yde is eigenaar vanaf 1 februari 2013. Schipper is sindsdien de Mantgumer KNO-arts Noortje Goedhart-Schwandt. Zij koestert flinke ambities om met dit 106 jaar oude schip weer naar de hoogste regionen te zeilen. De ziekenhuisarts, sterk geworden van het vele opereren, begon de eerste twee jaar voorzichtig met klasseringen achterin, maar werd in 2015 tweede in de C-klasse. In 2016 werden ze echter laatste bij de B's.
123
‘UT EN THÚS’, SNEEK TWEE GEBROEDERS MURK BRANDSMA, FRANEKER, 1910 Floriaan Zwart wil winnen. Maar hij is als charterschipper gastheer genoeg om met respect voor schip en tegenstanders te zeilen. Zo is hopelijk de ‘Ut en Thús’ nog een lang en boeiend leven beschoren. De 41-jarige Jan Halbes Visser, getrouwd met Meintje Gerbens Popma en gedomicilieerd in Eernewoude, gaf in 1909 Murk Brandsma in Franeker opdracht om dit schip te bouwen. Zijn eis was dat het meer dan 35 ton kon laden. Hij noemde het ‘Twee Gebroeders’, naar zijn zonen Halbe en Gerben. Dochter Sybergjen trouwde een jaar na de tewaterlating met de bakker Sake van Ek. Het was een tijd van schaalvergroting en Jan Visser, telg uit een eeuwenoud vooraanstaand Earnewâldster geslacht, moest wel mee als hij een perspectief wilde voor zijn zonen. Zo begon de geschiedenis van de ‘Ut en Thús’. De ‘Twee Gebroeders’ werd op 10 maart 1910 in Leeuwarden voor het
124
Opdrachtgever: Jan Halbes Visser, Earnewâld Registratienummer: L 1183 N / L 1808 N Eigenaar: Floriaan Zwart, Sneek Schipper: Floriaan Zwart Lengte: 19,99 Breedte: 3,70 Holte: 1,17 Tonnage: 38 Gebruik: Wedstrijd/Charter De ‘Ut en Thús’ als vakantieschip van de familie Cnossen.
Aangemeerd in Grou aan de Garde Jagerswei. eerst gemeten en geregistreerd met de maten 17,32m x 3,69m, bij een laadvermogen van 37,418 ton. Een half jaar later werd bij hermeting het
Skûtsjesilen Holland op de Kralingse Plas bij Rotterdam. Op de achtergrond de Erasmusbrug. laadvermogen opgewaardeerd tot bijna 40 ton. Als zoveel Friese skûtsjes werd dit
Winnaar van Skûtsjesilen Langwar 2016. schip gebruikt voor het vervoer van modder, turf, aardappelen, graan, bieten en mest. Toen Halbe en zijn broer Gerben Visser in de magere jaren twintig met financiële steun van hun vader eigen baas werden, lieten ze het skûtsje ombouwen tot een 18 PK motorschip. Voortaan kon het op ruwe olie varen, zodat het niet langer afhankelijk was van weer en wind. Op 25 januari in de strenge winter van 1929 werd dit schip opnieuw geregistreerd en van een ander nummer, L
Floriaan Zwart debuteerde in 2016 prima in de A-groot met een negende plaats in het eindklassement.
1808 N, voorzien. Maar lang hielden Halbe en Gerben het in de magere jaren dertig niet vol. Hun schip werd verkocht en verdween uit Friesland. In 1990 werd het schip als woonarkje gevonden in de Zaanstreek. Koos de Vreeze uit Poortugaal, later Leek, wisselde in 1991 het door hem bevaren oude Philipsskûtsje (nu Engelina Smeltekop [L 1579 N]) in voor dit grote schip. Hij werd er in 1993 winnaar mee in de C-klasse, in 1994 tweede bij de B’s en in 1995 met slechts 1 punt achterstand vierde in de klasse A-groot. De volgende eigenaar was Henk Regts, de ondernemende snelle schaatser uit Nij Beets. Ook hij promoveerde vanaf zijn glorieuze debuut in 2002 bij de IFKS razendsnel naar de top van de klasse A-groot. Maar hij kon hier net geen kampioen worden, al stond hij een paar keer met stip in de titelstrijd. Dit leidde tot grote frustraties bij schipper Henk Regts, die altijd alles uit de kast haalde. Eind 2012 verkocht hij het grote, vrij zware schip aan Floriaan Zwart. In 2013 trokken Henk en Floriaan gezamenlijk op. Henk stuurde tijdens het IFKS-kampioenschap, Floriaan schipperde in het voor- en naseizoen. Volgens plan nam Floriaan in 2014 het stokje definitief over, terwijl hij zijn nieuwe bedrijf in Fryslân vestigde en
met Rosalie Brundel acte de présence gaf op de Kralingse Plas in Rotterdam. In zijn eerste schippersjaar werd Zwart tweede in de C-klasse, waarmee hij promotie afdwong naar de B-klasse. Daar werd hij met grote voorsprong op de ‘Jonge Rein’ [L 1030 N] van Erik Jonker kampioen. Daarom mocht Floriaan Zwart zich in 2016 net als zijn voorgangers bewijzen tussen de toppers van de A-Groot. Met een negende plaats in het eindklassement debuteerde hij prima.
125
‘DE JONGE MAAIKE’, HEERENVEEN DE JONGE MAAIKE, TWEE GEBROEDERS, NIJE DEI BIJLSMA, WARTENA, 1910
Opdrachtgever: Wytze Visser, Wartena Registratienummer: L 1200 N Eigenaar: Steffen Terpstra, Heerenveen Schipper: Steffen Terpstra / Maaike van der Heide Lengte: 18,90 Breedte: 3,60 Tonnage: 37 Gebruik: Charter
Half december 1999. De oude ‘Twee Gebroeders’ is verworden tot een bak met roest, maar de nieuwe eigenaar, Bastiaan With, is vast van plan er een wedstrijdschip van te maken.
Het was een ‘bak roest’ die Bastiaan With in december 1999 van Willem Timmer en Johannes de Vries in Sneek kocht. Daaronder zat een skûtsje, waarvan het beton al uit de kimmen was gekapt en alleen een klein mastje nog herinnerde aan de vroegere functie, zeilvaart. Bastiaan probeerde er een goede hardzeiler van te maken, maar dat lukte niet echt. Tot in 2008 heeft Bastiaan With als baas van Edumar uit Workum, geprobeerd vooruit te komen met dit schip. Edumar is marktleider in opleidingen voor onder meer binnenschippers die ‘de papieren’ willen halen. Zelfs probeerde With een nieuw schippersmodel uit met Remy de Boer, die het schipperen bij hem leerde, aan het helmhout en hijzelf als stuurman
126
in een overkoepelende leidersfunctie. Dat beviel niet echt, zegt With terugblikkend. Een paar aanvaringen en zelfs een kapseizing toonden aan
dat je als schipper beter dicht bij het stuurhout kon zitten. Dan kun je anticiperen en in een split second reageren. Maar toen was het voor With ook wel duidelijk dat de ‘Nije Dei’, zoals het schip naar een song van De Kast was genoemd, niet naar de top zou doorstoten, of er moest wel heel veel in worden geïnvesteerd. Het honderdjarige schip rammelde bij wijze van spreken om de spanten en kon beter worden opgenomen in een vloot recreatieschepen. Zo kreeg Steffen Terpstra uit Heerenveen in 2012 het schip in handen, voor zijn bedrijf ZeilenMet. Hij gaf haar de oorspronkelijke naam terug, waarmee hij meteen zijn vriendin Maaike eerde. Hij wilde het inmiddels bruine scheepje ‘De Aap’ noemen, omdat niemand anders ooit zijn schip zo zou durven noemen. Remy de Boer raadde hem dat af, hij wist dat het schip origineel ‘De Jonge Maaike’ heette en Terpstra begreep de hint.
In de zomer van 2000 kwam Bastiaan With voor het eerst met de ‘Nije Dei’ uit in de IFKS. Op de achtergrond zeilt Fred Talsma met de ‘Tiid Sil ’t Leare’ [S 675 N].
Het skûtsje Moeder of dochter, de naamgeving ‘De Jonge Maaike’ van het in 1910 bij Gerben Bijlsma in Wartena gebouwde skûtsje kan twee kanten op wijzen. Schipper Wytze Corneliszn. Visser uit Wartena kon niet weten dat vier jaar na de oplevering de wereld in brand zou staan. Hij was al op leeftijd en pake van een in 1903 geboren Wytze toen hij het nieuwe schip liet bouwen. Het schip ging dan ook al vlot van vader op zoon. Harmen Wytzes Visser uit Hempens, in 1902 getrouwd, werd in 1918 de volgende eigenaar. En na hem kwam Wytze junior, die De Jonge Maaike in 1938 naar zijn twee zonen ‘Twee Gebroeders’ noemde. Hij was getrouwd met de Bierumse Trijntje Lalkens, die nog op de foto is gezet toen ze bij Heerenveen zeilden. Na de oorlog werd dit schip als zovele een motorzeiljacht. De metingsgegevens roepen vragen op, want werd het schip echt een dikke halve meter langer en 25cm breder, zoals de Scheepsmetingsdienst in 1977 registreerde? Het ligt voor de hand dat er bij de meting in 1977, toen het schip als motorzeiljacht werd gemeten, een andere meetnorm is gebruikt met bijvoorbeeld opsteker en roer erbij ingemeten. Toen Bastiaan With ermee ging zeilen, in 2000, was de ‘Nije Dei’ 18,90m lang en 3,60m breed, maten die van alle voorgaande metingen afwijken. Volgens de huidige eigenaar, Steffen Terpstra, heeft het schip inderdaad de afmetingen zoals die in 2000 vastgelegd zijn en heeft hij nooit tekenen van een verlenging van de romp gevonden.
Tijdens de IFKS-kampioenschappen van 2007.
Zomer 2000. De roestbak was een prachtig groen schip geworden.
Na opnieuw een laatste plaats in de C-klasse in 2008 stopte Bastiaan With met de ‘Nije Dei’ als deelnemer aan de kampioenschappen. Op deze foto uit 2009 zeilt hij samen met Lieuwe de Jong met de ‘Roos van Dekema’ (L 1146 N].
127
‘DE VERANDERING’
DE DRIE GEBROEDERS, DE VERANDERING, WILMA ATE TJIBBELES VAN DER WERFF, SCHILKAMPEN, LEEUWARDEN, 1910 de Staten emigreerden, Opdrachtgever: Sije, Sale en Jabik werd het schip in 1921 Jeltema, Oenkerk verkocht aan de 22-jaRegistratienummer: L 1204 N / L 1859 N rige schipperszoon Eigenaar: Stichting skûtsje De Auke Herkes Boskma uit Verandering, Boarnburgum Wouterswoude. Die voer Schipper: Sint Bekkema Lengte: 20,57 toen als bemanningslid Breedte: 3,47 op een Stânfriesboot, Tonnage: 38 maar hij was liever eigen Gebruik: Wedstrijd / Charter baas. Auke trouwde op 26 mei van dat jaar met Oud-schipper en meervoudig de 23-jarige Hiltje van der SKS-kampioen ‘omke’ Tjitte LammertsWal uit Garijp. zn. Brouwer, die ook in het baggerOmdat ze twee dochPier Boskma met de oude naam van het skûtsje van zijn ouders. werk had gezeten, zag in 1990 dat ters en geen zonen een toen gevonden schip het oude kregen, werd het schip omgedoopt ‘De Verandering’ is in 1910 door skûtsje van Auke Boskma moest zijn. tot ‘De Verandering’. Hoewel er later A.T. van der Werff van ’WelgeleZijn advies luidde: ‘keapje, oars rint it drie zonen werden geboren, bleef de gen’ op Schilkampen gebouwd. dy efterop.’ Daarmee bedoelde hij dat naam gelijk. Opdrachtgevers waren de broers het vroeger een snel schip was. Een vaste opdrachtgever werd Sije (*1876), Sale (*1888) en JaNa de koop werd het skûtsje op de coöperatieve zuivelfabriek Bercob (*1891) Jeltema uit Oenkerk, Buitenstvallaat bij Drachten gerestaugumerdam, die boter en kaas naar zonen van het schippersechtreerd. Boskma’s zoon Pieter zag aan Leeuwarden afzette en condensmelk paar Jan Sijes Jeltema en Grietje een deukje aan de bakboordsboeg naar Harlingen. Als retourvracht nam Pijpker. De naam werd ‘De Drie dat dit het ouderlijk schip was. Dit Boskma steenkool in. Om daar twee Gebroeders’. werd bevestigd toen de binnenbewagons van te kunnen stouwen, liet timmering werd uitgebroken en een hij zijn schip in 1929 met 2,5 meter Het skûtsje was met zijn 15,55 x 3,47m zetboord met het opschrift ’A.BOSKMA verlengen bij Jan Oebeles van der aan de krappe kant. Maar het was DE VERANDERING’ werd aangetroffen. Werff op Buitenstvallaat bij Drachten. vlug en lenig in de smalle wateren in Sint Bekkema heeft de oude naam Toen in 1934 de Evenredige Vrachtde Trynwâlden en omgeving. in ere hersteld. Boornbergum is tegenverdeling werd ingevoerd, nam de Toen tien jaar later, in 1920, twee woordig de thuishaven; het schip ligt Burgumer zuivelfabriek het skûtsje in van de drie broers naar de Verenigmeestal bij ‘Iesicht’ aan de Hooieigendom, omdat anders alle lading dammen. De sportieve schipper Sint over de beurs moest. Boskma bleef Bekkema zeilt er sinds 1992 mee in de schipper. B-klasse bij de IFKS. In 1998 werd hij er Als nieuwe naam kwam op de kampioen, waarna promotie volgde. boeg ‘Bergumerdam’, net zoals de Maar even snel degradeerde het fabriek naast ‘De Drie Gekroonde schip ook weer uit de klasse A-Groot Baarzen’ werd genoemd. Na de Tweenaar de B’s. In 2017 zeilt Bekkema in de Wereldoorlog kocht Boskma het de C-klasse. skûtsje terug, volgens contract voor het bedrag dat de fabriek ervoor had betaald. De naam werd toen weer ‘De Verandering’. In 1953 maakte Auke Boskma zijn laatste reis: een lading mest naar boomkweker Bosgra in Burgum. Toen hij een jaar later overleed, kwam het skûtsje in handen van het Heerenveense baggerbedrijf Krikke, dat er een woonschip van maakte met de naam ‘Wilma’. In de strijd met ‘de blauwe mich’ van Jan Atema [L 1650 N].
128
‘LYTSE LIES’, GAASTMEER
ZIET OP U ZELVEN, TWEE GEBROEDERS, UITKOMST BAUKE BERENDS ROORDA, DE PIIP, DRACHTEN, 1910 Dertienhonderd gulden en een oud ‘overijzerd’ schip betaalde de houthandelaar Andries Jans Kramer uit Bergum in 1910 voor een nieuw, klein roefscheepje dat bij de Roorda’s op ‘De Piipster Werf’ in Drachten was gebouwd. De eigenlijke opdrachtgever was Jan (Thijsses) Walstra, die met zijn vrouw de ‘Ziet op U Zelven’ moest varen, maar er kennelijk niet genoeg geld voor had. Het skûtsje mat 14,78x3,51m en had een laadvermogen van 25,284 ton. Dat was in die tijd al weinig.
In 1919 al kwam het schip in handen van de 63-jarige Thomas Verdenius uit Leeuwarden, die er met zijn vrouw Grietje Johannesdr. Postma op woonde en werkte en de naam veranderde in ‘Twee Gebroeders’. Ze moesten er geld voor lenen bij de Coöperatieve Crediet Bank in Leeuwarden. Het paar kreeg zeven kinderen, van wie de zonen Jan en Johannes het schip na de dood van hun moeder Grietje in 1932 kregen. Grietje Postma, familie van de bekende schrijver Tjipke, was 6 april 1931 overleden. De weduwenaar Thomas was toen 75, oud en versleten. Beide jonge mannen waren getrouwd, Johannes in 1927 en Jan in 1930. De laatste zou met zijn vrouw Sietske Beers op de ‘Twee Gebroeders’ gaan varen. Het was een toepasselijke naam, want ook zij kregen twee zonen, die ze naar de grootouders Thomas en Jitse noemden. Het schip werd op 23 mei 1932 hermeten v.l.n.r. Sietske Verdenius-Beers, Jitze,Thomas en Jan Verdenius en kreeg officieel de nieuwe foto afkomstig van www.sylboade.nl naam, een nieuw ijkmerk [L 2310 N] en een iets geringere breedte, namelijk 3,50m. Maar ook Jan en Sietske bleven niet lang schipper op dit vaartuig. Lolle Vlasman uit Joure nam het in 1938 over, deed er enkele reizen mee en verkocht het in 1940 door aan Hendrik Vermaning uit Sint Johannesga. In 1960 werd het schip Flink beschadigd na een aanvaring met de 'Raerder Roek' [L als ‘Uitkomst’ geregistreerd 1729 N] in een wedstrijd op Stavoren in de IFKS van 2011. als woonark in Hardinxveld-Giessendam. Het was nog in de tijd waarin woningnood als volksvijand nummer 1 werd beschouwd. Later werd het voorzien van een ruime opbouw als recreatieskûtsje. Ton en Hetty Brundel ontdekten het casco bij toeval in 1990. Op een zondagse toertocht zagen ze haar bij
Opdrachtgever: Andries Jans Kramer, Burgum Registratienummer: L 1211 N / L 2310 N Eigenaar: Ton Brundel, Gaastmeer Schipper: Ton Brundel Lengte over de stevens: 18,85 Breedte: 3,50 Holte: 1,12 Tonnage: 35 Gebruik: Wedstrijd een werf liggen. Hoe roestig de romp ook was, de mooie lijnen zagen ze direct. De eigenaar bleek overleden, zodat de Brundels na bemiddeling van de werf het schip in eigendom konden krijgen. Bij hun boerderij in Gaastmeer volgde een lange, ingrijpende opknapbeurt. Het schip werd tot 18,85m verlengd. In 1994, de restauratie was eindelijk rond, doopte Brundel het schip feestelijk om tot ‘Lytse Lies’, naar zijn jongste dochter. Hij startte in de C-klasse van de IFKS en bewees met een tweede plaats achter Ulbe Rienks Zwaga dat ze een hogere klassering verdiende. Dat bevestigde hij in 1995: kampioen in de klasse B-Groot en promotie naar de A’s. Daar won hij in 1996 de eerste wedstrijd en in 1997 zijn eerste kampioenschap in de hoogste IFKS-klasse, met grote voorsprong op de rest.
Record In 2015 werd Brundel, die zijn recreatiebedrijf net had overgedragen aan dochter Rosalie en schoonzoon Martijn, voor de zesde keer kampioen. Dat was een record. Het vorige stond op naam van Sieb Meijer uit Franeker, die vijf keer kampioen was geworden. De ‘Lytse Lies’ zeilt goed onder alle weersomstandigheden, maar de kwaliteiten komen het beste uit de verf als het niet heel hard waait. Ton staat bekend als een uiterst bekwaam schipper, die aanvaringen zoveel mogelijk mijdt – al is hij één keer lelijk getorpedeerd, maar daar kon hij niks aan doen. Hij hoopt alleen dat andere schippers hiervan leren om zuiniger met dit mooie erfgoed om te gaan.
129
‘NOOIT VOLMAAKT’,
ONDERNEMING, DANKBAARHEID ALLE BERENDS BARKMEIJER, BRILTIL, 1910 Terug naar de bouwmaat
De allereerste wedstrijd: de Flevorace op het IJsselmeer in augustus 1981.
De recreatietjalk ‘Nooit Volmaakt’ werd in 1910 te water gelaten met de naam ‘Onderneming’. Het schip werd voor eigen risico gebouwd door Alle Berends Barkmeijer en later dat jaar verkocht aan Jan Johannes Boom uit Oostermeer, die daarvoor samen met zijn moeder schipperde op ‘de Jonge Minke’. Jan Boom, op 9 juli 1910 getrouwd met schippersdochter Sjoukje van der Meer, gaf het schip de naam ‘Dankbaarheid’. In 1919 kwam het skûtsje op naam van zijn broer Klaas Johannes Boom. Sinds 1975 is het schip in het bezit van de familie Ligtenberg. Voor scheepstimmerman Leo kwam een jeugddroom uit toen hij ruim veertig jaar geleden eigenaar werd van deze tjalk. Zoon Rob vertelt: “Tjalken: hij raakte er niet over uitgepraat. Al op jonge leeftijd was er bij ons thuis duidelijk dat er ooit een tjalk in de familie zou gaan komen. In 1975 was het zover: een uitgebrande woonark in de Prinsengracht in Amsterdam. Hij wist het zeker: deze was mooier dan al die andere schepen die hij in die jaren ervoor gezien of bezocht had. En inderdaad, ondanks het rechte stuk in het midden van het schip, was het een plaatje. In mei 1975 kocht hij het casco van schade-expert Frank Lanser.
130
Later bleek dat het rechte stuk er in 1932 door de toenmalige schipper Klaas Boom uit Eastermar tussen was gezet. Door die verlenging konden ze meer vracht meenemen voor nog steeds het lage sluistarief. Bij scheepswerf Peetoom in Penningsveer werd de romp in juni 1975 teruggebracht naar de oorspronkelijke maat van 16.87 m. De 'Nooit Volmaakt' werd op twee hellingkarren gezet, de klinknagels werden los geslepen en de twee meter werd er tussenuit getakeld. Daarna werden de twee helften naar elkaar gereden en weer aan elkaar geklonken. De oude klinknagelgaten pasten nog precies. Vanuit Penningsveer werd de romp naar Vijfhuizen gesleept, uit het water getild en op het terrein achter ons huis neergezet. De kimmen werden vernieuwd, er kwamen nieuwe gangboorden in, een ruime kuip, nieuwe dekken en een fraai ingetimmerde opbouw. Deze verbouwing duurde van 1975 tot 1979.
Wedstrijdzeilen Vrijwel direct nadat het schip onder zeil was gebracht, begon het wedstrijdzeilen. De Flevorace op het IJsselmeer in augustus 1981 was de eerste in een onvoorstelbaar lange reeks van wedstrijden.
Opdrachtgever: Alle Berends Barkmeijer (voor eigen risico) Registratienummer: L 1214 N / L 2422 N Eigenaar: Annie Ligtenberg – van Leemput Schipper: Bas van Tol / Rob Ligtenberg Lengte over de stevens: 16,87 Breedte: 3,51 Tonnage: 35 Gebruik: Recreatie / Wedstrijd / Charter Jaar in jaar uit werd een vast patroon van wedstrijden afgewerkt: Koninginnehardzeildagen op de Braassemermeer, voorjaarswedstrijden op de Kaag, de Flevorace vanuit Muiden, de Nakaag, de Westeinderzeilwedstrijden en de strijd om de Lokeendbokaal in Vinkeveen. Allemaal wedstrijden overigens die gevaren werden met een tijdcorrectiefactor. Rode draad in die periode was de eeuwigdurende, vaak verhitte discussies over de juistheid van die zogeheten tcf; ze zijn er nooit uitgekomen. Er waren ook hardzeilwedstrijden zonder handicap, zoals de Pieperrace, de Jan Haring Race, het Rondje Tiengemeten, Bolkoppenrace en niet te vergeten de Muiderhardzeildagen aan het eind van het zeilseizoen. Dit soort wedstrijden spraken hem veel meer aan. Waarschijnlijk ook, omdat hij daar wél vaak het podium mocht beklim-
Leo en Annie Ligtenberg - van Leemput genoten vele jaren van hun 'Nooit Volmaakt'. Ze beperkten zich daarbij niet tot het Hollands Plassengebied, maar voeren ook over Waddenzee en Noordzee.
zeilles kregen van de beide Tjittes. Omke Tjitte maakte zijn reputatie als fokkenist meer dan waar toen de 'Nooit Volmaakt' samen met de 'Rust na Arbeid' [L 1281 N]van Frans Eissenloeffel de haven van Muiden binnen laveerde. Ik kan me niet herinneren dat de fok ook maar één keer heeft geklapperd in dat weekend.
Strontrace
Prijsuitreiking bij de Strontrace. men. Zeker als het hard waaide, dan waren schipper en schip het meeste in hun element. Het is overigens meer dan eens voorgekomen dat ik bij prijsuitreikingen als schipper van de 'Onderneming' samen met mijn vader op het podium stond. Nu realiseer ik me hoe bijzonder dat was.
Zeilles Met het oog op meer snelheid tijdens de wedstrijden, besloot mijn vader om ergens in de jaren 80 een lichtere motor in het schip te zetten. Tegen het einde van het betreffende zeilseizoen haalde hij de zware DAF uit het schip en voeren we met een opduwer vanuit Vijfhuizen naar de Muiderhardzeildagen. In dat weekend voeren de toenmalige schipper van Heerenveen, Tjitte Lammertsz Brouwer en zijn latere opvolger neef Tjitte Sietsesz Brouwer mee. Beiden hadden een speciale band met de 'Nooit Volmaakt': (omke) Tjitte was eigenaar geweest en had enige jaren met het schip vracht gevaren. Zijn neef Tjitte was op het schip geboren. Het werd een memorabele wedstrijd waarbij schipper en bemanning een weekend lang
Naast de 'Nooit Volmaakt' hadden we dus nog een tjalk in de familie. Aloys Draijer - een vriend van mijn vader - wist bij een tuinder een zwaar verwaarloosde Zuid-Hollandse paviljoentjalk te liggen. Ook dit schip werd gerestaureerd en - anders dan de 'Nooit Volmaakt' - kwam de Onderneming weer onder de luiken. Want, we wilden met de Strontrace meedoen en een tjalk met opbouw kwam daar niet voor in aanmerking. In 1987 nam Leo afscheid van de Strontrace. Windkracht 7, oostenwind. Zie dan maar eens Workum binnen te komen. Het werd een heroïsche finish, met een 3e plaats, direct achter Kees Koornstra ('De Eenvoud' [G 1394 N]) en Pyt Kamstra ('Lege Wâlden' [L 1596 N]) en net voor de Hollandse Nieuwe. Nog één keer heeft mijn vader daarna nog meegedaan aan “de Stront”. Op voordracht van Age Veldboom kreeg de 'Nooit Volmaakt' in 1998 dispensatie bij de 25e Strontrace. Tijdens die historische race hebben ze zelfs nog een tijdje op de eerste plaats gevaren. Een “autoband” tussen de sluisdeur in Enkhuizen was er de oorzaak van dat ze lang hebben moeten wachten voordat ze door konden naar Workum. Het kostte hen de 3e prijs. Uiteindelijk werden ze 5e, direct achter de 'Rust na Arbeid'. Een uitstekend resultaat, zeker als je bedenkt dat de ploeg volledig bestond uit oude knarren, (ervaren rotten) zoals o.a. Rooie Gerrit, Rudolf LePoole en de toen 74-jarige Jos de Jonge.
De oudste en de jongste Op het laatste stuk van Enkhuizen naar Workum ontstond er nog een spannende strijd tussen de 'Nooit Volmaakt' en de 'Twee Gezusters' [L 952 N] van Ruurd IJpelaar. Laatstgenoemde had weten te profiteren van die autoband tussen de sluisdeuren en kwam samen met de 'Nooit
Volmaakt' in de sluis. Maar er stond meer op het spel dan alleen de vijfde plek. Het was namelijk ook een prestigestrijd tussen opa Leo (op dat moment in die sluis tandenknarsend) en kleinzoon Bas, die bij de Twee Gezusters als halve man aan boord was. Uiteindelijk finishte de 'Nooit Volmaakt' toch nog voor de Twee Gezusters. Bij de prijsuitreiking kregen beide een beker uitgereikt, voor respectievelijke de oudste schipper (68) en het jongste bemanningslid (11). Een sportief gebaar van schipper en bemanning van de Twee Gezusters. Bij het 40-jarig jubileum in 2013 eindigde de 'Nooit Volmaakt' op de 6e plaats, direct achter een aantal snelle skûtsjes en strontracer van het eerste uur Johannes Hobma met de 'Dankbaarheid' [L 1190 N].
Vaargebied Het vaargebied bleef niet beperkt tot het Hollands Plassengebied. Zo is het schip vaak op de Wadden en in Zeeland geweest, maar ook in Duitsland, Denemarken, België en Frankrijk. Maar, Friesland tijdens het Skûtsjesilen had elk jaar weer enorm grote aantrekkingskracht. Jaar in jaar uit ging hij samen met mijn moeder Annie naar Friesland om de SKS of de IFKS (of beide) te volgen. In 1994 kwamen ze met harde wind samen vanaf Enkhuizen overgestoken naar Stavoren. “De IFKS is afgelast en opa en oma komen zeilend vanaf de overkant”, was de fameuze uitspraak van Age Veldboom, toen hij mijn ouders in Stavoren ontmoette.
Nieuwe bestemming Na mijn vaders overlijden in 2003 kwam het schip in wat rustiger vaarwater. Moeder Annie heeft er vele jaren op gewoond tijdens de zomermaanden en er nog veel van genoten. Maar, er werd aanzienlijk minder mee gezeild. Dat veranderde in 2015 toen we zijn begonnen met het varen met gasten tijdens dag- en avondtochtjes in het Hollands Plassengebied. Op deze manier kan het onderhoud van het schip betaald worden en kan Leo’s jeugddroom voortleven in de familie”
131
‘STAD HARLINGEN’, HARLINGEN VIJF GEBROEDERS, DE JONGE JOHANNES JOON MOLLES VAN DER WERF, KOOTSTERTILLE, 1910 Sikke Tichelaar uit Harlingen en Jacob Flikkema uit Sexbierum hadden een droom: Harlingen moest weer een eigen skûtsje hebben voor de wedstrijdzeilerij. Sikke is namelijk telg uit een oud schippersgeslacht, verwant aan de Akkrumer Meeters. Jacob was bestuurslid van de IFKS.
In 2008 kochten zij samen via Koen Jansen in Warns voor €8000 ‘De Jonge Johannes’, die als onderbouw van een woonark in Amsterdam had gelegen. Francien, de vrouw van de toenmalige Harlinger burgemeester Paul Scheffer, doopte haar na een fikse opknapbeurt ‘Stad Harlingen’. In 2010 verscheen dit wedstrijdskûtsje voor het eerst aan de start in de klasse a-klein. Het schip was toen bijna een eeuw oud.
Johannes en Jantje Brouwer Opdrachtgever en eerste schipper was Johannes Lammertszoon Brouwer uit Kooten, oom van de bekende skûtsjeschippers Lammert, Pieter, Willem, Ealze en Tjitte. Hij was in 1884 op 31-jarige leeftijd getrouwd met Jantje Folkerts Feddema uit Bergum. Ook zij moesten mee in de vaart der volken, dus in de schaalvergroting. En net als meer Brouwers lieten ze een nieuw schip bouwen in hun plaats van domicilie, waar ze alle ijswinters probeerden door te komen. Die van 1910 op 1911 was niet erg ijzig. Het vroor een paar weken in januari net genoeg om op ondergelopen land te schaatsen, maar op 1 februari kon Johannes al met zijn kinderschaar naar Leeuwarden varen om zijn schip te laten meten.
Van de onderbouw van een woonark wordt in 2009 een wedstrijdskûtsje gemaakt.Transformatie van ‘Jonge Johannes’ naar ‘Stad Harlingen’.
132
Foto: Jaap Cuperus
Opdrachtgever: Johannes Brouwer, Kooten Registratienummer: L 1227 N / L 2363 N Eigenaar: Jacob Flikkema, Sexbierum en Sikke Tichelaar, Harlingen Schipper: Sikke Tichelaar Lengte over de stevens: 16,43 Breedte: 3,51 Holte: 1,15 Tonnage: 35 Gebruik: Wedstrijd/charter ‘Vijf Gebroeders’, werd ze genoemd, naar de zonen. Dochters als Aaltje en Akke bleven ongenoemd. Een van de jongens, Folkert uit Bergum, nam later het schip over. Die was in 1921 getrouwd met Trijntje Sikkema en had een zoon Johannes, waar het skûtsje toen naar werd genoemd. Toen was het 1932, midden in de crisis die weldra zou leiden tot afkondiging van de Evenredige Vrachtverdeling. Als drijver onder een woonark kreeg dit mooie skûtsje ligplaats bij de Nieuwemeersluis in Amsterdam.
Prestaties
De zeventiende plaats in het eerste eindklassement was waardeloos. Ze moesten het schip kennelijk nog leren kennen. In 2013 verscheen de ‘Stad Harlingen’ aan de start met een nieuwe mast en daarbij passende fok en
zeilen. De resultaten waren direct een stuk beter. Schipper Sikke Tichelaar werd vijfde. Het jaar daarna veroverde hij met noeste ijver en veel strijdlust zijn eerste podiumplek: derde in de eindrangschikking. De weg omhoog was ingeslagen. Wat was het mooi geweest als dat in 2015 doorgezet kon worden, maar helaas liep het anders. Bij de Slach om Heech op zondag 7 juni schoof Daan van der Meer over stuurboord pardoes voor de startende vloot a-klassers langs. Seije Postma, die de aan zijn been geblesseerde Sikke op de ‘Stad Harlingen’ verving, kon een aanvaring niet vermijden en knalde er bovenop. De mannen op het voordek konden zich ternauwernood in veiligheid brengen. De opsteker scheurde er voor weg en de stag knapte. In dat geweld kraakte de mast, die niet gerepareerd kon worden om nog mee te wedstrijdzeilen. Maar daar had de verzekering niks mee te maken, en de bemanning kon niet zomaar even twintigduizend euro op het kleed leggen, net zo min als Daan van der Meer trouwens. Jacob Huisman uit Herbaijum bood een reservemast aan, zodat de Ouwe Seunen toch nog mee konden doen
In het voorseizoen van 2015 scheurde de mast na een aanvaring. Met een geleende mast van Jacob Huisman werd wel meegedaan met de IFKS, maar de negende plaats in het eindklassement was teleurstellend. tijdens de IFKS-kampioenschappen van 2015. Het werd hun week niet: er was vaak nauwelijks wind en als die wind er was, dan schiftte die aan één stuk door. Een teleurstellende negende plaats was het resultaat. Maar in 2016 kwam Harlingen terug: vierde!
Hard werken op het achterdek.
133
‘FRIESLAND’, SNEEK
DRIE GEBROEDERS, NOORD FRIESLAND, FRIESLAND, FRYSLÂN, DE VLECKE ALLE BERENDS BARKMEIJER, BRILTIL
In 1976 zeilde dit skûtsje nog onder de naam ‘De Vlecke’ voor Joure. Schipper was Sipke Hendrikz Tjerkstra. Foto Ger Dijs. Lodewijk Meeter jr. zeilde met de ‘Friesland’ gedurende twee jaar bij de IFKS.
Weinig skûtsjes hebben zo’n bewogen wedstrijdgeschiedenis als de ‘Friesland’, [L 1944 N], in 1910 gebouwd bij Alle Berends Barkmeijer in Briltil onder Zuidhorn. Beroepsschipper Bauke J. van Keimpema uit Eernewoude, getrouwd met hardrijdster Anne, liet het bouwen en noemde haar ‘Drie Gebroeders’. Hoewel hij jarenlang plaatsgenoot Berend Mink als knecht had, verkocht hij het schip onverhoeds aan een jonge Lodewijk Meeter toen die schipper wilde worden. Daar ging wat miscommunicatie tussen beide mannen aan vooraf. Mink, adoptief vader van Joop, moest toen voor zijn broodwinning maar een ander schip zien te vinden. Dat lukte met de ‘Nijverheid’ van Ale Pietersma, [L 2168 N]. Dit werd later het Earnewâldster skûtsje. Meeter noemde de ‘Drie Gebroeders’ Noord Friesland en zeilde er met wisselend succes mee bij de SKS. In de jaren 1951-’53 werd hij drie keer tweede en in 1956 en ’57 weer. Toen had de SKS mede dankzij Lodewijk en zijn vader en broer Eildert Meeter al een bestaanscrisis overleefd. In 1959 werden Lodewijk en zijn skûtsje overgenomen door de sponsor Friese Aannemers Sociëteit, die voor de namen FAS en ‘Friesland’ koos. De inschrijving werd in 1965 overgenomen door de Stichting Skûtsje(s) Doniawerstal, die in 1967 het
134
oude Zwaga-skûtsje ‘De Twee Gebroeders’ [S 1096 N] verkoos. Johan Zorab nam de ‘Friesland’ over, noemde haar ‘Fryslân’ en liet in 1972 Hylke de Vries erop zeilen. Die kreeg woorden met ‘Sânraap’, zoals hij zijn broodheer noemde, waarna hij in 1973 voor eigen rekening ging zeilen en steun zocht. Die vond hij bij een Jouster sponsorcommissie onder leiding van Steven Visser, zetelend bij Douwe Egberts. Deze sponsor bleek later echter via het sponsorcontract eigenaar van het schip te zijn geworden, dat de naam ‘De Vlecke’ kreeg. In 1976 moest De Vries na weer een ruzie plaatsmaken voor Sipke Tjerkstra, die net zo goed achterin bleef hangen als zijn opvolger Piet de Vreeze. De Vries, die zich nooit de draagwijdte van het sponsorcontract had gerealiseerd, bleef tot de oprichting van de IFKS verweesd achter.
Opdrachtgever: Bauke J. van Keimpema, Earnewâld Registratienummer: L 1229 N / L 1944 N Eigenaar: Stichting Skûtsje Gerrit de Vries, Sneek Schipper: Johannes de Vries Lengte: 19,46 Breedte: 3,53 Holte: 1,14 Tonnage: 45 Gebruik: Charter om Hidzer Meeter er met het zeilteken van het ‘Wergeaster Skûtsje’ negen jaar mee te laten zeilen. Na hem kwamen Hendrik Haanstra en Jitske Visser. Van 2009-2015 was het skûtsje eigendom van de Stichting Skûtsje de Friesland, met in 2009 Hidzer en in 2010-’11 diens zoon Lodewijk Meeter als schipper. Al voor het overlijden van Hidzer Meeter op maandag 1 juni 2015 lag de ‘Friesland’ te koop. In december 2015 werd het skûtsje toegevoegd aan de vloot van Johannes de Vries uit Sneek. Hij kocht het schip ter nagedachtenis aan zijn goede vriend Hidzer en heeft het in 2016 ingezet voor de chartervaart. De Vries liet het schip van buiten opknappen en wil ook de roef nog helemaal in oude staat terugbrengen. En diep van binnen brandt nog de wens om haar terug te brengen in de wedstrijden.
Naar de IFKS Opvolger Anne Tjerkstra deed het wel iets beter, maar koos in 1985 voor een ander, zeker niet sneller schip. De IFKS-deelnemers Allard en Peter Syperda namen toen de ‘Friesland’ over, samen met zes anderen, onder wie Jan van Seumeren en Ton Brundel. Allard Syperda voer ermee naar ereplaatsen in 1988-’90 (drie keer tweede). Henk Frölich en Jan Kuipers kochten de ‘Friesland’ Jitske Visser op de 'Friesland'.
Op het IJsselmeer bij Lemmer, 1 augustus 1997. Hidze Lodewijksz Meeter was de schipper op wat toen bekend stond als 'het Wergeaster skรปtsje'
135
‘JONGE JASPER’, FRANEKER.
DE DRIE GEBROEDERS, TWEE GEBROEDERS, MARGO GEBRS. ROORDA, DE PIIPSTER WERF, DRACHTEN, 1911 Bijna was Froukje Osinga-Meijer in 2014 de eerste vrouwelijke IFKS-kampioen in de klasse A-groot. Maar de laatste wedstrijd bij Lemmer werd wegens harde wind afgelast en Jelle Talsma won. In 2015 was ze er na Echtenerbrug weer klaar voor om kampioen te worden, maar vooral in de finale, zaterdag, ging het mis. Ton Brundel pakte de titel. In 2016 werd Froukje knap derde. Tot dan toe waren de ‘Jonge Jasper’ met de ‘Lytse Lies’ de enige skûtsjes en Sieb Meijer uit Franeker met Ton Brundel uit Gaastmeer de enige schippers die vijf IFKS-titels op hun naam hadden geschreven. Sieb, die ook op een grote Lemsteraak zeilt, trok zich in 2011 terug ten gunste van dochter Froukje. Zij stoomde in één keer door van de C- naar de A-klasse. Bij zijn bedrijf Multiship Holland werd ze samen met Wiecher Kocken in de leiding opgenomen. Maar Sieb bleef wel betrokken bij de strijd om de Kralingen Cup in Rotterdam, die hij in 2015 won. Ton, winnaar van deze prijs in 2014, verkocht een groot deel van zijn be-
Opdrachtgever: Jacobus Andreas Hoekema, Leeuwarden Registratienummer: L 1246 N / G 7046 N Eigenaar: Sieb Meijer, Franeker Schipper: Froukje Osinga-Meijer Lengte: 19,92 Breedte: 3,56 Holte: 1,10 Tonnage: 34 Gebruik: Wedstrijd/Charter De 'Drie Gebroeders' met aan boord twee personen; Jouke Sjoerds Melchers uit Bakhuizen en zijn knecht Sjoerd Melchers. Het skûtsje ligt dwars in een opvaart. foto afkomstig van het Fries Scheepvaartmuseum. drijf aan dochter Rosalie en schoonzoon Martijn Fakkeldij, maar bleef baas op de ‘Lytse Lies’. Zo kon hij met zijn zesde kampioenschap in 2015 het record breken. De sportieve metaalbewerker Sieb, die behalve een skûtsje en een bedrijf ook een prachtig huis en een mooie Lemsteraak bezit, accepteerde het manmoedig. Hij was al lang blij dat dochter Froukje hem aan boord liet, want ze had het wel even gehad met zijn adviezen, zei ze voor Omrop Fryslân.
De ‘Jonge Jasper’ is ook met Froukje Osinga-Meijer een absolute topper in de A-klasse.
136
Ramp in de familie Jacobus Hoekema uit Bolsward gaf in 1910 opdracht om dit mooie schip te bouwen. Of woonde hij in Leeuwarden toen het schip op 10 mei werd gemeten? Zo staat het in de notities van de scheepsmeter. Het casco zal in de boedel van de failliete firma van Berend Roorda hebben gezeten; dan mocht het dankzij de curator worden afgebouwd, net als ‘De Jonge Jan’ [L 1265 N] van Sytze Jiskes Sytema. In Leeuwarden werd het gemeten op 17,02 bij 3,56m en een bijbehorend tonnage van 33,980. Als naam kreeg het schip ‘De Drie Gebroeders’. Van Hoekema zou Sikke Sikkema uit Oostermeer het skûtsje hebben gekocht. Die deed het in het laatste oorlogsjaar 1917 over aan Jouke Sjoerds Melchers te ‘Mirns en Bakhuizen’, zoals in de gemeentelijke administratie staat. Die dorpen vormden namelijk administratief een eenheid. Jouke en zijn mooie vrouw Fet(s)je van der Zee waren in het huwelijk niet gelukkig. Minstens vier van hun kinderen werden levenloos geboren. Dat was natuurlijk een ramp. Op 28 oktober 1943 werd het skûtsje te Bakhuizen gemeten op 17,03 bij 3,57 m, met een holte van 1,10m en
een tonnage van 33,475. Als tweede registratienummer werd het merk G 7046 N ingeslagen. De naam was toen ‘Twee Gebroeders’. Op 11 juni 1952, toen dit lenige Piipster skûtsje was gedegradeerd tot drijver onder een woonark, kreeg het geheel officieel de naam ‘Margo’. De later beroemd geworden berger en medeorganisator van het moderne skûtsjesilen op de Kralingse Plas Jan van Seumeren legde het skûtsje in De Meern bij Utrecht om er een tijdje op te wonen. Hij wist dat de woonark vroeg of laat in oude glorie hersteld zou worden. Van Seumeren, die onder meer de ‘Koersk’ heeft geborgen, deed wel vaker handel in skûtsjes. Soms pakte dat teleurstellend uit, zoals bij de ‘Wylde Wytsing’ [G 300 N], die hij samen met Allard Syperda in het halfdonker uit Lelystad ophaalde.
Groot herstel De sterke Johan van der Meulen in Alde Leije herstelde in 1982 samen met zijn broer Simon het schip in oude glorie. Hij noemde het schip naar zijn zoon Jasper en liet de Leeuwarder Theo Ferwerda er in 1983 op varen. Die bleef met een vierde plek net voor Johans broer Simon, die toen met de ‘Nooit Volmaakt’ [S 617 N] naar een vijfde plaats in het klassement voer. Kenners zagen het meteen: ook deze Piipster was een schot in de roos, als er een knap tuig op werd gezet. Johan verkocht het schip aan Sieb Meijer in Franeker, die er vanaf 1986 mee zeilde bij de IFKS, maar de naam
Op 21 augustus 1999 bij Lemmer. Sieb Meijer werd opnieuw kampioen. handhaafde. Hij begon rustig. In 1987 won hij de competitie in de B-klasse. In 1989 deed hij dat na promotie én degradatie opnieuw. Vanaf 1990 ging het beter in de klasse A-groot, waar Meijer in 1993 zijn eerste titel veroverde, na een derde plaats in 1992. In 1996 won Sieb vier keer de dagprijs én het kampioenschap, in 1998 en ’99 glorieerde de Franeker opnieuw. Tussendoor ging het ook wel eens heel slecht, maar dat lag ‘m niet aan het schip. Voor zijn laatste kampioen-
Froukje Osinga-Meijer stoomde in één keer door van de C- naar de A-klasse.
schap in 2011 degradeerde Sieb in 2004 nog eenmaal. Hoofdzakelijk door protestsituaties met o.a. Peter de Koe. Sieb wilde niet toegeven en verontschuldigen. Hij was ‘Leaver dea as slaef’! Het is nu aan Froukje Osinga-Meijer om zich op het hoogste niveau te bewijzen. Dat gaat uitstekend. Ze zit met haar bemanning dicht bij de top, maar moet misschien mentaal nog wat sterker worden om alle concurrenten te verslaan.
De ‘Jonge Jasper’ jaagt achter Ale Zwerver aan op Heeg, 17 juli 1995.
137
'SINNEKENING' LEEUWARDEN EBEN HAËZER, IT DOARP HUZUM DE ROOS & VAN DER MEIJDEN, LEEUWARDEN, 1911
Opdrachtgever: Anske Idzinga, Lollum Registratienummer: L 1255 N / G 4559 N Eigenaar: St. Skûtsje Sinnekening, Leeuwarden. Schipper: Jan Sipko van der Veen Lengte over stevens: 20,03 Breedte: 3,63 Tonnage: 47 Gebruik: Wedstrijd / charter Met schipper Lodewijk Meeter uitkomend voor Huzum in de SKS.
Enthousiaste zakenlieden zijn Jan Sipko van der Veen en Cor van der Zee. De een zit in de handel in oliën, vetten, verven en plamuur (FOV), de ander behoort tot de betere slopers. Zijn bedrijf, Sake Zittema, zit op het bedrijventerrein. Samen hebben ze via een stichting het voormalige Huzumer skûtsje in eigendom. In het zeilteken herkent men een kroontje en het Romeise cijfer voor 14: XIV. Dat zit zo. Lodewijk Eilderts Meeter, die er van 1997 tot 2008 op zeilde, werd zo vaak laatste in het klassement dat hij de bijnaam ‘Lodewijk de Veertiende’ kreeg. Dat was de Zonnekoning, oftewel in het Fries, de ‘Sinnekening’. Het is een humoristische benaming voor het oude ‘It Doarp Huzum’, dat een kleine halve eeuw geleden veel glorieuzer tijden heeft gekend. Dat was toen een oude Lodewijk de scepter zwaaide en met een vrolijke, vernuftige ploeg zonen en andere familieleden kampioen werd. Van der Veen en Van der Zee verkregen het schip via een ruilhandel met Siete Eildertszn. Meeter, die daarbij de ‘Sûn en Wol’ leverde aan de eigenarencommissie van Huizum om vooruit te komen in het klassement. Van der Veen stuurt tegenwoordig het mooi opgeknapte en keurig getuigde skûtsje bij de IFKS, dat echter net als de laatste twintig jaar bij de SKS niet uit de achterste regionen kan komen. De ‘Sinnekening’ begon in 2013 in de C-klasse. Na een vijfde
138
klassering promoveerde Van der Veen ermee naar de B-klasse. Daarin werd hij in 2015 voorlaatste, maar in 2016 dwong hij opnieuw promotie af.
Uit roest herrezen Lodewijk Meeter senior voelde zich als skûtsjeschipper in 1967 niet echt thuis bij de Langweerder commissie, waar de geest van de Zwaga’s zweefde. Hij had al in 1947 met hulp van broer en zwager een eigen skûtsje voor het hardzeilen gekocht, de ‘Friesland’ van Bauke van Keimpema uit Eernewoude. Dit was bij Barkmeijer in Briltil gebouwd, maar via de Friese Aannemers Sociëteit in Langweerder handen gekomen. Dat Langweer voor de ‘Twee Gebroeders’, het vroegere Zwaga-skûtsje, koos, zinde hem niet. Daarom begon hij in 1968 als particulier schipper voor zichzelf. Hij had een oud roestig schip op de kop getikt dat bij de kalkovens in Harlingen door J. Deinum voor over-
slag werd gebruikt. Nadat Lodewijk en zijn zonen het helemaal hadden opgeknapt, maakte hij glorieus zijn rentree bij de SKS. Prompt ontstonden daar grote spanningen door zijn strijdlust. Samen met broer Siete veroorzaakte hij een rel tijdens de finale
De ‘Sinnekening’ en ‘It Doarp Huzum’ [L 1650 N] samen in het FEC tijdens Boat Holland 2015.
Vanaf 2013 is Jan Sipko van der Veen schipper op het voormalige Huzumer skûtsje. In 2016 werd hij vijfde in de C-klasse, maar omdat Robert de Jong uit Lemmer aangaf te stoppen promoveerde de ‘Sinnekening’ toch weer naar de B-klasse. van 1968, toen vader en zoon Ulbe en Rienk Zwaga aan de zegekar van de Meeters werden gebonden. Lodewijk Meeter had samen met zijn onvermoeibare zonen Eildert, Klaas, Hidzer en Jappie een mooi, snel skûtsje van de roestbult gemaakt. Hoe het er op zijn werfje aan toe ging, heeft zoon Eildert Lodewijks beschreven. Bij de SKS kon hij rond 1970 in de voorste linies meedoen. Daarbij voerde hij als onafhankelijk schipper zijn eigen initialen als zeilteken, LM. Dat zou, tot in onze dagen, het symbool van het Huzumer skûtsje blijven. Lodewijk sr. en zijn zonen vonden allerlei slimmigheden uit om sneller te gaan. Zo bedachten ze een koproer, een verstelbare lummel en zelfs een scharnierende opsteker om recht tegen de wind in te kunnen zeilen. Dat werd niet allemaal een succes, maar de totale inzet, inclusief trainingstochtjes op de zondagmorgen met betalende gasten, leidde in 1970 en ’71 tot een kampioenschap, en tweede plaatsen in 1973 en ’75-‘77. De Meeters blonken vooral uit door de enorme risico’s die Lodewijk bij
slecht weer nam. Hij sloeg wel eens om, maar veel vaker overleefde hij op miraculeuze wijze. De taaie oude Lodewijk het 40 jaar uit. Na Lodewijks late vertrek in 1988 ging het onder zijn zoon Eildert snel bergafwaarts. En in 1999 werd diens zoon Lodewijk Eildertszn. Jr. voor het eerst laatste in het eindklassement. Onvergetelijk blijft de jubileumwedstrijd in Stavoren uit diens begintijd, waarin hij tegen alle andere deelnemers en de commissie protesteerde omdat hij als enige de juiste route zou hebben gezeild. Dat protest, ingediend op instigatie van zijn vader, verloor hij.
Idzinga uit Lollum De in 1874 in Tzum geboren Anske Idzinga uit Lollum kwam uit een eenvoudig arbeidersnest. Maar hij werkte zich net als zijn vader op tot schipper, mogelijk via de vrouw waarmee hij in 1901 trouwde, Tjitske Siegersma. Want haar vader was toen ze trouwden al overleden en haar moeder stond te boek als schipperske, en als woonplaats stond bij Anske ‘Sexbierum
onlangs te Tzum’. Daar kon wel een flinke jonge man bij. In 1911, toen hun eerste zoon Douwe was geboren, liet hij een schip bouwen bij De Roos & Van de Meijden in Leeuwarden. Die twee compagnons hadden een druk beklante werf toen, waar mede dankzij hun zakelijke aanpak veel schepen werden gebouwd. Omdat ze nogal wat voor eigen risico bouwden, konden ze als verhuurder ook minder kapitaalkrachtige klanten van dienst zijn. Ze bouwden in Leeuwarden verschillende lenige schepen. Idzinga en zijn vrouw noemden dit Eben Haëzer, als rechtzinnig christenen die toen in Lollum thuishoorden. In hun omgeving werd in die tijd nog op redelijke schaal terpaarde gewonnen, waar Friese schippers toen nog een goed bestaan in hadden. Anske stierf in september 1953 op 79-jarige leeftijd in Harlingen. Zijn schip bleef er net lang genoeg intact om zijn bestaan met een heel mensenleven verlengd te zien.
139
‘DE JONGE JAN’, WARTEN GEBRS. ROORDA, DE PIIP, DRACHTEN, 1911 Opdrachtgever: Sytse Jiskes Sytema, Eastermar Registratienummer: L 1265 N / G 5965 N Eigenaar: Jelle Andreas Talsma, Warten Schipper: Fonger Talsma Lengte over stevens: 19,94 Breedte: 3,56 Holte: 1,13 Tonnage: 34 Gebruik: Wedstrijd / Charter
Jan en Jel. (1940) Foto archief Klaas Meeter, van Wietse Visser.
Scheepsbouwer Jelle Andreas Talsma uit Warten kocht het legendarische skûtsje ‘De Jonge Jan’ in 2007 van Allard Syperda. Diens broer Merward kon er niet mee uit de voeten, zei hij. Op het Sneekermeer (de Snitser Mar) ruilde Talsma de ‘Zorg en Vlijt’ [S 1180 N] in tegen ‘De Poep’, zoals de bijnaam van schipper en skûtsje luidde. Die eerste reis al voelde Talsma een bijzondere band met het schip. Bij de IFKS werd hij drie keer achtereen kampioen, in de klassen C, B en A-groot. In
2014 won hij opnieuw, nu met minieme voorsprong op de ‘Jonge Jasper’ [ 1246N ] van Froukje Osinga-Meijer. Daarmee was ‘De Jonge Jan’ terug op het hoogste niveau. Zo had Sytse Jiskes Sytema het kennelijk bedoeld toen hij als 62-jarige in 1911 dit schip bij de Gebroeders Roorda liet bouwen, zo vierden Douwe Tjerkstra en Tjitte Janszn. Brouwer er hun SKS-titels mee in 1952 en ’53. Jelle Talsma staat bekend als kenner van schepen en een goed zeiler. Bovendien wil hij wel leren van goede adviseurs als Harry Amsterdam en Peter Aukema.
gastschippers, zoals Tjitze Duiker en later Kees (Cornelis) Haarsma. De stuurlieden kregen meestal wel een deel van de prijs, en een medaille. Het meeste geld ging naar de eigenaar. Na de dood van dochter Ans in 1934 werd Sytse geesteljik hard minder. Hij stierf in 1937. Zijn vrouw volgde hem in het graf in 1942. In die jaren zeilden broer en zuster Jan en Jel al met lading door de Friese wereld, uiterst sober levend om geen cent te verspillen. Zo lagen ze in de Tweede Wereldoorlog bij de tuinbouwveiling van Huizum, waar ze in het afval nog eetbare waar wisten te vinden. Elke zomer kwamen dan weer de jonge sportlieden om met hun prachtige snelle schip een prijs te winnen. Dat ging door tot 1958, toen de oud geworden Jan Sytema jr., naar wie het
Van Jan en Jel
SCHEEPSWERF
Talsma 140
‘De Poep’ was van de jaren dertig tot 1963 het schip van broer en zuster Jan en Jeltje Sytema. Hij was ongetrouwd gebleven, zij vluchtte na zes weken huwelijk van het schip van echtgenoot Johannes Dijkstra. Aanvankelijk voeren Sytse Jiskes Sytema en Gjet Sytema-Boom wedstrijden met sportieve ‘De Jonge Jan’ in Eernewoude, rond 1954 foto D. Franke
Schilderij Hilda Talsma schip genoemd was, de drukte te veel vond. In 1965 verkocht Jeltje het schip aan Lammert Westerdijk, die het voor dezelfde prijs doorverkocht aan de Kommisje Earnewâldster Skûtsje. Omdat Berend Mink er niet op wilde zeilen, werd Hylke de Vries daar de schipper. Hidzer Meeter ruilde in 1978 De Jonge Jan in tegen de Emanuel, om voor Earnewâld beter te presteren. Via vader Lodewijk kwam het schip in handen van Jappie en broer Klaas Meeter. Die hadden het al ondergebracht in een aparte stichting, toen Allard Syperda het kocht. Hij verpachtte het in 2001 aan de commissie Langweer, waar Anne Tjerkstra schipper was geworden.
roer over, maar de oude bleef nog wel betrokken als adviseur. In korte tijd maakten vader en zoon in hun nieuwe rol weer van alles mee. Zo won Fonger op het nippertje de zeer zware Turfrace Smallinger-
land. Maar ook raakte het skûtsje bij Lemmer Ahoy betrokken bij een lelijke aanvaring. Daar stonden ongekende successen bij de IFKS tegenover. Met als zware domper een kostbaar foutje met de administratieve verwerking van de gebruikte zeilset, wat tot een sanctie van de organisatie leidde. Mede daardoor werd Talsma in zijn eerste jaar net geen kampioen in de C-klasse. Maar hij promoveerde met het schip wel naar de B’s. Al die tijd toonde mem Hilda zich een zeer betrokken supporter. Niet alleen schreef zij samen met Klaas Meeter en Klaas Jansma aan het aan dit schip gewijde boek, dat bij het honderdjarig bestaan werd uitgegeven. Ze produceerde zelf twee goed verkopende Friestalige boeken over de skûtsjewereld. Voor het laatste werd in Fongers debuutjaar 2016 uitgebreid reclame gemaakt.
Het skûtsje ‘De Jonge Jan’ deed al meteen na de tewaterlating aan wedstrijden mee, en won. Sytema en zijn bemanning met veel opstappers reisden over de hele provincie, waar ze een groot bedrag aan eerste en tweede prijzen wonnen. Volgens oude foto’s was het schip overtuigd, waardoor het vooral bij lichter weer excelleerde. In de jaren vijftig fungeerde het schip nog wel als extra laadruim bij een motorschip en ’s winters als woonschip. Het kreeg ligplaats in de Oostergracht en later de Potmarge, waar Jeltje aan de Klanderijdwarsstraat woonde.
Nieuwe generatie In 2015 maakte Jelle Talsma als schipper plaats voor zijn zoon Fonger. Weer nam een nieuwe generatie het
141
‘REDBAD’, STAVOREN JOUKJE, DRIE GEBROEDERS KLAAS DRAAISMA, FRANEKER, 1911
De 31-jarige marketingmanager en schipper Wietse Ages Bandstra uit Hoofddorp kocht in de zomer van 2015 samen met cascobouwer Tonko Hofman het 104 jaar oude skûtsje ‘Joukje’ van Willem Timmer. Het is in 1911 voor Petrus van der Veer uit Koudum gebouwd bij Klaas Draaisma in Franeker. Deze was na de Gebroeders Barkmeijer in Sneek (1889) en Jan Bos in Echtenerbrug (1993) een van de eerste Friese scheepsbouwers die op ijzerbouw overging. De schepen van zijn werf onderscheiden zich door de mooie afwerking. Dit schip is naar Petrus’ echtgenote Joukje(n) Steigenga genoemd, hoe-
Opdrachtgever: Petrus van der Veer te Koudum Registratienummer: L 1266 N / G 4906 N Huidige eigenaar: Wietse Bandstra en Tonko Hofman te Stavoren Schipper: Wietse Bandstra Lengte over de stevens: 20,18 Breedte: 3,65 Holte: 1,21 Tonnage: 48 Gebruik: Wedstrijd / Charter wel het echtpaar tijdens de bouw al meerdere kinderen had. Een van hen, Jan van der Veer, was een jaar later, toen hij op 24-jarige leeftijd trouwde, zelf schipper. De ‘Joukje’ was met een lengte van 17,76m en een breedte van 3,58m knap aan de maat; het laadvermo-
IJpe de Jong, schipper van de ‘Lastdrager’ [L 2013 N] op het voordek van de ‘Drie Gebroeders’ van zijn broer Tjalling in Sneek (tegenover Wouda’s meelfabrieken). foto: ingezonden door Sjoerd Joustra. gen bedroeg 42,188 ton. De ‘Redbad’ zal in ieder geval flink langer zijn. Dat zou bij deze breedte net. De naam herinnert aan de Friese koning Redbad of Radboud, die in de strijd tegen Frankische vorsten het onderspit dolf.
Het skûtsje
De gele kleur die het skûtsje eerder had is niet toegestaan en werd daarom weggewerkt onder een bijzondere kleur groen.
142
In 1919 kwam het schip in het bezit van Tjalling Hommeszn. de Jong. Zestien jaar later werd er in Gorredijk op de helling van Van der Werff een nieuwe roef op geplaatst, zodat voortaan de schipper rechtop kon staan. Deze roef was daardoor iets hoger dan gewoonlijk.
In 1949 werd dit skûtsje als zoveel andere uit de vrachtvaart gehaald, om ongeveer drie jaar in Sneek dienst te doen als woonschip. In 1952 is het verkocht aan Anne Koenen, die er nog lading mee vervoerde. Waarschijnlijk was dit geen succes, want in of kort na 1953 werd het skûtsje al weer verkocht aan de familie Walstra. Deze gebruikte het als woon- en negotieschip. Tjitze had drie bijnamen, namelijk ‘Dubbelblank’, ‘Fidel Castro’ en ‘ Worms’. Het eerste zal te maken hebben gehad met zijn tint, het tweede met zijn baard en het derde met de kwaliteit van zijn negotie, waaronder blokken en ander spul. Voor het wedstrijdzeilen in 1961 was de betimmering voor in de kop voor een groot deel verwijderd en het gewicht van de mast gehaald. Dit had tot gevolg dat het schip het water aan de kont slecht los wou laten en er geen gang meer in te krijgen was. Door de wind wilde ze ook al nauwelijks meer, koers houden moet een crime zijn geweest.
Op 2 juli 2016 werd het schip feestelijk gedoopt in Workum, het dorp waar het voor zal strijden.
Gerestaureerd Bij cascobouwer Hofman in Workum is de opbouw verwijderd om een restauratie mogelijk te maken. Het schip leek daardoor even op het skûtsje ‘Drie Gebroeders’, waarmee Tjitze Walstra in 1961 laatste werd bij de SKS. Nu is het langer en veel mooier gelakt dan het haveloze vaartuig waarmee de Lemster schipper toen meedeed. Zijn schipper was indertijd Fernand Deinum. Walstra’s optreden was zo desastreus dat de SKS hem verdere deelname ontzegde. Niet alleen zijn schip was haveloos, ook zijn vaargedrag leek nergens op. Dat is met Wietse Bandstra anders. Deze neef van Jilles zeilde van 2013 tot 2015 met de ‘Singelier’ [S 643 N]. Hij behoort tot de jonge garde bij de IFKS, die de afgelopen jaren intensief betrokken was bij de opleiding van een nieuwe generatie skûtsjeschippers en –bemanningen. Zelf is hij op z’n minst een verdienstelijk zeiler en dit schip is een aanwinst voor de vloot. De ‘Redbad’ streed in 2016 voor het eerst mee in de B-klasse van de IFKS. Een verdienstelijke negende plaats was het resultaat, met als mooiste de 3e plaats op maandag 15 augustus in Stavoren.
De 'Redbad' kwam voor het eerst in de wedstrijd tijdens Skûtsjesilen Langwar 2016. Het zeil werd geleend van de 'Zes Gebroeders' [L 814 N] van Makkum.
143
‘IT DOARP EASTERMAR’
VIJF GEBROEDERS, US BEGJIN ATE TJIBBELES VAN DER WERFF, ‘WELGELEGEN’ LEEUWARDEN, 1911
Een professionele aanpak past bij ‘It Doarp Eastermar’ en de schipper Geale Tadema. Jaar in jaar uit behoort hij tot de smaakmakers in de hoogste klasse van de IFKS. Vaak zit hij vlak tegen de top aan, op zich een prestatie. Direct in zijn eerste jaar werd Geale Tadema tweede in de C-klasse. Promotie naar de B-klasse was afgedwongen, en ook daar werd Eastermar tweede. Er volgde wederom promotie, daarna degradatie, en opnieuw promotie. Derde was het skûtsje met het zeilteken Ea in 2013, daarvoor en daarna vierde. Daarnaast is Tadema een zeer gemotiveerd aanvoerder van een team dat het skûtsje ook in de winter bij Eastermarders onder de aandacht brengt. Mede dankzij de aanwezigheid van dit schip in Eastermar wordt er al jaren met, toegegeven, wisselend succes gehardzeild op de Burgumermar. De skûtsjehistorie met roemruchte vertegenwoordigers als Berend Boom (‘de Zwaluw’) en de Sytema’s (‘De Jonge Jan’) is ook nieuw leven ingeblazen. Ten bewijze daarvan staat vlak bij de
Opdrachtgever: Inne Winia, Sneek Registratienummer: L 1283 N / L 2139 N / G 6951 N Huidige eigenaar: Fam. Tadema, Kootstertille Schipper: Geale Tadema Lengte over de stevens: 19,69 Breedte:3,84 Holte: 1,23 Tonnage: 50 Gebruik: Wedstrijd/charter
Jetse Higing en Jeltje Vermaning waren de eerste bewoners van de woonschepenhaven aan de Jelsumervaart. Zij noemden hun ark ‘Us Begjin’ en bleven er tot 2005 in wonen. weg naar de waterkant, waar vroeger de brug lag, een monumentje. En waar maak je het nog mee dat een heel dorp vlagt als zijn skûtsje wint? Hier dus. Dat is geen wonder, want vele jaren was Eastermar, net als Rottevalle, een
echt schippersdorp. Vlakbij vormden de Leyen en de Lits korte wegen naar andere locaties aan het water. Het Prinses Margrietkanaal loopt sinds 1951 dwars door het Bergumermeer, en daarvoor sloot de Wijde Ee van Suawoude-Garijp hier aan op de vaarweg naar Groningen en een andere, de Zwemmer, naar het noorden, de Lauwerszee. In de omgeving werd in het verleden veen in turf omgezet en later nat polderland in goede boerengrond. Daar waren skûtsjes bij nodig, om turven af te voeren en terpmodder voor de bemesting te brengen. Voor de Tadema’s waren Delmer Los en daarvoor Willem Timmer nog even eigenaar van het schip dat een half mensenleven als onderbouw van een woning heeft gediend. Jitse Higing en Trijntje Vermaning woonden erin van 1970 tot 2005. Ze noemden hun onderkomen toepasselijk ‘Us Bigjin’. Dat had meerdere betekenissen; hun schip was de eerste woonark in de nieuwe woonschepenhaven aan de Jelsumervaart. De sleepboot had nog de nodige moeite om na dit arkje nog acht woonschepen vanuit het Bisschopsrak door de modder naar de Jelsumervaart te trekken. Het was de bekende arkenbouwer Spruyt in Heerenveen (failliet gegaan en onder andere naam voortgezet in 2015) die dit woonschip aan de familie Higing leverde.
Zeiler met schuld Delmer Los kocht de woonark in 2006, maar verkocht deze direct door aan de familie Tadema in Eastermar, die er een wedstrijdskûtsje van wilden maken.
144
Inne Winia uit Sneek, ook wel Enne en Wynia of Wijnia geschreven, liet in 1905 bij Jan en Gerrit Barkmeijer in
In 2007 werd de romp van de ombouw ontdaan. Een half jaar later maakte Geale Tadema zijn debuut als wedstrijdschipper bij de IFKS. Hij zou in twee jaar tijd doorstromen van de C-klasse naar de grote A. zijn woonplaats een scheepje bouwen dat hij ‘Vijf Gebroeders’ noemde. Althans, die naam komen we tegen, maar enige voorzichtigheid is wel geboden, want er zijn meerdere Winia’s en Wynia’s in de burgerlijke stand te vinden, op verschillende plaatsen geboren. En bij schippers weet je het wat dit betreft nooit. Onze Winia werd in 1860 als Wynia in Boornzwaag geboren als zoon van Sybren. Hij trouwde in 1883 met Fokje de Boer. En toen die overleden was, ging hij in 1902 een nieuw huwelijk aan met de 46-jarige Trijntje Aukes
Hoekstra. Die staat in 1922 als eigenares van de ‘Vijf Gebroeders’ te boek, na het overlijden van haar echtgenoot. Kennelijk kon Winia het tweede schip dat hij binnen zeven jaar na zijn eerste in Leeuwarden liet bouwen, niet zelf betalen. Want hij staat vermeld als debiteur in 1912 bij de Veenkoloniale Bank voor Hypotheek en Scheepsverband. In 1924 wordt hij voor weer een nieuwe lening van 1200 gulden voor een ‘scheepsverband’ vermeld als schuldenaar van de Coöperatieve Spaar- en Voorschotbank der Vereeni-
Allemaal actie, van helmhout tot uitkijk, dat typeert de strijd.Tijdens de Slach om Heech in 2016.
ging Boaz te Bolsward. Hardzeilen kon hij ook, tenminste als we aannemen dat Gosse Blom zijn voornaam, afgekort als I., ten onrechte als Ids heeft opgeschreven. Want die zien we met een schip ‘Vijf Gebroeders’ als winnaar van een tweede prijs op 22 augustus 1906. Vijfde werd hij in 1908, derde in 1910. In Grouw won hij in 1908 twee keer een vierde prijs. In Lemmer won hij in 1910 een derde prijs, vijf gulden. Dat was net genoeg om de vertering te betalen. Inne Winia stierf op 1 april 1922, waarna zijn weduwe Trijnje Aukes als 66-jarige het schip in eigendom kreeg. Zij verkocht het aan Taeke Harkema uit Harlingen, die het in oktober 1933 als zijn eigendom liet registreren. Het is tien jaar later nog eens gemeten, wat in de oorlogstijd niet ongebruikelijk was als je vergunning moest hebben om te blijven varen. Want de bezetter probeerde de wat onoverzichtelijke transportactiviteiten overzichtelijker te maken, ook vanwege het brandstofgebruik dat ermee verbonden was. Een tijdje is het schip van de radar geweest, maar als Spruyt het in handen krijgt, komt het letterlijk weer in beeld. Een kast op het drijvende casco en je hebt weer een mooi stabiel schip. Het slaapt er heerlijk als je gewend bent aan de lichte schommeling van zo’n vaartuig.
15 augustus 2016 Op het IJsselmeer bij Stavoren was Geale Tadema verwikkeld in een strijd met Sikke Heerschop. Uiteindelijk zou Heerschop langszij komen en nog voor Tadema finishen.
145
‘D’HALVE MAEN’, DRACHTEN
OP HOOP VAN ZEGEN, NOOIT GEDACHT, SYLNOCHT, LJOUWERTER SKÛTSJE, LYTSE SIPKE, WOESTE OANE WERF: GEBRS. ROORDA, DE PIIP, DRACHTEN, 1912
Siete Meeter als fokkenist, vlak voordat het tot een breuk kwam met broer Lodewijk. Let op de details: geoliede, niet gelakte, dubbelschijfs blokken, ‘ouderwets’ touw, geen handschoenen om het eelt te beschermen. Foto collectie Eildert S. Meeter.
Weinig schepen bij de IFKS en SKS hebben zo’n bewogen wedstrijdgeschiedenis als het skûtsje van d’Halve Maen. Het is sinds 2000 eigendom van de Stichting Vrienden van skûtsje d’Halve Maen en boeier de Albatros. Deze eigenares wordt nog steeds aangeduid als ‘Philips’, Philips Drachten wel te verstaan.
D’Halve Maen is daarvoor eigendom geweest van illustere figuren en instellingen als Melis Walsweer, Siete Meeter, het Ljouwerter Skûtsje, Frits de Vries, Max en Chris Schweigmann en Jitze Grondsma (als mede-eigenaar). De laatste bracht het skûtsje naar de top van de IFKS en verkocht het toen aan de Philipsstichting. Maar het begon zijn bestaan als vrachtschip van Anne Jacobs Epema, die het waarschijnlijk in huurkoop had van zijn schoonvader Harke Fokkes van der Meulen. Die staat formeel te boek als opdrachtgever tot de meting van het schip van 16,74 x 3,50m, met een holte die volgens de meetbrief werd vastgesteld op 1,04m, maar waarschijnlijk 1,12m is geweest. Die maat wordt namelijk vandaag de dag ook nog gehanteerd voor de afstand tussen het vlak en de denkbeeldige lijn tussen de uiteinden van het dek (onderkant).
Stichting d’Halve Maen In 1959 kreeg de personeelsvereniging van de Philipsvestiging in Drachten honderdduizend dollar van Philips USA bij het bereiken van een mijlpaal in de afzet van scheerapparaten. Het bestuur besloot daar, met goedvinden van de directie, een skûtsje van te kopen. Dat werd zonder problemen toegelaten tot de SKS. De naam en het zeilteken halve maan was afgeleid van het VOC-schip dat in 1609 onder de Engelse kapitein
De opgeknapte romp met de stroomlijnroef, die door de SKS niet werd goedgekeurd.
146
Registratienummer: L 1290 N / G 4919 N Eigenaar: Stichting Vrienden van Skûtsje d’Halve Maen en Boeier ‘Albatros’ Schipper: Berend Mink te Grou Lengte over dek: 19,50 Breedte: 3,52 Holte: 1,12 Tonnage: 36 Gebruik: Wedstrijd / Charter
De ‘Sylnocht’ klaar voor de reis, met bij het achterschip Siete Meeter die met de haspel stroom aanvoert, voor herstelwerkzaamheden waarschijnlijk. De zwaarden zien er niet best uit en de roef is van een gestroomlijnd fantasiemodel. Beide zullen het niet lang uithouden. De mast ook niet trouwens. Foto collectie Eildert S. Meeter. Henry Hudson afmeerde bij een wal waar later Nieuw Amsterdam, het latere New York zou ontstaan. Hij was op weg gestuurd om via Nova Zembla een route westwaarts naar Indië te vinden, maar koos voor een eigen, veiliger koers. De eerste schipper van het met Philipsmedewerkers bemande skûtsje d’Halve Maen, een in 1923 gebouwde Buitenstvallaatster [L 1579 N], was Douwe Tjerkstra. Hij werd tweede in 1960 en vierde in 1961. In 1963 werd hij vervangen door Teake Lammerts Brouwer, de broer van de latere Heerenveenschipper Tjitte L. Brouwer en zwager van Ulbe Zwaga. Hij zeilde meestal achteraan, maar profiteerde in 1973 van windstille dagen door achter Jan van Akker en Lodewijk Meeter derde te worden. Dat jaar won hij drie wedstrijden.
Berend Mink in actie.
Als 'Woeste Oane' met schipper Jitze Grondsma in actie tijdens de IFKS in 1995. De huidige d’Halve Maen is het vierde skûtsje van deze commissie. Jitze Johanneszn. Mink werd in 2007 schipper na het vertrek van Jitze Grondsma. Hij werd tot veler verrassing derde in 2007, ondanks een lelijke aanvaring die door Leeuwarden bij De Veenhoop was veroorzaakt, en een bij Lemmer verloren protest na een massale aanvaring waar hij als buitenst liggende schipper bij betrokken raakte. Zijn opvolger Jacob Aleszn. Zwerver werd in 2010 dertiende, waarna Berend Johanneszn. Mink, in 2000 en 2001 kampioen op Grou, zijn opvolger werd. Onder hem werd het schip met nog 17 cm. verlengd. Die investering rendeerde tot nog toe niet echt, al was d’Halve Maen er een paar keer goed bij.
Het skûtsje Siete Eildertszn. Meeter uit Leeuwarden kocht in 1961 met de steun van Johannes Fransbergen en scheepsmakelaar Appie Hagewoud de oude ‘Op Hoop van Zegen’ alias ‘Nooit Gedacht’ als onderbouw van een woonschip in Zwolle. Zijn vader Eildert zou er, verklaarde die later, ook nog fors in geïnvesteerd hebben. Samen met familieleden onder wie deze Eildert senior en zijn gelijknamige zoon knapte hij het schip eigenhandig op. Zo zette hij er een nieuwe gestroomlijnde roef zonder poortjes en schuiven op, wat later niet meer mocht van de SKS. Ook andere ingrijpende vernieuwingen voerde hij door, maar meer dan vijfde plaats zat er in 1962 niet in. Siete was eerder boos van de ‘Friesland’ [L 1944 N] van broer Lodewijk gestapt,
met wie hij steeds meer wrijving kreeg. Dit jaar werd Siete door zo vele tegenslagen getroffen, dat hij de kosten van deelname aan de SKS niet goed kon opbrengen. Daarom verkocht hij zijn schip aan de pas opgerichte Kommisje Ljouwert. Die zette hem in 1965 als schipper af ten gunste van Sietse Tjitteszoon Brouwer. Deze liefhebber, die in 1953 grote offers had gebracht om het SKS-skûtsjesilen te redden, werd in 1971 vervangen door Albert van Akker. Hij kon als binnenschipper de kosten van wedstrijden en training niet dragen. Omdat goede resultaten uitbleven, verruilde de Leeuwarder commissie het skûtsje in 1979 met de iets kleinere ‘Nieuwe Zorg’ van bemanningslid Frits de Vries. Voor een groter schip dat Van Akker en zijn zoon Tjitte liever hadden aangeschaft, had Leeuwarden het geld niet. Frits de Vries verkocht het schip in 1988 aan Max en Chris Schweigmann, die het als ‘Woeste Oanne’ bij de IFKS inschreven. Max maakte drie jaar daarop als medeëigenaar plaats voor een conglomeraat met Riemer Riemersma, Gerrit Rottiné, Evert de Jong en Jitze Grondsma. De laatste vooral was intensief betrokken bij een intensieve restauratie en verlenging in 1995 van 16,82 x 3,50m naar 18,79 x 3,52m. In 2000, bij de overdracht aan de Drachtster commissie, werd het skûtsje verlengd naar 19,97 x 3,52m. Grondsma werd IFKS-kampioen in 1994 en 1995 en tweede in 1996. In 2000, vlak voor de overgang naar de SKS, werd hij nog tweede achter Jacob Huisman. Bij de SKS zeilde Grondsma hetzelfde skûtsje naar het linker rijtje, vijfde en vooral zesde. Dat was ongeveer te vergelijken met de prestaties van Pieter Janszoon Brouwer met de vorige d’Halve Maen. Jitze sloot af met een 4e plek voor Philips in 2006.
147
‘GALAMADAMMEN’, G’DAMMEN/KOUDUM EMANUEL, OERAL THÚS HAIKE PIETERS VAN DER WERFF, LANGEWYK DRACHTEN, 1912
Omdat Michael Boxum moest werken in Hotel Galamadammen, stond Frans Davelaar bij Sail Amsterdam aan het helmhout. Tijdens de drie wedstrijden die daar op 20, 21 en 22 augustus 2015 met acht deelnemers werden gehouden, bevestigde hij de indruk die eerde tijdens de IFKS was opgeroepen.
bekende naam sinds een straat in het Rienplan naar deze verzetsman is vernoemd. Van Foke naar Foeke is maar een kleine stap. Hetzelfde geldt voor de meisjesnamen Fokeltsje en Fogeltsje. We komen bij de familie Van der Kuip in de twintigste eeuw trouwens nog een Foke en een Fooke tegen. Fokke Rienks van der Kuip uit Oostermeer was geboren in 1874 en in 1905 getrouwd met Wytske Horsting. Dat jaar tekende hij op 17 juli met de plaatselijke scheepsbouwer en leeftijdsgenoot Popke Sapes Boorsma een zevenjarig huurcontract voor een houten roefschip ‘Emanuel’. De jaarlijkse huur bedroeg 120 gulden. Het kwam vrijwel niet voor dat Boorsma een schip verhuurde. Maar in die tijd kwamen er nogal wat ‘halfsleten’ binnenschepen op de markt, van schippers die overstapten op ijzer, of van werfbazen die inruil moesten accepteren. Boorsma kocht in 1905 een huis voor 823 gulden. Bijna twintig jaar later verkocht hij percelen grond voor meer dan tienduizend gulden. Van der Kuip had bij de Eastermarder scheepsbouwer misschien een
Opdrachtgever: Fokke van der Kuip, Eastermar. Registratienummer: L 1309 N / L 1870 N Eigenaar: Michael Boxum, Marten Heins en Frans Davelaar (de Stichting tot behoud van Skûtsje Galamadammen). Schipper: Simon van der Lingen Lengte over stevens: 19,40 Breedte: 3,60 Holte: 1,12 Tonnage: 44 Gebruik: Wedstrijd / Charter streepje voor omdat hij als rechtzinnig christen wel voorging in de Gereformeerde Kerk. Toch bleven hij en zijn kinderen betrokken bij de schipperij. Toen het contract met de oude ‘Emanuel’ uitgediend was, liet hij bij Haike Pieters van der Werff een groot schip van 16,92 x 3,50 x 1,12 bouwen. Het gezin Van der Kuip telde toen naast heit en mem vier kinderen. Het schip werd verlengd tot 19,40m en in 1932 gemeten voor Van der Kuip.
Beperkte successen Jelle Boorsma uit Eernewoude zeilde met dit schip in 1927 en ’28 een wedstrijd voor eigen publiek. Hij, ver-
Dit skûtsje Galamadammen kan, mits goed gezeild, wel meedoen. Maar het kan ook hopeloos in de achterhoede ronddobberen. De eerste eigenaar Fokke Rienks van der Kuip uit Oostermeer had in zijn vroomheid in 1912 niet kunnen bevroeden dat er ruim een eeuw later met zijn skûtsje op zondag gezeild zou worden. Hij liet het bij Haike Pieters van der Werff op de Langewyk in Drachten bouwen en gaf er de bijbelse naam Immanuël aan, ‘God (zij of is) met Ons’.
Eerst huur, dan koop Fokke Rienks van der Kuip uit Oostermeer was een zoon van Rienk Fokes van der Kuip. Dat patroniem hoeft niet een schrijffout van de ambtenaar te zijn. Fokelinus (van der Wal) is in Lemsterland en wijde omgeving een
148
De 'Galamadammen' en de 'Gerrit de Vries' gaan samen de strijd aan tijdens de Slach om Heech 2016.
Simon van der Lingen was al een aantal jaren schipper in de praktijk, maar sinds 2016 ook op papier.Tijdens de Slach om Heech 2016 zeilden ze een paar puike wedstrijden. noemd naar de Earnewâldster Jelle Kleinhuis, werd beide jaren als laatste (4 en 5) genoteerd in de overzichten van Gosse Blom.Waarschijnlijk heeft hij alleen in 1928 met zijn vierde plaats een prijs verdiend, van vijf gulden. In 1929 ging in Earnewâld de wedstrijd niet door vanwege de droogte. Er kon toen over de Sânemar, met de hoge Gravinnewei onder water, niet gezeild worden. Auke van der Heide uit Leeuwarden was de volgende eigenaar. Hij gaf het schip de naam ‘Oeral Thús’. Hij zeilde er in 1944 mee in de ‘oorlogswedstrijd’ van Lyts Frisia van Grouw. In de B-klasse bereikte hij één klassementsnotering, met een achtste plaats. In 1945 deed hij bij de SKS twee keer mee in de B-klasse. Hij werd twee keer laatste, bij Grouw (7 deelnemers) en bij Sneek (4). Van der Heide was geen hardzeiler, hij moest het van de lading
hebben. Daarom kocht hij er een opdrukker bij, waarmee hij op windstille dagen gewoon kon blijven varen. Betrekkelijk laat kwam deze ‘Emanuël’ of ‘Oeral Thús’ bij de sportieve vloot van de IFKS. Dat was in 2000, toen meervoudig IFKS-kampioen Jacob Huisman (‘Ut ‘e Striid’) [L 1969 N]eigenaar was geworden. Hij, ooit de jongste schipper en een vermogend man geworden door de relatievaart, liet er in 2000 en 2001 Koos Lamme mee zeilen. Daarna kwam Jan Koopmans uit Workum (2003) en in 2005 de veteraan Kees Meter uit Grou. Lamme werd derde en zesde in de klasse B2. Jan Koopmans werd 14e (van de 17) in de B-klasse. Ook Kees Meter kwam in de C-klasse tot een vierde plaats. Dat kon Michael Boxum, die in 2009 schipper werd, niet verbeteren. Ook hij bivakkeerde jarenlang in de achter-
hoede. Maar in 2014 en 2015 werkte hij zich naar voren in de C-klasse, naar een zevende plek. Op de Tsjûkemar bij Echtenerbrug zeilde hij zich voor het eerst in de prijzen: tweede. Simon van der Lingen, die sinds 2016 officieel de schipper is van dit skût sje, zeilde op Echtenerbrug opnieuw naar de tweede plaats. Ook tijdens de Slach om Heech in 2016 zeilde hij een paar puike wedstrijden. Dat biedt perspectief voor de toekomst. Een verklaring voor de geringe sportieve successen kan zijn dat de ‘Galamadammen’ nooit helemaal gestript of tot schroot vervallen is geweest. Maar het huidige drietal eigenaren is vast van plan om er behalve een mooi symbool voor het Hotel-Restaurant aan het Aquaduct onder Koudum ook een soms winnend schip van te maken.
Auke vd Heide met de ‘Oeral Thús’ begin vorige eeuw tijdens één van de wedstrijden van het Skûtsjesilen. Foto ingezonden door Auke de Boer.
149
'TWEE GEBROEDERS', DRACHTEN GEBRS. ROORDA, BOUKE BERENDS ROORDA, DE PIIP, DRACHTEN,1912 Opdrachtgever:Tjalling Tjibbes van der Veen, Drachten. Registratienummer: L 1318 N / L 2231 N Eigenaar: Stichting Drachtster Skûtsje Schipper: Jeroen Pietersma Lengte over dek: 19,34 Breedte: 3,54 Holte: 1,16 Tonnage: 44 Gebruik: Wedstrijd / Charter
Tijdens de SKS-wedstrijd van 2015 in Woudsend waren de omstandigheden zwaar.
Schipper in 2016 is Jeroen Pietersma, meubelmaker van beroep. Hij is een zoon van Benny Pietersma en Neeltje PietersmaVan Akker.
Jeroen geldt in skûtsjekringen als een scherpe denker met een lenige geest, maar hij weet dat hij als aanvoerder van een bemanningsteam nog heel wat kan leren.
Net als broer Gerhard is hij een kleinzoon van de overleden oud-schipper van Leeuwarden, Albert van Akker. Die werd op 69-jarige leeftijd door zijn Leeuwarder commissie bedankt voor zijn vele werk. Hij zeilde toen meestal achteraan met het kleine Ljouwerter Skûtsje. Als opvolger wenste hij Jeroens latere schoonvader ‘lytse’ Ale Johanneszoon Zwerver, maar het werd op voorspraak van bemanningslid Frits de Vries de niet onomstreden Rienk Ulbeszoon Zwaga. Jeroen, net als zijn broer Gerhard jarenlang trouw bemanningslid bij Douwe Jappieszoon Visser op de Sneker Pan, maakte van nabij mee hoe zijn vader Benny werd afgedankt als bemanningslid. Hem overkwam hetzelfde nadat hij in 2009 schipper was geworden op Langweer. Hij werd daar opgevolgd door de ook al voortijdig vertrokken Ulbe Brandsma. Dat leidde niet tot succes. In 2014 werd hij schipper op Drachten. Jeroens beste prestatie met het Drachtster Skûtsje was een overwinning bij Stavoren in 2014 en bij Grou in 2016.
De Kommisje Drachten
150
Uit liefde voor de skûtsjesport, die ze voor ondergang wilden behoeden, kochten de Drachtster accountants Akko van der Veen en Jaap van der Woude in 1954 het skûtsje ‘Twee Gebroeders’ van Tjalling Tjibbes van der Veen. Die was een zoon van Tjibbe en Aukjen Pietersma. In 1896 trouwde hij met Gelske Gerrits Wester uit Eernewoude. Aldert Hattums Hoekstra van Eernewoude zeilde in 1952 op zijn schip. Ook de nieuwe eigenaren lieten de ervaren Aldert Hoekstra zeilen. Hij hield zich aan de ongeschreven regels en had een hekel aan ‘flappen’. Dat veranderde niet na het vertrek van Van der Woude naar Canada, toen Van der Veen feitelijk verantwoordelijk werd voor de exploitatie. Het honorarium van de schipper was niet de hoogste kostenpost, want dat bleef beperkt tot een doos sigaren en een fles jenever, naast vergoeding van de kosten.
Aldert bleef schipper tot na het seizoen 1967. Zoon Hattum volgde hem op. Met een bemanning met veel familieleden boekte hij slechts af en toe een aansprekend resultaat. Dat kwam ook doordat Van der Veen de voorkeur gaf aan originaliteit boven verbetering van de snelheid. Ouderen herinneren zich nog Hattums geknauw op zijn losse kunstgebit, zijn alpinomutsje en zijn vriendelijke omgangsvormen. Een held was hij als het hard waaide, bij windstil weer brak hij een record in Lemmer door tot half zeven in de stiltes door te zeilen. De Drachtster accountant Van der Veen speelde nog een hoofdrol bij het terughalen van het SKS-bestuur in 1977, dat vanwege rumoer rond een opgelegde tuigagebeperking na beledigingen van de gebroeders Lodewijk en Siete Meeter plotseling was afgetreden. Akko van der Veen bemiddelde. Toen de kosten na 1977 de pan uit rezen, interesseerde de eigenaar andere sponsoren voor het skûtsje. In 1982 bracht hij het onder in een stichting. Hattums broer Wiemer Hoekstra werd in 1989 schipper, een functie die hij in 1994 overdroeg aan oomzegger Anne Hattums Hoekstra. Toen deze in 1998 voor de derde keer op rij veertiende en laatste in het
In 1979 haalde Hattum Hoekstra een derde plaats bij Lemmer. Foto: Ger Dijs klassement was geworden, koos het bestuur van de Stichting Drachtster Skûtsje voor een meer op sport gerichte aanpak. De wedstrijdzeiler Johannes Joopzn. Mink werd ingehuurd als schipper. Hij werd in 1999 elfde. Frans Huitema, schipper in 2000 en 2001, werd dertiende en veertiende. Pas met Douwe A. Visser in 2002 trok Drachten de lijn van sportivisering door. Het skûtsje werd verlengd tot 19,34m en van een goede tuigage voorzien. Visser, ook opgeleid op de Sneker Pan, werd achtste in 2002 en derde in 2003. In 2004 werd hij vijfde, waarna hij overstapte naar de ‘Doarp Grou’, waarmee hij in 2005 kampioen werd. Albert Jzn. Visser volgde hem op. Zijn prestaties vielen tegen. Het begin was matig (tiende), maar in 2013, zijn laatste jaar, vocht hij zich naar een vierde plaats. Na zijn overstap naar Lemmer in 2014 volgde met Jeroen Pietersma de terugval: 12de in 2014 en 13de in 2015.
zijn zonen. Het werd 18,53m lang en 3,58m breed, laadvermogen 38 ton. Het schip was wat hoog van kop en aan de smalle kant, geschikt voor het vervoer van modder op nauw water en, naar spoedig zou blijken, zeer solide en stabiel. Zoon Tjalling Tjibbes van der Veen deed voor het eerst in een officiële wedstrijd mee bij het zogenaamde Notariszeilen op zaterdag 2 juli 1927 in Grou. Hij won er de derde prijs, vijftig gulden, wat in die tijd een knap maandloon was. Twee jaar later deden veertien hardzeilers mee aan het eerste hardzeilen voor vracht- en beurtschepen van de nieuw opge-
richte Kommisje Skûtsjesilen Grouw op 7 september 1929. Van der Veen werd met de ‘Twee Gebroeders’ tweede en won zestig gulden. Daarna was Van der Veen geregeld bij de prijswinnaars in Grouw. Hoewel dat altijd een fiks bedrag opleverde, liet de Drachtster schipper zich zelden ergens anders zien. Tegen Ulbe Zwaga, Lucas Kool, Sytse Jiskes Sytema en Lammert en Pieter Brouwer kon hij niet op met zijn lichtelijk overtuigde schip, dat met een rechte of Drentse gaffel voer. In 1931 werd T.T. van der Veen eerste op eigen water bij De Veenhoop, waarmee hij de prijs van veertig gulden in de wacht sleepte, vóór S.J. Sytema. Het jaar daarna was het net andersom en werd Sytema (met stuurman Kees Haarsma) eerste en Van der Veen tweede. Na de oprichting van de SKS in 1945 zeilde Tjalling Tjibbes meestal in de A-klasse, waar hij in 1946 de derde prijs won. In Eernewoude won hij in 1932 de premie (waarschijnlijk 20 gulden), achter Lammert en Pieter Brouwer. In 1944 viel hij hier, in kansrijke positie liggend, uit met averij. Deze wedstrijd is kostelijk beschreven door H.C. van Dockum, en er zijn foto’s van. Het skûtsje is sindsdien in de lengte veranderd, veel lichter gemaakt en van een nieuwe bemanning en schippers voorzien. Je kunt er een wedstrijd mee winnen, is gebleken, maar dan moet je over bijzondere gaven beschikken. Benieuwd of Pietersma de tijd krijgt om die te ontwikkelen.
Het skûtsje De ervaren wedstrijdzeiler Tjibbe van der Veen uit Drachten liet bij de plaatselijke werf van de Gebroeders Roorda in het zeer droge en warme jaar 1912 een nieuw schip in ijzer bouwen ter vervanging van zijn snelle houten skûtsje. Dit werd de ‘Twee Gebroeders’, genoemd naar
Jeroen Pietersma zeilde in 2016 een uitstekend kampioenschap en werd vijfde in het eindklassement.
151
‘ALE’, HEEG
ALE, ABRAHAM’S SCHOOT, STÊD SLEAT HAIKE PIETERS VAN DER WERFF, LANGEWIJK, DRACHTEN, 1913 De ‘Ale’ is in opdracht van Wouter Baukes Pietersma (1853-1930) gebouwd op de werf aan de Langewijk in Drachten van Haike Pieters Van der Werff. Hij was een zwager van de beroemde scheepsbouwer Berend Tjeerds Roorda van de Piipster Werf. In 1879 trouwde deze jonge schipper met de toen 19-jarige Gaitske de Haan uit Boornbergum. Hun zoon Ale werd in 1898 geboren, maar het is de vraag of het schip naar hem genoemd is. ‘Negen Gebroeders’ had dan meer voor de hand gelegen.
Wouter Pietersma boomt zijn skûtsje door de Drachtstervaart vlak voor de demping in 1963 foto: uit fotoarchief van Hilbrand de Vries
De gehele opbouw werd verwijderd in oktober 2003 aan de kade in Sloten foto: uit fotoarchief van Hilbrand de Vries
In januari 2004 bij de Sneker Waterpoort op weg naar Uitwellingerga foto: uit fotoarchief van Hilbrand de Vries
152
Omdat het laadvermogen van 37,915 ton de nieuwe eigenaar kennelijk te klein was, liet Wouter Baukes het schip kort achter elkaar twee keer meten: op 24 mei en op 7 augustus 1913. Door verhoging van de den zal de tweede keer het laadvermogen ruim 2,35 ton hoger zijn gemeten. Kort na zijn overlijden op 7 januari 1930 ging het schip over naar zijn achtste zoon Wouter Wouters Pietersma (1896-1975), die getrouwd was met Harmke van der Heide (19011974). Tot begin jaren zestig verdienden die er de sobere kost mee, met een opdrukker voor de voortstuwing. Tussen 1945 en 1951 zeilde Wouter Pietersma jr. mee bij de SKS met geregeld een prijs in de B-klasse, toen die er in 1945-’47 nog was. In 1948 werd hij derde in het klassement, in 1950 tweede achter Ulbe Zwaga. In 1951 was hij weer derde. Op 8 juni 1961 kwam het schip in handen van de taxateur Jan Geeuwke Sijtzema in Drachten, maar daarna begon een groot avontuur. H.J. Dammers uit Purrey (GB) liet zich op
Opdrachtgever: Wouter Baukes Pietersma, Drachten Registratienummer: L 1328 N / L 2169 N Eigenaar: Ron Syperda, Gaastmeer Schipper: Ron Syperda Lengte: 20,58 Breedte: 3,62 Holte: 1,15 Tonnage: 42 Gebruik: Wedstrijd / Charter 17 september 1964 als eigenaar registreren en de ‘Ale’ tot jacht verbouwen. Het ontwerp, met twee masten en een lange (recreatie)roef, was van Dick Boon van Vripack Yachting in Sneek. Het schip kreeg als nieuwe naam Abrahams’ Schoot. Op 11 december 1984 kwam het jacht op naam van Kees de Korver, schoonzoon van Dammers. In oktober 2003 kocht Hilbrand de Vries uit Sloten het schip. Hij, sinds 1985 bij de IFKS zeilend met het Croles-skûtsje ‘Stêd Sleat’, maakte van het aftandse pleziervaartuig weer een wedstrijdskûtsje. Dat bracht hij in de plaats van het oude schip in de
Ron Syperda verlengde het schip naar 20,58m, maar kon niet voorkomen dat hij veertiende werd in de B-klasse. In 2016 zeilde in de C-klasse in de middenmoot. Foto's Tom Coehoorn. competitie, wat wel enige verbetering opleverde maar niet het gehoopte succes in de hoogste regionen. De oude ‘Stêd Sleat’ [S 352 N] is sinds 2007 in eigendom van Paul Fortuijn en Barend Gehner VOF uit Baarn en Lelystad. Zij gebruiken het voor de chartervaart met hun zeilvereniging ‘De Goede Verwachting’. Begin februari 2015 kocht de Gaasmeerder Ron Syperda, samen met enkele van zijn bemanningsleden, de ‘Stêd Sleat’. Syperda, zoon van recreatieondernemer en oud-schipper en werfbaas Peter, huurde eerder het tjalkachtige scheepje de ‘Jonge Blom’ [G 1345 N]. Dit was voorheen de ‘Waaksdom’ van Jan Heida, Lammert Zwaga en Kees Visser. Gerhard Pietersma (SKS Earnewâld) heeft daar nog als gastschipper op gestuurd. En in 2003 in de IFKS. Ron, die indertijd verkering had met dochter Djessica van Ulbe Rienks Zwaga, was een echte skûtsjeliefhebber, die stad en land heeft afgereisd om een knap schip te vinden. Hopelijk
lukt het met deze. Dat de mannen historisch besef hebben, blijkt wel uit het feit dat sindsdien het schip weer ‘Ale’ heet. Indirect wordt daarmee ook de vroegere wedstrijdschipper Ale Pietersma geëerd, van wie het verhaal gaat dat hij als een van de allereerste Friese schippers een opdrukker aanschafte voor de voortstuwing. Syperda verlengde het schip naar 20,58m. Na een redelijk goed begin van de IFKS Kampioenschappen, werd de in 2016 ‘Ale’ zevende in de C-klasse.
153
‘SWANNEBLOM’, EARNEWÂLD
DRIE GEBROEDERS JAN OEBELES VAN DER WERFF, BUITENSTVALLAAT, DRACHTEN, 1913 Opdrachtgever: Tjipke Postma, Veenwouden Registratienummer: L 1342 N / G 5054 N Huidige eigenaar: Age Veldboom, Earnewâld Schipper: Johan Dankert Lengte over de stevens: 16,74 Breedte: 3,53 Tonnage: 32 Gebruik: Wedstrijd / Charter
‘Schip en mensen heel houden is belangrijker dan een prijs winnen’, zei Age Veldboom bij het begin van zijn samenwerking met studenten van de studentenzeilvereniging ‘Mayday’ uit Groningen. Dat was in 2015, toen zijn schip ‘Swanneblom’ voor het eerst als studentenschip meedeed in de klasse a-klein van de IFKS.
Twee Earnewâldster skûtsjes uit de a-klein, ieder met een jonge schipper aan boord. De ‘Swanneblom’ wordt gevolgd door de ‘Engelina Smeltekop’ [L 1579 N].
154
Age is een enthousiast organisator, verteller, schaatser en schipper. Zijn in 1913 op Buitenstvallaat gebouwde schip ‘Swanneblom’ [L 1342 N] is een lichtgeel pronkje, dat vaak achter het Skûtsjemuseum in Earnewâld ligt. Age heeft er een bijzondere band mee, want het was sinds 1990 eigendom van zijn echtgenote Anna Hummel, die in 1998 op tragische wijze om het leven kwam. Dat gebeurde kort na de opening van het Skûtsjemuseum, waartoe Age het initiatief had genomen. Een jaar eerder was de ‘Swanneblom’ betrokken geraakt bij een aanvarinkje met ernstige gevolgen met de Dikke Otter, ook bij Earnewâld. Veldboom voer met de ‘Swanneblom’ in de kleine a-klasse en bij de Strontrace. De klasse van de kleine skûtsjes is in 1995 ingesteld op initiatief van hem, Kees Meter en Eelke Boersma. Het was eerst de klasse b-klein, en vanaf 1999 a-klein. Het was de bedoeling dat hier vooral originele, niet-verlengde skûtsjes in mee zouden doen. Dat is er ten dele uit gekomen. Sjoerd Kleinhuis won enkele jaren achtereen de IFKS-titel in deze klasse met schepen tot een lengte van 17,10m. Vanaf 2002 was Johan van der Meulen met de ‘Engelina Smel-
tekop’ meerdere keren winnaar . In 2004 won Age Veldboom zelf met een jonge, enthousiaste ploeg, die hem ervan overtuigde dat winnen ook wel eens belangrijker kon zijn dan meedoen, hoewel dat niet de Olympische gedachte is.
Schrijvende schipper en verteller De ‘Swanneblom’ is op de werf van Buitenstvallaat van Jan Oebeles van der Werff gebouwd voor Tjipke Postma (1866-1956) uit Veenwouden. Hij gebruikte het skûtsje van 16,81 bij 3,53m voornamelijk voor het vervoer van terpaarde en turf. Postma is vooral bekend geworden als schrijver van grappige stukjes en studieuze artikelen over diverse onderwerpen, waaronder de recente Friese schippersgeschiedenis. Hij schreef een aantal waardevolle artikelen in het tijdschrift ‘It Heitelân’. Hij vooral organiseerde Friese schippers vanaf 1912 in een federatief verband van lokale schippersbonden. Deze schippersfederatie gaf vanaf 1914 jarenlang een jaarlijkse Friesche Schippersalmanak uit, die Postma voor een groot deel zelf volschreef. De schippersfederatie drong bij de Friese provinciale overheid aan op uniformering van brug- en sluispersoneel, zodat het voor schippers duidelijk was dat ze met bevoegde personen te maken hadden. De schippers zelf maakten zich vanaf 1919 als zodanig kenbaar met een katoenen schipperspet (van o.a. Roosenstein uit Sneek) met een anker met Friese wimpel als embleem. Gemeenten werden, vaak in samenwerking met andere organisaties, met enig succes onder druk gezet om vaarwegen te verbeteren en een einde te maken aan onredelijk geachte heffingen. Postma verkocht, toen de tijden voor schippers minder werden, de ‘Swanneblom’ in 1924 aan G. Tigchelaar. Dit was waarschijnlijk de schipperszoon Gerrit Roelofs Tigchelaar (1899-1954) uit Harlingen, die eind december op 25-jarige leeftijd zou trouwen met schippersdochter Sietske Sjoerdsma uit Leeuwarden. Zij hielden het niet lang varend vol. Sjoerd Laagland uit Leeuwarden voer ermee van 1927 tot 1946. Het schip bleek toen bij meting in Vierverlaten 16,87m. Zo’n verschil van 6cm
Sinds 2015 zeilen de studenten van Mayday in Groningen op de ‘Swanneblom’. Age Veldboom fungeert als trainer en coach. of daaromtrent tussen twee metingen komen we vaker tegen; het ligt meestal aan de wijze van meten, namelijk in- of exclusief de vingerlingen. Via de familie Verwer in Meppel kwam het Friese skûtsje helemaal in Den Briel terecht, waarna Willem Rensink uit Katwijk er een ‘motorzeiltjalk’ van maakte, die bijna een meter langer was (17,77m). De naam was buiten Friesland ‘Drie Gebroeders’. Pieter Cornelis uit Huizen, eigenaar van 1978 tot 1989, zeilde ermee bij de IFKS in de jaren 1984-’85 en 1987-‘88. Hij boekte, na één jaar in de B-klasse, slechts matige resultaten met dit mooie schip. Veldboom, die in 1989 met de ‘Eureka’ bij de IFKS was begonnen, stuurde het skûtsje van zijn partner Anna vanaf 1995. Het heette toen weer ‘Swanneblom’ en werd geregeld ingezet bij relatievaarten van hun bedrijf Annage.
jonge bemanning deelname aan de uitputtingsslag die Strontrace heet en vanuit Workum over het IJsselmeer naar Warmond wordt gezeild (en gejaagd). Daarin boekte de ‘Swanneblom’ meerdere mooie uitslagen. De zege in 2010, met keiharde strijd in de nachtelijke uren, zal de deelnemers van toen wel altijd bijblijven. Na een tijdje rust is er nu dus een nieuwe bestemming voor de ‘Swanneblom’. Age heeft zijn bedrijf Annage wel van de hand gedaan, maar het schip van Anna wil hij niet kwijt. Daarom is het mooi dat nu de Studentenzeilvereniging Mayday uit Groningen ermee zeilt, al blijft het jammer dat de bemanning zo snel wisselt. Maar dat heb je met studenten. Gelukkig is een skûtsje een duurzamer artikel.
Strontrace Als wedstrijdschip deed de ‘Swanneblom’ het jaren achtereen uitstekend in de kleine IFKS-klasse met als hoogtepunt het kampioenschap in 2004. Maar zeker zo belangrijk was voor de
155
'SNEKER PAN', SNEEK
DRIE GEBROEDERS, RISICO BOUKE BERENDS ROORDA, DE PIIP, DRACHTEN, 1913 De winnaar van de meeste SKS-kampioenschappen in de afgelopen 25 jaar was Douwe Jzn. Visser met de Sneker Pan. Hij hoort vrijwel altijd bij de beste drie. Alleen in 2015 was het in de war. Sneek werd zesde. Het nieuwe Molenaartuig moest wennen, zei de schipper. In 2016 zocht hij halverwege het kampioenschap het oude tuig van De Vries weer op en werd kampioen. De ‘Drie Gebroeders’ werd kort na 1910 in een serie van vier snelle schepen gebouwd nadat de Gebroeders Roorda de werf aan de Drachtster Vaart na een faillissement van hun vader opnieuw hadden opgestart. Gjalt Klazes van der Schuit uit Rottevalle, telg uit een oud schippersgeslacht zoals de naam aangeeft, was de opdrachtgever. Hij, getrouwd met Ymkje van der Meer, was een echte schipper en een harde werker, geen hardzeiler. Zijn eerste schip huurde hij van zijn schoonvader Berend van der Meer uit Ureterp, in 1888. Zijn zoon Jakob nam de ‘Drie Gebroeders’ in 1924 over en zeilde er
156
De huidige 'Sneker Pan' werd in 1962 aangekocht.
In 1992 werd het schip met 1,30 m verlengd. enkele wedstrijden mee in zijn omgeving: het Bergumer Meer en bij De Veenhoop. Daar won hij een paar kleine prijsjes. Zoals veel skûtsjes werd dit schip, door de nieuwe eigenaar Cornelis de Jong omgedoopt tot ‘Risico’, aan de wal gelegd om als woning te dienen. Dat was in Assen, het Asser Vaartje.
Opdrachtgever: Gjalt van der Schuit, Rottevalle Registratienummer: L 1350 N / L 2391 N Eigenaar: Stichting De Sneker Pan Schipper: Douwe Jzn. Visser Lengte over dek: 19,49 Breedte: 3,56 Holte: 1,06 Tonnage: 41 Gebruik: Wedstrijd / Charter Ook zijn zoon Hermanus woonde er een tijdje op, voordat de Sneker skûtsjestichting de romp kocht om er beter mee te zeilen dan met ‘it boltsje’ [L 1553 N] van Jan van Akker. De teleurstellende resultaten van 1961 waren het bestuur van de Skûtsjecommissie Sneek een doorn in het oog. Het zag zich voor een vraagteken geplaatst of het boltsje verbeterd moest worden met een nieuwe mast en een nieuw zeil of dat er een ander skûtsje moest komen. De commissie nam een ingrijpend besluit. De punctuele secretaris Bauke Liemburg vermeldt hierover sober in het jaarverslag: “Naderhand heeft de commissie nog enige malen vergaderd, waarbij besloten werd tot de aankoop van een ander skûtsje”. Dat was in 1962, toen de Sneker zakenman en skûtsje-enthousiasteling Dicky van der Werff nog leefde en Joop Doevendans een grote meneer was. De commissie had al vele schepen bekeken en afgekeurd, totdat ze in Assen de ‘Risico’ vonden. Het bestuur ging er op af en zag een als woonschip gebruikt skûtsje van ongeveer 38 ton en met een lengte van 18,70 meter en een breedte van 3,57 meter. Het zag er goed uit en het voldeed aan de eis dat het een echte Piipster was. Het was een in 1913 van stapel gelopen voor Gjalt van der Schuit uit Rottevalle. Kon het mooier? De mast leek prima, maar de zwaarden, het roer en het tuig zouden moeten worden vernieuwd. De commissie besloot het erop te wagen en pogingen te doen het skûtsje te verwerven. Het bleek niet eenvoudig om tot overeenstemming te komen, maar
Aquarel met voorstelling van het skûtsje De Sneker Pan. De maker is Jouke de Wal. Collectie: Fries Scheepvaart Museum
In de jaren zestig kregen de donateurs als dank een fraaie actiefoto thuisgestuurd.
uiteindelijk werd de koop gesloten. De transactie bestond eruit dat de Skûtsjecommissie Sneek voor De Jong voor ƒ10.000,- een steilsteven van plaatsgenoot De Groot kocht en deze ruilde tegen het skûtsje. De Jong gaf ƒ500,- toe en leverde er ook nog een opdrukker met petroleum motor bij. Bauke Liemburg notuleert verder nog dat de 'zelflader' werd verkocht voor ƒ1.250,-, de oude zwaarden voor ƒ70,-, het roer voor ƒ15,- en de opdrukker voor ƒ450,-.
De aankoopwaarde van het skûtsje buiten de vernieuwingen, staat dus op ƒ7.715,-. Nadat Jan Tjittes Brouwer in 1964 negende in een vloot van tien was geworden, zamelden Van der Werff en Doevendans geld in voor een ingrijpende opknapbeurt. Dat was de eerste in een lange reeks. En al mocht van de SKS niet alles, er kwam heel wat metaal uit het ruim. Dat het schip vooral lichter was geworden, bleek in het jaar van het eerste kampioenschap, 1973. In
1992 werd het met 1,30m verlengd en geknikt. De in 1989 aangetrokken schipper Douwe Jappieszoon Visser kapseisde ermee in 1995, maar hij werd dat jaar ook kampioen. Die titel prolongeerde hij in 1996, en er kwamen in de eenentwintigste eeuw nog een paar bij. Zelfs het verdwijnen van de meest talentvolle bemanningsleden naar helmhouten van andere schepen, ving Sneek voorbeeldig op. Ook zonder Gerhard en Jeroen Pietersma en Douwe en Albert Visser kon de beroepsschipper Douwe winnen. Kwaliteit genoeg aan boord, en na alle aanpassingen behoorde de Sneker romp tot de snelste van de vloot.
SNEEK 157
‘EELKJE II’, IJLST
TWEE GEBROEDERS, HOOP OP ZEGEN, GERRIT YNZE DE ROOS EN VAN DER MEIJDEN, LEEUWARDEN, 1914
E Opdrachtgever: Jan Hendriks Veenstra, Tytsjerk Registratienummer: L 1379 N / G 7457 N Huidige eigenaar: Stichting ‘Eelkje II’, Elahuizen Schipper: Jeroen de Vos Lengte: 19,98 Breedte: 3,53 Tonnage: 42 Gebruik: Wedstrijd / Charter
Als 'Gerrit Ynze' van Roosjen nog met de roefingang op de zijkant.
Schipper Jeroen de Vos en zijn bemanning handhaafden zich in 2016 met de Eelkje II in de klasse A-Groot, na in het voorseizoen al de Kralinger Cup te hebben gewonnen. Dat was een prestatie, want een ernstige aanvaring in het voorgaande seizoen, bij Echtenerbrug, had grote impact. Gelukkig nam toen lierenman Wander van der Pol het helmhout én de leiding over. Mede daaraan
was het te danken dat de voornamelijk in en rond Oosthem wonende bemanning doorzette. Met dit schip werd Jeroen de Vos in 2004 kampioen in de klasse A-Groot van de IFKS. Ook won hij de zware Strontrace enkele keren. In 2013 boekten ze een snelheidsrecord in deze wedstrijd tussen Workum en het oude afzetgebied van Friese mest in het Noord-Hollandse Warmond, bijna
In de strontrace werd met zetschipper Klaas Jan Koopmans in 2012 en 1013 de overwinning behaald.
158
non-stop vice versa af te leggen over het IJselmeer. Het skûtsje speelde in de geschiedenis van de IFKS een belangrijke rol. Oprichter Gerrit Roosjen kocht het in 1978 om er wedstrijden mee te zeilen. Hij, Hylke de Vries, Kees Koehoorn en Ulbe Zwaga jr. werden in de jaren zeventig bij de SKS echter als nieuwe deelnemers geweerd omdat er aan SKS-wedstrijden op nauw water bij Grou, De Veenhoop en Earnewâld slechts veertien skûtsjes konden meedoen. Roosjen, die in 1981 met enkele medestanders het initiatief tot oprichting van de IFKS nam, zeilde de eerste vier jaren zelf niet mee. Zijn schipper werd Hylke de Vries, die was afgezet na een conflict met de commissie Joure en vanaf 1982 bij de IFKS voor Roosjen zeilde op de ‘Ut ‘e Striid’ [L 1969 N]. Het andere skûtsje noemde Roosjen naar zichzelf ‘Gerrit Ynze’. Het had de ingang tot de roef aan de stuurboordskant, zoals veel meer schepen. Dat was vanwege een lang helmhout handiger bij het in- en uitstappen. Roosjen verkocht deze Gerrit Ynze in 1983 aan Yde Schakel en kocht toen zelf van Kees Koehoorn het latere Jouster skûtsje ‘Oeral Thús’, ook met de roefingang aan stuurboord. Schakel, bestuurlijk betrokken bij de IFKS, had zijn eerste skûtsje Eelkje [G 1305 N] genoemd, naar zijn nieuwe levensgezel. Maar dat was beter geschikt voor het museumdorp Aldfaers Erf dan voor de hardzeilerij. Haar 17-jarige zoon Jacob mocht van eigenaar Yde op het mooie snelle schip zeilen, dat hij ‘Eelkje II’ noemde. Jacob werd er een paar keer vierde
en vijfde mee, ook doordat het skûtsje in 1985 flink werd verbouwd en met twee meter verlengd tot 18,41m. Lolle Ydeszoon Schakel zeilde er in 1993 en ’94 op (tweede in de C-klasse, 12de B-klasse), Jan van Gelderen in 1995 (14de B-klasse). Roosjen kocht in 1994 opnieuw een skûtsje dat hij ‘Gerrit Ynze’ noemde. Het is geregistreerd onder nummer [L 1356 N] en vaart de laatste jaren met Ulbe Zwaga jr.. Scheepsontwerper Jeroen de Vos werd schipper op de Eelkje II in 1997, met in zijn debuutjaar een vijfde plaats in de B-klasse en, na promotie naar de klasse A-Groot, de plaatsen 8, 7, 6, 4, 2 en 9. De beste prestatie was geleverd in 2002 na een verlenging tot 19,12m (over de stevens) in het voorafgaande jaar. Een volledig getuigd miniatuur van de Eelkje II werd toen in Madurodam gelegd, naast de prinselijke Lemsteraak Groene Draeck. Twee jaar later, in 2004, werd De Vos met de Eelkje II kampioen. Dit was het jaar waarin Eelke Dijkstra werd gediskwalificeerd. De Eelkje II is eigendom van een Stichting, die nu in Rotterdam gevestigd is.
Vrede en oorlog De 46-jarige schipper Jan Hendriks Veenstra uit Tietjerk liet in 1914 op scheepswerf ‘De Hoop’ van De Roos en Van der Meijden in Leeuwarden het skûtsje ‘De Twee Gebroeders’ bouwen. In de naamgeving bedacht hij zijn twee zonen Wybren en Hendrik. De dochters bleven ongenoemd. Het skûtsje was met 16,40m lang genoeg om een knappe lading te vervoeren, maar het was vanwege de nauwe bruggen en sluizen in de omgeving slechts 3,48 meter breed. Dat bracht het laadvermogen op 30,373 ton. Jentje Gerbens Dijkstra uit Hommerts (1905-1950) kocht het schip in 1940, toen Veenstra al 72 was. Die zou vijf jaar later sterven. Op 25 november 1946, bij hermeting en nieuwe registratie, is de tenaamstelling formeel veranderd in ‘Hoop op Zegen’. Het ligt voor de hand dat schipper Jentje Dijkstra die naam al direct in 1940 gebruikte. Het laadvermogen bleek in 1946 ruim vier ton geringer dan bij de eerste meting. In de burgerlijke stand vinden we de latere weduwe Yfke als Yfke Baukema
De aanvaring in 2015 met de Raerder Roek maakte diepe indruk op het team van de Eelkje II. aangeduid. Elders wordt ze Raukema genoemd. Haar waarschijnlijke vader Herke Raukema uit Bolsward was getrouwd met Pietje Koopmans. De Dijkstra’s hadden domicilie in Oosthem en Hommerts. Uit de eerste plaats was dik zestig jaar later het merendeel van de bemanning van de Eelkje II afkomstig. Volgens hun dochter Gré kocht Jentje Dijkstra het schip omdat hij niet voor de Duitsers wilde werken. Een schipper kon zich in de Tweede Wereldoorlog aan gedwongen tewerkstelling in Duitsland onttrekken door als vervoerder een vitale bijdrage te leveren aan de economie. Bijgaande notitie is door haar geschreven: ‘Ik ben Gré, dochter van Jentje Gerbens Dijkstra en Yfke Herkes Raukema (beiden schipperskinderen), op 13 maart 1945 geboren op dit schip. Zus Pietje was het eerste kind en op 27 juni 1949 kwam mijn broer Gerben erbij. Omdat mijn vader niet voor de Duitsers wilde werken, kocht hij in het begin van de oorlog dit schip. Daar is tijdens de oorlog mee gevaren onder zeil, zelfs is er een tijdje een joodse onderduiker aan boord geweest. Als er gevaar dreigde werd deze man verstopt onder de 'bûkdelling' (buikdenning, red.). Na 1945 werd een opdrukker aangeschaft. Minder weersafhankelijk. Na 1945 werd er veel zand gehaald uit de buurt van de Tjongervallei en terpmodder van
Gauw. Dat werd met kieplorries naar het schip gereden en als het niet goed gekiept werd, kreeg je de lorrie ook in het ruim. Een heidens karwei om dat ding er weer uit te krijgen, alle schippers helpen! Ook werden er suikerbieten naar de suikerfabriek in Groningen gebracht en werd er mest verscheept van de boerderij naar de andere kant van het water (de Far). Tot begin 1950. Toen werd mijn vader ziek en overleed op 2 juni. Wij hebben nog een tijdje op het schip gewoond en na verloop van tijd zijn we aan de wal gaan wonen in een klein huisje in Hommerts. Het schip is daarna verkocht door de broers van vader Jentje. G. Sijpersma-Dijkstra Uit deze brief is af te leiden dat de ‘Hoop op Zegen’ tussen 1951 en ’78 een andere eigenaar en/of bewoner heeft gehad. De documentalist van de Stichting Foar de Neiteam, webbeheerder van de site www.skutsjehistorie.nl Frits Jansen weet niet wie dit is geweest. Het skûtsje dook pas weer op toen Gerrit Roosjen het in 1978 wedstrijdklaar maakte.
159
‘EMANUEL’, LEMMER TIJDGEEST BIJLSMA, WARTEN, 1914.
Opdrachtgever: Pieter de Vries, Akkerwoude Registratienummer: L 1393 N / G 5450 N Huidige Eigenaar: Kuipers Funderingstechniek, Lemmer Schipper: Merijn Olsthoorn Lengte over de stevens: 20,13 Breedte: 3,78 Holte: 1,21 Tonnage: 44 Gebruik: Wedstrijd / Charter
Bij de zuivelfabriek in Akkerwoude meerde Pieter de Vries vaak af. Op de foto zijn zoon Harmen (met pet) naast de fiets. 1917.
Als het woord ‘revelatie’ bij het skûtsjesilen gebruikt mag worden, dan geldt dat voor Merijn Olsthoorn en zijn jonge ploeg in de jaren 2012-2015. Met de door Gerhard Pietersma voor het SKSwerk afgedankte ‘Emanuel’ vocht hij zich in vier seizoenen vanuit het niets naar de top van de IFKS. In 2015 werd hij er derde mee in de klasse A-groot. Natuurlijk was dit mede te danken aan de jonge schipper, die zijn maatjes op zeilschool Het Vossenhol had leren kennen. Zijn instelling wordt getypeerd door de plaatsing van het zeilteken KL (Kuipers Lemmer),
halverwege het grootzeil. Dan ziet de wedstrijdleiding het minder goed als je eens te vroeg bij de start bent, is zijn verklaring. Het was bijzonder wat de ‘Emanuel’ in 2015 vanaf de seizoensopening bij Langweer presteerde. En helemaal mooi dat de gebroeders Kuipers met hun bedrijf in fundatietechniek er zo goed op passen. Oudere skûtsjevolgers verbazen zich hier minder over. Zij weten hoe Jeen Ulbes Zwaga in 1982 en ’83 SKS-kampioen werd en ondanks een verloren protest in 1984 derde. Dat hij daarna verder afzakte kwam door verschillende oorzaken, maar niet doordat het schip het ineens niet meer deed.
Voorop in de strijd voor Earnewâld.
Naar de Lege Wâlden
In Stavoren, 2015, op weg naar de tweede plaats.
160
Pieter de Vries uit Akkerwoude had dikke pech dat hij zijn schip in 1914 liet bouwen, het jaar waarin de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Nederland bleef daarin wel neutraal, maar het economisch leven raakte in de nazomer van 1914 totaal ontregeld. Veel mannen moesten opkomen voor de mobilisatie. Beide factoren zullen een rol hebben gespeeld in de late registratie, die pas op 16 maart 1915 plaatsvond,
Earnewâldster Skûtsje
In 2016 werd Merijn Olsthoorn door een matige start van het kampioenschap slechts achtste, maar in de tweede helft van de week liet hij met twee overwinningen en een derde plaats zien een kampioenskandidaat voor de toekomst te zijn. Foto: Kees Klip en de opmerkelijke naamgeving: ‘De Tijdgeest’. Het schip was lang: 19,28m, en 3,76m breed. Gerben Bijlsma in Wartena was de bouwer. Onder zijn leiding waren al meerdere snelle schepen van de helling gegleden. In Earnewâld zeilt daarvan nog de ‘Lytse Earnewâldster’ [L 1083 N] van Sjoerd Kleinhuis. Ook de ‘Elisabeth’ [L 1130 N], die Karel Kuiper opknapte van woonark tot wedstrijdskûtsje, is op de Wartenser werf gebouwd. Lang had de Akkerwoudster schipper geen plezier van zijn nieuwe bezit. In 1919 werd de 51-jarige Tjeerd Thomas Engelsma uit Terkaple de nieuwe eigenaar. Hij en Antje Hoekstra hadden twee kinderen, van wie
de oudste, Nieske, dit voorjaar 1919 trouwde. De jongste, Gerrit, verloor zijn vrouw kort na hun huwelijk in 1926. Toen Tjeerd Thomas Engelsma het schip op 5 juni 1919 opnieuw liet meten, was het 7 cm korter, namelijk 19,21m. Dit is te verklaren uit een ingreep die kennelijk nodig was om in de omgeving van Terhorne te kunnen varen. Daar, rond het Sneekermeer en de Goïngarijpster Poelen, waren verschillende kleinere sluisjes. De christelijke Tjeerd Thomas koos voor de bijbelse naam ‘Emanuel’, letterlijk ‘Hij die komt’, een populaire aanduiding van ‘de Verlosser’.
Gerrit nam het schip in 1940 over toen zijn vader 72 was en hij bijna 41. Engelsma senior zou in september 1942 overlijden. Toen Gerrit zelf op 15 februari 1955 op 55-jarige leeftijd stierf, ging het schip naar Amsterdam om als woning te dienen. Door de handelaar Dries Hamstra uit Akkrum kwam het in Vollenhove terecht, waarna skûtsjeliefhebber-scheepsbouwer Lodewijk en zijn geëmigreerde broer Eildert Meeter uit Canada het samen kochten. Daar hadden ze een bedoeling mee. Zoon Hidzer van Lodewijk Meeter was toen schipper op Earnewâld, waar hij met ‘De Jonge Jan’ [L 1265 N] in de achterste regionen verkeerde. Zo ontstond het idee om ‘De Poep’ in te ruilen voor de ‘Emanuel’. Voor Hidzer werd het er niet veel beter op, want hij bleef achterin hangen, totdat hij in 1980 werd bedankt. Als binnenschipper had hij niet genoeg tijd om te oefenen en ideeën over hoe het anders moest, had hij niet meer. Jeen Zwaga volgde hem op en kreeg de steun van familie, onder wie zijn beroemde vader Ulbe. In schip en tuigage werd flink geïnvesteerd, wat leidde tot de successen in de jaren 1982 t/m 1984. Jeen vertrok kort nadat een verlenging met 96 cm (mei 1994) niet de verhoopte successen opleverden. Anderen investeerden toen namelijk ook. Zo werd Pieter Sietzes Brouwer schipper in 1997. De gedreven binnenschipper gaf het helmhout in 2004 over aan de felle sportman Gerhard Pietersma, die bij zijn komst al wist dat hij met dit schip geen kampioen zou worden. Hij zocht naar de verloren gewaande ‘Roerdomp’ [L 2483 N], en kwam bij de Buitenstvallaatster ‘Twee Gebroeders’ uit. De Firma Kuipers uit Lemmer ontfermde zich toen over de ‘Emanuel’. Matthijs Kuipers mocht het eerst een jaar proberen, waarna in 2012 Merijn Olsthoorn kwam. Als nieuwe breedte kwam in de boeken te staan 3,78, wat flink aan de maat is voor een goed schip.
161
‘GERBEN VAN MANEN’, HEERENVEEN DE JONGE PIETER, DE JONGE RIENK, ANNIGJE GEBRS. ROORDA, PIIPSTER WERF, DRACHTEN, 1915 Lang werd de ‘Gerben van Manen’ beschouwd als het mooiste, snelste skûtsje van de vloot. Voor eigen risico gebouwd door de Gebrs. Roorda in Drachten had het de ideale lijn om hard mee te zeilen. Dat deden de schippers dan ook die het geluk kregen om voor de commissie Heerenveen aan de SKS mee te doen. De eerste was Jan van Terwisga (tweede in 1961), opgevolgd door neef Siep (derde in 1962, daarna drie keer kampioen). Hij moest het veld ruimen omdat hij adviseur en bestuurslid Homme Wester niet weer
De ‘Gerben van Manen’ in de zestiger jaren nog wit van kleur. Hier aan het helmhout Tjitte Lammertsz Brouwer, 1968. Foto: Fries Scheepvaartmuseum mee wilde hebben. Toen kwam Tjitte Lammerts Brouwer, die van 1968 tot
Opdrachtgever: Rienk Lieuwes van der Veen, Heerenveen Registratienummer: L 1418 N / L 2295 N Huidige Eigenaar: St. Heerenveenster Skûtsje Schipper: Alco Reijenga Lengte over het dek: 19,45 Breedte: 3,74 Holte: 1,16 Tonnage: 45 Gebruik: Wedstrijd / Charter en met 1984 zes keer kampioen werd. Dat kon zijn achterneef Tjitte Sietzeszn. hem niet verbeteren, hoewel ook die geregeld won. Henk Taekema bleek als schipper een vergissing, Allard Syperda viel tegen, Pieter Sietzes kreeg al te maken met nivellerende regelgeving. Vanaf 1968 was Klaas Boersma een trouwe adviseur, met veel verstand van de tuigage en vooral van hout. Maar ook voor hem kwam de tijd om afstand ten nemen, en toen moest Alco Reijenga het in 2014 met een verse bemanning op eigen kracht proberen. Hij had al veel skûtsje-ervaring opgedaan als bemanningslid op het ‘Heerenveenster Skûtsje’ en adviseur bij broer Dirk Jan op Joure, maar zelf sturen is wel even wat anders. Dat bleek in 2014, toen Heerenveen voor het eerst sinds de eerste deelname met een ‘Gerben van Manen’ (dat was een ander schip) [S 993 N] als laatste in het SKS-klassement eindigde. Het was ook voor het eerst sinds vele jaren dat Huizum eens een keer niet de rode lantaarn voerde. Ook in 2015 en 2016 liep het niet zoals de jonge Reijenga gehoopt had en in september 2016 gaf hij zijn droom op en diende zijn ontslag als schipper in. Als opvolger werd Sytze Brouwer, zoon van oud-schipper Pieter, benoemd.
Mooi schip in moeilijke tijd
Tijdens de SKS-wedstrijd op Earnewâld, 2015.
162
De ‘Gerben van Manen’ is genoemd naar een van de oprichters van de SKS, mede-organisator van oorlogswedstrijden in Eernewoude. Het schip was direct na de bouw 19,74m lang en 3,71m breed met een holte van
1,16m en een laadvermogen van 45,540 ton. Bij de eerste meting op 22 mei 1916 kreeg het als registratienummer [L 1418 N]. Een ziekelijke schipper Rienk Lieuwes van der Veen had het moeilijk in de magere jaren twintig. Na zijn dood in mei 1929 volgde zoon Pieter hem op, maar die kon het niet bolwerken. Waarschijnlijk is het schip in 1932 tijdelijk opgelegd om als woon- of hulpschip te dienen. Dat leiden we af uit gegevens bij een tweede meting. Maar een boeiende tijd moest toen nog komen, met Rimmelt Piers Visser en echtgenote Annigje de Jong als eigenaren van ‘De Jonge Rienk’. Zij brachten na een tijd van pramenverhuur in Heerenveen het schip weer in de (zeil)vaart. Ten derde mate werd het schip gemeten en geregistreerd, namelijk als G 5226 N. Naar de vrouw werd het schip ‘Annigje’ genoemd; Rimmelt en Annigje hadden eerder een ‘Vrouwe Annigje’ bezeten.
2 augustus 2000, bij Terherne met Allard Syperda aan het helmhout.
Glorieus Via Rimmelts vrouw, hun zoon Hendrik en kleinzoon Pier kwam dit prachtige schip, zwaar gedegradeerd tot woonark, in 1961 in handen van de Commissie Heerenveen. Daar zwaaiden mannen van formaat de scepter, zoals de latere SKS-voorzitter Alex Brinksma en de directeur van de Batavus Rijwielfabriek. Maar hoe hoog hun maatschappelijke status ook was, ze voelden zich niet te goed voor nederig sloop- en opkalefaterwerk. De hele opbouw werd eraf gesloopt. De romp werd blinkend wit (twee jaar later bruin) geschilderd en voorzien van nieuw houtwerk. Groot was hun voldoening toen eerst Jan en later Siep van Terwisga mooie prijzen won. Ze organiseerden een meelevend deel van de Heerenveenster samenleving om financiële problemen te overwinnen. Toen ook dat lukte, zegden ze Siep de wacht aan. Toen die weigerde te buigen in een conflict met bestuurslid en meezeilend adviseur Homme Wester, kon hij vertrekken. De bescheiden, goudeerlijke en kundige foeteraar Tjitte Lammerts Brouwer volgde hem op. Ongewild kinderloos gebleven konden hij en zijn vrouw hun beste krachten aan hun skûtsje geven. De laatste jaren gaat het wat moei-
Walstart op de Veenhoop 1982. Zie ook pag. 62 lijker met de ‘Gerben van Manen’. Weliswaar is het schip verlengd, maar het heeft een paar vierkante meters doek moeten inleveren in een streven van het SKS-bestuur naar eerlijker strijd. Even nog herstelde Klaas Boersma de vroegere orde door voor Pieter Brouwer een zeer kromme giek te leveren. Maar nu moet de Heerenveen-bemanning zien te overleven in een zeer competitieve vloot.
163
‘ORA ET LABORA’, HEEG TWEE GEBROEDERS, VROUWE JELTJE
JAN OEBELES VAN DER WERFF, BUITENSTVALLAAT, DRACHTEN, 1912 Van Sneek naar Heeg Het schip zelf kon eerst aardig meedoen in de B-klasse. Nadat er flink was geïnvesteerd, werd Timmer er in 1993 gedeeld negende mee in de grote kampioensklasse. Daar waren toen Sieb Meijer, Jacob Huisman en Siete Meeter de topmannen. Later kwam Jitze Grondsma er nog bij. Al die tijd handhaafde Timmer zich
Van 1988 tot 2011 was Willem Timmer een vaste waarde bij de IFKS. Op zijn ‘Ora et Labora’ was hij een schipper die doorgaans niet het helmhout hanteerde, maar gezeten ín het gangboord wel melodieuze smartlappen zong. Over rode rozen bijvoorbeeld. Zijn stuurman was jarenlang Andries Roggeveld. Bij de Slach om Heech bleek in 2016 al dat Sietse Broersma met zijn Heegemer Skûtsje, de oude Ora et Labora, hoge ogen zou gooien. Scherp in de sprint en goed in het resterende deel van de wedstrijden die in het eerste weekend van juni werden afgewerkt. Zo werd hij overall winnaar in de B-klasse, waarheen hij net was gepromoveerd. Toch had de routinier het eerder bij Lemmer Ahoy en later tijdens de officiële competitie in augustus moeilijk tegen de toppers in de B-klasse van de IFKS. Met twee keer een tweede en één derde dagprijs werd hij uiteindelijk vierde in het klassement. Aangezien er uit de A-klasse minstens één vaste troef wegviel, zou hij daarmee promoveren naar het hoogste podium. Daarmee was hij terug op de plek waar Timmer en Roggeveld graag verbleven. En met deze bemanning hoort het mooi getuigde en door sponsoren goed gesteunde skûtsje hier ook.
164
Opdrachtgever: Pier Gosliga, Giekerk Registratienummer: L 1561 N / GN 898 Eigenaar: Stichting Heegemer Skûtsje, Heeg Schipper: Sietse Broersma Lengte over stevens: 19,93 Breedte: 3,53 Holte: 1,05 Tonnage: 42 Gebruik: Wedstrijdschip / Charter
knap, maar in 2000 werd hij laatste. Maar omdat hij in 2001 de B-klasse won, was de ‘Ora et Labora’ in 2002 weer terug op het hoogste niveau. Daar kreeg hij het vanaf 2005 moeilijk om zich in het grote geweld van de uitgeselecteerde topklassers te handhaven. Ook omdat hij te weinig tijd vond om te trainen. Omdat Sietse Broersma na twee kampioenschappen in de klasse a-klein de ambitie voelde om met een groot skûtsje te zeilen, werd er gezocht naar een ander schip. De keuze viel op de ‘Ora et Labora’, maar omdat Sietse ongewild aan de Avontuur [L 998 N] bleef hangen en men in Heeg wel toe was aan een eigen Heegemer Skûtsje, werd de Stichting Heegemer Skûtsje opgericht. Voor deze enthousiaste club zeilde Broersma in 2015 naar een vijfde plaats in de C-klasse. Zijn mooiste prestatie was een overwinning op de Sleattemer Mar, in een spectaculaire wedstrijd.
In 1999, toen het Heegemer skûtsje nog Ora et Labora heette en Willem Timmer schipper was, werden ze elfde. Een jaar later waren ze laatste van de klasse A-Groot en in 2001 kampioen in B. Dat werd het begin van een mooie serie. Foto Marten Sandburg.
Het skûtsje
Aan de Rinia van Nautaweg in Gytsjerk staat nu het internationaal werkende transportbedrijf Gosliga. Dik honderd jaar geleden lag hier het beurtscheepje ‘Twee Gebroeders’, dat kaas en boter van de lokale zuivelfabriek naar Leeuwarden transporteerde. Pier Gosliga had het genoemd naar zijn zonen Pieter en Regnerus, die het schip in 1927 overnamen. Maar het vervoer over klein water had in de crisisjaren dertig zijn tijd wel gehad. De Gosliga’s bouwden een transportbedrijf op, de ‘Twee Gebroeders’ werd in 1951 geregistreerd als woonschip. In 1983 werd het woonschip motorrecreatieschip, geregistreerd onder nummer GN 898, met de naam ‘Vrouwe Jeltje’. Willem Timmer kreeg haar in 1986 in handen, doopte haar ‘Ora et Labora’ en zeilde er vanaf 1988 mee bij de IFKS. Prachtige wedstrijden waren het in de beginperiode, later werd het wat minder. En nu is de ‘Ora et Labora’ aan een vierde leven toe, nu als wedstrijdschip voor Heeg. Bij transportbedrijf Veenstra/Fritom leven ze enthousiast mee. En Pier Piersma woont en werkt er aan oude schepen. Dat moet, met een warbere Sietse Broersma, wel klikken.
165
‘SÚDWESTHOEK’, STAVOREN HOOP OP WELVAART TJIPKE DOUWES BARKMEIJER, STROOBOS, 1923
Opdrachtgever: Gebrs. Jetze en Harmen Zuidema, Rijperkerk Registratienummer: L 1566 N / L 2325 N Huidige Eigenaar: Stichting Skûtsje Súdwesthoek Schipper: Auke de Groot Lengte over het dek: 19,48 Breedte: 3,87 Holte: 1,18 Tonnage: 50 Gebruik: Wedstrijd / Charter
Voor het dorp In 1959 was het schip al voorzien van een roef tot aan de mast. Hier in Suawoude, achter de ark.
Op het terrein van het Skûtsjemuseum in Earnewâld staat een 40cm breed segment van een skûtsje. Dit stuk staalijzer moest uit het snelle kampioensschip ‘Hoop op Welvaart’ van voormalig IFKS-schipper Age Bandstra worden geflext om promotie tot SKS-skûtsje in 2003 mogelijk te maken. Bij deze organisatie zijn de deelnemende schepen namelijk iets korter. De SWH-commissie moest wel investeren om weer volop mee te doen in de skûtsjestrijd. Het rommelde een tijdje in Stavoren omdat schipper Meindert de Groot met het uit 1900 daterende skûtsje ‘Twee Gebroeders’ [L 1915 N] niet meer goed mee kon doen. Er dreigde zelfs even een coup, maar daar stak ‘dokter’ Gerrit Verbeek als enige nog levende bestuurslid van de SWH-stichting een stokje voor. Met de voormalige ‘Hoop op Welvaart’ [L 1566 N] schoof Meindert Aukes de Groot met zijn bemanning niet onmiddellijk naar het ‘linker rijtje’, zoals sommige enthousiaste Starumers hadden gehoopt. Maar hij zeilde na een wat onwennige eerste week wel veel beter in de tweede van de competitie van 2003, met eervolle tweede plaatsen in Woudsend en op de slotdag in Sneek. Daar versloeg De Groot zelfs kampioen Douwe Jzn. Visser met de Sneker Pan. Sinds 2008 zeilt Meinderts zoon
166
Auke M. de Groot op de SWH, en in 2011 boekte hij, op vrijdag 5 augustus, tijdens een inhaalwedstrijd zijn eerste overwinning. Sindsdien doet de SWH af en toe leuk mee. Maar zo goed als in de vroege jaren tachtig, toen Simon van der Meulen dit mooie schip net had gerestaureerd en eerst Peter Valstar en daarna Age Bandstra er op voer, wordt het voorlopig niet weer. In 1982 werd Valstar vierde, in 1983 Bandstra derde en in 1984 werd de Staverse schipper kampioen bij de IFKS. Hij won toen twee van de zeven wedstrijden. Ook in 1986, 1991 en 1992 eiste hij de titel voor zich op. Eddie de Vries, die hem opvolgde, zeilde wel mee in de voorhoede, maar werd geen kampioen.
De Leiester brug als werf. Simon van der Meulen.
De broers Jetze en Harmen Zuidema lieten in 1923 een nieuw schip bouwen bij Tjipke Douwes Barkmeijer in Stroobos. De magere jaren waren voor de schipperij aangebroken, doordat veel transport over de weg ging en de schaalvergroting in de binnenvaart zijn tol eiste. Die ging ook nog eens gepaard met motorisering, waardoor de zeilvaart in de knel kwam. Je moest dus wel een groot schip laten bouwen als je de kop boven water wilde houden. Daarvoor was je bij Barkmeijer in Stroobos, de enige werf uit de familie die het in de nieuwe tijd zou uithouden, aan het goede adres. Jetze en Harmen waren zonen van Kornelis Egberts Zuidema en Maaike Jelles Hamstra uit Kooten, die op 20 maart 1880 waren getrouwd. Die kregen negen zonen, van wie de derde, Hendrik, op zaterdagavond 27 januari 1907 in Bergumerdam met
De brede romp bij de stuw in Âlde Leie. een knipmes is neergestoken door een Suameerder arbeider, die hij op de brug met schaatsen op zijn hoofd had geslagen en daarna achtervolgd. Twee dagen daarna overleed de 1,93m lange Hendrik aan de verwonding aan zijn long. De gebroeders Zuidema’s bestelden in 1923 een schip van 20,60m bij 3,85,
Simon van der Meulen voorziet de romp van een nieuw kleurtje. zodat ze op hun plaats van domicilie Rijperkerk (tegenwoordig Ryptsjerk) net door de brug konden en een eindje verderop door de sluis. In 1923 deden ze mee aan een wedstrijd op het Bergumer Meer, die door Sytze Jiskes Sytema werd gewonnen. Ze hadden geen prijs. Het schip bleef in de familie toen de
binnenvaart op zeil in de late jaren dertig bijna ten onder ging. Oomzegger Harm Willems en broer Pieter Zuidema zetten het bedrijf voort. Volgens de nieuwe meting in 1932 was de lengte toen 20,52m, en de breedte 3,86m. Het verschil van 8cm tussen de Leeuwarder en de Groninger meting deed zich bij meer schepen voor. Dat zal te maken hebben met de manier van meten; of de vingerlingen wel of niet waren inbegrepen bijvoorbeeld. Na de oorlog is dit schip nog even van de Meeterfamilie geweest, formeel eigendom van Eildert Eildertszoon uit Canada. De broers Johan en Simon van der Meulen uit Alde Leie kochten het in 1976 via Lodewijk en knapten het formidabel op.
De ‘Súdwesthoek’ in de achtervolging. Earnewâld, 2015.
Past precies!
167
‘ENGELINA SMELTEKOP’, BUITENPOST HOOP DOET LEVEN, D’ HALVE MAEN, DE NIEUWE MAAN JAN OEBELES VAN DER WERFF, BUITENSTVALLAAT, DRACHTEN, 1923 De ‘Engelina Smeltekop’ behoort tot de kleine Earnewâldster skût sjes die bijna elk jaar meestrijden voor de titel bij de kleine a’s van de IFKS. Schipper Jelle Van der Meulen en zijn zoon Johan en de Herrema-broers Rinze Pieter en Cathrienus hebben er ook al een kast vol prijzen mee gewonnen. In 2016 zette schipper Pieter Jilles Tjoelker deze lijn door. Als debutant werd hij meteen kam pioen. Dat had Taeke Lammertszn. Brouwer moeten meemaken, die voor de Philips Personeelsvereniging dertien jaar lang met weinig succes meezeilde bij de SKS. Alleen in 1973, toen de competitie stil en heet begon, kwam hij even aan de kop. Verder ging het moeizaam.
Opdrachtgever: Sipke Kok, Ferwert Registratienummer: L 1579 N / G 4815 N / G 6678 N Eigenaar: Stichting Skûtsje Engelina Smeltekop, Earnewâld Schipper: Pieter Jilles Tjoelker Lengte over de stevens: 17,02 Breedte: 3,47 Tonnage: 32, Gebruik: Wedstrijd / Charter Liggend 's winters in de Buitenstvallaatster sluis, 70-er jaren.
Levenloos kind voor neef en nicht Dit in 1923 op Buitenstvallaat gebouwd schip zit ook al weer boordevol verhalen. Die beginnen met schipper Sipke Kok uit Ferwerd, die op 45-jarige leeftijd dit schip liet bouwen door Jan Oebeles van der Werff.
2015 werd het afscheidsjaar van Johan van der Meulen. Hij eidigde als derde tijdens de IFKS Kampioenschappen.
168
Hij moest er geld voor lenen bij Jan Gerrits Wassenaar uit Sint Anne. Zijn huwelijk met nicht Antje Bouma was kinderloos gebleven. In 1917 kregen ze een levenloos kindje. Hoe het schip van 17,15x3,46m is gebouwd, valt nog na te lezen in een bij het Fries Scheepvaart Museum in Sneek bewaard bestek. Tot in detail zijn er allerlei onderdelen en uitrustingsstukken in benoemd. De naam is veelzeggend: ‘Hoop doet Leven’. Dat hadden Sipke en Antje wel nodig in de magere jaren twintig en dertig. De Philips Personeels Vereniging zal in 1959 vol goede moed met het skûtsje-avontuur begonnen zijn toen ze in Drachten een zak vol geld van Amerikaanse collega’s kregen. Hun eerste schipper was de al wat oudere Douwe Tjerkstra uit Heidenschap, die in 1952 en ’53 grote successen had geboekt met ‘De Jonge Jan’ [L 1265 N] van Jan en Jel Sytema. Hij paste erop als was het zijn eigen, en prijzen waren er direct al in zijn eerste jaar, twee keer winst bij Lemmer. Hij werd toen zevende in het klassement. Na een fikse hellingbeurt, waarbij het scheepje werd verlengd tot een moeilijk te hanteren ‘banaan’, werden de Drachtsters met de Halve Maen er tweede mee in het klassement van 1960. Na een teleurstellend verlopen vierde seizoen in 1962 (zevende), mocht Taeke Lammertszn. Brouwer het proberen. Dat was een uitstekend zeiler, maar te lief voor een dwarse ploeg in een agressieve skûtsjevloot. Hij werd laatste in 1963, toen er tien meededen. Andere schippers keken wel eens met argusogen naar de Philips-bemanningsleden, die lekker
aten en met een busje gehaald en gebracht werden, terwijl zij hun deelname betaalden met een soms Spartaans, sober bestaan. Teake zeilde meestal achterin, behalve in 1969. Toen deed hij niet mee doordat hij vlak bij Galamadammen in harde wind een blok tegen zijn hoofd had gekregen. Hij hield er hersenletsel aan over en evenwichtsstoornissen, die hem later wel eens parten speelden. Sipke Hendriks Tjerkstra viel een jaar voor hem in. Maar in 1973, 'd’Halve Maen' was inmiddels weer ingekort, stond Teake Brouwer vier wedstrijden voor het einde nog op kop in het klassement. Toen echter wakkerde de wind aan en zakte hij naar een derde plaats achter Jan van Akker en Lodewijk Meeter. Maar bewezen was nu dat bij licht weer dit schip het wel kon doen. De Philipscommissie koos in 1983 voor een ander skûtsje, waarna Peter Habekothé van Vlieland het overnam en 'De Nieuwe Maan' noemde. Lolle Schakel hanteerde met succes het helmhout, wat hem een tweede plaats en promotie naar de A-klasse opleverde. Met Habekothé liep het door een vastgelopen restauratie van De Klinze in Oentsjerk verkeerd af. Jelle van der Meulen uit Buitenpost werd de volgende eigenaar, die er Koos de Vreeze uit Poortugaal (met verre roots in Bakhuizen) op liet zeilen, tot 1992. Het skûtsje heette toen ‘Engelina Smeltekop’, wel eens verward met de ‘Lutgerdina Smeltekop’ waarmee Nico Hoek in het begin furore maakte. Om fiscale redenen kwam er ook een eigendomsstichting met dezelfde naam.
In 1997 wordt schipper Jelle van der Meulen vierde in het eindklassement van de b-klein.
17 augustus 2016, in Sloten op weg naar de vierde plaats die dag. Debuterend schipper Pieter-Jilles Tjoelker wordt kampioen in de a-klein. Pas toen er in 1995 bij de IFKS een ‘kleine b-klasse’ (later de klasse a-klein) werd ingesteld, mede op initiatief van Age Veldboom, kreeg hij een kans. Terwijl Sjoerd Kleinhuis, Peter de Koe en Andries Honing wonnen, scharrelde hij vanuit de middenmoot naar voren. Ook zijn opvolger Haaije Pijl werd, in 1998, derde en in 1999 vierde. De eerste titel won Johan Jelleszn. van der Meulen in 2002, zijn tweede jaar. Hij had een puike bemanning met uitstekende zeilers van Annage, en er volgden meer overwinningen. Verschillende concurrenten, onder wie Arnold Veenema met de ‘Hoop op Welvaart’, hebben de hegemonie van
de ‘Engelina Smeltekop’ sindsdien wel gebroken. Maar het blijft met z’n 17,02 meter een mooi, behendig schip, al zullen kenners het aan de smalle kant vinden.
de
169
‘DE LEGE WÂLDEN’, TERHERNE
HOOP OP ZEGEN HAIKE PIETERS VAN DER WERFF, LANGEWIJK, DRACHTEN, 1924
De laatste jaren ligt prominent aan de noordkant van Terherne het skûtsje ‘De Lege Wâlden’. Op hoogtijdagen is het getuigd. Zo is het uitgegroeid tot ‘hét’ symbool van het oude Komelkersdorp, dat rond de eeuwwisseling van 1900 op 1901 opbloeide rond de schipperij en nu alle kaarten zet op de Kameleon. Lang telde hier alleen de SKS, waarvan de Heerenveenster commissie hier immers op de vierde dag van het skûtsjesilen een vaak spannende wedstrijd op de Snitser Mar organiseert. De ‘Gerben van Manen’ [L 1418 N] heeft er sinds het begin van de jaren zestig lang een vaste aanlegplek vlak bij de brug gehad. Maar met de vorstelijke presentatie van ‘De Lege Wâlden’ lijken de rollen omgedraaid. Vaak zíe je het mooie Heerenveen skûtsje maar amper. En er staat wéér een vrouw aan het helmhout, de pittige Jehanne Prins. Zij herinnert ons aan de eerste IFKS-vrouw die een titel won, Janny Riemersma. Die werd in 2003 kampioen in de B-klasse, toen plaatsgenoot Eelke Dijkstra excelleerde bij de grote A’s. Haar vader Willem was er vele jaren schipper op, nadat hij Janny Rie-
Opdrachtgever: Auke Muntendam, Leeuwarden Registratienummer: L 1596 N / L 2326 N Huidige Eigenaar: Stichting ‘De Lege Wâlden’, Terherne Schipper: Jehanne Prins Lengte: 20,04 Breedte: 4,00 Holte: 1,23 Tonnage: 54 Gebruik: Wedstrijd / Charter
mersma was opgevolgd. Maar ouderen herinneren zich vooral de eerste IFKS-schipper op ‘De Lege Wâlden’, de soms onnavolgbare Pyt Kamstra. Die leidde een in alle opzichten romantisch leven, dat helaas te vroeg een einde kreeg door een fataal ongeluk. Het stoffelijk overschot van Kamstra werd met dit schip naar zijn laatste rustplaats gebracht. Want ook die functie hebben oude vrachtschepen soms. Om het verhaal rond te maken,
De vlag in top in 2016. Jehanne Prins zeilt naar het kampioenschap in de C-klasse.
170
probeert Jehanne na een kampioenschap en promotie in de C-klasse door te stoten naar de klasse A-Groot. Daar was een grotere, stijvere mast voor nodig dan waar haar schip over beschikte. Om de kostbare aankoop mogelijk te maken, verkochten Jehanne en bemanningsleden – onder wie de meelevende skûtsjekenner en huisschilder Theunis van der Meer – schijfjes van de oude mast als onderzetters. Je ziet dat die massief zijn, zoals het vroeger hoorde, dus niet verlijmd.
Neergaande tijd ‘Hoop op Zegen’ was de eerste naam van een fors schip, van 20,09 bij 4 meter. De 39-jarige schipper Auke Muntendam kocht het voor transport en bewoning. Hoewel het laadvermogen groot was, 54,328 ton, kon een zeilschipper in de neergaande tijd van de jaren 1920 niet concurreren tegen vrachtauto’s, de trein en motorschepen. Het was armoede troef, met een voorlopig dieptepunt in 1928 en de daarop volgende lange en koude winter van 1929. Jan, zoon van Auke, nam in de magere tijd het schip over en verdween ermee naar Zwolle. Het kon altijd nog dienst doen als woonschip. Tot het in 1984 werd ontdekt door Rienk de Leeuw en Pyter Jaring (Pyt) Kamstra, die als zovelen in die tijd een recreatiebedrijf opbouwden. Dat was in Terkaple. Het skûtsje was na een grondige opknapbeurt bij uitstek geschikt voor tochtjes van ‘Zeilvaart Terkaple’, een bedrijf in opbouw. En in 1986 zeilde Kamstra met ‘De Lege
In zware omstandigheden op het Tjeukemeer, 1999. Janny Riemersma stuurt.
Tijdens de slach om Heech in 2016 met de nieuwe mast. Wâlden’, zoals het skûtsje nu heette, zomaar naar een tweede plaats in de B-klasse. Het was zijn beste prestatie als schipper. Blijft de vraag of ‘De Lege Wâlden’ – dezelfde naam als van de Zuivelfabriek aan het water, die inmiddels is afgebroken – eigenlijk wel een skûtsje is. Gezien zijn afmetingen lijkt het meer op een Fries tjalkje. De 4,01 en de holte van 1,23 wijzen daar ook al wat op. Gaandeweg zakte Kamstra na een kortstondige deelname op het hoogste niveau verder naar de achterhoede van de B-klasse. De concurrentie
over voordat ze kampioen werd in de B-klasse. Er is een prachtige foto bewaard gebleven waarin ze als een stoere kerel aan het helmhout staat, de harde wind trotserend. Na Janny kwam in 2008 Willem Prins. In zijn debuutjaar werd hij derde in de C-klasse, waardoor hij promotie afdwong naar de B’s. Daar verwierf hij in 2011 met een tweede plek het recht op promotie naar de klasse A-Groot. Daar kon hij zich echter niet lang handhaven. Zijn dochter Jehanne debuteerde in 2015 op 24-jarige leeftijd in de C-klasse. Willem deed een stapje terug, maar bleef wel adviseur. Hoewel Jehanne aan de lichte kant lijkt voor het zware schipperswerk, jaagt ze een eigenzinnige Terhernster bemanning op naar uitstekende prestaties. Dat moet ook wel, want anders blijf je in de C-klasse hangen. Ook wel boeiend, maar niet de bedoeling van deze ambitieuze ploeg, die voor een flink deel aan de spanning van de kampioensstrijd heeft geroken. Jehanne zeilde met haar team soeverein naar de titel in de C-klasse, wat haar extra credits opleverde in de thuisplaats. Om straks bij alle weersomstandigheden goed uit de voeten te kunnen in de B-klasse hebben zij en haar bemanningsleden de nodige acties op touw gezet om geld bij elkaar te schrapen voor een nieuwe mast. Dat het erop aan komt, merkte ze in Heeg op 5 juni 2016, toen een bemanningslid achterover in de roef viel. Gelukkig rukte de trauma-helicopter voor niks uit: de persoon in kwestie kon met de rijdende ambulance worden vervoerd, waarna bleek dat het wat mee viel met de kwetsuren.
ging vooruit, de schipper van ‘De Lege Wâlden’ niet. Hij vroeg ook nogal wat van zichzelf, en van zijn naasten. Dat maakte zijn vroege dood extra dramatisch, en de drukbezochte uitvaart voor wie erbij was onvergetelijk.
Naar de subtop Felix Reymers, die Kamstra als wedstrijdzeiler bij de IFKS opvolgde, werd in zijn tweede jaar net als Kamstra tweede in de B-klasse. Maar zijn vervolg was beter. Hij handhaafde zich in de A-klasse totdat hij het helmhout in 1999 overgaf aan Janny Riemersma. Deze chartervaarster deed er vijf jaar
171
'
'OERAL THÚS', JOURE JAN OEBELES VAN DER WERFF, BUITENSTVALLAAT, DRACHTEN, 1924
J
Opdrachtgever: Anne Groenveld, IJlst Registratienummer: L 1634 N / L 2283 N Huidige eigenaar: Stichting Skûtsje Haskerlân Schipper: Dirk Jan Reijenga Lengte over het dek: 19,30 Breedte: 3,95 Holte: 1,19 Tonnage: 50 Gebruik: Wedstrijd
De Jousters waren in 1989 bijna kampioen, maar in de finale te Sneek mislukte alles. Schipper Anne Tjerkstra werd er tot overmaat van ramp ook nog uit geprotesteerd door zijn zwager Jeen Zwaga van Earnewâld. Foto Ger Dijs.
Joure heeft, zeggen kenners, met de 'Oeral Thús' een van de mooiste en snelste skûtsjes van de vloot. Elk jaar behoren Dirk Jan Reijenga uit Lemmer en zijn Jouster mannen tot de favorieten. Datzelfde gold vanaf 1989 voor zijn voorganger Anne Tjerkstra. Dirk Jan c.s. werden echter wel kampioen in 2015, iets wat Tjerkstra in 1989 net niet lukte. Deze werd, omdat hij in Joure geen echte uitdaging meer zag, in 2000 schipper op Langweer. André Hoek won in 1987 met dit skût sje trouwens al de titel bij de IFKS, in een deelnemersveld met 16 deelnemers in de klasse A-Groot en 17 in de B-klasse. Reijenga kwam in 2007, toen hij 38 was en het schip 83 jaar. De schipper op ‘d’Halve Maen’ [L 1290 N], Jitze Grondsma, was net door de Jouster commissie aangetrokken, maar hij stierf aan een ernstige ziekte voordat de competitie begon. Zo werd de Lemster, reeds bemanningslid, voor de
172
leeuwen geworpen op een schip dat vijf jaar eerder een sportief lichtelijk dramatische episode had doorgemaakt. Met een door hernia uitgeschakelde schipper Peter Syperda als adviseur stuurde Baint Kramer het Jouster skûtsje in 2002 als invaller naar een kampioenschap. Maar dat werd door het SKS-bestuur ingetrokken toen bij controle bleek dat het vlak een beetje was vervormd, waardoor de diepgang niet goed meer gepeild kon worden. Het was, gaf Syperda later ook wel toe, een beetje ‘uitgedrukt’ op de plek waar een deuk had gezeten. Dat gaf toen een hele toestand, vooral ook omdat na een woedende Syperda Ulbe Zwaga met het Ljouwerter skûtsje eveneens uit de uitslagen werd verwijderd wegens het onreglementair versterken van de mast met carbonmatjes.
metingen was het a-symmetrisch van vorm. De stuurboordzijde van het vlak lag wel vijf centimeter hoger dan de bakboordzijde en de mast stond een klein stukje naar de bakboordskant uit het hart. Dat is meer dan tachtig jaar later bij een restauratie wel rechtgetrokken, maar tot die tijd moest de lierenman op Joure bij elke wending van de steven een tandje bij of een tandje eraf. We mogen aannemen dat dit geen bewijs van onvermogen van de zeer geroutineerde werfbaas was. Hij had kennelijk het skûtsje bewust scheef gebouwd omdat er net een nieuw Binnenvaart Aanvarings Reglement (BAR) van kracht was geworden waarin schippers, ook zeilende, verplicht waren om de stuurboordswal te houden. Ze zouden met de kimmen voortdurend over de rand van het ‘bed’ van het vaarwater schuren als
Scheef gebouwd Het fraai belijnde schip werd in 1924 gebouwd door Jan Oebeles van der Werff. Volgens later uitgevoerde
Het was in dat eerste jaar, 1998, wel even wennen aan de stralend witte dacronzeilen. Foto Ger Dijs.
De nummers 1 en 2 van het SKS-kampioenschap 2015. Joure en Langwar binden de strijd aan tijdens de wedstrijd op het IJsselmeer bij Lemmer. het vlak precies plat was. Door het scheefliggend te laten varen, was dit te voorkomen. Het is een van de leuke paradoxen bij het skûtsjesilen dat nu uitgerekend dit schip met de bijna zwaarst denkbare sanctie werd getroffen, namelijk verwijdering uit de uitslagen. Alsof het in 2002 niet had meegedaan. Dat zou een latere generatie kunnen denken als commissielid Marten de Boer niet een uitgebreid verslag had gemaakt van de gebeurtenissen toen. Daarbij is ook genoteerd hoe er na een protest bij Earnewâld een vete kon ontstaan tussen Anne Tjerkstra en Peter Syperda, hoe medeoprichter Steven Visser van de Jouster commissie het voor gezien hield en hoe het schip ‘te pronk’ werd gelegd bij de Frieslandhal, bij de watersportexpositie Boot Holland.
Drie generaties Indertijd werd het skûtsje direct na de bouw gekocht door Anne Groenveld uit IJlst, die het in augustus 1924 in gebruik nam. Het kreeg de naam ‘Oeral Thús’ en die naam heeft het altijd gehouden. Groenveld vervoerde er terpmodder, zand en vooral turf mee. Anne was als buitenechtelijk kind (‘oerwinneling’) van Tjitske Groenveld op het schip van zijn grootvader Rykel Groenveld gekomen. Daar werd hij schippersknecht. Toen in december 1945 Anne overleed, zette zijn ongetrouwde zoon Meinte het bedrijf voort tot in 1953. Toen was er op de zeilen geen droog brood meer te verdienen en woonde hij nog jaren aan boord van het schip in IJlst.
De rollen omgedraaid in 2016. Dirk Jan Reijenga kan een jaar na zijn titel geen potten breken. Hij eindigt als zevende.
In 1976 kocht berger Kees Koehoorn het skûtsje. Hij wilde het opknappen om ermee bij de SKS te zeilen. De naam zou, had hij bedacht , ‘Tjerk Hiddesz’ worden naar de Harlinger zeeheld van die naam, en het zeilteken ‘KK’. In 1970 had de SKS echter al besloten dat er niet meer dan veertien skûtsjes mee mochten doen aan de wedstrijden. Zodoende werd Koehoorn (net als Hylke de Vries en Ulbe Zwaga jr.) niet toegelaten. Omdat hij er weinig voor voelde om mee te zeilen bij de IFKS, bleef het schip in Harlingen aan de kade liggen en werd het ook niet opgeknapt.
Alles nieuw In 1984 kocht Gerrit Roosjen uit Franeker het inmiddels zwaar verpauperde schip. Het werd meteen naar de werf van Jentje de Jong aan de Oppenhuizerweg in Sneek gebracht, waar het grondig werd gerestaureerd. De zwaarden, het roer en de mast werden vervangen. Deze kostbare restauratie werd financieel mogelijk gemaakt door Bouwbedrijf ZZB uit Zeist. Het zeilteken werd dan ook ‘Z’. De eerste proefvaart werd gemaakt op 22 mei 1985. De vroegere vrachtvaarder werd gedoopt met een fles champagne. Een week later haalde de ‘Oeral Thús’ bij de Harlingen-Terschelling-race een zesde plaats. Een dag later volgde de Oorlamrace van Harlingen naar Vlieland, met een vergelijkbaar resultaat. Met schipper Hidzer Lodewijksz Meeter werd het schip direct dat jaar kampioen in de B-klasse van de IFKS. Het jaar daarop in de A-klasse werd
er knap in de middenmoot gezeild. In 1987 werd André Hoek, broer van de eerste kampioen Nico, er kampioen mee. Vlak daarna kocht de Stichting Skûtsje Haskerlân de 'Oeral Thús' en werd het schip dus toch nog onderdeel van de SKS-vloot. Schipper Anne Tjerkstra werd er, zoals beschreven, in 1989 bijna kampioen mee, maar in de laatste wedstrijd ging het mis met een verloren protest. Meermalen zeilde Tjerkstra met vooral uitstekende prestaties in de eerste week naar mooie klasseringen. Na Peter Syperda kwam zijn broer Allard, met wie het wat tegenviel. Nu staat de nog altijd strijdlustige Dirk Jan Reijenga aan het helmbout, op het achterdek bijgestaan door zijn nieuwe adviseur Abel de Jong. Eerder functioneerden daar Baint Kramer uit Snikzwaag en Dirk Jans broer Alco, de latere schipper op Heerenveen. Vanwege de grote breedte en beperkte lengte van de ‘Oeral Thús’ was het lastig om een tuigage te maken die bij het profiel van de romp paste. Dat kwam doordat het zeil niet hoog genoeg aan de mast gehesen kon worden, zelfs niet na het verlagen van de roef. Om alles uit de kast te halen, was dispensatie van de profiel-regels nodig. Dit resulteerde in 2015 in het eerste kampioenschap bij de SKS. Maar er komen wéér andere regels…
173
‘DRIE GEBROEDERS’, GORREDIJK
JANKE, MAKKIE, ’T SMIDTJE, SWAN VAN DONIA JAN OEBELES VAN DER WERFF, BUITENSTVALLAAT, DRACHTEN, 1927 Het is wat met Arend Wisse de Boer en de skûtsjes van Langweer. In 2013 verraste hij vriend en vijand door met de ‘Twee Gebroeders’, toch afgedankt door de Langweerder skûtsjecommissie, vijfde te worden in de klasse A-groot van de IFKS. Schipper Johannes Meeter van Langweer voer toen zelf maar weer met de ‘Twee Gebroeders’, door Langweer verkozen boven de ‘Ut ’e Striid’ van Jacob Huisman. In het najaar van 2013 kocht hij samen met Hans en Jan Roelof Boersma (zonen van Klaas, tientallen jaren adviseur op Heerenveen) het reserveskûtsje van Langweer, de ‘Swan fan Donia’. Het zou domicilie krijgen in Gorredijk. Het schip kreeg een nieuwe naam: de ‘Drie Gebroeders’, verwijzend naar de drie eigenaren van het ‘Gordykster skûtsje’. Na de opvallende derde plaats in 2014 behoorde Arend Wisse de Boer met de ‘Drie Gebroeders’ tot de favorieten, maar vooralsnog kon hij de hegemonie van de Pypsters niet doorbreken en moet hij het doen met af en toe een dagprijs.
Het skûtsje Pieter van der Kooi, in 1921 getrouwd met Berber Epema (‘Baaie’), liet in 1927 op Buitenstvallaat een schip van 17,58x3,50m bouwen, in een prachtige serie die in 1924 met de ‘Oeral Thús’ [L 1634 N] (nu Jouster skûtsje) was begonnen. Het werd ‘Janke’ genoemd naar hun dochter, die dezelfde naam droeg als Berbers moeder. Het bestek ligt in het Fries Scheepvaart Museum in Sneek. Na een leven als vrachtschip kwam de ‘Janke’ als woonschip aan de Oostergrachtswal in Leeuwarden te liggen. Eind jaren zeventig verhuisde het schip naar Amsterdam, waar Tony Brundel het in 1997 aantrof. Met de gegevens van de meetbrief toog hij naar de Stichting Skûtsjes Doniawerstal, die naarstig op zoek was naar
174
Opdrachtgever: Pieter van der Kooi, Burgum Registratienummer: L 1718 N / L 1731 N / G 4116 N Eigenaar: Stichting Drie Gebroeders, Gorredijk Schipper: Arend Wisse de Boer Lengte over de stevens: 19,75 Breedte: 3,50 Holte: 1,12 Tonnage: 35 Gebruik: Wedstrijd / Charter
Eind dertiger jaren: De 'Janke' afgeladen met suikerbieten. Foto afkomstig uit de Jouster Zomerkrant van 10 juli 1998.
Schipper Pieter van der Kooi met zijn vrouw Baaie op hun 'Janke' begin dertiger jaren. Foto afkomstig uit de Jouster Zomerkrant van 10 juli 1998. een vervangend schip voor de ‘Twee Gebroeders’ [S 1097 N], waar geen potten mee werden gebroken. De
koop werd gesloten en het woonschip werd omgebouwd tot het wedstrijdschip ‘Swan van Donia’. Langweer zeilde er van 1998 t/m 2000 mee in de SKS-competitie. Tjitte Jans Brouwer werd in 1998 en ’99 dertiende, Anne Tjerkstra in 2000 tiende. Hij ging verder met ‘De Jonge Jan’ [[L 1265 N], oftewel De Poep, waarna de ‘Swan fan Donia’ net als de ‘Twee Gebroeders’ reserveschip werd voor de Stichting Skûtsjes Doniawerstal. Dat bleef zo nadat Jacob Huisman de ‘Ut ’e Striid’ [L 1185 N] beschikbaar had gesteld om uit de penarie te komen. Anko van der Plas zeilde met de ‘Swan fan Donia’ in de C- en daarna de B-klasse van de IFKS. In 2013 was Jitske Visser schipper. Zij werd laatste in de C-klasse, wat deels te wijten was aan het oude materiaal.
‘Drie Gebroeders’ werd de naam in juli 2014 nadat het schip door Jelle Talsma in Osingahuizen met ruim een meter was verlengd. Het zeilde uitstekend met mast en giek en ander houtwerk van Hans Boersma. Dat jaar werd Arend Wisse er derde mee. Tot de (afgelaste) wedstrijd bij Lemmer was de ‘Drie Gebroeders’ kanshebber voor de titel, maar eigenlijk is het iets te smal. Ook in 2015 behoorde het fraai gelijnde schip met de ‘Emanuel’ [L 1393 N] van Kuipers Funderingstechniek (schipper Merijn Olsthoorn) tot de bedreigers van de ‘oude garde’ Ton Brundel, Jelle Talsma en Froukje Meijer. Behalve aan de uitstekende uitrusting ligt dat aan de zeilkunst van vooral Arend Wisse en Hans.
Zware concurrentie In 2015 werd de ‘Drie Gebroeders’ in het eindklassement vijfde. De competitie van 2016 was nog feller dan in voorgaande jaren, met hevige concurrentie op alle niveaus. Tot ieders verrassing won de jonge Makkumer schipper Klaas Kuperus dit jaar met de ‘Zes Gebroeders’ de titel na een zeer spannende finale bij Lemmer. Dat Jaap Hofstee met ’t Swarte Wief tweede werd, maakte de verrassing compleet. Toen bleek dat Arend Wisse de Boer en zijn ploeg wel heel hard moeten vechten om met dit schip in het linker rijtje van de grote A-klasse te blijven. Met een tiende plaats in de eindrangschikking lukte dit net niet. Wel boekte de Gorredijkster ploeg een mooie overwinning bij Heeg, maar daar stonden een paar matige klasseringen tegenover.
175
‘TWEE GEBROEDERS’, STAVOREN KEIMPE VAN DER MEULEN, SÚDWESTHOEK JAN EN GERRIT BERENDS BARKMEIJER, SNEEK, 1900
Opdrachtgever: Wed. Pieter Sijbesma, Langweer Registratienummer: S 427 N / L 1915 N Eigenaar: Stichting Skûtsje Súdwesthoek, Stavoren Schipper: schip ligt te koop Lengte: 18,41 Breedte: 3,42 Holte: 1,04 Tonnage: 30,4 Gebruik: Charter Bij een nadere inspectie van diens broer Sieb bleek toen dat de huid van de ‘Twee Gebroeders’ op sommige plekken zo ver los van de spanten stond, dat het in 2007 werd afgekeurd voor deelname aan de IFKS. Koos Lamme werd daar het slachtoffer van. Jitske Visser mocht het in 2009 nog proberen, maar dat werd geen succes.
Van de weduwe
In 1979 werd Rienk Ulbesz Zwaga kampioen bij de SKS. Foto Ger Dijs.
Een van de mooiste, oudste skûtsjes ligt al jaren voor de wal, te koop. De ‘Twee Gebroeders’ van Stavoren, jarenlang kampioensschip bij de SKS, is in 1900 gebouwd op de bijna industrieel georganiseerde werf van Jan en Gerrit Berends Barkmeijer. In 2009 ging het voor de wedstrijdsport verloren na het afscheid van IFKS-zeiler Jitske Visser. Toch werden Klaas van der Meulen en Rienk Zwaga er meerdere keren kampioen mee, de laatste in 1979 nog, bij de SKS. Liefhebbers als Durk Nijdam van Bulgatech hebben nu plannen om het weer een speciale functie te geven, maar wat moet dat kosten? Klaas van der Meulen zeilde met de ‘Twee Gebroeders’ bij een nieuwe skûtsjevereniging. Hij moet in 1945 in Langweer kampioen zijn geworden, hoewel de uitslag van die titelstrijd is
176
verdonkeremaand of gewoon weggeraakt. Daarna haalde hij de titel nog eens in 1947, ’51 en ’54. Hij was ook de eerste schipper van de Súdwesthoek, toen die in 1958 aan de SKS ging meedoen. Maar toen ze ‘Makkumer Vet’ onder zijn vlak smeerden, moest de SWH-commissie een ander zoeken. Dat werd in 1962 Douwe Visser, net als Klaas van der Meulen een schoonzoon van de Staverse Teake Salverda. Daarna, in 1972, werd Rienk Zwaga schipper. Na de titelstrijd van 1980 werd hij vanwege privé-gedragingen bedankt en nam Meindert Aukes de Groot het helmhout in 1981 over. Voor hem werd het geleidelijk moeilijker om vooraan te eindigen. Nadat Albert Salverda in 1996 één jaar voor hem was ingevallen, werd zijn zoon Auke in 1997 schipper. Onder hem werd dit skûtsje in 2003 vervangen door de ingekorte ‘Hoop op Welvaart’, het vroegere kampioensschip van Age Bandstra, ook uit Stavoren.
Zo’n oud schip heeft veel meegemaakt. Dat begon al met de bouw in opdracht van de weduwe van Pieter Sijbesma in Langweer, Hesseltje Woudsma. Het schip mat toen 15,32 bij 3,41m. Schippersknecht Johannes van der Zwaag nam het over toen hij trouwde met de weduwe. In 1933 werd de Staverse scheepsbevrachter Teake Salverda eigenaar, waarna het de bijnaam ‘Salverdaskûtsje’ kreeg. Het was toen verlengd tot 17,36m en had een laadvermogen van Zijn schoonzoon Douwe Visser mocht er een keer op varen. Die was er in 1943 in Grouw bij toen ze bij Frisia de prijs van vijftig gulden in de B-klasse wonnen met zijn zwager Cor Teakes Salverda als schipper en hem als stuurman. Klaas van der Meulen, de tweede schoonzoon van Teake Salverda, zeilde ermee vanaf de bevrijding, toen zijn zwager Cor Salverda eigenaar was. Daar kwam een eind aan toen de vrachtvaart op zeil feitelijk ten onder ging en het skûtsje in 1955 naar Amsterdam werd verkocht om er als woonschip te dienen. Toen in 1957 de Stichting Skûtsje
In 1995 als ‘Súdwesthoek’ met schipper Meindert Aukesz de Groot tijdens de SKS-kampioenschappen. Súdwesthoek werd opgericht, met dokter Gerrit Verbeek, Douwe Amels en Auke de Groot als drijvende krachten, kwam Klaas van der Meulen weer in beeld als schipper. Hij koos voor deze commissie en niet voor Lemmer, waar hij ook even in beeld was. In 1958 was hij daardoor weer schipper op het ‘Salverdaskûtsje’, dat nu ‘Keimpe van der Meulen’ heette. Daarbij had hij maar te accepteren dat het schip in de winter van 1957’58 op de werf van de Gebroeders Amels in Makkum wedstrijdklaar werd gemaakt, en niet bij zijn kameraad Iege Blom in Hindeloopen. In 1959 werd Van der Meulen tweede achter Ulbe Zwaga, in 1960 achtste. Dat was een tegenvaller. Maar dat er in 1961 zogenaamd Makkumer Vet onder werd gesmeerd, stak hem het meest. Daar werd een hele toestand van gemaakt, met boze stukken in de krant, een weigering van collega-schippers
om nog in Makkum een wedstrijd te zeilen en ruzie van Van der Meulen met onder meer commissiebestuurder Theunis de Vries uit Koudum. Daarna kwam Douwe Visser terug en kreeg het skûtsje de naam ‘Súdwesthoek’. In 1968 nam Cor Salverda het helmhout van hem over en toen kwam in 1972 Rienk Ulbeszn Zwaga. Die bracht het schip na wilde jaren met de nodige protesten en aanvaringen naar voren. In 1978 had hij kampioen kunnen worden door Siete Meeter te verslaan, maar dat lukte hem achter broer Lammert net niet: Siete werd tweede in de laatste wedstrijd en kampioen met 28,8 pnt, Rienk derde en tweede in het klassement met 29,9 punten. In 1979 won Rienk Zwaga de titel wel, met Tjitte Lammertszoon Brouwer als tweede. De beslissing viel nu in Lemmer, doordat de finale wegens windstilte niet doorging.
Dat het skûtsje nog in Stavoren ligt en een De Groot schipper voor de SWH is, danken we vooral aan Verbeek senior. Die verijdelde snode plannen van Staversen om Meindert de Groot te wippen en een ander skûtsje aan te schaffen door een in slaap gevallen stichting SWH nieuw leven in te blazen.
177
'EARNEWÂLDSTER SKÛTSJE' TWEE GEBROEDERS
JAN OEBELES, GURBE EN OEBELE VAN DER WERFF, BUITENSTVALLAAT, DRACHTEN, 1929 Registratienummer: L 1990 N Eigenaar: Stichting Earnewâldster Skûtsje Schipper: Gerhard Pietersma te Sneek Lengte over dek: 19,44 Breedte: 3,65 Holte: 1,19 Tonnage: 44 Gebruik: Wedstrijd / Ploechjesilen navolging krijgen. Earnewâld is eigenares van een SKS-skûtsje en organisator van de derde wedstrijd van de SKS-competitie. Daarnaast ligt er nog een vloot recreatieschepen, waarvan drie of vier meedoen aan de SKS, in de klasse a-klein. Want ruim en diep is het meeste water hier tussen de ‘nauten en de droechten’ niet. In Earnewâld staat, mede dankzij de inzet van Age Veldboom, het enige skûtsjemuseum ter wereld. Van 2004 tot 2009 bouwde Johan Prins hier een replica van de in 1861 in Joure gebouwde hardzeiler Æbelina.
Het skûtsje
Souverein naar de overwinning op het thuiswater in 2015.
Schipper in 2016 is Gerhard Pietersma, schipper op het Statenjacht van de Provinsje Fryslân. Aan boord bij pake Albert van Akker, schipper op Leeuwarden, deed hij zijn eerste skûtsje-ervaring op. Gerhard kwam na een loopbaan op Sneek (kampioen in 1995) in 2004 op Earnewâld. Gerhard is op en top sportman, ooit verdienstelijk schaatser en goed wielrenner. Van pake Albert erfde hij speurzin en zelfbewustzijn. De laatste jaren valt hij op door zijn overgave aan trainingsarbeid. De ‘ecotraining’ bij Tjalling en dochter Berber van den Berg brengt tongen in beroering. Mede daardoor winnen de Earnewâldsters de slag bij veel walstarts op de Veenhoop en bij Earnewâld.
178
De Kommisje Earnewâld In Earnewâld, waar iedereen kon zeilen, werden al in de achttiende eeuw door kasteleins hardzeilwedstrijden voor vracht- en beurtschepen gehouden. Het oudste nog varende houten beurtscheepje ‘Lytse Bever’, gebouwd bij de oude Eeltje Holtrop, had hier in 1822 domicilie. Onder aanvoering van meesterfotograaf-natuurmens Douwe Franke in 1956 werd in Earnewâld actie gevoerd om het skûtsje ‘De Nijverheid’ [L 1040 N] van Berend Mink te kopen om het voor het Skûtsjesilen te behouden. Dit werd het eerste echte Doarpsskûtsje. Het geld dat werd ingezameld was niet helemaal genoeg om het schip te betalen, maar met goede wil en veel optimisme durfden de pioniers het aan. Hun voorbeeld zou weldra
Earnewâld zeilde achtereenvolgens met ‘De Nijverheid’ van Berend Mink, een volgende ‘Nijverheid’ [G 1394 N] en ‘De Jonge Jan’ [L 1265 N], die Lammert Westerdijk had gekocht van Jeltje Sytema. Dit skûtsje werd onder schipper Hidzer Meeter in 1978 ingeruild tegen de ‘Emanuel’ [L 1393 N], waarmee Jeen Zwaga in 1982 en “83 kampioen werd. Pieter S. Brouwer, die hem in 1986 opvolgde, kon dit succes nooit evenaren. Hij vertrok in 2004 naar Heerenveen om zijn broer op te volgen. Gerhard Pietersma, in 2004 gekomen, wenste een ander, sneller skûtsje. Dat bleek de ‘Twee Gebroeders’ te zijn, in 1930 op scheepswerf “De Nijverheid’ van Jan Oebeles van der Werff gebouwd. Opdrachtgever was Jacobus Gooyes Finnema uit Woudsend, op 15 oktober 1893 geboren en in 1918 getrouwd met het 20-jarige Drachtster meisje Geeske Gjaltema. Het was dus niet zo vreemd dat hij voor een nieuw
schip naar Drachten toog. Jacobus zou het noemen naar zijn twee zonen Gooye en Hepke. Het was een groot, snel schip, naar de nieuwste inzichten gebouwd. Finnema voer er tot 1954 mee, toen hij het verkocht aan J. van Wageningen. Die brandde het achterdek eruit en maakte van het resterende schip een woning. Johannes Taekema uit Wezep, al jaren bemanningslid op Drachten, zeilde vanaf de eerste jaren van de IFKS mee met de ‘Hoop op Zegen’ [S 921 N]. Hij zat met dit kleine, bij Van der Werf Sneek gebouwde scheepje meestal vooraan in de middenmoot. Toen hij in 1990 dertiende van de vijftien was geworden, kocht Taekema de ‘Twee Gebroeders’ en zeilde haar naar een derde plek. Helaas degradeerde hij in 1992 na diskwalificatie en twee (van de vijf) niet gezeilde wedstrijden. Na een overwinning in de B-klasse in 1993 promoveerde de zwaar gebouwde Johannes ‘Turbo’ met zijn onafscheidelijke schippersmuts naar de A-klasse. Broer Henk viel in 1994 voor hem in omdat hij door een hernia was geveld. In 1995 werd Johannes tweede in de A-klasse groot, ondanks een verloren protest. Het was zijn beste prestatie met dit mooi getuigde, altijd keurig onderhouden schip. Na zijn overlijden nam Kuipers Funderingstechniek uit Lemmer de ‘Twee Gebroeders’ over voor voornamelijk bedrijfsdoeleinden. De bekende Lemster akenzeiler Gerrit Hogeterp, gewaardeerd fokkenist op het Lemster Skûtsje, werd er in 2001 derde mee in de B-klasse. Harmen de Vries uit Oosterzee werd er vervolgens derde mee in eerst de C-, en in 2003 de B-klasse. Earnewâld kreeg de ‘Twee Gebroeders’ in 2006 via ruil in handen, waarna het op aanwijzing van de schipper grondig werd opgeknapt. Pietersma verwees daarbij naar antieke publicaties van Folkert N. van Loon uit 1822, waarin de stroomlijn van de snoek aan scheepsbouwers ten voorbeeld wordt gesteld. Niet zozeer door het mooie schip maar vooral door zijn tomeloze inzet heeft Gerhard Pietersma naar de top gereikt. In 2014 werd hij derde in het klassement. In 2015, toen Earnewâld als favoriet werd getipt, ging het veel minder goed. Maar in 2016 werd hij tweede!
Johannes 'Turbo' Taekema zeilde in de jaren '90 met de 'Twee Gebroeders' bij de IFKS. Zijn beste prestatie was de tweede plaats in de A-Groot in 1995.
Op naar de tweede plaats.
179
‘LEMSTER SKÛTSJE’, LEMMER
EMANUEL, VERTROUWEN JAN OEBELES VAN DER WERFF, BUITENSTVALLAAT, DRACHTEN, 1931 Opdrachtgever: Eeuwe de Jong, Sneek Registratienummer: L 2152 N Eigenaar: Stichting Lemster Skûtsje Schipper: Albert Jzn. Visser Lengte over dek: 19,47 Breedte: 3,62 Holte: 1,15 Tonnage: 45 Gebruik: Wedstrijd / Ploechjesilen
Voor het eerst zeilend voor Lemmer, nog met de originele roef.
Als woonschip ‘Vertrouwen’ van Gerrit van der Wal.
Lemmer heeft sinds 1958 een eigen skûtsje, en vanaf 1963 het huidige. Dat, gebouwd in 1931, heeft nog geen dertig jaar als vrachtschip dienst gedaan, maar het zeilt dus al vijftig jaar mee in wedstrijden. Tussendoor diende het zestien jaren als woonschip, van 1946 tot ’62.
Albert Jzn. Visser werd na een knappe vierde klassering in 2014 het laatste jaar vierde. Eerder werden vijf bemanningsleden door hem vervangen. Want het is wel sport, natuurlijk.
Rintje Ritsma senior werd er één keer kampioen mee, in 1966. Jelle Reijenga was bij de SKS de sterkste in 1986 en 1988. Ook in andere jaren zeilt het Lemster skûtsje meestal bij de eerste zeven, vooraan in de middenmoot. Maar met Johannes Meeter werd het na 2009 ondanks fikse investeringen in romp en timmerwerk niet beter.
Een stormachtige wind maakte er in 2015 in Woudsend een zware wedstrijd van.
180
Plat en gestrekt Het jongste skûtsje van de SKS-vloot, het Lemster skûtsje, is een van de
De zeedijk bij Stavoren zit volgepakt met publiek. 6 augustus 2016. laatste die in Friesland zijn gebouwd. Het is anders van vorm dan de vele schepen die rond 1910 van de dertig hellingen in Friesland gleden. Het is platter en gestrekter en het kan veel wind hebben. Toch is het in opdracht van de ‘fine mennist’ Eeuwe de Jong uit Woudsend-Sneek gebouwd voor eenvoudig transport van klei van Hichtum naar Sneek over beschut water. Er werden bij Dijkstra aan de Oppenhuizerweg drainagebuisjes van gemaakt. ‘Pijpklei’ noemde men de grondstof. Maar Eeuwe kreeg last van zijn maag en zijn zonen zetten het bedrijf niet voort. Zo kwam het schip in andere handen. De Lemster Skûtsjecommissie maakte na de oprichting in 1958 een min of meer valse start met de ‘Hoop op Welvaart’[S 881 N], gebouwd bij Wildschut in Gaastmeer. Daar had schipper Rintje Ritsma al gauw geen aardigheid meer aan. Nadat Yme Foekema er in 1962 mee was omgeslagen, koos de commissie Klaas van der Meulen als schipper en de als woonark gebruikte oude ‘Emanuel’ als schip. De Lemster visser Auke Coehoorn had haar bij Den Oever zien liggen. Bij de ombouw werd de mast ver naar achteren verplaatst, wat in die
tijd nog zo apart was dat Ulbe Zwaga zijn ogen niet geloofde toen hij het zag. Zo zeilden de Lemsteraken ook. Na het ruzieachtige vertrek van Van der Meulen zou Ritsma met een prachtig nieuw tuig in 1965 kampioen worden, als filmer Bert Haanstra, het SKS-bestuur en schipper Ritsma elkaar niet hadden misverstaan. Het moest Ulbe Zwaga worden of Siep van Terwisga. De laatste werd het. Ritsma werd tweede in 1968 en werd toen opgevolgd door Sietse Hobma, een man met mooie oneliners. Hij was mager en gespierd en een fantastische schipper, die in 1970 en ’71 als derde in het klassement stond. Meestal zeilde hij vooraan in de middenmoot, een knappe prestatie, al wilden de Lemsters meer. Dat ondervond zijn opvolger, timmerman Jelle Reijenga, na 1982. Alleen door de adviezen van Ulrik Jager en goede begeleiders op de wal te accepteren, kon hij zich handhaven. Dat leverde in 1986 een titel op, in ’87 een tweede plek en in ’88 een tweede kampioenschap. Maar Jelle trok te veel aandacht in zijn privéleven en werd ontslagen. Peke Ritsma viel een jaar (1998) voor hem in, waarna ‘grutte’ Ale Zwerver
uit de IFKS overkwam om hem op te volgen. Hij zette in maart 2004 persoonlijk de flex in de romp om deze in tweeën te snijden voor een verlenging. Geregeld had hij mooie uitslagen (drie keer tweede in het klassement), maar een kampioenschap zat er voor hem net niet in. Toen kwam dus Johannes Meeter, en daarna Albert Visser. Het Lemster skûtsje, daar is iedereen het over eens, behoort tot de mooiste van de vloot. Maar het is toch net iets meer een vrachtscheepje dan een hardzeiler.
181
‘IMMETJE’
DE VIER GEBROEDERS MINNE MOLLES VAN DER WERF, SNEEK, 1907 Opdrachtgever: Frederik Post, Ternaard Registratienummer: S 1034 N / L 2503 N Huidige eigenaar: H. Schotanus, Brielle Lengte over de stevens: 15,38 Breedte: 3,35 Holte: 1,11 Tonnage: 29,924 Gebruik: Recreatie / Charter
Nieuw skûtsje, oude mast
Sipke van der Veen en Jantje van der Veen-Schaper op hun schip, voor het station in Staveren. Hun dochter Immetje, naar wie het schip genoemd is, woonde op het station.
‘Immetje’ is een vrouwennaam. De vrouw van Rinke Gosses van der Veen uit Koudum heette zo, Immetje Westhof. Haar kleindochter, geboren op 7 december 1916, had dezelfde naam. Naar haar werd een lief, klein skûtsje genoemd, dat in de recreatievloot tegenwoordig vooral opvalt door de geringe breedte: 3,35m. Haar eerste naam was ‘De Vier Gebroeders’. In de vloot van vrachten beurtschepen werd de fragiele mast op dit scheepje steeds meer als bijzonder ervaren. Hij was gemaakt voor een vissersschip, en hield het toch bijna een eeuw vol.
De ‘Immetje’ werd in 1907 op de werf van Minne Molles van der Werf aan de Woudvaart in Sneek gebouwd voor schipper Frederik Post uit Nes (West-Dongeradeel), waar hij visser was geweest. In 1892 was hij getrouwd met Japke Holwerda uit Paesens. Nog geen half jaar later diende hun eerste zoon Jacob zich aan. Het jongetje werd echter slechts een maand oud in dat ijskoude winterjaar. In 1896 werd voor de tweede maal een zoon Jacob geboren, een jaar later gevolgd door Pieter, die ook maar twee weken leefde.
182
Post gaf het onveilige bestaan van visserman op, maar bleef wel het water trouw. Hij werd vrachtschipper. De geboorte-akten van de andere drie zoons geven een mooi beeld van het zwervende bestaan van het jonge gezin. De tweede Pieter werd in 1903 geboren in Vrouwenparochie. Kornelis kwam in 1907 in Sneek ter wereld en Taede drie jaar later in Franeker.
Nog voor Kornelis geboren werd, liet ‘Freark’ Post een nieuw ijzeren skûtsje bouwen bij Van der Werf. Minne kocht in februari 1906 het perceel aan de Woudvaart met de helling waar de Barkmeijers in 1889 als eersten in Friesland met de ijzerbouw waren begonnen. Post noemde het ‘De Vier Gebroeders’, waarmee hij postuum zijn beide jong overleden zoons Jacob en Pieter bedacht, naast de twee overlevenden. Heel bijzonder, die naamgeving, en hartverscheurend als men bedenkt hoezeer de twee overleden jongetjes tot het gezin waren blijven behoren. Er kwam een mast op het schip van een pas vier jaar oude blazer uit Peasens, die bij de grote visserijramp
Sipke van der Veen ging met zijn tijd mee en had een opdrukker aangeschaft.
De ‘Immetje’ in het Droogdok Jan Blanken in Hellevoetsluis. van 1883 was vergaan. De keus voor zo’n mast van een wrak getuigt niet van weelde. Post kon onmogelijk bevroeden dat deze bijna dertig jaar oude mast nog op zijn minst tachtig jaar op het skûtsje zou blijven staan. In 1912 verhuurde Frederik Post het schip aan de toen 21-jarige Sipke van der Veen uit Koudum, tweede zoon van Rinke Gosses van der Veen en Immetje Westhof. Op 25 mei 1916 trouwde Sipke met Jantje Schaper, met wie hij op 7 december de dochter Immetje kreeg. Sipke van der Veen liet meteen ‘zijn’ schip hernoemen tot ‘Immetje’. Maar het zou nog ruim elf jaar duren, tot 7 maart 1928, tot hij eigenaar van het skûtsje werd. Tien jaar later, na een lange, ernstige economische crisis, in 1938, schafte hij nog een opduwer aan. In 1945 zeilde Van der Veen met de ‘Immetje’ drie (van de negen) wedstrijden mee bij de toen pas gevormde ‘Vereeniging’, vanaf januari 1946 ‘Sintrale Kommisje Skûtsjesilen’. Hij eindigde achteraan in de B-klasse in een veld met in totaal 25 deelnemers. De meesten deden maar een paar keer mee, in dat eerste jaar van het nieuwe skûtsjesilen na de bevrijding. In 1951 voer Van der Veen voor het
De ‘Immetje’ tijdens de Vlietdagen van 2012 in Leidschendam. eerst met gasten. Dat gebeurde wel meer bij schippers die even zonder lading zaten en op deze manier nog een paar tientjes verdienden, maar Van der Veen maakte er echt werk van om het zijn gasten naar de zin te maken. Daarom wordt hij wel de eerste ‘chartervaarder van Nederland’ genoemd. Voor dit werk liet hij de luikenkap verwijderen om een grote houten opbouw te kunnen plaatsen. In het ruim konden zes ledikanten staan, met een strozak als matras. Er werden zelfs wastafels geplaatst met lampetkannen, want het moest natuurlijk wel comfortabel zijn. De gasten waren voornamelijk notabelen, die zich een paar dagen vakantie konden permitteren. Ze zeilden heel waterrijk Friesland door en deden dorpen als Earnewâld en Grou geregeld aan. Ook de Prinsentuin in Leeuwarden werd vaak met een bezoekje vereerd. Jantje van der Veen-Schaper moest in het kleine roefje voor de gasten eten koken. Ze vond het maar niks dat tijdens het bereiden van het ontbijt, dat bestond
uit gebakken eieren met spek, haar hele roef stonk! Het was in dat kleine roefje snel benauwd, wat het koken op petroleumstellen er niet plezieriger op maakte. Zij was dan ook blij toen ze een ‘echt huis’ aan de wal kregen. Sipke kon echter maar moeilijk wennen en sliep zolang zijn ‘Immetje’ nog niet verkocht was, nog geregeld aan boord. In 1957 verkocht de 68-jarige Van der Veen het schip aan de Hagenaar Henricus Bouvy, maar pas in 1960 leverde hij het schip ook daadwerkelijk af. De Koudumer schipper was toen 68 jaar, oud genoeg om te genieten van de nieuwe Ouderdomswet. Anders gezegd: hij kreeg van Drees. Via diverse omwegen kwam het schip uiteindelijk in Rotterdam terecht, bij Chris Van ’t Hof. Die verving in 1988 de ruim 100 jaar oude Blazermast, maar plaatste de nieuwe mast wel weer voor op het schip. De oude mast heeft zeker tot 1988 op de ‘Immetje’ gestaan. Sinds 2012 is de ‘Immetje’ in bezit van H. Schotanus uit Brielle.
183
‘DE JONGE POPKE’, KORTENHOEF OP HOOP VAN ZEGEN JAN JANSZN. BOS, ECHTENERBRUG, 1899
JP
Registratienummer: S 68 N / L 2426 N Opdrachtgever: Bauke Jongsma, Lemmer Eigenaar: Bart Nefkens Lengte: 15,48 Breedte: 3,40 Holte: 1,13 Tonnage: 31 Gebruik: Recreatie
Als woonschip liggend in de Espelervaart bij Emmeloord. Ondanks de grote deur werd toch gebruik gemaakt van de roefingang.
De 36-jarige schipper Bauke Ages Jongsma uit Lemmer liet in 1899 een staalijzeren schip van 15,53 bij 3,40m bouwen bij Jan Janszoon Bos in Echtenerbrug. Hij noemde het naar de kort daarvoor geboren zoon van hem en zijn vrouw Froukje Hoornstra ‘De Jonge Popke’. Onder die naam vaart het nu, 117 jaar later, nog. Bart Nefkens en Marjan van den Broeck, van jongsaf op het water te vinden en liefhebbers van ‘oud spul’ dat ze in hun winkel ook verkopen, zijn trots op hun museumstukje. Voor Marjan is er nog een extra dimensie, namelijk dat haar vader Jan van den Broeck het oude scheepje ruim dertig jaar geleden eigenhandig heeft opgeknapt. Vol enthousiasme nemen Bart en Marjan deel aan de bloeiende Facebook-community ‘Vervallen skûtsjes’, die begin 2016 al duizend leden telde. Actieve deelnemers binnen dit netwerk hebben inmiddels al tientallen verdwenen geachte skûtsjes opgespoord en enkele voor de ondergang behoed. Daarnaast is ‘De Jonge Popke’ ook een skûtsje met heel bijzondere verhalen. De man naar wie het genoemd is, Popke Jongsma, stierf in 1940 op 42-jarige leeftijd. Toen was het ouderlijk schip al via R.E. Hofstra uit IJlst en Pieter Stoelwinder uit Gorredijk al in handen gekomen van een echtpaar dat afhankelijk was gewor-
184
den van de armenzorg. De armlastige oud-schipper Thije Meijer woonde er met zijn vrouw jarenlang op in de Drentse gemeente Sleen in de buurtschap ‘t Haantje. Hij droeg zijn schip in 1944 in eigendom over aan de gemeente, die hem er nog even kosteloos in liet wonen. Andries Tinge kocht het skûtsje in 1949 voor ƒ650 van de gemeente Sleen. Hij liet het schip in Emmeloord verbouwen tot woonschip en liet de roef erop staan. Toen hij werk kreeg bij de PTT in Rotterdam werd het schip naar Moordrecht gesleept. Daar heeft familie Tinge er
nog tot 1961 op gewoond. Uiteindelijk is het woonschip in Zwolle terecht gekomen, de toenmalige eigenaar is tot nu toe onbekend. Wel is bekend dat er een brand is geweest. Zo belandde het gehavende schip bij Draaisma in Zwartsluis op de sloop.
Nieuwe en oude glorie De nieuwe glorie voor de oude ‘De Jonge Popke’ begon in 1987 met een advertentie in De Telegraaf. Oudijzerhandel Draaisma in Zwartsluis bood het casco als uitgebrand woonschip te koop aan. Het was in deze staat feitelijk nog minder waard dan oud ijzer, maar watersporter Jan van den Broeck uit ’s Graveland herkende de mooie lijnen van een Fries skûtsje en bouwde het met veel liefde en grote inzet op tot een recreatieschip. Dat was nog niet zo eenvoudig, omdat
Opnieuw gemeten in Leeuwarden op 19 september 1932. Het registratienummer werd [L 2426 N].
winnaar van de meeste prijzen bij Lemmer en Amsterdam-Muiden was De Poolster LE 47. Bauke Kuipers kreeg hem in gebruik van vishandelaar en –roker Johannes Sterk, die hem bij Bos had laten bouwen. Bauke Ages Jongsma was zelf een kleinzoon van de roemruchte Hegemer beurtschipper Jetze Reijenga, die prijzen won bij het hardzeilen. Froukje Hoornstra, afkomstig uit Gaasterland, was zijn tweede vrouw. Zijn eerste, Jeltje van der Zande uit Oosterzee, was in 1890 kort na de geboorte van dochter Metje overleden. Hun eerste kind was levenloos ter wereld gekomen.
Korte vreugde, lang geluk
Het uitgebrande woonschip werd in 1987 als casco verkocht aan Jan van den Broeck uit 's Graveland. het uit de vorige eeuw daterende skûtsje nog van oud ijzer was gebouwd. Daardoor was het moeilijk te bewerken, namelijk hard en bros. Het tussenlassen van nieuw ijzer was een hele uitdaging, er zijn vele dozen met laselektrodes doorheen gegaan… De Jonge Popke heeft drie jaar in een weiland gelegen en trok veel bekijks in het boerendorp. In een interview met de plaatselijke krant eindigde Jan met: “Ik zie het helemaal zitten”. Die woorden heeft hij waargemaakt. Het was een tijd waarin er veel nieuwe initiatieven werden genomen om de zeilerij met klassieke schepen nieuw leven in te blazen. Peter Habekothé organiseerde de Oorlamrace, er kwam een Harlingen-Terschellingrace, vanuit Stavoren en Enkhuizen werden om het andere jaar Bolkoppenraces georganiseerd en jaarlijks was er de Stronrace van Workum. Mede daardoor, en door de sterke inflatie, steeg de waarde van oude schepen. Maar Jan van den Broeck, noch zijn dochter, wist toen van de bijzondere plaats die de bouwer Jan Janszoon Bos in de historie van de Friese scheepsbouw verdient. Hij werd alleen zo gegrepen door de geschiedenis van zo’n mooi oud schip dat de restauratie en het varen ermee zijn levenswerk werd.
Snelle schepen Jan Bos was een nazaat van Gieterse bokkenbouwers, die eind achttiende eeuw in het kielzog van verveners naar het noorden trokken. Jan Janszoon Bos zelf kreeg een eigen werf in Delfstrahuizen. Hij verhuisde naar 't drukker geworden Echtenerbrug om er vanaf 1893 ijzerbouw te bedrijven. Zelf schreef hij dat hij met die omschakeling de eerste Friese scheepsbouwer was. Alleen de Groningse Barkmeijers Jan en Gerrit waren hem in Sneek voorgegaan (sinds 1889). Vanwege zijn eigen afkomst en die van de vrouw zullen ze bij Jan Bos thuis Stellingwerfs hebben gesproken, de taal die je toen in Echtenerbrug op straat nog veel hoorde. Oorspronkelijk was Stellingwerfs ook de taal van de varende Jongsma’s uit Munnekeburen, maar het voorgeslacht van Bauke was al generaties lang in de hoofdplaats Lemmer gevestigd. Daar kocht ondernemer Poppe de Rook voor de Lemster visser Siemen Spaan in 1898 een ijzeren Lemsteraak bij Croles in IJlst. Andries de Blaauw liet in 1899 een ijzeren aak, de Albatros, bij Jan Bos in Echtenerbrug bouwen, omdat de Lemster Pier de Boer zich nog niet aan ijzerbouw waagde. Al gauw werd Jan Bos bekend als bouwer van snel zeilende aken. De
Hoe oud dit schip ook is, voordat het een recreatieve bestemming kreeg, wisselde het vaak van eigenaar. Opdrachtgever Bauke Jongsma verkocht het al in 1916 aan R.E. Hofstra in IJlst, die er de nieuwe naam ‘Op Hoop van Zegen’ aan gaf. Het laadvermogen werd vergroot van 26,160 tot 31,587 ton (meting 1919). In 1921 werd het opnieuw gemeten op 30,385 ton en in 1932, toen er voor deze kleine scheepjes weinig emplooi meer was, werd het opnieuw geregistreerd en zal het tot woonschip zijn gedegradeerd voor Thije Meijer uit Sleen. Hoe anders is het nu. Bart en Marjan hebben elkaar gevonden via het schip dat na het overlijden van haar vader gelukkig in de familie is gebleven. Samen zeilen ze inmiddels al jaren tochten en wedstrijden met de ‘Jonge Popke’.
185
‘WYLDE WYTSE’
VERTROUWEN ONBEKEND, DRACHTEN, 1902
Omdat Sikke Heerschop een man vol avontuur is, kan men de ‘Wylde Wytse’ als een ambassadeur van het Friese IFKS-skûtsjesilen overal tegenkomen. Ze voer op de Hudson Baai in de Verenigde Staten, gaf een demonstratie op de Kralingse Plas in de aanloop naar de strijd om de Kralinger Cup in 2014 en was ook bij Sail Amsterdam van de partij. Natuurlijk is ze bij de ‘Slach om Heech’, sinds 2014 op initiatief van Sikke Heerschop op het programma van de IFKS vermeld. De domicilie van het skûtsje is formeel Rotterdam, hoewel de schipper in De Meern (U.) woont en het schip in het seizoen in Sneek ligt, in de haven die de eigenaar daar heeft aangekocht. Het bijbehorende moederschip is de opgeknapte binnenvaarder ‘Kapitein S. Bakker’. En dan zijn er nog de ‘Woeste Ånne’ [L 1162 N], gestuurd door Sikkes zoon Wytse Heerschop, de ‘Hoop en Vertrouwen’ [L 1354 N] waar de schipper zijn IFKS-loopbaan in 1990 mee begon en de uit Engeland gehaalde ‘Zes Gebroeders’ [L 1051 N], waar nog van alles aan moet gebeuren. Voorts is de ondernemende Heer-
Opdrachtgever: Linze Sibbeles de Boer, Lemmer Registratienummer: S 219 N / G 4902 N Huidige eigenaar: Sikke Heerschop, De Meern Schipper: Sikke Heerschop Lengte: 20,15 Breedte: 3,85 Holte: 1,32 Tonnage: 50 Gebruik: Wedstrijd / Charter schop ook nog betrokken bij de opzet van de Commerciële Club van de IFKS, die bijdroeg tot gezondmaking van de financiën en verzette hij zich in 2014 tegen de benoeming van een IFKS-bestuurslid tot voorzitter. Hij is ook eigenaar van de ‘Grutte Pier’ [G 1132 N], waar de Gebroeders Jelle en Delmer Los jarenlang met veel succes op zeilden. Na een zakelijk conflict werden zij van boord gezet. Lucas Bouma nam het over en zeilde er in een paar jaar mee naar de top van de IFKS. Een vergelijkbare snelle opmars maakte de ‘Wylde Wytse’ nadat Sikke het als woonschip van Kees en Gientje Postma in Lemmer had overgenomen en er in 2004 mee begon te hardzeilen. Tot dan toe was zijn beste klassering een derde plek in de
In 2011 in Rotterdam bij de Erasmusbrug, een rondvaartboot van spido op de achtergrond.
186
klasse a-klein geweest met de ‘Hoop en Vertrouwen’. Van 2001 tot en met 2003 zeilde Heerschop met wisselend succes bij de grote skûtsjes met een Bûtenstfallaatster die hij ‘Jan Oebeles’ [L 1162 N] naar de oude werfbaas Jan Oebeles van der Werff noemde. Maar vanaf 2004 stootte hij met een felle bemanning, waarbij veel familieleden, door naar de top. In 2013 werd hij met de ‘Wylde Wytse’ kampioen in de grote A-klasse van de IFKS. Zijn eerdere schip ‘Jan Oebeles’ is sindsdien door zijn zoon Wytse Heerschop bevaren. Het schip is herdoopt in ‘Woeste Ånne’, naar de tweede zoon van Sikke, wiens vrouw Lisette als fokkenist actief is op zijn voordek.
Als woonschip Als fraai gevormde drijver van een woonark lag het skûtsje jarenlang aan de dijk van de Lemster Rien in een buurtje van woonschepen. Die moesten er vandaan toen vanwege de aanleg van de snelweg door het Tjeukemeer, de latere A6, de Rien grotendeels werd gedempt. Mede dankzij acties van de Jeugdgemeenteraad van Lemsterland kreeg Postma - visser-broodjager en seizoenarbeider op het Stoomgemaal – met zijn vrouw en zoon in 1969 een plekje in de nieuwe Woonschepenhaven. Ze betaalden er fl. 9,50 gulden per week aan liggeld, wat sommigen aan de hoge kant vonden. Maar het was een schijntje en in het begin van de jaren zeventig betaalde je voor een grote woonark in de woonschepenhaven net zo veel als voor een hoekwoning, tegen de ton (in guldens natuurlijk, is
het van Kees Postma had gehoord, een kantoor op het skûtsje hebben gebouwd zodat het mee kon reizen met de grote werken. Het zwaartepunt kwam toen zo hoog te liggen dat het gevaarte een keer gekanteld is. Met zware basaltblokken onderin is dit min of meer verholpen. Kees en Gientje maakten er een mooie woonark van, onder Sikke Heerschop is het door de Lemster gebroeders Hummel in hun scheepsbouwbedrijf teruggerestaureerd tot skûtsje.
Op 5 juni 2016 tijdens Lemmer Ahoy. ongeveer 44.000 euro). Sikke kreeg de communist Postma er alleen uit als hij zorgde voor vervangende drijvende woonruimte. Daarbij zal het wel geholpen hebben dat Kees Postma jarenlang als starter bij de IFKS fungeerde en de schipper-reder dus kende. Want dat werd de status van Heerschop nadat hij Rotterdam goede handel had gedaan met de Spido: eigenaar-verhuurder van een mooie vloot skûtsjes.
De ‘Vertrouwen’ De eerste naam van dit schip was ‘Vertrouwen’. Het registratienummer [S 219 N] wijst op hoge ouderdom, een bouwjaar royaal voor het beschikbaar komen van taai, buigzaam ijzer. Officieel is het bouwjaar 1902. Kees Postma pochte over dit schip dat het een echte Piipster was, en dat geloofde Sikke ook. Maar dat kan niet. Want in 1902 hadden de Roorda’s de nieuwe helling aan het Molenend en de Drachtstervaart nog niet ingericht voor de ijzerbouw. Voorlopig laten we het in navolging van de documentalist van Stichting Foar de Neiteam op www.skutsjehistorie.nl maar bij een vraag. Naarmate er meer documenten en gegevens beschikbaar komen, komt de beantwoording daarvan naderbij. De oorspronkelijke lengte van het skûtsje bedroeg 17,12 meter, in 2016 was het 20,15m lang. Linze Sibbeles de Boer, die opdracht gaf tot de bouw, stamde uit een
schippersgeslacht dat zijn roots in het stadje Sloten had. Maar in Lemmer was economisch veel meer te beleven in de negentiende eeuw. Pake en zijn vader voeren met skûtsjes tot in wijde omgeving. De ‘Vertrouwen’, vermoeden wij, is met geld van de grootvader gefinancierd. J.G. Visser uit Leeuwarden was de tweede eigenaar. Waarschijnlijk was dit de aannemer Jurjen Gerrit, wiens vader Willem Sippe al grote werken overal in de provincie uitvoerde (zoals het Bonifatiushospitaal en de Koepelkerk). Jurjen Gerrit kocht volgens zijn zoon inderdaad wel vaartuigen om materieel naar werken te transporteren. In dit geval zou de aannemer volgens Sikke Heerschop, die
187
'VROUWE FRANCINA', MONNICKENDAM JONGE HENDRIK GERRIT EN JAN BERENDS BARKMEIJER, SNEEK, 1898
Opdrachtgever: H.G. Knol, Oldeboorn Registratienummer: S 253 N Huidige eigenaar: R. van Reenen en P. Balvers, Monnickendam Schipper: R. van Reenen Lengte over de stevens: 14,50 Breedte: 3,30 Tonnage: 29 Gebruik: Charter toe zijn. De ramen lekken, de roerophanging is versleten en de bovenkant van het boeisel is voor het grootste deel weggeroest. Bij dek putsen vallen de plakken roest in het gangboord. Dus in 2011 gaan we weer de kant op, nu voor 5 maanden en met 5 man permanent aan het werk. Het Vroeg in de jaren vijftig, liggend in Vinkeveen, nog met de originele roef.
Ergens in de vijftiger jaren wordt de tjalk ‘De Jonge Hendrik’ aangekocht door het Zeil- en Vaar Instituut “Holland” (ZVIH). Er wordt mee gezeild op de grote rivieren, een motor staat er nog niet in. Vanaf halverwege de jaren zestig wordt er niet meer met het schip gevaren. Het doet dan voor anker liggend dienst als slaapgelegenheid voor instructeurs. In 1970 wordt het schip van een motor en een nieuwe opbouw voorzien, getuigd en weer in de vaart gebracht. In 1986 wordt het verkocht aan een groep mensen, waaronder enkele oud-medewerkers van ZVIH. Deze richten een vereniging op die het schip 18 jaar in bezit zal hebben. Er worden een nieuwe intimmering en een nieuw tuig geplaatst, het laatste getekend door André Hoek. In september 2004 wordt het schip gekocht door Pirka Balvers en René van Reenen; december van dat jaar wordt ze drooggezet in de voormalige NDSM-loods in Amsterdam Noord, waar een deel van de intimmering verwijderd wordt om in het voorschip zowel de huid vanaf de waterlijn als alle spanten te vervangen. Het vlak was ter plaatse tweemaal gedubbeld en de spanten konden met stoffer en
188
blik bij elkaar geveegd worden. Eenmaal zover wordt besloten om ook het onderwaterschip verder naar achter te vervangen. Daarmee worden ook de gedubbelde kimmen vervangen en valt ze flink af: bij de tewaterlating blijkt dat er ongeveer 2,5 ton vanaf gegaan is. Ook de mastkokers en de voorsteven blijken zeer slecht en worden vervangen, evenals het halfrond op het berghout. De onderste 20 cm van de mastkokers ontbraken maar waren nog terug te vinden in de vorm van twee bergjes roest die keurig op de plek lagen waar de kokers ooit verankerd zaten aan het mastspoor. Eenmaal te water wordt ook het volledige elektrisch systeem vervangen. Er wordt een grote hoeveelheid lood gegoten om de wegerij weer in ere te herstellen. Nu kun je weer in je eentje de mast strijken. De intimmering die netjes tegen de muur van de loods stond, wordt weer teruggeplaatst en na twee jaar kan er weer gevaren worden! Er worden dagtochten gevaren vanuit de binnenhaven van Monnickendam om inkomen te genereren, want we zijn nog lang niet klaar. Technisch nu voor het grootste deel in orde, is er in het aanzicht van het schip nog weinig veranderd en zijn er nog een aantal delen die hoognodig aan vervanging
In 2011 ging de ‘Vrouwe Francina’ voor vijf maanden de kant op voor een grootscheepse restauratie. Er worden onder meer nieuwe patrijspoorten geplaatst en ook de zwaardophanging wordt geheel vernieuwd.
boeisel wordt tot aan het dek afgesneden en teruggebouwd tot de originele hoogte inclusief nieuw hoeklijn en plat halfrond. De ramen worden in nieuwe profielen gezet en deels door patrijspoorten vervangen. Er wordt een beunkoeler geplaatst, het brandstofsysteem wordt opnieuw aangelegd inclusief nieuwe tanks. Er wordt een nieuwe hak geplaatst en de roerophanging wordt vervangen. Met het plaatsen van het nieuwe boeiseldeel worden ook nieuwe zelfgemaakte aanvaringsklampen en (spring-) bolders aangebracht. De fantastische zwaardophanging gemaakt door Blom completeert het geheel. Als ze nu te water gaat, lijkt het bijna een ander schip geworden. Het sturen is ook sterk verbeterd. Door de nieuwe zwaardophanging, maar ook door een klein balansdeel aan het roer is een roeruitslag van enkele graden voldoende om haar aan de wind op koers te houden; vroeger was dat zomaar 25º. In 2013 gaan we nog een keer uitgebreid aan de slag met de intimmering van het vooronder. Hoe krijg je vier slaapplaatsen en een toilet in een ruimte van 4 bij 3 meter. Dat is nog een hele puzzel, waarbij ook nog wat kleine dingen als dekprisma’s en een nieuw voorluik aan bod komen. Inmiddels is het meeste voor elkaar. Het tuig is in de loop der jaren vervangen en onlangs heb ik er een kluiverboom voor gemaakt. Er zijn nog wensen bijvoorbeeld aangaande het interieur om dat nog wat meer toe te snijden op het varen van (dag-) tochten met groepen. Bovenal is het een prachtig gelijnd schip, dat vlot en heel fijn zeilt, ook als het wat harder begint te waaien. We hebben gevaren tussen Zeeland en Denemarken, zijn drooggevallen en geankerd op de mooiste plekken en hebben honderden mensen een fantastische ervaring kunnen geven, zij het voor een middag op het Markermeer of een week op de Waddenzee. Met dank aan Gerrit en Jan Berends Barkmeijer!
De ‘Vrouwe Francina’ wordt veelvuldig ingezet voor dagtochten.
René van Reenen
Op haar vaste ligplaats in Monnickendam.
189
‘SINGELIER’, STAVOREN
DE MORGENSTER, WATERVLIEG ALLE BERENDS BARKMEIJER, BRILTIL, 1905 Opdrachtgever: Bauke Veenstra, Heeg Registratienummer: S 643 N / G 4971 N / A 24143 / HN 6695 Huidige eigenaar: Hendrik Keizer, Stavoren Schipper: Daan van der Meer Lengte over de stevens: 20,62 Breedte: 3,86 Holte: 1,15 Tonnage: 49 Gebruik: Wedstrijd / Charter
1929. Skûtsje 'De Morgenster' in de Singel in Harlingen tegenover de gasfabriek. Op het helmhout Bauke Grondsma, daarnaast zijn vrouw Romkje, daarnaast hun oudste dochter Rommie (geb. 1925).
De 'Singelier' heeft alle grote IFKS-klassen al meerdere malen bezeild. Met Henk Keizer ging het omhoog naar de klasse A in 2007. Later herhaalde Wietse Bandstra dit kunstje. Nu lijkt de Amsterdammer Daan van der Meer dezelfde weg in te slaan. In 2016 debuteerde hij met de 'Singelier' in de C-klasse. Hij werd kampioen. Henk Keizer zeilde zonder hulp van buitenaf en ook zonder grote sponsoren. De A-klasse, waar toch meer geld in om gaat, bleek dan ook een stapje te hoog. Hij degradeerde in 2007 direct weer naar de B-klasse, kreeg een nieuw zeil en vocht zich opnieuw terug naar het hoogste niveau, waar hij in 2009 en 2010 uitkwam. Wietse Bandstra zeilde er in 2013 ook mee in de A-groot, maar degradeerde naar de B-klasse, waar hij in de middenmoot zeilde. Bandstra vond het wel goed zo en begon een campagne voor een eigen skûtsje, de ‘Redbad’ [L 1266 N]. Daan van der Meer, begonnen als schipper op het studentenskûtsje ‘De Tiid sil ’t Leare’ [S 675 N] uit de klasse a-klein, mag het nu proberen en doet dat met verve. Hij zeilde met onder meer drie
190
dagoverwinningen het kampioenschap binnen en dus promotie naar de B-klasse. De naam Singelier betekent ‘apart’, in de betekenis van ‘merkwaardig’. Het zeilteken is al sinds jaar en dag de fjoertoer van Stavoren.
Magere tijden De Hegemer familie Veenstra zat toen in vervoer over water. De broers Tjeerd en Hendrik kozen voor de wal in de jaren 1920, toen overcapaciteit de schippersinkomsten aantastte. Hun zwager Klaas Wiersma was toen al van zijn skûtsje de ‘Onderneming’
Lipkje Tjeerds Nijdam en Bauke Rinzes Veenstra Kasboek october 1924 met verkoop oude mast, aflossing, lap machester, onk aan't schip, boom en turf, klompen en sigaren.
de zuivelfabriek. Met de kerstdagen lag het schip ‘thuis’ in Harlingen. Op 21 januari 1929 werd er weer 40 ton steenkool geladen, bestemd voor Oudega (W), maar pas op 22 maart werd deze Op 28 mei 1938 kocht Alle Barkmeijer het schip terug en verklaarde de vracht gelost. Het familie Grondsma schuldenvrij. jonge gezin zat, ingevroren, twee maanden zonder [S 1015 N] gestapt om zijn geluk in inkomen. Nog een paar jaar modderApeldoorn op de wal te beproeven. de Grondsma zo verder. Hun vader Bauke Rinzes Veenstra, wonend in Heeg maar met verre roots in Eernewoude, liet in 1905 bij Alle Nieuwe schipper Barkmeijer in Briltil een staalijzeren In 1936 werd een absoluut dieptepunt roefschip bouwen, dat hij ‘De Morgen- bereikt, toen de schipper wekelijks ster’ noemde. Zoals toen vrij gebruiƒ6,50 steun aan inkomsten in zijn kelijk was, betaalde hij het niet in kasboekje noteerde. Af en toe wist één keer, maar in termijnen. Formeel hij deze minimale uitkering wat op waren de Veenstra’s huurder. Zoon te vijzelen door zich in te zetten bij Tjeerd was toen net getrouwd met de werkverschaffing. Maar het bleef Uilkje de Boer. Baukes twee jaar jonschraal vergeleken bij de ƒ32,50 gere zoon Hendrik zou zeven jaar later schoon per week, die het gezin in in het huwelijk treden met een Attema 1928 nog verdiende. Het spreekt voor uit Gaastmeer. Deze zoon voer op ‘De zich dat de aflossing van het schip n Morgenster’. deze tijd ook stillag. Tjeerd voer op de ‘Drie Gebroeders’ In 1938 nam het echtpaar Gronds[S 363 N], voordat hij de explosiema definitief afscheid van ‘De motor verkoos boven windkracht. Bij Morgenster’. Dochter Romkje was hem en Uilkje groeide Bauke Grondsoverboord geslagen en moeder ma op, zoon van Rienk en Klaaske was daarvan zo geschrokken dat ze Baukesdochter Veenstra. Op 21 juni opgenomen moest worden en niet 1923 trouwde deze jonge Bauke met meer durfde te varen. Voor de dochter Romkje Joukje van Brug. Zij kochten was het een geluk dat een voorbij‘De Morgenster’, die formeel nog ganger haar zag vallen en uit het in eigendom was van Barkmeijer water haalde. Vader Bauke had nog en ook in termijnen betaald moest wel door willen gaan, maar het varen worden. Het kasboekje van Grondsbracht ook bitter weinig meer op. Op ma maakt in augustus 1924 melding 28 mei 1938 kocht Alle Barkmeijer het van ƒ10,00 notariskosten en ƒ12,77 schip terug en verklaarde de familie kosten bij Barkmeijer. Daarna volgen Grondsma schuldenvrij. Brandstoffende onvermijdelijke uitgaven voor een handelaar Ebbel Snip uit Leek werd kruiwagen (ƒ5,00) en een krui-plank de nieuwe eigenaar. Zijn kleinzoon (ƒ11,00). De maandelijkse aflossing Ebbel (Eppie) Snip voer jaren bij Cees bij Barkmeijer bedroeg ƒ14,00. Riezebos en Erik Jonker in de IFKS. Grondsma vervoerde grint, kunstDe Terhernster was bij het beheer en mest, macadam (wegverharding), turf onderhoud van de ‘Jonge Rein’ [L en terpmodder door heel Noord-Ne1030 N], tot zijn plotselinge overlijden derland. De start was veelbelovend, in 2011, de steun en toeverlaat van de maar in 1928 kondigde de crisis Wytgaarder schipper. zich in de binnenvaart al aan. Daar Het schip verdween lange tijd van kwam een wrede winter overheen. de radar, totdat het in 1976 weer Het bevrachtingsboekje van toen laat getraceerd werd in Amsterdam. Daar zien dat ‘De Morgenster’ in Grijpskerk diende het als woonschip met de najaar 1928 een laatste lading steenfraaie naam ‘Watervlieg’. Volgens kool loste voor de stoommachine van een toen uitgevoerde meting was
het schip nog van de oorspronkelijke lengte. Maar het zou verlengd worden tot 20,62m, de maximale lengte voor deelname aan IFKS-wedstrijden.
Terug als skûtsje De man die daarvoor verantwoordelijk was, scheepsbouwer Jelle Talsma, haalde het schip in 1998 met Simon van der Meulen naar Friesland. Hij maakte van het woonschip weer een skûtsje, dat aan IFKS-wedstrijden kon meedoen. De nieuwe eigenaar Anton de Boer had zijn moeder beloofd dat het tot het mooiste skûtsje van Friesland zou worden verbouwd. De Leeuwarder introduceerde de opmerkelijke naam ‘Singelier’ bij wedstrijden waaraan het schip vanaf 2000 deelnam. Hendrik Keizer uit Stavoren was de volgende hardzeiler. Hij beleefde veel met dit schip in de periode 2001-2012. Het schip wordt nog altijd allround ingezet. Wedstrijden en charter, maar de familie Keizer gaat er ook nog altijd mee op vakantie. En nu wenkt, na een korte periode Bandstra, een nieuw perspectief, met een vaardige schipper die zijn sporen met een studentenploeg heeft verdiend. Een ding zal echter nooit veranderen: de 'Singelier' komt altijd over de finish met de fluitketel op het vuur.
191
‘STRIIDBER’, HOMMERTS-JUTRIJP VIER GEBROEDERS, JEWO, DRIE GEBROEDERS, JACOLIENA JAN OEBELES VAN DER WERFF, BUITENSTVERLAAT, DRACHTEN, 1905
Allard Syperda stopte in 1993 na diskwalificatie boos en teleurgesteld met het skûtsjesilen bij de IFKS. Vijf jaren achtereen was hij er als tweede in het eindklassement geëindigd, met twee verschillende skûtsjes: de ‘Friesland’ [L 1944 N] en de ‘Striidber’. Dat was een unieke prestatie, maar tegen de Commissie-Generaal kon hij niet op. En dus ging Allard, snel rijk geworden in de handel en de relatievaart, op reis. Hij zeilde over de wereldzeeën naar NieuwZeeland/Australië. De baggeraar Siebo Zijsling uit Hommerts-Jutrijp kocht het ‘Drylster skûtsje’ samen met Hans en Bouke Sikma en Lammert Wiersma. Hij werd in zijn eer-
Opdrachtgever: Auke Tjerks Sieswerda, Witmarsum Registratienummer: S 671 N Eigenaar: Siebo Zijsling, IJlst Schipper: Siebo Zijsling Lengte over stevens: 20,52 Breedte: 3,85 Holte: 1,18 Tonnage: 48 Gebruik: Wedstrijd / Charter ste IFKS-jaar 1999 vijfde in de klasse B1, in 2000 tweede in de klasse B-2 en in 2001 na promotie negende in de kampioensklasse. Vanaf 2004 behoorde Zijsling jarenlang tot de favorieten, met een derde en een tweede plaats in 2004-2005. Het schip, geregistreerd onder nummer S 671 N, ligt meestal in de haven te Heeg. Maar in het zeil pronkt het
wapen van het oude stadje IJlst, een schip zonder roer. Dat was onder Allard Syperda al zo, toen het schip als ‘Drylster Skûtsje’ door het leven ging.
Van Witmarsum naar IJlst Auke Tsjerks Sieswerda uit Witmarsum liet op 57-jarige leeftijd het schip in 1905 bouwen op de werf aan het Buitenste Verlaat onder Drachten. Die
De openingswedstrijd van de IFKS 2016 in Hindelopen werd een prooi voor de Striidber' na een felle strijd met de Froukje Osinga Meijer.
192
lag toen nog ver van de bewoonde wereld en de eigenaar Jan Oebeles van der Werff zat nog maar een paar jaar in de ijzerbouw. De Sieswerda’s ontleenden hun naam aan de terp Sieswerd bij Witmarsum. Eeltje Holtrop van der Zee uit Joure bouwde al in de jaren 1860 een houten skûtsje voor terpmoddervervoer voor een, 'Siewerijda' uit ‘Witramsum’, zoals hij schreef. Auke Tsjerks noemde zijn nieuwe schip naar zijn vier zonen Willem, Tjerk, Harke en Reinder ‘Vier Gebroeders’. Het was met 17,05 x 3,82 aan de forse kant, echt geschikt voor bonkig werk op groot water. Auke, geboren in 1847, overleed in oktober 1922 op 75-jarige leeftijd. Zijn eerste vrouw Dirkje Smits stierf in 1876, het geboortejaar van zoon Willem. Als motortjalk van 17,09 meter werd het schip op 11 september 1941 in Amsterdam geregistreerd onder de naam ‘Jewo’. Het heette nog even ‘Drie Gebroeders’ voordat het tjalkje als onderbouw van een woonark in Gorinchem ligplaats kreeg (‘Jacoliena’) en later te Gouda. Ze verkeerde nog in redelijke staat toen Allard Syperda met zijn werf in Osingahuizen zich er in 1989 over ontfermde. Hij haalde de opbouw eraf en maakte een snel, stoer schip van de romp in de maten 19,91 x 3,85m.
Altijd strijd De ‘Striidber’ heeft een passende naam. Allard was al ongekend strijdlustig, Siebo en zijn familie doen nauwelijks voor hem onder. In 2011, toen de IFKS bijna bezweek onder de schuldenlast, behoorde Zijsling tot de groep ondernemers die een businessclub vormden om de financiën gezond te maken. Hij werd dat jaar derde. Het jaar daarop dreigde een degradatie, die maar net afgewend kon worden. De schipper vond zichzelf wel eens iets te gemotiveerd, en dan
Siebo Zijsling op 20 augustus 1999 bij Lemmer. Hij verliest de fokkeloet, maar wordt desondanks in zijn debuutjaar vijfde in de klasse B1.
Siebo Zijsling voelt zich met de 'Striidber' het best thuis op ruim water. Op het IJsselmeer zeilt hij over het algemeen sterk. is er natuurlijk nog het materiaal. De laatste jaren gaat het weer wat beter. Daarbij hoort ook verjonging en doorstroming in de bemanning. Maar het
is duidelijk te merken dat de competitie in de IFKS sterk is toegenomen de laatste jaren.
Alles voor de Waterbouw en Infra
193
‘DE TIID SIL ’T LEARE’, AMSTERDAM DE TIJD ZAL ’T LEEREN WILDSCHUT, GAASTMEER, 1905
Sinds december 2014 heeft A.S.Z.V. Orionis de beschikking over haar eigen skûtsje: ‘De Tiid Sil ‘t Leare’. Ideaal om opleidingen voor haar leden te organiseren en mee te hardzeilen. De wedstrijden op “De Tiid” worden gevaren door een groep Orionis-leden die samen het skûtsje-wedstrijdteam vormen. ‘De Tiid Sil ’t Leare’ werd in 1905 gebouwd bij Wildschut in Gaastmeer. Opdrachtgever was de 26-jarige schipper Ulbe Melliuszoon de Jong, die drie jaar daarvoor getrouwd was met Gerritje Hiemstra. Acht jaar later, in 1913, werd Ids Zijlstra in Terhorne eigenaar. Die heeft er tweeëntwintig jaar mee gevaren, tot in 1935. Tenslotte belandde het schip in Assen, waar het in de tijd van woningnood nog wel dienst kon doen als onderkomen voor een gezin dat op de wal geen plaats kon vinden.
De jonge hardzeiler Ulbe Rienks Zwaga uit Koufurderrige maakte er in 1991 een wedstrijdschip van. Op het zeil kwam de letter Z. In 1992 eindigde Ulbe, die echt wel kon zeilen, als voorlaatste in de B-klasse en een jaar later als tiende in de nieuw ingestelde C-klasse. Zwaga verkocht het skûtsje, waarmee hij niet kon excelleren, na die twee seizoenen aan Fred Talsma. Die zeilde er met een betere tuigage prompt mee naar een derde plaats in het jaar dat Ulbe de C-klasse won met de ‘Hoop op Welvaart’ [L 1566 N]. In 2000 werd Talsma zelfs tweede in de B-klasse, een prestatie waarmee hij promotie afdwong naar de A-klasse. Daar was het schip met haar 17,95m aan de korte kant in vergelijking met kanonnen als de ‘Eelkje II’, de ‘Raerder Roek’ en de ‘Jonge Jasper’. Zelfs de ‘Lytse Lies’ van Ton Brundel (18,85m). Toch slaagde Talsma er nog in zich te handhaven, waarna hij het schip in 2002 verkocht aan de vereniging ‘De
In 1998 zeilde 'De Tiid' met de Jouster schipper Fred Talsma.
194
Opdrachtgever: Ulbe de Jong, Gaastmeer Registratienummer: S 675 N Huidige eigenaar: A.S.Z.V. Orionis, Amsterdam Schipper: Harm van der Weiden Lengte over de stevens: 17,10 Breedte: 3,35 Tonnage: 32 Gebruik: Wedstrijd / Charter Elf Gebroeders’ in Lelystad. Eerst Siete Eildertsz Meeter en later Quirijn Kuiper zeilden zich er nog wel rechtstreeks mee naar de B-klasse, maar bleven daar in de middenmoot hangen. Het schip is in de winter van 20072008 eigenhandig door de eigenaren met 85 centimeter ingekort tot 17,10 meter. Daarmee was het skûtsje startgerechtigd in de klasse a-klein. Quirijn Kuiper en later Hielke Kuiper bleven ook in de klasse a-klein nog behoorlijk ver van de topklasseringen verwijderd. ‘De Tiid Sil’ Leare’ is in december 2014 met behulp van Intercel B.V. door
de Amsterdamse Studentenzeilvereniging Orionis aangeschaft. Met een gemotiveerd team trainen ze voor alle wedstrijden. En hoewel er uit de ‘ouderwetse’ Friese skûtsjewereld met argusogen naar de jeugdige Amsterdammers werd gekeken, verrasten ze vriend en vijand met uitstekende klasseringen. Schaduwkanten waren er ook, zoals de aanvaring van Daan van der Meer bij de ‘Slach om Heech’ in juni 2015 met de ‘Stad Harlingen’ [L 1227 N] van Sikke Tichelaar, waar toen Sije Postma aan het helmhout stond. Dat gaf een harde klap. Het leek er zelfs lang op dat Van der Meer in 2015 meteen kampioen zou worden met zijn jonge ploeg, maar uiteindelijk kostte een straf wegens een niet naar behoren geborgde giek de Amsterdamse studenten de titel. Dit was een bittere pil maar ook een leerzame ervaring voor de schipper Daan van der Meer, die zich al het hele seizoen zeer strijdbaar had getoond en het moeilijke hardzeilersvak snel had leren beheersen. Binnen Orionis krijgen de leden de kans om tijdens een opleiding tot hardzeiler het skûtsjesilen te leren kennen. Uiteindelijk krijgen de besten de kans om mee te dingen naar de functie van schipper. Het team van ‘De Tiid Sil ’t Leare’ bestaat uit actieve leden van Orionis, studenten dus. Een studentenvereniging kenmerkt zich door het grote verloop van haar leden en zodoende is het team vaak op zoek naar nieuw talent en verandert de samenstelling geregeld, maar natuurlijk is er een streven naar continuïteit. In 2016 kwam het helmhout in handen van Harm van der Weiden. Achter hem staat zijn tacticus Christiaan Poolen al te trappelen om hem op te volgen. Ondertussen neemt de concurrentie in studentenkringen toe, want ook Utrechtse en Groninger studenten zoeken in skûtsjes de strijd op.
195
‘DE HARMONIE’, BOLSWARD
DE VROUW DJOEKE, NOOIT VOLMAAKT, VERWISSELING, TWEE GEBROEDERS, PELIKAAN, DE VLECKE Floris Bottema uit Bolsward is net als Sint Bekkema een éminence grise binnen de IFKS. Sinds 1995 is hij schipper op de ‘De Harmonie’, dat jaar in eigendom genomen door de Stichting ’t skûtsje De Harmonie.
Het schip had toen al een bewogen historie, met als hoogte- of dieptepunt de aanschaf door de Stichting Skûtsje Haskerlân te Joure op aandringen van de nieuwe schipper Anne Tjerkstra in 1985. Hij was op dit schip geboren als zoon van Bernardus Willemsz Tjerkstra uit It Heidenskip, die er in de jaren 1945-’49 af en toe een prijs of een premie mee won bij de toen net opgerichte SKS. Haar huidige naam kreeg het skûtsje op 83-jarige leeftijd in 1988, toen Lolle Schakel uit Parrega ermee ging zeilen. Hij exploiteerde namelijk café De Harmonie in dat dorp, dat z’n naam dankte aan het overwinnen van ernstige godsdiensttwisten in de negentiende eeuw. Floris Bottema, bridger, heeft een gesoigneerd voorkomen. Niettemin is hij de schrik van IFKS-bestuurders, omdat hij in vergaderingen erg lastige vragen kan stellen aan meneer de voorzitter. Zeilend gaat het de laatste jaren minder. In 2015 werd 'De Harmonie' laatste in de C-klasse.
196
Het skûtsje 'De Harmonie’ is meerdere malen in bezit geweest van de familie Tjerkstra. Jan Slagman uit Terhorne gaf in 1905 opdracht tot de bouw van een skûtsje van in die tijd gangbare afmetingen: 15,40x3,46m en doopte haar ‘De Vrouw Djoeke’. Negen jaar later liet hij een op dezelfde werf een nieuw schip bouwen van bijna vijf meter langer. ‘De Vrouw Djoeke’ kwam in handen van Willem Tjerkstra uit It Heidenskip, die voor zichzelf begon als schipper. Het skûtsje kreeg de naam ‘Nooit Volmaakt’. Via turfschipper Tabe Gjalts van der Schuit uit Rottevalle, die het schip in 1920 kocht en omdoopte naar ‘Verwisseling’ en na F. Koenen uit Sneek, kocht Bernardus Willemsz Tjerkstra het in 1939 en noemde het ‘Twee Gebroeders’. Tussen 1953 en 1980 lag het schip in een Amsterdamse gracht, maar Mechiel Worries uit Kraggenburg kalefaterde haar op om er in 1984 mee te zeilen bij de IFKS onder de naam
Opdrachtgever: Jan Slagman, Terhorne Registratienr: S 691 N / L 2285 N Eigenaar: Stichting ’t Skûtsje ‘De Harmonie’ Bolsward Schipper: Floris Bottema Lengte over stevens: 18,99 Breedte: 3,47 Holte: 1,11 Tonnage: 30 Gebruik: Wedstrijd / Charter ‘Pelikaan’. Zo kreeg Anne Tjerkstra het in handen en na hem Lolle Schakel, Eddie de Vries, Puck Berkhemer en Floris Bottema (1988-’91). Lolle trok zich in 1991 terug en Eddie in 1995. Het schip is verlengd tot 18,97m. Maar het is eigenlijk te smal om goed mee te kunnen doen in een topklasse. Dat ervoer Anne Tjerkstra al, dat merkt nu Floris Bottema. Maar het blijft een prachtig, vrij origineel skûtsje. En elke eerste zaterdag van de maand heeft de bemanning feest in het café in Parrega.
Op 1 augustus 1987 streed het schip als 'De Vlecke' mee bij de SKS-wedstrijd in Grou. Schipper was Anne Tjerkstra.
Op 2 augustus 1996 tijdens de IFKS-wedstrijd bij Hindeloopen, het eerste jaar onder schipper Floris Bottema.
197
'Twee Gebroeders' gezond en wel het Huzumer skûtsje, . . . . . 'it
Sinds 2013 beschikt de Stichting Vriendenclub It Huzumerskûtsje
198
‘IT DOARP HUZUM’ GERED
over een ander skûtsje. Met het vorige skûtsje, het huidige IFKS
Op vrijdag 7 oktober 2016 besloot de SKS tot een reddingsactie voor de stichting ‘It Doarp Huzum’. Er was dringend geld nodig om Siete Ezn. Meeter te betalen, de vorige eigenaar van het Huzumer skûtsje voorheen ‘Sûn en Wol’. Bij een ruiltransactie had Meeter zijn schip aan de Huzumer commissie overgedragen, die haar eigen skûtsje [L 1255 N] leverde aan Jan Sipko van der Veen en Cor Zittema. De Huzumers hadden het geld niet om de laatste termijn van 75.000 euro te betalen. Siete had ondertussen zelf problemen op te lossen. Mede daarom stopte hij in 2016 als schipper op Leeuwarden, waar hij werd vervangen door Willem Ulbeszn. Zwaga. Ook de Huzumer schipper Lodewijk Hidzerzn. Meeter stopte: hij was ontevreden over zijn eigen prestaties. Dat daarbij de bemanning met een bedankje werd ontslagen, was kennelijk onvermijdelijk. Lodewijks broer Johannes stopte trouwens in dezelfde week als schipper op Langweer. Door de tussenkomst van de SKS werd voorkomen dat de Huzumer skûtsjestichting in de schulden vastliep. De problemen waren daarmee niet opgelost, maar wel beheersbaar gemaakt. Al deze nieuwe feiten stonden nog niet in de prachtige website van ‘It Doarp Huzum’, waarvan we als glanzend voorbeeld een deel overnemen. Deze site bewijst dat kwaliteit niet altijd een kwestie van geld is.
skûtsje ‘Sinnekening’ [L 1255 N], werden zeker de laatse 20 jaar tegenvallende resultaten behaald in de SKS, ondanks dat er alles aan gedaan werd. Na 45 jaar werd de knoop doorgehakt om het schip van pake Loadewyk MEETER te verkopen. Dat dit niet makkelijk viel, valt te raden. De ratio won het echter van de emotie. Met de nieuwe 'it Doarp Huzum' is inmiddels een nieuwe weg ingeslagen. Zowel schipper als bemanning zijn zeer positief. Met dit skûtsje zal Huzum weer successen nastreven zoals pake Loadewyk dat al deed.
De eerste eigenaar die dit schip heeft laten meten was Sybe de JONG (*29-08-1861 te Heeg - > †1937). Het schip werd door de scheepsmeter van het meetdistrict Leeuwarden v oorzien van het meetnummer [L 1650 N ] dat is terug te vinden in de meetligger en de bijbehorende meetnotitie en op het skûtsje. De meting vond plaats op maandag 27 juli 1925, een behoorlijk zonnige en fris-warme (max. 19,0°C) dag, al stond er een vrij krachtige ZZW wind. Het skûtsje werd gemeten op 17,87x3,53m. Met een holte van 1,09m had het een laadvermogen van 35,023 ton.
Sybe was een volle neef van de hellingbazen in Heeg, Berend en Michiel Hendriks de JONG, maar gaf opdracht in december 1924 aan Jan Oebeles van der WERFF aan het Buitenstvallaat te Drachten tot het bouwen van een staal ijzeren roefschip van 62 voet (17,55m). In het bestek, met nummer 63 in het werfboek, werd beschreven hoe het schip gebouwd werd. Het skûtsje kreeg een mooi geveegde romp. Ideaal voor de turfvracht. Turf die ook door Aaltje haar ouders Jan Willems van der WAL en Jacob(je)a Dirks de HAAN verscheept werd vanuit Drachten. Sybe en zijn vrouw Aaltje van der WAL (*08-08-1865 te Leeuwarden - †17-02-1931 te Franeker) hadden vier dochters en twee zonen, Jan en Gerrit, naar wie het schip is vernoemd: 'Twee Gebroeders'. Ze voeren met hun oude schip al in de noordelijke regionen van Friesland, gezien de geboorteplaatsen van hun kinderen. Hier kregen zij ook contacten met de Fam. Van der VEEN uit Bergum. Schippers die georiënteerd waren op Drachten en daar hun schepen lieten bouwen, voornamelijk bij Roorda aan de Drachtstervaart. Zoon Jan Sybes kreeg verkering met Aaltje van der VEEN, een dochter van Romke van der VEEN (*29-11-1836 te Veenwouden - †04-03-1905 te Bergum) en Hiltje van der WERF (*25-08-1843 te Bergum - †29-09-1905 te Stadskanaal). Romkes broer Tjibbe Douwes had in 1909 de boltjalk 'Twee Gebroeders' laten bouwen (later 'Nynke', [G 1177 N]) bij Roorda en neef Tjalling in 1913 een roefschip dat ook de naam 'Twee Gebroeders' kreeg (Later SKS Drachten, [L 1318 N]). Ook Romkes moeder kwam van een scheepswerf. Deze scheepswerf lag aan de Bergumerdam en werd gerund (tot 1877) door haar vader Abraham Yzaaks van der WERF.
Geboorteakte Sybe de JONG WAL
Trouwakte Sybe de JONG en Aaltje van der
199
‘GERRIT DE VRIES’, SNEEK
DE GOEDE VERWACHTING, WELVAART GERRIT EN JAN BERENDS BARKMEIJER, SNEEK, 1906 Opdrachtgever: Arjen Beenes Vaartjes, Munnikeburen Registratienummer: S 728 N / G 6157 N Eigenaar: Johannes de Vries, Sneek Schipper: Gerrit de Vries Lengte over de stevens: 20,02 Breedte: 3,59 Holte: 1,14 Tonnage: 42 Gebruik: Wedstrijd / Charter
Johannes de Vries sr. op zijn vrachtskûtsje ‘Ziet op U Zelven’ [L 1485 N], waar hij tussen 1943 en 1951 eigenaar van was. Daarna werd hij schipper op de ‘Welvaart’, de huidige ‘Gerrit de Vries’.
De geschiedenis van het skûtsje begint in het jaar 1906. Een bijzondere geschiedenis, want Arjen Beenes Vaartjes uit Munnekeburen had Gerrit en Jan Berends Barkmeijer in Sneek de opdracht gegeven een skûtsje te bouwen. De werf stond echter te koop en werd verkocht aan Minne Molles van der Werf. Het skûtsje was nog maar half klaar en werd afgebouwd door Van der Werf. Het schip werd geregistreerd onder het nummer [S 728 N] en kreeg de naam ‘De Goede Verwachting’. Hoewel het schip formeel op naam van de familie Vaartjes bleef, eerst Arjen Beenes en later diens zoon Beene Arjens, was het schip in gebruik bij de familie De Vries in Sneek. De oude Johannes de Vries, grootvader van de huidige eigenaar Johannes de Vries junior, was er vrachtschipper op, maar had het geld niet om het schip op eigen naam bij het kadaster aan te melden. Ook zijn zoon Gerrit de Vries, grootvader van de huidige schipper Gerrit junior, woonde en werkte enige jaren met zijn vrouw op het skûtsje, dat inmiddels de naam ‘Welvaart’ droeg.
200
In 1955 kwam het in 1920 tot 18,87m verlengde schip definitief weer bij Beene Vaartjes zelf terecht. In 1970 besloot Vaartjes op het schip te gaan wonen en liet er daarom een grote opbouw op plaatsen. Nog geen twee
jaar later verkocht hij de ‘Welvaart’ aan een Van Beek in Breda, die het lange tijd naast zijn machinefabriek in Drimmelen liet liggen. Zijn oorspronkelijke plan was om er een luxe jacht van te maken, maar de verbouwing werd nooit afgerond. In 1980 komt de huidige Johannes de Vries bij toeval het schip op het spoor. De oude Gerrit de Vries leeft nog en wil het skûtsje graag nog eens in de wedstrijd zien. Johannes bouwt het schip om van jacht naar wedstrijdschip en noemt het naar zijn vader: ‘Gerrit de Vries’. In 1985 verschijnt hij voor het eerst aan de start in de
De meetbrief van de ‘Gerrit de Vries’, met daarin de oorspronkelijke breedte van het schip: 3,58m.
IFKS. Vader Gerrit is dan al overleden. Johannes de Vries wordt direct derde in de B-klasse, achter Hidzer Meeter en Lolle Schakel. Er volgt promotie naar de A-klasse, maar daarin wordt De Vries in 1986 kansloos laatste. In 1987 volgt opnieuw promotie naar de A-klasse, na een uitstekende tweede plaats achter de ‘Jonge Jasper’ [L 1246 N] van Sieb Meijer. In de jaren daarna handhaaft het skûtsje zich vrij eenvoudig in de A-Groot, met als beste prestatie de zevende plaats in 1991. Het schip wordt in 1995 nog eenmaal onder handen genomen en verlengd tot de huidige 20,02 meter, maar een definitieve doorbraak komt er niet. In 2003 heeft Johannes de Vries er genoeg van. De ‘Gerrit de Vries’ ligt drie jaar zo goed als stil en verschijnt niet meer in de wedstrijden. Tot in 2007 ineens het bloed weer kruipt waar het niet gaan kan. Hij komt terug in de C-klasse en promoveert direct weer naar de B’s. In 2013 geeft hij het helmhout over aan zijn zoon Gerrit, maar hij blijft als bemanningslid nauw betrokken. De heren zouden graag nog eens promoveren met hun skûtsje, maar het valt niet mee. In 2014 was er het akkefietje over de breedte van het schip. In het register in het boek ‘Van Ambulant tot Zwaluw’ stond de ‘Gerrit de Vries’ met een breedte van 3,50m vermeld, afkomstig uit de meetligger van het district Sneek. Het meetboekje laat 3,58m zien als breedte. In 1995 werd het schip door de IFKS gemeten op 3,61m en nog goedgekeurd. In 2014 refereerde de IFKS aan die meetligger waar 3,50 op stond vermeld. Men struikelde over het grote verschil en als het aan de Commissie-Generaal had gelegen, was het skûtsje uitgesloten van deelname. Johannes de Vries liet het er niet bij zitten en er dreigde zelfs een rechtszaak. Uiteindelijk werd besloten tot een hermeting in het bijzijn van de IFKS-bestuursleden. De ‘Gerrit de Vries’ werd gemeten op 3,59m en alsnog goedgekeurd. Voor het seizoen 2015 werd er een compleet nieuw tuig aangeschaft. De ‘Gerrit de Vries’ zeilt nu met eenzelfde zeil (van Molenaar) als waar Sneek en Lemmer ook mee zeilden in 2015. Het skûtsje ‘springt lekker aan’, zoals de heren zelf zeggen. Ze hebben alle vertrouwen.
Drie generaties De Vries: linksonder opa Gerrit, naar wie het schip vernoemd werd, oom Roelof, vader Johannes en schipper Gerrit de Vries junior.
De eerste krachtmeting van het seizoen 2016, Lemmer Ahoy.
201
'TWEE GEBROEDERS',OPPENHUIZEN-UITWELLINGERGA WILDSCHUT GAASTMEER, 1907 Opdrachtgever: Albert Hendriks Schokker, te Drachten Registratienummer: S 819 N / L 1854 N Eigenaar: Stichting Het Top en Twelster Skûtsje, Oppenhuizen Schipper: Jan Overwijk Lengte over stevens: 20,59 Breedte: 3,55 Holte: 1,08 Tonnage: 43 Gebruik: Wedstrijd / Charter
In 2000 zeilde voor het eerst een inwoner van Oppenhuizen, namelijk Durk Overwijk, met de oude ‘Twee Gebroeders’ mee bij de IFKS. Zes jaar later stond zijn broer Jan aan het helmhout. Sindsdien is het nu 20,59m lange skûtsje van Oppenhuizen-Uitwellingerga (ofwel Top en Twel, vandaar het zeilteken TT) gegroeid in draagvlak en kwaliteit van de bemanning. Maar in 2016 moest het toch weer starten in de overvolle, zeer competitieve C-klasse. De verlenging tot bijna het maximum vond plaats in 2013, toen de enthousiaste zeiler Jan Overwijk met zijn ploeg een stap vooruit wilde doen. Anderen investeerden immers ook, en schilderwerk om een strakke huid te creëren was een vele duizenden euro’s kostende operatie. De breedte bleef daarbij overeenkomstig de IFKS-voorschriften, net als de holte, ongewijzigd. De breedte schommelde overigens sinds de bouw in 1907 heen en weer van 3,57 naar 3,60 en terug naar 3,55. De variatie is mogelijk te verklaren uit de dikte (en mogelijk het materiaal) van de gebruikte berghouten. Voor huidige wedstrijdbegrippen was de breedte aan de krappe kant. Maar in
202
de omgeving van Drachten moest het niet veel breder, zo blijkt uit de ‘Wegwijzer voor de Binnenscheepvaart’ (editie 1930). Op veel vaarten was de doorvaartwijdte maximaal 5m, in enkele gevallen zelfs maar 4. In het ‘Vaarwater van de Wijde Ee bezuiden Grouw tot aan de Wijde Ee te Hooidam’ was de ‘minste brugwijdte’ maar 3,50m. Daar kon dit schip niet eens door. Voor de geringe holte, die nooit veranderde, zoeken we verderop een vergelijkbare verklaring. De lengte was oorspronkelijk 16,48m, zodat het schip in de Drachtster verlaten (=sluizen) geschut kon worden. Want daar was het in eerste instantie voor gebouwd voor schipper Albert Hendriks Schokker, die het in oktober 1907 in Sneek liet meten.
Alberts vader, de schipper Hendrik Schokker, woonde op 30 september 1867 bij de werf in Gaastmeer, waar zijn vrouw Trijntje Roelofs Wildschut
Bij de schoonouders De ‘Twee Gebroeders’ is gebouwd op de bekende werf van Wildschut te Gaastmeer, waar het in die tijd een drukte van belang was. De opdrachtgever Albert Schokker zal samen met zijn zwager Klaas de Vries uit Oudega gehandeld hebben, want zij leenden in 1906 van Jan Klazes de Boer uit Eernewoude 2500 gulden.
11 augustus 2001, Durk Overwijk zeilt bij Lemmer weg van de ‘Jonge Jasper’ [L 1246 N].
Proberen om nog wat wind te vangen, maar het blijft dobberen. vandaan kwam. Zij had meegemaakt hoe haar vader Roelof en moeder Baukje er tien jaar eerder een scheepswerf waren begonnen. Schokker senior, zelf van 1832 en in 1886 op 54-jarige leeftijd overleden, was een telg uit een turfarbeiders- en schippersfamilie, die in vorige generaties naar Friesland was gemigreerd voor werk en inkomsten. ‘Wegens afwezigheid’, staat in het bevolkingsregister van Wymbritseradeel, kon hij in 1867 de geboorte van zijn zoon Albert niet aangeven. Dat deed de geneesheer vier dagen later voor hem. Familie van Albert, waarschijnlijk neven, woonden in Terwispel en in Drachten. Albert was 45 toen hij op 11 januari 1913 met de 28-jarige Drachtster arbeidersdochter Antje Bijlsma trouwde. Kennelijk was dit zijn tweede huwelijk en had hij in 1907 minstens twee zonen. In 1917 liet hij zijn schip met ruim 2,75m verlengen tot 19,22m, zo blijkt uit een toen uitgevoerde meting. Zo werd het laadvermogen met een kwart vergroot tot 41,37 ton. De schaalvergroting was nodig om in de magere tijd te overleven. Merkwaardig genoeg werd de holte niet aangepast, terwijl doorgaans verhoging van de dennenboom (rand van de riiswarring) de eerste, goedkoopste ingreep was om het laadvermogen te
vergroten. Vond het handhaven van de geringe holte van 1,08 zijn oorzaak in de door schippers zo verwenste ondiepten in de Drachtster vaart? Dit wordt beschreven in het in 2015 verschenen fraaie boekwerk ‘Drachtstervaart’. In de eerder geciteerde ‘Wegwijzer’ lezen we dat de maximale diepte op vaarten in de omgeving formeel 1,40m was, maar niemand kon garanderen dat er onder water niet snel een dikke modderbrij ontstond, of gevaarlijke obstakels als oud ijzer of boomstobben bleven liggen om langsschuivende vlakken te beschadigen.
Overdracht aan zwager
de helft van het schip in eigendom. Albert werd toen 62. In februari 1932 werd het schip twee keer gemeten, met de eerste keer 37,233 ton als uitkomst en twee dagen later 40,363 ton. Een paar kleine aanpassingen hadden tien procent meer laadvermogen opgeleverd, waardoor het oude totaal bijna weer was bereikt. Later is dit vrachtschip, als de meeste nu nog varende skûtsjes, opgelegd en van een woning voorzien. Vast is het daardoor behouden gebleven voor de huidige generatie, die profiteert van de inzet van de familie Overwijk, bekend van onder meer cascobouw, van klassiek tot knikspant.
In 1929, vijf jaar voordat Albert stierf, verkeerde de Friese schipperij in een ernstige crisis. Die begon volgens een verslag van de Provincie Friesland al in 1928(!), maar werd acuut verdiept door de extreem strenge en lange winter van 1928 op ’29. De vaart was tot in april gestremd. In september van dat jaar werd Albert Schokkers zwager Klaas de Vries, getrouwd met zuster Grietje Schokker, opdrachtgever tot de volgende meting. Gezien het verleden had hij al
203
‘OPSJITTER’, LANGWEER LUCTOR ET EMERGO MINNE MOLLES VAN DER WERF, SNEEK, 1908
Z Opdrachtgever: Siebren Wiebes van Terwisga, Heerenveen Registratienummer: S 873 N / G 5925 N Eigenaar: Willem Zwaga, Langweer Schipper: Willem Zwaga Lengte: 19,68 Breedte: 3,56 Holte: 1,14 Tonnage: 33 Gebruik: Wedstrijd / Charter
Tussen 2008 en 2011 was Koos Lamme de schipper. Hij voerde in het zeil de LL van Team Lamme, als eerbetoon aan zijn overleden broer Sippe.
Eigenlijk paste het de jonge binnenschipper Willem Zwaga uit Langweer in de winter van 2011 op 2012 niet dat hij een eigen schip exploiteerde. Hij begon net aan een zelfstandig bestaan als vader en partner van een lieve vriendin. Maar het Zwaga-bloed kruipt waar het niet gaan kan. En de oude ‘Luctor et Emergo’ van de Van Terwisga’s in Heerenveen was een stoer schip.
204
Vader en zoon Siebren Wiebes en Wiebe Siebrens van Terwisga hebben er in de eerste jaren na de bouw meerdere wedstrijden mee gezeild. Veel verder dan vierde en derde prijsjes kwamen ze niet, maar ze waren er evengoed vaak bij. Willem Ulbes Rienkszn Zwaga is sinds zijn vroege jeugd al intens bij het skûtsjesilen betrokken. Jarenlang voer hij mee op het Ljouwerter SKS-skûtsje, waar zijn vader Ulbe een
succesvol schipper was tot hij in 2002 werd geschorst en zich in 2006 voorgoed terugtrok. Jaren achtereen deed zijn zoon Willem elk seizoen nog mee onder leiding van Jappie Meeter, dominerend op het voordek. Maar Jappie vond zijn aanwezigheid in 2011 te storend worden, waarop Willem vertrok. Kort daarna werd Jappie door de Ljouwerter commissie bedankt, waarna zijn ‘oomzegger’ Siete Eilderts schipper werd. Nu, in 2016, volgt Willem op zijn beurt deze Siete weer op. Eerder zeilde Koos Lamme met de ‘Opsjitter’ in de B-klasse van de IFKS. De oude ‘Luctor et Emergo’ was namelijk teruggerestaureerd van woonark tot wedstrijdschip. Ida en Tiete Jetten, die er 45 jaar aan de Houkesloot onder Sneek op hadden gewoond, kozen op oudere leeftijd met bloedend hart voor een plekje op de wal. Willem heeft als wedstrijdzeiler in de korte tijd dat hij ermee actief is bij de IFKS, sinds 2012, heel wat mee beleefd. Hij moest zich ontworstelen aan het toezicht van zijn vader, wat hij met verve deed. In de C-klasse van de IFKS werd hij derde in zijn eerste jaar als schipper. Dat gaf recht op promotie naar de B-klasse (in 2013 vierde), waar hij een vaste waarde werd. Bij Lemmer Ahoy
Tijdens Skûtsjesilen Langwar 2016, de traditionele openging van het skûtsjeseizoen, met een straatlengte voorsprong op de ‘Galamadammen’ [L 1309 N]. sloeg hij helaas twee jaar op rij om (2013 en 2014). Maar er is in 2014 ook al geroken aan de hoogste klasse in de IFKS, waardoor de leercurve nog steeds een opgaande lijn heeft.
In de handel Tot 1941 voeren de Van Terwisga’s met lading in Heerenveen en wijde omgeving. ‘Pake’ Siebren liet het schip ‘Luctor et Emergo’ bouwen. De naam klinkt geleerd en dat waren de Van Terwisga’s wel een beetje. In een later geslacht werd een van hen notaris. Siebren droeg het spoedig over aan zijn zoon Wiebe. Maar die moest als marinier helpen om de Nederlandse neutraliteit te borgen op Ameland, zodat hij zelf niet kon varen. Daarom kocht zijn vader het binnenscheepje terug, zo vertelt Siebrens aangetrouwde kleindochter Ina uit Leeuwarden. Wiebe hoefde het niet weer, want die schafte zich een grote tjalk met 100 ton laadvermogen aan om op zee te kunnen varen. Zijn oude vader Siebren kocht later een motorschip, zodat het skûtsje te koop kwam. Uit deze familie stamt de bekende kampioenszeiler op de ‘Gerben van
Manen’ [L 1418 N], Sieb van Terwisga, die na 1967 plaats moest maken voor Tjitte Lammertszoon Brouwer omdat hij bestuurslid en sportzeiler Homme Wester niet weer mee aan boord wilde hebben. De bekende scheepshandelaar Appie Hagewoud uit Meppel kreeg het schip in 1941 in handen. Hij verkocht het door aan (Jan of Jacob) Poepjes uit Oldelamer, rietsnijder en –handelaar. In de tijd van woningnood kon die er er tien jaar in wonen. Na hem kwam Pieter Wind uit Echtenerbrug (1952-’60). Het langst hebben Tiete en Ida Jetten erop gewoond. Ze lagen met een sober opgetimmerde ‘kast’ op de onderbouw bij de ingang naar Sneek. ‘Sjoch’, zei Wiebes zoon Albert van Terwisga als ze er langsvoeren, ‘Dat is it skip fan pake en heit.’ Peter de Koe zorgde ervoor dat de woonark weer een skûtsje werd. Voor zijn eerste IFKS-wedstrijd in Sloten, in 2007, nodigde hij de hele familie Van Terwisga uit. Ze waren trots en genoten met volle teugen. De naam ‘Opsjitter’ is een mooi homoniem. Het betekent zowel ‘iemand die opschiet’ als ‘handig slagje in
de wind om een bovenwindse ton te ronden’. Eigenlijk zou het in de eerste betekenis ‘oanmakker’ moeten zijn, maar dat weet nauwelijks iemand. Paul, die het charterbedrijf grotendeels van zijn vader overnam, voer ermee met gasten en stelde Koos Lamme uit Hengelo van 2008 tot 2011 in de gelegenheid om met het schip te hardzeilen. Toen verkocht hij het. Willem Zwaga, van zijn functie als fokkenist op Leeuwarden ontheven, kon de verleiding niet weerstaan en nam het over. De levensgrote Z in het zeil houdt de naam ‘Zwaga’ in ere, maar in de herfst van 2016 komt het schip toch te koop. Willem Zwaga, die zijn ambitie nooit onder stoelen of banken heeft gestoken, wordt in 2017 schipper op het Ljouwerter SKS-skûtsje ‘Rienk Ulbesz’ [G 1421 N] en mag proberen de successen van zijn vader te evenaren.
205
‘HOOP OP ZEGEN’, LEEUWARDEN MINNE MOLLES VAN DER WERF, SNEEK, 1909 Op maandag 16 november 2015 overleed in Leeuwarden op 74-jarige leeftijd de horecatycoon en skûtsjeliefhebber Chris van den Berg. ‘Geen meter terug’, heette de biografie, die Klaas Jansma over hem schreef. Een passende titel voor een man die als ijzersterke bokser en sloper begon en in grote welstand eindigde. Hij behoorde tot de oprichters en eerste bestuurders van de IFKS, eind 1981, begin 1982. Van den Berg bezat het skûtsje ‘Hoop op Zegen’, waar hij enkele jaren met goede vrienden op wedstrijdzeilde. Het eerste jaar (1982) stuurde Theo Ferwerda dit scheepje naar een twaalfde plek. Geen wonder dat hij in het volgende jaar voor de ‘Jonge Jasper’ koos. Chris stond toen zelf aan het helmhout en werd zestiende van de eenentwintig deelnemers. Hij had het schip naar de oorspronkelijke lengte laten inkorten, nadat het in z’n amper zeventigjarig bestaan twee keer was verlengd. Dit skûtsje werd in 1909 bij Van der Werf in Sneek gebouwd. Opdrachtgever was schipper Reitze Elzinga, in 1872 geboren in Gaastmeer als zoon van het schipperspaar Wybe Elzinga en Antje Werkman. Hij trouwde met de dienstmeid Gelske Jongstra en overleed in 1936 op 64-jarige leeftijd
in Heeg. Tijdens de bouw van het nieuwe skûtsje bij Van der Werf in Sneek had hij met zijn familie domicilie in Hommerts. Volgens de meting op 8 maart 1909 in Sneek was het schip 15,31x3,40 m met een laadvermogen van 28,8 ton. In 1920 verlengde Elzinga de ‘Hoop op Zegen’ [S 879 N] tot 18,31 m. In 1934 verkocht hij het schip aan G. Pascal in Gorredijk. Het was een roerige tijd toen, bij de invoering van de Evenredige verdeling van vracht, en schippers hadden het in de crisis met sterk groeiende concurrentie op de wal moeilijk. Chris van den Berg restaureerde het skûtsje eind jaren 70. Het werd door inkorting handzamer, en evenrediger van verhoudingen, maar het kon later alleen nog een rol spelen in de klasse a-klein. In 1999 en 2003 werd de originaliteitsprijs van de IFKS aan dit schip toegekend. Op dit skûtsje met een klavertje in het zeilteken is ontzettend veel gelachen en gehuild. Chris en Max Schweigmann uit Leeuwarden, kleurige figuren met een boeiend liefdesen zakenleven, zeilden er met wisselend succes op. Eens verspeelden ze op het Slotermeer (nu Sleattemer Mar) hun roer, waarop Chris een heuse duiker inschakelde om het van de bodem te vissen. Wist hij veel dat het ter plekke nog geen meter diep was.
2 augustus 1990.Voor het eerst wordt er een wedstrijd voor IFKS-skûtsjes gehouden op het Tjeukemeer. Schipper Lieuwe Leemburg strijdt met de ‘Hoop op Welvaart’[L 1566 N] en de 'Striidber' [S 671 N] . Deze laatste is met schipper Allard Syperda op weg naar de overwinning. Foto Siep van Lingen.
206
Opdrachtgever: Reitze Elsinga, Hommerts Registratienummer: S 879 N / G 3831 N / G 8199 N Eigenaar: Stichting tot behoud van het Friese Skûtsje, Leeuwarden Schipper: Chris van den Berg jr., Amsterdam Lengte over de stevens: 15,45 Breedte: 3,42 Tonnage: 32 Gebruik: Wedstrijd/Charter Maar ook Eelke Boersma uit Grou, jarenlang secretaris van de IFKS, was er schipper op. Eelke die als politieman op ‘De Mich’ (‘Sûn en Wol’ [L 1650 N]) van Jan Atema vele jaren zeilde, kon met dit skûtsje zelf hoger aan de wind zeilen dan menigeen. Een vijfde plaats was het hoogst haalbare in 2009 voor de tûk zeilende Eelke in de IFKS. Daarnaast behaalde hij behalve dagprijzen ook prijzen bij o.a. het Skûtsjesilen Langwar in 2011. Chris van den Berg jr. debuteerde ermee als schipper in 2015, hoewel het helmhout toen in handen was van Durk Zijlstra.
Skûtsjesilen Langwar, 17 april 2016. Hard werken voor schipper Chris van den Berg en zijn bemanning. Foto Jaap Cuperus.
‘BEYAERT’, MUIDEN
HOOP OP WELVAART, LEMSTER SKÛTSJE WILDSCHUT, GAASTMEER, 1909 Opdrachtgever: Wabe Schaper, Nijegea (H.O.N.) Registratienummer: S 881 N Eigenaar: Jan en Simon Luitse, Muiden Schipper: Jan en Simon Luitse Lengte: 16,95 Breedte: 3,42 Tonnage: 35 Gebruik: Recreatie
De ‘Hoop op Welvaart’ in de winter van 1942 in de Luts te Balk. In de mast Berend Bakker. Daarnaast Jan Bakker. Foto afkomstig uit het boek ‘Lemster Skûtsje’.
fraai gelijnd schip. Dat er voor nog bijna ƒ4000 moest worden vertimmerd, werd op de koop toe genomen. Het van origine bruine schip werd frivool crèmekleurig geschilderd, de kleur van de pleziervaart. Alle investeringen ten spijt bleek het skûtsje geen winnaar. Rintje Ritsma hield er na 1961 mee op en Yme Foekema kapseisde ermee in 1962, bij Grou. Toen hadden de Lemsters er genoeg van. Er moest een ander skûtsje komen en de oude ‘Hoop op Welvaart’ werd verkocht aan Simon Luitse in Muiden. Die heeft het nu nog en gebruikt het als recreatieschip, de naam is veranderd in ‘Beyaert’.
Het eerste Lemster Skûtsje, waarmee schipper Rintje Ritsma vier jaar lang in de SKS zeilde, werd in in 1909 bij Wildschut in Gaastmeer gebouwd. Ze was 16,87m lang en 3,41m breed en kreeg het nummer S 881 N. Met haar laadvermogen van 34,5 ton was ze aan de kleine kant. Opdrachtgever Willem Schaper uit Nijega zeilde er één wedstrijd mee, in 1913 bij Sneek. Hij won niks.
Dat lot bleef de ‘Hoop op Welvaart’ bespaard, omdat het gekocht werd door de Lemster Skûtsjecommissie. Klaas van der Meulen wist dat het bij de oudijzerhandelaar te koop lag en ook dat het er nog behoorlijk uitzag. De zwaarden waren gaaf, het roer prima en er zat ook nog een goede, lange mast op. Het scheepje was wel wat aan de korte kant, maar de prijs, ƒ6500,- was te overzien en de commissie zag bij een inspectieronde een
Toen Schaper naar Canada emigreerde, verkocht hij het schip aan Johannes Bakker uit Balk. In de zomer terpmodder en in de herfst turf, dat was zijn bestaan. In de winter ventte hij dan steenkool en eierkool met zijn bakfiets. Vlak na de Tweede Wereldoorlog viel er voor Bakker niet genoeg meer te verdienen en hij verkocht de ‘Hoop op Welvaart’ aan Johannes de Vries in Akkrum. Die handelde in oud ijzer en lompen, maar liet de meetbrief van het schip intrekken. Mogelijk om het als oud ijzer te verkopen, of, en dat ligt meer in de lijn der verwachting, het te verkopen als ‘potkast’: drijvende bak onder een woning.
Het ‘eerste Lemster Skûtsje’, rechtsvoor, in 1958. De oude ‘Hoop op Welvaart’ was geen snelle zeiler, ondanks de prima schipper Rintje Ritsma.
207
‘ALVE STÊDEN’, GROU
TWEE GEZUSTERS, VROUWE ROELY, MINNE MOLLES VAN DER WERF, SNEEK, 1909
De Alve Stêden is een mooi klein skûtsje van 15,38m lang. Het is nog goeddeels origineel. Het skûtsje is wit van kleur, wat past bij een vroegere functie. Het deed namelijk vele jaren dienst als kermisschip. Onder de luiken vervoerde men de carroussel, onderdelen van een zweefmolen en de Kop van Jut. Gjalt de Jong werd in 2013 skûtsjeverslaggever voor Omrop Fryslân, als opvolger van Klaas Jansma. Hij is schipper en artiest, een onthecht mens. Samen met Hylkje Bruinsma had hij een charterbedrijf, dat een stijlsteven ombouwde tot theaterschip, de Bald’r. Met het skûtsje ‘Alve Stêden’ voeren ze met gasten en deden ze mee aan bijzondere wedstrijden die een grote inzet vroegen. Zo deden ze mee aan de Mattenschippersrace rond Blokzijl, en aan de Strontrace. Maar hun relatie hield geen stand en Gjalt hield de ‘Alve Stêden’. Het schip kreeg een nieuwe naam toen Ruurd Stegenga uit Sloten er in 1984 en ’85 mee zeilde bij de IFKS. Hij werd laatste in 1984 en vijfde in de in 1985 voor het eerst ingestelde B-klasse, waar Hidzer Meeter won. Het heette toen ‘Vrouwe Roelie’en zeilde eerst met de letters SL en het tweede jaar met het elfstedenkruisje als zeilteken. Vanaf dat jaar wijken de feiten op de site skutsjehistorie.nl af van de gegevens in het naslagwerk van Gosse Blom, ‘Om Priis en Eare’. Blom onderscheidt twee schepen, met de nummers 62 en 74. Volgens Frits Jansen, samensteller van de lijsten op skûtsjehistorie, gaat het om één en hetzelfde schip, eigendom van de handelaar Andries Hamstra uit Akkrum. Die zeilde zelf jarenlang bij de IFKS met zijn in Dokkum door Barkmeijer gebouwde schip ‘Vrouwe Afie’, de latere ‘Noarderling’ van Piet Dijkstra: [L 1076 N].
Een Wartenser raadsel De 30-jarige schipperszoon Tjalling Romkes van der Veen, geboren in Bur-
208
gum, was in 1888 getrouwd met de 24-jarige Geertje IJsselstein. Ze waren al 52 en 46 toen hij in 1909 bij Van der Werf in Sneek een nieuw skûtsje liet bouwen. Ze hadden één zoon, Romke, die in de tijd van bouw 21 jaar oud was. Waarom heette het schip bij de meting in juni 1909 dan ‘De Twee Gezusters’ en werd zijn bestaan kennelijk genegeerd? Tjitske en Froukje waren 11 jaar ouder en 5 jaar jonger dan Romke, die het schip dertien jaar na de bouw mét notariële akte van zijn ouders zou overnemen. Volgens de Friese vernoemingstraditie waar schippers zich doorgaans trouw aan hielden, had het de ‘Jonge Romke’ moeten zijn. Maar dat werd het niet. Had het feit dat Romke nooit is getrouwd er iets mee te maken? In ieder geval werd de naam ronduit pijnlijk door wat er een paar jaar na de oplevering gebeurde. Froukje overleed in 1916 op 21-jarige leeftijd. Tjitske trouwde in 1921 met een dorpsgenoot, de veekoopman Durk Helfrich. Daarna verkochten de ouders hun schip aan zoon Romke. De koop werd met een notariële akte bekrachtigd. Romke reisde als kermisexploitant met zijn attracties door het Noorden, totdat hij in mei 1948 op 59-jarige leeftijd overleed. Ondertussen was zijn schip op 11 oktober 1941 opnieuw gemeten, nu in Groningen: lengte
Opdrachtgever: Tjalling Romkes van der Veen, Wartena Registratienummer: S 897 N / G 6137 N Huidige eigenaar: Gjalt de Jong, Grou Schipper: Gjalt de Jong Lengte: 15,35 Breedte: 3,48 Tonnage: 31 Gebruik: Charter 15,38m, breedte 3,47m, laadvermogen 31,143 ton. Het nieuwe nummer G 6137 N werd ingebeiteld.
Illustere figuren Het Elfstedenkruisje was het zeilteken in 1985 en dat zou het blijven nadat Andries Hamstra in 1986 eigenaar van de [S 897 N] was geworden. Haaije Pijl zeilde er in 1986 mee naar een dertiende plaats in de B-klasse. ‘Vrouwenschipper’ Aukje Ypma werd er in 1987 twaalfde mee, ook in de B-klasse. Jochum van der Vaart deed het ‘t jaar daarop nog slechter: zestiende en laatste. Louw Kuipers deed in 1993 voorlopig het licht uit met een veertiende plaats in de C-klasse. Het waren zonder uitzondering illustere figuren, die een vrolijke beschrijving verdienen. Maar ze maakten ook duidelijk dat de ‘Alve Stêden’ meer geschikt is voor kermistransporten dan IFKS-wedstrijden
‘T SWARTE WIEF’, TIJNJE
DE JONGE WILLEM, EMANUEL TJIBBELE ATES VAN DER WERFF, WERGEA, 1909 Wergeaster schip, kort daarvoor weinig meer dan schroot, in 2015 in de middenmoot meezeilden in de klasse A-groot, was zo mogelijk nog verrassender. Geen wonder dat sommigen de Tynsters als favoriet beschouwden. Zelf stelden ze handhaving in de hoogste klasse als voornaamste doel. Dat laatste lukte, maar het kan nog beter natuurlijk.
De Stichting en de prestaties
Jaap Hofstee en zijn Tynster vrienden moesten nog leren zeilen toen ze in 2007 besloten een skûtsje te kopen. Dat was de ‘Bruine Beer’ [S 578 N], in 1903 door Jan Bos in Echtenerbrug gebouwd als beurtscheepje. Deze Bos was tien jaar bezig in de ijzerbouw, Tjibbele Ates van der Werff in Warga nog maar twee jaar. Bos bouwde zeer snelle Lemsteraken, pramen en goede beurtschepen. Van der Werff was bekend als bouwer van solide schepen, waarvan er enkele al langer bij de IFKS zeilen. Het was om meerdere redenen al een sensatie dat Hofstee c.s. in 2011 kampioen werden in de klasse a-klein van de IFKS. Maar dat ze met een
De aankoop en het opknappen van een skûtsje is een kostbare aangelegenheid. In Tijnje werd de Stichting Behoud Tynster Skûtsje opgericht om deelname van de oude ‘Bruine Beer’ aan de IFKS in 2008 mogelijk te maken en vroegtijdige geldnood te voorkomen. Geldverschaffers kunnen hun aandeel bij eventueel vertrek niet opeisen. Voor de naam ‘’t Swarte Wief’ werd gekozen om recht te doen aan de binding aan het dorp Tijnje, waar nog een oud verhaal over ‘zwarte toverkollen’ rondzweefde die vroeger turfmakers en schippers de schrik op het lijf hebben gejaagd. Oorzaak was een combinatie van drank en bijgeloof natuurlijk. De schrijfwijze Wief herinnert aan het Gieterse dialect dat hier nog even gesproken moet zijn in de beginjaren van de vervening. De Tynster stichting wist een flinke groep sponsoren aan zich te binden, ook door de uitstekende prestaties met het eerste schip: kampioen in 2011, vijfde in 2012. Dat leidde tot de aanschaf van een amper nog drijvende bult schroot dat weer een skûtsje moest worden. Zelfs Jelmer Kuipers, wiens advies werd ingeroepen, zag het duister in. Maar het werk werd voortvarend aangepakt en in 2013 werd de in
Opdrachtgever: Hendrik Weima, Stiens Registratienummer: S 908 N / G 7681 N Eigenaar: Stichting Behoud Tynster Skûtsje Schipper: Jaap Hofstee Lengte over stevens: 20,15 Breedte: 3,84 Holte: 1,24 Tonnage: 43 Gebruik: Wedstrijd / Charter de C-klasse debuterende ploeg van ’t Swarte Wief meteen kampioen. In 2014 volgde opnieuw promotie dankzij een tweede plaats achter de ‘Lonneke’ [G 1108 N], met overwinningen op de twee laatste dagen. Aan de basis van het succes ligt een serieuze benadering van de zeilsport met veel aandacht voor onderlinge communicatie, systematische training en het inroepen van professionele hulp waar nodig.
Het skûtsje De Stienzer brandstoffenhandelaar Hendrik Weima stamt uit een oud Fries schippersgeslacht. Al in de achttiende eeuw, toen in Tijnje de laagveengraverij nog moest beginnen, was zijn familie in deze branche actief. Hij noemde het schip naar zijn zoon Willem. Albert Rink uit Ambt Hardenberg (Overijssel) kocht het schip in 1927 en noemde het ‘Emanuel’. Hij koos ligplaats aan de Emmakade NZ, maar het ging hem in de familiesfeer niet voor de wind. Hij en zijn vrouw kregen gehandicapte kinderen. Tenslotte verhuisden ze in de jaren zeventig naar de Rembrandtstraat in Leeuwarden. De Stichting Beheer ’t Swarte Wief, ook aangeduid als Stichting Behoud ’t Swarte Wief, kocht het in desolate toestand verkerende casco in 2011. Met veel eigen arbeid werd het omgetoverd tot een prachtig, snelzeilend skûtsje.
209
‘HOOP DOET LEVEN’, SLOTEN JONGE KLAAS MINNE MOLLES VAN DER WERF, SNEEK, 1910
Het roefje is in al die jaren niet veranderd. De gehaakte kleedjes, de transistor, de scheerspullen de pijp van de laatste schipper, Koos van Drunen houdt alles bij het oude.
De ‘Hoop doet Leven’ is meer een varende geschiedenisles dan een wedstrijdskûtsje. Ze heeft niet het model van een kampioensskûtsje, de mast staat ver naar voren en de zwaarden kunnen niet versteld worden. Innerlijk en uiterlijk nog altijd het vrachtschip zoals het ruim honderd jaar geleden gebouwd werd. Opdrachtgever voor dit skûtsje was Wieger Fortuin uit Woudsend, die het noemde naar zijn pas geboren zoon Klaas. Fortuin was getrouwd met boerendochter Akke van der Brug.
De overgang van de boerderij naar het schip moet zwaar geweest zijn, temeer daar het jonge gezin jaar op jaar groter werd. In de mobilisatie voor de Eerste Wereldoorlog was Wieger Fortuin gelegerd in Noord-Holland. De moeder van Akke, Antje ten Cate, sprong toen bij om het gezin op de ‘Jonge Klaas’ te onderhouden. In 1920 verkocht Wieger Fortuin zijn schip aan Andries de Weerd uit Oosterzee, die haar de naam ‘Hoop doet Leven’ gaf. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog kwam de ‘Hoop doet Leven’ in handen van de Sondeler turfschipper
De roerklik wordt in de wedstrijden niet gebruikt, maar is als stukje ‘scheepssier’ wel iets waar de schipper en zijn vrouw erg trots op zijn. Zodra de wedstrijd is afgelopen wordt de klik dan ook teruggeplaatst op het roer.
210
Opdrachtgever: Wieger Fortuin, Woudsend Registratienummer: S 956 N / G 5184 N Huidige eigenaar: Koos van Drunen, Nij Beets Schipper: Koos van Drunen Lengte: 17,10 Breedte: 3,48 Tonnage: 24,9 Gebruik: Wedstrijd/recreatie Kornelis de Vries De in Sondel geboren turfschipper en handelaar Rein de Vries, geboren in 1892, lag met zijn skûtsje 'Hoop doet leven' in het Swaaigat van Sondel. Rein heeft heel Nederland bevaren behalve Zeeland. Ook vervoerde hij hooi, hout uit Gaasterlandse bossen voor de bakkers, walbeschoeiingen en kaphout als brandstof. Tot 1957 is er gevaren op het schip, daarna nog bleef De Vries er met zijn vrouw Feikjen de Roos op wonen. Als havenmeester van Lemmer woonde hij zo dicht bij zijn werk. Na het overlijden van Rein de Vries in 1980 kwam het schip in eigendom van zoon Douwe, die haar een plaatsje gaf in de stadsgracht van Sloten. De ‘Hoop doet Leven’ zou weer onder zeil gebracht worden, maar dat bleef er steeds bij. Ten lange leste deed zeilschoolhouder Eus Nieuwenhuis een bod. Hij zeilde er twee jaar mee bij de IFKS. Eerst met het oude tuig, later met een nieuw. Nieuwenhuis wilde het skûtsje echter al gauw weer kwijt en zo kwam het in handen van de huidige eigenaar Koos van Dru-
In de drukte tijdens de Slach om Heech 2016. Duidelijk zichtbaar is dat de mast bij de ‘Hoop doet Leven’ ver naar voren staat. Dit was in de tijd van de vrachtvaart de handigste positie voor een mast, omdat er zoveel mogelijk lading vervoerd moest kunnen worden. De wedstrijdskûtsjes van tegenwoordig hebben de mast veel verder naar achteren staan. De lengte 17,10m was normerend voor de klasse a-klein. nen uit Nij Beets. Als import Fries was hij aan het skûtsjesilen verslingerd geraakt en lang zeilde de funderingsspecialist mee met Jacob Huisman, met wie hij samen het skûtsje ‘Gerrit Ynze’ [L 1356 N] in eigendom had. Twee kapiteins op een schip is niet ideaal en Van Drunen wilde een eigen skûtsje. De ‘Hoop doet Leven’ had hij al meerdere malen zien liggen, als ze tijdens de IFKS in Sloten in de haven lagen. Van Drunen, die zichzelf een man van tradities noemt, viel voor de authenticiteit van het oude vrachtschip. De mast stond nog op de oude plaats voor op het schip, het meest efficiënt als je veel lading wilt kunnen vervoeren. De zwaarden kunnen omhoog en omlaag, maar niet versteld worden en zijn ook niet verzwaard aan de punten. De roef is nog zoals die in het begin van de twintigste eeuw werd ingetimmerd. Sterker nog, het kleed op de vloer en de tafel zijn nog van toen en boven de deur naar het ruim staan op een plankje wekker, scheerschuim en schoonmaakmiddelen van de familie De Vries. Zelfs de pijp van de laatste schipper, met half afgebroken kop, ontbreekt niet. Van Drunen nam schipper Frans
Deinum van de ‘Gerrit Ynze’ mee als zetschipper op de ‘Hoop doet Leven’. Na twee jaar nam opticien Emmo Venema uit Leeuwarden het helmhout een jaar over. Pas in 2001 werd Van Drunen schipper op zijn eigen skûtsje. Hij deelt die plaats nog altijd met Emmo Venema. Ook in 2016 zullen ze de taken verdelen: als Van Drunen aan het helmhout zit, fungeert Venema als uitkijk en andersom. Van alle skûtsjes binnen de wedstrijdvloot is de ‘Hoop doet Leven’ het enige dat niet uitgetrimd kan worden. Van Drunen werkt zich met wat hardere wind dan ook ‘uit de naad’ om het scheepje op koers te houden. Dat betekent ook dat hij steevast achterin het klassement eindigt van de a-klein, maar dat kan hem niks schelen. Het is de historie die hem en zijn bemanning drijft. Het oude vrachtscheepje werd nooit een woonark, zoals veel van de huidige wedstrijdskûtsjes dat wel waren. ‘Dit is waar het skûtsjesilen vandaan komt: een vrachtschip waarmee af en toe een wedstrijd gezeild werd. Dat lijkt in niets op de racemonsters van tegenwoordig, er is niet aan omgerotzooid. Ik wil de mensen ieder jaar weer laten zien waar de oor-
sprong ligt. En nee, dit schip is geen winnaar, maar die ambitie heb ik ook totaal niet. Een goede start maken, dat is voor mij de sport. Daarna kan ik die anderen meestal niet bijhouden.’
Het Ingeltsje zoals het skûtsje meestal genoemd wordt, is geen winnaar. Omdat het als enige van de wedstrijdskûtsjes niet uitgetrimd kan worden, zeilt het steevast in de achterhoede. Daar liggen Koos van Drunen en zijn bemanning niet wakker van. ‘Ik wil de mensen ieder jaar weer laten zien waar de oorsprong van het skûtsjesilen ligt.’
211
‘ÆBELINA’, EARNEWÂLD
DORP GROUW, TWEE GEBROEDERS EELTJE HOLTROP VAN DER ZEE, JOURE, 1861. JOHAN PRINS, 2009.
En zo wordt er boeg na boeg, gang na gang aan beide zijden omhoog gewerkt, waarbij de grootste aandacht besteed wordt aan de verdeling van de gangen. Met het verloop van de gangen wordt het ‘fatsoen’ aan het schip gegeven. co, gebouwd en een echte hardzeiler. Met verschillende leden van het Grouster geVolgens moderne wedstrijdzeilers is de ‘Ebelina’ of ‘Dorp Grou’ wat kopslacht Peekema als pig. Het schip wordt in de wedstrijd, waarschijnlijk op de Houkesloot in schipper, met name 1898, bemand door vijf personen. De (vaar)bomen liggen aan de zijkant de reusachtige Wieop de scepter. De grootschoot schuift over een luiwagen of overloop in be Minderts en de de ‘bollestâl’. De mast staat vrij, zonder wanten of zijstagen. Of is dit veel kleinere Mindert 'Lyts Koudum'? Foto:Yke Wouda. Wiebes, voer dit skipke vrijdags de dienst op Leeuwarden Het enige nog zeilende houten en dinsdags op Sneek. In Leeuwarden skûtsje. Replica naar voorbeeld had het een vaste ligplaats aan de van de ‘Dorp Grou’, alias EbeliTuinen. Zo staat het nog op een oude na, gebouwd in 1861 door Eeltje foto van een Vliet vol beurtschepen. Holtrop van der Zee in Joure. De Bij wedstrijden wonnen de Peekenieuwe Æbelina is gebouwd onma’s honderden prijzen en premies. der regie van Johan Prins uit WorIn de jaren 1881-’85 mocht de ‘Dorp kum bij Skûtsjemuseum De Stripe Grouw’ bij de grote zeilpartijen in Grou in Earnewâld. Daar is het ook niet eens meedoen, vanwege ‘buitengedomicilieerd. Schippers zijn gewone bekwaamheid’. Verder waren vrijwilligers. Eigenares is Stichting de Peekema’s in het leven niet zo Skûtsje Æbelina te Earnewâld. gelukkig. Een knecht viel te water en verdronk, en meerdere familieleden De Æbelina is een fraai gevormd liepen financieel vast. Schraalhans eikenhouten beurtscheepje, zoals was trouwens toch al keukenmeester er in de jaren vijftig tot negentig van voor de kleine beurtvaart, nadat in de de negentiende eeuw honderden jaren 1868-1882 in deze provincie vele in het oude Friesland voeren. Haar trein- en tramlijnen waren aangelegd. voorbeeld is de oude ‘Dorp Grouw’, Toen de Peekema’s in 1908 op oorspronkelijk ‘Ebelina’ gedoopt. Dit ijzer overgingen (de nieuwe ‘Dorp was ‘op de koop’ , dus voor eigen risi-
212
Grouw’), is hun oude houten schip verkocht voor de recreatie. Het schijnt in de Tweede Wereldoorlog nog één keer in de omgeving van Grou gezien te zijn. Maar hout rot als het niet wordt onderhouden, en onderhoud is kostbaar. Van de oude houtvloot met duizenden binnenscheepjes bleven slechts museale resten over. Niettemin leefde bij bestuurders van het Skûtsjemuseum in Earnewâld, met name Age Veldboom, sinds de opening in 1998 de wens om dit schip zo secuur mogelijk na te bouwen. Met veel vrijwilligerswerk en subsidies van overheden, vooral in het kader van de Friese Plattelandsprojecten, werd hiertoe de mogelijkheid geschapen én aangegrepen. Er werd een begroting opgemaakt, die in totaal bijna vijf ton (in euro’s!) beliep. Opdrachtgever: Stifting Houten Skûtsje, Earnewâld Eigenaar: Stichting Skûtsje Æbelina Schipper: Vrijwilligers Skûtsjemuseum Lengte over de stevens: 12,16 Breedte: 3,11 Holte: 1,13 Tonnage: 24 Gebruik: Charter / Cultuur Historie
De Æbelina is vaak te bewonderen tijdens nautische evenementen. Foto Fonger de Vlas. Daarin was voorzien in langdurig onderhoud en duurzaam gebruik na de oplevering, opleiding van onervaren houtwerkers en een voorbeeldfunctie voor de houtbouw in de omgeving. In 2004 begon scheepsrestaurateur-botenbouwer Johan Prins uit Workum met de bouw door in een speciaal geconstrueerde werkplaats voor het museum de kiel te leggen. Dit werd op vrijdag 17 september van dat jaar formeel bekrachtigd door de oud-schippers Jaap Sietema, Sake Eekma en Rintje Ritsma. Zij waren toen samen 280 jaar oud en hadden alle drie nog houten skûtsjes zien varen. Prins beschikte over een gedetailleerde tekening van de (reparatie) werf ‘de Haas’ in Monnickendam van het ook door Eeltsjebaas gebouwde jacht ‘Koophandel’ (1875). Ontwerpbureau Heine Deelstra in Gaastmeer leverde een getekend bestek. In eigen kring was bij het Skûtsjemuseum een geschreven bestek voor een ‘veerschip voor tiggelaar’ van Eeltje Holtrop van der Zee uitgetypt en waar nodig vertaald. Daarbij werd bij de bepaling van de lengte abusievelijk uitgegaan van 43 Amsterdamse in plaats van Friese voeten, zodat het schip 12,16m lang werd in plaats van 12,21. De wijdte zou 3,11, de holte 1,13m bedragen. Als rechterhand
op de werf benoemde Prins Siemen Groenhof uit It Heidenskip. Verder werkten reïntegranten en stagiairs langere of kortere tijd aan het eiken vaartuig. De nieuwe ‘Æbelina’ was bij de tewaterlating voorzien van een oud katoenen tuigage van de ‘De Groene Draeck’ van voormalig koningin, momenteel prinses Beatrix. Veel wordt gedaan om het schip een authentiek uiterlijk te geven. Er zit een elektrisch aangedreven motor in, een eenvoudig toiletje voor gasten, slaapruimte in de ruime roef en een halfronde luikenkap mét presennings. Geregeld is dit prachtige schip te bewonderen als het nautische evenementen opluistert. Een Vrienden-
club draagt jaarlijks royaal bij aan de exploitatie, die door goed onderhoud en veel vrijwilligerswerk betaalbaar blijft. Meestal ligt de Æbelina bij het Skûtsjemuseum in een speciaal door Sietse Bruinsma ontworpen boothuis met beweegbaar ‘omskot’, zodat de invloed van weer en water binnen de perken blijft.
213
'GOEDE VERWACHTING', SLOTEN DE TWEE GEBROEDERS, DE VIER GEBROEDERS MINNE MOLLES VAN DER WERF, SNEEK, 1910
Opdrachtgever: Jan Ariën Verhoeff, Echten Registratienummer: S 965 N Eigenaar: Stichting WS-Sailing, Sloten Schipper: Walter de Vries Lengte over stevens: 19,85 Breedte: 3,93 Holte: 1,23 Tonnage: 53 Gebruik: Wedstrijd / Charter
Afgemeerd bij de brug van Spannenburg. Bij de roef is Nanne Verhoeff te zien. Foto Fries Scheepvaartmuseum
Toen Walter de Vries in 2003 de ‘Goede Verwachting’ ophaalde in Den Bosch, was het nog een woonschip. Samen met Sjoerd Seffinga maakte hij er een wedstrijdschip van. Dat werd dit eerste jaar zesde, toen Jappie Meeter won met de ‘Zeldenrust’ [L 1268 N].
In twee jaar tijd ging de ‘Goede Verwachting’ van de C-klasse naar de klasse A-groot bij de IFKS. Daar werd hij kampioen en was jarenlang een vaste waarde in het linker rijtje. In 2012 knapte op de Sleatte Mar mar de mast door de de enorme druk die er door de verstaging op werd uitgeoefend.
Maar in 2015 ging het fout. Dit jaar werd hij voor de kansloze Robert de Jong uit Lemmer slechts vijftiende in het klassement. Met de ‘Goede Verwachting’ degradeerde de sympathieke Sleattemer schipper naar de B-klasse. Maar hij kwam terug!
Het skûtsje De ‘Goede Verwachting’ is gebouwd in 1910 bij Minne Molles van der Werf in Sneek. Opdrachtgever Jan van Arie Verhoeff uit Echten gaf het de naam ‘De Twee Gebroeders’ naar zijn (toen nog twee) zonen. Hij vervoerde er van
Tijdens de IFKS-wedstrijd bij Echtenerbrug in 2015 waren de omstandigheden pittig.Walter de Vries degradeerde dat jaar naar de B-klasse, waar hij prompt in 2016 weer kampioen werd.
214
In 2003 kochten Walter de Vries en Sjoerd Scheffinga het schip en maakten er een wedstrijdskûtsje van.
In de Lemster Baai, tijdens Lemmer Ahoy 2016 ter voorbereiding op het seizoen 2016. De Vries was gedegradeerd naar de B-klasse, maar werd daar met een straatlengte voorsprong kampioen. alles mee, waaronder terpaarde, mest en vooral turf. Die werd in de nabije omgeving van Echtenerbrug, in Delfstrahuizen, nog gewonnen, zodat er eerst geen verre reizen met het schip gemaakt hoefden te worden. Pas in 1910 werd de ‘Twee Gebroeders’officieel geregistreerd, wat bij wet verplicht was. Het bruine skûtsje behoorde met zijn laadvermogen van 53 ton, breedte van 3,93m en holte van 1,23m tot de grote vrachtschepen, bestand tegen de baren van de Tsjûkemar. In 1932 kwam het schip op naam van Nanne Verhoeff, de jongste broer van Jan Ariën. De naam veranderde in ‘De Vier Gebroeders’, waarmee Nanne z’n drie broers Klaas, Wiebren en Jan Arien nogmaals eerde. Zelf
was hij niet getrouwd. Hij werd in 1954 brugwachter bij Spannenburg en woonde op zijn skûtsje, dat naast de brug lag afgemeerd. Daar werd hij opgevolgd door Jan Brouwer, tot in 1962 SKS-schipper met de ‘Hoop doet Leven’ [L 1436 N]. In 1968 overleed Verhoeff in verpleeghuis ‘Bloemkamp’ in Bolsward. Het schip verdween daarna enige tijd van de radar. In 1983 kwam het in
eigendom van de Bolswarder Pieter Hornes. Er was een grote roef op gezet en ze werd omgedoopt tot (de) ‘Goede Verwachting’. Walter de Vries en Sjoerd Seffinga hebben het schip in 2003 opgehaald en in oude staat teruggebracht. Onder de fans uit Sloten zijn nog nazaten van de familie Verhoeff, ooit beroemde schippers en vissers in Echten en Lemmer.
215
‘WELVAART’, ELAHUIZEN HOOP OP ZEGEN, TRIJE DOARPEN WILDSCHUT, GAASTMEER, 1910
Liever samen met aandelen een skûtsje bezitten dan elk jaar een wedstrijdschip voor vier- tot zesduizend euro huren dat nooit je eigendom wordt. Dat was de boodschap die de grondleggers van een ‘Vereniging van Eigenaren’ voor het skûtsje Welvaart november 2013 in het Elahuister dorpshuis ‘Us Nije Gea’ presenteerden. Omdat bemanningsleden en vrienden al de helft van de aandelen hadden gekocht, werd het initiatief een succes. Sindsdien is Tjibbe van der Veer met zijn ploeg, eerder al bekend van de kleine ‘Hoop en Vertrouwen’ [L 1354 N] van Sikke Heerschop, een vaste waarde in de klasse a-klein van de IFKS. De ‘Welvaart’ is in veel meer opzichten een merkwaardig skûtsje met een bijzondere geschiedenis. Neem de lengte. Die was in 1910 bij de bouw 17,12m en tien jaar later bij de tweede meting 17,16m. Het verschil was net iets meer dan de gangbare maat van de vingerlingen voor de ophanging van het roer. De breedte bleef 3,57m, maar het laadvermogen
Opdrachtgever: Gerrit Agricola, Sint Nicolaasga Registratienummer: S 968 N Huidige eigenaar: Vereniging van Eigenaren Skûtsje Welvaart, Elahuizen Schipper: Tjibbe van der Veer Lengte over de stevens: 17,10 Breedte: 3,55 Tonnage: 36 Gebruik: Wedstrijd / Charter
Aan de kade van Bakhuizen. De man bij de kar is Marten Willems de Vreeze. werd vergroot van 33,127 tot 36,404 ton, toch maar mooi 10%. Met die lengte kon dit schip bij de IFKS niet meedoen aan de klasse a-klein. Deze is in 1995 als B-klein bij de IFKS gevormd om een einde te maken aan de bijna dwangmatige verlengingsdrift bij eigenaren van kleine skûtsjes. Die waren, omdat ‘lengte loopt’, immers bij voorbaat meestal kansloos in een confrontatie met grotere schepen. Age Veldboom, Kees Meter en Eelke Boersma pleitten
binnen de schippersvergadering van de IFKS voor instelling van een ‘kleine klasse’, en ze kregen verrassend gauw een meerderheid mee. Als lengtegrens werd 17,10m in het reglement vastgelegd, zodat de ‘Hoop doet Leven’ [S 956 N] van Eus Nieuwenhuis uit Hemelum nog kon meedoen. De ‘Welvaart’ behoort tot de paar schepen die sindsdien niet zijn verlengd, maar juist ingekort om aan de gestelde eisen te voldoen. Jurjen Jan Posthuma en Erwin Boschma uit Oudega (W) zorgden hiervoor in 2001 om voor de ‘Trije Doarpen’ Oudega, Sandfirden en Idzega uit te komen. Ze kortten het al meerdere malen van bestemming veranderde skûtsje met zes centimeter in. Het was een grote operatie voor een zeer gering verschil. Maar regels zijn regels. En vanaf dat moment hebben Posthuma, Boschma, Ron Syperda en Tjibbe van der Veer bewezen dat je ook fel en prachtig kunt zeilen zonder geregeld een prijs te winnen. En het verhaal is nog lang niet uit.
Vreemd geld
De 'Welvaart' thuis in Elahuizen.
216
De katholieke schipperszoon Gerrit Agricola uit Sint Nicolaasga liet in 1910 de ‘Welvaart’ bij Wildschut in Gaastmeer bouwen. Hij had eerder een skûtsje waarmee hij in 1907 in Langweer nog een derde prijs had gewonnen, maar nu werd het menens. Meneer pastoor zal het nieuwe schip voor de afvaart hebben gezegend, want dat hoorde indertijd zo bij katholieken. Gerrit was in 1901 getrouwd met Elisabeth de Vries, een boerendochter uit Wytgaard. Kinderen zijn bij
De ‘Welvaart’ en ‘Galamadammen’ [L 1309 N] deun om de ton. dit echtpaar niet vermeld. Wel staat beschreven dat Marten de Vreeze uit ‘Bartlehiem’ (moet zijn: Bakhuizen) de ‘Welvaart’ in 1918 kocht en omdoopte tot ‘Hoop op Zegen’. Agricola verkocht het schip voor 2600 gulden. Daarvan moest De Vreeze bij Sybold de Vries in IJlst 1500 gulden lenen. Deze Marten Willems de Vreeze kwam uit een hardzeilersfamilie, maar zelf deed hij met zijn eigen schip niet aan deze sport. Hij was januari 1917 op 24-jarige leeftijd getrouwd met de 31-jarige Leentje van der Zee uit ‘Mirns
en Bakhuizen’. Op 27 maart 1920 liet hij zich bij tweede meting als eigenaar registreren. De bekende kermisfamilie Hamstra uit Heerenveen kocht het skûtsje in 1948 en bouwde er een woning op om ermee rond te varen en in te wonen. Tenslotte kregen ze vaste ligplaats in Heerenveen. Nadat Hamstra zelf was overleden, bleven vrouw en zoon er wonen totdat de vrouw overleed. Peter Syperda werd de volgende eigenaar. Op zijn werf in Osingahuizen maakte hij het weer geschikt om er een wedstrijd mee te zeilen.
Daartoe werd het verkocht aan Jurjen Posthuma en Erwin Boschma, die het skûtsje inkortten en er de naam ‘Trije Doarpen’ aan gaven. In de klasse a-klein van de IFKS zeilden ze er met Jurjen Jan Posthuma als stuurman mooie wedstrijden mee. Erwin Boschma was schipper in 2011-2012, waarna Ron Syperda er in 2013 mee voer. Toen kwam Tjibbe van der Veer, die de skûtsjewereld al kende. Hij bleek een enthousiaste deelnemer, die ertoe bijdroeg dat de klasse a-klein met nieuw elan aan een volgende periode begon.
Van 2001 tot 2013 zeilde het schip onder de naam 'Trije Doarpen' voor Âldegea, Idzegea en Sandfirden.
217
'DE LANGE MUIER'
DLM
DE JONGE WILLEM, VOLHARDING, ACTUEEL ALLE BERENDS BARKMEIJER, BRILTIL, 1910
Opdrachtgever: Roelof Meijer, Sneek Registratienummer: S 985 N Eigenaar: J. Stelling-Freyee, Zaandam Schipper: Jeroen Stelling-Freyee Lengte: 18,03 Breedte: 3,52 Holte: 1,20 Tonnage: 43 Gebruik: Recreatie
Zomer 1990, voor de wal bij de familie Wesseling aan de Lange Muiderweg in Muiden.
De naam ‘De Lange Muier’ maakt duidelijk dat dit in het Groningse Briltil gebouwde skûtsje niet binnen Fryslân is gebleven. Muiden in Noord-Holland was de plaats waar tot 1994 Frans Wesseling woonde, eigenaar van dit schip in de jaren 1983-’93. Zijn woonark, en ook het skûtsje, lag toen aan de Lange Muiderweg. Vandaar. ‘Muieren’ betekent in de daar gesproken streektaal ‘met moeite iets tot stand brengen, oplossen.’ Dat klopt wel aardig, kan ook de huidige eigenaar bevestigen. Dit is Jeroen Stelling-Freyee uit Zaandam, die sinds zijn huwelijk twee namen draagt omdat hij die van zijn vrouw heeft overgenomen. Stelling-Freyee gebruikt het meer dan 106 jaar oude skûtsje met zijn gezin voor af en toe een wedstrijd en soms een chartervaartje, om het onderhoud te bekostigen. Dat valt nog niet mee, zeker niet als je een druk bestaan hebt. Tussen 2012 en 2015 werd hij bij de Muider Hardzeildagen drie keer eerste en één keer tweede in de categorie middelgrote tjalken (18-23m). Hij gebruikte aanvankelijk de zeilen waarmee Andries Honing uit Huizen in de jaren 1995-’98 bij de IFKS zeilde. Deze werd in 1997 in de klasse
218
b-klein eerste en in 1995 en ’98 tweede met het vroegere kampioensschip van Nico Hoek ‘Lutgerdina Smeltekop’ [L 837 N]. Zo is er een foto bewaard gebleven van ‘De Lange Muier’ met het AH-zeil aan de mast. Wesseling slaagde er niet goed in om dit skûtsje te restaureren nadat hij het van P.A.M. van Lohuizen uit Amsterdam had gekocht. Het was, zegt hij, met zijn woonark en andere schepen die ook aandacht vroegen, wat te veel van het goede. Wesseling woonde na 1994 dertien
jaar in Fryslân, waarna hij verhuisde naar Enkhuizen. Omdat het skûtsje wel stevig aangepakt moest worden, nadat het nog even op jachtwerf De Leeuw in Muiden (later Weesp) had gelegen, moest Jeroen Stelling-Freyee vol aan de bak om het weer vaarklaar te maken. Daarmee begon een nieuwe episode voor een schip dat vele jaren als drijver van een woonark in Amsterdam had gelegen. Ondertussen waren vroegere opvarenden van hetzelfde schip, die er in een ver verleden in Fryslân zelfs op waren geboren en opgegroeid, onkundig van dit laatste hoofdstuk.
In de familie Leden van de familie Veenema uit Sneek waren verrast toen ze hoorden dat ‘De Lange Muier’ vroeger als ‘Actueel’ en daarvoor als de ‘Volharding’
Winter 1985, de familie Wesseling beleeft sneeuwpret met ‘De Lange Muier’ als achtergrond.
en ‘De Jonge Willem’ op de Friese wateren voer. Het originele eerste registratienummer bleef al die tijd [S 985 N] uit 1910, het tweede [G 5004 N] uit 1938. Die nummers zijn bakens op het spoor terug naar vroeger, toen het schip binnen de familie Veenema van de één naar de ander ging. De schipper Roelof Meijer uit IJlst, getrouwd met Janke Hendriks Veenema, liet in 1910 bij Alle Berends Barkmeijer in Briltil zijn tweede skûtsje in ijzer bouwen. Het eerste was ‘De Vrouw Janke’ [S 310 N], in 1903 gebouwd door Jan en Gerrit Barkmeijer in Sneek. In de nieuwe tijd was het schip, vroeger ‘Annie’, eigendom van de Zwollenaar Henk van der Belt, die bij de restauratie wel drie dubbelingen van de kimmen moest verwijderen. Dit schip ging in 1911 over naar Yme Remery en heeft later geruime tijd als woonschip gefungeerd. Roelof Meijer zeilde toen ook wel eens als bemanningslid of gastschipper op de luxe centerboard ‘Wilhelmina’ (nu Zuiderzeemuseum Enkhuizen) bij de Sneker hardzeildagen. Dit jacht was eigendom van de internationale topzeiler Jouke Hibma uit Sneek, medeoprichter van de Noord Nederlandse Watersport Bond (NNWB) en directeur van de Koninklijke Maatschappij van Kaas- en Roomboterfabrieken te Sneek. Hij zeilde later in de in 1923 ontwikkelde Formule 6-klasse. Meijers zwager Thomas Hendriks Veenema lijkt in 1938 formeel eigenaar te zijn geworden van het schip. Maar het ligt waarschijnlijk toch iets anders. Het skûtsje, dat eerst naar Roelofs zoon ‘De Jonge Willem’ was genoemd, ging rond 1925 in eigendom over naar zijn zwager Fokke. Die hernoemde het schip als de ‘Volharding’ en betaalde de koopprijs in maandelijkse termijnen. Waarschijnlijk werd de laatste termijn in 1938 voldaan, zodat op 19 oktober twee schepen voor de Veenema’s gemeten konden worden. De ‘Volharding’ kreeg bij deze registratie van 19 oktober 1938 als nieuwe naam ‘Actueel’. Het moet deze woensdag een bijzondere dag zijn geweest toen dit skûtsje werd hermeten. Thomas Veenema liet toen in Sneek namelijk niet alleen de ‘Actueel’ registreren, de scheepsmeters namen dezelfde dag ook de maten van de oude ‘Vier
In volle glorie, de DLM. Het lange project van restaureren en vaarklaar maken is afgesloten. Gezusters’, later ‘Oeral Thús’ op, tegenwoordig de ‘Eildert Sietez’ [S 1008 N]. De twee skûtsjes kregen de (Groninger) registratienummers respectievelijk [G 5004 N] en [G 5005 N]. Thomas’ broer Fokke bleef ook in de oorlog eigenaar van de ‘Actueel’, terwijl Thomas zelf op de snelle ‘Oeral Thús’ bleef varen. Fokke, die vanaf 1938 een mooie onderneming opbouwde, zal zelf de merkwaardige naam ‘Actueel’ hebben bedacht. Daarmee kwam hij in ieder geval bovenaan in adreslijsten, waarvan er toen steeds meer verschenen. In de Tweede Wereldoorlog gebruikte een van zijn zonen het schip om er voor het verzet wapens mee te vervoeren
naar Gaastmeer. Fokkes zoon Catharinus nam diens handel in olie en smeermiddelen over in 1955 en opende in 1965 zijn eerste tankstation. Daar zwaaien diens zonen Arnold, Freddy en Harold sinds 1990 de scepter. Zij promoveerden in 2016 met de ‘Zeldenrust’ [L 1138 N] naar de kampioensklasse bij de IFKS.
219
'LYCKELTJE VAN KARELS-TEUNTJE', KOUDUM DE VIJF GEBROEDERS, LYCKELTJE, PIER ATE TJIBBELES VAN DER WERFF, SCHILKAMPEN, LEEUWARDEN, 1910
Opdrachtgever: Sierd de Boer, Hindeloopen Registratienummer: S 991 N / L 2193 N / A 23027 N Eigenaar: Jan Groenland, Koudum Schipper: Jan Groenland Lengte: 17,90 Breedte: 3,36 Holte: 1,05 Tonnage: 33 Gebruik: Charter De familie Van der Veen. Karel en zijn vrouw Teuntje noemden het schip naar hun dochter Lyckeltje.
Sierd de Boer uit Hindeloopen had vijf zonen en twee dochters toen hij in 1910 aan Ate Tjibbeles van der Werff in Leeuwarden opdracht gaf om een skûtsje te bouwen. Het werd op 25 april 1911 in Sneek gemeten op 14,88 x 3,35m en voorzien van de naam ‘De Vijf Gebroeders’. Dit werd later de ‘Lykeltje’, die kort na de oorlog nog wat inkomsten opleverde in het varen met gasten. Sierd Eeltjes de Boer, geboren in 1864, trouwde eerst met Antje Veltheer, bij wie hij in 1886 het zoontje Wiebe kreeg. Hij was toen nog arbeider. Na het overlijden van zijn vrouw en zijn tweede zoontje Eeltje trouwde hij in 1892 met Eeuwk Kampman, die hem nog vier zonen en twee dochters schonk. Sierds zonen Fokke (16) en Pieter (23) vervoerden voornamelijk turf en terpaarde. Wiebe, liefdevol opgenomen in Eeuwks gezin, was toen al boer en koopman. Zoon Pieter trouwde op 15 juni 1922 met Akke Visser, dochter van beurtschipper Klaas uit Koudum. Zij was een zuster van de pake Douwe van de latere prijswinnaars bij de SKS: Douwe, Albert en Douwe. Pake Douwe zijn vader was Albert Douwes Visser (1872 - 1955).Pieter werd firmant in het beurtbedrijf met een motorscheepje, dat in 1924 een auto kocht met als kenteken B 8236. De 28-jarige schipperszoon Karel Rinkes van der Veen uit Koudum
220
kocht ‘De Vijf Gebroeders’ in 1931. Vier jaar eerder was hij getrouwd met Teuntje Bakker uit Ferwoude. Ze lieten het schip, later genoemd naar hun dochter Lykeltje, bij Van der Werff in Gorredijk met drie meter verlengen. Daar werd het laadvermogen met zes ton vergroot. De smid van Koudum (Stellingwerff) zette er zo’n hoge nieuwe roef op dat Karel en zijn vrouw er rechtop in konden staan. Tot aan het begin van de Tweede Wereldoorlog vervoerde Van der Veen, die met zijn schip ligplaats had in de Koudumer haven, er van alles mee. In de latere oorlogsjaren, toen de combinatie Visser-De Boer werd uitgebreid met de beurtdienst van Jacob de Jong, werd het skûtsje gebruikt voor onderduikers. Aan de oever van de Fluessen lag het verstopt tussen het riet. Karel versleepte een paar keer de betonning van de geul in de richting
van het ‘Feiteszand’, waardoor Duitse patrouilleboten vast liepen. Dit leverde hem later nog een oorkonde op. Na de oorlog ging het meeste vervoer over de weg, waardoor Karel zonder vracht kwam te zitten, maar hij redde zich met alle werk dat hij maar kon vinden, ook bij de boer. Aantrekkelijk was het varen met gasten, maar dit was natuurlijk niet genoeg om er een schip voor aan te houden. Daarom werd het in 1949 verkocht. Tussen 1949 en 2000 heeft het schip in Weesp bij Amsterdam gelegen als woonark. Jan Groenland, kleinzoon van Karel en Teuntje van der Veen-Bakker, heeft het skûtsje in 2000 weer teruggehaald. Het is door Jelle Talsma in Osingahuizen weer teruggebracht in oude staat en heet nu ‘Lyckeltje van Karels-Teuntje’. Vanaf 2000 wordt het skûtsje gebruikt voor chartervaart op de Friese meren.
221
'EILDERT SIETEZ', AKKRUM
DE VIER GEZUSTERS, OERAL THÚS, PIETER, BOLSWARD BEREND TJEERDS ROORDA, DE PIIPSTER WERF, DRACHTEN, 1910 De ‘Eildert Sietez’ is, licht en lenig en blinkend wit van kleur, een sieraad van de SKS-vloot. Het maakt deel uit van het smaldeel van de ‘Frisian Queen’ in Akkrum, bestuurd door de naamgever Eildert van Siete Meeter. Die zeilde er zelf mee bij de IFKS en de SKS. Hij geniet van zijn zonen Pieter en Siete, die als schipper hun bestemming voorlopig hebben gevonden: de eerste op dit schip, de tweede tot eind 2016 op Leeuwarden. Smaak- en spraakmakend zijn de Meeters op dit skûtsje altijd geweest. Pieter kreeg in 2015 ongewild enige publiciteit met zijn eerder gedane uitspraak dat vrouwen op zijn schip niet welkom waren. Toen waren de voorbereidingen voor een apart ‘vrouwenskûtsje’ onder leiding van Alisa Stekelenburg met steun van Jacob Huisman bij de IFKS trouwens al rond. Twee jaar eerder reageerden Bolswarder sponsoren verbijsterd op de
Opdrachtgever: Popke Steigenga, Stavoren Registratienummer: S 1008 N / G 5005 N Eigenaar: Eildert Sietesz Meeter, Akkrum Schipper: Pieter Meeter Lengte over het dek: 19,48 Breedte: 3,63 Holte: 1,25 Tonnage: 43 Gebruik: Wedstrijd / Ploechjesilen De ‘Pieter’ van Siete Meeter voor de Frieslandhal tijdens de Recreana in 1969. mededeling van de eigenaar Eildert Sieteszoon Meeter dat het schip losgeweekt zou worden van ruim twintig jaar bestaande banden met de Hanzestad. Vervolgens bleek het SKS-bestuur bezwaren te hebben tegen het nieuwe zeilteken en er alleen mee akkoord te gaan als het skûtsje aan de plaats van domicilie Akkrum werd gekoppeld. Hetgeen geschiedde. Al langer, feitelijk sinds de aankoop door de legendarische Siete Meeter sr. in 1965, is de oude ‘Oeral Thús’ een vaste waarde bij de SKS. Hij trok zijn
Siete Meeter is bezig met een vergeefse inhaalrace (1972). Foto Ger Dijs.
222
eigen plan nadat hij door de Leeuwarder Commissie voor de afloop van een tussen hen bestaand contract werd bedankt. Daarbij kreeg hij hulp van een paar kundige en kapitaalkrachtige fans, maar het was toch vooral Siete met zijn bijzondere gaven die het skûtsje fleur en kleur gaf en er twee keer, in 1978 en 1987, kampioen mee werd bij de SKS. De eerste bouwer Popke Steigenga uit Stavoren was ook een uitstekend zeiler. Hij liet het schip in 1911 bij de Roorda’s in Drachten bouwen en noemde het als eerbetoon aan zijn dochters Neeltje, Pietertje, Lysbert en Ottje ‘De Vier Gezusters’. Op 6 september 1911 werd het in Sneek geregistreerd, gemeten op 16,97x3,58m. Natuurlijk werden de vier gezusters niet de exploitanten van een schippersbedrijf. Dat was in het tweede decennium van de twintigste eeuw ondenkbaar. Thomas Veenema uit Sneek, grootvader van de latere IFKS-zeilers, nam het schip in 1918 over en noemde het ‘Oeral Thús’. Via hem kwam het als woonschip in Groningen terecht, waar Siete het ontdekte. Zijn opdrachtgever was een bemanningslid, de directeur Ben Dumoré. Die gaf echter bij nader inzien de voorkeur aan een kleiner plezierjacht boven een skûtsje; zeker dit, dat voor de ontmanteling en verbouwing vergeven was van de vlooien. Siete zal Dumoré er wel van hebben overtuigd dat het zonde was om dit snelle schip in te korten en niet op te knappen voor de SKS-wedstrijden, waar Siete als kleine zelfstandige aan wilde meedoen om onder meer zijn broer Lodewijk te bestrijden. Hetgeen hij met verve en sterk
deed Eildert Sieteszoon er in de jaren 1991-’95 mee bij de IFKS, waar hij in 1989 en 1990 kampioen was geweest met de ‘Vriendschap’ [L 1272 N]. Met dat laatste schip zeilde hij in het begin liever bij de SKS omdat de ‘Pieter’ na verlenging wat wreed op het roer was geworden. Dat kon toen nog, als schipper deelnemen bij beide organisaties. Het werd later door de SKS verboden. Uiteindelijk viel bij de Meeters de keus toch weer op het oude ‘Bolswarder Skûtsje’, alias de Pieter. Die naam had goed van pas kunnen komen toen Pieter Meeter in 2007 schipper werd, zijn broers Siete en Sander aftroevend. Maar eerst werd zijn vader Eildert, nog een keer kampioen, in 2004. Het was een jaar waarin hij bij Grou om ging in het voorseizoen. Het skûtsje blijft intrigeren; het zou volgens sleepproeven qua rompvorm tot de allersnelste van beide vloten behoren. En het ligt nu, stelt Pieter van Eildert, gelukkig ook weer heel handzaam op het roer.
De derde generatie Meeter op hetzelfde schip. Na Siete en Eildert is nu Pieter de schipper. wisselende emoties deed. De vaak erg emotionele Siete, onvergetelijk volgens zoon Eildert,
noemde het skûtsje ‘Pieter’, naar hij zelf zei als eerbetoon aan Pieter van Vollenhoven, die als ‘gewoon’ burgerman toch maar mooi een Oranjeprinses als echtgenote had gekregen, Prinses Margriet. Met Bolsward sloot Siete een contract dat de stad naamsbekendheid en hem enkele duizenden guldens aan inkomsten garandeerde. Toen Siete last kreeg van zijn hart en zijn rug, nam zoon Eildert in 1989 en ’90 het helmhout van hem over. Als eigenaar van het skûtsje
De Eildert Sietez op de Veenhoop, 2016. Pieter Meeter werd zesde in het eindklassement.
Eildert Meeter voer in 1991 met dit schip voor Bolsward. Later zouden de Bolswarder skûtsjecommissie en de familie Meeter gebrouilleerd raken en sindsdien zeilt het schip voor Akkrum.
223
‘NIEUWE ONDERNEMING’, GAASTMEER (DE) ONDERNEMING ALLE BERENDS BARKMEIJER, BRILTIL (ENUMATIL). 1911 In opdracht van Klaas Wiersma uit Heeg bouwde Alle Berends Barkmeijer in 1911 het roefschip de ‘Onderneming’. Met een lengte van 16,35m en een breedte van 3,54m was het geschikt voor het binnenwater in de omgeving van Heeg. Alleen de holte, 1,21m, wijkt daar wat van af. Dit schip, na een ingrijpende verbouwing in gebruik bij Waterrecreatie Syperda in Gaastmeer, is gedetailleerd beschreven door de zoon van de schipper. Hij geeft allerlei details die voor ons onderwerp van belang zijn. Zo wordt ons meteen duidelijk waarom veel skûtsjes tot 1921 een geringere holte hadden dan 1,20m, hoewel er met een grotere inhoud van het ruim per reis meer vervoerd kon worden. De holte is de afstand tussen de denkbeeldige deklijn en het vlak. Deze lijn wordt verkregen door op tekening of in het echt een strakke lijn te trekken tussen de aanhechtingspunten van het dek en de boorden aan de zijdkant. Een dek is doorgaans iets rond namelijk, zodat buiswater eraf loopt. Het jaartal 1921 is een markeringspunt in de tijd omdat er toen, na de ingebruikstelling van het Woudagemaal in Tacozijl bij Lemmer,
Opdrachtgever: Klaas Wiersma, Heeg Registratienummer: S 1015 N / L 2226 N Eigenaar: Waterrecreatie Syperda Schipper: Peter Syperda Lengte over de stevens: 14,70 Breedte: 3,54 Holte: 1,21 Tonnage: 34 Gebruik: Charter / recreatie Douwe Remery, bekend in schipperskringen als schipper en koper en verkoper van schepen, zet zijn ‘Onderneming’ in verf en teer met kwast en bokkepoot. (Foto Eke Zwerver-Brouwer, nakomelinge van Douwe Remery). andere regels voor de waterbeheersing in de provincie Friesland gingen heersen. Bovendien deed de concurrentie van gemotoriseerd vrachtvervoer op de wal zich toen gelden Door de grotere holte had de schipper meer laadvermogen, maar hij kon door de grote diepgang volbeladen soms moeilijk bij de wal komen. Terpaarde voor landerijen in Lytshuzen onder Heeg moest hij geregeld vlotten, oftewel in pramen overslaan. Het was er te ondiep voor een schip. Elders was Klaas Wiersma met zijn grote, relatief diep stekende schip afhankelijk van een ander met motorvermogen om het ‘met een gejuichje’ naar de wal te sleuren, zodat hij via
een lange post met de kruiwagen op het droge kon komen. We weten dit uit de tussen 1980 en 1985 opgeschreven aantekeningen van Hylke, de zoon van Klaas Hylkes Wiersma en zijn echtgenote Sjoerdje Baukes Veenstra. Heit en mem stammen beiden uit oude Friese schippersgeslachten. De Wiersma’s zijn in de verte nog verwant aan Douwe Albertszoon en Douwe en Albert Jappieszoon Visser, die sinds 1995 veel prijzen wonnen bij de SKS. De link tussen Wiersma’s en Vissers ligt in 1837 bij Maike Haitzes Visser, de 26-jarige dochter van Haitze Klazes Visser die toen trouwde met de 39-jarige Foppe Uiltjes Wiersma uit Oosthem. Deze Foppe Wiersma was aanvankelijk arbeider, maar hij raakte betrokken bij de handel in terpaarde. Deze moet toen commercieel aangepakt zijn. Foppe kocht, zelf en met anderen, meerdere percelen land in de omgeving van Abbega. Hun zoon Haitze Wiersma, schipper van beroep, was aanvankelijk getrouwd met de jong gestorven Pie(r)tje Syperda (‘Sijberda’) – waarmee een andere familiaire cirkel weer rond is. Een kleinzoon van de rond 1810 levende Haitze Visser, ook een Haitze Visser, moet als visserman al een uitstekend zeiler zijn geweest, die in 1865 bij Lemmer met zijn schuit ‘De Goede Vangst’ de prijs won bij het akenzeilen.
Een prachtig, groot schip
De ‘Nieuwe Onderneming’, ingericht voor de recreatievaart bij Waterrecreatie Syperda in Gaastmeer
224
Hylke, geboren in 1907, verwonderde zich over het grote roefschip, met een laadvermogen van 37 ton, toen hij het voor ‘t eerst zag. Het kwam in 1911, toen hij dus vier jaar was, in de plaats van een houten scheepje van 29 ton.
Roefinterieur 1. hurdstee 2. kast(je) 3. kammenet of slotspyn 4. spyn 6. trochgong
5. stapklos 7. paneeldoarkes (koai-) 8. larings 9. stapbank
Vooronder of durk in boven- en zijaanzicht. 1. kopkoai of kopspyn 2. seilkoai of sliepkoai 3. kisten 4. durkslûk of klap 5. mêst 6. útwip (waar niets mocht liggen of staan) 7. durksskud of foarskud
Schetsen van Jelmer Kuipers in het Lexicon Skipperstaal, ook afgedrukt in ‘Troch de Wyn’
225
Interieur van de roef van een skûtsje, zoals opgesteld in het Skûtsjemuseum De Stripe te Earnewâld. Foto Marten Sandburg. Hij vond ‘De Onderneming’ (zo stond het volgens hem op de naamplank, maar het werd zonder lidwoord geregistreerd) een prachtig schip, met een roef van wel 2,50 bij 3 meter en een hoogte van een halve meter boven het dek. Over de bouw en inrichting schrijft hij: ‘Er waren aan iedere kant twee raampjes waarvoor een klein bloempotje kon staan en die we aan de buitenkant dicht konden doen, met een ijzeren schuif. (...) Om naar beneden te komen moesten we de kap naar achteren schuiven en door de deurtjes met een trapje naar beneden. Achter het trapje in de hele breedte was een bank waar de zitting af kon (om ook) als bergplaats (te dienen). Achter de bank waren twee bedsteden met een deurtje en achterin iedere kooi een patrijspoortje. Tegenover de bank stond een tafel met aan iedere kant twee stoelen. Boven de tafel hing een olielamp en daarboven was een klein kapje dat open kon voor de frisse lucht. Achter de stoelen, onder het gangboord, waren aan beide kanten kastjes , en aan de rechterkant, tussen de kastjes, was een klein cabinetje met twee deurtjes die op slot konden.
226
Tussen roef en ruim was een ijzeren schot, waarin links een ijzeren deur zat die doorgang tot het ruim gaf en (die) ook (diende) om voorin te komen. In het midden, achter de tafel, stond een klein fornuis. Rechts was een klerenkast en voor de ijzeren deur stond een (peter)oliestel.’ Op het voordek was een luik dat in de herinnering van Hylke ongeveer 25 cm hoog was, het durkslûk. Dit kon aan één kant opgetrokken worden. Aan de opstaande rand zat van voren een klein schuifje, dat open en dicht kon ‘voor een beetje lucht.’ ‘Om beneden te komen stapten we eerst op een klos en dan op de bank. (...) Voor in de kop van het schip, achter de bank, zaten twee kastjes. Naast de bank aan beide kanten waren twee tweepersoons bedsteden en daaronder een bergruimte. Het voorste slaapvertrek, (...), de durk, (...) was (...) misschien 125 bij 150 cm. Tegenover de bank, naar achteren, was een ijzeren schot met een schuifdeur die toegang gaf tot de ‘kisten’. Dat was een gang van ongeveer 1 meter breed en 2 meter lang, met aan het eind de mastkoker. Daar stond de mast in als hij op-
stond. Er zat een stapel ijzeren platen onderaan om de mast in balans te houden bij het op en neer laten. Het was levensgevaarlijk voor ons als kinderen om beneden in de kisten te zijn als de mast opgezet werd, want als je tussen de mast de koker kwam, werd je platgedrukt. Aan beide zijden van de mast waren schotten geplaatst voor het afsluiten van het ruim en de kisten. Als het schip leeg was, konden de schotten voor de doorgang naar het ruim worden weggenomen. Naast het gangetje aan beide zijden was een bergruimte voor gereedschappen en brandstof. Boven op het dek, voor de mast, lagen twee luiken van ijzer op de kisten van ongeveer 8 cm hoog (het ‘kistelûk’ en het ‘kokerslûk’). Op het dek tussen kisten en durk stond de drinkwaterbak. Die was van ijzer en ongeveer 75cm in het vierkant.’ (Als deze bak 60 cm hoog was, kon hij maximaal 337 liter water bevatten, maar omdat een schip
altijd wat schommelt, misschien 250 liter. Dat was dan voor een gezin met 5 kinderen, want de twee oudsten waren van het schip toen de jongsten geboren werden). Hylke schrijft dat hij achterin sliep toen hij nog klein was. ‘Later, toen er meer kinderen kwamen, moesten de oudsten naar voren. Ik sliep de laatste jaren naast Bauke en aan de andere kant van de durk sliepen Klas, Gels en Sjoerdje. Als het schip leeg was, konden we met regen, storm en kou binnendoor gaan naar voren. Als het geladen was, moesten we buitenom, en dan was er ook nog vaak een hoge last van turf of takken op het dek. Dan was het moeilijk, vooral als het donker was en koud, maar dan bracht vader ons met een lantaarn naar voren. Voorin kon het in de winter erg koud zijn, want er was geen verwarming. Als het vroor, konden we het ijs met de nagels van het hout krabben. Maar wij kregen dan van moeder een warme steen of strijkijzer mee naar bed. Wij hadden ook een plaatstoof, dat was een grote stoof van ongeveer 30 bij 45 centimeter met een ijzeren
plaat erop, waaronder een grote test kon staan met een kooltje vuur.’
Van koers verlegd Toen Klaas en Sjoerdje met hun kinderen in 1920 naar Apeldoorn verhuisden, werd de ‘Onderneming’ verkocht aan Sjoerdjes tien jaar jongere broer Hendrik Baukes Veenstra. Die was in 1911 getrouwd met Antje Attema. Rinze, een andere broer, voer later samen met zijn zoon Wessel op het motorschip ‘Jacoba’. Ze brachten goederen van de Lankhorst zuivelfabriek in Osingahuizen naar Sneek en Leeuwarden, en namen retourvracht mee naar IJlst, Osingahuizen en Heeg. Wessel kocht in 1928 een Opel vrachtwagen, die acht ton kon vervoeren. Samen met zijn broer Tjeerd bouwde hij van daaruit een transportbedrijf op dat nog bestaat, Veenstra Transport in Heeg. De kaasopslag van Lankhorst aan de Wide Wimerts werd later omgebouwd tot werkplaats voor de scheepsbouwers Allard en Peter Syperda en na hen, van 2003 tot 2015, Jelle Talsma. Die vertrok nadat klagende buren hem het bestaan praktisch onmogelijk hadden gemaakt. Maar
hij bleef actief als scheepsbouwer in Franeker en Groningen Zo vormden schepen indirect een aanzet tot later gevormde, bloeiende ondernemingen. In 1927 is de ‘Onderneming’ verlengd tot 18,90m. Zo is het in 1931 ook geregistreerd, met een laadvermogen van 43,632 ton. Het skûtsje is later door Douwe Remery, als schipper uit Leeuwarden de volgende eigenaar, teruggebracht naar de originele lengte. De Remery’s genoten nogal bekendheid in Friese schipperskringen doordat ze schepen kochten en verkochten. Egbert Remery was fokkenist bij Jan van Akker op de eerste Sneker Pan, een bolscheepje oftewel ‘boltsje’ [L 1553 N]. In 2000 werd deze platbodem naar de eisen van de nieuwe tijd gerestaureerd en ingericht voor de verhuur als recreatieschip. Het zo opgepimpte en blinkend geverfde skûtsje ‘Nieuwe Onderneming’ heeft een luxe opbouw gekregen met een ruime kuip. Het is ingericht voor 10 personen en heeft een aparte hut met een tweepersoons bed.
Hoop op Zegen en Drie Gebroeders van Waterrecreatie Syperda.
227
‘KLAAS VAN DER MEULEN’, WOUDSEND SOLI DEO GLORIA, KEIMPE VAN DER MEULEN GEBROEDERS ROORDA, DE PIIPSTER WERF, DRACHTEN, 1912
W
Opdrachtgever: Sjoerd Joukes Visser, Langweer Registratienummer: S 1020 N Huidige eigenaar: Stichting Skûtsje ‘Klaas van der Meulen’, Woudsend Schipper: Teake Klaas van der Meulen Lengte over de dek: 19,50 Breedte: 3,69 Holte: 1,14 Tonnage: 45 Gebruik: Wedstrijd/Ploechjesilen van der Meulen vond het twaalf jaar later als onderbouw van een woonark in Kiesterzijl. Hij was ernaar op zoek.
Zijn eigen skûtsje
Het skûtsje van Sjoerd Joukes Visser in Idskenhuizen. Foto’s op deze pagina uit het boek ‘Het familie skûtsje Klaas van der Meulen’ uit 2012.
De vijfde plaats in het SKS-klassement van 2015 was niet toevallig of ‘geluk’. De jonge schipper Teake Klaas van der Meulen was erin geslaagd om zijn schip naar de voorhoede te brengen, ondanks bescheiden middelen. Zijn scherpte bewees hij opnieuw tijdens de ‘sprintwedstrijden’ in mei 2016 op de Hegemermar, vlak naast de deur. Daar oefenen hij en zijn bemanning zodra het vaarbaar weer is, zoals ook zijn vader het deed. Sportmensen. ‘Klaas van der Meulen’ is de naam van het Skûtsje van Woudsend, genoemd naar de eerste schipper die
namens Woudsend in de SKS voer. Het skûtsje is, compleet met wangen en billen, in 1912 voor eigen risico gebouwd door de Gebroeders Roorda op de Piipster Werf in Drachten. Ze verkochten het aan Sjoerd Visser uit Langweer, die er de naam ‘Soli Deo Gloria’ aan gaf. Gereformeerder kon het nauwelijks. Sjoerd was bijna blind, zodat zijn in 1892 geboren zoon Jouke het bedrijf met het schip overnam. Die verkocht het kort na de geboorte van zijn zoon Sjoerd (*1919) aan Pieter Rintjeszoon Visser. Diens zoon Jetze had in 1952 geen drieduizend gulden om het skûtsje over te nemen, zodat baggeraar Jelte Haringsma het kocht. Klaas
In 1945 was Van der Meulen winnaar van de eerste competitie van de ‘Vereeniging van Skûtsjesilers Commissies’. De beslissing viel toen in Langweer, en hoewel de uitslag niet bewaard is gebleven, moet Klaas van der Meulen hebben gewonnen. In 1947 werd hij kampioen op de Fluezen, in 1951 in Lemmer. En in 1954 won hij vijf van de negen SKS-wedstrijden, drie van de vier voor het kampioenschap. Hij zeilde jarenlang op de ‘De Twee Gebroeders’ van zijn schoonvader Teake Salverda, bevrachter in Stavoren. Dit bij Barkmeijer in Sneek in 1900 voor de weduwe Pieter Sybesma uit Langweer gebouwde schip werd later het SWH-skûtsje. Het is geregistreerd onder nummer [S 427 N]. Als groot kenner en liefhebber van de zeilsport werd Van der Meulen daarna geregeld gevraagd om een ‘commissieskûtsje’ te sturen: door
Klaas van der Meulen vond het schip bij Kiesterzijl, verbouwd als woonschip.Toen het schip in Woudsend aankwam, hadden Ype en Teake het grootste gedeelte van de opbouw onderweg al verwijderd.
228
in Hindeloopen werd er een nieuwe roef opgezet. Henk Borneman maakte nieuwe zwaarden en een roer, De Vries in Lemmer een zeil en fok, en Jan Visser mastmaker bij Kuipers Sneek een mast.’ Kosten twintigduizend gulden, met de aankoop van de romp en veel bijzaken een kleine veertigduizend in totaal. De ‘Klaas van der Meulen’ anno 2015 in zwaar weer op het thuiswater. In 1965 kwam Klaas van der Meulen met de naar Sneek, Lemmer en de Súdwesthoeke. zijn vader genoemde ‘Keimpe van Maar hij had een hekel aan bemoeider Meulen’ voor het eerst uit bij zuchtige bestuurders, omdat hij vond de SKS. Hij zette door, met wisselend dat de schipper baas moest zijn. succes. Hij was een tevreden mens Daardoor duurde een verbintenis toen Woudsend in 1968 eindelijk een nooit zo lang. En daarom kocht hij in eigen wedstrijd kreeg, want daardoor 1965 zelf een schip. kon hij misschien een paar duizend Wat er toen gebeurde, is exemplagulden uit de entrees krijgen. Jammer risch voor de gang die veel skûtsjes dat hun begenadigde fokkenist Tjitte in de jaren zestig en zeventig gingen. Lammertszoon Brouwer als schipper Eelke Lok heeft het mooi beschreven op Heerenveen werd benoemd. Ze in het jubileumboek ‘Het familieskûtshadden hem op Woudsend nog wel je “Klaas van der Meulen” 1912-2012’ even kunnen gebruiken. Ondertussen (Woudsend, 2012), pagina 33. bouwden de Van der Meulens een ‘(...) Eigenaar Hooimeijer wilde alserieus bedrijf op. leen een goede woonark terug. Toen De kosten rezen voor een particulier werd het heel ingewikkeld: woonschip met alle noodzakelijke investeringen opspeuren – is het te koop – ja, dan echter de pan uit. Van de eigen zeinaar Hooimeijer terug, die in de auto, lerij, hoe mooi ook, bleef niet genoeg terug naar de woonark waar ook ter over om nieuwe tuigen te kopen. Dat wereld – wil je die hebben – en dan werd pijnlijk merkbaar toen er in 1971 was het antwoord nee en dan begon bij de finish (in Lemmer of Sneek) het hele circus opnieuw. Tenslotte hagelkorrels door het zeil werden werd in Delfzijl een woonschip gevongeschoten, zodat het onder de gaffel den, en toen zei Hooimeijer eindelijk zo lek als een vergiet werd. Toen dreigja. Met het motorschip naar Delfzijl, de Van der Meulen er zelfs mee te het woonschip werd naar Waterhuistoppen. Maar net op tijd kreeg hij de zen gehaald, verhuizinkje en toen was het skûtsje (...) van Klaas van der Verzekeringsmaatschappij Woudsend als royale sponsor, zodat hij zich het Meulen, Gerrit Verbeek en Lykele Mievolgende jaar toch weer als particudema. De laatste was (directeur) van lier schipper inschreef. het gelijknamige wagenbedrijf (Miedema) uit Winsum. De woonark had 13.500 gulden gekost. Maar daarmee De jonges fan Klaas waren ze er nog niet. Er moest van alIn 1973 overleed de grote skûtsjeheld les worden afgebroken, maar toen het op zaterdag 7 juli tijdens de wedskûtsje begin december in Woudsend strijd bij Stavoren. De drie zonen aankwam hadden (de zonen) Ype en van Klaas – Keimpe, Teake en Teake (van der Meulen) het meeste Ype – kwamen overeen dat ze als onderweg al verwijderd. De opbouw familie het skûtsje zouden houden was moeilijker. Op de helling van Blom en dat elk van hen dertien jaar
schipper zou zijn, te beginnen met de oudste, Keimpe. Het skûtsje kreeg de naam van de omgekomen vader. In 1981 werd Keimpe derde, in 1982 tweede achter Jeen Zwaga van Earnewâld. In 1985 veroverde Keimpe de SKS-titel. Broer Teake nam in 1987 het helmhout over. Vanaf 1989 trainden de Woudsenders trouw op de Hegemermar, eerst vooral met Allard Syperda en de ‘Striidber’ [S 671 N]. Ze waren ook trouwe deelnemers aan de ‘Bolkoppenrace’, waarin ze menig succesje boekten. Datzelfde jaar en in 1991 werd Teake kampioen. Daarna begon de malaise, mede doordat hij zijn zeilmaker Jan de Boer geen goed doek voor een tuig kon leveren. Indirect droeg dat sterk bij tot het besluit van de SKS om na 1997 kunststof tuigages toe te staan. Daarvan profiteerde Ype, vanaf 2000 schipper, niet, ondanks het feit dat het schip in 2000 met 57cm werd verlengd tot 19,50m over het dek. Dat was, of werd, bij de SKS de maximale lengte voor deelnemende schepen. Vanuit het adagium ‘lengte loopt’ werden nog niet verlengde schepen rond deze tijd tot dit maximum vergroot. Teakes zoon Teake Klaas werd in 2013 de nieuwe schipper. Hij boekte, na een moeizame start, al snel betere resultaten. Het skûtsje is terug in het linker rijtje. In 2015 eindigde hij als vijfde in het eindklassement. En het ziet er, dat is ook niet onbelangrijk, met zijn witte kont en havannabruine romp, prachtig uit.
229
‘DE TWEE GEBROEDERS’, LANGWEER WILDSCHUT, GAASTMEER, 1914 Opdrachtgever: Rienk Ulbesz Zwaga, Langweer Registratienummer: S 1097 N / L 2103 N / G 8550 N Eigenaar: St. Skûtsjes Doniawerstâl Lengte: 19,48 Breedte: 3,81 Holte: 1,18 Tonnage: 51 Gebruik: Wedstrijd / Charter ‘De Twee Gebroeders’ als woonschip aan de Emmakade NZ bij de kruising met de Margaretha de Heerstraat in Leeuwarden, 1965. foto ingezonden door Hiltje Roosingh-de Jong.
Uit de nauwe Tynje bij Grou ligt Aldert Wiemersz Hoekstra voorop, 1989. foto afkomstig uit het Fries Scheepvaartmuseum.
Ongekende luxe in Langweer na jaren vol moeizame strijd en tegenvallers. Met de nieuwe schipper Johannes Hidzerszoon Meeter werd het oude Zwaga-skûtsje ‘De Twee Gebroeders’ in 2015 met slechts 0,2 punt achterstand tweede bij de SKS. Winnaar was Dirk Jan Reijenga op Joure. Eén jaar later was de stemming compleet anders. Elfde geworden, schipper bedankt, ongunstige nieuwe formule. ‘De Twee Gebroeders’ was een van de drie schepen die ze er de laatste jaren voor in de vaart brachten. Tot
2015 zeilden Langweerder schippers jarenlang met de ‘Ut ’e Striid’ [L 1185 N]van Jacob Huisman. Toen was de Buitenstvallaatster ‘Swan fan Donia’, nu ‘Drie Gebroeders’ [L 1718 N] van Arend Wisse de Boer, al afgeserveerd. Met de topklassering is de ‘Twee Gebroeders’ na vele jaren vol ellende terug op het niveau waar ze met Ulbe, Lammert en Rienk Zwaga was, namelijk bovenaan. Rienk Ulbeszn. mocht dit niet meer meemaken, Lammert en Jeen leven nog wel. Zij genieten van het succes van hun familie, dat als door een mirakel is teruggekeerd en gehandhaafd. Alleen jammer voor hun familie dat Jaap Zwaga er nu niet op zeilt. Die hield het eind 2013 voor gezien nadat hij pas was benoemd en niet op ‘De Twee Gebroeders’ mocht zeilen.
Langwar won in 2015 de wedstrijd bij Woudsend. Het waaide erg hard, de skûtsjes bleven maar amper overeind.
230
Op breedte gebouwd De ‘Grutte Griene’ is in 1914 bij Wildschut in Gaastmeer gebouwd in opdracht van de toen 31-jarige Rienk Ulbeszoon Zwaga uit Dijken bij Langweer. Rienk Zwaga senior was 21 jaar en getrouwd met Geeske Heida toen bij Wildschut Gaastmeer in zijn opdracht een schip werd gebouwd. Hij leende er geld voor bij een paar vertrouwde boeren en noemde het schip naar zijn zonen Ulbe en Jeen ‘De Twee Gebroeders’. Bijzonder was de maatvoering, namelijk 3,82m in de breedte bij een lengte van 19,34m. De breedte was mede bepaald door een heechhout bij Groot Lankum met een net iets grotere doorvaart. Ook de vorm is apart. Van voor naar achter ‘verjongt’ dit schip net iets meer dan andere om beladen vlot de nauwe Tsjommer Feart door te komen. Volgens Lammert Zwaga zit er ongeveer een voet (28,4cm) verschil in breedte tussen de bolders aan de voor- en die aan de achterkant. Rienk senior verkocht de ‘De Twee Gebroeders’ in 1931 aan zijn zoon Ulbe, die de naam handhaafde. Hij was getrouwd met Akke van Lammert Brouwer en zou uitgroeien tot de beste skûtsjeschipper aller tijden. De familie werd kort daarna zwaar getroffen door een persoonlijk drama. Rienks 14-jarige zoon Harm, die verkouden was, raakte op 9 mei 1932 met zijn sjaal verstrikt in een draaiende motor van een melkboot en stierf de verstikkingsdood.
De tweede plaats in het SKS-eindklassement van 2015 was een prachtig succes, dat enthousiast gevierd werd.
In wedstrijden In en kort na de oorlog van 1940-’45 kon Ulbe op zeil en met een opdrukker achter ‘De Twee Gebroeders’ nog even goed verdienen. In 1946 hoorde hij tot de oprichters van de SKS en hij deed ook direct aan de kampioenschappen mee. Met hulp van zijn zonen Rienk, Lammert en Jeen werd hij in 1946 kampioen van de nieuwe organisatie. In 1947 deed hij niet mee omdat toen zijn broer Jeen op 34-jarige leeftijd overleed. In de jaren 1948 t/m 1950 werden de Zwaga’s met dit schip kampioen en in 1951 gedeeld derde (samen met Wouter Pietersma). Toen moest hij het schip verkopen. Eigenaar werd op 1 februari 1952 Foppe de Jong te Leeuwarden, die er een woonboot van maakte met ligplaats aan de Emmakade Noordzijde. Maar in 1966 kocht de Stichting Donia het schip aan om het terug
Johannes Meeter balt zijn vuist naar de hemel na de gewonnen wedstrijd bij Woudsend.
naar Langweer te halen. Lodewijk Meeter kon er niet mee uit de voeten. Rienk Ulbes Zwaga, die in 1968 schipper werd, won in 1969 de titel met ‘De Twee Gebroeders’. Zijn broer Lammert werd kampioen in 1980, Rienk tweede in 1981. Droevige uitslagen leidden tot aankoop van een ander schip. Hendrik Keizer, Harmen Snijder, Anko van der Plas en Sietse Jan Rijpkema probeerden het met ‘De Twee Gebroeders’ bij de IFKS. Maar pas met Arend Wisse de Boer (2013) zat er weer muziek in: vijfde in de A-klasse, nadat hij en de gebroeders Boersma uit Gorredijk het schip flink onderhanden hadden genomen. Inmiddels had Niels Moerke, adviseur van de Stichting Skûtsjes Doniawerstâl, ook al berekend dat met de nieuwe rating van de SKS de ‘Grutte Griene’ betere perspectieven bood dan de ‘Ut ’e Striid’. Dat leidde
uiteindelijk tot keuze voor dit schip in de SKS-competitie van 2015, vlak nadat Jaap van Lammert Zwaga als schipper had bedankt en Johannes H. Meeter aan boord was gestapt. Maar op vrijdag 7 oktober 2016 koos de SKS voor een nieuwe zeilformule, waardoor Langweer 12 tot 13 vierkante meter doek zou moeten inleveren. Johannes Meeter, die zijn vertrek al in kleine kring had aangekondigd, bedankte nu formeel. Hij wil niet zeker zijn van zijn verlies. Dus had de Langweerder commissie wéér een groot probleem. Vast volgschip van de IFKS strijders uit Langweer is de klipper-aak ‘Twee Gebroeders’ van Waddensport.nl. Eigenaar en schipper Henk Hop stelt zijn 30 m lange schip al twaalf jaar ter beschikking. Maar in oktober 2016 bedankte hij nadat de SKS een nieuwe zeilformule had aangenomen.
Stijlvol langs het strand van Lemmer. Het publiek geniet. Maar het nieuwe zeil moet 12 m2 kleiner.
231
‘HOOP OP ZEGEN’
VROUW ANNIGJE, MINNE MOLLES VAN DER WERF, SNEEK, 1916 Het was midden in de Eerste Wereldoorlog. IJzeren platen waren duur en door de handelsbeperkingen van het neutrale Nederland nauwelijks te krijgen. Daardoor stond de scheepsbouw op een zeer laag pitje. ‘Gewone’ schepen werden nauwelijks gebouwd. Maar toevallig werd Nederland in 1916, vooral rond de Zuiderzee, getroffen door een ernstige watersnoodramp. Die bracht allerlei processen in een stroomversnelling. De regering besloot verrassend snel tot afsluiting en gedeeltelijke inpoldering van de Zuiderzee. En overal moesten dijken worden hersteld. Daarom bouwde Minne Molles van der Werf op zijn werf in Sneek in die sobere tijd een bijzonder schip van 20,54m lengte en een holte van 1,21m. De breedte van 3,78m was normaal, het laadvermogen van 55 ton kwam boven die van een ‘normaal’ skûtsje uit. Dit schip was geschikt voor zware lading zoals grond en stenen. Rimmelt Piers Visser, in 1896 getrouwd met Annigje de Jong, meldde zich om het te kopen. De naam ‘Hoop op Zegen’ doet vermoeden dat Van der Werf het aanvankelijk voor eigen risico heeft gebouwd. Maar in het ‘baggeraarsdorp’ Oudehaske, waar een kleine kolonie grondverzetters domicilie had, kwam dit type schepen van pas. Rimmelt was geen kleine scharrelaar. Zwager Jan Steffens de Jong, die al het schip ‘Twee Gezusters’ bezat, nam de ‘Vrouw Annigje’ over en noemde haar ‘Op Hoop van Zegen’. We krijgen stellig de indruk dat Visser en De Jong de spil van een familiebedrijf vormden, waarin ook hun zonen en dochters met aanhang figureerden. Dat kwam in die tijd meer voor. Rimmelt Visser had al laten zien dat hij kon zeilen. Bij grote wedstrijden in bijvoorbeeld Sneek had hij met zijn oude ‘Vrouwe Annigje’ geen kans. Maar in Terhorne won hij tussen 1911 en 1915 twee tweede premies en één eerste prijsje. Hij verloor van Thomas
232
Veenema (de grootvader van de bekende Veenema’s van Sneek) en Jan Beeksma, maar won van Rinze Adema.
Kindermoord Hij zou door dit nieuwe schip dat hij in 1916 in Sneek kocht, niet onsterfelijk worden. Het skûtsje verkocht hij in 1923 aan de Huizumer Johannes Meijer. Waarschijnlijk kregen hij en zijn vrouw toen geld voor het opvangen van Diny Raadsveld, zodat ze het zwarte motorschip ‘Moria’ konden kopen. Diny kwam dat jaar in hun gezin. Zoon Hendrik en de dochters Jantje en Joukje waren al volgroeid, hun Richtje was op jonge leeftijd overleden. De oudste zoon, schipper Pier Rimmelts Visser, stierf in maart 1919 op 22-jarige leeftijd te Roermond, waarschijnlijk aan de Spaanse Griep. Maar het bestaan van Diny (‘Dyntsje’) blijft fascineren. Ze was een dochter van de ongehuwde Aaltje, die op 25 mei 1920 naar Oosterzee was verhuisd. Ruim drie weken later schonk ze het leven aan Albertje, latere roepnaam Diny (van Alberdina). Die zou later trouwen met de buschauffeur Jan de Jong, bijgenaamd ‘de Jeude’. Ze werd aan Rimmelt en Annigje toevertrouwd toen Aaltje wegens kindermoord tot acht maanden gevangenisstraf werd veroordeeld en opgesloten. Sloeg ze de hand aan een tweede kind van een onbekende vader? Anders zou ze er zeker niet met acht maanden vanaf zijn gekomen. Maar dat terzijde.
Varen en handelen Nee, dat we Rimmelt of ‘Rim’ Visser nog kennen, komt vooral doordat hij in 1935 het skûtsje kocht dat nu nog bij de SKS zeilt als ‘Gerben van Manen’, het kampioensskûtsje van Heerenveen. Ze gaven het varen op om erop te wonen in de Heeresloot. Tot 1939: toen begonnen ze als oude mensen van in de zestig opnieuw. Misschien was het geld ook wel op. Rimmelt en Annigje schilderden het zwart, althans, daar lijkt het op als men de
Opdrachtgever: Rimmelt Piers Visser, Oudehaske Registratienummer: S 1142 N / L 2350 N Huidige eigenaar: Gjalt de Jong, Grou Schipper: Gjalt de Jong Lengte: 20,54 Breedte: 3,78 Holte: 1,21 Tonnage: 55 Gebruik: Charter foto bekijkt. Misschien wel omdat ze zo gebrouilleerd waren geraakt met hun tweede zoon Hendrik, dat ze ook die voortijdig kwijtraakten. Johannes Meijer uit Huizum was de volgende eigenaar geworden van de ‘Hoop doet Leven’. Daarna komt Andries Hamstra, afkomstig uit een milieu van kleine schippers en kermisexploitanten in beeld. Dries Hamstra was IFKS-schipper van het eerste uur (1982-’86) en zeer actief als handelaar in oude schippersspullen, later antiek. Hij zou dit schip in 1989 hebben verworven, waarna Gjalt de Jong en Hylkje Bruinsma het voor hun bedrijf ‘Skûtsjefertier’ kochten.
‘WYLDE WYTSING’, EARNEWÂLD GOEDE VERWACHTING, DRIE GEBROEDERS, CURA NOVA ONBEKEND, DRACHTEN, 1902
Opdrachtgever: J.K. Westerhoff, Groningen Registratienummer: G 300 N Eigenaar: Cathrienus Herrema, Earnewâld Schipper: Diverse Lengte: 18,42 Breedte: 3,66 Tonnage: 33 Gebruik: Charter
De ‘Wylde Wytsing’ is één van de oudste ijzeren skûtsjes. Ze is zowel met veel wind als met stil weer een goede zeiler en heeft al vele honderden mensen een prachtige dag bezorgd. Foto’s Fonger de Vlas.
In het midden van de jaren zeventig was het skûtsje dat nu als ‘Wylde Wytsing’ deel uitmaakt van de vloot van Annage een woonschip. Het heette toen ‘Cura Nova’, Latijn voor ‘Nieuwe Zorg’. Met een breedte van 5,47m en een lengte van 17,22m was dit schip groot genoeg voor volwaardige huisvesting. En toch werd het weer een skûtsje. Er zijn veel ondernemende schippers die af en toe met een groep betalende gasten uit varen gaan. Feitelijk is dat voor velen een onmisbare inkomstenbron. Annage daarentegen is een gespecialiseerd bedrijf, en dat zie je onmiddellijk aan zowel de huisvesting als de vloot. Age en Anna Veldboom-Hummel legden er in een verder verleden de basis van, sportief als ze waren. De markt was toen nog zeer gunstig gestemd. Cathrienus Herrema, die nu de scepter zwaait, heeft te maken met andere omstandigheden. De regelgeving bijvoorbeeld is sinds hij het bedrijf in 2000 overnam voortdurend aangescherpt. Je moet tegenwoordig aan hoge eisen van vakmanschap en technische uitrusting voldoen om nog bedrijfsmatig met gasten te
zeilen. Herrema heeft voor de professionele lijn gekozen. Daarom past dit skûtsje, tegenwoordig 18,42m lang en 3,66m breed, perfect bij zijn bedrijf. Dit schip werd in 1901 op een van de oude werven in Drachten gebouwd in opdracht van de Groningse schipper J.K. Westerhoff. Hij noemde het binnenscheepje ‘Goede Verwachting’ en liet het onder die naam op 2 februari 1902 in Groningen registreren. Het kreeg het zeer lage ijknummer G 300 N ingebeiteld. Het toen door de groothandel geleverde ijzer was minder buigzaam dan wat na 1905 uit de hoogovens kwam. Des te groter mag ons respect zijn voor de vaklieden die dit stukje antiek zo in de gewenste vormen bogen en klonken dat het tot op de dag van vandaag in volle glorie zeilt. Volgens de website www.skutsjehistorie.nl staat ene H.L. van Sloten uit Akkrum per 2 februari 1925 als volgende eigenaar van dit vrachtschip geregistreerd, maar deze naam valt niet meer te traceren. Waarschijnlijk wordt hier de notaris Henricus van Slooten bedoeld, die het skûtsje bij een royement op naam had gekregen. Het skûtsje had inmiddels de naam ‘Drie Gebroeders’. De naam ‘Wylde Wytsing’ dateert uit
het midden van de jaren tachtig, toen het voormalige woonschip weer tot skûtsje werd teruggerestaureerd. ‘Wilde Viking’ is de correcte vertaling in het Nederlands, maar die benaming wekt traditioneel minder huiver in Friese steden die duizend jaar geleden door vikingen werden aangevallen en vernield. De ingreep in het oude woonschip dat weer ‘onder zeil’ gebracht moest worden, was fors. De woning ging eraf, er werd bijna twee meter van de breedte afgehaald en de mast kwam erop; die staat nu, ten behoeve van de ruimte voor een flinke groep passagiers, veel verder naar achteren dan oorspronkelijk. Zo toont de ‘Wylde Wytsing’ zich nu met 150 vierkante meter doek als een robuust, mooi gelijnd skûtsje waar al vele honderden mensen een prachtige dag op hebben beleefd.
233
‘US BEGJIN’, BOLSWARD DE VROUWE WIETSKE, HILLEBRAND, ANTJE BEREND BARKMEIJER, BRILTIL, 1901
Opdrachtgever: P. Helmers, Grootegast Registratienummer: G 330 N / G 4275 N Eigenaar: Sietse Brouwer, Bolsward Schipper: Sietse Brouwer Lengte over dek: 15,81 Breedte: 3,30 Tonnage: 30 Gebruik: Recreatie
De ‘Antje’ lag er in 2013 nog in desolate toestand bij.
De kenner ziet veel interessante details aan het roefschip dat ’s winters samen met de ‘Harmonie’ van Floris Bottema aan de kade ligt. Doorgaans ligt het bij het bedrijf De Lastoorts op het bedrijventerrein in Bolsward-Noord, aan De Ward. Dit is, met z’n geringe afmetingen van 15,81 - 3,30m, geen hardzeiler, dat is wel duidelijk. Het hoeft ook niet. Het schip dat schipper P. Helmers van Grootegast in 1901 bij Barkmeijer in Briltil liet bouwen, is voor de 24-jarige eigenaar Sietse Brouwer vooral ingericht om er in vakanties mee te varen. Hij, zoon van Lastoortsbaas Joop Brouwer, heeft er met kameraden zelf een jaar aan gewerkt. Toen lag het in Workum op de kade. Het schip dat nu ‘Us Begjin’ heet, werd als ‘Vrouwe Wietske’ op Groninger wijze gebouwd met twee brede platen stuurboord en bakboord in kop en kont. Om die goed in model te kloppen moet met het oude ijzer (van voor 1905) een heksentoer zijn geweest voor de werkers op de werf. Was het toen al een roefschip? Dan was het een van de eerste van dit type, want tot het begin van de twintigste eeuw bouwden de Barkmeijers in Briltil en Sneek net als andere vroege ijzerbouwers vooral zogenaamde ‘dekschepen’ , met slaap- en be-
234
scheiden woongelegenheid onder het achterdek. Toen woonden veel schippersvrouwen nog op de wal. De schipper voer dan met een knecht, een broer of een oudste zoon. Die maakten lange dagen en vroegen niet veel woongerief. In maart 2013 lag het scheepje als ‘Antje’ in Amsterdam te koop. Hardzeiler en ‘skûtsjereder’ Sikke Heerschop
oordeelde toen dat het nog wel een opknapbeurt waard was, hoewel het casco in vrij desolate toestand verkeerde. Van het (kennelijk eerder al vervangen) potdeksel was bijvoorbeeld weinig tot niets meer over. Het werd vervangen door een vlot aan te brengen en niet te duur vastgelast hoekijzer, in plaats van het vroeger wel gangbare aangeklonken halfrond. Desondanks werd het schip naar Heerschops woonplaats De Meern gesleept. Hier is de motor, een Mercedes met versnellingsbak, aan de praat gebracht. Samen met zijn IFKS-schipper Floris Bottema van de ‘Harmonie’ [S 691 N]
In de haven van Staveren werd het schip op de wal getakeld, maar daar zakte het ook nog eens door de bok.
Sietse Brouwer en zijn vriendin Cindy Annema restaureerden het schip prachtig en nu is ze weer zeilklaar. bracht de toen 22-jarige Sietse het schip over het IJsselmeer naar Workum. Onderweg sprongen klinknagels uit de bodem, zodat het water naar binnen gutste. Maar geen paniek, met een matras als ‘noadnagel’ bereikten ze met redelijk droge sokken na veertien uren varen rond vijf voor acht ’s avonds de Staverse haven. Het schip zakte vervolgens ook nog door de bok toen ze het op de wal hadden getakeld. Te zwak in het kielvlak, dat komt meer voor bij zeer oude schepen zonder kolsem (‘kolzwijn’). Bij bedrijfsschepen zie je vaker vervorming in het vlak. Men spreekt dan van ‘kattenrug’. Met hulp van Willem
Timmer heeft Sietse toen het complete vlak vervangen. Brouwer en zijn vriendin Cindy Annema vernieuwden de kuip, de mastkoker en het potdeksel. Het schip is ontdaan van een dikke laag teer en zit nu in twee-componenten verf.
Ook plaatste Brouwer zelf een nieuwe motor. Hij toonde daarbij waar hij ijzersterk in is: het smeden en benutten van goede relaties. Dat blijkt ook uit de uitrusting. Want het is bijzonder hoe dit schip is opgetuigd. Zwaarden komen van de Buitenstvallaatster ‘Jan Oebeles’, nu de ‘Woeste Ånne’ [L 1162 N] van Wytse Heerschop. Mast en giek zijn afkomstig van de ‘Vrouw Christina’ [S 657 N], die door Jelle Talsma naar Parijs is verkocht. En roer en klik zijn gehaald van de ‘Nooit Gedacht’ [S 574 N] (Barkmeijer Sneek) van Jacob Huisman. Dat is voor de relatievaart bij de Galamadammen en De Kuilart gepromoveerd tot loungeskûtsje; de gietijzeren bolders zijn van de ‘Redbad’ [L 1266 N] afkomstig. Zo zal een investering die op papier wel vijftigduizend euro zou kunnen belopen, beperkt gebleven zijn tot een fractie van dit bedrag. ‘Us Begjin’ was najaar 2015 zeilklaar. Alleen werd toen nog aan de binnenbetimmering gewerkt. Met nog een laatste verflaagje was het schip in 2016 klaar om mee te varen.
235
‘GRUTTE PIER’ JORWERT
ESPÉRANCE, VIER GEBROEDERS, TORN JITZE JOHANNA H.P. VAN DER WERFF, LANGEWIJK, DRACHTEN,1909 Lucas Bouma is een echte koopman. Hij zegt geen woord te veel, maar weet wat hij zich kan permitteren. Zo sloop hij met de ‘Grutte Pier’ zonder al te veel drukte of vette prijzen in de jaren 2013 en 2014 als debuterend schipper in één keer naar de A-klasse. Daar werd hij in 2015 vierde. Dat het schip het wel kon doen, wist iedereen. Maar Lucas Bouma en zijn ploeg? Dat was echt een van de vele leuke verrassingen bij de IFKS.
Ook dit schip heeft een bewogen historie. In het bouwjaar, 1909, werd de Drachtster schipperswereld qua naamgeving boven zichzelf verheven. Albert Ybes Ybema uit het Groningse De Wilp liet er de ‘Time is Money’ [G 1161 N] bouwen, de Drachtster Auke Hoogeveen de ‘Deo Gratia’ [G 1165 N] en Jacob Zuidema uit Grijpskerk de ‘Espérance’. Die naam kreeg trouwens ook het schip dat Boate Groen uit Moddergat in 1910
236
Opdrachtgever: Jacob Zuidema, Grijpskerk Registratienummer: G 1132 N Eigenaar: Sikke Heerschop, De Meern Schipper: Lucas Bouma Lengte over de stevens: 19,80 Breedte: 4,03 Tonnage: 49 Gebruik: Wedstrijd / Charter
in Briltil liet bouwen. Haike Pieters, die als christelijk gereformeerde wel meer streken had, sloot daar bij aan met zijn voor eigen risico gebouwde ‘Dependentie’ (afhankelijkheid). [L 1205 N] Jacob Zuidema hield het net als veel familieleden niet lang in de schipperij vol met dit schip van 17,96 x 4,02m. Jan Aukes Hoogeveen uit Drachten kreeg het grote, vooral brede tjalkje in 1918 in eigendom, toen de schipperij nog even opleefde na de Eerste Wereldoorlog. Het kreeg toen de naam ‘Vier Gebroeders’. Vervolgens bleef het generaties lang in de familie via de bekende Sake Janszoon en Jan Aukeszn. Na de Tweede Wereldoorlog voer het nog steeds met lading. Tenslotte kwam het grote schip in Zwolle terecht.
Inzet van conflict De succesvolle ondernemer Sikke Heerschop uit De Meern (U.) ontfermde zich als koper over dit stukje Fries-culturele erfgoed. Hij liet er de Gebroeders Delmer en Jelle Los vanaf 2005 als huurder/ pachter op zeilen bij de IFKS. Delmer had toen al de A-status verworven met ‘De Liefde’ [L 908 N], waarop eerder Louw Kuipers en Lolle Schakel wedstrijden hadden gevaren. Zelf zeilde Sikke met de ‘Wylde Wytse’ [S 219 N].
In 2006 en 2009 werd Delmer tweede. Toen Jelle in 2010 de ‘Grutte Pier’ stuurde, werd hij kampioen. Ondertussen brandde via senior-scheepsmeter Jan Meppelink binnen de IFKS een discussie los over de maten en de tonnages van een paar verlengde skûtsjes, ook dit. Is het eigenlijk niet gewoon een tjalk? Die vraag kan dus voor meer IFKS-schepen worden gesteld, maar de definitiekwestie is bij deze organisatie nooit op de spits gedreven. De ‘Los Boys’ vergaloppeerden zich echter zelf bij de verbouw van Sikkes binnenschip, de ‘Kapitein S. Bakker’. Hij zegde na een heftig conflict over vermeende wanprestaties de huur op, waarna ze op een avond nog allerlei door hen aangebrachte onderdelen van het in Galamadammen gelegde schip haalden. Het IFKS-bestuur wilde niet meewerken aan het aanbod van Heerschop om de gebroeders Los nog voor rekening van deze organisatie te laten zeilen. Lucas Bouma kreeg van de Gebroeders een deel van de spullen terug toen hij in 2013 schipper op het skûtsje werd. Daardoor kon hij meteen een flitsende start maken. Binnen drie jaar behoorde hij met de ‘Grutte Pier’ weer tot de top van de IFKS, een knappe prestatie. Terecht staat er nu LB in het zeil, waar voorheen twee L’s een vierkant met losse zijden vormden.
In 2006 met de gebroeders Los in de IFKS.
237
‘DE JONGE TRIJNTJE’, DRACHTEN
RISICO, ZWERVER JAN OEBELES VAN DER WERFF, BUITENSTVALLAAT DRACHTEN, 1909
JT
Opdrachtgever: Jan Martens Jagersma, Frieschepalen Registratienummer: G 1162 N / G 3851 N / L 1867 N Eigenaar: St. ‘De Jonge Trijntje’, Drachten Lengte: 18,65 Breedte: 3,53 Tonnage: 40 Gebruik: Charter
De Jonge Trijntje in de takels, klaar voor de restauratie.
Voor jonge studenten van de Friese Poort was het restauratieproject ‘De Jonge Trijntje’ een welkome invulling van hun praktijkopleiding. De afgelopen vier jaar hebben ze geleerd hoe je gaten in verroest ijzer kunt opvullen met het lasapparaat, hoe je vijftienduizend klinkgaten boort en zesduizend soevereint en hoe je roodgloeiende klinknagels met voorhamer en keerhamer door platen drijft om ze aan andere te verbinden.
De roef werd weer in oude glorie hersteld.
238
Het is een prachtig maar tijdrovend project geworden onder leiding van de huidige werfbaas Haiko van der Werff. En leerzaam voor alle partijen, zelfs de mastmaker Klaas Adema. Hij, zelf oudzeiler bij de IFKS, ontdekte dat je een kromgetrokken giek niet zomaar recht krijgt. Want larix ‘onthoudt’ de kromming waarin hij is gegroeid. In breder perspectief is dat zelfs de oorsprong van de tegenwoordig kunstmatig aangebrachte kromming in masten, die met een kracht van 600 tot 1200 kg rechtgetrokken worden.
Doel was het in oude glorie herstellen van een meer dan 100 jaar oud schip, dat op dezelfde werf aan het Buitenste Verlaat nabij de Ie onder Drachten van de helling is gegleden. Beurtschipper Jan Martens Jagersma uit Frieschepalen gaf in 1909 de opdracht tot de bouw. Dat was een periode waarin de algehele overgang van hout- op ijzerbouw leidde tot schaalvergroting en sanering. Dit schip, vernoemd naar zijn enige dochter Trijntje, werd ingezet in de beurtdienst tussen Drachten en Groningen.
‘Risico’ In 1920 nam zijn zoon de bescheiden transportverbinding, die zwaar moest concurreren met het toen sterk groeiende wegverkeer, over met een motorschip. Het skûtsje kocht schipper Jan Pieters Wijkstra uit Leeuwarden
De gerestaureerde ‘Jonge Trijntje’ voor de kade in Drachten.
De roef werd weer origineel betimmerd. toen. Hij noemde het ‘Risico’. Dat soort namen kwam toen in de mode, als uitdrukking van een nieuwe mentale gerichtheid binnen de schipperij. Dat was een bedrijfsvorm geworden, die aan de beperkingen van het familiebedrijf ontgroeide. Steeds meer luxemoters en klippers verdrongen de kleinere, door wind voortgestuwde skûtsjes, waar praktisch geen motor ingebouwd kon worden. Wijkstra bleef eigenaar tot de jaren zestig, toen Friesland verder verdroogde en vele kilometers vaart in dorpen, steden en het buitengebied, werden gedempt. Turf, ooit onderdeel van de brandstoffenhandel van veel kleine binnenschippers, was al verdrongen door steenkool. Die verdween goeddeels bij de opkomst van goedkoop, schoon aardgas.
In oude glorie hersteld en dus het water op.
Recreatie Het oude beurtskûtsje ging richting België. Vanaf 1968 kreeg het een nieuwe bestemming als recreatievaartuig,‘Zwerver’. Het raakte al in vervallen toestand toen Haiko van der Werff, achterkleinzoon van de oude werfbaas Jan Oebeles, het bedrijf aan het Buitenstvallaat per 1 januari 2001 overnam en voortzette onder de naam ‘Scheepsbouw O.H. van der Werff’. Dit bedrijf, met een grote winterstalling buiten en onder dak, deed veel werk voor de recreatieve sector in het sterk gegroeide kerndorp Drachten. Een grote jachthaven lag immers dichtbij. Maar tussen alle glanzende staal en modern polyester was restauratie van een van de oude skûtsjes van de voorvaderlijke werf een droom die Haiko niet losliet. Frits Jansen van Stichting Foar de Neiteam ontdekte de ‘De Jonge Trijntje’ alias ‘Risico’ alias ‘Zwerver’ in Zwol-
le. Via hem werd de cirkel weer rond. Er werd een stichting voor restauratie en exploitatie van dit bijzondere schip opgericht, die zich extra kon manifesteren tijdens ‘Skûtsjejier Drachten’ in 2014. ‘De Jonge Trijntje’ is van 2013 tot 2015 op authentieke wijze gerestaureerd op de werf te Buitenstvallaat waar het in 1909 voor het eerst van de helling gleed. Hierbij zijn 6000 klink nagels gebruikt voor een nieuw dek, potdeksel, mastkoker en roef. Ook de roef en ‘durk’ zijn weer origineel begetimmerd. De mastkoker is weer op de oorspronkelijke plek teruggebracht. De geklonken verlenging uit 1930 is behouden gebleven. Het boeiende verhaal van de restauratie is opgeschreven door Dirk Huizinga.
Bolt Boattransport en Jachtwerf Bolt
De restauratie is grotendeels klaar, de ‘Jonge Trijntje’ wordt weer in het water gelegd.
239
‘DOARP GROU’, GROU
HOOP OP ZEGEN BEREND ROORDA EN ZN, DE PIIPSTER WERF, DRACHTEN, 1909
Het voorheen zo lenige scheepje werd er langgerekter van. Niet iedereen was voorstander van de ingreep. Binnen de familie Hoekstra bijvoorbeeld vonden pittige discussies plaats tussen vader Feike en zoon Jan Feike, de oude en de nieuwe generatie vertegenwoordigend. Zo zal het bij de Minken Berend en Joop senior ook wel gegaan zijn, en bij de Zwaga’s. Heit Ulbe voer sinds 1958 met veel succes op dit schip, jaren achtereen Ulbe Zwaga wordt gemangeld door Teake Brouwer (d’ Halve Maen, onbedreigd kampioen, [L 1579 N]) en de ‘Pieter’ van Siete Meeter [S 1008 N]. totdat de concurrentie van vooral Heerenveen te sterk werd. De zonen hadden er Toen het skûtsje nog niet verveel moeite mee dat Frico-chauffeur lengd was, leek het een boeier. Joop Mink en niet beroepsschipper Algemeen werd het mét ‘De Jonge Jan’ [L 1265 N] tot de mooiste Lammert of desnoods Rienk in 1976 door de Grouster Kommisje als schipvan de vloot gerekend. Het was per werd gevraagd. met 17,48m mooi aan de lengte Joop werd, anders dan zijn vooren daarbij met 3,57m bijna ideaal ganger Ulbe, nooit kampioen met de van breedte, totdat de katoenen ‘Doarp Grou’, hoe dicht hij er soms tuigen in 1997 moesten wijken ook bij zat. Zoon Berend, schipper voor kunststof. Toen waren langevanaf 1988, werd het in 2000 en 2001. re schepen duidelijk in het voorDat laatste jaar zeilde hij de finale niet deel en moest ook de oude ‘Hoop omdat hij de mast niet vertrouwde. op Zegen’, sinds 1958 ‘Doarp Daar werd nogal meesmuilend over Grou’, eraan geloven. Verlenging, gedaan, maar de schipper is in deze nieuwe mast, nieuwe tuigage.
Met Berend Mink aan het helmhout op weg naar het SKS-kampioenschap van 2001.
260
Opdrachtgever: Thomas Mients Stienstra, Grijpskerk Registratienummer: G 1194 N / G 5407 N Eigenaar: St. ‘Kommisje Skûtsjesilen Grou’, Grou Schipper: Douwe Azn. Visser Lengte over de stevens: 19,36 Breedte: 3,63 Holte: 1,12 Tonnage: 36 Gebruik: Wedstrijd / Charter zaken van leven en veiligheid baas en niemand anders. Vanaf 2005 staat Douwe Alberts Visser aan het helmhout en ook hij, topzeiler en partner van een pakesizzer van oude Ulbe, is al een paar keer kampioen geweest. Daar doet hij niet ingewikkeld over. Het schip is goed, de bemanning top en het moet een beetje mee zitten en ze moeten het je gunnen. Typisch Visserspraat.
Prachtig skûtsje Vanwege hun kwaliteitsimago zeiden noordelijke scheepsbouwers dat ze skûtsjes van ‘staalijzer’ bouwden, want dat klonk stoer. Onder elkaar prezen ze de taaie buigzaamheid van het via het Siemens-Martin-procedé vervaardigde ‘nieuwe’ ijzer, waar je mooie ronde schepen van kon bouwen. Bouke, in het scheepsontwerp meer bedreven dan zijn broers en zijn vader Berend, haalde kennelijk alles uit de kast toen ze dit schip gingen bouwen. Dat de latere eigenaar, Thomas Mients Stienstra uit Grijpskerk, net zo gelovig als de Roorda’s was en absoluut geen hardzeiler, deed er niet toe. Bouke tekende en zijn arbeiders maakten een rond schip waarin geen recht eindje te bekennen was. Vooral Thomas’ vrouw en kinderen, die het bij stil weer moesten jagen, vonden het prachtig dat de romp leeg zo weinig weerstand gaf in het water. Ze zongen als ze trokken, heeft een kleindochter later verteld: ‘scheepje onder Jezus’ hoede’. Dit latere Grouster skûtsje was het eerste in een reeks topschepen van de Piipster Werf die bij de SKS negen
van de tien titels hebben gewonnen. Tot die snelle serie behoorden ‘De Jonge Jan’ [L 1265 N] van Sytse Jiskes Sytema, het Bolswarder/Akkrumer skûtsje ‘Eildert Sietez’ [S 1008 N], de Sneker Pan [L 1350 N], de ‘Klaas van der Meulen’ [ S1020 N] van Wouds end, de ‘Rienk Ulbesz’ [G 1421 N] van Leeuwarden en tenslotte als geweldige útsetter de in 1915 voor eigen risico gebouwde ‘Jonge Rienk’ alias ‘Jonge Pieter’ oftewel ‘Gerben van Manen’ van Heerenveen [L 1418 N]. Via schipper Thomas ging de ‘Hoop op Zegen’ over op Jilke. Ulbe Zwaga wist in de late jaren vijftig waar het lag en dat het te koop was. Zo kon hij van het eerste Grouster skûtsje af komen. Dat was het oude van Bouke de Vries, waar geen muziek in zat en waar hij eigenlijk niet mee wilde zeilen. In 1958 zeilde Zwaga senior met de nieuwe aanwinst met een ijzersterke bemanning, waaronder veel familieleden. De zonen Rienk, Lammert en Jeen speelden een hoofdrol, met de uitblinkende fokkenist Tjitte Lammertszoon Brouwer, broer van Ulbes vrouw Akke, en de lenige potsenmaker Lammert Lammertszoon Brouwer. Geen wonder dat ze in deze samenstelling maar liefst vijf keer achtereen kampioen werden. Maar toen kwam Heerenveen met de ‘Gerben van Manen’, en begon een nieuw tijdperk.
tig. Boterhandelaar en toerismepromotor Roelof Buisman organiseerde vanaf 1926 enkele keren hardzeilen als attractie bij een samenkomst van de Broederschap van Notarissen, afdeling Friesland. Hij bedacht een systeem om de schippers te belonen voor het uitzeilen van de route, zodat ze er niet voortijdig mee stopten. Ook de schipperskinderen vergat hij niet. Die kregen een ijsje, toen nog heel bijzonder. Later, in 1929, werd hier een speciale Kommisje Skûtsjesilen gevormd, die elk jaar enkele wedstrijden organiseerde. Notabelen maakten het met royale giften mogelijk. Grou behoort dan ook tot de dorpen waar de ‘doarpsmienskip’ al vroeg een eigen skûtsje kocht. Onderwijzer Sybe de Jong, ook ceremoniemeester en prijsspreker, stond vooraan en sleepte de mensen mee in zijn enthousiasme. Later deed bankman Feike Hoekstra hetzelfde, en die wist waar geld te halen was: vooral ook bij huisjesbezitter uit de omgeving. In 1969 lag Grouw voor de wal omdat het nieuwe SKS-bestuur de sportschipper Albert Wester niet als skûtsjeschipper accepteerde nadat Ulbe Zwaga was opgestapt. Hij was een man van de wal namelijk. Daarom werd de hulp van Sipke Tjerkstra ingeroepen, maar dat was geen man om prijzen mee te winnen. Daarom kwam Ulbe nog een paar jaar terug,
totdat het tijdperk Mink begon. De laatste jaren worden rond het Grouster skûtsje en het Skûtsjesilen allerlei festiviteiten georganiseerd. Dat zal wel doorgaan, ook nu het dorp geen hoofdplaats meer van de gemeente Boarnsterhim is, maar deel uitmaakt van Leeuwarden. Het eerste skûtsje dat in 1957 gekocht werd was het skûtsje van Bouke de Vries. De gemeenschap had het benodigde geld, fl 5.000,- een groot bedrag voor die tijd, bijeen gebracht. In 1958 werd besloten om een ander skûtsje te kopen. Eerste schipper werd Ulbe Zwaga. Het bleek een puike keus.
Van de ‘Mienskip’ Grou is het dorp waar het skûtsjesilen de magerste tijd is doorgekomen, vlak voor de grote crisis van de jaren der-
Op 3 augustus 2016 bij Terherne voorop in de strijd. Berend Mink (‘d Halve Maen [L 1290 N]) en Johannes Meeter van Langwar (‘Twee Gebroeders’ [L 2103 N]) hebben het nakijken.
261
‘STÊD DOCKUM’, DOKKUM
GOEDE VERWACHTING, HOOP OP ZEGEN, MALPERTUIS, DE KUKEL, WAAKSDOM, JONGE BLOM
HAIKE PIETERS VAN DER WERFF, LANGEWIJK, DRACHTEN, 1913
Opdrachtgever: Hendrik van der Boom, Roden Registratienummer: G 1345 N / G 5714 N Eigenaar: Ruud Vos, Amsterdam Schipper: Kees van der Kooij Lengte: 20,00 Breedte: 3,98 Holte: 1,18 Tonnage: 31,2 Gebruik: Wedstrijd/charter
Het eerste officiële optreden van de ‘Stêd Dockum’, tijdens Lemmer Ahoy 2016.
Met een kort persbericht maakte de Commissie op 7 oktober 2016 bekend dat Jelmer Bloembergen een week eerder was gestopt als schipper van de ‘Stêd Dockum’. Hij was laatste geworden in de IFKS-competitie van dat jaar, in de C-klasse nog wel. Dat was voor de Dokkumers, bleek bij een evaluatie, onacceptabel. Zij wilden een professionele aanpak. Met de 52-jarige Kees van der Kooij uit Woudsend, eerder naar het hoogste niveau doorgestoten met de ‘Zeldenrust’, hopen ze dat te realiseren.
262
Op vrijdag 8 april 2016 werd de ‘Stêd Dockum’ gedoopt door burgemeester Marga Waanders van Dongeradeel en de symboolfiguur Adje de Admiraal. Bloembergen stond toen nog trots en geëmotioneerd op het voordek. Hij wist dat het moeilijk zou worden om zich als debutant vanuit de C-klasse omhoog te vechten. Bloembergen had een klein vermogen geïnvesteerd om met de oude ‘Jonge Blom’ een kans te maken op een goed resultaat. Dit was voor Romke Postma reden om met zijn bedrijf DF-Brandstofsystemen als hoofdsponsor mee te doen. Ook bouwbedrijf
Dijkstra Draisma was bij het nautisch avontuur betrokken. De gemeente steunde het initiatief moreel en financieel. Bij de SKS had Jelmer ervaring als fokkenist op D’Halve Maen van Berend Mink. Dat bood perspectief, maar helaas vielen de resultaten in het eerste IFKS-jaar tegen. En dan is de sportwereld hard: Bloembergen kon vertrekken, Van der Kooij neemt zijn plaats in. Hij weet hoe je kampioen moet worden, maar dat het met dit tjalkachtige schip niet zal meevallen, ondervond hij al tijdens de slotdag van de IFKS op 8 oktober 2016. Hij werd twee keer laatste.
Waaksdom is groeipijn Het tjalkachtige schip ‘Stêd Dockum’ heeft al veel meegemaakt. Lammert Zwaga uit Grou en Cees Visser uit Jirnsum restaureerden haar in en na 2000, nadat ze het skûtsje van Age Veldboom uit Earnewâld hadden overgenomen. Van oud-schipper Lammert kreeg het bijna vier meter brede schip de naam ‘Waaksdom’. Zijn beroemde hardzeilende vader Ulbe relativeerde met dit woord altijd de spierpijn die zijn zonen van het zwoegen in mest en modder kregen. ‘Waaksdom’ betekent groei, en de spierpijn zou slechts een groeipijntje zijn. In 2014 eindigde chartervaarder Ron Syperda uit Heeg ermee op een knappe vierde plaats. Het schip heette toen ‘Jonge Blom’. Hij promoveerde daardoor naar de B-klasse, waar hij vervolgens met de ‘Ale’ [L 1328N] uitkwam. Tussen het jaar van oplevering na
De bemanning van de ‘Stêd Dockum’ was enthousiast, maar voor een groot deel ook vrij onervaren. Het jaar 2016 was dan ook een mooi leerjaar, al voelt een laatste plaats in de C-klasse natuurlijk zuur. de restauratie, 2003, en de verkoop in 2009 hanteerden drie verschillende schippers op dit skûtsje het helmhout. De bekendste in onze tijd is Gerhard Pietersma, destijds geregeld zeilend bij het bedrijf van Jan Heida, nu schipper op het SKS-skûtsje van Earnewâld. Hij werd knap derde. Ulbe Lammerts Zwaga werd het jaar daarop vijfde. Hij zeilde omdat Gerhard als schipper op Earnewâld werd benoemd, waar hij alles op alles zette om met een beter schip een hogere klassering te bereiken. Mede-eigenaar Jan Heida was in 2006 schipper. Hij werd zesde. Ruud Vos uit Nieuw Amsterdam nam het schip in 2009 over.
Als tjalkschip begonnen Schipper Hendrik van der Boom uit Roden liet in 1913 dit tjalkschip voor ruim water bouwen bij Haike Pieters van der Werff van de werf op de Langewyk in Drachten. Het mat 21 bij 4,02m en had een laadvermogen van 58 ton. Daarmee was het knap aan de maat voor de grenswateren, maar te groot voor nauwe dorpsvaartjes en hun bijbehorende sluisjes. Vandaar ook dat een Leeuwarder het overnam, Regnerus Jans Seinstra. Bij hem heette dit schip ‘Goede Verwachting’. Een volgende schipper, Sybren Hoekstra, gaf er eind 1952 de christelijke naam ‘Hoop op Zegen’ (of ‘Op hoop van Zegen’) aan. Hij kon toen nog niet weten dat zijn mooie schip in januari 1954 in brand zou vlie-
gen doordat de kachelpijp tijdens zijn afwezigheid oververhit was geraakt. Gelukkig was hij, anders dan de krant eerst schreef, wel verzekerd. Via via kwam het als woonschip in Amsterdam terecht, waar Henk Kelderman het extreem hoog opbouwde. Omdat het schip daar zacht gezegd niet stabieler van werd, kreeg het de toepasselijke naam ‘De Kukel’, hoewel het nog altijd zes centimeter breder was dan vier meter. Lammert Zwaga en Cees Visser namen het schip zo drastisch onderhanden dat het precies binnen de SKS-normen paste, namelijk 20 meter lang over alles en 3,98 in de breedte. Daarvoor moest dus het model ook worden aangepast.
Nog als ‘Jonge Blom’ met Ron Syperda aan het helmhout en de H van Heeg als zeilteken.
263
‘DE EENVOUD’, HARLINGEN HOOP OP WELVAART, NIJVERHEID 2 TJIPKE DOUWES BARKMEIJER, STROOBOS, 1914
Het skûtsje ‘De Eenvoud’ van de Harlinger schipper Remy de Boer bestond in 2014 honderd jaar. Dat werd gevierd met een feest op de scheepswerf Barkmeijer in Stroobos, de plek waar het schip gebouwd werd. In 2015 werd ‘De Eenvoud’ vierde in de B-klasse en dwong daarmee, met dank aan de A-klasser Jelle Talsma die stopte als schipper, promotie af naar de grote A’s. Schipper Romke Riekele Tjoelker uit Hoogkerk liet het schip naar Fries model in 1914 bouwen door Tjipke Douwes Barkmeijer. Het kreeg als eerste naam ‘Hoop op Welvaart’. Op 27 maart 1919 verkocht hij het door naar Rintze de Vries uit Oostermeer. ‘De Eenvoud’ was natuurlijk oorspronkelijk gebouwd voor de vrachtvaart. Een mastje van vijftien meter, genoeg om vooruit te komen door de meren en kanalen van Fryslân en Groningen. Maar om een wedstrijd te zeilen moet zo’n mast toch gauw vijf meter langer zijn en voorzien van andere zeilen. Toch heeft de ‘Hoop op Welvaart’ een geduchte historie in het skûtsjesilen. Eerst in de SKS, waar het van 1963 tot 1965 deelnam als Earnewâldster skûtsje met Berend Mink aan het helmhout. Veel later dook hetzelfde schip, dat in de tussentijd tijdelijk was geconverteerd tot woonschip, op in
Rintse de Vries
264
Opdrachtgever: Romke Riekeles Tjoelker, Hoogkerk Registratienummer: G 1394 N Eigenaar: Eenvoud bv, Leeuwarden Schipper: Remy de Boer, Harlingen Lengte over de stevens: 19,24 Breedte: 3,64 Tonnage: 42 Gebruik: Wedstrijd / charter Bakboord! de IFKS, waar Kees Koornstra het in 1984 opnieuw in de vaart bracht. De commissie van Earnewâld gaf het skûtsje de naam ‘Nijverheid 2’. Dat was tegen het zere been van schipper Berend Johannes Mink, eigenaar van de eerste Nijverheid. Volgens Mink was dit schip, dat bijnamen kreeg als ‘Groene Pijl’, ‘Blikken Tromme’ en ‘Kromme Banaan’, niet snel genoeg. Kees Koornstra vierde belangrijke successen met ‘De Eenvoud’. Steeds voer hij mee in de voorste gelederen. Kees was behalve een goede schipper, ook een creatieveling. Jort Koornstra (28), zoon van Klaas en neef van Kees, vaart sinds 2015 mee als bemanningslid bij Remy de Boer. Nadat Kees ermee stopte, kocht Tim Rootselaar het skûtsje. Slechts twee jaar zeilde hij er nog wedstrijden mee, met schipper Jappie Bandstra aan het helmhout. Volgens de overleveringen wil de Tim Rootselaar met zijn
Kees Koornstra voer steeds mee in de voorste gelederen. zoons skûtsjesilen. De zoons voelden meer voor de Lemster Aken. Tim Rootselaar hield het schip daarom dertien jaar opgeslagen in een loods. Na het overlijden van Senior is ‘De Eenvoud’ ingeruild bij de Harlinger werf SRF waar beide aken een refit ondergaan. Het verhaal gaat dat de oude Rootselaar, degene die het schip van Kees had overgenomen, een keer een tuinfeest gaf. De gasten hadden hem gevraagd of hij het schip naar buiten wilde rijden. Dat deed hij natuurlijk. ‘Doe nu ook de zeilen maar omhoog,’ was de volgende suggestie. Zo gezegd, zo gedaan, met als resultaat dat het schip in een windvlaag van de bokken rolde. Tja, toen had Tim ineens een tjalk in zijn tuin. Harlinger Remy de Boer zeilde zeven seizoenen bij Bastiaan With op de ‘Nije Dei’ in de C-klasse bij de IFKS. Hij stuurde wel, maar was niet de schipper. With stopte na het seizoen 2008, waarin ze laatste werden. De Boer en een deel van de bemanning wilden graag verder. Dat mocht van With wel met de ‘Nije Dei’, maar De Boer zag dat niet zitten. Hij vond het gevoelig
liggen en wilde bovendien wel eens wat hoger zeilen dan de C-klasse en daar was in zijn optiek een ander, beter schip voor nodig. Toevallig wist Koos Stoker dat er ‘bij hem om de hoek’ nog een skûtsje lag. Een beetje sceptisch was Remy de Boer in eerste instantie wel, maar om zijn vriend niet voor het hoofd te stoten namen ze toch een kijkje. En zoals dat vaker gebeurt: het schip greep de schipper en kijken werd kopen. Sinds die dag is het schip eigendom van een Besloten Vennootschap, met De Boer, voormalig schipper Koos Stoker en onderneemster Ruerdtsje Halbertsma als vennoten. Na een woelige geschiedenis waarin ‘De Eenvoud’ van vrachtschip wedstrijdschip werd en via een leven als woonschip en weer wedstrijdschip werkloos in een loods belandde, is ze sinds 2009 weer vast onderdeel van de IFKS-vloot. De Boer en zijn bemanning zeilen degelijk mee, zodat ze promoveerden naar de grote A's. Een succes, maar een topklassering zit er niet in, denkt de schipper. Het budget is niet toereikend om het beste materiaal aan te schaffen. Er moet eigenlijk een andere mast komen en het tuig mag ook wel weer eens vervangen worden. ‘Maar als privé-personen redt je zulke investeringen niet gemakkelijk en ook met ‘ploechjesilen’ wordt niet genoeg verdiend, dus het wordt tijd voor een paar goede sponsoren,’ aldus De Boer. Dat valt in Harlingen niet altijd mee, de stad is van oudsher op het zoute water gericht.
Verbouwd als woonschip.
Als ‘Nijverheid 2’ voor Earnewâld bij de SKS.
265
‘RIENK ULBESZ’, LEEUWARDEN, 1914
DRIE GEBROEDERS, DE TIJD ZAL ’T LEEREN, DE TIID SIL ’T LEERE, LAURA GEBRS. ROORDA, PIIPSTER WERF, DRACHTEN Opdrachtgever: Berend Everts Zetzema, Grou Registratienummer: G 1421 N / L 1965 N Eigenaar: Stichting Ljouwerter Skûtsje te Leeuwarden Schipper: Willem Zwaga Lengte over het dek: 19,50 Breedte: 3,82 Holte: 1,18 Tonnage: 49 Gebruik: Wedstrijd/Ploechjesilen
Als ‘Laura’ in Amsterdam met een enorm stuurhuis. In 1991 haalden Rienk en Lammert Zwaga haar naar Leeuwarden.
Weinig skûtsjes zijn zo vaak en zo ingrijpend verbouwd als het huidige Ljouwerter skûtsje ‘Rienk Ulbesz’. Recentelijk nog, voor de competitie van 2015, is het vlak vernieuwd en zijn nieuwe spanten aangebracht om weer verband in het oude schip te krijgen. Want, zei schipper Siete Eildertszn. Meeter, het stuurde soms twee kanten op. De Rienk Ulbesz. is het Ljouwerter skûtsje sinds 1992, gebouwd door de Roorda’s in Drachten naar een
ontwerp van Bouke. Het lag in 1991 als verlengd woonschip ‘Laura’ in Amsterdam, waar een hippe mode-ontwerper Eugène van der Kaay erop woonde. Rienk, toen nog schipper op Leeuwarden, had haar zien liggen, broer Lammert was er, net als Lodewijk Meeter, al eens op af gegaan. Dat ze het in Leeuwarden konden krijgen, was vooral te danken aan doortastend optreden van Meine Haringsma, toen commissielid. Die wist een binnenschip, een spits, op de kop te tikken waar Eugène ook best op wilde wonen. Alleen jammer dat het
Siete Meeter voert op 6 augustus 2016 op het IJsselmeer bij Stavoren een felle strijd met zijn broer Pieter op de Eildert Sietez [S 1008 N]. Hij zeilde zijn beste wedstrijd van het seizoen en werd die dag derde. In september zou Siete zijn vertrek als schipper van de Rienk Ulbesz bekend maken.
266
te groot was om in Amsterdam af te meren, zodat het nog flink onderhanden moest worden genomen. Maar daar draaiden ze in Leeuwarden hun hand ook niet voor om. Een rumoerige periode maakte dit schip door toen Ulbe Rienks Zwaga er schipper op was geworden, vanaf 1995. Hij werd er kampioen mee in 1998 en 1999. Ulbes grootste verdienste was dat hij als geen ander zijn bemanning kon motiveren. Daar waren illustere figuren bij als de sluwe vos Peter de Koe (later zelf IFKS-schipper), Rinus ‘de Wiets’ Huisman, Rinus Woudstra, en Ulbes persoonlijke adviseur Teake Visser, de enige die hem rustig kon maken. In 2002 zou Leeuwarden opnieuw kampioen worden nadat het Jouster skûtsje, met een door hernia gevelde werfbaas Peter Syperda formeel en Baint Kramer feitelijk als schipper, werd gediskwalificeerd. Uiteindelijk werd bekend dat de Leeuwarder mast was versterkt met carbonmatjes, wat verboden was. Ulbe, die al vaak de confrontatie had gezocht met SKS-voorzitter Jack Cramer, werd eerst geschorst en daarna voor drie jaar uitgesloten. Hij trok zich als schipper terug nadat hij de schuld had gekre-
gen van een onnozel ‘vechtpartijtje’ op het Starteiland in Sneek.
In de crisis De 38-jarige Berend Evertszn. Zetzema uit Grouw liet in 1914 de ‘Drie Gebroeders’ bouwen voor transporten in de omgeving. Het was een van de vier die de Gebroeders Roorda min of meer in serie wilden bouwen; een van de andere drie was het latere kampioensskûtsje ‘Sneker Pan’ [L 1350 N]. Maar omdat de Roorda’s klantgericht werkten, weken de vier schepen onderling sterk van elkaar af. De ‘Drie Gebroeders’ bijvoorbeeld had de dikste wangen en billen van de vier en was het met 3,79m de breedste. Qua lengte was het op één na de kortste, met een toch nog altijd respectabele 18,29m. Daarmee kon Berend er in zijn vaargebied wel de grotere vaarten maar niet de sloten en wijken mee bevaren. Voor dat werk hadden zulke schippers in Grouw een paar pramen liggen. Hoewel de Zetzema’s tot een roemruchte hardzeilersfamilie behoorden, deed Berend met zijn nieuwe schip maar een enkele keer mee. Er was weinig hardzeilen meer, na 1914, en Berend zal er ook te serieus voor geweest zijn. Schippers kregen het steeds zwaarder in een verdrogende economie. En in 1926 verdwenen
Berend, zijn vrouw en zijn oudste zoon uit Friesland om in Holland een nieuw schippersbestaan op te bouwen. Het skûtsje werd turfschip in de brandstoffenhandel van de turf- en steenkoolverkoper Gjalt Kleiterp in Roordahuizum. Die had geen drie zonen, zodat hij een andere naam koos. Hij had het skûtsje vier jaar in eigendom. Daarna verhuisde het naar Oldeboorn, waar Klaas Martens Engelsma er de volgende gebruiker van werd. Toen was het 1930, twee jaar nadat de Friese schippers hadden ervaren dat de economie haperde en een klein jaar nadat de grote economische depressie zich op Wall Street in New York had aangekondigd met een koersval.
Woonschip en skûtsje Zoals veel uit het transport genomen skûtsjes kreeg ook de ‘Tiid sil ’t Leere’ een woonfunctie. Zo kwam het in Amsterdam terecht, waar het bij een vernieuwing van het vlak werd verlengd met 2,73m en voorzien van een soort stuurhuis van imposante afmetingen en een opbouw. Een echte woonark werd het niet, als binnenschip bleef het herkenbaar voor kenners. Niettemin moest er veel aan gebeuren voordat het als skûtsje weer aan de SKS kon meedoen. Allereerst
moest de opbouw eraf. Dat kon nog redelijk vlot met snijbrander, moker en breekijzer. Op het werfje van Peter Syperda in Warns moest de romp drastisch worden ingekort om tot een lengte over dek van 19,50m te komen. Daar moest een nieuw vlak worden aangebracht. Er bestaan verschillende lezingen over de zorg waarmee dat is gebeurd. Volgens de een is de romp bij het inkorten vervormd en is het vlak er niet goed onder gezet. Rienk Zwaga, die toen nog leefde, zou gezegd hebben: ‘dêr rêde wy ús wol mei.’ Maar Jouke Woudstra, die aan het vlak heeft gelast, zegt dat het wel zo goed mogelijk is gedaan. Heeft Ulbe Zwaga de romp later slapper gemaakt door er spanten en sporen uit te halen? En wat heeft zijn opvolger Jappie Meeter daar vervolgens nog toe bijgedragen? Veel verhalen doen de ronde, maar zeker is slechts dat het Leeuwarder skûtsje na het afscheid van Ulbe feitelijk niet meer recht te sturen was. Het lag scheef op het water. Daarom is het in 2015 bij Multiship op de kant gehaald en is er in totaal voor 165.000 euro in geïnvesteerd. Dat moet genoeg zijn, denkt het huidige bestuur onder aanvoering van Marco Quak, om mee te doen om de prijzen. De nieuwe schipper Siete Eildertszoon Meeter kreeg er vijf jaar de tijd voor. Maar na twee moeilijk jaren wist hij dat het niet zou lukken met ook nog veel andere zorgen aan zijn hoofd. Daarom stapte Siete september 2016 op en werd de 29-jarige Willem Ulbes Zwaga van IFKS-skûtsje ‘De Opsjitter’ zijn opvolger.
267
‘DRIE GEBROEDERS’, GROU HOOP OP ZEGEN, AURORA GERRIT DOUWES BARKMEIJER, DOKKUM, 1915
Opdrachtgever: Folkert Visser, Nes (Dongeradeel) Registratienummer: G 1451 N Eigenaar: Freddy van der Heide, Grou Schipper: Freddy van der heide Lengte: 19,00 Breedte: 3,37 Holte: 1,07 Gebruik: Wedstrijd / Charter
Tijdens Lemmer Ahoy kruist Eildert Meeter voor de 'Hoop op Zegen' van Johannes Taekema langs, 1986. Foto afkomstig uit fotoarchief Jilt Heidstra.
Meer dan vijfentwintig jaar maakte Freddy van der Heide uit Grou deel uit van de IFKS-vloot. Hij hoorde bij de club in goede en slechte tijden. Hij begon in 1990 met een gedeeld tiende plek. Vaak zeilde Van der Heide in de middenmoot van de kampioensklasse A-groot. Daar hoort de sympathieke Grouster, die echter, zegt hij, liever een mooie vrouw ziet dan een mooi schip. Hij had wel eerder afstand van het zeilen en zijn schip willen doen, maar dat ging niet zo vlot. Toen het in 2001 met Freddy en de ‘Drie Gebroeders’ in de wedstrijden niet meer zo goed ging (veertiende), mocht Koos Lamme het als schipper proberen. Hij hield het een paar jaar met wisselend succes vol, waarna Van der Heide het weer overnam. In 2015 zeilde deze schipper in de B-klasse naar een vijfde plaats in het klassement met 0,1 achterstand op de ‘Eenvoud’ van Remy de Boer. Gezien Freddy’s leeftijd en de samenstelling van de groep die aandelen in zijn schip heeft, móest dat wel het laatste jaar in de oude formule worden. Met enige spanning werd daarom binnen de IFKS-gelederen gevolgd hoe het zich verder ontwikkelde.
268
Op 8 april 2016 werd echter de ‘Jonge Blom’ van Jelmer Bloembergen als Dokkumer skûtsje herdoopt tot ‘Stêd Dockum’ en was de ‘Noarderling’ al in de race om in Dokkum museumschip te worden, zodat Van der Heide deze slagen miste met zijn toch werkelijk in Dokkum gebouwde skûtsje. De huidige naam ontleent de ‘Lytse Griene’ aan de drie zonen van de eigenaar in de jaren 1984-’95 Eildert Sieteszoon Meeter. Zij, Pieter, Siete en Sander, zijn alle drie bij de SKS actief, de eerste twee als schipper. De latere Bolsward-schipper Eildert Sietes werd in 1985 met dit schip derde achter Jan Bakker en Wil van Lingen, maar vóór Nico Hoek. Hidzer Lodewijkszoon Meeter won toen de B-klasse met de ‘Oeral Thús’ [L 1634 N]. De neven zorgden er samen voor dat het bij de SKS
steeds meer furore makende Meeter-smaldeel vrij intens bij de IFKS werd betrokken. Het vervulde zelfs even min of meer een brugfunctie tussen beide organisaties. Eildert Sieteszn was even schipper bij beide organisaties en tegelijkertijd bestuurslid bij de IFKS. De ‘Drie Gebroeders’ is in 1915 gebouwd als ‘Hoop op Zegen’ voor Folkert Visser uit Nes (W.D.). Gerrit Douwes Barkmeijer in Dokkum was de bouwer. De lengte en de breedte waren afgestemd op de sluis naar de Paesens en boerengrachten: 15,13x3,38m, eigenlijk te klein voor de nieuwe tijd. Het laadvermogen was volgens een uit 1936 nog aanwezig bevrachtingsboekje dan ook maar 26 ton (plus 160kg, om precies te zijn). Het ijzeren ‘tjalkje’ met roef was toen als ‘Aurora’ eigendom van Arend Wijnand uit Heerenveen, de tweede eigenaar. (bron: Frits J. Jansen). Hij zou het gebruikt hebben als kermisschip, net als de Hamstra’s in Heerenveen deden. Tussen 1936 en ’84 is het schip waarschijnlijk gebruikt als ‘sutelschip’ door de schippersfamilie Jonker. Er was toen een grote doorlopende roef
op gebouwd met ruimte voor negotie voorin. Eildert Sieteszn, die bij de pas opgerichte IFKS wilde meezeilen, knapte het schip er voor op. Hij verbaasde zich over de hoogte die dit korte, smalle schip kon lopen. Bij het afmeren of in een haventje kon hij er zelfs mee achteruit zeilen. ‘Een wonder’, aldus Eildert, die na verloop van tijd in 1987-’88 echter toch de voorkeur gaf aan de snellere Piipster ‘Vriendschap’ [L 1272 N]. In 1990 huurde Freddy van der Heide met zijn maten het skûtsje van Meeter, om er in 1991 voor het eerst voor eigen rekening mee te hardzeilen. Zeven ‘aandeelhouders-bemanningsleden’ verenigden zich onder de naam Vereniging Mar en Ie om het te kopen. Ze investeerden direct in 1992 in een mooie bijpassende skûtsjeroef. Sponsor Omnilease uit Rotterdam stelde de heren in staat om een nieuwe set (zeil en fok) aan te schaffen. Om de groeiende concurrentie aan te kunnen werd het schip in 1996 verlengd met 3,37m, kwamen er in 1997 nieuwe zwaarden en toen het nog niet goed liep een nieuwe mast, giek, tuig en roer. Dat leverde geen titel op, maar wel een dagoverwinning in Sloten (1997) en automerk Rover in 1998 als nieuwe sponsor. Koos Lamme huurde het schip van 2002 tot 2006 van de Vereniging, waarna Freddy met een vernieuwde ploeg en frisse moed er opnieuw tegenaan ging. Die inzet en wéér een nieuwe tuigage leidde in 2010 tot promotie naar de A-klasse. Ondanks een volgende verlenging met 50cm en verjonging van de bemanning bleek in 2011 degradatie onvermijdelijk. Om de zeileigenschappen te verbeteren werd het wat ingedeukte vlak onderhanden genomen. Met nieuwe zwaarden moest er toch meer in zitten dan de B-klasse. Maar breder dan een schip is, wordt het niet, dat is het gevolg van de IFKS-regels en daarmee lijkt er ook een grens te liggen aan wat er met dit schip mogelijk is. Wie weet wordt het nog eens teruggebracht tot de originele lengte en staat dan iedereen weer versteld van de wonderbaarlijke eigenschappen van ‘dit leave skipke’, zoals Eildert sr. zegt.
Tijdens Lemmer Ahoy kruist Eildert Meeter voor de 'Hoop op Zegen' van Johannes Taekema langs, 1986. Foto afkomstig uit fotoarchief Jilt Heidstra.
269
‘HET ZWARTE SCHAAP’, ZWOLLE EBEN HAËZER, HOOP OP ZEGEN, GRETHA HAIKE PIETERS VAN DER WERFF, DRACHTEN, 1906
Opdrachtgever: Sjoerd Miedema, Engwierum Registratienummer: Hz 1078 N / G 2865 N Eigenaar: Dirk Hengst / H2O-events, Utrecht Schipper: Dirk Hengst Lengte over de stevens: 21,03 Breedte: 4,05 Holte: 1,28 Tonnage: 65 Gebruik: Charter
De 'Hoop op Zegen' van Johannes Aukes Sipma uit Westergeest, begin jaren twintig.
Sjoerd Miedema uit Engwierum liet in 1906 een schip bouwen in de vorm van een skûtsje, dat in die tijd als groot werd ervaren. Deze ‘Eben Haëzer’ mat 16,96 bij 4,04 meter en had een holte van 1,28m. Meer een tjalkschip dan een skûtsje was het. Deze binnenvaarder paste ook amper in de kleinere dorpsvaarten, van het buitenwater afgescheiden door kleine sluizen, nauwe bruggen en met een smal bed van amper 1,10m diepte als vaarweg. Johannes Aukes Sipma uit Westergeest, die in het begin van de jaren twintig eigenaar werd, liet het op Buitensvallaat door Jan Oebeles van der Werff verlengen tot 21,03 meter.
Hij, die als nieuwe naam ‘Hoop op Zegen’ koos, zocht het in grootschaliger transport over onder meer de Zwemmer. Als het niet vreselijk hard waaide, durfde hij de Lauwerszee zelfs ook nog wel over. Het skûtsje werd voornamelijk gebruikt om turf te halen uit Drenthe. In 1923, op één van die reizen, kreeg de ‘Hoop op Zegen’ in een bocht van het Annerveensterkanaal een stevige aanvaring met een nagenoeg nieuwe Steilsteven. De eigen schade aan bakboord was vrijwel nihil, dankzij de stalen stuiten, die met cement waren gevuld. Zoon Tjalling Sipma erfde het schip in 1950. Hij maakte er een woonschip van, zoals met veel van die oude schepen gebeurde in deze jaren van grote woningnood. Hij woonde er op in Nijmegen en doopte haar ‘Gretha’.
Een zwart schaap In 2004 kwam het woonschip in handen van Ulbe Rienksz Zwaga. Hij nam het over van Grouster Fred Talsma, die er een wedstrijdschip van had gemaakt. Ulbe kocht het om mee te doen aan Lemmer Ahoy en misschien de IFKS.
270
Hij was namelijk in 2002 voor drie jaar bij de SKS geschorst, vanwege een akkefietje met een met carbonmatjes versterkte mast op het Leeuwarder skûtsje. Maar dit grote raceschip mocht bij officiële kampioenswedstrijden van de IFKS niet meedoen. Het was als met Ulbe zelf, die zich in SKS-kringen uitgebannen voelde. Vandaar de naam ‘Het Zwarte Schaap’, wat nog eens werd onderstreept met een zwart gekleurde mast. Het is een uitstekend schip om er met grotere groepen mee te varen. Lekker stabiel, goed weerbaar, flink drijvend bij licht weer en bestand tegen golven en windvlagen op ruige dagen. Dat is ideaal voor een vaarevenementenbedrijf als H2O-events en de voortreffelijke gastheer Dirk Hengst, die met ‘Het Zwarte Schaap’ nu dagtochten vaart vanuit Heeg.
Stayokay Heeg