12 minute read
Van Japan naar Nederland op de Honda CB350E (12
Van Japan naar Nederland op de Honda CB350E
Reisverhaal. In KJMV-KONTAKT nummer 2-2021 ben ik geëindigd met mijn verhaal over mijn terugreis vanuit Japan met mijn Honda CB350.
Advertisement
door Hans Wijmer
Deel 12 - Peshawar met zo’n 270.000 inwoners ligt op uitgestrekte vlakte op een hoogte van ongeveer 330 meter boven de zeespiegel. Gisteren 7 mei 1972, op weg naar deze stad, zag ik in het begin alleen aan mijn rechterzijde in de verte bergen, het meest westelijke deel van de Sivalikbergketen, behorende tot de Subhimalaya en aan mijn linkerzijde het uitgestrekte landbouwgebied van de Punjab. Maar kort na het passeren van Rawalpindi doemden gaandeweg links voor mij bergen in de verte op: de westelijke uitlopers van de Spin Ghar bergketen. Na het voor de tweede keer oversteken van de Indus liep de weg als het ware door een wijde breuk in de bergketens weerszijden van mij en even later reed ik een immense vlakte op die geheel omringd is door bergen. Het lijkt wel een reusachtige caldera. De bergen voor mij zijn de zuidf ank van de Hindu Kush die zich uitstrekt van centraal Afganistan over Noord-Pakistan tot in Tadjikistan, een autonome republiek in de U.S.S.R. Het verblijf in de jeugdherberg op de campus van de Universiteit van Peshawar is eenvoudig maar doeltreffend war is eenvoudig maar doeltreffend voor mij. Bij voor mij. Bij het vroege het vroege ontbijt tonen ontbijt tonen een aantal een aantal studenten hun studenten hun nieuwsgierignieuwsgierigheid naar mijn heid naar mijn motor en vramotor en vragen honderdgen honderduit. Zo maak uit. Zo maak ik kort kennis ik kort kennis met de studenmet de studenten Raoof en Azir. Van een Duitser aanten Raoof en Azir. Van een Duitser aangekomen vanuit Afghanistan ontvang ik onder meer informatie over de wegconditie en het rijden in Turkije. Vooral dat laatste klinkt niet geruststellend voor mij als motorrijder. Dat noopt wellicht tot een tot een heroriëntatie over de te nemen route na Tehran. Bij mijn motor aangekomen zie ik dat iemand mijn rechterachteruitkijkspiegel meegenomen heeft. Na het gesprek breng ik een bezoek aan het Afghaanse consulaat voor een visum. Het is er onverwacht druk, met veel jongelui die net als ik een visum nodig hebben om verder te kunnen reizen. Daar ontmoet ik ook Gellius Cremer, een student weg- en waterbouw uit Delft, die net als ik op de terugreis is naar Nederland. Mijn verbazing uitend over de drukte zegt hij: “Gisteren (7 mei 1972) is de grens tussen India en Pakistan uiteindelijk opengegaan. Als gevolg van de vijandelijkheden tussen beide landen in verband met de afscheiding van Oost-Pakistan als een nieuwe onafhankelijke staat Bangla Desh is de grens lange tijd gesloten geweest. Sporadisch en soms volkomen onverwacht ging die de afgelopen maanden voor slechts een half uur tot een uur open. Uiteindelijk hadden intussen zo’n 260 reizigers zich aan de Indiase zijde bij de Wagah grensovergang verzameld. Sommige hadden daar wel vijf weken gebivakkeerd. Ik heb geluk gehad, want Ik heb maar twee dagen hoeven te wachten.” Nu is het mij ook meteen duidelijk waarom ik gisteren zoveel Land Rovers (LWB en SWB), Renaults R4 en R4 bestel (Fourgonnette), Citroëns CV2 en Type H, de populaire VW-busjes en enkele Volvo Amazone stationcars zag. Sommige voertuigen zijn kleurrijk beschilderd en menig eigenaar heeft de af te leggen of reeds afgelegde route erop vermeld. Tevens hoor ik van hem dat er een Amerikaan op een Honda CB500 op de Hippie Trail rijdt. Eindelijk ben ik aan de beurt en nadat ik mijn wens aan de ambtenaar heb medegedeeld, ingegeven door die waarschuwende tip van die Nederlandse in Bombay om voor een 30 dagen-visum te gaan, wordt mijn paspoort tegen betaling van twee roepies aan legesgelden weer ‘versierd’ ten teken dat ik maximaal 30 dagen in Afghanistan mag verblijven vanaf datum binnenkomst. ’s Middags breng ik een bezoek aan de lokale Honda dealer voor de nodige smering en olieverversing. Ik toon de manager de introductiebrief die ik van Atlas Motors in Karachi heb gekregen.
Terwijl de monteurs zich met mijn moTerwijl de monteurs zich met mijn motor bezig houden, krijg ik van hem thee aangeboden onderwijl een praatje houdend. Als de motor wordt voorgereden en ik wil betalen voor de verrichtte diensten weigert hij de betaling. “Service”, zegt hij en wenst mij veel succes voor het vervolg van mijn reis. Terug in de jeugdherberg ontmoet ik de twee studenten van vanochtend Raoof en Azir. Omdat ik onderweg veel ommuurde landbouwgronden heb gezien, vraag ik hen naar het doel ervan. Als antwoord krijg ik van Raoof te horen dat deze muurtjes bescherming voor tuin- en landbouwgronden bieden tegen indringend zand en om regenwater zoveel mogelijk vast te houden. Het gesprek gaat door over spreekwoordelijke ‘van alles’. Zij tonen zich bijzonder gastvrij en samen
brengen we een bezoek aan de nabijgelegen Peshawar club. Na af oop neemt Raoof afscheid en ga ik met Azir naar het huis van zijn ouders voor de avondmaaltijd. Het is gezellig kouten en ik vraag hoe het komt dat de grensstreek zo gevaarlijk is. Het resultaat is dat Aziz, de vader van Azir, meteen van wal steekt en mij een lesje lokale geschiedenis geeft net als Khawer vorige week; slechts onderbroken door zijn echtgenote Zain om te vragen of wij iets willen drinken of eten als hij even stil valt. De drie Afghaans-Britse oorlogen uit de 19e eeuw passeren de revu, met als belangrijk onderdeel de creatie in 1893 van de Durandlijn als grens tussen het Emiraat van Afghanistan en Brits-Indië met alle gevolgen van dien. Over Afghanistan als bufferstaat tussen het opdringend Tsaristisch Rusland en het Britse Imperium als gevolg waarvan de Wakhan Corridor is ontstaan. Over de Khyberpas vertelt hij dat in Landi Kotal, het laatste dorpje voor de grens bij Torkham berucht is om de smokkel in opium en andere contrabande alsmede wapens: de bekende ‘Khyber Pass copy’. Dit zijn exacte kopieën van vuurwapens zoals het klassieke Britse Lee-Enf eld geweer tot de moderne Russische AK-47 en handvuurwapens zoals Webley en Colt gemaakt door lokale (wapen)smeden. Ik bedank Aziz voor die informatie, Zain voor het avondmaal, de famile voor de genoten gastvrijheid met de mededeling dat ik morgenochtend niet al te laat wil vertrekken en neem afscheid van hen. Laat in de avond ben ik weer terug in de jeugdherberg. Gelukkig is men is erg soepel met de regels. In mijn reisjournaal lees ik nog de gemaakte aantekeningen die ik van de lange gesprekken met Pasquale in Lahore heb gemaakt: ‘Khyber Pass not before 9 a.m. and after 3 p.m.; tribal authority; from Peshawar till Khyber f at; after Khyber till Jalalabad f at; Kabul Gorge before dark.’ Snel slapen, want morgen wil ik vroeg de weg om op tijd in Kabul aan te komen. Na eerst bij het ontbijt enkele Engelsen de weg te hebben gewezen waar het Afghaanse consulaat is, ben ik tegen acht uur op pad naar mijn einddoel voor vandaag: Kabul, een van de onbetwiste hoofdsteden – samen met Istanbul, Goa, Kathmandu, Bangkok en Singapore – van het grenzeloze en immens uitgestrekte Hippierijk en Ik rij op de enige hoofdweg van dit rijk: de Hippie Trail. Die loopt via de veel besproken, met mystiek omgeven illustere Khyberpas: de historische toegangspoort tot Zuid-Azië respectievelijk Centraal Azië. Een belangrijk onderdeel in de evenzo befaamde Zijderoute. Ik ben benieuwd hoe ik dit zal ervaren. Er is nog weinig verkeer op de weg, dus dat schiet lekker op en de laatste kilometers van de N-5 rollen onder mijn banden door. Vrij snel nadat ik Peshawar heb verlaten, verandert de omgeving. Voor mij zie ik In de verte bergen aan de horizon: het zijn de lage uitlopers van het Spin Ghar gebergte. Heel geleidelijk, haast onmerkbaar, wint de N-5 hoogte. In Jamrud, na het passeren van de Babe-Khyber, een poort die in 1963 is opgericht en die het begin aangeeft van de ongeveer 30 kilometer lange Khyber Pass, verlaat ik de North-West Frontier Province (NWFP) en rij de Federally Administered Tribal Areas (FATA) binnen. Het thuisland van de van de Afridi en Shiwari stam. Het is het gebied waarvoor Aziz mij, net als Khawer in Jalalpur Jattan, voor heeft gewaarschuwd: blijf op de weg; ga er niet vanaf en stop niet. Tenzij… Niet veel later zie ik na een bocht in de weg dat de bergwand – eigenlijk meer een f ink uit de kluiten gewassen rotsige heuvel – wijkt. Een wijde opening verleent de N-5 doorgang aan het achterliggende berglandschap voor de laatste spannende kilometers. De Vlakte van Peshawar ligt nu geheel De Vlakte van Peshawar ligt nu geheel achter mij. De weg kronkelt zich om de uitlopers van de wat hogere bergruggen langzaam omhoog. Dorpjes, eigenlijk niet meer dan een verzameling van enkele tientallen, eenvoudige stenen huisjes met platte daken liggen verspreid langs de weg en tegen de hellingen. Beneden zie ik een smalle waterstroom kabbelen over kleine en grote rotsblokken die her en der de bedding bekleden. In de verte zie ik besneeuwde bergtoppen. De weg stijgt nog steeds. Een enkele keer vernauwt de vallei zich, zodat de weg langs steile wanden gaat. Maar er zijn een hele stukken waarbij de vallei zo breed is dat langs de rivier landbouw wordt bedreven.
Bij Landi Kotal nader ik het hoogste Bij Landi Kotal nader ik het hoogste punt (1080 m) van de Khyberpas. Plotseling wordt de weg smaller en bevind ik mij tussen bebouwing met stalletjes aan weerszijden en bekruipt mij een onprettig gevoel dat dit niet de goede weg is en ik kennelijk een afslag heb gemist. Dan herinner ik mij de woorden van zowel Aziz als Khawer over wat zij zeiden over de bevolking in deze streek.
Ik stop en verbouwereerde blikken vol ongeloof wat die motorrijder hier moet doen staren mij aan. Ik hef mijn handen omhoog en maak een gebaar dat ik ga keren. Een bocht maken kan niet, maar via een soort van ‘overhands draaien’ lukt het mij te keren en rij ik zonder problemen langzaam terug op zoek naar de gemiste afslag. Daar aangekomen sla ik linksaf en dan ben ik gelukkig weer op de goede weg die zich over en langs de laatste bergruggen uitstrekt en langzaam afdaalt naar de grens met Afghanistan (730 m). Bij de grensplaats Torkham, eigenlijk niet meer dan een gehucht, aangekomen waar ook de douane is gevestigd, ontmoet ik zowaar Clive, de Welshman, uit Singapore. Het is een hartelijk weerzien.
Terwijl de ambtenaar bezig is met mijn Terwijl de ambtenaar bezig is met mijn Carnet du Passage en andere administratieve beslommeringen, wisselen wij onze ervaringen uit in telegramstijl sinds Singapore. De grensformaliteiten blijken, vergeleken met die bij de aankomst in Karachi, eenvoudig van aard. De controle van de Carnet du Passage verloopt soepel. Maar voor het over de grens brengen van mijn motor plus bagage moet ik wel 5 roepies neertellen. Bovendien wordt mijn paspoort verrijkt met een stempel dat ik Pakistan heb verlaten.
Ik neem afscheid van de N-5 – met 1819 Ik neem afscheid van de N-5 – met 1819 km de langste wegroute van Pakistan, die ik vrijwel in zijn geheel heb afgelegd, alleen die fantastische KarachiHyderabad Highway behoort er niet toe – en van de Paistaanse wegnummering. Ik stap weer over op de Asian Highway nummering in dit geval AH 1 die ik vanaf Lahore ben opgegaan. Na het oversteken van de Pakistaanse grens wissel ik bij een kilometerstand van 11235 van rijbaan. Vanaf nu tot aan Nederland is rechts rijden het devies. Sinds de aanschaf van mijn motor op 3 juli 1971 heb ik 11.235 + 4.720 = 15.955 km links gereden. Het is even wennen en ik prijs mij gelukkig dat alleen de rechterachteruitkijkspiegel is ontvreemd. Tevens ben ik ook in een andere tijdzone aanbeland; mijn horloge zet ik 30 minuten vooruit, zodat het verschil met Nederland is teruggelopen tot drieënhalf uur. En zo rij ik dus het koninkrijk Afghanistan binnen en doorkruis het kleine stukje ‘niemandsland’ naar de Afghaanse paspoortcontrole in Dakka waar grenscontrole een futiliteit blijkt te zijn. De AH 1 vervolgt zijn weg over een vlak landbouwgebied richting Jalalabad. Na het passeren van deze stad komt de Kabul rivier wel heel dichtbij. Na ongeveer 50 km krijg ik een voorproefje van wat mij later te wachten staat. De weg wringt zich door een smalle kloof die de Kabul rivier in het gebergte heeft uitgesleten en begint weer gelijdelijk te klimmen. Na het dorpje Sarobi verder sterk stijgend over een golvend plateau. Dan ineens verlaat de weg het plateau en loopt langs de bergwand omhoog op zoek naar een doorgang. Dan is er een doorbraak en de AH 1 vindt zijn kronkelige weg via de kloven van het Tange-Gharu gebergte. Dan schiet de toepasselijke titel van een van de laatste liedjes van The Beatles mij te binnen: The long and winding road en ik neurie de melodie. In de nauwe valleien uitgesleten door de Kabul rivier die diep beneden stroomt, is de weg al maar stijgende weg smal en door de vele onoverzichtelijke bochten gevaarlijk. Mijn snelheid is daardoor verminderd tot z’n 40 à 50 km/u. Tegenliggers met name de vrachtwagens nopen mij menig keer tot stoppen, waarbij een laag muurtje de enige barrière is tussen mij en de rivier. Nadat de AH 1 de rivier heeft gekruist inmiddels weer langzaam daalt van bijna 1900 m, is het in voorkomende gevallen de ruwe kalksteenwand waartegen ik mij aandruk.
Dan na een bocht zie ik ineens de Dan na een bocht zie ik ineens de Hoogvlakte van Kabul voor mij. Terwijl ik de laatste kilometers naar de hoofdstad af eg, laat ik beide doorgangen de revue passeren. Landschappelijk gezien is de Kabul Gorge fenomenaal, zeer indrukwekkend. De Khyberpas draagt het historie en de mystiek met zich maar landschappelijk gezapig uit de kluiten gewassen heuvellandschap. Om drie uur arriveer ik in KABUL (1800 m) en via hulp van een Duitser bezoek ik het kantoor van de Afghaanse Toerist Organisatie. Bij het nabijgelegen Nederlandse consulaat haal ik brieven op van vrienden en familie. In het op steenworpafstand gelegen Khyber restaurant laat ik mij de thee met cake goed smaken. Daar tref ik ook Erhard uit Bombay: de wereld is klein. Ik zoek mijn hotel op; Abaseen heet het nu, voorheen Gulshan, met zeer redelijke prijzen, redelijke kamer, schone lakens met deken. Niet veel later ontmoet ik daar ik daar Gellius die er ook overGellius die er ook overnacht. Wordt vervolgd.