Van Japan naar Nederland op de Honda CB350E Reisverhaal. In KJMV-KONTAKT nummer 2-2021 ben ik geëindigd met mijn verhaal over mijn terugreis vanuit Japan met mijn Honda CB350. door Hans Wijmer Deel 12 - Peshawar met zo’n 270.000 inwoners ligt op uitgestrekte vlakte op een hoogte van ongeveer 330 meter boven de zeespiegel. Gisteren 7 mei 1972, op weg naar deze stad, zag ik in het begin alleen aan mijn rechterzijde in de verte bergen, het meest westelijke deel van de Sivalikbergketen, behorende tot de Subhimalaya en aan mijn linkerzijde het uitgestrekte landbouwgebied van de Punjab. Maar kort na het passeren van Rawalpindi doemden gaandeweg links voor mij bergen in de verte op: de westelijke uitlopers van de Spin Ghar bergketen. Na het voor de tweede keer oversteken van de Indus liep de weg als het ware door een wijde breuk in de bergketens weerszijden van mij en even later reed ik een immense vlakte op die geheel omringd is door bergen. Het lijkt wel een reusachtige caldera. De bergen voor mij zijn de zuidflank van de Hindu Kush die zich uitstrekt van centraal Afganistan over Noord-Pakistan tot in Tadjikistan, een autonome republiek in de U.S.S.R. Het verblijf in de jeugdherberg op de campus van de Universiteit van Peshawar is eenvoudig maar doeltreffend voor mij. Bij het vroege ontbijt tonen een aantal studenten hun nieuwsgierigheid naar mijn motor en vragen honderduit. Zo maak ik kort kennis met de studenten Raoof en Azir. Van een Duitser aangekomen vanuit Afghanistan ontvang ik onder meer informatie over de wegconditie en het rijden in Turkije. Vooral dat laatste klinkt niet geruststellend voor mij als motorrijder. Dat noopt wellicht tot een tot een heroriëntatie over
de te nemen route na Tehran. Bij mijn motor aangekomen zie ik dat iemand mijn rechterachteruitkijkspiegel meegenomen heeft. Na het gesprek breng ik een bezoek aan het Afghaanse consulaat voor een visum. Het is er onverwacht druk, met veel jongelui die net als ik een visum nodig hebben om verder te kunnen reizen. Daar ontmoet ik ook Gellius Cremer, een student weg- en waterbouw uit Delft, die net als ik op de terugreis is naar Nederland. Mijn verbazing uitend over de drukte zegt hij: “Gisteren (7 mei 1972) is de grens tussen India en Pakistan uiteindelijk opengegaan. Als gevolg van de vijandelijkheden tussen beide landen in verband met de afscheiding van Oost-Pakistan als een nieuwe onafhankelijke staat Bangla Desh is de grens lange tijd gesloten geweest. Sporadisch en soms volkomen onverwacht ging die de afgelopen maanden voor slechts een half uur tot een uur open. Uiteindelijk hadden intussen zo’n 260 reizigers zich aan de Indiase zijde bij de Wagah grensovergang verzameld. Sommige hadden daar wel vijf weken gebivakkeerd. Ik heb geluk gehad, want Ik heb maar twee dagen hoeven te wachten.” Nu is het mij ook meteen duidelijk waarom ik gisteren zoveel Land Rovers (LWB en SWB), Renaults R4 en R4 bestel (Fourgonnette), Citroëns CV2 en Type H, de populaire VW-busjes en enkele Volvo Amazone stationcars zag. Sommige voertuigen zijn kleurrijk beschilderd en menig eigenaar heeft de af te leggen of reeds afgelegde route erop vermeld. Tevens hoor ik van hem dat er een Amerikaan op een Honda CB500 op de Hippie Trail rijdt. Eindelijk ben ik aan de beurt en nadat ik mijn wens aan de ambtenaar heb medegedeeld, ingegeven door die waarschuwende tip van die Nederlandse in Bombay om voor een 30 dagen-visum te gaan, wordt
mijn paspoort tegen betaling van twee roepies aan legesgelden weer ‘versierd’ ten teken dat ik maximaal 30 dagen in Afghanistan mag verblijven vanaf datum binnenkomst. ’s Middags breng ik een bezoek aan de lokale Honda dealer voor de nodige smering en olieverversing. Ik toon de manager de introductiebrief die ik van Atlas Motors in Karachi heb gekregen.
Terwijl de monteurs zich met mijn motor bezig houden, krijg ik van hem thee aangeboden onderwijl een praatje houdend. Als de motor wordt voorgereden en ik wil betalen voor de verrichtte diensten weigert hij de betaling. “Service”, zegt hij en wenst mij veel succes voor het vervolg van mijn reis. Terug in de jeugdherberg ontmoet ik de twee studenten van vanochtend Raoof en Azir. Omdat ik onderweg veel ommuurde landbouwgronden heb gezien, vraag ik hen naar het doel ervan. Als antwoord krijg ik van Raoof te horen dat deze muurtjes bescherming voor tuin- en landbouwgronden bieden tegen indringend zand en om regenwater zoveel mogelijk vast te houden. Het gesprek gaat door over spreekwoordelijke ‘van alles’. Zij tonen zich bijzonder gastvrij en samen