Interview Gerrit Wolsink in Classic&Retro 9-2017

Page 1

Gerrit Wolsink Tekst AD VAN DE WIEL

Uitgesproken

INTERVIEW

Fotografie JESSE KRAAL

GERRIT WOLSINK WAS WERELDCROSSER EN IEMAND DIE ZICH NIET LIET MUILKORVEN. WIE AAN ZIJN GELIEFDE SPORT KWAM, KREEG DE WIND VAN VOREN. HET LEVERDE VRIENDEN, VIJANDEN EN PRACHTIGE ONELINERS OP.

Gerrit

42

9 | 2017

G

errit Wolsink staat na bijna veertig jaar op het punt om te worden afgelost als onze beste motorcrosser in de 500cc-klasse. Als Jeffrey Herlings een seizoen blessurevrij blijft, moet hij volgend jaar voor goud kunnen gaan. Het is de enige kleur die ontbreekt in Wolsinks prijzenkast. Zilver behaalde hij in 1976 en 1979, brons in 1975 en 1977. Alleen kroonde hij zich nooit tot de nummer één van de wereld. Geen schande in een tijd waarin de Belg Roger De Coster op het toppunt van zijn kunnen reed en Yamaha betere motoren bouwde, maar toch een smetje op een prachtige carrière. KUNSTKNIEËN De jaren zijn ook niet aan dit voormalige conditiebeest en deze krachtpatser voorbijgegaan. De karakteristieke lange blonde haren van weleer hebben een grijze gloed. De lijnen in zijn gezicht lijken op de diepe sporen die hij vroeger zo moeiteloos ontweek. Als geen ander wist Wolsink als stuurman pur sang langs alle obstakels te komen. Hij was zuinig voor zichzelf, maar een motorcrosscarrière van twintig jaar laat hoe dan ook gebruikssporen na. Wolsink is in afwachting van een tweede kunstknie. Motorcrossers kunnen in het beste geval slechts pogen zo zuinig mogelijk op hun lichaam te zijn, al hebben ze sowieso een vreemde definitie van zuinig. Wolsink verklaart stellig nooit iets gebroken te hebben, tot hij het rijtje opsomt:

9 | 2017

43


INTERVIEW

Gerrit Wolsink

ribben, sleutelbenen en vingers. Op zijn hoofd viel Wolsink nooit, want feilloos herinnert hij zich banen, duels en voor­ vallen. ‘Het is achteraf het mooist dat ik de ontwikkeling van de motorcross tussen 1964 en 1984 van dichtbij heb meegemaakt. Ik kwam uit een tijd van tweetakten en veerwegen achter van acht centimeter en twaalf voor. Ik eindigde op een viertakt met een veelvoud aan veerweg. Husqvarna (Wolsink reed voor zijn Maico-periode voor het Zweedse merk; red.) had in de jaren zestig al trainingsschema’s en we trainden met hartslagmeters. Aan het begin van het seizoen hadden we een drie weken durend trainingskamp in Lapland. Daar heb ik echt winst geboekt. Talent had ik wel, maar door zo’n vooruitstrevend trainingsprogramma maakte ik nationaal en internationaal grote stappen. Jammer dat Husqvarna daar nooit erkenning voor kreeg. De man die het merk publicitair op de kaart zette, had de ballen verstand van crossen.’ IN DE TIMMERFASE Een leek kent Gerrit Wolsink misschien niet, maar iedereen van vijftig of ouder kent de Vliegende Tandarts. Het is een oer-Hollandse bijnaam die beklijft. Wolsink kroonde zich in 1968 voor het eerst tot Nederlands 500cc-kampioen. Tot 1972 combineerde hij het crossen met zijn studie tandheelkunde. Het was alleen mogelijk met extreme discipline, vertelt hij: ‘In het begin vond ik dat best lastig. Tot Peter Knegjens me het licht liet zien. “Hoeveel uur heeft een dag? Hoeveel verslaap je daarvan? Dan heb je veertien uur over om te doen wat je moet doen.” Daarop besloot ik mijn tijd efficiënt in te delen. Ik reed bijna dagelijks van Amsterdam, waar ik studeerde, naar de Achterhoek om te trainen. Tussendoor zat ik in de lesbanken.’ Het was voor Wolsink geen optie om te trainen in Mokum. ‘Motoren heb ik nooit in Amsterdam gehad, die stonden altijd in de Achterhoek. Amsterdam was voor de studie en het sociale leven. Na het afronden van mijn studie ben ik er weggegaan. Na een paar nachtelijke escapades met Henk Vink wist ik dat de verleidingen te groot waren. Een topsporter kan beter in de Achterhoek wonen.’ Als gepensioneerd parodontoloog/implantoloog bewandelde hij dit jaar de omgekeerde weg door zijn boerderij in het oosten te verruilen voor een appartement in Amsterdam. Zijn verzameling motoren, trofeeën en archief staan echter in een pas betrokken mancave in IJmuiden. Sleutelen aan motoren zit er pas in als de inrichting volledig is afgerond. ‘Momenteel zit ik in mijn timmerfase.’

In crosses in Nederland maakte de fabriekskleding plaats voor deze wollen koerstrui.

‘JE BENT DE HELD’ Wereldburger Wolsink beweegt zich net zo gemakkelijk in een metropool als op het platteland, maar als je oude motorbladen terugleest, lijkt hij het gelukkigst te zijn geweest in de Verenigde Staten. Vijf keer won hij er de GP en het leverde hem de titel ‘King of Carlsbad’ op. Heeft hij overwogen zich er te vestigen? ‘Ik heb nagedacht over emigratie, maar ik ben toch te veel Nederlander. Hier voel ik me senang, maar in Amerika krijg ik meer respect. Je bent een held daar. Bij de Supercross in San Diego in 2016 was ik Guest of Honour. Wilde Ricky Johnson weten hoe ik in hemelsnaam Carlsbad vijf keer heb kunnen winnen. Het was hem één keer gelukt. Carlsbad bestaat sinds

44

Knokkend tegen mannen als De Coster en Mikkola ging Wolsink tot aan het gaatje.

9 | 2017

‘ Ach, mijn diplomatieke kwaliteiten waren niet altijd even geweldig.’

1985 niet meer, maar in mijn tijd genereerden we daar enorm veel publiciteit. Voor je het weet, zit je in een televisiestudio naast O.J. Simpson. Tegenwoordig hoef ik niet meer zo in de publiciteit. Ik koester mijn verleden, maar ik ben mijn archief bijvoorbeeld aan het opruimen en indikken. Al blijft het leuk om herkend te worden. Als crosser ben je toch de held van de gewone man. Door hen word je geaccepteerd en gerespecteerd.’ In Amerika haalde de cross de landelijke tv, maar in zijn toptijd miste Wolsink de sport op deNederlandse televisie, radio en in de kranten. Hij legde de schuld destijds bij de bond: ‘Media willen informatie, maar die krijgen ze niet. Het is de schuld van de KNMV, die blijft in gebreke.’ Staat hij nog altijd achter die uitspraak? ‘Ach, je zegt wel eens dingen. Achteraf pakte ik toch wel mijn publiciteit bij de Avro en Studio Sport. In 1973 reed ik mijn eerste GP en in 1982 mijn laatste. Zes jaar lang reed ik bij de eerste drie en dan wordt je naam toch wel genoemd.’ BEOORDEELD OP BLAREN Een zin als ‘Je zegt nog wel eens dingen’ is Wolsink ten voeten uit. Een blad voor de mond nam hij zelden. Officials en bonden nam hij het liefst op de korrel, maar ook werkgevers moesten eraan geloven. In 1978 zei hij doodleuk: ‘Suzuki heeft geen racemanager. Iemand die teamorders geeft en aandringt op betere onderdelen.’ Hoe werd dat ontvangen in Japan? ‘Ach, mijn diplomatieke kwaliteiten waren niet altijd even geweldig, maar

9 | 2017

45


INTERVIEW

Gerrit Wolsink

‘ Ik had toen een meerjarig contract, anders was ik al eerder weggeweest.’ dat jaar was het echt slecht gesteld met de leiding. Ik was in die tijd enorm uitgesproken, tegenwoordig word ik gecorrigeerd, toen niet. Mijn kritiek was wel terecht, vier wedstrijden achter elkaar liep mijn ketting eraf. Op het laatst was de motor één grote kettinggeleider, maar nog ging het mis doordat niemand het durfde op te lossen. Iedereen was meer bezig met het redden van zijn eigen hachje.’ In 1978 was het geen feest op de gele fabriekscrossers. De oorspronkelijke harmonie binnen het Suzuki-team maakte plaats voor egoïsme en achterdocht na de aanstelling van een nieuwe manager. Bovendien leverde de fabriek de slechtste motor in jaren af. ‘De Horse... Wat een onvoorstelbaar kutding was dat’, bromt Wolsink nog altijd vol ongeloof.’ De teammanager kan op eenzelfde ‘enthousiasme’ rekenen. ‘Hij vond Roger De Coster en mij in 1978 al te oud en wilde ons lozen. Het is dat ik een meerjarig contract had, anders was ik al eerder weggeweest.’ Vervolgens triomfantelijk: ‘Onze opvolgers deden het een stuk slechter. Zeker omdat 1979 zo’n goed jaar was, ik eindigde als tweede, maar er was al besloten dat we weg moesten.’

Vroeger gaf Wolsink de H7 Husqvarna stevig op zijn falie (foto links), nu is hij er poeslief voor.

OPPORTUNISTEN Het afscheid bij Suzuki was bitter. In 1979 lezen we in Weekblad MOTOR: ‘De Coster ook weg bij Suzuki, daar moet wat aan de hand zijn’. Dat blijkt wel, want Wolsink trekt de beerput in het artikel flink open: ‘Suzuki-mensen zijn je reinste opportunisten. Ze begrijpen niet waarom je niet wint als je de vorige GP wel won. We werden tegen elkaar uitgespeeld en de teamgeest was ver te zoeken. Ik voel me gepasseerd en slecht behandeld’. De wens naar respect en erkenning loopt als een rode draad door Wolsinks loopbaan. Niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de motorcross. Wil Hartog prijkte als wegracer na zijn eerste GP-winst direct op de omslag van de motorbladen, terwijl Wolsink niet op die behandeling hoefde te rekenen. Hoe kwam dat? ‘Er werd verwacht dat ik wel even wereldkampioen zou worden en misschien dat ik daarom minder interessant was. Hartog heeft twee jaar goed gereden en won Assen. Maar hij heeft wel de status van beste coureur die we ooit hebben gehad. Het speelt mee dat het Circuit van Assen hem jaarlijks uitnodigt voor een paar rondjes tijdens de TT. Voor de cross moet ik een kaartje kopen, terwijl ik jarenlang de laatste Nederlandse GP-winnaar in de 500cc-klasse was. Het doet me weinig, maar of dit respect is?’ Ondanks zijn wereldprestaties kroonde Wolsink zich nooit tot Motorsportman van het Jaar. Ook een gebrek aan respect?

RUILHANDEL

De Muur stond nog fier overeind als onnatuurlijke barrière tussen het kapitalisme en het communisme toen Wolsink al in het Oostblok reed. Hij verbaast zich nog altijd over de toestanden in Oost-Duitsland. Een coureur uit die heilstaat was nooit alleen. Volgens Wolsink was er altijd wel een ‘staatsgluiperd’ in zijn buurt om hem te controleren. Toch weerhield het Wolsink er niet van om ruilhandel te plegen. ‘Ik ruilde crossbrillen en handschoenen voor de veren uit Paul Friedrichs CZ-voorvork. Die waren erg goed. Later werd het een achterlijk merk, maar de veren zijn altijd goed gebleven.’

46

Voor anderen is Wolsink vriendelijker, zelfs als ze hem op ‘getoonde mentaliteit’ beoordeelden. ‘We hadden een manager die na afloop altijd vroeg of hij je handen mocht zien. Als hij blaren zag, was het goed. Dan was je tot het gaatje gegaan. Een man als Willy Bauer had ze niet, die gaf volgens Suzuki onvoldoende gas.’

9 | 2017

9 | 2017

47


INTERVIEW

Gerrit Wolsink

GERRIT DE GENIETENDE VERZAMELAAR

‘MOTO73 is gewoon een wegraceblad en de lezers waren eerder wegrace- dan cross-georiënteerd. Ik won wel de Hans de Beaufort-beker.’

Wolsink heeft nog altijd een meer dan bijzondere interesse voor motoren. Op zijn Ducati Multistrada 1100 doorkruist hij heel Europa en zijn mancave herbergt een imposante verzameling motorfietsen. Vroeger verzamelde Wolsink dikke mono’s als Gold Stars, maar die kan hij tegenwoordig niet meer aantrappen. Zonder al te veel emoties en gedwongen door ruimtegebrek verkocht hij ze, want aan chronisch stilstaande motoren doet Wolsink niet. Het moet wel bereden kunnen worden. De Chesterfield tegenover het rijtje motoren is stiekem nog mooier dan de motorfietsen zelf. Hier neemt Wolsink soms met een e-sigaret plaats en geniet hij van het uitzicht.

WOLLEN KOERSTRUI Van de wegrace uit die tijd weten we alles. Het rondtrekkende Continental Circus sprak en spreekt nog altijd tot de verbeelding. De motorcross uit die periode kan niet aan die bekendheid tippen. Wat is de reden van de onbekendheid van het Continental Noppencircus? ‘Het was niet zozeer één rondvliegend circus, maar het waren er verschillende. Er was een duidelijke scheiding tussen GP-rijders en B-rijders die alle inter­na­tionale wedstrijden af gingen. In een land als Frankrijk waren er zo maar vijf grote wedstrijden per weekend. De wegrace verhuisde als geheel van circuit naar circuit, wij gingen allerlei kanten op.’ Alle GP-rijders trokken wel als één grote familie op. ‘We gingen graag naar Oost-Duitsland en Tsjechië, want daar was het altijd feest na afloop. We hadden geen grote campers, hoogstens een caravan, maar de meesten van ons sliepen in hotels. Daar werd dan ook flink gedronken. Ik dronk toen veel meer dan nu.’ Dat is niet gelogen, gezien een ontwapenend eerlijke quote in Weekblad MOTOR: ‘Excessen? Ja, natuurlijk. Na een race ben je net een spons en gooi je er een hoop bier en champagne in. Als een bal ben je daarna’. Wolsink vult zijn uitspraak van toen nu aan: ‘Maar maandag was het wel weer volop trainen.’ Soms kruisten de wegen van de wegrace en de cross elkaar. Het leerde Wolsink dat er een wereld van verschil tussen zat. ‘Met Barry Sheene was ik goede maatjes. Hij zat in de FIM-wegrace­

commissie, ik in de crosscommissie. Hij reed een Rolls-Royce, daar was ik veel te nuchter voor. Door zijn imago had hij volop sponsors, maar daar moest hij ook continu aan werken. Hij moest de kranten halen. Wij crossers kenden wat glamour, maar bij lange na niet zoveel. Tijdens nationale wedstrijden reed ik in een wollen koerstrui van Jan van Erp. Het was hetzelfde shirt als van de wielerploeg. Jemig, wat een warm ding was dat.’ ALTIJD KOPSTART Niets zo glamoureus als een wereldtitel, maar die zat er voor Wolsink net niet in. Jaak van Velthoven speelde in 1976 in de laatste GP in Luxemburg een smerig spelletje door Wolsink op te houden, zodat landgenoot Roger De Coster alsnog kampioen werd. Had Wolsink hem er niet finaal af willen rijden? ‘Natuurlijk, dan was ik van hem af geweest. Ik had hem met liefde voor een boom geparkeerd. Dat lukte helaas niet, omdat ik als brildrager door het vele stof niet bij Van Velthoven kwam. Op een breder circuit had ik Van Velthoven kunnen passeren, maar dit was te smal. Bovendien liep zijn 420-KTM als de brandweer. Elke keer als ik weer in zijn wiel zat, knijterde hij er weer vandoor op het gras. Bovendien kende hij de starter.’ Wat is het voordeel daarvan? ‘Een start moet je bestuderen. Valentino Rossi kijkt ook altijd naar de Moto3 om er iets van te leren. Waar is de bediening van het starthek? Wie geeft het sein aan de man die het hek bedient? In Oostenrijk viel het hek als de organisator die boven op een heuvel stond zijn hoed afnam. Na afloop van mijn carrière ben ik naar hem toegegaan. “Ich habe Sie immer gesehen, Sie haben jedes Jahr das Gleiche gemacht.” Vond hij wel mooi. De starter van de GP’s in Nederland kende ik persoonlijk en die vertelde me dat hij eerst knikte en dan het starthek liet vallen. Daar had ik vreemd genoeg altijd kopstart.’

‘ We gingen graag naar Oost-Duitsland en Tsjechië. Daar was het altijd feest.’

‘Al blijft het jammer dat ik nooit een wereldtitel haalde, terwijl ik er drie keer dichtbij ben geweest. Ik miste het blind ervoor gaan, het altijd tot het gaatje gaan. Roger De Coster nam meer risico. Hij reed veel meer plankgas, ik boetseerde mijn motor over de knippen heen.’ Als je een man als Stefan Everts tegen het lijf loopt, leer je vanzelf relativeren, lacht Wolsink. ‘Hij zei “Wat treur je, Gerrit? Eén wereldtitel telt helemaal niet.” Jezus, wat een arrogantie, dacht ik nog. Zo’n Everts denkt daar natuurlijk anders over met zijn tien titels.’ Na zijn Suzuki-periode keerde Wolsink in 1980 terug bij Maico. Het werd een masterclass relativeren. ‘Maico beloofde van alles voor aanvang van het seizoen, maar was de verkeerde weg ingeslagen. Wat een vre-se-lijke motorfiets. Pas aan het einde van het jaar liep hij goed.’ Het had er in eerste instantie hoopgevend uitgezien. ‘Maico had een monteur geregeld en we hadden een bestelbus vol onder­delen. Die monteur was een onwaarschijnlijke idioot. Hij verkocht onderhands de onderdelen, ter waarde van 80.000 mark. Sleutelen kon hij ook al niet. Ooit reviseerde hij mijn voorvork, waarna die al doodsloeg bij het aanremmen. Kon ik weer naar een Maico-dealer op de hoek om veren te kopen. Wat een jaar was dat. Ik kon er niet eens boos om worden, ik was alleen gedemotiveerd.’ THIS IS WHAT YOU WANT Wolsink begon zijn internationale crossloopbaan op Maico, maar we herinneren hem het best als fabrieksrijder van Suzuki. Waren de verschillen tussen de Europese en Japanse motoren groot? ‘Bij de eerste test van de Suzuki 360 merkte ik dat het een extreme aan-uitmachine was met een heel smalle powerband. In

ONWAARSCHIJNLIJKE IDIOOT Wolsink was en is een topsporter die kan relativeren. Hij weet dat er belangijker zaken in het leven zijn dan overwinningen.

48

9 | 2017

9 | 2017

49


INTERVIEW

Gerrit Wolsink

tijdschema’s, het sproeien van de baan, voldoende trainings­ mogelijkheden en de veiligheid van de banen.’ Toch luidden juist de gebrekkige veiligheid en een verzadigingsgevoel (‘In september zat ik al aan de 55 wedstrijden’) het einde in van Wolsinks crossloopbaan. Omdat de motoren steeds beter werden en de veerwegen bleven toenemen, werd de groep kanshebbers groter. ‘Vroeger moest je echt op je tellen passen. Natuurlijke circuits dwingen je om de goede lijn te kiezen. Tegenwoordig is het steeds meer vol gas blazen. Vroeger had je afhangende bochten die je op techniek moest nemen, maar dat zijn kombochten geworden.’

Wolsink in zijn nadagen betrapt bij een test op Honda.

DAT GEPRIEGEL! De grotere groep kanshebbers leidde volgens Wolsink tot verruwing. Is hij zelf altijd een gentleman gebleven? ‘Als crosser moet je wel een beetje een klootzak zijn. Je remt soms eerder dan verwacht of deelt eens een schouderduw uit. Ik heb wel eens een naaste concurrent laten vallen, al krijg je hem dan natuurlijk wel terug. Met Heikki Mikkola en De Coster was het altijd keihard, maar fair. We hebben elkaar nooit de bosjes in gereden.’ Techneut en stylist Wolsink zag zich geconfronteerd met steeds snellere wedstrijden. Het geliefde dansen op de voetsteunen maakte plaats voor harde banen afknallen. ‘Voor gevaar ben ik niet ongevoelig, ik wil niet naar het ziekenhuis. Als gemotiveerde sporter moet je angst hebben, je wilt niet dood. Daar moet je je niet voor schamen, je moet het omdraaien. Je moet angst omzetten in zelfvertrouwen. Als je alles goed voor elkaar hebt, fit bent en elke millimeter van het circuit kent, is angst over­ bodig. Als je geen angst hebt, zoals Jack Middelburg, overleef je het niet. Gerard Jimmink zei het ooit heel treffend. “Je kunt niet harder rijden dan je kunt kijken”.’ Allergisch voor snelheid is de Vliegende Tandarts overigens niet. ‘Trial is niets voor mij, dat gaat me allemaal veel te langzaam. Een half uurtje is leuk, maar dan moet het gas erop. Dat gepriegel! Dat heb ik ook op de weg. Kleine stuurweggetjes vind ik niets. Geef mij maar zo’n lekkere Route National in Frankrijk, waar je hem kunt laten lopen.’

1973 was de Maico de bovenliggende motorfiets qua vering en vermogens­ afgifte. De driveabilty was veel beter. Na afloop van het seizoen heb ik mijn Maico aan Suzuki verkocht. Ik mocht mijn motor verkopen als een extra stukje salaris, maar voor de zekerheid vertelde ik dat ik hem aan een Fin had verkocht. De motor ging ongezien een Dodge-busje in. Pas daarna vertelde ik Maico dat ik naar Suzuki ging. “Waarom ik het niet eerder verteld had”, werd me voor de voeten geworpen. Maar ik had mijn redenen: dat jaar was er wat sabotage gepleegd bij Maico. Dingen als een los stuur en een ontbrekende olieplug. Daarom hield mijn monteur de motor op zijn kamer.’ Toen Wolsink voor de eerste testen op Suzuki in Japan arriveerde, was de Maico al nauwgezet bekeken en op de testbank geweest. De Japanners kopieerden de vermogensafgifte van de Duitse machine. ‘Een ingenieur trok een vermogenscurve uit de la en zei alleen “This is what you want.” Dat klopte als een zwerende vinger. Ik ben altijd gevoelig geweest voor kwart en half gas en de Suzuki deed het daar plotseling prima.’

HET EINDE ALS BOBO

VERZADIGINGSGEVOEL Bij Suzuki kreeg Wolsink het respect dat hij zocht. ‘We werden nooit verplicht om rond te rijden met spullen die ons werden opgedrongen. Zelfs de topingenieurs bepaalden niet waarmee je reed, dat lieten ze aan de rijders over. Zo lang je won, was je de held en deden ze alles voor je. Je hoefde maar te vragen en het was gebeurd.’ Wolsink dwong niet alleen respect voor zichzelf af, maar vanaf 1974 voor alle rijders toen hij voorzitter werd van de Grand Prix Motocross Riders Association (GPMRA). De doelstellingen van de belangenvereniging waren veiligheid en beloning van de rijders omhoog, betere accommodaties en medische voorzieningen. ‘Toen we in 1974 in Namen staakten, was de FIM als de dood voor de macht van de GPMRA. Daardoor is echt wel iets veranderd. NMB-voorzitter René Bruneel heeft ons daar toezeggingen gedaan over veiligheid en beloning. Er zijn sindsdien grote stappen gemaakt met logische

50

9 | 2017

‘ Trial is niets voor mij, dat gaat me allemaal veel te langzaam.’

Toen Giuseppe Luongo in 1983 de televisierechten van de motorcross verwierf, was Wolsink daar een groot voorstander van. Later is hij erop teruggekomen, omdat Luongo tegenwoordig ook de kalender bepaalt. ‘Vroeger deed de FIM dat. Niet de organisator, maar de nationale bond bepaalde waar de wedstrijden plaatsvonden. In Nederland kregen alleen die banen een GP die het organisatorisch aankonden en die ook een paar nationale (jeugd)wedstrijden organiseerden. Door tussen de diverse banen te wisselen, krijg je verschillende toporganisaties. De sport profiteert vervolgens in de breedte. Toen Giuseppe Luongo – Youthstream – bepaalde waar werd gereden, had ik niets meer bij de bond te zoeken. De bond wilde en kon geen vuist maken tegen deze machtige organisatie. Luongo is wat dat betreft de Blatter van de motorcross. Er werden te veel cadeautjes uitgedeeld en het werd een te politiek spelletje, waaraan ik niet wilde deelnemen.’

9 | 2017

51


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.