EEN REIS DOOR DE TIJD IN VIJF ETAPPES
Het eerste reconstructiebeeld geeft het landschap weer in de beginfase van het laatglaciaal. Na een lange periode van extreme koude, vergelijkbaar met het huidige Noord-Siberische klimaat, stegen de gemiddelde zomertemperaturen naar 16°-17°C. Deze opwarming veroorzaakte een resem veranderingen in de vegetatie, de waterhuishouding en de fauna. Door de hogere temperaturen ontdooide geleidelijk de permafrost, de permanent bevroren ondergrond,
8 4.
4.1 BEGINFASE LAATGLACIAAL (CA. 14.700 –14.100 JAAR GELEDEN) II I A B 1 2 3
en kwam er veel smeltwater vrij. Dat verzamelde zich lokaal in laagtes of depressies, die hierdoor veranderden in zoetwatermeertjes van 2 tot 3 meter diep.
Zo’n meer bevond zich ook in het gebied van de Opstalvallei (I). De precieze omvang kennen we niet, maar waarschijnlijk strekte het zich uit over meerdere honderden meters ten noorden van de huidige Opstalbeek. Op de achtergrond zien we de Schelde (II), toen nog een zeer dynamische rivier met een veel hoger debiet dan nu. Het Kanaal en een groot deel van de Noordzee waren nog land. De kustlijn situeerde zich honderden kilometers verder dan nu.
Vegetatie op droge grond Ondanks de hogere temperaturen behield het landschap een overwegend open karakter, vergelijkbaar met een toendravlakte zoals we die nu kennen in het noorden van Scandinavië en langs de kusten van Groenland. Wellicht greep de temperatuurstijging dermate snel plaats dat de migratie van warmteminnende vegetatie uit zuidelijk Europa slechts met veel vertraging doorzette (het zogenaamde lag -effect).
De toendra was begroeid met grassen en een rijke variatie aan kruiden. Bij de kruiden vermelden we het gele zonneroosje (A) en bijvoet, bij de sporenplanten de IJslandse dennenwolfsklauw. Wilg, dwergberk,
FIGUUR 5
Landschapsreconstructie van de Opstalvallei tijdens het laatglaciaal, ca. 14.500 jaar geleden. (© Provincie Antwerpen - Provinciaal Archeo logisch Depot. Beeld Ulco Glimmerveen)
I. Zoetwatermeer
II. Schelde op de achtergrond
1. Paarden 2. Rendieren
3. Arenden 4. Grauwe ganzen
5. Wilde zwanen
A. Geel zonneroosje B. Lage struiken C. Waterdrieblad
jeneverbes en duindoorn kwamen voor als struiken (B). Bij de wilgen zou het om dwergstruiken gaan zoals kruipwilg en om polaire/alpiene soorten zoals kruidwilg. Jeneverbes was prominenter aanwezig dan duindoorn en kwam mogelijk dicht bij de plas voor.
Vegetatie aan de waterkant De randen van de plas waren dichtbegroeid met allerlei waterplanten. Soorten als (snavel)zegge, wateraardbei en waterdrieblad waren dominant (C).
Dieren
Ook van dieren weten we dat ze tijdens deze eerste opwarmingsfase met enige vertraging opdoken. Hoewel er in het Opstalgebied nog geen dierlijke resten gevonden zijn, moeten ze er zeker geweest zijn. Paarden (1) en rendieren (2) waren toen massaal voorkomende soorten. Zij trokken wellicht vooral tijdens het voorjaar en de zomer naar het gebied, aangetrokken door het vele verse gras en de zoetwaterplas. In de lucht cirkelen twee arenden (3) en een zwerm grauwe ganzen (4). Op het water dobberen wilde zwanen (5).
Mens
In het onderzoeksgebied kennen we, zoals in de aangrenzende Scheldevallei, uit deze periode nog geen duidelijke bewijzen van menselijke aanwezigheid. In feite zijn er nauwelijks aanwijzingen van menselijke activiteit in heel Noord-België. De meest nabijgelegen vindplaatsen van jagers-verzamelaars vinden we in de richting van de Maasen de Seinevallei. Een exacte uitleg voor deze situatie is er nog niet. Mogelijk speelde het ontbreken van goede vuursteen, de basisgrondstof voor het vervaardigen van werktuigen, een rol.
9
C 4 5
Na een ‘korte’ koudere periode van één tot anderhalve eeuw deed zich ca. 14.000 geleden een tweede gevoelige temperatuurstijging voor. Deze keer kregen bomen wel de kans om door te stoten naar het noorden, waardoor het gebied van de Opstalvallei bebost raakte. Het reconstructiebeeld geeft het beeld van het landschap tegen het einde van deze tweede mildere periode, ca. 13.000 jaar geleden. Door de toenemende bebossing was het waterpeil in de plas al behoorlijk
gedaald, waardoor het meer veel kleiner was geworden (I).
Vegetatie op droge grond
Het landschap was grotendeels bebost met voornamelijk berken en dennen (A). De dennen hadden een andere vorm dan de dicht op elkaar staande exemplaren die we kennen van de actuele, aangeplante dennenbossen. Tijdens het laatglaciaal was er meer ruimte om te groeien en kregen dennen bijgevolg een onregelmatiger vorm. Ze
zagen eruit als vliegdennen.
Wilgen waren sporadisch aanwezig in de nattere zone. Op hogere grond zien we enkele kleine, meer open plekken met gras, struikheide en bosbes. Of ze zijn zelfs volledig kaal met zand aan het oppervlak (B). De dennenbossen uit deze periode waren erg vatbaar voor natuurlijke bosbranden. De open plek op de voorgrond in het reconstructiebeeld is het resultaat van een bosbrand die daar één tot twee jaar
Landschapsreconstructie van de Opstalvallei in de eindfase van het midden-laatglaciaal, ca. 13.000 jaar geleden. (© Provincie Antwerpen - Provinciaal Archeologisch Depot. Beeld Ulco Glimmerveen)
Jagers met pijl en boog
10
FIGUUR 6
1 2
A
2.
3.
4.
5.
I. Zoetwaterplas A. Dennenbos B. Open plekken
bos C. Veenmos
1. Edelherten
Oerrunderen
Zwarte ooievaar
Sluipende jagers
in het
op de oever
4.2
MIDDEN-LAATGLACIAAL (CA. 14.000 – 12.900 JAAR GELEDEN)
eerder woedde. Sindsdien is de eerste jonge begroeiing alweer verschenen.
Vegetatie aan de waterkant
De sterke aanwezigheid van veenmos (C) aan de randen van de plas wijst op een evolutie naar een eerder voedselarm en zuur veen. Dit veen droogde regelmatig uit. Moerasspirea groeide aan de randen, op de overgang naar het bos. Het dennenbos kwam tot vrij dicht tegen de plas.
Dieren
Door de sterke bebossing en het warmere klimaat verschenen vanaf ca. 14.000 jaar geleden nieuwe diersoorten op het toneel. Bos- of standwild, aangepast aan dit nieuwe biotoop, dook op. Op de voorgrond in de open ruimte (1) bevindt zich een roedel edelherten; iets verderop graast een kudde oerrunderen (2). Boven het bos vliegt een zwarte ooievaar (3).
Mens
In deze periode komt in het gebied ook de mens in beeld. Jagers-verzamelaars vinden hier ideale leefomstandigheden. Op het reconstructiebeeld benaderen vier jagers voorzichtig de kudde edelherten. De twee voorsten (4) houden pijl en boog in de aanslag en zijn klaar om te schieten. Twee andere jagers volgen in hun zog (5).
I
C 4 3
B
A 5 B
LAATGLACIAAL (CA. 12.900 – 11.700 JAAR GELEDEN)
Tussen ca. 12.900 en 11.700 jaar geleden beleefde het noordelijk halfrond een laatste extreme koudeperiode. De toendra maakte opnieuw zijn opwachting. Terwijl de zomertemperaturen nog konden oplopen tot 11 à 13°C, werd het in de winter bijzonder koud, met temperaturen tot -15° à -20°C. De bodems bevroren en het grondwaterpeil zakte zozeer dat het meertje volledig en definitief droogviel. De beperkte, op vele
plekken zelfs onbestaande vegetatie zorgde er ook voor dat de wind steeds meer impact op de bodem had, wat leidde tot grote zandverstuivingen. Een deel van die stuifzanden vulde niet alleen het voormalige meer op, maar vormde op die plaats een langgerekte zandrug (I). Die was maximaal 2 m hoger dan de directe omgeving.
Vegetatie op droge grond
Het landschap bestond opnieuw uit
een redelijk open grasland met kruiden (A) en hier en daar een geïsoleerde berkenboom (B) en enkele struiken (dwergberk en wilg). Op de zandige plekken (C) groeiden struiken zoals jeneverbes en heide.
Vegetatie in stuifzandgebied
Waar zich voordien een meer bevond, ligt nu een grotendeels onbegroeide duin (I). De vegetatie die zich wel weet te vestigen (struiken, jonge dennen, D)
4.3
I 1 C
EINDFASE
vormt een barrière voor het stuifzand, waardoor het zich in deze zones ophoopt, tot de vegetatie uiteindelijk ondergestoven wordt.
Dieren
De koude deed ook de rendieren terugkeren naar het gebied. Op het reconstructiebeeld staat een zeer grote kudde die bestaat uit meerdere honderden individuen (1). Dit stelt de jaarlijkse grote voorjaarsmigratie van
rondtrekkende rendieren voor. Tijdens de lente en zomer trokken die massaal naar de open en groene toendra, die op dat moment volstond met jonge en verse grassen. In het najaar en de winter trokken deze kudden terug naar het zuiden, naar beschutte riviervalleien, zoals de Maasvallei. In de lucht hangen enkele zwarte kraaien (2).
Mens
Wellicht werd het voor de mens te
koud om in het gebied te blijven. Voorlopig kennen we slechts enkele kampsites uit deze laatste koude fase in de Scheldevallei. Dat doet vermoeden dat de toenmalige jagers-verzamelaars vanwege de aanhoudende koude naar warmere oorden migreerden.
FIGUUR 7
Landschapsreconstructie van de Opstalvallei op het einde van het laatglaciaal, ca. 12.000 jaar geleden. (© Provincie Antwerpen - Provinciaal Archeologisch Depot. Beeld Ulco Glimmerveen)
13
I.
1.
2.
A.
B.
C.
D.
Duin
Rendieren
Zwarte kraaien
Grasland
Berk
Struiken
Jonge dennen
D
B A
2
Landschapsreconstructie van de Opstalvallei in de tweede helft van het Vroeg-Holoceen, ca. 11.300 jaar geleden. (© Provincie AntwerpenProvinciaal Archeologisch Depot. Beeld Ulco Glimmerveen)
I. Zandrug II. Meanderend riviertje
Aan het begin van het Holoceen was de koude definitief verdwenen. Vanaf ca. 11.700 jaar geleden steeg de temperatuur gemiddeld ca. 2°C per eeuw – vergelijkbaar met de huidige klimaatopwarming. Door dit mildere klimaat keerde het bos definitief terug in onze streken. In het onderzoeksgebied zoekt een meanderend riviertje zich een weg (II) ten zuiden van de zandrug. Die is ontstaan tijdens de vorige fase en nu niet meer zichtbaar onder het bos (I). Wellicht was het riviertje de voorloper van de huidige Opstalbeek. Al snel vult deze loop zich met plantaardige resten,
waardoor zich vooral aan de oevers veen begint te vormen.
Vegetatie op droge grond Op de droge gronden weg van de rivier, onder meer op de zandduin, ontwikkelde zich een vrij dicht bos dat aanvankelijk bijna uitsluitend bestond uit berken (A), die als pioniers onze streken koloniseerden.
Vegetatie aan de waterkant Langs de natte oevers groeiden planten typisch voor ondiep, open en in de zomer net droogvallend water, zoals
waterscheerling, lisdodde, wolfspoot en snavelzegge (B). Iets hoger op de oever, en dus droger, stonden watermunt, holpijp, moerasspirea en grote brandnetel (C). Dichtbij waren er ook berken en wilgen (D). In het reconstructiebeeld zien we enkel dode exemplaren langs het water.
Dieren
De bosfauna die ca. 12.900 jaar geleden wegens de koude het gebied verlaten had, keerde vrij snel terug en vestigde zich hier definitief. Edelhert (1), oerrund, ree en everzwijn waren het grootwild
14
FIGUUR 8
2.
3.
4.
5.
1. Edelherten
Wilde ganzen
Knobbelzwanen
Boomstamkano’s
Tentenkamp A. Berkenbos B. Nattere oevervegetatie C. Drogere oevervegetatie D. Wilg
4.4 BEGINFASE VROEG-HOLOCEEN (CA. 11.700-11.000 JAAR GELEDEN) II 3 4 C 2 1 B B
in deze bossen. In de lucht passeert een kleine zwerm wilde ganzen (2), terwijl verderop in de rivier twee knobbelzwanen (3) dobberen.
Mens
Ook de mens laat zich weer zien. In de brede omgeving van de Opstalvallei kennen we tientallen kampementen van rondtrekkende jagers-verzamelaarsvissers. Ze bevinden zich nagenoeg altijd op de droge oevers van rivieren en beken. Wellicht waren die zones aantrekkelijk door de veelheid aan wilde waterplanten en -dieren, maar ook de
mogelijkheden voor visvangst en jacht op waterwild speelden een rol. Uit buitenlandse vondsten weten we dat de mens toen reeds beschikte over smalle, tamelijk lange kano’s (0,5 bij 3-4 m) van uitgeholde boomstammen (4).
Mensen leefden in kleinere groepen, wellicht van slechts enkele families, en verplaatsten hun kamp regelmatig naargelang van de beschikbare voedselbronnen. Over de woonstructuren weten we weinig met zekerheid: de afgebeelde tenten (5), bekleed met dierenhuiden,
zijn gebaseerd op voorbeelden bij natuurvolkeren (o.a. de Inuit uit Amerika en de Evenki uit Siberië). Een interessant detail: dankzij recent DNA-onderzoek weten we dat de toenmalige mensen, of toch zeker sommigen, een veel donkerder huidtint hadden dan tot nog toe gedacht. We moeten hen voorstellen als mensen met een diepbruine huid, donkere haren en blauwe ogen (5).
15
I D 5 A
Landschapsreconstructie van de Opstalvallei tijdens de eindfase van het Midden-Holoceen, ca. 6000 jaar geleden. (© Provincie Antwerpen - Provinciaal Archeologisch Depot. Beeld Ulco Glimmerveen)
De temperaturen stegen vanaf het Midden-Holoceen minder snel, maar bereikten in deze periode toch een hoogtepunt met gemiddelde zomertemperaturen van 17° tot 18°C, en soms hoger. Het riviertje uit het VroegHoloceen was inmiddels bijna volledig verveend. Er stroomde nog nauwelijks water door. Het valleigebied was herleid tot een breed moeras (I).
Vegetatie op droge grond Het berkenbos uit het begin van het Holoceen is inmiddels vervangen door een gemengd loofbos (A) met vooral eik en in mindere mate ook linde en iep. Hazelaar groeide aan de bosranden, waar er voldoende licht was.
Vegetatie aan
de waterkant In de verveende waterloop groeide er
massaal galigaan (B) en plaatselijk ook veel moerasvaren (C). Langs de oevers of op drijvende veenblokken vinden we (grote) egelskop en grote lisdodde, samen met moeraszuring en/of goudzuring. Op de zachte oever kwam vooral zwarte els voor (D), met hier en daar wilgen (E) en een ondergroei van moerasvarens (F).
16
4.5 MIDDEN-HOLOCEEN (CA. 8600-6000 JAAR GELEDEN)
FIGUUR 9
1. Beverburcht 2. Edelherten 3. Groepje mensen verzamelt noten en bessen A. Eikenbos B. Galigaan C.
D. Zwarte
E. Wilg C 2 1 B D I
I. Moeras
Moerasvarens
els
Dieren
Het dierenbestand bleef ongewijzigd ten opzichte van de vorige periode. Op het beeld staat in het moeras een beverburcht afgebeeld (1). Op de droge oever bevindt zich een kudde edelherten (2).
Mens
Het Midden-Holoceen is de periode
van de laatste jagers-verzamelaars. In de loop van deze periode raakten de rondtrekkende groepen steeds meer onder invloed van de landbouwersherders die zich vanaf ca. 7300 jaar geleden in de leemstreek van MiddenBelgië gevestigd hadden. Op termijn wordt deze voedselproducerende economie de dominante leefwijze. Dit betekende niet het einde van
de exploitatie van natuurlijke voedselbronnen. De eerste landbouwers in de Scheldevallei hadden immers een gemengde economie: ze leefden deels van de opbrengsten van de landbouw en veestapel, deels van de jacht, pluk en visvangst. Op het beeld zien we vier individuen (3) die noten en bessen verzamelen.
17
3 A E D C
Na de landschappelijke boringen in 2016 is in de lente en zomer van 2020 een grootschalige archeologische boorcampagne opgezet om steentijdvindplaatsen te lokaliseren en hun omvang af te bakenen. In totaal zijn 67 vindplaatsen aangetroffen.
Eind 2021-begin 2022 zijn in grote delen van het onderzoeksgebied
archeologische proefsleuven aangelegd. Hierbij kwamen verschillende, vooral laat- en post-middeleeuwse, vindplaatsen aan het licht, samen met sporen van militaire activiteiten voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog. De zogenaamde Nordabschnitt, de Duitse verdedigingsgordel ten noorden van de stad Antwerpen, liep dwars door de Opstalvallei. De enkele bewaarde
bunkers in het onderzoeksgebied zijn daar de zichtbare getuigen van. Het fort van Stabroek ligt op minder dan 500 meter in oostelijke richting.
Een deelaspect van het proefsleuvenonderzoek was de bemonstering van de verschillende sporen en contexten met het oog op pollen- en macrobotanisch onderzoek.
18
FIGUUR 10 Luchtopname van de Opstalvallei vanuit het camerastandpunt dat is gebruikt voor de reconstructiebeelden. De koeltorens van de kerncentrale van Doel zijn duidelijk herkenbaar. (opname 10 maart 2022; © GATE Archeologie)
Een oude bodem, een opgevulde geul en twee greppels zijn onderzocht. De bodem gaat terug tot het laatglaciaal, de geul tot het Vroeg-Holoceen. Daarmee vallen ze chronologisch zowat in dezelfde periode als de onderzochte veenpakketten. De greppels daarentegen zijn van duidelijk recentere oorsprong. Ze kunnen teruggaan tot de bronstijd en de late
ijzertijd, respectievelijk het tweede millennium en de tweede helft van het eerste millennium v.Chr.
Het is duidelijk dat de Opstalvallei een rijk, complex en te koesteren verleden heeft. Bij de natuurinrichtingswerkzaamheden worden de sites daarom gevrijwaard zodat ze ongestoord bewaard blijven.
Mocht dit – uitzonderlijk – niet kunnen, dan zal overgegaan worden tot opgravingen.
19
PROVINCIAAL ARCHEOLOGISCH DEPOT
Het Provinciaal Archeologisch Depot van de provincie Antwerpen is een door de Vlaamse overheid erkend onroerenderfgoeddepot. We bewaren en beheren archeologische ensembles uit 46 gemeenten en steden in de provincie Antwerpen. Het beheer en beleid van het depot gebeurt volgens de regels van de kunst, in samenspraak met het agentschap Onroerend Erfgoed en met de andere erkende depots. Ons depot maakt deel uit van het Vlaamse netwerk van onroerenderfgoeddepots en coördineert het overleg tussen de depots in de provincie Antwerpen. Naast de bewaarfunctie besteden we ook aandacht aan onderzoek en publiekswerking. Wij helpen studenten en onderzoekers aan interessant studiemateriaal. We voeren een actief en gericht bruikleenbeleid en stimuleren initiatieven zoals publicaties, lezingen of tentoonstellingen. www.provincieantwerpen.be/archeologiedepot
GATE ARCHEOLOGIE
GATE Archeologie ontstond in 2010 als spin-off van de vakgroep Archeologie van de Universiteit Gent. Sindsdien zijn we uitgegroeid tot een volledig zelfstandig bedrijf met ruime expertise in alle facetten van archeologisch onderzoek. Dit gaat van advisering en de opmaak van archeologienota’s tot opgravingen, paleo-ecologisch onderzoek en materiaalstudies. De voorbije jaren hebben we bewust ingezet op het uitbouwen van onze geologische en topografische expertise. Op die manier bieden we een archeologisch en aardkundig totaalpakket aan. www.gatearchaeology.be
UNIVERSITEIT GENT
De onderzoekseenheid Prehistorie van de vakgroep Archeologie aan de Universiteit Gent verricht al meer dan dertig jaar intensief en interdisciplinair onderzoek naar de laatste jagers-verzamelaarsvissers en eerste landbouwers in het Scheldebekken (ca. 14.000 tot 4000 jaar geleden). Bijzondere aandacht gaat hierbij naar ‘natte contexten’, zoals het voormalige overstromingsgebied van de Schelde en haar zijrivieren, en naar kleinere beekvalleien. Naast grootschalige opgravingen van nederzettingslocaties zetten we ook sterk in op de reconstructie van het toenmalige landschap en klimaat. research.flw.ugent.be/nl/philippe.crombe
COLOFON
Deze uitgave kwam tot stand in opdracht van de deputatie van de provincieraad van Antwerpen:
Voorzitter Cathy Berx, gouverneur Leden Luk Lemmens, Kathleen Helsen, Jan De Haes en Mireille Colson, gedeputeerden Provinciegriffier Maarten Puls
Departementshoofd Wim Lux
Onderzoek veenpakketten GATE Archeologie en Universiteit Gent
Bewaarplaats ensemble Provinciaal Archeologisch Depot, Antwerpen
Tekst Annelies Storme Reconstructiebeelden Ulco Glimmerveen
Vormgeving Toast Confituur Studio Tekstredactie Patrick De Rynck Drukwerk Antilope De Bie Printing
Coördinatie en redactie Ignace Bourgeois en Joke Bungeneers Wettelijk depot D/2022/0180/14
BIBLIOGRAFIE
HEBINCK K., 2017. Bureauonderzoek en landschappelijk booronderzoek voor Opstalvalleigebied fase 2, gemeente Antwerpen en Stabroek, Amsterdam: VUhbs archeologie, 72 p. + bijlagen (Zuidnederlandse Archeologische Notities 430).
STORME A., ALLEMEERSCH L., BOUDIN M., BOURGEOIS I., VERHEGGE J. & CROMBÉ Ph., 2022. Lateglacial to Middle Holocene landscape development in a small-sized river valley near Antwerp (Belgium), Review of Palaeobotany and Palynology, 304.
WEEKERS-HENDRIKX B. & MÜLLER A., in voorbereiding. Opstalvallei – fase 2, Antwerpen. Een archeologienota, Geel: Vlaams Erfgoed Centrum.
Onder de loep 3