De Opstalvallei - Een prehistorisch landschap ten noorden van Antwerpen

Page 1

EEN PREHISTORISCH LANDSCHAP TEN NOORDEN VAN ANTWERPEN DE OPSTALVALLEI ONDER DE LOEP

De reeks 'Onder de loep' focust op de resultaten van recent onderzoek. Hoewel gericht op actoren uit het erfgoedveld (gidsen, onderzoekers, …), laten deze rijk geïllustreerde brochures ook de liefhebber toe grondig kennis te maken met een bijzonder aspect van het onroerend erfgoed in de provincie Antwerpen. Onder de loep 3 gaat in op het onderzoek van veenpakketten uit de Opstalvallei in Stabroek en Berendrecht en voert ons meer dan 14.000 jaar terug tot de eindfase van de laatste ijstijd.

opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

2 1. INLEIDING p.4 2. TIJDSKADER p.4 3. WERKWIJZE p.6 4. EEN REIS DOOR DE TIJD IN VIJF ETAPPES p.8 4.1 BEGINFASE
4.2 MIDDEN-LAATGLACIAAL
4.3
4.4
4.5 MIDDEN-HOLOCEEN
LAATGLACIAAL (CA. 14.700-14.100 JAAR GELEDEN) ——— p.8
(CA. 14.000-12.900 JAAR GELEDEN) ——— p.10
EINDFASE LAATGLACIAAL (CA. 12.900-11.700 JAAR GELEDEN) ——— p.12
BEGINFASE VROEG-HOLOCEEN (CA. 11.700-11.000 JAAR GELEDEN) ——— p.14
(CA. 8600-6000 JAAR GELEDEN) ——— p.16 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt , in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën,

VOORWOORD

Wie werkt of rondloopt in de polder van Berendrecht beseft wellicht niet dat onder het huidige oppervlak een millennia oud landschap verborgen zit. Verrassend nieuws is dit niet want in het begin van deze eeuw gaf archeologisch onderzoek voorafgaand aan de ontwikkeling van het natuurgebied Opstalvallei al aanwijzingen in die richting.

Wat wel nieuw is, is dat bij recent onderzoek in de polder op verschillende plaatsen oude veenpakketten aangeboord zijn. Deze werden onderzocht en dat leverde onverwachte resultaten op. Ze gingen tot 14.700 jaar terug in de tijd en bleken de resten van een meer uit de laatste ijstijd en van de voorloper van de huidige Opstalbeek te zijn.

Na vergelijkbaar onderzoek in de Liereman in Oud-Turnhout en in de vallei van de Kleine Nete in Herentals biedt het veen uit de Opstalvallei ons opnieuw een verrassende kijk op de veranderingen in het landschap in de provincie Antwerpen. Veenpakketten zijn immers waardevolle archieven vol fossiele plantenresten. Deze micro- en macrofossielen, respectievelijk overwegend pollen en zaden, vertellen ons hoe het landschap er in het verleden heeft uitgezien. Paleoecologen bestuderen planten- en dierenresten en krijgen zo een idee van verdwenen landschappen. Artiesten als Ulco Glimmerveen beheersen dan weer de kunst om die ideeën in beelden om te zetten. Het samenbrengen van beide levert gedetailleerde, wetenschappelijk verantwoorde illustraties op die dit verleden tot leven brengen.

Hoewel de Opstalvallei nog lang niet al haar geheimen heeft prijsgegeven, biedt dit onderzoek ons een inzicht in de evolutie van het gebied. Het landschap is er meermaals radicaal veranderd en we kunnen de flora en fauna ruim 14.700 jaar lang volgen. Deze brochure biedt alvast een mooie overzicht van deze evolutie en zal iedereen met andere ogen naar de Opstalvallei laten kijken.

In naam van de deputatie, Luk Lemmens, gedeputeerde voor Erfgoed

3

1. INLEIDING

De Opstalvallei ligt grotendeels in de gemeente Stabroek. Het is het laaggelegen gebied ten noor den en noordoosten van de Antwerpse haven. Door deze nu smalle strook tussen de haven en Berendrecht stroomt vanouds de Opstalbeek rich ting Schelde.

Ter voorbereiding van de inrichting als natuur compensatiegebied – Opstalvallei fase 2 – werd in 2016 een archeologisch onderzoekstraject gestart. Om een beeld te krijgen van het onder grondse landschap in dit 176 hectare grote gebied werden in eerste instantie meer dan 1000 borin gen gezet.

Tijdens deze boorcampagne kwamen in twee zones veenpakketten aan het licht. Meteen na de eerste onderzoeken bleken die de periode van circa 12.000 tot 4000 voor Christus te beslaan. Het daaropvolgende onderzoek naar pollen (stuif meel) en andere microfossielen en onderzoek naar botanische macroresten, zoals vruchten en zaden, geeft een gedetailleerd beeld van de land schapsevolutie in de Opstalvallei van het laatglaci aal, de eindfase van de laatste ijstijd, tot het Mid den-Holoceen, de beginfase van het neolithicum.

In opdracht van de dienst Erfgoed van de provincie Antwerpen maakte Ulco Glimmerveen vervolgens voor vijf periodes een levensechte landschapsre constructie. Dit gebeurde met behulp van digitale beeldtechnieken en op basis van resultaten van de wetenschappelijke studie van de geomorfologie en de vegetatie. In deze brochure worden de vijf reconstructies inhoudelijk beschreven, met aan dacht voor de details wat betreft fauna, flora en de mens.

TIJDSKADER

De oudste veensequentie die is aangetroffen in de Opstalvallei is zowat 14.700 jaar oud en voert ons terug naar een tijd toen onze streken bevolkt werden door groepjes rondtrekkende jagers-verzamelaars. De overgang van de laatste ijstijd, het Weichseliaan, naar de huidige tussenijstijd, het Holoceen, gebeurde niet met een geleidelijke temperatuurstijging, maar met een aantal klimaatschommelingen. Deze overgangsperiode wordt het laatglaciaal genoemd. De studie van plantenresten uit deze periode toont dat deze schommelingen, zij het met enige vertraging, ook verandering

4 2.
0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000 8000 9000 10000 11000 12000 13000 14000 15000 cal B.P. 18 NGRIP δ O GS-1 GS-2 GI-1 -42 -40 -38 -36 -34 Klimaat

teweegbrachten in de vegetatie. Mens en dier pasten zich op hun beurt aan deze evoluties aan.

Figuur 1 toont een snelle temperatuurstijging na de volle ijstijd (pleniglaciaal), ca. 14.700 jaar geleden. Dit is de start van het ‘Groenland interstadiaal 1’ (GI-1). Ondanks de behoorlijk hoge temperaturen ging dit niet meteen gepaard met een weelderige vegetatie: er kwam in onze streken een toendralandschap tot stand. Pas eeuwen later volgde een bosvegetatie, aanvankelijk met berken en later ook met dennen. Aan deze

warmere periode kwam ca. 12.900 jaar geleden een einde met de laatste koude-piek: het ‘Groenland stadiaal 1’ (GS-1). Het bos kon niet standhouden en een toendralandschap keerde terug.

Circa 11.700 jaar geleden volgde uiteindelijk de temperatuurstijging die het begin van het Holoceen inluidde. Opnieuw startte de bebossing met berken en dennen, maar door het aanhoudende warme klimaat konden geleidelijk aan ook meer warmteminnende boomsoorten zich vestigen. De laatste 10.000 jaar worden onze streken gekenmerkt door een

loofbos met onder andere eik, hazelaar, iep en later ook linde en beuk.

Zeker tot de start van het Laat-Holoceen was dit loofbos de norm voor het landschap in onze streken. Vanaf het Laat-Holoceen, en de introductie van landbouw en veeteelt, werd de invloed van de mens stelselmatig groter en maakte een steeds groter deel van het oorspronkelijke bos plaats voor bewoning en landbouw.

FIGUUR 1

De vijf gereconstrueerde fasen ten opzichte van de klimaatevolutie en de geologische en archeologische tijdsindeling. De stabiele zuurstofisotopencurve (δ18O) is een aanwijzing voor temperatuurschommelingen: blauwe zones staan voor koude periodes, roze voor warme. In de geologie rekent men in kalenderjaren vóór het jaar 1950 (linkerschaal: cal B.P.), in de archeologie in jaren voor en na Christus (rechterschaal: v.Chr./n.Chr.).

5
Middeleeuwen Romeinse tijd Jzertijd Bronstijd Neolithicum Mesolithicum 0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000 8000 9000 10000 11000 12000 13000 v./n.Chr. Nieuw(st)e tijd Paleolithicum Laat-Holoceen Midden-Holoceen Vroeg-Holoceen Archeologie Weichseliaan laatglaciaal Weichseliaan pleniglaciaal NoordBelgië MiddenBelgië Geochronologie 2000 1000 fase 5 fase 1 fase 4 fase 3 fase 2 Reconstructies I

WERKWIJZE

Voor de vijf reconstructiebeelden werd voor hetzelfde virtuele camerastandpunt gekozen, met dezelfde kijkrichting en -hoogte. De reconstructies geven dan ook een beeld van het toenmalige landschap in de Opstalvallei, kijkend naar het westen in de richting van de Schelde (figuur 2). De Grote Markt van Antwerpen ligt in vogelvlucht circa 13 km ten zuiden van het beeld, Berendrecht circa 2 km ten noordwesten.

De topografie op de beelden is geënt op het huidige reliëf. Een digitaal hoogtemodel vormt de basis. Daarin zijn de depressies en hoogtes in het afgedekte landschap geïntegreerd, zoals die zijn afgeleid uit het booronderzoek. Voor de aankleding van de landschappen baseerde de graficus zich op de informatie van paleo-ecologen en archeologen.

De keuze voor de afgebeelde plantensoorten is bepaald door het onderzoek van pollen (stuifmeel) en plantaardige macroresten (zaden, vruchten) uit twee veenpakketten binnen het gebied. Het oudste lag begraven onder ca. 1,5 m stuifzand.

Radiokoolstofdateringen wijzen erop dat dit pakket teruggaat tot de periode van het laatglaciaal (ca. 14.700-11.700 jaar geleden). Het tweede veenpakket is afkomstig uit een opgevulde riviergeul die tot stand kwam aan het begin van het Holoceen (ca. 11.700 jaar geleden). De geul is wellicht de voorloper van de huidige Opstalbeek.

Voor een waarheidsgetrouwe weergave van diersoorten en menselijke activiteiten werd geput uit kennis op basis van archeozoölogische en archeologische vondsten in de wijdere regio.

De keuze voor de vijf perioden is gebaseerd op de onderlinge scherpe contrasten in het landschap. Op die manier komen de veranderingen het duidelijkst tot uiting. We tonen twee beelden uit ‘warmere’ periodes, één uit de afsluitende zeer koude periode van het laatglaciaal en twee uit de eerste helft van het Holoceen.

6 3.
Schematische voorstelling van palynologisch onderzoek, van de verstuiving van pollen tot het reconstructiebeeld (© GATE Archeologie) FIGUUR 3
1

FIGUUR 2

Kaart van het onderzoeksgebied. De pijl geeft het camerapunt weer. (bron: geopunt.be)

3. Berendrecht 4. Stabroek

Boringen

Paleolandschappelijk booronderzoek (Hebinck, 2017)

Bestudeerde veenmonsters

Palaeogeografie volgens Hebinck (2017)

Vroeg-Holocene geul Holoceen veen Laatglaciaal veen

FIGUUR 4 4 1 2 3 4

7
Een voorbeeld van de opbouw van een reconstructiebeeld, hier de beginfase van het laatglaciaal in de Opstalvallei in vier stappen. In realiteit telt dit proces vaak een tiental stappen. 1. De kale ondergrond; 2. Met planten (gele bloemen = zonneroosje; witte bloemen = waterdrieblad) en zoogdieren; 3. Met wolken en vogels; 4. Het finale beeld. De oever heeft een meer moerassig uiterlijk gekregen met een bredere groene zone. Omdat zonneroosje en waterdrieblad niet op hetzelfde moment bloeien, is er gekozen voor bloeiend zonneroosje. De witte bloemen van waterdrieblad gaven immers een zandige in plaats van moerassige indruk. (© Provincie AntwerpenProvinciaal Archeologisch Depot. Beeld Ulco Glimmerveen) 3 2 1. Kanaaldok 2. Bevrijdingsdok

EEN REIS DOOR DE TIJD IN VIJF ETAPPES

Het eerste reconstructiebeeld geeft het landschap weer in de beginfase van het laatglaciaal. Na een lange periode van extreme koude, vergelijkbaar met het huidige Noord-Siberische klimaat, stegen de gemiddelde zomertemperaturen naar 16°-17°C. Deze opwarming veroorzaakte een resem veranderingen in de vegetatie, de waterhuishouding en de fauna. Door de hogere temperaturen ontdooide geleidelijk de permafrost, de permanent bevroren ondergrond,

8 4.
4.1 BEGINFASE LAATGLACIAAL (CA. 14.700 –14.100 JAAR GELEDEN) II I A B 1 2 3

en kwam er veel smeltwater vrij. Dat verzamelde zich lokaal in laagtes of depressies, die hierdoor veranderden in zoetwatermeertjes van 2 tot 3 meter diep.

Zo’n meer bevond zich ook in het gebied van de Opstalvallei (I). De precieze omvang kennen we niet, maar waarschijnlijk strekte het zich uit over meerdere honderden meters ten noorden van de huidige Opstalbeek. Op de achtergrond zien we de Schelde (II), toen nog een zeer dynamische rivier met een veel hoger debiet dan nu. Het Kanaal en een groot deel van de Noordzee waren nog land. De kustlijn situeerde zich honderden kilometers verder dan nu.

Vegetatie op droge grond Ondanks de hogere temperaturen behield het landschap een overwegend open karakter, vergelijkbaar met een toendravlakte zoals we die nu kennen in het noorden van Scandinavië en langs de kusten van Groenland. Wellicht greep de temperatuurstijging dermate snel plaats dat de migratie van warmteminnende vegetatie uit zuidelijk Europa slechts met veel vertraging doorzette (het zogenaamde lag -effect).

De toendra was begroeid met grassen en een rijke variatie aan kruiden. Bij de kruiden vermelden we het gele zonneroosje (A) en bijvoet, bij de sporenplanten de IJslandse dennenwolfsklauw. Wilg, dwergberk,

FIGUUR 5

Landschapsreconstructie van de Opstalvallei tijdens het laatglaciaal, ca. 14.500 jaar geleden. (© Provincie Antwerpen - Provinciaal Archeo logisch Depot. Beeld Ulco Glimmerveen)

I. Zoetwatermeer

II. Schelde op de achtergrond

1. Paarden 2. Rendieren

3. Arenden 4. Grauwe ganzen

5. Wilde zwanen

A. Geel zonneroosje B. Lage struiken C. Waterdrieblad

jeneverbes en duindoorn kwamen voor als struiken (B). Bij de wilgen zou het om dwergstruiken gaan zoals kruipwilg en om polaire/alpiene soorten zoals kruidwilg. Jeneverbes was prominenter aanwezig dan duindoorn en kwam mogelijk dicht bij de plas voor.

Vegetatie aan de waterkant De randen van de plas waren dichtbegroeid met allerlei waterplanten. Soorten als (snavel)zegge, wateraardbei en waterdrieblad waren dominant (C).

Dieren

Ook van dieren weten we dat ze tijdens deze eerste opwarmingsfase met enige vertraging opdoken. Hoewel er in het Opstalgebied nog geen dierlijke resten gevonden zijn, moeten ze er zeker geweest zijn. Paarden (1) en rendieren (2) waren toen massaal voorkomende soorten. Zij trokken wellicht vooral tijdens het voorjaar en de zomer naar het gebied, aangetrokken door het vele verse gras en de zoetwaterplas. In de lucht cirkelen twee arenden (3) en een zwerm grauwe ganzen (4). Op het water dobberen wilde zwanen (5).

Mens

In het onderzoeksgebied kennen we, zoals in de aangrenzende Scheldevallei, uit deze periode nog geen duidelijke bewijzen van menselijke aanwezigheid. In feite zijn er nauwelijks aanwijzingen van menselijke activiteit in heel Noord-België. De meest nabijgelegen vindplaatsen van jagers-verzamelaars vinden we in de richting van de Maasen de Seinevallei. Een exacte uitleg voor deze situatie is er nog niet. Mogelijk speelde het ontbreken van goede vuursteen, de basisgrondstof voor het vervaardigen van werktuigen, een rol.

9
C 4 5

Na een ‘korte’ koudere periode van één tot anderhalve eeuw deed zich ca. 14.000 geleden een tweede gevoelige temperatuurstijging voor. Deze keer kregen bomen wel de kans om door te stoten naar het noorden, waardoor het gebied van de Opstalvallei bebost raakte. Het reconstructiebeeld geeft het beeld van het landschap tegen het einde van deze tweede mildere periode, ca. 13.000 jaar geleden. Door de toenemende bebossing was het waterpeil in de plas al behoorlijk

gedaald, waardoor het meer veel kleiner was geworden (I).

Vegetatie op droge grond

Het landschap was grotendeels bebost met voornamelijk berken en dennen (A). De dennen hadden een andere vorm dan de dicht op elkaar staande exemplaren die we kennen van de actuele, aangeplante dennenbossen. Tijdens het laatglaciaal was er meer ruimte om te groeien en kregen dennen bijgevolg een onregelmatiger vorm. Ze

zagen eruit als vliegdennen.

Wilgen waren sporadisch aanwezig in de nattere zone. Op hogere grond zien we enkele kleine, meer open plekken met gras, struikheide en bosbes. Of ze zijn zelfs volledig kaal met zand aan het oppervlak (B). De dennenbossen uit deze periode waren erg vatbaar voor natuurlijke bosbranden. De open plek op de voorgrond in het reconstructiebeeld is het resultaat van een bosbrand die daar één tot twee jaar

Landschapsreconstructie van de Opstalvallei in de eindfase van het midden-laatglaciaal, ca. 13.000 jaar geleden. (© Provincie Antwerpen - Provinciaal Archeologisch Depot. Beeld Ulco Glimmerveen)

Jagers met pijl en boog

10
FIGUUR 6
1 2
A
2.
3.
4.
5.
I. Zoetwaterplas A. Dennenbos B. Open plekken
bos C. Veenmos
1. Edelherten
Oerrunderen
Zwarte ooievaar
Sluipende jagers
in het
op de oever
4.2
MIDDEN-LAATGLACIAAL (CA. 14.000 – 12.900 JAAR GELEDEN)

eerder woedde. Sindsdien is de eerste jonge begroeiing alweer verschenen.

Vegetatie aan de waterkant

De sterke aanwezigheid van veenmos (C) aan de randen van de plas wijst op een evolutie naar een eerder voedselarm en zuur veen. Dit veen droogde regelmatig uit. Moerasspirea groeide aan de randen, op de overgang naar het bos. Het dennenbos kwam tot vrij dicht tegen de plas.

Dieren

Door de sterke bebossing en het warmere klimaat verschenen vanaf ca. 14.000 jaar geleden nieuwe diersoorten op het toneel. Bos- of standwild, aangepast aan dit nieuwe biotoop, dook op. Op de voorgrond in de open ruimte (1) bevindt zich een roedel edelherten; iets verderop graast een kudde oerrunderen (2). Boven het bos vliegt een zwarte ooievaar (3).

Mens

In deze periode komt in het gebied ook de mens in beeld. Jagers-verzamelaars vinden hier ideale leefomstandigheden. Op het reconstructiebeeld benaderen vier jagers voorzichtig de kudde edelherten. De twee voorsten (4) houden pijl en boog in de aanslag en zijn klaar om te schieten. Twee andere jagers volgen in hun zog (5).

I
C 4 3
B
A 5 B

LAATGLACIAAL (CA. 12.900 – 11.700 JAAR GELEDEN)

Tussen ca. 12.900 en 11.700 jaar geleden beleefde het noordelijk halfrond een laatste extreme koudeperiode. De toendra maakte opnieuw zijn opwachting. Terwijl de zomertemperaturen nog konden oplopen tot 11 à 13°C, werd het in de winter bijzonder koud, met temperaturen tot -15° à -20°C. De bodems bevroren en het grondwaterpeil zakte zozeer dat het meertje volledig en definitief droogviel. De beperkte, op vele

plekken zelfs onbestaande vegetatie zorgde er ook voor dat de wind steeds meer impact op de bodem had, wat leidde tot grote zandverstuivingen. Een deel van die stuifzanden vulde niet alleen het voormalige meer op, maar vormde op die plaats een langgerekte zandrug (I). Die was maximaal 2 m hoger dan de directe omgeving.

Vegetatie op droge grond

Het landschap bestond opnieuw uit

een redelijk open grasland met kruiden (A) en hier en daar een geïsoleerde berkenboom (B) en enkele struiken (dwergberk en wilg). Op de zandige plekken (C) groeiden struiken zoals jeneverbes en heide.

Vegetatie in stuifzandgebied

Waar zich voordien een meer bevond, ligt nu een grotendeels onbegroeide duin (I). De vegetatie die zich wel weet te vestigen (struiken, jonge dennen, D)

4.3
I 1 C
EINDFASE

vormt een barrière voor het stuifzand, waardoor het zich in deze zones ophoopt, tot de vegetatie uiteindelijk ondergestoven wordt.

Dieren

De koude deed ook de rendieren terugkeren naar het gebied. Op het reconstructiebeeld staat een zeer grote kudde die bestaat uit meerdere honderden individuen (1). Dit stelt de jaarlijkse grote voorjaarsmigratie van

rondtrekkende rendieren voor. Tijdens de lente en zomer trokken die massaal naar de open en groene toendra, die op dat moment volstond met jonge en verse grassen. In het najaar en de winter trokken deze kudden terug naar het zuiden, naar beschutte riviervalleien, zoals de Maasvallei. In de lucht hangen enkele zwarte kraaien (2).

Mens

Wellicht werd het voor de mens te

koud om in het gebied te blijven. Voorlopig kennen we slechts enkele kampsites uit deze laatste koude fase in de Scheldevallei. Dat doet vermoeden dat de toenmalige jagers-verzamelaars vanwege de aanhoudende koude naar warmere oorden migreerden.

FIGUUR 7

Landschapsreconstructie van de Opstalvallei op het einde van het laatglaciaal, ca. 12.000 jaar geleden. (© Provincie Antwerpen - Provinciaal Archeologisch Depot. Beeld Ulco Glimmerveen)

13
I.
1.
2.
A.
B.
C.
D.
Duin
Rendieren
Zwarte kraaien
Grasland
Berk
Struiken
Jonge dennen
D
B A
2

Landschapsreconstructie van de Opstalvallei in de tweede helft van het Vroeg-Holoceen, ca. 11.300 jaar geleden. (© Provincie AntwerpenProvinciaal Archeologisch Depot. Beeld Ulco Glimmerveen)

I. Zandrug II. Meanderend riviertje

Aan het begin van het Holoceen was de koude definitief verdwenen. Vanaf ca. 11.700 jaar geleden steeg de temperatuur gemiddeld ca. 2°C per eeuw – vergelijkbaar met de huidige klimaatopwarming. Door dit mildere klimaat keerde het bos definitief terug in onze streken. In het onderzoeksgebied zoekt een meanderend riviertje zich een weg (II) ten zuiden van de zandrug. Die is ontstaan tijdens de vorige fase en nu niet meer zichtbaar onder het bos (I). Wellicht was het riviertje de voorloper van de huidige Opstalbeek. Al snel vult deze loop zich met plantaardige resten,

waardoor zich vooral aan de oevers veen begint te vormen.

Vegetatie op droge grond Op de droge gronden weg van de rivier, onder meer op de zandduin, ontwikkelde zich een vrij dicht bos dat aanvankelijk bijna uitsluitend bestond uit berken (A), die als pioniers onze streken koloniseerden.

Vegetatie aan de waterkant Langs de natte oevers groeiden planten typisch voor ondiep, open en in de zomer net droogvallend water, zoals

waterscheerling, lisdodde, wolfspoot en snavelzegge (B). Iets hoger op de oever, en dus droger, stonden watermunt, holpijp, moerasspirea en grote brandnetel (C). Dichtbij waren er ook berken en wilgen (D). In het reconstructiebeeld zien we enkel dode exemplaren langs het water.

Dieren

De bosfauna die ca. 12.900 jaar geleden wegens de koude het gebied verlaten had, keerde vrij snel terug en vestigde zich hier definitief. Edelhert (1), oerrund, ree en everzwijn waren het grootwild

14
FIGUUR 8
2.
3.
4.
5.
1. Edelherten
Wilde ganzen
Knobbelzwanen
Boomstamkano’s
Tentenkamp A. Berkenbos B. Nattere oevervegetatie C. Drogere oevervegetatie D. Wilg
4.4 BEGINFASE VROEG-HOLOCEEN (CA. 11.700-11.000 JAAR GELEDEN) II 3 4 C 2 1 B B

in deze bossen. In de lucht passeert een kleine zwerm wilde ganzen (2), terwijl verderop in de rivier twee knobbelzwanen (3) dobberen.

Mens

Ook de mens laat zich weer zien. In de brede omgeving van de Opstalvallei kennen we tientallen kampementen van rondtrekkende jagers-verzamelaarsvissers. Ze bevinden zich nagenoeg altijd op de droge oevers van rivieren en beken. Wellicht waren die zones aantrekkelijk door de veelheid aan wilde waterplanten en -dieren, maar ook de

mogelijkheden voor visvangst en jacht op waterwild speelden een rol. Uit buitenlandse vondsten weten we dat de mens toen reeds beschikte over smalle, tamelijk lange kano’s (0,5 bij 3-4 m) van uitgeholde boomstammen (4).

Mensen leefden in kleinere groepen, wellicht van slechts enkele families, en verplaatsten hun kamp regelmatig naargelang van de beschikbare voedselbronnen. Over de woonstructuren weten we weinig met zekerheid: de afgebeelde tenten (5), bekleed met dierenhuiden,

zijn gebaseerd op voorbeelden bij natuurvolkeren (o.a. de Inuit uit Amerika en de Evenki uit Siberië). Een interessant detail: dankzij recent DNA-onderzoek weten we dat de toenmalige mensen, of toch zeker sommigen, een veel donkerder huidtint hadden dan tot nog toe gedacht. We moeten hen voorstellen als mensen met een diepbruine huid, donkere haren en blauwe ogen (5).

15
I D 5 A

Landschapsreconstructie van de Opstalvallei tijdens de eindfase van het Midden-Holoceen, ca. 6000 jaar geleden. (© Provincie Antwerpen - Provinciaal Archeologisch Depot. Beeld Ulco Glimmerveen)

De temperaturen stegen vanaf het Midden-Holoceen minder snel, maar bereikten in deze periode toch een hoogtepunt met gemiddelde zomertemperaturen van 17° tot 18°C, en soms hoger. Het riviertje uit het VroegHoloceen was inmiddels bijna volledig verveend. Er stroomde nog nauwelijks water door. Het valleigebied was herleid tot een breed moeras (I).

Vegetatie op droge grond Het berkenbos uit het begin van het Holoceen is inmiddels vervangen door een gemengd loofbos (A) met vooral eik en in mindere mate ook linde en iep. Hazelaar groeide aan de bosranden, waar er voldoende licht was.

Vegetatie aan

de waterkant In de verveende waterloop groeide er

massaal galigaan (B) en plaatselijk ook veel moerasvaren (C). Langs de oevers of op drijvende veenblokken vinden we (grote) egelskop en grote lisdodde, samen met moeraszuring en/of goudzuring. Op de zachte oever kwam vooral zwarte els voor (D), met hier en daar wilgen (E) en een ondergroei van moerasvarens (F).

16
4.5 MIDDEN-HOLOCEEN (CA. 8600-6000 JAAR GELEDEN)
FIGUUR 9
1. Beverburcht 2. Edelherten 3. Groepje mensen verzamelt noten en bessen A. Eikenbos B. Galigaan C.
D. Zwarte
E. Wilg C 2 1 B D I
I. Moeras
Moerasvarens
els

Dieren

Het dierenbestand bleef ongewijzigd ten opzichte van de vorige periode. Op het beeld staat in het moeras een beverburcht afgebeeld (1). Op de droge oever bevindt zich een kudde edelherten (2).

Mens

Het Midden-Holoceen is de periode

van de laatste jagers-verzamelaars. In de loop van deze periode raakten de rondtrekkende groepen steeds meer onder invloed van de landbouwersherders die zich vanaf ca. 7300 jaar geleden in de leemstreek van MiddenBelgië gevestigd hadden. Op termijn wordt deze voedselproducerende economie de dominante leefwijze. Dit betekende niet het einde van

de exploitatie van natuurlijke voedselbronnen. De eerste landbouwers in de Scheldevallei hadden immers een gemengde economie: ze leefden deels van de opbrengsten van de landbouw en veestapel, deels van de jacht, pluk en visvangst. Op het beeld zien we vier individuen (3) die noten en bessen verzamelen.

17
3 A E D C

Na de landschappelijke boringen in 2016 is in de lente en zomer van 2020 een grootschalige archeologische boorcampagne opgezet om steentijdvindplaatsen te lokaliseren en hun omvang af te bakenen. In totaal zijn 67 vindplaatsen aangetroffen.

Eind 2021-begin 2022 zijn in grote delen van het onderzoeksgebied

archeologische proefsleuven aangelegd. Hierbij kwamen verschillende, vooral laat- en post-middeleeuwse, vindplaatsen aan het licht, samen met sporen van militaire activiteiten voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog. De zogenaamde Nordabschnitt, de Duitse verdedigingsgordel ten noorden van de stad Antwerpen, liep dwars door de Opstalvallei. De enkele bewaarde

bunkers in het onderzoeksgebied zijn daar de zichtbare getuigen van. Het fort van Stabroek ligt op minder dan 500 meter in oostelijke richting.

Een deelaspect van het proefsleuvenonderzoek was de bemonstering van de verschillende sporen en contexten met het oog op pollen- en macrobotanisch onderzoek.

18
FIGUUR 10 Luchtopname van de Opstalvallei vanuit het camerastandpunt dat is gebruikt voor de reconstructiebeelden. De koeltorens van de kerncentrale van Doel zijn duidelijk herkenbaar. (opname 10 maart 2022; © GATE Archeologie)

Een oude bodem, een opgevulde geul en twee greppels zijn onderzocht. De bodem gaat terug tot het laatglaciaal, de geul tot het Vroeg-Holoceen. Daarmee vallen ze chronologisch zowat in dezelfde periode als de onderzochte veenpakketten. De greppels daarentegen zijn van duidelijk recentere oorsprong. Ze kunnen teruggaan tot de bronstijd en de late

ijzertijd, respectievelijk het tweede millennium en de tweede helft van het eerste millennium v.Chr.

Het is duidelijk dat de Opstalvallei een rijk, complex en te koesteren verleden heeft. Bij de natuurinrichtingswerkzaamheden worden de sites daarom gevrijwaard zodat ze ongestoord bewaard blijven.

Mocht dit – uitzonderlijk – niet kunnen, dan zal overgegaan worden tot opgravingen.

19

PROVINCIAAL ARCHEOLOGISCH DEPOT

Het Provinciaal Archeologisch Depot van de provincie Antwerpen is een door de Vlaamse overheid erkend onroerenderfgoeddepot. We bewaren en beheren archeologische ensembles uit 46 gemeenten en steden in de provincie Antwerpen. Het beheer en beleid van het depot gebeurt volgens de regels van de kunst, in samenspraak met het agentschap Onroerend Erfgoed en met de andere erkende depots. Ons depot maakt deel uit van het Vlaamse netwerk van onroerenderfgoeddepots en coördineert het overleg tussen de depots in de provincie Antwerpen. Naast de bewaarfunctie besteden we ook aandacht aan onderzoek en publiekswerking. Wij helpen studenten en onderzoekers aan interessant studiemateriaal. We voeren een actief en gericht bruikleenbeleid en stimuleren initiatieven zoals publicaties, lezingen of tentoonstellingen. www.provincieantwerpen.be/archeologiedepot

GATE ARCHEOLOGIE

GATE Archeologie ontstond in 2010 als spin-off van de vakgroep Archeologie van de Universiteit Gent. Sindsdien zijn we uitgegroeid tot een volledig zelfstandig bedrijf met ruime expertise in alle facetten van archeologisch onderzoek. Dit gaat van advisering en de opmaak van archeologienota’s tot opgravingen, paleo-ecologisch onderzoek en materiaalstudies. De voorbije jaren hebben we bewust ingezet op het uitbouwen van onze geologische en topografische expertise. Op die manier bieden we een archeologisch en aardkundig totaalpakket aan. www.gatearchaeology.be

UNIVERSITEIT GENT

De onderzoekseenheid Prehistorie van de vakgroep Archeologie aan de Universiteit Gent verricht al meer dan dertig jaar intensief en interdisciplinair onderzoek naar de laatste jagers-verzamelaarsvissers en eerste landbouwers in het Scheldebekken (ca. 14.000 tot 4000 jaar geleden). Bijzondere aandacht gaat hierbij naar ‘natte contexten’, zoals het voormalige overstromingsgebied van de Schelde en haar zijrivieren, en naar kleinere beekvalleien. Naast grootschalige opgravingen van nederzettingslocaties zetten we ook sterk in op de reconstructie van het toenmalige landschap en klimaat. research.flw.ugent.be/nl/philippe.crombe

COLOFON

Deze uitgave kwam tot stand in opdracht van de deputatie van de provincieraad van Antwerpen:

Voorzitter Cathy Berx, gouverneur Leden Luk Lemmens, Kathleen Helsen, Jan De Haes en Mireille Colson, gedeputeerden Provinciegriffier Maarten Puls

Departementshoofd Wim Lux

Onderzoek veenpakketten GATE Archeologie en Universiteit Gent

Bewaarplaats ensemble Provinciaal Archeologisch Depot, Antwerpen

Tekst Annelies Storme Reconstructiebeelden Ulco Glimmerveen

Vormgeving Toast Confituur Studio Tekstredactie Patrick De Rynck Drukwerk Antilope De Bie Printing

Coördinatie en redactie Ignace Bourgeois en Joke Bungeneers Wettelijk depot D/2022/0180/14

BIBLIOGRAFIE

HEBINCK K., 2017. Bureauonderzoek en landschappelijk booronderzoek voor Opstalvalleigebied fase 2, gemeente Antwerpen en Stabroek, Amsterdam: VUhbs archeologie, 72 p. + bijlagen (Zuidnederlandse Archeologische Notities 430).

STORME A., ALLEMEERSCH L., BOUDIN M., BOURGEOIS I., VERHEGGE J. & CROMBÉ Ph., 2022. Lateglacial to Middle Holocene landscape development in a small-sized river valley near Antwerp (Belgium), Review of Palaeobotany and Palynology, 304.

WEEKERS-HENDRIKX B. & MÜLLER A., in voorbereiding. Opstalvallei – fase 2, Antwerpen. Een archeologienota, Geel: Vlaams Erfgoed Centrum.

Onder de loep 3

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.