BOECHOUTMUSSENHOEVELAAN WONEN, VIEREN EN ROUWEN AAN DE ROLLEBEEK
UIT HET DEPOT
EEN EENVOUDIGE NEDERZETTING UIT DE VROEGE IJZERTIJD Eind 2014 startten archeologen een opgraving aan de Mussenhoevelaan in Boechout. Tot hun verbazing troffen ze er niet alleen de verwachte nederzetting uit de vroege ijzertijd aan, maar ook een uitgebreid ritueel grachtencomplex uit de brons- en ijzertijd én een Merovingisch grafveldje. Deze brochure belicht kort de belangrijkste vondsten.
Een nieuwe verkaveling aan de Mussenhoevelaan was eind 2014 de aanleiding voor een opgraving. De resultaten van dit onderzoek, 1300 meter ten noordoosten van het centrum van Boechout, waren een verrassing. In het zuidoostelijke deel van de verkaveling stroomt de Rollebeek, een zijbeek van het Schijn. De bodem bestaat er uit zandige leem. Het archeologisch vooronderzoek uit 2013 wees al op de aanwezigheid van een nederzetting uit de vroege ijzertijd (800 tot 550 v.Chr.). De opgraving een jaar later bevestigde dit. Uit deze periode stammen een woonhuis, acht bijgebouwen en een reeks kuilen: de resten van een boerenerf. Het woonhuis was zowat 11 bij 7 meter groot en had een noordwest-zuidoostoriëntatie. De ingang bevond zich in het midden van een van de lange zijden. Concrete aanwijzingen hoe het er binnenin uitgezien moet hebben, zijn er niet. Enkele grote palen verdeelden de binnenruimte in drie delen en vormden wellicht ook de basis of steun voor verhoogde opslag- of slaapplaatsen aan de uiteinden van het huis. Verspreid over het opgravingsterrein zijn acht kleinere bijgebouwen aangetroffen, allemaal met dezelfde oriëntatie als het woonhuis. Zes bestaan uit twee parallelle rijen houten palen, twee uit drie parallelle rijen. Dergelijke eenvoudige constructies, verspreid over de nederzetting, werden wellicht gebruikt voor de meest diverse doelen: van opslagruimtes voor voedsel – al dan niet op een platform – over werkruimtes tot stallen voor het vee.
2
Uitzonderlijk was de vondst van twee ‘kelderkuilen’ in een bijgebouw. Tegen de noordelijke wand van deze constructie van 6 bij 3,6 meter en parallel ermee waren twee rechthoekige kuilen gegraven. De verkleuringen op de vlakke bodem van de kuilen suggereren een planken vloertje. Beide kuilen bevatten veel fragmenten van divers aardewerk en steen. Het lijkt alsof ze in een laatste gebruiksfase als afvalbak zijn aangewend. Eenzelfde functie als afvalkuilen hadden vrijwel zeker de talrijke kuilen die her en der, dikwijls in de buurt van gebouwen, op de site gegraven zijn.
Set maalstenen. De lengte van de ligger – onderaan – is 55 cm (Foto Stefan Dewickere, © Dienst Erfgoed / Provinciaal Archeologisch Depot).
Gilles Foto Romain
We kunnen op basis van al deze vondsten besluiten dat hier in de vroege ijzertijd een boerenfamilie een of twee generaties lang geleefd en gewerkt heeft.
Aubechies en Musée d’ Archéosite © 4, G0 -D SPW
ww.archeo -Beloeil; w
site.be
MALEN VOOR HET BAKKEN. 32 KILOGRAM STEEN IN EEN KUIL Op de bodem van een van de kuilen uit de vroege ijzertijd lagen twee grote, platte stenen, samen goed voor 32,6 kg. Zeer waarschijnlijk gaat het om een loper en ligger in glauconiethoudende zandsteen, de twee onderdelen van een set maalstenen. Door de loper over de vaste ligger heen en weer te bewegen vermaalde men granen, noten of peulvruchten zeer fijn. In een nabijgelegen kuil uit dezelfde periode zijn de resten van gerst, emmertarwe en zelfs een erwt aangetroffen. Het is zeer aannemelijk dat iemand, wellicht een vrouw of een kind, hier granen heeft gemalen tot meel, om er een broodje of een koek van te bakken. Waarom beide stenen in de kuil zijn achtergelaten, blijft een mysterie. 3
DODENVIERINGEN IN EEN PASTORAAL KADER De centrale zone van de opgraving werd gedomineerd door een aaneenschakeling van vier vrij grote, min of meer rechthoekige greppels. De grootste mat 39 bij 16 meter. Alle greppels waren vrij breed (tot 1,5 m) maar niet bijzonder diep (tot 75 cm). De vondsten zijn alles samen vrij beperkt en lijken op nederzettingsafval. Het gaat vooral om sterk gefragmenteerd aardewerk. De betekenis en functie van deze monumentale greppelstructuren zijn te linken aan de kleine concentraties gecremeerd menselijk bot die op verscheidene plaatsen in het omgreppelde areaal zijn aangetroffen, ook in de greppels zelf op verschillende niveaus. Het lijkt erop dat de greppels en de zone erbinnen het toneel waren van rituelen rond de dood, inclusief begravingen, waarbij slechts een deel van de crematieresten begraven werd. De dateringen die zijn uitgevoerd op deze resten, wijzen op een gebruik in de midden- en late ijzertijd (550 tot 50 v.Chr.). Eén datering gaat terug tot de midden-bronstijd (1800 tot 1200 v.Chr.). Hoewel andere vondsten uit deze periode ontbreken en enig voorbehoud dus aangewezen is, bewijst bijvoorbeeld de site aan de Berthoutstraat dat een dergelijke oude datering voor deze greppels mogelijk is (zie kadertekst). Selectie aardewerk uit de waterkuil
4
Nauwelijks 50 meter ten oosten van dit greppelcomplex stootte men op een deel van een vergelijkbaar monument. Twee parallelle greppels op een afstand van 10 meter van elkaar hadden vergelijkbare afmetingen (breedte en diepte). Ook de oriëntatie van de greppels was dezelfde. Hier zijn echter, op één scherfje handgevormd aardewerk na, geen vondsten gedaan. Toch gaan we ervan uit dat beide grachtsystemen minstens deels gelijktijdig geweest zijn en eenzelfde functie gehad hebben. Uit de midden-ijzertijd dateert ook een waterkuil die is aangetroffen dicht bij de Rollebeek. Hoewel andere sporen uit deze periode ontbreken, mogen we aannemen dat er in de buurt een nederzetting moet zijn geweest. In de kuil zijn immers niet alleen resten gevonden van een rist cultuurgewassen, zoals tarwe, pluimgierst, spelt en vlas. Uit het pollenonderzoek blijkt ook dat de omgeving zeer open was. Intensief begraasd grasland was prominent aanwezig. Wellicht was dit halfopen tot open landschap, dat werd gedomineerd door graslanden, ook het landschap van de gelijktijdige funeraire monumenten. Of de kuil een rol had bij de dodenrituelen, zullen we nooit weten.
Vereenvoudigde weergave van het opgravingsplan: greppelsystemen (lichtblauw); ijzertijdgraven (rood); waterkuil (donkerblauw); vroegmiddeleeuwse graven (geel)
CT-scan van een urn. De witte vlekjes onderaan zijn het gecremeerde bot. De U-vorm is een potje in aardewerk. (© VUhbs archeologie)
IN DE BUURT: EEN GOED BEWAARD GRAFVELD Aan de Berthoutstraat in Boechout, een tweetal kilometer ten oosten van de Mussenhoevelaan, werd in 2017 een grafveld opgegraven. De oudste structuur daarin is een centraal gelegen, rechthoekige greppel van 50 bij 15 m. De greppel en het daarbinnen aangetroffen graf dateren uit de midden-bronstijd (1800 tot 1200 v.Chr.). Vooral in de late bronstijd, en in mindere mate ook in de vroege ijzertijd (resp. 1200 tot 800 en 800 tot 550 v.Chr.), groeide het grafveld echt aan. In totaal vonden de archeologen 59 graven, het merendeel urnengraven met in de urn de crematieresten. 5
EEN TREMISSIS VAN ROSOLUS: VAN RODEZ NAAR BOECHOUT De gouden munt uit een van de graven springt in het oog. Het is een zogenaamde tremissis, een vrij courant munttype in de vroege middeleeuwen. De diameter bedraagt 13-14 mm, de munt weegt 1,16 gram en heeft een goudgehalte van circa 29%. Op de voorzijde zien we een gestileerd hoofd. Centraal op de achterzijde staat het monogram RVTENVS, de aanduiding van de muntplaats Rodez, een stadje in de Zuid-Franse Auvergne. Het omschrift luidt +..OSOLVSMN. Dit is te lezen als ROSOLUS MoNetarius. Rosolus is de naam van de lokale monetarius, de verantwoordelijke van de muntproductie. De Boechoutse munt is geslagen in het derde kwart van de 7de eeuw. Het is niet uitzonderlijk dat in een Merovingisch grafveld één of meer gouden munten worden aangetroffen. Toch lijkt dit vooral een traditie uit de 6de eeuw te zijn geweest, die duidelijk minder werd toegepast in de 7de eeuw. Het Oost-Vlaamse Lede en de stad Namen zijn de enige andere Belgische vindplaatsen van een tremissis van Rosolus. Ook in dat opzicht is de Boechoutse vondst bijzonder.
Foto Stefan Dewickere, © Dienst Erfgoed / Provinciaal Archeologisch Depot
6
Gouden munt en gordelementen met inlegwerk (graf S316; foto Stefan Dewickere, © Dienst Erfgoed / Provinciaal Archeologisch Depot)
VOOR EEUWIG OP EEN RIJ. EEN MEROVINGISCH GRAFVELDJE In de noordoostelijke hoek van de opgraving, direct aansluitend bij het grachtencomplex uit de late ijzertijd, kwamen onverwacht twee vierkante en enkele rechthoekige kuilen tevoorschijn. Hoewel de skeletten niet bewaard zijn, bleek al snel dat het om graven uit de Merovingische periode ging (7de eeuw na Chr.). Ze zijn min of meer op een rij aangelegd. De vierkante kuilen zijn zogenaamde kamergraven. In die kamer – eigenlijk gewoon een grote grafkuil – werd aan een van de lange zijden de houten grafkist met het dode lichaam geplaatst. In de ruimte naast de kist werden vaak giften en voedseloffers voor het hiernamaals meegegeven, al dan niet in potten van aardewerk. De rechthoekige kuilen zijn eenvoudige grafkuilen met net genoeg ruimte voor een houten kist. Opvallend
in een van de kamergraven is de aanwezigheid van een klein houten kistje naast de lijkkist. Dat bevatte de crematieresten van een kind van 4 tot 12 jaar en van een volwassene. In de lijkkist lag wellicht een vrouw. Op basis van de duidelijk dateerbare vondsten uit de graven, onder andere een gouden munt (zie kadertekst), twee typische potten, kralen in glaspasta en enkele gespen dateren we dit grafveldje in de periode 600/610 tot 660/670 na Chr. De beperkte omvang doet ons besluiten dat dit de begraafplaats moet zijn geweest van een kleine, lokale gemeenschap, misschien zelfs één familie. Wellicht woonde die in de buurt. Of het grachtencomplex uit de ijzertijd toen nog (deels) zichtbaar was en de Merovingers dus mogelijk deze plek met referenties aan vroeger doelbewust gekozen hebben, kunnen we niet zeggen. Dat is niet uitgesloten, integendeel. We weten dat in deze periode de doden soms bewust begraven werden op of in de nabijheid van oudere, in het landschap nog zichtbare monumenten. Zo zijn in Beerse Merovingische grafkamers pal op enkele bronstijdgrafheuvels gevonden. In het Nederlandse Borgharen lagen ze zelfs mooi gegroepeerd tussen de muren van een Romeinse villa.
LITERATUUR BAKX R., VERRIJCKT J. & SMEETS M., 2018. Het archeologisch onderzoek aan de Mussenhoevelaan te Boechout, Tienen: Studiebureau Archeologie bvba, 180p. + bijlagen en cd-rom (Archeo-rapport 456). HIDDINK H.A., 2018. Een urnenveld aan de Berthoutstraat te Boechout, Amsterdam: VUhbs archeologie, 95p. + USBstick (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 73). VAN KERKHOVEN I., PAULUSSEN R., DEVILLE T. & HOUBRECHTS S., 2014. Mussenhoevelaan te Boechout (gem. Boechout). Archeologisch vooronderzoek door middel van Proefsleuven, Bilzen: Condor Archaeological Research bvba, 71p. + bijlagen en cd-rom (Condor Rapporten, 133).
Terreinfoto en detail aardewerk van graf S470
7
COLOFON Deze uitgave kwam tot stand in opdracht van de deputatie van de provincieraad van Antwerpen:
PROVINCIAAL ARCHEOLOGISCH DEPOT Het Provinciaal Archeologisch Depot van de provincie Antwerpen is een door de Vlaamse overheid erkend onroerenderfgoeddepot. We bewaren en beheren archeologische ensembles uit 47 gemeenten en steden in de provincie Antwerpen. Het beheer en beleid van het depot gebeurt volgens de regels van de kunst, in samenspraak met het agentschap Onroerend Erfgoed en met de andere erkende depots. Ons depot maakt deel uit van het Vlaamse netwerk van onroerenderfgoeddepots en coördineert het overleg tussen de depots in de provincie Antwerpen. Naast de bewaarfunctie besteden we ook aandacht aan onderzoek en publiekswerking. Wij helpen studenten en onderzoekers graag aan interessant studiemateriaal. We voeren een actief en gericht bruikleenbeleid en stimuleren initiatieven zoals publicaties, lezingen of tentoonstellingen. www.depotwijzer.be/depot
Bietenweg 20, 3300 Tienen 0474 / 58 77 85
Studiebureau Archeologie bvba werd begin 2009 opgericht en voert voornamelijk archeologisch onderzoek uit: rapportage, veldverkenning, booronderzoek, vooronderzoek en opgravingen. Een van de specialiteiten is onderzoek binnen historische gebouwen. www.studiebureau-archeologie.be
Voorzitter Cathy Berx, gouverneur Leden Luk Lemmens, Ludwig Caluwé, Inga Verhaert, Jan De Haes, Peter Bellens en Rik Röttger, gedeputeerden Provinciegriffier Danny Toelen Departementshoofd Wim Lux Vooronderzoek (oktober 2013) Condor Archaeological Research bvba Opgraving (oktober 2014 - februari 2015) Studiebureau Archeologie bvba Bewaarplaats ensemble Provinciaal Archeologisch Depot, Antwerpen Tekst Ron Bakx, Rica Annaert, Martijn Bink, Arent Pol en Ignace Bourgeois Foto’s Studiebureau Archeologie, tenzij anders vermeld Vormgeving Toast Confituur Tekstredactie Patrick De Rynck Drukwerk Antilope De Bie Printing Coördinatie Ignace Bourgeois Redactie Ignace Bourgeois, Joke Bungeneers, Serge Migom en Sofie Scheltjens Contactadres Dienst Erfgoed, Koningin Elisabethlei 22, 2018 Antwerpen www.provincieantwerpen.be
Aardewerk uit de Merovingische graven (links: graf S436, hoogte 10 cm; rechts: graf S470, hoogte 13 cm) (tekening agentschap Onroerend Erfgoed)
Wettelijk depot D/2018/0180/28
Uit het depot. Archeologie in de provincie Antwerpen 3