Register HET
Vakblad van het Register Belastingadviseurs oktober 2022 | nummer 5
Vakblad van het Register Belastingadviseurs oktober 2022 | nummer 5
Btw-heffing op non-fungible tokens (NFT) Gratis bier (bestaat)
Nieuw beleid in besluit over waardering in de Successiewet In gesprek met Rens Pieterse, fiscaal historiograaf
Het Register is een uitgave van het Register Belastingadviseurs (RB), World Trade Center Den Haag Prinses Beatrixlaan 544 2595 BM Den Haag Toren C, verdieping 9 Tel.: (088) 010 77 77
Het Register verschijnt zes keer per jaar en vormt een belangrijke informatiebron voor de leden van het Register Belastingadviseurs. Leden en relaties van het RB ontvangen Het Register uit hoofde van hun lidmaatschap/ betrokkenheid bij het RB. Informatie over (het lidmaatschap van) het RB vindt u op www.rb.nl; informatie over het opzeggen van het lidmaatschap vindt u op www.rb.nl/lidmaatschapopzeggen.
Mr. S.F.J.J. (Sylvester) Schenk RB (hoofdredacteur)
Prof. mr. G.J.M.E. (Guido) de Bont Mr. dr. M.J. (Mascha) Hoogeveen Mr. W.J.M. (Wil) Vennix RB
Eindredactie
Drs. Wilma Straathof E-mail: wstraathof@rb.nl
Uitgever Register Belastingadviseurs E-mail: communicatie@rb.nl
Rubriek Jurisprudentie en Wetgeving Fiscaal up to Date, Dordrecht
Elma Media B.V.
Rob Stavenuiter Tel.: 0226-331638 E-mail: r.stavenuiter@elma.nl
Twaalfde jaargang, oplage 7500
Vormgeving Twinmedia BV, Joke Boer
© Register Belastingadviseurs
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd door middel van boekdruk, fotooffset, fotokopie, microfilm of welke andere methode dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Register Belastingadviseurs.
‘Het Register’ bevat informatie die met de meeste zorgvuldigheid is samengesteld. Het Register Belastingadviseurs en de bij deze uitgave betrokken redactie en medewerkers aanvaarden geen aansprakelijkheid voor mogelijke gevolgen die zouden kunnen voortvloeien uit het gebruik van de in deze uitgave opgenomen informatie.
Citeertitel: Het Register 2022/5
Redactiecolumn - Machtsverhoudingen in de fiscaliteit n 5
Marcel Ardjoen, Rick Boersen, Kawita Dihal, Sabrena Dol, Esther van Dompselaar, Anouk van Dongen, Anouk van Erp, Pim van Erve, Arjan van Es, Kees Essen, Ernst Flore, Audrey Ford, Rani Goelela, Liza van der Hooft, Debbie de Jonge, Martijn Kemperman, Karel Kloosterhof, Laurens Kool, Anne van Lagen, Joice Lemmers, Thijs van der List, Fatma Orhan, Natalia Ricardo, Rachel Schouten, Ruth Simpe, Stefan van Sluis, Wouter Struijs, Dennis Verón, Ilona Verstegen, Robert de Vink, Karin Visee, Sacha van der Woert, Martijn van der Wouden.
Vierden we vorig jaar het 90-jarig bestaan van onze vereniging (althans haar oudste rechtsvoorganger), dit jaar viert het Weekblad Fiscaal Recht zijn 150-jarig jubileum. Nu mag ik, behalve van dit prachtige blad Het Register, ook redacteur zijn van het onvolprezen WFR. Of beter: het Weekblad, zoals wijlen Chris Geppaart het steevast aanduidde. De toevoeging ‘(voor) Fiscaal Recht’ was volgens ons erelid namelijk volstrekt overbodig om het belangrijkste fiscale periodiek van Nederland aan te duiden. En wie zou ik zijn om hem tegen te spreken?
Afgelopen voorjaar hebben auteurs uit verschillende lezersgroepen op uitnodiging van de Weekblad-redactie een jubileumbijdrage geschreven. Sylvester Schenk was in deze reeks de voor de hand liggende vertegenwoordiger van de RB-leden. Met zijn bijdrage ‘Een beetje praktisch is geen bezwaar’ (WFR 2022/61) toonde hij weer eens – zoals we van hem gewend zijn – aan dat inhoud en leesbaarheid prima kunnen samengaan. Op subtiele maar duidelijke wijze gaf Sylvester de boodschap dat, zowel in het fiscale onderwijs als in de vakpers, wel erg veel aandacht uitgaat naar internationale en vpb-onderwerpen en te weinig naar problematieken ‘dichter bij huis’.
Onlangs is tijdens het jubileumcongres de feestbundel ‘Verschuivende machtsverhoudingen in de fiscaliteit’ verschenen. Sylvester Schenk – ja, daar is-t-ie weer – schreef hiervoor een hoofdstuk over de fiscale beroepsorganisaties. Mijn bijdrage had als titel ‘Machtsverhoudingen op de fiscale werkvloer’ en is grotendeels gebaseerd op mijn eigen ervaringen, zowel hetgeen ik in dertig jaar adviespraktijk zoal heb meegemaakt als zaken waarmee ik in diverse functies binnen het RB ben geconfronteerd. Ik kon daarbij putten uit de uitkomsten van het ledenonderzoek die RB en NOB in maart 2022 hebben gepresenteerd. Dat onderzoek wordt om de twee jaar uitgevoerd en helaas worden de cijfers in de loop der jaren niet beter. Over de deskundigheid van de Belastingdienst zijn de belastingadviseurs over het algemeen wel te spreken, maar men klaagt wel steen en been over de verharding in de opstelling van de fiscus.
Een ander hardnekkig knelpunt betreft de bereikbaarheid. Het is mijn stokpaardje dat de Belastingdienst zich steeds verder heeft teruggetrokken en contact mijdt. Simpel bellen, mailen of een brief schrijven (zelfs aangetekende stukken raken kwijt) is al problematisch en dan zijn we aan de inhoud nog niet eens toegekomen. Het RB pleit al jaren voor goede en praktische werkafspraken over digitale communicatie én voor vaste contactpersonen voor advieskantoren. Ik ben ervan overtuigd dat de investering in capaciteit aan de zijde van de fiscus zich dubbel en dwars zou terugverdienen door verbetering van de efficiency. En waarom gebeurt het dan toch niet?
Verder pleit ik in mijn bijdrage voor het serieuzer nemen van de bezwaarfase en in het bijzonder het hoorgesprek dat daarvan deel uitmaakt. Als de belastingplichtige (en/of diens adviseur) zich echt ‘gehoord’ voelt en ervan overtuigd is dat er daadwerkelijk een onafhankelijke herbeoordeling plaatsvindt, zal dat het draagvlak voor de beslissing zeer versterken. Verder noem ik tal van oorzaken waarom ondernemers én hun adviseurs in het algemeen niet van procederen houden. Veel fiscale vraagstukken belanden daardoor niet, of veel te laat, op het bordje van de rechter. De voor cassatie vatbare beschikking zou dit gat in de rechtsbescherming naar mijn mening goed kunnen opvullen.
Ik sluit mijn hoofdstuk in de jubileumbundel af met enkele aanbevelingen, waarvan de laatste luidt: ‘Belastingheffing is nadrukkelijk een proces van samenwerking. Dat geldt ook voor alle voornoemde aanbevelingen. De wetgever en de Belastingdienst mogen de belastingadviseurs en hun beroepsorganisaties aanspreken op hun verantwoordelijkheid om samen tot een verbetering van processen te komen.’ Waarvan akte!
Sinds 25 augustus jl. kunnen Nederlanders op onsnieuwepensioen.nl informatie op hoofdlijnen vinden over de voorgenomen nieuwe regels voor pensioen. Bij akkoord van Tweede en Eerste Kamer gaan deze regels naar verwachting per 1 januari 2023 in. De Wet toekomst pensioenen is een uitwerking van een breed pakket van afspraken tussen het kabinet en sociale partners uit 2019.
Bij de lancering van de publiekswebsite onsnieuwepensioen.nl benadrukte het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de noodzaak van deze wijzigingen en het belang van het tijdig ter beschikking stellen van heldere informatie over de voorgenomen pensioenregels. Het nieuwe pensioen gaat meer meebewegen met de economie en is meer gericht op de praktijk waarin mensen vaker van baan wisselen, een tijd stoppen met werken of voor zichzelf beginnen. In het nieuwe stelsel zien werknemers straks beter wat ze inleggen en opbouwen.
Op de website onsnieuwepensioen.nl wordt eenvoudig voor publiek uitgelegd wat pensioen is, waarom het pensioenstelsel wijzigt, wat hetzelfde blijft en wat er verandert. Ieder hoofdonderwerp bevat een korte algemene uitleg, een animatie en antwoorden op veelgestelde vragen. Daarnaast is er een praktisch overzicht van wat men nu al zelf kan doen aan het inkomen voor later.
Voor professionals staat op werkenaanonspensioen.nl een toolkit met communicatiemiddelen. Per onderwerp zijn middelen beschikbaar om mensen te informeren, zoals factsheets, animaties, artikelen en infographics. Organisaties kunnen deze gebruiken in communicatie naar medewerkers zoals nieuwsbrieven, presentaties of magazines.
nBron: nieuwsbericht Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 25 augustus 2022.
Ministers Kaag van Financiën en minister Yeşilgöz-Zegerius van Justitie en Veiligheid hebben een nieuwe beleidsvisie ter aanpak witwassen aan de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. Extra stappen om witwassen te voorkomen, zijn het verbeteren van toezicht op niet-financiële instellingen zoals cryptoaanbieders, notarissen en advocaten. Tegelijkertijd biedt het kabinet ruimte om ongewenste gevolgen van de strenge regelgeving tegen te gaan.
Via regelgeving worden financiële instellingen verplicht te zorgen voor een schoon financieel systeem. Om de aanpak van witwassen verder te verbeteren, zet het kabinet in op het verbeteren van de toepassing van de regelgeving op niet-financiële instellingen, zoals cryptoaanbieders, notarissen en advocaten, en het toezicht daarop.
Daarnaast is transparantie het sleutelwoord. Het kabinet zet in op beter zicht op de uiteindelijk belanghebbenden in een onderneming, trust, vereniging of stichting. Een gevuld UBO-register speelt hierbij een belangrijke rol. Verder zet het kabinet in op goede samenwerking tussen publieke partijen onderling, en ook met private partijen en tussen private partijen.
De strenge regelgeving kan onbedoelde gevolgen hebben. De ministers willen daarom ruimte laten waar mogelijk. Zo worden de kleinere financiële instellingen niet uit het oog verloren. Het kabinet wil hen helpen de regelgeving na te leven, zonder dat hun werk onuitvoerbaar wordt. Hierbij kijkt het kabinet ook naar mensen die werken in sectoren waar het risico op witwassen hoog is, zoals sekswerkers en autohandelaren. Op dit moment krijgen zij door de sector waarin ze werken te maken met hoge financiële drempels, zoals het niet kunnen openen van een bankrekening. Het kabinet wil de focus verleggen van een gehele sector naar een individuele afweging.
In de aanpak van witwassen is nog beter zicht nodig op de effectiviteit. Het is belangrijk om te monitoren of de aanpak werkt, zodat deze daar waar nodig kan worden aangepast en verbeterd in samenwerking met betrokken partners; publiek én privaat. Het kabinet zal de Tweede en Eerste Kamer regelmatig op de hoogte houden van de voortgang van de beleidsagenda. Een eerste update over de voortgang van de acties zal in het voorjaar van 2023 worden gegeven.
nBron: nieuwsbericht Ministerie van Financiën, 23 september 2022.
Het ministerie van Financiën is een campagne gestart om jongeren te wijzen op risico’s van crypto’s. Met korte video’s op YouTube, Snapchat en Twitch worden jongeren door middel van de campagne ‘Slim in Crypto’ gewezen op valkuilen en te mooie verwachtingen. Crypto’s winnen aan populariteit onder jongeren. Maar vaak ontbreekt het hen aan goede informatie en baseren ze hun aankoop op het advies van financiële influencers op sociale media.
De campagne, bedoeld voor jongeren van 13 tot 25 jaar, wordt ondersteund door de website www.slimincrypto.nl. Daar is informatie en uitleg over crypto’s te vinden. Hoe weet je of een crypto-aanbieder betrouwbaar is? Is het verstandig
om met geleend geld in crypto’s te gaan en hoe weet je eigenlijk wat je koopt? Deze en andere vragen worden beantwoord op de website.
Het doel van de campagne is om ervoor te zorgen dat jongeren goed geïnformeerd en voorbereid zijn als zij crypto’s kopen, bijvoorbeeld op het risico dat zij snel geld kunnen verliezen. Die kans is groot vanwege de volatiele prijs van crypto’s. Maar ook omdat er veel oplichtingspraktijken plaatsvinden en misinformatie over crypto’s rondgaat op sociale media.
nBron: nieuwsbericht Ministerie van Financiën, 5 september2022.
Data en datamobiliteit hebben een steeds grotere impact op financiële dienstverlening. Tegen deze achtergrond is nieuwe EU-regelgeving in de maak, gericht op het creëren van één EU-datamarkt in 2030. Doel is het vergroten van de mogelijkheden van datahouders om hun gegevens te delen. De wijze waarop deze gegevens worden gedeeld vragen aandacht van de financiële toezichthouders De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM).
DNB en de AFM hebben een discussiedocument gepubliceerd met een voorlopige beleidsvisie op datamobiliteit in relatie tot de financiële sector: Meer mogelijkheden om data te delen kan voordelen opleveren, maar moet gelijke tred houden met meer aandacht voor de privacy en belangen van datahouders door gegevensgebruikers. De AFM en DNB hebben belangstellenden uitgenodigd om te reageren op deze voorlopige beleidsvisie.
n Bron: nieuwsbericht AFM, 15 september 2022.
Het kabinet heeft besloten de compensatieregeling voor ondernemers voor het gebruik van het inlogmiddel eHerkenning met ingang van 1 oktober 2022 met twee jaar te verlengen. Zo blijven de kosten van dit private inlogmiddel vergoed tot een gratis publiek alternatief inlogmiddel beschikbaar komt. Deze vergoeding kan worden aangevraagd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Sommige ondernemers kunnen niet over een eHerkenningsmiddel beschikken omdat het bedrijf of de organisatie niet in het Handelsregister of het Probasregister kan worden opgenomen. Dan kunnen zij alleen aangifte doen via commerciële aangiftesoftware of een fiscaal dienstverlener. Ook voor deze ondernemers is de compensatieregeling verlengd. De vergoeding van noodzakelijke kosten voor aangiftesoftware of een fiscaal dienstverlener kan worden aangevraagd bij de Belastingdienst.
nBron: nieuwsbericht Ministerie van Financiën, 29 september 2022.
Mr. A.J. van Lint RB
Arend Jan van Lint is zelfstandig fiscalist en raadsheer-plaatsvervanger bij het Gerechtshof Arnhem Leeuwarden.
Wat is het gevolg als je een ja/nee-vraag op het aangiftebiljet1 onjuist beantwoordt, terwijl je het te belasten bedrag wel correct aangeeft? Is dan desalniettemin sprake van het niet doen van de vereiste aangifte? En zo ja, welke consequenties heeft dat?
In een recent arrest2 komt aan bod wat de gevolgen zijn van onjuist beantwoorden van een ja/neevraag, terwijl het te belasten bedrag wel correct is aangegeven. In dit artikel ga ik nader in op de gestelde vragen. Is dan desalniettemin sprake van het niet doen van de vereiste aangifte? En zo ja, welke consequenties heeft dat?
Het toeval wil dat ik op verzoek van Sylvester Schenk kort voor het verschijnen van het genoemde arrest een lezing heb gegeven voor de RB studiekring Arnhem over onder meer deze vragen. Op de eerste vraag, of het louter onjuist beantwoorden van een ja/nee-vraag er al toe leidt dat de vereiste aangifte niet is gedaan, heb ik daarbij de lijn gevolgd die de Hoge Raad tot dan toe had uitgestippeld en geconcludeerd dat hiervan geen sprake is. Het arrest van 27 mei 2022 brengt hier echter verandering in. Welke veranderingen zijn dat?
Om dit te onderzoeken ga ik, na een korte schets van de casus van het arrest, eerst in op de aangifteplicht en de ratio ervan. Vervolgens kijk ik naar de achtergrond en de wettelijke basis van het stellen van vragen in het aangiftebiljet en hoe die zich verhouden tot de informatieverplichtingen van afdeling 2 van Hoofdstuk VIII van de AWR. Daarna bespreek ik wanneer volgens de Hoge Raad sprake is van het niet doen van de vereiste aangifte en welke fiscale consequenties daaraan worden verbonden en sluit tot slot af met enkele conclusies.
Gelet op het belang van HR 27 mei 2022, nr. 20/01587, ECLI:NL:HR:2022:767 en een goed begrip van dit arrest
schets ik eerst heel kort de casus die hierbij aan de orde is. Belanghebbende is bestuurder van een bv. Hij heeft de aandelen van die bv en een andere bv ingebracht in C Ltd. Een naar Panamees recht opgerichte Foundation houdt de aandelen in deze vennootschappen. Belanghebbende is lid van de Board of Advisors van deze Foundation. Hij heeft in het jaar van de procedure (2008) twee keer een bedrag ontvangen € 2.600 van C Ltd. Die bedragen zijn naar zijn mening in Nederland niet belast en daarom niet aangegeven. Tevens heeft hij de zogenoemde trustvraag niet beantwoord. Bij de trustvraag wordt gevraagd of degene die aangifte doet in het desbetreffende jaar betrokken was bij een trust of ander doelvermogen.
Aangifteplicht en wettelijk kader De verplichting om aangifte te doen, hangt uiteraard samen met de belastingplicht voor de desbetreffende belasting. Dat betekent niet dat alleen daadwerkelijk belastingplichtigen aangifte moeten doen. Ook degenen die volgens de Inspecteur vermoedelijk belastingplichtig zijn, kunnen hiertoe worden uitgenodigd (art. 6, lid 1 AWR).
Normaliter kan men een uitnodiging accepteren of niet, maar aan de onderhavige uitnodiging valt niet te ontkomen. Het gaat hier immers gewoon om een verplichting. Dat vinden we terug in de AWR en wel in art. 8. Uit het eerste lid van dat artikel blijkt ook dat de aangifte duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moet worden ingevuld. Op de keper beschouwd is dit een eigenaardig voor-
schrift. Je zou verwachten dat de aangifte naar waarheid moet worden ingevuld. Dit voorschrift ontbreekt echter in de opsomming. Naar mijn mening kan men heel wel duidelijk, stellig en zonder voorbehoud leugens verkondigen en onjuiste gegevens invullen3. Strikt genomen leidt dit niet tot een schending van de verplichtingen van art. 8 AWR. In de strafbepalingen van de AWR is het niet of onjuist verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen (art. 68, lid 1, onderdeel a AWR) en het opzettelijk niet doen van een aangifte (art. 69, lid 1, onderdeel a AWR) of opzettelijk doen van een onjuiste aangifte (art. 69, lid 2 AWR) echter expliciet strafbaar gesteld. De wetgever eist dus niet alleen dat bij een ontvangen uitnodiging tot het doen van aangifte, die
Naar mijn mening kan men heel wel duidelijk, stellig en zonder voorbehoud leugens verkondigen en onjuiste gegevens invullen.De aangifte dient duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden ingevuld.
aangifte ook daadwerkelijk duidelijk, stellig en zonder voorbehoud wordt ingevuld, maar ook juist, dus naar waarheid.
De uitnodiging tot het doen van aangifte bestaat in de praktijk eenvoudig uit het toezenden van een aangiftebiljet of het sturen van een brief met het verzoek digitaal aangifte te doen. Als een belastingplichtige geen uitnodiging tot het doen van aangifte heeft ontvangen, terwijl hij weet dat hij belastingplichtig is voor een bepaalde belasting, mag hij dat niet als leuke meevaller beschouwen. Wie geen uitnodiging heeft ontvangen, moet hier namelijk binnen zes maanden zelf om verzoeken4 Deze verplichting is echter niet ongeclausuleerd. Als op voorhand vaststaat dat geen belasting is verschuldigd, leidt het hele circus van uitnodigen, aangifte invullen en indienen en het vaststellen van het feit dat er geen
belasting is verschuldigd voor alle betrokkenen alleen maar tot verspilde tijd en moeite en tot onnodige kosten. De nadere regeling in art. 2, lid 1 Uitv.reg AWR legt dan ook een verband tussen de verplichting tot het vragen om een uitnodiging en de verschuldigde belasting. De termijn van zes maanden begint namelijk te lopen ‘na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan’5. In art. 2, lid 6 Uitvoeringsregeling AWR wordt nog eens bevestigd dat als geen belasting is verschuldigd ook niet om een uitnodiging behoeft te worden verzocht. Ook uit de strafbepalingen blijkt dat er sprake moet zijn van verschuldigde belasting, om van een strafbaar feit te kunnen spreken6. Dit verband met de verschuldigde belasting onderstreept dat het doen van aangifte geen doel op zich is, maar gericht is op het daadwerkelijk heffen en innen van belasting. De vraag is of deze ratio van de aangifteplicht doorwerkt in de mogelijkheid tot het stellen van vragen en de aard daarvan in het aangiftebiljet. En welke consequenties van het niet beantwoorden van bepaalde vragen hiervan het gevolg zijn.
Verhouding aangiftebiljet en vragenbrieven Bij ja/nee-vragen in het aangiftebiljet gaat het niet om de directe uitvraag van gegevens of cijfers die een onder-
Wie geen uitnodiging heeft ontvangen, moet hier namelijk binnen zes maanden zelf om verzoeken.
deel vormen van het belastbaar inkomen of het belastbaar bedrag. De vraag komt op wat de wettelijke basis van dergelijke vragen is. Tevens rijst de vraag hoe een en ander zich verhoudt tot de vragen die gesteld kunnen worden op grond van afdeling 2 van Hoofdstuk VIII van de AWR, waar de verplichtingen ten dienste van de belastingheffing zijn geregeld. Ik doel daarbij met name op de actieve informatieverplichting van art. 47, lid 1, onderdeel a AWR.
De wettelijke basis voor het stellen van vragen in een aangiftebiljet is te vinden in art. 7, lid 1 AWR. Hieruit blijkt dat opgave van gegevens kan worden verlangd en dat tevens overlegging of toezending kan worden gevraagd van bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, waarvan de kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn. Hierbij valt op dat net als ten aanzien van artikel 47 AWR, niet bepalend is of de gegevens van belang zijn voor de belastingheffing, maar of deze van belang kunnen zijn.
Nu is in beginsel de administratieve sanctie op het niet doen van de vereiste aangifte en het niet nakomen van de informatieverplichting ex art. 47 AWR dezelfde, namelijk de omkering en verzwaring van de bewijslast. Zoals bekend kan door de invoering van de informatiebeschikking ex art. 52a AWR7 die omkering en verzwaring van de bewijslast pas aan de orde komen na de afgifte van een informatiebeschikking, zo nodig na bevestiging daarvan door de rechter. Het zou merkwaardig zijn als –in ieder geval theoretisch – de rechtsbescherming van de burger zou kunnen worden omzeild door in het aangiftebiljet ongebreideld vragen op te nemen die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Wanneer de conclusie zou zijn dat het onjuist of niet beantwoorden van een enkele vraag tot gevolg heeft dat de vereiste aangifte niet is gedaan, zou in theorie ook langs die weg, maar nu zonder tussenkomst van de informatiebeschikking, de fiscus tot omkering en verzwaring van de bewijslast kunnen komen. Deze gedachtegang leidt tot de conclusie dat de mogelijkheid tot het opnemen van vragen in het aangiftebiljet toch aan een zekere beperking onderworpen zou moeten zijn. Ook de systematiek van de wet lijkt mee te brengen dat art. 7 AWR niet een ongelimiteerde mogelijkheid biedt om in zijn algemeenheid er maar op los te vragen omdat de antwoorden van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. In zijn conclusie van 12 januari 2021, nr. 20/01587, ECLI:NL:PHR:2021:36 gaat A-G Niessen hierop in. Hij wijst erop dat de verplichtingen van art. 7 AWR zijn opgenomen in hoofdstuk II, dat handelt over de aangifte. Dit lijkt erop te duiden dat de vragen moeten zien op de op gegevens voor de vaststelling van de belasting over het desbetreffende jaar. ‘Daarmee wil niet gezegd zijn dat de wetgever niet in het kader van het aangiftetraject een ruimere bevoegdheid aan de inspecteur zou kunnen toekennen. Maar gegeven de inrichting van de wet en het feit dat de wet niet stipuleert dat de vraag uit art. 7 om gegevens mag uitgaan boven het belang van de concrete aangifte, acht ik het niet lo -
gisch om die verderstrekkende bedoeling in art. 7 te lezen. Evenmin is het logisch om in art. 7 een bevoegdheid van de inspecteur te regelen die even goed al zou voortvloeien uit art. 47.’8
In HR 27 mei 2022, nr. 20/01587, ECLI:NL:HR:2022:767 oordeelt de Hoge Raad onder verwijzing naar HR 15 februari 1949, ECLI: NL :HR:1949:156 over de reikwijdte van de art.7 AWR: ‘De vraagstelling mag ook meer in het algemeen erop zijn gericht de inspecteur in staat te stellen om op het spoor te komen van gegevens die voor de heffing van de belasting van belang kunnen zijn, en die zo nodig aanleiding kunnen zijn vooronderzoek. De gevraagde gegevens mogen ook zien op de heffing van de belasting buiten het tijdstip of de periode waarop de aangifte betrekking heeft.’
Daarmee lijkt het erop dat de Hoge Raad geen verdere beperkingen stelt dan de wettelijke eis dat het antwoord op de vraag van belang kan zijn voor de belastingheffing. In ieder geval staat buiten kijf dat de ja/nee-vragen deel mogen uitmaken van het aangiftebiljet en dat deze beantwoord moeten worden zelfs indien ze geen enkel belang hebben voor het jaar van de desbetreffende aangifte.
Omkering en verzwaring bewijslast Ingevolge art. 27e AWR is de omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde indien de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking. De wet stelt geen nadere eisen aan deze zware sanctie, maar de Hoge Raad doet dat wel. Indien in een procedure over een informatiebeschikking de Inspecteur in het gelijk wordt gesteld, betekent dat namelijk niet automatisch dat de sanctie wordt toegepast. Dat hangt af van de aard van het gepleegde verzuim.9 Tot het arrest HR 27 mei 202210 was de benadering van de Hoge Raad dat niet bij iedere fout of omissie in de aangifte de conclusie mocht worden getrokken dat de vereiste aan-
gifte niet was gedaan. De Hoge Raad legde daarbij nadrukkelijk een verband met het belastingbedrag dat ten gevolge van de fout niet zou zijn geheven. Gegeven de ratio van de aangifteplicht zoals hiervoor omschreven, komt dit verband mij logisch voor. Kort samengevat komt het erop neer dat het moet gaan om een bedrag dat weinig zou zijn geheven dat bepaalt volgens de normale regel van bewijslastverdeling zowel relatief als absoluut aanzienlijk is waarvan de belastingplichtige zich bewust is.11
Wanneer men deze criteria toepast op de vraag of het louter onjuist beantwoorden van een ja/nee-vraag, terwijl overigens het te belasten bedrag correct is aangegeven, is de conclusie snel getrokken. Nu er geen cent te weinig belasting wordt gegeven, kan niet worden gezegd dat de vereiste aangifte niet is gedaan.12 In dat opzicht is het arrest van 27 mei 2022 een verrassing omdat de Hoge Raad hierin, na te hebben gewezen op de verplichtingen van art. 8 AWR en de samenhang daarvan met art. 7 AWR, vervolgens overweegt:
iswaar nog steeds het uitgangspunt.13 Maar tegelijkertijd heeft de Hoge Raad op die automatische koppeling enkele uitzonderingen geformuleerd.
Uit het arrest wordt in ieder geval duidelijk dat indien een vraag onjuist of niet is beantwoord en geen betrekking heeft op het tijdstip of de periode van de desbetreffende aangifte, de omkering en verzwaring van de bewijslast niet aan de orde is.14
Voorts leidt een dergelijke omissie of onjuistheid niet tot omkering en verzwaring van de bewijslast ten aanzien van geschilpunten waarvoor het antwoord op deze vraag of vragen niet van belang kan zijn. Hierbij vermeldt de Hoge Raad dat dezelfde lijn geldt bij het onjuist of niet beantwoorden van vragen die zijn gesteld op grond van art. 47 AWR (en vanaf 1 juli 201115 ook indien de omkering en verzwaring van de bewijslast berust op een onherroepelijk geworden informatiebeschikking die in dat kader is afgegeven).16
‘Indien de aangifteplichtige in het door hem ingediende aangiftebiljet een of meer vragen onbeantwoord laat of onjuist beantwoordt, zal dat, gelet op hetgeen hiervoor in 4.2.2 is overwogen, in de regel leiden tot de gevolgtrekking dat hij niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Daarvoor hoeft niet vast te staan dat de tekortkoming in de beantwoording van de vraag of vragen ertoe leidt dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting of dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van die tekortkoming niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is.’
De Hoge Raad komt dus terug op zijn eerdere jurisprudentie en gaat nu van een strikt letterlijke, grammaticale interpretatie uit van het begrip ‘de vereiste aangifte’. Als geëist wordt een vraag te beantwoorden en je doet dat niet of onjuist, dan is in letterlijke zin sprake van een onjuiste aangifte. Vanaf 27 mei 2022 is in dat geval ook in juridische zin sprake van een ‘het niet doen van de vereiste aangifte’.
Het belang van die juridische kwalificatie schuilt in de toepassing van de omkering en de verzwaring van de bewijslast. Vanwege de koppeling tussen deze zware sanctie en het constateren dat de vereiste aangifte niet is gedaan, wilde de Hoge Raad in het verleden niet te snel de conclusie trekken dat de vereist aangifte niet is gedaan. Op basis van het onderhavige arrest zal nu veel eerder dan voorheen sprake zijn van het niet doen van de vereiste aangifte. De automatische koppeling aan de sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast is wel-
In de casus van het arrest vindt de Hoge Raad overigens dat de belanghebbende de trustvraag niet onbeantwoord had mogen laten. Het argument dat de hij meende een pleitbaar standpunt te hebben om de ontvangen bedragen van in totaal € 5.200 buiten de aangifte te laten, schuift de Hoge Raad terzijde. Door juiste beantwoording van de vraag zou de inspecteur de mogelijkheid zijn geboden nader onderzoek naar inkomsten te doen die verband houden met de trust. Het verzuim is volgende Hoge Raad dan ook ernstig genoeg om de sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast toe te passen. Het lijkt dat de nuance die de Hoge Raad eerder toepaste bij de interpretatie van de term ‘vereiste aangifte’ is verschoven naar de toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast als vaststaat dat de vereist aangifte niet is gedaan (vergelijkbaar met de methodiek bij de informatiebeschikking; zie noot 9 ). De criteria omtrent het verschil tussen de verschuldigde belasting volgens het aangiftebiljet en de daadwerkelijk verschuldigde belasting (‘zowel relatief als absoluut aanzienlijk’) zien we in het arrest echter niet terug. De toekomst zal moeten uitwijzen of de gewijzigde lijn van de Hoge Raad in praktische zin tot grote veranderingen leidt, maar het lijkt erop dat die strenger is geworden.
Het voorgaande leidt tot de volgende conclusies: n Indien een antwoord op een vraag van belang kan zijn voor de belastingheffing, mag deze worden opgenomen in het aangiftebiljet.
n Wanneer een vraag onbeantwoord wordt gelaten, is niet de vereiste aangifte gedaan.
n Thans is eerder dan voorheen sprake van het niet doen van de vereiste aangifte. De eis dat de onjuistheid moet leiden tot een relatief en absoluut aanzienlijk bedrag aan te weinig geheven belasting wordt niet langer gesteld.
n De ‘automatische koppeling’ tussen de conclusie dat de vereiste aangifte niet is gedaan en de toepassing van de omkeringen en verzwaring van de bewijslast blijft
Als geëist wordt een vraag te beantwoorden en je doet dat niet of onjuist, dan is in letterlijke zin sprake van een onjuiste aangifte.
in beginsel bestaan, maar hierop bestaan wel uitzonderingen.
n Net als bij een onherroepelijk geworden informatiebeschikking zal bezien moeten worden of het verzuim of de onjuistheid van dien aard is dat toepassing van de sanctie van de omkeringen en verzwaring van de bewijslast op zijn plaats is.
n Het niet of onjuist beantwoorden van een vraag die geen betrekking heeft op het tijdstip of de periode van
1 Ik denk hierbij met name aan de aangiftebiljetten voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vennootschapsbelasting.
2 HR 27 mei 2022, nr. 20/01587, ECLI:NL:HR:2022:767.
3 Bij het afsluiten van een digitale aangifte vraagt de Belastingdienst overigens wel expliciet te verklaren dat de gegevens naar waarheid zijn ingevuld.
4 Art. 6, lid 3 AWR juncto art. 2, lid 1 Uitv.reg. AWR).
5 Art. 2, lid 5 Uitvoeringsregeling AWR bepaalt in dit verband dat voor de tijdvakbelastingen dat een belastingschuld waarvan de grootte eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven (zoals bij de inkomsten- en vennootschapsbelasting), geacht wordt te zijn ontstaan op het tijdstip waarop dat tijdvak of de belastingplicht eindigt.
6 Zie art. 69, lid 2 dat weliswaar het doen van een
de desbetreffende aangifte kan niet leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast.
n Het niet of onjuist beantwoorden van een vraag leidt niet tot omkering en verzwaring van de bewijslast ten aanzien van geschilpunten waarvoor het antwoord op deze vraag of vragen niet van belang kan zijn. Dit geldt eveneens in het kader van (de onherroepelijk informatiebeschikking met betrekking tot) art. 47 AWR. <<<
onjuiste aangifte strafbaar stelt, maar alleen indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
7 Gevolg van het ‘Voorstel van wet van de leden Dezentjé Hamming-Bluemink en Crone houdende wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ten behoeve van de rechtsbescherming van belastingplichtigen bij controlehandelingen van de fiscus’, zie Kamerstukken II, 2005-2006, 30645 nr. 2 en 3.
8 Onderdeel 3.17 Conc. A-G Niessen 12 januari 2021, nr. 20/01587, ECLI:NL:PHR:2021:36.
9 Zie HR 10 februari 2017, nr.16/02729, ECLI:NL:HR:2017:130, NTFR 2017/422, r.o.3.3.2 waarin ook verwezen wordt naar HR 18 december 2015, nr. 14/04143, ECLI:NL:HR:2015:3602, BNB 2016/47, onderdeel 2.2.1
10 HR 27 mei 2022, nr. 20/01587, ECLI:NL:HR:2022:767.
11 Zie onder meer HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083 en HR 24
april 2015, nr. 14/04104, ECLI:NL:HR:2015:1083.
12 Ook A-G Niessen komt tot de conclusie dat het enkel onbeantwoord laten van de trustvraag nog niet leidt tot d conclusie dat de vereiste aangifte niet is gedaan r.o. 3.25 slotzin van de Conclusie van 12 januari 2021, nr. 20/01587, ECLI:NL:PHR:2021:36.
13 ‘De omstandigheid dat in de hiervoor in 4.2.3 bedoelde gevallen de vereiste aangifte niet is gedaan, heeft in beginsel tot gevolg dat de in artikel 25, lid 3, AWR en artikel 27e AWR voorziene sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast wordt toegepast’. HR 27 mei 2022, nr. 20/01587, ECLI:NL:HR:2022:767 r.o. 4.2.4
14 HR 27 mei 2022, nr. 20/01587, ECLI:NL:HR:2022:767 r.o. 4.2.4.
15 De invoerdatum van de informatiebeschikking ex art. 52a AWR.
16 HR 27 mei 2022, nr. 20/01587, ECLI:NL:HR:2022:767 r.o. 4.2.5.
mr. L.P.C. Gevers
Luuk Gevers is fiscalist bij Peters van Gemert Accountants & Belastingadviseurs
In de kunstwereld is een revolutie gaande. Veel kunstenaars zijn gestart met het maken van digitale kunst om deze vervolgens via de blockchain te verkopen. De verkoop van die kunst gaat via een non-fungible token, wat wordt afgekort als NFT. Hoe wordt een NFT fiscaal gekwalificeerd? In dit artikel beperk ik me tot de btw-heffing op digitale kunst.
Op het moment van schrijven is de eerste NFT-boom over, maar er zullen er ongetwijfeld nog meer komen. Met het oog daarop analyseer ik in dit artikel de btwheffing op digitale kunst.
Allereerst zet ik de belangrijkste begrippen uiteen en leg ik uit hoe het verkoopproces van digitale kunst eruitziet. Vervolgens richt ik me op de aard van de prestatie van digitale kunst voorafgaand aan de btw. Daarna plaats ik de transacties met het platform waarop de kunst te koop wordt aangeboden in btwperspectief.
In dit artikel zijn mijn uitgangspunten:
n Ik beperk me tot de verkoop van digitale kunst. NFT’s worden ook voor veel andere digitale producten gebruikt, maar het gaat voor dit artikel te ver om de verschillende gebruiken nader uit te werken.
n Uitgangspunt is dat de kunstenaars ondernemers zijn voor de btw.1
n Ik besteed geen aandacht besteed aan de secondary market. In de secondary market wordt kunst aangeboden door de eerste (of daaropvolgende) afnemer van de kunst. Het is dus de kunsthandel na initiële verkoop door de kunstenaar zelf.
De blockchain en NFT’s vormen naar mijn idee een nieuw hoofdstuk van het internet. Op het moment van schrijven is er amper regulering voor de blockchain. Dat zal waarschijnlijk niet zo blijven, maar tot die tijd maakt het de blockchain (en in het verlengde NFT’s) erg volatiel en zorgt ervoor dat deze onderhevig aan verandering blijft.
Begrippen en uitleg
Voordat er inhoudelijk naar de digitale kunst wordt gekeken, is het van belang om duidelijkheid te hebben over de kernbegrippen. Deze definieer ik als volgt2: n blockchain: een netwerk waarbij handelingen en transacties worden vastgelegd in een logboek. Eenieder heeft toegang tot dat logboek en daarmee is eigenaarschap te controleren.
n non-fungible token (kortweg NFT): een token is een (soort van) certificaat van eigenaarschap. Non-Fungible betekent dat het uniek is en niet (eenvoudig) te vervangen is. Een ander soort token is bijvoorbeeld een bitcoin. Deze is echter door elke andere bitcoin te vervangen.
n minten: het plaatsen van een kunstwerk op de blockchain.
n wallet: een digitale portemonnee waarin een gebruiker zowel cryptovaluta als NFT’s kan bewaren. Dit kunnen ook fysieke wallets zijn in de vorm van bijvoorbeeld een gecodeerde USB-stick.
n smart contract: een overeenkomst die automatisch wordt uitgevoerd indien wordt voldaan aan bepaalde
voorwaarden. De werking van de overeenkomst wordt vastgelegd op de blockchain en is naderhand niet meer aan te passen.
De digitale kunst die in dit artikel centraal staat, is kunst in de vorm van afbeeldingen of (kort) bewegend beeld. Kunstenaars bieden de digitale kunst aan op een online platform. De platforms bevinden zich op verschillende blockchainnetwerken. In dit artikel staat het platform genaamd Teia centraal. Teia zit op de Tezos-blockchain.3 De kunstenaar bepaalt bij het plaatsen van de kunst de prijs van het kunstwerk en het aantal edities dat wordt uitgegeven (dit is minten). Vervolgens kunnen kopers een NFT kopen van het kunstwerk. Hieronder volgt een voorbeeld.
Kunstenaar uyo66 heeft een kunstwerk gemaakt en ik heb dat kunstwerk gekocht. Op het moment van schrijven zijn er nog 49 van de 939 edities beschikbaar. Het kunstwerk kost 0,5 tez per stuk (op dit moment is dit ongeveer 80 eurocent).4
Toen ik de NFT kocht, kreeg ik het recht van eigenaarschap van 1 van de 939 edities. Ik heb het recht om deze weer door te verkopen en de originele kunstenaar krijgt een deel van de verkoopwinst. Ik heb de NFT via mijn wallet in bezit. De transactie is op de Tezos-blockchain geregistreerd en voor eenieder in te zien. Op de blockchain staat geregistreerd wanneer ik het heb gekocht, wanneer het product is geleverd en welke prijs ik heb betaald.
Btw-kwalificatie digitale kunst Hoe wordt digitale kunst gekwalificeerd voor de btw?
Het is belangrijk op te merken dat NFT’s vaak betrekking hebben op digitale kunst, maar het gaat niet uitsluitend over kunst. Zo is de eerste tweet van Twitter-oprichter Jack Dorsey bijvoorbeeld ook verkocht met een NFT. De kwalificatie in dit artikel heeft betrekking op afbeeldingen en video’s met artistieke waarde zoals aangeboden op het platform Teia.
Het kunstbegrip in de omzetbelasting is gedefinieerd in art. 2a lid 1 onderdeel m Wet OB 1968. Art. 4 lid 2 Uitv. besch. OB 1968 jo. bijlage j Uitv.besch. (hierna: de bijlage). Deze omvat een enge opsomming van voorwerpen die onder het kunstbegrip vallen. Video’s (bewegend beeld) worden niet specifiek genoemd in bijlage j en vallen daarmee niet onder het kunstbegrip. Foto’s kwalificeren mogelijk wel als kunst, namelijk als aan de voorwaarden van letter g van de bijlage wordt voldaan. In het arrest-Regards Photographiques heeft het Hof van Justitie EU5 verdere toelichting gegeven op de kwalificatie van foto’s als kunst. Het Hof oordeelde dat alleen foto’s die objectief aan de vereisten van letter g van de bijlage voldoen, kunnen kwalificeren als kunst. Alle andere foto’s vallen buiten het kunstbegrip. In het arrest worden de eisen kort omschreven als: ‘De foto’s zijn genomen door de maker ervan, door hem of onder zijn toezicht zijn afgedrukt, gesigneerd en genummerd, met een oplage van maximaal 30 exemplaren, met uitsluiting van elk ander criterium, inzonderheid de beoordeling door de bevoegde nationale belastingdienst van het artistieke karakter ervan.’6
NFT’s hebben vaak betrekking op digitale kunst, maar het gaat niet uitsluitend over kunst.
NFT’s worden niet op de bovenstaande manier verkocht. Zoals hieronder verder uitgewerkt moet er objectief getoetst worden aan de gestelde criteria. Zodra de verkoopmethode, het product of de handelingen niet overeenkomen met de specifieke wettelijke eisen is een kunstkwalificatie voor de de btw niet mogelijk. Daarbij zijn afbeeldingen en foto’s in het dagelijkse gebruik twee verschillende zaken. Samengevat is zowel de aard van digitale kunst als de verkoopmethode dusdanig afwijkend dat naar mijn idee een kunstkwalificatie onder letter g van bijlage niet mogelijk is.
Bij de kwalificatievraag moet ook worden gekeken naar de rol van de artistieke waarde van het product. De beoordeling van de artistieke waarde van een product is een subjectieve beoordeling. De subjectieve beoordeling is bij de indeling onder het kunstbegrip niet doorslaggevend.7 Een product kan daardoor wel kunst zijn, maar niet onder het verlaagde tarief vallen. Een beoordeling aan de hand van de objectieve criteria van het uiterlijk
van het voorwerp bepaalt of het onder het verlaagde tarief valt.8 Overigens komt hiermee de hele kunstdiscussie in nog een andere vreemde spagaat terecht. Naar de definitie in het maatschappelijk verkeer zou er sprake kunnen zijn van kunst, echter art. 98, lid 2 BTW-richtlijn 2006/112/EG belemmert de toepassing van het verlaagde tarief op digitale kunst. Ook de ontwerprichtlijn van 21 december 20219 biedt deze uitbreiding van het verlaagde tarief voor kunst niet in het vooruitzicht. Vanwege de wettelijke, enge kunstdefinitie is de verkoop van digitale kunst naar mijn mening een digitale dienst in de zin van art. 7 lid 2 sub a Uitv.vo Btw-richtlijn. Het elektronische dienstbegrip omvat onder andere het verschaffen van toegang tot beeld, video en geluid.10 Een NFT zou ook kunnen worden omschreven als een licentie of certificaat van eigenaarschap. Licenties voor software (een andere vorm van digitaal bezit) vallen ook onder het begrip elektronische dienst.11
In deze paragraaf wordt de transactie in btw-perspectief geplaatst. Daarbij merk ik op dat op dit moment nog veel onduidelijk is over btw-behandeling van digitale kunst. In deze uiteenzetting wordt voortgebouwd op de aanname dat de verkoop van digitale kunst een elektronische dienst is. Een elektronische dienst wordt geacht te zijn verricht in het land van de afnemer. Voor elektronische diensten verricht aan ondernemers geldt dat op grond van art. 6 lid 1 Wet OB 1968. Voor elektronische diensten
Een beoordeling aan de hand van de objectieve criteria van het uiterlijk van het voorwerp bepaalt of het onder het verlaagde tarief valt.
verricht aan niet-ondernemers geldt dat op grond van art. 6h Wet OB 1968.
Om te bepalen wie de afnemer is en waar deze gevestigd is, zijn identificatiegegevens nodig. Voor elektronische diensten geldt op grond van art. 24ter Uitv.vo. Btwrichtlijn dat de plaats van een afnemer moet worden vastgesteld aan de hand van twee afzonderlijke en niet tegenstrijdige bewijsstukken. Voor ondernemers met minder dan € 100.000 aan verkopen in een bepaalde lidstaat geldt dat een enkel bewijsstuk volstaat. Het lokaliseren van de afnemer is echter zeer ingewikkeld. Anonimiteit is een essentieel deel van de blockchaintechnologie. De kunstenaar kan zien welke wallet een kunstwerk heeft gekocht, maar daar zitten geen identiteitsgegevens in verwerkt. Sommige gebruikers hebben een korte omschrijving aan hun profiel toegevoegd, maar zelden omvat deze een omschrijving van de locatie van de gebruiker. De kunstenaar heeft geen naam, adres, bankgegevens, IP-adres, MCC-code of locatie van de vaste lijn van de afnemer.12
Dit maak het onmogelijk om vast te stellen wie de kunstwerken bezitten. Neem het voorbeeld van hierboven, de kunstenaar kan niet alle 939 afnemers lokaliseren. Het gevolg is dat de kunstenaar bij elke verkoop het btw-tarief van zijn vestgingsland in rekening moet brengen. Dat is echter een erg afwijkende (en onbevredigende) benadering ten opzichte van andere digitale diensten die immers normaliter in het land van de afnemer worden belast.
De hoofdregel bij elektronische diensten kent ook uitzonderingen, bijvoorbeeld voor elektronische diensten die worden verricht met tussenkomst van een tussenpersoon (art. 28 Btw-richtlijn jo. art. 9bis lid 1 Uitv.vo. Btw-richtlijn). Het directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie (TAXUD) van de commissie heeft een toelichting13 gegeven op de regeling van art. 9bis (hierna: de toelichting). Art. 9bis lid 1 stelt het volgende: ‘Wanneer de langs elektronische weg verrichte diensten worden verricht via een telecommunicatienetwerk, een interface of een portaal zoals een marktplaats voor applicaties, wordt een belastingplichtige door wiens tussenkomst de dienst wordt verricht, voor de toepassing van artikel 28 van Richtlijn 2006/112/EG geacht in eigen naam maar voor rekening van de verrichter van deze diensten te handelen…’
Een belastingplichtige is op grond van art. 9 lid 1 Btwrichtlijn: ‘eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit.’
Waarbij in datzelfde lid economische activiteit wordt omschreven als: ‘alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmede gelijkgestelde beroepen. Als economische activiteit wordt in het bijzonder beschouwd de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.’
Een NFT zou ook kunnen worden omschreven als een licentie of certificaat van eigenaarschap.
In art. 7 Wet OB 1968 wordt de term ondernemer gebruikt in de plaats van de term belastingplichtige De termen hebben echter dezelfde betekenis.14 Naar mijn mening kwalificeren de platforms waarop digitale kunst wordt verhandeld als belastingplichtige. De platforms participeren in het economische verkeer door het platform aan te bieden. De platforms ontvangen voor elke transactie een commissie. De kwalificatie van de platforms bestaat uit twee onderdelen. Ten eerste de kwalificatie van platform als belastingplichtige en ten tweede de toets of er indicatoren zijn om aan te nemen dat het platform een tussenpersoon is.
Het platform als tussenpartij Door de werking van art. 9 bis Uitv.vo Btw-richtlijn bestaat het (weerlegbare) vermoeden dat elke schakel in de keten de dienst afneemt en doorlevert.15 Hieronder volgen enkele indicatoren16 waardoor het platform als tussenpersoon wordt beschouwd, waarbij elke indicator wordt toegelicht.17
n De tussenpersoon bezit of beheert het technische platform waarlangs de diensten worden verricht. De beheerders van de websites zijn ook de eigenaar van het platform waarop de digitale kunst wordt verhandeld. Zij beheren ook de kunstwerken die daarop zichtbaar zijn.
n De tussenpersoon is verantwoordelijk voor de daadwerkelijke verrichting. Zodra het kunstwerk is geüpload, regelt het platform de verdere verkoop. De kunstenaar hoeft niet bij elke individuele transactie zelf nog handelingen te verrichten. n Klantenservice biedt bijstand bij vragen of problemen met de dienst. Kunstenaars en afnemers kunnen het platform contacteren met vragen en problemen. Kunstenaar kunnen dat onder andere doen als hun account is geblokkeerd. Ook derden kunnen contact opnemen als bijvoorbeeld een bepaald kunstwerk inbreuk maakt op hun privacy.
Het vermoeden dat een platform een tussenpersoon is, kan weerlegd worden als voldaan wordt aan vijf voorwaarden.18 Deze voorwaarden moeten partijen schriftelijk zijn overeengekomen.
De verkoop van digitale kunst middels NFT’s is een digitale dienst voor de btw. De platforms die de kunst aanbieden, spelen daarbij een bijzondere rol. Hierdoor zijn zij voor de btw een tussenpartij in de transactie. De hef-
Met name de fundamentele anonimiteit op de blockchain vereist dat er specifieke btw-regels moeten komen voor dat gedeelte van het internet.
fing vindt plaats in het land van vestiging van het platform omdat de kunstenaar een dienst verricht aan het platform. Naar mijn mening is dit een logisch gevolg van de kwalificatie van digitale kunst en de daarop betrekking hebbende btw-regels. Het feit dat de heffing plaatsvindt bij de platforms is naar mijn mening ook een logische manier van heffen.19
De anonimiteit van de betrokken partijen legt echter wel de problemen met btw-heffing op digitale diensten bloot. Met name de fundamentele anonimiteit op de blockchain vereist dat er specifieke btw-regels moeten komen voor dat gedeelte van het internet. Digitaal eigenaarschap, smart contracts en de blockchain zullen in de toekomst steeds belangrijker worden. Het is een nieuwe manier om transacties te verrichten en moet daardoor ook specifieke btw-regels krijgen. Er zal een nieuw referentiekader moeten komen voor het lokaliseren van de betrokken partijen. Heffen bij de platformen is op korte termijn een logische oplossing. Naarmate de technologie verder ontwikkelt, zal naar mijn idee de rol van het platform steeds kleiner worden door verdere automatisering. De technologie van de blockchain is namelijk gericht op decentralisatie en op minimale menselijke invloed. Dat brengt voor de Europese Unie nieuwe uitdagingen mee omdat het platform dan geen eenvoudige keuze is om aan te sluiten bij de heffing. <<<
1 Het ondernemersbegrip wordt later in het artikel uitgewerkt voor wat betreft de kunstplatforms. Het is echter een zodanig breed begrip dat de kwalificatie van ondernemer snel kan worden gemaakt. Met de verkoop van de kunst nemen de kunstenaars deel aan het economische verkeer en treden zij ook in concurrentie met andere kunstenaars.
2 De definities zijn gebaseerd op de begrippenlijst van: www.finder.com/nft-glossary.
3 https://teia.art/ en https://tezos.com.
4 De kunstenaar heeft geen toestemming gegeven voor het gebruik van de afbeelding. Het is echter wel vindbaar op het platform en wel met de link: www.teia.art/objkt/624348
5 Hof van Justitie EU 5 september 2019, C-145/18, ECLI:EU:C:2019:668, Regards Photographiques, r.o. 34.
6 Idem.
7 Hof van Justitie EU 18 september 1990, C-228/89, ECLI:EU:C:1990:318, Farfalla Flemming und Partner, ro. 16.
8 Idem, ro. 20.
9 Proposal for a COUNCIL DIRECTIVE amending Directive 2006/112/EC as regards rates of value added tax
10 Bijlage I van de Btw-richtlijn punt vier onderdeel a-d.
11 Art. 7 lid 2 sub a Uitv.vo Btw-richtlijn jo. Bijlage I bij de Uitv.vo. Btw-richtlijn punt twee lid a en b.
12 Met vaste lijn wordt hier bedoeld: verbindingen via glasvezel of telefoonlijn.
13 Explanatory notes On the EU VAT changes to the place of supply of telecommunications, broadcasting and electronic services that enter into force in 2015 (Council Implementing Regulation (EU) No 1042/2013, directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie van de Commissie, 3 april 2014.
14 Vakstudie Omzetbelasting, art. 7 Wet OB 1968, aant. 1.1 (lid 1) en HR 2 mei 1984, nr. 22 152, BNB 1984/295).
15 Explanatory notes On the EU VAT changes to the place of supply of telecommunications, broadcasting and electronic services that enter into force in 2015 (Council Implementing Regulation (EU) No 1042/2013, directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie van de Commissie, 3 april 2014, p. 24.
16 Idem, p. 29.
17 In de Toelichting worden in totaal tien indicatoren genoemd. De indicatoren kunnen gebruikt worden om het wettelijke vermoeden vast te stellen of het vermoeden te ondersteunen. De tien indicatoren zijn ruim geformuleerd en niet cumulatief. Om die reden werk ik er drie uit die naar mijn idee het vermoeden ondersteunen dat de platforms een tussenpartij zijn. Gezien dat het indicatoren zijn die het wettelijke vermoeden kunnen ondersteunen, heb ik er drie uitgewerkt in dit artikel.
18 Explanatory notes On the EU VAT changes to the place of supply of telecommunications, broadcasting and electronic services that enter into force in 2015 (Council Implementing Regulation (EU) No 1042/2013, directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie van de Commissie, 3 april 2014, p. 26-29.
19 De wetgever heeft ook al voorzien in het feit dat kunst niet door de maker wordt verkocht. Denk hierbij aan galerijen of veilinghuizen. Ook andere verkopers dan de kunstenaar zelf kunnen gebruik maken van het verlaagde tarief. Zie hiervoor tabel 1 onderdeel 29a sub b deel 2 van Wet OB 1986.
Prof.dr.ir. H.J. de Vries
Henk de Vries is bijzonder hoogleraar Standardisation management aan de Rotterdam School of Management, Erasmus Universiteit Rotterdam en gasthoogleraar aan de Technische Universiteit Delft, faculteit Techniek, Bestuur en Management.
De aarde warmt op. Meer droogte en meer overstromingen. Stijgende zeespiegel. De gevolgen voor kuststeden, landbouw en natuur zijn rampzalig. Wat valt ertegen te doen? Veel. We kunnen overschakelen naar een duurzame manier van leven en samenleven. Maar we doen het niet. Enkelingen daargelaten. Kennelijk is er een vorm van dwang nodig.
Dat blijkt ook uit onderzoek van ondergetekende naar eisen voor nieuwbouwwoningen in Nederland. Wie een huis zoekt is al lang blij als zij/hij iets kan vinden wat betaalbaar is. Energiezuinig kan duurder zijn, dus dergelijke huizen worden nauwelijks gebouwd. Toch zijn de huizen van nu veel duurzamer dan die van 20 jaar geleden. De eisen zijn aangescherpt. Er was sprake van dwang: geen bouwvergunning als bij doorrekening van het ontwerp blijkt dat de woning niet energiezuinig is. Aanscherping van eisen stimuleert innovaties en die blijken dan ook mogelijk te zijn. De ernst van de situatie vraagt om snel aanscherpen van eisen voor alles wat bijdraagt aan het klimaatprobleem. Maar het onderzoek laat ook zien dat het bedrijfsleven de veranderingen nog wel moet kunnen bijhouden, anders werkt het niet. En dit onderzoek laat ook zien dat subsidies het beeld niet moeten verstoren: als de overheid de ene technologie subsidieert gaat dat ten koste van het marktaandeel van een andere technologie. Overheidsbeleid hangt af van de grillen van een Kabinet, hier kan een ondernemer zijn investeringen niet goed op baseren. Dus subsidies hinderen innovaties en bedrijfscontinuïteit, terwijl aanscherpingen van eisen, in het goede tempo, innovatie juist bevorderen, mits dit alleen prestatie-eisen zijn. Dus geen eisen die een bepaalde technologie, zoals een hybride warmtepomp, voorschrijven of bevoordelen.
Een belangrijk element van de energietransitie zijn bestaande woningen. Die moeten energiezuiniger worden. Dat kan, maar op vrijwillige basis zal het te weinig gebeuren. Ook hier zou de overheid eisen kunnen stellen die telkens worden aangescherpt, maar voor controle is toezicht vereist. Helaas, er zijn te weinig experts en het leidt tot bureaucratie. Het is beter de schaarse expertise in te zetten voor het echte werk. Maar wat moet dan de prikkel tot verduurzamen zijn? Hier zie ik mogelijkheden voor belastingen. Naast de vliegtaks, vleestaks, salderingsregeling, energie-investeringsaftrek, btw-vrijstelling e.d. waarmee milieubeleid op landelijk niveau kan worden versterkt, valt dit aan te pakken met gemeentelijke belastingen. Dit kan onder andere door de hoogte van de onroerendezaakbelasting stapsgewijs afhankelijk te maken van het feitelijke energiegebruik in de woning. Nu al kunnen veel huurders de energiekosten niet opbrengen, daarom moet dit via deze belasting voor eigenaren lopen. Met regelmatige aanscherpingen, zodat het verschil tussen veel en weinig betalen in de loop van de tijd steeds groter wordt. Dit stimuleert tot investeringen in energiebesparing.
Iets vergelijkbaars valt de doen met de waterschapsbelastingen. De kosten van waterschappen gaan omhoog door extremer weer: enerzijds meer afvoercapaciteit, dijkverzwaring en overloopgebieden, anderzijds wateropslag voor droge perioden. Vergroening van tuinen en daken geeft sponswerking: water wordt opgeslagen en geleidelijk afgegeven. Dat verlaagt de kosten voor waterschappen en gemeente, geeft steden verkoeling bij hete zomerdagen, zorgt voor CO2-opslag, en draagt bij aan biodiversiteit. Met observatie vanuit satellieten gecombineerd met kadasterkaarten kan automatisch worden bepaald welk deel van de kavel groen is en welk deel niet. Later kunnen ook groene gevels worden beloond – gevelbeplanting meten is lastiger, maar met drones niet onmogelijk.
Innovatie voor een beter klimaat. Inclusief innovatie van ons belastingstelsel. <<<
Bier is in fiscaal opzicht een uitzonderlijk interessant product. Met de uitgave van Jobligaties, Leibier-certificaten en Mooie Nel-bewijzen – waarbij het rendement in bier wordt uitbetaald – maakt de Haarlemse bierbrouwer Jopenbier bier fiscaal nog interessanter. Sylvester Schenk ging naar Haarlem om dit nader uit te zoeken.
Door Sylvester Schenk | foto’s Raphaël DrentWonderlijk toch, hoe vaak Haarlem in dit tijdschrift voorbij komt. Eerder waren daar in de serie Het Kantoor de commissievoorzitters Marijke Vervoort en Marian Bruggink, met bijdragen over hun in luchtvaart respectievelijk estate-planning gespecialiseerde Haarlemse kantoren. In dezelfde serie kwam Jolanda Smits – Van Schaik aan het woord, als fiscaliste verbonden aan het bisdom Haarlem – Amsterdam. Verder was er de in Haarlem geboren en getogen Christiaan Steenken, de belastingadviseur die toch maar piloot werd. En last but zeker not least is daar de in Haarlem kantoorhoudende Ron van Brugge, oud (vice-) voorzitter van resp. RB en CB. Het was Ron die (als Jobligatiehouder, waarover zo dadelijk meer) mij op het spoor zette van de Haarlemse Jopenkerk (www.jopenkerk.nl), een in de voormalige Jacobuskerk gevestigde stadsbrouwerij. Wat ooit als een eenmalig initiatief ter gelegenheid van het 750-jarig bestaan van de stad Haarlem begon is in de loop der jaren uitgegroeid tot een behoorlijke brouwerij, die – en dat is bepaald opmerkelijk – zo nu en dan haar financiële verplichtingen in bier voldoet. En omdat bier toch al een (ook) in fiscaal opzicht uitzonderlijk interessant product is, was dat een goede reden om eens om tafel te gaan met eigenaar en directeur (al is de door hem gevoerde titel Head of Church natuurlijk veel mooier) Michel Ordeman en diens financieel manager Frank Mohren.
In 1994 vierde de stad Haarlem haar 750-jarig bestaan. En gelet op de rijke Haarlemse biertraditie (de schilderijen van Frans Hals zijn er het bewijs van) diende de stichting Haarlems Biergenootschap een plan in om opnieuw naar origineel Haarlems recept gebrouwen bier uit te brengen. Het werden – naar een recept uit 1407 – Koyt (een gruitbier) en het uit 1501 stammende Hoppenbier. Beide bieren werden gepresenteerd op 11 november 1994, de naamdag van Sint Martinus (beter bekend als Sint Maarten), de patroonheilige van het destijds zeer welvarende Haarlemse bierbrouwersgilde. En omdat niet alleen succes maar ook bier naar meer smaakt werd besloten met de brouwactiviteiten door te gaan. Daarbij werd aanvankelijk gebruik gemaakt van de faciliteiten van andere brouwerijen en sinds 2010 wordt er gebrouwen in de Jopenkerk.
Brouwerij Jopen is als stichting voortgekomen uit het voornoemde Haarlems Biergenootschap en werd in december 1996 omgezet in een bv. In het aandelenkapitaal van de bv wordt deelgenomen door verschillende aandeelhouders, maar (juridisch en fiscaal) veel leuker was (en is) de uitgifte van waardepapieren, waarvan de daarmee gepaard gaande verplichtingen worden voldaan in bier. Dat heeft tot nu toe driemaal plaatsgevonden. Bij de start van de onderneming werden Jopen-obligaties geplaatst. Jobligaties dus. Jobligaties zijn (want ze bestaan vandaag de dag nog steeds) waardepapieren van nominaal 250 gulden. Ze werden bij de start van de brouwerij geplaatst bij ‘founders’, een groep van onge-
veer 150 personen. Ieder jaar – uiteraard op 11 november – wordt dividend uitgekeerd in de vorm van enkele (uiteraard grote) flessen Jopenbier, dat alles tijdens een waarschijnlijk rijkelijk besprenkeld feestje.
Iets vergelijkbaars – maar toch weer anders – vond plaats in 2010 toen het leistenen dak van de Jopenkerk vernieuwd moest worden. Naar verluidt een dure grap. Begunstigers konden à raison van honderd euro twee fles-
De fiscaliteit rondom accijnzen is een wereld die de gemiddelde fiscalist volstrekt onbekend is. Het maakt geen onderdeel uit van het curriculum van de RB opleiding en wordt evenmin – voor zover mij bekend – aan een universitaire fiscale opleiding gedoceerd. Dat de Overheid accijns op (onder meer) bier heft zal echter wel bekend zijn. Maar dat de hoogte van de belasting bij bier niet door het alcoholpercentage maar door het stamwortgehalte – uitgedrukt in graden Plato - wordt bepaald zullen dan weer maar weinigen weten. Dit wortgehalte is overigens wel weer een indicatie voor het latere alcoholpercentage. Bier met een alcoholpercentage van minder dan een half procent is (ook) fiscaal bezien geen bier. Het is eerder een soort van limonade. Er is dan ook geen bieraccijns over verschuldigd, maar wel verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Inderdaad, net zoals bij limonade dus. We kennen In Nederland fiscaal bezien vier categorieën bier: categorie S, I, II en III. Categorie S zijn de speciaalbieren, de andere categorieën kennen een aflopend aantal graden Plato. Het kan niet verbazen dat speciaal bier het hoogste tarief kent, de andere categorieën hebben een aflopend tarief.
De bepalingen rondom de bieraccijns zijn in beweging. Op grond van de eind 2021 aangenomen ‘Wet implementatie richtlijnen accijns 2022’ zullen de voornoemde categorieën gaan verdwijnen en wordt de hoogte van het tarief vanaf 2024 enkel nog door het alcoholpercentage bepaald. Voor kleine brouwerijen (met een productie van minder dan 200 hectoliter, oftewel 20 miljoen liter bier) bestaan nu nog lagere tarieven, maar in het voorstel worden deze afgeschaft. De bieraccijns is in Nederland in vergelijking met België en (vooral) Duitsland erg hoog. Bier wordt dan ook ‘fiscaalvriendelijk’ (maar uiteraard illegaal) door de Nederlandse horeca geïmporteerd.
sen 10% ‘Leibier’ van 75 cl. kopen, samen met een handbeschilderd oud leitje van het dak van de Jopenkerk, uiteraard vergezeld van een certificaat van echtheid. Voor de kenners en/of liefhebbers: het betreft hier een zwaar gebrand stoutbier, dat nog steeds leverbaar is. En ten slotte – de directe aanleiding voor dit artikel –was er de wijze van financiering van 600 zonnepanelen voor een bedrag van € 230.000. Deze panelen zullen op het dak van de brouwerij geïnstalleerd worden waarna de gegenereerde elektriciteit in het brouwproces gebruikt wordt. Om de zonnepanelen te financieren is een product bedacht dat onder de naam ‘Mooie ZonnepaNELen’ aan de man gebracht zal gaan worden. De benaming van dit product is natuurlijk een knipoog naar het gelijknamige Jopenbier Mooie Nel, ook de naam van een bij Haarlem gelegen natuurgebied. Bij deze emissie stelt de geldverstrekker een bedrag van honderd euro voor onbepaalde tijd aan de brouwerij ter beschikking. In ruil daarvoor ontvangt men een bewijs dat recht geeft op een uitbetaling in Jopenbier, of beter gezegd in tegoedbon-
nen voor Jopenbier. Deze uitbetaling vindt één keer per jaar plaats – ook weer op 11 november – op basis van een rente van 16% per jaar over het ingelegde bedrag. Dit komt er dus op neer dat de houder van een bewijs daarvoor € 100 vooruitbetaalt en in ruil daarvoor voor in totaal € 160 aan bier, verspreid over 10 kortingscodes, ontvangt. De verplichting tot levering van de opbrengst van de zonnepanelen is achtergesteld ten opzichte van andere crediteuren (huidige én toekomstige) en preferente crediteuren (zoals de Belastingdienst).
Voordat aan de Jobligaties c.s. aandacht besteed zal worden moet allereerst de vraag naar het waarom van deze bijzondere financieringsinstrumenten gesteld worden. Laten we met de oudste bewijzen beginnen, de al genoemde Jobligaties. Honderdvijftig stukjes van nominaal tweehonderdvijftig gulden. Een kleine veertigduizend gulden dus, een bedrag waarvoor je vroeger een BV kon oprichten. Of de Mooie Nel bewijzen, uitgegeven voor in totaal een armzalige € 230.000. Toegegeven veel geld, maar toch een bedrag dat een inmiddels respectabele brouwerij als Jopen zonder al te veel moeite ergens vandaan zou moeten kunnen halen. Doe je dat omdat de bank je geen dubbeltje meer wil geven? Een variant op de bekende FFF-lening dus, de bekende kapitaalverschaffing door friends, family and fools? Of doe je het omdat het voordeel (bier zal voor een brouwerij goedkoper zijn dan geld) ten opzichte een banklening dusdanig groot is dat dit opweegt tegen alle administratieve rompslomp? Of is het vooral een kwestie van leuk, van public relations wellicht ook?
Behalve bier wordt er bij Jopen ook gin geproduceerd. In 2015 werd Gospel Spirits opgericht. Helemaal in stijl, want zoals u wellicht weet betekent het woord Gospel letterlijk ‘goed nieuws’. Inderdaad: de blijde boodschap. Aanvankelijk werden de activiteiten gedreven vanuit de Hoofdvaartkerk in Hoofddorp, maar sinds enkele jaren zijn de (prachtige) distilleerketels ondergebracht in de Haarlemse brouwerij. Als er een geschikte locatie gevonden kan worden, kan er rondom deze installatie weer een oude kroeg gebouwd gaan worden. Sterke drank brouwen is fiscaal nog wel iets anders dan een biertje brouwen, aldus Ordeman. Jopen heeft voor haar activiteiten een vast contactpunt bij de Belastingdienst. Er zijn daarbij wat bijzondere – met de fiscale status van accijnsgoederen samenhangende – punten, maar heel erg spannend is dat allemaal niet. Maar van sterke drank wordt de fiscus – begrijpelijk – toch wat zenuwachtig, zeker bij de wat kleinere distilleerderijen. Want als er een bestelautootje met gin het terrein verlaat, loopt het fiscale belang (accijns) toch al snel richting € 100.000. Reden voor fiscale argusogen en regelmatig een (al dan niet aangekondigd) bedrijfsbezoek.
Michel Ordeman is hier helder over: het is een kwestie van leuk en een kwestie van public relations. De houders van een waardepapier van Jopen zijn de best denkbare ambassadeurs van de brouwerij en er wordt op deze manier een geweldige binding tot stand gebracht. Het is – volgens Ordeman – ‘crowdfunding avant la lettre’. En wellicht zal hier ook het argument spelen dat onlangs de Nederlandse boekhandelaren aandroegen toen de boekenbon dreigde te gaan verdwijnen: degenen die een (gevoelsmatig toch vaak gratis) tegoedbon mogen stukslaan, hebben vaak de neiging meer te besteden dan enkel het bedrag van die bon. Wie voor € 160 aan ‘gratis bier’ krijgt, zal vaak geneigd zijn om ook dat ene sixpack extra nog in zijn virtuele winkelmandje te stoppen.
Juridische en fiscale gevolgen
Maar nu dan des Pudels Kern: wat is het juridische karakter van Jobligaties, Leibier-certificaten en Mooie Nelbewijzen? En wat zijn daarvan de fiscale gevolgen? Toegegeven, bij alle genoemde bedragen gaat het om relatief klein bier. Maar weet dat een juridisch en/of fiscaal vraagstuk niet anders wordt door er drie (of tien) nullen achter te zetten.
Het makkelijkst te duiden lijkt me het Leibier. Ervan uitgaande dat de koopsom van twee flessen bier (plus het leitje) de waarde daarvan fors overtreft, zal in zoverre sprake zijn van een schenking. Wie inschrijft op een
actie om een gezichtsbepalend Haarlems monument een nieuw dak te bezorgen en daar – naast het bier + leitje – weinig anders voor terugkrijgt dan weer naar een mooi dak te kunnen kijken, zal dat zeer waarschijnlijk uit vrijgevigheid doen. Fiscaal kan de opbrengst van de Leibier-actie niet anders geduid worden dan als winst. Overigens zal de fiscale pijn wel meegevallen zijn want ‘het waren erg dure leitjes’, zo wist Ordeman geloofwaardig te verzekeren.
Dan de Jobligaties. Het betreft volgens de bij de uitgifte gestelde voorwaarden een niet-terugvorderbare of opeisbare vordering, die niet overdraagbaar is. De jaarlijkse uitkering stopt bij het overlijden van de Jobligatiehouder, en gaat dus niet over op diens erven. Het heeft nog het meeste weg van een (saldo)lijfrente met uitkeringen in natura. Mohren liet desgevraagd weten het door de Jobligatiehouders betaalde bedrag onder het eigen vermogen te hebben opgenomen – na de reguliere bedragen aan kapitaal en wellicht agio – waarbij de jaarlijkse uitbetaling een voor de vennootschap aftrekbare post betreft. Maar – zo werd mij verzekerd – er was door een fiscaal advocaat naar gekeken (voor wie ik inderdaad mijn hand in het vuur zou steken) dus het zal wel goed zijn. De Mooie Nel-regeling lijkt weer anders in elkaar te zitten. Er is ook hier sprake van een bedrag dat niet terugbetaald zal worden, maar waarop wel (gedurende tien jaar) een hoge rente van 16% wordt betaald. Van aflossing is gelet op de uitgiftevoorwaarden geen sprake, maar toch is het ingelegde bedrag na tien jaar ‘op’. Immers, er wordt dan geen rendement meer behaald en van terugbetaling is geen sprake. Economisch bezien zou het tienjarige jaarlijkse rendement van 16% gesplitst kunnen worden in een jaarlijkse aflossing van 10% en een rente van 6%, waarbij de rente in die periode over de
oorspronkelijke hoofdsom berekend blijft worden. Hier lijkt me – alle positieve beschrijvingen ten spijt – dat hier gewoon sprake is van verkoop op termijn met betaling vooraf. Daarvoor pleit dan ook dat voor het opgehaalde bedrag door de brouwerij een voorziening is gevormd die jaarlijks voor tien procent ten gunste van de winst vrijvalt onder aftrek van de waarde van het verkochte bier. Ook dat moment zal relevant zijn voor de verschuldigde bieraccijns en kosten omzetbelasting.
Bier is in de regel een tot vrolijkheid stemmend product, en daarmee bij uitstek geschikt voor zaken als crowdfunding en – zoals bij Jopen – betaling van rente of dividend in natura. Wel lijken er nog de nodige haken en ogen te zitten aan de juridische en fiscale kwalificatie van een en ander. De voorwaarden waaronder een en ander wordt uitgegeven zullen dan ook nauw luisteren. Daarin verschilt dit fenomeen niet van de eigen aandelen waarmee vennootschappen soms aan hun verplichtingen richting werknemers of obligatiehouders (denk aan de LIONS-obligaties van Assurantieconcern Stad Rotterdam Anno 1720 N.V.) voldoen. Maar mocht het fiscale voordeel dan uiteindelijk toch niet zijn wat betrokkenen voor ogen stond, dan is er nog altijd het vloeibare rendement. <<<
Fiscaal kan de opbrengst van de Leibier-actie niet anders geduid worden dan als winstFinancieel manager Frank Mohren en eigenaar en directeur Michel Ordeman in de brouwerij.
Op 25 juni 2022 is het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2022, nr. 2022-0000013460 in werking getreden. Dit is een actualisering van het besluit van 20 april 2015, nr BLKB2015/488M en bevat beleid voor de schenk- en erfbelasting over de waardering op grond van art. 21 SW 1956.
Mr. R.J. Bruggink RB
Marian Bruggink is belastingadviseur en estate planner bij Schut & Bruggink Estate Planners en voorzitter van de commissie Estateplanning van het RB.
In de vakliteratuur is, afgezien van commentaar in het Vakstudienieuws (V-N 2022/33.11), nog weinig aandacht gegeven aan het besluit van 15 juni 2022.1 Dat is een goede reden om in deze bijdrage stil te staan bij drie nieuwe onderdelen van het beleid: n waardering bij een quasi wettelijke verdeling; n verkoop van een woning tegen (gedeeltelijke) kwijtschelding van de schuldig gebleven koopsom, verkoop van een woning voor een koopsom lager dan de waarde in het economische verkeer (WEV) of een combinatie van beide; n waardering van een legaat van een woning tegen inbreng.
Waardering bij een quasi wettelijke verdeling (QWV)
Bij de waardering van de quasi wettelijke verdeling komt achtereenvolgens aan de orde: testamentvormen, waardering van de vordering van kinderen, renteafspraak en het opnemen van de renteafspraak in de notariële akte. Aan de hand van voorbeelden laat ik zien wat dit concreet betekent.
Tot 1 januari 2003 kon een erflater een ouderlijke boedelverdeling (OBV) in zijn testament opnemen. Met zo’n OBV-testament kunnen alle goederen van een nalatenschap aan de langstlevende echtgenoot worden toegedeeld. De langstlevende wordt daardoor overbedeeld en kan de overbedelingschuld aan de kinderen levenslang schuldig blijven. Sinds 1 januari 2003 is het erfrecht gewijzigd en is de wettelijke verdeling (WV) in Boek 4 van het BW opgenomen. Oude testamenten waarin een OBV is opgenomen worden geëerbiedigd.
De WV is van toepassing als iemand overlijdt zonder testament en een echtgenoot en een of meer kinderen als
erfgenamen achterlaat. De WV kan ook in een testament worden opgenomen. De echtgenoot verkrijgt van rechtswege het gehele vermogen, terwijl de kinderen wegens onderbedeling een geldvordering op de langstlevende ouder verkrijgen ter grootte van hun erfdeel. Deze vordering is meestal pas opeisbaar na het overlijden van de langstlevende ouder. Op de vorderingen van de kinderen wordt jaarlijks enkelvoudig de wettelijke rente verminderd met 6% bijgeschreven (art. 4: 13, lid 4 BW). Zolang de wettelijke rente minder dan 6% bedraagt, is deze rente dus nihil. De erflater kan in zijn testament een andere rente opnemen, al dan niet aangevuld met de bevoegdheid van de erfgenamen om daarvan af te wijken. Maar ook zonder die testamentaire bevoegdheid kunnen erfgenamen een andere rente overeenkomen (art. 4:13, lid 4 BW).
Als nadeel van de WV geldt de korte termijn voor de ongedaanmaking van drie maanden (art. 4:18 BW). Na ongedaanmaking is sprake van een onverdeelde nalatenschap die tussen de erfgenamen kan worden verdeeld. Er kan op die manier bijvoorbeeld onroerend goed vrij van overdrachtsbelasting of ondernemingsvermogen aan kinderen worden toegedeeld.
De praktijk heeft vanwege die korte termijn de quasi wettelijke verdeling (QWV) ontwikkeld. Bij de QWV wordt de WV buiten toepassing verklaard. Er ontstaat dan een onverdeeldheid en de langstlevende ouder krijgt alle touwtjes in handen om te verdelen.
De indruk bestaat bij mij dat de praktijk overigens prima uit de voeten kan met de WV en dat er steeds minder voor een testament op basis van de QWV wordt gekozen, althans indien sprake is van gehuwden of geregistreerd partners met minimaal een kind. De WV geldt bijvoorbeeld niet voor samenwoners en zij kunnen ook geen WV in hun testament opnemen. Daarom kiezen zij wel vaak voor de QWV en bootsen daarmee de WV na.
Waardering vorderingen kinderen
Er zijn duidelijke overeenkomsten tussen de ouderlijke boedelverdeling (OBV), de wettelijke verdeling (WV) en de quasi wettelijke verdeling (QWV). In alle gevallen krijgen de kinderen een vordering op de langstlevende ouder. De fiscale waardering van de vorderingen van de kinderen is in alle drie de situaties gelijk, zolang de rente niet wordt aangepast.
Piet is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met Ellen. Hun gemeenschappelijke vermogen bedraagt € 1.200.000. Ze hebben samen twee kinderen. Ellen is 65 jaar oud als Piet in 2022 overlijdt. Ze hebben geen testament en de rente wordt niet aangepast. De nalatenschap van Piet bedraagt € 600.000. Ellen en de kinderen erven ieder een derde deel ofwel € 200.000. De vorderingen van de kinderen zijn renteloos. Het fictieve vruchtgebruik voor Ellen bedraagt € 96.000 (8 x 6% x € 200.000). De fiscale verkrijging per kind bedraagt € 104.000 (€ 200.000 – € 96.000). Na aftrek van de vrijstelling is 10% erfbelasting verschuldigd over € 82.441, per kind dus € 8.244. De langstlevende betaalt deze erfbelasting. De vordering wordt met dit bedrag afgelost. Ellen wordt belast voor haar erfdeel van € 200.000 plus het fictief vruchtgebruik van € 192.000. Haar verkrijging blijft onder de partnervrijstelling en ze is geen erfbelasting verschuldigd.
Als Ellen 21 jaar later overlijdt (bij een gelijk gebleven vermogen), is haar nalatenschap: € 800.000 (€ 1.200.000 – 2 x € 8.244 – 2 x € 200.000 + 2 x € 8.244). Ieder kind erft de helft, dus € 400.000 en is € 62.645 erfbelasting verschuldigd.
Samengevat: € 16.488 erfbelasting na overlijden van Piet en € 125.290 na overlijden van Ellen; in totaal € 141.778 erfbelasting.
Voorbeeld 2
Dezelfde situatie als in voorbeeld 1, maar nu is er een testament en heeft Piet bepaald dat op de vorderingen van de kinderen 6% samengestelde intrest wordt bijgeschreven.
Er is dan geen sprake van een fictief vruchtgebruik. De kinderen worden belast voor de nominale waarde van hun vordering en zijn ieder € 22.645 erfbelasting verschuldigd als hun vader overlijdt. Als Ellen 21 jaar later overlijdt zijn hun vorderingen met bijgeschreven rente opgelopen tot € 1.205.859. De nalatenschap van Ellen is dan negatief en er is geen erfbelasting verschuldigd. Samengevat: € 45.290 erfbelasting na overlijden van Piet en geen erfbelasting na overlijden van Ellen, in totaal € 45.290 erfbelasting.
Een fictief vruchtgebruik is vaak voordelig bij het eerste overlijden omdat de vrijstelling voor de langstlevende beter wordt benut. Maar over twee overlijdens bezien, pakt een lage rente vaak ongunstig uit. Als de langstlevende de andere ouder lang overleeft, holt de 6% samengestelde rente de nalatenschap uit.
Als erfgenamen afwijken van de wettelijke rente en onderling een rente van 6% afspreken, bevoordeelt de langstlevende de kinderen. Civielrechtelijk is dan sprake van een schenking. Toch is dat fiscaal niet altijd een belastbare schenking. Art. 1, lid 3 SW 1956 bepaalt namelijk dat de rente fiscaal wordt gevolgd als deze is opgenomen in het testament van erflater of als er tussen de erfgenamen een renteovereenkomst wordt gesloten. Die overeenkomst moet dan binnen de aangiftetermijn van acht maanden en het verleende uitstel worden gemaakt. Als de Belastingdienst bij het opleggen van de aanslag afwijkt van de aangifte kan vaak geen andere rente worden afgesproken, omdat de termijn daarvoor is verstre-
ken; althans ze kunnen wel een andere rente afspreken alleen wordt die niet gevolgd voor de erfbelasting. Als de renteafspraak later wordt gemaakt, wordt de vermogensverschuiving ook fiscaal aangemerkt als schenking. Bij een hogere rente is het een schenking van ouder aan kind, bij een lagere rente geldt het omgekeerde. Als de rente in voorbeeld 2 is gebaseerd op een renteafspraak gemaakt nadat de aanslag erfbelasting is opgelegd, is dit een belastbare schenking van € 96.000 (8 x 6% x € 200.000) door Ellen aan ieder kind. Bovendien geldt dan art. 10 SW 1956 na overlijden van Ellen en komt de bijgeschreven rente niet in aftrek in haar nalatenschap, omdat zij gedurende haar leven het genot daarvan heeft behouden. Het is naar mijn mening wenselijk dat de periode van renteaanpassing wordt verlengd. De belastingdienst kan bij het opleggen van de aanslag afwijken van de aangifte waarna een andere rente voor de erfgenamen nuttig is. Het besluit vermeldt in 2.1 dat de renteafspraak binnen de genoemde termijnen fiscaal wordt gevolgd bij:
n Een OBV met de mogelijkheid dat de erfgenamen onderling een andere rente afspreken.
n Een OBV zonder de mogelijkheid dat de erfgenamen een andere rente afspreken.
n De WV.
n De testamentaire WV waarin de mogelijkheid is opgenomen dat de erfgenamen een andere rente afspreken.
n De testamentaire WV waarin niet de mogelijkheid is opgenomen dat de erfgenamen een andere rente afspreken.
Het is voor de praktijk plezierig dat dit is vastgelegd. In onderdeel 4 van het besluit is voor de QWV bepaald
dat een (tijdige) renteafspraak slechts wordt gevolgd als alle goederen van de nalatenschap worden toegedeeld aan de langstlevende echtgenoot en bovendien in het testament de mogelijkheid is opgenomen dat de erfgenamen onderling de rente bepalen of een afwijkende rente overeenkomen.
Deze voorwaarden gelden niet bij de OBV en de testamentaire WV. Een goede reden voor dit nieuwe en beperkende beleid is niet in het besluit of in de wet te vinden. Er zijn mij geen gevallen bekend waarin de Belastingdienst dit beleid als standpunt heeft ingenomen. De gevolgen van het beleid kunnen groot zijn. Als de renteafspraak fiscaal niet wordt gevolgd, is ook art. 10 SW 1956 van toepassing na overlijden van de langstlevende ouder. De bijgeschreven rente komt niet in aftrek op de nalatenschap, omdat de uitzondering van art. 10, lid 5 SW 1956 niet geldt. Toepassing van art. 10 SW 1956 op de bijgeschreven rente kan worden voorkomen door tenminste 180 dagen voor het overlijden de renteschuld af te lossen. De gevolgen van dit beleid zijn dus verstrekkend. Jammer dat het besluit dat gevolg niet benoemt. Het besluit spreekt over ‘echtgenoten’, terwijl de QWV vaak door samenwoners wordt gebruikt. Een renteafspraak tussen samenwoners zou dan altijd een schenking betekenen. Dat moet een vergissing zijn. De staatssecretaris lijkt hier geen oog te hebben voor de veranderde samenleving.
Renteovereenkomsten komen ook voor bij een legaat tegen een schuldig te blijven inbreng en testamenten waarbij de kinderen een legaat ontvangen ter grootte van hun ‘erfdeel’. Daarvoor geldt dit beleid niet. Uit de wetsgeschiedenis 2 blijkt dat het geen verschil maakt op
welke wijze de vordering is ontstaan, mits deze krachtens erfrecht is ontstaan. De beperking voor de QWV vindt naar mijn mening geen steun in de wet en in de wetsgeschiedenis. Hopelijk wordt het besluit op korte termijn aangevuld en wordt het standpunt met betrekking tot de QWV aangepast aan het beleid voor de OBV en de WV. Om de problematiek bij de QWV te voorkomen kan gebruik worden gemaakt van de keuzelegaten tegen inbreng.
Renteafspraak opnemen in notariële akte?
In de literatuur3 wordt gewaarschuwd dat de renteovereenkomst waarbij de rente hoger wordt vastgesteld, kan worden aangemerkt als een schenking ter zake des doods. Het is immers de bedoeling dat de rente pas bij overlijden van de langstlevende opeisbaar is. Dat betekent dat de renteovereenkomst in een notariële akte moet worden opgenomen; anders is de rente geen schuld in de nalatenschap. Er zijn mij geen gevallen bekend waarin dit door de Belastingdienst is gesteld. Ook civiel kan bijvoorbeeld een legitimaris een belang hebben bij een hogere nalatenschap van de langstlevende. Ook daar zijn geen procedures over bekend. Het kan raadzaam zijn de renteafspraak achteraf in een notariële akte te bekrachtigen.
Verkoop van een woning Het tweede onderwerp is verkoop van een woning tegen (gedeeltelijke) kwijtschelding van de schuldig gebleven koopsom, verkoop van een woning voor een koopsom lager dan de waarde in het economische verkeer of een combinatie van beide.
De verkrijging van een woning wordt gewaardeerd op de WOZ-waarde. De WEV kan hoger of lager zijn dan de WOZwaarde. Het beleid kan als volgt worden samengevat:
1. De woning wordt verkocht voor een koopsom gelijk aan de WEV, die lager is dan de WOZ-waarde. Dan is geen sprake van een belastbare schenking. Als vervolgens op de koopsom wordt kwijtgescholden is slechts de kwijtschelding belast, mits die kwijtschelding minder bedraagt dan 90% van de WEV. Als de kwijtschelding van de koopsom 90% of meer van de WEV bedraagt, is het object van schenking de woning (en dus WOZ-waarde) en niet de kwijtschelding. Voor de 90%-grens tellen uitsluitende de kwijtscheldingen mee die op de dag van de levering plaatsvinden. Kwijtschelding daarna, al is het maar een dag later, telt niet mee.
2. De woning wordt verkocht voor een koopsom lager dan de WEV en hoger dan de WOZ-waarde. Dit is door het waarderingsvoorschrift geen belastbare schenking.
3. De woning wordt verkocht voor een koopsom lager dan de WEV en lager dan de WOZ-waarde. Dit is door het waarderingsvoorschrift een belastbare schenking voor het verschil tussen de koopsom en de WOZ-waarde.
4. Verkoop van een woning voor de WOZ-waarde (die lager is dan de WEV), gevolgd door kwijtschelding van een deel van de koopsom. Dit wordt gezien als twee afzonderlijke schenkingen: n de eerste schenking is de verkoop tegen een koopsom lager dan de WEV. Door het waarderingsvoorschrift is dit geen belastbare schenking. n de tweede schenking is de kwijtschelding van de koopsom. Het object van schenking is de kwijtschelding. De 90% grens uit situatie 1 doet niet ter zake.
Voor de praktijk is het prettig dat het besluit duidelijkheid op deze punten geeft. Er bestond sinds 2019 onduidelijkheid over verkoop van een woning voor de WOZwaarde. In de toelichting op de aangifte schenkbelasting op de site van de Belastingdienst stond vermeld dat dit een belastbare schenking betekent van het verschil met de WEV. De praktijk gebruikte diverse ‘kunstgrepen’ om aan heffing te ontkomen. Dat is nu niet meer nodig. Volgens de pdf Aangifte Schenkbelasting 2022 op de site van de Belastingdienst moet voor een kwijtschelding in dergelijke situaties ‘Schenking woning’ worden aangekruist. Vervolgens wordt de hoogte van de kwijtschelding, de WOZ-waarde en de WEV gevraagd. Het beleid wordt niet vermeld. Hopelijk wordt dit aangepast.
een woninglegaat Voor de verkrijging van woningen geldt zoals aangegeven de WOZ-waarde als waarderingsvoorschrift; ook in geval van een verkrijging krachtens erfrecht. Voor de vaststelling van de (fiscale) onderbedelingsvordering en overbedelingsschuld moet deze waarderingsregel ook worden toegepast in de nalatenschap van de eerst overleden ouder. Na het overlijden van de langstlevende ouder is de vordering/schuld plus de rente gebaseerd op de civiele waarde, dus de WEV. Dat kan tot een besparing erfbelasting leiden in het geval de WEV van de wo -
ning hoger was dan de WOZ-waarde. Het is van belang om de hoogte van de civielrechtelijke onderbedelingsvorderingen en overbedelingsschuld schriftelijk vast te leggen en te zorgen voor een onderbouwing, bijvoorbeeld een taxatierapport van de waarde van de woning op overlijdensdatum. Het waarderingsvoorschrift speelt ook een rol als in het testament een legaat van een woning is opgenomen. Dan is evident dat de legataris wordt belast voor de WOZ-waarde. Erflater kan ook bepalen dat de legataris de WEV van de woning in de nalatenschap moet inbrengen. Het besluit bepaalt dat voor de woning en de vordering/inbrengverplichting het fiscale waarderingsvoorschrift voor woningen geldt. Dit pakt als volgt uit:
n A is enig erfgenaam. Tot de nalatenschap behoort een woning met een WOZ-waarde van 200 en een WEV van 190. B verkrijgt het legaat van de woning tegen inbreng van de WEV. De verkrijging van B bedraagt nihil: namelijk een woning met een WOZ-waarde van 200 en een inbrengverplichting van (fiscaal) 200. A ontvangt een vordering van 190, die fiscaal gewaardeerd moet worden op 200.
n Dezelfde casus, maar nu bedraagt de WOZ-waarde 180 en de WEV 190. De legataris moet de WEV inbrengen. De woning en de vordering/schuld worden gewaardeerd op de WOZ-waarde van 180. De fiscale verkrijging van de legataris is wederom nihil. De vordering van A is civielrechtelijk 190, maar wordt fiscaal gewaardeerd op 180.
n Dezelfde casus, maar nu bedraagt de WOZ-waarde 180 en de WEV 170. De legataris moet 40% van de WEV in-
brengen. Dat is 68. Zijn inbrengverplichting wordt fiscaal gewaardeerd op 72 (40% van 180). De legataris is erfbelasting verschuldigd over 108 (180-72). De erfgenaam wordt belast voor 72. Hij ontvangt slechts 68.
Het is plezierig dat het beleid op deze punten duidelijk is geformuleerd. De redactie van V-N (V-N 2022/33.11) merkt op dat het nuttig is als wordt vastgelegd dat dit beleid ook geldt voor een verblijvingsbeding in huwelijkse voorwaarden en samenlevingsovereenkomsten van een aandeel in de woning. Dat geldt ook voor de vordering/schuld op grond van een finaal verrekenbeding in huwelijkse voorwaarden indien een woning tot het te verrekenen vermogen behoort.
Het besluit geeft duidelijkheid op een aantal vraagpunten uit de praktijk. Het beleid voor renteafspraken bij een QWV lijkt niet juist en te beperkt. De mogelijkheid om renteafspraken te maken die fiscaal worden gevolgd, dient uitgebreid te worden met de periode dat de aanslag niet definitief vaststaat. <<<
1 Bij het afronden van dit artikel bleek dat in het oktobernummer van FTV een bijdrage is opgenomen van mr. P. Blokland.
2 Wetsvoorstel wijziging Successiewet, eerste nota van wijziging, Kamerstukken II 2009/10, 31 930, nr. 10, p. 12-13
3 Zie bijvoorbeeld Mr. P. Blokland in FTV 2012/20: De ‘papieren’ schenking is een schenking ter zake des doods; de erfrechtelijke renteovereenkomst ook?!
Erf- en schenkbelasting
2022/44 Inwonende broer en zus partners: partnervrijstelling voor erfenis van zus
Een man woonde vanaf 21 mei 1969 met zijn zus en haar echtgenoot op hetzelfde adres. In 2017 overleed de echtgenoot van zijn zus. Vanaf dat moment woonde hij samen met zijn zus, tot ook zij in 2019 overleed. De broer was haar enige erfgenaam. Broer en zus hadden geen notarieel samenlevingscontract gesloten. De broer gaf in de aangifte erfbelasting de relatie met zijn zus aan als “samenwoner zonder notariële akte” en claimde de partnervrijstelling. De inspecteur stelde dat maar met één persoon partnerschap kon bestaan en dat geen sprake was van een partner als met meer personen aan de voorwaarden werd voldaan. Het partnerschap tussen de broer en zijn zus volgde volgens de inspecteur uit artikel 1a, lid 3, Successiewet (SW) De inspecteur paste daarom de algemene vrijstelling van € 2.173 toe. De broer ging in beroep en stelde dat hij als partner van zijn zuster moest worden aangemerkt. Rechtbank Gelderland stelde hem in het ongelijk maar hof Arnhem-Leeuwarden was het met de broer eens dat hij recht had op de partnervrijstelling. De broer en zijn zus kwalificeerden volgens het hof als partners ingevolge artikel 5a AWR, maar niet tot het moment van overlijden van de zwager op 9 september 2017. Tot dan waren broer en zus geen partners op grond van artikel 1a SW, omdat iedereen op grond van het uniforme basispartnerbegrip maar één partner kon hebben en er geen plaats meer was voor meerrelaties. Na het overlijden van de zwager kon echter geen sprake meer zijn van een meerrelatie. Broer en zus waren vanaf dat moment op grond van artikel 1a SW partners. Er was voldaan aan de voorwaarden van artikel 1a, lid 1, onderdelen a, b, d en e, maar niet aan voorwaarde c omdat zij geen notarieel samenlevingscontract hadden. Zij voldeden echter wél aan de uitzondering van artikel 1a, lid 3, SW, omdat zij gedurende onafgebroken ten minste 5 jaar waren ingeschreven op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen. Volgens het hof bleek uit de wetsgeschiedenis van artikel 1a SW niet dat de wetgever de vijfjaarstermijn van artikel 1a, lid 3, SW had willen koppe-
len aan de voorwaarde die was opgenomen in artikel 1a, lid 1, onderdeel e, SW. Uit de wetsgeschiedenis volgde ook niet dat de wetgever de vijfjaarstermijn pas had willen laten lopen op het moment dat de zwager was overleden. De broer had volgens het hof recht op toepassing van de partnervrijstelling van artikel 32, lid 1, onder 4, onderdeel a, SW.
■ Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 juli 2022, nr. 21/00852, ECLI:NL:GHARL:2022:5910
2022/45 Artikel 20a Wet
De aandelen van een bv behoorden toe aan de holding van een gefailleerde groep vennootschappen. Het bezit van de bv bestond uit 13 verhuurde kantoorpanden en een bedrijfshal. De bank had er belang bij dat het vastgoed van de bv snel werd verkocht, maar door de ongunstige vastgoedmarkt, hield de bank het vastgoed voorlopig aan en exploiteerde het totdat een geschikte koper was gevonden. Op 23 december 2015 werden de aandelen van de bv overgedragen. Hierbij werd voor de vastgoedportefeuille een verkoopprijs overeengekomen van € 72,5 mln. Het eigen vermogen van de bv bedroeg volgens de commerciële balans op de verkoopdatum 23 december 2015 - na herwaardering van het vastgoed tot € 72,5 mln - ongeveer € 4,5 mln negatief. De fiscale boekwaarde van de vastgoedportefeuille van de 13 panden en de bedrijfshal bedroeg op de verkoopdatum 23 december 2015 was € 89,8 mln. De verkoopwaarde was per pand verschillend. In het ene geval was de waarde lager en in het andere geval hoger dan de fiscale boekwaarde. Op 29 december 2017 werden drie kantoorpanden overgedragen aan dochtermaatschappijen van de bv die per 1 januari 2018 met de bv werden opgenomen in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De bv vroeg de inspecteur op 20 december 2017 of zij in de aangifte Vpb 2015 voor elk van de panden kon uitgaan van de door de verkoper voor de panden gehanteerde fiscale boekwaarden. De inspecteur bevestigde dit bij brief van 12 februari 2018. Bij de overdracht van de drie kantoorpanden op 29 december
2017 werd een boekverlies geleden van in totaal € 4.296.591. Bij de aanslagregeling Vpb 2017 stelde de inspecteur dat de bv op grond artikel 20a Wet Vpb geen recht had op het in aanmerking nemen van de ten tijde van de belangenwijziging aanwezige latente verliezen. Volgens de inspecteur waren de bezittingen van de bv beleggingen in de zin van artikel 20a Wet Vpb en was het in 2017 op de drie kantoorpanden gerealiseerde boekverlies van in totaal € 4.296.591 materieel al aanwezig op 23 december 2015, toen het uiteindelijke belang in de bv in belangrijke mate wijzigde. De bv ging in beroep en stelde dat artikel 20a Wet Vpb niet van toepassing was op de op het moment van de belangenwijziging aanwezige latente verliezen.
Rechtbank Noord-Holland besliste dat uit de wettekst, de wetsgeschiedenis en de wetsystematiek in onderling verband en samenhang bezien, volgde dat de beperking van de verliescompensatie in artikel 20a Wet Vpb niet zag op latente verliezen. De andere uitleg van de staatssecretaris van Financiën in zijn besluit van 25 februari 2015 (BLKB2015/211M) leidde niet tot een andere conclusie omdat de staatssecretaris de uitlatingen in deze besluiten niet had gedaan in zijn hoedanigheid van medewetgever maar als uitvoerder van de belastingwet. Volgens de rechtbank volgde uit de bewoordingen van artikel 20a, lid 1, Wet Vpb dat de verliesverrekeningsbeperking alleen betrekking had op de verliezen die tot het moment van de belangenwijziging of aandeelhouderswisseling waren gerealiseerd. Deze uitleg kwam volgens de rechtbank overeen met de jaarwinstbepaling en de regels van goedkoopmansgebruik, waarbij verliezen uiterlijk in aanmerking moesten worden genomen op het moment dat deze waren gerealiseerd. Als de wetgever had willen afwijken van de regels van goed koopmansgebruik dan had hij dit in het eerste lid tot uitdrukking moeten brengen. In het twaalfde lid van artikel 20a Wet Vpb had de wetgever het kennelijk wel nodig gevonden om uitdrukkelijk te bepalen dat in afwijking van de regels van goed koopmansgebruik rekening kon worden gehouden met latente winsten. De rechtbank zag dan ook geen reden om voor de toepassing van het eerste lid rekening te houden met latente verliezen. Ook uit de wetsgeschiedenis bleek volgens de rechtbank dat de beperking van de verliescompensatie op grond van het eerste lid van artikel 20a van de Wet Vpb niet zag op latente verliezen. Dat de wetgever daarin sprak over “openstaande verliezen” was volgens de rechtbank ook een aanwijzing dat hij in het kader van artikel 20a Wet Vpb het oog had gehad op verliezen die bij voor bezwaar vatbare beschikking waren of konden worden vastgesteld, en dus waren gerealiseerd. Volgens de rechtbank duidde de term “openstaande verliezen” niet op latente verliezen. De rechtbank besliste dat de inspecteur het bij de verkoop in 2017 van de drie panden gerealiseerde verlies bij het vaststellen van de aanslag Vpb 2017 ten onrechte van verrekening had uitgesloten, en verklaarde het beroep van de BV gegrond.
■ Rechtbank Noord-Holland 19 mei 2022, nr. HAA 21/940, ECLI:NL:RBNHO:2022:4269
Op 23 december 2016 fuseerde bv A met terugwerkende kracht naar 1 januari 2016 juridisch met haar dochtervennootschap bv B, waarbij het vermogen van bv B (als verdwijnende vennootschap) onder algemene titel was overgegaan op bv A (als verkrijgende vennootschap). Op 26 april 2018 diende bv A haar aangifte Vpb 2016 over 1 januari 2016 tot en met 23 december 2016 in. De inspecteur
verhoogde de winst van bv A omdat volgens hem sprake was van een ruisende fusie tussen bv A en bv B, waardoor geen verrekening met verliezen van bv B werd toegestaan. Bv A maakte bezwaar en verzocht op 28 januari 2020 om toepassing van indeplaatstreding (geruisloze juridische fusie) op grond van artikel 14b, lid 3, Wet Vpb. De inspecteur wees het verzoek af omdat het te laat was ingediend. bv A ging in beroep en stelde dat zij wel tijdig een verzoek had ingediend en beriep zich subsidiair op de goedkeuring in § 8.2 van het besluit Juridische fusie van 27 januari 2015 (nr. BLKB2015/34M).
Rechtbank Gelderland stelde voorop dat in artikel 14b Wet Vpb, lid 1, de ruisende fusie als hoofdregel en in lid 2, de geruisloze fusie als uitzondering op die hoofdregel is opgenomen. Die uitzondering is van toepassing als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. In lid 3 staat een begunstigende uitzondering op de eerste uitzondering. bv A had volgens de rechtbank geen enkel bewijs overgelegd waaruit bleek dat zij vóór de fusiedatum een verzoek had ingediend. bv A kon volgens de rechtbank ook geen beroep doen op het goedkeurende beleid in het Besluit juridische fusie, omdat niet was voldaan aan de cumulatieve voorwaarden onder a. en b. die waren gesteld in § 8.2 van dat besluit. De rechtbank was het niet met bv A eens dat sprake zou zijn van kennelijk onredelijk beleid, omdat § 8.2 al een begunstiging op begunstiging was, en de beide voor de begunstiging (expliciet) cumulatief geformuleerde voorwaarden onder a. en b. waren bedoeld om latere heffing te verzekeren en/of incidentele voordelen te vermijden. Aangezien de aan bv B over 2016 opgelegde aanslag onherroepelijk vaststond waarbij een belaste overdracht het uitgangspunt was geweest, voldeed bv A volgens de rechtbank niet aan de in § 8.2 genoemde voorwaarde. bv A kwam daarom niet in aanmerking voor indeplaatstreding. De rechtbank verklaarde het beroep van bv A ongegrond.
■ Rechtbank Gelderland 1 december 2021, nr. AWB 20/5924, ECLI:NL:RBGEL:2021:6398
Hof Den Haag besliste in de volgende procedure dat een BV bij de pensioenberekening rekening moest houden met de rekenrente van 4% die artikel 3.29 Wet IB 2001 voorschrijft, ook al was het werkelijke rendement maar 1,27%. Het is volgens het hof aan de wetgever om iets te doen aan het verschil tussen de wettelijk rekenrente en de ontwikkeling in de marktrente.
Een bv was een lichaam in de zin van artikel 19a, lid 1, letter d, Wet LB. Zij bouwde pensioenaanspraken bij een verzekeraar op voor haar enig aandeelhouder (dga). In 2015 vroeg de bv de verzekeraar om de waarde van de pensioenpolis naar haar over te dragen. De verzekeraar maakte in 2016 € 193.397 over naar de bv. In verband met de overdracht legden de dga en de bv in het pensioenreglement van augustus 2015 vast dat de omvang van de pensioenuitkering zou worden aangepast aan de hand van het beleggingsresultaat, het sterfteresultaat en de ontwikkeling in de sterfteverwachting. De bv verplichtte zich tot een jaarlijks ouderdomspensioen van in aanvang € 9.200. Dit bedrag was de uitkomst van een omrekening van het overgedragen pensioenkapitaal naar een jaarlijkse pensioenuitkering. Bij de omrekening was de rekenrente gesteld op 1,27%. Er was geen rekening gehouden met leeftijdscorrectie. In de notulen
van de AvA van de bv van 1 september 2020 stond dat het ouderdomspensioen per 1 januari 2020 werd gewijzigd naar € 8.305 per jaar. Verder had de bv in 1999 een stamrecht gevormd voor de dga in verband met een ontslagvergoeding van € 204.201 van de ex-werkgever van de dga. De ontslagvergoeding zou jaarlijks worden opgerent met 5% gedurende de looptijd. Uit het stamrechtreglement van augustus 2015 bleek dat voor het berekenen van de jaarlijkse stamrechtuitkering was uitgegaan van een kapitaal van € 470.718. Op basis van het opgerente stamrechtkapitaal waren de dga en de bv in 2015 een tijdelijke lijfrente-uitkering overeengekomen met een looptijd van 30 jaar. De uitkering bedroeg € 18.500 per jaar. De omvang van de pensioenuitkering zou worden aangepast aan de hand van het beleggingsresultaat en de ontwikkeling in de sterfteverwachting. De som van de pensioen- en stamrechtverplichting in de aangifte Vpb 2016 van de bv bedroeg € 626.048. De inspecteur stelde dat bij de pensioen- en stamrechtvoorziening moest worden uitgegaan van een rekenrente naar 4% en rekende € 204.511 tot de winst en legde daarvoor een navorderingsaanslag Vpb over 2016 op. De bv ging in beroep en stelde dat een rekenrente van 4% per 31 december 2016 onrechtvaardig was, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad en de in dat jaar geldende marktrente.
Hof Den Haag was het op het hoger beroep van de bv met haar eens dat toepassing van een netto rekenrente van ten minste 4% niet in overeenstemming is met de marktrenteontwikkeling over het jaar 2016 en de daaropvolgende jaren, maar de duidelijke wettekst van artikel 3.29 Wet IB 2001 laat volgens het hof geen ruimte om de waardering van de pensioen- en stamrechtverplichting op grond van redelijkheid en billijkheid te baseren op een lagere netto rekenrente. Het is volgens het hof aan de wetgever een oplossing te bieden voor de discrepantie tussen de wettelijke rekenrente van artikel 3.29 Wet IB 2001 en de ontwikkeling in de marktrente. De inspecteur had volgens het hof de pensioen- en stamrechtvoorzieningen terecht met € 204.511 gecorrigeerd. (De bv is in cassatie gegaan).
■ Gerechtshof Den Haag 5 april 2022, nr. BK-21/01037 en 21/01038, ECLI:NL:GHDHA:2022:869
Het door de Belastingdienst automatisch afdoen op basis van een risicotool kan, ook bij een verzoek tot ambtshalve vermindering, tot een navordering verhinderd ambtelijk verzuim leiden als die beoordeling op een later moment onjuist blijkt te zijn. Dit beleid ziet op een geautomatiseerde afdoening van herzieningen van, of aanvullingen op aangiften die worden gedaan nádat de aanslag al onherroepelijk vaststaat. Het gaat om gewijzigde aangiften die digitaal zijn ingediend via het domein Mijnbelastingdienst. Aan de hand van de daarin ingevulde informatie wordt door een risicotool van de Belastingdienst beslist of de aangifte moet worden uitgeworpen. Alleen als het risicotool tot uitwerpen concludeert, vindt er een inhoudelijke – menselijke – beoordeling plaats, maar in alle andere gevallen volgt een verminderingsbeschikking conform de aangeleverde gegevens. Als de Belastingdienst op basis van de risicotool een teruggaaf geeft zonder dat de aangifte inhoudelijk is beoordeeld,
kan de later gebleken onterechte teruggaaf niét worden teruggenomen via een navorderingsaanslag vindt hof Den Bosch.
Dit volgt uit de procedures van drie politie-aspiranten die in 2014 werden gekort op hun brutoloon vanwege hun opleiding aan de politieacademie. Nadat hun aanslagen inkomstenbelasting 2014 definitief waren vastgesteld, claimden zij aftrek van de gekorte bedragen in een herziene aangifte die na de bezwaartermijn werd ingediend. De inspecteur kwam ambtshalve aan het bezwaar tegemoet en accepteerde de aftrek. Op 3 december 2018 kreeg de Belastingdienst een bericht van de Nederlandse Politiebond van 28 november 2018 onder ogen waarin stond dat er onder politiemedewerkers ten onrechte werd beweerd dat aspiranten een extra aftrekpost aan studiekosten konden opvoeren. Naar aanleiding hiervan legde de inspecteur navorderingsaanslagen op. De politie-aspiranten gingen in beroep. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelde twee aspiranten in 2020 in het ongelijk omdat de inspecteur had mogen uitgaan van de juistheid van de gegevens in de aangifte en niet hoefde te twijfelen aan die gegevens. De rechtbank stelde één aspirant in 2021 in het gelijk omdat sprake was van een navordering verhinderend ambtelijk verzuim. De twee aspiranten gingen in hoger beroep en de inspecteur ging in hoger beroep in de zaak die hij verloren had. Hij stelde dat hij wel kon navorderen omdat hij een nieuw feit had. Verder legde hij uit dat op basis van het door de Belastingdienst gehanteerde beleid “deformalisering” een automatisch selectieproces plaatsvond met een risicotooi: als de risicotool geen reden zag om de aangifte uit te werpen, ging de aangifte naar medewerkers van het onderdeel CAP van de Belastingdienst, die er dan voor zorgden dat een verminderingsbeschikking werd verstuurd. Daarbij vond geen enkele inhoudelijke beoordeling plaats (ADAF ofwel administratieve afdoening). De beschikking werd opgelegd zoals de belastingplichtige het had aangeleverd, zoals in dit geval was gebeurd.
Hof Den Bosch besliste dat de inspecteur met het bericht van de Politiebond wel een nieuw feit had, maar dat navordering toch niet mogelijk was omdat sprake was van een ambtelijk verzuim. De inspecteur had naar aanleiding van de herziene aangifte twee beslissingen genomen, maar zowel het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar wegens termijnoverschrijding als de ambtshalve vermindering van de aanslag had geautomatiseerd plaatsgevonden door middel van een risicotool. Deze wijze van afhandeling van het bezwaarschrift was volgens het hof in strijd met de zorgvuldigheid, omdat een bezwaar pas niet-ontvankelijk mocht worden verklaard als de belanghebbende in de gelegenheid was gesteld om zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Dat was in dit geval niet gebeurd. Vervolgens besliste het hof dat het verzoek om herziening (bezwaar) inhoudelijk moest worden beoordeeld. Een marginale toetsing aan de hand van een risicotool was onvoldoende, omdat dit niet goed te verenigen was met de aard van de bezwaarprocedure. De inspecteur verklaarde in antwoord op vragen van het hof ook dat sprake was van gewekt vertrouwen bij een binnen de bezwaartermijn ingediende (herziene) aangifte die, zoals in dit geval, zonder verdere controle was afgehandeld met behulp van de risicotool en die later onjuist bleek. Het hof besliste dat een automatische afdoening door middel van een risicotool ook bij een verzoek tot ambtshalve vermindering leidt tot een ambtelijk verzuim als die beoordeling op een later moment onjuist blijkt. Door niet inhoudelijke te beoordelen, had de inspecteur een amb-
2022/48 Fout in aftrekpost in aangepaste aangifte door ambtelijk verzuim niet na te vorderen
telijk verzuim begaan. Het hof was zich ervan bewust was dat deze beslissing kon leiden tot uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst, maar dat kon niet leiden tot een ander normatief kader dan in deze uitspraak gegeven. Het hof verklaarde het hoger beroep van de twee aspiranten gegrond, en het hoger beroep van de inspecteur in de zaak van de derde aspirant ongegrond.
■ Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 25 mei 2022, nr. 21/00447 en nr. 20/00783 en 20/00784, ECLI:NL:GHSHE:2022:1688 En ECLI:NL:GHSHE:2022:1682
Een man ging in beroep tegen een naheffingsaanslag btw met boete. Rechtbank Den Haag verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat het niet tijdig was ingediend. De man ging in verzet en stelde dat hij en zijn gemachtigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur nooit hadden ontvangen. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond. Volgens de rechtbank had de inspecteur met het overleggen van een afdruk van het postregistratiesysteem aannemelijk gemaakt dat de uitspraak op bezwaar zowel naar de man als naar zijn toenmalige gemachtigde was verzonden. Omdat tot 12 juli 2019 was gewacht met het instellen van beroep, kon volgens de rechtbank niet worden gezegd dat hiermee zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk, volgens vaste jurisprudentie binnen twee weken, beroep was ingesteld. De man ging in cassatie en stelde nogmaals dat hij, noch zijn toenmalige gemachtigde de uitspraak op bezwaar had ontvangen.
De Hoge Raad besliste dat als de belanghebbende stelt dat een schriftelijk besluit van de inspecteur hem niet heeft bereikt, dat betekent dat hij de verzending van dat besluit betwist. In dat geval moet de inspecteur die verzending aannemelijk maken. Omdat de inspecteur niet duidelijk had gemaakt aan welk postvervoerbedrijf de uitspraak op bezwaar was aangeboden, had hij niet aannemelijk gemaakt dat de uitspraak op bezwaar aan een postvervoerbedrijf was aangeboden voor verzending aan de man. De uitspraak op bezwaar was daarom niet op de in artikel 3:41 Awb bedoelde wijze bekendgemaakt. De beroepstermijn van zes weken ving dan pas aan op de dag waarop de belanghebbende een afschrift van die uitspraak onder ogen had gekregen. In zo’n geval gold dus niet de bij toepassing van artikel 6:11 Awb te stellen eis dat het beroep zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk was ingesteld. De man had ten tijde van het indienen van het beroepschrift de uitspraak op bezwaar nog niet onder ogen gekregen. Er was daarom geen reden om zijn beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren.
■ Hoge Raad 17 juni 2022, nr. 20/02700, ECLI:NL:HR:2022:875
Een vrouw had na het overlijden van haar moeder in 2002 een vordering wegens overbedeling op haar vader. Haar vader was inmid-
dels hertrouwd. Op 22 september 2020 overleed de vader. Zij was zijn enig erfgenaam en haar broer en de echtgenote van de vader ontvingen een legaat. Op aanraden van haar belastingadviseur besloot de vrouw de nalatenschap zuiver te aanvaarden. Haar erfdeel en dat van haar broer uit de nalatenschap van hun moeder waren echter nog niet uitgekeerd. Deze werden bij het overlijden van hun vader opeisbaar en daardoor was het saldo van de nalatenschap van de vader niet voldoende om de legaten te voldoen. De vrouw vond dat de adviseur haar had moeten adviseren om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden. Zij stelde dat sprake was van een beroepsfout en vorderde een schadevergoeding.
De civiele kamer van rechtbank Noord-Holland besliste dat de adviseur niet als redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot had gehandeld. Hij had moeten nagaan of het vermogen van de vader wel toereikend was vóór zijn cliënte te adviseren om de nalatenschap zuiver te aanvaarden, en had de overbedelingsschulden over het hoofd gezien. De zuivere aanvaarding van de nalatenschap betekende in dit geval dat de vrouw de legaten na betaling van de overbedelingsschulden moest betalen. Die verplichting zou zij niet hebben gehad als zij de nalatenschap beneficiair had aanvaard. De beroepsfout kostte de adviseur € 145.961.
■ Rechtbank Noord-Holland 11 mei 2022, nr. C/15/319856 / HA ZA 21-476,
ECLI:NL:RBNHO:2022:4606
Een notariskantoor (bv) had een derdengeldenrekening waarop regelmatig zeer grote bedragen stonden omdat zij een grote commerciële vastgoedpraktijk had. Zij ontving op de derdengeldenrekening een rentevergoeding van € 114.130 in 2011, € 113.184 in 2012 en € 119.215 in 2013. De bv bracht alle btw op haar algemene kosten in aftrek, maar de inspecteur legde naheffingsaanslagen met boeten op omdat de bv volgens hem een evenredige (pro rata) aftrek moest toepassen, waarbij de rente als omzet uit vrijgestelde handelingen in aanmerking moest worden genomen. De bv ging in beroep en stelde dat de rentebedragen bij de berekening van het aftrekbare gedeelte van de voorbelasting (het pro rata) buiten beschouwing moesten blijven op grond van artikel 174, lid 2, btwRichtlijn 2006.
Rechtbank Noord-Holland besliste dat het aanhouden van de derdengeldenrekening, en het in verband daarmee genieten van de rente, een rechtstreeks, duurzaam en noodzakelijk verlengstuk was van de belastbare activiteit als notariskantoor. De rechtstreeksheid volgde uit het feit dat transacties die met notariële tussenkomst van de bv plaatsvonden, financieel over de derdengeldenrekening werden afgewikkeld. Omdat de bv de rekening permanent aanhield, was bovendien sprake van duurzaamheid. Het aanhouden van de rekening was noodzakelijk voor een notariskantoor en was niet bijkomstig. De bv kon daarom niet de voorbelasting op haar algemene kosten integraal in aftrek brengen, maar een deel op basis van een pro rata, zoals de inspecteur had gecorrigeerd.
■ Rechtbank Noord-Holland 7 april 2022, nr. HAA20/3723, ECLI:NL:RBNHO:2022:4656
2022-50 Fout advies over erfenis kost adviseur € 145.000 aan schadevergoeding
2022-52
niet-bewaren van oude
Een man verleende vanuit zijn eenmanszaak diensten op het gebied van (ver)bouwen, advies, budgettering en coördinatie. In januari 2012 kocht hij een woonboerderij met grasland voor € 820.000, die hij in oktober 2016 verkocht voor € 1,8 mln. De inspecteur vroeg hierover informatie omdat de opstallen werden gebruikt voor opslag voor de onderneming en de man met de gemeente in gesprek was over de bouw van vier woningen op het perceel. Toen hij niet alle gevraagde informatie aanleverde, legde de inspecteur een informatiebeschikking op. De man ging in beroep. Rechtbank Gelderland besliste dat met het verstrekken van twee brieven van een advocatenkantoor geen inzage was verstrekt in de gevraagde stukken en in zoverre niet aan de informatieverplichtingen was voldaan.
Hof Arnhem-Leeuwarden besliste op het hoger beroep anders. Het hof vond het weliswaar net als de rechtbank aannemelijk dat de gevraagde stukken zoals correspondentie en facturen met de gemeente, advocatenkantoren en het akoestisch deskundigenbureau bestonden en dat de man daarover de beschikking had gehad, maar volgens het hof had de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij ook ten tijde van het informatieverzoek in mei 2019 nog beschikte over de in de informatiebeschikking genoemde “oude” e-mails. Het hof geloofde dat de gevraagde stukken niet meer voorhanden waren. Dit kon wel in strijd komen met de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 Awr, maar dat was niet het verwijt dat aan de informatiebeschikking ten grondslag lag, omdat daarin alleen was gewezen op de informatieverplichting zoals neergelegd in de artikelen 47 en 49 Awr. Het hof vernietigde de informatiebeschikking en verklaarde het hoger beroep gegrond.
■ Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 juli 2022, nr. 21/00806, ECLI:NL:GHARL:2022:5908
De stand van zaken Per 6 september 2022 ■ Wetsvoorstel +MvT TK ■ Verslag TK ■ Nota n.a.v. verslag TK ■ Eindverslag TK ■ Aangenomen TK ■ Wetsvoorstel EK
Voorlopig verslag EK
Memorie van Antwoord EK
Wbm i.v.m. beperking emissies kolencentrales 31 362 Bij KB
Wet excessief lenen bij eigen vennootschap 35 496 1-1-2023
Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting 35 523 Dag na datum Stb
Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten 35 929 1-1-2023
Wet delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende gevallen 35 930 1-1-2022
Wet delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen 35 957 1-1-2022
Aanpassing regeling waardeoverdracht en afkoop klein pensioen en invoering afkoop klein nettopensioen en nettolijfrente 36 004 Bij KB
Fiscale verzamelwet 2023 36107 Bij KB
Wet hersteloperatie toeslagen 36151 Bij KB
Wet herziening bedrag ineens 36154 Bij KB
Implementatiewet Richtlijn openbaarmaking winstbelasting 36157
1e dag na plaatsing Stb
In 1999 overleed professor Hofstra, misschien wel de grootste fiscalist die Nederland – tot nu toe – heeft gekend. Fiscaal historiograaf Rens Pieterse schreef een doorwrochte biografie over ‘de Hercules van de Nederlandse fiscalisten’. Dit mooie resultaat is een goede aanleiding om in gesprek te gaan over de gebiografeerde en de biograaf.
L.J.A. (Rens) Pieterse is opgeleid als accountant. Maar dat bleek het toch niet helemaal te zijn, zodat hij daarna Nederlands recht en fiscaal recht ging studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Beide opleidingen werden cum laude voltooid. Hij werkte eerst enkele jaren in de fiscale adviespraktijk om daarna over te stappen naar het Wetenschappelijk Bureau van de Hoge Raad der Nederlanden. Thans is hij verbonden aan de Universiteit Leiden, de Vrije Universiteit Amsterdam en Nyenrode Business Universiteit. Pieterse ontving voor zijn hele oeuvre in 2018 de Jaap van den Berge-Literatuurprijs. Op 2 juli 2019 promoveerde hij (wederom cum laude) aan de Vrije Universiteit op het proefschrift getiteld: ‘Studies over verwijzingsinstructies in belastingzaken’. Verder is hij als redacteur dan wel auteur aan verschillende fiscale periodieken verbonden en is hij lid van het bestuur van de Stichting Kritisch Commentaar Fiscale Wetgeving en Fiscaal Beleid, die eerder de prof. dr. D. Brüll-prijs in het leven heeft geroepen (www.profdrdbrullprijs.nl).
Rens Pieterse werkte na zijn afstuderen bij een gerenommeerd belastingadvieskantoor en was daarna geruime tijd verbonden aan het Wetenschappelijk Bureau van de Hoge Raad. Toen hij daar – zeer tot zijn spijt, maar het is nu eenmaal een tijdelijke functie (of misschien beter gezegd: een opstapfunctie naar iets moois) – moest vertrekken koos hij voor de Universiteit, de wetenschap dus. Want er is nu eenmaal weinig leukers op deze aarde dan studeren. Het heeft er dan ook verdacht veel van weg dat Rens op fiscaal gebied ‘alles’ leest, zoals je onder meer uit de noten in zijn biografieën kunt afleiden1. Zijn voor een vaste aanstelling benodigde promotie bestempelde hij als ‘een moetje’. Cum laude, dat dan weer wel. Maar het ware hart van Rens Pieterse lijkt toch te liggen bij het schrijven van uit-
puttende biografieën van eminente fiscalisten. Het mag duidelijk zijn: je hoort er als fiscalist pas echt bij als je door Pieterse bent besproken. Rens’ laatste pennenvrucht – de biografie van professor Hofstra2 – was voor Wil Vennix en Sylvester Schenk reden om af te reizen naar Leiden voor een gesprek met de schrijver. Mogen wij voorstellen: Rens Pieterse, fiscaal historiograaf en duivelskunstenaar met een gouden pen.
Adviespraktijk en Hoge Raad ‘Ik vond het helemaal geen vervelend werk hoor’, bekent Pieterse blijmoedig over zijn periode als belastingadviseur. ‘Zo was het hartstikke leuk om met de standaardvoorwaarden voor de fiscale eenheid vennootschapsbelasting te mogen spelen. Ik kende ze trouwens ook uit mijn hoofd. Maar toen ik na een aantal jaren de kans kreeg om voor de wetenschap te kiezen bij het Wetenschappelijk Bureau van de Hoge Raad hoefde ik daar niet lang over na te denken. Ik heb daar een geweldige tijd gehad en ongelofelijk veel geleerd van degenen die daar rondliepen, ieder met zijn of haar voorkeur voor de (eigen) stijl van werken. Als medewerker van het wetenschappelijk bureau ben je werkzaam voor de Hoge Raad of voor het Parket, in fiscale zaken de gezamenlijke advocaten-generaal dus. Maar hoe interessant ook, het is mijn ervaring dat de Hoge Raad bij het wijzen van arresten in de regel doorgaans zijn eigen plan trekt, en in feite betrekkelijk weinig doet met de toch doorwrochte conclusies van de AG. Wat ik echter – achteraf bezien – het meest mis is de sfeer van het op basis van gelijkwaardigheid samenwerken aan de goede zaak, ja misschien wel de sfeer van kameraadschap. Heel anders dus dan je wellicht zou verwachten bij een eerbiedwaardig maar wellicht toch wat stoffig instituut als de Hoge Raad der Nederlanden.
Maar aan alles komt een eind – zeker ook aan alle goede dingen – en op een dag werd ik verwacht bij één van de raadsheren die zich bezighoudt met medewerkerszaken.’ Er wordt dan een briefje over het bureau geschoven, waarop door betrokkene een naam is gekrabbeld. ‘Daar moest je maar eens gaan praten’. Waarmee je wist dat aan de – in de ogen van Pieterse althans – paradijselijke tijd bij de Hoge Raad een einde was gekomen.
Het werd dus de wetenschap. Eerst als docent/onderzoeker aan de VU te Amsterdam, al snel gecombineerd met aanstellingen als docent en scriptiebegeleider aan de Universiteit Leiden en examinator bij Nyenrode Business Universiteit. Die opeenstapeling van functies had trouwens een haast platte reden: universiteiten werken voor nietgepromoveerde medewerkers enkel met tijdelijke aanstellingen, en door je tijdelijke aanstellingen als een soort van ideaalcomplex vorm te geven ben je toch geruime tijd verzekerd van enig brood op de plank. Maar met die promotie is die vaste aanstelling inmiddels een feit. Al moet toegegeven worden dat het onderwerp van gesprek minder de wetenschap en meer de fiscale biografie zal wezen.
Het begon allemaal toen Cees Schaap bij zijn afscheid als raadsheer bij de Hoge Raad een ‘boekje’ (de verkleinvorm slaat op het formaat, niet op de inhoud) werd aangeboden van de hand van Rens met als titel ‘Over H.J. Doedens’3, met als ondertitel ‘Een intrigerende fiscalist’. Voor de meeste lezers zal gelden dat Doedens misschien dan wel een fenomeen is, maar dan wel een dat ver voor hun tijd als fiscalist werkzaam was. Voor kenners is Doedens vooral de eerste annotator van het tijdschrift Beslissingen in Belastingzaken, de latere BNB. Als rechtgeaard wetenschapper onderzocht Pieterse waarom (ook) de Hoge Raad zo onder de indruk was van het werk van Doedens. Dat kwam – volgens Pieterse – omdat Doedens in staat was in de vele becommentarieerde arresten lijnen te zien en die te koppelen aan aanverwante vragen die nog niet door de Hoge Raad waren beslist. Doedens had volgens Pieterse verder oog voor het belang van een beslissing, vooral ook voor de praktijk.
Gelet op de rijke historie van onze vereniging kan het haast niet anders dan dat (vooral bij onze buitengewone leden) nog tal van interessante documenten liggen, die fiscaal-historisch van groot belang zijn. Ook geluids- en beeldopnamen kunnen bewaard gebleven zijn. Pieterse heeft (onder meer) grote belangstelling voor informatie over de hoogleraren Doedens, Hofstra, Brüll en Grapperhaus (senior). Maar ook ander materiaal kan interessant zijn. De heilige graal zou een geluidsopname zijn van de (beroemde zo niet beruchte) rede van prof. Brüll op de Belastingconsulentendag 1974, getiteld ‘Fiscale mythologie’. Maar ook een opname van de rede van Hofstra op de Belastingconsulentendag 1981 (‘Een wettelijke regeling van het beroep van belastingconsulent?’) zou zeer bijzonder zijn. We houden ons aanbevolen!
Maar uit de talrijke anekdotes komt de hooggeleerde ook naar voren als een ‘wat mythische figuur’ over wiens persoonlijk leven weinig bekend is geworden. Zijn persoonlijk archief werd tot groot verdriet van Pieterse door de buurman met de vuilniswagen meegegeven.
grootheden Blijkbaar smaakte Doedens naar meer. In een hoog tempo verschenen een ‘gedenkwaardig aantal’ (dixit Herreveld4) biografieën (onder meer van Hellema, Van Soest en De Langen) en gedenkschriften over Verburg en Mobach. Maar het voorlopige opum magnus (zo daar na voornoemde dissertatie nog sprake van kan zijn) lijkt toch wel de recent verschenen biografie over H.J. Hofstra te zijn. Daarnaast blijkt Pieterse zijn (volkomen begrijpelijke) fascinatie voor het fenomeen Brüll – naast zijn betrokkenheid bij de voornoemde Brüll-prijs – uit een artikel over Brüll in TFB5. Een biografie over Brüll lijkt slechts een kwestie van tijd. Datzelfde geldt voor een boek over voormalig staatssecretaris (en fiscaal historicus) prof. dr. F.H.M. (Ferd) Grapperhaus (vader van F.B.J. (ook Ferd) Grapperhaus, tot voor kort minister van Justitie en Veiligheid).
Alom wordt Hendrik Jan (Henk) Hofstra beschouwd als een groot fiscalist, misschien wel de grootste die Nederland gekend heeft. Daarvan getuigt niet alleen zijn bijnaam (‘de Hercules onder de Nederlandse fiscalisten’), het blijkt ook uit zijn veelzijdige loopbaan. In vele functies verbonden aan de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën, daarna belastingconsulent (die had je toen nog), langjarig woordvoerder financiën van de PvdATweede Kamerfractie (1945-1956), minister van Financien in het kabinet-Drees IV, industrieel (vicepresident van scheepswerf Verolme), om uiteindelijk (haast direct na zijn afstuderen!) op bijna 62-jarige leeftijd nog te beginnen als hoogleraar belastingrecht. Hofstra overleed uiteindelijk in 1999 op 94-jarige leeftijd.
Anders dan veel van zijn tijdgenoten is Hofstra als fiscalist niet vergeten. Dat komt waarschijnlijk doordat zijn omvangrijke wetenschappelijke oeuvre nog steeds springlevend is. Uiteraard zijn zijn werken bewerkt, maar de hand van de meester valt nog steeds te ontwaren in – onder meer – de veel gebruikte handboeken ‘Inleiding tot het Nederlands Belastingrecht’ respectievelijk ‘Inkomstenbelasting’ (inmiddels bewerkt door de hoogleraren Niessen resp. Stevens) waarin vrijwel alle facetten van het belastingrecht worden belicht.
In zijn haast uitputtende biografie wijdt Pieterse tamelijk veel aandacht aan de relatie tussen Hofstra en de (voor-
Je hoort er als fiscalist pas echt bij als je door Pieterse bent besproken.
malig medewerkers van de) Nederlandse Federatie van (toen nog) Belastingconsulenten6. Zo was Hofstra onder meer algemeen voorzitter van de examencommissie en voorzitter van de commissie van advies voor de FBopleiding. Dat alles was reden om Hofstra in 1982 het erelidmaatschap van de Federatie toe te kennen. Bij die gelegenheid werd hem tevens de ‘zilveren plaquette van verdienste’ overhandigd. Het erelidmaatschap bestaat nog steeds, maar van die plaquette had ik eerlijk gezegd nog nooit gehoord. Het roept ook de vraag op waar zo’n ding uiteindelijk terechtkomt als de laureaat is overleden. Dat die plaquette wordt genoemd, is tekenend voor de zorgvuldigheid en volledigheid waarmee Pieterse zijn biografie heeft geschreven.
Hofstra trad meermaals op als inleider en als debater bij verschillende Belastingconsulentendagen. Verrassend actueel is de door hem in 1981 in het Haagse Congresgebouw gehouden inleiding ‘Een wettelijke regeling van het beroep van belastingconsulent?’7. Hofstra’s opvatting dat een wettelijke regulering noodzakelijk was, kwam overigens niet uit de lucht vallen; hij huldigde die opvatting al sinds de jaren vijftig. De noodzaak tot regulering was in de dertig tussenliggende jaren volgens Hofstra alleen maar groter geworden. Hofstra’s opponent Brüll daarentegen betoogde dat een wettelijke regeling aan de beroepsgroep de mogelijkheid zou bieden tot het vormen van een ‘beschermd kartel van consulenten’. Wat er van dit alles ook moge wezen, toenmalig Federatievoorzitter Jolink besloot de dag met de opmerking dat er ‘inmiddels tekenen zijn … dat een regeling van het beroep van belastingconsulent in de toekomst niet langer tot de onmogelijkheden zal behoren. Er lijkt reden te zijn tot enig voorzichtig optimisme’. Let wel: we schrijven dan het jaar 1981!
Tot slot
Pieterse schrijft met liefde en grote zorgvuldigheid over degenen die hij portretteert. En ook als een boek in de
1 Dat hij daarbij veelvuldig naar Het Register (en diens voorganger Tribuut) verwijst doet ons veel genoegen.
2 L.J.A. Pieterse, ‘Over H.J. Hofstra (1904-1999)’, Boom juridisch, Den Haag 2021.
3 L.J.A. Pieterse, Over H.J. Doedens (1915-2004). Een intrigerende fiscalist. Opstel aangeboden aan mr. C. Schaap wegens zijn verdiensten voor de BNB en de Nederlandse belastingrechtspraak ter gelegenheid van zijn afscheid als raadsheer
Rens Pieterse schrijft met liefde en grote zorgvuldigheid fiscale biografieën.
winkel ligt, is het nog niet klaar. Wat zeg ik: het is nooit klaar. Zo reed hij onlangs op een zondagmiddag naar het Brabantse Grave, om daar de toenmalige woning van Hofstra te fotograferen. Als ontvanger behoorde Hofstra daar volgens Pieterse tot de notabelen. En zo gaat het maar door. We zijn benieuwd of dit artikel nog nieuw materiaal boven water zal brengen. Wat het volgende project van Pieterse zal zijn, weten we nog niet. Maar aan interessante personages ontbrak en ontbreekt het in de fiscaliteit nooit. En een geschiedschrijving van 100 jaar Register Belastingadviseurs (en haar voorgangers) zou bij Pieterse beslist in goede handen zijn. We kijken er – mocht het zover komen – naar uit! <<<
in de Hoge Raad der Nederlanden op 23 februari 2017, Wolters Kluwer, Deventer 2017.
4 Mr. F.R. Herreveld, WFR 2022/94, Boekbespreking. Een bespreking van ‘Over H.J. Hofstra (1904-1999)’ gepubliceerd door mr. L.J.A. Pieterse. In deze haast lyrische bespreking is ook een opsomming te vinden van de door Pieterse gepubliceerde biografische werken.
5 L.J.A. Pieterse, ‘D. Brüll als bron van inspiratie’, TFB 2020-3, pag. 22-25.
6 Het was het Register Belastingadviseurs dan ook een voorrecht om een (bescheiden) financiele bijdrage te mogen verstrekken om het boek over haar erelid Hofstra mogelijk te maken.
7 H.J. Hofstra, ‘Een wettelijke regeling van het beroep van belastingconsulent?’, FED Deventer 1981.
Anders dan veel van zijn tijdgenoten is Hofstra als fiscalist niet vergeten.
In deze serie ‘De Procedure’ vertellen RB’s over een door henzelf gevoerde gedenkwaardige procedure.
Lentink De Jonge accountants & adviseurs zorgde in 2020 voor een fiscale primeur in Nederland: ook bij eigen schuld van de belastingplichtige moet de Belastingdienst invorderingsrente vergoeden over onterecht betaalde btw. Volgens de rechtbank is een beroep op dergelijke rente ook mogelijk als de teruggaaf niet voortkomt uit een inhoudelijk geschil met de Belastingdienst, maar uit het op een later moment herstellen van een omissie van de belastingplichtige zelf.
Door Sandra van den Nieuwenhof | foto’s Raphaël Drent
Tot hun verbazing kregen Martin Klomp RB en Allard Plantinga, respectievelijk partner en senior belastingadviseur bij Lentink De Jonge, in de door hen aangespannen procedure op alle punten gelijk van de rechtbank Noord-Nederland. In deze aflevering van de serie ‘De Procedure’ vertellen ze hierover.
Waar ging de procedure over?
Allard: ‘In de kern ging het om vergoeden van rente door de Belastingdienst over onterecht geheven omzetbelas-
ting. Daarnaast ging het over de vraag of het daarbij uitmaakt of het een fout van de Belastingdienst was of van de klant zelf, door eigen onjuiste aangifte btw. In de omzetbelasting hebben we de zogenaamde afstandsverkopenregeling. Inmiddels is de wet veranderd maar toen gold voor onze klant nog het oude systeem: bij verkopen vanuit een webshop moet je je registreren in het land van de koper en btw afdragen aan dat land, indien het gaat om grote volumes aan verkoop. Dat was niet goed gegaan bij onze klant.
Via berichten uit Finland werden we wakker geschud. Ik
realiseerde me toen dat we ten onrechte al die jaren btw hadden afgedragen in Nederland, terwijl dat in andere Europese landen had moeten gebeuren. De klant is toen btw gaan betalen in vijftien andere Europese landen en van Nederland kwam de btw terug. Duitsland stelde toen dat het ook recht had op rente. Wij vonden dat een eyeopener en dachten dat Nederland ook wel een rentevergoeding zou kunnen betalen, want er was natuurlijk jarenlang geprofiteerd van onterecht geheven omzetbelasting. We zochten naar een manier dit te kunnen vorderen en die vonden we in artikel 28c Invorderingswet*, de zogenaamde Irimie-rente.’
Martin: ‘Op dat moment was nog niet helemaal duidelijk wat de reikwijdte was van dat artikel. Gold dat ook voor de omzetbelasting? Wij hadden zelf wel het idee dat de klant in dit geval ook wel een rentevergoeding op basis van dat artikel zou kunnen krijgen.’
Allard: ‘Onduidelijk was wat precies de vereisten van dat artikel zijn. Moet de belasting in strijd zijn met het Europese recht? En als dat niet hoeft, is het dan een vereiste dat de Belastingdienst een fout heeft gemaakt? De Belastingdienst stelde dat de klant zelf een fout had gemaakt door verkeerde aangiftes btw. Waarom zou de Belastingdienst dan een rentevergoeding moeten toekennen?’
Martin: ‘In die tijd had ik zelf ook nog een bezwaarprocedure lopen over een rentevergoeding. Ik was dus al redelijk op de hoogte van dat artikel en de literatuur daarover. Ik dacht toen dat dat ook best wel eens voor de omzetbelasting zou kunnen gelden. Het kwam op dat moment allemaal samen. En het ging om een enorme teruggave, er kwamen miljoenen btw terug bij die klant. We dachten: het belang is er, de vraag is er, laten we procederen.’
Allard: ‘We dachten dertig procent kans te hebben op slagen. De wettelijke bepaling was vrij nieuw en er was nog geen jurisprudentie over.’
Martin: ‘De fiscus begreep onze lijn en dat wij hierover wilden procederen. Van het begin af aan was duidelijk: dit is een rechtsvraag, daar moeten we de rechter maar over laten rechtspreken. Bij de procedure kwam ook aan de orde of de rechtbank prejudiciële vragen moest stellen aan de Hoge Raad over de uitleg van de nieuwe wet en of de Hoge Raad dan vervolgens weer prejudiciële vragen moest stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Daar zijn nog hele verhandelingen over geschreven. Dat geeft wel aan dat het allemaal heel onduidelijk was. Uiteindelijk was dat volgens de rechtbank niet nodig. Na bestuderen van allerlei arresten vond de rechtbank dat er recht op rentevergoeding was.’
Allard: ‘De zitting was in Groningen, begin 2020, nog voor de coronatijd, dus nog zonder de anderhalve meter afstand. Het ging eigenlijk heel gemoedelijk. De Belastingdienst vond het zelf ook wel een interessante zaak. Dat zeiden ze op de zitting ook tegen ons.’
Om welk financieel belang ging het?
Allard: ‘Dat tikte bijna 300.000 euro aan, inclusief de wettelijke rente. Begin 2017 hebben we verzocht om vergoeding van de Irimie-rente, in totaal € 252.852. Het ging om drieënhalf jaar waarin de Belastingdienst die rente niet had vergoed maar wel had moeten vergoeden. De rente over de rente kwam er dus nog bij.’
Wat was de beslissing?
Martin: ‘De uitspraak was dat we tot onze grote verbazing eigenlijk op alle punten gelijk kregen. Er was inderdaad recht op vergoeding van de Irimie-rente. Het maakte niet uit of de Nederlandse wet al dan niet in strijd is met EUrecht. Ook maakte het niet uit of het wel of niet eigen schuld was van de belanghebbende als gevolg van eigen aangifte.’
Allard: ‘De Belastingdienst moest de rente – destijds 4% –vergoeden over het volledige ten onrechte geheven en achtergehouden bedrag over de gehele periode en daarbovenop nog de wettelijke rente.’
Martin: ‘Inderdaad tot onze verbazing want het was geheel nieuwe jurisprudentie en het financiële belang was natuurlijk groot. Niet alleen voor ons maar ook voor de uitstraling die dit zou hebben naar allerlei andere teruggaven omzetbelasting, denk bijvoorbeeld aan btw suppletie-teruggaven. We zagen daarna rechters wat vaker in het nadeel van de Belastingdienst beslissen. We dachten van tevoren dat de rechtbank het niet aan zou durven om ons helemaal in het gelijk te stellen.’
Hoe vierden jullie dit succesverhaal? Allard: ‘We hebben dit uitgebreid gevierd. De klant is langsgekomen met champagne, dat was hartstikke leuk. Voor ons als kantoor hebben we breed uitgemeten dat dit toch wel een primeur was voor fiscaal Nederland.’
Martin: ‘Dit is ook wel opgepakt door collega’s. We lazen in nieuwsbrieven van onder andere de Big Four-kantoren dat dit een heel opvallende uitspraak was met grote gevolgen. Wel grappig als je dit leest over je eigen zaak. De (fiscale) pers heeft er verder geen aandacht aan besteed, waarschijnlijk ook omdat het over rente gaat, dat is in de fiscale praktijk niet zo’n sexy onderwerp. Ik vind het eigenlijk wel prima als anderen er niks mee doen of niet goed willen begrijpen waar het nou precies om gaat. Ik vind het zelf hartstikke leuk om ermee bezig te zijn. En fijn als je op die manier een succes haalt. Voor onze fiscale afdeling was dit succes wel een bevestiging om niet terughoudend te zijn om te procederen.’
Zijn er nog verdere, andere gevolgen?
Martin: ‘Met name voor de btw, waar je nu vrij snel een beroep kunt doen op de Irimie-rente. Het moet dan wel gaan om grote teruggaven. Opmerkelijk is dat de fiscus tot op heden nog altijd (te) terughoudend Irimie-rente vergoedt. Dat zien we in de praktijk en dat blijkt ook uit recentere jurisprudentie. De fiscus vindt het nog steeds
Martin Klomp: ‘Opmerkelijk is dat de fiscus tot op heden nog altijd (te) terughoudend Irimie-rente vergoedt’.
van belang of er sprake is van een fout van de Belastingdienst of van de belastingplichtige zelf.
Je kunt dus veel procederen, sterker nog, je moet haast wel procederen om te krijgen waar je recht op hebt. Overigens was de Belastingdienst bij onze zaak een dag te laat met het instellen van hoger beroep. Dat maakte het feestje voor ons en voor onze klant compleet. Gelet op deze latere jurisprudentie was de uitkomst niet anders geweest als de Belastingdienst wel op tijd was geweest.’
Wat leerden jullie van deze procedure?
Allard: ‘Allereerst natuurlijk hoe het artikel over de Irimie-rente toegepast moet worden. Daarnaast heb ik geleerd dat, ook al is er nog niks bekend over een onderwerp, je gewoon de stoute schoenen kunt aantrekken en kunt procederen. We moeten niet te beroerd zijn om daar stappen in te nemen en voor een zaak te gaan staan. Misschien word jij zo ook positief verrast dat de rechter het gewoon met je eens is.’
Wie beslist over wel of niet procederen?
Martin: ‘Senior belastingadviseurs beslissen zelf of het instellen van beroep zinvol is. We bespreken het wel altijd als fiscale afdeling met elkaar. Met deze zaak hebben we gebrainstormd met verschillende mensen over hoe we dit ook formeel-technisch moesten aanvliegen. We stemmen onderling af maar geven wel iedereen de vrijheid om zelf die afweging te maken, uiteraard in overleg met de klant. We willen eigenlijk juist alleen maar aanmoedigen om te procederen.’
Allard Plantinga: ‘De wettelijke bepaling was vrij nieuw en er was nog geen jurisprudentie over’.
Wie draagt de kosten? Het kantoor of de klant?
Martin: ‘Vaak doen we fifty-fifty. De klant moet wel wat investeren, maar ik vind het niet erg om als kantoor ook tijd erin te steken, die misschien niet meteen declarabel is. We verbinden er dan ook wel eens een no cure no payafspraak aan. Bij deze zaak hebben we beide gedaan, een deel tegen een vast tarief en een deel no cure no pay.’
Tot slot: is er nog een anekdote rondom deze procedure te vermelden?
Allard: ‘De hele gang van zaken was wonderbaarlijk. We maakten in vijftien verschillende landen mee hoe de bureaucratie daar werkt, toen we ons meldden om btw af te dragen. En dan blijken allerlei stereotypen te kloppen. Zo reageerde Duitsland heel alert en stuurde Frankrijk uiteraard in het Frans een brief terug, niet in het Engels. In Spanje maakten we tamelijk veel bureaucratische ellende mee. Het mooiste was Griekenland. De Griekse fiscus snapte niet dat iemand vrijwillig aanbood om btw te betalen. Dat hadden ze nog nooit meegemaakt. Ze wisten niet hoe ze daarmee om moesten gaan.’ <<<
1 https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL: RBNNE:2020:1995
2 Artikel 28c Invorderingswet 1990: 1. Voor zover de ontvanger op grond van een beschikking van de inspecteur gehouden is belasting terug te geven omdat de desbetreffende belasting in strijd met het Unierecht is geheven, wordt op verzoek aan de belastingschuldige invorderingsrente vergoed.
Op donderdag 29 september hebben medewerkers van het Bureau afscheid genomen van Therèse van ’t Westende als algemeen directeur. Na bijna vijf jaar gaat zij een nieuwe uitdaging aan bij de ANKO, de branchevereniging voor kappers. Tot er vervanging is gevonden neemt bestuurslid Martin Hommersom het stokje over als waarnemend algemeen directeur.
Het afschaffen van de oudedagsreserve per 1 januari 2023 kan rekenen op instemming van de meeste leden van het Register Belastingadviseurs, zo blijkt uit een massaal ingevulde uitvraag onder deze leden. Slechts 17% is pertinent tegen afschaffing van de oudedagsreserve. De leden pleiten voor een nette afwikkeling van de op 31 december 2022 bestaande FOR-stand, bij voorkeur op dezelfde manier als enige tijd geleden bij de afwikkeling van het door veel dga’s opgebouwde pensioen in eigen beheer (PEB) al werd toegepast. Vind het complete persbericht op RB.nl.
Wist je dat je via het RB heel voordelig toegang krijgt tot Fiscaal en Meer, de online kennisbank van Sdu? Voor slechts € 306 in plaats van € 1.545 heb je toegang tot heldere informatie, praktische tools en jurisprudentie gericht op jouw mkb-klant. Via de website kun je je direct abonneren op Fiscaal en Meer. Kijk daarvoor heel concreet op RB.nl onder Lidmaatschap/Ledenvoordeel. Wil je eerst nog wat meer informatie? Schrijf je dan in voor de eerstvolgende informatiesessie op 1 november. Aanmelden kan via RB.nl binnen het Onderwijsaanbod.
Naar aanleiding van het Belastingplan 2023 roept het RB het kabinet op om de schijfgrenzen en schijftarieven voor aanmerkelijkbelanghouders aan te passen en de lastenverzwaring en koopkrachtreparatie niet alleen bij het mkb te leggen. Het mkb heeft al te maken met lastenverzwaring door de energiecrisis, hogere grondstof- en loonkosten en ook de gevolgen van de coronacrisis. Een aanpassing van schrijfgrenzen en -tarieven zorgt voor een meer rechtsvormneutrale belastingdruk in vergelijking met IB-ondernemers.
Ook stelt het RB voor om de algemene heffingskorting weer inkomensonafhankelijk te maken. Dit maakt de belastingheffing minder complex en doet recht aan het uitgangspunt dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Nu liggen de zwaarste lasten bij de middeninkomens. Daarnaast maakt een inkomensonafhankelijke algemene heffingskorting het lonender om meer te werken.
In het Prinsjesdagdossier op RB.nl is het complete commentaar op de wetsvoorstellen te vinden.
Samen met koepelorganisaties NBA, NOAB, NOB en SRA heeft het RB in een brief aan staatssecretaris Van Rij zorgen geuit over de verdere uitvoering van het rechtsherstel inkomstenbelasting box 3 en is aandacht gevraagd voor gesignaleerde toenemende administratieve druk en vraagstukken rondom rechtszekerheid en rechtsbescherming voor vele belastingplichtigen. In een gesprek met de staatsecretaris is dit nader toegelicht. Ook de media heeft dit signaal opgepakt. Zo kwam Sylvester Schenk hierover in het FD aan het woord. Hij waarschuwde voor het opnieuw stranden van de vermogentaks bij de Hoge Raad en het uitvechten van de rechtmatigheid van forfairtair rendement tot de hoogste rechter.
Voor de zevende keer op rij heeft het Register Belastingadviseurs samen met de Belastingdienst de driedaagse training Procederen georganiseerd. Afgelopen zomer kwamen in totaal 19 Jong RB-leden en Tax talent trainees van de Belastingdienst samen bij Hotel van der Valk Utrecht om tegen elkaar te procederen. Niet echt, maar ze werkten wel met echte zaken en procedeerden uiteindelijk voor echte rechters. Hoe dat beviel? Wij interviewden Jeroen Smolenaers (Jong RB-lid werkzaam bij NH Adviseurs) en Abigail Kennedy (Tax talent trainee van de Belastingdienst) over hun ervaringen.
RB-lid Jeroen Smolenaers: ‘Ik ben inmiddels acht jaar lid en heb diverse cursussen bij het RB gevolgd. Dit was de eerste waarbij ook belastinginspecteurs in de zaal zaten, een bijzondere ervaring. Het was fijn dat iedereen zijn ‘echte’ rol kon oppakken. Maar ook bood de cursus een kans om in gesprek te gaan met de belastinginspecteur, tijdens lunch en diner. Als belastingadviseur heb je regelmatig contact met belastinginspecteurs, maar de meeste werknemers bij de Belastingdienst zie je eigenlijk nooit. En wanneer je ze ziet, gaat het gesprek gelijk over de inhoud. Dus het was leuk om eens persoonlijk kennis te maken en vragen te stellen over het werk van de ander.’ De training vond hij best intensief. ‘Tijdens tweeëneenhalve dag behandel je behoorlijk wat theorie en komt ook de praktijk goed aan bod. De behandelde theorie en sjablonen op de RB-website gaven handvatten voor het schrijven van het beroepschrift en de pleitnota, een ander onderdeel van de training. Het schrijfwerk gebeurde in onze eigen tijd, ik denk dat sommige belastingadviseurs die tijdsbesteding een beetje onderschat hadden. Bovendien was de planning redelijk strak. Op ons beroepschrift schreven de inspecteurs een verweerschrift en meteen daarna moesten wij aan de slag met de pleitnota. In de praktijk heb je nog ruimte om een conclusie van repliek te schrijven wanneer het verweerschrift redelijk lang is, wat bij ons het geval was. Daarnaast zaten we in de zomerperiode, dus de planning was so-
wieso een uitdaging rond alle vakanties. Maar uiteindelijk is alles gelukt en binnen de tijd die we ervoor kregen.’ De laatste dag vond de werkelijke zitting plaats. ‘Een leuke ervaring. Voor iedereen interessant, maar ik denk dat het belang voor de belastingadviseurs groter is dan voor de inspecteurs. De trainees kunnen er tijdens hun tweejarige traject namelijk voor kiezen om een paar maanden mee te lopen bij bijvoorbeeld een gerechtshof. In dat geval zien ze in korte tijd heel veel zittingen. Wanneer een belastingadviseur gaat procederen, is de kans dus groot dat ze tegen een veel meer ervaren tegenstander staan. Deze training is voor belastingadviseurs een unieke kans om ook praktijkervaring op te doen. Wanneer je dan voor het eerst gaat procederen, hoef je niet tegen de klant te zeggen “laten we dit proberen”. Daar wordt de klant namelijk ook niet heel gelukkig van. Deze training was de ideale gelegenheid om dingen uit te testen.’
Waardevolle lessen
De training heet Procederen. Dit betekent echter niet dat de cursus enkel geschikt is voor belastingadviseur die verwachten te procederen voor klanten. Jeroen: ‘De cursus leert je ook een betere afweging te maken tussen de optie van een compromis sluiten – bijvoorbeeld in de bezwaarfase – en beroep aantekenen. Procederen duurt vaak lang en kost zowel geld als tijd. Het is goed om te weten wanneer het de moeite waard is om door te zetten en wanneer een compromis een beter resultaat geeft. In onze casus was bijvoorbeeld een vergrijpboete opgelegd. De inspecteurs kwamen er gedurende het schrijven van het verweerschrift achter dat die wellicht onterecht was. Maar omdat we allemaal competitief zijn ingesteld en zij dus ook graag wilden winnen, werd er van alles bij gehaald om hun gelijk te halen. Een waardevolle toevoeging van de rechters achteraf was de uitleg wanneer je voor de volle 100% moet gaan en wanneer het sluiten een compromis slimmer is.’ Een andere waardevolle les was: langer is niet per se beter. ‘Met het schrijven van de beroep- en verweerschriften merkte je dat zowel de belastingadviseurs als -inspecteurs zo compleet mogelijk wilden zijn. De gedeelde gedachte was: hoe meer ik opschrijf, hoe beter het wordt. Dat klopte niet helemaal en dat hoorden we ook terug in de feedback. Je hoeft niet in herhaling te vallen. Beperk je tot de belangrijke informatie en houd het beknopt.’
‘Jazeker! Sowieso voor adviseurs die verwachten ooit in een beroepsprocedure te komen, maar ook voor degenen die die kans minder groot achten. Enerzijds is het een mooie manier om eens in contact te komen met belastinginspecteurs. Maar het is vooral een leuke praktische manier om inzicht te krijgen in de slagingskans van een procedure. Je leert betere afwegingen te maken en weet precies wanneer je door moet zetten en wanneer juist niet.’
Abigail Kennedy, trainee van de Belastingdienst: ‘Mijn eerste indruk van de training was dat we echt wat gingen leren over de praktijk en dat het niet bij theorie zou blijven. Ik voelde me in goede handen bij alle docenten. Ze brachten veel ervaring en daarmee ook interessante verhalen en leuke anekdotes mee richting de training. Daarnaast was de opzet heel vraaggericht. Aan de ene kant heel fijn. In de voorbereiding voor het verweerschrift en de zitting kwamen we echter tot de conclusie dat we sommige zaken nog niet wisten. Omdat we ons daar eerder niet bewust van waren, hadden we die informatie nog niet uitgevraagd. Maar ook daar leer je van.’
Ze vervolgt: ‘De belastingadviseurs begonnen met het schrijven van een beroepschrift. Onze eerste reactie was “wat hebben ze met de casus gedaan?”. Aan het begin van de training kreeg je een redelijk summiere casus waar je – naar redelijkheid – zelf invulling aan mocht geven. Dat hadden ze zeker gedaan, met data en nieuwe feiten. Ik dacht nog: in de realiteit is dit straks anders, dan ben je meer op de hoogte van de feiten. Maar achteraf hoorden we van de rechters en adviseurs dat ook in de praktijk voorkomt dat er nieuwe feiten gepresenteerd worden. Dus eigenlijk was ook dat een goede oefening. Het schrijven van de reactie op het beroepschrift – het verweerschrift – vond ik heel interessant. Ik houd er wel van om zaken op een rij te zetten. Wat interessant was, was dat we binnen onze groep al van mening verschilden over de beste aanpak. We waren uiteindelijk best veel tijd kwijt, niet alleen met het schrijven maar ook met de discussie over een juiste reactie. En om zo compleet mogelijk te zijn, voeg je toch nog wat extra’s toe en probeer je het zoveel mogelijk dicht te timmeren. Daardoor werd ons verweerschrift te lang, wat we uiteindelijk ook terug hoorden van de rechters.’
De zitting op de laatste dag vond ze fantastisch. ‘Ik heb niet zelf voor de rechters gestaan en vragen beantwoord, maar was een toeschouwer. Misschien nog waardevoller omdat je alle details ziet. Hoe mensen reageren op druk. Hoe vragen soms beantwoord worden, maar soms ook helemaal niet. Waar betere voorbereiding nodig was en hoe deelnemers omgingen met de rechter. De een probeerde de rechter te pleasen en de ander ging stug tegen de rechter in. Heel interessant om te zien, ook op welke onderdelen de rechters hun focus legden. Zij speelden het spel helemaal mee en gaven na afloop uitleg en feedback. Hele waardevolle informatie.’
Aanrader voor anderen?
‘Absoluut! Ik denk dat – als je de mogelijkheid krijgt – je altijd een soort trial moet spelen voordat je echt aan de slag gaat. Het is een simpele en laagdrempelige manier om te ontdekken wat je sterke en zwakke punten zijn. Ook redelijk uniek en tegelijkertijd heel waardevol, is dat iedereen zijn eigen rol speelt. Daar leer je natuurlijk het meeste van. Daarnaast is het – zoals Jeroen al aangaf – een leuke manier om in gesprek te komen met zowel de belastingadviseurs (ook de ervaren adviseurs die als docent optraden) en de rechters. Tijdens de lunches en het diner op dag twee konden we varia aan onderwerpen bespreken, zoals de samenwerking tussen Belastingdienst en belastingadviseur. Ook krijg je meer inzicht in het werk van de ander. Dergelijk contact heb je normaal gesproken niet met belastingadviseurs.’
De driedaagse training is leerzaam en zit vol theorie en praktijk. Het is echter ook een training die wat eigen tijd vraagt. Voor trainees van de Belastingdienst – met al ingeplande werkuren – minder problematisch. Jong RB-leden moeten hier echter terdege rekening mee houden. Naast de drie dagen moet tijd vrijgemaakt worden in agenda’s voor het schrijfwerk van een beroepschrift en een pleitnota en de voorbereiding voor de zeer realistische zitting op dag drie. Dus een tip van de deelnemers uit de training 2022: Volg de training, want hij is super waardevol! Zorg wel dat je voldoende tijd vrijhoudt tussen de trainingsdagen, voor schrijfwerk en voorbereidingen.
Kort voor de zomer heeft het Register Belastingadviseurs een pilot gedraaid, waarbij onze accountmanagers samen met een bestuurs- en directielid in gesprek zijn gegaan met een groep zelfstandig belastingadviseurs. Hier werd hele waardevolle input opgehaald.
Daarom wordt dit concept in het najaar verder uitgerold, in de vorm van zes regionale zzpbijeenkomsten. Tijdens deze bijeenkomsten gaan we graag in gesprek met zelfstandig belastingadviseurs uit de regio. We willen graag achterhalen waar zij behoefte aan hebben bij het uitoefenen van hun beroep en welke rol het RB hierin kan vervullen. Anderzijds is het een mooie gelegenheid om vragen te beantwoorden in een andere vorm dan per mail of telefoon. Wil jij graag in gesprek gaan met het RB? Kijk dan welke locatie bij jou in de buurt ligt en meld je aan via onze website. We ontmoeten je graag!
In de praktijk komen wij regelmatig de vraag tegen wat je als ‘poortwachter’ moet doen als de FIOD op de stoep staat voor de inbeslagname van de administratie van een klant. Hoewel er steeds meer aandacht is voor de Wwft, is in mindere mate bekend dat een FIOD-inval ook een trigger is voor het ontstaan van verschillende Wwft-verplichtingen, zoals de monitoringsverplichting en de verplichting tot het melden van (een) ongebruikelijke transactie(s).
Een begrijpelijke gedachte is dan vaak: Wat draagt een melding van een ongebruikelijke transactie door de adviseur nog bij aan het onderzoek van de FIOD? Het antwoord daarop is weinig tot niets. Desalniettemin oordeelde het College van Beroep van het bedrijfsleven1 dat de omstandigheid dat een andere overheidsinstantie – zoals de Belastingdienst – reeds ‘op de hoogte was van de fiscale fraude niet afdoet aan de verplichting om de transactie op grond van artikel 16, eerste lid, van de Wwft aan de Financiële inlichtingen eenheid, te melden.’2
Daarbij geldt dat het beëindigen van de dienstverlening de adviseur niet ontslaat van zijn verplichting alsnog een melding van een ongebruikelijke transactie te doen. De meldplicht op grond van de Wwft blijft voortbestaan, ook na beëindiging van de dienstverlening.
Een FIOD-inval betekent dat sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit. In die situatie is het verstandig het risicoprofiel van de klant op te schalen naar een verhoogd risico. Voorts zal de adviseur in het kader van de monitoringsverplichting het dossier nog eens grondig dienen na te lopen om te beoordelen of er – in combinatie met het nieuwe signaal – sprake is van een of meerdere ongebruikelijke transactie(s) die moeten worden gemeld. Van belang is voorts dat de adviseur het verrichte (verscherpte) cliëntenonderzoek op controleerbare wijze vastlegt in het Wwftdossier, zodat dit bij een eventuele controle van het BFT kan worden aangetoond.
Is een FIOD onderzoek een ongebruikelijke transactie die moet worden gemeld? Twee
toezichthouders van het BFT schrijven daarover in het artikel ‘Voorkomen witwassen en vastgoedfraude’ het volgende: ‘Ten tweede doen accountants veelal (ten onrechte) automatisch een melding als er een inval is gedaan door politie, Belastingdienst of Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD). Het blote feit dat er een inval is geweest, wil echter op zichzelf nog niet zeggen dat er sprake is van een ongebruikelijke transactie. Wel moet dit voor de accountant een ‘reflectiemoment’ zijn om na te gaan of de cliënt tijdens zijn werkzaamheden wellicht een ongebruikelijke transactie heeft uitgevoerd die de accountant had moeten herkennen.’3
De verplichting tot het doen van een melding bestaat echter niet slechts wanneer er concrete aanwijzingen bestaan dat sprake is van witwassen of het financieren van terrorisme. Art. 16 Wwft heeft een (veel) ruimere strekking: iedere ongebruikelijke transactie behoort te worden gemeld en dus ook als de FIOD daarvan al op de hoogte is.4 Een vermoeden van (fiscale) fraude zal dan ook in de regel aanleiding zijn voor de veronderstelling dat een transactie verband kan houden met witwassen.5
Overigens geldt het voorgaande niet alleen bij een FIOD-inval. Ook andere signalen zoals negatieve persberichten over een cliënt kunnen hiertoe aanleiding geven.
Wordt een van de hiervoor beschreven handelingen nagelaten, dan is de kans dat het BFT vervolgens een (omzetafhankelijke) boete oplegt voor het niet-verrichten van (verscherpt) cliëntenonderzoek en/of het niet-melden niet denkbeeldig, zo blijkt uit meerdere uitspraken.6
Ten slotte is nog relevant te weten dat het
BFT in de meeste gevallen een controle instelt bij de adviseur naar aanleiding van een of meerdere signalen in combinatie met het feit dat de betreffende adviseur geen melding heeft gedaan. Het (alsnog) doen van een Wwft-melding kan dus – in theorie – de kans op een (ongewenste) controle van het BFT verkleinen. En de klant zal er weinig hinder van ondervinden, nu de FIOD toch al bezig was met een onderzoek. Better safe than sorry.
1 CBb 29 mei 2018, ECLI:NL:CBB:2018:233.
2 Zie ook het antwoord van de FIU op een vraag of in die situatie nog moet worden gemeld: “FIU: Ja, het indicatorenstelsel geeft dit beginsel zelfs expliciet aan voor alle meldgroepen: ‘Verder ligt het in de rede dat transacties die in verband met witwassen aan de politie of Openbaar Ministerie worden gemeld, ook aan het Meldpunt moeten worden gemeld; er is immers een vermoeden van witwassen’.” https://www.fiu-nederland.nl/nl/ faq#n778
3 F. Knook en D. Kolkman, ‘Voorkomen witwassen en vastgoedfraude’, accountant 2011.
4 Rb. Rotterdam 31 januari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:923 en CBb 5 november 2015, ECLI:NL:CBB:2015:363.
5 Accountantskamer 19 augustus 2013, ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0380.
6 Rb. Rotterdam 31 januari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:923, CBb 8 maart 2022, ECLI:NL:CBB:2022:106 en 27 juli 2021, ECLI:NL:CBB:2021:793.
Welkom in de Wereld van Nagtzaam. Benieuwd welke weg jij bij ons gaat bewandelen? Ontdek je mogelijkheden! www.nagtzaamaccountants.nl 22-2000-1381-01 Het Register 2022#5 180x130mm.indd 1 05-10-2022 12:24
Beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor de RB belastingadviseur.
Efficiente combinatie. De verzekering is een slimme combinatie van beroeps- en bedrijfsaansprakelijkheid. De beroepsaansprakelijkheidsverzekering biedt dekking voor financiële schade die uw opdrachtgever loopt door een fout in uw advisering. De bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering (AVB) biedt dekking voor materiële en letselschade aan derden.
De verzekering is ontwikkeld voor de register belastingadviseur. RB-leden profiteren van een aantrekkelijke premie en bovendien een jaar gratis inloop-dekking. Nevenwerkzaamheden kunt u (vaak kosteloos) meeverzekeren. Denk aan dekking voor juridisch advies (voorwaarde WO Rechten). Neem contact op voor andere bijzondere werkzaamheden.
Stel uw verzekering samen en bereken uw premie op www.rb.covermij.nl 010 - 333 1151 rb@covermij.nl
Covermij BV werkt met een team van specialisten in beroepsaansprakelijkheid gericht op specifieke beroepsgroepen.
Indien een rechtspersoon haar activiteiten heeft beëindigd, geen baten heeft en niet voorzien wordt dat nog baten ontstaan, kan de rechtspersoon op korte termijn en met een eenvoudige procedure worden opgeheven.
De algemene vergadering (of het bestuur in geval van een stichting) neemt het besluit tot ontbinding. Het bestuur verzoekt de Kamer van Koophandel om tot uitschrijving van de rechtspersoon over te gaan, simpelweg door het invullen van formulier 17a. Binnen één tot enkele dagen kan de opheffing van de rechtspersoon een feit zijn.
Is echter op het tijdstip van ontbinding sprake van een batig saldo, dan moet het vermogen van de rechtspersoon worden vereffend en is een turboliquidatie niet toegestaan. Overtreffen de schulden de baten en wordt aan alle overige voorwaarden voor een faillissementsaanvraag voldaan, ook dan is een turboliquidatie niet de geëigende route. De wet is op dit punt duidelijk, maar desondanks blijkt in de praktijk meer dan eens dat veel ondernemers de verleiding van een eenvoudige en snelle turboliquidatie niet kunnen weerstaan. Soms is er een kwaadwillend bestuur dat zich ten doel stelt schuldeisers buiten spel te zetten. Vaak wordt echter uit gemak of vanuit het oogpunt van kostenbesparing gekozen voor deze snelle marsroute.
Voor u als adviseur is het van belang niet zonder meer mee te gaan in de wensen van uw klant. Doe zorgvuldig onderzoek of een turboliquidatie de meest passende route is. Een oneigenlijk gebruik van een turboliquidatie kan immers ongewenste gevolgen met zich mee kan brengen.
n Is een batig saldo aanwezig, dan is de rechtspersoon sinds het besluit tot ontbinding blijven voortbestaan omdat niet voldaan is aan de wettelijke vereisten voor een turboliquidatie. De ontbinding heeft niet plaatsgevonden. Het functioneren van het bestuur ligt onder de loep. n Is een rechtspersoon onterecht ‘geturboliquideerd’, bijvoorbeeld omdat een registergoed op naam van de ontbonden rechtspersoon over het hoofd is gezien,
dan kan via een rechterlijke procedure verzocht worden om een heropening van de vereffening. Gaat de rechter mee in het verzoek, dan herleeft de rechtspersoon tijdelijk, uitsluitend met het doel de vereffening af te wikkelen.
n Is aan alle voorwaarden voor faillietverklaring voldaan, en ziet en blijken ook nog potentiële baten aanwezig, dan kan zelfs met succes alsnog het faillissement worden uitgesproken. Bestuurders lopen in een dergelijke situatie het risico aansprakelijk te worden gesteld wegens gebrek aan transparantie aan schuldeisers. n Om misbruik van turboliquidaties tegen te gaan en het vertrouwen in dit wettelijke instrument te vergroten, is op 7 juli 2022 de Tijdelijke wet transparantie turboliquidatie in voorbereiding. Wat gaat er veranderen?
Het bestuur moet binnen twee weken dagen na ontbinding van de rechtspersoon de volgende stukken deponeren bij Kamer van Koophandel: n een balans en een staat van baten en lasten over het boekjaar waarin de rechtspersoon is ontbonden en het voorgaande boekjaar als daarover nog geen jaarrekening openbaar is gemaakt; n een schriftelijke toelichting: oorzaak van het ontbreken van baten, de wijze waarop baten te gelde zijn gemaakt, hoe de opbrengst is verdeeld en de redenen voor het onbetaald laten van schuldeisers; n de nog niet gedeponeerde jaarrekeningen.
Na het doen van de deponering moet het bestuur eventuele schuldeisers direct van de ontbinding in kennis stellen zodat kennis kan worden genomen van de beëindiging van de rechtspersoon en de mogelijkheid wordt geboden kennis te nemen van financiële gegevens.
Als het bestuur de verantwoordingsplicht niet nakomt, krijgen schuldeisers een inzagerecht in de bewaarde administratie van de rechtspersoon. Een voorafgaande machtiging van de kantonrechter is weliswaar vereist.
Onder voorwaarden kan door de rechter aan de bestuurder van de ontbonden rechtspersoon een tijdelijk bestuursverbod worden opgelegd. Het wetsvoorstel is op 5 juli 2022 ingediend bij de Tweede Kamer. De voorgestelde regeling wordt in eerste instantie voor twee jaar van kracht, maar kan uiteindelijk in een structurele wettelijke regeling worden omgezet. Voor meer informatie over de status van het wetsvoorstel verwijzen wij u graag naar de website van de Tweede Kamer1
1 https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/ wetsvoorstellen/detail?cfg=wetsvoorsteldetails &qry=wetsvoorstel%3A36172
Je vindt de juridische modellenbank op het Fiscaal Kennisplatform (RB.nl). Bij korte vragen over het gebruik van of de behoefte aan uitleg over de juridische modellen kun je gratis gebruikmaken van de Juridische Helpdesk van Bol Juristen. Zij zijn bereikbaar per e-mail via juristen@boladviseurs.nl of telefonisch op 088-1211300.
Zijn de kosten van een energielabel van de eigen woning aftrekbaar?
Bij de verkoop, verhuur en oplevering van een gebouw is de verkoper of verhuurder verplicht een geldend energielabel te verstrekken aan de koper of huurder. In de verkoopadvertentie moet bovendien de energielabelklasse (A++++ tot en met G) van een geldig energielabel worden vermeld. A++++ is het beste energielabel, G het slechtste. Zijn de kosten van het energielabel aftrekbaar?
Heeft de verkoper van de eigen woning nog geen geldend energielabel, dan zal hij in verband met de verkoop een energielabel moeten aanschaffen. De kosten die hiermee gemoeid zijn, zijn echter geen aftrekbare kosten ter zake van de eigen woning (artikel 3.120 Wet IB 2001).
Aangezien de verkoper verplicht is om een energielabel te verstrekken, zijn deze kosten wel aan te merken als verkoopkosten van de eigen woning. Dat verlaagt het vervreemdingssaldo en daarmee de eigenwoningreserve (artikel 3.119aa Wet IB 2001).
Aftrekbaar zijn renten en kosten van een eigenwoningschuld. Schulden aangegaan ter verbetering of onderhoud van de eigen woning zijn aan te merken als een eigenwoningschuld, als ook aan de overige voorwaarden is voldaan. Als een energielabel wordt aangevraagd in verband met de verbetering of het onderhoud van de eigen woning, dan lijkt het verdedigbaar om die kosten als onderhoudskosten mee te financieren in de eigenwoningschuld. In onderdeel
4.5.2 van het Besluit Eigenwoningrente is een voorbeeld opgenomen, waarbij is aangegeven dat de herstelkosten en de kosten van het bijbehorende schaderapport als kosten van onderhoud van de eigen woning zijn aan te merken. Dan zijn de kosten van het energielabel zelf weliswaar niet aftrekbaar, maar wel de rentekosten op de financiering ervan. Het is onbekend welk standpunt de Belastingdienst hierover inneemt.
De kosten van een energielabel zijn geen aftrekbare kosten eigen woning ex artikel 3.120 Wet IB 2001.
In deze rubriek behandelen we veelgestelde vragen van RB-leden. Als RB-lid kun je discussiëren met andere leden over je fiscale praktijk op het discussieforum. Leden helpen leden. Je bereikt het discussieforum door in te loggen op je account op RB.nl. Daarnaast is er de helpdesk van Bureau Vaktechniek. Onze fiscalisten helpen je met name door collegiaal te overleggen, te ‘klankborden’ en eventueel door te verwijzen naar specialisten.
‘Ik ben ooit naar Groningen getrokken om de MER-opleiding te volgen (Management, Economie en Recht). Die heb ik een paar jaar gevolgd, om vervolgens te gaan werken. Eerst op de boekhoudafdeling bij een machinebedrijf, daarna bij het administratiekantoor waar ik nu nog steeds zit.’ Wander is aanvankelijk via de RBc-opleiding bij het RB terecht gekomen. ‘Ik deed alleen boekhoudingen en het samenstellen van de jaarrekeningen en wilde mijn werkzaamheden uitbouwen. Mijn compagnon droeg de RBc-opleiding voor en die beviel goed. Na afronding in 2016 had ik altijd wel het idee om door te studeren tot RB, maar daar had ik geen haast mee. Totdat het verkorte doorstroomprogramma niet meer beschikbaar zou zijn, toen ben ik begin 2019 nog ingestapt.
In het begin was het even wennen, het was inmiddels een tijd geleden dat ik de lesbanken had gezien. Maar het beviel al snel goed. Collegedagen waren wel lange dagen, van 18.00 tot 22.00 uur. Dat laatste uur vond ik altijd best zwaar en vervolgens moest ik nog een uur naar huis rijden. Wel oversteeg het programma mijn verwachtingen. In principe vond ik alle vakken wel interessant. Ook een vak als schenk- en erfbelasting, waar ik vooraf niet al te hoge verwachtingen van had, bleek heel boeiend.
In 2020 hielden de fysieke colleges even op en moesten we overschakelen naar digitale lessen vanwege corona. Dat begon met vooraf opgenomen colleges, daar vond ik het een uitdaging om mijn aandacht erbij te houden. Al snel werden de opnames vervangen door online colleges, wat me al een stuk beter beviel. Fysieke lessen blijven wat mij betreft wel het leukst. Dat kun je trouwens ook aan mijn cijfers zien, die zakten tijdens de online periode wat in.
Corona had qua studie-invulling ook voordelen. Ik kon de lockdownperiode mooi
Ik kon wat ik in college had geleerd de volgende dag al toepassen in mijn werk
gebruiken om extra uren in mijn studie te steken. En dat heeft effect gehad. Voor één vak was het examen eerder gepland dan het laatste college (vanwege uitval). Maar die heb ik dus wél gehaald!
De scriptie vond ik een leuk onderdeel van de studie, maar het viel me zwaar om
delijk kwam ik ruim over het benodigde aantal, maar dat heeft wel wat moeite en tijd gekost.
Wat me heel erg beviel is de praktijkgerichtheid van de studie. Ik kon soms wat ik in college had geleerd de volgende dag al toepassen in mijn werk. Voorbeelden van docenten kwamen soms perfect overeen met vraagstukken die me op dat moment bezighielden. Ik heb veel tips gelijk kunnen opnemen in mijn werk en één keer zelfs de volgende dag een klant opgebeld om te vertellen dat hij even langs de notaris moest gaan. Dankzij de stof uit de RB Academy. Die tip heeft me een heel tevreden klant opgeleverd.’
in een redelijk korte periode 15.000 woorden op papier te krijgen. Ik heb één moment gedacht dat ik al een heel eind op weg was en toen bleek ik pas op de helft te zitten qua woordenaantal. Uitein-
Wander is na volledige afronding van de studie veel kennis rijker. ‘Mijn compagnon doet dit werk al bijna 50 jaar. Met de driejarige RB-opleiding heb ik hem aardig bijgehaald qua kennis. Al met al dus heel tevreden.’
‘Een tip uit de RB Academy heeft me een heel tevreden klant opgeleverd’
Auteur professor dr. E.J.W. Heithuis e.a. Uitgever Wolters Kluwer ISBN 9789 01316 7900
Prijs € 99,95
Praktisch nut 8
Wetenschappelijk niveau 7 Actualiteit 7 Leesbaarheid 7 Presentatie 7
Prijs-kwaliteitverhouding 7 Bedoeld voor iedereen
Soms lezen wij een te beoordelen boek op een regenachtige zondagmiddag voor de houtkachel, of juist op een zomerse avond in de hangmat. Maar een korte blik op de inhoud van dit boek en het is duidelijk dat hier sprake is van een praktisch ingestoken boek. Het boek heeft bij recensenten dan ook gewoon enkele weken aan de rand van het bureau gelegen. Bij iedere casus waar vastgoed een rol speelt, even in het boek kijken wat er over is opgenomen.
Vastgoed komt in iedere praktijk zeer geregeld voorbij. Of het nu om aangiften of advisering gaat, vastgoed is steeds een aandachtspunt met in de regel grote financiële aspecten. Geen enkele keer is voor niets naar het boek gegrepen, maar niet steeds is de bespreking van het gezochte onderwerp even uitgebreid. De waardering van buitenlands vastgoed bij overlijden komt er bijvoorbeeld wat bekaaid vanaf. In de regel wordt er op een heldere manier geschreven, is er veelvuldig onderbouwing met rechtspraak en daar waar nodig heldere cijfervoorbeelden. De kritische noten en commentaren in het boek zijn zeer beperkt. Die kritische noot hebben wij wel. Er wordt in het boek geregeld onnodig uitgebreid algemene fiscale onderwerpen besproken. De splitsing- en fusieregeling in de vpb wordt bijvoorbeeld op vele pagina’s, met structuurschema’s, beschreven zonder enig verband met vastgoed. Het lijkt alsof er hier en daar wat hoofdstukken uit andere fiscale literatuur één op één is overgenomen in dit boek. Dat is jammer, want die pagina’s kunnen beter worden gevuld met extra verdieping van vastgoed onderwerpen. Ondanks deze kritische noot, toch een fijn boek om op ‘de rand van het bureau’ te hebben en iedere keer dat er vastgoed over het bureau komt, even het boek te pakken en open te slaan.
Door mr. Marcel van Galen RB en mr. Marco Dijkstra RB
Auteur Tom Meuleman
Uitgever Futuro Uitgevers Nummer 9789 4929 39821 Prijs € 22,95
Praktisch nut 8 Wetenschappelijk niveau 6 Actualiteit 8 Leesbaarheid 9 Presentatie 8 Prijs-kwaliteitverhouding 9 Bedoeld voor ondernemende families en hun adviseurs
De afgelopen jaren is de aandacht voor de specifieke advisering van familiebedrijven, de zogenaamde familiebedrijfskunde, sterk toegenomen. Dat gebeurt vanuit verschillende invalshoeken, zoals de banken, de notaris en natuurlijk ook de accountants en fiscalisten die van oudsher een vertrouwenspositie hebben. Tom Meuleman is van huis uit fiscalist, maar mag zich inmiddels een specialist op het gebied van familiebedrijven noemen. Dit boek is het vervolg op ‘Opvolger gezocht’. Het vervolg is net als de voorganger in de eerste plaats gericht op de betrokkenen bij familiebedrijven zelf. Voor de doorgewinterde familie-adviseur is het boek daarom niet vernieuwend, maar voor iemand die zich hiermee af en toe bezighoudt, geeft het interessante inzichten. Op een laagdrempelige manier worden diverse succesfactoren besproken, vaak aan de hand van sprekende voorbeelden.
Onderwerpen die aan bod komen zijn bijvoorbeeld de rol van niet-overnemende kinderen en de financiële positie van de overdragers, maar ook enkele technische aspecten zoals de rechtsvorm van de bv en de bedrijfsopvolgingsregeling. Meerdere hoofdstukken zijn voorzien van financiële elementen, zodat duidelijk wordt wat de financiële impact is. Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een aantal conclusies.
In de boekenrubriek geven ervaren vakmensen op persoonlijke titel hun mening over recent verschenen (fiscale) boeken: nTwee beoordelaars recenseren een boek. nZij kennen cijfers toe voor bijvoorbeeld leesbaarheid, actualiteit en niveau.
De recensenten geven een eindoordeel: Aanrader nnnnn Goed nnnn Redelijk nnn Matig nn Afrader n
Dit boek kan voor de startende familie-adviseur een mooi startpunt zijn. Maar zoals de auteur in het boek ook al laat zien, is voor de adviseur de theorie wellicht mooi maar de praktijk altijd weerbarstig. De grote uitdaging is niet te redeneren vanuit de eigen discipline, maar de familie(leden) en hun belangen voorop te stellen.
Eindscore: nnnn
Door mr. Susanne Schorel-Willems RB en mr. Sebastian van Wijk RB
Met fiscale controle Nederland financieel gezond houden. Dát doen wij.
Harun (30) begon als controlemedewerker en is nu actief als teamleider in Utrecht. ‘Je krijgt hier de ruimte om jezelf te ontwikkelen, én anderen.’ Lees zijn verhaal. Scan de QR-code.
Nog iets meer dan twee maanden voor het einde van het jaar. Dat betekent ook dat je nog maar iets meer dan twee maanden hebt voor het behalen van je tax tech punten. Moet jij nog aan de slag? Bekijk hier de mogelijkheden tot het einde van het jaar:
Op 2 november en 7 december bieden we samen met Wolters Kluwer en I.AMDIGITAL het programma ‘Digitale transformatie en tax technology voor de fiscalist’ aan voor 13 PE-punten.
Je start met online e-learnings op een zelf te plannen moment en eindigt met een bootcamp op één van de bovenstaande data.
Webinars voor 2 PE-punten per webinar:
• Inleiding belastingcontrole - steekproefonderzoek
Inleiding Tax Monitoring met dataanalyse en steekproeven
Het voordeel van een webinar: je volgt het op een tijdstip dat jou uitkomt. Ze staan al online.
Modules uit het Tax & technology programma, opgezet samen met VU Amsterdam (4 PE-punten per module):
• 21 november: Belastingrecht & tech
• 31 oktober of 28 november: Fiscale software
• 7 of 11 november: Belastingrecht & kunstmatige intelligentie 14 november of 12 december: Data & technologie
Cursussen op locatie, voor 4 PE-punten per cursus: 12 december: Belastingcontrole - steekproefonderzoek, Hotel van der Valk Tilburg
• 29 november: Tax Monitoring met data-analyse en steekproeven, Hotel van der Valk Akersloot