7 minute read

Een leven lang verbonden met Reinier van Arkel

Next Article
Nooit opgeven

Nooit opgeven

George van der Veeken 25 jaar vrijwilliger

George (spreek uit ‘Sjors’) van der Veeken is 65 jaar verbonden aan Reinier van Arkel. Hij heeft er van 1957 tot 1996 gewerkt als verpleegkundige en werd daarna vrijwilliger. Vorig jaar was hij 25 jaar actief als vrijwilliger bij Reinier van Arkel. Tijd voor een terugblik. We gaan terug naar de plek waar George sinds 1957 heel wat voetstappen heeft gezet.

Advertisement

“De Bethaniestraat is voor mij Reinier”, zegt hij als we samen door het pand wandelen. Het plezier straalt van het gezicht van George als hij het over zijn tijd bij Reinier heeft. Het lijkt wel of hij elk hoekje en doorgangetje in het uitgebreide pand kent. En overal heeft hij er een herinnering en verhaal bij. “Hoe ouder ik word, hoe meer ik terugkijk naar vroeger. Als ik de beelden van vroeger zie, dan beleef ik die als het ware opnieuw.” Allereerst gaan we naar de fontein op een van de binnenplaatsen. “Oud en nieuw bij elkaar, dat vind ik mooi. Voor mij is deze fontein nieuw, maar kijk eens daarboven? Op de eerste verdieping waren de oude slaapzalen van de vrouwen. En zie je het rode kruis van dakpannen op het dak? Daaronder hebben onderduikers gezeten in de Tweede Wereldoorlog.” Tijdens onze rondgang door de Bethaniestraat ontmoeten we toevallig Alfred van Egmond, een voormalig huisarts van Reinier van Arkel. Ook hij is na zijn pensioen actief gebleven als vrijwilliger bij de organisatie. Bij beiden leeft het Reiniergevoel. Voor hen is dat een diep gevoel van verbondenheid, saamhorigheid en plezier. Enthousiast halen beide mannen herinneringen op aan het oude psychiatrische ziekenhuis waar zij hebben gewerkt en natuurlijk aan het grote feest van 1992, toen Reinier van Arkel haar 550-jarig bestaan vierde. Het bankje bij de fontein is bij die gelegenheid geschonken. “Het was een feest om nooit te vergeten! Personeel van Reinier organiseerde een eigen theaterfestival ‘Villa Felicitas’ met zang en theater. Het was een feest met en voor elkaar”, beamen ze eensgezind.

Hoe het begon

George werd geboren op 5 mei 1936 in Stoppeldijk (tegenwoordig Hontenisse) in Zeeland, vlak bij de Belgische grens. Na de ambachtsschool voor textiele werkvormen, werkte hij als wever met kamgaren. In 1955 moest George in militaire dienst en werd hij gewondenverzorger bij de geneeskundige troepen. “We moesten op de fiets achter de jagers aan, voor het geval er gewonden vielen. Aan het einde van mijn diensttijd wilde ik terug naar mijn eigen stiel, maar het ging slecht met het kamgaren. In het soldatenkrantje zag ik een advertentie: ‘gezocht leerling-verpleegkundige op Voorburg’. Op 23 mei 1957 ging ik uit militaire dienst en 5 dagen later startte ik bij Reinier.”

De rol van het geloof

“Ik begon in 1957 met een cursus op Voorburg. Elke woensdagmiddag kreeg ik les, soms van een rector die tijdens de les alleen uit een boek voorlas. Dan zeiden we tegen elkaar: ‘Vandaag kunnen we weer veel slaap inhalen’. Het vak ‘godsdienst’ moest je halen, anders mocht je niet aan de verpleegkundeopleiding beginnen. Het geloof was toen nog sterk verbonden met de instelling. Ik ben van katholieken huize en gelovig opgevoed. Geloof heeft altijd een grote rol in mijn leven gespeeld. Bij Reinier had ik goede gesprekken met mijn hoofdbroeder. Ik besloot naar het noviciaat in Dongen te gaan voor de opleiding tot broeder. Twee jaar ben ik weggeweest,

Een leven lang verbonden met Reinier van Arkel

“Ik zie een broeder de vrouwenkant oplopen. Houd hem tegen”

daarna ben ik bij Reinier teruggekomen om nooit meer weg te gaan. Vanaf het begin heb ik intern gewoond. In 1974 ben ik uitgetreden als broeder en ben ik zelfstandig gaan wonen.”

Strikte scheiding tussen mannen en vrouwen

Na het behalen van zijn diploma ging George werken op de locatie

Bethaniestraat. “In het begin van mijn dienstverband deed ik voornamelijk huishoudelijk werk op een zaal met 60 mannen. Patiënten werkten toen mee met schoonmaken, bedden opmaken, de vloer boenen, de was doen, noem maar op. Het was hard werken voor de patiënten. Ik zorg graag voor mensen en ik vind dat chronische cliënten in die tijd veel te kort kwamen. Ik kon echt iets voor hen betekenen, zodat zij een prettiger leven kregen.” Mannen en vrouwen leefden strikt gescheiden. Apart slapen, eten en bidden. Twee kapellen: een voor de broeders en een voor de zusters. En een centrale kapel met een muur in het midden, zodat de vrouwen en mannen apart zaten. “Natuurlijk werd er wel eens geflirt tussen zusters en broeders. Kwam je letterlijk voorbij de neus van Sint Jozef (het beeld dat op het pand hing tussen de mannen- en vrouwenafdeling) dan belde de hoofdbroeder op: ‘Ik zie een broeder de vrouwenkant oplopen. Houd hem tegen.’ In de jaren 60 werd de strikte scheiding tussen mannen en vrouwen losgelaten. Ik was de eerste mannelijke verpleger die aan de vrouwenkant ging werken. Nou, dat was wat in die tijd. Vooral de zusters moesten wennen aan mannen op hun afdeling.”

verbonden met Reinier van Arkel

Verschil met vroeger en nu

We zijn aangekomen in de oudheidskamer waar veel foto’s van vroeger hangen. ”We hadden alle zorg in huis voor de patiënten. Een eigen tandarts, een huisarts. We konden zelfs röntgenfoto’s maken. De dagelijkse routine was vrij eenvoudig. Samen slapen op de slaapzaal, samen eten en ‘s middags vaak samen op pad. Op zondagochtend kregen mannen hun zondagse pak aan. Op zondagavond ging het pak weer uit. Naast meewerken in het huishouden, was er niet veel te doen voor patiënten in die tijd. De enige afleiding was roken. Alleen voor de mannen dan, hè, want roken was een mannending in die tijd. Ook richtten patiënten zelf een koor op.” Pas later gingen patiënten overdag naar de arbeidstherapie, zoals de mattenmakerij en de weverij.

Staand voor een kast met ouderwetse injectiespuiten, vertelt George: “Vroeger werd er bijna niet behandeld. Het was voornamelijk sederen (rustig maken of verdoven, red.). In 1954 kwam het ‘wondermiddel’ Largactil, het oranje pilletje.” Het oude bed waarop vroeger patiënten met ECT (elektroconvulsietherapie) werden behandeld, is zelfs bewaard. “Dan moest ik op een rubbermat staan aan het eind van het bed en hield ik elektroden vast die waren gedoopt in zout. Zout geleidt goed. Sommige patiënten knapten van ECT op en konden dan weer naar huis.” ECT wordt nog steeds gebruikt, maar wel op een andere manier dan vroeger. In het museum is de nis te zien, waar vroeger patiënten werden afgelegd na hun overlijden. Ook dat was een taak van George. ”Patiënten kwamen vaak van heinde en verre, en woonden bij ons tot hun dood. Vroeger werden mensen zo ver mogelijk weggestopt. Ze hadden niet veel te vertellen. Als patiënten wegliepen of gingen ‘dolen’ dan haalden we hen met de taxi weer op.”

25 jaar vrijwilliger

In de voormalige kapel waar nu het restauant is gevestigd, vertelt George na de rondwandeling uitgebreid over zijn leven in dienst van Reinier van Arkel. Vanaf de jaren 80 tot aan zijn pensioen in 1996 heeft hij in de sociowoningen gewerkt in de Hinthamerstraat. Na zijn loopbaan is George met onverminderde inzet en enthousiasme blijven werken als vrijwilliger op de woning waar hij als verpleegkundige heeft gewerkt. “Ik kan niet zonder het contact met de mensen. Beetje kletsen, koffie schenken. Er zijn is al belangrijk. Bewoners praten gemakkelijker met een vrijwilliger, heb ik gemerkt. Daarom is vrijwilligerswerk ook zo belangrijk. De gesprekken met bewoners vind ik fijn. Deze bewoners wonen er vaak al lang en voelen als ‘bijna-familie’. Ik ging met uitstapjes mee en elke week reed ik de mensen met de bus naar het zwembad op Zorgpark Voorburg. Daar keken de mensen vaak de hele week naar uit. Later ben ik ook maatje geworden van een aantal cliënten. Als maatje heb ik geleerd de cliënt als mens en individu te zien.”

Bijzonder maatje

Vanaf 2010 was George maatje van Mientje. Met haar heeft hij een bijzondere band opgebouwd. “Mientje was slechtziend, maar als ze mijn stem hoorde, was het prijs. We gingen vaak samen op stap en werden goede vrienden. Ze hield van winkelen. We liepen arm in arm, winkel in en winkel uit.” Ze kenden elkaars familie en hun band was hecht. Voor dit interview wilde hij graag samen met Mientje op de foto, maar helaas is Mientje in januari van dit jaar overleden. Dat doet hem veel verdriet. Haar dochter belt hem nog regelmatig. Hij hoort bij de familie en dat blijft. “Vroeger had ik bijna geen contact met patiënten. Kwam ik binnen in mijn witte jas op de afdeling, dan vielen de gesprekken stil. Als vrijwilliger heb ik echt contact met de mensen.”

Als ik hem vraag wat hem zo aantrekt in de mensen bij Reinier zegt hij: “Ik wil mensen helpen, dat zit in me. De mensen hier behandel ik zoals ik zelf behandeld wil worden. Als een gewoon mens.”

“Ik kan niet zonder het contact met de mensen”

This article is from: