Sciencefiction als referent in wetenschapsjournalistiek

Page 1

Sciencefiction als referent in wetenschapsjournalistiek Media-archeologische benadering van sciencefiction in populaire media

Cursus:

New Media Archaeology

Opleiding:

Master Nieuwe Media en Digitale Cultuur

Docent:

Imar de Vries

Auteur:

Robbert Jongkind

Solis-ID:

3724301

E-mail:

r.jongkind@students.uu.nl

Datum:

27 juni 2012


Inhoudsopgave Introductie ............................................................................................................... 2 Hephaistos tot Metropolis ....................................................................................... 3 Mens-Natuur/machine/cyborg .............................................................................. 6 Sensatie, SF en reflexiviteit ...................................................................................... 9 Science, fictie en hyperrealiteit ............................................................................... 12 Conclusie ................................................................................................................ 13 Bronnen................................................................................................................... 16

Introductie Techniek is overal om ons heen: het internet, onze i-phone en straks ook onze persoonlijke robot. Ontwikkelingen op het gebied van robotica of liever de robotrevolutie, zoals het Rathenau Instituut het in de publicatie Robotrevolutie vraagt om actie eerder dit jaar omschrijft, vormt steeds vaker onderwerp van discussie in het populaire discours (Royakkers, Daemen, en Est 2012). Technologische vooruitgang en de implicaties hiervan op ons dagelijks leven komen dagelijks voorbij in populaire media als televisie, radio, kranten, tijdschriften en andere mainstream media. Zo ook op dinsdag vijftien mei jongstleden in actualiteitenprogramma EenVandaag, niks nieuws tot dusver (Kriek 2012). Het is ook geen op zichzelf staand fenomeen dat sciencefiction (voortaan SF) in één adem wordt genoemd met ontwikkeling in de technologische wetenschap. EenVandaag doet verslag van de huidige stand van zaken op het gebied van robotica en refereert daarbij aan R2-D2 uit Star Wars (Lucas 1977) en Terminator 2: Judgment Day (Cameron 1991). De receptie van robotica lijkt hiermee geassocieerd te worden met de bekende werelden van SF. Technologie wordt vaak onderzocht als op zichzelf staand fenomeen waardoor voorbij gegaan wordt aan de specifieke culturele context waarin de technologie wordt ontvangen. Echter studies op het gebied van nieuwe media hanteren steeds vaker een culturele benadering om een completer beeld van de culturele context waarin de technologie zich manifesteert, in beschouwing te nemen. In zijn essay Modernity, Hyperstimulus, and the Rise of Popular Sensationalism veronderstelt ook Ben Singer dat het analyseren van uitingen uit het populaire discours kan functioneren als “suggestion of a condition of cultural duress surrounding the onset of urban modernity” (Charney 1995, 88). SF biedt een uitstekend podium voor de analyse van culturele attitudes ten opzichte van technologie en vooruitgang. SF is een imaginaire media waarin (on)bereikbare dromen en angsten geprojecteerd worden. Kluitenberg stelt dat: More often than not, the expectations contain in such imaginaries far exceed that what actual media machines are actually capable of doing. However, impossible desires are

2


also ascribed to or projected onto actual media machines both by their designers and by the public. (Huhtamo en Parikka 2011, 48) Wat Kluitenberg vooronderstelt raakt de kern van mijn onderzoek in deze paper. De projectie van unrealized dream machines uit het SF- genre op actual media machines zoals in de hierboven beschreven uitzending van EenVandaag wordt in deze paper onderzocht. Op mediaarcheologische wijze wordt daarbij gekeken naar “the realms of both the realized and the imaginary, with the obvious intention of showing how these two domains influence each other” (Huhtamo en Parikka 2011, 49). Een verscheidenheid aan SF-boeken heeft significant bijgedragen aan de culturele inbedding en verkenning van toekomstige technologie, zoals; William Gibson’s Neuromancer (1984), Richard Kadrey’s Metrophage (1989), Pat Cadigan’s Synners (1991), Bruce Sterling’s Schismatrix (1986) of films zoals Ridley Scott’s Bladerunner (1982), Kubrick’s 2001: A Space Odyssey (Kubrick 1968) of The Matrix (1999) van de Wachowski’s. Films als deze vormen een platform waarin cybercultuur tot uiting komt, waarin concepten en theorieën als gevolg van studies en ontwikkelingen in biotechnologie, artificiële intelligentie en genetica verkend worden. Producties uit het SF-genre vanaf het begin tot het einde van de 20ste eeuw worden in deze paper geanalyseerd om uiteindelijk te kunnen insluiten waarom SF vaak zo’n prominente rol speelt bij verslaglegging van technologische ontwikkeling. Net als Carolyn Marvin geloof ik dat “media are not fixed natural objects; they have no natural edges. They are constructed complexes of habits, beliefs and procedures embedded in elaborate cultural codes of communication” (Marvin 1990, 8). Met deze insteek wordt naar imaginaire media in SF gekeken om de houding ten opzichte van technologie in een bepaalde periode in de geschiedenis te achterhalen: welke dromen en verlangens waren actief en zijn deze nog steeds actief wanneer we kijken naar nieuwe media. Naar bovenstaande voorbeelden uit het SF-genre wordt geregeld teruggegrepen in de verslaggeving rond techno-wetenschap: denk maar eens aan de kennismaking met Google Glasses en Siri van Apple. Is het toeval dat juist nu in de 21ste eeuw waarin technologie zo’n prominente plaats in ons dagelijks leven heeft, SF ons iets lijkt te kunnen zeggen over technowetenschap?

Hephaistos tot Metropolis Technologische vooruitgang en SF hebben zowel in de eerste helft als de tweede helft van de 20ste eeuw een (cyber)cultuur gevormd waaruit de heersende attitudes en verlangens afgeleid kunnen worden. In dit hoofdstuk wordt ingezoomd op techno-wetenschap en SF tot de jaren vijftig van de vorige eeuw. Uit de opkomende technologisering van de samenleving is een groot scala aan imaginative fictions ontstaan. De mix van cultuur en technologie geuit in SF leggen vaak een bepaalde angst vast. Deze angst veroorzaakt, door de samenvloeiing van cultuur en technologie, is echter geen nieuw fenomeen.

3


Sinds zijn bestaan heeft de mens gestreefd naar het nabouwen van levende wezens op een zo waarheidsgetrouwe manier. Zo spraken de Griekse mythen al over Hephaistos, die in opdracht van Zeus de vrouw Pandora had geschapen uit klei. Uit wraak voor het scheppen van de man door Prometheus en Epimetheus, en voor het stelen van het heilige vuur door Prometheus om hun creatie te leren overleven, stuurde Zeus Pandora en haar doos naar Epimetheus. Uit nieuwsgierigheid opende zij de doos en stortte daarmee een overvloed aan problemen uit over de mensheid. Later probeerden vele anderen levende organismen na te bootsen in de vorm van automatons. De term ‘robot’ werd echter pas geïntroduceerd in R.U.R. (Rossum’s Universal Robots), een theaterstuk van Karel Čapek in 1920. Čapek opent met de officiële première van R.U.R. in het Nationale Theater van Praag op 25 januari 1921 twee van meest aanstekelijke onderwerpen in het intellectuele discours van de 20ste eeuw. Čapek vertaalt als eerste de eeuwenoude menselijke droom van human-like machines naar het moderne tijdperk middels de robot. Ten tweede reageert Čapek op de automatisering van de massaproductie, welke vragen oproepen over de ontstane intensieve mens-machine interactie. R.U.R. gaat in op de dehumanization van de mens (mens wordt machineachtig) en de humanization van kunstmatige materialiteit (machines met menselijke karakteristieken). R.U.R. toont scènes van verwarring, veroorzaakt door het onvermogen onderscheid te maken tussen mens en machine. De door Čapek kunstmatig gecreëerde humanoïde wezens kunnen in lijn met de culturele benadering in deze paper uitgelegd worden als humanistische reactie op de industrialisatie in het eerste gedeelte van de 20ste eeuw. Čapek’s robots kunnen ook uitgelegd worden als reflectie op de sociaal en politieke situatie in Europa direct na het einde van de Eerste Wereldoorlog wanneer de samenleving in contact komt met de veranderende technologisering van de samenleving. De komst van machines en de nieuwe verhoudingen die hierdoor op de werkvloer ontstonden, in combinatie met innovaties in het Europese theater en cinema uitten zich onder andere in het Triadisches Ballett (1922). Regisseur Oskar Schlemmer, afkomstig van de Duitse Bauhaus academie, benaderde het lichaam van de dansers als een steun voor gestijfde kostuums die de bewegingen van de dansers mechanisch en robotachtig deed overkomen. Triadisches Ballett maakte de weg vrij voor Nikolai Foregger’s The Dance of the Machines (1923), Fernand Léger’s film Ballet Mécanique (1924) en Fritz Lang’s film Metropolis (1927). Er zijn veel overeenkomstige thema’s in zowel het R.U.R. drama als in de klassieke SFfilm Metropolis (Lang 1927). Metropolis wordt algemeen beschouwd als klassieker en velen noemen het zelfs een meesterwerk. Naast de stilistische kwaliteiten welke de film doet uitblinken qua expressionisme, wordt de film voornamelijk geprezen voor zijn morele en ideologische betekenislagen. Echter, niet iedereen is-enthousiast, H.G. Wells noemt het “an amalgam of all the nonsense and platitudes we have ever heard, upon which is ladled a sentimental sauce like no other” (Penley 1991, 133).

4


Metropolis speelt zich af in het jaar 2026 wanneer de bevolking is verdeeld tussen werknemers die hard en zwaar ondergronds werk verrichten en fabriekseigenaren die leven in futuristische bovengrondse weelde. De duidelijke scheiding tussen de elite en werkkrachten zoals deze naar voren komt in beide stukken (R.U.R., Metropolis), wijzen op de verdeelde mening en ontevredenheid over de sociale problemen in dit tijdperk. Beide films gebruiken het klassenconflict als centraal thema, welke in beide gevallen eindigt in revolutie en vernietiging. In beide voorbeelden zien we dat de veranderende verhouding tussen mens en machine zorgen voor het hoogtepunt in de plot. De representatie van technologie in de hier beschreven SF vindt haar basis in technologische veranderingen. Leo Marx gaat in zijn essay The Idea of “Technology” and Postmodern Pessimism ook in op deze veranderende representatie van technologie: [I]t is necessary to recognize how both the character and the representation of “technology” changed in the nineteenth century. […] [I]t had to do with the introduction of mechanical (and, later, chemical and electrical) power and with the consequent development of large-scale, complex, hierarchal, centralized systems such as railroads or electric power systems. The second, related development was ideological; it entailed the atrophy of the Enlightenment idea of progress directed toward a more just, republican society, and its gradual replacement be a politically neutral, technocratic idea of progress whose goal was the continuing improvement of technology. (Marx 1994, 3) De opkomst van grote industriële machines die het productieproces opvoerden, zorgde in de eerste helft van de 20ste eeuw voor een grote sociale impact. De mens-machineverhouding was nieuw en zorgde voor veel consternatie; ook de hiërarchie tussen eigenaren en werknemers werd in het SF-genre uitvergroot. We zien dat SF-producties R.U.R. en Metropolis de implicaties van het geautomatiseerde productieproces op de proef stelden; dit is een rechtstreekse vertaling van de cultureel-publieke situatie in de maatschappij waarin men geconfronteerd werd met een veranderende hiërarchie en mens-machineverhouding. Beide werken hebben een kritische stellingname ten op zichtte van de technologisering. In het volgende hoofdstuk zal aan de hand van prominente werken uit het SFgenre uit de tweede helft van de 20ste eeuw geanalyseerd worden of een verder oprukkende technologisering van de maatschappij wederom dient als inspiratie voor het SF-genre. Met de analyse in het volgende hoofdstuk wordt vastgesteld of de technologie kritische stellingname in SF in de eerste helft van de vorige eeuw een op zichzelf staand fenomeen is of dat deze bestaat uit terugkerend discursieve formatie (Huhtamo en Parikka 2011).

5


Mens-Natuur/machine/cyborg The problem is not simply that the Singularity represents the passing of humankind from center stage, but that it contradicts our most deeply held notions of being. (Vinge 1993) Zoals we eerder in deze paper zagen, hebben media-uitingen de eigenschap een reflectie van de tijdsgeest te zijn. Ondanks de setting en inhoud is het niet ongebruikelijk voor films om onderwerpen van hedendaagse publieke interesse te representeren. Dit is ook een specifieke eigenschap van het antagonistische SF-genre, welke meer dan vaak geïnterpreteerd kan worden als sociaal- of politiek-kritische stellingname. De combinatie van film als massamedium en SF als culturele katalysator creëert een platform om inzicht te krijgen in de publieke state of mind. Een van deze publieke fascinaties is artificiële intelligentie (AI), welke geïnterpreteerd kan worden als een computersysteem dat in staat is taken uit te voeren die normaal afhankelijk zijn van menselijk intellect. Het idee van artificiële intelligentie werd in het SF-genre al ver voor de introductie van de eerste elektronische computer gerepresenteerd. SF-film Metropolis (Lang 1927), zoals besproken in het voorgaande hoofdstuk, representeert de veranderende mensmachineverhouding en toont artificiële intelligentie in de vorm van autonome robots, maar nooit eerder in de geschiedenis is artificiële intelligentie zo vaak gerepresenteerd in SF als in de tweede helft van de 20ste eeuw. Dat de representatie van artificiële intelligentie in de laatste helft van de 20ste eeuw toeneemt, is geen toeval. Ontwikkelingen op het gebied van computertechnologie spelen daarbij een doorslaggevende rol. In het in 1945 gepubliceerde essay As we may think van Vannevar Bush wordt het idee geïntroduceerd over de uitvinding van een machine die hij de Memex noemt. Bush beschreef de informatiestructuur voor de Memex op non -lineaire wijze, zoals het menselijk brein, en stelt daarbij dat zijn apparaat in staat zou moeten zijn een bepaald soort intelligentie te tonen: It is readily possible to construct a machine which will manipulate premises in accordance with formal logic, simply by the clever use of relay circuits. Put a set of premises into such a device and turn the crank, and it will readily pass out conclusion after conclusion, all in accordance with logical law, and with no more slips than would be expected of a keyboard adding machine. (Bush 1945, 5) Bush’s essay toont een wisselwerking tussen wetenschap en fictie, een verkenning van de impact en implicaties van technologie in ontwikkeling. Dit idee van Bush in combinatie met het concept voor hypertekst van Theodor Nelson, inspireerde Tim Berners-Lee in 1989 voor het opzetten voor zijn project getiteld World Wide Web (WWW), waarvan Bush’s idee als voorloper wordt erkend (Desouza 2002, 166). Echter, tot de jaren tachtig werden computers uitsluitend ingezet door grote bedrijven, overheden, het leger, universiteiten en andere onderzoeksorganisaties. De standaardisatie van de

6


computerinterface en de komst van de internetbrowser maakten de computer klaar voor het gebruik door de gewone (thuis) gebruiker. Bill Nichols zegt het volgende in zijn essay The Work of Culture in the Age of Cybernetic Systems: The computer is more than an object: It’s also an icon and a metaphor that suggests new ways of thinking about ourselves and our environment, new ways of constructing images of what it means to be human and to live in a humanoid world. (Nichols 1988, 627) De komst en adoptie van de computer in het dagelijks leven heeft aldus Nichols invloed op de wijze waarop mensen zich verhouden ten opzichte van elkaar en technologie. In de begindagen van het kapitalisme werd de mens gedefinieerd in relatie tot het dierenrijk. In het monopoliekapitalisme werd de mens gedefinieerd in relatie tot machines. In het postindustriële kapitalisme wordt de mens gedefinieerd in relatie tot cybernetische systemen, computers, biogenetica, robots, androïden en cyborgs (Luke 1997; D. Haraway 1987). Aldus deze diverse transformaties gedurende de 20ste eeuw blijft de menselijke identiteit onderwerp van discussie, kwetsbaar voor de uitdagingen en modificatie zoals de hier geschetste metaforen van referentie schetsen. De transitie van het moderne tijdperk naar het postmoderne tijdperk gaat hand in hand met de transitie in ons denken van humanisme naar posthumanisme; deze verandering geeft een overzicht over onze relatie tot technologie. Op basis van de geanalyseerde SF in deze paper zien we een duidelijke overgang van de robotmetafoor in de eerste helft van de vorige eeuw naar de cyborgmetafoor (gestimuleerd door computertechnologie) in het laatste deel van de vorige eeuw (Horáková 2005). De robotmetafoor komt voort uit de hoogtijdagen van het machinetijdperk waarin de mens werd geïdentificeerd met zijn intellectuele mogelijkheden waarmee hij in staat is zijn omgeving te domineren door middel van machinerie. De robot staat hierbij garant voor de verschillen tussen mens en machine. De cyborgmetafoor refereert aan onze manier van denken in combinatie met de postindustriële informatiemaatschappij en staat garant voor de posthumane vervagende grens tussen mens en machine. De opkomst van het cybernetische paradigma gedurende de jaren vijftig en zestig met daarbij de veranderende mens-machinerelatie is nauw verbonden met veranderende machines zelf. Het idee van megamachines maakte plaats voor schone en lichte informatietechnologieën. De ontwikkeling van informatica en het massagebruik van uiterst geavanceerde informatietechnologieën leverden een duidelijke bijdrage aan de verspreiding van het cybernetische paradigma en zijn toekomstige modificaties. Terugblikkend op Metropolis (Lang 1927), zien we de eigenheid van de machine alsof deze een eigen leven leidt. Dit dualisme structureert de dialoog tussen materialisme en idealisme (D. Haraway 1987). Maar in de kern waren deze vroege industriële machines niet autonoom, niet in staat de droom van autonome machines te vervullen, verre daarvan. Echter, nu in het begin van

7


de 21ste eeuw is men hier niet zo zeker van, Haraway stelt in A Manifesto for Cyborgs: Science, Technology and Socialist Feminism in the 1980s: Late twentieth-century machines have made thoroughly ambiguous the difference between natural and artificial, mind and body, self-developing and externally designed, and many other distinctions that used to apply to organisms and machines. Our machines are disturbingly lively, and we ourselves frighteningly inert. (D. Haraway 1987, 120) In zijn essay Nanotechnology in the Age of Posthuman Engineering stelt ook Colin Mulburn dat technologische ontwikkeling, specifiek op het gebied van nanotechnologie, het onderscheid tussen natuur en technologie verder vervaagt In potentie zal nanotechnologie zorgen voor indringende sociale, economische en epistemologische effecten. Melburn vooronderstelt dat “our relation to the world will change so utterly that even what it means to be human will be seriously challenged” (p.263). De miniaturization van technologie zoals Haraway het noemt en de daarbij steeds verder vervagende grens tussen mens en machine zetten de mens-machineverhouding wederom onder druk, zoals we dat ook zagen tijdens de industrialisatie (D. Haraway 1987). Net als in het eerste deel van de 20ste eeuw zagen we de culturele verkenning en veranderende houding van de mens ten opzichte van machines terug in SF als R.U.R. en Metropolis, ook gedurende de jaren tachtig zien we de angst en onstabiliteit van de mens gerepresenteerd door de veranderende verhouding tot technologie. Tijdens de tachtiger jaren verschijnt een reeks SF-films die de cyborgmetafoor representeer: Terminator (Cameron 1984), Wargames (Badham 1983) en Blade Runner (Scott 1982). Middels een vlucht langs enkele van de meer bekende SF-werken in zowel het eerste als in het tweede gedeelte van de 20ste eeuw is vastgesteld dat het SF-genre inspeelt op de veranderende menselijke verhouding tot technologie. In het eerste deel met de robotmetafoor die juist inging op het verschil tussen mens en technologie, en het tweede deel met de cyborgmetafoor, die gevoed werd door ontwikkelingen in en rond computertechnologie, waarin de versmelting tussen mens en machine centraal staat. Dit terugkerende cyclische fenomeen dat technologische vooruitgang onze verhouding tot technologie onder druk zet en dat het SF-genre de mogelijke sociaal-culturele uitwerking van deze nieuwe mens-machineverhouding uitvergroot, zowel utopisch als dystopisch, wordt in deze paper erkend als topos. Dit concept van topoi is belangrijk omdat ze een groter inzicht geven in de rol en functie die SF heeft bij de verkenning van de sociaal-culturele impact van technologie in ontwikkeling, en om uiteindelijk te achterhalen waarom nu in de 21ste eeuw bij verslaglegging van technologische vooruitgang vaak gerefereerd wordt aan SF. In het volgende hoofdstuk zal geanalyseerd worden waarom de referentie aan SF in techno-wetenschappelijke verslaglegging actueel is in een periode van reflexieve moderniteit.

8


Sensatie, SF en reflexiviteit Ondanks dat technowetenschap gezien kan worden als de meest deterministische drijfveer achter het SF-genre, wordt deze zelden ingezet als onderwerp voor filmstudies. De meeste aandacht gaat uit naar de sociale functie van SF voor de ventilatie van sociaal-culturele issues. Echter zelden worden deze sociaal-culturele vraagstukken benaderd in combinatie met technowetenschap. Sybille Lammes stelt dat “whatever may be the reason behind this oversight, the fact of the matter remains that an important function of the genre thus remains largely uncharted, namely the role that science fiction films can play in making sense of the place of techno-science in everyday life” (Pepperell en Punt 2006, 65). In voorgaande hoofdstukken zijn SF-films dan ook geanalyseerd vanuit de veranderende verhouding tussen mens en machine en de onzekerheid in de samenleving die hier uit voortvloeit. In dit hoofdstuk wordt geanalyseerd of deze wederkerende tendens nog steeds relevant is en of deze zich manifesteert in hedendaagse populaire-cultuur in de 21ste eeuw. In de introductie zagen we dat het alom gewaardeerde actualiteitenprogramma EenVandaag met een verslag van ontwikkelingen op het gebied van robotica refereert aan SFfilms. Wetenschapper Frans Brom, hoofd technologische assessment van het Rathenau Instituut, werd gevraagd een reactie te geven op deze speculatie over de gerepresenteerde impact van toekomstige technologie, getoond in SF. Deze vraag aan wetenschappers over de sociale impact van technologie is niet ongebruikelijk. De vraag die nu gesteld moet worden, is waarom in hedendaagse media SF en wetenschap zo vaak en zo prominent met elkaar verbonden worden? Deze retorische tactiek, gebruikt door zo veel journalisten, is opmerkelijk omdat het SF-genre niet noodzakelijk de beste manier is om de geloofwaardigheid en stand van zaken in de wetenschap te promoten. Jeffrey Alexander stelt in zijn artikel Social Science and Salvation: Risk Society as Mythical Discourse dat “dominant perspectives on science and technology fail to come to terms with the continuing role of culture and mythology in mediating perceptions and moral evaluations of technology and its impacts” (Alexander en Smith 1996, 251). Ook wordt door Alexander en een reeks andere theoretici op het gebied van de ‘risicomaatschappij’ veronderstelt dat in onze hedendaagse sociale context wetenschap en technologie op slechte voet met elkaar staan. De traditioneel gewaardeerde positie van wetenschap en technologie als kennisgenerators is onder druk komen te staan toen de limieten en consequenties van technologie zichtbaar werden. In tegenstelling tot de ongetemperde verwachtingen voortgekomen uit de verlichtingsperiode, zien we dat hoe meer kennis wordt ontwikkeld, hoe complexer en onoverzichtelijker het doel en sociaal-culturele implicaties. De constante heroverweging van kennis en de zichtbare mislukkingen van technologieën gedurende de 20ste eeuw zoals ook Ben Singer vooronderstelt maken ons attent op de gevaren die het moderne leven inhouden (Charney en Schwartz 1995). In zijn essay illustreert Singer dat in de

9


moderne samenleving rampspoed soms uit onverklaarbare en onverwachte hoek lijkt te komen (Ibid. 84). Met deze formulering betitelt Singer technologie als een soort zwarte magie; volgens hem leidt technologie haar eigen leven (technologisch determinisme). Ook Leo Marx houdt zich in The Idea of technology and postmodern Pessimism bezig met de negatieve connotatie van technologische ontwikkeling in de samenleving. Marx noemt net als Singer een aantal technologische rampen zoals Chernobyl en WO2 weer die het vertrouwen in technologie wegvaagde (Marx 1994). Rampen als deze kunnen aangemerkt worden als ondermijning van utopische beloften van technologische vooruitgang. De huidige kennisstatus en onze rationele controle over de natuur hebben ruim baan gemaakt voor een permanent gevoel van angst over de mogelijke mislukking van de geglobaliseerde technologische, wetenschappelijke en economische systemen. Deze angst heeft serieuze repercussies voor het perspectief op de ooit zo gewaardeerde wetenschap. Anthony Giddens noemt dit pessimisme ten opzichte van technologie en wetenschap in zijn boek Reflexive Modernization: Politics, tradition and Aesthetics in the Modernization reflexiviteit en stelt daarbij dat we leven in een tijd van reflexieve moderniteit waarbij een “radicalization of modernity […] breaks up the premises and contours of industrial society and opens paths to another modernity” (Beck, Giddens, en Lash 1994, 3). Giddens stelt dat de samenleving zich in dit proces steeds zelfbewuster en reflecterender opstelt. De groeiende reflexiviteit ten opzichte van technologische wetenschap op het gebied van artificiële intelligentie, nanotechnologie, biotechnologie en cybernetischetechnologie ontstaat naar mijn idee doordat de betekenissen, gebruik en impact onduidelijk zijn en daarom kritisch benaderd worden door de samenleving. Terugkijkend op het vorige hoofdstuk en de transitie van de moderne naar het postmoderne tijdperk en daarbij de verandering in denken van humanisme naar posthumanisme en de overgang van de robotmetafoor naar de cyborgmetafoor, kenmerkt technologische vooruitgang onze veranderende positie ten opzichte van de veranderende technologische omgeving. Nu veroorzaakt wederom in de 21ste eeuw volgens Bruno Latour emergent science (de opkomst van relatief nieuw onderzoek naar en ontwikkeling van cybernetica) een soort onbestemde angst in de samenleving (Latour 1993, 35). In plaats van zich werkelijk te verdiepen in de stand van zaken op het gebied van technologische ontwikkeling in cybernetica, biotechnologie en bijvoorbeeld nanotechnologie consumeren veel meer mensen films als bijvoorbeeld The Matrix, waarin mensen dienen als energiebron van kunstmatig intelligente machines, of Kubrick’s film 2001: A Space Odyssey (Kubrick 1968) waarbij ingegaan wordt op issues rond autonome artificiële supercomputers, of Gibsons Neuromancer (Gibson 1984) met thema’s als artificiële intelligentie, virtuele realiteit en genetische technologie. In diverse media zijn verschillende SF-werken actief in het verkennen van de mogelijke implicaties van technologische dreammashines. Het valt niet te ontkennen dat een bepaald gehalte

10


van onze kennis over technologie en de problematiek die dit met zich meebrengt, voortkomt uit de representaties in populaire media, meestal uit het SF-genre. Zoals Lammes ook al aangaf, wordt er echter weinig aandacht besteed aan SF als symbolische tekst voor het begrijpen van technowetenschap, ongeacht de betrouwbaarheid. Voor veel mensen is de stand van techno-wetenschap uiteindelijk een combinatie van wat daarvan wordt geconsumeerd in de media. De meesten kunnen niet uit directe ervaring, wetenschappelijke kennis of interesse putten en zijn daarom afhankelijk van wetenschapsjournalisten om technologische ontwikkeling en de sociaal-culturele impact daarvan te interpreteren. Dit is echter geen nieuw fenomeen; in Singer’s essay zagen we de steeds complexere technologische ontwikkelingen ook zorgen voor verontrustende illustraties in de pers. De wringende vraag blijft waarom in een periode van reflexieve moderniteit actualiteitenprogramma’s, nieuwsuitzendingen en kranten moedwillig SF-films en technologische ontwikkeling in één adem noemen. In zijn essay Modernity, Hyperstimulus, and the Rise of Popular Sensationalism beschrijft ook Singer een belangrijk aspect van moderniteit. In zijn archeologische benadering beargumenteert hij dat “the barrage of stimuli” een van de meest definiërende aspecten is van moderniteit in de stedelijke omgeving (Charney 1995, 73). Het technologische karakter van steden zorgt voor een vergroting van de zintuiglijke input van billboards, auto’s, trams en later industrie en fabrieken. Volgens Michael Davis wordt moderniteit gedefinieerd door hyperstimulus (Ibid. 75). De toenemende technologisering van stedelijke gebieden zorgt ervoor dat de journalistieke behoefte naar sensatie groeit. Niet enkel printmedia volgden deze sensationele trend, maar ook cinema en theaterproducties “culminated the trend toward vivid, powerful, sensation” (Ibid. 90). Deze stijging van stimuli is verantwoordelijk voor een bepaalde onbestemde angst van mensen die wonen in stedelijke gebieden ten opzichte van technologische ontwikkeling. In mediaverslaggeving rond technologische ontwikkeling op het gebied van cybernetica en andere toonaangevende hedendaagse technologische disciplines wordt SF neergezet om het wow-effect en gevoel van verwondering over technologie te bewerkstelligen. Zoals ook producer Ridley Scott van het op National Discovery uitgezonden programma Prophets of Science Fiction dat doet; daarin stelt hij “the Science Fiction of the past has now simply become science. And the science of the future was strangely prophesied by a group of visionaries whose dreams once may have deemed them renegades and mad scientists have become reality!” (Scott 2012). Het culturele effect van dit programma, zo wil ik beargumenteren, wordt niet veroorzaakt door rationele wetenschappelijke feiten, maar door de onverminderde drang van populaire media om in te spelen op de collectieve verbeelding, lust naar sensatie en daarmee de promotie van technologische vooruitgang.

11


Science, fictie en hyperrealiteit The development of the Web, along with parallel advancements in computer graphics and modeling, has made possible a unique domain within the arts that has been variously called “new media.” Combining elements of programming, electronic writing, digital imaging and animation, virtual environments and streaming performances, new media is rapidly emerging as the cultural vanguard in technologically advanced cultures. (Thacker 2001, 155) De groeiende stimuli in de media zijn dus verantwoordelijk voor een zeker gevoel van angst voor mensen in stedelijke gebieden. Deze angst wordt echter nodig geacht om de stijgende stimuli in de moderne maatschappij aan te kunnen. Kern stelt in navolging van Walter Benjamin’s hypothesis over behoefte naar stimuli dat de shock in cinema een “kind of preparation or immunization” is “against the shocks of the modern environment” (Charney 1995, 94). Hyperstimulus kan gewaardeerd worden als een definiërend aspect van moderniteit. Als we de sprong maken naar postmoderniteit, dan is de vraag welke rol stimuli dan op dit moment spelen en welke rol stimuli spelen op de representatie van SF in populaire media? Baudrillard en Umberto Eco schreven over postmodernisme en het systeem van tekens (semiotiek) waar men dagelijks mee geconfronteerd wordt, en stellen dat de hoeveelheid stimuli sinds het moderne tijdperk in aantal flink is opgelopen (Eco 1979; Baudrillard 1994). Jean Baudrillard heeft meer dan eens geschreven over de relatie tussen wetenschap en SF, waarbij hij de dynamiek tussen beide analyseert op basis van zijn notie van hyperrealiteit. Baudrillard verdeelt simulacra in drie facetten: namaak, reproductie en simulatie. Drie facetten van het speculatief imaginair worden in Baudrillard’s essay Simulacra and Science Fiction beschreven: “to the first category [van simulacra] belongs the imagination of utopia. To the second corresponds science fiction, strictly speaking. To the third corresponds- is there an imaginary that might correspond to this order?” (Baudrillard 1994, 121). Het ingebeelde derde facet blijft open omdat dat zich (nog) niet gerealiseerd heeft. Echter, in deze ingebeeldheid vervaagt de grens tussen echtheid en haar representatie, waarop Baudrillard stelt dat “there is no real, there is no imaginary except at a certain distance. What happens when this distance, including that between the real and imaginary, tends to abolish itself, to be reabsorbed on behalf of the model?” (Baudrillard 1994, 122). Het antwoord is de sedimentatie van hyperrealiteit, waarbij het model niet meer valt te onderscheiden van de realiteit, waarbij het model van de realiteit meer voor realiteit wordt aangenomen dan de realiteit zelf: The models no longer constitute either transcendence or projection, they no longer constitute the imaginary in relation to the real, they are themselves an anticipation of the real, and thus leave no room for any sort of fictional anticipation- they are immanent,

12


and thus leave no room for any kind of imaginary transcendence. The field opened is that of simulation in the cybernetic sense, that is, of the manipulation of the models at every level but then nothing distinguishes this opera from operation itself and the gestation of the real; there is no more fiction. (Baudrillard 1994, 122) Simulatietechnologie in postmoderniteit is mede bepalend voor het vervagende of verdwenen onderscheid tussen wetenschap en SF. In Baudrillard’s tijdperk van simulatie zijn wetenschap en SF inwisselbaar. Donna Haraway beargumenteert bovendien dat de sciencefictionizing van actuele technocultuur de weg vrij maakt voor de cyborgepistemologie die een bedreiging vormt voor de humanistische grens tot de omgeving (D. J. Haraway 1991, 149). Haraway stelt dat cyborgfusies en SF-technologieën onze embodied ervaringen transformeren naar een posthumanistische vorm, welke N.Katherina Hayles omschrijft als “an amalgam, a collection of heterogeneous components, a material-informational entity whose boundaries undergo continuous construction and reconstruction”(Hayles 1999, 3). Wederom wordt duidelijk dat SF de veranderende menselijke verhouding tot technologie representeert (nu middels de cyborg) en dat de mogelijk toekomstige implicaties hiervan verkend worden in het SF-genre. Echter, door de ontstane hyperrealiteit wordt het onderscheid tussen wetenschap en fictie steeds zwakker en zien we deze fusie ook steeds vaker terug in de journalistieke vastlegging rond technowetenschap.

Conclusie In het begin van deze bijdrage werd beloofd om de projectie van unrealized dream machines uit het SF-genre op actuele mediaverslaglegging over techno-wetenschap te onderzoeken. De uitgezette lijn betreft de vroege literaire en cineastische ficties ingaande op het concept van robots, en later het cyborgconcept van techno-wetenschappelijke vooruitgang gerepresenteerd in populaire media. Ik heb geconcludeerd dat de bestudeerde SF niet enkel de reflexie van de mens op zichzelf is, maar ook van de nieuwe situatie waarin we onszelf zien in relatie tot machines en technologie. Hoop, verlangens en dromen over technologie uit SF worden door het publiek geprojecteerd op werkelijke technologie. In deze paper werd gekeken hoe deze twee domeinen elkaar beïnvloeden en in elkaar overlopen. Daarbij ging ik ervan uit dat SF geen op zichzelf staand object is maar zich presenteert in een complex krachtenveld. Vanuit dit perspectief lijkt het weinig toevallig dat technowetenschappelijke verslaglegging refereert aan SF. In mijn ogen is deze referentie echter niet de beste promotor van technowetenschappelijk onderzoek. In deze paper wordt de wijze waarop het karakter en de representatie van technologie verandert in de 20ste eeuw in ogenschouw genomen. Zowel in R.U.R. als Metropolis zagen we de publieke attitudes ten opzichte van het industrialisatieproces gerepresenteerd. De

13


mens-machinerelatie was relatief nieuw en zorgde zodoende voor veel sociaal-culturele en politieke onzekerheid. SF vertaalde deze relatie en vergrootte de hiërarchische klassenscheiding als gevolg van de nieuwe mens-machineverhoudingen. De opkomst van geavanceerde computertechnologie in de tweede helft van de 20ste eeuw zette de mens-machineverhouding wederom onder druk. De computer was, aldus Nichols, meer dan een object. De computer stond symbool voor een nieuw wijze waarop men zichzelf zag. Duidelijk is dat er een lijn te zien is in de representatie van onzekerheid als gevolg van de veranderende houding tot technologie in het SF-genre, in zowel het eerste als het laatste gedeelte van de vorige eeuw. In beide periodes van de geschiedenis zien we dat de menselijke identiteit onderwerp is van discussie in de samenleving. In de eerste helft van de vorige eeuw zien we de veranderende mens-machineverhouding in producties als R.U.R en Metropolis, gerepresenteerd middels de robotmetafoor waarbij de verschillen tussen mens en machine centraal staan. In het tweede deel zien we de opkomst van de cyborgmetafoor, gerepresenteerd in films als Wargames, Bladerunner en Terminator waarbij de vervagende grens tussen mens en machine centraal staat. Dit terugkerende cyclische fenomeen in zowel het eerste als tweede gedeelte van de 20ste eeuw wordt in deze paper onderkend als topos. Net in als de 20ste eeuw is de betekenis en rol die technologie in ons dagelijks leven gaat spelen, in de 21ste eeuw allerminst zeker. Dit is een fenomeen dat zich in discursieve formaties representeert op meerdere momenten in de vorige eeuw, evenals als nu in de 21ste eeuw, en dat ook zijn weg zal vinden in de toekomst. Ik wil hiermee niet beargumenteren dat de geschiedenis zichzelf herhaalt maar dat de discursieve conventies in ons denken over technologie veel overeenkomsten vertonen en dat we met toekomstige ontwikkelingen terug zullen kijken naar vergelijkbare momenten in de 20ste eeuw met een gevoel van déjà vu. Wanneer men in populaire media geconfronteerd wordt met de verwijzing naar SF omtrent technowetenschappelijke verslaglegging is het dus belangrijk om de “historical agency of the ephemeral, fantastic, and utopian discursive responses to new technologies as well as their more materialist determinants in our culture’ in beschouwing te nemen (Boddy 1994, 10). Aan de hand van Ben Singer en Leo Marx hebben we verder gezien dat technologische rampen in de loop van de 20ste eeuw het vertrouwen in technologie heeft doen afnemen. De angst voor een desastreuze impact van de technologie uit zich in pessimisme ten opzichte van technologische vooruitgang. De groeiende reflexiviteit ten opzichte van technologie, zo wil ik concluderen, wordt mede bepaald doordat betekenissen, gebruik en impact van opkomende onderzoeksgebieden als artificiële intelligentie, nanotechnologie, biotechnologie en cybernetische technologie door toenemende complexiteit en onderlinge verwevenheid nog onduidelijk zijn voor de samenleving. Echter, in een tijdperk van moderne reflexiviteit ligt het in de lijn der verwachting dat ook wetenschapsjournalisten zich kritisch en zelfbewust opstellen en op een feiten gebaseerde wijze rapporteren. De reden dat deze kritische houding van wetenschapsjournalisten vaak achterwege blijft,

14


wordt in deze paper verklaard met de notie van hyperstimulus. De toenemende technologisering in de samenleving en de onzekere sociale implicaties hiervan veroorzaken beide een toenemend aantal stimuli. In deze opwaartse spiraal ontstaat ook de noodzaak voor populaire media zich te onderscheiden midden in het verdringende mediageweld. Deze mediaomgeving in combinatie met de grote onzekerheid over de steeds complexere technologische ontwikkelingen en de veranderende mens-machineverhouding is een ideale voedingsbodem voor sensatiejournalistiek. Dit resulteert in de opstuwende drang van populaire media om in te spelen op de collectieve verbeelding, angsten, lust naar sensatie en promotie van technologische vooruitgang. Kijkend naar postmoderniteit waarin complexe, stille en krachtige informatietechnologieën ons dagelijks leven zijn binnengedrongen, zien we dat naast namaak en reproductie, simulatie ons beeld van de werkelijkheid steeds vaker beïnvloedt. De opstuwende vorm van stimuli in combinatie met simulacra zorgt voor de ontsluiting van een hyperrealiteit. De eerder besproken uitzending van EenVandaag illustreert de verdwenen grens tussen actuele wetenschap en SF. De controverse tussen ‘echte wetenschap’ en ‘SF’ komt constant terug in debatten omtrent technologie in populaire media. Deze controverse is volgens mijn redenering afhankelijk van de discursieve logica tussen realiteit en simulacra zoals geanalyseerd aan de hand van Baudrillard. Daarbij wil ik veronderstellen dat SF, hoe je het wendt of keert, voor een deel stoelt op technowetenschap, maar dat beide echter verschillend gewaardeerd zouden moeten worden ondanks de potentiele fusie door hyperstimuli in het postmoderne tijdperk. Philip Ball vooronderstelt daarbij terecht dat de mix van technologische beloften en speculaties zoals deze aan bod komen in SF, evenals een gebrek aan kennis over de maatschappelijke implicaties leiden tot “enorme publieke achterdocht en oppositie” (Ball 2003). Kortom, we zien op meerdere momenten in de 20ste eeuw dat het SF-genre de sociaalculturele impact van nieuwe aankomende technologie verkent. Centraal staat hierbij de veranderende mens-machineverhouding. Ook nu in de 21ste eeuw zien we dat de referentie aan SF rond technowetenschappelijke ontwikkeling in de media dient om de mogelijk sociaalculturele impact te duiden en in te spelen op de heersende onzekerheid. De combinatie van de onzekere sociale impact van technologie in ontwikkeling en het stijgend aantal stimuli in het postmoderne tijdperk, wat met de mogelijkheid van simulatie middels complexe computertechnologie resulteert in een hyperrealiteit, heeft als gevolg dat het onderscheid tussen feit en fictie steeds onduidelijker wordt. Al deze factoren leiden tot de situatie waarin het gebruikelijk is voor populaire media te refereren aan SF rond techno-wetenschappelijke ontwikkeling, zij het om het verschil of de overeenkomst tussen beide domeinen te duiden.

15


Bronnen Bibliografie: Alexander, Jeffrey, en Philip Smith. 1996. Social Science and Salvation: Risk Society as Mythical Discourse. Los Angeles: Department of Sociology, University of California. Ball, Philip. 2003. “Nanotechnology in the firing line”. Nanotechweb.org. http://www.nanotechweb.org/articles/society/212/1/1. Baudrillard, Jean. 1994. Simulacra and Simulation. University of Michigan Press. Beck, Ulrich, Anthony Giddens, en Scott Lash. 1994. Reflexive Modernization: Politics, Tradition and Aesthetics in the Modern Social Order. Stanford University Press. Boddy, William. 1994. Archeologies of electronic vision and the gendered spectator. Screen Vol. 35. Bush, Vannevar. 1945. “As We May Think”. The Atlantic, juli. http://www.theatlantic.com/magazine/archive/1945/07/as-we-may-think/3881/. Cadigan, Pat. 1991. Synners. Thunder’s Mouth Press. Charney, Leo. 1995. Cinema and the Invention of Modern Life. University of California Press. Desouza, Kevin C. 2002. Managing Knowledge With Artificial Intelligence: An Introduction With Guidelines for Nonspecialists. Greenwood Publishing Group. Eco, Umberto. 1979. A Theory of Semiotics. Indiana University Press. Gibson, William. 1984. Neuromancer [PB,1984]. Reprint. NewYork:Ace,1984. Haraway, Donna. 1987. “A manifesto for Cyborgs: Science, technology, and socialist feminism in the 1980s”. Australian Feminist Studies 2 (4): 1–42. doi:10.1080/08164649.1987.9961538. Haraway, Donna Jeanne. 1991. Simians, Cyborgs and Women: The Reinvention of Nature. Free Association Books. Hayles, N. Katherine. 1999. How We Became Posthuman: Virtual Bodies in Cybernetics, Literature, and Informatics. University of Chicago Press. Horáková, Jana. 2005. From Golem To Cyborg: On the Cultural Evolution of Concept of Robots. Praag: Czech Technical University. Huhtamo, Erkki, en Jussi Parikka. 2011. Media Archaeology: Approaches, Applications, and Implications. University of California Press. Kadrey, Richard. 1989. Metrophage. Unknown. Kriek, Jan. 2012. “EenVandaag”. : di 15 mei 2012, 18:15. http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1252052. Latour, Bruno. 1993. We Have Never Been Modern. Harvard University Press. Luke, T. W. 1997. “At the end of Nature: cyborgs, ‘humachines’, and environments in postmodernity”. Environment and Planning A 29 (8): 1367 – 1380. doi:10.1068/a291367. Marvin, Carolyn. 1990. When Old Technologies Were New: Thinking About Electric Communication in the Late Nineteenth Century. Oxford University Press.

16


Marx, Leo. 1994. The Idea of “technology” and Postmodern Pessimism. Massachusetts Institute of technology. Nichols, Bill. 1988. The Work of Culture in the Age of Cybernetic Systems. The Age of Cybernetic Systems. Screen. Penley, Constance. 1991. Close Encounters: Film, Feminism, and Science Fiction. U of Minnesota Press. Pepperell, Robert, en Michael Punt. 2006. Screen Consciousness: Cinema, Mind And World. Rodopi. Royakkers, Lamber, Floortje Daemen, en Rinie Est. 2012. Overal robots. Automatisering van de liefde tot de dood. Vol. Robotrevolutie vraagt om actie. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers. Scott, Ridley. 2012. “Prophets of Science Fiction”. About the Show. http://science.discovery.com/tv/prophets-of-science-fiction/. Sterling, Bruce. 1986. Schismatrix. Ace. Thacker, Eugene. 2001. “The Science Fiction of Technoscience: The Politics of Simulation and a Challenge for New Media Art”. Leonardo 34 (2): 155–158. doi:10.1162/002409401750184726. Vinge, Vernor. 1993. Mindstalk. Whole Earth Review. San Diego: Mathematical Sciences San Diego State University.

Filmografie: Badham, John. 1983. WarGames. Sci-Fi, Thriller. Cameron, James. 1984. The Terminator. Action, Sci-Fi. ———. 1991. Terminator 2: Judgment Day. Action, Sci-Fi, Thriller. Kubrick, Stanley. 1968. 2001: A Space Odyssey. Adventure, Sci-Fi. Lang, Fritz. 1927. Metropolis. Drama, Sci-Fi. Lucas, George. 1977. Star Wars: Episode IV - A New Hope. Action, Adventure, Fantasy, Sci-Fi. Scott, Ridley. 1982. Blade Runner. Drama, Sci-Fi, Thriller. Wachowski, Andy, en Lana Wachowski. 1999. The Matrix. Action, Adventure, Sci-Fi.

17


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.