44 minute read

Oudenaarde XIX, 1978, p. 185-299. Zie ook voetnoot

het hof van Staelens worden er soldaten ingekwartierd: Joos Staelens heeft gheloot vier mijters den tydt van 154 daeghen ... Item over ghestalt t ’hebben 4 peerden den tydt als v(ooren) van 154 daeghen ... Item over ghelevert t ’hebben aen de selve cavaliers vyftigh busschen en 20 faseelen clofhout. De Franse legers komen, maar trekken gelukkig ook weer weg en Meulebeke herstelt langzaam van het voorbije oorlogsgeweld. Judocus en Petronilla hebben tijdens de moeilijke jaren het hoofd boven water weten te houden en als Pieter Guilliaeme de Beis, greffier ende ghesworen landtmeter, in 1756 de verouderde landboeken uit 1654-1656 herwerkt, noteert hij Judocus Staelens als proprietaris van heel wat grond2’. De beschrijving van de percelen vertelt waar Judocus en Petronilla wonen: Oost aen (he)t voorgaen(de) eene behuysde hofstede met een stuck lants noort daer aen, paelende zuyt de voorn(oemde) straete (= de Cortryckstraete), west d(e) hoirs Joos en(de) Joan(ne)s de Vaere, noort de beke (= Citroenbeek) ende oost selfs landt en(de) behuysde erfve, gr(oot) de hof(sted)e ij c(enta) xxj roen, t(e) saemen ix c(enta) xj roen (IV 206). Aan het hof palen er nog belangrijke lappen grond: Oost aen(de) voorgaen(de) hof(sted)e een partyeken boomgaert alsnu behuyst, paelende zuyt de voorn(oemde) straete, west en(de) noort selfs hofstede en(de) lant en(de) oost ook syn selfs lant, gr(oot) j c(entum) iiij roen (IV 207). Oost aen (he)t voorgaen(de) een stuck lants, paelende zuyt de voornoem(de) straete, west selfs behuyst boomgaerdeken en (de) lant, noort de beke en(de) oost syn selfs meersch, gr(oot) vij c(enta) x roen (IV 208). Oost aen het voorgaen(de) eene partye ettyn(ghe) ofte meersch, paelende oost selfs ettynghe, zuyt den meersch van (de) hoirs s(ieu)r Laureyns de Gryse, west selfs landt en(de) noort de beke, gr(oot) v c(enta) iiij roen (IV 209). En tenslotte oost aen het voorgaen(de) een partyeken ettyn(ghe), paelende west selfs meersch, noort de beke, oost den meersch en(de) bosch sieur Pieter vander Moere en(de) zuyt d(e) hoirs s(ieu)r Jacobus de Jans, gr(oot) v c(enta) xiiij (roen) (IV 210). 23

Advertisement

23 De percelen in het bezit van Judocus Staelens zijn I 317, IV 24, IV 187, IV 198, IV 206, IV 207, IV 208, IV 209, IV 210, IV 218, IV 341, IV 342, IV 351.

2 S

De bezittingen van Judocus Staelens uitgetekend op de kaart van het landboek van 1654. (met dank aan Jos Demarée)

Projectie op een luchtfoto, (met dank aan Jos Demarée)

Een klein eindje verder is er een lang, smal stuk oost aen (he)t voorgaen(de) eene partye lants, paelende zuyt de voorn(oemde) straete (= den voetwegh naer den Paendermeulen), west d(e) hoirs Laureyns de Grijse, noort sieur Pieter vander Moere ende oost d(e) hoirs Guilliaeme vander Faillie, gr(oot) vj c(enta) vij r(oen) (IV 218). Schuin rechtover de hofstede van Judocus Staelens liggen nog twee percelen: Zuyt aen (he)t voorgaende een stucxken lants, paelende oost d(e) hoirs s(ieu)r Laur(eyn)s de Grijse, zuyt selfs, west en(de) noort den meersch, (groot) iij c(enta) v r(oen) (IV 341). Zuyt aen (he)t voorgaen(de) een stuck landts, paelende west de Cortryckstraete, noort selfs, oost d(e) hoirs Laureyns de Grijse ende zuyt de sel(ve) hoirs de Gryse, groot met een houcxken meersch op de west zyde vij c(enta) xxij r(oen) (IV 342). Tenslotte is Judocus Staelens nog de eigenaar van enkele grote stukken grond langs de Cortryckstraete, de huidige Oostrozebekestraat. Judocus Staelens en zijn echtgenote leiden in Meulebeke een voorbeeldig leven met als rode draad hard werken en diep geloven. Hun godsvrucht wordt ongetwijfeld nog aangescherpt als Judocus’ neefje Pieter Pauwels24 in 1733 door de tussenkomst van Onze-Lieve-Vrouw van Marialoop op mirakuleuze wijze geneest. Pastoor Mys getuigt in zijn Hantboeck der pastorije van Meulebeke25 : Nota int iaer 1733 in de maent meye heeft dese O. L. V. van Marialoop een schoon mirakel gedaen aen Pieter Pauwels f(iliu)s Antone en Piternelle Staelens, die w(eduw)e was gebleven met 5 kinders. Desen Pieter creegh een accident in synen rechten aerm ontrent de 10 iaeren oudt synde, van het welcke hij van geen meesters en conde genesen worden. En hij haedde gebevaert naer O. L. V. van Hoogelee, van Assebroeck, Ryssel, Wondelgem, Wyngen xca al sonder hulpe, soo dat hij niet en coste wercken en synen aerm gebruycken 10 iaeren. Flij nam synen toevlucht met een vast betrouwen tot O. L. V. van Maerloop met belofte van eenen silveren haerm op te offeren als hij geit soude gecregen hebben

24 Petrus Pauwels, geboren op 20 maart 1716 als zoon van Antonius Pauwels en Petronilla Stalins; metekind van Petronilla Depestele. 25 Démarrez liiez, Hantboeck der pastorije van Meulebeke 1730, in: De Roede van Tielt, 2009, 40ste jaargang, n° 4, blz. 282.

en syn moeder hem soude comen geven. En siet, terstonts is hij beginnen te genesen en 2 dagen daer naer daer syn 3 beentiens vuytgevallen en is op corte daegen soo wel genesen dat hij aile wercken kan doen: weven, spetten, delven, deschen en booten, houdt maeken xca. En int iaer 1734 heeft hij syn belofte volbrocht en hebbe hem daer ingehaelt met een kersse26 27 28 van een pont en een silveren been daer aen en gesongen een misse en gepredickt, mits dat dat mirakel heel den hoeck van(de) parochie kentbaer was. En van doen a f heeft Maria van Maerloop veele menschen die hunnen toevlucht tot dese H. Maeget met vast betrouwen naemen, getroost, geholpen en miraculeuselyck genesen. Wellicht heeft tante Petronilla Depestel ook haar duit in het zakje gedaan om de zilveren ex- voto van haar metekind te helpen bekostigen. De families Staelens en Depestele kennen zoals iedereen goede en kwade dagen, maar ondertussen wordt Judocus Staelens toch een dagje ouder en op 11 december 1759 sluit hij voor eeuwig de ogen. De 77-jarige oud-schepen wordt exsequis summis of met de hoogste dienst ten grave gedragen.

De staat van goed

Vermits Judocus Staelens trouw zijn jaarlijkse bijdrage van drie stuivers voor het buitenpoorterschap van Kortrijk betaald heeft, wordt er op 13 oktober 1760 - bijna een jaar na zijn overlijden - door de Kortrijkse Weeskamer een staet ende inventaris van zijn hele hebben en houden opgetekend . De weesheren preciseren dat Staelens overleden is sonder lichaemelijcke hoirs achter te laten en dat Petronilla Depestele de houderigge van het sterfhuis is. Buiten de weduwe behoren de erfgenamen tot niet minder dan zes hoofden ofte staecken, zowel van vollen bedde als van alven bedde. Ze erven van henlieden oom, ouden oom ende ouden ouden oom, waardoor we de staat van goed een waar

26 Kaars. 27 Schepen van de baronnie van Meulebeke van 1726 tot 1731 (cfr. Prochierekeningen). 28 Rijksarchief Kortrijk, Wezerijboeken, n° 138 Wezerij Du Toict Minimus, 1760-1761, folio 19r-21 v.

staaltje van genealogisch speurwerk kunnen noemen. Eerst worden de immeuble goederen opgesomd, te beginnen met een behuijsde hof(sted)e becleedt met woonhuijs, scheure, wagenhuijs ende ovenbeur, benevens een huijs oost daer aen, met de landen van noorden ende eene partie lants oost aen het voors(eijde) huijs. Behalve deze hoofdbrok worden er ook nog zes bunders"9 land verdeeld, sijnde al suijver ende onbelast tensij met ’s heerens grontrenten. Natuurlijk worden ook de meuble goederen genoteerd, met o.a. het keucken ende slaepgerif, een keirne, de cuijpen, eemers, trogh, zeefde, olievattien, alle getauwe, het aerdewerck, de waegens, plougen, eeghden met het arnasch, de coijbeesten ende de peerden, de swijnen ende cuijpe, de roggeschooven in den schelf met 200 bondels hoij, de schooven ende diltepersen in de scheure met alam aldaer, den cordewaegen, claverbooten, het laete vlasch met het cloghout. De lange lijst eindigt met de cleederen ende lijnen van den overledenen ende van dese houd(erigg)e met de gouden rijngen ende cruijse. Vanzelfsprekend worden er in het sterfhuis geene contante pennynghen gevonden. Al bij al komen de weesheren tot de somme van baeten van iets meer dan 238 ponden. Natuurlijk zijn er ook nog de commeren die men van dit kleine fortuin moet aftrekken. Eerst en vooral zijn er allerlei uitvaartkosten: betaelt uit het gemeene aen den heer pastor over de funeraillie van den overledenen; betaelt over de kiste; gelevert uit het gemeene 2 sacken coorne aen den aermen bij den overledenen versocht; noch eenen sack ten profijte ende versoucke alsvooren; over lev(eringh)e van vleesch in de rauwmaaltijdt; over 2 missen. Bovendien staan er nog een paar rekeningen open: aen den docteur Durij; over thaire ende lev(eringh)e van bier; over wijnckelwaeren; aen den bouver; aen Frans Mortier cnape; aen Jacoba dienstmeid; aan Barbara Vlamijnck over dienstloon; aen de confrérie van S,e Joseph en verder zijn er nog een aantal administratieve vergoedingen voor het opmaken van de inventaris. De Weeskamer komt tot volgend resultaat: afgetrocken de schulden blijft baete £ 152-18-1-16. Van die som krijgt Petronilla de helft. De overblijvende 76 29

29 Een bunder is 1 ha 41 a 70 ca.

ponden worden onder de talrijke andere erfgenamen verdeeld; ze worden er zeker niet rijk van. In de marge van het wezerijboek staat er vermeld dat de weduwe op 19 januari 1761 hun aandeel uijtgroot of afkoopt.

Uyt pure liefde

Terug nu naar het begin van het verhaal. De erfenis van Judocus Staelens wordt pas in oktober 1760 geregeld en Petronilla Depestel blijkt er dan warmpjes in te zitten. Ruikt neef Josephus Hellebuyck zijn kans en wil hij het beheer over tantekes bezittingen in handen krijgen door haar krankzinnig te laten verklaren, maar twijfelen de andere familieleden aan de diagnose van dokter Dury? O f is de weduwe Staelens inderdaad helemaal van slag en kan ze zichzelf niet meer beredderen? De scabinalen geven het antwoord op al die vragen niet prijs. In elk geval wordt Petronilla niet buytten sinnigh bevonden en de hele zaak neemt een verrassende wending als ze op 6 november 1761 voor de schepenbank verschijnt om een donnatie ende erffenisse in proffyte van Joseph Hellebuyck te regelen. Ze verklaart met volle hennisse, memorie ende verstant, gebruykende haere v ijf zinnen ende niet min dan met vrije wille, uyt pure liefde die sij is draegende tot Joseph Hellebuyck f(iliu)s Gillis, haeren neef ende in consideratie van de remarquable diensten t ’sedert de doodt van haeren man aen haer gedaen, te geven by form e van donatie inter vivos al haar onroerende goederen. Op dezelfde manier schenkt ze hem ook alle haere meubelen ende huyscatheijlen. In ruil belooft Joseph Hellebuyck het last van haer onderhoudt voor zijn rekening te nemen en bovendien van haer eerlijck te doen begraeven ende ’t celebreren van missen. Hoewel Petronilla al eind 1761 aan haar zielenheil denkt, is haar moment van afscheid nemen nog ver weg. Joseph Hellebuyck trekt met vrouw30 31 en vier kinderen'1' bij tante Depestel aan de

30 Maria Joanna Gauderis, geboren te Meulebeke op 3 juni 173 als dochter van Guihelmus Goderis en Maria Desimpelaere. 31 Maria Anna (° 19.04.1746), Petronella (° 21.12.1748), Barbara Theresia (° 26.03.1752) en Brigitta (° 22.07.1755). Petrus Josephus (° 21.08.1758) werd maar vier dagen oud.

Cortryckstraete in en neemt de touwtjes in handen. Veel tijd om van zijn nieuwe eigendommen te genieten is hem nochtans niet gegund, want hij overlijdt op 11 februari 1769 als hij nog geen 53 jaar oud is. Vermits zijn kinderen nog onbejaerd of minderjarig32 33 zijn, maakt de Kortrijkse Weeskamer ook voor dit buitenpoorterlijke sterfhuis een staat van goed op, waaruit blijkt dat het grootste deel van Hellebuycks bezittingen rechtstreeks van tante Petronilla’s donnatie komt. De slotrekening van de inventaris vermeldt een batig saldo van maar liefst 391 ponden; de achterblijvers vallen zeker niet zonder middelen van bestaan. Al is Joseph Hellebuyck nu overleden, toch blijft de oude dag van Petronilla Depestel verzekerd. Schoonzoon Ignatius Vermeulen, gehuwd met de oudste van de vier dochters Hellebuyck, neemt de hofstede over en laat in de loop van de volgende jaren het huis grondig opknappen. De kosten worden door Vermeulen telkens op de erfgoederen van zijn schoonvader verhaald. In de rekening34 35 die de Kortrijkse Weeskamer inschrijft, staat er dat het woonhuijs ... mine was menacerende en noodigh hadde van nieuwe opgebauwt te worden. Ignatius’ harde zwoegen wordt door de weesheren verbond: Den afval van het oudt huijs en de brockelijnghen der gevelde boomen sijn gelaeten iegens den aerbeijt bij den rendant gedaen in het haelen van saevel, ’t kuijsschen van het steen, de waeghereden gedaen naer Cortrijck, Wielsbeke ende naer den steenhoven in het toehaelen tiggels, pannen en steen tot de restauratie van het selve huijs. Op 9 september 1773, terwijl de verbouwingswerken nog in volle gang zijn, sterft de inmiddels 78-jarige Petronilla Depestel. In de reeds vermelde rekening worden de begrafeniskosten die de familie Hellebuyck moet dragen, gedetailleerd opgesomd: betaelt aen den heer onderpastor Maligo over t ’exonnoreren 20 missen 1 -6-8-0; aen den heer onderpastor Desmet ter gelijcken

32 Jonger dan 25 jaar. 33 Rijksarchief Kortrijk, Wezerijboeken, n° 144 Wezerij De Bonduwe, 1767- 1769, folio 43r-44v. 34 Rijksarchief Kortrijk, Wezerijboeken, n° 150 Wezerij Robyn junior, 1772- 1774, folio 3 8v-41v. 35 Uitgedrukt in ponden, schellingen, groten courant.

causen 1-8-4-0; aen Pieternelle Pollet over taire in de rauwmaeltijdt 1-3-4-0; aen Ignatius Schotte, coster, over de funeraille rechten 5-18-4-0; aen Frans Vercruijsse over het backen van broodt gedestribueert aen den aermen 0-12-11-0; aen d(en) h(eer) Ponthevilles sindicq over 60 missen 3-10-0-0; gelevert 6 vat rogghe, 3 vat terwe, 3 hespen in de rauwmaeltijt geconsumeert en aen de aermen uijtgedeelt 2-18-10-6. Zoals destijds voor de schepenbank met neef Joseph overeengekomen, is Petronilla Depestel volgens haar wens eerlijck begraeven. En niemand heeft er ooit nog op gezinspeeld dat het oudje buytten sinnigh zou geweest zijn.

Bronnen

Gemeente-archief Meulebeke, De landboeken van Meulebeke, 1654-1656 (met kaarten) Gemeente-archief Meulebeke, De landboeken van Meulebeke, 1756-1757 Gemeente-archief Meulebeke, Parochieregisters Rijksarchief Kortrijk, Bruine Pakken, n° 6614, 5678 en 6257. Rijksarchief Kortrijk, Prochierekeningen van Meulebeke, Pakken n° 4 t.e.m. 9 Rijksarchief Kortrijk, Scabinale Reeks, Scabinalen van Meulebeke, Register 1753-1762 Rijksarchief Kortrijk, Wezerijboeken, n° 138 Wezerij Du Toict Minimus, 1760-1761 Rijksarchief Kortrijk, Wezerijboeken, n° 144 Wezerij De Bonduwe, 1767-1769 Rijksarchief Kortrijk, Wezerijboeken, n° 150 Wezerij Robyn junior, 1772-1774

liiez Démarrez, C. Buyssestraat 34, 9810 Eke-Nazareth, inez.demarrez@hotmail.com

Juul Desmet

Een modelwerkhuis in Wakken

Halverwege de negentiende eeuw was de oude linnenhuisnij- verheid op sterven na dood. Voor de daardoor ontstane werkloosheid, armoede en hongersnood moest men dringend een oplossing vinden. De industriële revolutie met de noodlottige sociale gevolgen was ingezet. Comités voor het behoud van het handweven, voor de strijd tegen het mechanisch garen, allerhande onderzoekcommissies en subsidies brachten geen soelaas. Uiteindelijk kwam men tot de vaststelling, dat het onontkoombaar was de weg van vernieuwing en industrialisatie op te gaan. In 1841 kwamen nieuwe staatssubsidies vrij die voor een gedeelte moesten gebruikt worden voor de oprichting van ‘model-weef-werkhuizen’ ( vertaling van Atelier modèle de tissage). In de volksmond werd zo’n gebouw eenvoudigweg ‘weefschool’ genoemd. De bedoeling was aan jonge wevers een beroepsopleiding te geven en de nieuwe technologieën aan te leren. In 1844 werd in Roeselare het eerste werkhuis opgericht. Het was op dit West-Vlaamse initiatief dat de nationale regering zich in 1847 baseerde om een KB1 (26.01.1847) uit te vaardigen waarbij de gemeenten verplicht werden een werkschool voor het spinnen en weven van batist2 op te richten. Tielt was er nogal vlug bij en halfweg 1847 beschikte men er al over een dergelijke weefschool. In 1848 volgden Pittem, Rumbeke, Aarsele, Lichtervelde, Meulebeke, Ingelmunster, Oostrozebeke, Ruiselede, Staden en Wingene.

In Wakken talmde men. De reden daarvoor was te zoeken in de bestuurloosheid van de gemeente. Eind 1847 ontbraken er vijf raadsleden te weten drij behoorende aen de serie aftredende den

1 Koninklijk Besluit. 2 Van Dale: batist: zeer fijn en zacht doek, uit de zachtste en langste vlasvezels geweven.

31 december 1845 en twee die overleden zijn. Daarom werd beslist de kiezers buitengewoonlijk bijeen [te] roepen op 14.12.1847 ten einde aldaer over te gaen tot de kiezing van v ijf leden ter voltalligmaking van de gemeentel. Raed:

Niettemin kwamen de nog in functie zijnde raadsleden op 30 november 1847 samen om de inhoud van twee officiële brieven van de arrondissementscommissaris (02.10.1847 en 28.11.1847) te bespreken. De raad bestond uit burgemeester Albert De Borchgrave, de schepenen De Backer en Vanschoe- beke, de raadsheer Bulte en secretaris Leo Storme. Albert De Backer* 4, van beroep koopman en raadslid stelde voor om zijn huis in de Kapellestraat ‘houdende hetgeen door hem bewoond en nog een achtergebouw gestaen op den cour van gemelde woonhuyzen ’ daarvoor ter beschikking te stellen. Hij stelde een huurprijs van 160 frank per jaar voor. Daarvoor zou ‘de geldelijke tegemoetkoming vanwege de gemeente, bepaeld op een jaerlijksch bedrag van 300 frank in aenmerking komen’. Men schreef er uitdrukkelijk bij voor zoveel de fmantiële toestand der gemeente zulks mag toelaten.

Op het voorstel van De Backer werd niet ingegaan. Het zou anderhalf jaar duren vooraleer met de uitbouw van een atelier begonnen werd. Het ontbrak de Wakkenaren zeker niet aan goede wil, wel aan geld. Er werd dan ook een goedkope (officieel niet aanvaarde) oplossing gevonden. Inderdaad in juli/augustus 1849 werd in een gedeelte van een bestaand gebouw in de Barbierstraat een leerwerkschool geïmproviseerd. De bewijzen hiervoor vinden wij in het verslag van de gemeenteraadszitting van 12.01.1850: overwegende dat het gebouw bestaende uit zes wooningen staende en gelegen in de barbierstraat, eigendom van het armgesticht dezer gemeente reeds voor een gedeelte tot leerwerkschool sedert zeven

1 GAW: verslag gemeenteraadszitting 14.11.1850. 4 Volgens de Atlas der buurtwegen woonde de ongehuwde Albert De

Backer samen met zijn broer Joannes en de inwonende dienstmeid

Coleta De Cavel in het begin van de Kapellestraat (artikelnummer 272).

De school staat vermeld op artikelnummer 276.

maanden gebruikt wordt. Het was de vernieuwde gemeenteraad met burgemeester De Borchgrave, schepen Vanschoe- beke, de raadsleden Gheerbrant, Peers, Belpaire, Toye en secretaris Storme, die dit ootmoedig toegaf.

Blijkbaar had de arrondissementscommissaris opnieuw5 verwezen naar het KB van januari 1847. De Raad nam er akte van dat het KB vereiste dat een behoorlijk lokaal ter uitsluitelijken koste ten dienste der model werkschoot moest ter beschikking gesteld worden en dat de gemeente voor een vijfde deel in alle de kosten moest tussenkomen. Men vroeg de officiële toelating om een weef model school in te richten volgens de voorschriften van het KB. De raad drong opnieuw aan om hiervoor het bestaande gebouw in de Barbierstraat ten dienste stellen en voor een vijfde tussen [te] komen in de inrigting en bewerking dezer school welk volgens hiernevens gevoegde begroting op eene som van veertien honderd twee en tachtentig francs 60 centimen wordt bepaald. Verder zal de gemeente voor wat het bestuur der werkschoot betreft zich gedragen aen het gene bij gemeld koninklijk besluit wordt voorgeschreven.

De arrondissementscommissaris reageerde niet positief op het voorstel van de gemeenteraad. Dat bleek uit zijn brief van 16 maart. Als gevolg hiervan kwam men op 19 maart 1850 weer samen6. Nu drong men er formeel op aan bij de minister van binnenlandse zaken om deze gemeente te willen erkennen als de zetel van een gesubsidieerd model werkhuis, bepaeldelijk bestemd tot het aenleren van de verbeterde linnenweverij en van andere geweefsels. Men motiveerde de vraag met de vermelding dat Wakken een bevolking heeft van 2363 zielen, waeronder men 420 persoonen telt, alle onvermogend zijnde, die hunne middelen van bestaen moeten vinden in het verbeterd handwerk, en wel hoofdzakelijk in de weverij.

5 Brief van de arrondissementscommissaris van 21.11.1848. 6 De Raad bestond uit burgemeester De Borchgrave en de leden

Gheerbrant, Peers, Belpaire en Boone en secretaris Storme.

Op de zitting van 5 november 18507 stelde de gemeenteraad een organisatiecomité (une commission pour l ’organisation d ’atelier d ’apprentissage) samen. De raad stelde voor: Peers Louis, fabrikant - Directeur, Van Wassenhove Jean, notaire - Trésorier, Vermeeren Charles, fabrikant de toiles, Boone Charles, cultivateur, Toye Antoine, blanchisseur. Gemeentesecretaris ‘ Sr Storme’ zou ook voor dit comité als secretaris optreden. Later (in 1869) werd Adolphe De Borchgrave benoemd tot penningmeester van het modelwerkhuis. In die tunetie volgde hij Charles Vermeeren op.

Het staat dus vast dat men vanaf juli/augustus 1849 leerde weven in een gedeelte van een bestaand gebouw in de ‘Bar- bierstraat’ die zes kleine woningen omvatte. Deze locatie was zeker niet ideaal en was ook niet uitsluitend gebruikt voor de ‘weefschool’. Waarschijnlijk daarom heeft de provinciale overheid die noodoplossing niet aanvaard. In elk geval werd in die tijd deze locatie door de hogere overheid nooit als ‘weefschool’ omschreven.

o

De huisjes in de Barbierstraat

Het gebouw in de Barbierstraat bestond oorspronkelijk uit zes kleine woningen. Wellicht heeft men twee huisjes samengevoegd tot een groter geheel en waarschijnlijk heeft men daarin de eerste getouwen opgesteld. Op de Poppkaart van Wakken, die in 1856 klaar was, vindt men inderdaad maar vijf huisjes meer. (nummers 405, 407, 409, 413, 415). Het valt op dat de nummers 410 (huis) en 411(tuin) ontbreken. Wij vermoeden sterk dat deze samengevoegd werden met 408 en 409. Niet alleen de grootte van deze percelen, maar ook het feit dat ze 408a en 409a geworden zijn wijzen daarop. Is dit de plaats

7 GAW: Verslag nr. 170 van 5.11.1850: volledig in het Frans gesteld. De raad bestond uit: burgemeester De Borchgrave, de schepenen Van

Wassenhove en Vanschoebeke en de raadsleden Gheerbrant, Belpaire,

Peers, Boone en Toye en de secretaris Storme. s GAW: ‘Répertoire analytique de la correspondance administrative’ 1869 nr. 1308.

waarin de eerste ‘leerwerkschool’ - zonder officiële goedkeuring - werd geïmproviseerd? Wij nemen dit voor waar aan.

Tekening naar ‘plan parcellaire de la commune de Wacquen parP.C. Popp’ (1856)

In de bijhorende legger vonden wij volgende omschrijving:

404 tuin 68.01 nf 406 tuin 36.01 408a tuin 98.00 412 tuin 27.01 414 tuin 35.01

405 huis 33.14 407 huis 24.25 413 huis 24.15 415 huis 42.14 409 huis 78.00

Dat het ging om ‘huisjes4, bewijzen de kleine oppervlakten: vijf huisjes plus bijhorende tuintjes waren volgens de PC Poppkaart slechts 504.70 m2 groot. Sommige huisjes hadden slechts een oppervlakte van 24 m2, anderen van 33 m2. Dus ruimten van nauwelijks 5 bij 6 m.

Een geschenk van Gheerbrant

Het loont de moeite even na te gaan hoe het armbestuur in het bezit was gekomen van deze huisjes. Op 30 november 1847 had Joannes Gheerbrant9 ze gekocht aan de erfgenamen van Louis Desmet in een openbare verkoop gehouden door notaris Vanrobaeys van Oostrozebeke.10 De voomoemde Joannes had de eigendom aan zijnen vader Joannes Gheerbrant11, ridder van het eerelegioen, huidenvetter afgestaan voor duizend frank12. De omschrijving luidde: zes aeneenhoudende woonhuizen, gelegen ten dorpe van Wacken, in de barbierstraet, groot onder 9 10 11 *

9 Jean Fidéle Dominique Gheerbrant (°20.08.1820 - f 30.09.1896, onge - huwd). Schepen en voorzitter van de kerkfabriek. 10 Akte 30.11.1847. 11 Joannes Gheerbrant (° 14.09.1778 - f16.12.1871)

Notaris Jan Vanwassenhove, Wakken van 12.08.1848

bouwgrond en lochting, volgens cadaster, vier aren v ijf en zestig centiaren ( Bij Popp 5 aren en 4 centiaren!) bekend op het plan nrs 404 tot 415 SB. Vader Joannes en moeder Marie-Anne- Therese Gheerbrant stonden de eigendom af aan het armbestuur bij schenking onder de levende n . Het armbestuur werd bij Koninglijk besluit, gegegeven te Laecken, den vijfden July jongstleden gemachtigd te aanveerden. De voorwaarde voor deze schenking werd door het echtpaar Gheerbrant-Gheerbrant als volgt omschreven: telken jare te beginnen met het ja e r achtien honderd acht en veertig te doen celebreren in de kerke van Wacken, ter gedachtenis der zielen van den gever, zijne huisvrouwe Dame Marie-Anne-Thérèse Gheerbrant en familie:

I e een jaergetijde met drij nocturnen, geassisteerd door den onderpastor, die zal misse lezen, binnen het zingen der nocturnen, gevolgd door een gezongen misse, met een Deprofundis en Libéra, na de misse aen de tombe, dit jaergetijde zal jaerlijks moeten gedaen worden den eersten dijssendag na den feestdag van de heilige Drijvuldigheid-dag.

2e Voorts nog twee gezongen missen telken jare ter intentie van de gever en zijne huisvrouw. Deze goddelijke diensten zijn t ’zamen geschat op dertig francs tegens uitkeering aen het kerkbestuer van dertig francs ’s jaers. Het armbestuur zal deze som betalen aan het kerkbestuur. De gemeenteraad gaf zijn goedkeuring betreffende de schenking aanvaard op 8 februari 1848 14

Joannes Gheerbrant, officier van het erelegioen, oud officier der huzaren onder Napoleon I, ontvanger, rechter bij de rechtbank van koophandel, burgemeester en provincieraadslid (fotoverzameling J. Desmet) 13 14

13 Akte notaris Jan Vanwassenhove, Wakken 05.02.1848. 14 GAW: verslag gemeenteraadszitting nr. 133 van 08.02.1848.

De eerste echte weefschool: een nieuwbouw voor ziekenzaal en of werkzaal

Het gemeentebestuur paste uiteindelijk (en gedwongen) een nieuwe tactiek toe: een aanvraag voor een nieuwbouw met eventueel een dubbele functie: ziekenzaal en werkhuis werd ingediend. In de Staet van geprojecteerde werken binnen de gemeente Wakken (18.02.1850) lezen we: Ziekenzael o f hospitael kunnen tevens dienen voor werkzaal. Approximatif bedrag der werken: f r 4500,00. Dit project werd aanvaard want op 28.02.1851 werd een subsidie van 1000 frank toegekend voor het bouwen d ’une salle d ’ hôpital destinée aux personnes atteintes de maladies contagieuses.15 [ziekenzaal bestemd voor personen met besmettelijke ziekten] Het werd een eenvoudig gebouw van 16.50 m op 6.50 m met “hôpital, coupe et façade pour la Construction d ’un hôpital pouvant servir au besoin d ’atelier modèle, faisant dépendance de l ’hospice des vieillards”16 [ziekenzaal, doorsnede en voorzicht voor de bouw van een ziekenzaal die indien nodig kan gebruikt worden voor modelschool, bijgebouw van het ouderlingengesticht]. Nu werd niet getalmd: op 19.03.1851 was het bestek klaar. Geraamde kostprijs 3834,38 frank. Tussen het opmaken van het bestek en de aanbesteding verliepen ca. 15 maanden.

Het jaar nadien (22.06.1852) gingen burgemeester en schepenen naar het raedhuis waar een openbare aanbesteding werd gehouden tot het bouwen van eene zael dienende voor hospital in geval van besmettelijke ziekten en desnoods voor werkhuis gezegd: atelier modèle. Leo Declerck werd als naleegsten verleeger als aennemer aenveerd voor de somme van twee duizend zes honderd zeventig francs. Wanneer dit gebouw gebruiksklaar werd, is niet duidelijk.

15 Brief nr. 149b van Commissariat de l’arrondissement de Thielt-Roulers. 16 Juul Desmet: ‘Van oudemanshuis tot woon- en zorgcentrum’, 2003. p. 37.

Maar dat het gebruikt werd als modelwerkhuis staat vast. Op 4 janumari 1851 stuurde de arrondissementscommissaris zijn goedkeuring voor dit project.17 18 Vanaf 1851 krijgt het “atelier d’apprentissage’ een jaarlijkse subsidie van de provincie voor zijn werking.19

17 Reconstructie van het eerste nieuw gebouw dat als ‘modelwerkhuis’ en/of ‘ziekenzaal’ kon worden aangewend.

In oktober 1890, zoveel jaren later, werd expliciet bevestigd door het gemeentebestuur: overwegende dat het gebouw, thans

17 In mei 1895 schreef men: Overwegende dat het Oudemanshuis dezer Gemee nte, noodzakelijk dient vergroot te worden. Overwegende dat dit zeer voordeelig zoude kunnen gedaan worden door bijvoeging van een bijstaande gebouw, het armbestuur toebehoorende, gediend hebbende tot gemeentelijk weefschool, en thans ongebruikt. ( Jules Desmet: ‘Van oudemanshuis tot woon- en zorgcentrum’, 2003. p. 42). 18 GAW: ‘Répertoire analytique de la correspondance administrative’ 1851 nr. 1. 19 GAW: ‘Répertoire analytique de la correspondance administrative’ 1895 nr. 29.

gebruikt tot modelwerkhuis, en het armbestuur toebehoorende gemaakt geweest zijnde voor hospitaalzaal, niet voorzien is van een huis voor den Weef-Leer-meester, en te klein om aan alle de vereischte voorwaarden te voldoen.

Leraar

Als het ‘modelwerkhuis’ was ingericht, zocht men een geschikte leraar. In 1862 vond men die ‘leermeester’.20 Hij kwam van Deerlijk en heette Domien (Dominicus) Verschuere. Hij was getrouwd met Elisabeth Farçy. Aanvankelijk woonde hij in de Markegemstraat (nr. 86)21, later kreeg hij zijn woning in de Barbierstraat nr. 2.22

Toen Domien en Elisabeth nog in de Markegemstraat woonden werden volgende kinderen geboren: Maria (26.02.1866); Guido (25.04.1868), Romania Elodie (07.08.1870), Octaaf Robert (07.06.1873) en Julien ( 17.08.1875).

Het gebouw waarin Domien Verschuere woonde, zoals het zich nu nog bevindt in de Hugo Verrieststraat nr. 2 (Eigen foto)

20 GAW: ideml862 nr. 751 20 januari. Ingezonden eene beraedslaging houdende benoeming van eenen leraar in ’t modelwerkhuis. 21 Kiezerslijst 1894: vóór 1891... Markegemstraat 86. 22 Kiezerslijst 1899: vóór 1895... Barbierstraat 2.

RED VOO & f i R ZTF-L. vjn E L I S A B E T H F A R Ç Y V/pc .tat ran

DOM1EN Vb WSCILL'EHE ihcbórv.'i Je iï J-JTWVO.'Je M ii’i uLvi I .W»-i IftSC, in U Wcikf'fi £ifjliftm.Wg titn'/tufKu nVa J>J FifauuW ƒ.<?ƒƒ,

Z?.r r-Yï J i'itf n u l i w » rf«r ƒƒ, AvrimYf-

Ltoe vrou'.v v u 5 vun tcrbrtin ^r.’dbl. uiu'ur v\ dcu. tlc^i vXuoJEc, -it ii^uüiid sprr.fc; scj Lv. uni v'Ji litiii. J i:D. VsIJ.

<jc3llkVl>. ik- x^.u.h dit: ~>.èiL J.ii y.-^k CC/ k«rrt alnl IttfV ft mv-/l >!hi:.3i, iiidtlt tiï*:ii- v. il XI t .1f wn’ L rTa^ilf ftll.je o x ^ J . ÿ < k l i v [ i l Pt. 1. 72\ hivll nM <tH' oVlili » li*ÿ iiV rr viiif* ■!* r «ï«! ia* I i|ih- hif-rtn ilt* Ui’ iHtifi.l M'< ^ rc wt*|ck Ilirgÿwftl-in "#:i \ri_ fa> o1** rti'lfid rtr«tr ^rwi wq y#r *£■ d n : wc r tic ir.st J«:ur ü;.cen, wil .a cïr et.-wiclitj mei I ka: In Ket itie rï lemen miles. w httrlljkt wo.Klei. Kun. VI NL

Vjai Liwd, HtiStfdt K jVLfcnen, in mijn k-.'-ii Ih.'j

ife t! ï-l .njkli.*.i>.ii à iiM v.J k IICv i te hcmiliilftl f □ k v aria m ,i, AsrihODfl uii-ix laMgto Ivnlo; bfcHl cvtn/nw j.-iri aw fyluui; wvt* I w r # vun htrt wi ilr,; en Te-rpert rr»Y cctskr uk- ut ïwc Eïtb.Vn A ltccei er ZS71 CrOLOOf. Wcotd e n L ïc ïd o . iT.nnrcjiT touil 4JI J. allait ecorcc Oiertcd.i

b w i E, Wvrji •MAJt)'. W*öftS*»

Domien Verschuere overleed in 1909. Wellicht betekende zijn dood meteen het einde van de weefschool. In 1913 werden immers de weefgetouwen verkocht en het gebouw werd verhuurd als werkplaats voor voddenverwerking en later als kazerne voor de brandweerwagen van het lokale brandweerkorps.

Tweede weefschool

Op 10.1 1.185 523 informeerde de arrondissementscommissaris het gemeentebestuur dat la députation permanent dans sa séance du 2 du courant a accordé sur les fonds de la province un subside de f r 400 pour aider la commune à établir un second atelier de tissage. L ’administration Communale, par sa lettre du 16 de fa it connaître que les travaux d ’expropriations du nouvel atelier seront achevés vers la nouvelle année, [de bestendige

23 GAW: ‘Répertoire analytique de la correspondance administrative’ 1855 nr. 390.

deputatie, in haar zitting van de 2de van deze maand, heeft uit de provincietoelagen 400 ft. toegekend om de gemeente te hel- pen een tweede weefschool op te richten. De gemeentelijke administratie deelt met haar brief van 16 dezer mee dat de onteigeningsprocedure van het nieuwe atelier zal beëindigd zijn tegen het einde van het jaar]. Dit atelier is bedoeld voor de opleiding van meisjes.24 Waar het tweede atelier werd opgericht werd niet expliciet aangegeven, maar een verwijzing in 1872, maakt duidelijk dat die ‘tweede’ weefschool zich ook dicht bij het rustoord bevond.

Men vroeg onmiddellijk een provincietoelage van 400 ff. om 12 weefgetouwen aan te kopen (Demande d’un subside sur les fonds de la province de 400 ffs pour acheter 12 métiers battants). Deze subsidie kwam het jaar daarop.25 26 In 1858 werd opnieuw een aanvraag tot subsidiëring (500 ff.) voor het meisjesatelier ingediend.

Eigenaardig genoeg, kwam - nog tijdens het bouwen van het meisjes atelier - van het arrondissement de vraag naar een rapport over de noodzaak voor het behouden of afschaffen van de leerschool. Het sprak vanzelf dat het gemeentebestuur opteerde voor het behoud.27

In de daaropvolgende jaren ging de betoelaging verder (1861: 398,19 ft.; 1863: 600 ff.; 1865: 800 ff.; 1867-68-69: 800 ff.)

26

24 GAW: Répertoire analytique de la correspondance administrative’ 1856 nr. 4 8 5 .‘11 Xbre transmission d’une ordonnance de paiement de 1200 fr à titre de subside sur les fonds de l’état pour aider cette commune à organiser un atelier d’apprentissage pour les jeunes filles’. 25 GAW: idem. 1856 nr. 442 ‘ontv. 400 fr pour completer l’outillage de l’atelier d’apprentissage’. 26 GAW: idem 1858 nr. 435 ‘24 juli: adresse une requête à la députation permanent tendant à obtenir un subside de 500 fr pour l’atelier des filles’. 27 GAW: idem 1860 nr. 590 ‘ 11 april van arr Comm. Demande un rapport concernant le maintien ou la suppression de l’atelier d'apprentissage.

Transmis les considérations qui militent en faveur du maintien de l’atelier d’apprentissage par lettre du 19 avril’.

In 1870 wees het gemeentebestuur erop dat het lokaal gebruikt voor weefatelier dringend aan herstelling toe was. Het gemeentebestuur toonde zich bereid de nodige herstellingen en verbeteringen aan te brengen op voorwaarde dat door de provincie en de staat een tegemoetkoming in de kosten werd toegestaan.28

Het bewijs dat die werken uitgevoerd werden vindt men in de overeenkomst tussen armbstuur en pastoor Laridon. In 1872 werd dit beheerscontract betreffende het rustoord gemaakt. Men schreef : een huis met zijne erve en verdere aanhoudende gebouwen alsmede de naastpalenden atelier o f weefschool aan het huis met 1 ju li 1872 en de 2de weefschool aan het huis, zohaast de voornamen atelier zal gemaakt zijn.

We mogen dus aannemen dat men de herstellings- en verbete- ringswerkzaamheden aan de weefschool beschouwde als een nieuwe weefschool (2de). Er staat daarbij uitdrukkelijk vermeld dat ze zich aan het huis bevond.

Een totaal nieuwe leerweefschool: 1890

Intussen bezat de gemeente nog altijd de huisjes in de Barbier- straat uit de schenking van 1847 door Joannes Gheerbrant. Reeds 36 jaar lang had men (vermoeden we toch) de 30 frank voor de gezongen missen betaald. En veel hadden de huisjes niet opgebracht. Integendeel: in 18842<) wees het ‘Bureel van weldadigheid’ erop dat de vijf huisjes zich in zeer bouwvalligen staat bevonden en jaarlijks aan het Armbestuur groote herstellingskosten veroorzaakten. * 29

GAW: idem 1870 nr. 1387 ’29 sept Information à Mr. Le Gouverneur que l’administration Comle recon nait que le local servant d’atelier laisse à désirer et que la commune est disposée d’y faire les réparations et améliorations nécessaires moyennant l’intervention de l’Etat et de la Province.

29 GAW: verslag armbestuur van 03.07.1884.

Overwegende dat deze kotjes, door hunne kleinheid zeer ongezond zijn voor hunne inwoners, en door hunne samenhooping zeer slecht voor zeden en werkzaamheid

Overwegende dat deze huisjes allen bewoond zijn door armlastigen dezer gemeente, welke geenen pacht betalen... stelde het armbestuur voor de eigendom te verkopen voor 2000 fr. aan Alfons Blondeel, koopman in Wakken. Blondeel was voornemens de huisjes te vernietigen en op deze plaats een schoon gebouw te laten oprichten. Maar Blondeels voornemen werd ook niet gerealiseerd. Dat merken we op, een zestal jaar later, uit een reactie van de gemeenteraad. Inderdaad de weefschool in de Markegemstraat voldeed niet langer meer aan de gestelde eisen. De gemeenteraad verwoordde dit in zijn zitting van 28.09.1890. Overwegende dat het gebouw, thans gebruikt tot modelwerkhuis, en het armbestuur toebehoorende gemaakt geweest zijnde voor hospitaalzaal, niet voorzien is van een huis voor den Weef-Leermeester, en te klein om aan alle de vereischte voorwaarden te voldoen.

Overwegende dat het municipaal gevang30 dezer gemeente, insgelijks veel te wenschen laat, te meer dat het zelve zich bevindt op den minder bevolkten kant der gemeente.

Weer stelde de raad voor om de school in de Barbierstraat te bouwen. Wat veertig jaar geleden niet mogelijk was, bleek nu de oplossing te zijn. Wel zou men voormelde huisjes afbreken en op derzelven plaats een nieuwe weef-leerschool met huis voor den leermeester en municipaal gevangenhuis laten bouwen.

Henri Brandes, bouwkundige te Gent werd aangesproken. Volgens zijn bestek werd het werk geraamd op 10 027,74 fr.

Op 14 oktober 1890 kreeg de gemeente van de bestendige deputatie van de provincie de definitieve toelating.

In die tijd bevond de gevangenis zich in de Molenstraat.

Rond de eeuwwisseling kwam dus het nieuwe multifunctionele gebouw in de Hugo Verrieststraat (vroeger Barbierstraat). Uiteindelijk en na 40 jaar slaagde het gemeentebestuur in zijn opzet: de huisjes in de Barbierstraat (eigendom van het armbestuur) tot weefschool om te vormen. Het nieuwe gebouw bevatte ook een bijhorende woning voor de ‘leermeester’. Het gebouw moet nog zijn functie behouden hebben tot ca. 1910. Op 15.11.1913 besliste het toenmalige schepencollege de openbare verkooping der oude weefgetouwen en lanteernen te doen op 25 november as om 10 u voormiddag.

‘Slunsekot’ en bergplaats voor de brandspuit

Korte tijd nadien kreeg het gebouw een andere functie. Karei Derijcke huurde het gebouw en baatte er een voddenmagazijn en -werkplaats uit. In de volksmond werd dit het ’slunsekot’ genoemd. Het sorteren en snijden van de vodden gebeurde in de Hugo- Verrieststraat in het lokaal waar de vroegere weefschool geweest is en in de achterbouw van ‘Het Bourgondisch Kruis ’. Voor de eerste wereldoorlog werkten er een dertigtal meisjes en vrouwen.

31

Tijdens de jaren van de Grote Oorlog werd de activiteit geschorst. Dat lezen we in het verslag van de gemeenteraadszitting van 15.02.1920: Aangezien Ch. Derijcke gedurende de jaren 1916/17/18 geen gebruik van gemeld gebouw heeft kunnen maken ten gevolge van de inkwartiering: besluit: te ontslaan van betaling van de pachtsom dezer jaren mits 100 frank en de afstand van een gedeelte van het gebouw tot het inrichten eener bergplaats voor de brandspuit.

En zo weten we meteen dat de Wakkense spuitgasten vanaf 1920 daar hun brandspuit konden onderbrengen. Op vandaag is het gebouw nog eigendom van het OCMW en wordt het als sociale woning verhuurd.

31 Juul Desmet: ‘Over cafés gesproken’, 1982, p. 69.

Het personeel van het voddenverwerkend bedrijf Charles Derijcke vóór WO I. De foto werd genomen op de binnenplaats van het ‘Hotel de Flandre’. Boven v.l.n.r. Achiel Derijcke, Emilie Blondeel, Bemar- dine Callens, Elvira Beke en Charles Derijcke. Tweede rij: Emma Vermeersch, Amandine Carton, Edonie Follens, Maria Sengier, Edo-nie Deseyn en Margariet Derijcke. Derde rij: Maria Lambrecht, Zul- ma Vens, Maria Guillemijn, Rachel Lagaisse, Lucie Vanackere, Zulma Carton en Adrienne Derijcke. Zittend: Maria ‘Pardesus’, Maria De-splenter, Irma Lefevere, Laura Carton, Irma Vanheyse, Maria Beke en Madeleine Derijcke. (Fotoverzameling JD)

Auteur: Juul Desmet, Sanderusplein 1, 8720 Wakken jules.desmet@telenet.be

Guido Lams

Een Wynghens wonder (1)

Inleiding

Bij het doornemen van het nummer vier, jaargang 2009, van de Roede van Tielt: “Handtboeck der pastorije van Meulebe- ke door pastor Jacobus Mijs” door Iriez Démarrez, botste ik op blz. 290 op de naam “Wynghen”. Daar moest ik meer over weten! Heeft die Marie Catlyne Van Hoordende écht bestaan te Wingene? Voorzitter Lieven Lams ging op zoek in het gemeentearchief en na lang zoeken (waarvoor dank) kwam Marie Catlyne (N)Oordende te voorschijn. Catlyne, dochter van Valentinus Oordende en Maria Anna Temmerman werd geboren te Wingene op 18.10.1700 en was dus 33 jaar als ze “miraculeus” genas in Maerloop! We volgen Pastor Mijs in zijn verhaal.

Wynghen helpt niet!

“Int iaer 1733 in de maent meye heeft des O.l.Vrouwe van Marialoop een schoon mirakel gedaen aen PIETER PAU- WELS fs. Antone en Pitemelle Staelens, die w(eduwe) was gebleven met 5 kinders. Desen Pieter creegh een accident in synen rechten aerm ontrent e 10 jaer oudt synde, van het welcke hij van geen meesters en conde genesen worden. En hij haedde gebeevaert naer O.L.V van Hoogelee, van Assebroeck, Ryssel, Wondelgem, WYNGHEN, xca, al sonder hulpe soo dat hij niet en coste wercken en synen aerm gebruycken 10 jaeren. (In Wingene zal Pieter en ook Catlyne, denkelijk ingeschreven zijn in het Genootschap van O.L. Vrouw van Carmel - begonnen 1655 -, maar zijn naam vinden we niet terug, daar pastoor Dugardyn (1824-1861)

doorheen de eerste bladzijden de namen van zijn nieuwe leden krabbelde, zodat de oude lijst onleesbaar geworden is.) Hij nam synen toevlucht met een vast betrouwen tot O.L.V. van MAERLOOP met belofte van eenen silveren haerm op te offeren als hij geit zoude gecregen hebben en syn moeder hem soude comen geven. En siet, terstonts is hij beginnen te genesen en 2 dagen daer naer daer syn drie beentiens vuytgevallen en is op Corte daegen soo wel genesen dat hij alle wercken kan doen: weven, spetten, delven, deschen en booten, houdt

maecken xca. En int jaer 1734 heeft hij syn belofte volbracht en hebbe hem daer ingehaelt met een kersse van een pont en een silveren been daer aen en gesongen een misse en gepredickt, mits dat dat mirakel heel den houc van (de) parochie kenbaer was. En van doen af heeft Maria van Maerloop veele menschen die hunnen toevlucht tot dese H. Maeget met vast vertrouwen naemen, getroost, geholpen en miraculeuselyck genesen. Q(uod)d att(esto)r J. Mijs pastor”

Marie Catlyne Oordende

Hierna vervolgt pastor Mijs met een reeks van 35 mirakels door hem opgetekend vanaf 1726 tot 1736, waarvan nr. 33 over de Wingense MARIE CATLYNE VAN HOORDENDE. “Marie Cathelyne Van Hoordende, jongedochter oudt 33 jaeren, gebortich van WYNGHEN, heeft mij op eedt

verclaert dat Maria van Maerloop int jaer 1734 in de maent 7ber haer miraculeuselyck haedde genesen van een ongenese- lycke sieckte door de docteurs ende m(eeste)rs, om van wel- cke genesen te worden sy te Brugge de doctors en veel meesters en medecynen te vergeefs haedde genomen en gesproken. Te weten van een tirringe met een gedurige corse, al haer bloet synde bedorven, haedde een diffdlancie van(de) nature altyt sweetende sulck een slape maege dat sy geenen boillon en vermoght en 1 of 2 beetiens maer seffens coste heten. Welcke sieckte wel 3 jaeren haedde gedeurt en is sonder eenige medecynen maer door Maria te Maerloop heel en wel genesen geworden. Item de selve Marie Catlyne 15 maenden daer naer een groote en lanckdurende pyne in de knien, beenen ende rugge, doende celebreren eene misse te Maerloop en haeren toevlught nemende, is van al die pynen subit verlost geworden. Al het voorschreven heeft sy mij op haer waereyt comen declareren, Q(uo)d attestor. J. Mijs, pastor”.

De capelle van Marialoop

Pastoor Mijs beschrijft het ontstaan van de kapel en begint met de instelling van het “Broederschap van Onze-Lieve- Vrouw van den Heiligen Rozenkrans” op 27 juni 1655. (Latijn) Antonius Daubermont van de predikheren, familie van de Adriaen de Beer, heer van Meulebeke (gehuwd met Agnes Josepha Daubermont) kwam naar Meulebeke om het Broederschap officieel in te stellen in de Sint-Amanduskerk van Meulebeke.

Pastor Mijs vertelt: “Van de capelle van Marialoop; dese is gebout soo men seght van(den) heer van Meulebeke de Beer, die als dan nogh geenen baron en was maar is geworden int jaer 1651, en al ist dat sij op de jurisdictie staet van(den) heer van Maerloop, is te presumeren dat Maerloop oock aen hun toebehoorde gelyck Lendelede en andere parochiën die sy in

houwelycke dote geven. De missen syn van hun al gefondeert. Dese capelle is soo oudt dat sij in de caerte bekent staet vide plura fol(io) 83”.

In 1501 werd de capelle van Marialoop bij Pauselijke Bule overgedragen aan het Bisdom Gent. Het was denkelijk een houten kapel, midden de bossen en moerassen. Ook bij Sanderus is de kapel reeds opgetekend. Op 12 september 1619 werd de kapel geconsacreerd en in een verslag van 1623 staat: “Te Meulebeke ging de grote jaarlijkse gebedstocht naar de kapelle van Marialoop.”

Kapel van O.L.Vrouw van Marialoop (tekening Guido Lams)

De eerste grote stenen kapel zou er gekomen zijn in 1756, vergroot in 1777 en plechtig ingewijd op 25 maart 1777. In 1772 was de kapel verruimd met een portaal. Tijdens de franse Revolutie (1789/1800) werd de kapel gesloten, verbeurd verklaard en gebruikt als paardenstal. De kapel bleef gelukkig intact. In 1934 werd de kapel nogmaals

verruimd en in 1935 door Edgar van Bavegem, kunstschilder, bewoner van “Ter Borcht” en ex-burgemeester van Meu- lebeke (1921-1926), voorzien van mooie schilderijen die o.m. het verhaal vertellen van het ontstaan van de kapel. (Jan de Beer, op jacht in de bossen van Marialoop, werd aangevallen door een wild dier en aangegrepen door angst, riep hij Onze- Lieve-Vrouw ter hulp en beloofde een kapel te bouwen als hij de aanval overleefde.)

Filip-Alexander de Beer (2), heer van Meulebeke, liet in 1756 de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand bouwen. Hij liet door de gekende Gentse beeldhouwer Lauwers een levensgroot Mariabeeld maken, dat een plaats kreeg vooraan in de kapel. Op de voet staat de tekst: “Uit wie Jezus geboren is.” Daaronder prijkt het wapenschild van de familie de Beer. De verering van Onze-Lieve-Vrouw van Marialoop kende een groeiend succes. Tot op heden is de kapel van Marialoop, vooral gedurende de meimaand, een gekend bedevaartsoord, niet alleen voor de inwoners van Meulebeke, maar ook voor de ganse streek, tot zelfs het noorden van Frankrijk. De kapel wordt nog steeds goed onderhouden door de familie Thienpont. In de meimaand zijn dagelijks meer dan 1 000 bedevaarders in de kapel en ’s zondags tussen 5 000 en 6 000. Of er nog mirakels genoteerd worden zoals in de tijd van pastoor Mijs weten we niet.

Onze-Lieve-Vrouw van (altijddurende) Bijstand

Maria, gekend onder duizend namen, heeft als heel oude naam: Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand. Heel vroeg vereerde men in Konstatinopel een wonderbeeld van Maria, Moeder van God. Men vertelde dat het beeld getekend werd door de heilige Lucas, apostel en evangelist. Tijdens de orlog tegen de Turken had de Madonna de kristenen beschermd. In 1499 kwam de beeltenis in Rome en er gebeurden heel wat mirakelen rond deze beeltenis. Door de Franse Revolutie bleef het beeld verborgen. In 1867 werd het schilderij teruggevonden en Paus Pius IX schonk het aan de paters Redemp

toristen die de devotie tot Maria van Altijddurende Bijstand overal bekend maakten en ze probeerden, vooral door de “missieprediken”, in iedere parochie een Broederschap in te richten. De Paus kroonde plechtig het beeld op 23 juni 1878. Sedertdien vinden we in iedere kerk een beeltenis van Onze- Lieve-Vrouw van Bijstand, in beeld of schilderij. Oudere Broederschappen werden aangesloten bij Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand.

De verering van Onze-Lieve-Vrouw te Wingene

Onze-Lieve-Vrouw van het Scapulier (3) De verering van Onze-Lieve-Vrouw te Wingene was reeds heel oud. In 1655, op het feest van Onze-Lieve-Vrouw- Hemelvaart, werd te Wingene met grote luister, het Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van het Scapulier of Carmel ingesteld door E.P. Daniel a Sancta Maria, Provinciaal der Carmelieten van België. Pastoor Joannes Courtois (1622-1662) kreeg van de bisschop van Brugge, Dionisius Christophori, de toelating het Broederschap van de Carmel te stichten. Het oorspronkelijk register: “Liber Archiconffatemitatis”, gelukkig ontkomen uit de brand van 1679, bestaat heden nog in de pastorie, beginnend met drie perkamenten bladen et de wapens van de families van Haveskercke (Wingene) - Adornes (Poelvoorde) en Wyts (Wildenburg). Enkele dagen na de geboorte werd ieder nieuw kindje door de moeder naar de kerk gebracht waar het kindje opgedragen werd aan Maria (4) (cfr. Opdracht Jezus in de tempel). Het kindje kreeg aan het Onze-Lieve-Vrouwaltaar het Scapulier opgelegd en werd ingeschreven in het Register van Onze- Lieve-Vrouw van het Scapulier. Dit gebeurde in Wingene nog tot in 1946. (5) Op 15 februari 1833 kreeg pastoor Dugardyn (1824-1851) een relikwie van Onze-Lieve-Vrouw en werd ter verering in een zilveren schrijntje geplaatst. Op 3 maart 1848 bekwam hij een tweede relikwie voor het klooster der Dienstmaagden

van Maria en op 19 september 1856 een derde dat in 1867 dienen zou voor het nieuwe Sint-Elooi.

Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans Op 19 september 1856 bekwam Pastoor Dugardyn een relikwie van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans. Op 28 mei 1862 werd het Broederschap plechtig ingesteld. Het beeld van Onze-Lieve-Vrouw (6), dat vooraan links naast het Onze-Lieve-Vrouwaltaar staat, werd meegedragen in de processie en werd vooral vereerd door de Congregatie der Jonge Dochters (7). Ook het Onze-Lieve-Vrouwaltaar kreeg in 1885 een beeld van Onze-Lieve-Vrouw met het Scapulier; (8) “Zondag toekomende, eerste zondag van de maand, solemnele mis van den Heiligen Rozenkrans, vollen aflaat en processie na d’Hoogmisse, volgens de intentie van den Paus...” (Ree. Boek 30.9.1888)

Onze-Lieve-Vrouw van Altijddurende Bijstand Van 5 tot 16 mei 1921 was er in de Sint-Amanduskerk te Wingene een grote Missiezending gepredikt door de paters Redemptoristen uit Roeselare. Als afsluiting van de zeer geslaagde Zending werd een omhaling gedaan om een aandenken van deze Missie “ten eeuwigen dage” in de kerk uit te stallen. Het werd een drieluik met de beeltenis van Onze-Lieve-Vrouw van Altijd Durende Bijstand. (9) Meteen werd een Aartsbroederschap opgericht, zoals de Paters Redemptoristen reeds in meer dan 300 kerken in Vlaanderen hadden ingericht. Dagelijks branden er nog steeds kaarsen voor het beeld en komen mensen bidden en danken voor genezing of het bekomen van een of andere gunst.

Nota: (1) “Hantboeck der pastorije van Meulebeke door pastor Jacobus Mijs, 1730” door liiez Démarrez in de Roede van Tielt jaargang 2009 nr. 4.

(2) In Wingene was de familie de Beer goed gekend. Pieter Adomes (°1599 f 1659) heer van Poelvoorde, was gehuwd met Agnes de Beer, dochter van de heer van Meulebeke. Pieter en Agnes staan met hun vier kinderen ingeschreven, met hun wapenschild, op de eerste bladzijden van

This article is from: