Kerken in Gent
46 parochiekerken om over na te denken
Karin Borghouts
2
Heilige Dionysius, Sint-Denijs-Westrem blz.113
Inleiding E.H. Ludo Collin is kanunnik en historicus. Hij bekleedt verschillende verantwoordelijkheden binnen het bisdom Gent.
Een toekomst voor de kerken in Gent? Uit de Handelingen van de Apostelen en uit de geschiedenis van de eerste christengemeenschappen weten we dat er bij het begin van het christendom geen sprake was van een kerkgebouw. De christengemeenschap van de eerste jaren stoelt op de joodse traditie en zij bleef dan ook deelnemen aan het godsdienstig leven van haar volk en in het bijzonder aan de dagelijkse gebedsoefeningen in de tempel te Jeruzalem. We zien er Petrus en Johannes heengaan voor de morgenoefeningen en voor het gebed op het negende uur. Toch lezen wij ook in de Handelingen dat de eerste christenen als een aaneengesloten groep naar die tempel in Jeruzalem trekken. Zo vormen zij dus vrij vlug een afzonderlijke groep binnen de gemeenschap van Israël. Bij die eerste christenen moet toch tamelijk snel het besef zijn gegroeid dat zij een afzonderlijke gemeente vormden … In de Handelingen worden ze al aangeduid met de naam ecclesia, het Griekse woord voor een officiële bijeenkomst. Waar men aanvankelijk met ecclesia de christengelovige gemeenschappen bedoelt, gaat men datzelfde woord ook vrij vlug een universele betekenis geven als dé kerkgemeenschap van alle christenen, waar ook verspreid. Terwijl de christenen deelnemen aan het leven van hun volk, leiden ze ook een eigen leven. Zij komen, zo lezen wij nog steeds in de Handelingen, samen in een of ander particulier huis voor het breken van het brood. De Handelingen vermelden een aantal van die huizen: dat van Maria, de moeder van Johannes Marcus, dat van Lydia in Philippi (Macedonië) en een huis in Troas (Alexandrië), op de derde verdieping. Naar het woord van Christus op de vooravond van zijn lijden en dood vierden de eerste christengemeenschappen op die wijze eucharistie tot zijn gedachtenis. Het christendom kende een snelle verspreiding tot in de hoofdstad van het Romeinse Rijk, Rome. Het is merkwaardig dat ook daar de christenen om eucharistie te vieren wellicht samenkwamen in privéwoningen en dat de oudst bewaarde kerken in Rome precies ontstaan zijn op de grondvesten van deze oude Romeinse woningen. San Clemente, maar ook San Giovanni e Paolo en vele andere kerken zijn hiervan schitterende voorbeelden. Na de vervolgingen van de eerste jaren werd het christendom de officiële staatsgodsdienst bij de Vrede van Constantijn in 313. De kerk kon meteen uit de clandestiniteit komen … en begon de kerkenbouw … gewoon naar het model van de grote openbare Romeinse gebouwen, de basilica.
Kerken in de stad Ik wil niet te diep ingaan op deze geschiedenis. Ik wil mij veeleer toespitsen op onze stad. In Gent kunnen we vanaf de 11e eeuw de geschiedenis van de kerkenbouw aflezen van de bewaarde monumenten. Op het Panoramisch gezicht op Gent uit 1534 zijn de torens van kerken en kloosters haast niet te tellen. Vandaag is dat tellen er zeker niet op vereenvoudigd. De bouw van kerken en kapellen is niet los te denken van de maatschappelijke evolutie en de tijd waarin zij zijn ontstaan. Kerken zijn geen losstaande monumenten, zij behoren bij een landschap of om het met Geert Bekaert te zeggen: ‘in het landschap creëert de kerk haar eigen omgeving’. Op 1 oktober 1795, bij de aanhechting van onze gewesten bij Frankrijk, begon voor de kerkelijke instellingen een donkere periode. Die kwam ten einde in 1801 met de ondertekening van het Concordaat tussen keizer Napoleon Bonaparte en paus Pius VII. Ook voor onze stad
3
betekende dit Concordaat de erkenning van een eerste reeks parochiekerken, kerken die al bestonden in het ancien régime en die nu een door de Franse overheid erkend statuut kregen. Het betreft de oude parochiekerken van Gent: de Sint-Baafskerk, tevens kathedraal van het bisdom en kapittelkerk, de Sint-Michielskerk, de Sint-Salvatorkerk, de Sint-Niklaaskerk, de Sint-Jacobskerk, de Sint-Martinuskerk, de O.-L.-VrouwSint-Pieterskerk; de twee begijnhofkerken Sint-Elisabeth (Groot Begijnhof) en O.-L.-Vrouw-Presentatie (Klein Begijnhof), de twee kapellen Sint-Anna en Sint-Catharina alsook de kerk van Sint-Antonius-Abt en de kerk van Sint-Stefanus, de voormalige kloosterkerk van de paters augustijnen. Zij verwierven alle het statuut van erkende parochiekerk.
Nieuwe parochies, nieuwe kerken De 19e-eeuwse industrialisatie met als gevolg de stadsuitbreiding deed ook de noodzaak aan nieuwe parochies en de bijbehorende kerken ontstaan. Al die parochies werden opgericht op vraag van de bevolking van de nieuwe wijken. De bisschop richtte een officiële vraag tot de Belgische overheid en bij Koninklijk Besluit werden de nieuwe parochies gesticht, werd het territorium ervan vastgelegd, werd de kerkfabriek opgericht die moest instaan voor de materiële uitrusting van de eredienst en kreeg het bestaande wijkkerkje het statuut van parochiekerk. Dit was ook het startsein voor de bouw van een volwaardige kerk. Ook na de Belgische Onafhankelijkheid bleef het Keizerlijk Decreet op de kerkfabrieken uit 1809 het wettelijk kader waarbinnen parochies werden opgericht. De bouw en het onderhoud van parochiekerken wordt tot op de dag van vandaag gefinancierd, zij het met een aanpassing van het Decreet door een decreet van de Vlaamse Overheid uit 2004 en door aanvullingen erop in 2012.
4
Tussen 1850 en 1975 werden de volgende nieuwe parochies opgericht: Sint-Jan Baptist (1854), Sint-Jozef (1872), Sint-Macharius (1872), Sint-Pieters-Buiten (1874), Sint-Coleta (1894), Sint-Antonius (1896), Sint-Paulus (1902), Sint-Vincentius (1909), Sint-Theresia van Avila (1909), Sint-Theresia van het Kind Jezus (1927), Christus Koning (1956) en O.-L.-Vrouw van de Vrede (1975). Als gevolg van de fusie van een aantal randgemeenten met Gent (1977) kwamen er drieëntwintig parochies bij: Afsnee, Drongen, Drongen-Baarle, Drongen Luchteren (opgericht in 1899), Mariakerke, Mariakerke-Kolegem (opgericht in 1962), Sint-Denijs-Westrem, Wondelgem, Wondelgem/Sint-Godelieve (opgericht in 1968), Zwijnaarde, Desteldonk, Mendonk, Oostakker, Sint-Amandsberg (opgericht in 1847), Sint-Amandsberg Heilig Hart (opgericht in 1878), Sint-Amandsberg Heilig Kruis-Westveld (opgericht in 1958), Sint-Amandsberg O.-L.-Vrouw-Oude Bareel (opgericht in 1928), Sint-Amandsberg Heilige Bernadette (opgericht in 1950), Sint-Kruis-Winkel, Ledeberg, Gentbrugge Heilige Simon en Judas, Gentbrugge Sint-Eligius-Arsenaal (opgericht in 1892) en Gentbrugge Sint-Antonius (opgericht in 1965). Samen met de kathedraal telt het grondgebied van de stad Gent zevenenveertig parochies met evenveel parochiekerken en evenveel kerkfabrieken, verantwoordelijk voor het beheer van de gebouwen. De kerken zijn bepalende elementen, zowel in het meer landelijke als in het stedelijke gebied van de stad. Een groot aantal kerken is geheel of gedeeltelijk beschermd als monument.
De kerk nu – veranderingen en uitdagingen De laatste decennia is de centrale rol van de kerk in het leven van de gemeenschap sterk afgenomen. De participatie aan de eucharistieviering op zondag in de stedelijke context is teruggelopen tot ca. 5% van de totale bevolking. Ook het aantal beschikbare priesters is gedaald en het verhaal van één pastoor per parochie, eventueel bijgestaan door een aantal onderpastoors, behoort tot het verleden. Anderzijds blijft het kerkgebouw belangrijk voor bepaalde kerkmomenten in het leven van de mens: het doopsel, het vormsel, het huwelijk en de uitvaart. De kerken worden dus minder intensief gebruikt dan voorheen en zijn vaak te groot voor het aantal gelovigen dat deelneemt aan de liturgische vieringen. Zowel van kerkelijke als van burgerlijke zijde boog men zich over deze problematiek en op 19 oktober 2011 nodigde minister Geert Bourgeois met zijn beleidsnota de kerkfabriek, de parochieverantwoordelijken, de bisschoppen en de gemeentebesturen uit om na te denken over de toekomst van de parochiekerken. Voor de stad Gent werd voor de vierentwintig parochies die voor de fusie tot het grondgebied van de Stad Gent behoorden een beleidsplan opgesteld. De bisschoppelijke overheid keurde dit plan goed. Daarin wordt voorzien in: Ankerplaatsen: plaatsen/kerken met een levendige gemeenschap en met een toekomstgerichte dynamiek: de kerken van Sint-Martinus, Sint-Pieters-Buiten en Heilig Kerst zijn hier ondergebracht.
Presentieplaatsen: dit zijn plaatsen waar momenteel nog voldoende vitaliteit bestaat met een behoefte aan liturgisch-pastorale aanwezigheid, maar waar niet meteen voldoende toekomstgerichte dynamiek wordt waargenomen. Deze kerken staan niet op zichzelf maar zijn gericht op de naburige ankerplaatsen. Zeven kerken komen hiervoor in aanmerking: de kerken van Sint-Vincentius, Sint-Paulus, Christus Koning, O.-L.-Vrouw-Sint-Pieters, Sint-Jacobs, Sint-Michiels en O.-L.-Vrouw-Presentatie. Specifieke pastorale projecten: zij willen een antwoord geven op de uitdagingen die de stadscultuur stelt. Het zijn locaties die dagelijks druk worden bezocht en waar kansen liggen om te voorzien in maatschappelijke noden en cultuur en in het aanbieden van pastoraal werk. Hiertoe behoren de kerken van Sint-Baafs, Sint-Antonius, Sint-Niklaas, Sint-Macharius en Sint-Stefanus. Uitdovende pastorale plaatsen: deze kerken en eventuele bijbehorende gebouwen worden op korte of middellange termijn aan de eredienst onttrokken en komen in aanmerking voor een zinvolle herbestemming. In afwachting daarvan blijven ze in gebruik voor de liturgie en het gebed om leegstand en verwaarlozing tegen te gaan. De plaatselijke gemeenschap wordt begeleid om afscheid te nemen van het gebouw. De volgende negen kerken verkeren in deze situatie: Sint-Theresia van Avila, Sint-Antonius-Abt, Sint-Theresia van het Kind Jezus, Sint-Jozef, Sint-Coleta, Sint-Jan Baptist, O.-L.-Vrouw van de Vrede, Sint-Elisabeth en de Sint-Annakerk. Dat met het uitvoeren van dit beleidsplan enige omzichtigheid geboden is, is duidelijk. Onze kerken zijn een meerlagig cultuurgoed en nemen een prominente plaats in de samenleving in. In de eerste plaats zijn het gewijde ruimten die bestemd zijn voor gebed, bezinning en eredienst. Hun architectuur en roerend erfgoed zijn een uitdrukking van de lof en de eerbied van de gelovigen voor God, die voor hen tastbaar aanwezig is in de cultusplaatsen. Kerken zijn ook cultuurplaatsen en onroerend, roerend en immaterieel erfgoed. Zij zijn verbonden met en gedragen door een gemeenschap en zijn een gezichtsbepalend deel van de wijk en de buurt in de stad. De katholieke gemeenschap van Gent beraadt zich over de toekomst van de kerkgebouwen die haar zijn toevertrouwd of die ze in eigendom heeft. Bij het opstellen van het beleidsplan is uitgegaan van de vraag welke kerken nodig zijn voor het uitoefenen van de pastorale opdracht van de gelovige gemeenschap. Daarnaast denken de samenleving en de overheid na over de vraag hoe de kerkgebouwen voor culturele en maatschappelijke functies kunnen worden ingezet, met respect voor de eigenheid en de geschiedenis van het gebouw. Op 8 november 2012 en in aansluiting op de beleidsnota van minister G. Bourgeois publiceerden de Vlaamse bisschoppen een document Richtlijnen van de Vlaamse Bisschoppen voor het gebruik van de parochiekerken, waarin zij hun medewerking toezegden om samen met alle betrokkenen na te denken over de problematiek. In het document werd ook een aantal definities en richtlijnen over herbestemming, medegebruik, de voorwaarden enz. opgenomen. De Vlaamse Overheid heeft de Stad Gent aangeduid als pilootproject bij het onderzoek rond de problematiek van de kerkgebouwen en de toekomst van de kerken, samen met de Westhoek als landelijk gebied. Het Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur kreeg als expertisecentrum voor onroerend kerkelijk erfgoed de coördinerende opdracht toegewezen van de Vlaamse Overheid. Het is duidelijk dat er niet over een nacht ijs zal worden gegaan, maar dat de beslissingen grondig worden voorbereid in een open gesprek tussen alle betrokken partners en dat men er nooit zal toe overgaan een parochie op te heffen en de bijbehorende parochiekerk onttrekken aan de eredienst zonder een duidelijke herbestemming voor het gebouw. Ludo Collin Beleidsnota minister Geert Bourgeois: http://crkc.be/sites/default/files/conceptnota_bourgeois_pdf.pdf Richtlijnen Vlaamse bisschoppen: http://crkc.be/sites/default/files/richtlijnen_vlaamse_bisschoppen_01.pdf Dekenaal plan Gent-Stad: www.kerk-in-gent.be Werking Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur: www.crkc.be
5
6
Sint-Antonius van Padua, Gent (Heirnis), blz.121
Opinie Koen Van Synghel doceert architectuurkritiek aan de KU Leuven. Hij schrijft ook een tweewekelijkse column over architectuur voor De Standaard. Hij formuleert een algemene visie over het gebruik van kerkelijke ruimtes.
Er is leven na de dood. Ook voor kerken Een pleidooi voor de toekomst van de oorsprong In het boek Landschap van kerken portretteert architectuurhistoricus Geert Bekaert een geschiedenis van Vlaanderen waarin kerk en architectuur de hoofdrol spelen. Bekaert overschouwt een millennium en behandelt twintig kerken gaande van de oudste dorpskerk van Vlaanderen – de romaanse Sint-Pieterskerk in Bertem uit de 11e eeuw – om te eindigen bij twee naoorlogse kerken van Marc Dessauvage. In zijn verhaal legt hij de nadruk op de continuïteit van dat kerkenlandschap, waar de bouw, het verval en de heropbouw quasi het Bijbelse verhaal van dood en verrijzenis belichamen. 7 Dirk Pültau, die Landschap van kerken grondig las, trekt in De Witte Raaf de aandacht op het feit dat Bekaert herhaaldelijk aangeeft dat we niet goed weten wat we met deze kerkgebouwen aan moeten, ‘dat we ze blijkbaar ook niet kwijt willen’ en besluit: ‘Bekaert affirmeert dus het betekenisverlies van deze ruimten in de moderne tijd; maar door de trage, geleidelijke voortgang van zijn chronologisch relaas sijpelt dat traumatische besef langzaam door’.1 Landschap van kerken verscheen in 1987. Een kwarteeuw later lijken we nog steeds niet goed te weten wat er met die leegstaande en vaak ontwijde kerken moet gebeuren. Vooral de betekenisloosheid en de betekenisloze invullingen van leegstaande kerkgebouwen, en zeker de afbraak ervan, confronteren gemeenschappen met een existentiële leegte die plots in het hart van dorpen en stadskernen wordt geslagen. De voortschrijdende secularisering en de groeiende, schier onbetaalbare, kosten voor de instandhouding en/of restauraties nopen de samenleving om na te denken over de toekomst van kerken. Het bisdom Brussel-Mechelen organiseerde in 2013 al een colloquium en plaatste een aantal kerken ‘in de vitrine’2 in de hoop dat er een ‘niet-onwaardige’ herbestemming zou kunnen worden gevonden en – dixit het bisdom – ‘het zielenheil er geen enkele schade door lijdt’. Uit woorden als ‘zielenheil’, ‘traumatisch besef’ valt af te leiden dat bij kerken meer in het spel is dan het gebouw of de monumentwaarde van het kerkgebouw. De kerk is in de eerste plaats een huis van God. Un lieu sacré. Een heilige plaats. In prechristelijke tijden vaak verbonden met een plaats waar de doden werden herdacht of waar rituelen werden uitgevoerd. Het feit dat kerken hun betekenis verliezen, hangt samen met het verlies van het besef en aandacht voor het ‘sacrum’, het heilige, het onuitspreekbare, het ongrijpbare of onbegrijpelijke. In de kunsten krijgt dat sacrum nog af en toe een plaats, maar fundamenteel lijkt de kerk niet meer de belichaming van het heilige of het ankerpunt van de religieuze mens binnen de westerse samenleving. Niet dat de religies dood zijn. De grote moslimgemeenschap in West-Europa toont aan dat religie in de etymologische betekenis van het woord een bindende sociale kracht heeft. Maar de kerk als gebouw heeft naast haar rol als huis van God of als huis van het ‘sacrum’ ook haar sociale dimensie van huis van de gelovigen, als plek van sociaal gebeuren, verloren.
Nadenken en een visie ontwikkelen over de toekomst van kerken, en in het bijzonder voor de 46 parochiekerken van Gent, veronderstelt niet alleen een reflectie over de vraag over wat met de gebouwen dient te gebeuren, maar ook over hoe ruimte en plaats gereserveerd kan worden voor die twee fundamentele dimensies van een kerkgebouw, namelijk locus van het sacrum en centrum van het sociale. In de voorbije jaren is wel degelijk nagedacht en onderzoek gedaan en zijn er zelfs voorbeelden in de praktijk gebracht waarin de kerk als patrimonium op een interessante en waardevolle wijze, en met respect voor de religieus-historische waarde, werd hergebruikt. In 2003 schreef John Martens Revitaliseren, herbestemmen of slopen? Toekomstperspectieven voor kerkgebouwen,3 zijn licentiaatsverhandeling in de Godsdienstwetenschappen aan de KU Leuven. Daarin stelt hij in de eerste plaats dat er steeds vaker vragen rijzen rond de noodzaak van enorme kerken voor het kleine aantal gelovigen: ‘Over het algemeen beschouwden de Belgische bisdommen de vraag als niet belangrijk. Recent beginnen ook zij in te zien, mede door de herindeling van het parochielandschap, dat het blijven gebruiken van het volledig patrimonium niet meer houdbaar is.’4 Martens gaat in op de geschiedenis van de kerkbouw, legt heel goed de dubbele functie van kerkgebouwen als plaats van het heilige en als sociale ontmoetingsplaats bloot, zoekt en becommentarieert verschillende bestemmingen, gaande van concertzalen tot woningbouw. Maar hij blijft de gevangene van zijn wetenschappelijke, naar objectiviteit zoekende houding en komt niet tot een allesomvattende of algemene oplossing voor het probleem van (al dan niet toekomstige) leegstand van kerkgebouwen. Als godsdienstwetenschapper mist hij het ontwerpend vermogen om het architectonisch potentieel van kerkgebouwen aan te boren. In dit artikel zou ik de vrijheid willen nemen om een visie te ontwikkelen, niet alleen voor de parochiekerken van Gent, maar voor alle kerkgebouwen die vroeg of laat geconfronteerd zullen worden met vragen omtrent hun maatschappelijke rol, hun financiële basis, hun betekenis, kortom, hun bestaansrecht.
Terug naar de oorsprong
8
Praten over de toekomst van kerkgebouwen dwingt tot praten over de oorsprong van kerkarchitectuur en de oorspronkelijkheid van het gebeuren waarrond kerkgebouwen werden opgetrokken. De eerste christenen kwamen (clandestien) samen in huiskerken, waarmee het private huis zich ontplooide als een sociale plaats. In deze fase gaf het huis geen onderdak aan het ‘heilige’ maar wel aan de herdenking van het samenkomen in Christus’ naam. De catacomben, de Romeinse begraafplaatsen, waren veeleer alternatieve schuilplaatsen. Maar deze ondergrondse dodenkamers gingen al snel resoneren met het idee van de Heilige Grafkerk in Jeruzalem, waar de grot waarin Christus werd begraven en waaruit hij volgens de Bijbel later verrijzen zou zijn, als een soort crypte werd opgenomen. Dood en verrijzenis staan centraal in de christelijke leer. Met het geloofsartikel dat er leven is na de dood, bood het christendom een alternatief voor de existentiële angst van de mens. Geloof en religie zijn universeel verbonden met de dood. Kerk en kerkhoven gaan al sinds de oorsprong van de christelijke kerk hand in hand. Intussen is het omgaan met de dood in onze samenleving een onuitgesproken taboe geworden. De medicalisering heeft in zekere zin het heilige van het sterven en het leven met de dood vernietigd. Kerken zijn lang de plaatsen geweest waarin – weliswaar vooraanstaanden – werden begraven. Veel kerken staan boven volledig of halfondergrondse crypten waar de heidense traditie om heiligdommen in te richten rond de overblijfselen van nabestaanden in een christelijk denken en architectuur werd gerecupereerd. Terwijl vandaag de begraafplaatsen uit de dorps- en stadskernen worden geweerd en verbannen naar de periferie tussen verkavelingen en industrieterreinen, was de kerk met haar -hof in oorsprong de plaats waar leven en dood mekaar vonden. Vandaag moet elke morzel grond te gelde worden gemaakt en laten ontwikkelaars hun oog vallen op kerkgebouwen voor meer lucratieve bestemmingen. Terwijl kerkgebouwen stilaan de laatste plekken zijn in de stad waar stilte, leegte, rust … ‘gratis’ ter beschikking staan, is het zaak om een functie te vinden die de verschillende dimensies van de kerkarchitectuur herwaardeert. Die nood aan stilteplekken, aan een plaats voor de existentiële vragen van het menselijke bestaan en niet-bestaan (de dood), vormt verrassend genoeg een economische basis om kerkgebouwen een nieuwe toekomst te geven. Kerkgebouwen zijn te groot, doorgaans ook veel te hoog, waardoor het met een eenvoudige ingreep goed mogelijk is om in elke kerk een verdieping te schuiven, zodat daaronder een ‘crypte’ kan ontstaan die toelaat om een columbarium in te richten. Door één verdieping in een kerkgebouw te schuiven, wordt niet alleen de overmatige monumentale hoogte van veel kerken weer op menselijke schaal gebracht, qua oppervlakte blijft evenveel ruimte beschikbaar voor diensten of voor sociale bijeenkomsten. Op zich is dit idee niet nieuw. In de Jeruzalemkerk
in Brugge, gebouwd in de eerste helft van de 15e eeuw, en naar verluidt gebouwd naar het model van de Heilige Grafkerk in Jeruzalem, is de begane grond gedeeltelijk ingenomen door een crypte met daarboven een oksaal dat perfect dienst kan doen als een kapel voor kerkdiensten. De regeneratie van het model van de Heilig Grafkerk leent zich om mutatis mutandis in elke kerk toe te passen. Uiteraard vraagt elke kerk om een specifieke ontwerpopdracht. Maar het introduceren van crypten in kerken biedt de kerkfabrieken de mogelijkheid om met respect voor de religieuze waardigheid het gebouw een nieuwe functie te geven, die toelaat om op een billijke manier inkomsten te genereren uit verhuur van plaatsen in het columbarium. Ligt de kerk op plekken waar de geloofsgemeenschap uitgestorven is, dan kan de kerk zelfs gedeeltelijk worden ontmanteld, zodat de binnenruimte als een soort ruïne medieert tussen architectuur en natuur. Complexen als de abdijkerken van Sint-Baafs in Gent of van Villers-la-Ville laten het potentieel zien van kerkgebouwen om te ‘vergroenen’ tot betekenisvolle plekken. Kerken kunnen zich transformeren tot een soort eilanden, zoals The Island of the Dead in de reeks schilderijen van Arnold Böcklin (1827-1901). Böcklin schildert een eiland met rotsformaties en pijnbomen waar een bootje naartoe vaart. De rotsen hebben door hun steile wanden veel weg van een gebouw zodat er iets ontstaat als de ‘architectuur van de natuur’, zoals de ruïne op haar manier de ‘natuur van de architectuur’ blootlegt. Die symbiose van natuur en architectuur wordt wonderwel gedragen door ruïnes. En dat is ook wat de Sint-Rochuskerk in Ulbeek zo sterk maakt. In deze Limburgse gemeente kreeg de leegstaande dorpskerk een herbestemming als begraafplaats, columbarium en stille ruimte. Architect Wilfried De Wijngaert herschiep de kerkruïne en archeologische resten respectvol tot een herdenkings- en bezinningsplaats.5 Niet voor niks kreeg deze herbestemming de Monumentenprijs 2012 van de Vlaamse Gemeenschap omdat, dixit de bevoegde minister, ‘zulke sites brandend actueel zijn in het kader van de herbestemming van kerken en de eigentijdse rol van religieus erfgoed in de begraafproblematiek’.6 De geschiedenis van de architectuur gaat terug op begraafplaatsen, of het nu de piramides zijn van de oude Egyptenaren en de Azteken, of de boeddhistische tempels waarin relikwieën worden bewaard, telkens zijn kerken of tempels plaatsen waar stil wordt gestaan bij de dood. Het herwaarderen van deze symbolische rol en plaats van de kerk, het kerk-hof als centrum van het dagelijkse leven en als betekenisvol hart waar het leven op een natuurlijke manier met de dood wordt verknoopt, biedt veel kerken een waardige overlevingskans. In het kleine Scheldedorp Bossuit, deelgemeente van Avelgem, liet de Britse kunstenares Ellen Harvey een kerk gedeeltelijk afbreken tot een ruïne. Oorspronkelijk had zij ook de idee om de kerk om te vormen tot een groene oase. Maar de burgemeester suggereerde om het kerkhof dat daar nog rond de kerk aanwezig is, te vergroenen. De leeggemaakte kerkruimte kreeg een nieuwe granito vloer waar de dorpsgemeenschap de vrijheid krijgt om allerhande activiteiten te organiseren. In Bossuit verwijst de ruïneuze toestand van de kerk en de schaduw van de toren die zich aftekent in de nieuwe granitovloer naar de eigen geschiedenis van de kerk, die aan flarden werd geschoten in de Eerste Wereldoorlog. Het is noodzakelijk om de geschiedenis, de zogenoemde ‘genius loci’, te integreren in de herbestemming van een kerk. Dit vermijdt dat het toekomstscenario waar de dood voor nieuw leven zorgt, niet stereotiep of gelijkvormig wordt doorgedrukt voor elke kerk. Hoe dan ook, wanneer kerken in het hart van woonwijken opnieuw ruimte bieden aan de dood, dan zullen ze meer dan ooit getuigen van de mentale kracht van een geloof in een leven na de dood. Koen Van Synghel Brussel, maart 2014
Noten 1 http://www.dewitteraaf.be/artikel/detail/nl/2982. 2 Steven Van Garsse, ‘Bisdom zet kerken in de vitrine’, Brussel Deze Week, 18/12/2013. 3 http://www.ethesis.net/kerkgebouwen/kerkgebouwen.htm 4 Ibidem, pg1 5 http://www.cobra.be/cm/cobra/architectuur%2B%2526%2Berfgoed/erfgoed/1.1420033 6 Ibidem
9
11
Sint-Anna, Gent blz.114
12
Onze-Lieve-Vrouw Presentatie, Gent (begijnhof Onze-Lieve-Vrouw Ter Hoyen) blz.111
13
14
Sint-Paulus, Gent blz.122
15
16
Sint-Simon en Sint-Judas, Gentbrugge (Oud-Gentbrugge) blz.116
17
18
Heilige Dionysius, Sint-Denijs-Westrem blz.113
19
20
Heilige Dionysius, Sint-Denijs-Westrem blz.113
21
22
Onze-Lieve-Vrouw, Mariakerke blz.105
23
24
Sint-Niklaas, Zwijnaarde blz.112