VOORWOORD Rita Smaniotto Darwins principe van natuurlijke selectie, ook wel ‘survival of the fittest’, wordt nogal eens misbruikt om onderdrukking en ongelijkheid goed te praten. “Kijk maar naar de natuur,” zo luidt het argument, “daar winnen de sterksten ook van de zwakken”. Slavenhandelaars, grootindustriëlen en fervente vleeseters rechtvaardig(d)en hun gedrag door deze parallel te trekken. Het grootste bezwaar tegen dit argument dateert van ver voor Darwin geboren werd. Op basis van hoe de dingen ZIJN kun je geen conclusie trekken over hoe de dingen ZOUDEN MOETEN zijn. Doe je dat wel, dan maak je je schuldig aan de ‘is-ought fallacy’, zo leert ons de filosoof David Hume. Gelukkig trappen sociologen over het algemeen niet in deze dwaling. Een samenleving waarin het recht van de sterkste geldt impliceert ofwel een wetteloze toestand, ofwel een samenleving waarin verschillen in levenskansen gelegitimeerd zijn. Sociologen houden daar niet van: in beide gevallen is de sociale cohesie - in Gronings jargon: de sociale welvaart - in het geding. Zo kunt u in deze alumnieditie lezen over de uitwassen van de vrijemarkteconomie (zie het artikel over de platformeconomie van Marleen Rijpkema en dat van Siebren Kooistra over de kledingindustrie). Daarnaast zijn er meerdere stukken waarin de mechanismen worden ontleed waardoor ongelijkheid gehandhaafd blijft, variërend van ongelijke schooladviezen voor kinderen van lage versus hoger opgeleide ouders (Lisa Janssen), tot de ‘burgerparticipatiekloof’ (Davis Vos) en het gebrek aan politieke interesse van veel lager opgeleide jongeren (Rieneke Dalmolen). Maar er is nog een ander bezwaar tegen de vergelijking. ‘Het recht van de sterkste’ past bij het beeld van een wereld waarin voortdurend bloed vloeit omdat de sterkeren de zwakkeren als maaltje verorberen dan wel met geweld onder de duim houden. Dat beeld klopt natuurlijk niet: in de natuur is samenwerking wijdverspreid. Denk aan de stokstaartjes die bij een naderend roofdier hun leven in de waagschaal stellen door met waarschuwende kreten de aandacht op zich te vestigen. En denk aan de poetsvissen die doodgemoedereerd rondscharrelen tussen de tanden van hun ‘klanten’. Wat ook genuanceerd moet worden is het beeld van de alpha-aap die zijn positie op het topje van de apenrots in stand houdt door zijn groepsleden genadeloos naar beneden de trappen. De positie van de alpha-aap is louter gebaseerd op fysieke macht, zo is het idee. In het artikel van Frank Hindriks wordt hiertegenover de legitieme of ‘deontische’ macht gesteld. De Nederlandse primatoloog Frans de Waal liet in de jaren ’80 van de vorige eeuw al zien dat macht uitoefenen, ook bij apen, meer is dan je ondergeschikten een pak slaag geven als ze zich niet naar je zin gedragen. Hij wees erop dat veel apensoorten een sterk geformaliseerde staatshiërarchie hebben. Iedere aap weet precies waar hij zich bevindt op de ladder. Via ‘geritualiseerde gedragingen’, zoals vlooien, grijnzen en grommen, wordt die hiërarchie voortdurend geconsolideerd. Interessanter nog is dat een alpha-aap met een stabiele machtspositie opvallend genereus is naar zijn onderdanen: hij beslecht conflicten, biedt troost en staat anderen toe om eerst te eten. Dat is niet verwonderlijk, stelt De Waal, want hij behoudt zijn positie alleen zolang zijn groepsgenoten hem accepteren. Is de statushiërarchie instabiel, dan wordt grof geweld echter niet geschuwd. Na het lezen van de artikelen van Kees Aarts en Gabriël Anthonio zult u constateren dat een succesvolle alpha-aap verdacht veel lijkt op Machiavelli’s idee van een goede heerser. Volgens Frans de Waal is er dus te weinig aandacht voor de affectieve component in de relatie tussen de alpha-aap en zijn onderdanen. “The hierarchy is a cohesive factor, which puts limits on competition and conflict” schrijft hij in zijn beroemdste boek “Chimpanseepolitiek” uit 1982. Paradoxaal genoeg lijkt die affectieve component van macht in de westerse samenleving een steeds kleinere rol te gaan spelen. Zie het essay van Zoltán Lippényi waarin hij zijn zorgen uit over de teloorgang van het relationele contract tussen staat en burger. Tot slot nog een derde bezwaar. ‘Het recht van de sterkste’ is een weinig accurate vertaling van Darwins ‘survival of the fittest’. Nog meer dan de oorspronkelijke term werkt hij verwarring in de hand. Want wat zijn de fitste individuen? Zijn dat de grootste, sterkste, meest dominante individuen? Nee, de fitste individuen zijn de individuen die het beste zijn aangepast aan hun omgeving. Aangezien de omgeving veranderlijk is kan evolutie zomaar een andere richting inslaan. De huidige corona-periode is een mooi voorbeeld van zo’n veranderde omgeving waarin plotseling andere eigenschappen voordelig zijn dan voorheen. Dat laat ook Stefan Vos zien in zijn quasi-evolutionaire perspectief op de student in coronatijd. Als social distancing een blijvertje is zou het zelfs kunnen dat de troostende woorden van Anna van der Meulen, gericht aan de introverten onder ons: “jullie tijd komt nog wel”, bewaarheid worden. 3