Menahem Pressler & Pražák Quartet
Menahem Pressler & Pražák Quartet dinsdag 5 februari 2013 20.15 uur, Aalmarktzaal piano Menahem Pressler viool Pavel Hula viool Vlastímil Holek altviool Josef Kluson cello Michal Kanka
Antonín Dvořák (1841-1904) Elfde strijkkwartet in C op. 61 (1881) Allegro Poco adagio e molto cantabile Scherzo. Allegro vivo Finale. Vivace
pauze Johannes Brahms (1833-1897) Pianokwintet in f op. 34 (1864) Allegro non troppo Andante, un poco adagio Scherzo. Allegro Finale. Poco sostenuto. Allegro non troppo
Oude maetsro’s spelen oude meesters Met een droomcarrière van ruim zestig jaar achter zich, kan men Menahem Pressler gerust een fenomeen noemen. Zijn imposante loopbaan begon in 1946, toen de naar Palestina gevluchte Pools-Joodse Duitser een Pianoconcours won in San Francisco en plotseling in de internationale schijnwerpers stond. Een korte succesvolle solocarrière volgde waarna Pressler zich met zijn Beaux Arts Trio vanaf 1955 toelegde op de kamermuziek. Een dikke halve eeuw was hij de verpersoonlijking van het legendarische driemanschap, maakte hij wereldwijd zijn opwachting op de grootste podia en nam hij en passant talloze jonge talenten onder zijn hoede. Wie denkt dat de bijna negentigjarige Pressler het tegenwoordig wat rustiger aan doet, komt bedrogen uit. De oude meester houdt er nog
ons hechte trio kwamen we vaak in de buurt. Wanneer je op dat niveau hebt gespeeld, begin je niet meer aan ad hoc evenementen. Dat voelt als verraad.”
Pražák Quartet Pressler deelt het podium vanavond met het Pražák Kwartet. De club geldt al tientallen jaren als het paradepaardje van de Oost-Europese kwartetcultuur, en eert haar Tsjechische wortels vanavond met het Elfde strijkkwartet van Antonín Dvořák. Tekst: Joep Christenhusz
Expressiedrang in constructivistisch jasje
Menahem Pressler altijd een drukke concertagenda op na die hem alleen al de afgelopen week naar Amsterdam (masterclass), Salzburg (concert Emerson Quartet) en Genève (masterclass) voerde. De komende dagen ligt Leipzig in het verschiet, waar hij onder meer te horen zal zijn in het Gewandhaus. Tussen de bedrijven door schuift hij in Leiden aan voor een uitvoering van Brahms' monumentale Pianokwintet. Trio's spelen doet de maestro namelijk niet meer: “Perfectie bereiken doe je nooit helemaal”, verzuchtte Pressler onlangs in een interview met NRC Handelsblad, “maar met
Anekdote: toen Johannes Brahms op een goede avond zijn favoriete café Zum Roten Igel binnen stommelde, vroeg een vriend hem naar zijn werkzaamheden die dag. “Bezig geweest met mijn eerste symfonie”, baste de componist, “'s ochtends heb ik een achtste noot toegevoegd en zojuist heb ik 'm weer geschrapt.” Hoewel bovenstaande waarschijnlijk naar het boek der apocriefen moet worden verwezen, geeft de anekdote wel een waarheidsgetrouw beeld van de moeizame wijze waarop Brahms componeerde. Liever: schrapte, herschreef, schuurde, vijlde en polijstte. Zijn Pianokwintet opus 34 vormt hierop geen uitzondering, zoals mag blijken uit de gecompliceerde ontstaansgeschiedenis van het werk. Als Brahms de eerste noten op papier zet,
schrijven we 1862, tevens het jaar waarin de componist zijn geboortestad Hamburg verruilt voor het kosmopolitische Wenen. Oorspronkelijk staat Brahms een strijkkwintet voor ogen: twee violen, een altviool en twee cello's, zoals Schubert had gebruikt in zijn beroemde C-groot kwintet. Op- en aanmerkingen van de bevriende vioolvirtuoos Joseph Joachim (“te moeilijk”, “onspeelbaar”) maken echter dat hij het stuk al snel omwerkt tot de Sonate voor twee piano's, waarna hij het geheel op aanraden van Clara Schumann nog eens omschrijft tot pianokwintet. In die uiteindelijke versie is het Kwintet een toonbeeld van de Sturm-und-Drang-achtige expressiviteit die Brahms er medio jaren 1860 op na houdt. De stormachtige openingsmaten, waarin een dramatisch mineurthema in potige tutti's wordt voorgeschreven, mag dit illustreren, evenals de ongebreidelde kracht van het bulderende scherzo. De finale spant echter de kroon met haar smartelijke lijnen in de dissonante introductie en haar razende agitatocoda. Achter al dat expressieve geweld gaat echter ook die andere kant van Brahms schuil: Brahms de constructivist. De doorwrochte vorm van het werk bewijst andermaal dat de anekdote over het obsessieve geschuif met achtste noten een kern van waarheid bevat. Qua constructie is het Kwintet immers een toonbeeld van logica: Brahms weet het hele werk op te trekken uit slechts één enkele bouwsteen, de halve toonsafstand, sinds jaar en dag hét expressiemiddel voor gekwelde zielenroerselen. Het interval speelt een centrale rol in vrijwel alle belangrijke thema's – van de dramatische openingsmelodie tot de smartelijke introductie van de finale – maar bestiert eveneens de harmonische blauwdruk van het werk. Zo neemt Brahms herhaaldelijk zijn toevlucht tot verwijderde toonsoorten, die niet toevallig telkens een halve toon boven dominant of tonica liggen.
Pakkende thema's, klassieke leest Wenen kan sinds jaar en dag bogen op een imposante strijkkwartethistorie. Die traditie begon ooit aan het eind van de 18e eeuw met het beroemde Schuppanzigh Kwartet (volgens velen het eerste professionele strijkkwartet ooit), en leidde twee eeuwen later tot fenomenale viermanschappen als het Alban Berg Kwartet en het Artis Kwartet. Onmisbare link in die lijn vormt het Hellmesberger Kwartet dat in de tweede helft van de 19e eeuw de strijkstok zwaaide in de Oostenrijkse hoofdstad. In 1849 opgericht door vioolvirtuoos Josef Hellmesberger sr., ontpopte het gezelschap zich in no time tot een specialist in Beethoven en Schubert. Daarnaast had het viertal had ook een goede neus voor 'nieuw' repertoire. Zo hielp het in 1862 ene Johannes Brahms aan zijn eerste publieke concert toen de Hamburgse componist net voet aan Weense wal had gezet. Vermoedelijk was het diezelfde Brahms die de Hellmesbergers in 1881 aanraadde eens een nieuw kwartet te bestellen bij Antonín Dvořák. Zoals bekend was Brahms een groot bewonderaar van de Tsjechische componist. Niet voor niets had hij hem enkele jaren ervoor aanbevolen bij zijn uitgeverij Simrock, met Dvořáks beroemde Slavische dansen tot gevolg. Dvořák was uitermate in zijn nopjes met de nieuwe opdracht. Zozeer zelfs dat hij het werk aan zijn opera Dimitrij meteen staakte om aan het gevraagde kwartet te kunnen beginnen. “Weet dat ik met de grootst mogelijke bevlogenheid zal werken”, schreef hij aan Hellmerberger sr., “ik zal al mijn kunnen in de strijd gooien en heb er alle vertrouwen in dat de goede God mij tot enkele mooie melodieën inspireert.” Om inspiratie zat Dvořák inderdaad niet verlegen toen hij zich aan zijn Elfde strijkkwartet zette. Het werk grossiert in menig pakkende deun, zoals de prachtige openings maten van het tweede deel onderstrepen,
evenals de schalkse thema's van de finale. Ook opvallend: het feit dat Dvořák in dit kwartet nauwelijks aanknoopt bij volksliederen en boerendansen, kortom het folkloristische kruidenmengsel waar de Moravische slagerszoon al talloze successen mee had geboekt. In plaatst daarvan koos de componist voor een meer klassieke aanpak. De schoolvoorbeeldsonatevorm van het eerste deel spreekt boekdelen.
dit concert is mede mogelijk gemaakt door het Fonds Podiumkunsten.
Binnenkort in de Stadsgehoorzaal: Gavriel Lipkind (cello) & Roman Zaslavsky (piano)
Zondag 24 februari 11.30 uur Aalmarktzaal Beethoven Cellosonate nr. 4 in C op. 102 Brahms Cellosonate nr. 2 in F, op. 99 Britten Cellosonate in C Zijn recital tijdens de Amsterdamse Cello Biennale was volgens het gezaghebbende tijdschrift The Strad een gebeurtenis van formaat: “A significant percentage of listeners left the hall in tears following a short encore taken from Ernest Bloch's Scenes from a Jewish Life. Lipkind’s Biennale cello colleague Ferschtman departed in raptures repeating the mantra „I am so happy” over and over again...” De Russisch/Israelische pianist Roman Zaslavsky staat bekend als een musicus met een zeer intellectuele benadering en interpretaties vol passie. De Schotse Herald was zeer onder de indruk: ”…A touch of dynamite (…) flamboyant, swashbuckling (...) A sensation”. En Strad magazinenoemde hem “… a pianist with exceptional virtuosity”.