Stemband #1

Page 1

Afgiftekantoor 3000 Leuven mail V.U. Koenraad De Meulder, Zirkstraat 36, B-2000 Antwerpen // coverfoto: © Koenraad De Meulder

stemband #1 Driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem vzwjaargang 7, nr 1

1 // stemband


// genre

inhoud 1 Rapport Verbreding en verdieping 2 Interview Jan Van Der Roost 8 Vic Nees Compagnon de route 11 Binnen bij Johan Duijck 14 Meesters Georg Friedrich Händel 16 Koor van het Jaar Camerata Aetas Nova 18 Blik op Tarik O’Regan Frits Celis 19 kort 20 Liturgische Muziek De Heer zij met u 21 Column Vic Nees

Even dit… Het lijkt wel alsof er een media­offensief van de koorwereld aan de gang is. Iedereen keek op van de aandacht die de wedstrijd ‘Koor van het Jaar’ kreeg in de pers: het gebeuren was een nieuwsitem in het journaal op ‘Een’; Canvas zond drie schitterende programma’s uit; ook Klara schonk bijzonder veel aandacht aan de wedstrijd: korte muziekfragmenten, boeiende interviews met dirigenten, aandacht op de startpagina, ja zelfs een kleine wedstrijd waaraan 24.000 mensen deelnamen. De regionale televisie liet zich evenmin onbetuigd. ROB-TV bracht een uitgebreid interview met Dieter Staelens, de dirigent van het Koor van het Jaar, Camerata Aetas Nova. Ook de schrijvende pers was helemaal mee met het verhaal. Zo bracht De Standaard op haar cultuurpagina’s een bijzonder transparant artikel over het koorleven in Vlaanderen. Totaal onverwacht verscheen er ook een paginagroot artikel in Kerk+Leven onder de titel ‘Gezangen en getater’. De regionale krant ‘Antwerpenaar’ focuste uiteraard op de Antwerpse koren maar maakte daarvoor behoorlijk veel ruimte vrij. En… dit overzicht is verre van volledig. De koorwereld was tegelijkertijd verrast over, blij met en dankbaar voor die media-aandacht. Die media-aandacht komt niet zomaar uit de lucht gevallen. Ze is het resultaat van de inspanningen die in de koorwereld geleverd worden om steeds op een kwalitatief hoogstaand niveau te zingen en te musiceren. Dat is niet alleen het werk van de koren die aan de finale van Koor van het Jaar deelnamen. Het is de verdienste van de koorwereld in z’n geheel: docenten, dirigenten, besturen, zangers en vele anderen die achter de schermen meewerken. We zijn er ons van bewust dat de inspanningen die al die mensen leveren niet altijd voldoende onder de aandacht worden gebracht. Het werk aan de basis brengt zelden een mediaoffensief op gang, maar is daarom niet minder waardevol. De informatiekanalen van Koor&Stem zijn daarom erg belangrijk. Via die kanalen kunnen alle initiatieven binnen de koorwereld hun weg vinden naar de verschillende doelgroepen. Om dat in de toekomst nog beter te doen heeft Koor&Stem zowel de nieuwsbrief van Koor&Stem als StemBand grondig herwerkt. Het resultaat daarvan heb je ondertussen in handen. Bezorg ons zoveel mogelijk informatie. Wij zullen ze graag verwerken in onze publicaties. Alvast hartelijk dank.

Koenraad De Meulder // Directeur Koor&Stem ^ 2 // stemband


// rapport Verbreding en verdieping

Rapport Verbreding en Verdieping Onlangs verscheen het rapport ‘Verbreding en Verdieping’. Daarin worden een aantal perspectieven geformuleerd voor de inhoudelijke vernieuwing van het deeltijds kunstonderwijs. Zo wil het DKO duidelijk bepalen waarvoor die unieke onderwijsvorm staat en waarop het zijn troeven wil inzetten. Vanuit die positiebepaling wil het heldere antwoorden formuleren op concrete vragen, bv. hoe het DKO aansluit op het hoger kunstonderwijs; hoe het opleidingsaanbod vernieuwd wordt; hoe het DKO kan samenwerken met het kleuter- en het leerplichtonderwijs en welke wisselwerking er met de amateurkunsten kan bestaan. De koepelorganisatie Koor&Stem heeft er bij de werkgroep muziek altijd op aangedrongen dat er in de nieuwe leerplannen voldoende ruimte zou blijven voor koorzang met kinderen, jongeren en volwassenen. Ze is er immers van overtuigd dat koorzang een uniek middel is om de basiscompetenties zoals horen, luisteren, samenwerken en samen musiceren aan te scherpen. De vraag is nu of de nieuwe perspectieven die het DKO voorstelt voldoende garanties bieden voor een gezonde en organische ontwikkeling van de koorcultuur in het Deeltijds Kunstonderwijs. We stelden ze voor aan Freddy Marien, Directeur Deeltijds Kunstonderwijs Lier en Rudy Van der Cruyssen, Directeur Deeltijds Kunstonderwijs Knokke, docent ritmiek en intonatie in het Hoger Kunstonderwijs en dirigent van het Jeugdkoor Rondinella en van Voices!. Beiden werkten binnen de subwerkgroep muziek mee aan het Rapport Verbreding en Verdieping.

Reflecties van Rudy Van der Cruyssen Een maatschappij evolueert, de tijdsgeest verandert: het kunstonderwijs moest een antwoord zien te vinden op nieuwe tendensen en leervragen. De afgelopen jaren zagen nieuwe opties (jazz en lichte muziek) en talrijke experimenten (volksmuziek, musical, geïntegreerde werkvormen,…) het daglicht. Nog steeds zijn wij ervan overtuigd dat het huidige decreet een ‘goed’ decreet is: het laat ruimte voor interpretatie, het biedt zeer ruime vormingskansen en vooral, het is democratisch! Moet er dan een nieuw decreet komen? Jazeker! De sector vraagt immers om belangrijke bijsturingen: kunstonderwijs vanaf 6 jaar voor iedereen (dat is nu enkel voor beeldende kunsten mogelijk, niet voor podiumkunsten), erkenning van de tijdelijke projecten (volksmuziek, dirigentenopleidingen,…), meer differentiëring in het aanbod (extra mogelijkheden voor leerlingen die zich voorbereiden op het hoger kunstonderwijs, lichtere studiepakketten voor volwassenen,…), programmatiemogelijkheden,…. Onze leerlingen komen naar de academie met een duidelijke leervraag: basgitaar is geen klassieke gitaar, jazz-zang is geen stemvorming, waarom eerst een jaar notenleer zonder instrumentles,… Samenwerking is noodzakelijk Het gaat bij de hervormingen zeker niet over het verschuiven van de aandacht naar de instrumentale ontwikkeling. Dé vragen die we ons gesteld hebben zijn: hoe kunnen we meer amateurkunstenaars bereiken, hoe kunnen we ingaan op hun specifieke leervragen en hoe kunnen we het accent verschuiven naar ‘musiceervreugde’, nl. samenspelen en -zingen vanaf de eerste les. Het nieuwe decreet wil daar een antwoord op formuleren door leerlingen direct te laten starten met het instrument/ zang naar keuze in de juiste optie. Er zijn in de huidige structuur duidelijk voorbeelden te vinden, waarbij het DKO en de amateurkunsten in elkaars vaarwater komen. Waarom moet een leerling koorzang volgen op de academie als hij daarnaast al actief is in meerdere koren? Waarom moet een leerling die meespeelt in de lokale harmonie ook samenspel volgen op de academie? Dergelijke verzuchtingen krijg ik met de regelmaat van een klok op mijn bureau te horen.

driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 1


©Marcel Van Coile

// rapport

In de voorstellen van de werkgroep proberen wij daar een antwoord op te geven: het lessenpakket bestaat immers uit een verplicht vak, een omkaderingsvak en een keuzevak. Directies kunnen dus inspelen op die overlappingen door andere keuzevakken aan te bieden. Het blijft een uitdaging om op zoek te gaan naar elkaars sterktes: de sector van de amateurkunsten is vragende partij voor een stevig kunstonderwijs als fundament voor zijn werking. Het deeltijds kunstonderwijs bloeit o.a. dankzij de input van gemotiveerde amateurkunstenaars. Ook in de studie van Prof. Bamford wordt gesteld dat er dringend werk moet worden gemaakt van samenwerking tussen ‘cultuur’ en ‘onderwijs’. De nieuwe voorstellen sluiten daar zeker bij aan. Niet voor morgen! Het nieuwe decreet op het kunstonderwijs is er niet voor morgen. In eerste instantie is het belangrijk om onze (huidige en nieuwe) leerkrachten te betrekken in de nieuwe plannen. Daar ligt een ontzettend belangrijke taak voor de lerarenopleidingen van onze conservatoria! Laat ons die stap zeker niet overslaan, zodat we niet dezelfde fout maken als in 1991, toen niemand wist hoe het vak algemene muzikale cultuur (amc) gegeven moest worden… We zullen onze leerkrachten tijd moeten geven om zich bij te scholen, om nieuwe inzichten te verwerven, om voeling te krijgen met de nieuwe leerinhouden. Maar ook OVSG en Koor&Stem moeten daar een belangrijke rol in spelen door een aanbod van navormingen, door de uitwisseling van knowhow en door de organisatie van contactmomenten. Bieden de nieuwe perspectieven voldoende garanties voor de ontwikkeling van een gezonde koorcultuur binnen het DKO? Misschien was de vraag beter geweest: biedt het huidige decreet voldoende garanties voor de ontwikkeling van een gezonde koorcultuur binnen het DKO? Daar moet ik negatief op antwoorden. Laat ons eerlijk zijn: met slechts een half uur samenzang in de lagere graad bouw je geen koorcultuur uit. Meer nog: stemvorming was in het decreet van 1991 zelfs niet voorzien in de lagere graad!

basgitaar is geen klassieke gitaar, jazz-zang is geen stemvorming 2 // stemband

Alles hangt dus af van de pedagogische visie van de directie en zijn team. deKunstAcademie Knokke-Heist heeft in het verleden altijd de kaart van de koorcultuur getrokken in de opleiding van jongeren. Het Jeugdkoor Rondinella is er het klinkende resultaat van! Koorcultuur op de academie kan je niet opleggen, het moet van onderuit kansen krijgen. In de nieuwe voorstellen zie ik meer mogelijkheden om de koorcultuur te versterken: de instapleeftijd wordt verlaagd naar 6 jaar en het creatief musiceren staat centraal in de opleiding. Het ontwikkelen van een koorcultuur kan daar ruimschoots plaats krijgen! ^ Rudy Van der Cruyssen, Directeur deKunstAcademie Knokke-Heist

Reflecties van Freddy Marien Het DKO heeft zijn laatste herstructurering ondergaan in 1990. Onze maatschappij is onderhevig aan veranderingen en onderwijs is een levende materie. Het is dan ook logisch dat het kunstonderwijs mee evolueert. Het leerplichtonderwijs had al geruime tijd de vraag om de lacune rond de muzische vorming op te vullen. Dat noodzaakte de minister van onderwijs ertoe maatregelen te treffen waardoor er meer geïntegreerd onderwijs gegeven kan worden. Het veelbesproken rapport Bamford heeft heel wat geruchten gevoed, maar er zijn feiten aan de kaak gesteld. Eén van de voornaamste vaststellingen is dat er wel voldoende geld vanuit de gemeenschap wordt geïnvesteerd in het kunstonderwijs, op alle niveaus, maar dat het niet altijd efficiënt gebruikt wordt. Ook vraagt de sector al jaren om muziekonderricht vanaf 6 jaar mogelijk te maken. Daarenboven heeft het Rekenhof het probleem van de regulering van het DKO aangekaart en moest er een oplossing gezocht worden om ons onderwijs uit de illegaliteit te brengen. Meer middelen! Een nieuw decreet dringt zich dus op. Daarin zullen de verschillende problemen verwerkt worden die de voorbije twintig jaar via omzendbrieven en versoepelingregelingen werden


// Verbreding en verdieping

Het eigen profiel van elke academie zal aan belang winnen. aangepakt. Minister Frank Vandenbroucke heeft daarom beslist een werkgroep, bijgestaan door subwerkgroepen, samen te stellen. Die moet zich bezighouden met een aantal knelpunten en heeft de opdracht een conceptnota te maken waarmee later verder gewerkt kan worden om een nieuwe structuur voor het DKO te realiseren. De minister stelt dat, als de commissie ambitieuze voorstellen heeft, hij bereid is meer middelen voor het DKO ter beschikking te stellen. De verschillende subwerkgroepen hebben als opdracht te werken binnen een aantal krijtlijnen die door de minister en de algemene werkgroep zijn vastgelegd. Het belangrijkste thema is verbreding en verdieping. Zo krijgt de subwerkgroep muziek volgende opdracht: een nieuwe curriculumstructuur uitdenken die niet meer met verschillende graden zou werken maar met opleidingen. Die zouden er als volgt uitzien: een initiatie- en oriĂŤntatieopleiding voor kinderen van 6 en 7 jaar, een voorbereidende opleiding voor kinderen tot 11 jaar, een basisopleiding voor jongeren vanaf 12 jaar en volwassenen (geen voorkennis vereist) en een vervolgopleiding met de mogelijkheid tot een verdiepingscomponent ter voorbereiding van het hoger kunstonderwijs. Verder vraagt men om de theoretische vakken later in de opleiding te introduceren: de leerlingen moeten op leeftijd kunnen instappen en onmiddellijk de kans krijgen met een instrument te starten. Die voorwaarden invullen is geen sinecure en het zal nog heel wat voorbereidend denkwerk vragen om tot goede voorstellen daaromtrent te komen. In de conceptnota staat vermeld dat het mogelijk zal zijn om vrijstelling te krijgen van de vakken samenspel, samenzang of koor als men lid is van een muziekvereniging die aan een aantal vereisten voldoet. In die richting werden al eerste stappen gezet met goede resultaten. Toch is de sector het niet eens over die manier van werken en dat ondermijnt ĂŠĂŠn van de opdrachten die het DKO moet vervullen. Profilering Zelf ben ik ervan overtuigd dat dit een zeer goede manier van samenwerken tussen de beide belanghebbenden met zich meebrengt. Het vak groepsmusiceren blijft een belangrijk onderdeel binnen het curriculum waardoor er toch voldoende garanties voor een gezonde koorcultuur in het DKO blijven bestaan. Het verplichte karakter verdwijnt echter en het zal deel uitmaken van de autonomie van de school hoe zij dit

invult. Het eigen profiel van elke academie zal aan belang winnen en de specifieke kwaliteiten waarover zij beschikt zullen meer geaccentueerd worden. Daarin bestaat zeker de kans dat er verschuivingen naar de instrumentale ontwikkeling van jongeren zullen plaatsvinden. Toch durf ik beweren dat die scholen waar nu al een degelijke koorcultuur voorhanden is, daarvan geen nadelige gevolgen ondervinden. Het verschuiven van de theoretische component naar een later stadium en het onmiddellijk starten met de studie van een instrument vraagt een grote aanpassing voor het huidige lerarenkorps en het zal de grote uitdaging van deze structuur zijn om voor de nodige bijscholing te zorgen. Dat alles zal enkel gerealiseerd kunnen worden als elke academie een bijscholingsplan ontwikkelt en de minister voor voldoende middelen zorgt. Het zal dan ook van alle partners een geweldige aanpassing en inzet vergen om de nieuwe doelstellingen te bereiken. Zo kan ook het verenigingsleven, zoals de koorwereld, een belangrijke bijdrage leveren door goedopgeleide dirigenten aan te stellen en een netwerk op te zetten van kwalitatieve verenigingen die op basis van bevoorrechte partners een samenwerking met het DKO kunnen realiseren. Zo kunnen taken verdeeld worden en kan het DKO andere prioriteiten stellen, waarvoor zij de hun ter beschikking gestelde middelen kunnen gebruiken. Je merkt dat ons een grote uitdaging wacht en de komende maanden zullen dan ook uitkijken naar de resultaten die het werk zijn van een 60-tal commissieleden. Verschillende geledingen uit de kunstensector, directeursverenigingen, leraarsverenigingen, koepels, vakorganisaties, kunsthogescholen en lerarenopleidingen zullen die bespreken. Kwaliteit blijft primordiaal, iedereen kansen geven om zich kunstzinnig te ontwikkelen en te vernieuwen vanuit de traditie is ons motto ^ Freddy Marien Directeur Stedelijke Academie voor Muziek

driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 3


// interview

Interview Jan Van der Roost

OVER ART, Joy to the World Tijdens onderstaand interview haalde een Mozart-tunetje Jan uit het gesprek - hij móest even antwoorden. Toen hij er terug bij was, zei hij: “Van cross-over gesproken! VLAMO, de overkoepelende organisatie van hafabra, en Koor&Stem hebben een project opgezet om een aantal Europese kerstliederen te doen bewerken voor basiskoor en instrumentaal ensemble. Ze hebben daartoe 14 componisten en arrangeurs aangesproken (o.a. V. Nees, K. Bikkembergs, G. Sommereyns, P. Pieters, K. van Ingelgem en mijzelf). Daarvan komt er een gebruiksvriendelijke uitgave en een opname ter ondersteuning. Juist die opname vindt volgende week (eind januari, nvdr.) plaats.” In de kerstperiode van 2009 wordt het project minstens éénmaal per provincie uitgevoerd. Koor&Stem wil de lokale verenigingen ondersteunen door financiering te zoeken voor de aankoop van de partituren. Een demopartituur met keuzemogelijkheden voor de begelei-

4 // stemband

ding staat in pdf-vorm op de site van Koor&Stem. Zo kunnen de geïnteresseerden uitmaken of het een haalbaar project is voor hun koor.

JAN VAN DER ROOST draait als leraar en componist al 30 jaar mee, de laatste jaren ook in toenemende mate als dirigent, hoewel hij daarvan geen carrière wil maken. Hij is docent schriftuur aan het Lemmensinstituut, dirigent van het harmonieorkest aldaar, gastprofessor o.a. in Tokyo en veel genodigd dirigent en lector in binnenen vooral buitenland. Verder componeerde hij meer dan 100 werken voor vocale en/of instrumentale bezetting. Enkele voorbeelden van het vocale oeuvre: voor solo of soli, koor en orkest: - Canti d’Amori (Bar, koor, orkest) - Elckerlyk (verteller, S, T, B, koor en orkest) - Exodus (verteller, T, Bar, Orgel, koor en orkest) - Carmen Amoris (S, B, koor en orkest) voor koor met begeleiding: - A Year has Four Lives

- De Beste - De Familie Kizzebis - Ecce Mundi Gaudia - Ik wist meteen - Jaargang - Kantiek - Met Annie in Toverland voor koor a capella - Dierenrijmpje - Herfst - Lievelingen van Moeder Natuur - Van Maan en Aarde

EEN GESPREK Misschien eerst definiëren wat u verstaat onder ‘cross-over’. Het is een moderne term, maar een oud principe. Eigenlijk is opera ook een cross-overproduct, een mengvorm van vele aspecten én muziek. De laatste decennia heeft het begrip echter een moderne invulling gekregen: een combinatie van genres, dingen die normaal minder met elkaar in contact komen. Dat kan heel eenvoudig zijn maar ook over multimedia gaan, muziekuitvoeringen bij toneel enz. Recente technische


// Jan Van der Roost

verworvenheden hebben hun intrede gedaan in de muziekwereld. Zo zie je mastodontconcerten met popmuziek, maar ook met klassieke muziek, waarbij een groot orkest, solisten en koor voor 40000 mensen optreden met grote schermen en belichting. Ook dat is een vorm van cross-over: het gebruik van de middelen. In welke mate is de invulling gericht op de vocale muziek? Bij de Koor-van-het-Jaarwedstrijd zag je behoorlijk wat inbreng van dingen die bij een doorsnee koor nauwelijks aan bod komen. Denk ook aan The Night of the Proms, aan Scala, het is een fenomeen in opmars. Het is ook een teken van de tijd: wat er de laatste 30-40 jaar alleen al aan communicatiemiddelen ontstaan is! Die waren destijds onbestaande; nu liggen ze voor de hand. Het is logisch dat ook de muziekwereld daarvan een invloed ondergaat. Heeft het op die manier niet de kwetsbaarheid van een hype? Ja, momenteel is dat een hype: een eeuwenoud principe dat nu weer in de lift zit, maar ik denk wel dat het tot nieuwe dingen zal leiden. Veel revolutionaire of vernieuwende zaken stierven een stille dood, andere groeiden uit tot iets nieuws. Misschien heeft crossover op die manier wel een toekomstperspectief. Zo kan er in de koormuziek náást het bestaande een nieuw circuit komen met een ander repertoire en andere elementen, een soort neventerrein met voor- en tegenstanders. Destijds heeft de opera buffa onrechtstreeks geleid tot de operette, door serieuze operacomponisten scheef bekeken maar intussen een heel rijk domein binnen de muziekgeschiedenis. Niet iedereen houdt ervan, maar het bestaat

en het heeft in een verdere fase de musical en andere genres doen ontstaan. Bv. West Side Story, los van het verhaal is dat gewoon fantastische muziek! Zulke ontwikkelingen beïnvloeden de kwaliteit van bestaande muziek dus niet per se negatief. Er is heel goede operettemuziek geschreven en ook minder goede opera. Zo kan cross-over heel wat nieuwe expressieve genres in ‘t leven roepen. In de Franse barokopera stak heel veel ballet. Onrechtstreeks heeft dat geleid tot aparte balletuitvoeringen of tot een ballet zonder opera. De dans, slechts een nevenaspect in de opera, werd eruit gelicht en vond zijn eigen weg, wat oorspronkelijk niet bedoeld was. Misschien komen er uit de hype die cross-over nu is wel nieuwe dingen, veeleer voor de jeugd- of de jongerenkoren, zodat die zich meer aangetrokken voelen tot het mengen van genres, tot het lichamelijkexpressievere, waar koren van oudsher toch statisch optreden. Is dat laatste niet voor een groot deel cultureel bepaald? Absoluut! Wij hier bijvoorbeeld zijn niet gewoon te bewegen bij (koor)muziek; in Amerika - denk aan gospelkoren kunnen ze niet blijven stilstaan: zingen is swingen, dat zit in hun genen. De Japanners daarentegen zijn nog veel strikter dan wij, zij lijken wel robotjes. Ze spelen fantastisch, maar ze zijn helemaal immobiel. Anderzijds kunnen zij

indrukwekkende massamanifestaties neerzetten, wat je dan weer niet moet verwachten in Afrika. Die mensen, ook als ze in Amerika leven, swingen gewoon vanzelf. Wij kunnen het eventueel aanleren, maar we voelen het minder spontaan aan, zeker in Noord-Europa. Ga naar het zuiden en je merkt snel dat ze er meer relaxed zijn. Kiest u zelf voor cross-over composities? Ik krijg de laatste tijd veel en héél verschillende compositieopdrachten, zoveel dat ik echt kan kiezen. Als daartussen vraag naar cross-overwerk zou zitten, zou ik zeker overwegen dat uit te voeren. Maar het hypothekeert altijd wel de uitvoeringsmogelijkheden. Een werk voor jazzcombo en symfonisch orkest veronderstelt dat je in beide werelden thuis bent - en die verschillen nogal. De pragmatische vraag daarbij is: wanneer wordt zoiets ooit nog uitgevoerd, wanneer krijg je zo’n combinatie nog eens op het podium? Je kan het opportunisme noemen. Maar dat is het helemaal niet. Neem nu een werk als Carmen Amoris, een heel courante combinatie, dat werd intussen nog geen tien keer uitgevoerd en daar mag ik al blij mee zijn! Daar ligt het criterium dus zeker niet. Maar als ik drie maanden in een werk steek, dat dan één keer uitgevoerd wordt en dan tien, vijftien jaar in de kast ligt… dan trekken andere dingen me meer aan.

Ja, momenteel is dat een hype: een eeuwenoud principe dat nu weer in de lift zit, maar ik denk wel dat het tot nieuwe dingen zal leiden. driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 5


// interview

over art Je moet ook de uitgever erbij betrekken: je kan niet iets uitgeven dat je aan de straatstenen niet kwijt raakt. Een stuk voor koor en kamerorkest, dat lukt wel, maar een compositie voor koor en zeven contrafagotten… Zin voor realiteit heb je nodig! U bereikt in uw lessen schriftuur en compositie jonge mensen die creatief willen zijn. Hebben die een vraag naar cross-over? Mijn generatie zag de laatste 20-30 jaar dat fenomeen evolueren; mijn studenten zijn jonger en moderner en er dus ook meer mee vertrouwd. Er bestaat echter geen grote vraag naar. Wel moeten de pedagogen in de opleiding als eindwerk een kleine cantate schrijven voor een jeugdensemble; ze oriënteren zich dan meestal op ensembles uit de middelbare graad of de academie. Maar werken met andere middelen dan de gewone, traditionele, die komen zelden aan bod. Een zekere onwennigheid speelt zeker mee: als ze met elektronische of visuele dingen willen samenwerken, dan moeten ze ook van een heel andere markt thuis zijn. Ikzelf voel me ook niet zo thuis in een aantal van die andere werelden, de visuele bijvoorbeeld. Ik maak dat wel mee als medewerker, maar het is heel anders om meteen camera, belichting enz. zelf te organiseren of te integreren. We engageren liever iemand die daarvoor zorgt.

Op het eerste symposium voor componisten en dirigenten te Gent mengde Bl!ndman Voices een vocaal optreden met scratching en repetitieve zaken, vreemd maar indrukwekkend! Iets om over na te denken? Velen zullen dat verschrikkelijk vinden, anderen staan daarvoor open. Ik vind het soms wel wat te risicovol om dingen die ver uit elkaar liggen te combineren. Misschien bereik je daarmee wel nieuwe mensen, maar of je voor alle partijen goed doet…? Bij de opening van Amuz stond er een bekende deejay, die op klassieke muziek een scratchversie had gemaakt. Hijzelf vond het ontzettend moeilijk, de mensen op straat keken vreemd op, echte technofans vroegen zich af waar dat op sloeg en de klassiekers ergerden zich… Misschien vallen dergelijke initiatieven op, choqueren ze, maar win je zo een nieuw publiek? Anderzijds ben ik absoluut voor artistieke vrijheid en sta ik open voor dingen die anderen te ver vinden gaan. Ze kunnen toch representatief zijn voor een vrijheid van mening, van geest, van expressie. De mensen zijn ook niet verplicht om het goed te vinden. Juist die vrijheid heb je nodig om vooruitgang te boeken. Welke domeinen bestrijkt u dan zelf in uw composities? Een lichte vorm van cross-over heb ik toegepast door in enkele werken Sprechstimme, narrator te gebruiken. Daar zit ik op een raakvlak tussen

Ik was het daar niet mee eens: de muziekwereld is zo breed, zo veelzijdig, zo interessant, dat ik me daarin vrij wil kunnen bewegen 6 // stemband

opera, oratorium en cantate. Ook spreekkoor heb ik wel eens gebruikt, o.a. in Carmen amoris. Ik ben wel met zeer verschillende dingen bezig maar combineer ze daarom nog niet in één werk. Enkele voorbeelden van de laatste 8-9 maanden: het plichtwerk voor de Wimpelreeks kinderkoor in Neerpelt voor 3-stemmig kinderkoor a capella, dus met een grote beperking qua tessituur; een grootschalig klarinetconcerto voor uitvoerders met een hoog professioneel niveau, in december uitgevoerd door de Utah Philharmonic in Salt Lake City; een stuk voor gitaar en pianoforte op aanvraag van een Peruviaanse topgitarist en diens Indische vrouw, een professionele pianiste die ook veel oude muziek speelt, die klank mengt héél goed. Verder heb ik juist het plichtwerk klaar voor de Europese brassbandkampioenschappen; deze week kwam een stuk van middelbare moeilijkheidsniveau tot stand voor een Oostenrijks harmonieorkest; en voor het conservatorium van Luxemburg een plichtwerk voor viool en piano. Nu moet ik nog een motetje voor het Brussels kathedraalkoor schrijven, een vraag van Kurt Bikkembergs. Het gaat dus alle kanten op en ik doe dat allemaal graag. Vindt u van zichzelf dat u een eigen taal heeft? Ik denk het niet. Ik schrijf wel veeleer in een toegankelijke tonale taal, soms met grote uitbreidingen. Zo zal ik wel eens octotonische reeksen gebruiken en polytonaliteit, maar geen dodecafonie, geen seriële muziek. Juist omdat ik binnen dat terrein zo verscheiden ben in stijlen, bepaalt de voorkeur van de opdrachtgever mee welke kant ik opga. Ik pas me redelijk goed aan de wensen van de mensen aan. Mijn leraar compositie (Willem Kersters, nvdr.) vond destijds


//Jan Van der Roost

al dat ik als componist één welbepaalde richting moest kiezen en me daaraan houden. Ik was het daar niet mee eens: de muziekwereld is zo breed, zo veelzijdig, zo interessant, dat ik me daarin vrij wil kunnen bewegen. Ik heb dat ondertussen dertig jaar gedaan en ik heb er absoluut geen spijt van. Voor zijn Ceremony of Carols moest Britten eerst een handboek harp bestuderen. U bent thuis in heel wat terreinen van de muziekwereld. Is er iets waar u zich niet (graag) zou aan moeten wagen? Eén van de moeilijkste vind ik gitaar, hoewel ik er intussen al een zestal dingen voor geschreven heb. Ook voor drumstel heb ik nog niet gecomponeerd, wel heel veel voor slagwerk. Dat heeft er ook mee te maken dat dat instrument veel in het lichte genre ingezet wordt. En hoewel ik dat en jazz heel erg apprecieer, schrijf ik die muziek niet. Als ik echter toch zo’n opdracht zou aannemen, zou ik me moeten inwerken: luisteren, partituren lezen enz., want ik wil te allen prijze vermijden dat ik dingen schrijf die niet geschikt zijn voor het bedoelde instrument! Omdat ik dus veeleer schrijf voor combinaties waarin ik thuis ben - alle koorbezettingen bijvoorbeeld - levert dat minder avontuur op dan bijvoorbeeld bigband, waar ik nog nooit voor geschreven heb. Een heel andere wereld met prachtige muziek, waar ik me eens op zou moeten toeleggen. Zijn er dingen die in jouw werkvisie echt niet kunnen? Sommige dingen trekken me zeker minder aan. Heavy metal, rock en zo lijken me niet haalbaar in combinatie met koor of andere traditionele dingen. Elektronische versterking overspeelt een gewoon

ensemble. Met alle respect voor The Night of the Proms, maar ik vraag me soms af wat de zin ervan is als veertig zangers, evenveel strijkers en twintig blazers weggeveegd worden door twee elektrische gitaren. Ook kleur en balans zijn dan weg. Ik voel me er ook niet toe aangetrokken omdat veel van die popmuziek zo simplistisch is van factuur en harmonieën; ik zou het aanvoelen alsof ik me verlaag tot een primair systeem. Ik ben er ook niet voor opgeleid: lichte muziek is gewoon een ander terrein. Wat me ook minder zegt, zijn de echt avant-gardistische, experimentele dingen zoals elektronische muziek. Maar ze moeten hun plaats krijgen, muziek moet evolueren, mensen moeten grenzen verleggen. Juist het evenwicht tussen vernieuwing en bevestiging heeft tot fantastische resultaten geleid. Ikzelf wil dan niet echt een baanbrekende rol spelen: ik werk liever in systemen die beproefd zijn. Welke eisen stelt u dan aan muziek om ze goed te kunnen noemen? Ik vergelijk graag met de culinaire wereld: een pakje friet met mayonaise of een boterham met kaas kan héél lekker smaken, je kan het alleen niet vergelijken met haute cuisine. Ik doe het ene en laat het andere niet. In muziek moet het ook niet altijd het ingewikkelde, het geniaalste, het meest gesofisticeerde zijn. Muziek moet goed zijn, je aantrekken, een goede verhouding tussen inspiratie en transpiratie bezitten. Ook in de andere kunsten is dat zo: kathedralen getuigen van heel wat kennis, techniek, vaardigheden en knowhow, maar ook van esthetiek en artisticiteit, wat ze onderscheidt van gewone bouwwerken. Muziek kan goed gemaakt zijn, zonder ‘fouten’, maar kan iets bevatten dat het technische aspect overschrijdt.

Het zit dus niet alleen in de constructie, de harmonische ontwikkeling. Juist dat méér maakt muziek ook geliefd en tijdloos: het blijft mensen aanspreken, ontroeren, interesseren. Een wals van Strauß is perfect, zoals een goed bereide curryworst. Een compositie van Pärt is simplistisch en totaal iets anders dan een werk van Boulez, Ligeti, Xenakis, maar ze heeft iets contemplatiefs, iets meditatiefs. De anderen gebruiken ingewikkelde structuren, zelfs computers, wat weer andere luisteraars raakt. Mijn geest staat heel breed open voor allerlei dingen en combinaties, maar ik hoef daar niet aan mee te doen ^ Met veel dank // Ivo Jacobs

driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 7


// creatie

Vic Nees

Op 8 maart 2009 vindt de creatie van het Requiem van Vic Nees plaats. En nog wel op zijn verjaardag. Hij legde er de laatste hand aan in 2008, 50 jaar na het verschijnen van zijn eerste koorwerk. Gelukkiger kan een gesternte niet zijn. Alhoewel het anders had gekund. De geschiedenis leert dat een requiem schrijven risico’s kan inhouden… Erg subtiel is deze opmerking niet maar ik reken erop dat Vic ze me vergeeft. In naam van onze jarenlange vriendschap. Want we kennen elkaar sinds meer dan een halve eeuw. Mag het meteen de reden zijn waarom me gevraagd werd om naar aanleiding van de ‘doop’ van zijn Requiem even te verwijlen bij zijn leven en werk, zijn denken en voelen, als een bevoorrechte getuige. Met graagte.

©Marcel Van Coile

Compagnon de route

Vic en ik hebben onze jeugd doorgebracht in Mechelen, ons beider geboortestad. Daar hebben we elkaar voor het eerst ontmoet: hij een collegestudent, ik een conservatoriumstudent. Hij bleek de zoon te zijn van de stadsbeiaardier wat mij als trouwe toehoorder van de beiaardconcerten charmeerde. Zelf leidde ik een pretentieloos koortje van de plaatselijke VTB-jeugdgroep waarvoor hij enige belangstelling scheen te hebben. Een toevallige kennismaking, niet meer dan dat.

Hij was daarover zeer enthousiast en zou Vic later introduceren bij de uitgever Möseler. Wolters suggereerde tevens om met de aanwezige deelnemers een gelegenheidskoor te vormen om daarmee het jaar nadien tijdens Europa Cantat I een programma Vlaamse koormuziek te brengen. Andries stelde voor dat ik het initiatief zou nemen. Met het Musicerende Jeugdkoor, later omgedoopt tot Audite Nova, mocht ik dan in Passau Vlaanderen vertegenwoordigen.

Het werd anders vanaf het ogenblik dat Vic zich na een jaartje universiteit liet inschrijven aan het Antwerpse Conservatorium. Daar troffen we elkaar in de cursus muziekpedagogie van Marcel Andries. Om zijn nieuwe, voor die tijd progressieve ideeën meer draagkracht te geven vormde die met zijn studenten een kleine demonstratiegroep waarmee hij tot in de verste hoeken van Vlaanderen optrad. Vic en ik maakten deel uit van dit gezelschap. We zongen er eenvoudige liedbewerkingen en bescheiden koorwerkjes en speelden er op blokfluiten en Orff-instrumenten. Daarnaast stichtte Andries de vzw Musicerende Jeugd (nog altijd actief) met het doel jeugdmuziekscholen op te starten, uitgaven te verzorgen en cursussen op te zetten. Zo gebeurde het dat Vic en ik op pad gestuurd werden om in Bornem een jeugdmuziekschool uit de grond te stampen. Ze was geen lang leven beschoren. Meer succes kende Vic met zijn eerste koorwerken die door Musicerende Jeugd werden uitgegeven.

1960 was voor ons beiden een scharnierjaar. Het betekende voor mij mijn bescheiden debuut als koordirigent, voor Vic de definitieve start als koorcomponist en het begin van een intense samenwerking. In datzelfde jaar sloot Vic zijn studies af met de Kleine Geestelijke Triptiek, een koorcompositie die met de prijs Albert de Vleeshouwer bekroond werd. Meer nog dan in zijn Psalm 23 (1958) en zijn Aloëtte (1959) distantieerde hij zich in dit werk van de Vlaamse romantische traditie. Hij had daarbij vooral Hugo Distler voor ogen die door zijn lineaire stemvoering, zijn verruimde tonaliteit en zijn originele prosodie nieuwe impulsen had gegeven aan de Duitse koorliteratuur. Vic vertaalde hem bij manier van spreken naar het Nederlands. De aankondiging van een nieuwe lente, een nieuw geluid.

De koorweek van Vilvoorde in 1960 had voor ons beiden onverwachte gevolgen. Andries had daarvoor Gottfried Wolters uitgenodigd, de leider van de Norddeutsche Singkreis, een koor waarnaar we allen opkeken. Wolters zong met ons Schütz, Distler en tussendoor Aloëtte voghel clein.

8 // stemband

In 1961 werd hij producer aan de BRT. Onderwijs bleek voor hem niet de ware optie te zijn. Latere aanbiedingen om te doceren, zelfs op niveau van conservatorium, zou hij stelselmatig afwijzen. Wel was hij bereid om zich te engageren voor koorweekends en een koortreffen hier of daar. Samen hebben we ons met geestdrift ingezet voor de dirigentencursus die het ANZ in de jaren ’60 organiseerde. De eerste keer trouwens dat in Vlaanderen de aandacht getrokken werd op de noodzaak om in een opleiding tot koordirigent te voorzien.


// Vic Nees

Intussen had Vic in Mechelen het Vocaal Ensemble Philippus de Monte opgericht en in Brussel het Ter Kamerenkoor. In 1964 werd hij in Hamburg laureaat van de dirigentencursus Kurt Thomas. Van jongsaf had hij ervaring als koorzanger. Daar kwam nu die van koordirigent bij. Hij was gewapend om in 1970 de leiding van het Omroepkoor over te nemen. Ik weet niet of hij het nog weet maar hij heeft me toen opgebeld met de vraag of ik soms interesse had voor die post. Wie anders dan hij kon op dat ogenblik het sluimerende Omroepkoor tot grotere slagvaardigheid dwingen? Wat hij gedurende 26 jaar voor de Vlaamse koormuziek gedaan heeft is voldoende bekend. Belangrijk voor hem was dat hij als radiodirigent in contact kwam met de meest uiteenlopende periodes en stijlen en daarbij een enorme repertoirekennis opdeed, die hem als componist ten goede kwam. Want ondertussen was de componist niet blijven stil zitten. Vanaf 1960 zocht hij naar nieuwe wegen. Het was de tijd dat componisten als Penderecki, Ligeti en anderen nieuwe koortechnieken aanboorden die aan Vic niet onopgemerkt voorbij gingen. Hij ging voortaan de Europese, ja de experimentele toer op. Toen Audite Nova zich opmaakte voor Europa Cantat II in Nevers werd hem gevraagd om voor die gelegenheid een nieuw werk te schrijven. Het werden de Fünf Motetten (1964) die ons verrasten door hun rigoureus contrapunt en soms harde samenklank. Een Nees die we niet gewoon waren! We moesten wennen aan melodische wendingen, met vaak de tritoon als centrum, en klankgroepen die de grenzen van het tonale of modale ruim overschreden. In 1967 componeerde hij voor Europa Cantat III in Namen zijn European Stabat Mater waarin hij zich duidelijk tot de geëngageerde muziek bekende. De Latijnse tekst wisselde hij af met eigentijdse commentaren in het Engels van de hand van Albert Boone, een procédé dat ook Britten toepaste in zijn War Requiem. In dezelfde geest schreef hij in 1970 de alternatieve kerstcantate Rachel. Al die werken mocht ik met Audite Nova creëren. Zo ook het Magnificat (1981) dat naar mijn oordeel het sluitstuk vormt van zijn experimentele periode. In dat werk komen alle technieken die hij zich de voorbije jaren eigen had gemaakt, toonclusters en spreekkoren inbegrepen, aan bod in een evenwichtig en sluitend geheel. Opmerkelijk zijn de piramidale opbouw en de sobere thematiek die stoelt op slechts enkele basismotieven. In dat opzicht is het Magnificat tevens het begin van een nieuwe zoektocht die zich nu meer richt naar de diepte dan naar de breedte.

Dat hij ons in een voorgaande periode confronteerde met de verworvenheden van de Europese avant-garde is niet de minste van zijn verdiensten. Maar vernieuwend zijn is voortaan niet zijn eerste zorg. Een strakke vormgeving en een economisch gebruik van het thematisch materiaal leiden tot een verdichting van zijn taal. Hij wil veel zeggen met weinig woorden. Komt daarbij dat hij meer ruimte laat aan het melos. Het mag zingen, het mag ontroeren. Aan lyriek heeft het hem nooit ontbroken maar ze was wel eens onderkoeld en, naar hijzelf toegeeft, aan opwarming toe. Wie het resultaat van dit rijpingsproces wil ervaren, luistere naar de Neusser Messe (1998), het Concerto per la Beata Vergine (2001) of het Trumpet Te Deum (2003). Telkens gaat het om vormen en genres die in de muziekgeschiedenis ruim vertegenwoordigd zijn. Vroeger zou hij ze gemeden hebben om geen platgetreden paden te bewandelen. Nu voelt hij zich gesterkt om ze te benaderen vanuit een persoonlijke en originele invalshoek. Zo is zijn Requiem niet te vergelijken met de vele voorbeelden die we kennen uit het verleden. ‘Dit is een Requiem voor de doden, maar ook een Requiem van de Verrijzenis en het Licht.’ Een positief en hoopvol Requiem waarin volgens hem een Dies irae, een Lacrimosa en een Libera me niet thuishoren. Het werk groeit naar een climax toe in het In Paradisum dat eindigt met een indrukwekkend pianissimo. Talrijke tekstuitbeeldingen zullen de aandachtige luisteraar niet ontgaan zoals het verschijnen van het eeuwige licht, het lux perpetua, boven een geïmiteerd klokgelui. Dit brengt ons meteen bij een ander aspect van zijn werk waarover ik met nog geen ‘woord’ gerept heb, namelijk de manier waarop hij met tekst omgaat. Tot hiertoe had ik het hoofdzakelijk over zijn schriftuur, zijn muzikale taal. Doorgaans het eerste waarop een potentiële uitvoerder zijn aandacht spitst. En toch, in den beginne was het woord. Eerst moet de tekst gekozen worden, pas daarna de wijze waarop die muzikaal verwoord wordt. Vic is een belezen man. Een man met literaire smaak en literair talent. Daarvan moet ik lezers van StemBand niet overtuigen. Niet te verwonderen dat hij bij het kiezen van een tekst uiterst kritisch te werk gaat. Hij heeft me ooit toevertrouwd dat hij dikwijls meer tijd besteedt aan het vinden van een geschikte tekst dan aan het componeren zelf.

driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 9


©Marcel Van Coile

// creatie

Een goede tekst moet uiteraard iets te zeggen hebben maar hij hoeft niet noodzakelijk van de hoogste literaire kwaliteit te zijn. Hij mag bijvoorbeeld niet te persoonlijk zijn, bij voorkeur niet in de ik-vorm. Hij moet ook goed zingbaar zijn, liefst met niet te veel medeklinkers. En dan is er het probleem van de verstaanbaarheid, nergens zo prangend als in koormuziek. Om daaraan tegemoet te komen hanteert Nees een aantal procédés zoals het herhalen en fragmenteren van tekstdelen en het verschuiven van woordaccenten. Een typisch voorbeeld van die werkwijze vindt men in het Et lux perpetua uit het Introïtus van het Requiem. Het is alsof de componist (en de luisteraar) geleidelijk bezit nemen van de tekst en hem langzaam laten insijpelen. Tegelijkertijd wordt de toenemende kracht van het licht gesuggereerd. Het procédé is dus niet vrijblijvend en meer dan een technisch middel. Uiteindelijk is het de bedoeling om door te dringen tot de diepere betekenis van het woord. Vic neemt het componeren zeer ernstig. Hij teert niet op zijn natuurlijke aanleg. Met gemak kan hij voor een of andere ludieke gelegenheid een stukje uit zijn mouw schudden. Het serieuze werk daarentegen kost hem concentratie, tijd en moeite. Men merkt het niet aan het resultaat. Alles verloopt soepel en natuurlijk. Wacht hij op inspiratie? Niet noodzakelijk want hij weet dat ze komt, onderweg. Hoe zou hij anders het hoofd kunnen bieden aan de vele bestellingen die de laatste tijd toestromen? Eén van deze bestellers is het Gents Madrigaalkoor bij monde van Carlos Bourgeois. Aan hen is het Requiem opgedragen. Hun enthousiasme over dit werk mocht ik delen tijdens een repetitie. Met in mijn achterhoofd de gedachte dat de componist dezelfde is als de jonge man die ik destijds, in tempore non suspecto, in Mechelen voor het eerst ontmoette ^ // Kamiel Cooremans

10 // stemband

Een goede tekst moet uiteraard iets te zeggen hebben maar hij hoeft niet noodzakelijk van de hoogste literaire kwaliteit te zijn. Hij mag bijvoorbeeld niet te persoonlijk zijn, bij voorkeur niet in de ikvorm. Hij moet ook goed zingbaar zijn, liefst met niet te veel medeklinkers. En dan is er het probleem van de verstaanbaarheid, nergens zo prangend als in koormuziek.


// Binnen bij

©Ivo Jacobs

Binnen bij…

De bedoeling van deze rubriek mag uit de titel blijken. Natuurlijk willen we niet zomaar even op visite. We gaan wel eens graag in de werkkamer van die dirigent (m/v) rondkijken, maar we zijn vooral nieuwsgierig naar hoe het er in zijn hoofd en in zijn hart aan toe gaat. Wat zijn z’n dada’s? Hoe bereidt hij zich voor? Welke referentiepunten heeft hij? Waarvan droomt hij nog? We hopen zo aan andere dirigenten niet alleen leuk leesvoer te bezorgen maar hen vooral ideeën aan te reiken: Heeft u daaraan al gedacht? Het kan ook zo? Wist je dat al? Veel leesplezier! En suggesties zijn welkom!

…Johan Duijck driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 11


// binnen bij

Een onbekende is Johan Duijck al lang niet meer, en terecht. Zowel de pianist als de componist en de dirigent in hem vertegenwoordigen vaste waarden in de muziekwereld van België en een eind daarbuiten! In 2005 volgde Canvas hem hier te lande (o.a. Gent en Brussel) en bij zijn werkzaamheden in Barcelona en London en produceerde een hele uitzending over deze bedrijvige muziekman. Ook StemBand heeft al vele bladzijden aan hem gewijd1. Toch vinden we het geen overbodige luxe om hem nog eens aan het woord te laten en we wilden ook graag eens binnenkomen in zijn werksfeer en zijn gedachtewereld. Hoe beeldend een leef- en werkomgeving toch kan zijn! Een stevig huis in de rij, souterrain en twee verdiepingen – hij zelf spreekt van de drie octaven – niets opvallends aan de buitenkant. Voor de gevel staat een degelijke fiets - we weten dat het een van zijn bezigheden is om rustig maar gezwind door het heerlijke Vlaamse landschap te rijden. De deur gaat open – meteen één en al warmte – we worden naar de benedenverdieping meegenomen: “Eerst een koffie maken en dan naar boven!” Hij is alleen thuis, maar keuken en eetkamer zitten vol leven. Niks geen behoefte om dat opzij te schuiven voor een nagestreefde status. Door het raam biedt de zon een stil maar kleurig-warm straatbeeld. Johan is al met zijn verhaal begonnen…

De trap op, paulo maiora canamus2 Weer gaat een deur open… Wat springt er het eerst in het oog als we op de eerste verdieping in de muziekkamer – zeg maar muziekwereld – binnenkomen? Zoveel, maar vooral verzoende contrasten: ruimte (één kamer over de hele lengte en breedte van het huis) en afbakening (een creatieve hoek, een leeshoek, …), veelheid (wat een bibliotheek!) en ordening, speelsheid (pluchen beertjes houden de zaken ernstig in ‘t oog) en gestrengheid, stille kleuren en warm leven, soberheid (haast geen wandversiering) en ‘souvenirs’ die meteen hart en gedachten vullen: Sine Musica Nulla Amicitia en Sine Amicitia Nulla Musica. De hele verdieping is als een derde lichaam dat vriendschap en muziek ademt. We moeten bij de les blijven! Zonder enige pathos, maar met gedrevenheid gaat Johan in op elk thema dat zich aanbiedt. 1 Zie jg. 1/3 en 4 i.v.m. zijn repetitietips; jg. 3/1 schrijft over een viering van en met hem; in jg. 5/4 en jg. 6/1 en 2 citeert Patrick Van Looy hem herhaaldelijk in de artikelenreeks "Ik herhaal" (genoemd naar de brochure met tips van Johan Duijck) van en worden zijn compositie en opname El Camino del Alma besproken. 2

Laten we ietwat hogere dingen bezingen (Vergilius, Ecloga 4 )

12 // stemband

Ervaren en belezen als hij is, moet hij niet naar zijn woorden of beelden zoeken. Toch formuleert hij tot het antwoord zegt, wat hij bedoelt. Vaak vat hij samen in een wijs citaat. Stilaan wordt de parallel tussen de man en zijn woonomgeving duidelijk: veelzijdig, gelaagd, in zijn fundamenten gevoed door een rijk leven. En ook nu merken we tegenstellingen die elkaar niet opheffen maar juist aanvullen: leiderschap en reserve, zoeken en antwoorden, zekerheden en verwondering, aanpakken en loslaten, emotie en ratio, filosofisch en praktisch. Zijn authenticiteit is van dezelfde aard als die van zijn muziek: open staan zodat je de zielstroming (van het leven, van de componist) voelt zonder barrières.

Gradus ad Parnassum3 “Je kan – moet – een stad langs alle poorten binnengaan en verkennen. Zo leer je ze telkens van een andere kant kennen. Zo is het ook met muziek: je moet ze steeds weer beluisteren en bestuderen.” Muziek bestuderen is een beetje als een wandeling, niet zo vrijblijvend, maar wel even genietend en vooral met altijd nieuwe verwondering. Onder andere je laten verrassen door de wending die een componist neemt, waar jij het niet verwacht. Nog anders gezegd – met Thomas van Aquino – “Timeo hominem unius libri”, ik vrees de man die maar één boek kent, die slecht bij één boek (interpretatie) zweert. Verwondering is één van de basishoudingen van Johan Duijck hij heeft er vele. Zonder ze op te willen dringen, raadt hij ze ook de groeiende dirigent aan. Die heeft immers een ongelooflijk omvangrijke opdracht die hij stap voor stap moet leren gebruiken. “De meest voor de hand liggende vaardigheden zijn: repertoirekennis, talenkennis, tekstgevoeligheid, een brede culturele interesse, muzikale kennis (schriftuur, interpretatie, historiek), compositie-inzicht, partituuranalyse, stijlkennis, een goed gehoor, vocale scholing, pianospel, slagtechniek, repetitieplanning en -techniek, pedagogie, psychologie, organisatietalent.” Die veelheid mag niet ontmoedigen, integendeel, ze moet aanmoedigen om te blijven studeren. Bovendien – en ik haal één van de vierentwintig titels van de Tips voor koorrepetitietechniek aan – “tijdsverdeling: koor 90%, dirigent 10%”. Om die 10% zo optimaal te laten renderen moet een dirigent zich echter met zoveel mogelijk van de bovengenoemde vaardigheden op de repetitie voorbereiden. Een degelijke voorbereiding ben je alleen al uit respect verplicht aan je koorleden! Ze zouden het trouwens merken als je je huiswerk niet gemaakt hebt. 3 Trap naar de top; de Parnassus is de berg waarop volgens de mythen (Apollo en) de muzen huisden.


// Johan Duijck

©Ivo Jacobs

dirigenten: het ego van de koorleider moet plaats maken voor de compositie; hij moet zijn eigen ziel wegcijferen om die van de muziek te vinden.

Als je als dirigent een compositie bestudeert, moet je zeker twee aspecten bekijken: de tekst en de bouwstenen. Begrijp de tekst – laat zelfs de vertrouwde woorden goed tot je doordringen – zoek de context op; zie hoe de tekst de componist melodische stappen doet zetten; merk op hoe metrum en ritme daardoor worden bepaald; wees daar telkens weer over verwonderd; vind daar niets vanzelfsprekend van. Vind het motivische materiaal; bestudeer hoe dat identiek of toch weer niet gebruikt wordt; merk op hoe daarop ‘geantwoord’ wordt, wanneer en in welke partij het aan bod komt; zie hoe er zinnen uit gemaakt worden.

Op de hoogte Gooi je koorleden echter niet plat met al die informatie. Veel aspecten ervaren ze zelf, en dat is beter dan een uitleg. Soms helpt een suggestie meer dan een heel verhaal. Bovendien kan het koor in zijn aanpak of zijn uitvoering jou als dirigent iets doen zien. De (ziels)stroming – nog zo’n basisbegrip voor Johan Duijck – moet tussen componist en dirigent, maar ook tussen koor en dirigent vrij kunnen lopen. Muziek heeft vele parameters en alle parameters hebben hun rechten blijf niet zitten bij je oude vertrouwde dada’s, sta open.

Als Plato gelijk heeft, bestaat muziek voordat ze geschreven wordt. Benjamin Britten heeft het over een gebouw in de mist dat je door het te benaderen steeds beter gaat onderscheiden. In elk geval is de uitvoering van een compositie een ontdekkingsreis, een zoektocht naar iets absoluuts dat je mee concreet kan maken, een queeste naar dingen die al (in je hart, in je cultureel geheugen, in je mens-zijn) bestaan en is het dus een stuk zelfrealisatie. Een dergelijke filosofische benadering staat misschien ver van de traditionele repetitieaanpak, maar ze kan erg inspirerend werken.

Met beide voeten op de grond Uiteindelijk moet de dirigent zich eigen maken wat de componist heeft bedoeld en dan ervoor zorgen dat de koorleden begrijpen wat ze moeten doen (rationeel moment) en genieten van hun repetitie (emotioneel moment). Op hun beurt moeten zij dat tijdens het concert aan het publiek doorgeven zodat ook het publiek begrijpt en geniet. We hebben hier niet de hele (schitterende) brochure “Ik herhaal” van Johan Duijck willen navertellen. Wie daar evenwel in geïnteresseerd is, kan ze consulteren in de bibliotheek van Koor&Stem. Overigens verwende Johan ons evenzeer met pianospel uit eigen en andermans werk en met voorbeelden van verschillende speeltechnieken. Zoals het na een repetitie zou moeten zijn: helemaal opgewarmd en diep tevreden verlieten we het huis met de drie octaven, de vele resonantieruimtes en de rijke boventonen ^ // Ivo Jacobs

Ook voor de keuze van het repertoire kan het koor de dirigent beïnvloeden. Stel je de vraag wat hun mogelijkheden zijn en wat hun interesses? Zorg echter wel voor afwisseling; kies voor die composities waarin ze zich thuis kunnen voelen – dat is ook voor het publiek belangrijk – maar meng er extra’s onder! Voer geen concurrentiestrijd met andere koren of

driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 13


// meesters

Georg Friedrich Händel Händel’ en ‘koor’ roepen onmiddellijk één beroemd fragment uit zijn oeuvre op: het ‘Halleluja’ uit zijn Engels oratorium Messiah (1741). Terecht, want het is een indrukwekkend stuk koormuziek: groots en monumentaal, zoals het past binnen de context van het werk: de verheerlijking van de Messias, de Verlosser, die zal heersen ‘forever and ever’. De onweerstaanbare aantrekkingskracht ervan ligt vooral in Händels onuitputtelijke melodische vinding, die als het ware op de tekst ‘kleeft’. Maar er is meer. Vooral de rijke contrastwerking is bijzonder treffend: juichkreten (‘Halleluja’) wisselen af met verstilde momenten (‘the kingdom of this world’); op koordeclamatie in grandioze akkoorden (‘Halleluja’) volgen complexe contrapuntische passages (zoals ‘forever and ever’). Bij die woorden schakelt Händel over op de imitatie: de ene stem volgt de andere na, als het ware in een oneindige reeks, het symbool van de eeuwigheid van Christus’ heerschappij.

De ene stem volgt de andere na, als het ware in een oneindige reeks, het symbool van de eeuwigheid van Christus’ heerschappij. 14 // stemband

Met het ‘Halleluja’-koor leverde Händel een briljant staaltje van zijn kennis van de koorzang. Hij werd daarbij geïnspireerd door de anglicaanse kerkmuziek, waaraan hij een belangrijke bijdrage leverde, vooral met ceremoniële muziek voor de kroning van de Engelse koning George II in 1727. Voor deze met pracht en praal omklede plechtigheid componeerde hij de ‘Coronation Anthems’, waarbij de koren een essentiële rol speelden. De populairste en meest spectaculaire is ongetwijfeld Zadok the Priest, die in dezelfde sfeer baadt als het ‘Hallelujah’ uit Messiah. Totaal anders van sfeer is de Funeral Anthem for Queen Caroline (The ways of Zion do mourn), treurmuziek voor de begrafenisdienst van de koningin, die in 1737 overleed. Dit ontroerende prachtwerk is, afgezien van de inleidende instrumentale ‘symphony’, exclusief gedacht voor koor (15 delen). Händel realiseert er een wonderbaarlijke synthese tussen de anglicaanse liturgische muziek en de Duitse protestantse koormuziek door in de Engelse koren Duitse koraalmelodieën te verwerken. (Zoals Händel was koningin Caroline van Duitse afkomst). Een van de grote verdiensten van Händel is precies dat hij in het Engelse oratorium – zijn eigen creatie – het koor een cruciale rol heeft toebedeeld als een van de belangrijkste ‘personages’, dat commentaar geeft op het gebeuren of zelfs in de actie ingrijpt. In het Italiaanse oratorium uit Händels tijd was het koor nagenoeg volledig uitgebannen. Hijzelf componeerde in zijn Italiaanse jaren (1706-1710) enkele Italiaanse oratoria waarin het koor nauwelijks een rol speelt. Zoals in de opera is alles geconcentreerd op de solisten. Zo niet in zijn Engelse oratoria. Die sluiten wel aan bij zijn opera’s, want het zijn overwegend muzikale drama’s waarin karakters optreden die met elkaar in conflict treden. In die context is Messiah eigenlijk een uitzondering, want de tekst is volledig ontleend aan de Bijbel. Het werk is dan ook eerder contemplatief dan dramatisch. De andere oratoria zijn overwegend gecomponeerd op een speciaal geschreven libretto zoals in de opera’s. De thematiek verschilt echter van de profane opera doordat die meestal is ontleend aan het Oude Testament, waaruit een aantal bekende verhalen werden ‘herdicht’. Heel wat koorgedeelten uit die oratoria zijn erg aangrijpend, precies omdat Händel erin slaagt dramatische situaties meesterlijk te verklanken. Enkele voorbeelden. In zijn laatste oratorium Jephta, uit 1751, is de hoofdfiguur Jephta ten prooi aan totale ontreddering wanneer hij beseft dat hij, als gevolg van een belofte aan Jahweh, zijn dochter moet offeren. Nadat hij als het ware psychisch in elkaar is gestort (na de woorden ‘I can no more’), zingt het koor een soort treurzang, die meteen ook


// meesters

een bespiegeling is over de ondoorgrondelijkheid van Gods plannen met de mens, op de tekst ‘How dark, o Lord, are thy decrees, all hid from mortal sight’, ongetwijfeld een van de meest aangrijpende momenten uit het werk – én uit heel Händels oeuvre. In zijn oratorium Solomon (1749), een verheerlijking van de wijze koning Solomon (die uiteraard model stond voor de Engelse koning George!), volgen, in de overgang van het eerste naar het tweede bedrijf, twee totaal contrasterende koren elkaar op. Het eerste bedrijf sluit af met een lyrisch koor dat de hele natuur (de vogels, de winden…) oproept om het zopas getrouwde koningspaar te begeleiden naar het bruidsvertrek als ging het naar een paradijs (‘May no rash intruder disturb their soft hours’). Na die wondere parel van intieme koorzang, waarin strijkers en dwarsfluit in imitatie van natuurgeluiden met de koorzang dialogeren, volgt als inzet van het tweede bedrijf een triomfantelijk koor ter verwelkoming van Solomon als heerser, als machtige koning. Het is opgevat als een grandioze triomfmars, voor dubbelkoor, met hoorns, hobo’s, trompetten en pauken, die de macht van de koning uitgalmen. Ook dat koor herinnert aan het ‘Hallelujah’ en ook daar gebruikt Händel de contrapuntische imitatietechniek in functie van de weergave van de tekstinhoud op de woorden ’live forever’. Op de acclamatie ‘mighty Solomon’ volgen uiteraard weer indrukwekkende akkoordblokken. Een laatste mooi voorbeeld uit de oratoria is het koor ‘Jealousy, infernal pest’ uit het wereldlijke oratorium Hercules (1744). Dit werk is, samen met Semele (1743), een zijsprong binnen het genre. Semele en Hercules zijn twee oratoria gebaseerd op thema’s uit de klassieke oudheid. Aan beide is een stevige morele boodschap verbonden: Semele maakt ons duidelijk waartoe de menselijke hoogmoed kan leiden, in Hercules is de alles vernietigende kracht van de jaloezie het centrale thema. De jaloezie dringt geleidelijk maar met verwoestende kracht binnen in het hart van Hercules’ vrouw Dejanira, wanneer zij haar man verdenkt van een liefdesaffaire met een mooie, jonge prinses. Het koor ‘Jealousy’ waarschuwt haar voor een fatale afloop: met een onweerstaanbare dramatische intensiteit bouwt Händel een verpletterende muzikale koorscène op die door merg en been gaat. Uit deze enkele voorbeelden moge blijken hoe meesterlijk Händel het koormedium beheerst en bespeelt. Stilistisch zijn zijn koren zeer veelzijdig (zie het ‘Halleluja’), maar dit geldt evenzeer voor de expressie. Als geen ander boort hij alle

lagen van het menselijke gemoed aan. De emotionele impact op de luisteraar is onmiddellijk en zonder omwegen. Voor Händel is de toonzetting van een tekst als vanzelfsprekend verbonden met de overdracht van een gevoel, eventueel van een idee, op het publiek. Hij vermijdt daarbij ‘geleerde’ technieken niet, zoals contrapunt en fuga, maar die zijn, in tegenstelling tot bij Johann Sebastian Bach, geen doel op zich, maar slechts een van de vele middelen om zijn boodschap optimaal over te brengen. Dat betekent niet dat Bachs muziek niet expressief of emotioneel zou zijn, maar uiteindelijk is die toch meer intellectualistisch en doordacht, terwijl die van Händel eerder doorvoeld is en de toehoorder minder via het intellect bereikt. In ieder geval heeft Händel met zijn koormuziek het pad geëffend voor de latere oratoria van Joseph Haydn (Die Schöpfung en Die Jahreszeiten) en Felix Mendelssohn (Paulus en Elias), waarin het koor eveneens prominent aanwezig is ^ // Ignace Bossuyt

driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 15


// Koor van het Jaar

Koor van het Jaar Camerata Aetas Nova

om naar een vijftigtal jonge zangers te kijken. Dat iedereen mag meezingen is een sympathieke kant van alle C-koren uit Ekeren. Daardoor zingen er wel drie keer meer meisjes dan jongens in mee.

©Marcel Van Coile

Dat is ook het probleem van het jeugdkoor Waelrant (dirigente Marleen De Boo) dat opvallend veel meisjes telt. Het koor verdedigde zich aardig.

Het Leuvense kamerkoor Camerata Aetas Nova o.l.v. Dieter Staelens is het nieuwe Koor van het Jaar, editie 2008. Dat koor werd ook tot het beste volwassenenkoor uitgeroepen. Het beste jeugdkoor werd Cantilene van Luc Anthonis uit Ekeren, dat ook de publieksprijs in ontvangst mocht nemen. De schitterende akoestiek van Studio 4 droeg stellig bij tot het succes van de vijfde editie van de wedstrijd - door de verplaatsing naar die gerestaureerde zaal kreeg de wedstrijd de allure die ze verdient. Toch zou men een dergelijke onderneming zonder de hulp van Canvas moeilijk in stand kunnen houden. Qua belangstelling – de uitverkochte zaal met de aanwezigheid van cultuurminister Bert Anciaux – kende deze jaargang van ‘Koor van het Jaar’ zo’n bijval dat de volgende editie(s) zo goed als gered zouden moeten zijn. Evenveel belangstelling toonden de luisteraars van Canvas en Klara. Het Wondelgemse koor Furiakanti o.l.v. Steve De Veirman kaapte verrassend de Klara-Canvasprijs weg. Dat is juist de rijkdom van kunst, dat ieder van

ons een andere mening kan hebben en iedereen uiteindelijk gelijk heeft. Zo moet men ook de relativiteit van het jureren bekijken. De organisatoren zouden moeten sleutelen aan de finaleavond, die wat lengte betreft (meer dan 4 uur) met de Koningin Elisabethwedstrijd kan concurreren. Ook de aangekondigde samenzang tijdens de lange deliberatie viel weg, al legden de koren zelf beslag op de vrijgekomen tijd. Kurt Van Eeghem met zijn vlotte en geestige presentatie, behoort als het ware al tot de ‘vaste elementen’ van de wedstrijd. De winnaar, Camerata Aetas Nova (20 zangers en 2 dansers), bracht een doordachte enscenering van zeven korte koorstukken van onder meer Kosma, Piazolla, Holten en Kersters. Vocaal stond het koor op een gelijkaardig niveau als dat van de finalisten, maar juist door de opvallende choreografische presentatie viel het op en dat was misschien doorslaggevend voor het resultaat. Cantilene verdiende zeker de publieksprijs, het is immers verheugend

driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 16 16 // stemband

Dulcisona (Marian Steyaert) bracht een interessant programma met romantisch en hedendaags repertoire. Het koor zong expressief, soms iets minder homogeen. Ook het meisjeskoor Lirica uit Genk (Jos Venken) vertolkte in zijn boeiend programma een wereldcreatie, een ‘reke’ rijmkes en nageldeuntjes van Coryn. Lirica zong zeer verzorgd, met aandacht voor de gekozen muziekstukken, soms (cfr. Vic Nees) te introvert. De groep werd in 2003 al de laureaat jeugdkoren van de wedstrijd. De dirigente Inge Sykora werkt met haar vocaal ensemble Caloroso duidelijk aan stemvorming. De 23 meisjes produceerden een krachtige koorklank en hun voordracht was gedisciplineerd. “Er is duidelijk kwaliteit te horen en overdreven bewegingen, die soms stuntelig overkomen, blijven meestal weg. De koren zingen ontspannen”, zei Urbain Van Asch, een oude vos uit het Vlaamse koorleven, laat in de nacht. Naast Neerpelt en Maasmechelen hebben we een derde wedstrijd waarop velen jaloers kunnen zijn ^ // Mirek Cerny


// Koor van het Jaar

Marleen De Boo gekozen naar de mogelijkheden van de kinderen, maar de koorklank moet nog groeien. Ook de Neerpeltse groep Just Music (Karin Lauwers) haalde de finale niet, maar bracht een mooie presentatie in de bewerkingen van populaire liedjes. In het Hallelujah van Cohen kwamen echter ook enkele technische beperkingen van de groep naar boven. Het meisjeskoor Eufonia (Jos Decloedt) stelde een sterke choreografie voor, zong zuiver en de stemgroepen waren in goede balans. De reserves lagen vooral in het algemene volume. (Jos De Cloedt won op het eerste ‘Koor van het Jaar’ in 1998 met Con Spirito in de categorie Kinderkoren.) Het jongerenkoor Furiakanti werd 10 jaar geleden door Steve De Veirman als kinderkoor opgericht, maar intussen groeide het uit tot een heuse groep van jonge mensen. Het zong op een verzorgde manier onder meer werken van Poulenc en Rutter. Die vier koren haalden de finale evenwel niet maar hun sterke prestaties maakten ook van hen winnaars. Zo heeft het talrijk opgekomen publiek in Studio 4 het ook gevoeld ^

©Marcel Van Coile

In het weekend van 8 en 9 november werden de twee halve finales van ‘Koor van het Jaar’ afgewerkt. Na de auditieronde van februari waren daarvoor 10 koren geselecteerd - de wedstrijd die zijn inspiratie bij het Britse ‘Choir of the Year’ van de BBC had gevonden, is intussen duidelijk echt populair geworden. De tien halvefinalisten streden voor de zes finaleplaatsen. Opvallend was dit keer het grote aantal jeugdkoren en het algemeen hoge niveau van de deelnemende formaties. Na tien jaar wedstrijd mochten de koren voor de eerste keer optreden in de akoestisch beste zaal van ons land, Studio 4 van Flagey in Brussel. De jury, die ook de finale zou beoordelen, was samengesteld uit Johan Duijck (voorzitter), Kurt Bikkembergs, Sabine Haenebalcke, Bo Holten (Denemarken), Gilles Michels (Nederland) en Dirk Snellings met als secretaris Wim Verdonck. Er werd in drie categorieën opgetreden: kinderkoren, jeugdkoren en volwassenenkoren. De prijs voor de laureaten bestaat uit een geldsom – maar die is bij dergelijke wedstrijden niet belangrijk – en het aanbod van een aantal concerten - en dat is wel van belang. Bovendien verwerven de winnaars bekendheid. Traditiegetrouw was ook Canvas en Klara van de partij. Ook in de wedstrijd ‘Koor van het Jaar’ herkent men de verheugende trend van de laatste decennia; naast het steeds groeiende aantal jeugdkoren neemt ook de kwaliteit ervan toe. Kinderkoren worden echter steeds zeldzamer: in de vier edities van deze wedstrijd werden slechts twee kinderkoren gelauwerd. Van de drie ingeschreven kinderkoren editie 2008-2009 haalde niet één de finale. Kinderkoor Waelrant, het enige kinderkoor in de halve finale, is een heus koor van een veertigtal kinderen. De liedjes werden door de dirigente

©Marcel Van Coile

De winnaars zonder finaleplaats

// Mirek Cerny

Deze vier koren haalden de finale niet, maar hun sterke prestaties maakten ook van hen winnaars. driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 17


// Blik op

TARIK O’REGAN

FRITS CELIS 80!

Deze jonge Engelse componist werd in Londen geboren in 1978. Hij is dus pas 30, maar verwierf toch al een wereldwijde reputatie als koorcomponist. O’Regan studeerde in Oxford en Cambridge. Op dit ogenblik doceert hij zowel in Cambridge als New York als gastdocent ‘creatieve kunsten’. Tussendoor componeert hij schitterende koorwerken. We kunnen hier verwijzen naar de cd’s Scattered Rhymes en Treshold of night met werken voor stemmen en strijkers. Recensenten zijn unaniem lovend over zijn muziek; dankzij de rijke melodieën en tonale harmonieën is ze zeer toegankelijk voor de gewone luisteraars zonder echter toe te geven aan goedkope commercialiteit of oppervlakkigheid. Toch is zijn muziek zeer veeleisend voor de uitvoerders. Zonder in klakkeloos overnemen te vervallen, bouwt O’Regan een eigen frisse en originele stijl op waarin elementen uit de traditie een plaats krijgen. De invloed uit het gregoriaans is duidelijk aanwezig. Uit de rijke polyfonie van de renaissance haalde hij de imitatietechnieken en de gematigd dissonante spanningen en oplossingen. Uit latere periodes leende hij clusters, ostinati en minimalistische repetitieve zinnen. De sound doet echter meteen Engels aan en plaatst O’Regan in de rij van de grote Engelse componisten (Stainer, Britten, Vaughan-Williams, Rutter, Taverner…) Opvallend is de tekstgetrouwe behandeling; tekst en muziek worden één en dat draagt bij tot een zeer afwisselend geheel met zowel grootse uitbarstingen als verinnerlijkte intimiteit en bijna stilte zodat het werk soms neigt naar een sfeer van surrealisme en magie. De jonge componist haalt zijn teksten bij o.a. Emily Dickinson, Edgar Allan Poe, Kathleen Raine en Pablo Neruda. Meer dan een kennismaking waard.

2009 wordt voor de Antwerpse componist–dirigent Frits Celis een feestjaar; hij wordt namelijk 80. Celis studeerde aan de conservatoria van Antwerpen en Brussel en behaalde de diploma’s notenleer, harmonie, contrapunt, fuga, muziekgeschiedenis, harp en orkestdirectie. Hij begon zijn carrière als harpist van het orkest van de Koninklijke Vlaamse Opera in Antwerpen waar hij van 1981 tot 1988 eerste dirigent van de Vlaamse Opera in Antwerpen en Gent was. Als dirigent besteedde hij veel aandacht aan de muziek van eigen bodem. Daarnaast was hij nog professor aan het Antwerpse conservatorium in notenleer en transpositie. Wij willen in deze bijdrage vooral nadruk leggen op de componist Celis. De man schreef (en schrijft) een gigantisch oeuvre bijeen: orkestwerken, kamermuziek, liederen en natuurlijk ook koorwerken. Zijn werken munten uit door hun schilderend en beeldend karakter. Hij schreef niet zomaar voor eigen plezier, hij wilde dat zijn werk beluisterd werd. Daarom schreef hij toegankelijke muziek. Celis stelde vast dat cerebrale muziek door vele luisteraars als een chaotische wanklank ervaren wordt. Daarom streefde hij naar een vorm van toegankelijke muziek, zelfs al is die vaak atonaal, met een lyrisch karakter en mooie samenklanken. Effecten en experimenten vermeed hij omdat die meestal maar tijdelijke verschijnselen zijn waar luisteraars geen boodschap aan hebben. Celis wilde de kloof tussen toehoorder en hedendaagse componist overbruggen, zonder echter naar commercialiteit te streven. Het is dan wellicht ook niet toevallig dat Frits Celis voor zijn teksten voor gevestigde waarden uit de Vlaamse en buitenlandse literatuur koos. We zien in zijn opuslijst werken op teksten van zowel Shakespeare als Gezelle, Nahon, Van Ostayen, Timmermans, Van Wilderode, Durnez, Buckinkx, Thoen, A.M.G. Schmidt… We wensen Frits Celis nog vele gezonde en vruchtbare jaren toe!

TIP // Locus iste – Tarik ‘O Regan Tarik ‘O Regan is in Vlaanderen (nog) niet gekend maar in Angelsaksische landen een rijzende ster. Hij schreef een motet op de tekst ‘Locus iste’, gebruikt voor de wijding van een kerk. Deze tekst is vooral door het beroemde motet van Bruckner bekend. Een rustige, lineaire stijl typeert het hele werk waarbij de tekst driemaal hernomen wordt: één maal contrapuntisch in sopraan en alt en één maal homofoon vierstemmig. Sopraan en tenor zingen de derde keer dezelfde melodie, evenals alt en bas. Alt en tenor zetten evenwel een tel later in wat een ‘mysterieus’ klankbeeld oproept. Dit motet duurt ca. 3 minuten en werd uitgegeven door Oxford Unversity Press. ^

TIP // De Averulle en de Blomme – Frits Celis In de bib van Koor&Stem vonden we een a capellawerkje uit 1950 terug op een tekst van Guido Gezelle ‘De Averulle en de Blomme’. Frits Celis schreef dit pareltje op 21-jarige leeftijd, volledig in de romantische traditie van toen.De structuur is strofisch met mooie stemvoeringen. In elke strofe treffen we kleine melodische variaties aan – hoofdzakelijk voor de alt- en tenorstem – waarbij de gangbare chromatiek ook niet werd geschuwd. Dit vergt dus de nodige oplettendheid. De tijdsduur bedraagt ca. 2 min. Het werkje is beschikbaar bij uitgeverij Metropolis. ^ // Peter Leys

18 // stemband


// kort

Collegium Vocale met zíjn Bach

KORT Traditiegetrouw is ons aanbod zeer verscheiden, maar helemaal bovenaan staat zonder meer de cd met Mendelssohn-Bartholdy door het RIAS Kammerchor. Echt interessant is ook het schijfje met een mis van Jan Dismas Zelenka en de reeks van renaissancecomponisten Ockeghem, Gombert en Faugues. Dat het Berlijnse RIAS Kammerchor op dit ogenblik ‘s werelds beste formatie in zijn categorie is, bewijst zijn recente cd met bekende liederen van Felix Mendelssohn-Bartholdy. Juweeltjes als Im Walde, Morgengebet, Im Grünen en noem maar op zijn er bij. Wie van koormuziek houdt, mag deze cd niet missen. (Harmonia Mundi) Voor ingewijden is Jan Dismas Zelenka, een Tsjech in dienst als kapelmeester aan het hof van Dresden, een begrip. In 1739 componeerde hij de Missa votiva, het zoveelste volmaakte werk van zijn hand. Tijdens het Festival de Sablé namen de Tsjechische ensembles Collegium 1704 en Collegium Vocale 1704 o.l.v. Vaclav Luks deze mis op. Uitzonderlijk werk in een meer dan degelijke uitvoering. (Zig-Zag Territoires) Onder de titel ‘Spotless Rose’, een ‘Carol-anthem’ van Howells, presenteert Phoenix Chorale zich, het enige professionele koor in Arizona. O.l.v. Charles Bruffy zingt zijn koor ook werken van Paulus, Britten, McDowall, Busto, Willan en Ford. Niet slecht, maar geen must. (Chandos)

de bekende nr. 10 en 12 interessant, met medewerking van het degelijke Koor van het Symfonieorkest van São Paulo. (BIS) Voor de fijnproevers is de dubbel-cd met werken van het boegbeeld van de hedendaagse Finse koormuziek, Einojuhani Rautavaara bedoeld. Voor de uitvoering zorgen twee groepen van de dirigent Matti Hyökki, het vocaal ensemble Talla en het alom bekende YL mannenkoor. (Ondine) In de reeks van de Oostenrijkse Radio verschijnen boeiende opnamen van oude vocale muziek in de uitmuntende interpretatie van het bij ons weinig bekende ensemble The Sound and the Fury. Het vertolkt op verschillende cd’s a capella werken van componisten uit de vroege renaissance. De laatste aanwinsten van deze groep zijn cd’s met Ockeghem, Gombert en Faugues. (ORF/Coda-ex) ^

Naar het wondermooie koraal Jesu, deine Passion uit de cantate Seht, wir gehn hinauf gen Jerusalem heet de recente cd van het Collegium Vocale Gent van Philippe Herreweghe, de zoveelste Bach-opname van onze meest representatieve vocale groep. ‘Onze’ moet met een korrel zout genomen worden, het dit keer tot 12 zangers herleide vocaal ensemble telt slechts twee Vlamingen, bij het barokorkest is de verhouding iets beter. Grenzen zijn in de muziek eigenlijk onbelangrijk en dat maakt deze kunstvorm bijna uniek. De samenstelling is eveneens minder belangrijk als het resultaat maar meevalt en dat is ook deze keer zo. Herreweghe koos als solisten Dorothee Mields, Matthew White, Jan Kobow en Peter Kooy, ze doen ook mee in de koorpassages. Ze hebben allemaal al met het Collegium samengewerkt, het meest verrast de minst bekende van dit kwartet, de Canadese altus Matthew White die toch iets meer in het barokoperarepertoire thuis is. De solistenkeuze is zeker één van de sterke kanten van Philippe Herreweghe. De kwaliteit van het Collegium Vocale is algemeen bekend, maar als men deze cd naast gelijkaardige opnamen van andere groepen beluistert - en er zijn er veel in de platenhandel - pas dan hoort men de absolute homogeniteit, het sublieme evenwicht van de stemgroepen, de ritmische perfectie in de soms moeilijke loopjes en het belang van de tekst. Op dit cd-juweeltje staan de cantates BWV 22, 23, 127 en de reeds vermelde 159. Bach schreef ze in Leipzig en Köthen tussen de jaren 1723 en 1727. Vooral de ‘gelegenheidscantate’ BWV 159 met de basaria Es ist vollbracht is zeer populair geworden. Voor de fans van de grote Bach mag deze zojuist verschenen cd niet in hun discotheek ontbreken ^ //Mirek Cerny

Verschillende delen uit Choros van Heitor Villa-Lobos zijn eerder een buitenbeentje in ons overzicht. Het Symfonieorkest van São Paulo o.l.v. John Neschling, is bezig met de hele Choros-cyclus op cd te zetten. Op de meest recente vinden we Choros 2, 3, 10 en 12. Voor ons zijn vooral

driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 19


// liturgische muziek

Liturgische Muziek De Heer zij met u Schriftlied bij 2 Tim.4 M: P. Schollaert. Op zaterdagavond 28 juni 2008, aan de vooravond van het hoogfeest van de apostelen Petrus en Paulus heeft paus Benedictus XVI het Paulus-jaar plechtig geopend. Aanleiding was het vermoeden – een juiste datum is immers niet bekend – dat de apostel en martelaar Paulus ongeveer 2000 jaar geleden geboren werd. Het Paulus-jaar moet de apostel en martelaar, zijn reizen en zijn brieven beter bekend maken. Paulus, die tot aan zijn dood als missionaris en verkondiger actief was, wordt samen met Petrus beschouwd als de stichter van de Kerk. Door zijn vele reizen en zijn herderlijke brieven leverde hij een belangrijke bijdrage tot de verspreiding van het christendom. (Meer info vindt men op www.paulusjaar.be)

heeft het karakter van een laatste wilsbeschikking of een testament. Hij schrijft over zijn eigen werk, de taak van zijn jongere medewerker Timoteüs en de moeilijkheden waarmee hij in de nabije toekomst te kampen zal krijgen. We vinden die thema’s terug in de drie strofen van het lied, meer bepaald in zijn hoofdstuk 4, verzen 5-8, 17 en 22. Het zijn precies die verzen die we terug vinden in de tweede lezing van het feest van Petrus en Paulus (29 juni). Dat maakt het lied uitermate geschikt voor elke Paulusviering en zeker voor het hoogfeest van Petrus en Paulus (29 juni) of voor het feest van de bekering van Paulus (25 januari).

Enkele tekstfragmenten uit de geschriften van Paulus inspireerden P. Schollaert tot het schrijven van dit lied. U vindt het in de liturgische nieuwsbrief in bijlage. Een begeleiding van dit lied is te vinden op www.vclm.be.

Muzikaal is het geschreven in een rustige drievierdenmaat. In het refrein wijkt Schollaert eventjes af van dat overheersende metrum. Op het einde van de strofe (de Heer zij met uw geest) krijgen we het gevoel dat er een hemiool staat doordat we die twee maten ook in drie tweeden kunnen denken. In elk geval krijgen we daar een verbreding van de melodie die niet alleen het metrum doorbreekt maar ook een waardigheid meegeeft aan de wens.

De Heer zij met u. Genade met u allen. Genade en vrede. De Heer zij met uw geest.

Een drievierdenmaat wordt veeleer als ronddraaiend ervaren (zoals in een wals). Ze geeft aan de genadewens een lief karakter. De toch wat verrassende octaafsprong op het woord ‘genade’ duidt weer op het universele karakter. Het octaaf omspant de hele tonenreeks. Moge de genade iedereen bereiken. Was Paulus niet de missionaris bij uitstek die de Blijde Boodschap heeft uitgedragen aan álle volken en niet uitsluitend aan het ‘uitverkoren’ volk?

Dat zijn de woorden van het refrein. Ze worden dus telkens herhaald voor en na elke strofe. Verwonderlijk is dat niet als men weet dat Paulus elke brief die hij schrijft (het zijn er 15 in totaal) begint met deze groet. Bij de opening van zijn brieven hanteert hij een vast schema: hij vermeldt eerst de schrijver, dan de geadresseerde en vervolgt met een groet in de vorm van een zegenwens. Maar Paulus eindigt ook elke brief met een zegenwens, zij het dan meestal korter geformuleerd: De genade zij met u allen. Zoals bij Paulus’ brieven is ook dit lied omsloten door de zegenwens.

Dit lied is niet alleen geschikt als ‘tussenzang’; het valt misschien ook te gebruiken als ‘lezing’. Wanneer een liedtekst zo nauw aansluit bij de tekst van de lezing kunnen we toch gewoon het lied zingen in plaats van de tekst te lezen als een tweede lezing. Het zou natuurlijk nog mooier zijn als dat alles wat ingekleed wordt door de voorganger. Niet alleen krijgt het lied dan wat meer glans maar het zal zijn rol als verrijking van de liturgie nog beter kunnen vervullen ^

De gedachten voor de strofen komen uit de tweede brief aan Timoteüs. Dat korte briefje (amper 4 hoofdstukken) schrijft Paulus vanuit zijn gevangenschap te Rome (2,9). Hij verwacht dat hij spoedig de marteldood zal ondergaan (4,6). Deze brief

20 // stemband

// Luc Van Meerssche.


// column

Column Vic Nees

Het volkse samen zingen is teruggedreven tot bij enkele harde kernen. Die beoefenen het omwille van cultuurhistorische redenen, uit de behoefte om op een eenvoudige wijze te zingen of uit pure nostalgie. Nergens is er nog een functionele band met de dagelijkse realiteit van het leven. Alle behoeften zijn ingevuld door de mechanische reproductie: huwelijken, kerstfeesten, vieringen, begrafenissen, de muzikale opluistering wordt bereikt door het indrukken van een toets en een draai aan de volumeknop. Alleen bij een verjaardag kan je nog een poging waarnemen tot een gezamenlijk “Happy birthday”. Het is een puur formele aangelegenheid geworden want écht zingen kun je het meestal niet noemen. De melodie wordt nagenoeg getroffen, maar ongelijk en door iedereen in zijn eigen comfortabel tessituurtje. Een gezamenlijke uitgangstoon zit er niet meer in. Functioneel samen zingen vind je alleen nog in de kerk en op het voetbalveld. Het zijn niet dezelfde liederen en er wordt op een andere wijze gezongen. Religieuze bezieling en sportief enthousiasme zijn van een andere soort, maar in volume wint het voetbalveld het met verscheidene lengten van de kerk. Nederlandse en Engelse supporters zingen intensiever dan Belgische. Hun repertoire is ook rijker en onze tweetaligheid beperkt het aantal gemeenschappelijke voetbalrefreinen. Soms hoor je spreekkoren. Het “rappen” komt ook hier tegemoet aan wie niet meer kan zingen. Maar bij internationale wedstrijden gaan ze allemaal uit de bol. Iedereen zingt, joelt of brult. Opvallend hoeveel hoge mannenstemmen er dan blijken te zijn terwijl in de koren de tenoren zo zeldzaam blijven. Samenzang is slechts een bijproduct van het voetbal. De massa zweept er zichzelf mee op om op haar beurt straks de spelers op te zwepen. Bij internationale matches moeten op hun beurt de spelers zelf zingen. Het nationaal lied. Dat is geen massazang, maar samenzang op kamerkoorformaat. Samenzang van elf volwassen mannen. Nederlanders en Engelsen slaan zich daar goed doorheen. De Rode Duivels staan er, zelfs bij goed weer, verre van zonnig bij, de blik wezenloos gericht op oneindig. Als het regent kijken ze bovendien nog nors: elf ongure gezichten in guur weer. In beide gevallen blijft het een onnatuurlijke situatie die eindeloze minuten duurt. Ik denk dat de spelers die paar minuten meer vrezen dan het anderhalf uur voetbal dat volgt. Bij internationaal boksen is dat ritueel geregeld met meer begrip voor de realiteit. In tegenstelling tot de voetballer staat de bokser alleen. Het lijkt algemeen aanvaard dat de bokser

zijn nationaal lied niet meezingt, maar slechts de arm over de borst legt. Zo doen boksers uit beschaafde landen. Het ziet er bijzonder keurig uit, vooral als de nationale hymne daarbij live wordt gespeeld door een strijkkwartet van jonge vrouwen. Zap op een zaterdagavond laat eens naar een Duitse zender. Met wat geluk kun je dat meemaken. Boksers uit een bananenrepubliek daarentegen huppelen enkele malen op en neer, doen wat schaduwboksen en maken de nek schoksgewijs los. Als het ietwat synchroon verloopt met het tempo van hun nationaal lied, komt zelfs dat nog natuurlijker over dan de elf verstarde gezichten van voetballers die schijnen herleid te zijn tot de pure ellende van het “morituri te salutant”. In die context is de speciale situatie van de Rode Duivels inderdaad niet eenvoudig. Er zijn voetballers bij uit onze twee taalgebieden. Sommigen daarvan zijn tot Belg genaturaliseerd. Voor hen zijn beide talen vreemd. Maar ook voor Belgen is het moeilijk. De Brabançonne in het Frans is nog enigszins zingbaar. De verkorte ritmen van het “classicisme de la révolution” klinken in het Frans vertrouwd. Het voorbeeld van de Marseillaise is niet veraf. Terloops, ook De Vlaamse Leeuw ontsnapt niet aan dat specifiek Franse ritme. Prosodisch is het een bi-cultureel product. A fortiori is dat waar voor de Brabançonne. Zelfs de titel is niet te vertalen. Toch wil ik niet te hard zijn voor de Duivels. In de open lucht en tweetalig kunnen ze nauwelijks een koor vormen, ook al zouden ze echt zingen. Maar dat doen ze niet. De massa doet het in hun plaats. Misschien mocht je van hen een benaderende karaoke-versie verwachten, maar ze houden het bij een simpel playback. Daar loopt het echter fout. “Lipping” moet synchroon gebeuren en mimisch de realiteit benaderen. Indien het niet overtuigend is, wordt het belachelijk. Dat laatste is het meestal. In deze tijd waarin de spelers zelfs getraind worden voor interviews, mocht de Voetbalbond ook een beetje aandacht besteden aan het degelijke “lippen” van het nationaal lied. Ik zou de Duivels, inclusief de reservisten, met hun huizenhoge vergoedingen verplichten tot een uurtje per week individuele en gezamenlijke training in playback. Vooreerst zouden voor mij alle Duivels de tekst grondig van buiten moeten leren, gesproken en gezongen, elk in zijn taal, zo nodig ook in de derde landstaal. Vervolgens zouden ze samen de meertalig gesynchroniseerde versie moeten “lippen”, aanvankelijk enigszins zingend om de juiste gezichtsspanning aan te voelen en tenslotte als een echt playback, geluidloos maar visueel geloofwaardig. In de wereld van TV en clips zijn er voldoende playback specialisten die als “vocal coach” kunnen aangeworven worden. Het mag Koen Wauters zijn, Koen Crucke of Koen Buyse. Voor de Duivels die liever met een vrouw leren lippen, Natalia, Kate Ryan of Mega Mindy zelf. De Walen zoeken maar uit wie zij voor die taak engageren. Als het maar resultaat heeft. Het zou jammer zijn dat de Belgische ploeg, nu ze weer een beetje begint te voetballen, tijdens die enkele minuten voor de match ons land met zo’n belabberd imago blijft opzadelen. De Duivels hebben zo lang gedaan alsof ze voetbalden. Ze zullen zich toch niet te goed wanen om in het vervolg te doen alsof ze zingen? ^ // Vic Nees

driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 21


Aan dit nummer werkten mee: Koenraad De Meulder, Rudy Van Der Cruyssen, Freddy Marien, Jan Van Der Roost, Ivo Jacobs, Kamiel Cooremans, Johan Duijck, Peter Leys, Ignace Bossuyt, Mirek Cerny, Luc Van Meerssche en Vic Nees. REDACTIEADRES Zirkstraat 36, B-2000 Antwerpen, T 03 297 96 43, F 03 248 16 05, info@koorenstem.be, www.koorenstem.be REDACTIERAAD Koenraad De Meulder, Erik Demarbaix, August De Groote, Ivo Jacobs, Monique Lesenne, Peter Leys, Urbain Van Asch en Patrick Van Looy LIDMAATSCHAP Kooraansluiting: € 65, Individueel abonnement: € 20 Rek. nr. 735-0037517-63 t.n.v. Koor&Stem vzw DRUK Van der Poorten OPLAGE 2.500 ex. VORMGEVING Apple-n, Brand-ink

zet je zinnen op zingen

koorenstem.be 22 // stemband


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.