stemband #3

Page 1

P.B. /P.P. 2/111 3000 Leuven mail p802021. Afgiftekantoor 3000 Leuven mail

V.U. Koenraad De Meulder, Zirkstraat 36, B-2000 Antwerpen // coverfoto: © Eric Larrayadieu

stemband #3 Driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem vzwjaargang 7, 09 > 11 2009, nr 3

1 // stemband


// genre

inhoud 1 interview De muzikale wortels van Philippe Herreweghe 5 INTERVIEW ‘Een Krönungsmesse in Veldwezelt’ 8 STEMCOACHING 10 BINNEN BIJ... Nadia Loenders 13 MEESTERS Felix Mendelssohn-Bartholdy 15 liturgische muziek Prima le parole, poi la musica 17 blik op Howard Goodall 18 CD 20 COLUMN Vic Nees 21 lezersbrieven

Even dit… De toon is gezet! Met de verkiezingen van 7 juni 2009 kwam er een einde aan het kabinet ‘cultuur’ van Minister Bert Anciaux. Een evaluatie van zijn cultuurbeleid is binnen het bestek van dit voorwoord natuurlijk niet mogelijk. Ik pik er daarom graag één punt uit. Tegen de molens van de verzuiling in wist Bert Anciaux een nieuw decreet voor de amateurkunsten in Vlaanderen te lanceren. De 23 organisaties voor amateurkunst werden hervormd tot 6 kunstdisciplinaire organisaties en tegelijkertijd werd de sector verruimd met Kunstwerk(t), Poppunt en Creatief Schrijven. Toegegeven, de herstructurering van de sector amateurkunsten was moeilijker dan aanvankelijk werd verwacht, maar het resultaat overtreft wel alle verwachtingen. De negen kunstdisciplinaire organisaties, waarvan Koor&Stem er een is, groeiden op enkele jaren uit tot stevige landelijke steunpunten waardoor de sector een eigen gezicht kreeg binnen het Vlaamse cultuurbeleid. Die transparantie zorgde bovendien voor een betere herkenbaarheid op het internationale forum. Kortom, het cultuurbeleid van Minister Bert Anciaux heeft de sector amateurkunsten een nieuwe en toekomstgerichte oriëntering meegegeven die dynamiek en enthousiasme opwekt. Misschien was het juist daarom dat de nieuwe Minister van Cultuur in een van haar eerste interviews meteen een voorbeeld uit de amateurkunsten tevoorschijn toverde. Waar het hart van vol is, loopt de mond van over! Sommige coryfeeën uit de cultuurwereld vonden het nodig om haar meteen met de vinger te wijzen. Een minister die een voorstelling uit het amateurtoneel had bijgewoond, het kan toch niet waar zijn! Je kan het natuurlijk ook helemaal anders bekijken. Wie een hoogstaande en creatieve kunst- en cultuurwereld wil ontwikkelen, moet zorg dragen voor een brede basis waar kinderen en jongeren kennis kunnen maken met die wereld. Philippe Herreweghe en Guy De Mey wijzen in dit nummer van Stemband op het belang van de amateurkunsten als een rijke voedingsbodem voor vorming van professionele muzikanten en zangers. Wij hopen daarom dat de nieuwe Minister van Cultuur voldoende beleidsruimte zal vrijmaken voor de ontwikkeling van die brede basis. De toon is gezet... en wij volgen haar graag in koor. Alvast veel succes! ^ Koenraad De Meulder // Directeur Koor&Stem

2 // stemband


// interview

De muzikale wortels van

Philippe Herreweghe Philippe Herreweghe veroverde vanaf de jaren tachtig de wereld met het Collegium Vocale Gent en hij heeft ondertussen ook als dirigent van andere ensembles met veel succes diverse muzikale horizonten verkend. Ondanks het feit dat hij een fascinerend traject aflegde van dirigent van een Gents studentenkoor naar een internationaal gewaardeerde maestro, is hij niet vergeten waar hij door de muziek besmet raakte en waar de fundamenten van het muziekleven gelegd worden. Was het enthousiasme en het talent van uw toenmalige zangers voldoende om naar een internationaal niveau door te groeien?

Philippe Herreweghe: Ik heb 12 jaar op het jezuïetencollege in Gent muziek beoefend, onder meer in het schoolkoor dat aan de dagelijkse mis verbonden was. Onder leiding van Frans Boon zong ik vanaf mijn acht jaar al muziek van Palestrina en Schütz. Omdat ik enkele jaren later op het conservatorium ook piano en harmonie volgde, werd ik assistent van het schoolkoor en mocht ik het ook wel eens dirigeren. Ik componeerde in die periode ook een opera die we met zangers en instrumentalisten van de school hebben uitgevoerd. Daar heb ik het virus voor het zingen te pakken gekregen. Na de humaniora ging ik naar de universiteit. Ik zag mijn toekomst al voor me: ik zou psychiater worden en daarnaast als hobby een goed amateurkoor dirigeren, dat vooral Bach zou uitvoeren. Daarom had ik bij de aanvang van mijn universiteitsstudies aan mijn vrienden al gezegd dat we moesten verder doen met een koor, niet met knapen , tenoren en bassen zoals voordien, maar met een vierstemmig gemengd koor. En toen is er een klein mirakel gebeurd. We hebben in de buurt waar we woonden op goed geluk stemmen geronseld. Een deel daarvan bleek achteraf echter uiterst geschikt voor de oude muziek. Onder andere de familie Verkinderen had een fantastisch talent voor muziek. Zo begon het Collegium Vocale in de jaren ’70 als studentenkoor met een kleine 100 zangers. Vanuit mijn fascinatie voor de Bachuitvoeringen van Gustav Leonhardt en Nikolaus Harnoncourt zijn we echter al snel naar een bezetting van een 30-tal zangers geëvolueerd.

Philippe Herreweghe: De meesten voelden al gauw de behoefte aan een betere scholing. Ik ging ondertussen tijdens mijn studies geneeskunde ook naar het conservatorium om wat zang en klavecimbel te studeren, en vele vrienden gingen naast hun studies ook zangles volgen. Lucienne Van Dyck was zowat onze huislerares. Van volslagen amateurs stonden we plots met één been in de professionele muziekwereld, maar we maakten allemaal wel onze universitaire studies af. Ik had ondertussen mijn plaats als psychiater, maar ik wilde me

© Bert Hulselmans

Het Collegium Vocale is ooit als een amateurkoor begonnen. En ook u bent pas geleidelijk in het professionele muziekleven terecht gekomen. Hoe kijkt u terug op die periode?

driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 1


// Philippe Herreweghe

toch liever op de muziek gaan toeleggen. Ik verving mijn vader die arts was tijdens de zomermaanden om het nodige geld bij elkaar te krijgen waar ik de rest van het jaar van kon leven. Op een bepaald moment is het Collegium Vocale dankzij het platencontract bij Harmonia Mundi internationaal beroemd geworden. We waren in de jaren tachtig tot een kamerkoor van 16 zangers geëvolueerd. Sommige zangers van het eerste uur hebben lang meegedraaid, maar velen haakten ook af omdat ze hun professionele activiteiten niet met de internationale tournees konden combineren. Zo zijn we steeds meer overal in Europa professionele stemmen gaan rekruteren. Die internationale aanpak bleek ook op menselijk vlak erg verrijkend. Vandaag dekt de vlag van het Collegium Vocale verschillende ladingen? Philippe Herreweghe: Inderdaad. We evolueerden van een studentenkoor naar een verbeterd studentenkoor tot een professioneel kamerkoor maar zongen ondertussen wel een repertoire van Ciconia tot Brahms. Ik werd steeds kritischer over die formule omdat ik vind dat men zo’n breed repertoire niet met één ensemble kan brengen. Daarom zijn er nu drie zuilen in het Collegium Vocale. Er is een groep zangers voor polyfonie met een stemtypologie die bijna omgekeerd is aan een stem die geschikt is om Brahms te zingen. Dat zijn zangers die een muzikale vorming kregen naar de stijl en stemcultuur voor die muziek en die ten minste begrijpen hoe contrapunt functioneert. De tweede poot van het Collegium Vocale wordt gevormd rond de Duitse barok, met Bach als centrum. De derde poot moet een oratoriumkoor worden. Als orkestdirigent van 18de - en 19de-eeuwse en hedendaagse muziek heb ik steeds vaker de behoefte ervaren om een professioneel oratoriumkoor te creëren. Daarom droom ik nu van een koor dat een equivalent is van het Orchestre des Champs-Elysées. We denken aan een koor van 50 tot 60 zangers, met als ruggengraat 20 zangers van het Collegium Vocale, met daarnaast een 40 jonge zangers uit alle Europese landen. Ieder jaar zouden we dan tien jonge zangers door nieuwe vervangen. Ondertussen heeft u ook steeds meer uw weg gemaakt als orkestdirigent. Hoe hebben de ervaringen uit de koorwereld dat traject beïnvloed? Philippe Herreweghe: Toen ik aan het conservatorium studeerde had je de instrumentalisten, dan de acteurs en dan de zangers. Die drie werelden hadden niets met elkaar te maken.

2 // stemband

Maar ik heb ondertussen ontdekt dat de beste muzikanten kunnen zingen op hun instrumenten. Brahms en Bruckner, Morales en Victoria waren ook allemaal zangers. Brahms was trouwens ook een koordirigent. De kern van wat zingen is, en de kennis van de vocale muziek, komt ook bij een groot deel van het instrumentale repertoire van pas. Wat Van Immerseel van Karajan onderscheidt – om het eens even niet over mezelf te hebben - is dat hij veel met stemmen heeft gewerkt en de zang goed kent. De stijl die zich de afgelopen 30 jaar heeft ontwikkeld, zowel in de vocale als de instrumentale muziek, is helemaal gestuwd door mensen die vanuit de vocale barokmuziek kwamen. Hoe schat u de situatie en het niveau van de amateurkoren vandaag in? Philippe Herreweghe: Ik ben erg slecht geplaatst om daar een gefundeerde uitspraak over te doen omdat ik de situatie onvoldoende ken, maar ik heb de neiging te geloven dat het niveau van de grote koren vroeger beter was. In de negentiende eeuw was de kwaliteit van de amateurkoren bijzonder goed en tijdens mijn jeugd waren er in Gent nog meerdere grote koren actief die treffelijk de Bachmotetten konden zingen. Vandaag ervaar ik dat de amateur-oratoriumkoren toch wel wat beperkingen hebben. Maar alle koren of ensembles zijn natuurlijk wel de basis van de muziekcultuur. Ik denk dat het Collegium Vocale trouwens een van de locomotieven geweest is om mensen aan het zingen te krijgen. Zijn er voldoende doorgroeimogelijkheden voor zangers uit amateurkoren naar de professionele koren? Philippe Herreweghe: De basis van de muziekcultuur is, wat ik vroeger heb meegemaakt, de gelegenheid hebben om elke dag een uur muziek te doen op school. Een aantal van deze jongeren stromen dan later vanzelf door naar amateurkoren en orkesten. Toen ik 17 was, heb ik nog een orkest gedirigeerd dat uitsluitend bestond uit studenten én professoren geneeskunde. Die cultuur zou opnieuw ingeburgerd moeten raken. Dergelijke projecten met amateurs en semi-professionelen zijn zeer belangrijk. Zo is ook de KoorAcademie een voedingsbodem voor amateurs die willen doorgroeien. De besten stromen door naar het hoogste niveau, ook naar het Collegium Vocale. Er zijn heel wat Vlaamse zangers bij ons actief geweest, en nog steeds actief. De zangers waar ik mee werk hebben allemaal een traject binnen de amateurkoorwereld afgewerkt. Er bestaan geen meteorieten in de koorwereld, zangers die zomaar uit het niets komen.


// Philippe Herreweghe

U pleit dus vooral voor voldoende muziek op school?

Hoe waakt u erover dat de zangers van het Collegium Vocale steeds het beste van zichzelf geven?

Philippe Herreweghe: Ik zie niet in waarom een school geen orkest of koor zou kunnen hebben zodat een grote groep leerlingen een of meerdere keren per week onder leiding van een dynamisch en competent iemand kan musiceren. Het bestaat gelukkig nog. Onlangs heb ik een fantastische ervaring gehad. Ik liet mijn vrouw het Sint-Barabaracollege in Gent zien en ik ontmoette er de directeur die me vertelde dat het koor en orkest, waar ik vroeger bij betrokken was, dankzij enkele enthousiaste leerkrachten nog steeds bestond. Even later heb ik het Requiem van Fauré gedirigeerd met die ensembles. En ook al had ik dat werk al enkele keren gedirigeerd, onder andere met het Concertgebouworkest, ik vond het een fantastische uitvoering omdat ze daar een jaar met veel overgave naartoe hebben gewerkt en tijdens de uitvoering het beste van zichzelf gaven. Zoiets bestaat natuurlijk ook maar omdat er een paar enthousiaste gekken zijn die dat allemaal willen doen. Maar zo hoort het misschien ook wel, al zou het wel goed zijn als er structuren zouden bestaan die dit soort projecten zouden stimuleren.

Philippe Herreweghe: Ik heb altijd geweigerd om tot een koor met vaste contracten te komen, ook al drongen de zangers daar geregeld op aan. Ik wilde niet in hetzelfde straatje terecht komen als sommige gesubsidieerde orkesten. Ik geloof dat de grote vrijheid van losse contracten de kans vergroot dat zangers telkens weer het beste van zichzelf geven. Bovendien is het facet leeftijd ook heel belangrijk bij een topkoor. Vaste contracten zijn ook daarom niet ideaal want stemmen verouderen en de psyché van de oudere contractueel vaak ook. Omdat we dit nooit ingevoerd hebben schommelt de gemiddelde leeftijd van de Collegium Vocale-zanger nog altijd rond de 25 jaar.

© Michel Garnier

De zangers waar ik mee werk hebben allemaal een traject binnen de amateurkoorwereld afgewerkt. Er bestaan geen meteorieten in de koorwereld, zangers die zomaar uit het niets komen.

driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 3


© Michel Garnier

// Philippe Herreweghe

Vaak wordt beweerd dat de kwaliteit van een koor bepaald wordt door de man of vrouw die ervoor staat. Wat zijn volgens u de kwaliteiten van een goede dirigent?

biografie

Philippe Herreweghe: Elk ensemble is de som van de zangers én de dirigent. Of je nu voor een amateurkoor staat of voor de Wiener Philharmoniker, de dirigent moet het beste in de musici naar boven halen. Er moet altijd een bevlogenheid zijn die de mensen boven zichzelf laat uitstijgen. De kwaliteiten van de dirigent moeten congrueren met kwaliteiten van de musici. Maar als de kwaliteiten van de zangers beperkt zijn, kan een dirigent ook geen wonderen doen. Ook de betere koorleden zijn vaak gefrustreerd als het niveau niet homogeen is. Net als de dirigent voelen ze aan dat er meer in zit maar dat ze worden geremd door het mindere niveau van anderen. Dat is iets typisch voor de betere amateurkoren, maar ik heb gemerkt dat dit aspect ook in professionele ensembles kan meespelen. De dirigent kan in dat geval de mensen aanmoedigen om een zangopleiding te volgen, en als het niveau te ongelijk blijft, moet hij durven beslissen om sommigen aan de kant te zetten. Toch moet een dirigent van een amateurkoor vooral veel geduld hebben en liefde voor de mensen koesteren. Maar een getalenteerde en ambitieuze dirigent wil meestal hogerop, hetzij met zijn eigen groep, hetzij elders. Het is dan vaak zoals met het leren appreciëren van betere wijn. Het is moeilijk om daarna nog een stap terug te zetten. Maar ik heb respect voor het goede werk dat gebeurt op alle niveaus. Ik vind een onderwijzer die leerlingen kan enthousiasmeren en hen iets bijleren even waardevol als een hoogleraar moleculaire biologie die een klein ploegje geleerden tot resultaten kan brengen ^

discografie

// Tom Eelen

4 // stemband

Voor gedetailleerde biografische gegevens verwijzen we naar de website www.collegiumvocale.be.

Collegium Vocale Gent bouwde een omvangrijke discografie op met meer dan 65 opnamen, voornamelijk bij de labels Harmonia Mundi France en Virgin Classics. Recente opnames zijn de schitterende ‘Cantiones Sacrae sex vocum’ van Orlandus Lassus of ‘Jesu, deine Passion’ met cantates van J.S.Bach bij Harmonia Mundi. In 2009 werd ook Igor Stravinsky’s ‘Psalmensymfonie’ bij het label Pentatone opgenomen.  www.harmoniamundi.com Uit de rijke discografie van Philippe Herreweghe kozen we drie cd’s die bij de repertoirekeuze voor je koor perfect als referentie kunnen dienen: - Henry PURCELL, Funeral Sentences - Gabriel FAURE : Requiem, original version (1893) - Felix MENDELSSOHN-BARTHOLDY: Motets & Psalms

concertagenda Georg Friedrich HÄNDEL (1685-1759): Music for the Duke of Chandos, 23 september 2009, Gent (www.debijloke.be) Johannes BRAHMS (1833-1897), Ludwig van BEETHOVEN (1770-1827): An die Freude, 22 oktober 2009, Antwerpen (www.defilharmonie.be) Henry PURCELL (1659-1695), One perfect Harmony, tussen 10 en 20 november 2009 in Gent (www.debijloke.be), Brussel, (www.bozar.be) Antwerpen (www.defilharmonie.be), Brugge (www.concertgebouw.be) Johann Sebastian BACH (1685-1750): Freudenfest &   Trauer-Ode, 8 januari 2010, Antwerpen (www.desingel.be),


// INTERVIEW

‘Een Krönungsmesse in Veldwezelt’ Vermits Vlaanderen niet meteen grossiert in tenoren van internationale allure, hoeven we u Guy de Mey (°1955) allicht niet al te uitvoerig voor te stellen. Vanaf 1975 gevormd door goed volk zoals Erna Spoorenberg en Peter Pears, maakte de Hammenaar in de jaren 1980 en ’90 een grote carrière als solist, vooral in de barokbeweging, die toen haar pioniersjaren ontgroeid was. Lang waren aan de geestelijke kant het oratoriumrepertoire en aan de meer profane de barok- en de klassieke opera zijn voornaamste biotoop, met weliswaar regelmatige uitstappen naar ensemblemuziek en lied. Later in zijn loopbaan, met het evolueren van zijn stem, legde hij zich ook op later operarepertoire toe: Richard Strauss, Janacek, Alban Berg. Eveneens in de latere jaren van zijn carrière ging De Mey de pedagogische toer op – vijf jaar als zangprof in Luik, dan tien jaar in Antwerpen. Daar leidt hij op dit moment een ensembleklas voor barokmuziek, al bestaat zijn professionele leven weer goeddeels uit opera. Het is dus met een erg complete zanger, die zowat alle hoeken van de vocale wereld heeft gezien, met wie we eind juni afgesproken hadden voor een gesprek rond de rode draad van deze Stemband: stemvorming en coaching.

lossen. Ik heb toen heel hard gewerkt met Erna Spoorenberg als mentor (nvdr. Nederlandse sopraan 1925-2004). En later, toen ik samenwerkte met grote zangers, vroeg ik hen soms ook of ik met het ene of andere stuk of probleem eens bij hen mocht komen. Een goede natuurstem heeft dus zowel voor- als nadelen. Belangrijk is om snel te weten wat je moet weigeren om je stem geen geweld aan te doen. Ik heb zoveel fantastische stemmen naast me weten starten en… snel spoorloos zien verdwijnen.”

Over vocale training gesproken: er is me wel eens verteld dat Guy de Mey min of meer als een autodidact moet beschouwd worden. Dat blijkt niet helemaal juist. “Mijn lerares in de academie van Sint-Niklaas zei altijd dat ik een natuurstem had; alles viel spontaan nogal goed. Op mijn twintigste kwam ik in het conservatorium van Brussel terecht en tegelijk in de operastudio van de Munt”, zegt De Mey. “Het was de tijd dat mensen als Van Immerseel en Herreweghe furore maakten en ik ben via die barokbeweging eigenlijk meteen, nog tijdens mijn studies, in het professionele circuit terechtgekomen. Intuïtief ging alles goed, maar als ik een technisch probleem tegenkwam, bleek dat ik niet het bewustzijn of de strategie had verworven om het op te

Stemverzorging is voor elke zingende mens, op welk niveau dan ook, een belangrijke kopzorg. Stemvorming, al dan niet in groep, kan daarin volgens velen een belangrijke sturende factor zijn. Of De Mey, als solist toch vooral met persoonlijke oplossingen voor persoonlijke kwesties bezig, er ook zo over denkt? “Absoluut. Het lijkt me zelfs noodzakelijk dat een koor geleid wordt door iemand die de basisprincipes van het zingen kent en beheerst, daar oefeningen rond doet, mensen ervan bewust maakt hoe fysieke ingrepen de stem beïnvloeden. Stemvorming aan de basis, voor alle amateurs, vind ik een must. Ieder koor dat zichzelf ernstig neemt, moet van tijd tot tijd te rade gaan bij een kenner. Een professioneel uitnodigen, de leden aanmoedigen om af

en toe een cursus te volgen: men moet beseffen dat basale kennis het plezier van het zingen erg vergroot. Veel amateurzangers hebben er geen idee van wat zingen is. Als de stem van nature goed geplaatst is, laat het dan maar stromen. Maar de meesten hebben met die stemplaatsing een probleem, en zij kunnen die met enkele basistechnieken fel verbeteren.” Het netwerk van amateurkoorverenigingen, waaraan Vlaanderen zo rijk is, is volgens velen iets om te koesteren. Een

driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 5


// Guy de Mey

Stemvorming aan de basis, voor alle amateurs, vind ik een must. Ieder koor dat zichzelf ernstig neemt, moet van tijd tot tijd te rade bij een kenner. Een professioneel uitnodigen, de leden aanmoedigen om af en toe een cursus te volgen.

interessante vraag lijkt, of de gevestigde solist in dat amateurcircuit vooral een kweekvijver voor professioneel talent ziet, of het ook op zich een belangrijke rol toedicht. “Beide aspecten zijn belangrijk”, zegt De Mey daarover. “Maar natuurlijk speelt voor mij persoonlijk zeer sterk dat ik zelf uit die amateurwereld kom. Daarbuiten had ik mijn talent niet kunnen ontdekken en zou ik nooit zanger geworden zijn. Ik was vijftien, zestien jaar toen ze kwamen vragen of ik in het academiekoor wilde zingen. De eerste repetitie waren ze bezig met het openingskoor van Bachs Johannespassie. Dat was geweldig. Het was met dat koor dat we deelnamen aan provinciale en andere activiteiten, een concertje hier, eentje daar, de passietijd, uitwisselingen… Die basis, daar gebeurt het. Er is geen enkele jongere, zeker vandaag niet, die zomaar zegt: dat wil ik doen; je moet dat gaan ontdekken. Op de school hoef je daarvoor ook al lang niet meer te rekenen. Ook als jonge professioneel werd ik trouwens vooral door die liefhebbersof semi-professionele verenigingen gevraagd om eens een solo of een liedrecital te doen. Een Krönungsmesse in Veldwezelt…” (lacht) “Vijftien jaar heb ik zulke dingen gedaan, tot de grote opdrachten binnenkwamen.

6 // stemband

Nu heb ik er niet zo’n kijk meer op. Maar als ik in het conservatorium aan de muur al die affiches zie hangen, denk ik toch: er gebeurt veel.” Toch is er iets in diezelfde conservatoria dat De Mey zorgen baart: het slechte niveau van de starters in de zangklas, in schril contrast met de o zo bezige vocale liefhebberswereld: “Ondanks die klaarblijkelijke rijkdom stel ik me toch vragen over onze zangcultuur. Als ik zie wie zich komt aanmelden bij de ingangsexamens voor een professionele zangopleiding… dat is niet om over naar huis te schrijven. Dan vraag ik me af: wat hebben die totnogtoe gedaan? Het verschil met Nederland is toch onmiskenbaar.” De vraag is maar of het verband tussen amateur- en professionele wereld wel zo sterk is als men zou kunnen vermoeden. Om maar iets te noemen: het eerste wat zangpedagogen vaak doen, is hun studenten verbieden om in koren te zingen. In het licht van de voorgaande discussie is dat toch paradoxaal? Daar is De Mey het maar deels mee eens: “Je moet twee dingen uit elkaar houden. Een zangpedagoog is begaan met het uitbouwen van de techniek van een student, zodat de stem functioneert en betrouwbaar is. In een ensemble moet je

vooral in het geheel passen, je integreren, net zoals in een strijkkwartet. Als je dan niet goed weet hoe je stem werkt, dan ga je compenseren, knijpen, kortom ongezonde dingen doen. Dan zeg ik als pedagoog ook: doe dat niet, zorg eerst dat je kan zingen en zoek dan je weg. Een student die op maandagochtend de weekendschnabbels nog in zijn stem had hangen, die stuurde ik naar huis. Een sopraan die wegens ‘omstandigheden’ bij de alten moet staan poitrineren, een bariton die ocharme bij de tenoren moet meezingen…tja. Aan de andere kant is het vermogen om je als zanger in een groep te integreren belangrijk. Niet iedereen wacht immers een solistencarrière. Bovendien vind ik vanuit muzikaal standpunt ensemblewerk even belangrijk als solistenwerk. Ik heb jarenlang madrigalen gezongen. Het moet worden gestimuleerd, maar men moet eisen dat het juist gebeurt, dat men niet zingt wat schadelijk is voor de stem. Als je in een ensemble doet wat je ligt, kan je er alleen maar uit leren.” De verplichte slotvraag, wat Guy de Mey’s favoriete koorwerk dan wel mag zijn, is voor iemand die in de barokbeweging groot is geworden haast retorisch: “Er eentje noemen is wat moeilijk, maar ik zal een koorcomponist noemen: Bach!


// Guy de Mey

De koren in zijn passies, zijn motetten,… al zijn die natuurlijk niet haalbaar voor amateurs. Als ik toch moet kiezen: het openingskoor van de Johannespassie van Johann Sebastian Bach, ‘Herr, unser Herrscher’. Het eerste dat ik ooit met een koor moest repeteren.” ^ // Rudy Tambuyser

Biografie Voor gedetailleerde en recente biografische gegevens verwijzen we naar volgende website:   www.arien-artists.com

DISCOGRAFIE Meer dan 50cd-opnamen heeft hij op zijn actief. We kunnen je het volgende aanbevelen. Guy De Mey heeft een boon voor Franse barok. Zijn schitterende tenorstem is onder meer te beluisteren in de opera Atys van Jean-Baptiste LULLY, een uitgave van Harmonia Mundi. www.arien-artists.com www.vlaamseopera.be

driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 7


// STEMCOACHING

Het is belangrijk dat de dirigent aanwezig is bij de vocale coaching en de stemcoach niet ziet als een soort repetitor voor de moeilijke passages

Sarah Peire De voordelen van stemcoaching Mijn ondervinding is dat positieve ervaringen met stemcoaching de dirigent en het koor doen verlangen naar méér. Stemcoaching is noodzakelijk. Ze is noodzakelijk voor een correct en gezond stemgebruik. Een aantal basisbeginselen – goede ademhaling en lichaamshouding, een degelijke opwarming en een correcte stemplaatsing – helpen technische moeilijkheden in het repertoire overwinnen en bevorderen de koorklank. Door grotere souplesse en betere resultaten zowel individueel als in groep zorgt ze daarom ook voor meer zingplezier! Natuurlijk spelen de eigen noden en kenmerken van de koorgroep en het repertoire een rol. Specifiek moet dan o.a. rekening gehouden worden met de leeftijd van de koorleden, het algemene niveau van de groep en de mate van homogeniteit van de stemgroepen. De groep of stemgroep krijgt het beste als geheel aanwijzingen. Eventuele koorleden met stemproblemen verwijst de coach beter door naar individuele zanglessen of andere gepaste hulp. Eenmalige groepscoaching is niet voldoende, je leert ook niet zingen in één les. Regelmaat is aangewezen. Kort op elkaar volgende sessies hebben het voordeel dat de koorleden de vorige sessies nog makkelijk herinneren die zodoende nog een nawerking hebben. Een bestendige opbouw is aangewezen. Eens een bepaald niveau bereikt, is spreiding in de tijd een vereiste, al is het maar om het vocale niveau te behouden. Het is belangrijk dat de dirigent aanwezig is bij de vocale coaching en de stemcoach niet ziet als een soort repetitor voor de moeilijke passages. Daarbij is het nuttig dat hij de opmerkingen en oefeningen in volgende repetities herhaalt en de koorleden stimuleert de gerichte wenken van de stemcoach indachtig te zijn. Het kan wellicht interessant zijn om bepaalde oefeningen te noteren en die systematisch op repetities zonder coach in te bouwen ^

biografie Sarah Peire promoveerde aan de Universiteit Gent in 1997 als licentiaat in de psychologische wetenschappen. Daarna behaalde ze de graad van Meester in de Muziek optie zang en later ook de optie kamermuziek aan het Lemmensinstituut. Sindsdien volgde ze masterclasses en vervolmaakt ze zich te Parijs. Ze zong als koorlid, maar trad na een tijd ook op als soliste bij verscheidene ensembles. Ze verzorgde tal van kamermuziekconcerten.

8 // stemband

Hoe begin ik aan een zangopleiding? Als koorzanger heb je meestal wekelijks een intensieve repetitie, waarbij je stem anderhalf tot twee uur actief is. Een atleet moet trainen om zijn spieren en techniek verder te ontwikkelen. Voor een (koor)zanger en zijn stem geldt hetzelfde. Stemhygiëne is belangrijk, maar oefening baart kunst en daarom is stemvorming ook een absolute must. Hoe en waar kan je je stem vormen en goed leren te gebruiken?

Deeltijds Kunstonderwijs (DKO) Alle gemeentelijke en stedelijke academies, stedelijke conservatoria en academies van de Vlaamse Gemeenschap bieden mogelijkheden aan om je bij te scholen in muziek of grafische kunsten. Dit is een officiële vorm van onderwijs, waardoor je als leerling verplicht bent deel te nemen aan diverse vakken (Algemene Muzikale Vorming, Algemene Muziek Cultuur, koor,... ) en de bijhorende examens.

Jeugdmuziekateliers Een JMA is in de eerste plaats een atelier waar je mag proberen, experimenteren en creëren. Alle JMA’s en Musicerende Jeugd, de organisatie die deze JMA’s nationaal begeleidt, zijn ontstaan uit de Orff-beweging. In een JMA wordt per definitie gemusiceerd op Orff-instrumenten, wordt samenzang gecultiveerd en groepsmusiceren aangemoedigd en beoefend. DKO en JMA zijn geen concurrenten maar goede buren van elkaar!

Conservatoria Aan de hogescholen van Antwerpen, Gent en Leuven is er een campus muziek, beter bekend als ‘het conservatorium’. Ook in Bergen en Luik zijn er Koninklijke Conservatoria. In Brussel is er een Nederlandstalige én Franstalige afdeling van het Koninklijk Conservatorium. Als student kan je bij deze conservatoria terecht om je masterdiploma te behalen bij gerenommeerde musici.

Privéles Er zijn verschillende professionele zangers die je kunnen bijscholen. Dit is de duurste optie, want je betaalt per uur, maar wel de meest flexibele optie.


// STEMCOACHING

Godfried Van de Vyvere Vocale vorming is een constante ‘Stemvorming’ dreigt soms een eng, uitgehold begrip te worden, beperkt tot wat goed bedoelde inzingoefeningen, àls die al gedaan worden. Ze begint eigenlijk bij de schijnbaar elementaire vraag: “Hoe laat ik mijn koor goed of beter klinken?” Het antwoord schijnt even eenvoudig: “Door de leden goed te laten zingen. De koorklank is de resultante van de klank van de leden.” “En hoe doe ik mijn mensen goed zingen?” “Door permanent dat stemmenmateriaal te vormen, te leiden, te corrigeren, te kneden.” Natuurlijk ben ik voorstander van ‘goed inzingen’ – dat behelst al diverse facetten – maar ‘vocale vorming’ is een constante tijdens de repetitie. Drie vierde van mijn opmerkingen tijdens een repetitie betreft eigenlijk het vocale, is dus stemvorming. Als een koorlid om meer stemvorming vraagt, wil ik soms repliceren dat hij/zij mijn opmerkingen beter ter harte (ter ore?) moet nemen en trachten uit te voeren. Onder de noemer stemvorming vallen m.i. zoveel facetten van koorzang. Welke aandachtspunten heb je niet nodig om bv. een diminuendo te realiseren? De ademsteun moet blijven, de stem moet geplaatst blijven, de klinker mag niet verschralen…. Homogeniteit, transparantie, klankenergie, zinsspanning, resonantie, beheersing van het dynamische palet, het zijn onderdelen van koorzang die allemaal ressorteren onder stemvorming ten dienste van muzikaliteit en expressie.

Zingen is een complex gegeven en vocale coaching kan dus niet ophouden bij een bezoekje van een deskundige. Regelmaat, herhaling en oefening zijn aan de orde. Het is een voortdurend proces van weten-begrijpen-voelen-oefenen. Alleen, in een gezamenlijke vocale vorming is er weinig of geen individuele controle. Ideaal is natuurlijk dat de dirigent zelf zangles volg(t)/(de). Zingen leer je niet vanuit de theorie, maar door het te doen, te voelen. Je kan het ook maar goed overbrengen, als je het zelf ‘aan (in) den lijve’ hebt gevoeld. Koorvorming en koorstemvorming zijn geen gescheiden terreinen; ze liggen in elkaars verlengde en vervloeien in elkaar. Klaziene van der Vinne (In koor: natuurlijk zingen) zegt het zo: “De dirigent zal in veel variaties en steeds opnieuw onder de aandacht brengen, dat goed zingen een langzaam voortschrijdend proces is van leren voelen hoe het zanggeluid kan worden geplaatst en verfraaid. Hij maakt zijn koorleden ‘stemwegwijs’” ^

biografie Godfried Van de Vyvere behaalde de Laureaatsdiploma’s voor muziekpedagogie, zang en koordirectie aan het Lemmensinstituut. Voor zang behaalde hij zelfs de Meestergraad. Hij trad op als solist en in ensembles in nagenoeg heel Europa. Sinds 1982 dirigeert hij het Sint-Martinuskoor, nu ‘Acantus’, uit Beveren; sinds 1998 ook het meisjeskoor ‘De Wase Lijsters’ uit Sint-Niklaas, sinds 2005 ‘Gynaika’. Hij is medewerker bij Koor&Stem, als lid van de Adviescommissie en van de beheerraad van de Oost-Vlaamse geleding, als koorcoach en docent voor koorateliers en als jurylid. Hij is docent aan het Lemmensinstituut (zang) en aan de Academie voor Muziek, Woord en Dans te Sint-Niklaas (zang, vocaal ensemble, koor).

Koor&Stem: koorcoaching Stemvorming Koorcoaching is een pedagogische dienstverlening van Koor&Stem, gericht op koren en dirigenten, met als doelstelling de artistieke kwaliteit van de koren te verbeteren. Een docent volgt een koor van op afstand maar participeert eveneens actief in het werkingsproces van het koor.

Voor de aangesloten koren is deze dienstverlening gratis. Koor&Stem betaalt het honorarium en de verplaatsingskosten van de docent. Het koor ontvangt steeds een schriftelijk verslag over de koorcoaching. Voor de koorcoaching ‘Stemvorming’ is er een individuele aanpak, op maat van je koor. Gewoonlijk voorzien we

een traject met 3 sessies van telkens 2 uur. Aarzel niet om met ons contact op te nemen voor meer informatie! Info: erik.demarbaix@koorenstem.be

driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 9


// genre

Binnen bij… Met Nadia Loenders mochten we bij een tweede1 grande dame van de Vlaamse dirigenten op bezoek. Zij studeerde aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium te Antwerpen bij Lucienne Van Deyck en vervolmaakte zich aan de Musikhochschule van Düsseldorf bij Albrecht Klora. Dan volgde zij diverse zangcursussen o.a. bij Rotraud Hansmann aan het Wiener Musikseminar en bij Ute Trekel-Burkhardt te Berlijn. Haar licentie koordirectie behaalde ze met grote onderscheiding aan het Conservatorium in Maastricht bij Ludo Claesen. Als soliste voerde zij reeds vele oratoria uit in binnen- en buitenland en verleende ze haar medewerking aan radio en tv-opnames. Zij is actief als docente en organiseert cursussen en seminaries. Daarnaast dirigeert ze het koor Synoidos te Sittard (NL), het Veldhovens Mannenkoor (NL), het vocaal ensemble Sirena te Eindhoven (NL) en in Lummen (B) het ensemble F:e-m@il.

…Nadia Loenders 1 De vorige vrouwelijke dirigente, die we mochten interviewen, Marleen De Boo, heeft intussen met haar jeugdkoor   Waelrant erg goed gepresteerd in de internationale koorwedstrijd te Gorizia (Italië)!

10 // stemband


// Nadia Loenders

We rijden binnen in de luwte van Lummen – een straklijnig maar aantrekkelijk ruim, wit huis ligt midden in een kleurige tuin; natuurweelde en stilte vullen elkaar helemaal aan. Daartussendoor weven zich pianoklanken. We moeten niet bellen, de deur draait al open: “Ik had jullie al gezien. Welkom!” Eerlijke warmte zonder franje; ruimte en rust. We volgen haar naar de woonkamer. De beheerste natuurlijkheid van de tuin echoot binnen in een minimalistisch aangekleed decor: niets dringt zich op, alles heeft zijn rustige plaats. Orde en controle voelen hier aan als een evident draagvlak van een gevuld leven. Er is ruimte voor veel, maar het gezin krijgt een plaats vooraan. Toen de kinderen klein waren, konden repetities thuis georganiseerd worden, waar ze erbij waren. Op die manier hebben ze het muzische meegekregen. Nu vragen die opgroeiende jongeren meer armslag; ze maken een belangrijke zoektocht door: “Wat ga ik met mijn leven doen?” Het is een vraag die Nadia Loenders zichzelf ook (telkens) opnieuw stelt: ze wil niet vastroesten in een vroegere keuze; studeren geeft prikkels waardoor je in je vak op een vernieuwde manier gaat denken.

Coaching Daarom heeft ze al een jaar ‘coaching en counselling’ achter de rug. “Met counselling dring je heel diep in de persoonlijkheid van de mensen en dat kan je niet onbeperkt maken: je mag met leerlingen tot een bepaald niveau gaan, maar dan stopt het. Coachen kan je wél. We hebben honderd jaar een cultuur gehad van dirigenten met een mening, een naam, boegbeelden, waarbij we gewoon graag wilden gaan zingen. Tegenwoordig zijn dirigenten – zeker in Nederland – mensen in functie van een groep: je bent wel aan het dirigeren, maar je moet de mensen meekrijgen in het vooraf bepaald proces, waarvan jijzelf als dirigent artistiek verantwoordelijk bent.” Coachen is dan op zoek gaan naar samenwerking: iedereen kan, naast het zingen, een taak vervullen in een koor: van partituurbeheer tot artistieke denkgroep, van ‘warm hart’ tot…   Dat brengt een bijkomende structuur in de groep en het ontlast de dirigent van een aantal taken die niet meteen in zijn pakket thuishoren. Door die structurele verbetering van de groep én door het opkrikken en bijschaven van de muzikale kwaliteiten kan je komen tot een over een langere tijd gespreide constant stijgende lijn in de samenwerking met een koor.

bewust iets anders. Heeft een man meer een ego? Mijn man is ook een dirigent (in de hafabra-wereld, nvdr) en staat absoluut niet met een ego voor zijn orkest. Ik respecteer het dat hij altijd vanuit de groep denkt! Er zijn natuurlijk dirigenten met een ego, het gaat dan over macht. Ik ervaar mijn werk met een koor (de zangers samen iets te laten doen, een ‘t’ uitspreken, een crescendo geven…) niet als het hebben van macht. Ik sta ten dienste van de groep; ik wil geen ego zijn. Ik vind het geweldig om mensen ertoe te krijgen te werken met hun stem, om ze te verfijnen en tot hun beste kunnen te krijgen. Maar dat gaat niet over macht, want ik krijg van die mensen ook heel veel terug. Dat is een wisselwerking!”

Samenspraak en wisselwerking Ook de muziekkeuze ontstaat uit een input van beide kanten. “In Nederland hebben koren een muziekcommissie. Die is de spreekbuis van het koor, want samengesteld uit een vertegenwoordiging per stemsoort, die gedeeltelijk om de twee jaar wisselt. Ik doe hen voorstellen, zij mij. Het is niet meer dan normaal dat ik als dirigent naar hen luister. Ik krijg veel carte blanche van hen. Soms ga ik echt niet in op hun plannen, soms leg ik me erbij neer – maar we vinden elkaar altijd.” Bij F:e-m@il brengt zij zelf ideeën aan. Soms reageert de groep negatief en dan maken ze een andere keuze. “Als we maar niet alleen de poprichting uit gaan. Noch in de klassieke noch in de eigentijdse muziek mogen we eenzijdig kiezen en te werk gaan. Daartoe kunnen themaproducties helpen, waarbij je rond een thema muziek (en andere uitingen) samenbrengt vanuit verschillende stijlen en periodes.” Zo programmeerde ze met het Veldhovens mannenkoor nog dit jaar het programma Grenzeloos rond oorlog en vrede, een inhoudelijk zeer afwisselend concert. “Achteraf vertelden de mensen dat ze de compositie van Barber het mooiste werk vonden. Op die manier programmeren helpt de zangers om ‘nieuwe’ muziek te leren kennen en te ontdekken dat er ook in de XX ste eeuw waardevolle muziek geschreven is.” “Ik heb verder geen restricties tegenover bepaalde stijlen en kan de koren daardoor een prachtige mix aanbieden. De laatste tijd mag ik ook regelmatig opdrachten geven. Zo was er een samenwerking met Erika Budai en Jetse Bremer.   Die laatste schrijft geen pop maar zijn werk ‘loopt lekker’ zoals de Nederlanders zeggen.”

“Is dat typisch vrouwelijk? Vroeger, in het begin dacht ik dat er inderdaad een verschil is; ik ben er nu niet meer zo zeker van. Het mannenkoor dat ik dirigeer vond mij bij de proefdirecties de enige persoon ‘met ballen aan zijn lijf’. Ik doe alleszins niet

driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 11


// NADIA LOENDERS

Vlaams “Voor de Vlaamse muziek heb ik veel respect! Er waait een nieuwe wind door het landschap en je hoeft ook niet bij Mortelmans te blijven hangen: er zijn jonge, Vlaamse componisten, die goede werken voorstellen. Jammer genoeg bereiken deze composities niet steeds het concertpodium: Is er niet genoeg toegankelijkheid naar de jeugd? Nemen componisten hun werk soms te ‘ernstig’? Wil je met jeugd werken dan moet je eerst in hun leefwereld zoeken. Dan kan je met werk van bv. de Amerikaanse Emily Crocker of Linda Spevacek – pedagogisch goed geschreven – makkelijk motiveren, ook omdat het via het Engels en de popmuziek aanspreekt. Dat kan een begin vormen om over te gaan naar specifiek Vlaamse composities.” “In mijn eigen composities probeer ik een brug te slaan. Ik vind mezelf zeer toegankelijk schrijven, doordacht, voor basiskoren: vorig jaar nog een gospelachtig Requiem, daarnaast onder andere voor het TV1-programma Fata Morgana een Olympiade Hymne met hafabra-begeleiding (orkestratie van haar man Jos Simons, nvdr ). Ik snap wel dat de afgestudeerde componisten graag ‘degelijk’ werk schrijven, maar net met het pedagogische domein houden ze zich soms niet genoeg bezig.” “Daarnaast is het voor de Vlaamse componisten ook nog eens veel moeilijker om hun werk verspreid te krijgen. We missen in Vlaanderen een uitgeverij, die een wereldwijde verspreiding van nieuwe, goede én Vlaamse composities voor haar rekening neemt. De (Nederlandstalige) koormuziek zou er alleen maar goed bij varen! Ook zou het opsplitsen van het (nieuwe) repertoire in bepaalde ‘series’ (bepaalde stijlen) het voor koren en dirigenten makkelijker en toegankelijker maken om te komen tot een mooi en afwisselend programma, waar alle kwaliteiten van een koor ten volle tot hun recht kunnen komen.” “Ook het opengooien van de markt op wereldniveau zal een wisselwerking opleveren: andere talen, andere toonladders (met kwarttonen bv.), andere cultuurgeschiedenis en tradities,… Het zou onze eigen koortraditie alleen maar waardevoller maken!”

Werken die haar passioneren, een onvoorbereid antwoord dus niet meteen in strikte volgorde van voorkeur: - Het Requiem for my friend door Zbigniew Preisner voor sopraan, twee contratenoren, twee tenoren, bas, strijkers, orgel en slagwerk, geschreven naar aanleiding van de dood van Krzysztof Kyslowki voor wiens films hij de muziek componeerde. Het werk is pure zen, pure rust! - Werk voor mannenkoor: vanuit de cd The singing apes rond het thema ‘Liefde en Oorlog’ met o.a. The Singing Apes of Khao Yai door Jan Sandstrom, A Stopwatch and an Ordnance Map door Samuel Barber en Ballad of Little Musgrave and Lady Barnard door Benjamin Britten. - Van Felix Mendelssohn-Bartholdi: Hij zingt gemakkelijk, is zangerig, toegankelijk, raakt zelfs jongvolwassenen. Bv. voor mannenkoor Beati mortui en Periti autem ; voor vrouwenkoor Drei Motetten ; voor gemengd koor Jauchzet dem Herrn. - Bij de Vlaamse componisten: zeker Vic Nees!   Al van voor mijn periode bij het VRK onder zijn leiding vond ik zijn Magnificat prachtig! - Bach! Ook als soliste, omwille van de verwevenheid van de stem doorheen het orkest, met een voorkeur voor de passies! - Wie liegt die Stadt so wüst door Rudolf Mauersberger geschreven na het bombardement van Dresden. - Van de Amerikaanse kant, voor vrouwenkoor: Libby Larsen Uit alle hoekjes van haar gedachten stromen namen en titels binnen – Josef Rheinberger, Arvo Pärt, Bob Chilcott, Sergei Rachmaninof (De Vespers) – “Ik hou van heel sterk gecomponeerde muziek… ; van zo’n bepaalde Duitse stijl… ;   als er een rust uit straalt.” Een deel van die kracht hebben we mee naar huis   mogen nemen: gedreven rust, onderbouwde sfeer ^

Tegenwoordig zijn dirigenten – zeker in Nederland – mensen in functie van een groep: je bent wel aan het dirigeren, maar je moet de mensen meekrijgen in het vooraf bepaald proces, waarvan jijzelf als dirigent artistiek verantwoordelijk bent. 12 // stemband


// MEESTERS

Niet voor de concertzaal?

Het religieuze kooroeuvre van Felix Mendelssohn-Bartholdy

Fel gemediatiseerde componistenverjaardagen dienen in eerste instantie het commercieel profijt van de klassieke platenmarkt en dragen bij tot een verhoogde creativiteit op de cultuurredactie van menig regionaal radionet. Hoewel we beide tendensen natuurlijk toejuichen, vinden we het nog belangrijker dat die verjaardagen ook aanleiding kunnen geven tot het verkennen van onbekende stukjes repertoire. Soms laten ze ons zelfs toe om al te stereotiepe imago’s enigszins bij te stellen, zoals in het geval van Felix Mendelssohn-Bartholdy (1809-1847). Grosso modo wordt diens kooroeuvre gereduceerd tot zijn twee grote oratoria, Paulus en Elias. In een genereuze bui vermelden we er ook de passages voor dameskoor uit Midzomernachtdroom wel eens bij. Maar dat een ononderbroken uitvoering van Mendelssohns integrale koorwerk liefst twaalf uur in beslag neemt, doet menig verwoed koorliefhebber verbaasd opkijken. Hoewel de erg getalenteerde Mendelssohn tijdens zijn leven mocht rekenen op een internationale faam als componist, dirigent en pianist, maakten een aantal factoren dat slechts een beperkt deel van zijn oeuvre in de canon van grote werken werd opgenomen. Vooreerst toonde Mendelssohn zich erg kritisch over de composities die hij tijdens zijn jeugd had geschreven en achtte hij het weinig opportuun die werken te laten uitgeven. Zo bleef het voor sommige koorwerken wachten tot de jaren 1980 vooraleer zij in gedrukte vorm beschikbaar waren. Ten tweede nam en neemt het werk van Mendelssohn vanuit muziekhistorisch perspectief een ietwat geïsoleerde positie in: de jonge Mendelssohn werd muzikaal geschoold door Carl Friedrich Zelter aan de befaamde Singakademie in Berlijn. De Singakademie was een betrekkelijk groot koor dat bestond sinds 1791 en als instelling een eerder conservatieve esthetische agenda propageerde. In de handen van Zelter leek de klassieke periode nog na te smeulen, maar anderzijds toonde men sporadisch ook enige belangstelling voor de ‘oude’ muziek van Händel en Bach. In 1828 zou Mendelssohn de Singakademie dirigeren tijdens twee uitvoeringen van Bachs Matthaeuspassion, een werk dat, na het overlijden van J.S. Bach in 1750, onuitgevoerd was geble-

ven. Daarmee wakkerde hij niet enkel de 19de-eeuwse Bachrenaissance aan, maar hield hij tevens de – nog steeds bestaande – traditie boven de doopvont om barokke werken uit te voeren met grote koren en orkesten. Tijdens zijn verblijf in Rome maakte Mendelssohn in de pauselijke kapel van nabij kennis met het 16deen 17de-eeuwse contrapunt van Palestrina en Allegri. In heel Europa werd die renaissancepolyfonie trouwens gepromoot door de katholieke kerk, die onder de vlag van het Caecilianisme een herstel van de oude en devoter geachte kerkmuziek beoogde. Hoewel Mendelssohns vocale en instrumentale muziek manifeste sporen bevat van dat intensieve contact met het Europese sonore erfgoed, ademt zijn werk toch duidelijk een eigen stijl, die verder in deze tekst nog aan bod komt. Al spoedig na zijn overlijden echter keerde het tij en viel het Avondland en bloc voor de verwezenlijkingen van de zogenaamde Neudeutsche Schule, de strekking waarin Liszt en Wagner een hoofdrol speelden en waarin het theatrale, grootse en zelfverheerlijkende aspect van muziek een centrale plaats innam. In die context formuleerde de filosoof Nietzsche treffend hoe Mendelssohns oeuvre tijdens het laatste kwart van de 19de eeuw geapprecieerd werd: “Mendelssohns muziek is de muziek van de goede smaak voor al het goede dat reeds geweest is: zij wijst steeds naar het verleden.” Een derde en laatste factor die Mendelssohns weg naar de galerij der grote bekenden een tijdlang versperde is van politiekracistische aard. Onder het Nationaalsocialisme (1933-1945) heerste er een verbod op het uitvoeren van zijn werk   – Mendelssohn stamde immers uit een joodse familie –, maar ook in de 19de eeuw speelde antisemitisch ressentiment de receptie van zijn werk reeds parten. In het beruchte pamflet   Das Judentum in der Musik uit 1850 bijvoorbeeld stelde Richard Wagner dat “wanneer [de jood] zich via de kunst wil uiten” het resultaat enkel “onbenullig en triviaal kan zijn, omdat zijn zin voor kunst nu eenmaal [getuigt van een] irrelevante pronkzucht.” In concreto trok Wagner van leer tegen Mendelssohn, maar ook andere joodse componisten zoals Offenbach en Meyerbeer werden niet gespaard. Ondanks Wagners geniale opvattingen over muziektheater waren het net deze aberraties die hem tachtig jaar nadien verzekerden van een gepriviligieerde plek binnen de propagandamachine van het Derde Rijk.   Tot lang na de Tweede Wereldoorlog kon de negatieve invloed van die antisemitische propaganda op de muzikale canonvorming amper overschat worden en bleven componisten van joodse origine – zoals Felix Mendelssohn, maar ook Arnold Schönberg, Alban Berg en Gustav Mahler – kampen met een impliciete, maar niet minder ernstige achterstand in de populariteitspolls. driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 13


// Felix Mendelssohn-Bartholdy

Hoewel sinds Beethovens Missa Solemnis de religieuze muziek steeds vaker bestemd was voor de concertzaal, verzette Mendelssohn zich tegen die tendens en schreef hij expliciet protestantse gebruiksmuziek. De vorige paragraaf ten spijt wil de ironie dat Mendelssohn van huize uit een overtuigd lutheraan was en zich veel religieuzer opstelde dan veel van zijn tijdgenoten. Het merendeel van zijn kooroeuvre is bestemd voor kerkelijke doeleinden en illustreert ook duidelijk de esthetische tendensen die we eerder reeds aanstipten. De invloed van de lutherse muziektraditie en van Bach is alomtegenwoordig in zijn koorwerk en blijkt niet enkel uit de verfijnde zin voor contrapunt of het gebruik van koraalmelodieën, maar ook uit de genrekeuze zelf: tussen 1827 en 1832 componeerde Mendelssohn acht koraalcantates, waarin koor, orkest en soli elkaar afwisselen. Met uitzondering van het prachtige Verleih uns Frieden, waarin twee celli intiem wedijveren met het koor, maken de koraalcantates een weliswaar fraaie, maar toch vooral schoolse indruk en schuilt de relevantie van een mogelijke uitvoering anno 2009 vooral in documentaire hoek. De jongere psalmcantates, eveneens voor koor, orkest en soli, daarentegen getuigen wél van een erg frisse en oorspronkelijke kijk op kerkmuziek. Uit werken als Wie der Hirsch schreit (psalm 42) of Kommt, lasst uns anbeten (psalm 95) blijkt een knap gedoseerde zin voor dramatiek en theatraliteit, waarbij de parallellen met Händel geregeld opvallen. Een soortgelijke theatrale ontwikkeling vinden we ook terug in de a cappella-psalmzettingen, bijvoorbeeld in de dialoog tussen de tenorsolo en het koor in Mein Gott, warum hast du mich verlassen. Samen met de twee andere dubbelkorige psalmzettingen uit het opus 78 lezen we hierin Mendelssohns programmaverklaring ten aanzien van de kerkmuziek: ze moet de devotie dienen, maar mag zich niet beperken tot “de rol van kaarsen en wierook”. Vraagt dit drieluik om een muzikaal en technisch onderlegd koor, dan komt Mendelssohn met de zeven korte Lobwasserpsalmen tegemoet aan vierstemmige basiskoren. Ook de drie Choral-Harmonisierungen – waarvan twee voor de kerstperiode – en het verrassende Cantique pour l’Eglise wallonne zijn erg eenvoudige, charmante pareltjes. Een stevige uitdaging op vlak van structureel inzicht, klankkleur en intonatie vormen de Drei Motetten opus 69 voor soli en vierstemmig koor. Diezelfde uitdagingen stellen ook het Trauergesang opus 116, Jauchzet dem Herrn alle Welt, Denn er hat seine Engeln en Zum Abendsegen, vier kortere werkjes die om dat laatste adjectief een zekere populariteit genieten op wedstrijden. Prachtige stukken in combinatie met orgel zijn het vierstemmige Hora est en het (behoorlijk moeilijke) Ave Maria opus 23. Al evenmin te versmaden zijn de Drei Motetten für Frauenchor und Orgel opus 39, werken waartoe de jonge Mendelssohn

14 // stemband

zou zijn geïnspireerd tijdens zijn bezoek aan het vrouwenklooster in het Italiaanse Santa Trinità de Monti. Ook de mannenkoren worden mooi bedeeld met de Zwei geistliche Männerchöre opus 115 en met het knappe opus 121, het Vespergesang Adspice Domine / Schaue herab voor een ronduit exotische bezetting van mannenkoor, mannensoli, cello en contrabas. Erg Mozartiaans en feestelijk van inslag zijn het Magnificat voor koor, soli en orkest en het beklijvende Te Deum voor twee koren, soli en orgel. Worden verjaardagsbijdragen als deze vaak beheerst door een hip-hip-hoerateneur die dirigenten en radioproducers in nauwelijks verholen bewoordingen aanmaant tot integrale uitvoeringen of marathonuitzendingen, dan breken we als slotnoot graag een lans voor de zin voor proportie. Hoewel sinds Beethovens Missa Solemnis de religieuze muziek steeds vaker bestemd was voor de concertzaal, waar ze een andere liturgie dan de kerkelijke moest dienen, verzette Mendelssohn zich tegen die tendens en schreef hij – de twee grote oratoria niet te na gesproken – expliciet protestantse gebruiksmuziek en geen concertrepertoire. Die context is de natuurlijke habitat van Mendelssohns kooroeuvre en nodigt ook uit tot de meest geëigende esthetische appreciatie ervan In bijlage vind je een partituurvoorbeeld van Mendelssohns ‘Laudate pueri’ en van ‘Verleih uns Frieden’.   Zie koorsnippers 3 en 4 ^ // Steven Marien Een groot deel van Mendelssohns geestelijke koormuziek vind je terug in de bib van Koor&Stem. Het gaat over twee bundels Kirchenmusik met orgelbegeleiding én a capellawerken, uitgegeven bij Edition Peters met muziek voor gemengd koor, dubbel koor, vrouwenkoor en mannenkoor. Daarnaast beschikt de bibliotheek ook over een hoop bladmuziek. De profane liederen (opus 41, 48, 59, 88, 100) voor gemengd koor kan je ook inkijken in de bib van Koor&Stem. Neem tevens een kijkje op www.cpdl.org. Bij Carus verscheen er onlangs een bundel Chorbuch Mendelssohn met het religieuze werk voor koor en orgel. Het repertoire van Mendelssohn is voor basiskoren niet eenvoudig. Een aantal relatief eenvoudige zettingen – de Choralharmonisierungen, de Lobwasserpsalmen, Cantique pour l’église Wallonne  – kunnen voor hen als introductie dienen.


// liturgische muziek

Prima le parole, poi la musica Tempo giusto: over metrum, maat en tempo van kerkliederen Dat de nieuwe Zingt Jubilate heel wat nieuwe liederen bevat is voor iedereen ondertussen wel duidelijk. Wat minder duidelijk is, is dat er ook heel wat wijzigingen gebeurd zijn aan de reeds bestaande liederen uit de “oude” Zingt Jubilate. Hieronder een eerste aanzet om aan te tonen waarom sommige liederen van notatie veranderd zijn. Het juiste of gewone tempo – ‘tempo giusto’ of ‘tempo ordinario’ – was in de achttiende eeuw een veel voorkomende uitdrukking om aan te geven dat de tactus noch langzaam noch snel mocht zijn. Gewoon, dus. En `gewoon` ligt dan om wat concreter te worden - in de buurt van de menselijke hartslag, zeg maar tussen de 60 en 80 slagen, lage- en hoge bloeddruk inbegrepen... Bestaat er een tempo giusto voor het kerklied ? Blijkbaar is er in Vlaanderen (en Nederland?) geen eensgezindheid over het juiste tempo van de kerkliederen. Op heel wat plaatsen worden kerkliederen zeer traag gezongen en de pogingen om daarin verandering te brengen mogen rekenen op heel wat kritiek. Zo zou het gewijde karakter van het kerklied verloren gaan als men de liederen in een hoger tempo zingt. Sommigen beweren zelfs dat het biddende karakter verdwijnt als je een vlot tempo nastreeft. De ervaring leert wel dat niet geschoolde zangers moeite hebben om in een laag tempo liederen kwaliteitsvol te vertolken. Door het tekort aan ademsteun slaagt men er niet in om de muzikale zinsbouw te respecteren en is de intonatie op veel plaatsen behoor-

lijk zoek. Het is eerder vermoeiend dan opwekkend om op deze wijze mee te zingen. Een ander effect is dat het karakter van een maatsoort dreigt te verdwijnen: op hoeveel plaatsen hoor je nog een kerklied in een vlotte drieledige maatsoort zingen, waarbij het vreugdevolle karakter aanstekelijk werkt op de hele gemeenschap? Uiteraard stelt zich dan de vraag of er objectieve maatstaven bestaan om voor welbepaalde tempi te kiezen bij het zingen van kerkliederen. In Zingt Jubilate staan noch metronoomcijfers, noch andere tempo- of karakteraanduidingen. Welke factoren kunnen ons dan helpen om toch verantwoorde keuzes te maken? Dank zij het musicologisch register achteraan in het boek1 is er informatie beschikbaar over de herkomst van de melodie (en de tekst). Dit kan helpen om het karakter van het lied te bepalen. Bij goede liturgische liederen is er een geslaagd huwelijk tussen tekst en muziek. Bij de interpretatie en de uitvoering geldt het adagium: ‘prima le parole, poi la musica’. Door het feit dat deze liederen in de liturgie functioneren is de tekstinhoud van primordiaal belang. Paul Schollaert zei in zijn toespraak bij de voorstelling van de nieuwe Zingt Jubilate2: “Dat is meteen het grote criterium voor de teksten van kerkliederen: hun bijbelse inspiratie, hun schriftuurlijke achtergrond, Oud en Nieuw Testament, Psalmen en Profeten, de Lering van Paulus en de Apostelen en het grote Jezusverhaal van de Evangelies.” Daarom durf ik ervoor te pleiten om in eerste instantie de tekstinhoud van het lied goed te bestuderen en daaruit conclusies te trekken voor de muzikale realisatie. Siem Groot schrijft in Continuo3 het volgende: “Voor alle vocale muziek, en zeker voor liturgische vocale muziek, geldt dat de tekst (de taal) het

belangrijkste element is. De tekst is de grondslag en misschien ook wel de bron van de muziek. De muzikale vorm en inhoud (melodie, ritme, tempo, dynamiek) zijn als het ware tot stand gekomen vanuit de tekst, op basis van de vorm, de inhoud en de functie van hetgeen gezegd wordt. Voor je gaat zingen moet er een nauwkeurige analyse gemaakt worden van de tekst. Die ligt ten grondslag aan. Deze ligt ten grondslag aan een analyse van de melodie. Het is nodig om in de tekst te ontdekken wat de belangrijkste woorden zijn, hoe de zinnen zijn opgebouwd, welke structuur aanwezig is.” In het boek Zingt Jubilate komen naast gemensureerde liederen ook heel wat liederen voor in vrij metrum. Bij deze liederen is het nog veel duidelijker dat het tempo van de voordracht en de voordracht zelf volledig wordt bepaald door de tekstinhoud. Voorbeeld uit de nieuwe Zingt Jubilate Een aantal liederen in de nieuwe Zingt Jubilate kregen een nieuwe notatie die de interpretatie en de uitvoering kwalitatief moet ondersteunen. Een voorbeeld ter illustratie. ZJ 101: Ruk open, Heer De nieuwe notatie is veel getrouwer aan de oorspronkelijke notatie van de melodie (Augsburg 1666) en zorgt voor grotere zinsbogen. De nieuwe notatie met 3 lettergrepen als optijd nodigt bovendien uit tot een vlottere doorstroming naar de zware tel op “Heer”. Alleen in een vlot tempo kan men het verschil tussen lichte optijden en zware tijden laten horen ^

driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 15


// LITURGISCHE MUZIEK

De tekst is de grondslag en misschien ook wel de bron van de muziek. de nieuwe Zingt Jubilate

de oude Zingt Jubilate

1 Zingt Jubilate, Musicologisch register blz. 989-1010 2 Paul Schollaert, lezing gegeven te Averbode op 1 oktober 2006 en te Brugge op 8 oktober bij de voorstelling van de nieuwe Zingt Jubilate 3 Siem Groot, De handen geheven in Continuo, 10de jaargang nr. 3 (februari 1996)

// Ignace Thevelein

16 // stemband


// BLIK OP

Howard Goodall Een lage orgeltoon, een brede lichtstraal uit de hemel en hop….. Mr. Bean valt met een smak wezenloos op de grond. Dan hoor je het koorwerkje Ecce homo qui es faba, gezongen door Christ Church Cathedral Choir - een leuk muziekje en dus is er veel vraag naar de partituur die echter nooit werd vrijgegeven. Componist is Howard Goodall, musical-, film-, tv- en ook koorcomponist. Hij schreef al ongelooflijk veel voor allerlei koorbezettingen: bv. naast de obligate Christmas Carols, componeerde hij een Missa Aedis Christi (1993), In Memoriam Anne Frank (1994), Love divine (2001), Spared (over 9/11, 2005) Winter Lullabies (2007) en Eternal Light (een requiem, 2008). Ook de begintune van de Britse tv-reeks The Vicar of Dibley, een zetting van Psalm 23 (!), is van zijn hand. In 2007 werd Goodall in Engeland tot allereerste, nationale ambassadeur voor de zang benoemd. Maar bovenal kennen wij de man als de charmante presentator van de ‘Choir of the Year’-koorwedstrijd, die model stond voor ons eigenste Koor van het Jaar. De bib van Koor&Stem bevat van hem o.a. The Marlborough Canticles (1998) voor gemengd koor en orgel (Faber Music). Enkele keren worden partijen gesplitst; en in twee passages wordt er een koorsolist gevraagd. Het werk is gebaseerd op de tekst van het Magnificat (de lofzang van Maria) en het Nunc Dimittis (de lofzang van Simeon); zijn wat ongewone naam ontleende het aan het gelijknamige koor dat de eerste uitvoering

ervan verzorgde. Die gezangen nemen in de liturgische muziek een bijzondere plaats in, met name in avonddiensten (vespers) en in de periode rond Kerstmis. Dat gebruik vinden we in de Engelse kerk nog steeds terug in de traditie van de evensongs. Kenmerkend voor de partituur is de combinatie van mooie, lyrische melodieën met lieflijk, deinende dansritmes. Het geheel mondt tenslotte uit in een climax. Hoewel oorspronkelijk voor de kerkdienst bedoeld, kan het ook een mooie ‘pièce de résistance’ zijn tijdens een concert. Het betere koor uit eerste categorie kan er zich zeker met plezier aan wagen. Totaalduur bedraagt ca. 10 minuten . In bijlage vind je enkele partituurvoorbeelden van dit werk. Zie koorsnippers 1 en 2 ^ // ERIK DEMARBAIX Voor de liefhebbers van Evensongs hebben we nog volgende tip: elke woensdag om 16u.00 (English time) zendt BBCRadio 3 telkens vanuit een andere locatie een evensong uit. Via de internetsite van Radio 3 kan je de programmatie raadplegen en deze evensong via livestreaming een hele week beluisteren. (www.bbc.co.uk/radio3/programmes) Naast Evensong is er ook nog het programma The Choir, gepresenteerd door Aled Jones, dat je op dezelfde wijze kan beluisteren. Wat een luxe! Wij hadden ooit (in illo tempore…) Het Koorleven in Vlaanderen.

driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 17


// CD

CD Polyfoon: een fijn jubileumgeschenk

Hedendaagse verklanking van het Hooglied

Dit jaar bestaat het vocaal ensemble Polyfoon tien jaar, een reden om te vieren. Met de in alle opzichten prachtig verzorgde cd “Birth/Lament/Death” schonk het koor zichzelf een ideaal geschenk. Het gaat om een gelijknamig triptiek dat Polyfoon in drie subprojecten presenteerde in het seizoen 2007/8. Het ensemble Polyfoon werd in 1999 opgericht door Johan Geerts en Lieven Deroo. Dat een professionele zanger, en dus geen koordirigent, de leiding op zich neemt, is niet de meest gebruikelijke formule, maar de combinatie heeft veel voordelen. Lieven Deroo maakt sinds 1985 deel uit van het huidige Vlaams Radio Koor en heeft ook veel ervaring met oude muziek, hij zingt geregeld met het Huelgas Ensemble, het Collegium Vocale en het Nederlands Kamerkoor, om er maar enkele te noemen. Zijn ervaring als zanger komt de leden van Polyfoon zeker ten goede. Het drieluik omvat een keuze van werken die voor belangrijke momenten in een leven werden gecomponeerd, namelijk geboorte, lijden en dood. Hier is Polyfoon ook echt thuis, toondichters als Thomas Ashewell (ook Ashwell en Aschwell), Orlandus Lassus (Birth), Jacobus Vaet, Duarte Lôbo, Josquin Desprez en Hieronimus Vinders (Death) behoren grotendeels tot het basisrepertoire van de groep. Ook de keuze voor de hedendaagse componisten Willem Ceuleers en Geert D’hollander (Lament) is niet toevallig. Beiden hebben in opdracht van Polyfoon nieuwe werken gecomponeerd die bovendien, wat de invalshoek en vooral de schrijftaal betreft, zeer verschillend zijn. Om hoopgevend te eindigen (Polyfoon is lang niet dood) wordt het geheel met vier van de Sieben Magnificat-Antiphonen van de levende legende Arvo Pärt afgerond. Wat maakt deze cd zo uitzonderlijk? Ongetwijfeld de sterke interpretatie enerzijds en de originele samenstelling van het programma anderzijds. Trouwens, Lieven Deroo wijkt in zijn concerten en opnamen nooit van die prioriteiten af. De volmaakte homogeniteit, doorgedreven zin voor het detail, de afwerking en stilistische zuiverheid zijn hier van de eerste tot de laatste maat voelbaar. Het programma kan op het eerste gezicht gewoon lijken, maar in de verdeling van de thema’s is een duidelijk concept herkenbaar. De opmaak van de cd, die in eigen beheer wordt uitgegeven, kan als voorbeeld dienen voor de grootste labels. Talrijke kleurfoto’s, gedetailleerde teksten (in het Nederlands en het Engels), een tweede boekje over 10 jaar Polyfoon en de goede technische kwaliteit van de opnamen, maken van deze cd een excellent cadeau.

Eind november werd op het Lemmensinstituut het nieuwste werk van Piet Swerts in première uitgevoerd. De concertopname van het oratorium Heilige Seelenlust door koren en orkesten van het Lemmensinstituut verscheen later op een mooi verzorgde cd van Phaedra. Piet Swerts werd zeer jong als docent aan het Lemmensinstituut aangesteld. Intussen is hij al 27 jaar in Leuven werkzaam en hij is er haast onafscheidelijk mee verbonden. In 2005 vroeg de toenmalige directeur Paul Schollaert hem een nieuw werk te componeren, waarin de akoestische mogelijkheden van de zaal in het Lemmensinstituut optimaal benut zouden kunnen worden. Hij dacht aan het Hooglied. Piet Swerts koos teksten van de Duitse barokdichter Angelus Silesius en heeft zo Schollaerts wens vervuld. “Ik heb daar veel over nagedacht en zie het meer als een spirituele tekst, want het is voor zeer veel interpretaties vatbaar. Het Hooglied lijkt niet toegespitst op één geloof, het voelt universeel aan” zegt de componist.Het werk is qua bezetting groots opgevat: sopraan, tenor, kinderkoor, vrouwenkoor, mannenkoor, twee harpen, blokfluiten, piano’s, strijkorkest en een blazersensemble. Het oratorium telt 18 losse nummers met een groot openingskoor en een gelijkaardig slotkoor. Maar in dit omvangrijke werk vinden we ook intiemere passages voor slechts enkele instrumenten of zelfs een motet van William Byrd. Dankzij zijn jarenlange activiteiten in het instituut, kent Swerts de ensembles door en door. De solistische partijen worden door de jonge getalenteerde Ann De Renais en de vaste waarde Jan Caals (ook leraar aan het instituut) vertolkt; beiden presteren op niveau. De vocale kwaliteiten van de koren (dit keer zorgvuldig door Erik Van Nevel en Claudine Martens voorbereid) zijn in de muziekwereld al lang bekend, maar dit keer plaatsen ook de instrumentale groepen o.l.v. Edmond Saveniers zich in de kijker. Het is juist de kennis van de werking van het Lemmensinstituut binnen de muren en dus ook de interpretatieve mogelijkheden van de koren, die mee de goede finale indruk bepalen. Piet Swerts had vooraf aangekondigd dat Heilige Seelenlust een nieuwe stijlperiode binnen zijn oeuvre zou betekenen. Na het beluisteren moet je toegeven dat hij woord heeft gehouden. Toch een kleine opmerking: hoewel het gezien de componist, de uitvoerders, de plaats van de opname en het label, om een uitgesproken Vlaamse productie gaat, beperkt de Nederlandstalige informatie in het boekje zich amper tot een halve bladzijde, jammer.

18 // stemband


// CD

CD KORT

08’44’’

) 02’45’’

05’56’’

03’59’’ 05’25’’ 02’26’’ 03’31’’ 05’04’’ 03’20’’

01’39’’ 02’14’’ 01’46’’ 03’12’’ 63’36’’

o.l.v. Lieven Deroo

TRIPTIC - BIRTh / LamenT / DeaTh

13’28’’

triptic

Zoals steeds brengt CD Kort enkele tips voor liefhebbers van koormuziek, dit keer van Josquin over Mancini, Händel, Neukomm, Mendelssohn, Bruckner tot Pärt en Bartholomée. * Erik Van Nevel heeft het Aartsbisschoppelijk Archief in Mechelen uitgepluisd. Het resultaat vindt men op de cd Italiaanse muziek in de Lage Landen met werken van Francesco Mancini en enkele anonieme werken. Bij Erik Van Nevel hoort Currende, een vaste waarde in ons koorleven. (Etcetera) * Ook van Belgische makelij zijn de twee afzonderlijke cd’s met de geschiedenis van het Requiem. Het is het geloofwaardige project van Guy Janssens, goed vertolkt door zijn Brussels Laudate Consort. Deel III is aan Bruckner en Duruflé gewijd en deel IV aan de hedendaagse Waalse componist Pierre Bartholomée. (Cypres) * De beste Waalse groep, het Choeur de Chambre de Namur, heeft samen met het Franse barokorkest La Grande Écurie et la Chambre du Roy van Jean-Claude Malgoire, de Missa Solemnis van de weinig bekende in Parijs overleden Oostenrijker Sigismund Neukomm opgenomen. Neukomm schreef dit feestelijk werk in Rio de Janeiro in 1817. (K617)

* Liefhebbers van de persoonlijke compositiestijl van de Est Arvo Pärt mogen zijn recente cd met werken gecomponeerd na het jaar 2000, zeker niet missen. De representativiteit van deze uitgave wordt nog verhoogd door de sterke uitvoering van zijn landgenoten, het Filharmonisch Kamerkoor van Estland, het Nationaal Symfonieorkest van Estland en het Kamerorkest van Tallinn, het geheel o.l.v. van Tönu Kaljuste. (ECM New Series) * Het Gabrieli Consort van   Paul McCreesh maakte onder de titel   A Spotless Rose een cd-verzameling van koorcomposities, gaande van Josquin, Mouton en Palestrina tot de hedendaagse toondichters als Tavener, MacMillan en Górecki. (Deutsche Grammophon) * Dit jaar vieren we ook de 200ste verjaardag van Felix MendelssohnBartholdy. De radioformaties uit Wales, de BBC National Chorus and Orchestra of Wales namen o.l.v. Richard Hickox Mendelssohns machtige oratorium Paulus op. (Chandos) ^ // Mirek Cerny

* Naar aanleiding van de 250ste herdenking van het overlijden van Georg Friedrich Händel verscheen een concertopname van zijn meesterwerk Messiah. Voor de uitvoering zorgt niemand minder dan het befaamde Choir of King’s College uit Cambridge o.l.v. Stephen Cleobury. Het knapenkoor wordt door de Academy of Ancient Music begeleid. Een aanrader. (EMI)

driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 19


// COLUMN

GRENSGEVALLEN Europa Cantat is achter de rug. De zeventiende uitgave van het reuzefestival dat om de drie jaar telkens in een ander Europees land plaatsvindt. Nu voor de eerste maal in Nederland. Meer dan drieduizend koorzangers uit heel Europa bezetten Utrecht zoals ze voordien Nevers, Namen, Leicester of Lüzern hebben bezet. Het voorlaatste festival zocht Mainz op. Over drie jaar zal het volgende in Turijn georganiseerd worden. Maar wie was erbij in Passau anno 1961? De overlevers van die allereerste editie worden stilaan zeldzaam. Ook de grote tenoren van toen zijn verdwenen. César Geoffray, die in Frankrijk A Coeur Joie stichtte, is voor de huidige generatie Vlaamse koorzangers in het beste geval slechts een naam. Gottfried Wolters, de eigenlijke inspirator van Europa Cantat, stierf twintig jaar geleden. Met hem verdween ook de roem van Hugo Distler, de componist van wie de honderdste geboortedag verleden jaar in alle stilte werd gevierd. De titanen van Europa Cantat zijn verdwenen, opgelost in een verleden waar de meeste koorzangers zich niet meer van bewust zijn. Hun legaat, de internationalisering van het koorzingen, heeft echter veel navolgers geïnspireerd. Eerst op wereldschaal: America Cantat, Asia Cantat, ik geloof ook Africa Cantat. Daarna wat kleinschaliger, minder internationaal, nationaal en soms subnationaal zoals Flandria Cantat, of zelfs provinciaal zoals Frisia Cantat. Een grootstedelijke versie lijkt nog verdedigbaar omwille van de verzustering tussen de deelgemeenten. Zo is bijvoorbeeld Antverpia Cantat denkbaar, maar Mechlinia Cantat lijkt mij al een grensgeval. Zou Wechelderzande Cantat of Genoelselderen Cantat mogelijk zijn? Dat bekt niet lekker. Te veel letter-

20 // stemband

grepen. Een latinisering van de Vlaamse namen is bovendien nauwelijks mogelijk. Gemeenten van Vlaanderen, begin er niet aan. Er is al genoeg verkleutering. Joke Schauvliege weze gewaarschuwd voor dergelijke initiatieven. Ik maak een uitzondering voor Senioria Cantat, want die hebben nog geen internationaal festival. Misschien een gelegenheid voor de overblijvers van Passau 1961. In de koorwereld zijn er meer van die grensgevallen. Zo is de term kamerkoor nauwelijks gedefinieerd. Met hoeveel zangers moet je minimaal zijn om van een kamerkoor te kunnen spreken en met hoeveel maximaal? Met minimaal zestien en maximaal tweeëndertig? Zijn vijftien en drieëndertig uitsluitingscijfers? Wat is het verschil tussen een vocaal ensemble en een kamerkoor? Kan iemand cijfers geven? En een consort? Een vergelijking met instrumentale kamermuziek leert ons weinig. We kennen de benamingen kwartet, kwintet, sextet, septet, octet, nonet en dixtet. Allemaal kamermuziek. Een dixtet is zeldzaam. Het meest bekende voorbeeld is het “Dixtuor” van Georges Enesco. Maar wat met de “Serenade voor dertien blaasinstrumenten” van Richard Strauss? Is dat nog kamermuziek? Wat dan met zijn “Metamorphosen voor drieëntwintig solostrijkinstrumenten”? Een oeverloze materie... Maar keren wij terug naar onze koren. Vanaf hoeveel zangers wordt een koor een oratoriumkoor en een oratoriumkoor een massakoor? Peter Benoit zou het geweten hebben, die heeft nog met beide gewerkt. Wat voor hem een oratoriumkoor was zou nu voor ons een massakoor zijn. Indien vandaag de term massakoor althans geen contradictio in terminis moet genoemd worden. En wat is nu eigenlijk een madrigaal-

koor? Vijftig jaar geleden wist ik dat zeer precies. Het waren de koren die ontstonden toen een na een de oratoriumkoren begonnen te sneuvelen. Een madrigaalkoor van een dertigtal zangers was toen gebruikelijk. Duitsland kreeg een Madrigalchor in vele steden, Frankrijk had zijn Ensemble Madrigal in Parijs, zuidelijker heette het Coro Madrigale en bij ons ontstond het Gents Madrigaalkoor. Dat laatste is inmiddels uitgegroeid tot het formaat van een middelgroot oratoriumkoor, maar het blijft zijn oorspronkelijke benaming trouw. Die was ook meer een statement dan een inhoudelijk begrip. Ze suggereerde het ontluiken van een nieuwe kooresthetiek die op haar beurt geschiedenis werd. Het Gents Madrigaalkoor incorporeert die hele ontwikkeling van toen tot nu. Nu worden madrigalen meestal door solisten gezongen. Toen zongen de jonge koren hoofdzakelijk Italiaanse en Engelse madrigalen, Franse chansons en Deutsche Lieder, naast Distler, Hindemith, Poulenc en Britten. De madrigalen verhuisden langzamerhand naar professionele ensembles. Distler en Hindemith geraakten in de vergeethoek. Alleen Poulenc en Britten overleefden. Het was niet toevallig dat kerkkoren zich omstreeks diezelfde periode gingen verenigen in de federatie van katholieke kerkkoren “Het Madrigaal”. Er bestaan uiteraard madrigali spirituali, maar bij madrigaalkunst denken wij niet in de eerste plaats aan kerkkoren. “Het Motet” zou logischer geweest zijn. Toch opteerden de stichters voor de benaming die het best de tijdgeest weerspiegelde. Mijn vader werd de eerste voorzitter. Hij componeerde “O edel Lied”, een soort clublied van de federatie dat nu waarschijnlijk heel diep in de kartons verborgen ligt. Enige kennis van het verleden kan vele


// genre

Brieven van lezers Het seniorenkoor en de diva

grensgevallen verhelderen. Maar te allen tijde blijft de macht van getallen in de koorwereld voor mij een handicap. Bijvoorbeeld mogen bij wedstrijden van kinderkoren alle kinderen maximum slechts veertien jaar oud zijn. Veertien? Op die leeftijd hebben sommige kinderen zelf al een kind. Jeugdkoren mogen tot vijfentwintig gaan. Snelle meisjes worden dan haast grootmoeder. Veel te oud vinden sommigen, anderen veel te jong. Bij ons worden die leeftijdsbeperkingen soms met een korrel zout genomen. Loopt er al eens een meisje van vijftien tussen of een student van zesentwintig, een vermanende blik is het hoogste tarief. In andere landen waar de zeden strenger zijn, moeten paspoorten getoond worden. Wie vijftien is vliegt er onverbiddelijk uit. Ik maak mij al zorgen over Senioria Cantat, nog voor het goed en wel bestaat. Vliegen mannen en vrouwen van onder de zestig eruit als het om een wedstrijd gaat? En is er een grens boven de honderd? Allemaal vragen en geen sluitend antwoord. Hopeloos ^ // Vic Nees

Bij de colum van Vic Nees (Stemband 2009/02, p.20, nvdr.) wil ik graag het volgende opmerken. Dat veel senioren geen zin meer hebben in koorzingen, kan ook wel te wijten zijn aan de harde maatregel die jongere dirigenten treffen, om de senioren uit het koor te weren, of erger nog ze buiten te zetten, om...de kwaliteit van het koor te verbeteren. Meestal gebeurt dit onder het mom van de objectiviteit (een nieuwe stemproef) of door de kooreisen zo hoog te stellen dat ouderen, vaak met een meer romantische smaak, nu eenmaal móeten afhaken. Niet zo aangenaam om dat mee te maken, want het zijn meestal de zangers die door hun vroegere competentie én door hun koortrouw, hun koor groot gemaakt hebben, die op leeftijd het trieste Sartreaans gevoel opgedrukt krijgen van ‘être de trop’......We hebben het zelf meegemaakt met ontgoochelde zangers en zangeressen in het vroegere ‘Westvlaams Vocaal Ensemble’ en in de ‘Capella Brugensis’ van Patrick Peire.... Projectkoren hebben nu eenmaal een kwaliteit hoog te houden, was de ijzeren wet. En dat klopt uiteraard omdat er ook rekening gehouden moet worden met de (betalende) opdrachtgever.   Zo zijn de meeste goede seniorenkoren meestal koren van zangers die samen mèt de dirigent oud geworden zijn, generatiegenoten dus die inderdaad de vocale risico’s van het ouder worden onder ogen zien (verlaging van de stem, meer neiging tot vibrato, vlugger optreden van vermoeidheid van de stem bij het constant hoog zingen, meer intonatieproblemen) en daar ook door bewustmaking, door transpositie van de partituur naar een lagere toonaard, en door anti-vibrato-oefeningen bewust aan sleutelen. Samen zingend oud worden heeft ook het voordeel van gelijkgestemdheid omtrent het repertoire. De risico’s van een ouder wordend koor moeten echter steeds bewust onderkend worden en met alle middelen ingedijkt, tot vreugde zowel van de zangers zelf als van het luisterend publiek! Ook daar zou in ‘’Stemband’ eens een stevig artikel kunnen over geschreven worden, dat de vrijblijvendheid van een speelse column, in de aard van die van Vic Nees, ver overstijgt. Tenslotte heeft niemand schuld aan zijn eigen leeftijd, maar wel aan wat je mét en óp je oudere leeftijd doet: resignatie of – met hulp van bevoegden – een wijze aanpak van de problemen die door de leeftijd opduiken tot vreugde van al wie graag zingt en zingen hoort. Vriendelijk dank voor je reactie. De redactie beschouwt deze rubriek echt als een column waarin Vic Nees het koorleven op de korrel kan nemen. Vic maakt op die manier problemen die in het koorleven aanwezig zijn bespreekbaar. Je voorstel in verband met een artikel of themanummer rond deze problematiek, zullen wij zeker onderzoeken. // de redactie Het seniorenkoor en de diva (2) Dank voor je positieve reactie. Uiteraard ‘verzoen’ ik me volledig met het speelse karakter van de column van Vic Nees. Positief is inderdaad dat de auteur dingen die in het koorleven aanwezig zijn, bespreekbaar maakt - waarvan hier het bewijs! Uiteraard mag u mijn reactie als lezersbrief opnemen, het kan de discussie nog meer opentrekken, en heel wat oudere zangers een steuntje geven, maar ook een aansporing om de vocale sporen van het ouder worden aan te pakken en er zich niet bij neer te leggen. // Joost Vanbrussel, Roeselare ^ Wil je zelf je mening kwijt over een artikel uit Stemband, stuur ons een mailtje op het volgende adres: redactie@koorenstem.be driemaandelijks tijdschrift van Koor&Stem // 21


Aan dit nummer werkten mee: Aan dit nummer werkten mee: Koenraad De Meulder, Tom Eelen, Rudy Tambuyser, Sarah Peire, Godfried Van de Vyvere, Dimitry Goethals, Ivo Jacobs, Steven Marien, Liesbeth Seghers, Ignace Thevelein, Erik Demarbaix, Mirek Cerny, Vic Nees. Eindredactie Jan Stofferis REDACTIEADRES Zirkstraat 36, B-2000 Antwerpen, T 03 237 96 43, F 03 248 16 05, info@koorenstem.be, www.koorenstem.be REDACTIERAAD Koenraad De Meulder, Erik Demarbaix, August De Groote, Ivo Jacobs, Monique Lesenne, Peter Leys, Urbain Van Asch en Patrick Van Looy   LIDMAATSCHAP Kooraansluiting: € 65, Individueel abonnement: € 20  Rek. nr. 735-0037517-63 t.n.v. Koor&Stem vzw DRUK Van der Poorten OPLAGE 2.700 ex. VORMGEVING Apple-n, Brand-ink

zet je zinnen op zingen

koorenstem.be 22 // stemband


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.