BIOLOGIE 1 VMBO-T/HAVO DEEL B
COLOFON Auteurs Lisette van Engelen, Barend de Graaf, Marlies van den Hurk-Bakker, Rob Melchers, Jorinde Post, Annemarel Reiber-Elhorst, Willy Stein, Bram Winkelman Eindredactie Ramon Verwijst Taalredactie Marcella Spithoven Illustraties Marjolein Luiken, Gemma Stekelenburg, Rogier Trompert Ontwerp Omslag: Carlo Polman - OudZuid Ontwerp Binnenwerk: Tom Lamers - Reclamers
Omslagbeeld Shutterstock / wildestanimal
Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leeroplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt. Samen leren vernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl ISBN � ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2022
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
2
3
ZO WERK JE MET VIVO – De Biologie van je leven Je gaat aan de slag met Vivo. Bij Vivo ontdek je waarom het vak biologie belangrijk is voor jou, voor onze samenleving en onze planeet. Hieronder zie je alles wat je in Vivo tegenkomt.
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag
Waarom reageer je zoals je reageert? © Shutterstock / Jacob Lund
INLEIDING Een gekko (een soort hagedis) ruikt met zijn tong! Kun je je dat voorstellen? Hij steekt zijn tong uit om geurdeeltjes te verzamelen. Daarna beweegt hij zijn tong
5.1
langs een zintuig in zijn gehemelte. De geurdeeltjes prikkelen het zintuig. De gekko herkent zo soortgenoten en prooien. Daarnaast kan een gekko
WAAROM REAGEER JE ZOALS JE REAGEERT? Aan het eind van deze paragraaf kan ik: uitleggen wat gedrag betekent in de biologie. uitleggen wanneer je bewust gedrag vertoont. uitleggen wanneer je onbewust gedrag vertoont. uitleggen wat het nut kan zijn van gedrag bij mensen en dieren.
’s nachts kleuren zien. Iets wat mensen niet kunnen. Zo kan een gekko dus ook ’s
• • • •
nachts gemakkelijk een prooi vangen. Ook jij bent een onderdeel van je omgeving. Je reageert op wat je ziet, ruikt, hoort en voelt. Niet om een prooi te vangen, maar bijvoorbeeld om weg te rennen van
STARTOPDRACHT
een gevaarlijke situatie. Waarom reageer je zoals je reageert? Zintuigen, zenuwen, hersenen en hormonen spelen hierbij een rol – zoals je in dit hoofdstuk zult zien.
1
Maak samen met een klasgenoot een mindmap over gedrag. In het midden van de mindmap staat het woord ‘gedrag’. Zet hieromheen woorden en begrippen die volgens jullie met gedrag te maken hebben.
H1 • Waarom biologie? Keuzes maken
H5 Waarnemen en gedrag H2 • Inzoomen Zenuwcellen
Wat weet je al over gedrag? Gedrag is een breed begrip. Wat weet jij al over gedrag?
HET GROTE PLAATJE
De hersenen sturen alles aan
Waarom reageer je zoals je reageert?
-
Zintuigen laten je reageren op je omgeving
+
H4 • Bewegen Zintuigen en zenuwstelsel Hormonen kunnen je gedrag beïnvloeden
H9 • Hart en bloedvaten Bloedsomloop Je maakt je eigen keuzes
8
9
STARTEN MET HET HOOFDSTUK
• Het hoofdstuk start met de grote vraag. Deze vraag ga je aan de hand van het hoofdstuk beantwoorden. • De hoofdstukvraag staat in een overzichtstekening: het grote plaatje. Daarin zie je de samenhang met andere hoofdstukken en de belangrijkste zaken van dit hoofdstuk om te onthouden. • Online vind je de Uitdaging. Dit is een grotere opdracht waarbij je de stof van het hoofdstuk gebruikt.
DE EERSTE PARAGRAAF
• In de eerste paragraaf ontdek je waarom het onderwerp van het hoofdstuk belangrijk is, en welke rol het onderwerp speelt in jouw leven. Ook ontdek je hoe het onderwerp samenhangt met andere onderwerpen in de biologie.
4
WERKEN MET DE PARAGRAFEN
• Bij de paragraaftitel zie je welke iconen uit het grote plaatje horen bij deze paragraaf. • In de leerdoelen zie je wat je deze paragraaf gaat leren. • Bij de practica gaat het om doen: je docent bepaalt welke practica je gaat doen. Je vindt deze online. • In de startopdracht ga je meteen actief aan de slag: deze opdracht gaat over de belangrijkste denkvraag van de paragraaf. Daardoor begrijp je de stof die nog komen gaat sneller en beter.
WERKEN IN HET BOEK OF ONLINE Je kunt aan de slag in je leerwerkboek of online. In je boek vind je alles wat je nodig hebt voor je toets: theorie en opdrachten. Deze staan natuurlijk ook online, plus handige extra’s. Boek • Theorie • Opdrachten
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag
4
Online • Theorie • Opdrachten • De Uitdaging
• Verder oefenen op maat • Practica • Proeftoets
Hoofdstukafsluiting
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag
Zintuigen en zenuwstelsel
Taken van de hersenkwabben
5.8 HOOFDSTUKAFSLUITING
Verschillende zaken worden in verschillende delen van het centrale zenuwstelsel verwerkt. Hieronder zie je zes verschillende delen van het centrale zenuwstelsel met een kleur en een nummer (I t/m VI).
ACTIEF LEREN
5.8
Hoe leer je de theorie en begrippen uit het hoofdstuk? En hoe leg je de juiste verbanden? Kies een opdracht uit het keuzemenu achter in je boek als hulp bij het leren.
I
II
TERUG NAAR HET GROTE PLAATJE
III
1
Waarnemen en gedrag Je ziet hier nog een keer ‘het grote plaatje’ uit de hoofdstukopening.
IV
V
H1 • Waarom biologie? Keuzes maken
VI
H5 Waarnemen en gedrag
Kies per beschrijving het deel van het centrale zenuwstelsel (I t/m VI) dat daarmee te maken heeft. Let op: Sommige hersendelen heb je niet of juist meerdere keren nodig.
H2 • Inzoomen Zenuwcellen
-
1 Nummer I | II | III | IV | V | VI is het deel waarmee je alles wat je ziet verwerkt. 2 Nummer I | II | III | IV | V | VI is het deel waar het geheugen zit. 3 Nummer I | II | III | IV | V | VI is het deel waarmee je tijdens voetballen besluit de bal in het doel te gaan schoppen. 4 Nummers I | II | III | IV | V | VI en dan I | II | III | IV | V | VI zijn op volgorde de delen waarmee je ervoor zorgt dat je tijdens voetballen de bal precies in het doel schopt. 5 Nummer I | II | III | IV | V | VI is het deel waarmee je voelt dat je de bal raakt met je voet. 6 Nummer I | II | III | IV | V | VI is het deel waarmee je de scheidsrechter hoort fluiten, omdat je buitenspel stond.
5
De hersenen sturen alles aan Zintuigen laten je reageren op je omgeving
Waarom reageer je zoals je reageert?
+
H4 • Bewegen Zintuigen en zenuwstelsel Hormonen kunnen je gedrag beïnvloeden
H9 • Hart en bloedvaten Bloedsomloop
Je maakt je eigen keuzes
Je ziet links de verbanden tussen dit hoofdstuk en de andere hoofdstukken.
Snelle bromvlieg
Leg deze verbanden uit. Schrijf je antwoorden in de vakjes.
Op je boterham zit een dikke bromvlieg. Bah! Je probeert de vlieg weg te slaan, maar deze is allang weggevlogen op het moment dat je met je hand op de plek bent waar de vlieg zat. Toch sloeg je zo snel mogelijk!
a Je ziet rechts iconen die laten zien waar het om draait in dit hoofdstuk. Leg in je eigen woorden uit wat je ziet en wat je hebt geleerd in dit hoofdstuk. Schrijf je antwoorden in de vakjes.
Hoe kan een vlieg veel sneller reageren dan dat jij kunt slaan? Verklaar dit met de bouw van het zenuwstelsel van bromvlieg en mens.
b Je hebt in paragraaf 1 antwoord gegeven op de grote vraag 'Waarom reageer je zoals je reageert?' Kijk nog even terug naar wat je toen hebt geantwoord. Zou je je antwoord aanpassen na het doorlopen van dit hoofdstuk? Zo ja, wat zou je nu zeggen? Betrek in je antwoord de verbanden en de punten waar het om draait uit het grote plaatje.
69
20
WERKEN MET DE PARAGRAFEN
• Blauwgedrukte woorden in de theorie zijn de belangrijkste begrippen. • In blauwe kaders staan weetjes en voorbeelden. Je ziet hoe het onderwerp van de paragraaf terugkomt in het dagelijks leven. • Iedere paragraaf heeft zes basisopdrachten. Daarna zijn er altijd drie Extra opdrachten. • Online krijg je na de zes basisopdrachten een advies op maat om verder te oefenen: Herhaling, Extra of Plus. • Je kijkt terug op de leerdoelen van de paragraaf. Wat gaat goed en waar moet je nog aan werken?
5
EXTRA
• Nieuwsgierig? Ga aan de slag met de extra stof. In de Extra paragraaf leg je de verbinding tussen dit hoofdstuk en andere thema’s en je gaat dieper in op de stof van het hoofdstuk.
HOOFDSTUKAFSLUITING
• In Actief leren vind je werkvormen om de theorie te onthouden en begrijpen. • Je kijkt terug op het grote plaatje. Begrijp je de verbanden en kun je de hoofdstukvraag beantwoorden met wat je hebt geleerd? • Met de online proeftoets controleer je of je de theorie goed hebt geleerd.
5 Waarnemen en gedrag
HOOFDSTUK
INHOUD Het grote plaatje
.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
8
Basisstof .. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
9
.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
15
5.1 Waarom reageer je zoals je reageert? 5.2 Zintuigen en zenuwstelsel
.. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
24
...........................................................
33
5.3 Zenuwcellen en vervoer van impulsen 5.4 Zien
5.5 Hormonen
...................................................
5.6 Gedrag van mens en dier
..................................
42 52
Extra stof 5.7 Horen, ruiken, proeven en voelen
.........................
61
.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
69
Hoofdstukafsluiting 5.8 Hoofdstukafsluiting
DE UITDAGING Bij elk hoofdstuk hoort een Uitdaging. Deze kun je doen als vervanging van één of meer paragrafen. Gebruik de leerstof om het probleem op te lossen! © Shutterstock / Sebastian Janicki
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag
INLEIDING Een gekko (een soort hagedis) ruikt met zijn tong! Kun je je dat voorstellen? Hij steekt zijn tong uit om geurdeeltjes te verzamelen. Daarna beweegt hij zijn tong langs een zintuig in zijn gehemelte. De geurdeeltjes prikkelen het zintuig. De gekko herkent zo soortgenoten en prooien. Daarnaast kan een gekko ’s nachts kleuren zien. Iets wat mensen niet kunnen. Zo kan een gekko dus ook ’s nachts gemakkelijk een prooi vangen. Ook jij bent een onderdeel van je omgeving. Je reageert op wat je ziet, ruikt, hoort en voelt. Niet om een prooi te vangen, maar bijvoorbeeld om weg te rennen van een gevaarlijke situatie. Waarom reageer je zoals je reageert? Zintuigen, zenuwen, hersenen en hormonen spelen hierbij een rol – zoals je in dit hoofdstuk zult zien.
HET GROTE PLAATJE H1 • Waarom biologie? Keuzes maken
H5 Waarnemen en gedrag H2 • Inzoomen Zenuwcellen
De hersenen sturen alles aan
Waarom reageer je zoals je reageert?
-
Zintuigen laten je reageren op je omgeving
+
H4 • Bewegen Zintuigen en zenuwstelsel Hormonen kunnen je gedrag beïnvloeden
H9 • Hart en bloedvaten Bloedsomloop Je maakt je eigen keuzes
8
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Waarom reageer je zoals je reageert?
5.1 WAAROM REAGEER JE ZOALS JE REAGEERT? Aan het eind van deze paragraaf kun je: uitleggen waarom je reageert op je omgeving. beschrijven wat gedrag betekent in de biologie. uitleggen waardoor gedrag wordt veroorzaakt en wat de rol van de hersenen is. beschrijven wanneer je bewust of onbewust gedrag vertoont.
• • • •
STARTOPDRACHT 1
Wat weet je al over gedrag? Gedrag is een breed begrip. Wat weet jij al over gedrag? Maak samen met een klasgenoot een mindmap over gedrag. In het midden van de mindmap staat het woord ‘gedrag’. Zet hieromheen woorden en begrippen die volgens jullie met gedrag te maken hebben.
9
5.1
© Shutterstock / Jacob Lund
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Waarom reageer je zoals je reageert?
THEORIE Reageren op je omgeving Je omgeving speelt een grote rol bij hoe je je gedraagt. Als het zonlicht fel is, dan knijp je je ogen dicht of zet je een zonnebril op. Is het erg koud? Dan trek je een warme trui aan. Heb je zin om met een vriendin te kletsen? Dan app je haar om iets af te spreken. En heb je dorst? Dan pak je een glas water. Je bent een onderdeel van je omgeving. Je reageert erop. Dat kan bewust zijn, bijvoorbeeld door een paraplu te pakken als het gaat regenen, maar ook onbewust. Hoog in de bergen ga je onbewust sneller ademen om genoeg zuurstof binnen te krijgen. Ook gaat je hart sneller pompen om voldoende zuurstof naar de organen te vervoeren. Reageren op je omgeving is van levensbelang.
Gedrag in het vak biologie Mensen denken bij het woord ‘gedrag’ al snel aan de manier waarop je je hoort te gedragen. In de biologie is dat niet wat we bedoelen. Bij biologie gaat het bij gedrag om alles wat een mens of dier doet. Gedrag komt tot stand door: veranderingen (prikkels), die je in je omgeving met zintuigen zoals je oren en ogen waarneemt. signalen vanuit je lichaam, zoals honger, dorst, angst of de invloed van hormonen. je reacties op die veranderingen en signalen.
• • •
Soms zijn deze reacties bewust, zoals wanneer je stopt voor een verkeerslicht. Hierbij spelen je hersenen een rol. Soms zijn reacties onbewust, zoals wanneer je plotseling kippenvel krijgt (figuur 1). Stel je voor dat je door de stad loopt. Je komt langs een snackbar en ruikt de patat: ‘mmmm, lekker!’ Het water loopt je in de mond. Vervolgens bedenk je: ‘Hoe ga ik hierop reageren?’ Dat kan heel verschillend zijn. Bijvoorbeeld: ‘Ik heb honger, dus ik loop naar binnen en bestel een patatje’. Of: ‘Ik heb haast, ik moet over tien minuten thuis zijn, dus ik loop door’.
© Shutterstock / Michal Cervenansky
Figuur 1 Kippenvel krijgen is ook een vorm van reageren op je omgeving.
10
5.1
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Waarom reageer je zoals je reageert?
Weten wat je doet Als je nadenkt over je reactie, ben je je bewust van je gedrag. Het kan om van alles gaan: van je arm uitstrekken om iets op te pakken tot een gesprek voeren met een vriend. Je neemt een beslissing en handelt op een bepaalde manier. Je denkt niet overal bewust over na. Vaak kopieer je onbewust de houding van iemand met wie je praat. Ook reageer je heel vaak uit gewoonte. Je doet het omdat je het al jaren zo hebt gedaan. Maar als je zou willen, kun je het anders doen. Soms gebeurt er iets waar je lichaam snel op moet reageren. Je lichaam doet dit om je te beschermen. Je doet dit onbewust. Je neemt zelf geen beslissing, het gaat vanzelf. Zo’n snelle reactie van het lichaam heet een reflex. Als je bijvoorbeeld een heet voorwerp aanraakt, trek je je hand terug (figuur 2). Je hoeft daar niet over na te denken, het is gebeurd voordat je het beseft.
© Shutterstock / Antonio Guillem
Figuur 2 Je trekt je hand terug als je een heet voorwerp aanraakt.
WIST JE DAT? Wagenziekte Ben je wel eens wagenziek? Of duizelig in een ronddraaiende kermisattractie? Eigenlijk zijn dan je hersenen in de war. Hoe zit dat precies? In je oor zit een evenwichtszintuig. Dat zintuig geeft je hersenen informatie over de stand van je lichaam. Dit gebeurt niet alleen als je stilstaat, maar ook als je in beweging bent. Je hersenen gebruiken deze informatie om je evenwicht te bewaren. Allerlei spieren in je lichaam moeten hiervoor samentrekken en ontspannen. Hierover denk je niet na.
© Shutterstock / Estrada Anton
Als je wagenziek of duizelig bent, dan is de informatie die je ogen naar de hersenen sturen anders dan de informatie vanuit het evenwichtszintuig. Je hersenen raken daardoor in de war. Dat gebeurt bijvoorbeeld als je in een rijdende auto een boek leest. Je ogen geven aan dat het boek niet beweegt, maar je evenwichtszintuig zegt van wel. Het gevolg: misselijkheid! Je kunt het soms oplossen door voor in de auto te gaan zitten en je ogen op de weg te houden.
11
5.1
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Waarom reageer je zoals je reageert?
5.1
Reageren op elkaar Gedrag tussen soortgenoten noem je sociaal gedrag. Communicatie is een vorm van sociaal gedrag. Als jij een gesprek voert met een klasgenoot, dan vang je de geluidsprikkels van zijn stem met je oren op. Daarna reageer je met je eigen stem. Je kunt ook reageren met handgebaren of door je lichaamshouding te veranderen. © Shutterstock / Prostock-studio
Mensen leven in groepen. Je leeft in een gezin, op school zit je in een klas, je speelt Figuur 3 Met positieve groepsdruk kom je tot grote hoogten. in een team. In zo’n groep gelden regels waar iedereen zich aan moet houden, anders hoor je er niet bij. Dit zorgt voor groepsdruk. Voorbeelden hiervan zijn het dragen van bepaalde merkkleding, alcohol drinken of het vertonen van agressief gedrag bij voetbalwedstrijden. Groepsdruk kan zowel positief als negatief zijn (figuur 3). Ook dieren communiceren met elkaar via gedrag. Marmotten waarschuwen elkaar met piepjes voor gevaar. Jonge vogels doen hun snavels wijd open, zodat hun ouders op zoek gaan naar voedsel.
OPDRACHTEN 2
Wat heb je geleerd over gedrag? Wat weet je na het lezen van deze paragraaf nog meer over gedrag? Bekijk je mindmap van de startopdracht. Vul de mindmap aan met begrippen die je hebt geleerd in de theorie.
3
Waarom reageer je? De bel gaat, de eerste les is afgelopen en je gaat naar de volgende les. Bah, het stinkt in het lokaal en je vraagt aan de docent of het raam open mag. De docent laat een video zien. Na tien minuten word je slaperig, het is erg warm. Je vraagt of je wat mag drinken. Gelukkig is het zo pauze, want je hebt ook honger. In de kantine bestel je een verse salade, dat is lekker! Als het vier uur is, fiets je heel snel naar je vriendin, want je bent verliefd.
a Welke prikkels die je zintuigen opvangen zorgen voor gedrag? Noem er vier die in het verhaal voorkomen.
b Welke signalen die vanuit je lichaam komen zorgen voor gedrag? Noem er drie die in het verhaal voorkomen.
4
Gedrag van een huisdier Deze opdracht doe je samen met een klasgenoot. Kies een huisdier uit (zoals een hond, kat of konijn). Bekijk het gedrag van je eigen huisdier of zoek filmpjes op internet. 12
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Waarom reageer je zoals je reageert?
Organismen reageren op prikkels uit de omgeving.
a Noem twee prikkels waarop het huisdier reageert. Hoe ziet die reactie eruit?
b Welk typisch gedrag vertoont het huisdier wanneer hij zijn voer krijgt?
5
Functie van gedrag Hieronder staan drie voorbeelden van gedrag. 1 Wanneer je honger hebt en iets lekkers ruikt, gaan je speekselklieren speeksel produceren. 2 Als een pad een keer gestoken is door een steekvlieg, dan hapt de pad niet meer naar een steekvlieg. Andere insecten eet hij wel, maar de steekvlieg laat hij voorbijgaan. 3 Vissen zwemmen vaak in grote groepen. Ze blijven dicht bij elkaar. Voor een roofdier is het dan moeilijker om de vissen te vangen.
a Wat is in het eerste voorbeeld het nut van het gedrag voor jou?
b Wat is in het tweede voorbeeld het nut van het gedrag voor de pad? c Wat is in het derde voorbeeld het nut van het gedrag voor de vissen?
De voorbeelden hebben allemaal iets gemeenschappelijk.
d Als jij de functie van gedrag zou omschrijven in één zin, wat zou je dan opschrijven?
13
5.1
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Waarom reageer je zoals je reageert?
6
Bewust en onbewust Gedrag ontstaat doordat een organisme reageert op zijn omgeving. Veel menselijk gedrag is bewust, maar heel vaak reageren we onbewust.
a Geef bij de volgende beschrijvingen aan of het gedrag bewust is of onbewust. 1 Na lang twijfelen besluit je om die felgekleurde sweater te kopen. bewust | onbewust 2 In een winkelcentrum lopen veel mensen op de maat van de muziek. bewust | onbewust 3 Je krijgt kippenvel en de haren op je arm gaan overeind staan. bewust | onbewust 4 Je vangt een bal. bewust | onbewust 5 De bel gaat en je pakt je tas. bewust | onbewust 6 Wanneer mensen om je heen gapen, doe jij dat even later ook. bewust | onbewust
b Beschrijf in je eigen woorden het verschil tussen bewust en onbewust gedrag.
7
Zintuigen, keuzes en gedrag Bekijk het grote plaatje van dit hoofdstuk.
a Leg het verband uit tussen zintuigen en gedrag (van mensen en dieren).
b Wat kun je zeggen over keuzes maken en gedrag in een groep? Gebruik in je antwoord de woorden: hersenen, bewust gedrag en groep.
AFSLUITING 8
Waarom reageer je zoals je reageert? De grote vraag van dit hoofdstuk is: ‘Waarom reageer je zoals je reageert?’ Wat is jouw antwoord op deze vraag? Gebruik in je antwoord de informatie van deze paragraaf.
14
5.1
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zintuigen en zenuwstelsel
5.2 ZINTUIGEN EN ZENUWSTELSEL Aan het eind van deze paragraaf kun je: uitleggen dat zintuigen prikkels uit de omgeving opvangen. uitleggen hoe het zintuig- en zenuwstelsel is opgebouwd. de onderdelen en functies van de hersenen benoemen. beschrijven hoe je hersenen zintuigprikkels verwerken.
• • • •
Bij deze paragraaf hoort de volgende practicumopdracht: Zintuigen Overleg met je docent of je dit practicum gaat uitvoeren.
•
STARTOPDRACHT 1
Kraak de cijfercode Je hersenen kunnen de informatie die ze binnenkrijgen heel snel verwerken. Je eigen leervermogen zal je verbazen! Dit ga je doen: 1 Blijf naar de tekst kijken. 2 Na een paar tellen lees je wat er staat! D323 m3d3d3l1ng l44t j3 213n t6t w3lk3 gr6t3 pr35t4t135 6n23 h3r53n3n 1n 5t44t 21jn. 1n h3t b3g1n w45 h3t 23k3r n6g m631l1jk d323 t3k5t t3 l323n, m44r nu k4n j3 h3t w44r5ch1jnl1jk 4l w4t 5n3ll3r l323n 26nd3r j3 3cht 1n t3 5p4nn3n. D4t k6mt d66r h3t 3n6rm3 l33rv3rm6g3n v4n 6n23 h3r53n3n. Kn4p hè?
a Door welke letters moet je de cijfers tijdens het lezen vervangen? 1
4
2
5
3
6
15
5.2
© Shutterstock / Domenico Fornas
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zintuigen en zenuwstelsel
b Leg uit wat er gebeurt vanaf het moment dat je begint met lezen. Gebruik daarbij de woorden: geheugen, ogen, hersenen en zenuw.
c Maak op deze manier zelf een tekst en laat deze door een medeleerling lezen.
THEORIE Een koude douche Je neemt een warme douche. Opeens wordt het water ijskoud. Met een gil spring je weg! Wat gebeurt er achtereenvolgens in je lichaam? Zintuigen in je huid nemen prikkels waar. Dit zijn veranderingen die je waarneemt in de omgeving of in je eigen lichaam. In dit geval is verandering in temperatuur de prikkel. Zintuigen zetten deze prikkel om in een elektrisch signaal, een impuls. Zenuwcellen geven de informatie via impulsen door naar je hersenen. De weg van die impulsen zie je als een rode lijn in figuur 1. In je hersenen word je je bewust van de kou. Je springt weg. De hersenen sturen impulsen via je zenuwstelsel naar je beenspieren. De weg van die impulsen zie je als de blauwe lijnen in figuur 1. Je spieren brengen je benen in beweging en je springt weg.
• • • • • •
Dit alles gaat razendsnel. Vaak reageer je al voordat je beseft wat er gebeurt.
Figuur 1 Het water is ijskoud!
Voor verschillende prikkels heb je verschillende zintuigen in je lichaam (figuur 2). De huid bevat zintuigen die temperatuurverschillen, druk- en pijnprikkels waarnemen. De ogen zijn gevoelig voor licht, de oren voor geluid, de neus voor geur en de tong voor smaak. De prikkel van het ijskoude douchewater loopt via het zintuigstelsel, zenuwstelsel en spierstelsel en zorgt ervoor dat je niet meer onder de douche blijft staan. Zintuigstelsel, zenuwstelsel en spierstelsel werken samen zodat je prikkels waarneemt en erop reageert.
16
5.2
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zintuigen en zenuwstelsel
geluidsprikkel
lichtprikkel
smaakprikkel
5.2
geurprikkel
warmte-, koude- of tastprikkel
Figuur 2 Voor verschillende prikkels heb je verschillende zintuigen.
Het zenuwstelsel Dankzij het zenuwstelsel reageert je lichaam op prikkels uit je omgeving, zoals een onverwacht koude douche. Het zenuwstelsel zorgt voor het vervoer van impulsen in je lichaam. Het zenuwstelsel van een mens bestaat uit de volgende onderdelen (figuur 3). hersenen ruggenmerg zenuwen
• • •
hersenen
ruggenmerg
zenuwen
Je hersenen staan in verbinding met de rest van je lichaam via het ruggenmerg. Dat is een dikke bundel die vooral bestaat uit lange uitlopers van zenuwcellen. Het ruggenmerg geeft de impulsen met grote snelheid door tussen je lichaam en je hersenen. De hersenen en het ruggenmerg vormen samen het centrale zenuwstelsel. Het centrale zenuwstelsel is via zenuwen verbonden met je organen en weefsels. Zenuwen zijn bundels vol uitlopers van zenuwcellen. De zenuwen geven prikkels uit je lichaam en de omgeving via impulsen door aan het centrale zenuwstelsel.
De drie delen van de hersenen Denk nog eens aan de douche die opeens ijskoud wordt, waardoor je binnen enkele seconden wegspringt. In die korte tijd heeft jouw zenuwstelsel enorm veel informatie verwerkt en opdrachten gegeven aan jouw lichaam. Temperatuurzintuigen geven impulsen af die in de hersenen de juiste betekenis krijgen: koud! Op een andere plek in de hersenen word jij je bewust van dit alles. Tegelijk wordt op weer een andere plek in je hersenen bepaald welke spieren informatie ontvangen om te reageren. Daardoor spring je snel onder het koude water vandaan. De hersenen bestaan uit delen die eigen taken hebben én snel en goed samenwerken. 17
Figuur 3 Het zenuwstelsel bestaat uit de hersenen, het ruggenmerg en zenuwen.
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zintuigen en zenuwstelsel
5.2
De hersenen bestaan uit drie delen: de hersenstam, de kleine hersenen en de grote hersenen (figuur 4). grote hersenen De hersenstam verbindt je ruggenmerg met de rest van je hersenen. Dit hersendeel regelt je ademhaling, hersenstam hartslag en lichaamstemperatuur. Dit kleine hersenen zijn noodzakelijke lichaamsprocessen waarover je niet nadenkt. De hersenstam doet dit zelfstandig. De kleine hersenen zitten onderaan in je achterhoofd. Dit hersendeel stemt alle spierbewegingen precies op elkaar af. Hierdoor kun je ingewikkelde Figuur 4 De drie delen van de hersenen bewegingen maken waarbij veel spieren betrokken zijn, zoals schrijven of een bal vangen. Zelfs als je stilstaat werken veel spieren samen, zodat je niet omvalt. Zonder kleine hersenen zou dit erg moeilijk zijn. De grote hersenen verwerken informatie van alle zintuigen waar jij je bewust van wordt. Met de grote hersenen denk je na. De grote hersenen sturen ook de bewegingen in je lichaam aan, bijvoorbeeld bewegingen van je armen en benen of van je spraak.
•
•
•
Functies van de grote hersenen
aan stu re n ontva ng
n va
besluiten nemen en plannen n ate pr
va n
sk ele tsp ier en ta st pr ik k els
Je grote hersenen bestaan uit vier verschillende gebieden met elk hun eigen functie. De twee hersengebieden in het midden van je hoofd en het gebied in je achterhoofd verwerken de prikkels uit je zintuigen (figuur 5). Het voorste deel van je grote hersenen is het deel waarmee je bewust nadenkt, besluiten neemt en de skeletspieren aanstuurt.
herkennen van tast
en
horen
geheugen herkenning
zien proeven
herkennen van geluid en reuk
herkennen van beelden
ruiken hersenstam
kleine hersenen ruggenmerg
Figuur 5 Hersengebieden met hun functies 18
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zintuigen en zenuwstelsel
WIST JE DAT? Waarom gapen we? Je gaapt soms wel tien keer per dag. Doe je dat omdat je moe bent, of gespannen? Het is niet helemaal duidelijk waarom we gapen. Een verklaring kan zijn dat je hersenen extra zuurstof krijgen als je gaapt. Sommige wetenschappers denken dat je gaapt om je hersenen af te koelen. Uit onderzoeken blijkt namelijk dat je vaker © Getty Images / Cavan Images RF gaapt bij een hoge omgevingstemperatuur. Niet alleen mensen gapen! Door te gapen daalt de temperatuur van je hersenen! Uit onderzoek bij meer dan 100 gapende vogels en zoogdieren blijkt dat dieren met een groot brein vaker gapen dan dieren met kleine hersenen. Bron: uu.nl
OPDRACHTEN 2
Prikkels Je krijgt via je zintuigen allerlei prikkels binnen.
a Welke prikkel neem je waar in de volgende situaties? Je trapt in een punaise. Je hoort een vogel zingen. Schuurpapier voelt ruw aan. Na een wandeling heb je blaren. Je leest een boek. Koffie smaakt bitter. Het lokaal stinkt als je binnenkomt. Buiten is het kouder dan binnen.
• • • • • • • •
• • • • • • • •
b Welke prikkels neem je waar met zintuigen in je huid?
19
aanraking druk geluid geur licht pijn smaak temperatuur
5.2
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zintuigen en zenuwstelsel
3
5.2
Onderdelen van het zenuwstelsel Het zenuwstelsel bestaat uit verschillende onderdelen. Welk onderdeel van het zenuwstelsel hoort bij de omschrijving? het centrale zenuwstelsel | de grote hersenen | de hersenstam | de kleine hersenen | het ruggenmerg 1 Het deel van het zenuwstelsel dat bestaat uit ruggenmerg en hersenen, noem je . 2 De bundel van zenuwweefsel waardoor impulsen op hoge snelheid van en naar de hersenen gaan, noem je
.
3 Het onderdeel van het zenuwstelsel waar spierbewegingen tot in detail worden afgestemd, noem je
.
4 Het onderdeel van het zenuwstelsel waarin noodzakelijke lichaamsprocessen geregeld worden, noem je
.
5 Het deel van het zenuwstelsel waarmee je bewust reageert op prikkels, noem je .
4
Onderdelen van de hersenen Geef deze delen in de tekening aan.
• • •
5
grote hersenen hersenstam kleine hersenen
Taart in de keuken Je ruikt een vers gebakken taart. Lekker! Je loopt naar de keuken, waar de taart staat. Zodra je de keuken binnenloopt, zie je de taart ook. Je besluit een stukje te eten. Tijdens het eten proef en voel je de taart in je mond. Dit gedrag komt tot stand via een aantal stappen in jouw centrale zenuwstelsel. 20
© Shutterstock / plutmaverick
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zintuigen en zenuwstelsel
5.2
In welk deel van je hersenen vinden de stappen plaats die zorgen voor het beschreven gedrag? Zet de cijfers op de juiste plek in de afbeelding. 1 De geur van de taart wordt hier verwerkt. 2 Het gevoel van de taart in je mond wordt hier verwerkt. 3 Het zien van de taart wordt hier verwerkt. 4 Hier besluit je naar de keuken te gaan. 5 Voor het aanspannen van je spieren werken de kleine hersenen met dit deel samen.
6
Blind Als iemand blind is, kan dat verschillende oorzaken hebben. Op welke drie plaatsen in je lichaam kan er iets kapot zijn, waardoor je niets kunt zien?
7
Een penalty nemen Lieke gaat een penalty nemen. In welke volgorde gebeuren er dingen in haar lichaam? Noteer de cijfers 2 t/m 6 in de juiste vakjes.
1 Ze kijkt naar de bal. ▢ ▢ De beenspieren trekken samen, ze schiet de bal. ▢ De hersenen verwerken de informatie en geven een opdracht aan de spieren. ▢ De impulsen gaan van de hersenen naar de beenspieren. ▢ De impulsen gaan van het zintuig naar de hersenen. ▢ Het beeld van de bal wordt omgezet in een impuls.
21
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zintuigen en zenuwstelsel
EXTRA OPDRACHTEN 8
Onthouden Zoek uit op welke manier je het eenvoudigst tien woorden kunt onthouden.
• • •
Methode 1: Lees vijf keer in stilte het lijstje woorden door en probeer ze daarna op te schrijven. hersenen - gevoelszenuw - oog - zoet - smaakloos - temperatuur - pijn - huid - lens - hoornvlies Methode 2: Schrijf alle woorden over, lees ze daarna nog een keer door en probeer ze daarna op te schrijven. ruggenmerg - bewegingszenuw - oor - zout - umami - tast - geur - tong - pupil - vaatvlies Methode 3: Schrijf alle woorden over, lees ze hardop voor, lees ze daarna nog een keer door en probeer ze daarna op te schrijven. hersenstam - zenuwcel - neus - bitter - zuur - druk - evenwicht - neus - iris - netvlies
a Bij welke methode heb je het beste resultaat? Kun je dat verklaren?
b Vergelijk je uitkomst met de rest van de klas. Is er een manier die er als beste uitkomt?
9
Het zijlijnsysteem Veel vissen hebben een speciale groep zintuigen: het zijlijnsysteem. Daardoor kunnen vissen in grote groepen zwemmen. Zo’n school vissen lijkt vaak te bewegen als één groot organisme. De zintuigen van het zijlijnsysteem liggen in de huid van de vis. Samen vormen deze zintuigen een lijn die van kop tot staart langs de zijkant van het lichaam van de vis loopt. De zintuigen van het zijlijnsysteem nemen heel nauwkeurig de beweging van het water rond de vis waar, zodat de vis direct reageert op bewegingen van vissen die vlakbij zwemmen. Met welke zintuigen van de mens zijn de zintuigen van het zijlijnsysteem van de vis het best te vergelijken? ◯ gezichtszintuigen ◯ pijnzintuigen ◯ reukzintuigen ◯ tastzintuigen ◯ temperatuurzintuigen
22
5.2
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zintuigen en zenuwstelsel
10
5.2
Snelle bromvlieg Op de tafel kruipt een vlieg naar je boterham. Bah! Je probeert de vlieg te slaan, maar die is allang weggevlogen als je hand op de tafel komt. Toch sloeg je zo snel mogelijk! Hoe kan een vlieg veel sneller reageren dan dat jij kunt slaan? Een bromvlieg is veel kleiner dan een mens. Juist daardoor kan een bromvlieg heel snel reageren. Hoe kan dat? Bedenk een verklaring.
AFSLUITING 11
Leerdoelen Kruis aan hoe goed je elk leerdoel beheerst.
Je kunt... 1
uitleggen dat zintuigen prikkels uit de omgeving opvangen.
◯
◯
◯
◯
2 uitleggen hoe het zintuig- en zenuwstelsel is opgebouwd.
◯
◯
◯
◯
3 de onderdelen en functies van de hersenen benoemen.
◯
◯
◯
◯
4 beschrijven hoe je hersenen zintuigprikkels verwerken.
◯
◯
◯
◯
Meer oefenen met de stof uit deze paragraaf? Kies online voor Herhaling of Plus.
23
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zenuwcellen en vervoer van impulsen
5.3
5.3 ZENUWCELLEN EN VERVOER VAN IMPULSEN
© Getty Images/iStockphoto
Aan het eind van deze paragraaf kun je: uitleggen hoe je met het zintuig- en zenuwstelsel prikkels kunt opmerken. uitleggen hoe een prikkel kan leiden tot het samentrekken van spieren. enkele voorbeelden van reflexen noemen en de functie ervan beschrijven. verschillen noemen tussen een eenvoudig en een ingewikkeld zenuwstelsel.
• • • •
Bij deze paragraaf hoort de volgende practicumopdracht: Drempelwaarde Overleg met je docent of je dit practicum gaat uitvoeren.
•
STARTOPDRACHT 1
Hoe snel ben jij? Bij atletiek klinkt een startschot, de atleten schieten weg. Bij Formule 1 gaan de rode lichten uit en de race gaat van start. Als je snel reageert, begin je met een voorsprong. Proef A Dit heb je nodig: liniaal
•
© Shutterstock / Microgen
Reactiesnelheid testen met een liniaal
Dit ga je doen: 1 Werk in tweetallen. Spreek af wie leerling 1 en leerling 2 is. 2 Leerling 1 houdt een liniaal bij het hoogste getal vast. 3 Leerling 2 houdt duim en wijsvinger van de rechterhand bij de 0 (niet vastpakken). 4 Leerling 1 laat de liniaal vallen, zonder waarschuwing aan leerling 2. 5 Leerling 2 pakt de liniaal zo snel mogelijk met de rechterhand. 6 Lees af bij hoeveel centimeter leerling 2 de liniaal vastpakt. 7 Voer deze proef drie keer uit en bereken het gemiddelde resultaat. 8 Neem de tabel over en schrijf de resultaten erin. 9 Draai daarna de rollen om.
24
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zenuwcellen en vervoer van impulsen
Proef B Dit ga je doen: 1 Doe hetzelfde proefje met de linkerhand. 2 Schrijf ook deze resultaten in de tabel. Poging 1
Poging 2
Poging 3
Gemiddeld
Proef A
Proef B
Vergelijk de resultaten tussen het proefje met de rechterhand en het proefje met de linkerhand. Is er een verschil? Geef daarvoor een verklaring.
THEORIE Functies en vormen van zenuwcellen Je zenuwstelsel geeft impulsen door naar het centrale zenuwstelsel. Vanuit het centrale zenuwstelsel gaan de impulsen naar je spieren. Het zenuwstelsel bestaat voor het grootste deel uit zenuwcellen. Zenuwcellen zijn speciale cellen die impulsen doorgeven. Om dit goed te kunnen doen zijn de zenuwcellen heel lang, soms wel een meter. Er zijn drie typen zenuwcellen: gevoelszenuwcellen, schakelzenuwcellen en bewegingszenuwcellen (figuur 1). Gevoelszenuwcellen ontvangen impulsen van je zintuigcellen en geven deze door aan schakelzenuwcellen. Schakelzenuwcellen ontvangen impulsen van je gevoelszenuwcellen en geven deze door aan andere zenuwcellen. Schakelzenuwcellen geven impulsen door naar de juiste plaats in je zenuwstelsel. Bewegingszenuwcellen ontvangen impulsen van je schakelzenuwcellen en geven deze door aan spiercellen. Als je spiercellen deze impulsen ontvangen, trekken ze samen. Dit zorgt dus voor een actie.
• • •
25
5.3
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zenuwcellen en vervoer van impulsen
zintuig
spiervezels
gevoelszenuwcel
schakelzenuwcel
bewegingszenuwcel
Figuur 1 Verschillende soorten zenuwcellen
Deze cellen werken dus goed samen om een prikkel om te zetten in gedrag (figuur 2). zintuigstelsel
gevoelszenuwcel
zintuig
impulsen
schakelzenuwcel
spierstelsel
spier impulsen
bewegingszenuwcel
Figuur 2 Zenuwcellen werken samen en maken zo gedrag mogelijk. 26
centraal zenuwstelsel
5.3
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zenuwcellen en vervoer van impulsen
5.3
HOE ZIT DAT? Niezen Heb jij wel eens een niesbui gehad? Je moet niezen als je verkouden bent, of als er kleine deeltjes in je neus komen, zoals stof, stuifmeel of peper. Haartjes in je neus gaan dan trillen en er gaat een impuls door een gevoelszenuw naar je grote hersenen. Vervolgens geven je hersenen een impuls naar spieren in je gezicht, hals en borst. Als je niest, vliegen er duizenden kleine druppeltjes door de lucht met snelheden tot wel 160 km/u. Dat is gelijk aan de windsnelheid bij een orkaan. Daardoor schiet je ziekteverwekkers en stofjes ver weg uit je neusholte. Zo bescherm je je lichaam.
© Shutterstock / Anna Tryhub
Niezen doe je in je elleboog.
Reflex: een razendsnelle reactie Stel dat je je hand te dicht bij een brandende kaars houdt. Je trekt dan je hand terug nog voordat je de pijn voelt. Zo’n automatische en snelle reactie is een reflex. De meeste reflexen beschermen je tegen (ernstige) verwondingen. Een reflex werkt anders dan een normale reactie. Bij een reflex gaat de impuls vanaf de gevoelszenuwcel via de schakelzenuwcellen in het ruggenmerg direct naar een bewegingszenuwcel (figuur 3). De impuls gaat niet eerst naar de hersenen en dan pas naar de bewegingszenuwcellen, zoals bij een normale reactie. De impuls snijdt eigenlijk een stuk af en daardoor reageer je sneller. Na de reflex gaan er ook nog impulsen naar de hersenen. Pas dan kunnen je hersenen de informatie verwerken en voel je de pijn.
gevoelszenuwcel
schakelzenuwcel
spier ruggenmerg
actie bewegingszenuwcel hitte
vinger
Figuur 3 De route van een reflex
27
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zenuwcellen en vervoer van impulsen
5.3
Zenuwstelsels bij dieren Dieren kunnen een eenvoudig of een ingewikkeld zenuwstelsel hebben. Dat verschil zie je bijvoorbeeld tussen twee zeedieren: de kwal en de orka. Een kwal drijft in zee en beweegt mee met de stroming (figuur 4a). Hij eet het voedsel dat voorbijdrijft en hoeft niet te jagen. Voor deze simpele leefwijze is een eenvoudig zenuwstelsel voldoende. Een orka leeft heel anders dan een kwal. Orka’s zijn grote dieren die in sociale groepen leven en samen op jacht gaan (figuur 4b). Daarbij gebruiken ze veel zintuigen. Ze denken na over hoe ze samen het best een prooi kunnen vangen. Tijdens het jagen communiceren orka’s daarom met hun soortgenoten. Voor deze leefwijze is een ingewikkeld zenuwstelsel nodig.
© Shutterstock / slowmotiongli
© Shutterstock / Arzu Kerimli
Figuur 4b Orka
Figuur 4a Kwal
OPDRACHTEN 2
Soorten zenuwcellen zintuigcel
Er zijn drie soorten zenuwcellen. Welke soorten zenuwcellen zie je in de afbeelding? Zet bij de nummers in de afbeelding welke zenuwcel het is.
• • •
1
2
bewegingszenuwcel gevoelszenuwcel schakelzenuwcel
3
spiercel
3
Van waarnemen naar reageren Je krijgt dagelijks heel veel prikkels uit je omgeving. Die prikkels neem je waar. Daarna kun je op die prikkels reageren. Hoe ontstaat jouw reactie? Kies de juiste woorden. Een prikkel uit je omgeving neem je waar met een bewegingszenuwcel | gevoelszenuwcel | schakelzenuwcel | zintuig. Daar wordt een impuls doorgegeven aan een bewegingszenuwcel | gevoelszenuwcel | schakelzenuwcel | zintuig. Deze impuls wordt overgedragen aan een bewegingszenuwcel | gevoelszenuwcel | schakelzenuwcel | zintuig. Impulsen laten via een bewegingszenuwcel | gevoelszenuwcel | schakelzenuwcel | zintuig een spier samentrekken. Daardoor ontstaat er een reactie.
28
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zenuwcellen en vervoer van impulsen
4
Een reflex Je knippert met je oogleden als er een zandkorrel in je oog komt. Het knipperen met de oogleden is een reflex.
a Langs welke delen van het zenuwstelsel gaan de impulsen bij deze reflex?
☐ ☐ ☐ ☐
bewegingszenuwcellen de hersenen gevoelszenuwcellen het ruggenmerg
b Waarom is het belangrijk dat deze reflex optreedt?
5
Plaatselijke verdoving Bij een kleine operatie is een plaatselijke verdoving voldoende. Je voelt dan geen pijn.
a Welk deel van het zenuwstelsel schakel je uit met een plaatselijke verdoving? ◯ ◯ ◯ ◯
bewegingszenuwcellen gevoelszenuwcellen hersenen schakelcellen
b Kun je bij een kleine operatie aan je hand die hand nog in een reflex terugtrekken? Leg je antwoord uit.
6
Dwarslaesie Door een ongeval, een tumor of het overmatig gebruik van lachgas kan iemand een dwarslaesie krijgen. Bij een dwarslaesie zijn zenuwbanen in het ruggenmerg beschadigd. Daardoor is de verbinding onderbroken tussen de hersenen en de zenuwen die de organen aansturen. Sommige lichaamsfuncties vallen hierdoor uit. Een dwarslaesie kan in elk deel van het ruggenmerg voorkomen. In welk deel van het ruggenmerg zorgt een dwarslaesie voor de meeste uitval: groen, rood, blauw of paars? Leg je antwoord uit.
29
5.3
Zenuwcellen en vervoer van impulsen
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag
7
Eenvoudig of ingewikkeld zenuwstelsel Deze opdracht maak je samen met een klasgenoot. Teken een zenuwstelsel voor een koraaldiertje. In de afbeelding zie je een koraaldiertje. Het dier heeft de volgende kenmerken: Het leeft in de zee. Het heeft een paar tentakels. Het heeft geen ogen, neus en oren. Het heeft een holte waarin eten naar binnen gaat en ontlasting naar buiten gaat. Het heeft zintuigen én spiervezels aan de buitenkant. Het is geen jager, maar wacht tot er voedsel voorbijdrijft.
• • • • • •
Dit heb je nodig: A4-papier of computer/laptop/tablet met een tekenprogramma, bijvoorbeeld Paint potloden in twee kleuren internet
• • •
Dit ga je doen: 1 Lees de kenmerken van het koraaldiertje. 2 Zoek op welke delen van het zenuwstelsel bij dit dier voorkomen. 3 Bespreek wat jullie gaan tekenen. 4 Teken het zenuwstelsel in de afbeelding van het koraaldiertje. 5 Werk je digitaal? Sla je werk op en deel het met je docent.
30
5.3
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zenuwcellen en vervoer van impulsen
5.3
EXTRA OPDRACHTEN 8
Reflex of niet? Hieronder zie je allerlei handelingen die je lichaam kan uitvoeren. Welke handelingen zijn een reflex en welke niet? geen reflex
reflex
◯
◯
2 Je fietst naar school en je ziet dat het stoplicht op rood staat. Je knijpt in je remmen tot je stilstaat.
◯
◯
3 Je loopt op blote voeten en trapt op een glasscherf. Je trekt je voet terug voordat je een snee oploopt.
◯
◯
4 Je telefoon gaat over en je neemt direct op.
◯
◯
1
9
Je wilt je handen wassen, maar draait per ongeluk de verkeerde kraan open. Er stroomt kokend heet water over je handen. Je trekt je handen direct terug.
Ongelijk verdeeld Het centrale zenuwstelsel kent drie soorten zenuwcellen: gevoelszenuwcellen, schakelzenuwcellen en bewegingszenuwcellen. Eén soort zenuwcel komt veel vaker voor dan de andere twee. Welke soort zenuwcel komt het meest voor in het centrale zenuwstelsel? Leg je antwoord uit.
10
Het verloop van een reflex Een reflex is een razendsnelle reactie op een prikkel. Bij een reflex denk je niet na voordat je reageert. De route die de impuls aflegt is heel kort. Daardoor is een reflex zo snel. Wat is de kortste route die een impuls tijdens een reflex kan afleggen? ◯ zintuigcel, bewegingszenuwcel, spiercel ◯ zintuigcel, gevoelszenuwcel, schakelzenuwcel in grote hersenen, bewegingszenuwcel, spiercel ◯ zintuigcel, gevoelszenuwcel, schakelzenuwcel in ruggenmerg, bewegingszenuwcel, spiercel ◯ zintuigcel, schakelzenuwcel in ruggenmerg, bewegingszenuwcel, spiercel ◯ zintuigcel, schakelzenuwcel in hersenen, spiercel
31
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zenuwcellen en vervoer van impulsen
5.3
AFSLUITING 11
Leerdoelen Kruis aan hoe goed je elk leerdoel beheerst.
Je kunt... 1
uitleggen hoe je met het zintuig- en zenuwstelsel prikkels kunt opmerken.
◯
◯
◯
◯
2 uitleggen hoe een prikkel kan leiden tot het samentrekken van spieren.
◯
◯
◯
◯
3 enkele voorbeelden van reflexen noemen en de functie ervan beschrijven.
◯
◯
◯
◯
4 verschillen noemen tussen een eenvoudig en een ingewikkeld zenuwstelsel.
◯
◯
◯
◯
Meer oefenen met de stof uit deze paragraaf? Kies online voor Herhaling of Plus.
32
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zien
5.4 ZIEN
© Shutterstock / feeling lucky
Aan het eind van deze paragraaf kun je: uitleggen hoe je een beeld van een voorwerp in je omgeving kunt zien. de onderdelen van het oog benoemen en de functies uitleggen. uitleggen hoe je voorwerpen op verschillende afstanden scherp kunt zien. uitleggen hoe een bril of lenzen kunnen helpen om scherp te zien.
• • • •
Bij deze paragraaf hoort de volgende practicumopdracht: Diepte zien Overleg met je docent of je dit practicum gaat uitvoeren.
•
STARTOPDRACHT 1
5.4
Blind aan één oog? Er is een plek in je oog waarmee je niets kunt zien. In deze opdracht ontdek je dat die blinde vlek echt bestaat.
Dit ga je doen: Houd de afbeelding een armlengte van je vandaan. Doe je linkeroog dicht. Bekijk met je rechteroog de stip. Beweeg je hoofd langzaam naar de stip. Beweeg je oog niet, blijf strak naar de stip kijken. Opeens is het kruis verdwenen. Het beeld valt op de blinde vlek! Als je je hoofd verder beweegt, verschijnt het kruis weer.
• • • • • • •
Hoe komt het dat je van de blinde vlek niets merkt als je met één oog naar je omgeving kijkt?
33
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zien
THEORIE Van lichtprikkel naar zien Met je ogen neem je je omgeving waar door ernaar te kijken. Je kunt iets zien zodra er genoeg licht is en je ogen open zijn. Je ogen helpen je met veel dingen. Bijvoorbeeld om overdag en ’s nachts te kunnen zien, of om een bal te vangen die op je afkomt. Of je ziet die ene leuke persoon van een afstand naar je toe komen. Wanneer je iets ziet, kun je er vervolgens op reageren, bewust of onbewust. Zien doe je niet alleen met je ogen, maar ook met je Figuur 1 Ogen van zoogdieren. Boven: mens en kat. hersenen. Als je naar een bal kijkt, valt het licht dat Onder: paard en hond. door de bal wordt weerkaatst op je oog (figuur 2). Wat gebeurt er achtereenvolgens? Het licht valt op lichtgevoelige cellen in je oog. Zintuigcellen zetten de lichtprikkels om in impulsen. Via de oogzenuw komen de impulsen in je hersenen. Je hersenen verwerken de impulsen en maken er een beeld van. Je ziet de bal bewust.
• • • • •
Figuur 2 De weg van het licht
Bouw en werking van het oog Aan de buitenkant van je gezicht zie je maar een klein stukje van je oog. Je oog ligt voor het grootste deel in een holte in je schedel. Aan de buitenkant van de oogbol zitten de volgende onderdelen (figuur 3). Het harde oogvlies is de stevige buitenlaag. Deze is wit en beschermt het oog. Het hoornvlies zit aan de voorkant van het oog. Het harde oogvlies is daar doorzichtig. Het hoornvlies laat het licht door. Met oogspieren kun je je ogen in verschillende richtingen draaien. Deze spieren zorgen ervoor dat je alle kanten op kunt kijken. De oogzenuw stuurt informatie van het netvlies naar de hersenen.
• • • •
34
5.4
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zien
wenkbrauw oogspieren oogzenuw
harde oogvlies
hoornvlies wimper
Figuur 3 Model van de oogbol
In een dwarsdoorsnede van een mensenoog (figuur 4) zie je de volgende onderdelen. Het vaatvlies zit aan de binnenkant van het harde oogvlies. Bloedvaatjes in het vaatvlies zorgen voor voeding van het oog. De pupil is een ronde opening en zit in het midden van de iris. Door de pupil valt licht het oog binnen. De iris zit aan de voorkant van je oog. Het is het gekleurde deel van het vaatvlies en bepaalt dus jouw oogkleur. De iris regelt dat de pupil groter en kleiner wordt. Hierdoor komt er veel of weinig licht het oog binnen. De ooglens is een doorzichtige schijf. Deze zorgt samen met het hoornvlies voor een scherp beeld op het netvlies. Een kringspier past de vorm van de lens aan. Dit gebeurt om scherp te stellen op een beeld van dichtbij of veraf. Het glasachtig lichaam is een geleiachtige vloeistof. Het zit in de achterste ruimte van het oog. De bolle vorm van het oog komt vooral door het glasachtig lichaam. Het netvlies is een laag van zintuigcellen. Op deze plek komt het licht terecht dat het oog binnenkomt.
• • • • • • •
harde oogvlies vaatvlies netvlies glasachtig lichaam kringspier hoornvlies pupil ooglens iris
Figuur 4 Dwarsdoorsnede van het oog 35
5.4
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zien
5.4
Grote en kleine pupillen Kijk eens in de spiegel terwijl je het licht aan- en uitdoet. Je ziet dan je pupillen van grootte veranderen. De verandering van pupilgrootte is een reflex, de pupilreflex. Bij veel licht worden je pupillen kleiner (figuur 5). Dat zorgt ervoor dat je niet verblind wordt. Als er minder licht is, worden je pupillen groter. Hierdoor kan je oog zoveel mogelijk licht opvangen.
minder licht
meer licht
Figuur 5 De pupilreflex
Van ver weg en dichtbij zien Om een voorwerp scherp te zien moeten de lichtstralen op precies de juiste plek op je netvlies vallen. Je moet dus ‘scherpstellen’. Dat doe je door de ooglens van vorm te veranderen. Dit heet accommodatie. Accommoderen gebeurt door een kringspier in het oog aan te spannen en te ontspannen. Als je in de verte kijkt, is de kringspier ontspannen en de ooglens plat. Als je van dichtbij scherp wilt zien, spant de kringspier zich aan en wordt de ooglens boller (figuur 6). Dichtbij kijken is dus extra inspannend voor de ogen. Zie je in figuur 6 de bandjes tussen de kringspier en de lens? De kringspier en die bandjes werken samen. Als de kringspier ontspannen is, trekken de bandjes aan de lens, waardoor de lens plat wordt. Als de kringspier aangespannen is, zijn de bandjes ontspannen. De lens komt dan in zijn natuurlijke bolle vorm. kringspier ontspannen
lensbandjes iris lens plat
kringspier aangetrokken
lensbandjes iris lens bol
Figuur 6 Accommoderen met behulp van een kringspier 36
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zien
Verziend en bijziend Als je verziend of bijziend bent, komen de lichtstralen niet goed samen op het netvlies. Daardoor komt er geen scherp beeld op je netvlies terecht en kun je dus niet scherp zien. Dit kan gecorrigeerd worden met een bril of contactlenzen. Als je verziend bent, kun je in de verte goed zien maar dichtbij niet. De lichtstralen komen niet samen óp het netvlies, maar net erachter. Je hebt dan een bril met positieve glazen nodig. Die brillenglazen zijn een beetje bol (figuur 7). Als je bijziend bent, kun je dichtbij goed zien maar in de verte niet. De lichtstralen komen samen vóór het netvlies in plaats van rechtstreeks op het netvlies. Je hebt dan negatieve glazen nodig. Die brillenglazen zijn een beetje hol (figuur 7).
normaal zicht
beeld
verziendheid
bolle lens
bijziendheid
holle lens
Figuur 7 Verziendheid, bijziendheid en correcties door middel van lenzen
37
5.4
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zien
kegeltje
Netvlies met staafjes en kegeltjes Het netvlies is de plek in je oog waar het licht op terechtkomt. In het netvlies liggen twee soorten zintuigcellen: staafjes en kegeltjes (figuur 8). Deze zintuigcellen zijn gevoelig voor lichtprikkels. In de zintuigcellen ontstaan impulsen die naar je hersenen gaan. In de hersenen word je je bewust van wat je ziet. De staafjes zijn heel gevoelig voor licht. Daardoor werken ze zelfs in de schemering en ’s nachts. Met de staafjes zie je alleen zwart, grijs en wit. Nachtdieren kunnen goed in het donker zien, omdat hun ogen veel staafjes bevatten. De kegeltjes zijn minder gevoelig voor licht. Je gebruikt de kegeltjes om overdag, als er meer licht is, kleuren te zien. Er zijn kegeltjes voor de kleuren rood, groen en blauw.
staafje
netvlies glasachtig lichaam
oogzenuw
Figuur 8 Inzoomen op het netvlies
WIST JE DAT? Kleurenblindheid Iemand die kleurenblind is ziet wel kleuren, maar kan sommige kleuren niet goed van elkaar onderscheiden. Dat kan erg lastig zijn bij het combineren van kleren of als je niet kunt zien of een waarschuwingslampje groen of rood is. Bij kleurenblindheid werkt meestal één soort kegeltjes voor een bepaalde kleur niet goed. Bij de meest voorkomende vorm van kleurenblindheid kun je groen en rood niet goed van elkaar onderscheiden. Kleurenblindheid komt vaker voor dan je denkt: 8% van de mannen in Nederland en 0,5% van de vrouwen is in meer of mindere mate kleurenblind. Dat betekent dat er in een klas van 30 leerlingen gemiddeld twee of drie kleurenblinde jongens zitten. De kans op een kleurenblind meisje is veel kleiner.
© Shutterstock / stleung
Wat zie je in de figuur?
OPDRACHTEN 2
Oogspieren Wat is de functie van je oogspieren? ◯ Ze draaien het oog in de goede richting. ◯ Ze helpen bij het scherpstellen. ◯ Ze laten je oogleden knipperen, zodat je ogen niet uitdrogen.
38
5.4
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zien
3
Onderdelen van het oog Welk onderdeel van het oog hoort bij de omschrijving? Maak de juiste combinaties. een stevige, witte beschermlaag aan de buitenkant van het oog
•
•
glasachtig lichaam
doorzichtig deel van het oogvlies
• •
• •
harde oogvlies
regelt de pupilgrootte en daarmee de hoeveelheid licht die het oog binnenkomt
•
•
iris
de opening in de iris waardoor het licht het oog binnenkomt
•
•
kegeltjes
zorgt samen met het hoornvlies voor een scherp beeld op het netvlies
•
•
netvlies
geleiachtige stof die het grootste deel van het oog opvult
•
•
ooglens
de plek waar het licht dat het oog binnenkomt op terechtkomt
•
•
pupil
lichtgevoelige zintuigcellen waarmee je in het donker kunt zien
•
•
staafjes
lichtgevoelige zintuigcellen waarmee je kleuren kunt onderscheiden
•
•
vaatvlies
bevat bloedvaatjes die zorgen voor de voeding van het oog
4
hoornvlies
Veel licht Als er plotseling veel licht op je oog valt, dan zal de pupil: ◯ kleiner worden, zodat er niet te veel licht op het netvlies valt. ◯ kleiner worden, zodat het hoornvlies beschermd wordt. ◯ onveranderd blijven, zodat er evenveel licht op het netvlies valt. ◯ snel groter worden, zodat er zoveel mogelijk licht op het netvlies valt.
5
Accommodatie Met je ogen stel je scherp op objecten die dichtbij en ver weg zijn. Dit doe je met bepaalde spiertjes in je oog. Kies het juiste woord. Je stelt scherp op de bloem. Op dat moment is de kringspier in je oog aangespannen | ontspannen. De lens is daardoor bol | plat. Je stelt scherp op de boom. Op dat moment is de kringspier in je oog aangespannen | ontspannen. De lens is daardoor bol | plat.
• •
39
5.4
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zien
6
5.4
Leesbril Ouderen hebben vaak een leesbril omdat ze van dichtbij niet meer goed kunnen zien. Waardoor hebben ze een bril nodig om te kunnen lezen? ◯ De ooglens kan niet meer bol genoeg worden. ◯ De ooglens kan niet meer plat genoeg worden. ◯ De pupil kan niet meer groot genoeg worden. ◯ De pupil kan niet meer klein genoeg worden.
7
Kleuren zien of niet Je gaat een proefje doen waarbij je onderzoekt of je met je ogen altijd kleuren ziet. Dit heb je nodig: vellen gekleurd papier
•
Dit ga je doen: Werk in tweetallen. De één is eerst proefpersoon, de ander voert de proef uit. Daarna draaien jullie de rollen om. De proefpersoon kijkt recht vooruit. De ander houdt een gekleurd papier aan de zijkant van het hoofd van de proefpersoon. Het vel papier wordt langzaam naar voren bewogen. De proefpersoon blijft recht vooruit kijken, maar probeert in zijn ooghoeken te zien wat de kleur is.
• • •
Probeer het volgende uit te vinden: Wanneer is de kleur duidelijk zichtbaar voor de proefpersoon? Maak een tekening van de situatie. Is dat voor beide ogen ongeveer hetzelfde? Kun je een bepaalde kleur sneller zien? Je kunt al wel iets in je ooghoeken zien, maar je herkent de kleur niet direct. Leg uit wat er met het beeld gebeurt. Gebruik hierbij de woorden ‘staafjes’ en ‘kegeltjes’.
• • • •
EXTRA OPDRACHTEN 8
Gezichtsbedrog Als je ergens naar kijkt, gebruik je niet alleen je ogen, maar ook je hersenen. Dat gaat meestal goed, maar soms worden je hersenen voor de gek gehouden. Je spreekt dan van gezichtsbedrog. In de afbeelding zie je hiervan een voorbeeld. Werk in tweetallen. Maak samen een foto waarbij het beeld je hersenen voor de gek houdt. Kijk voor inspiratie op internet; daar zijn veel voorbeelden te vinden. 40
© Shutterstock / Gulcin Ragiboglu
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Zien
9
5.4
Reageren op je omgeving Zintuigen laten je reageren op je omgeving. Maak een woordweb met in het midden de zin: ‘Mijn ogen laten me reageren op mijn omgeving’. Zet in het woordweb gebeurtenissen van deze ochtend waarbij je ogen je hebben laten reageren op je omgeving. Vergelijk jouw woordweb met dat van een klasgenoot.
• • 10
Vaker een bril In Nederland hebben steeds meer jonge kinderen en volwassenen tot 40 jaar een bril nodig. Wat kan daarvan de oorzaak zijn? Leg je antwoord uit. Tip: Denk aan de tijd dat iemand met zijn telefoon of tablet bezig is.
AFSLUITING 11
Leerdoelen Kruis aan hoe goed je elk leerdoel beheerst.
Je kunt... 1
uitleggen hoe je een beeld van een voorwerp in je omgeving kunt zien.
◯
◯
◯
◯
2 de onderdelen van het oog benoemen en de functies uitleggen.
◯
◯
◯
◯
3 uitleggen hoe je voorwerpen op verschillende afstanden scherp kunt zien.
◯
◯
◯
◯
4 uitleggen hoe een bril of lenzen kunnen helpen om scherp te zien.
◯
◯
◯
◯
Meer oefenen met de stof uit deze paragraaf? Kies online voor Herhaling of Plus.
41
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Hormonen
5.5 HORMONEN
5.5
© Shutterstock / Jacob Lund
Aan het eind van deze paragraaf kun je: uitleggen wat hormonen zijn en hoe ze invloed kunnen hebben op je gedrag. de effecten van de hormonen adrenaline, insuline en glucagon benoemen. uitleggen wat terugkoppeling is en daar voorbeelden van geven. uitleggen dat boodschapperstofjes een rol spelen bij het ontstaan van verslaving.
• • • •
STARTOPDRACHT 1
Het hormoonspel Je zult het niet geloven! Speel het spel ‘Mens erger je niet!’ en leer over hormonen. Dit heb je nodig: speelbord voor 4 personen pionnen in verschillende kleuren dobbelsteen
• • •
Dit ga je doen: 1 Speel het spel met 2-4 personen. 2 Vergelijk het spel ‘Mens erger je niet!’ met de verspreiding van hormonen door je lichaam. Gebruik daarbij je fantasie. 3 Tijdens het spelen van het spel beantwoord je de vragen. © Shutterstock / Christian Nieke
42
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Hormonen
5.5
a Welk onderdeel van het spel kun je vergelijken met welk onderdeel van je lichaam? Maak de juiste combinaties. pionnen startplek pionnen speelbord route pionnen eindstations pionnen
• • • • •
• • • • •
bloedbaan hormonen hormoonklier lichaam organen
b Wat heb je bij dit spel geleerd over hormonen? Kies het juiste woord. Hormonen worden vervoerd door het bloed | zenuwstelsel. Ze werken niet | wel op elke plek in het lichaam en niet | wel op elk moment. Er zijn geen | wel verschillende hormonen.
THEORIE Vluchten De gazelle leeft op de steppe en is een prooidier van het jachtluipaard, het snelste dier op het land. Zodra een gazelle het jachtluipaard opmerkt, zit zijn lijf vol spanning. Het lichaam maakt adrenaline aan, een stof die invloed heeft op de lever, hersenen en spieren. Hierdoor is de gazelle binnen een seconde klaar voor actie. Snel probeert de gazelle aan het jachtluipaard te ontsnappen (figuur 1). Adrenaline heeft dus invloed op het gedrag.
© Shutterstock / Elana Erasmus
Figuur 1 Dankzij de adrenaline heeft de gazelle een kans om te ontsnappen.
Hormonen en hormoonklieren Adrenaline is een hormoon. Ook jouw lijf bevat hormonen. Die zorgen ervoor dat je lichaam zich ontwikkelt en goed functioneert. Je lichaam maakt deze hormonen zelf in de hormoonklieren (figuur 2). Een belangrijke hormoonklier is de hypofyse. Die zit aan de onderkant van de hersenen. De hypofyse maakt hormonen die ervoor zorgen dat andere hormoonklieren meer of minder hormonen aanmaken. Ook de eierstokken bij vrouwen zijn hormoonklieren. Ze maken de vrouwelijke geslachtshormonen. De teelballen van mannen maken de mannelijke geslachtshormonen.
43
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Hormonen
hypofyse
schildklier
bijnieren alvleesklier eierstokken
teelballen
Figuur 2 De belangrijkste hormoonklieren van de mens
Hormonen komen via je bloed bij de organen in je lichaam. Een orgaan reageert alleen op een hormoon als de cellen van dat orgaan gevoelig zijn voor dit hormoon. Je noemt zo’n orgaan een doelwitorgaan. Je hart is bijvoorbeeld een doelwitorgaan voor het hormoon adrenaline. Door adrenaline gaat je hart sneller kloppen. Het duurt een paar seconden voordat een hormoon het doelwitorgaan heeft bereikt en effect heeft. Dat lijkt snel, maar vergeleken met de snelheid van impulsen in het zenuwstelsel is het erg langzaam. Hormonen blijven lang in het bloed aanwezig. Hun effect op het doelwitorgaan stopt pas wanneer het hormoon uit de bloedbaan verdwenen is. Het hormoonstelsel regelt vooral langzame en langdurige processen, zoals de groei en de ontwikkeling van je lichaam. Het zenuwstelsel zorgt juist voor snelle en korte reacties, zoals het krijgen van kippenvel. Het zenuwstelsel en het hormoonstelsel hebben allebei invloed op de werking van je lichaam. Zenuwstelsel
Hormoonstelsel
Beïnvloeden een specifiek doelwitorgaan
ja
ja
Beïnvloeding via
impulsen
hormonen
Snelheid van de beïnvloeding
snel
langzaam
Duur van de beïnvloeding
kort
lang
De regeling bereikt het doelwitorgaan via
zenuwen
bloed
44
5.5
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Hormonen
Terugkoppeling De hoeveelheid van een hormoon in je bloed is goed geregeld. Het hormoon remt namelijk zelf de eigen hormoonklier af. Als er te veel van het hormoon is, stopt de hormoonklier automatisch met afgeven. En als er te weinig is, gaat de hormoonklier juist aan het werk. De hormoonklier regelt dus precies de juiste hoeveelheid hormonen die hij moet maken. Dit noem je terugkoppeling (figuur 3). Door terugkoppeling schommelt de hormoonhoeveelheid in het bloed rond een vaste waarde. hormoonklier hormoon
hormoon remt eigen hormoonklier
hormoon stimuleert doelwitorgaan doelwitorgaan effect
Figuur 3 Terugkoppeling bij hormonen
WIST JE DAT? Slapen of wakker liggen ’s Avonds whatsappen met vrienden, gamen op je laptop en ineens is het bedtijd. Je voelt je moe, maar valt niet in slaap. Wakker worden en inslapen wordt geregeld door het hormoon melatonine. Wanneer het gaat schemeren, maakt je lichaam melatonine aan. Daardoor ga je je moe voelen en val je in slaap. Het eerste © Shutterstock / junpinzon ochtendlicht bevat veel blauw licht. Dat Beeldschermen houden je wakker. is het signaal om de dag te beginnen, je maakt dan geen melatonine meer aan. Beeldschermen zoals telefoon, tablet en tv stralen ook blauw licht uit. Volgens onderzoekers maak je mede daardoor minder melatonine aan. Dan kan het lang duren voordat je in slaap valt.
Glucose in het bloed Vlak voor etenstijd krijg je vast wel eens een hongergevoel. Je lichaam geeft zo aan dat het brandstof nodig heeft. De belangrijkste brandstof voor je lichaamscellen is glucose. Je maag en darmen zetten voedingsmiddelen met koolhydraten (zoals brood, rijst en pasta) om in glucose. Je bloed neemt glucose op en vervoert het naar je spieren en organen. De hoeveelheid glucose in je bloed moet altijd voldoende zijn om alle cellen in leven te houden. Maar te veel glucose in het bloed is schadelijk.
45
5.5
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Hormonen
De alvleesklier regelt dat de hoeveelheid glucose altijd tussen een minimum- en maximumwaarde ligt. Dit gebeurt door twee hormonen aan het bloed af te geven. Wanneer de hoeveelheid glucose te veel stijgt, wordt het hormoon insuline afgegeven. Insuline zorgt ervoor dat je lever en spiercellen glucose opnemen uit het bloed. De lever en spieren slaan de glucose op. De hoeveelheid glucose in je bloed daalt daardoor. Wanneer de hoeveelheid glucose te veel daalt, wordt het hormoon glucagon afgegeven. Glucagon zorgt ervoor dat je lever en spiercellen glucose afgeven aan het bloed. De hoeveelheid glucose in je bloed stijgt daardoor.
•
Samen zorgen deze twee hormonen ervoor dat er nooit te veel of te weinig glucose in je bloed zit. Dit regelsysteem (figuur 4) is een voorbeeld van terugkoppeling.
glucagon alvleesklier maakt glucagon
verbranding
lever en spiercellen staan glucose af
glucosegehalte daalt
glucosegehalte stijgt
voedsel
insuline lever en spiercellen
Figuur 4 Het regelsysteem van de bloedsuikerspiegel in het bloed nemen glucose op
alvleesklier maakt insuline
Hormonen en gedrag Sommige hormonen hebben invloed op hoe je je voelt en gedraagt. Zo zijn er hormonen die je bij stress aanmaakt. Stress maakt je alert en helpt je om in moeilijke situaties te handelen. Maar ook bij leuke dingen kun je stresshormonen aanmaken. Denk bijvoorbeeld aan een uitje met school. Het duurt vaak uren voordat de stresshormonen uit je lichaam verdwenen zijn. Je kunt dus lang last hebben van een ‘stresserig’ gevoel. Er zijn meer hormonen die je gedrag beïnvloeden. Als je maag leeg is, maakt de maagwand een hormoon dat aan je hersenen het signaal geeft dat er voedsel nodig is. Je gaat op zoek naar eten. De hersenen zelf maken ‘boodschapperstofjes’ aan die op hormonen lijken. Een ervan, dopamine, zorgt ervoor dat we ons tevreden en beloond voelen. Hardlopers zijn soms verslaafd aan het prettige gevoel dat dopamine veroorzaakt. Daardoor kunnen ze niet zonder hun sport. Als ze niet kunnen hardlopen, reageren sommigen geïrriteerd, of kunnen sommigen somber en nerveus zijn. Dit gedrag komt ook voor bij mensen die verslaafd zijn aan alcohol, drugs en gokken.
46
5.5
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Hormonen
OPDRACHTEN 2
Hormonen Maak de juiste combinaties.
• •
• •
glucagon
het proces dat ervoor zorgt dat er niet te veel of te weinig van een bepaalde stof aanwezig is
•
•
hormoonklier
het hormoon dat het glucosegehalte van het bloed verlaagt
• •
• •
insuline
een orgaan dat hormonen produceert een stof die via het bloed de werking van organen beïnvloedt
het hormoon dat het glucosegehalte van het bloed verhoogt
3
Hormoonklieren In de figuur staan zes belangrijke hormoonklieren (nummer 1 t/m 6). Maak de juiste combinaties. 1 2 3 4 5 6
• • • • • •
• • • • • •
de alvleesklier de bijnieren de eierstokken de hypofyse de schildklier de teelballen
1
2
3 4 5
6
47
hormoon
terugkoppeling
5.5
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Hormonen
4
5.5
Hormonen en impulsen vergelijken Het hormoonstelsel en het zenuwstelsel sturen informatie door het lichaam. Er zijn overeenkomsten en verschillen tussen deze twee stelsels. Geef per uitspraak aan of deze past bij het hormoonstelsel, bij het zenuwstelsel of bij beide.
1
Via dit stelsel stuurt het lichaam processen aan.
2 Via dit stelsel wordt informatie via cellen doorgegeven. 3 Via dit stelsel wordt informatie via het bloed doorgegeven. 4 Met dit stelsel wordt informatie relatief snel doorgegeven. 5 Via dit stelsel komt een signaal op slechts enkele plaatsen in het lichaam. 6 Met dit stelsel wordt informatie relatief langzaam doorgegeven. 7 Via dit stelsel komt een signaal op bijna alle plaatsen in het lichaam. 8 De signalen van dit stelsel zijn vaak langdurig aanwezig in het lichaam. 9 De signalen van dit stelsel zijn vaak kortdurend aanwezig in het lichaam. 10 Dankzij signalen vanuit dit stelsel kan je snel reageren op een situatie.
5
hormoonstelsel
zenuwstelsel
☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐
☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐
Puberteit Net als mensen komen opgroeiende katten in de puberteit. Die puberteit begint meestal als de kat ongeveer een half jaar oud is. Tijdens deze periode verandert het gedrag. Poezen worden krols en katers gaan sproeien.
a Leg uit dat deze veranderingen worden geregeld door hormonen en niet door het zenuwstelsel.
Een kater maakt vanaf de puberteit meer geslachtshormonen. Veel baasjes laten daarom het dier castreren. Hierbij worden de teelballen verwijderd. Daarna worden de dieren vaak rustiger en aanhankelijker.
b Leg uit waarom het enkele weken kan duren voordat de kater zich rustiger gedraagt.
48
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Hormonen
6
Sociale media Op een website die informatie geeft over sociale media en verslaving staat deze afbeelding.
a Leg uit wat de tekenaar met deze afbeelding wil laten zien.
b Bedenk een bijschrift bij de afbeelding.
7
Stress in de brugklas Je zit nu een tijdje op deze school en inmiddels ben je vertrouwd met je klasgenoten en de dagelijkse gang van zaken. Maar aan het begin van het schooljaar had je waarschijnlijk wel wat tijd nodig om aan deze school en je nieuwe klas te wennen. Het is heel gewoon dat je bij de overstap naar een andere school stress ervaart. Volgend schooljaar zullen de nieuwe brugklasleerlingen dat ook weer meemaken. Samen met je klasgenoten ga je proberen om de nieuwe brugklasleerlingen te helpen bij het omgaan met stress. Werk in een groepje van vier personen.
• •
Bespreek samen op welke momenten je zelf stress hebt gevoeld tijdens de eerste tijd op deze school. Bedenk samen tips om goed om te gaan met deze stress.
Maak samen een poster. Laat op de poster zien welke gebeurtenissen stress kunnen geven en hoe je daarmee kunt omgaan. Wissel je poster uit met een andere groep. Geef elkaar tips om de poster aan te vullen.
• •
49
5.5
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Hormonen
EXTRA OPDRACHTEN 8
Wit van de schrik Ken je de uitdrukking ‘Hij ziet wit van de schrik’? Als je erg schrikt, word je heel bleek in je gezicht. Dat komt doordat er dan plotseling extra adrenaline vrijkomt. Verklaar waarom je bleek wordt na het vrijkomen van extra adrenaline.
9
Hormonen Welke drie beweringen over hormonen zijn juist? ☐ Alle hormoonklieren samen vormen het hormoonstelsel. ☐ Hormonen in het bloed werken net zo snel als impulsen in de zenuwen. ☐ Hormonen werken alleen in de klier waarin ze worden gevormd. ☐ Hormonen worden door hormoonklieren aan het bloed afgegeven. ☐ In het bloed in een arm van de mens komen hormonen voor.
10
Wanneer insuline, wanneer glucagon? Kies bij elke situatie of de alvleesklier insuline of glucagon zal afgeven. 1 De hoeveelheid suiker in je bloed dreigt te laag te worden, omdat je intensief sport. Je alvleesklier gaat glucagon | insuline afgeven. 2 De hoeveelheid suiker in je bloed dreigt te hoog te worden, omdat je tijdens de lunch een zak chips leeg eet. Je alvleesklier gaat glucagon | insuline afgeven. 3 De hoeveelheid suiker in je bloed dreigt vlak voordat de wekker gaat af te wijken van de gezonde waarde, omdat je een hele nacht hebt liggen slapen. Je alvleesklier gaat glucagon | insuline afgeven. 4 De hoeveelheid suiker in je bloed dreigt af te wijken van de gezonde waarde, omdat je ’s ochtends vergeten bent te ontbijten. Je alvleesklier gaat glucagon | insuline afgeven.
50
5.5
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Hormonen
5.5
AFSLUITING 11
Leerdoelen Kruis aan hoe goed je elk leerdoel beheerst.
Je kunt... 1
uitleggen wat hormonen zijn en hoe ze invloed kunnen hebben op je gedrag.
◯
◯
◯
◯
2 de effecten van de hormonen adrenaline, insuline en glucagon benoemen.
◯
◯
◯
◯
3 uitleggen wat terugkoppeling is en daar voorbeelden van geven.
◯
◯
◯
◯
4 uitleggen dat boodschapperstofjes een rol spelen bij het ontstaan van verslaving.
◯
◯
◯
◯
Meer oefenen met de stof uit deze paragraaf? Kies online voor Herhaling of Plus.
51
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Gedrag van mens en dier
5.6
5.6 GEDRAG VAN MENS EN DIER
© Getty Images/500px Plus
Aan het eind van deze paragraaf kun je: het verschil tussen inwendige en uitwendige prikkels uitleggen en daar voorbeelden van geven. uitleggen hoe dieren dingen leren. verschillen benoemen tussen observeren en interpreteren van gedrag. aan de hand van voorbeelden uitleggen hoe het gedrag van mensen beïnvloed wordt door wat anderen doen of normaal vinden.
• • • •
Bij deze paragraaf horen de volgende practicumopdrachten: Gedrag pissebedden Diergedrag Overleg met je docent welke je gaat uitvoeren.
• •
STARTOPDRACHT 1
Gedrag van pissebedden Pissebedden zul je niet in bed tegenkomen. Ze leven in de bovenste bodemlaag. Pissebedden leven van rottend hout en bladeren. Houden pissebedden van donker of van licht? Je gaat dit onderzoeken. Werk in tweetallen. Dit heb je nodig: twee pissebedden petrischaaltje boek stopwatch
• • • •
Shutterstock / Henrik Larsson
52
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Gedrag van mens en dier
5.6
Dit ga je doen: 1 Zet de twee pissebedden in het petrischaaltje. 2 Leg het boek over de helft van het petrischaaltje. 3 Zorg dat bij het begin één pissebed in het donkere en één in het lichte gedeelte zit. 4 Neem de tabel over. 5 Kijk twee minuten lang. Na elke 10 seconden kijk je waar de pissebedden zich bevinden: in het licht of in het donker. Zet telkens een streepje in de juiste kolom. Licht
Donker
Plaats Totaal aantal
Waar zitten de pissebedden het meest: in het donker of in het licht? Vergelijk je waarnemingen met de waarnemingen van de rest van de klas.
THEORIE Wat is gedrag? Gedrag is meer dan lachen, springen, lopen, rennen, zwemmen en kruipen. Gedrag gaat ook over de bewegingen die mensen en dieren maken als zij eten, paren of zelfs ademhalen. Gedrag is alles wat je doet als reactie op wat je waarneemt. Dat wat een mens of dier waarneemt, noem je een prikkel. Uitwendige prikkels komen vanuit de omgeving om je heen, zoals geluid en geur. Inwendige prikkels ontstaan in je lichaam, zoals een hongergevoel of buikpijn. Inwendige en uitwendige prikkels zetten samen aan tot een bepaald gedrag.
© Shutterstock / Red Squirrel
Figuur 1 Wolven huilen met elkaar om te communiceren over lange afstanden.
Een dier zorgt voor zijn lichaam, gaat op zoek naar voedsel, of communiceert met soortgenoten. Al het gedrag van een dier is erop gericht om te overleven of om zich voort te planten.
Aangeboren en aangeleerd Hoe weet een vlinder die uit zijn pop komt dat hij zijn vleugels moet oppompen (figuur 2)? Na een tijdje vliegt hij weg. Hoe kan de vlinder meteen vliegen? Hij heeft het allemaal niet van zijn ouders geleerd.
© Shutterstock / Cathy Keifer
Figuur 2 Uit de pop komt een volwassen vlinder tevoorschijn.
53
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Gedrag van mens en dier
5.6
Hoe weten jonge zwijntjes dat ze melk uit de tepels bij hun moeder moeten drinken (figuur 3)? Dit gedrag noem je aangeboren gedrag. Aangeboren gedrag hoef je niet te leren, het ligt vast in het DNA. Er is ook gedrag dat je kunt aanleren. Dat noem je aangeleerd gedrag. Een volwassen chimpansee lukte het om met een dunne tak honing uit een spleet in een boomtak te halen (figuur 4). Andere chimpansees van de groep zagen dit en doen dit na. Een dunne tak gebruiken om voedsel te bemachtigen is in deze groep aangeleerd gedrag.
© Shutterstock / Nukoon
Figuur 3 Jonge zwijntjes drinken melk bij hun moeder.
Gedrag bestuderen Als een klasgenoot een arm om jouw schouder slaat, dan kan dat verschillende betekenissen hebben. Misschien wil jouw klasgenoot je troosten. Of misschien wil je klasgenoot laten zien dat hij je aardig vindt. De beweging en houding die je ziet noem je een observatie. Als je observeert beschrijf je het gedrag dat je waarneemt. Daarna trek je een conclusie over de betekenis van dat gedrag. De betekenis die je aan het gedrag geeft is de interpretatie. Als je thuiskomt en je ziet dat je hond kwispelt, is dat een observatie. Als je daaruit opmaakt dat je hond blij is, is dat een interpretatie. Door dieren langdurig te observeren kun je hun gedrag steeds beter interpreteren (figuur 5).
© Shutterstock / Alexwilko
Figuur 4 Een chimpansee bemachtigt honing met een dunne tak.
Figuur 5 Dieren observeren in het wild kan overal in Nederland.
WIST JE DAT? Eekhoorns luisteren vogels af
Vogels maken allerlei verschillende geluiden. Bij gevaar maken vogels geluiden om hun soortgenoten te waarschuwen. Zo helpen ze elkaar bij het beschermen van hun nest en hun jongen. Maar andere dieren profiteren daar ook van. Vogels worden voortdurend afgeluisterd © Shutterstock / Edwin Godinho door verschillende kleine zoogdieren, zoals Als vogels alarm slaan, houdt de eekhoorn de grijze eekhoorn. Als de grijze eekhoorn de zijn omgeving goed in de gaten. alarmkreet van de vogels hoort, dan let het dier extra goed op of er gevaar dreigt. Zodra de vogels met hun alarmkreet stoppen, zal de eekhoorn ook minder goed opletten. Dieren beïnvloeden dus niet alleen het gedrag van hun soortgenoten, maar ook het gedrag van dieren van een andere soort.
54
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Gedrag van mens en dier
5.6
Gedrag beïnvloeden Je gaat naar een wedstrijd van het Nederlands elftal (figuur 6). Natuurlijk trek je oranje kleding aan, zet je een oranje pet op, of beschilder je je gezicht met de kleuren van de Nederlandse vlag. Iedereen doet het, je valt niet op tussen de andere supporters. Maar je peinst er niet over om in deze kleding naar school te gaan. © Shutterstock / katatonia82
Je past je gedrag dus aan aan de groep waar je bij hoort. Dit noem je groepsgedrag. Figuur 6 Zo laat je zien dat je bij de groep hoort. Groepsgedrag kan heel positief zijn. Het helpt bijvoorbeeld om in een groep goed samen te werken. Maar door een sterke groepscultuur of groepsdruk kun je je ook negatief gaan gedragen, bijvoorbeeld door mee te doen aan supportersgeweld. Groepsdruk kan ook leiden tot verslaving. Roken begint bijna altijd door groepsdruk (figuur 7). Sommige jongeren zijn bang om vrienden te verliezen als ze niet meedoen. Ze zeggen dat ze er zelf voor kiezen om te roken, maar bijna iedereen is gevoelig voor groepsdruk. Groepsdruk is overal, ook al denk je dat je alleen meedoet omdat je de sfeer niet wilt verpesten.
© Shutterstock / Diego Cervo
Figuur 7 Roken om erbij te horen
Verslaving Alcohol en drugs kunnen ervoor zorgen dat je je tijdelijk ontspannen, zelfverzekerd of energiek voelt. Daardoor kan ook je gedrag veranderen. Als je alcohol op hebt, voel je je op een feestje bijvoorbeeld minder verlegen dan gewoonlijk of ga je heel uitbundig dansen. Gamen kan er ook voor zorgen dat je heel blij wordt. Bij een overwinning ontstaan in je lichaam ‘boodschapperstofjes’, net als wanneer je heel intensief sport. Deze boodschapperstofjes zorgen ervoor dat je je fijn voelt. Daardoor wil je steeds blijven doorspelen. Als je met je gedachten voortdurend bezig bent met gamen, dan is er sprake van game-verslaving.
55
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Gedrag van mens en dier
OPDRACHTEN 2
Voorbeelden van gedrag Wat zijn voorbeelden van gedrag? ☐ ademen ☐ bibberen van de kou ☐ een lichtprikkel ontvangen op het netvlies ☐ honger ☐ huilen ☐ knipperen met je ogen ☐ schreeuwen ☐ springen
3
De leeuwin op jacht Een leeuwin gaat op jacht. De gnoe die zij wil vangen, slaat op de vlucht. Na een wilde achtervolging heeft de leeuwin de gnoe toch te pakken gekregen. De gnoe wordt vervolgens gedood en opgegeten.
a Kies het juiste antwoord. Een uitwendige prikkel komt vanuit de omgeving | ontstaat in het lichaam. Een inwendige prikkel komt vanuit de omgeving | ontstaat in het lichaam.
b Welke prikkel hoort bij de beschrijving? Maak de juiste combinaties. Het dier heeft honger. Het dier ziet een prooi. Het dier ziet gevaar. Het dier ervaart stress.
4
• • • •
• • • •
inwendige prikkel gnoe inwendige prikkel leeuwin uitwendige prikkel gnoe uitwendige prikkel leeuwin
Aangeboren of aangeleerd? Gedrag kan aangeboren of aangeleerd zijn. Is het genoemde gedrag aangeboren of aangeleerd? 1 Een rups eet van een blad: aangeboren | aangeleerd 2 Een pauw laat zijn staartveren aan de vrouwtjes zien: aangeboren | aangeleerd 3 Een hond brengt een bal naar haar baasje: aangeboren | aangeleerd 4 Een vogel bouwt een nest: aangeboren | aangeleerd 5 Een mestkever verzamelt mest: aangeboren | aangeleerd 6 Een kitten drinkt melk bij zijn moeder: aangeboren | aangeleerd
56
5.6
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Gedrag van mens en dier
5
Observatie of interpretatie a Kies het juiste antwoord. Een beschrijving van gedrag dat je waarneemt, is een interpretatie | observatie. Een betekenis geven aan gedrag dat je waarneemt, is een interpretatie | observatie.
b Welke beschrijvingen zijn een observatie?
☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ 6
De aap is agressief. De aap laat zijn ondergebit en bovengebit zien. De hond is blij. De hond kwispelt. De kat rent voortdurend heen en weer. De kat wil spelen.
Groepsgedrag In een voetbalelftal wordt tijdens de wedstrijden en trainingen soms te ruw gespeeld. De trainer praat hierover met een individuele speelster. Die belooft beterschap. Zodra de speelster weer met het team op het veld staat, speelt zij weer te ruw.
a Geef een verklaring voor het gedrag van de speelster.
b Hoe kan de trainer ervoor zorgen dat het elftal niet meer te hard speelt?
7
Drugshonden Drugshonden speuren in havens of op Schiphol actief naar drugs. Een drugshond heeft geleerd om bijvoorbeeld te gaan zitten als hij een geur herkent. De honden leren dit door middel van beloning en straf. Een beloning kan bijvoorbeeld zijn dat de hond even met een speeltje mag spelen. Bedenk zelf een methode waarmee je een acht weken oude pup spelenderwijs geuren kan laten herkennen door middel van belonen en straffen. Tip: Zoek op internet informatie over deze manier van leren.
57
5.6
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Gedrag van mens en dier
5.6
EXTRA OPDRACHTEN 8
Inwendig en uitwendig Dat wat een dier waarneemt, noem je een prikkel. Er zijn inwendige en uitwendige prikkels. Maak de zinnen af. 1 Een geluid is een voorbeeld van een uitwendige prikkel | inwendige prikkel. 2 Een geur is een voorbeeld van een uitwendige prikkel | inwendige prikkel. 3 Een hongergevoel is een voorbeeld van een uitwendige prikkel | inwendige prikkel. 4 Een aanraking is een voorbeeld van een uitwendige prikkel | inwendige prikkel. 5 Buikpijn is een voorbeeld van een uitwendige prikkel | inwendige prikkel.
9
Padden kunnen leren Een pad is niet kieskeurig als het om voedsel gaat. Een jonge pad hapt naar alle insecten. Maar als een pad eenmaal is gestoken door een hommel, hapt de pad nooit meer naar een hommel of een insect dat daarop lijkt. In de figuur zie je hoe een pad dat gedrag kan worden aangeleerd.
4. De pad weet niet hoe een hommel er uitziet, pakt de roofvlieg en eet hem op.
1. Een libel beweegt aan een draadje voor de pad.
2. Met één hap grijpt de pad de libel.
3. Nu krijgt de pad een roofvlieg die erg op een hommel lijkt, maar niet kan steken.
5. Nu volgt een hommel. De hommel kan wel steken.
6. De pad pakt de hommel.
7. De hommel steekt in de tong 8. De pad spuugt de hommel van de pad. uit.
9. Als men nog een hommel aanbiedt, hapt de pad niet, maar deinst terug.
10. De roofvlieg wordt aangeboden. De pad ziet hem als hommel en éét hem niet.
11. Om te bewijzen dat de pad nog honger heeft, krijgt hij nog een libel aangeboden.
58
12. De pad eet hem op. Hij had dus nog steeds honger.
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Gedrag van mens en dier
5.6
Geef in de tabel aan of er sprake is van aangeboren gedrag, aangeleerd gedrag, een inwendige prikkel en/of een uitwendige prikkel. Tip: Bij sommige situaties moet je meerdere antwoorden geven. aangeboren aangeleerd gedrag gedrag 1
De pad kijkt naar de libel die aan het draadje voor hem hangt.
2 De pad eet de libel op. 3 Nu krijgt de pad een roofvlieg aangeboden die erg op een hommel lijkt, maar niet kan steken. 4 De pad eet de roofvlieg op. 5 Nu volgt een hommel. De hommel kan wel steken. 6 De pad pakt de hommel, wordt in zijn tong gestoken en spuugt 'm uit. 7 De pad krijgt nog een hommel. De pad hapt niet, maar deinst terug. 8 De roofvlieg wordt weer aangeboden. De pad pakt 'm niet en deinst terug. 9 De libel wordt weer aangeboden. 10 De pad pakt de libel en eet deze op.
10
inwendige prikkel
uitwendige prikkel
☐
☐
☐
☐
☐ ☐
☐ ☐
☐ ☐
☐ ☐
☐ ☐
☐ ☐
☐ ☐
☐ ☐
☐
☐
☐
☐
☐
☐
☐
☐
☐
☐
☐
☐
☐ ☐
☐ ☐
☐ ☐
☐ ☐
Gedrag en reclame Overal kom je reclame tegen, bijvoorbeeld op sociale media, vlogs en natuurlijk in winkels en allerlei folders. Vaak zie je in reclamemateriaal zinnen als: “Duizenden mensen gingen je voor!”
a Leg uit dat dit een vorm is van groepsdruk.
b Reclamemakers weten op allerlei manieren kopers te beïnvloeden. Welke ‘trucs’ passen reclamemakers regelmatig toe?
59
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Gedrag van mens en dier
5.6
c Waardoor word jij beïnvloed in reclames?
AFSLUITING 11
Leerdoelen Kruis aan hoe goed je elk leerdoel beheerst.
Je kunt... 1
het verschil tussen inwendige en uitwendige prikkels uitleggen en daar voorbeelden van geven.
◯
◯
◯
◯
2 uitleggen hoe dieren dingen leren.
◯
◯
◯
◯
3 verschillen benoemen tussen observeren en interpreteren van gedrag.
◯
◯
◯
◯
4 aan de hand van voorbeelden uitleggen hoe het gedrag van mensen beïnvloed wordt door wat anderen doen of normaal vinden.
◯
◯
◯
◯
Meer oefenen met de stof uit deze paragraaf? Kies online voor Herhaling of Plus.
60
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Extra: Horen, ruiken, proeven en voelen
5.7
EXTRA:
HOREN, RUIKEN, PROEVEN EN VOELEN
Aan het eind van deze paragraaf kun je: uitleggen hoe je kunt horen en hoe je gehoorschade voorkomt. uitleggen hoe je kunt proeven en ruiken. de verschillende functies van de huid beschrijven. uitleggen wat je doet bij een brandwond.
• • • •
Bij deze paragraaf hoort de volgende practicumopdracht: Tastzintuigen Overleg met je docent of je dit practicum gaat uitvoeren.
•
STARTOPDRACHT 1
Van hoog naar laag Een snel trillende, dunne snaar van een gitaar geeft een hoge toon. Dikke snaren trillen moeilijker en geven lage tonen. Het aantal trillingen per seconde (frequentie) druk je uit in Hertz. Dit heb je nodig: een app waarmee je tonen tussen 0 en 20.000 Hertz kunt maken
•
Dit ga je doen: 1 De docent, die ook meedoet, start de app bij 20.000 Hertz en gaat geleidelijk naar een lagere frequentie. 2 Noteer in de tabel het aantal Hertz wanneer je voor het eerst iets hoort. 3 Noteer ook het aantal Hertz wanneer je niets meer hoort. 4 Schrijf de uitkomsten van de docent ook in de tabel. Ik hoor voor het eerst iets
Ik hoor niets meer
Jij Je docent
61
5.7
© Shutterstock / Volha Shakhava
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Extra: Horen, ruiken, proeven en voelen Vergelijk jouw uitkomsten met die van je klasgenoten en van je docent. Hoe verklaar je het verschil?
THEORIE Horen In je oor ligt het gehoorzintuig. Een vriend laat aan jou zijn gitaarspel horen. De trillingen van de bewegende snaren verspreiden zich als trillingen in de lucht. Je oor vangt de trillingen op en geeft ze door aan het gehoorzintuig (figuur 1). Daar worden de trillingen omgezet in impulsen, die vervolgens via de gehoorzenuw in je hersenen aankomen. Dan pas hoor je het geluid. Wat gebeurt er achtereenvolgens? Geluidstrillingen laten het trommelvlies trillen. De bewegingen van het trommelvlies laten het eerste gehoorbeentje trillen. De drie gehoorbeentjes geven de trillingen door. De trillingen veroorzaken golfjes in het vocht van het slakkenhuis. De zintuigcellen in het slakkenhuis worden daardoor geprikkeld en geven impulsen. De impulsen van de zintuigcellen gaan via de gehoorzenuw naar het gehoorcentrum in de hersenen. Je wordt je bewust van het geluid.
• • • • • • •
gehoorbeentjes
gehoorzenuw slakkenhuis
gehoorgang
trommelvlies
oorschelp
Figuur 1 Het oor met je gehoorzintuig
62
5.7
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Extra: Horen, ruiken, proeven en voelen
Gehoorschade
140
Als je naar muziek hebt geluisterd via je oortjes of op een feest, piepen en suizen je oren soms. Dit zijn de eerste 130 verschijnselen van gehoorschade. Gehoorschade is pijngrens 120 het gevolg van kapotte zintuigcellen in het slakkenhuis (figuur 2). Gehoorschade aan je binnenoor door harde 110 geluiden is meestal blijvend. Als je lang naar harde muziek luistert bij concerten en festivals, loop je dus een 100 risico. Daarom hebben veel muzikanten en bezoekers gehoorbeschermers. 90 De eenheid van geluidssterkte is decibel (dB) (figuur 3). Vanaf 80 decibel kan je binnenoor beschadigd worden. Let 80 op: elke 3 decibel meer betekent een dubbel zo hard geluid! 70 60
5.7
vuurwerk op een meter afstand luidste moment op een concert laag overvliegend straalvliegtuig toeterende auto op een meter afstand klopboormachine motormaaier, lawaaiig frisfeest met muziek straatlawaai restaurant met achtergrondmuziek normaal gesprek
50 40
gefluister
30 © Hollandse Hoogte / Science Photo
Figuur 2 Links: onbeschadigde zintuigcellen in het binnenoor, rechts: beschadigde zintuigcellen na een concert
20 10 0
Ruiken en proeven Je neus beschermt je tegen gevaar. Met je neus ruik je bijvoorbeeld wanneer er brand is of dat het eten bedorven is. Ruiken doe je met de reukzintuigcellen in het neusslijmvlies van je neus (figuur 4). Geurstoffen prikkelen je reukzintuigcellen. De reukzenuw geeft de impulsen door aan je hersenen. Dan pas neem je de geur waar. Met je tong kun je vijf verschillende smaken proeven. Je hebt smaakzintuigcellen voor zout, zoet, zuur, bitter en umami (hartig). De smaakzintuigcellen zitten in groepjes bij elkaar in smaakpapillen (figuur 5). De smaakzintuigcellen voor zoet zijn gevoelig voor de prikkel van een zoete stof. De smaakzintuigcellen zetten de prikkel om in impulsen. De impulsen gaan via een zenuw naar je hersenen. In je hersenen neem je de smaak waar.
ritselend blaadje
vallende speld
dB Figuur 3 Geluiden uitgedrukt in decibel
hersenen bot reukzenuw reukzintuig neusslijmvlies
neusgat bovenkaak lip
Figuur 4 De neus met het reukzintuig (dwarsdoorsnede)
63
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Extra: Horen, ruiken, proeven en voelen
5.7
smaakpapil
smaakzintuigcellen zoet zout bitter zuur umami
zenuw
Figuur 5 De smaakzintuigen op de tong
Als je verkouden bent, proef je vaak niet veel. Je reukzintuig speelt namelijk ook een belangrijke rol bij het waarnemen van smaak. Dat komt doordat je mondholte en je neusholte met elkaar in verbinding staan. Je herkent voedsel vooral met je neus en vaak al voordat je het proeft.
Voelen met je huid Je hele lichaam is bedekt met huid. De huid is het grootste orgaan van je lichaam. De huid heeft een aantal belangrijke functies. 1 De huid beschermt je lichaam tegen uitdrogen en tegen het binnendringen van bacteriën, schimmels, virussen en vreemde stoffen. 2 Met je huid kun je voelen. Pijn, een aanraking, kou of warmte prikkelen de zintuigen in je huid en beschermen je daardoor tegen gevaar. 3 De huid zorgt voor een goede lichaamstemperatuur. Als je het koud hebt, worden de bloedvaten in je huid nauwer en stroomt er minder bloed door je huid. Als je het warm hebt, voeren de bloedvaten in je huid warmte af. Je huid produceert ook zweet. Als dat verdampt, koel je af. Je huid bestaat uit drie lagen (figuur 6): de opperhuid de lederhuid het onderhuids bindweefsel
• • •
opperhuid
lederhuid
onderhuids bindweefsel
Figuur 6 Bouw van de huid in drie lagen 64
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Extra: Horen, ruiken, proeven en voelen
Brandwonden Je huid is heel belangrijk. Wees dus voorzichtig met hete vloeistoffen en voorwerpen! Anders kun je een brandwond oplopen. Bij ernstige brandwonden loop je het risico op ontstekingen en uitdroging. Als je toch een brandwond hebt, doe dan het volgende. Koel 10 minuten met lauw, zacht stromend, schoon water (figuur 7). Doe tijdens het koelen je kleding uit en je sieraden af om de wond snel en goed te koelen. Bedek de wond met een schone doek, steriel verband of plastic huishoudfolie. Smeer niets op de brandwond. Bel 112 bij een ernstige brandwond. Waarschuw je huisarts bij grote blaren en open wonden.
• • • • •
© Shutterstock / New Africa
Figuur 7 Een brandwond moet je koelen met lauw stromend water.
WIST JE DAT? Zien met geluid Als je ‘s avonds in de schemering naar de lucht kijkt, is er een kans dat je een vleermuis ziet! De meest voorkomende vleermuissoort in Nederland is de gewone dwergvleermuis. Die woont vaak onder dakpannen of in spleten in de muren van je huis. Dwergvleermuizen kunnen een insect uit de lucht pakken en dat naar hun mond brengen, terwijl ze met één © Shutterstock / Rudmer Zwerver vleugel doorvliegen. Vleermuizen kunnen op afstand heel Een vliegende dwergvleermuis goed zien, maar van dichtbij minder goed. Maar juist van dichtbij moeten ze insecten vangen en takken ontwijken. Dat doen ze met echolocatie. Ze maken een heel hoog geluid met hun keel. Het geluid kaatst vanaf de prooi terug en dat vangen ze op met hun oren. Zo weten ze precies waar een insect vliegt, in welke richting en hoe snel. En dan is het insect heel snel gepakt!
65
5.7
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Extra: Horen, ruiken, proeven en voelen
5.7
OPDRACHTEN 2
De weg van het geluid Geluidsgolven passeren de onderdelen van je oor in een bepaalde volgorde. Wat is de juiste volgorde? Noteer de cijfers 2 t/m 6 in de juiste vakjes.
1 oorschelp ▢ ▢ gehoorbeentjes ▢ gehoorzenuw ▢ trommelvlies ▢ vloeistof in het slakkenhuis ▢ uitwendige gehoorgang
3
Herrie Mensen moeten gehoorbeschermers dragen op hun werk als het geluid harder is dan 80 dB. Een gehoorbeschermer dempt het geluid met gemiddeld 30 dB. Hoeveel herrie mogen de machines in een fabriek maken (in dB) als de arbeiders daar goede gehoorbeschermers dragen? Geef in de afbeelding het juiste aantal dB aan.
140
vuurwerk op een meter afstand
130
luidste moment op een concert
pijngrens 120
laag overvliegend straalvliegtuig
110
toeterende auto op een meter afstand
100
klopboormachine
90
motormaaier, lawaaiig frisfeest met muziek
80
straatlawaai
70
restaurant met achtergrondmuziek
60
normaal gesprek
50 40
4
gefluister
30
Warm en koud
Kies het juiste woord. 20 ritselend blaadje worden Je huid zorgt voor een goede lichaamstemperatuur. Als je het koud | warm hebt, 10 de bloedvaten in je huid nauwer en stroomt er meer | minder bloed door je huid. Als je ook het koud | warm hebt, voeren de bloedvaten in je huid warmte af. Je huid produceert vallende speld 0 zweet. Als dat verdampt, koel je af | warm je op. dB
66
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Extra: Horen, ruiken, proeven en voelen
5
Smaken verschillen Smaken verschillen, en je smaak kan ook veranderen. Dingen die je vroeger lekker vond, lust je nu misschien niet meer. Of andersom.
• • • • •
Werk in tweetallen. Interview een volwassen persoon. Vraag aan deze persoon welk voedsel hij/zij vroeger niet lekker vond, maar nu wel. Schrijf minimaal drie dingen op. Vergelijk je resultaten met die van drie klasgenoten.
Welke overeenkomsten en verschillen hebben jullie?
6
Verandering van smaak Als je ouder wordt, kan je smaak veranderen. Scan de QR-code en bekijk het filmpje ‘Hoe wordt smaak bepaald?’.
a Welke smaken vallen meer in de smaak bij mensen als ze ouder worden?
☐ ☐ ☐ ☐
bitter umami zout zuur
b Wat is een verklaring voor de verandering van smaak naarmate mensen ouder worden? Denk aan de ontwikkeling van het aantal smaakpapillen als je ouder wordt.
7
Verbranding aan de huid In practicumlokalen werk je soms met branders. Als je even niet goed oplet, kun je je eraan branden. Bij een verbranding aan de huid moet je snel in actie komen. Ontwerp met een klasgenoot een poster op A3-formaat waarop je in één oogopslag kunt zien wat je moet doen bij een verbranding aan de huid. Eisen waar de poster aan moet voldoen: Gebruik de theorie uit deze paragraaf. Maak duidelijke tekeningen. Zet zo min mogelijk tekst op je poster.
• • •
Wie weet kan de poster opgehangen worden in de practicumlokalen op jouw school!
67
5.7
Extra: Horen, ruiken, proeven en voelen
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag
5.7
AFSLUITING 8
Leerdoelen Kruis aan hoe goed je elk leerdoel beheerst.
Je kunt... 1
uitleggen hoe je kunt horen en hoe je gehoorschade voorkomt.
◯
◯
◯
◯
2 uitleggen hoe je kunt proeven en ruiken.
◯
◯
◯
◯
3 de verschillende functies van de huid beschrijven.
◯
◯
◯
◯
4 uitleggen wat je doet bij een brandwond.
◯
◯
◯
◯
68
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Hoofdstukafsluiting
5.8 HOOFDSTUKAFSLUITING ACTIEF LEREN Hoe leer je de theorie en begrippen uit het hoofdstuk? En hoe leg je de juiste verbanden? Kies een opdracht uit het keuzemenu achter in je boek als hulp bij het leren.
TERUG NAAR HET GROTE PLAATJE 1
Waarnemen en gedrag Je ziet hier nog een keer ‘het grote plaatje’ uit de hoofdstukopening.
H1 • Waarom biologie? Keuzes maken
H5 Waarnemen en gedrag H2 • Inzoomen Zenuwcellen
De hersenen sturen alles aan Zintuigen laten je reageren op je omgeving
Waarom reageer je zoals je reageert?
-
+
H4 • Bewegen Zintuigen en zenuwstelsel Hormonen kunnen je gedrag beïnvloeden
H9 • Hart en bloedvaten Bloedsomloop
Je maakt je eigen keuzes
a Je ziet links de verbanden tussen dit hoofdstuk en de andere hoofdstukken. Leg deze verbanden uit. Schrijf je antwoorden in de vakjes.
b Je ziet rechts iconen die laten zien waar het om draait in dit hoofdstuk. Leg in je eigen woorden uit wat je ziet en wat je hebt geleerd in dit hoofdstuk. Schrijf je antwoorden in de vakjes.
c Je hebt in paragraaf 1 antwoord gegeven op de grote vraag 'Waarom reageer je zoals je reageert?' Kijk nog even terug naar wat je toen hebt geantwoord. Zou je je antwoord aanpassen na het doorlopen van dit hoofdstuk? Zo ja, wat zou je nu zeggen? Betrek in je antwoord de verbanden en de punten waar het om draait uit het grote plaatje.
69
5.8
Hoofdstuk 5 Waarnemen en gedrag Hoofdstukafsluiting
TERUG NAAR DE UITDAGING Maak online je eindproduct bij de Uitdaging.
PROEFTOETS Maak online de proeftoets bij dit hoofdstuk.
70
5.8
Actief leren © Shutterstock / Domenico Fornas
ACTIEF LEREN Hoe leer je de theorie en begrippen uit het hoofdstuk? En hoe leg je de juiste verbanden? Jij of je docent kiest een van de volgende opdrachten. Elke opdracht duurt maximaal 15 minuten. De sterren geven de moeilijkheidsgraad aan.
1 of 2 personen De ster
• • • •
•
Teken een ster met zeven punten. Elke punt geeft een van de organisatieniveaus aan: molecuul, cel, weefsel, orgaan, organisme, populatie, ecosysteem. Gebruik je minder niveaus? Dan kies je een andere vorm: een zeshoek, vijfkant, vierkant, driehoek… Zet de begrippen die in de paragraaf aan bod zijn gekomen bij één van de punten. Eventueel: Vul de punten aan met begrippen die je er goed bij vindt passen en niet in de paragraaf staan. Trek nu lijnen tussen de begrippen waartussen je een verbinding ziet en waarvan je die verbinding kunt uitleggen.
Samenhang in beeld
• • •
••
Noteer bij elk icoon uit het grote plaatje de bijbehorende begrippen. Omcirkel de begrippen die met elkaar te maken hebben met een kleur. Doe dit vervolgens ook voor andere begrippen die bij elkaar horen. Gebruik daarvoor een andere kleur. Doe dit net zo lang totdat alle begrippen in een cirkel passen. Cirkels mogen elkaar ook overlappen!
Bijvoorbeeld: zenuwcel (cel) – zenuw (weefsel) – spier (orgaan) – beweging (organisme). Een zenuwcel ontvangt een impuls. De uitlopers die zijn gebundeld in een zenuw geven dit door aan een spier. De spier trekt aan en een organisme komt in beweging.
Interview
•••
Jullie gaan elkaar interviewen. Kies samen een beroep dat te maken heeft met (een deel van) het hoofdstuk, bijvoorbeeld een verpleegkundige, een sporter, een hovenier, een ecoloog. Bespreek jullie beroep met elkaar. Bedenk individueel vijf vragen die je over dit hoofdstuk aan de ander kunt stellen. Schrijf de vragen op. Interviewer 1 stelt de vragen aan degene met het beroep. Die geeft zo duidelijk mogelijk antwoord. Weet je iets niet? Geen punt, dat kan natuurlijk. Maak het zo realistisch mogelijk. Draai na vier minuten de rollen om.
• • • • •
Actief leren
3-5 personen Woordweb
• • • •
Elke groep krijgt een vel papier met een cirkel in het midden. Elk groepslid heeft een eigen kleur pen/ stift. Schrijf in de cirkel de titel van het hoofdstuk. Schrijf of teken om de beurt iets wat past bij het onderwerp. Geef daarna met pijlen de relaties tussen de begrippen en tekeningen aan. Schrijf zo nodig iets bij de pijlen.
Verschillen en overeenkomsten
• • •
•
••
Verdeel de leerdoelen van het hoofdstuk. Elke groep maakt 5-8 vragen. Formuleer alle vragen in de volgende vorm: Wat is het verschil tussen … en …? Of: Wat is de overeenkomst tussen … en …? Stel daarna om de beurt een vraag. De rest van het groepje geeft antwoord op de vraag.
Dobbelen met vraagwoorden
• • • • • •
Elke groep heeft 1 dobbelsteen met wie-wat-waar-hoewaarom-wanneer erop. Je kunt ook met een gewone dobbelsteen spelen en afspreken dat 1 ‘wie’ is, enzovoort. Gooi met de dobbelsteen. De persoon rechts van je bedenkt een vraag met het vraagwoord dat je gooit. Beantwoord met elkaar de vraag. Nu is de vragensteller aan de beurt om de dobbelsteen te gooien. De persoon rechts bedenkt de vraag die jullie met elkaar beantwoorden. Ga zo verder tot je docent aangeeft dat jullie klaar zijn.
Placemat
•
• • • • •
••
••
Trek op een A3-papier de volgende lijnen:
Schrijf in het midden de grote vraag van het hoofdstuk. Leg het papier in het midden, zodat jullie allemaal een vak voor jullie hebben liggen. Schrijf in het vak antwoorden en informatie die horen bij die vraag. Overleg nog niet! Als iedereen klaar is met noteren, volgt een gesprek. Elk groepslid licht om de beurt zijn antwoord toe. Daarna kun je vragen aan elkaar stellen en elkaar aanvullen. Noteer met je groep in het midden van de placemat een gemeenschappelijk antwoord op de grote vraag.
Klas Binnen- en buitencirkel
• • • • •
••
Jullie gaan zitten in twee kringen, een buiten- en een binnenkring. Iedereen zit dus tegenover een ander. Je krijgt een vraag van je docent. Bijvoorbeeld: ‘Welk verband is er …?’ of ‘Waar draait het om in …?’ Leerlingen in de buitenkring geven antwoord. Leerlingen in de binnenkring luisteren en mogen daarna antwoord geven of het gegeven antwoord aanvullen of corrigeren. Dan draait de buitenkring vijf plaatsen door. Je docent stelt een nieuwe vraag tot hij/zij aangeeft dat de tijd om is.
Hoeken
• • • • • • •
•••
In elke hoek hangen stellingen of je docent leest steeds een stelling voor. Loop naar de hoek van de stelling waar je het mee eens bent. Overleg in tweetallen over waarom je het eens bent met de stelling. Loop nu naar de hoek ertegenover. Je maakt een duo met iemand die een tegenovergestelde mening heeft. Deel met je duo-leerling de argumenten voor en tegen de stelling. Onthoud wat de ander zegt. Loop terug naar je ‘eigen’ hoek en deel met elkaar wat je hebt gehoord. Je docent bespreekt het met jullie na.