Frans Duijf
Het is niet onopgemerkt gebleven Een tuinkamer vol boeken
Uitgeverij Admetos Duiven
ISBN
978 94 90206 04 8, NUR 610
Š 2010, Frans Duijf Het is niet onopgemerkt gebleven – Een tuinkamer vol boeken Uitgeverij Admetos te Duiven Druk: Real Concepts Foto voorzijde: Hans Huurdeman Foto achterzijde: Sander Duijf Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar worden gemaakt in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
M. Vasalis | Geert van Oorschot Briefwisseling 1951-1987 In november 1945 verscheen Gestalten en seizoenen van Charles B. Timmer als eerste boek in eerste druk bij de even daarvoor opgerichte ‘N.V. Uitgeversmaatschappij G.A. van Oorschot Amsterdam.’ Op vrijdag 28 augustus 2009 zou bij deze uitgeverij het 1000ste boek in eerste druk verschijnen. Een dag later, op de Amsterdamse Uitmarkt, zou Wouter van Oorschot mij persoonlijk een exemplaar ervan uitreiken: M. Vasalis | Geert van Oorschot – Briefwisseling 1951-1987. Vasalis (1909-1998) werd met haar bundels Parken en woestijnen (1940), De vogel Phoenix (1947) en Vergezichten en gezichten (1954) Nederlands meest gelezen dichteres, maar zij schermde haar privéleven rigoureus af van haar ‘openbare’ dichterschap. In 2002 zou aan het oeuvre de bundel De oude kustlijn, met als ondertitel Nagelaten gedichten, worden toegevoegd. Op wens van Vasalis hebben haar kinderen hun keuze gemaakt. In 2006 werd het uitgegeven werk van Vasalis gebundeld in Verzamelde gedichten. Geert van Oorschot (1909-1987) schreef zijn duizenden zakelijke en persoonlijke brieven nooit met het oog op publicatie. Toen Vasalis erachter kwam, dat Wouter op de uitgeverij een archief van brieven van schrijvers beheert, onder welke die van haar, heeft zij Van Oorschot gevraagd haar brieven eruit te willen lichten en te vernietigen. Dat geldt ook haar niet te publiceren gedichten. ‘Ik ben geen literaire figuur en ik wil graag aan je schrijven, maar als Kiekie, niet als Vasalis.’ Willem Frederik Hermans was duidelijk een literaire figuur, volop aanwezig in het literaire en maatschappelijke debat. Zo was Vasalis bepaaldelijk niet. Toch zag zij het helemaal fout: natuurlijk zou Vasalis nolens volens een literaire figuur worden, en wat voor een. Tot mijn vreugde is toch een belangrijk deel van Van Oorschots 331
brieven en van die van Vasalis voor de lezer beschikbaar gekomen. Van de brievenboeken zal dit boek een hoogtepunt blijken te zijn. Pas in de slotfase van hun correspondentie, op 6 november 1987, schrijft Van Oorschot, dat Vasalis hem met haar brieven, vooral de laatste jaren, overgelukkig heeft gemaakt, hem heeft gesteund en geholpen. Hij stelt haar voor hun brieven te bewaren, eventueel met een langjarige claim: ‘Het is toch de geschiedenis van een grote vriendschap. En hoeveel vriendschappen hebben het een heel en lang leven ongerimpeld – enfin – vul het zelf maar verder in.’ Schoon toeval. Ik sla het verse boek, nog op de Amsterdamse Uitmarkt, open op p. 129 en zie in een flits een veelgemaakte vergissing die nog een keer in het boek zal terugkomen. M. Vasalis schrijft op 10 oktober 1977 aan haar lieve Geert over zijn boek, nou ja het boek van R.J. Peskens: Mijn moeder was eigenlijk een Italiaanse: ‘Het lijkt niet op Elschot, noch op Nescio. Er is iets heel anders aan de hand… iedere liefde is één-richtingsverkeer.’ Elschot moet zijn: Elsschot. Schreef Vasalis zijn naam fout, of is de fout ingeslopen bij het redigeren van het boek? Tja, Nop Maas en misschien ook Maaike Meijer heeft het ook zo druk. Het doet me denken aan de culinaire kaart van Boekencafé Schrijvers te Eindhoven, waar ik een aantal jaren geleden Villa des roses van Elschot als culinair hoogstandje aantrof, tja geschreven met een ‘s.’ Na mijn tip liet de eigenaar weten de naam aan te passen. Veiligheidshalve, zo veronderstel ik, noemt de eigenaar tegenwoordig maar geen namen van schrijvers meer, volstaat hij met een ‘literaire’ aanduiding van zijn gerechten. Een fraaie anekdote in deze sfeer tot slot. Op 25 november 2009 meldde Duiven Post, het weekblad van Duiven, de vervanging van een straatnaambord. Het bord ‘Willem Elschotstraat’ werd met lachende gezichten, zonder enig spoor van schaamrood op de kaken, vervangen door het bord ‘Willem Elsschotstraat’. Twee 332
weken daarvoor was het ook al mis, bleek in de muziekwijk de ‘Cornetstraat’ te liggen. Een kennelijke vergissing: het muziekinstrument schrijf je als ‘kornet’, een ‘cornet’ is een doosje. Enfin, Willem Elsschot werd recht gedaan. Dat gold ook de ontdekker van de vergissing, de boekenliefhebber Frans Freriks. Hij meldde de fout al in 2008. Ik zie het zo voor me, een ongeletterde ambtenaar die er zijn schouders over ophaalt. Er was een raadslid voor nodig om de kat de bel aan te binden. Zo vond de wisseling uiteindelijk plaats op instigatie van het gemeenteraadslid Wim van Heugten. Niet uitgesloten is dat de suggestie van Van Heugten het bord te voorzien van wat extra informatie, in de toekomst nog wordt gevolgd. Het was kennelijk niet mogelijk dat in één keer te doen. Sándor Márai beweert in Gloed dat vriendschap een mannenzaak is. Idem Milan Kundera in Identiteit, al laat hij het zeggen door een vrouw. Groter blijk van vriendschap tussen een vrouw en een man heb ik nimmer gezien dan blijkt uit deze ontroerende briefwisseling van Vasalis en Van Oorschot, twee grote vrienden, gedurende maar liefst 36 jaren. Je zou met recht kunnen zeggen, dat het vooral Vasalis is die één van de pijlers van de vriendschap toont: steun en bemoediging. Ook iemand die met zijn aanwezigheid een hele zaal vult, blijkt niet zonder te kunnen. Jacques Brel zei het al: ‘Geharnaste lieden bestaan niet, dat maak je mij niet wijs. Iedereen jankt in zijn bed.’ Ook Geert van Oorschot. De correspondentie tussen de twee vrienden is op het niveau van de vriendschap gebleven. Dat het ook gemakkelijk anders kan, heeft Jeroen Brouwers onthuld in één van zijn postscripta bij het portret van René Stoute in De Morgen van 21 maart 2001, opgenomen in De Brakke Hond, nummer 72, waarover hij schrijft: ‘Bij zijn geboorte heette hij René, bij haar dood heette ze Renate. Onderweg was hij 333
operatief getransformeerd in zij.’ Brouwers werkt zich in de nesten. Hij verhaalt over en onthult en passant op wie Daphne en de geleerde Nico Sibelijn die in Geheime kamers zijn inaugurale rede uitspreekt, zijn gebaseerd. Ook Zomervlucht zal Brouwers met zijn wederwaardigheden met deze vrouw opsieren. Zijn briefwisseling, met de vrouw die hij aanvankelijk slechts oppervlakkig kende, ontaardt: ‘Zij had een ‘redelijk’ huwelijk, schreef ze, maar haar echtgenoot hoefde niets van onze correspondentie te weten, ze verstopte mijn brieven voor hem. Mijn huwelijk? Ook ‘redelijk’, maar van de weeromstuit begon ook ik achterbaks te doen tegen mijn echtgenote, wat mij niet goed afging en zij dus binnen de kortste keren door had. Daphne stuurde me foto's van haar gezicht en gestalte, die ik verliefderig bestudeerde, opnieuw bestudeerde, opnieuw, opnieuw. Ons briefverkeer kreeg de elektriciteit van flirten, - plagerijtjes, zinspelinkjes, dubbele bedoelinkjes, uitdaginkjes. We waren aan het vreemdgaan in geschrifte, we begonnen elkaar cadeautjes te sturen. Wat ze vannacht toch had gedroomd! Ze had gedroomd dat ik bij haar in bed lag, stel je dat eens voor! Natuurlijk stelde ik mij dat voor. In die tijd was er een postzegel in roulatie met het plaatje van Rodins zinnelijke beeld ‘De kus.’ Zouden we elkaar niet eens lijfelijk kunnen ontmoeten, zou dat niet zeer spannend zijn?’ Om kort te gaan: hij verzuimt als getuige te fungeren bij het huwelijk van René Stoute en Bryony Cooper, waarvan ook hun twee dochters, Laurie en Brechje, zijn aanwezigheid ‘zéér op prijs’ stelden. Brouwers huwelijk zou erdoor spaak lopen. Terug naar Vasalis en Van Oorschot. Al in de tweede brief van Vasalis (5 maart 1952) veer ik verrukt op als ik de woorden aantref die ikzelf regelmatig bezig: ‘Enfin, on verra.’ Bon, dat zullen we; een aardig detail. Wij leren beide mensen goed kennen. Bijzonder ontroerend is de correspondentie als voor Geert van Oorschot het 334
levenseinde nadert. Zeer getroffen was ik door wat Vasalis op 12 september 1987 op een kaartje vrij weergeeft uit The Tempest van William Shakespeare, namelijk dat Prospero die door zijn geliefde broer Alonso is verraden en verstoten in een gesprek met de luchtgeest Ariel laat uitkomen, dat hij zijn broer vergeeft en hij hem bevrijdt ‘zonder ook maar iets te vergeten of te verdoezelen van diens wandaden, nóch van zijn eigen woede & pijn, dat zijn broer die hij liefhad en vertrouwde hem verried.’ Van Oorschot zal de subtiele hint begrijpen en het daarbij laten. De grote Geert zal zijn zoon Wouter, die hij zoals we dan al eerder hebben kunnen lezen niet op zijn begrafenis of crematie wil hebben, zijn schanddaad niet vergeven. Op deze passage volgt een lieve brief over haar bezoek aan Van Oorschot, dat nog geen afscheid was, nog geen afscheid mag zijn, al neemt Van Oorschot voortdurend afscheid van allerlei mensen. Een brief die voor de lezer voelt als balsem voor de ziel. Leuk om te lezen is, hoe Van Oorschot probeert Vasalis te verleiden tot publicatie of het afstaan van een gedicht. Dat begint al vroeg in het boek. Zo stelt hij kerstkransen voor de kinderen in het vooruitzicht, te financieren uit de opbrengt van plaatsing van een gedicht in Het Parool, om vriend Carmiggelt te plezieren. Op 2 januari 1953 legt zij Van Oorschot het zwijgen op: ‘Ik ben op andere gebieden actief, maar als het schrijven betreft nood-gedwongen passief, maar niet lui. Por me dus nooit aan als het om verzen gaat, op dat terrein kan ik niet veranderen, en wees maar blij – ook als uitgever – dat ik kritisch blijf t.o.z. van mijn werk.’ Later, als zij verzen inlevert, schrijft zij dat er voorlopig niet méér zullen komen en zal zij formuleren: ‘Mijn tijd behoort mij niet toe.’ In deze brief zegt zij ook niet langer met de toezending te willen wachten, omdat ze anders alles zo slecht zal vinden, dat ze de gedichten gaat vernietigen, waaraan ze toevoegt: ‘Dit is geen leuke brief, maar hij is
335
nog heilig bij wat ik zou kunnen schrijven als ik geen zelf-bedwang had.’ Zij zal haar leven lang heel terughoudend zijn met het afleveren van nieuw werk, zelfs terughoudend bij herdrukken. Op 2 januari 1975 zal zij Van Oorschot schrijven, dat zij haar ‘inwendige oordeel schoon’ wil houden. ‘Hoe kan ik je van dit feit doordringen! Je houdt het voor gierigheid, of voor over-scrupulositeit of voor God weet wat, dat ik niet publiceer. Maar bedenk dit: voor iemand die alleen nog maar water drinkt moet dat water schoon zijn.’ Daarbij verwacht ze van hem, niet het te begrijpen, wel het te accepteren. Ook wil Van Oorschot al vroeg in hun relatie, dat Vasalis aan de redactie van Vrije bladen gaat deelnemen. Op waarlijk sublieme wijze kapittelt ze Van Oorschot. Als vriendin eist ze van hem, zijn minne streek die je vrienden niet levert, nooit te ontkennen: ‘En in Jezus-naam doe geen staatsgrepen meer als je bij je vrienden zit, want deze strijdbaarheid had beslist geen hoog ideëel doel.’ Van Oorschot reageert daarop per omgaande, zegt onder meer: ‘Als een mens eenmaal schoon schip heeft gemaakt, worden hem vaak een massa dingen duidelijk.’ Dat Van Oorschot onder verschillende pseudoniemen heeft gepubliceerd, het was mij bekend. In dit werk tref ik er een aan, dat minder bekend is: M. Cohen en een dat ik nog niet kende: Gerrit Smallegange. In de brief van 26 maart 1955 figureert Brulez. Hij zit samen met Pierre Dubois in een nieuw Vlaams tijdschrift, waarin Kossman een ‘weinig-tevreden kritiek’ schreef over Vergezichten en gezichten van Vasalis. Kossman schreef te vrezen dat Vasalis ‘wat in verval’ was, maar gaf haar toch ‘een kans tot vooruitgang.’ Een fraai stukje proza van Van Oorschot levert zijn brief van 22 december 1960: ‘…we zijn allen zo slaaf van ons beroep, en 336
naarmate we ouder worden zo steeds meer op onszelf teruggetrokken, dat ik vaak denk dat ‘het zitten met vrienden aan het haardvuur’ slechts een literair verzinsel is.’ Vasalis doet er niet voor onder. ‘Een mens wil nou eenmaal ‘gekend’ zijn, behalve de waanzinnig hoogmoedige mensen.’ ‘Ik heb nog een heel leven voor me, al zou dat een dag zijn.’ ‘Mijn eigen ziel hangt me al zolang de keel uit.’ Ronduit indrukwekkend en bijdetijds vind ik de observatie (november 1965): ‘ik herinner me vader & zijn S.D.A.P. vrienden als zowel manlijker als zachter, dan er nu gemaakt worden.’ Heel liefdevol schrijft Vasalis aan Geert, over zijn getob over de zelfmoord van zijn zoon Guido. Zij roept hem op het niet zichzelf, noch zijn Hillie kwalijk te (blijven) nemen. Hij zou Guido niet tegen zichzelf hebben kunnen beschermen, zo meent zij, zij die ook zelf een zoon heeft verloren (aan polio, 18 maanden oud). ‘Het is jouw leeftijd niet. Lieve Geert, die haar afschrikt, het is je geweld, ook het geweld van je tederheid.’ Nog meer mooie uitspraken. ‘Als je ervan uitgaat dat iemand kan schrijven wil dat zeggen dat hij in dat schriftuur aanwezig is als persoon.’ ‘Af & toe heb ik genoeg van soppige weilanden voor ’t huis & verlang ik naar burengerucht en op die ogenblikken kan ik ook moeilijk uitmaken of Jan & ik wijzer of alleen maar saaier worden, in ieder geval zeggen we minder.’ Over de dood van Hoornik meldde Vasalis: ‘Het is vreemd als je een vijand ontvalt. En als je dan nog bovendien denkt: ik vond het wel een walgelijke man, maar God mag weten – ik niet, wat hij allemaal bovendien was en zijn vrouw, kinderen en veel vrienden hielden toch van hem. En wat is het niet moeilijk om überhaupt in eerlijkheid te leven en dan nog te leven. Zijn dood en ontbinding heeft mijn haat gedood en ontbonden. Zo gaat het met vriendschap en liefde niet.’ Naar aanleiding van de dood van Bertus van Lier schrijft Vasalis over diens weduwe : ‘Enfin, alles, en wel speciaal liefde wordt duur 337
betaald, maar dat hoef ik jou niet te zeggen. En die betaling wordt altijd geëist op ogenblikken dat je insolvent bent.’ Vasalis schrijft prachtig en – in alle triestigheid die zich voordoet – met humor over ouderen in haar omgeving die met pensioen gaan of elkaar verlaten als de kinderen het huis uit zijn, liefdevol over haar kinderen die ‘slagen’ in het leven. Vasalis geeft commentaar op werk van Geert, schrijft onder meer over Twee vorstinnen en een vorst van R.J. Peskens, zoals bekend een pseudoniem van Van Oorschot. In haar brief van 22 juli 1973 geeft zij een mooie analyse van Van Oorschot en een fraai gemotiveerd bezwaar tegen het verhaal van Peskens. Onder meer is haar advies ‘niet altijd die eenvoudige, grote, sterke, wijze en toch bezielde – maar niet bestaande – figuur waar je je altijd mee meet’ te zijn. ‘Eenvoudig ben je niet, sterk & wijs af en toe & bezield ook. Maar je zit jezelf erg in het licht.’ Volgt een goed advies. Vasalis is onder de indruk van zijn verhaal Verjaardag. Over een ander verhaal, De ontruiming, merkt zij op, dat het haar niet ontroert, want ‘man merckt die Absicht und man ist verstimmt’, een fraai citaat uit Torquato Tasso van Goethe. Mooi is de verwijzing naar Afsluitdijk, dat in 1975 is gepubliceerd in het Boekenweekgeschenk Bericht aan de reizigers, voor welke publicatie Van Oorschot zoals gewoonlijk met veel druk toestemming vraagt (en kennelijk krijgt, want geplaatst). Van Oorschot zal het boekje later aan haar toesturen en het betitelen als ‘onogelijke boekje.’ Dat is precies zoals ik het mij herinner. Een dergelijk wanproduct was in die jaren van het bestaan van CPNB niet uitzonderlijk. Als Van Oorschot haar voor het tweehonderdste nummer van Tirade een gedicht vraagt, doet hij dat zo: ‘Je hebt er tenslotte honderden liggen. Wees eens een beetje roekeloos en overmoedig. Ik ben wachtend.’ Vasalis stuurt hem Is het vandaag of gistren, vraagt mijn moeder, het zou tot de nagelaten gedichten 338
komen te behoren en is te vinden op p. 133 van Verzamelde gedichten. Het is een heel mooi gedicht over dementie en eindigt met prachtige regels: ‘Had ik je maar als kind gekend, / die nu mijn kind en moeder bent.’ Niet onvermeld mag blijven, dat Vasalis al eerder een gedicht afstond ter publicatie in een Boekenweekgeschenk, te weten De kleine zeemeermin, in 1941. Deze wetenschap dank ik aan Léon Hanssen die er in 2005 in Een zeemeermin aan de Afsluitdijk een artikel aan wijdde in Trouw. Het artikel is een indrukwekkende analyse van beide gedichten en wat zij zouden betekenen in het leven en werk van de dichteres. Hanssen ziet De kleine zeemeermin als een huwelijksgeschenk voor haar man. Het gedicht, dat verwant is aan Afsluitdijk, neemt een sleutelpositie in in haar oeuvre. Hanssen ziet er de opofferingsfantasie in van een vrouwelijke figuur ten overstaan van die ene, innig aanbeden man: de spreekwoordelijke ware. Circa 15 jaar later, pas midden veertig, zou zij het dichterschap eraan geven, niet meer publiceren. ‘Een duister omen’ noemt Hanssen het gedicht, achteraf. Het gedicht eindigt aldus: ‘… er is één / voor wie ik graag mijn stem zal geven / en daaglijks voor op messen gaan, / en als der kleine zeemeermin / zal ook mijn ziel, na dit kort leven, / voor hem als knistrend schuim op zee vergaan.’ Is dit de poëtische bezegeling van ‘het vrouwelijke fiasco’ en de poëtische onderlijning van onderwerping aan de man? Uit haar bijdrage aan dit brievenboek is die conclusie niet te trekken. Vasalis is altijd blijven schrijven. Vasalis was moeder, had een gezond sociaal leven en een drukke baan als psychiater. Veel van wat zij schreef, vond zij niet goed genoeg, wat bij nader inzien voor haar ook voor haar gedichten gold. Het is maar goed, dat zij die niet meer heeft kunnen verscheuren.
339
Heel ontroerend is de brief van Vasalis van 4-5 september 1979, na de dood van Hillie. Als de dood rond mij toeslaat, zou ik zo’n brief die waarlijk troost biedt willen krijgen. ‘Nu heb je net opgebeld & daar was ik blij om: ik hoopte deze dagen dat het waar was, wat je bij de crematie zei: dat je nu pas beseft dat je wel degelijk echte vrienden had. Dat betekent dat je ze kunt roepen & dat je merkt dat ze er zijn. Aan je pijn – die van jou is – kunnen ze niets veranderen, maar pijn in isolement is erger dan iets.’ Later zal zij hem schrijven: ‘Jij houdt niet van jezelf, zoals het zou moeten. Komt het daardoor niet, dat je nauwelijks kunt geloven, dat je vrienden hebt & dat je je dusdanig isoleert? – Het blijft maar stormen & woeden in je binnenste, beschuldigen & verdedigen – ik wou maar dat het eens stil viel, niet in onmacht, maar in een soort vertrouwen, waarin macht & onmacht niet ter sprake komen… besef dat je voor ons, toen je het huis verliet, niet wég was, of ooit zult zijn. – Al bestrijd ik je iedere keer als ik vind dat je ongelijk hebt. Dat is m.i. juist wat vrienden behoren te doen.’ Ze zullen zo nu en dan wat kibbelen. Zo mag Vasalis contractueel zelf bepalen of zij een herdruk wil en heeft zij medezeggenschap over de vorm, waar Van Oorschot zich niet voortdurend rekenschap van geeft. Dat leidt tot fraai proza: ‘Ik vind het lief van je dat je zo vaak naar haar [Briet] hebt geïnformeerd, maar is Geert de vriend iemand anders dan Geert de uitgever? (Mocht je dit voorafgaande een storm in een glas water vinden bedenk dan dat ik op ’t ogenblik geen zee tot mijn beschikking heb, alleen dat glas water. En storm).’ Heerlijk is het de bundel Geel stof – klein dicht verslag tegen te komen. Het is een bundel van B. Erebos, een bundel die ik in de jaren 80 kocht en waarvan ik nu lees dat het een pseudoniem is van de kinderpsychiater Peter Ferguson. Van Oorschot zou de bundel niet uitgeven, wel in januari 1981 enkele gedichten in Tirade publiceren onder het pseudoniem Dirk Erebos, iets wat Van Oorschot hem had aangeraden om verwarring te voorkomen met 340
Margaretha Ferguson, de schrijfster die de psychiater, professor Rümke, bezocht ‘omdat ze de kloof wilde overbruggen die ze ervoer tussen haar en de wereld.’ In haar dagboek Brief aan niemand, deed zij zijn advies uit de doeken: ‘Die kloof kunt u trachten te dichten door opnieuw te gaan schrijven – vooral niet allereerst over abstracte zaken, maar over de gewoonste, meest alledaagse dingen in uw leven.’ Dat is interessant, want Rümke is niet de eerste de beste. Deze psychiater is misschien bekend, schreef een boeiend essay: Karakter en aanleg in verband met het ongeloof. Hij poneert de hypothese: ‘Ongeloof is een ontwikkelingsstoornis’, ontvouwt daarin het opmerkelijke standpunt, dat de mens in zijn ontwikkeling van kind naar volwassene het niet kan stellen zonder geloof en religiositeit. Ik herlees in de afdeling Afscheid een gedicht van Erebos, en nog een, meer kent de afdeling niet: Mijn moeder en Gezicht beschenen, en ben getroffen. ‘Mijn moeder // Ze zei / dat ze zou sterven. / Ik struikelde. / Toen ze bleef leven / heb ik niet meer durven kijken.’ In Gezicht beschenen gaat het over de broer die ‘ligt in een streepje maan’: ‘Hij slaapt. / Ken ik zijn adem, / of is geschiedenis gelogen?’ Het plezierige van deze bundel brieven uit de literaire wereld is, dat er zoveel schrijvers en dichters de revue passeren. Bijvoorbeeld Herman de Coninck, die door Vasalis wordt vergeleken met Adriaan Morriën, althans hun werk. Zo vindt zij Avond in een tuin van Morriën van ‘veel groter zwaartelijk gewicht dan’ Met een klank van hobo van De Coninck. Van de laaste zegt zij: ‘hij is meer dichterlijk dan een dichter zou moeten zijn’ en: ‘hij blijft praten met goedgekozen en/of gevonden beelden’ waardoor hij ‘eerlijk’ is en ‘aardig & sympathiek’ is, ‘door zijn verzen heen te zien komt.’ Zo treffen we ook een prachtige bespreking en analyse aan van De man met de urn, zoals bekend van R.J. Peskens en dus van Van Oorschot. Pikant
341
is, dat de urn de plaats gaat innemen van de vrouw en de man in zijn hart geen plaats voor echte vrienden had. Morriën zelf zou in zijn boek Ik heb nu weer de tijd ietwat bitter terugkijken op zijn ontmoeting met Vasalis, op zondag 17 september 1944, de dag van de geallieerde luchtlandingen bij Arnhem, waarover hij in zijn dagboek noteerde: ‘Gesprek over haar werk, waarnaar ik vanwege Criterium kom informeren, over Engelse en Amerikaanse schrijvers, over Hoornik en het contact met schrijvers, dat zij bijna altijd teleurstellend heeft gevonden (dat wil zeggen met betrekking tot de voordracht uit eigen werk). Lichte spijt, later, omdat zij naar mijn werk, omstandigheden, plannen, kortom naar mijn persoonlijke dingen met geen enkel woord heeft gevraagd, mij daarmee de toegang tot haar ontzegde.’ Ik veer weer eens op als blijkt dat Vasalis en haar man Über Frankreich van Heinrich Heine lazen. Daar lees ik ook over de bundel Bestand van Elisabeth Eybers, ‘weer erg mooi, hecht, vormvast & vol verrassingen.’ Zie ook voor wat zij voorziet wat de pers ervan zal zeggen, wat ten onrechte weinig goeds zal zijn. Over een bezoek aan vrienden: ‘Het goede & verheugende van zo’n oude vriendschap: dat je elkaars woorden en intenties zo zonder moeite begrijpt & praten kan zonder angst voor vervreemding.’ Haar man leest de biografie van Sir Bernard Rowland Crick over George Orwell voor, voor wiens leven Vasalis ‘grote bewondering & sympathie’ heeft en waarvan zij zegt: ik ‘put er moed uit.’ Over de ontwikkeling die zij George Orwell ziet doormaken: ‘zijn taal wordt jaar na jaar eenvoudiger, eerlijker, directer, en pregnanter. De definitie van Thom. v. Aquino voor schoonheid is: integritas, consonantia en claritas. En dat zijn juist de 3 dingen die Orwell tenslotte bereikt – zonder aestheet te zijn.’ Net als Orwell is Vasalis veranderd. Zij legt uit niet meer de drang te hebben in de vorm van een gedicht te formuleren wat haar persoonlijk, emotioneel overkomt. Dat maakt, 342
dat nu het moment is te refereren aan haar gedicht Angst, een gedicht uit haar jeugd, uit haar eerste bundel. Het gedicht Angst heeft een fraai slot, dat doet denken aan het wachten van Kafka, aan wat hij aan zijn Milena, aan Milena Jesenská, een vrijgevochten Tsjechische journaliste en schrijfster, met wie Kafka één van zijn vele affaires heeft gehad: ‘Es ist ein wenig trüb in Prag, es ist noch kein Brief gekommen, das Herz ist ein wenig schwer, es ist zwar ganz unmöglich, daß ein Brief schon hier sein könnte, aber erkläre das den Herzen.’ Kwellender is wat Vasalis dicht, voor niets zo bang als voor het nuchtere gezicht van haar mevrouw: ‘wanneer zij ’s morgens in de kamer treedt / samen met het ontluisterend licht en dat ik weet / wat ze zal zeggen: nog geen brief, juffrouw.’ Vasalis mijmert in februari 1983 over haar oude werk, waarvan ze delen die ze lang heeft laten liggen verscheurt, met verwijzing naar haar oude bundels aanvoert, dat ze geen perfectionist is, ‘maar hoe kan ik mijn gasten (lezers) uitnodigen op een maaltijd met half- of tot pap gekookte aardappels, verflensde sla, taai vlees of adellijk wild etc.’ ‘Lucebert, goddank, lees & herlees ik.’ Lucebert is een groot dichter, Komrij (Chemisch huwelijk) bewondert zij, al geldt dat ‘zijn kunstenaarschap niet groot genoeg is voor de grote thema’s die hij ondernomen heeft.’ Mulisch’ Aanslag, tja. Over Marijke Höwelers Van geluk gesproken is Vasalis redelijk positief al ontroert het haar niet. Van Oorschot schrijft uit ‘lafheid’ niet, dat hij dood wil, verwijst naar zijn zoon Guido, zegt zijn voorbeeld nooit te volgen en citeert dan het gedicht van Dèr Mouw, Pakjesavond. Dan, een heel mooi gedicht, een waarschuwing: je moet opletten, dat je de juiste dingen doet, op tijd. De beginregels luiden: Dan denk ik aan 't konijntje, dat ik zag / Als kind vóór Sint Niklaas achter het glas, de slotregels: Nu zou 'k me zo'n konijntje kunnen kopen, / Maar ik word zelf al grijs. Want alles komt te laat. 343
Vasalis houdt niet van versiering, liever geen foto van haar in een bundel, ook niet in de jubileumbundel Gedichten uit 1985, waarin gedichten zijn opgenomen van Vasalis, Elisabeth Eybers, F. Harmsen van Beek, Hannie Michaelis en Annie M.G. Schmidt. Zelf probeert zij sober te zijn en bijvoeglijke naamwoorden te vermijden. Het is mij opgevallen dat Wouter van Oorschot zich weinig aan deze voorkeur van Vasalis gelegen laat liggen. Van Oorschot bracht in 2009, ter gelegenheid van haar 100ste geboortedag, een bloemlezing uit van haar gedichten, getiteld Op een vlot van helderheid, gekozen en ingeleid door de dichteres Hagar Peeters. Een foto van Vasalis in crapaud siert de voorzijde. Haar drie bij leven verschenen bundels zijn opnieuw afzonderlijk uitgebracht, met haar portret in A5formaat. Als zij – hopend op een echte brief –, op een ochtend denkt, dat Van Oorschot zijn hart langzamerhand van haar had afgetrokken, en er ineens twee vriendenbrieven van hem krijgt, herinnert Vasalis zich een mooi versje, dat haar vader vaak op zei en waarvan zij de auteur niet weet: ‘Unjung und nicht mehr ganz gesund, / Wie ich es bin zu dieser Stund', / Möcht ich noch einmal lieben, schwärmen / Und glücklich sein - doch ohne Lärmen.’ Het is de slotstrofe van Der Abgekühlte van Heinrich Heine. Daarop stuurt Van Oorschot een lieve brief terug. Hij vertelt hoe Turken elkaar begroeten. De een zegt: ‘hoe gaat het’, de ander repliceert: ‘nu ik u zie gaat het mij beter.’ Zo gaat het hem ook als hij een brief van Vasalis ontvangt. Ik herken het mechanisme, heb het ook. Zijn hart is dan ook voor immer aan Vasalis geklonken, bezweert haar: ‘Blijf nog lang leven, want ik kan je vriendschap niet missen.’ Als Van Oorschot in angstige spanning wacht op de uitslag van de oncoloog, volgt in zijn brief van 5 augustus 1985 een ontboezeming: ‘Lieve Kicky, ik heb ’n machtige zin in een dure Havannasigaar van Hajenius’, waarover Vasalis liefdevol zal terugschrijven en hem wil laten ervaren ‘dat je vrienden hebt.’ Julia Child leert in haar kook344
Bijbel, De kunst van het koken, waarvoor Simone Beck en Louisette Bertholle als medeauteurs zijn aan te merken: ‘Als u geen goede wijn beschikbaar hebt, dan kunt u beter geen wijn gebruiken.’ Van Oorschot was geen snob. Wat voor wijn geldt, geldt dan ook ongetwijfeld voor sigaren. Zo geldt: rook kwaliteit, zeker in angstige spanning. ‘Als je denkt dat ik iets van een eik heb, dan zal ik ook mijn best doen mij als een eik te blijven gedragen’, laat de grote man weten als de heren doktoren onenigheid hebben over ‘waar en door wie mijn long de optimale kansen heeft.’ Toen Vasalis bij haar huwelijk door haar vader werd toegesproken, wenste ‘hij zich voor één keer de gemoedstoestand van een notaris’ toe te meten: ‘een hartstochtelijke zakelijke stijl, opdat hij niet ontroerd zou worden en machteloze oude-mannen tranen zou storten… en met een rustig hart en een volstrekte & correcte onverschilligheid zijn woorden uit zou kunnen spreken.’ Vasalis schrijft over de bron van de onmin tussen vader en zoon Van Oorschot, over de lezing die zoon Wouter haar heeft gegeven. Wouter heeft daarover zelf uitvoerig geschreven in Verkleed als mens. Het is meer dan boeiend van zijn lezing kennis te nemen, al verwacht ik niet dat het boek een tweede druk zal beleven. In de moeilijke maanden leest Van Oorschot de brieven van Van Gogh, waarvan hij zegt er niet vrolijker van te zijn geworden, ‘wel sterker, door het soms onmenselijke voorbeeld dat Vincent gaf, om zonder het doen van werkelijke concessies, de ‘opdracht’ te vervullen waartoe een mens geroepen kan worden.’ Dat de brieven werkelijk een goudmijn zijn, waaruit naar hartenlust kan worden gedolven, onderschrijf ik. Er is sinds oktober 2009 een heel fraaie uitgave beschikbaar: Vincent van Gogh – De brieven – De volledige, geïllustreerde en geannoteerde uitgave. ‘Aan klagen zonder iets te ondernemen heb je niets’ schrijft Vasalis als zij hem voorhoudt, dat hij, ook toen hij nog gezond was, bang 345
was zich aan een vrouw te binden, met als gevolg isolement, eenzaamheid en een claim op de kinderen, die zich juist daarom eerder terugtrekken. Zij adviseert hem dan zijn huis op te ruimen, ‘waar je dan de vrienden – die je tot je verbazing wel degelijk hebt – kunt uitnodigen.’ ‘Doe, wat ik je bidden mag, de kurk niet op je inktpot en op je ziel en schrijf weer’, waar Van Oorschot lief op reageert (brief van 27 maart 1986), aankondigt de kurk van de inktpot te zullen gaan verwijderen (wat hij vier dagen later ook echt zal doen), zich indirect een kind noemt, dat na huilen weer snel kan lachen. Van Oorschot realiseerde zich het bestaan van het hoornconcert van Mozart (het zijn er overigens vier), met Dennis Brain aan de hoorn. Hij had er ongelooflijke zin in, had het al maanden niet meer gehoord, ‘terwijl dit hoornconcert het meest droevige en het meest troostende, het eerlijkste en het meest opbeurende is, dat een mens nodig heeft.’ Ik realiseer mij in toenemende mate, dat ik wel ‘Van Oorschot’ schrijf, maar ‘Geert’ denk, soms ook schrijf. Hetzelfde geldt voor Vasalis versus Kiekie. Ik besef dat ik van ze ben gaan houden als van de heerlijke wijn die de revue passeert: SaintJulien, Grand Cru Classé 1973 Chateau Lagrange. En nog een SaintJulien Chateau Lagrange 1855, het jaar waarin voor de Bordeauxwijnen een officiële classificatie werd ingevoerd. Vasalis is lyrisch over Italo Calvino, ‘prachtig, helder & fantasievol’, boeken die je keer op keer kunt overlezen, en ‘altijd anders, net als bij gedichten.’ ‘Gevoeligheid wordt verward met sentimentaliteit, die volgens mij juist een tekort aan gevoel is’, aldus Vasalis, vervolgend: ‘Gevoeligheid is discriminatie-zin, opmerken en weergeven van nuances, sensibiliteit voor wat je omringt én wat het je aandoet.’ Geert neemt de tijd in een voor hem ongebruikelijk lange brief te noteren wat hem zoal bezighoudt. Veel over literatuur en grootheden daaruit, maar ook laat hij zien hoe pregnant
346
afhankelijkheid is als je ziek bent: ‘Van sommige dokters zie je, voel je, hoor je, dat ze bekwaam zijn.’ Over Multatuli, waarvoor Geert een beeld heeft laten maken, en die hij zeer bewondert, gaat hij een rede houden. Als eredoctor in de letteren zou hij dat natuurlijk moeten kunnen, maar hij vraagt Kiekie wel om raad. Hij zegt zijn eredoctoraat nogal overdreven te vinden. ‘Gestudeerd heb ik nergens voor en wetenschappelijk denken kan ik niet.’ Volgt een lyrisch verhaal over de stratenmakers die de Herengracht opnieuw hebben geplaveid. ‘Ja, die straatmakers kenden hun vak. Daar hadden ze voor geleerd. Een ere-doctoraat in de straatmakerij, in de plaveikunde zou hier op zijn plaats zijn. Ik denk dat ik daarover zo straks in Tilburg wat zal zeggen. Ik heb ook een beetje moeite met het katholieke van die universiteit. Ik denk dat ik heel vriendelijk én een beetje boosaardig ook wat zal zeggen over de rol van de katholieke kerk en het autoriteitsgeloof in het algemeen. Of zal ik maar niets zeggen en eenvoudig bedanken voor ‘de eer’ die mij is toegekend.’ Geert formuleert het niet als vraag. Kiekie is enthousiast, over ‘de katholieken’ die er blijk van geven vrije en zelfstandige ideeën en initiatieven te kunnen hebben, want wie geven ze een eredoctoraat? ‘Aan een atheïst, een socialist, een dwarsligger. Als je dit aanvaardt past het m.i. niet om in je dankwoord je afkeer van het katholieke geloof uit te spreken. De strijd tegen het autoritarisme van de kerk woedt daar allang in hun eigen boezems. Wat ik op medies-universitair terrein tegenkom in Nijmegen, Tilburg etc. is progressief, nieuw en stoutmoedig: en dat alles in die relatief kleine marge waarmee ze moeten leven.’ Zij maakt hem een compliment over zijn verhaal, waaruit blijkt dat hij ‘de profundis’ kan schrijven. Van Oorschot citeert zijn goede vriend Bittremieux die zo fraai over Jan van Nijlen schreef: ‘het is zeer de vraag of dat pelgrimeren naar plaatsen waar men jong en onwetend is geweest ergens goed voor is, behalve misschien voor
347
het schrijven van verhalen of gedichten. Ga, schrijf dan eindelijk het verhaal uit, verlos je zelf van die dracht van dertig jaren.’ We krijgen in de brief van 26 april 1987, Van Oorschot zou nog geen acht maanden meer leven, een aardig doorkijkje. ‘Mijn hele vorming en ontwikkeling bestaat hoofdzakelijk uit hiaten, met zo af en toe daartussen in een vierkant metertje ‘vaste grond’ waarover ik iets durf te zeggen, en waarvan ik vind dat ik er meer van weet en begrijp, dan de meesten, ja zelfs meer dan de geleerden die vinden dat je gestudeerd moet hebben om te mogen meepraten.’ Van Oorschot krijgt dan wel een eredoctoraat in de letteren. Van ‘de Letteren’ weet hij hoegenaamd niets. ‘Essays kan ik niet schrijven, Nu ja, ik heb wel een paar boeken gelezen en ik kan wel ongeveer zeggen wat ik er van vind, maar daar houdt het dan ook mee op.’ Graag zou hij over Gorter willen schrijven, over de dichter, over de politieke Gorter en over de erotische Gorter, over de Hollandse romans van Van Schendel en het afscheid van het protestantisme. Over Gorter schrijven? Kees ’t Hart deed het bij de heruitgave van Verzen, in zijn nawoord met de fraaie titel Gorters gevoelsengagement. Hij is in toenemende mate ‘verlegen met deze gedichten, deze gevoels- en lichaamserupties en hij zal zich solidair verklaren: ‘Ik ben steeds vaker Gorter in het diepst van mijn gedachten.’ Is het mogelijk een grotere ode te brengen aan deze dichter dan ’t Hart doet? Hoe knap van ’t Hart, daarmee en passant op subtiele wijze een eerbetoon te brengen aan Gorters tijdgenoot, Willem Kloos. Kees ‘t Hart is heel wat eerbiediger dan Renate Dorrestein. Volgens Elbeth Etty zou zij bij haar aankondiging van een boek ‘voor alle lezende vrouwen van Nederland’, in haar nieuwe boek De leesclub, hebben gedebiteerd: ‘Je kunt Gorters Mei opvatten als één groot spermavuur.’ Zie Ettys frivole bijdrage Lekker soppen op het Vrouwenboekenbal in NRC Handelsblad van 12 februari 2010. Nee, dan lees ik liever Verrukking en vervreemding van Kees Fens, wat hij schreef op 15 oktober 1977. Dankzij zijn 348
dood, kunnen wij het nalezen in de bundel die Erik van den Berg en Arjan Peters redigeerden, samenstelden en in maart 2010 lieten verschijnen: De hemel is naar beneden gekomen – Een keuze uit de literaire nalatenschap. ‘In Verzen staan gedichten die niet alleen tot het beste van Gorter maar van de hele Nederlandse poëzie behoren. Fens wijst op fraaie regels als: ‘In de zwarte nacht is een mensch aangetreden’, een regel op de dood van Anna Witsen, dat grandioze ijsgezicht dat begint met de regel ‘Toen bliezen de poortwachters op gouden horens.’ Fens verhaalt van een nimmer verzonden brief van Van Deysel aan Gorter, waarin Van Deysel zijn eigen werk nederig ‘de hopvelden’ noemt en het werk van Gorter het ‘bier.’ De regel ‘Mijn liefste was dood’ is volgens Fens misschien wel de meest indrukwekkende. Zou Connie Palmen dat ook gedacht hebben? Het lijkt niet te gewaagd te veronderstellen, dat zij zich bij de dood van Hans van Mierlo door de woorden van Gorter liet inspireren, toen zij op 13 maart 2010 landelijk liet weten: ‘Mijn prachtige man is dood.’ Voor die andere man, Ischa Meijer, schreef zij een ander doodsbericht: ‘mijn man is dood’, én een monument: I.M. Terug naar wat Van Oorschot had willen kunnen. ‘Ik denk dat mijn uitgeverij ontstaan is, uit onmacht om dát te kunnen. Voor het grootste deel bestaat mijn uitgeverij uit mijn voorkeuren en de waardering die ik daarvoor heb gekregen doet mij natuurlijk wel goed, maar een ere-doctoraat in de letteren?’ Op 3 mei 1987 staat Van Oorschot stil bij wat hij heeft bereikt, wat gezinsbanden vermogen of belemmeren: ‘Ach: ’t is allemaal nogal verdrietig. Thuis, als kind bestond er geen gezin, Met Hillie bestond er geen gezin. Enfin, we hebben het leven maar ten dele in eigen hand.’ Zijn relatie met Wouter op de uitgeverij is goed; daarbuiten is
349
er geen. Al ruim een jaar komen Wouter en Martine met de kinderen niet meer…. Vasalis schrijft over Mulisch die net als Multatuli en Den Uyl in het Chinees is vertaald, ‘een diepe afkeer van zijn werk en persoon’ te hebben. Met een verwijzing naar Toonders fraaie creatie merkt zij op: ‘Hij lijkt uiterlijk en misschien innerlijk op Marquis de Cantecleer, enfin hij zal ook wel in het Limbo verdwijnen.’ Zou Vasalis echt hebben kunnen bedenken, dat Mulisch de dans ontspringt, dat God op de Jongste Dag alsnog zou kunnen besluiten dat Mulisch die de opperste natuurlijke gelukzaligheid al bij leven heeft genoten, op gelijk niveau met de hemelingen komt? Natuurlijk heeft zij dat. Ongetwijfeld kende zij De goddelijke komedie van Dante Alighieri, waar wij in canto 4, ‘nabij de rand van een ravijn, / De afgrond van het dal van eeuwig lijden / Waarin zovelen jammeren van pijn,’ (naast de hel dus) in de ruimte waar geldt: ‘Van pijn en kwelling zag ik hier geen sporen; / Maar ieder was door droefheid aangedaan, / Aan mannen, vrouwen, kinderen beschoren’, behalve de dichter Vergilius vele bekenden aantreffen, waarvan ik er een paar zal noemen: Homerus, Horatius, Lucanus, Ovidius, Aristoteles, Plato, Socrates, Seneca en Hippocrates, terwijl iemand ‘vol majesteit; / Zijn hoofd was met een aureool omwonden’ velen, zoals Adam, Abel, Noach, Mozes, David en Abraham, ‘naar ’t paradijs’ heeft gebracht. ‘Weet dat geen ziel, voorafgaande aan dezen, / De staat van zaligheid was toebedacht.’ Als persoon zou Mulisch bij eerstgenoemde categorie wel passen. Het zal juist zijn dat Mulisch niet gedoopt zal zijn. Dat is de reden waarom hem de toegang tot de hemel zal worden ontzegd. Vasalis kon toen zij haar brief schreef niet weten dat Mulisch zijn totaalroman De ontdekking van de hemel zou publiceren. Gaat Vasalis gemakshalve uit van de premisse, dat Mulisch bij leven geen kwaad zou hebben verricht en daarom de kwellingen van de duivel 350
zal ontlopen en zijn straf beperkt zal blijven tot een eeuwig leven in duisternis? Van Oorschot gaat afscheid nemen, schrijft ‘opgewekte’ brieven, ‘zonder gezeur en geweeklaag’, al doet een afscheidsbrief aan een vriend of geliefde wel even smerig pijn, geeft zijn boeken allemaal aan vrienden weg. Zijn ‘vrienden die hier alles zijn komen uitzoeken vielen van de ene verbazing in de andere.’ Hij schonk ‘heel mooie wijnen’ en ‘zorgde voor goed en niet gierig belegde broodjes.’ Het zal Vasalis goed doen, dit verslag van ‘een soort feestmaal à la Socrates’, waarbij haar opvalt, dat Van Oorschot de woorden ‘vriend’ en ‘ vrienden’ veel vaker gebruikt, alsof hij ‘nu pas helder beseft’ dat hij die had en heeft. Van Oorschot kreeg van Jacques de Kadt het verzoek te zorgen dat zijn bibliotheek goed terecht komt. Van Oorschot zal er Maarten Brands, Jaap Goedegebuure en Wiljan van den Akker erg blij mee maken. Vasalis haar man bad als kind: ‘Heer, laat mijn leven niet onopgemerkt voorbijgaan.’ Hij wist als kind al dat hij zijn ‘kracht & vermogen helemaal’ wilde gebruiken ‘al wist hij nog niet waarvóór.’ Mooi is het te lezen over de oude Josine Meyer, 91 jaar, 39 kilo, en een onvoorstelbaar verstand en geheugen. Als Geert memoreert dat Josine Meyer de oudste politieke vriendin is van Jacques de Kadt, ‘vanaf haar 18de jaar, toen ze (als bankiersdochter) lid werd van de communistische partij. Ik geloof dat ze vanaf die tijd van Jacques heeft gehouden. Maar deze trouw, deze vriendschap, ontroert me tot in mijn botten.’ Geert heeft oog voor planten, wat intrigerend is. In het bijzonder schrijft hij fraai over de cosmea, met bloemblaadjes ‘zo teer als de vleugeltjes van een vlinder: je mag er niet aankomen want dat ‘smet’ ze. Je mag ze ook niet afplukken want na een halve dag zijn ze verwijtend verlept.’ Als Kiekie terugschrijft over het bos, dat elke dag doordringender gaat ruiken, voegt ze eraan toe: ‘Niet 351
interessant zou Hermans zeggen, maar ik denk ook niet, dat hij iets ruikt (behalve onraad) of echt ziet.’ De twee corresponderen over de uitvaartplechtigheid van Geert. Heel ontroerend, evenals: ‘Dat je af & toe ’s nachts zo verschrikkelijk eenzaam bent snijdt me door mijn ziel – en dat je dan buiten tot rust komt en de nachtelijke herfst-blaren ruikt & dat je voeten een bospad voelen, dat troost me & dat maakt me zo trots op je.’ Op 11 november 1987 complimenteert Kiekie hem met de wijze waarop hij ‘die zware tocht toch zelf en alleen’ gaat, zo ‘zonder vreemde sprongen in de metaphysica, zonder zelf-medelijden, zonder verloochening van iets dat waarde voor je had en hield vind ik boven alle lof verheven. Een dergelijke moed zonder bombast heb ik eigenlijk alleen maar bij kinderen aangetroffen, die wisten dat ze gingen sterven.’ Kiekie suggereert Geert euthanasie te overwegen als hij het voor hem tegennatuurlijke wachten beu is: ‘een vraag aan je dokter – én vriend, je te laten sterven als je hem daar dringend en onomwonden om vraagt. Niemand hoeft daarvan iets te weten en m.i. hoort dat tot de laatste en grootste dienst(en), die een arts zijn patiënt bewijzen kan.’ Aardig detail, Huib Drion, voor eeuwig verbonden aan de naar hem genoemde pil, behoort tot hun kennissenkring. Drion was een uitmuntend jurist die voor hetzelfde geld een briljante carrière in de literaire wereld had kunnen hebben en dat eigenlijk ook als amateur ook wel heeft gehad. Zo schreef hij in 1986 een boek met een goed getroffen titel: Denken zonder diploma, schreef hij nog veel meer en was hij als redacteur in de literaire wereld actief, onderbrak er zelfs zijn studie rechten voor. Geert laat op 22 november 1987, nog geen maand voor zijn dood, weten radicaal en voorgoed met zoon Wouter te hebben gebroken, omdat hij zijn laatste levensjaren heeft vergald ‘vanwege het blote feit dat ik besta en hij niet de eerste plaats kan innemen.’ Of dat de 352
waarheid is? Wouter van Oorschot schrijft in Verkleed als mens zo zijn eigen versie. Zo is een vriend van Wouter niet welkom in Geerts vakantiehuis en heeft Geert net aangekondigd te gaan trouwen met Maud Witsche, waar Wouter van vindt, dat hij daaraan zijn ‘goedkeuring’ niet hoeft te geven. Hij snapt kennelijk niet dat ouders ook wel eens behoefte aan erkenning van hun kinderen kunnen hebben. Wouter treft bovendien een verknipte kamerjas aan van zijn overleden moeder, waar hij woest over wordt (‘dat hij een grote schoft is omdat hij erin toestemt mijn moeders kamerjas te laten omvormen tot een rokje dat de edele delen van ‘dat wijf’ zal bedekken’, aldus staat in Wouters boek). Over dat soort trivialiteiten gaat het en dat in het aanzien van de dood. Geert hoopt dat het ‘de laatste weken (en god geve niet de laatste maanden)’ zijn. Hier botsen ego’s. Het is niet voor het eerst, dat de zoon uiteindelijk het pak van zijn vader blijkt te passen. Gelukkig is zijn ‘aangenomen’ dochter Gemma, ‘door haar karakter en grote kwaliteiten het behoud van mijn uitgeverij.’ Over vrienden: ‘Ik heb er meer, dan ik in mijn zelfgekozen pessimistische isolement van de laatste jaren heb vermoed.’ Kiekie laat Eva Gerlach en Elisabeth Eybers, waar Geert een romance mee had, de revue passeren. Het maakt nieuwsgierig, vooral naar Eybers, van Gerlach weet ik wel een en ander. Op p. 272 staat de meest ontroerende en de meest moedige brief die ik ooit heb gelezen, een brief van Kiekie. Zij heeft het over ‘je zwarte, je destructieve kant’ en wijst Geert op wat hij aan het doen is: ‘niets meer of minder dan de toekomst vernielen: die van Wouter, de uitgeverij en die van Gemma – een wraak tot ver na je dood, Het is misbruik maken van je kracht en je macht, die je op ieder ander terrein zo goed en heilzaam hebt gebruikt. – Je verstoot, ja je vervloekt Wouter – met zijn hele gezin erbij – hoe denk je dat de uitwerking daarvan zal zijn? Je ziet alleen je eigen ontgoocheling en verdriet – het zijne niet’ enzovoort. ‘Als ik je met 353
deze brief heb pijn gedaan geloof dan dat het schrijven ervan dat met mij ook deed en dat het niet anders kon. En geloof ook, meer dan ooit, dat ik je oude trouwe vriendin blijf.’ Acht dagen voor zijn dood citeert Kiekie uit haar hoofd de twee beginregels van het Egidiuslied. Twee uur voor zijn dood schrijft Geert zijn laatste brief aan Kiekie. ‘Op alle verschrikkelijke ogenblikken in mijn leven waren jullie er. Nu weet ik niets meer Dag 2 lievelingen.’ Dichteres M. Vasalis (1909-1998) zocht de publiciteit niet. Het is zelfs zo dat zij, toen zij in 1982 de PC Hooftprijs ontving, in plaats van een dankwoord via een voice-over haar gedicht Het ezeltje voorlas. Dat hebben minister Elco Brinkman en menigeen heel vreemd gevonden, minder passend bij de statuur van een literaire laureaat. Zo niet ik, in ieder geval niet na herlezing van Het ezeltje, al geef ik slechts mijn interpretatie. Het is een gedicht uit haar eerste bundel (Parken en woestijnen), uit haar vroege tijd. Toen al keek zij als het ware terug, en wilde zij eigenlijk opnieuw beginnen. Hoe mooi is het, dat te laten zien, vijfendertig jaar na haar debuut. Oordeel zelf. De verteller wandelt en ziet plots, ik citeer enkele delen van het gedicht: ‘Stil grazend naast een grijze rots, een jonge ezel; zijn oren schenen doorzichtig, zijn gelaat was trots.’ Na ‘een korte, felle schrik verstarde ik in verwondering.’ Verderop: ‘Een pijnlijke herinnering: zo ben ik vroeger ook geweest.’ Het gedicht eindigt met de verzuchting: ‘o kon ik dat nog ééns herwinnen, kon ik nog ééns opnieuw beginnen.’ In de jaren 60 van de vorige eeuw verzorgde H.A. Gomperts voor de AVRO het programma Literaire ontmoetingen. Vasalis heeft een keer een nepinterview gehouden, gefingeerd dat Gomperts haar interviewde. Zij stelde zichzelf vragen in de trant van: ‘Voel je je 354
beroerd’ en stak de draak met Gomperts. Een vraag is of zij bang was echt te zullen gaan praten, in haar beleving te veel over zichzelf zou zeggen. Er zijn maar weinig interviews met haar te vinden. Radio- en televisiemaker Lejo Siepe, die samen met regisseur Willem van der Linde tekent voor de gefilmde documentaire Sporen van Vasalis stuitte bij de voorbereidingen op een onbekend interview met de dichteres en psychiater. Het betrof een gesprek dat schrijver Ronald Ohlsen in 1987 met haar had opgenomen. In het gesprek vertelt zij over haar poëzie, haar eerste gedichten, haar literaire voorbeelden, haar aanvaring met de Vijftigers en de verhouding tussen haar dichterschap en haar werk als kinderpsychiater. In de documentaire worden sporen van haar gevolgd, vanuit Roden, waar zij lang woonde en waar zij overleed. Enkele mensen halen herinneringen aan haar op, zoals haar tuinman en huishoudster, de dichters Remco Ekkers, Marga Kool en Ronald Ohlsen. Vasalius gaf nooit een interview. Daar valt iets op af te dingen. Omdat de auteur bij leven er niet meer in geslaagd was een personen- en zakenidex te maken stelde uitgeverij Flanor in 2009 een fraai werk van Jan J. van Herpen beschikbaar, volledig doorzoekbaar: Met bestendig jeukende pen – Klein memoriaal over leven en werk van dr. P.M.Ritter jr. (1881-1962). Daarin is Over Vasalis terug te vinden dat hij ‘niets van pose, van gewichtigheid’ bij haar vond. Het zou zo zijn, dat de criticus Ritter (de Martin Ros avant la lettre) de schrijvers die hij bezocht goed van naam kende en ook hun werk. Omgekeerd wisten wie door hem werden geïnterviewd heel goed ‘wie hij was: de gevierde radiospreker.’ Volgens Van Herpen is het dan ook opmerkelijk dat Dirk Kroon in zijn bloemlezing met beschouwingen over het werk van Vasalis (met de fraaie titel Ik heb mezelf nog van geen ding bevrijd - Een bundel 355
opstellen over de poëzie van M. Vasalis) kan melden dat Ritter volgens mededeling van de dichteres in 1947 bij haar was binnengedrongen door zich als psychiatrisch patiënt aan te melden. Remco Meijer schreef daarover op 22 december 1990 in Elsevier in zijn bijdrage Aan haar zelve ontzegd, iets wat Van Herpen niet kan geloven. Hoe dan ook, het leidde tot een literaire reportage, getiteld In gesprek met M. Vasalis, onder andere over De vogel Phoenix in Het boek van nu van november 1947 en op 7 november 1947 tot een literaire boekbespreking bij de AVRO, in Ons volk in zijn dichters eveneens over De vogel Phoenix, samengesteld door Anny Schuitema en ingeleid door Ritter. Siepe praat er wel gepassioneerd over, maar blijkt de details die ik hier weergeef niet allemaal te kennen. Er staan nog grootse dingen te gebeuren. Op 4 april 2010 vertoont RTVDrenthe de documentaire Sporen van Vasalis van Lejo Siepe en Willem van der Linde, terwijl daaraan voorafgaande, op zaterdag 27 maart 2010, vertoning plaatsvindt in Filmtheater Images Groningen. Eind 2010 zal de biografie die Maaike Meijer over haar schrijft verschijnen. Laten we hopen dat zij dat redt, want nog op 12 maart 2010 stond het volgende op de website van Maaike Meijer: ‘Ik ben hoogleraar aan het Centrum voor Gender en Diversiteit van de Universiteit van Maastricht. Ik geef onderwijs in de cruciale verschillen (van gender, seksualiteit, etniciteit, klasse) die de sociale en culturele wereld doorsnijden, zowel nu als in het verleden. Verder hou ik me bezig met Nederlandse literatuur en cultuurtheorie in genderperspectief, met poëzie en liederen, met naoorlogse Nederlandse populaire cultuur en met migratiestudies. Op dit moment schrijf ik de biografie van de dichteres M. Vasalis, die in 2008 zal verschijnen.’ Het is dezelfde Meijer die in 1988 haar proefschrift schreef: De lust tot lezen - Nederlandse dichteressen en het literaire systeem. Zij begon haar exercitie bewust in 1935, nam 356
‘de debuten van de Grand Old Ladies Vasalis, Gerhardt en Eybers als beginpunt, om symbolisch aan te sluiten bij het jaar waar Annie Romein-Verschoor (1936) haar Vrouwenspiegel, een geschiedenis van Nederlandse prozaschrijfsters, afbrak.’ Het kostte Meijer moeite zich te ontdoen van het stereotype beeld, dat Vasalis ‘een toegankelijke, gemakkelijk aansprekende dichteres’ is. Het is zo’n idée reçue geworden, dat het veel aandacht vraagt deze dichteres opnieuw te lezen. Iets wat in sterkere mate ook geldt voor de dichteres Neeltje Maria Min. Enfin, als haar biografie zo boeiend wordt als haar proefschrift – en dat is mijn stellige verwachting – ga ik er heerlijke uren aan beleven. Anton de Goede sprak op 10 maart 2010 met Lejo Siepe in het programma De Avonden over de documentaire, die op zaterdag 27 maart 2010 wordt vertoond in Filmtheater Images Groningen. De film wordt ook 4 april 2010 uitgezonden bij RTVDrenthe. Er is dus nog hoop en ik zou de DVD spoedig kopen. Hij liet alvast wat audiomateriaal horen, waarvan hij overigens slechts een deel in de film verwerkte. Naast een authentieke geluidsopname, is via een voice-over ook haar tekst te horen die de dichter Ronald Ohlsen als student Nederlands in 1987 van haar heeft opgenomen. Vasalis was wars van publiciteit. We weten nu nog meer waarom en zullen het nader gaan zien en lezen. Siepe stuitte op een opnamebandje van de KRO uit 1987, Lezen voor de lijst. Daarop leest zij voor uit eigen werk, onder meer het gedicht Afsluitdijk. En er staat een piepklein interview met haar op. Zij verbrak zogezegd het grote zwijgen. Tamelijk duidelijk wordt ook waarom. Haar ervaring is dat mensen die matige gedichten schrijven, zelf veel belangrijker bleken te zijn als je ze leerde kennen. Zij konden zogezegd hun persoonlijkheid niet in hun gedichten leggen. Omgekeerd zijn er dichters die zij als dichter bewondert, maar die zij in interviews als persoonlijkheid juist veel minder uit de verf zag komen dan met hun werk overeen 357
kwam. Waarschijnlijk is dat, omdat je ze niet goed genoeg kent, niet zoals in hun gedichten. Daarom doet Vasalis niet mee aan publiciteit, heeft ze er een zekere weerzin tegen. Zij meent dat het niet belangrijk is voor mensen die haar gedichten lezen de uiterlijke omstandigheden van de dichter te kennen. Zij is van mening dat die kennis alleen maar storend kan werken. Het zou anders zijn als de informatie volledig zou zijn, maar dat kan niet. Die opvatting nam niet weg, dat Vasalis een groot bewonderaarster was van de interviews van Bibeb en bijvoorbeeld ook van het interview van Frans Swarttouw in Elsevier. Ik begrijp wat Vasalis zegt. Haar logica is sluitend, voor haar. Ik hoef het er niet mee eens te zijn. Ik heb gemerkt dat juist is, wat ik bij Theo Kars las, dat een mens die zijn verlanglijst heeft afgewerkt en zijn reis om de wereld voltooid, tot zijn verbazing ontdekt dat zijn tocht niet is voltooid, maar eigenlijk net begint. Hij krijgt er niet genoeg van de mens – vergelijk De mensentuin van Desmond Morris – (nader) te beschouwen. Het is geen wonder dat deze ontwikkeling gepaard gaat met een andere die ermee samenhangt: ‘hij gaat steeds minder romans lezen en krijgt een voorkeur voor autobiografische geschriften als memoires, dagboeken, aantekeningen. Zijn belangstelling verschuift van het bewerkte materiaal naar de grondstof, van het kunstwerk naar de maker.’ Au fond moet Vasalis het er wel mee eens zijn, dat kennis over de schrijver de lezer in staat stelt het werk ook beter te begrijpen. Vooral voor een dichter mag dat gelden, ook al lijkt deze nog zo toegankelijk. Gedichten zijn geïsoleerd beschouwd vaak moeilijk te duiden, gedichten ontregelen, ontvoeren en ontwrichten. Dat valt nog meer te begrijpen als je vindt dat op de vraag: wie of wat maakt de betekenis, de tekst of de lezer?, antwoordt met: ‘de lezer’, wat Maaike Meijer in navolging van Roland Barthes en Susan Sontag de ‘erotiek van het lezen’ noemt. ‘Lezen is niet langer de contextloze, neutrale bedrevenheid, met de lezer in de rol van de goedwerkende 358
mecanicien die de-codeert wat er objectief in de tekst aanwezig is. Zowel leesconventies als sociaal-literaire regels sturen de interpretatie.’ Daarin is plaats voor de persoon van de schrijver. Enfin, ik kijk dan ook reikhalzend uit naar de biografie van Maaike Meijer die, zoals gememoreerd, eind 2010 verschijnt. Vasalis heeft een bijzondere stem, vind ik. Zij spreekt ‘deur’ op majestueuze wijze uit, wat te wijten zal zijn aan haar Haagse afkomst en jeugd. Het woord ‘grootste bezwaar’ echter spreekt zij uit met Friese tongval. Per saldo heeft zij een lieve, heldere stem en articuleert zij goed. Zij spreekt ‘deftig’ formuleert Siepe. Volgens Remco Ekkers spreekt uit haar stem ‘zieleadel.’ Een kwalificatie die bij haar past. Zij verzorgde aan huis soirees en soortgelijke activiteiten, was niet bezig met haar carrière of materiële dingen. In de briefwisseling met Van Oorschot kunnen we op maken dat het bij Vasalis zo is, dat het leven het heeft gewonnen van de kunst. Zij had wel een grote aandrang tot dichten op niveau, vergelijkbaar met Emily Dickinson. Lees Welk een waagstuk is een brief – Brieven van Emily Dickinson. Bert Keizer leverde het huzarenstuk: keuze en vertaling. Zie bijvoorbeeld haar brief aan Thomas Higginson van 15 april 1862, waarin zij – 32 jaar jong – haar ambities, haar ziel en zaligheid blootlegt aan een belangrijk man. En hoe. Weergaloos. Higginson zou haar niet breken. ‘Bent u te zeer bezet om te zeggen of mijn Vers leeft? De geest staat zo dicht op zichzelf – zij onderscheidt niet scherp – en ik kan het niemand vragen – Zou u denken dat het ademt – en had u de gelegenheid mij dat te zeggen – ik zou een levendige dankbaarheid voelen – Als ik een fout bega – dat u mij dat zou durven zeggen – zou mijn achting – voor u – oprechter maken – 359
Ik sluit mijn naam hierbij in – en ik vraag u, zo het u belieft mijnheer – te zeggen wat waar is? Dat u mij niet zult verraden – nodeloos het te vragen – omdat Eer zijn eigen onderpand is –’ Vasalis is het schrijven van haar poëzie gaandeweg minder belangrijk gaan vinden. Het schrijven van een sonnet, veertien regels slechts, is in praktische zin minder belangrijk dan wat komt kijken bij een hersenbloeding in je omgeving en bij diverse andere dagelijkse beslommeringen in het gezin en als kinderpsychiater. Uit een interview met Simon Vinkenoog en Bert Schierbeek blijkt nog wat anders. Vasalis had grote moeite met de Vijftigers. Ronald Ohlsen heeft de theorie dat de Vijftigers het toneel hadden overgenomen en Vasalis bij de oudere dichters schaarden. Zo werden dichters als Bertus Aafjes kaltgestellt. Dat gold ook Vasalis, zo voelde zij dat. De heren Schierbeek en Vinkenoog hadden een grote mond, waren kritisch over Vasalis, deden in 1953 in drie interviews in Elsevier lelijke uitspraken over haar. In de documentaire is het bandje van Ronald Ohlsen versterkt. We horen Vasalis door de stem van stand-in Beb Nieuwenhuizen. Vasalis die eens per zeven jaar publiceerde, heeft zich door hen laten ontmoedigen. Van belang zijn ook de omstandigheden die de oorlog meebrachten. De oorlog bracht voor Vasalis een andere mentaliteit mee dan voor de heren Vijftigers. Zij had te maken met vele van haar patiënten die door de Duitsers werden afgevoerd. Zij had nooit bevroed, dat zoveel onfatsoen mogelijk was als de Vijftigers lieten zien en horen. Zij herkende in hen de toon, de bevelen van de Duitsers, zag in hun producten de pamfletten van de Duitsers. Achteraf, in 1987, kon zij relativerend zeggen, dat deze mannen hun grofheden met de moedermelk ingegeven hadden gekregen. Het kostte Vasalis naar eigen zeggen vijf jaar om te begrijpen en te 360
onderscheiden wat er in hun teksten stond en zij kon toen pas beoordelen wat zij goed en wat zij niet goed vond. Het beeld dat zo rijst, wordt bevestigd in De lust tot lezen: ‘Ook de dichteressen van de jaren vijftig zijn slechts met moeite los te weken uit het beeld van de periode: de Vijftigers als absoluut dominant, de dichteressen als randfiguren en eenlingen.’ Vasalis dichtte ‘Ik droomde, dat ik langzaam leefde’, wat natuurlijk verschrikkelijk is als je zoiets overkomt. Er is een goede remedie: Vasalis lezen, zien of beluisteren.
361