18 minute read
Stap 1 Ze zeggen dat ik socialiseer. Maar wat betekent dat voor mij?
PARCOURS
STAP 1 Ze zeggen dat ik socialiseer. Maar wat betekent dat voor mij?
Het is logisch dat je opvattingen, regels en waarden vanuit je omgeving overneemt en dat je je daar ook naar gedraagt. Als je in je cultuur of leefgemeenschap wilt functioneren, dan moet je je ook de gedragsregels en de waarden van die cultuur eigen maken en respecteren. Er wordt van je verwacht dat je je als een goede burger gedraagt. Zo leer je niet alleen zelf over je eigen cultuur, maar geef je de waarden en normen van je cultuur op jouw beurt ook weer door. Op die manier houdt socialisatie je cultuur in stand voor latere generaties. 1 Waar begint cultuuroverdracht en welke groepen van cultuuroverdracht komen erbij tijdens je ontwikkeling? a Welke ontwikkelingsfasen uit hoofdstuk 2 (kenniskader 2.6) herken je? b Waar heeft de cultuuroverdracht vooral plaats tijdens deze ontwikkelingsfase? 1→ 2→ 3→
a ontwikkelingsfase: b cultuuroverdracht: a ontwikkelingsfase: b cultuuroverdracht: a ontwikkelingsfase: b cultuuroverdracht: HOOFDSTUK 8 ©VAN IN
THEMA 4
4→
a ontwikkelingsfase:
b cultuuroverdracht: 2 De vroegste cultuuroverdracht zal door de ouders en de directe omgeving van het kind gebeuren. We noemen dit primaire socialisatie. a Geef een drietal voorbeelden van primaire socialisatie bij jonge kinderen. 5→ a ontwikkelingsfase: b cultuuroverdracht: HOOFDSTUK 8©VAN IN THEMA 4
b Kinderen zien in hun directe omgeving voortdurend rolmodellen. Rolmodellen zijn activiteiten of gedragspatronen die met vrouwen of met mannen verbonden worden. Op die manier worden meisjes en jongens voorbereid op hun man- of vrouwpositie in de latere samenleving. Zijn de onderstaande coderingen – opvattingen over hoe mannen en vrouwen zich horen te gedragen – vanzelfsprekend voor jou? Waarom wel/niet? Bekijk ook de afbeeldingen.
Vrouwen … Mannen … 1 staan voor schoonheid en aantrekkelijkheid. staan voor fysieke kracht. 2 zijn verzorgsters. zijn technisch aangelegd. 3 zorgen voor elkaar door er te zijn voor elkaar. zorgen voor elkaar door iets te doen voor elkaar. 4 zijn gericht op anderen en zijn communicatief: ze maken contact, ze mogen hun gevoelens uiten. zijn zelfstandig en autonoom: ze denken na, handelen en houden hun gevoelens voor zichzelf. 5 hebben een arbeidsrecht en een zorgplicht.
hebben een arbeidsplicht en een zorgrecht. HOOFDSTUK 8 ©VAN IN
THEMA 4
Good to know
Rolpatronen in kinderboeken
Misschien ken je de boeken van Jip en Janneke wel. Jip durft alles, terwijl Janneke veel banger is. Op de illustraties loopt Jip vrijwel altijd voor Janneke. Jip is regelmatig actief bezig, terwijl Janneke toekijkt. Moeder is altijd thuis om te zorgen en schoon te maken, terwijl vader op zijn vrije dagen leuke dingen doet met de kinderen. De boeken van Jip en Janneke zijn misschien oud, maar is het in nieuwe boeken wel beter? Om die vraag te beantwoorden, deed Vera Haket in 2015 een onderzoek naar rolpatronen in veelgelezen kinderboeken. De onderzochte kenmerken waren de volgende: — Is het hoofdpersonage een meisje of jongen, vrouw of man? — Wat doet, denkt en zegt het hoofdpersonage en wat wordt er over het hoofdpersonage gedacht en gezegd (activiteiten, kenmerken, karakter, gebruikte werkwoorden en zelfstandige naamwoorden)? — Wie zijn de overige personages? Wat is het geslacht en wat is de relatie met het hoofdpersonage? — Wat doen, denken en zeggen de andere personages? — Wie staat er op de illustraties? Wat doen ze? Onderzoek In de 30 onderzochte kinderboeken komen 14 vrouwelijke en 21 mannelijke hoofdpersonages voor. Meisjes en vrouwen hebben relatief vaak een gedeelde hoofdrol, terwijl jongens en mannen meestal de enige hoofdpersonages zijn. Jonge, vrouwelijke hoofdpersonages in de onderzochte boeken gedragen zich over het algemeen niet echt anders dan jonge, mannelijke hoofdpersonages. Ze houden zich met dezelfde activiteiten bezig. In boeken voor oudere kinderen zijn er meer verschillen tussen de activiteiten en karaktereigenschappen van de meisjes en jongens die beschreven worden. Boeken voor kinderen onder de tien jaar In boeken voor jonge kinderen komen veel activiteiten en karaktertrekken van meisjes en jongens overeen, zoals buiten spelen en actief zijn, initiatief nemen en ergens voor strijden. Ook angst en onzekerheid komen zowel bij meisjes als jongens voor, waarbij jongens soms wat banger en afwachtender zijn dan meisjes, en meisjes wat stoerder en avontuurlijker zijn. Daarnaast zijn er een aantal verschillen tussen de jonge, vrouwelijke en mannelijke hoofdpersonages. Meisjes huilen meer en zijn meer dan jongens bezig met verliefdheid en er leuk uitzien. Dat komt nog veel sterker tot uiting in de boeken voor kinderen van boven de tien jaar oud. Boeken voor kinderen vanaf tien jaar Voor de boeken voor kinderen vanaf tien jaar geldt dat er weinig andere hobby’s of interesses van meisjes genoemd worden dan uiterlijk, erbij horen en jongens. De jongens hebben in die boeken vaker andere hobby’s en interesses, zoals insecten, herbarium of sporten. Ze zijn ook meer bezig met feiten, weetjes en cijfers. Een ander belangrijk verschil is dat jongens anderen helpen en redden, ook als ze bang zijn, terwijl meisjes dat veel minder doen. Er is in alle onderzochte verhalen slechts één meisje dat haar vriendin beschermt. HOOFDSTUK 8©VAN IN THEMA 4
Conclusie
Het onderzoek toont aan dat stereotypen als actieve jongens en passieve meisjes nagenoeg verdwenen zijn in hedendaagse kinderboeken. Maar er zijn wel andere stereotypen in de plaats gekomen – of gebleven – zoals de grote aandacht voor het uiterlijk van meisjes, terwijl jongens zich meer bezighouden met kennis verwerven.
In de rollen van volwassenen is er evenwel minder veranderd. Moeders zijn vrijwel altijd huisvrouw, terwijl vaders meestal een (fulltime) baan hebben. Vaders hebben tijd voor hun eigen hobby’s en bezigheden, in tegenstelling tot moeders. Het huishouden is duidelijk het terrein van de moeder. Toch komen er in de kinderboeken nu meer beroepen voor waarin vrouwen actief zijn, en de traditionele rolverdeling van bijvoorbeeld de mannelijke arts en de vrouwelijke verpleegkundige wordt soms losgelaten. Maar dat zijn nog altijd uitzonderingen.
Naar: Mama snijdt een komkommer, papa leest de krant - Rolpatronen in veel gelezen recente kinderboeken, (Vera Haket, 2015) c Je bent nu een adolescent, maar toch gebeurt er thuis nog steeds primaire socialisatie. Je waarden- en normenpatroon krijgt nog vorm door het contact met je ouders. 1→ Ouders blijken nog vaak andere tactieken toe te passen wanneer ze kinderen opvoeden. — Als jij iets doet wat je ouders niet willen, hoe reageren ze dan? — Ouders proberen hun zonen vooral door straffen en belonen aan te leren welk gedrag al dan niet gewenst is. Bij meisjes proberen ouders hetzelfde te bereiken door in te spelen op de gevoelens van hun dochter en haar uit te leggen waarom iets niet mag. Ervaar je dat soms ook? 2→ Afspraken die je ouders met jou maken, vallen onder primaire socialisatie. Geef een voorbeeld. 3→ Denk even terug aan het interview dat je in het vorige hoofdstuk hebt afgenomen (p. 254). Welke waarden en normen vind jij belangrijk die je moeder, vader, familielid ... ook belangrijk vindt? HOOFDSTUK 8 ©VAN IN
THEMA 4
3 In de adolescentie neemt de rol van de ouders en de school in het socialisatieproces geleidelijk af ten voordele van de rol van de leeftijdsgenoten. Je zoekt je zelfstandigheid op. Samen met vrienden gaan zwemmen, afspraken maken met een klasgenoot voor een groepswerk, gaan trainen voor een belangrijke sportwedstrijd, een gesprek met je studiebegeleider over je studiemethode … dat zijn allemaal vormen van secundaire socialisatie.
a Geef enkele voorbeelden van waarden en normen die je leert op school, in de jeugdvereniging en in de sportclub (secundaire socialisatie).
— Op school:
— In de jeugdvereniging:
— In de sportclub:
b Over welke onderwerpen vind je de mening van je vrienden belangrijker dan die van je ouders?
Rangschik van 1 tot 7 volgens het belang dat je aan de mening van je vrienden geeft.
kleding
haardracht
vrije tijd
studiekeuze
seksualiteit
politieke mening
alcohol en drugs
c Het belang van de primaire groep staat centraal in de sociologie. Je maakt altijd bewust deel uit van een groep.
1→ Lees de essentiële kenmerken van een groep.
1 Leden van een groep hebben gemeenschappelijke belangen. Groepen hebben een gemeenschappelijk doel. — Je klas is ook een groep. De leden van jouw klas volgen samen les. Het doel van elk lid van de groep is om het schooljaar met succes te beëindigen. Dit is het gemeenschappelijke belang van de klasgroep.
2 Leden van een groep interageren (zie kenniskader 3.1). Interactie tussen groepsleden is niet het resultaat van toeval, maar afhankelijk van het streven om
het doel van de groep te realiseren. Interactie neemt specifieke vormen aan, en is dus gestructureerd. — Samenwerken aan opdrachten zorgt ervoor dat de leden van de groep kennis opdoen. Door die kennis wordt het begrijpen van de leerstof makkelijker, wat bijdraagt tot het behalen van het doel. HOOFDSTUK 8©VAN IN THEMA 4
3 Leden van een groep delen de rechten en plichten die verbonden zijn met het lidmaatschap van de groep. Elke groep heeft zijn eigen regels. Die regels zijn een middel om je weg te vinden in de complexiteit van de groep. In groepen hebben 2→ Kies twee groepen waarvan jij deel uitmaakt. — Sociale groep 1: — Sociale groep 2: 3→ Pas de kenmerken van een groep toe op die specifieke groepen. 1 Leden van een groep hebben gemeenschappelijke belangen. — Sociale groep 1: — Sociale groep 2: 2 Leden van een groep interageren gestructureerd om het doel van de groep te behalen. — Sociale groep 1: — Sociale groep 2: 3 Leden van een groep delen rechten en plichten. — Sociale groep 1: — Sociale groep 2: 4 Leden van een groep hebben een gedeelde identiteit. — Sociale groep 1: — Sociale groep 2: d Welke opvattingen rond vrouwelijkheid en mannelijkheid leven er op school? Worden er gelijke normen gehanteerd voor beide groepen? Of gaan leerkrachten anders om met meisjes en jongens? Welk gedrag wordt aanvaard en welk gedrag wordt afgekeurd? Zijn er regels of afspraken die het ene gender bevoordelen t.o.v. het andere? bepaalde personen meer initiatiefrecht dan anderen. Het respecteren van die verdeling behoort ook tot de rechten en plichten van de groep. — In de klas gelden ook regels. Zo heb je bv. een vaste plaats in de klas. De leerkracht geeft de les en de leerlingen volgen de les. Sommige leerlingen vragen vaak het woord en anderen weer niet. Sommige leerlingen weten het altijd beter – wat voor vermoeiende discussies kan zorgen. Andere leerlingen kunnen dan weer gevat uit de hoek komen. 4 Groepsleden hebben een gedeelde identiteit en een groepsgevoel. — Jouw klas is als groep herkenbaar. Ook buiten school, bij uitstappen of een sportdag vormen jullie een groep die samenwerkt. HOOFDSTUK 8 ©VAN IN
THEMA 4
4 Media vormen een derde kanaal van socialisatie. Via de media krijg je allerlei informatie die je kennis bijbrengt. Media – en zeker sociale media – beïnvloeden je ideeën en je gedrag. We spreken in het geval van media van tertiaire socialisatie.
a Televisieprogramma’s, films, series, reclame, magazines, sociale media en muziek bepalen mee je opvattingen en je gedrag. Maak een collage van jouw idolen en rolmodellen. Je kunt aan de slag gaan met tijdschriften, schaar en lijm of een digitale wand aanmaken. b Ga even terug naar opdracht 2b. Komt jouw collage overeen met de codering uit deze opdracht? Zie je vooral stereotiepe genderrollen en verwachtingen of net niet? Wordt je erg beïnvloed door het gedrag van jouw idolen en rolmodellen? Ga eens na in welke mate je kleding, houding, teksten, poses … overneemt. c Maak met de klas een top 3 van de meest populaire vloggers, series, reclames en muziekgroepen. Denk even na hoe je dit onderzoek aanpakt. Je kunt bijvoorbeeld een (digitale) enquête maken om de voorkeuren van je klasgenoten te weten te komen. Top 3 vloggers: 1→ 2→ 3→ Top 3 series: 1→ 2→ 3→ Top 3 reclames: 1→ 2→ 3→ Top 3 muziek: 1→ 2→ 3→ d Vind jij dat sociale media je leren hoe je je moet kleden of gedragen als een jongen of meisje van jouw leeftijd? HOOFDSTUK 8 Groetjes van Acid! ©VAN IN THEMA 4
Socialisatie
8.1
Zodra je geboren wordt, behoor je tot een bepaalde cultuur. Je weet dat natuurlijk als baby niet en je weet ook niet hoe je je in die cultuur moet gedragen. Het proces waarbij jij je de cultuurcomponenten van jouw cultuur eigen maakt, heet socialiseren. Dit gebeurt binnen eenzelfde groep niet voor iedereen op dezelfde manier. — Iemand die in een grote stad geboren wordt, socialiseert anders dan iemand uit een klein dorpje. — Iemand met veel broers en zussen socialiseert anders dan een enig kind. Door socialisatie leer je wat er van jou verwacht wordt. Het socialisatieproces begint al op heel jonge leeftijd en houdt eigenlijk nooit op. Door te socialiseren in nieuwe groepen, kan je persoonlijkheid andere nuances ontwikkelen. — Als je extravert bent (zie hoofdstuk 4 over de persoonlijkheidstrekken), dan kun je in een nieuwe omgeving terechtkomen waar het niet altijd gewaardeerd wordt dat je over alles meteen een eigen mening hebt. Je leert al vlug dat je je wat moet inhouden. We maken een onderscheid tussen drie niveaus van socialisatie: primair, secundair en tertiair. Je wordt niet met een cultuur geboren. Aan het begin van je leven zijn je ouders je grote voorbeeld. Van hen leer je de belangrijke waarden (zoals respect en eerlijkheid) en concrete normen (zoals niet slaan of stelen). Daarnaast leer je ook heel wat vaardigheden (zoals zindelijkheid, praten, met een mes en vork eten …). Dat eerste niveau waarbij je ouder(s) en andere gezinsleden cultuur overdragen, noemen we primaire socialisatie. De omgeving waarin je opgroeit, bepaalt dus voor een groot deel hoe je tegen de samenleving aankijkt. Primaire socialisatie gebeurt grotendeels op een vanzelfsprekende manier. Socialisatie wordt meestal gebruikt met betrekking tot de kinderjaren. Je kunt spreken van informele roltraining. Naast de ouder(s) zullen er al vroeg andere socialisatoren een rol spelen in de socialisatie van kinderen: familie, kinderopvang, buurt, televisie … Als je ouder wordt, verlaat je de veilige thuisomgeving. Op school, in de jeugdbeweging, op de muziekschool of in de sportclub kom je in contact met leeftijdsgenoten. Op dit niveau leer je onder andere samenwerken met en luisteren naar anderen. Andere volwassenen dan je ouder(s) hebben hier een grote invloed op je waardenpatroon, denk bv. aan leiders in de jeugdbeweging, je leerkrachten of sporttrainers. Je neemt van hen nieuwe of zelfs andere waarden over. Meestal worden je waarden (zoals respect) en normen (zoals op tijd komen) verder aangevuld. Je kennis en je sociale vaardigheden ontwikkelen zich verder. Dat tweede niveau van socialisatie noemen we secundaire socialisatie omdat het gebeurt door middel van secundaire relaties en formeler van aard is. Secundaire socialisatie treedt ook nog op als je al volwassen bent. Je wordt immers voortdurend geconfronteerd met anderen. Mensen leven nu eenmaal in groep. Om ervoor te zorgen dat deze leefgemeenschappen goed functioneren, moet iedereen de waarden en normen die in deze groep gelden, naleven en respecteren. Tertiaire socialisatie heeft betrekking op de waarden en normen die aangeboden worden vanuit massamedia zoals reclame, soaps, mode-industrie en beroemdheden. Vloggers, influencers en tv-persoonlijkheden treden in de tertiaire socialisatie op als rolmodellen. Naast een algemene socialisatie, die voor iedereen in een cultuur geldt, richt socialisatie zich soms ook op specifieke doelgroepen gebaseerd op het onderscheid tussen geslacht of gender, HOOFDSTUK 8 ©VAN IN
THEMA 4 tussen leeftijd of leeftijdsfasen en tussen klassenverschillen.
5 Hoe breng je het beeld van de knielende Rode Duivels in verband met socialisatie?
6 Zijn er normen en waarden die iemand maken tot een ‘typische’ vertegenwoordiger van een bepaalde klasse in de samenleving? Wanneer is iemand een ‘typische’ vertegenwoordiger van de arbeidersklasse, hogere klasse of middenstand? Worden die typische normen en waarden van een klasse dan ook aangeleerd?
VIP George Herbert Mead (1863-1931) was als filosoof verbonden aan de universiteit van Chicago. Zijn ideeën hebben de sociologie sterk beïnvloed en hij geldt dan ook als een van de klassiekers van de sociologie. Merkwaardig genoeg werden bijna al zijn werken pas postuum gepubliceerd. Volgens Mead ontwikkelen zuigelingen en jonge kinderen zich tot sociale wezens door de handelingen van individuen rondom hen te imiteren. Hij onderscheidt meerdere belangrijke fases in de psychologische ontwikkeling en socialisatie van individuen. Jonge kinderen doen sociale ervaring op door te spelen. Vaak beelden zij zich in dat ze vader, moeder, meester, juf of politieagent zijn. Ze verplaatsen zich in de rollen van de belangrijke individuen in hun leven, zoals familie, vrienden, leraren en buren. Hierdoor leren ze taal en symbolen op een juiste manier te gebruiken. Belangrijke individuen worden door Mead ook wel significant others genoemd. In de primaire socialisatie zijn het vooral deze significant others die bijdragen aan de vorming van het zelf van een kind. In de secundaire socialisatie worden personen in meer algemene rollen en functies belangrijker. Geleidelijk aan gaat een simpel vader-moedertjespel over in het spelen van een spel waarbij meerdere anderen betrokken zijn en leren kinderen rollen in te nemen van meerdere personen tegelijk, zoals bij een teamsport bijvoorbeeld. Het belang van het team staat hier voorop. Het volledig team wordt de ‘ander’ en niet elk teamlid afzonderlijk. Mead spreekt dan over de generalized other. De constructie van het zelf is een levenslang project, maar is vooral aanwezig bij jongeren in de puberteit omdat het de fase is waarin jongeren in voorbereiding op het volwassen leven experimenteren met hun identiteit. HOOFDSTUK 8©VAN IN THEMA 4
7 Het stelselmatig bevestigen tijdens het socialisatieproces van vooroordelen tegenover bepaalde groepen mensen, kan bijdragen tot racisme. Hierdoor ga je door een bepaalde culturele bril kijken die andere culturele groepen als minderwaardig beschouwt.
a De discussie rond Zwarte Piet kan in deze context worden geplaatst. Lees de tekst en beantwoord de vraag. Hebben Sinterklaas en Zwarte Piet ooit echt bestaan? Over de Sint bestaat geen twijfel: de historische figuur Nicolaas, bisschop van Myra, stierf op 6 december ca. 340 n.C. Vanwege zijn goede daden werd hij nadien heilig verklaard en ontstonden er allerlei verhalen over hem. Dat hij een kindervriend was, berust op zijn daad waarmee hij drie vermoorde jongetjes uit een bad pekel zou hebben gered en weer tot leven zou hebben gewekt. Of hij zou geld hebben rondgestrooid in het huis van een arme man zodat hij een bruidsschat voor zijn dochters had, waardoor ze kon trouwen en nog lang en gelukkig leefde met haar man. In de 19de eeuw wordt Sinterklaas een kindervriend die pakjes en lekkernijen geeft, althans aan brave kinderzielen. Het boek Sinterklaas en zijn Knecht (1850) van de Nederlandse onderwijzer Jan Schenkman bevatte kleurplaten van Sinterklaas en zijn naamloze, zwarte knecht. Het boek verscheen in een periode waarin landen het normaal vonden om zogenaamd onderontwikkelde volkeren te koloniseren. Sinds de 18de eeuw waren zwarte dienaars een soort van statussymbool geworden onder rijken en de knecht in het boek van Schenkman leek sterk op zo’n dienaar. Op het einde van de 19de eeuw, maar vooral aan het begin 20ste eeuw, werd het de gewoonte om Sinterklaas en zijn zwarte helper in levende lijve uit te beelden. Toen al circuleerde het verhaal dat Zwarte Piet zwart was door het roet van de schoorsteen. Op oude foto’s is te zien hoe mensen creatief met dat verhaal omspringen, met heel diverse kostuums en voorstellingen als resultaat. In de kinderliteratuur werd voornamelijk een stereotiepe, domme, zwarte man met een 18deeeuws pagekostuum neergezet. Sinds de jaren 1980 werd Zwarte Piet steeds ‘mooier’ zwart, de lippen werden zorgvuldiger rood geschminkt en de pruiken werden standaard gekroesd. Ongewild evolueerde de figuur van Zwarte Piet naar een manier om zwarten af te beelden die in andere landen en ook bij ons meer en meer als onaanvaardbaar wordt beschouwd. Naar: Leca HOOFDSTUK 8 ©VAN IN
THEMA 4
Over welke elementen van Sinterklaas en Zwarte Piet wordt er gediscussieerd?
b Sommige kinderboeken doorbreken stereotypen: boeken waarin Sinterklaas witte of gekleurde Pieten bij zich heeft of een kinderboek over een meisje dat een hoofddoek draagt. 1→ Maak een lijstje van vijf titels. 2→ Ga daarna op onderzoek in de plaatselijke bibliotheek. Welke kinderboeken die op jouw lijstje staan, heeft de bibliotheek in haar collectie? Titel Aanwezig in de bibliotheek? 1 3 4 5 Door socialisatie ga je op een bepaalde manier naar de wereld om je heen kijken. Het gevaar ontstaat daardoor dat je gaat veralgemenen en alle leden van een bepaalde cultuur eenzelfde rol gaat toebedelen. Door deze stereotypering ga je individuen die gedrag vertonen dat afwijkt van een doorsnee lid van de eigen samenleving, als anders aanzien. Over stereotypen en rollenpatronen heb je al geleerd in thema 3 en je zult hier nog meer over leren in het vierde jaar. Stereotypering 8.2 HOOFDSTUK 8 2 ©VAN IN THEMA 4