10 minute read

E2 De opkomst van de steden in onze

E2

De opkomst van de steden in onze gewesten

In onze gewesten woont tot de 10e eeuw meer dan 90 % van de mensen op het platteland. In de 15e eeuw woont 30 % tot 40 % van de mensen in de stad.

Waarom en waar ontstaan of herleven steden? Hoe beschermen de stedelingen zich? Hoe voorzien ze in hun onderhoud? Wie heeft de macht in de stad?

± 500

MIDDELEEUWEN

± 900

OPKOMST STEDEN

Kaartnr(s).

± 1450 ± 1750

VROEGMODERNE TIJD MODERNE TIJD

± 1945

HEDENDAAGSE TIJD

1

OPDRACHT 1

Oude steden herleven, nieuwe steden ontstaan vanaf eind 9e eeuw

In onze gewesten raken de oude Gallo-Romeinse steden vanaf de 4e eeuw in verval. Door handel en nijverheid herleven of ontstaan de meeste steden vanaf eind 9e eeuw. Veel steden

in Vlaanderen en Brabant groeien in de buurt van een burcht. Zo’n burcht bestaat uit een omheining, een kerk en een versterkte woning voor de vorst. De omheining is dikwijls een (burcht)gracht, een hoge aarden omwalling of beide. Later komt er vaak een hoge stenen muur. Rond en in de burcht wonen handelaars en handwerkers. Zij zoeken daar veiligheid en bescherming.

De meeste steden hebben een haven (in het Latijn: ‘portus’) vandaar de naam ‘poorter’ voor de

inwoners van een stad.

Bestudeer de kaarten op de volgende bladzijde en beantwoord de vragen. - Waarom zijn waterwegen zo belangrijk voor de handel, zeker in de middeleeuwen?

- Waarom zijn Gent, Brussel, Leuven, Zoutleeuw en Maastricht beter geschikt voor de handel?

- Welke vier Vlaamse steden hebben meer dan 35 000 inwoners?

2

OPDRACHT 2

a Handelsroutes (1100-1400) b Vlaanderen omstreeks 1300

De stad wordt een burcht in het groot

De steden groeien (verandering), maar de zoektocht naar veiligheid blijft (continuïteit).

Bestudeer de kaart op de volgende bladzijde. Vergeet de legende niet! Beantwoord de vragen en voer de opdrachten uit. - Schrijf bij het oudste gedeelte van de stad de hoofdletter A.

- Wat zie je in het oudste deel en wat stelt het voor?

TIP Bekijk de legende van de kaart.

Wat zie je? Wat stelt het voor?

Op de werf worden schepen geladen en gelost.

het steen, een overblijfsel van de burchtmuur

A B

C

De kaart is een hedendaagse tekening van een plattegrond van Antwerpen ca. 1200. Een rui is een waterloop. De poorten zijn versterkt met zware deuren, stenen muren en torens. Ze worden bewaakt en zijn ’s nachts gesloten.

- Schrijf bij het tweede oudste gedeelte de hoofdletter B.

- Hoe noemen sommige Antwerpenaars dat oude gedeelte van de stad (zie legende)?

- De ruienstad is dus omringd door ruien. Zijn de ruien een natuurlijke waterloop?

- Schrijf bij het jongste gedeelte de hoofdletter C.

- Opnieuw is de stad uitgebreid en opnieuw is dat gedeelte beschermd door een gordel van water. Wat hebben de inwoners nog gedaan om zich beter te beschermen? Leg mondeling uit waarom dat een betere bescherming is.

- Wat heeft Antwerpen, net als bijna alle steden, later nog gebouwd om zich nog beter te beschermen?

Wij weten al dat verbeteringen in de landbouw zoals het drieslagstelsel en ijzeren ploegen (zie les C3) zorgen voor voedseloverschotten die op de lokale markten verkocht worden. Vooral de

groeiende steden worden zo bevoorraad. Ook de bevolking groeit (zie les C1). Wie op het platteland

geen werk vindt, kan werk zoeken in de steden en verhuizen. De migratie naar de steden is

begonnen.

De langeafstandhandel herleeft in de 12e en 13e eeuw. Daarover leer je volgend jaar meer. Het voornaamste product dat kooplieden uit Vlaanderen en Brabant verkopen, zijn dikke geweven

stoffen om kleding te maken, toen meestal Vlaamse lakens genoemd. Die lakens worden gemaakt door ambachtslieden. Ambachtslieden in de lakennijverheid werken dus voor de export. Er zijn

ook ambachtslieden zoals bakkers en beenhouwers die voor de plaatselijke markt werken.

Kooplieden en ambachtslieden verenigen zich in gilden, de handwerklieden zoals bakkers, beenhouwers of wevers in ambachtsgilden, ook ambachten genoemd. Alleen leden van een gilde mochten het beroep van die gilde uitoefenen. Elke ambachtsgilde stelt in een ‘keure’ regels op om

de kwaliteit te garanderen en het werk onder de ambachtslieden te verdelen.

In kleinere steden werken vier ambachten aan het laken: spinners, wevers, volders, ververs. Na het weven komt het laken bij de voller of volder. Die zorgt ervoor dat de duizenden kleine draadjes met elkaar vervilten. Dat doet hij door het laken in water met boter, urine of volaarde in kuipen te weken en er met blote voeten op te trappelen. De laatste bewerking is het verven van de lakens.

In de lakenhalle verzamelt, controleert en verhandelt men de lakens. Dan pas zijn ze klaar voor de

export.

OPDRACHT 3

Bron 1

De gerestaureerde lakenhalle van Ieper

De oorspronkelijke lakenhalle wordt gebouwd

tussen ca. 1230 en 1304. Het belfort is 70 m

hoog en een teken van de macht van de burgerij.

De fundamenten van de lakenhalle van Poperinge

De lakenhalle wordt in de tweede helft van de 13e eeuw gebouwd. De halle is 42 m lang en wordt in 2010 blootgelegd tijdens de heraanleg van de markt. Bron 2

- Waarvan zijn de lakenhallen symbool?

OPDRACHT 4

Bron 1a

Een knaap [jongeman] die van buiten de stad [Brugge] is en die wil leren vollen, die moet drie jaar leren en op het einde van die drie jaar dan mag hij kiezen of hij knaap [gezel] of meester wordt.

En die van de stad is en wil leren vollen, die moet twee jaar leren en op het einde van die twee jaar, dan mag hij kiezen of hij gezel wordt of meester. En als zij [de knapen] gezel willen worden, zullen zij 10 s. [moeten] geven. Van die som zal de graaf een derdedeel krijgen, de stad het ander derdedeel en het ambacht het derde derdedeel.

De leerjongen [of gezel] die meester wil worden moet onmiddellijk 30 s. betalen, de helft krijgt de graaf, de stad eenvierde en het ambacht het [andere] vierde … Elke meester mag maar één leercnape [leerjongen] hebben in één jaar behalve als die leerjongen sterft (…) En die toch meer dan één leerjongen heeft, moet de laatste ontslaan met een boete van 20 s. (…)

De meester die zijn leerjongen minder geeft dan het rechtmatige loon, moet 5 s. [boete] betalen. So wat knape die van buten den schependoeme es, ende willen leeren vullen, dat hie moet leren 3 jaer, ende tenden 3 jaer, so warde knape jof mester of hie wille.

Ende so wie die van binden schependoeme es, ende willen leren vullen, hie sal leren 2 jaer, ende tenden 2 jaren, so warde mester jof knape jof hie wille. Ende als sie knapen wille worden, so sullen sie gheven 10 s. Van deser boete sal hebben die grave dardendeel, die stede tander dardendeel ende thambocht dat darde dardendeel.

Ende elc mester ne moet waer 1 leercnape hebben bin 1 jare, henne ware dat sake dat hie storve jof dat hie lassers worde. Ende diere meer dan 1 name, hie moeste den achtersten van hem doen met 1 boete van 20 s. Ende so wat mestre die sinen knape min gave dan sinen rechten loon, hie verbuerde 5 s.

So wat knape die mester wort, die moet gheven 30 s. sonder verlaet; die ene helt sal hebben die grave, die stede tvierendeel ende thambocht tvierendeel …

Uit: De keure van de volders van Brugge, ‘Dits van den vulres’, 1284

Vertaald uit het Middelnederlands. ‘s.’ staat voor ‘solidus’, de solidus is een geldstuk, in het Nederlands ‘schelling’. Vollen is van wol vilt maken. Bron 1b

Uit: De keure van de volders van Brugge, 'Dits van den vulres', 1284

knape / cnape: jongeman maar ook leerjongen; schependoeme: gebied waar de schepenen van Brugge rechtspreken; warden: een oude vorm van ‘worden’; boete: (in deze tekst) vergoeding; storve: van ‘sterven’; lasser: melaats; verbueren: door een misdrijf kwijt raken.

- Evalueer de presentatie van de bron 1a. Welke contextinformatie heb je? Hoe is de bron bewerkt? Vergelijk met de originele tekst in bron 1b.

- Hoelang duurt de leertijd voor een Bruggeling? En voor iemand van buiten de stad?

- Waarom is dat verschil er?

- Waarom mag de meester niet meer dan één leerjongen hebben?

- Waarom zal de graaf blij zijn als er steeds meer lakens verkocht worden?

- Waarom wordt niet elke leerjongen na de leertijd meester?

4

De kooplieden regeren de stad

Op het platteland hebben de edelen het voor het zeggen of de abt op de landgoederen van de abdij. In de beginnende steden is de heer van het domein waarop de stad groeit, de baas.

Later, met de hulp van de landsheer – de koning, de graaf of de bisschop – krijgen de steden stadsrechten zoals het recht om een stadsmuur te bouwen, zelf recht te spreken en de stad te besturen.

Meestal besturen de schepenen en één, soms twee, burgemeester(s) de stad. De schepenen

spreken ook recht in naam van de vorst of de landsheer. De vertegenwoordiger van de heer – schout, meier of baljuw genoemd – zorgt voor het bijeenroepen van de schepenen en het uitvoeren van de straf (zie onderzoek: misdaad en straf).

In de middeleeuwse stedelijke samenleving is er veel ongelijkheid. Tot in de 13e eeuw besturen

kooplieden met toestemming van de vorst de steden. In veel steden komen de ambachtsgilden vanaf eind 13e eeuw in opstand en komt er in de 14e eeuw inspraak in het bestuur van sommige steden.

1 De burgers van Gent moeten hun vorst en vriend (de graaf van Vlaanderen) boven elke andere prins getrouw zijn, zolang hij hen volgens recht en rede behandelt. 2 De stad mag dertien schepenen aanduiden die over alle zaken zullen beslissen. 3 De Gentenaren moeten voor hun vorst aan geen enkele militaire tocht deelnemen tenzij op zee. (…) 30 Wanneer te Gent een persoon aangetroffen werd die schadelijk is voor gans de stad, dan

zal hij uit de stad verbannen worden (...), naar het oordeel van de schepenen.

Uit : Albert Eugene Gheldolf, Histoire constitutionelle et administrative de la ville de Gand, 1846

Deze bron is een bewerking van de originele versie.

- Onderstreep het fragment dat aantoont dat de Gentenaars de vorst niet meer onvoorwaardelijk moeten gehoorzamen.

- Welke twee taken hebben de schepenen?

- Wat schiet er nog van de verplichte krijgsdienst over?

Wat je na deze les moet kennen en kunnen:

KENNEN

1 de begrippen ‘nijverheid’, ‘handel’,

‘migratie’, ‘stedelijke samenleving’ en ‘ongelijkheid’ uitleggen 2 de begrippen ‘poorter’, ‘Vlaams laken’, ‘gilde’, ‘ambacht’, ‘schepen’ en ‘stadsrecht’ uitleggen 3 uitleggen waar en waarom de steden herleven vanaf het einde van de 9e eeuw 4 uitleggen hoe de stedelingen zich beschermen 5 twee ambachten opnoemen die voor de export werken 6 drie ambachten opnoemen die voor de lokale markt werken 7 twee stadsrechten opnoemen en uitleggen 8 uitleggen hoe een middeleeuwse stad bestuurd wordt en hoe dat evolueert

KUNNEN

1 de historische groei van een stad van een plattegrond aflezen 2 informatie uit bronnen afleiden 3 de presentatie van een bron evalueren

Een aantal onderdeeltjes van ‘kennen’ en ‘kunnen’ kun je op diddit verder inoefenen. Als je denkt dat je een onderdeeltje kent of kunt, zet je daar een kruisje voor.

LES E2 SCHEMA

De opkomst van de steden in onze gewesten

1 Oude steden herleven, nieuwe steden ontstaan vanaf eind 9e eeuw

Waarom? • door de opkomst van handel en nijverheid

Waar? • op het kruispunt van water- en landwegen • bij een burcht voor veiligheid

2 De stad wordt een burcht in het groot

Verandering: groei Continuïteit: de zoektocht naar veiligheid grachten, omwallingen, stadsmuren

3 De stad wordt een handels- en nijverheidscentrum

Verbeteringen in landbouw voedseloverschotten steden groei bevolking migratie naar steden

Vanaf de 12e-13e eeuw: langeafstandhandel Onze gewesten exporteren Vlaams laken. spinnen weven vollen verven

Gilden en ambachtsgilden

4 De kooplieden regeren de stad

De steden krijgen stadsrechten. • bestuur: schepenen en burgemeester • rechtspraak: schepenen • macht tot de 13e eeuw: kooplieden vanaf 14e eeuw inspraak ambachten

This article is from: