8 minute read

Voetsporen. Drie generaties Roos

tekst Albert Goutbeek

Drie generaties van de familie Roos studeerden aan de UvA. Calmer Roos senior had als internist praktijk aan huis, zijn twee jongste zoons, Julius en Carel, volgden hem op als arts. Kleindochter Anne koos voor geschiedenis en nam haar moeders restauratieatelier over. Carel: ‘wat Amsterdam en de UvA betreft zijn we heel eenkennig. Daar heb ik overigens nooit spijt van gehad.’

Advertisement

Calmer Roos senior was de eerste uit zijn familie die naar de universiteit ging. Hij studeerde Geneeskunde en Scheikunde in Amsterdam, volgde de opleiding tot internist in Rotterdam en promoveerde aan de UvA in 1938. Daarna begon Calmer (wiens roepnaam overigens Carel was) zijn praktijk als internist aan de Weteringschans, maar moest die – en zijn vrouw – al gauw tijdelijk in de steek laten. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog werd hij opgeroepen om in De Peel als officier van gezondheid zijn dienstplicht te vervullen. Toen de oorlog in Nederland in mei 1940 daadwerkelijk uitbrak, werd hij opnieuw opgeroepen. Hij maakte de terugtocht van troepen naar Zeeland mee, waar na de Nederlandse capitulatie nog enige tijd verder werd gevochten.

Toen Calmer na de demobilisatie naar huis terugkeerde, kon hij zich eindelijk op zijn praktijk richten, al maakte de oorlog dat niet gemakkelijk. ‘Zijn aanstelling aan de universiteit, bij de scheikundige professor Jansen, raakte hij kwijt, vanwege zijn Joodse achtergrond’, vertelt Calmers tweede zoon, Julius. ‘De Duitse maatregelen werden steeds benauwender, maar door zijn gemengde huwelijk heeft mijn vader niet hoeven onderduiken. Mijn moeder was niet Joods, mijn broers en ik waren Mischlinge, wij werden niet direct vervolgd.’

De waarachtige belangstelling voor de patiënt en de gecommitteerdheid die daarbij hoort, hebben wij beiden van onze vader meegekregen

Na afloop van de oorlog werd Calmer opnieuw opgeroepen voor de militaire dienst. Ditmaal wist hij zich daaraan te onttrekken. ‘Met dank aan mijn moeder, die naar Den Haag afreisde en daar een flinke scène schopte. Daarna kon mijn vader zich eindelijk echt concentreren op de praktijk.’ Calmer senior en zijn vrouw kregen drie zonen. Boris, de oudste, werd architect. Julius en Carel traden in de voetsporen van hun vader en werden arts. Julius: ‘De waarachtige belangstelling voor de patiënt en de gecommitteerdheid die daarbij hoort, hebben wij beiden van onze vader meegekregen. Dat is een heel belangrijk werktuig. Het gevoel dat je verantwoordelijk bent, dat houdt niet op om vijf uur ’s middags, dat is er ook ’s nachts.’

Destijds deden artsen veel van wat nu in ziekenhuizen gebeurt nog zelf. Julius: ‘Mijn vader had röntgenapparatuur en alles wat je verder nodig had in huis. Na zijn overlijden heb ik de praktijk voortgezet en geprobeerd die zelfstandigheid vast te houden. Ik was de eerste internist in Nederland die echografie in huis had. Dat wordt nog altijd te weinig gedaan. Ik vind dat een misser van de Nederlandse interne geneeskunde. Als je een patiënt eerst naar de röntgenoloog verwijst, ben je zo een paar weken verder. Terwijl je als internist met echo direct een goede indruk krijgt van vorm en structuur van de buikorganen, grote bloedvaten, hart, schildklier en halsslagaders. Dat brengt de diagnostiek in versnelling en scheelt patiënt en arts veel tijd. Later kwamen er technieken bij die je niet in een eigen praktijk kunt doen, zoals de CT-scan. Gelukkig heb ik altijd goede banden gehad met de specialisten van AMC en OLVG.’

Herenclub

In zijn praktijk aan de Weteringschans had Julius bekende intellectuelen en kunstenaars als patiënt. Desgevraagd bevestigt hij dat hij deel uitmaakt van de Herenclub waarvan ook politicus Hans van Mierlo en schrijver Harry Mulisch tot hun dood lid waren. Van Mierlo sprak hem toe toen Julius in 2007 stopte met zijn praktijk. ‘Die ogen, dacht ik, heb ik meer gezien. Vastberaden vriendelijk, en ook inschattend’, zo herinnerde Van Mierlo zich hun (nadere) kennismaking. Hij zag die ogen inderdaad eerder: ‘Aan het voeteneind van het kraambed, toen hij als coassistent bij de bevalling van mijn oudste dochter was.’

Julius: ‘Jaren na die geboorte kwam hij bij mij met zijn medische problemen en zijn we bevriend geraakt. We hebben samen nog eens een actie opgezet tot behoud van de binnenstadziekenhuizen, zoals het Prinsengrachtziekenhuis. Dat is niet gelukt, leuk en spannend was het wel.’ De Herenclub bestaat nog steeds maar neemt geen nieuwe leden aan. Naast Julius Roos zijn er nog vijf leden in leven: Gerard van Lennep, Jeroen Henneman, Rudi Fuchs, Cees Nooteboom en Marcel van Dam.

Na zijn pensionering is Julius weer gaan studeren. ‘Na de middelbare school twijfelde ik al tussen Geneeskunde en de alfavakken. Met beide had ik affiniteit. Het werd Geneeskunde en daar heb ik nooit spijt van gehad, maar ik ben altijd blijven denken: als het kan, ga ik ooit nog eens een taal studeren. Toevallig kwam ik in contact met classicus David Rijser, die ik nog kende van het Barlaeus-gymnasium. We hebben een middag zitten bomen en toen heb ik me – nu tien jaar geleden – ingeschreven voor de studie Latijn, mijn oude liefde. Ik heb overal aan meegedaan: de introductie, borrels. We zijn toen een leesclub gestart, het nieuwe seizoen trappen we nog jaarlijks af in mijn buitenhuis op de Veluwe. Opnieuw studeren was een groot feest. De andere vormen van onderwijs, de fantastische docenten, die een soort vrienden werden. We mochten “je” zeggen, zonder dat dit afdeed aan het respect dat je voor elkaar hebt. De omgangsvormen waren buitengewoon plezierig.’

Julius is actief in het Nederlands Klassiek Verbond, hij was drie jaar voorzitter van de afdeling Amsterdam. Hij vertaalde onder meer een zestiende-eeuws leerdicht over syfilis uit het Latijn. Waarom uitgerekend dat onderwerp? ‘Het is zo prachtig geschreven. En het is interessant om te zien hoe de artsen van toen zich niet konden losmaken van het paradigma van hun tijd – de ziekte werd verklaard uit de stand van de sterren.’ Op initiatief van uitgeverij De Bezige Bij vertaalde hij drie korte verhalen van zijn vriend Mulisch uit het Nederlands naar het Latijn. ‘Daar heb ik veel hulp bij gekregen van UvA-docent Rodie Risselada. Mede dankzij haar kan die vertaling er best mee door.’ Voor het geld doet hij het uiteraard niet. ‘Ik heb 28 cent aan royalty’s verdiend. Die zijn overigens keurig overgemaakt.’

Lange dagen

Net als zijn broer twijfelde ook Carel tussen twee studies: Natuurkunde en Geneeskunde. En ook bij hem werd het de artsenstudie. ‘Voor mijn eindexamen kreeg ik van mijn vader een microscoop. Dat gaf het beslissende zetje. En natuurlijk droeg diens achtergrond bij aan de keuze. Tijdens de studie hebben Julius en ik er veel profijt van gehad dat hij praktijk aan huis had als internist. Ik heb daar veel laboratoriumwerk gedaan, eindeloos röntgenfoto’s staan ontwikkelen.’ Deelt Carel de observatie dat beide broers de waarachtige belangstelling voor de patiënt van hun vader meekregen? ‘Ja, dat herken ik. Voor mij zijn daarin ook de demonstratiecolleges interne geneeskunde van de legendarische professor Borst – de vader van Piet – richtinggevend geweest. Hij legde sterk de nadruk op het persoonlijke contact. Dan wilde hij bijvoorbeeld weten hoeveel kleinkinderen een patiënt had. De sociale kant van het verhaal vond hij minstens zo belangrijk als de wetenschappelijke kant.

Van mijn vader kreeg ik een miroscoop, dat gaf het beslissende zetje

Zijn colleges, elke zaterdag van half negen tot half een, waren zo imposant dat ook studenten van de VU aanschoven. Zo heeft Borst een hele generatie artsen die betrokkenheid bij de patiënt bijgebracht.’ De opleiding tot internist volgde Carel in het Binnengasthuis (BG). ‘Toen ik eenmaal internist was, specialiseerde ik mij in longziekten, het interessegebied van professor Van Leeuwen, een van Borsts opvolgers. Dat deed ik in het Wilhelminagasthuis (WG) bij Ab Groen. Ik werd daar staflid, zaalchef en hoofd van de longfunctie en tegelijk ook consulent longziekten en hoofd van de longfunctie in het BG. Daarmee had ik twee functies, met veel verantwoordelijkheden. Iemand aan de beademing leggen, dat gebeurde gewoon op de ziekenzaal, waar 22 patiënten lagen. Het was hard werken, lange dagen maken, maar altijd met veel plezier. Behalve dan sommige managementtaken – die hoorden erbij, maar je hebt niet gestudeerd om veel te vergaderen.’

Na de verhuizingen van het BG en het WG werkte Carel tot zijn pensionering in het AMC. Onderwijs is een rode draad in zijn loopbaan. ‘De laatste tien jaar voor mijn pensioen was ik coördinator van het blok ademhaling in de UvA-opleiding Geneeskunde. Daarin komt van alles samen: longziekten, KNO, anatomie, histologie, virologie. Ik had de organisatorische verantwoordelijkheid maar gaf ook colleges, over de pathofysiologie van de longen, het beeld van die organen bij de zieke patiënt. Daarnaast was ik verantwoordelijk voor de paramedische opleiding tot longfunctieanalist. Met twee collega’s kregen we voor elkaar dat dit een gecertificeerde hbo-opleiding werd. Het enige onderwijs waaraan ik nu nog actief bijdraag, is de pathofysiologie rond aandoeningen als astma en COPD in de verplichte bijscholing fysiotherapie.’

Dat Carel als student voor de UvA koos, was vanzelfsprekend. ‘Wat Amsterdam en de UvA betreft zijn we heel eenkennig. Daar heb ik overigens nooit spijt van gehad. Ik voel me Amsterdammer in hart en nieren – al is het tegenwoordig niet altijd een onverdeeld genoegen om in de binnenstad te wonen. Daarom is het ook zo fijn dat mijn vrouw en ik kunnen vluchten naar ons huis in Frankrijk, in een landelijk gebied net over de Belgische grens. Goed voor de rust en we kunnen ons uitleven in de boomgaard en de moestuin. Ik heb altijd veel belangstelling gehad voor de natuur, en voor wat de Fransen noemen, bricolage. Lekker sleutelen aan dat lemen huis, het leidingwerk doen. Als arts ben je tenslotte ook een soort loodgieter. Ik doe alles zelf, behalve het dak, sinds ik een keer drie meter naar beneden ben gevallen.’

Openbaar vervoer

Carels vrouw Saskia Verbruggen studeerde Kunstgeschiedenis en volgde later een opleiding Boek- en papierrestauratie. Zij werd zelfstandig restaurator voor musea, archieven en particulieren. Ze kennen elkaar al vanaf het Amsterdams Lyceum. ‘Vorige week vierden we ons vijftigjarig huwelijk, maar we hebben al 58 jaar een relatie’, zegt Carel. ‘Dan helpt het als je overeenkomstige belangstellingen hebt.’

Ik verbaasde mij soms over medestudenten die meer met het uitgaans- en studentenleven bezig waren dan met studeren

Dochter Anne studeerde Geschiedenis. ‘Met die studie dacht ik de journalistieke kant op te gaan, wat uiteindelijk niet is gebeurd. Ik was een serieuze student en verbaasde mij soms over medestudenten die meer met het uitgaans- en studentenleven bezig waren dan met studeren. Ik had een brede interesse en volgde vakken over Joodse geschiedenis, religie, paleografie en geschiedenis van Oost-Europa. Een van mijn favorieten was hoogleraar Oude geschiedenis Fik Meijer, hij kon fantastisch en inspirerend vertellen.’

Met collega-historici onderzocht Anne onder meer het gebruik van fotografie door de Amsterdamse politie en ontsloot het fotoarchief daarvan. ‘Maar gaandeweg ontdekte ik dat ik toch meer praktisch bezig wilde zijn. Ik assisteerde al regelmatig mijn moeder en ben toen steeds meer die richting op gegaan. Zij deed voornamelijk restauratie van prenten en tekeningen, ik ben me gaan toeleggen op boekrestauratie, waarvoor ik ook een vakopleiding heb gevolgd. Samen werkten we voor archieven en musea, zoals het Stadsarchief, het Joods Historisch Museum en het Rembrandthuis. Mijn moeder is inmiddels gestopt, ik heb haar restauratieatelier overgenomen. Bij ingewikkelde restauraties werken we nog steeds samen en kan ik haar ervaring en expertise goed gebruiken. Bijscholen doe ik nog ieder jaar aan de UvA, tijdens de summerschool History of Books.’

Haar broer Martijn heeft niet gestudeerd, maar is volgens Anne wel de grootste professor uit de familie. ‘Hij is autistisch en heeft sinds zijn jeugd een passie: het openbaar vervoer. Vooral van het Amsterdamse ov weet hij alles. Hij was er als een van de eersten bij toen de Noord/Zuidlijn eindelijk ging rijden. Hij reist ook door Europa om het ov in andere steden te bestuderen. Zijn huis is net een bibliotheek en archief.’

Wieg

De naar zijn grootvader vernoemde Calmer, zoon van Julius, studeerde Natuurkunde. ‘Ik ben meer geïnteresseerd in fundamentele dan in praktische vraagstukken. Als kind lag ik wakker van vragen over het bestaan van de fysieke werkelijkheid.’ Calmer junior begon ooit met Muziekwetenschap, maakte uitstapjes naar sociologie, economie en politicologie en studeerde af op de toepassing van differentiaalvergelijkingen in de optietheorie. Hij werkt als kwantitatief onderzoeker op het gebied van derivaten en financiële markten. ‘Maar ik geef ook lezingen over opera’s, de Opera Sessies, met als thuisbasis VondelCS. Het fundament van de studie Natuurkunde is waardevol voor mij – ik zou het zeker weer doen. De manier van denken en doen is nog steeds de mijne.’

Ter herinnering aan Calmer senior is de Dr. C.J. Roosstichting opgericht, die klinisch patiëntgebonden onderzoek stimuleert en jaarlijks in samenwerking met de Nederlandse Internisten Vereniging prijzen uitreikt voor de drie beste klinische proefschriften op het gebied van de interne geneeskunde. In de jury zit, naast Julius, onder anderen voormalig AMC-voorzitter Marcel Levi.

De zus van Calmer senior, Henny, ontpopte zich tot een bekend feministe. Zij stond later bekend als de ‘grootmoeder van de vrouwenbeweging’. Henny trouwde met Meik de Swaan en kreeg twee kinderen, die beiden aan de UvA studeerden. Dochter Carrie studeerde Psychologie en werd documentairemaker, zoon Abram ontwikkelde zich tot een gerenommeerd socioloog – hij is emeritus-universiteitshoogleraar aan de UvA en publiceert over uiteenlopende onderwerpen. De neven Abram en Julius schelen slechts enkele maanden en lagen als baby’s bij elkaar in de wieg. ‘Wij hebben daar belangrijke informatie uitgewisseld’, aldus Abram de Swaan.

This article is from: