10 minute read
28 Column
De onvoltooid verleden tijd – Peter Benoy
ART BRUT OF DE VERBORGEN KUNST
Advertisement
‘Ik zou wel eens willen weten welke lijn kunst is en welke niet’. In die eenvoudige woorden formuleerde de Amerikaanse Pop Art kunstenaar Roy Lichtenstein een fun-damentele vraag: wat is kunst en wat zijn haar limieten? Kan kunst van psychiatrische patiënten, omdat ze los van stromingen en invloeden is ontstaan, ons dichter brengen bij een antwoord op deze vraag?
‘Si médiocre qu’elle soit, l’oeuvre du fou n’en a pas moins son importance au point de vue de la genèse de l’art, de sa nécessité psychologique. C’est chez le fou, peut-être, que cette genèse s’aperçoit sous la forme la plus pure’. Het is een citaat uit ‘L’Art malade, dessins des fous, een artikel dat Marcel Réja (pseud.van psychiater Paul Meunier) in 1901 publiceerde. Wanneer in vroegere teksten over het verband tussen psychiatrie en kunst werd geschreven ging dat vooral over therapeutische aspecten.
De eerste studie over het artistiek werk van een psychiatrisch patiënt verscheen in 1921: ‘Ein Geisteskranker als Künstler: Adolf Wölfli’ van de psychiater Walter Morgenthaler, die Wölfli had behandeld en onder de indruk was van de kwaliteit en de omvang van diens werk. Adolf Wölfli (1864-1930) kende een moeilijke jeugd en werd seksueel misbruikt. In 1890 werd hij tot twee jaar veroordeeld wegens poging tot verkrachting van twee minderjarige meisjes. Na zijn vrijlating herviel hij en werd opgenomen in de Waldau-kliniek nabij Bern, waar hij de rest van zijn leven, nog zo’n 35 jaar, zal doorbrengen. Hij leed aan hallucinaties en onhandelbaar als hij was, werd hij aanvankelijk in isolatie geplaatst. Na een tijd begint hij te tekenen, te schrijven en te componeren. Vogens Morgenthaler kreeg hij elke maandag twee vellen onbedrukt papier van slechte kwaliteit en een potlood, maar dat was niet genoeg om de week door te komen; hij zocht dan andere materialen om mee te werken. Met kerstmis kreeg hij een doos kleurenpotloden, ook maar goed voor enkele weken. Zijn oeuvre bestaat uit meer dan 3000 fascinerende tekeningen en collages en 25000 pagina’s in schriften.
Een eerste algemene studie over kunst van psychiatrische patienten verschijnt een jaar later met de publicatie van ‘Bildnerei der Geisteskranken’ van de psychiater Hans Prinzhorn (1886-1933). In Heidelberg kreeg Prinzhorn de kans om een bestaande collectie van artistiek werk van patiënten verder te ontwikkelen. Hij slaagde erin die collectie uit te breiden tot zo’n 5000 werken, die hij vanuit artistieke criteria beoordeelde; evenals Réja legde hij ook de nadruk op het feit dat het hier om zuivere expressievormen gaat, die het mogelijk maken om een psychologie van de creativiteit te ontwikkelen. Op het einde van zijn leven, werd de verbitterd geworden Prinzhorn nationaal-socialisme, maar vermits hij al in 1933 stierf werd hij niet geconfronteerd met de gruwel van het uitmoorden van psychiatrische patiënten en met de ‘Entartete Kunst’.
De studies van Morgenthaler en Prinzhorn en het bestaan van hun collecties met werken van talloze patiënten-kunstenaars trokken de aandacht van belangrijke kunstenaars en intellectuelen, o.m. Alfred Kubin, Paul Klee, Juan Miro, Max Ernst, Salvador Dali, André Breton, Jean Dubuffet, Rainer Maria Rilke en Lou Andreas-Salomé, en beïnvloedde het werk
Henry Darger: In the Realms of the Unreal
van sommigen onder hen. Vooral de beeldend kunstenaar Dubuffet was er sterk van onder de indruk en hij begon deze kunst te verzamelen en te exposeren. Vanaf 1945 gaf hij er een naam aan: ‘Art Brut’, maar hij herdefinieerde het begrip in die zin dat niet de krankzinnigheid het verbindend criterium is, maar wel elke vorm van isolement t.a.v de evolutie van de kunsten.
Naar aanleiding van een belangrijke Art Brut tentoonstelling in de Parijse galerie Drouin in 1949 schreef Dubuffet een tekst met manifest allures: ‘L’art brut préféré aux arts culturels’, waarin hij het intellectuele en artistieke establishment tegen de schenen schopt. In dezelfde periode richt hij met o.m. André Breton, Jean Paulhan en Michel Tapié de ‘Compagnie de l’art brut’ op, die zowel hun belangrijke collectie beheerde en verder ontwikkelde, een documentatiecentrum uitbouwde als publicaties verzorgde, zoals het tijdschrift ‘Art brut’. Deze compagnie, ondertussen ‘Fondation Jean Dubuffet’ geworden, ligt aan de basis van de’Collection de l’ art brut dat in 1976 in het Chateau Beaulieu te Lausanne haar deuren opende. ‘Outsider
arte’ is een Engelse synoniem voor Art Brut die in 1972 door de kunstcriticus Roger Cardinal werd ingevoerd.
Het feit dat de Art Brut kunstenaars door hun situatie geïsoleerd waren van de ontwikkelingen in de kunstwereld of er bewust afstand van namen had tot gevolg dat zij niet werden verbonden door stilistische of modieuze overeenkomsten.
Een van de belangrijke Art Brut kunstenaars is Henry Darger (1892-1973), een man die in zijn kinderjaren wees werd en ontsnapte uit de instelling waarin hij was geplaatst. Hij verdiende zijn brood met ondergeschikte werkjes in ziekenhuizen in Chicago en woonde in een bijna totaal isolement. Wanneer de huisbaas van Darger na diens dood zijn appartement ging leeghalen ontdekte hij o.m. een manuscript van een 15000 dicht opeen getypte pagina’s: ‘The Story of the Vivian Girls in What is Know as The Realms of the Unreal, of the GlandecoAngelinnean War Storm, Caused by the Child Slave Rebellion’. Hij illustreerde de tekst met honderden geaquarelleerde tekeningen, geïnspireerd op comics uit die tijd en voegde soms collage-elementen toe. De gruwelijke strijd tussen rebellerende hermafrodiete kindslaven tegen de mannelijke troepen van de Glandelinians is het thema van de wellicht langste roman van de 20ste eeuw, waarin de auteur overigens niet aarzelt de wreedheden uitvoerig te beschrijven.
Adolf Wölfli, Schähren=Hall und Schährer=Skt. Adolf=Ring, 1926
Uit talloze keuzemogelijkheden nog twee kunstenaressen. De Zwitserse Aloïse Corbaz (1886-1964) behaalde een baccalaureaat in1906 en volgde zanglessen. Toen ze als gouvernante werkte bij de kapelaan van de Duitse keizer Wilhelm II werd ze hevig verliefd op deze laatste. Voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog keerde ze terug naar Zwitserland. Na een diagnose van schizofrenie werd ze vanaf 1920 definitief opgenomen in een asiel te Gimel, waar ze in de loop van volgende jaren begon te schrijven en te tekenen met potloden, pastelkrijt en gouache. Door bladen aaneen te plakken kon ze met haar beperkte middelen soms monumentale werken realiseren. Vanaf 1936 krijgt haar werk aandacht van de psychiater Hans Steck, die zich bewust is van de kracht en de originaliteit ervan; haar vroeger werk werd vermoedelijk vernietigd, zoals destijds meestal met dergelijke creaties gebeurde. Volgens Art Brut specialiste Emilie Champenois stierf Aloïse uit wanhoop ‘quand une ergothérapeute lui imposa à la fin de sa vie, des consignes et un cadre de travail à ses productions, mettant, sans le savoir, un terme à la raison de vivre.’
Het werk van de dove en met Down syndrome geboren Judith Scott (1943-2005) brengt ons in de schemerzone van de outsider kunst. Als zevenjarige werd ze van Joyce, haar tweelingzus, gescheiden en opgenomen in de Columbus State Institution. Vanaf 1985, na 35 jaar volledige scheiding, werd ze in Californië door Joyce opgevangen. Een poging in het progressieve Creative Growth Art Center (Oakland) om haar in een artistieke activiteit te interesseren heeft aanvankelijk geen succes tot ze de mogelijkheden van de fiber art ontdekt en zo abstracte sculpturen begint te maken, die radicaal vernieuwend zijn. Nog tijdens haar leven begint ze te exposeren en verschijnt een boek over haar.
De therapeutische interventie die voor Aloïse noodlottig werd, betekende voor Scott het begin van haar kunstenaarsloopbaan. Vanuit therapeutisch standpunt wordt immers meer gewerkt op het doorbreken van het isolement van patiënten. Kan er dan nog sprake zijn van Art Brut? Misschien moet het begrippenpaar Art Brut/ Outsider kunst zowel in het licht van de evolutie van de psychiatrie als in de kunst geherdefiniëerd worden of alleen in een historische context gebruikt worden. Kunst van geesteszieken is net zo onbestaande als kunst van mensen met maagproblemen of kniepijn, vond Dubuffet. Ze zijn kunstenaar of ze zijn het niet.
Fatih De Vos
Isolement en creativiteit zijn concepten die een prominente rol in mijn leven hadden de afgelopen jaren. Hoewel ik steeds een vaste job had, en het goed kon camoufleren, heb ik episodes gekend van intensief cannabisgebruik. Tot mijn 19 jaar legde ik een vlekkeloos parcours af: Ik was een enorme “strever” op school, want als arbeiderskind uit een sociale woonwijk wilde ik mij bewijzen in mijn “eliterichting”. Daarnaast had ik de islam beter leren kennen, en probeerde ik mij aan de voorschriften te houden. Mijn zelfbeeld was altijd zeer laag, maar dankzij de studieprestaties en de rechtlijnige weg die ik tot dan had afgelegd, behield ik toch een zeker zelfrespect. Toen ik na mijn eerste examens op de UGent echter een shock van jewelste kreeg, aangezien ik voor het eerst gebuisd was, kreeg dat zelfrespect een flinke deuk. Daarbovenop kampte ik rond die tijd met een emotionele kater na een toxische relatie. Het kon mij allemaal even niets meer schelen, en ik reed met een vriend richting Terneuzen om een paar voorgerolde joints. Al snel kreeg ik de smaak te pakken, en snapte ik voor het eerst wat mijn vader al die tijd zo leuk vond aan die pretsigaretten. Het was alsof ik plots een genetisch geprogrammeerd monstertje uit een diepe winterslaap had gewekt, want ik stak steeds vaker de grens over, en begon ook in Gent te “fixen”. In het begin was ik een recreatieve gebruiker met vrienden, maar al snel vond ik het “smuren” zodanig leuk dat ik geen zin meer had om te delen, ik sloot mij regelmatig op, eveneens uit schaamte tegenover mijn omgeving. Eén joint per dag werden er al snel 5, 10, 20. De piekermolens waar ik sinds mijn kindertijd mee worstelde werden tijdelijk stilgelegd dankzij een artificiële vorm van gemoedsrust, zonder te beseffen dat ik in een kamerplant aan het transformeren was: afspraken afzeggen, de telefoon niet meer opnemen, the whole package. Anderhalf decennium lang zei ik tijdens mijn “kiffperiodes” tegen mezelf “morgen stop ik”, waardoor ik mijn wiet er vaak op één dag doorjoeg. Het is pas het afgelopen jaar dat ik er effectief mee aan het stoppen ben. Sommige mensen hebben perfecte zelfcontrole over hun consumptie, waarvoor respect, maar ik ben niet één van hen. Het is alles of niks, zwart of wit. Ik demoniseer cannabis echter niet als het ultieme kwaad. Had ik nooit een “jonko” opgestoken, was ik nooit beginnen rappen,
© Divya Geldof
en had ik bijgevolg nooit dezelfde prachtige levenservaringen opgedaan. Het nummer “9000”, dat het begin vormde van een mooi traject, schreef ik eveneens in een knetterstonede bui, en rapte ik voor het eerst bij mijn vrienden in een al even geïntoxiceerde toestand. Maar dat het gebruik mij schade heeft toegebracht, dien ik evenmin te ontkennen. De periodes van afzondering hebben impact gehad op de duurzaamheid van bepaalde sociale relaties. Het is datzelfde isolement dat mij twee burn-outs heeft opgeleverd, om nog maar te zwijgen over de gevolgen voor mijn fysieke gezondheid. Isolement correspondeert in mijn hoofd dus niet met creativiteit. Degenen die dat wel kunnen rijmen, zijn in mijn ogen deels geprivilegieerd. Ik heb er in mijn netwerk immers velen onderdoor zien gaan omwille van hun isolatie, een paar zelfmoorden inbegrepen. Je hebt wel een vorm van retraite nodig om een individueel creatief proces te vervolledigen, maar je hebt in de eerste plaats mentale vrijheid nodig. Ik probeer al sinds 2010 te werken aan een album, maar het is pas nu dat het er effectief van zal komen. En ja, ik zal er mij even voor opsluiten. Maar dat zal gebeuren op een meer gecontroleerde, gedisciplineerde manier, want anders weet ik nu al dat het een zoveelste doodgeboren kind zal zijn. Estagfirullah ve Etûbu Ileyh. Anders gezegd, hetgeen sommige mensen van mij zullen denken na het schrijven van deze getuigenis is voor mij minder belangrijk dan de nood die ik voel om het gesprek binnen onze "gemeenschappen" te openen over deze door taboes omringde thematiek.
MINARD GENT 21 NOVEMBER 2021 MATINEE 15:00 AVOND 20:00 HULDE CONCERT WALTER DE BUCK
www.minard.be € 20 - Ticketprijs €18 - Voorverkoop 15 € - Leden Trefpunt en AVF - bestellen en afhalen via secretariaten Trefpunt en AVF ‘K BEN AL ZO LANG OP WEG GEWEEST
Pieter-Jan De Smet / Zang Guido Schiffer / Viool & Arrangementen ( ism Reinhard Vanbergen ) Anouk Sanczuk / Tweede Viool Rony Verbiest / Accordeon Mario Vermandel / Contrabas Tony Gyselinck / Drums Lode Vercampt / Cello Bart Maris / Trompet Tobias Storme / Trombone Ruud Van Claerenberge / Geluid