6 minute read

Vakantie(s)t(r)ijd!

Wanneer is ons vakantiestelsel ontstaan?

In de middeleeuwen waren er tal van kerkelijke vrije dagen, maar door toenemende arbeidsdisciplinering schoot daar na de industriële revolutie niet veel van over?

Advertisement

Luc Peiren:”In de middeleeuwse maatschappij, voor de industriële revolutie, kende men al het begrip ‘vrije tijd’. Ambachten en gilden hadden hun eigen regels. Loonarbeiders, die niet georganiseerd waren, konden genieten van de talrijke vrije dagen gekoppeld aan feestdagen voor heiligen. Die gingen gepaard met minder devote activiteiten, zoals feesten, kermissen en jaarmarkten. Na de middeleeuwen heeft de overheid deze feestdagen inderdaad meer en meer afgeschaft.”

In de 19de eeuw was er toch al georganiseerd toerisme? De eerste reisagentschappen werden opgericht, zoals dat van Thomas Cook. Kuuroorden als Spa, badplaatsen als Nice, Alpendorpen als Sankt Moritz trokken al veel volk.

“Het toerisme was enkel weggelegd voor de meer bemiddelde, om niet te zeggen de rijke mensen. In de 19de eeuw hadden de arbeiders noch het inkomen, noch de tijd om op vakantie te gaan. De twaalfurige werkdag was de regel. Tot de invoering van de zondagsrust in 1905 werkte men zelfs zeven dagen op zeven. Op zondag werden de machines onderhouden.

Enkel op religieuze feestdagen hadden de arbeiders wat vrije tijd, die ze niet zelden doorbrachten in herbergen. Ploegbazen hadden vaak eigen cafés, het loon werd daar uitbetaald. Zo ontstond het fenomeen van de ‘verloren’ of ‘heilige maandag’, wanneer men moest bekomen van het zondagse vertier. Dit absenteïsme werd streng bestraft. De arbeider verloor niet alleen de wedde van die dag, maar ook een extra dagloon. In 1896 kwam aan deze praktijk een einde, met de wet op de fabrieksreglementen. De straf werd gereduceerd tot een vijfde van het loon. Het aantal afwezigheden op maandag steeg navenant.

De feestdagen, en dus de weinige vrije tijd, waren onbetaald. Enkel arbeiders die een sterke positie hadden op hun specifieke arbeidsmarkt wisten via overleg al voor de Eerste Wereldoorlog betaalde vakantiedagen af te dwingen. Zo verkregen de Brusselse krantentypografen in 1909 naast de wettelijke feestdagen ook negen vakantiedagen per jaar. Het was wel de werkgever die bepaalde wanneer de dagen werden opgenomen.”

Betaald verlof bestond dus vooraleer de ‘congé payé’ werd ingevoerd in 1936? “Inderdaad. Bedienden waren vaak beter af dan arbeiders. In 1920 bleek uit een grote overheidsenquête dat 82,4% van de bankbedienden betaalde vakantiedagen kreeg. Bij de overige bedienden was dat slechts in 52,7% het geval. In bijna alle gevallen kreeg men wel het volledige loon uitbetaald. Bij bedienden was er begrip voor de intellectuele vermoeidheid als gevolg van ‘voortdurende nerveuze spanning’, waardoor men eerder geneigd was hun nood aan vakantie te onderkennen. Arbeiders moesten tevreden zijn met de wekelijkse rustdag.

Her en der kregen arbeiders voor 1914 wel al betaald verlof, gewoonlijk in de week dat het bedrijf zijn inventaris opmaakte en de arbeiders sowieso werkloos waren. Zo hadden de arbeiders van de Antwerpse automobielfabriek Minerva een week onbetaald verlof tijdens de inventarisweek. Begin juni 1910 trok het bedrijf een bedrag uit om drie inventarisdagen volledig te betalen en reizen in te richten naar de zee of de Ardennen. De maatregel was wel een gunst.”

De meeste arbeiders moesten dus wel wachten tot 1936 voor ze van betaalde vakantie konden genieten?

“Voor de Eerste Wereldoorlog stond het al dan niet betaald verlof in de eisenbundels van afzonderlijke vakbonden, zoals die van de mijnwerkers of de typografen. Pas na de oorlog werd het ook een interprofessionele eis. De oorlog zorgde ook voor een kentering, het aantal vakantieregelingen in afzonderlijke bedrijven nam toe.

Vanaf 1923 kregen de arbeiders van Minerva met een jaar dienst vier verlofdagen, met een extra dag voor wie twee en twee extra dagen voor wie drie jaar bij het bedrijf werkte. Ook de diamantsector liep voorop, evenals bedrijven met een sterkere sociale gevoeligheid zoals Solvay in Couillet of Sunlight in Vorst. De arbeiders van het textielbedrijf en de coöperatie van Vooruit in Gent kregen als eerste een week verlof met dubbel vakantie- geld naar aanleiding van de Gentse Feesten.

De arbeiders in de regio Eupen-Malmédy hadden gewoonlijk een zevendaagse vakantie, een erfenis uit de periode voor de Eerste Wereldoorlog toen het gebied tot het Duitse rijk behoorde en de betaalde vakantie was verworven via collectieve arbeidsovereenkomsten.

Alle verlofregelingen waren op dat moment op die manier vastgelegd, wat altijd het gevaar inhield dat de vakantieregeling verviel als de overeenkomsten niet verlengd werden. Daarom probeerden vooral de socialisten om het betaald verlof wettelijk te verankeren. Waar mogelijk probeerden socialistische ministers op hun beleidsdomein al het betaald verlof te realiseren. Edward Anseele zorgde er in 1925 als minister van Spoorwegen voor dat de spoorarbeiders acht dagen betaald verlof kregen.”

De socialisten waren voor een invoering van het betaald verlof. Wie waren de tegenkrachten?

“In 1926 werkte het nationaal comité van de Syndikale Kommissie, de toenmalige socialistische vakbond, een wetsvoorstel uit rond betaald verlof. Anciënniteit binnen een bedrijf mocht geen criterium zijn en tenminste de helft van het vakantiegeld moest voor de eigenlijke vakantie uitbetaald worden. De werkgevers moesten verplicht aansluiten bij een compensatiekas onder de bescherming van de overheid die de betaling van het vakantiegeld zou regelen. Maar de Belgische Werkliedenpartij (BWP) verdween in 1927 uit de regering om pas in 1935 terug te keren, waardoor de socialistische wetgevende voorstellen geen vervolg kregen. Vervolgens zorgde de economische crisis vanaf 1929 ervoor dat het dossier niet meer op tafel kwam.

Ook vanuit de christelijke arbeidersbeweging kwamen initiatieven. Het ACV eiste in 1929 tien betaalde verlofdagen die over het hele jaar gespreid konden worden opgenomen, maar waarin vier religieuze feestdagen waren inbegrepen. Het overleg moest ook worden gerealiseerd via het overleg met de werkgevers en door een tussenkomst van de vakbonden op basis van bijdragen door de leden.

Uiteindelijk kwam het betaald verlof er door de algemene staking van juni 1936, in de nasleep van die in Frankrijk een maand eerder. Die staking begon spontaan op 2 juni 1936 aan de Antwerpse haven, en breidde zich uit over het hele land. Midden juni 1936 bedroeg het aantal stakers ongeveer een half miljoen. De Syndikale Kommissie en haar christelijke tegenpool, het ACV, trokken met steun van de BWP het initiatief naar zich toe. Het socialistische eisenpakket omvatte de 40-urenweek, de graduele verlaging van de pensioenleeftijd en de verlenging van de schoolplicht. Het betaald verlof was voor de vakbonden aanvankelijk geen prioritaire eis. Voor de leden waren hogere lonen het belangrijkst.

Op 17 juni 1936 riep de regering onder premier Paul Van Zeeland de allereerste Nationale Arbeidsconferentie samen om dit eisenpakket en de staking te bespreken. De conferentie werd voorgezeten door de eerste minister en bestond uit vertegenwoordigers van de vakbonden en de werkgeversorganisaties. Ze resulteerde in een loonsverhoging van 7 à 10%, de syndicale vrijheid, de verhoging van de kinderbijslagen en zes dagen betaald verlof.

Een syndicale triomf, maar er was ook kritiek. De wet was niet van toepassing op bedrijven met minder dan tien werknemers. Uiteindelijk werd dit bij koninklijk besluit uitgebreid tot ondernemingen met vijf tot tien werknemers. Wel moest de arbeider een volledig jaar bij dezelfde werkgever werken om van betaalde vakantie te kunnen genieten. In 1938 vervielen deze voorwaarden.”

Hoe vulden de arbeiders hun pas verworven recht op bepaald verlof in? Het was wellicht niet de bedoeling een week de herberg in te duiken. En men wou wel iets anders dan de klassieke bezoeken aan bedevaartsoorden.

“Al in 1925 werd door de Algemene Centrale een eerste eigen vakantiecentrum opgericht,

Leif Ove Andsnes

Vox Luminis, Nicolas Altstaedt

BIO Luc Peiren is doctor in de geschiedenis (VUB). Sinds 1990 is hij projectmedewerker van Amsab-Instituut voor Sociale Geschiedenis.

Het boek Kinderen van Gutenberg is een herwerkte versie van zijn proefschrift over de grafische vakbeweging in België gedurende het grootste deel van de voorbije twee eeuwen.

Hij publiceerde enkele studies betreffende de Belgische arbeiders- en vakbeweging.

Graindelavoix, Collegium Vocale Gent BL!NDMAN, Véronique Gens

Stile Antico, Makaya McCraven

Nevermind, Lucie Horsch, Ictus Lieve Blancquaert, Concerto Italiano Jan Garbarek Group

Ledenvoordelen

Vermeylenfonds

20% korting op een selectie van concerten.

Ontdek seizoen 23/24

Klassiek, jazz, nieuwe muziek en familie in de oudste concertzaal ter wereld!

STANDPUNTEN

Info & tickets via vermeylenfonds.be de Floréal in Blankenberge. Daar konden de arbeiders en hun gezin voor een redelijke prijs verblijven. Daar kwamen na de Tweede wereldoorlog nog een aantal vakantiecentra bij, en ook de andere centrales hadden vaak hun eigen vakantiecentra, zoals de metaalcentrale in het Waalse Melreux.

Na 1936 zetten de christelijke en socialistische arbeidersbeweging verschillende initiatieven op zoals de Dienst voor Arbeidsvakantie – Vakantievreugde van het Belgisch Vakverbond of de Centrale Vakantiedienst aan christelijke zijde.

Op 3 mei 1937 werd een Nationale Dienst voor Arbeidersverlof in het leven geroepen, met als opdracht het propageren van een nuttig gebruik van de vakantie. In datzelfde jaar voerde de overheid ook een vakantiekaart in, die gezinnen met lage inkomens een vermindering van 25 tot 50% toestond op het openbaar vervoer, in musea, op evenementen,… In 1937 werden er ± 531.000 kaarten door de werkgevers aangevraagd; daarvan werden er 87.000 effectief door de arbeiders gebruikt. Dat wijst er duidelijk op dat het vakantiegeld niet volstond om te reizen. Hierin kwam pas verandering met de uitbetaling van dubbel vakantiegeld vanaf 1947. Vanaf toen kon het massatoerisme een echte start nemen.”

Zijn er nadien nog belangrijke wijzigingen in de vakantieregeling gekomen?

“Met een wet die het jaarlijks verlof op twee weken bracht, waarvan één week met dubbel vakantiegeld, zorgde de regering in 1956 voor een verdere uitbreiding. In de zogenaamde ‘golden sixties’ volgden een derde vakantieweek, algemeen dubbel vakantiegeld en extra verlofdagen, naast een duidelijke stijging van de koopkracht. Dit bracht, samen met andere ontwikkelingen zoals veralgemeend autobezit en uitbouw van de luchtvaart, op vakantie gaan binnen het bereik van de meerderheid van de arbeiders, ook naar het buitenland.”

Hartelijk dank voor het gesprek.

This article is from: