9 minute read
Reizigers naar de revolutie
Beeld je even in, je hebt de Eerste Wereldoorlog overleefd; een gruwelijke oorlog waarin de imperialistische mogendheden mekaar bekampten door miljoenen jonge mensen uit zogenaamde ‘vaderlandsliefde’ het vuur in te jagen om er hun leven te riskeren. Dan komen de berichten over de Russische revolutie. Een revolutie die haasje over lijkt te spelen met de geschiedenis en het onderontwikkelde en half feodale Tsaristische rijk wil omvormen tot een socialistische samenleving dankzij de dictatuur van het proletariaat. Het spreekt tot de verbeelding en het brengt een stroom van reizigers, gedreven door nieuwsgierigheid, gedurende de volgende jaren in beweging. Uiteraard mensen die de middelen hadden om die reis te ondernemen, veelal intellectuelen, kunstenaars en journalisten. De wereld waarin ze terechtkwamen was zo totaal anders dat velen onder hen de behoefte hadden daarna hun ervaringen te publiceren.
Onder die auteurs bevonden zich belangrijke figuren uit het West-Europese politieke en culturele leven, zoals Henri Barbusse, Georges Duhamel, Jules Destrée, André Gide, Albert Londres, Jacques Mesnil, John Reed, Romain Roland, Nico Rost, Victor Serge, August Vermeylen en H.G. Wells.
Advertisement
De historicus Fred Kupferman heeft in Au Pays des Soviets, Le voyage français en Union Soviétique 1913-1939 (1979) 125 dergelijke publicaties van Franse auteurs die de Sovjet-Unie bezochten gecatalogeerd. Naast diegenen die zich aangetrokken voelden door het nieuwe waren er uiteraard ook zij die gingen om hun vooringenomenheid bevestigd te zien.
Ik wil hier aandacht besteden aan de reisverslagen van twee Belgen uit het politieke en culturele leven, beiden lid van de Belgische Werkliedenpartij (BWP).
Jules Destrée (‘Sire, il n’y a pas de Belges’), sedert 1894 volksvertegenwoordiger uit Charleroi, kwam midden oktober 1917 toe in Petrograd (Sint-Petersburg). Over zijn eerste impressie van die stad schrijft hij: ‘Misère et saleté (…) Petrograd est, dans cette arrière-saison, un cloaque infâme. Une boue liquide, gluante, couvre les rues et les trottoirs’. Op dat ogenblik is het tsarendom omvergeworpen en er is een voorlopige regering onder leiding van de sociaal-democraat Kerenski, die niet wordt erkend door de bolsjevieken. Na zijn verblijf publiceert Destrée Les Fondeurs de Neige, Notes sur la révolution bolchévique à Petrograd pendant l’hiver 1917-1918. (1920). Hij was zeker geen gewone reiziger; hij wordt ontvangen door Kerenski en zegt dat koning Albert en de Belgische regering hem hebben opgedragen hen te vertegenwoordigen. Hij insisteert op het feit dat hijzelf en zijn gastheer zich beroepen op eenzelfde socialistisch ideaal.
Op dat ogenblik beseft Destrée al dat Kerenski’s positie zeer zwak is. Enkele dagen eerder had hij tegen een Roemeense violist gezegd dat Kerenski voor hem de verpersoonlijking van het bevrijde volk was, waarop die antwoordde: ‘Ce démocrate s’est installé dans le lit de l’Empereur. (…) un Kerensky orateur, homme d’etat, général, conducteur de la Révolution. Croyezmoi: C’est là un Kerensky pour l’exportation; nous ne l’avons jamais connu’
In november 1917, terwijl de Eerste Wereldoorlog nog woedt, nemen de bolsjevieken de macht over. Destrée noteert: ‘A Smolny, au congrès des Soviets, Trotsky, le juif rusé (!), triomphe’ (Destrée was niet alleen anti-Vlaams, maar hij had ook een antisemitisch trekje.) In de loop van dezelfde maand heeft hij een onderhoud met Trotsky, die hem o.m. zegt: ‘notre force n’est pas dans l’organisation militaire, mais dans l’organisation du prolétariat. Nous ne voulons pas dresser les nations les unes contre les autres, point de vue périmé de l’impérialisme, mais les classes l’une contre l’autre (…) notre lutte n’est pas la vôtre. Nous ne connaissons qu’un ennemi: l’impérialisme, et nous l’abattrons, où qu’il soit chez les Allemands ou chez les Alliés’. ‘Maar hoe ga je dat doen?’ vraagt een sceptische Destrée. ‘En renonçant à la guerre qui ne peut aboutir qu’à consacrer le triomphe d’un impérialisme sur l’autre, et en excitant les peuples à la Révolution’ repliceert Trotsky
Bij Lunatscharsky, de volkscommissaris voor onderwijs en cultuur, voelt hij zich beter thuis; hij zegt hetzelfde als Trotsky, maar behandelt hem kameraadschappelijker. Toch wordt hij gefascineerd door de figuur van Trotsky en schrijft over hem: Il est le Souverain. Hij besteedt enkele bladzijden aan hem waarin hij tracht diens drijfveren en charisma te doorgronden.
Zijn verslag van die chaotische periode is ondanks zijn vooringenomenheid toch interessant, niet alleen omdat hij uitvoerig ingaat op de gesprekken die hij heeft gevoerd, maar ook omdat hij ingaat op de eerste decreten van de bolsjevieken, zoals over arbeiderscontrole, over de agrarische kwestie, enz., maar Destrée blijft niet lang genoeg om de impact daarvan te zien.
Vermeylen vertrekt in augustus 1931 naar de Sovjet-Unie voor een rondreis van 5 weken, 13 jaar na zijn partijgenoot Destrée. Na de moeilijke beginjaren zit de communistische partij al gedurende een decennium stevig in het zadel. Op verzoek van diverse socialistische kranten, zoals ‘Le Peuple’ en ‘Vooruit’, schrijft hij over zijn bevindingen. De onpartijdige en open toon van die bijdragen oogsten nogal wat kritiek in eigen rangen. Wanneer hij in 1932 bij ‘De Wilde Roos’ zijn Indrukken uit Rusland publiceerde, reageerde hij op die vooringenomenheid: ‘Ik was volkomen onafhankelijk. Ik heb in Rusland op eigen kosten gereisd. Ik was er door niemand uitgenodigd. (…) Ik had nog geen regel geschreven of er werd reeds voor gezorgd dat de lezer op zijn hoede zou zijn.’ Hij benadrukt dat hij kon gaan waar hij wou en kon praten met wie hij wou. Vooral de stedelingen spraken zeer openlijk. Hij weerlegt dat ‘de reiziger voortdurend de speelbal van sovjet agenten is, die ervoor zorgen dat ge slechts enkele bedrieglijke aspecten zoudt zien. (…) Die bewering is onzeggelijk dwaas.’
Het boek – het telt slechts 78 pagina’s- is geïllustreerd met een tiental mooie zwartwit foto’s; er wordt nergens een naam van de fotograaf vermeld. Heeft Vermeylen ze genomen? Dan pleiten ze voor zijn fotografisch oog.
Tijdens zijn eerste avond in Leningrad speurt hij tevergeefs naar ‘l’ enfer soviétique’ waarover hij zoveel heeft horen praten: ‘Ik moet eerlijk bekennen dat die hel waarlijk niet zo ongezellig bleek! De straten waren vol druk gewoel. Op de gezichten stond geen neerslachtigheid te lezen en ze waren bepaald niet hongerig’. Hij stelt vast dat aan de kleding geen klassenverschil merkbaar is; een fabrieksbestuurder of een hoogleraar onderscheidt zich in geen enkel opzicht van een proletariër. ‘Soms is zelfs het slappe boordje verdwenen en het hemd op de hals ontknoopt. Dat merkt ge tot in de eetzaal van nogal dure hotels. Maar ten slotte kan men ook heel goed zonder boordje leven’, zegt de rector en BWP senator.
In de volgende hoofdstukken geeft hij een overzicht van een aantal demografische, economische en sociale aspecten. Er is een probleem van huisvesting; in Leningrad heeft ieder individu recht op niet meer dan 9 m². Er is geen werkloosheid. Grote bedrijven stellen aan hun werknemers dikwijls een infrastructuur ter beschikking met restaurant, stortbaden, bibliotheek en bioscoop. De werkdag telt 7 uur en de werknemers hebben recht op een maand betaald verlof. 65 jaar is de pensioengerechtigde leeftijd. Hij gaat in op het ambitieuze vijfjarenplan; sommige sectoren zijn achter, o.m. door een gebrek aan geschoold personeel, maar andere hebben hun doelstellingen al op een veel kortere tijd bereikt.
Het onderwijs is verplicht en kosteloos. Hij maakt zo een bilan op van de nieuwe maatschappij aan de hand van wat hij ervaart en uit gesprekken leert. Telkens is hij onder de indruk van de inzet van de bevolking en het geloof in hun ideaal. Ze beseffen maar al te goed dat alle objectieven nog niet zijn bereikt. Het beeld dat hij schetst van de arbeidsvoorwaarden is op vele punten superieur aan de Belgische toestanden op dat ogenblik.
Dan volgen meer kritische bedenkingen: hij weet bv. niet hoeveel politieke veroordeelden in de gevangenis zitten; alleen de communistische partij mag haar stem laten horen; er heerst een onverbiddelijke censuur aan de grenzen zodat buitenlandse publicaties alleen in wetenschappelijke instituten te vinden zijn. Het socialistisch realisme, dat kort na het verblijf van Vermeylen de officiële kunststroming wordt, kondigt zich al duidelijk aan; zo verneemt hij dat de schrijver
Boris Pilnjak in ongenade is gevallen omdat zijn roman De Volga vloeit in de Kaspische zee blijk geeft van een te pessimistisch realisme.
‘Ik ben ervan overtuigd dat zonder dictatuur de omwenteling het niet gewonne hadde en dat het kapitalisme in Rusland weer baas zou zijn geweest (…) Maar of dat alles volstaat om heden nog de dictatuur van Stalin te verantwoorden?’
Hij rept met geen woord over de politieke evenementen na de dood van Lenin: de machtsconcentratie in handen van Stalin, het monddood maken van de Trotskistische strekking en uiteindelijk de verbanning van Trotsky. Wel reageert hij verontwaardigd op het feit dat ‘het recht om het ‘misdrijf tegen den Staat’ vast te stellen en te straffen toebehoort aan een ongecontroleerde macht, geholpen door een spionnendienst, die overal op de loer ligt’. Toch gelooft hij dat ‘zulk een geweldige schepping niet zonder barensweeën gaat (…) Maar toch, boven dat alles blijft in mij die heldere herinnering: dat ik daar een gemeenschap heb zien groeien, die door een geloof gedragen is en waarlijk één-gemaakt door een levend ideaal’. De volgende jaren zullen de twijfels van Vermeylen meer dan bevestigen: massale aanhoudingen, folteringen, willekeurige terechtstellingen, de uitmoording van de koulaks, de processen van Moskou waarmee Stalin de oude bolsjevieke leiders liquideert,…
Wim Van Gansbeke
Vijftien jaar geleden stierf Wim Van Gansbeke op 70-jarige leeftijd. Als de naam u bekend in de oren klinkt, dan heeft dat wellicht te maken met de herinnering aan zijn theaterrecensies op VRT of zijn geschreven recensies in De Morgen. Hij en Pol Arias waren ongetwijfeld de belangrijkste theatercritici van de jaren ‘80 en ‘90. Wat u wellicht niet weet is dat Van Gansbeke als acteur heeft meegewerkt aan enkele theaterproducties: Merkwaardige paren van Blauwe Maandag Compagnie (1985), Anna Blume hat ein Vogel van Theater Zuidpool (1998) en Sulla en de Mus van Victoria (2004). Ook is hij enkele jaren dramaturg geweest bij het NTG. De kans dat u hem als dichter hebt gekend is ronduit klein.
Wim’s liefde voor theater was zo groot dat hij woedend kon worden wanneer hij vond dat de kwaliteit van een voorstelling ondermaats was. Hij was geliefd en gevreesd. Wie noemde hem de guillotine van het Vlaams theater?
‘Ik heb nooit geprobeerd neutraal of objectief te zijn in wat ik schreef, in kunst kan je geen objectieve normen aanleggen’ zei hij.
Als dramaturg in een groot huis als het NTG botste hij met de tradities, zeker waar hij zijn niet altijd evidente overtuiging trachtte door te drukken: ‘Ik heb altijd de opvatting gehuldigd dat de verschillende elementen van een voorstelling autonoom moeten zijn. Het spel moet kunnen bestaan zonder het decor (…) Een scenografie die zich met de tekst tracht te verzoenen of de tekst al te zeer tracht uit te beelden zit volgens mij fout. Theater moet vloeken’
Wim was geen groot acteur, maar een zeer authentiek acteur die, na jaren een streng criticus te zijn geweest, niet aarzelde om zich kwetsbaar op te stellen.
Wim, de dichter, heeft vooral een postuum bestaan gekend. Enkele maanden na zijn dood in 2008 verscheen wat in feite zijn debuutbundel was: God is een constructiefout (Editions de la Gare, Mauzac), 33 sonnetten en 9 verklaringen, met mooie illustraties van Marijke Deweerdt.
Hij heeft die uitgave nog zelf kunnen voorbereiden. De sonnetten hiernaast verschenen al eerder in het tijdschrift Zuidpool (nr.19, september 2001). Ze maken deel uit van een korte cyclus rond het werk van Tsjechov.
Zijn poëzie is doorweven met ironie, humor en met een groot relativeringsvermogen. De vergankelijkheid, zijn gevecht tegen kanker, komt als thema gaandeweg meer op de voorgrond, maar wordt nooit een klaaglied: Ik speel tegen de dood maar ben ietwat uit vorm: vorige keer nog op winst maar dit keer gelijk spel. Een goeie wedstrijd, daar niet van, boven de norm, bekijk de uitslag maar. En toch kommer en kwel (...)
Editions de la Gare? Dat vraagt een toelichting. In 2000 nam Wim afscheid van de Vlaamse theaterwereld en trok met zijn partner Hilde naar Mauzac (Dordogne) waar ze een chambre d’hôtes openden in het vroegere station. Dat afscheid bleek relatief; het duurde niet lang voor de vraag ‘ ben jij al bij Wim en Hilde geweest? ’ heel gewoon klonk in het theaterlandschap. Toevallig heb ik ook nog een kleinere publicatie gevonden, postuum vermits zijn datum van overlijden erin vermeld staat: Grote ballade van over ‘t graf: 32 strofen van telkens 8 verzen die steevast beginnen met Ik spreek tot u. Bijna scheldpoëzie. De strijdvaardigheid van de onmacht?
Ik spreek tot u, gij arm gespuis, vertrapten en misdeelden, gespijkerd aan het hongerkruis door wie de winst verdeelden: plet de bloedzuiger tot hij scheurt, vil hem zonder verpinken en zuig zijn bloed dan op uw beurt: wie dorstig is moet drinken.
Wim wou geen dichter zijn die om de twee jaar met een bundel één of andere bekroning wou binnenhalen. Hij schreef gedichten omdat hij zich daarmee amuseerde. Ken je een betere motivatie?
In augustus 2010 verscheen Stomp niet af, stomp terug, een omvangrijke bundeling van zijn theaterkritieken.
Zomergasten
Eerst gebeurt het in Ivànov en vervolgens in De Meeuw, tweemaal aanleiding tot traanstof in een zucht en in een geeuw.
Dan legt Platonov het loodje en wat later Toetzenbach, Wie neemt wie hier in het ootje als ik dat soms vragen mag?
Het is toch te gek voor woorden: op zijn minst één lijk per stuk en dan is er nog die kruk van een Vanja die aan moorden niet toekomt per ongeluk.
‘t Zal wel leuk zijn voor gestoorden.
Volkstheater
Einde derde bedrijf Oom Vanja: in de coulissen klinkt een schot. Toch zijn we niet in de Campagna maar in Nijinsky_Novgorod.
Nog net tevoren dronk men ranja aar toen riep iemand: Krijg het snot! en in de plaats van Rule Britannia davert een knal door heel het kot.
Wat is dat toch met al dat schieten in Omsk en Tomsk en Leningrad? Zo valt er niet meer te genieten van popcorn of programmablad, pralines of een puntzak frieten. Tsjechovs toneel: het is me wat!
Wim Van Gansbeke
Zuidpool magazine 19, september 2001