JUNI 2007 • NR 2 • JAARGANG 1 • WWW.VERREKIJKERS.ORG
Thema Taal en Identiteit
© Philippe Smet
Dossier NT2: Meer dan enkel een taal leren • “NT2 een toverformule voor integratie?” Gesprek met Johan Leman • “Soms maken de autochtonen het niet makkelijk” - Opiniestuk
BTC stuurt vrijwilligers uit Doven leren traditionele dans op Java
3 4
. . . . . . Voorwoord: De Taal is Gans het Volk . . . . . . . . . . . . . . . . . Dossier: Nederlands als 2de Taal
Inhoud
USOS op de campus: Mobiele tentoonstelling Exotische Blikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
10
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . Interview met Johan Leman - NT2: de Toverformule voor Integratie? Amazone bedreigd door Mijnbouw in Noord-Peru . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
14 16 19
12
. . . . . . . Super-Bob, het Spook van het Sinaasappelsap en hoe in het Russisch alles vanzelf gebeurt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Taal en Identiteit in Dakar: een intrigerend stadsspel . . . . . . . . . . . . . . . Column: Trop is te veel en te veel is Trop Terugblik op een Inleefreis... Een interview met Björn Cuypers . . . . . . . . . . . . . .
23 24
8
20
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Opiniestuk over de lessen NT2 door Jérôme Nkuna Bungi . . . . . . . . “They are Many, They are One”: Traditionele dans en doventaal op Java prikbord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Belgische ontwikkelingssamenwerking stuurt vrijwilligers uit / Een verslag uit Senegal . . . . . . Boekrecensie: Ararat van Frank Westerman . . . . . . . . . . . . .
26 27 30
Wil je graag een abonnement op Verrekijkers? Aarzel dan niet! Verrekijkers wordt in een beperkte oplage gratis verdeeld onder studenten op de campus van de Universiteit Antwerpen. Ontvang je graag het volgende nummer in de bus? Dat kan! Stuur ons een mail met je naam, adres en e-mailadres naar a.verrekijkers@hotmail.com met in de titel van de mail de boodschap “inschrijven”. Stort dan 2 euro voor de verzendingskosten op het rekeningnummer 979-2458116-44. Schrijf als mededeling “oktober 2007” en vergeet je naam en adres niet te vermelden. Dan krijg je in oktober het nieuwe nummer van Verrekijkers thuis toegestuurd. Zeker doen! Wil je een bijdrage leveren, heb je tips voor ons of wil je gewoon een zinnig commentaar leveren op één van de artikels? Contacteer ons dan via verrekijkers_c@hotmail.com.
VOORWOORD Een voorwoord, wat doen we ermee? Waarom deze ruimte niet schenken aan een bijzonder gastschrijver die het thema mag inluiden? Voor dit nummer hadden we het niet mooier kunnen dromen. Geert Lernout (gewoon hoogleraar vergelijkende literatuurstudie aan de UA en directeur van het James Joyce Center) stelt dat taal en communicatie – in al hun subtiliteit – onlosmakelijk verbonden zijn met de menselijke neiging zich te onderscheiden van anderen. Om dit te ondervinden hoeven we niet eens zo ver te kijken. Zo illustreert professor Lernout hoe ook een letterkundige zijn menselijke identiteit vorm geeft via een persoonlijke visie op wat ons mensen onderscheidt van wat biologen ‘andere dieren’ zouden noemen...
DE TAAL IS GANS HET VOLK Taal is het mooiste wat de mens ooit heeft uitgevonden en zonder taal zou er zelfs geen mensheid bestaan. Natuurlijk spreken we om te communiceren en taal is nog altijd de snelste manier om aan een ander mee te delen wat je wil of wat jij kan doen voor een ander. Samenwerken gaat bij mensen veel vlugger en veel efficiënter dan bij dieren, en dat vooral dankzij taal. Dat is lang niet alles. Door te spreken ontsnappen we uit het hier en nu, geven we zin aan het verleden en maken we plannen voor de toekomst. Dieren zitten gevangen in een eeuwig nu: alleen wij hebben een manier gevonden om uit ons eigen lichaam te ontsnappen. Wij hebben een lichaam, dieren zijn een lichaam en dat is een enorm verschil. Maar ook dat is alleen maar het begin: taal dient niet alleen om te denken. We gebruiken taal ook om onszelf te definiëren, om onszelf een plaats te geven in een wereld die voor ons altijd een sociale wereld is. Die wereld bestaat ook altijd al uit taal en taal helpt ons om een deel te worden van onze mensengroep. Deze taalgroep heeft weinig te maken met onze ouders, maar wel met de groep kinderen waarmee we opgroeien. Daarom spreken jonge volwassenen het dialect van klasgenoten of vrienden en niet de taal van hun ouders. Bij een groep horen is belangrijk voor een jong lid van de maatschappij, maar het gevolg is wel dat je moet kiezen voor één groep en dus automatisch ook tegen een heleboel andere groepen. Wie ook met mensen uit andere groepen wil communiceren, moet meertalig worden. Wij denken vaak dat mensen die in hetzelfde land wonen ook dezelfde taal spreken maar dat is niet waar. Iedere groep in dat land spreekt zijn eigen taal en dan heb ik het niet alleen over dialecten. De mens gebruikt taal niet alleen om te spreken, om te denken en om te luisteren, maar om onszelf en anderen te definiëren. Tegen verschillende mensen spreken we op een andere manier, gebruiken we andere woorden, hebben we een andere tongval. De gevolgen zijn niet te overzien en in de meeste gevallen heel negatief. Een andere tongval kan zelfs levensgevaarlijk zijn. Op plaatsen waar etnische groepen elkaar naar het leven staan, ben je in gevaar vanaf het ogenblik dat je je mond opendoet. Niet door wat je zegt, maar door hoe je het zegt: uit onze eigen geschiedenis kennen we ‘schild en vriend’. In normale omstandigheden zetten we ons leven niet op het spel door te spreken, maar dat betekent zeker niet dat taal en tongval minder belangrijk zijn. Zolang we binnen onze eigen groep blijven is er geen probleem, maar vanaf het ogenblik dat we nieuwe mensen ontmoeten, begint een uiterst ingewikkeld maar grotendeels onbewust spel dat heel goed lijkt op de manier waarop mensapen zich integreren in een nieuwe groep. Apen gebruiken lichaamstaal, wij hoeven alleen maar te spreken. Natuurlijk gebruiken wij ook lichaamstaal en kleren om status uit te drukken, maar wij kunnen het net zo goed alleen met taal. Toen ik na mijn studies dringend werk zocht en telefonisch reageerde op een advertentie voor een job in de Antwerpse haven, had ik maar amper mijn naam gezegd toen de personeelschef al vroeg: “U weet toch dat het om handenarbeid gaat?” Van de Britten wordt gezegd dat ze elkaar alleen maar goedendag hoeven te zeggen om exact te weten tot welke sociale klasse ze allebei behoren. Dat geldt ook voor Vlamingen en voor iedere mens op aarde. Spreken doen we allemaal en taal is wat ons bindt, misschien moeten we daar maar eens aan denken, de volgende keer dat we onze mond opendoen.
Geert Lernout
DOSSIER
NT2
DOSSIER: Nederlands 2de taal
‘Als je geen gemeenschappelijke taal hebt, moet je de leerstof laten voelen.’ door Goedroen Van Hove Pedagoge Christel Eelen geeft al NT2 op Open School sinds het Decreet Basiseducatie in 1990 structuur bracht in de wildgroei van vrijwilligersinitiatieven die lessen Nederlands als Tweede Taal inrichtten voor nieuwkomers. Voordien werkte ze 5 jaar bij Opnieuw Gaan Leren, een soort voorloper van Basiseducatie waarbij aan Nederlandstalige laaggeschoolden programma’s rond sociale kennis, Nederlands en rekenen werden aangeboden. Haar collega Kate Voet werkte met haar diploma Vertaler Engels en Duits lang voor een commercieel bedrijf. Een drietal jaar geleden vond ze het tijd voor iets anders en begon na de extra opleiding Didactiek Nederlands aan Anderstaligen ook aan NT2. Een gesprek over hun ervaringen, moeilijkheden, misverstanden en de leuke kanten van de job. Christel: De noodzaak om ook gastarbeiders Nederlands te leren werd aanvankelijk vooral aangevoeld in de buurtwerking. De eerste NT2-cursussen ontstonden dan ook binnen specifieke immigrantenorganisaties zoals Lokale Integratie Centra (LIC), het Centrum Buitenlandse Werknemers of vrouwengroepen in buurthuizen. Er is vanuit de sector bij het beleid hard geijverd voor een algemene regeling en zo kwamen er tussen 1985 en 1990 in Vlaanderen 5 proefprojecten basiseducatie waaronder één in Antwerpen. In 1990 werd dan het Decreet Basiseducatie gestemd waarbij alle niet-diplomagericht onderwijs en vorming voor laaggeschoolden geregeld werden. Hoewel dit vormingsaanbod groeide vanuit de sociaal-culturele sector, ging het daardoor deel uitmaken van het onderwijs. Zo zijn we vanuit het centrum niet alleen zelf lessen Nederlands gaan inrichten en promoten, maar hebben we ook cursussen overgenomen van decentrale groepen, bijvoorbeeld vrijwilligers in vrouwenhuizen, en dat verliep niet altijd even eenvoudig. Plots kregen ze immers een professionele organisatie opgelegd met normen en eisen voor het beginniveau, de testen, aanvangsuren, aanwezigheid, onderverdeling tussen analfabeten en gealfabetiseerden enz.
4
Dat denken in termen van efficiëntie binnen het onderwijssysteem is intussen nog opgevoerd door de introductie van modules en certificaten. Een onverdeeld goede zaak is dat niet: basiseducatie is bedoeld voor laaggeschoolden, mensen dus die weinig of negatieve ervaringen hebben met onderwijs. Buiten andere problemen, hebben ze dikwijls ook leermoeilijkheden en dan werkt een veilige, vertrouwde leeromgeving stimulerend. Door de strikte structuur is die er echter nauwelijks. Na iedere module van 60 uur (die naargelang het een intensieve of niet-intensieve cursus is, 1 of 3 maanden beslaat) volgt een test en door de lange onderbrekingen haken te zwakke cursisten vaak af. Niet-geslaagden belanden, als ze tenminste niet op een wachtlijst terechtkomen, vaak bij een andere leerkracht in een nieuwe groep en, bij grote centra met verschillende lesplaatsen zoals het onze, soms ook nog aan de andere kant van de stad. Kate: Zelf heb ik alleen maar dit systeem meegemaakt: voor een beginnende docent is het wel positief dat de doelstellingen in kaart werden gebracht. Zo weet je immers wat er verwacht wordt en waaraan er gewerkt moet worden. Als de krijtlijnen duidelijk zijn, kan je ook items laten
vallen waarvan je merkt dat je klas er toch niets aan heeft. Maar aan de andere kant zou het leuk zijn om de groep waarmee je in september start het hele jaar mee te nemen. Zeker de intensieve groepen zou ik een trimester in dezelfde klas houden, 5 weken is echt te kort om iemand te beoordelen. Christel: Een grote vooruitgang is wel de professionalisering van het didactisch materiaal. Toen NT2 in Vlaanderen begon, waren we aangewezen op een alfabetiseringsmethode uit Nederland. De cursussen die we in de loop van de jaren gebruikten, waren vaak te veel gefocust op vorm en te weinig functioneel. Wat heeft het voor zin spraakkunst er in te drillen, als ze die in het dagelijkse leven toch niet gebruiken? Nu werken we dus eerder communicatief dan grammaticaal. Ondertussen zijn er al veel leervormen ontwikkeld waarbij er tot interactie wordt uitgedaagd. Het eerste doel is immers sociale redzaamheid: ze moeten zich kunnen behelpen op het gemeentehuis, bij de dokter, als ze een afspraak moeten maken of de weg vragen. Toch blijft Nederlands voor veel laaggeschoolden een harde dobber: het is niet alleen de eerste vreemde taal die ze leren, maar vaak ontbreekt het hen ook aan inzicht in
© Philippe Smet
de grammatica van de eigen taal. Persoonlijk stel ik me wel eens de vraag of het niet beter zou zijn hen eerst te alfabetiseren in de eigen moedertaal.
Kate: De opleiding Didactiek Nederlands aan Anderstaligen is enorm praktisch: ze geven je bijvoorbeeld een stukje les in Kirundu of Japans om je zelf te doen ervaren wat het is een volledig nieuwe taal te leren. Je krijgt er niet alleen tips & tricks over hoe je een taal aanbrengt zoals Ashers Total Fysical Response, de Body Grammar-tech‘Geen grammatica drillen, maar trainen van sociale zelfredzaamheid’ niek of de IZOS-methode, maar ook woord, een voorzetsel, een lidwoord doen bij het leren van een vreemde over hoe je een klassituatie moet hanteren zodat je je een stuk zekerder en een lijdend voorwerp kan uithalen. taal gaat ook al niet. Zowel voor hoogIeder zinsdeel krijgt een kleur en een als laaggeschoolden geldt dan ook dat voelt bij je eerste les. De methode van Asher is gebaseerd pictogram zodat je er later maar naar mondeling contact met Nederlandsop de manier waarop kinderen een hoeft te wijzen om een belletje te doen taligen een pluspunt is. taal leren. Tegen een kind zeg je wel rinkelen als ze een woord in een zin Kate: Het proces zou ook enorm ver100 keer “Neem je schoentjes!” tot ze vergeten. sneld worden als ze Nederlandstalige fysiek reageren op wat je zegt. Hoewel Christel: Binnen ons publiek moet er media zouden volgen, vooral tv dan het maar een instructie van 2 woorwel een onderscheid worden gemaakt omdat het beeld daarbij de klank onden is, leren ze er zowel een zelfstantussen analfabeten, zwak-gealfabetidersteunt. Vorig jaar had ik iemand dig naamwoord als een actie uit. Wij seerden, gealfabetiseerden en de kleidie naar Familie keek. Fantastisch werken met Asher-dozen waarvan de ne groep van anders-alfabeten. Deze natuurlijk: dat is plastisch, grappig inhoud wordt aangepast aan wat voor laatsten kunnen wel lezen en schrijen het gaat over relaties die ook bij onze cursisten de meest relevante en ven maar hebben nooit Latijnse lethen voorkomen – en dit jaar is er een frequent gebruikte woorden zijn. In de ters geleerd. Omdat ze echter wel over vrouw die met haar tweeling naar Keteerste les ga je semantiseren, de link schoolse vaardigheden beschikken, net kijkt. Tijdens de paasvakantie krijmaken tussen wat ze zien en namen verwerven ze ons alfabet doorgaans gen ze een werkboekje mee, maar ik zoals emmer, spons, yoghurt, ... zodat vrij snel. Veel laaggeschoolden daarenvraag ook – meestal tevergeefs – om ze die in een later stadium kunnen tegen hebben weinig of geen ervaring eens eerst naar een journaal in de eireproduceren. Nadien koppel je met met het schoolse leren: ze missen de gen taal te kijken en daarna naar een “Neem! Geef! Zet!” en leren ze ook vaardigheden om hun leerproces zelf Nederlandstalige nieuwsuitzending. zelfstandig zinnen produceren. Als in handen te nemen. Ze denken soms Eigenlijk droom ik van specifieke tvje geen gemeenschappelijke taal hebt, dat het er op aankomt zoveel mogeprogramma’s voor NT2-cursisten die moet je de leerstof laten ervaren. lijk uren op de schoolbanken door te heel breed gaan in eenvoudig NederBij Body Grammar plaats ik 3 cursisbrengen. Omdat bepaalde leervormen lands zoals die in Nederland bestaan. ten op een rij met een strookje waarop hen totaal vreemd zijn, struikelen ze een onderwerp, een werkwoord en ‘de rest’ (bijvoorbeeld een tijdsbepaling) daar al over voor ze nog maar aan de Christel: Een andere evolutie is merkbaar in het statuut van de cursisten: staat. De groep moet hen in de juiste inhoud toe komen. Daarom wordt er in het nieuwste waren het vroeger voornamelijk gastvolgorde zetten en zo voelen ze letterlesmateriaal ook expliciet aandacht arbeiders – ‘de klassieke allochtonen’ lijk dat het onderwerp en het werkbesteed aan het kunnen werken met – dan maken sinds de migratiestop in woord altijd samen staan. Zo bouw bijvoorbeeld tabellen. Leren lezen en België (1974) en de Val van het IJzeren je zinnen op met tot 5 cursisten (alias schrijven op volwassen leeftijd is soGordijn (1989) asielzoekers de hoofdzinsdelen). wieso een tijdrovende zaak, en het moot uit. In de jaren ‘90 was er zo’n De IZOS-techniek vertrekt vanuit de schriftelijke gebruiken als ondersteuexplosie aan politieke vluchtelingen basiszin ‘Ik zit op een stoel’ omdat ning voor het mondelinge zoals wij dat de wachttijd voor NT2-cursussen je daar al een onderwerp, een werk-
5
DOSSIER
NT2 op het einde van dat decennium 2 jaar kon bedragen. Tot zware politieke discussies in het leslokaal leidt dit weliswaar niet: als laaggeschoolden zijn ze vooral slachtoffer van wat er boven hun hoofden gebeurt en hebben ze er bovendien de taal niet voor. Aan de andere kant hebben ze ook geen zin om hun vaak traumatische verhalen die ze al veelvuldig aan allerhande instanties uit de doeken hebben gedaan, nog eens te herhalen en herbeleven. Meestal is de les Nederlands net het moment waarop ze even afstand kunnen nemen van hun problemen en het gevoel hebben iets positief op te bouwen. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat ideologische meningsverschillen mij ontgaan omdat ze niet in het Nederlands worden uitgesproken. Kate: De enige keer in mijn korte carrière dat ik echt een probleem had, was in een beginnersgroep waar OostEuropeanen Franstalige Afrikanen uitlachten omwille van hun accent en problemen met de Nederlandse manier van tellen. Nu mag lachen wel, maar uitlachen niet. Ik probeer dat op te lossen door een woord uit hun taal op het bord te laten schrijven en het zelf uit te spreken. Natuurlijk leg ik de klemtoon dan verkeerd ofzo en op die manier wordt duidelijk dat het voor iedereen moeilijk is. Christel: Spanningen ervaar ik ook
maar hoogstzelden: 15 jaar geleden had ik wel eens een groep waarin er een diep wantrouwen heerste tussen de etnische (islamitische) Turken en hun christelijke Assyrische landgenoten, maar dat was echt een uitzondering. Integendeel, meestal staan ze heel erg open voor anderen, ook al omdat mensen uit eenzelfde conflictgebied vaak toch een gemeenschappelijke taal hebben, zoals het Russisch voor Russen en Tsjetsjenen. Klassen opdelen in etnische of taalgroepen werkt daarom misschien voor cursussen die in die taal worden gegeven zoals Maatschappelijke Orientatie van PINA (Project Integratie Nieuwkomers Antwerpen), maar zeker niet voor NT2 omdat er dan onderling nog bitter weinig Nederlands geoefend zou worden. Verschillen tussen de Belgische en de thuiscultuur vormen voor de leerstof niet echt een probleem. Hoogstens wordt een zin als “Ik drink geen alcohol want ik ben moslim” bij het materiaal voor dialoogjes gezet. Geen afval op de grond gooien of het materiaal respecteren zijn soms minder vanzelfsprekend, iets dat ik ook bij mijn buren in Borgerhout merk. Toch ben ik vaak verrast dat ze – dat geldt dan niet zozeer voor asielzoekers maar vooral voor gastarbeiders – al zoveel weten over de gewoonten en gebruiken hier. Als er iets verandert bij het verplicht sorteren van afval of de absentiere-
© Sam Tiest
6
gels voor schoolkinderen verspreidt zich dat blijkbaar snel binnen hun gemeenschap. Kate: De tamtam werkt inderdaad heel goed. Toen in een les trouwen ter sprake kwam, vertelde een Kosovaar dat zijn 18-jarige zoon, die hier in het laatste jaar van het middelbaar onderwijs zit, tijdens de zomer zou trouwen met een 16-jarig meisje. Onmiddellijk ontstond er een discussie dat zoiets hier niet mag en kan. Toen hij bovendien stelde dat de bruid een Kosovaarse moest zijn omdat vrouwen hier niets in huis doen en dat bij hen zo hoort, kreeg hij zijn Nigeriaanse klasgenotes over zich heen die het over ‘slave’ hadden. Op dat moment ben je moderator, het is niet aan mij om daar een kant te kiezen. Ik leg alleen maar uit dat het bij ons anders is en stel vragen zoals “Misschien wil je schoondochter geen huisvrouw worden?”, “Misschien heeft je zoon wel liever een vrouw die ook centjes binnenbrengt?”. Vaak zijn die cultuurconflicten immers ook generatieverschillen, zeker als de kinderen hier schoollopen. Vanzelfsprekend hebben zij dan ook alle recht om dingen aan mij te vragen: ik ben Belgische en daar hoort tekst en uitleg bij over hoe ik het zie en waar ik achter sta. Als ze horen dat zowel mijn man als ik werken, vragen ze zich af wanneer we de rest doen. Zeker Marokkanen vinden dat we te weinig tijd besteden aan ouderen, vooral de eigen ouders moet je toch ieder weekend zien. Maar het is moeilijk om in zo’n gesprekken een zekere diepgang te bereiken omdat hun Nederlands daarvoor te beperkt is. Dat ze allemaal denken dat Vlamingen racistisch zouden zijn of een racistisch imago hebben, is volgens mij overroepen. Ze antwoorden wel ja als je hen vraagt of er veel racisme is, maar dat doen ze ook op de vraag of Vlamingen met hen praten en vriendelijk zijn. Ze bedoelen dan dat ze bij officiële instanties kortaf behandeld worden. Ik leg hen uit dat mij dat ook overkomt omdat de administratie nu eenmaal
Huis van het Nederlands Het Huis van het Nederlands is een centraal aanmeldingspunt waar anderstaligen terecht kunnen voor informatie over en oriëntering naar de voor hen best passende cursus NT2.
© Philippe Smet
volgens regels werkt. Onze gestructureerdheid is wel vaker een probleem. Het was bijvoorbeeld ongelofelijk moeilijk om hen diets te maken dat je bij diefstal van een portefeuille eerst naar Banksys moet bellen om je kaart te laten blokkeren, daarna bij de politie aangifte moet doen en je pas een nieuwe kaart krijgt als je daarvan een bewijs hebt. Voor de rest zijn er verhalen te over van Vlaamse buurvrouwen die op hun kinderen passen terwijl ze hier zitten of buschauffeurs die voor hen trager gaan spreken. Een Congolese cursiste zei zelfs uitdrukkelijk voor Antwerpen gekozen te hebben omdat er nog waarden en normen zijn en de Congolese gemeenschap er nog kerkelijk is. Dat in Brussel haar kinderen en zijzelf geen tijd hadden moeten spenderen aan NT2 omdat ze het Frans al beheersten, woog voor haar niet op tegen het feit dat je daar lelijk woont en er prostitutie en verleiding is. Christel: Je hebt in ieder geval nooit het gevoel dat je lessen Nederlands voor hen alleen maar een taak zijn. Uiteindelijk is taal ook een middel om hier mee te kunnen en ben je voor hen een contactpunt met onze wereld. De vaak geuite kritiek van buitenstaanders dat ‘het toch zo traag gaat’, voel je in de contacten met de klas helemaal niet zo aan. Je ziet immers dat ze meer zelfvertrouwen krijgen wanneer ze
merken hier toch iets te leren, ook al is het op hun eigen tempo. Kate: Als ik zo’n reacties hoor, vraag ik steeds: ‘Jij hebt 6 jaar Frans gevolgd in het ASO en spreek jij dat nu vlot?’. Ik bedoel dat niet negatief maar als ‘sta er eens bij stil dat het echt niet evident is, zeker als je alleen een ander alfabet kent of niet eens kan lezen of schrijven’. Zelf heb ik via deze job meer inzicht in taal gekregen en ik vind het ook nog steeds een uitdaging om volwassenen dingen aan te leren zonder schools te worden. Dat begint aardig te lukken: zelfs mensen die verplicht komen, zijn gemotiveerd en zien het als een kans. Als ze het contact niet leuk vonden, zouden ze niet meer komen opdagen, denk ik. Christel: Het idee dat omwille van de verplichting door OCMW of VDAB veel mensen tegen hun zin les volgen, klopt niet. We worden vanuit die hoek nu wel vaker gevraagd aanwezigheidslijsten bij te houden, maar als kandidaten niet komen opdagen voor een afspraak is daar meestal een gegronde reden voor. De meesten komen hier echter vrijwillig, omdat ze er via mond-aan-mond-reclame over gehoord hebben binnen de eigen gemeenschap bijvoorbeeld. Maar in beide gevallen zijn ze, op een hoge uitzondering na, erg gemotiveerd om Nederlands te leren.
Anders dan vaak wordt gedacht is taal zelden een probleem bij een intake, omdat ons doelpubliek meestal al gewend is iemand mee te nemen die wel een lingua franca beheerst. Komen we er echt niet uit, dan noteren we alleen de identiteitsgegevens en zorgen we de volgende keer voor een tolk. We hebben ook enkele collega’s die Spaans spreken, een mondje Turks en iedereen heeft uiteraard een grondige kennis van het Engels en het Frans, waar je ook al een eind mee op weg kan. Bij een intake hoort ook een leervaardigheidstoets, die speciaal ontwikkeld is om na te gaan hoe snel je grammaticale structuren doorgrondt. We meten ook de eventuele voorkennis van het Nederlands. Als er dan nog twijfels zijn, kijken we of de cursist in zijn omgeving contact met het Nederlands heeft, of er voldoende tijd is om thuis te studeren, of de cursist kennis heeft van andere talen en hoe hij die kennis verworven heeft, enz…. Op basis hiervan wordt een cursist georiënteerd naar een Centrum voor Volwassenonderwijs (zie opiniestuk p. 23), een Centrum voor Basiseducatie (zie interview p. 4-7) of een opleidingscentrum van de VDAB voor cursisten die al een basiskennis hebben en die aan het werk willen en kunnen. De meesten vinden Nederlands wel moeilijk en dat er in Vlaanderen zo veel dialect gesproken wordt, helpt ook niet. Dan volg je Nederlandse les, maar versta je de bakker om de hoek nog altijd niet! Toch willen de meerderheid van de mensen die we hier over de vloer krijgen echt wel Nederlands leren. Grappig voorbeeld was een vrouw die zich ‘s namiddags kwam inschrijven, terwijl uit haar gegevens bleek dat ze pas die ochtend in België was geland. Nogal gemotiveerd, he!
Met dank aan Lieve Van Den Eeckhout, HvN Oost-Vlaanderen
Mobiele tentoonstelling Exotische Blikken: Als ik exotische beeldvorming hoor, dan denk ik aan de kolonisatie en hoe Afrikanen te kijk gesteld werden op wereldtentoonstellingen en circussen, aan de opgezette El Negro, aan Saartje Baartman (de Hottentot Venus), aan die grote Bananakoppen voor chocolademelk met dat hoofd van die neger op… Die tijden zijn toch voorbij?
sche groepen. In 2002 nog toonde een groep Baka-pygmeeën hun dansen in een nagebouwd huttenkamp in een bos in de Ardennen. Elk jaar vertrekken duizenden globetrotters naar verre oorden op zoek naar dé authentieke en primitieve stammen die worden beschreven in reisboeken om daarna de thuisblijvers te overladen met foto’s en anekdotische verhalen… … maar er is toch een verschil met de vorige eeuw?
Joris Michielsen (één van de initia- JM: Natuurlijk! Beeldvorming is een tiefnemers van de tentoonstelling): Volgens mij niet, integendeel! In de huidige maatschappij, geschoold in de politieke correctheid, worden inderdaad geen opgezette Afrikanen meer uitgestald of gebruiken de reclameontwikkelaars geen slogans meer als “een neger wit wassen” voor de promotie van zeep, zoals Fairy Soap. Maar als je denkt dat we daarmee de beeldvorming over exotische volkeren hebben uitgeroeid, dan vergis je je! De exotische beeldvorming rond de Goede Wilde, de Corrupte Afrikaan, de Domme Luie Neger, de Criminele Vreemdeling… uit de negentiende eeuw blijft in grote mate overeind. Meer nog, door de ontwikkeling van nieuwe mediatechnieken wordt ze nog versterkt en meer manipuleerbaar terwijl de reproductie en verspreiding van beelden vergemak- © Igor Eulaers kelijkt. Columbus ontdekte in 1492 Amerika. dynamisch proces waarin reeds geVandaag kan Jan Mo(n)d(i)aal elke vormde beelden worden aangevuld, dag van de week dé Ander ontdekken. bijgesteld, verworpen of bestendigd Vorige jaren zijn televisieprogramma’s door de vorming van nieuwe beelden. als Toast Kannibaal, Stanley’s Route en Dit proces is een fundamenteel elePeking Express de revue gepasseerd. ment in de constructie van identiteit. Een levend rariteitenkabinet vulde De identiteit van een bepaalde groep onze huiskamers, waar nobele wilden krijgt vorm in een proces van tegenen bekend en minder bekend Vlaan- stelling waarbij de ander wel degelijk deren zich in al zijn geuren en kleu- anders is, om zo de gelijkenissen tusren vertoonden. De culturele centra sen de groepsleden te benadrukken. programmeren meer en meer exoti- Stereotypen zeggen dan ook meer
8
over diegenen die de beelden construeren dan over de in beeld gebrachten. Op zich zijn beelden contextueel, historisch bepaald, en sociaal, politiek en cultureel gekleurd. Ze verhalen mensen, samenlevingen en plaatsen. Maar ondanks deze ‘lokale‘ bepaaldheid, draait stereotypering meestal rond bepaalde universeel wederkerende thema’s waarin het verschil met bepaalde bevolkingsgroepen zeer duidelijk naar voor komt: religie, mensenrechten, sociale omgangsvormen, hygiëne, kannibalisme, geld, eetgewoonten, seksuele lust, minimalisme en primitivisme. De concrete invulling van de beelden gebeurt echter binnen een bepaalde maatschappelijke context en tijdsgeest. Het dynamische en eigentijdse karakter van beelden ligt in de manier waarop de beelden vorm krijgen (posters, brochures, televisie, radio, internet,…). We vinden bijvoorbeeld geen negerdorpen meer op wereldtentoonstellingen, maar ze worden wel op een bepaalde stereotyperende manier in beeld gebracht op televisie. Omdat stereotypering een fundamenteel onderdeel binnen de constructie van de identiteit is, kunnen we beeldvorming ook niet uitschakelen. Het is daarom niet verkeerd en eigenlijk broodnodig. Het wordt wel gevaarlijk als de stereotypering wordt gebruikt in propaganda ten nadele van de ander.
zegd?
Is over exotische beeldvorming stilaan niet alles ge-
JM: Sinds de publicatie van Orientalism van Edwards Saïd in de jaren ’70 is er inderdaad massaal gereflecteerd over beeldvorming in wetenschappelijke artikels, duidingprogramma’s, tentoonstellingen, vormingen… Kijk maar naar de publieke discussies die
Beeldende stemmen over Noord en Zuid programma’s als Toast Kannibaal op- dat Westerlingen belabberde seksuele sterk bepaalt wat ze hem wilt laten roepen. capaciteiten hebben. Daarnaast wordt zien. Volksstammen passen hun triWat ons uiteindelijk dreef om toch een de Westerling vaak opgevoerd als de bale dansen aan, mythes worden voor tentoonstelling rond exotische beeld- houterige klaas zonder gevoel voor de toeristen terug nieuw leven ingevorming op te zetten was de frustratie ritme. In Bollywood gaat men nog blazen of zelfs uitgevonden en ‘auover de beperkte invalshoek van waar- een stap verder: daar laat men aange- thentieke’ gebruiksvoorwerpen woruit beeldvorming in het Westen van- waaide hippies opdraven om in films den in groten getale geproduceerd als daag wordt benaderd. De meeste bij- te dansen om – cru gezegd – hen uit souvenirs. In Tanzania bijvoorbeeld dragen bekijken beeldvorming als een te lachen. Ze geven hen echter wel het kan iedereen die er een beetje uitziet als een Masaï werken in de toenegatief te vermijden fenomeen waarbij er steeds een onmachtige “Daarnaast wordt de Westerling vaak ristische industrie. Wie wordt hier eigenlijk bij de neus genopartij is die slachtoffer is van steals de houterige klaas opgevoerd” men, de Masaï of de toerist? reotypering. Het Westen is hierin altijd de partij die de beelden Ten derde trachten we te tonen dat er ook beeldvorming bestaat vormt en die met de vinger moet wor- gevoel echte danssterren te zijn. den gewezen. Door te zeer te focus- Zelf vind ik de beeldvorming over de tussen verschillende groepen in éénsen op Westerse beeldvorming en de vuile Westerse toerist en Westerse hek- zelfde maatschappij. Zo bevat de tenongelijke machtsverhouding waarin serij het interessantst. Vooral omwille toonstelling uitdrukkingen van Afride beeldvorming bestaat, wordt deze van het contrast met de beelden die kanen over Afrikanen en beelden van machtsverhouding wederom besten- we als Westerling over onszelf hebben. allochtonen over autochtonen. Vzw digd. Westerse toeristen verwachten vaak Kauwenberg voorzag ons van fotodat zij zullen worden gepercipieerd materiaal rond de beeldvorming van Wat is er zo vernieuwend aan als de rijke nette Westerling waarnaar armen over studenten. jullie tentoonstelling? wordt opgekeken. Dit is ten dele waar. Werd het doel bereikt? JM: We willen drie nieuwe elementen De Westerling wordt bekeken als een aandragen. Allereerst gaan we er in de rijk persoon, maar de gedachte dat hij tentoonstelling dus vanuit dat beeld- net is en uit een superieur land komt, JM: Voor een groot deel is dit doel vorming een normaal en fundamen- leeft niet altijd. Onderzoek onder Ka- reeds bereikt. Al het materiaal dat je teel element is binnen de identiteits- meroenese studenten wees uit dat zij hier ziet is mee gevormd of bedacht opbouw. Door beeldvorming vanuit Westerlingen zagen als viezeriken om- door de studenten van USOS na een verschillende facetten te tonen trach- dat toeristen elke dag dezelfde kleren creatief en educatief proces dat vorig ten we de bezoeker hiervan bewust te dragen en zich niet meermaals per dag jaar is gestart. Zelf vond ik de film maken. We spreken ons niet uit over wassen. Door het kijken naar westerse van centrum Kauwenberg die door positieve en correcte stereotypering, tv-feuilletons en films vragen studen- de armen is gemaakt om te laten zien maar geven de bezoeker een calei- ten zich dan weer af of die blanken hoe ze zelf in beeld willen worden doscopisch perspectief waardoor hij hun tanden ’s morgens wel poetsen gebracht heel mooi en toepasselijk. zichzelf kan plaatsen binnen de beeld- als ze op bed ontbijten. De beeldvor- Ook het feit dat bij de opening van ming over het Westen en verwestering de tentoonstelling ons geplande devorming. Ten tweede laten we ook beelden zien hangt vaak samen met de mysteries bat, niet kon doorgaan, omdat Chika die gevormd worden door de ‘on- rond hekserij. In films uit Nollywood Unigwe niet met Judith Vanistendael derliggende partij’. In plaats van de (het Nigeriaanse broertje van Bolly- in gesprek wilde gaan omwille van het exotische ander te benaderen als een wood) worden Westerse producten en woord ‘neger’ in de titel van Judiths passief slachtoffer wordt hij in de ten- verwesterling gerelateerd aan hekserij strip, laat zien hoeveel nood er is aan toonstelling beschouwd als de actieve en bovennatuurlijke krachten. Dit il- de tentoonstelling. Niettemin zijn de producent van beelden over het Wes- lustreert dat de ‘onderliggende partij’ reacties die we krijgen bijzonder enten. Er bestaat natuurlijk het beeld dat tot op zekere hoogte het beeld dat van thousiast. We hebben zelfs al vragen de Westerlingen individualisten en haar wordt gevormd, bewust in haar gekregen van middelbare scholen of egoïsten zijn die geen familiale en so- eigen voordeel bestendigt, ontkracht de tentoonstelling ook een tijdje in ciale banden hebben. Ook het Westen of bijstelt. Uit onderzoek blijkt dat de hun gebouwen kan staan. Voornameals een oord zonder seksuele normen toerist niet vrij zijn beeld over de exo- lijk de vernieuwende invalshoek rond en zeden is een klassieker, maar tege- tische volkeren en bestemmingen kan de beeldvorming over het Westen lijkertijd vinden Afrikanen dan weer vormen, omdat de lokale bevolking vindt het publiek interessant.
9
DOSSIER
NT2
NT2: de toverformule voor integratie? Een gesprek met Johan Leman
© Tobi Lancsweert
Als directeur van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, toen door de media omgedoopt tot ‘Centrum Leman’, stond hij meer dan eens in het middelpunt van een politieke storm. Iedereen herinnert zich ongetwijfeld de veroordeling van het Vlaams Blok (vandaag Vlaams Belang) voor racisme naar aanleiding van een klacht van het Centrum. Vandaag komt hij als hoogleraar aan het departement antropologie van de KU Leuven minder in het nieuws, maar hij neemt nog steeds geen blad voor de mond.
door Tobi Lancsweert Johan Leman: Toen ik directeur was van het Centrum, had Vlaanderen een enorme achterstand in te halen op het vlak van integratie. Nochtans werkten we in een periode dat er geen geld was. Zo waren we dus wel verplicht om de initiatieven te ondersteunen die het meeste opbrachten. Ik had natuurlijk liever geld gehad, maar er zit ook een positieve kant aan. Nu heeft men zelfs te veel geld en wordt er naar mijn mening niet verstandig mee omgesprongen. Als ik zie wat men vandaag uitgeeft aan inburgering… Dat mag iets kosten, maar je moet nu ook niet overdrijven. De gemeente spoort bijvoorbeeld buitenlandse studenten die hier een jaar blijven aan om de lessen Nederlands voor anderstaligen te volgen. JL: Voilà! Dat zie ik ook in Leuven. Amerikaanse studenten die dat perfect zelf zouden kunnen betalen. Dat is een investering van de staat die per student makkelijk naar de €2500 gaat. Indertijd in de Foyer (Regionaal Integratiecentrum te Molenbeek waar Leman voorzitter is, TL) hadden we een circuit van Nederlandse taallessen met een duizendtal cursisten. Dat werd gedragen door een vier- of vijftal gesco’s (gesubsidieerde contractuelen, TL) en de lessen zelf werden door vrijwilligers gegeven. Dat waren jong gepensioneerde leerkrachten. Ik vraag me nog altijd af of die aanpak minder professioneel was dan met de logopedist of maatschappelijk werker die nu aangenomen wordt. Bent u dan niet tevreden dat de politiek dergelijke initiatieven naar waarde schat en daar ook geld in investeert? JL: Ik ben geen grote voorstander van overinvesteringen. Vroeg of laat komt daar een evaluatie van en dan gaat men zeggen: “Ja, maar… verdienen de resultaten wel die grote inspanning?” Ik kan nu al voorspellen dat men daar negatief op gaat antwoorden. Dan riskeer je dat het kind met het badwater wordt weggegooid.
10
Beschouwen de politici NT2 niet teveel als een wondermiddel voor integratieproblemen? JL: Ik vermoed dat een aantal mensen dat denken. Terwijl je maar even buiten Vlaanderen moet kijken om te beseffen dat integratie niet alleen dat kan zijn. In al de omringende landen is de druk op taalverwerving enorm groot. In Groot-Britannië spreken de meeste minderheden wel behoorlijk Engels, dus dan zouden daar geen problemen mogen zijn. Frankrijk heeft bijvoorbeeld echt een assimilatiebeleid gevoerd rond taal en toch staat de boel daar in de banlieus vandaag op ontploffen. Ik versta perfect waarom men mensen wilt aansporen om Nederlands te leren. Ik heb daar ook geen enkel probleem mee, maar men mag niet geloven dat integratie er dan grotendeels opzit. Welke maatregelen komen er vandaag dan te weinig aan bod? JL: Ik denk dat de politici het goed menen, maar dat ze hun onderwerp te weinig kennen. De eerste vergissing die ze begaan, is teveel geld spenderen aan mensen die het eigenlijk niet nodig hebben. Daarnaast wordt taalverwerving overbenadrukt. Waar men wellicht te weinig aan werkt, is de problematiek van sociale cohesie. Er moet dringend een dialoog tot stand komen, maar men weet blijkbaar niet hoe er aan te beginnen. Toch is het essentieel dat mensen bijvoorbeeld weten: “Wat is de Islam en hoe kom ik daarmee in contact?” Verder moet die Islam ook verplicht worden om uit z’n kot te komen om zich in alle openheid te laten kennen. Hoeveel nieuwe Belgen zitten er hier ook niet die ondergekwalificeerd werken, terwijl men voor bepaalde jobs de vacatures niet ingevuld krijgt. Stel een soort centrum op waar men zeer gericht werk maakt van omscholing. Een arts die een niet-Belgisch diploma heeft, is inderdaad niet zomaar equivalent. Momenteel laat men deze mensen echter individueel aanmodderen. Een aantal halen het dan, de meesten haken jammer genoeg af. Er is, gekoppeld aan de
nieuwe migraties, een verkwisting van menselijk kapitaal die niet opgevangen wordt door cursussen Nederlands. De taalverwerving is slechts één element en bovendien geraken mensen gefrustreerd wanneer ze merken dat kennis van het Nederlands niet volstaat om betekenisvol aan de bak te komen. Waarom ligt taal zo gevoelig?
moet men de welvoeglijkheid hebben om toe te geven dat je het niet kan beoordelen. Waarom heeft men moedertaalonderwijs tot nu toe geen kans gegeven? JL: Het is een beleid dat nooit een draagvlak had. Een beleid dat stelt dat iedereen Nederlands moet spreken, wordt wel 100% gedragen. Bovendien is het voor veel leerkrachten niet evident om daarmee om te gaan. Blijkbaar vraagt het een inspanning om iets te tolereren wat je zelf niet kent. De leerkracht is steeds de persoon geweest die alles het beste weet. Als er dan plotseling kinderen zitten die beter zijn in een materie die erkend is in de school, bijvoorbeeld het Turks, worden die op dat gebied de meerdere van de leerkracht. Een aantal mensen hebben het daar moeilijk mee.
JL: Cultuur is een creatief proces; het is het bricoleren van een identiteit. Als Turkse of Italiaanse Vlamingen van thuis uit hun taal belangrijk vinden, moet je dat respecteren. Op een bepaald moment kan de mantra ‘Nederlands als sleutelvoorwaarde voor integratie’ misschien evolueren naar: “Nederlands is de omgangstaal, maar het is normaal dat een bepaalde vorm van meertaligheid een onderdeel is van het Vlaamse landschap.” Je moet niet tegen die mensen Denkt u dat het huidige politieke discours dat de zeggen: “Wat jij cultureel belangrijk vindt, interesseert ons Vlaamse identiteit gelijkstelt aan het gebruik van niet.” Cultuur heeft altijd een niet-rationele component. Het klopt dat veel van die mensen het Turks niet zullen het Nederlands onder invloed van het Vlaams Belang is kunnen gebruiken bij hun tewerkstelling, maar cultuur ontstaan? is meer dan dat. Taal is er een belangrijk onderdeel van, JL: Ik denk dat wel. Politieke strategieën zijn meerlagig. net zoals godsdienst. Men gaat je ook niet vragen naar je Men probeert bijvoorbeeld een aantal belangen te verenigodsdienst op je job, maar men laat er wel ruimte voor. gen in één beleidsmaatregel. Bij een aantal mensen gaat Waarom niet voor die taalcomponenten? Als je dat niet er dan een stemmetje op: “Het Vlaams Belang staat op asdoet, ga je die cultuurbeleving insimileren, waarom niet het Netegraal naar de godsdienstige sfeer derlands naar voren schuiven? “Nederlands is de omgangstaal, schuiven. Dan gaan de religieuze Baat het niet, dan schaadt het maar meertaligheid is onderdeel instellingen zich bezighouden met niet.” Op die manier hopen ze het aanleren van die taal. Is het dat van het huidige Vlaamse landschap” een vruchtbaar integratiebeleid wat we willen? Mensen beleven te voeren en in de vlucht het het respect voor hun taal als een erkenning van wie ze zijn Vlaams Belang wat wind uit te zeilen te nemen. Je hebt en dat helpt hen om zich goed te voelen in hun vel. Het maar vier jaar in de politiek, dus neemt de politiek verantis een bron van trots: iets kennen wat niet iedereen kent. woordelijke bij voorkeur iets wat zeker een groot draagvlak Je mag dat gevoel van fierheid niet onderschatten. Als je heeft en schuwt hij maatregelen waar verdeeldheid over mensen voorhoudt dat enkel hun nieuwe, Vlaamse iden- bestaat. Ik voorspel dat Marino Keulen probleemloos het titeit telt, zeg je: “Wat jullie meebrengen is niets waard.” Is einde van zijn legislatuur zal halen, maar als hij nog eens dat verstandig? De godsdienst is dan het enige waardoor een termijn begint met hetzelfde thema, zal hij tegenwind ze zich kunnen onderscheiden en dat wordt dan een on- krijgen vanuit de migrantengemeenschap. gezonde fixatie. Toch hoor je ook vanuit allochtone hoek weinig Hoe kan je dan wel een ruimte bieden voor die kritiek op het huidig beleid. meertalige realiteit? JL: De meeste van de allochtone politici zijn geassimiJL: Ik ben steeds een pleitbezorger geweest van het On- leerd en voelen zich daar ook het best bij. Die enkelen die derwijs in de Eigen Taal en Cultuur op het niveau van het wel dwarsliggen, geven eerder blijk van een persoonlijke basis- en secundair onderwijs. Jammer genoeg heeft de agenda dan van gemeenschapsinteresse. Bovendien heeft politiek dat nooit ondersteund. Men maakt het niet on- men het grote voordeel dat Dyeb Abou Jahjah tegenwoormogelijk voor de scholen, maar wel zeer moeilijk; bijvoor- dig meer in Libanon geïnteresseerd is. Dat is weer een tebeeld enkel indien de ambassade iemand ter beschikking genstem die wegvalt. Als er iemand vanuit allochtone hoek stelt. Dan zegt men: “Zie je wel, moedertaalonderwijs is opstaat met hetzelfde charisme als Abou Jahjah, gaan de niet te organiseren.” Maar men maakt er ook geen mid- politici het moeilijker krijgen. Dan zal de huidige context delen voor vrij! Hier in de Foyer is het elk jaar opnieuw waarin gevraagd wordt de culturele eigenheid op te zegknokken. Een directiewissel is voldoende om heel het pro- gen, beschouwd worden als neokoloniaal. ject af te voeren indien de nieuwe directeur er niet voor gewonnen is. Men heeft het nooit ernstig genomen, dus
11
Amazone bedreigd door mijnbouw in Noord-Perú CATAPA bindt de strijd aan met Monterrico Metals In het noorden van Perú woedt reeds vier jaar een strijd tussen de boerengemeenschappen en het mijn-
bouwbedrijf Minera Majaz. Op amper vijfhonderd meter van de Ecuadoriaanse grens is deze dochteronderneming van het Britse bedrijf Monterrico Metals in volle voorbereiding om de grootste kopermolybdeen-mijn in Perú te openen, de Rio Blanco Copper Mine. In dit proces ontziet het niets of niemand. Door het gebruik van chemicaliën bij de ontginning zal een groot deel van de regio en de daar ontspringende rivieren vervuild worden. Het gebied, bedekt door nevelwouden en ‘páramos’ of koude hooglanden, bezit niet alleen een hoge graad aan biodiversiteit, maar vertegenwoordigt bovendien één van de belangrijkste watervoorraden van het Amazonebekken.
door Dieter Wijffels
De gevolgen voor het milieu Het openen van deze eerste mijn is slechts de aanzet tot het uitbouwen van een heus mijnbouwdistrict in de regio. Op korte termijn heeft dit zijn weerslag op de voedsel- en watervoorziening van de bevolking enerzijds en het verdwijnen van unieke dier- en plantensoorten anderzijds. Op langere termijn echter zijn de gevolgen voor het klimaat niet te overzien. Dit kan volgens sommige wetenschappers gaan van een voelbare vermindering van de zuurstofproductie en het vrijkomen van CO2 (met opwarming van onze atmosfeer als gevolg) tot het uitdrogen van grote delen van het Latijns-Amerikaanse vasteland.
12
onder andere fruit, suiker, koffie en rijst cultiveren. Duizenden loonarbeiders zullen zonder werk vallen. Vele boeren zullen niet meer in staat zijn te voorzien in hun eigen voedsel. ” De regio is een van de ‘hotspots’ in de wereld qua biodiversiteit en telt veel zeldzame fauna en flora zoals de brilbeer, de Peruaanse tapir en verscheidene soorten orchideeën. Minera Majaz wilt zijn activiteiten laten doorgaan in het uitbreidingsgebied van een nationaal erkend natuurreservaat. De unieke dier- en plantensoorten daar zullen door boskap en wegenaanleg met uitsterven worden bedreigd. Perú is zijn ware rijkdommen aan het vergooien. Water en biodiversiteit zullen in de toekomst immers meer waard zijn dan koper. © Piet Wostyn
Het toepassen van ‘open mijnbouw’ in deze regio zal verstrekkende gevolgen hebben. Deze techniek wordt wereldwijd beschouwd als de meest verontreinigende. Hierbij worden enorme hoeveelheden afval dat metalen, zuren en gifstoffen bevat, geproduceerd. De lucht- en waterkwaliteit zal hieronder lijden en de gezondheid van mens en dier in gevaar brengen. Op andere mijnsites zijn reeds gevallen bekend van verslechterd zicht, concentratiestoornissen en vertraagde mentale
ontwikkeling bij kinderen. Niet alleen de gezondheid van de mensen is in gevaar, maar ook hun bron van inkomsten. De mijn situeert zich in de Hoge Amazone van de Andes, een gebied dat gekend is om zijn unieke en zeer fragiele ecosystemen. Deze gebieden bestaan uit tropische nevelwouden die de hogere gebieden voorzien van een continue regenval. Deze páramos vormen een natuurlijke sponsachtige laag die enorme hoeveelheden zuiver water vasthouden. Ze bestaan uit een bijzondere vegetatie van varens, mossen en talloze gras- en kruidensoorten die zelfs op de hoogste toppen floreren. Ten oosten van het gebied ligt het stroombekken van de Chinchipe-rivier die uitmondt in de Amazone. Ten westen bevindt zich het stroombekken van de Quiroz-rivier, dat het departement Piura van water voorziet. Om koper te ontginnen heb je bovendien een grote hoeveelheid water nodig. Bioloog Fidel Torres stelt: “Dit zal een onomkeerbaar proces van woestijnvorming veroorzaken. Het is een grote bedreiging voor vijftienduizend landbouwfamilies die
Sinds 2002 is Monterrico Metals actief in het gebied van de Rio Blanco, in de provincie Huancabamba. Als Monterrico Metals erin slaagt de kopermolybdeen-mijn hier te vestigen, staat het licht op groen voor verdere exploitatie van de regio. Tienduizenden hectaren van de ondergrond in de regio zijn al in handen van Monterrico Metals en de Newmont Mining Corporation in de vorm van concessies. Zoals eerder is gebeurd, zal het in werking stellen van de mijn tot gevolg hebben dat de mijnbouw oprukt naar de gebieden die al wel in concessie zijn, maar tot dusver nog niet werden geëxploreerd. Om tot de aanleg van de mijnsite, pijplijn en haven te kunnen overgaan, moet een Milieu Effecten Rapport (MER) goedgekeurd worden. Hierin wordt beschreven wat de geschatte milieu-impact zal zijn en welke maatregelen genomen worden om deze te beperken. Deze studie moet ook een sluitingsplan van de mijn en een sociaal-economische impactanalyse bevatten. Het rapport, uitgevoerd door het bedrijf Knight Piesold – aangesteld en gefinancierd door Monterrico Metals – moet goedgekeurd worden door het Ministerie van Energie en Mijnbouw van Perú (MINEM). Het MINEM is echter ook verantwoordelijk voor het aantrekken van buitenlandse investeringen en bovendien bestaat er een sterke verwevenheid tussen de mijnbouwsector en het politieke bestel van Perú. Dit maakt de kans op goedkeuring uitermate groot.
Illegale mijnbouwactiviteiten leiden tot schendingen van de mensenrechten.
exploratieactiviteiten baseren ze zich op een ondertussen herroepen machtiging tot onderzoek naar de seismische activiteit in het gebied. Om toestemming te verkrijgen voor verder onderzoek en om de gronden te mogen exploiteren, heeft Monterrico Metals een sociale vergunning nodig. Volgens de Peruviaanse wetgeving is hiervoor de goedkeuring van 2/3 van de lokale bevolking nodig. Bovendien werd het project ontwikkeld zonder de omringende gemeenschappen vooraf te raadplegen of te informeren. Daarmee schenden ze de Peruviaanse wet op boeren- en autochtone gemeenschappen, de wet rond grondbezit en het verdrag n° 169 over Inheemse Volkeren van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) dat door Perú werd ondertekend. Het exploratiegebied ligt daarenboven op minder dan vijftig kilometer van de Ecuadoriaanse grens. Dit maakt hun activiteiten volgens Peruviaanse én internationale wetgevingen onmogelijk. Vreemd genoeg keurde het MINEM deze onwettige situatie goed. Het nepotisme binnen de bedrijfswereld, de politiek en de pers in Perú bemoeilijkt het protest van de boeren. Aan de vooravond van de publicatie van het MER, is het boerenprotest op zijn hoogtepunt. In de zomer van 2007 zal er een referendum plaats-
De activiteiten van Minera Majaz in de regio zijn in vele opzichten illegaal. Het bedrijf heeft tot op heden niet de nodige toestemming van de algemene vergaderingen van de betrokken gemeenschappen. Voor hun © Piet Wostyn
© Piet Wostyn
Nu nog één mijnsite, binnenkort een hele regio?
vinden dat moet bepalen of de lokale bevolking akkoord gaat met het uitvoeren van het project Rio Blanco. In het verleden heeft zo’n referendum in Perú al geleid tot het stopzetten van de mijnbouwactiviteiten. Ondertussen blijven de mensenrechtenschendingen zich verder opstapelen. Vreedzame volksmarsen, georganiseerd door de plaatselijke boerenverenigingen die deel uitmaken van het Front voor Duurzame Ontwikkeling van de Noordelijke Grens (FDSFNP), werden door de politie hardhandig gestopt. Verschillende boeren werden verwond en beschoten. Twee boerenleiders vonden de dood. Mensen worden vervolgd, opgepakt en onder valse voorwendselen vastgehouden. In 2005 duurde het 8 dagen vooraleer, dankzij tussenkomst van Amnesty International, 50 ‘verdwenen’ manifestanten zwaar mishandeld terug opdoken. Momenteel dreigt de situatie opnieuw te escaleren. De pers lanceert lastercampagnes tegen NGO’s, boerenorganisaties en zelfs tegen de Katholieke Kerk. Milieu-activisten worden afgeschilderd als drugssmokkelaars en terroristen. Carlos Martínez Solano, coördinator van het FDSFNP, legt uit dat zo een alibi wordt gecreëerd om op een gegeven moment de noodtoestand te kunnen uitroepen. Daardoor kan de zone gemilitariseerd worden en een doorbraak van de mijnbouwactiviteiten geforceerd.
13
Super-Bob, het Spook van het Sinaasappelsap en hoe in het Russisch alles vanzelf gebeurt
CATAPA als internationale spreekbuis voor de boerenbewegingen in de Andes Vooral in geïndustrialiseerde landen wordt koper gebruikt in de bouw en loodgieterij en molybdeen voor hoogtechnologische toepassingen zoals computerchips. Onrechtstreeks worden door consumptie de activiteiten van mijnbouw ondersteund. Bewust en ethisch consumeren zou een belangrijke stap kunnen zijn in de richting van duurzame mijnbouw. Naast ‘schone’ kleren nu ook ‘schone’ electronische apparatuur en waterleidingen dus… Bovendien maken buitenlandse mijnbedrijven, gefinanciëerd met Europees geld, zich vaak schuldig aan ‘onzuivere praktijken’. Vanuit dit besef is de organisatie CATAPA (Technisch Academisch Comité voor Bijstand bij Milieuproblemen) ontstaan. Zij zijn niet tegen mijnbouw ‘an sich’ maar voor een duurzame, ethische mijnbouw. Ze werken nauw samen met lokale organisaties die de boerenbewegingen in Perú en Bolivia ondersteunen. Sinds twee jaar trachten zij binnen Europa een platform te creëren voor bewustmaking rond duurzame mijnbouw enerzijds en om de boeren in Perú en Bolivia een internationale stem te geven anderzijds. CATAPA heeft een campagne opgezet om het Rio Blanco mijnproject stop te zetten en wilt het betreffende gebied laten uitroepen tot ‘Rode Zone‘ voor welke vorm van exploitatie dan ook. Met een technisch en juridisch team, bestaande uit een 45-tal ingenieurs en wetenschappers, wilt de organisatie het MER kritisch onder de loep nemen. Ze hopen dat nadien zoveel mogelijk mensen en organisaties deze kritische revisie van het MER ondertekenen. Bovendien wil CATAPA voorzien in internationale waarnemers bij het volksreferendum in juni 2007.
Steun de actie! Meer info: http://catapa.be Mail: info@catapa.be
door Heleen Woittiez Beste luisteraars, jullie weten dat de menselijke taal een onvervangbaar instrument is, niet alleen voor de beschrijving van de feiten, maar ook voor hun waardering. Wanneer de taal zich uitspreidt over het toevallige, het episodische, het artificiële, dan slorpt ze in zich de werkelijkheid op, die ze kenmerkt en verzamelt. Bemerk met welke gevoeligheid de ontwikkelde naties een onderscheid gemaakt hebben tussen de twee tijdvakken in de ontwikkeling van Rusland. De aristocratische cultuur voegde aan de wereld van de barbarismen termen toe als tsaar, kozak, pogrom, […] Jullie kennen deze woorden en weten wat ze betekenen. Oktober [d.w.z. de Russische revolutie, HW] voegde aan de wereldtalen woorden toe als bolsjewiek, sovjet, kolchozen, gosplan. Hier geeft de praktische taalkunde haar hoogste historisch oordeel! Trotskij in een lezing aan de Universiteit van Kopenhagen, 1932
I
n de les Russisch gebruikten wij grond,” corrigeerde ze zonder enige veel gebrekkig Nederlands, maar emotie. meestal was het in totaal vrij goed We schreven de D per ongeluk op zijn volgen. Correct Russisch spreken was Russisch. Sommigen presteerden het iets anders, natuurlijk, het is ook niet om volledige woorden in het verkeerde gemakkelijkste taal ter wereld. Wij, de alfabet te schrijven, waarbij alleen de studenten, waren met weinig, maar de eerste letter leesbaar was. Anderen we waren moedig. De Slavistiek was schreven soms middenin een woord toen nog een armzalig faculteitje er- een paar Cyrillische letters, hadden gens weggepropt tussen de fysici en de dat onmiddellijk door en vielen hun germanisten. Terwijl de fysici beneden cursus met tintenkillers aan. Dat was voor miljoenen aan nieuwe apparaten echter allemaal nog vrij onschuldig. bestelden wanneer hun legendarische Het viel te begrijpen waar al dat slechstudent Super-Bob weer een schroe- te Nederlands vandaan kwam en dus vendraaier in de hooggevoelige meet- viel het ook te verbeteren. bak liet vallen, kocht de Slavistiek heel af en toe een nieuw setje boeken aan. Veel minder onschuldig, en volledig Op den duur begon je zelfs met andere ongrijpbaar, was voor mij het passief. studenten in het Russisch te commu- Ik presteer het telkens maar weer om niceren. Om elkaar te testen, om el- te vergeten welke werkwoorden die in het Nederlands kaar te plagen. “Als je het passief gebruikt, actief zijn, in Wat moet je als Antwerpenaar kan je de verantwoordelijkheid het Russisch passief worden immers anontlopen.” en omgekeerd. ders beginnen Volgens mijn met een Westvlaamse medestudent? Het duurde Engelstalige Russische grammatica is dan ook niet lang of de gevreesde in- er animisme in het spel. Het animisme terferentie dook op. In onze gesprek- kent aan alle dingen een ‘ziel’ toe, zoken. Op onze banken. In onze boeken, dat in het Russisch alles ‘vanzelf ’ kan en in onze arme hoofden. “Ma!,” zei ik gebeuren. Zo bijvoorbeeld begint de thuis, “De pot is naar de grond geval- les helemaal uit zichzelf, kan de tram uit zichzelf voorbijkomen en het vuur len!” Zij keek van niets meer op. “Op de uit zichzelf aan- of uitgaan. Helaas is
die animisme-uitleg nogal povertjes. Het feit dat deze constructie bestaat, wil helemaal niet zeggen dat het animistische geloof daar ook achter zit; de relatie tussen taal en denken is een kwestie die nog steeds niet is opgelost. Daarbij is de animisme-uitleg een typisch voorbeeld van communistische linguïstiek. Volgens Trotskij: “De voorstelling van het Russische volk als een traag, passief, melancholisch, mystiek volk, is wijdverspreid en niet toevallig. Deze voorstelling heeft haar wortels in het verleden.” Marxisten moeten altijd zonodig alle religie uitroeien. Maar daardoor zien ze vaak meer religie dan er is. De ‘volksgeloof ’-passiefconstructie is misschien een soort stropop die is opgericht om tegen te kunnen fulmineren. Een andere uitleg, naast dat animisme, is de communistische linguïstiek zelf: de sovjetmachthebbers hebben vanaf de jaren 1920 tot ongeveer 1980 (toen was de fun er wel ongeveer af) een nieuwe socialistische supertaal willen invoeren. Dit DADA-idee van een volledig nieuw gevormde taal voor de nieuwe socialistische mens is weliswaar niet helemaal gelukt. Toch is de bourgeoisaanspreking ‘mijnheer’ uit het Russisch verdwenen (eerst tot ‘kameraad’ geworden en nu nog steeds niet geherintroduceerd), en zijn afkortingen als gosplan, goelag of Gazprom gemeengoed geworden. Daar alles objectief en correct gepresenteerd moest worden in het communisme, werd alles wat door de overheid gebeurde ook in de passiefconstructie gezet. Logisch, want “300 arbeiders zijn gedeporteerd” klinkt nu eenmaal beter dan “De uitvoerende minister onder Stalin deporteerde 300 arbeiders”. Als je het passief gebruikt, kan je de verantwoordelijkheid ontlopen. Prijzen werden uitgereikt, comités werden gevormd, beslissingen werden genomen, oorlogen werden begonnen. En in het Russisch kan “De oorlog begon (zichzelf)” even goed als “Wij begonnen de oorlog”. Kwam dat de machthebbers even goed uit! De verklaringen van Oost-Europese postsocialistische wetenschappers
zijn ook eensluidend anti-socialistisch en dus politiek getint. Daar hebben we dus ook niet altijd evenveel aan. In Oekraïne moeten ze bijvoorbeeld lachen met dat passief. Zo is er een anekdote van een Oekraïense schooljongen. Per ongeluk heeft hij zijn sinaasappelsap niet goed dicht gedaan. Als hij zijn zak opendoet, blijken alle boeken oranje. “Kijk!”, roept hij, “Mij riuksak oblyvsia sokom!” Letterlijk geeft dat: “Mijn rugzak heeft zichzelf gevuld met sap!” Alle jongens moeten lachen: het is die jongen die erachter zit, het manna valt niet zomaar uit de hemel en het sap komt niet zomaar in die zak terecht.
zonder dat er enige menselijke inmenging is vereist? Daar lijkt het wel op. Wij zouden zeggen: de tram kwam voorbij. De Russen zeggen: ‘Het’ zorgde ervoor, dat de tram voorbijkwam. Daar hebben mensen dus helemaal geen zegje in. In het oude Grieks heb je dat ook. Je vertaalt dan met ‘toevallig’. In de bijbel lees je de sporen van die Griekse constructies: ‘Het gebeurde dat...’ In het Nieuw-Grieks zijn die constructies weg. In de meeste Balkantalen ook. Waarom?
© Sam Tiest
Toch doet die politieke verklaring nog steeds heel erg Westers aan. Immers, ik mis daar het idee van een onpersoonlijk animistisch ‘het’ of ‘er’ dat ervoor zorgt dat deze zaak zichzelf in de vergetelheid werkt. Vergelijken we even met het Russische “Spit’ mne ne znatsjit-sja” (spiti=slapen, infinitief). “Slapen aan mij niet kan-zichzelf.” Daar staat dus eigenlijk: “Ik kan niet slapen”. Impliciet heeft het Russisch een ‘het’idee dat ervoor zorgt dat ik niet kan slapen. Net zoals ‘het’ de tram doet voorbijkomen of ‘het’ het vuur doet uitgaan. Betekent dat ‘het’ dat de Voorzienigheid hier een handje in het spel heeft en de zaken laat gebeuren
Is het in het vrije Westen inderdaad zo belangrijk om altijd de acteur van een handeling te specificeren? Wij kennen toch ook een ‘er’ – ja toch, dat befaamde ‘loos subject’ waarvan je in het lager niet wist welke woordsoort je erbij moest schrijven? En wat met de ‘het’ in “het regent”? Duitsers hebben toch ook ‘es’ en Engelsen hun ‘it’. Of zijn we hier met een typisch exotiserende postkolonialistische blik spoken aan het zien in doodnormale constructies als de ‘het’ in “Ik heb het koud”? Het interessante is, dat in het Swahili dezelfde kwestie speelt als in het Russisch. Dus tóch animisme?
15
Taal en identiteit in Dakar: een intrigerend stadsspel
“Vertel me hoe je spreekt en ik vertel je wie je bent.” Dat taalgebruik onlosmakelijk met identiteit verbonden is, is niet alleen voor stoffige wetenschappers een uitgemaakte zaak. Onze eigen dagelijkse ervaringen met meertaligheid, dialectgebruik en tussentaal hebben ons dit inzicht bijgebracht. In de al even bestofte straten van Dakar (Senegal) doemt deze realiteit bijzonder zichtbaar op. Meertaligheid betekent voor de Dakarois een levendig spel van constant veranderende identiteitsposities. Een spel waarin ze actief hun identiteiten vormgeven en er dagelijks tussen bewegen.
door Eline Versluys
Een Afrikaanse taalsituatie
sferen met elkaar in contact treden. De stad is niet enkel een aantrekkingspool voor plattelandsbewoners uit alle hoeken van het land, ook gelukszoekers uit andere Afrikaanse landen en andere continenten strijken
Met zijn dertigtal talen situeert Senegal zich in de middenmoot van de Afrikaanse landen als het op taalkundige diversiteit aankomt. Wat betreft de officiele taalsituatie draagt Senegal zoals bijna alle Franse oudkolonies zichtbaar de sporen van het vroegere koloniale systeem. De assimilatiepolitiek van de Franse overheersers, waarbij het Frans algemeen ingevoerd werd vanaf de eerste jaren van het basisonderwijs en de Senegalese talen volle- © Eline Versluys dig onderdrukt werden, heeft ervoor gezorgd dat Frans nog een re- in Dakar neer. De restanten van het latief grote rol speelt in de Senegalese Franskoloniale verleden, de religieuze republiek. Frans is de enige officiële Arabische invloeden en de commercitaal en dus ook het enige medium in ele Anglo-Amerikaanse aanwezigheid het volledige onderwijs. Daarnaast maken het multiculturele plaatje comwerden er zes Senegalese talen als ‘na- pleet. De Wolof, de etnische groep die tionale talen’ erkend, waaronder het als de oorspronkelijke bewoner van Wolof de facto de belangrijkste is. Dit de hoofdstedelijke regio wordt bewas echter eerder een esthetische in- schouwd, neemt dus slechts een deel greep dan een effectieve impuls voor van de demografische tekening in. Het resultaat is een aardige mengelverandering. moes van taaltjes, dialecten en mengZoals in vele andere postkoloniale vormen. steden, wordt de taalsituatie in Dakar gekenmerkt door een verregaande De Senegalezen die in dit verhaal meertaligheid. Door de extreem snel- voorkomen, wonen in Yoff, één van le verstedelijking die sinds de onaf- de buitenwijken van Dakar. Yoff is een hankelijkheid van Senegal plaatsvond, speciale plaats, aangezien het vroeger is Dakar vandaag een bruisende me- eigenlijk een vissersdorp was, maar tropool waar verschillende culturele door de snelle uitbreiding van de stad nu een buitenwijk is geworden. Toch
16
heeft het zijn dorpseigenheid niet volledig verloren. Dit zorgt ervoor dat Yoff een heel fascinerende soort ‘tussenplaats’ is, waar elementen uit de twee werelden moeiteloos gecombineerd worden: stedelijke fenomenen als druk openbaar vervoer, een luchthaven en internetcentra gaan hand in hand met een heel eigen dorpsorganisatie waar onder andere een raad van ‘wijzen’ op het behoud van de traditionele gebruiken toeziet. In deze traditie speelt etniciteit een grote rol. Yoff is namelijk de thuisbasis van de Lebous, een vissersvolk dat tot op heden heel sterk zijn tradities respecteert. Dit heel dubbele karakter van Yoff weerspiegelt zich ook in het leven van haar inwoners. De jongeren dragen bijvoorbeeld met evenveel overtuiging hun T-shirts van Tupac Shakur als dat ze de geestenverhalen van de Lebou-traditie vertellen… In Dakar bestaat een echte ‘persoonlijke meertaligheid’, wat wil zeggen dat bijna ieder individu meerdere talen beheerst en er dagelijks een keuze uit maakt naargelang de gesprekscontext. De Yoffois spreken hoofdzakelijk drie talen: hun etnisch dialect, het Lebou, dat ze vooral gebruiken om met ouderen te spreken of om grapjes te maken; het ‘wolof urbain’, een mengtaal waarin Wolof en Frans gecombineerd worden en die dé dagelijkse omgangstaal van heel veel Senegalezen is; en
het Frans, de officiële taal van Senegal, aangeleerd op school en gebruikt in officiële situaties als bankbezoeken of formele werkomgevingen.
© Eline Versluys
Wie is er bang van de Lebous? Wanneer je een tijdje in Dakar rondwandelt en met de Dakarois palavert, wordt al snel duidelijk dat elke taal verbonden is met bepaalde identiteiten. Een taal spreken is nooit een neutrale handeling. Je toont ermee wie je bent, of tenminste wie je op dat moment op die plaats met die mensen wilt zijn... Want taal stelt je ook in staat te spelen met je eigen identiteit. Dat wordt zichtbaar als we naar de taalkeuzes van de jonge Yoffois kijken. Een eerste belangrijk element in het ‘taalrepertoire’ van de Yoffois is het Lebou. Het Lebou wordt beschouwd als een soort deeltaal van het Wolof, dat er vooral van verschilt in uitspraak en woordenschat, iets wat wij dus een ‘dialect’ zouden noemen. En zoals bij vele dialecten gebeurt, zijn het vooral de oudere Lebous die nog het ‘echte’ Lebou kunnen spreken. De jongeren spreken er een soort afgezwakte vorm van, maar beweren toch dat ze zich kunnen onderscheiden van andere Senegalezen door hun accent. Dit accent is echter iets dat ze bewust op bepaalde momenten bovenhalen. Een voor de hand liggende context zijn natuurlijk de gesprekken met de grootouders of andere ouderen uit de wijk. Dan spreken ze Lebou uit respect voor hun gesprekspartners die vaak moeite hebben om andere talen te verstaan. Maar ze halen hun etnisch dialect ook voor specifiekere doeleinden naar boven. Zo meten ze zich bijvoorbeeld een Lebou accent aan als ze op school lastig gevallen worden door klasgenootjes. Over zijn schooltijd vertelt Libasse: “Quand j’étais à l’école je parlais un peu lébou, parce que les gens ont peur des Lébous quoi” (Toen ik naar school ging, sprak ik een beet-
Jongeren onder elkaar spreken Urban Wolof je Lébou, want de mensen zijn bang van de Lébous). De Lebous hebben in Senegal namelijk de reputatie een heel opvliegend en temperamentvol volk te zijn. Dit is trouwens merkbaar in de straten van Yoff, waar scheldwoorden bijna een vorm van begroeting zijn geworden... Voor de jongeren van Yoff dient deze taal dus heel opvallend om een bepaalde identiteit naar voren te schuiven. Met een Lebou-accent beginnen spreken is zoveel als zeggen “Zet maar een stapje achteruit, want met mij valt niet te lachen!”.
Dakar: kosmopolitisch centrum van het land Een tweede taal waarvoor de jonge Yoffois dagelijks kunnen kiezen is het ‘wolof urbain’. Dit is de wetenschappelijke benaming voor iets wat voor de Dakarois zo evident is dat het geen specifieke term behoeft, namelijk het continu vermengen van Wolof en Frans. Wolof is zowat de ongekroonde officiële taal van Senegal. 80 procent van de Senegalezen spreekt het als eerste of tweede taal en het is de communicatietaal bij uitstek voor gesprekken tussen Senegalezen van verschillende etnische oorsprong. Deze taal dient dus als basis voor het ‘wolof urbain’, waarbij ze wordt doorweven met een grote hoeveelheid Franse woorden. Hoewel de Dakarois er soms zelf benamingen aan geven zoals ‘wolof im-
pur’ of ‘wolof flou’, is het bijna een onbewust procédé. Het mengen is zelfs zo moeilijk te vermijden, dat er radiospelletjes bestaan waarbij de deelnemers moeten proberen vijf minuten lang ‘puur’ Wolof te spreken... Deze mengtaal is het visitekaartje van de Senegalese stedelingen, en dan vooral die uit de hoofdstad Dakar. Net zoals in andere landen gaat het onderscheid stad-platteland gepaard met een heel arsenaal aan gerelateerde betekenissen en stereotypen. Plattelandsbewoners zijn ‘traditioneel’, ‘conservatief ’ en ‘weinig onderricht’. Stedelingen zijn ‘modern’, ‘ruimdenkend’ en ‘sterk geschoold’. ‘Wolof urbain’ spreken is dus een manier om jezelf bij deze laatste groep onder te brengen en meteen alle positieve eigenschappen ervan mee te pikken. In dezelfde redenering proberen vele Dakarois zo weinig mogelijk Frans in hun Wolof te mengen als ze op bezoek zijn bij vrienden of familie op het platteland. Ze zouden immers niet als dat verwaand neefje uit Dakar willen overkomen!
Frans als ambigu markeerpunt De taal die het grootste gamma aan identiteiten vertegenwoordigt, is die ene waarmee de Senegalezen nog steeds een ambigue relatie hebben:
17
het Frans. Ingevoerd door de koloniale overheerser sinds de zeventiende eeuw, werd ze geleidelijk aan eigengemaakt door de Senegalezen en begon ze volwaardig deel uit te maken van hun taalrepertoire, hoewel de koloniale weerklank ervan nooit helemaal verdween. Dit zorgt ervoor dat je met Frans heel verschillende identiteitsposities kan innemen.
Een andere identiteitspositie die door middel van deze taal kan worden ingenomen is gebaseerd op de associatie met Frankrijk en de ‘Westerse wereld’. Iemand die Frans spreekt in Senegal loopt vaak het gevaar als een ‘assimilé’ bestempeld te worden. Frans spreken wordt dan gelijk gesteld met je als ‘Westerling’ voordoen, met alle gewoonten die daarbij horen, of zoals het in de woorden van Ndeye Ndiaye klinkt: “On se comporte comme des Français. Quand on salue on se fait des bises etcetera, on mange à table.” (We gedragen ons als Fransen. Wanneer we elkaar begroeten geven we elkaar kussen, etcetera, we eten aan tafel). De jongeren uit Yoff hebben vaak de neiging Dakar op te splitsen volgens dit criterium. Het stadscentrum wordt dan gezien als de woonplaats van zij die steeds Frans spreken en hun ‘Afrikaanse’ identiteit verloochenen. © Eline Versluys
Uiteraard wordt Frans in de eerste plaats geassocieerd met onderwijs. De verschillende gradaties waarin de Senegalezen het Frans beheersen, hangt in de meeste gevallen af van het aantal jaren dat ze op de schoolbanken hebben doorgebracht. Daarom ook zijn velen nogal terughoudend om Frans te spreken tegen een laaggeschoold iemand. Moussa bijvoorbeeld vertelt het volgende over zijn ooms: “Certains de mes oncles ne parlent pas français en dehors de la maison, surtout pas avec quelqu’un qui parle pas français par exemple” (Sommige van mijn ooms spreken geen Frans wanneer ze buitenshuis zijn, zeker niet met iemand die bijvoorbeeld geen Frans spreekt). Andersom kan je handig gebruik maken van de taal voor praktische doeleinden, bijvoorbeeld om in de bank niet als een ‘onwetende’ behandeld te worden. Hierover zegt Libasse: “Tu sais, les gens, quand tu parles wolof
dans certains lieux, ils vont essayer de te diminuer quoi, mais si tu te mets à parler français, ils vont un peu te respecter” (Wanneer je Wolof spreekt op bepaalde plekken, zullen de mensen proberen om je te kleineren, maar als je Frans spreekt, gaan ze je een beetje respecteren). Frans spreken of het juist niet doen symboliseert dus vaak de keuze om wel of niet als een geschoold iemand te willen overkomen.
Bij familiale ontmoetingen wordt het Lebou bovengehaald
18
De buitenwijk Yoff daarentegen is de plaats waar ‘authenticiteit’ hoog in het vaandel gedragen wordt, en waar er bijgevolg veel minder Frans gesproken wordt. De Yoffois benadrukken echter dat niet elke vorm van Frans spreken deze associaties opwekt: het hangt er van af hoe je Frans spreekt. Wat precies dit onderscheid bepaalt, is voor hen blijkbaar moeilijk om uit te leggen. In het algemeen heeft het iets te maken met het accent en de bijhorende houding. Gana vat het samen met de woorden “Nous, on sait faire la différence!” (Wij kunnen het verschil maken!). Je kan dus even goed Frans spreken en een heel andere identiteit naar voor brengen, die niets met Westerse assimilatie te maken heeft. Of zoals Ndeye Bakhaw het vol vuur uitlegt: “C’est pas parce que je parle français que je me comporte comme une Française ou que je réfléchis comme une Française!” (Het is niet omdat ik Frans spreek dat ik me als een Franse gedraag of denk zoals een Franse!). Met één taal is het dus mogelijk verschillende identiteiten op de voorgrond te schuiven: een halve Westerling of een authentieke Senegalees, het kan allemaal!
Spelende stad De mengelmoes aan talen in Dakar vertegenwoordigt dus een al even kleurrijk spel van associaties en identiteiten. Niet enkel is een taal spreken steeds gelijk aan het innemen van een bepaalde positie, elke taal illustreert op zich nog eens een waaier van identiteiten. Spreken in Dakar is dus constant kiezen wie je wilt zijn: de moderne stedeling, de geduchte Lebou, de ‘assimilé’, de randstadbewoner, de authentieke Senegalees, enz. Tussen de zigzaggende bussen en de wriemelende straatventers door maken de inwoners van de stad dagelijkse bewegingen doorheen dit brede repertoire van talen en een nog veel bredere keuze aan identiteiten.
MEER LEZEN
over de verwevenheid van taal en identiteit in Dakar E. Versluys (2005) Challenging power: language attitudes and pragmatism in contemporary Dakar. In: Lodz papers in pragmatics 1, pp. 223-241. E. Versluys (te verschijnen in 2007) The notion of exclusion in the language attitudes of young Dakar urbanites. In: T. du Plessis, P. Cuvelier, M. Meeuwis & L. Teck (Eds.) Multilingualism and exclusion. Pretoria: Van Schaik.
TROP
© Eline Versluys
IS TE VEEL EN TE VEEL IS TROP
“J
e bent verwend”, stelde een naast familielid zonder enige vorm van afgunst toen ik werd uitgewuifd aan de B-gate van Zaventem. Het was een zonnige vrijdagmiddag en enkele uren later zou ik mogen inschepen in een nieuw avontuur; een avontuur waarbij de driehoek Brussel-Kaapstad-New York voor drie weken zou verworden tot mijn persoonlijke speeltuin. Ja, ik was verwend. Verwend dus wel, maar echt voorbereid? Nee, dat niet: veel opzoekwerk over deze wereldsteden was er aan deze trip namelijk niet voorafgegaan. Ik troostte me met de herinnering aan enkele USOS-discussies waarbij de vraag gesteld werd of we onze exposure-studenten überhaupt wel zouden moeten voorbereiden op hun trip naar het Zuiden. De reden voor dergelijke opvatting lag in een bezorgdheid onze studenten misschien te overinformeren, waardoor de beoogde clash of civilizations zou uitblijven of in het beste geval de geschiedenisboeken zou ingaan als een onopvallend en onbelangrijk achterhoedegevecht. Praktische bezwaren waaronder veiligheidsoverwegingen alsook de overtuiging dat een perfecte voorbereiding niet bestaat en er dus voldoende clash-ruimte overblijft, vormden de belangrijkste redenen om dergelijke invulling aan de voorbereiding niet te geven. Daar vertrok ik dan, zonder enig referentiekader voor Kaapstad of New York, enkel gepakt en gezakt met mijn eigen achtergrond als Antwerpenaar, Vlaming, Belg, … de puurste ervaring tegemoet. Ze zeggen altijd dat het contact met een andere cultuur je meer doet nadenken over je eigen achtergrond. Wel, ze hebben gelijk: wij zijn taalpuristen, muggenzifters, kommaneukers! Het ligt misschien aan de specificiteit van onze Belgische geschiedenis die haar gevoelige taaltentakels nog steeds uitspreidt tot in het heden, en alarm slaat wanneer een lid van de koninklijke familie een baby aanspreekt met ‘vrouwtje’ of een Vlaams politicus geen liaison maakt in nous en avons marre de ces transactions. Misschien heeft het te maken met de pietluttige omvang van ons Nederlands taalgebied waardoor we vrezen
COLUMN economisch en sociaal in de verdrukking te geraken wanneer we in deze geglobaliseerde tijden niet kunnen meelippen met de machtige talen der aarde. Of misschien is het gewoon de academische Antwerpse omgeving waarin ik momenteel vertoef, en waarbij het van intellectuele présence getuigt elke letter kaarsrecht te zetten. Welke van de drie redenen het ook zij en welke van de drie bevolkingsgroepen ik respectievelijk met deze aanklacht ook zou viseren, noch de Afrikaners noch de Yankees kennen een dergelijk taalpurisme. In Zuid-Afrika, en zoals ook duidelijk in de gelauwerde film ‘Totsi’ naar voren kwam, experimenteren jongeren in de townships duchtig met hun rijk gamma aan talen door in één en dezelfde dialoog constant te switchen tussen Zulu, Xhosa, Afrikaans en Engels. In New York, de Big Apple aan de Oostkust van de VS –hetgeen we als Europeanen toch gemakkelijk associëren met een monolithisch Engelstalig blok– hoef je niet perfect Engels te kunnen om mee te dingen in de strijd om een arbeidsplaats. Het betreffen hier trouwens niet altijd onderbetaalde jobs als afwasser, portier of barman; maar eveneens middenkaders wier Babylonisch gebazel mag reiken tot op het 46ste van de Times Square Toren. En voor wie zou denken dat taalpurisme nodig is om in de academische wereld te overleven, heeft het ook mis: “Your English is just fine” werd mij geantwoord toen ik opmerkte dat een bezoek aan de London School of Economics mij tevens goed van pas zou komen om mijn taalvaardigheid wat op te vijzelen. En voor de slechte verstaander, dit Engels is niet steeds zo fijn. Echter, begrijp me niet verkeerd: een eloquente uiteenzetting alsook een mooi stilistisch schrijfsel zijn een ware verlichting voor de geest. Daarnaast is enig taalpurisme niet misplaatst waar misverstanden met kleine en vooral grotere gevolgen kunnen opduiken. En als laatste wil ik je gerust meedelen dat ook ik me meermaals schuldig maak aan uitingen van Vlaams taalpurisme, een taal die ik meen wel te beheersen. Edoch, trop is te veel en te veel is trop.
WIM MARIVOET
Terugblik op een inleefreis... Een interview met Björn Cuypers
door Dieter Wijffels
Björn zag het levenslicht op 11/11/1975 en bracht zijn jeugd door in Bazel. Nee, niet in Zwitserland maar gewoon aan de overkant van de Schelde op de boerenbuiten. In 1996 ging hij met USOS op inleefreis naar India. Op dat moment was hij kandidaat germanist aan de UA. Weet je nog waarom je besloot om op inleefreis te gaan? Björn Cuypers: Ik heb heel mijn jeugd in een dorp gewoond en ineens kwam ik in een stad terecht met een waaier aan nationaliteiten en culturen. Daardoor is mijn belangstelling gewekt, denk ik. Bazel ligt slechts op 15 km van Antwerpen maar het is wel het Waasland en dat is echt een ander cultuur (lacht even). Eerst was ik vooral geïnteressseerd in Afrika, maar toen ik lucht kreeg van die inleefreis naar India voelde ik me daar ook direct tot aangetrokken. Ik zong bij het universitair solidariteitskoor Amahoro en kende professor Steven Geukens die toen de inleefreizen voorbereidde.
20
© Björn Cuypers
Het is al half negen ’s avonds als ik in het donker aankom bij het appartementje waar Björn met zijn vriendin Nuria en hun driejarige zoontje Sem van het gezinsleven geniet. Op dit eerder late uur had hij gehoopt zijn ò zo nieuwsgierige zoon reeds in bed gemanoeuvreerd te hebben, maar helaas. De kleine spruit voelde het in zijn vingertipjes aan dat er bezoek op komst was. Zoonlief belandt dan toch in bed en wij beginnen aan het interview. Bij het afspelen van de cassette hoor ik op de achtergrond af en toe een vrolijk stemmetje opduiken…
Hoe is de voorbereiding verlopen? BC: Die was heel aangenaam maar tegelijk vond ik die aanloop ook te lang duren. Tegen begin maart dacht ik toch wel: “Laten we nu gewoon vertrekken en er niet verder over lullen!” Ik wilde het avontuur eindelijk echt beleven. Bovendien had ik altijd het gevoel dat hoe goed je jezelf ook zou voorbereiden, het toch anders zou uitdraaien dan verwacht. Je kunt zo’n ervaring niet op voorhand rationeel bevatten en beheersen. Je moet dáár zijn om het allemaal mee te maken. Ik heb het nu meer over het emotionele aspect van de reis. Ik herinner mij dan ook vooral één hoop emoties gedurende die reis: angsten, droefheid, verbazing, noem maar op. Vertel dan eens over de inleefreis zelf. Wat herinner je je er nog van? BC: Heel veel eigenlijk. Ik was juist 20 geworden en kwam net onder moeders vleugels vandaan. Ik was echt nog een kind en plotsklaps zat ik in India. Ik herinner me hoe ik de eerste avond in mijn bed lag en in de verte
een vliegtuig hoorde overvliegen. Toen heb ik gedacht: “Ik wou dat ik erop zat. Ik wil terug!” Het was een serieuze cultuurschok, direct na aankomst in Delhi al. Je had je een jaar intensief voorbereid en de verhalen als “je gaat zien dat je eraan komt en die taxichauffeurs staan er allemaal te wachten en die willen je allemaal in hun taxi” ken je al op voorhand. Maar als je daar staat, dan is het zó overweldigend. Het gebeurt gewoon allemaal echt. De cultuurschok in Calcutta was nog ééns zo groot en toen waren we al vijf à zes weken verder. Mochten we direct van België naar Calcutta gevlogen zijn, dan denk ik dat ze mij bij wijze van spreken hadden mogen afvoeren. Vooral het gevoel van controleverlies was schrikwekkend. Indiërs knikken bijvoorbeeld niet ja, maar ze schudden met hun hoofd en zeggen dan ‘heu’. Dat is iets waaraan ik nooit gewend geraakt ben. Je blijft denken “aha, ’t is nee, of nee, ’t is ja”. Tijd is daar een heel rekbaar begrip. ‘Indian stretchable time’ zeggen ze. Afspraken maken, vergeet het maar! Mensen komen niet, of komen 3 uur later en schamen zich er ook niet voor. Je moet
die drang naar controle leren loslaten, anders word je gek. In de dorpen was het rustiger. Je had er minder last van het overweldigende effect van de veelheid aan mensen en de opdringerige verkopers. Uiteindelijk is de verwarring wel geminderd. In Calcutta ben ik zelfs op m’n eentje beginnen rondwandelen. Dat waren misschien de eerste tekenen van aanpassing. Bovendien voelde ik me niet helemaal thuis in de groep, ik kon er met niemand echt serieus praten. Er was wel één persoon tijdens de voorbereiding waar het mee klikte, maar die had tweede zit en kon niet meegaan. Daarom heb ik zo massaal veel brieven geschreven, denk ik. Ik heb mezelf daar rijk gevoeld. Zo zijn we een zeldzame keer op restaurant gegaan. Wanneer je buiten komt staan er 3 te bedelen of dan duwen ze zo’n gemutileerde arm in je gezicht. Je hoorde verhalen van mensen die expres verminkt zijn om te bedelen. Ik herinner mij een beeld van een jongeman met elefantiasis of ‘olifantenvoeten’. Hij had een voet die enorm groot was, dik en blubberig. Blijkt dat die ziekte heel gemakkelijk te genezen is, maar ze laten hem zo rondlopen omdat het goed opbrengt. Daar kon ik niet bij, nog altijd niet.” “Ook de hardheid van het kastensysteem is iets wat ik nog altijd niet goed begrijp. Het draait rond karma: je bent zo geboren. Ben je arm dan heb je vroeger iets misdaan. Je hoeft je niet schuldig te voelen omdat je rijk bent,
© Sam Tiest
dat is je lot. Het leek alsof die mensen dat zelf allemaal niet zo rampzalig vonden, heel raar. Wij hebben het geluk gehad om iemand te ontmoeten die heel erg rijk was, zodat we ook het rijke leven in India leerden kennen. Dan rijd je ineens in een auto met airco en chauffeur naar de golfclub. Het ene moment zie je een patissier zoals hier, met alles erop en eraan, terwijl 5 meter verder mensen zitten te rommelen in het vuilnis en zich staan te wassen in de goot. Daardoor ben ik van een groot schuldgevoel afgeraakt. India is rijk maar de rijkdommen zijn zeer slecht verdeeld. Ik zag ook ‘rivaliserende’ ontwikkelingsprojecten met elkaar wedijveren om zoveel mogelijk dorpjes te controleren. Voorheen had ik er een enorm naïef beeld van. Ik heb ook geleerd dat rijkdom bijzonder weinig kan voorstellen, als ik zag hoe de mensen in kleine dorpjes met weinig gelukkig waren en rust en eenvoud uitstraalden. Ik voelde me zelf toen heel arm. Ook in de gastfamilie heb ik heel veel warmte ervaren. De mensen behandelden mij als hun zoon. Achteraf merk je wel dat ze iets probeerden los te krijgen, maar die warmte was niet fake. Weet je nog hoe je je voelde bij je terugkeer in België? BC: Ik had het gevoel terug te komen in een leeg land. Op het vliegtuig kregen we een broodje met kaas, ik denk niet dat er ooit een broodje met kaas mij beter heeft gesmaakt. Die reis is nog heel lang blijven p l a k ke n . Zo vervreemd ik mij in het begin ginder voelde, zo vervreemd voelde ik
mij achteraf terug thuis. Dat is pas overgegaan in de lente van het jaar nadien toen ik op Erasmus ben gegaan naar Duitsland. Dat was een nieuwe stap in mijn leven. Ik herinner mij ook hoe gedreven ik was om mijn dia’s te laten zien aan familie. Ik stroomde ervan over. Dan schrok ik wel van de desinteresse bij heel wat mensen. Zou je durven stellen dat die inleefervaring in India een rol heeft gespeeld in je verdere leven? BC: Ik ben als kind vertrokken en een pak volwassener teruggekomen. Maar als ik eerlijk ben, is het niet alleen die reis die me naar meer volwassenheid heeft gebracht. Na de inleefreis ben ik nog beginnerscursussen Hindi, Swahili, Afrikaans en Fins gaan volgen. In 1999 volgde ik een cursus ontwikkelingssamenwerking van het toenmalige ABOS. Zo rijpte het plan om op een ambassade te gaan werken. Noem het een drang naar het exotische. Alle examens voor kanselier heb ik met succes afgelegd maar na mijn sollicitatiegesprek werd ik echter niet aangenomen. Achteraf bekeken was ik er gewoon nog niet klaar voor. Vlak na thuiskomst vond ik de reis trouwens te zwaar en te emotioneel, maar nadat de vermoeidheid was wegeëbd en mijn darmen terug in orde waren, begon er iets te kriebelen. Toen ik eindelijk was uitgestudeerd, ben ik niets gaan doen met mijn diploma’s. Ik heb mijn rijbewijs voor vrachtwagenchauffeur behaald en drie jaar in de haven gewerkt met interimcontracten. Tussendoor heb ik telkens reizen gemaakt, o.a. naar Zuid-Europa, Slovenië, Marokko, Kenia en de V.S. In feite heb ik 3 jaar gereisd. Voor mij was Kenia het meest ontspannen, zeker als je spreekt over op straat wandelen en aangeklampt worden door verkopers. In India moet je ze letterlijk van je afkloppen. Als je in Kenia niet dadelijk meewerkt, zeggen ze “bye bye friend” en ze zijn weg. Ik herinner mij wel dat Marokko heel erg kon tippen aan India. Daar ervoer ik terug dat benauwende gevoel, het
21
naar de strot grijpen. Denk je dat je met al je ervaringen ondertussen beter kunt omgaan met iemand die anders is dan jij? BC: Dit is een vraag waar ik moeilijk op kan antwoorden, want ik kan me simpelweg niet voorstellen wie ik zou geworden zijn zonder al die ervaringen. Als ik kijk naar wie ik ervoor was, denk ik dat ik vroeger geen idee had van hoe verschillend mensen wel kunnen zijn, terwijl ik me daar nu wel meer bewust van ben. Ik kom bijvoorbeeld uit een mentaliteit van hard werken en niet omzien waardoor je vaak weinig kunt genieten en dat botst wel eens met mijn Antwerpse vriendin die veel meer aandacht heeft voor het genot in de kleine dingen van het leven. Ook het cultuurverschil tussen mijn collega’s op Open School enerzijds en mijn collega’s bij het transportbedrijf – waar ik nog altijd werk – anderzijds, lijkt soms onoverbrugbaar. Op Open School weet iedereen wel van de andere job, maar bij het transportbedrijf heb ik heel lang verzwegen dat ik les geef aan migranten en anderstaligen. De Vlaams Belang-stemmers zijn er vrij talrijk. Bij persoonlijke gesprekken hoor je trouwens positievere verhalen over hun contacten met ‘buitenlanders’, die ze echter voor elkaar lijken te verzwijgen. Ondertussen werk ik daar al vier jaar en noemen ze me grappend ‘de schoolmeester’. Hoe ben jij bij Open School terecht gekomen? BC: Ik was het beu om na elke reis weer van nul te moeten beginnen en wilde wat meer stabiliteit in mijn leven. Op de Dageraadplaats bezocht ik dikwijls de nachtwinkel van een Bengali. Hij volgde Nederlandse les en op een dag vroeg hij me om hem te helpen met zijn huistaken. Ik heb daar vele avonden doorgebracht en zo rijpte het idee om les te gaan geven. Heel toevallig ben ik bij Open School terecht gekomen en werk daar nu al zes jaar. Naast mijn diploma germaan-
22
se, hebben vooral mijn ervaringen als arbeider en als wereldreiziger mij aan deze job hebben geholpen, denk ik. In samenwerking met de VDAB geef ik een vooropleiding Nederlands. Ik werk graag met mensen die een doel hebben in hun leven en erg gemotiveerd zijn, dan ga ik er ook 100 procent voor. Mensen mogen laaggeschoold zijn, maar ik wil vooruit met mijn klassen. Mijn grootste passie is lesmateriaal maken en optimaliseren. Dat vraagt veel inlevingsvermogen.
“Soms raakte ik zo betrokken bij hun problemen dat het me volledig ontwrichtte.” Hoe is het contact met je cursisten? BC: In het begin was ik heel sterk bezig met de afkomst van de mensen. Mijn benadering trachtte ik aan te passen aan hun mogelijke achtergrond. Nu weet ik soms van mijn cursisten niet meer welke nationaliteit ze hebben en zie hun andere kleur ook niet meer. Ik focus me meer op de persoonlijkheid: wie heb ik voor me, wat voor een mens is het, is hij leergierig, spontaan, geremd? Het probleem was dat ik soms zo betrokken raakte bij hun problemen dat het me volledig ontwrichtte. Zo was er een Nigeriaanse die bij Payoke zat omdat ze recht uit de prostitutie kwam. Zij werd achtervolgd door mensensmokkelaars. Ik heb van alles voor die vrouw gedaan en ben toen bijna kopje onder gegaan. Daarom heb ik moeten leren me af en toe om te draaien en gewoon naar huis te gaan, al wil ik soms wel eens gewoon met die mensen een pint gaan pakken om naar hun verhalen te luisteren. Die raken mij nog steeds heel sterk en soms sleur ik die er ook uit. Vooral als ik merk dat er iets hen belemmert om bij te leren. Dat helpt vaak. In het begin voelde ik mij eerder een inleefreiziger, terwijl ik nu meer een professionele rol heb aangenomen. Ik tracht mijn cursisten mee te nemen in de stroom van een job zoeken, het solliciteren en
op die manier probeer ik een coach te zijn. Een coach bij het overleven en meedraaien in onze maatschappij. Nu zijn mijn cursisten wel vaak mensen die zich al redelijk kunnen handhaven, die al redelijk vertrouwd zijn met onze leefregels. Ken je ondertussen de overtuigingen en gevoeligheden van je cursisten? BC: Grotendeels, het zit er zo ingebakken dat ik er vaak niet meer over nadenk. Ik merk dat ik nu meer respect heb voor de eigenheid van de mensen en hun culturele achtergrond. In het begin kon ik zware discussies uitlokken. Daar ben ik wel voorzichtiger in geworden omdat ik me begon af te vragen of dit wel veel zoden aan de dijk zette. Vaak zijn het gewoon meningen die tegenover elkaar staan en die met elkaar beginnen te botsen. Als ik nu voel dat cursisten niet open staan voor elkaar, dan breek ik het gesprek af en ga ik verder met de les. Tussen cursisten ontstaan immers vaak misverstanden door de beperkte beheersing van de taal. Door hier les te geven blijf ik wel in contact met hun realiteit. Ik heb hier geleerd om hen als gewone mensen te zien, ook de illegalen, met een persoonlijke leefwereld en gevoelens zoals jij en ik.”
leven?
Heb je het gevoel in een interculturele samenleving te
BC: Mijn antwoord is ja en nee. Soms heb ik het gevoel dat de verschillende culturen naar elkaar toe aan het groeien zijn en soms totaal niet. Enerzijds zijn er eilandjes waarin verschillende culturen of volkeren zich gaan concentreren – hoewel zoiets ook bestaat binnen de verschillende lagen van de Vlaamse bevolking. Anderzijds sta ik er soms versteld van hoe herkenbaar en Vlaams mijn cursisten kunnen zijn. Dan lijken ze perfect geïntegreerd tot je binnen een andere context met hen in aanraking komt en weer merkt dat ze erg ver van je staan.
NT2
Allochtonen hebben vele redenen om Nederlands te leren, maar soms maken de autochtonen het hen niet makkelijk. Voor dit artikel heb ik een kleine rondvraag gedaan bij de heterogene groep buitenlanders in Antwerpen. Ik was op zoek naar hun motivatie om de lessen Nederlands te volgen. Zelf behoor ik ook tot deze categorie en mijn beweegredenen om me in te schrijven voor een cursus Nederlands verschillen niet veel van hetgeen ik allemaal van mijn medecursisten heb gehoord. In oktober 2005 ben ik aangekomen in België om mijn studies voort te zetten aan het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer aan de Universiteit Antwerpen. Ik zag me algauw genoodzaakt een job te vinden om een deel van mijn leefkosten te financieren en dat was een zaak waar mijn Frans me niet bij kon helpen. Dat was een ontnuchtering aangezien ik ervan overtuigd was dat, vermits België een tweetalig land is, ik me ook in Vlaanderen zou kunnen behelpen met het Frans. Ik heb dus de raadgeving gevolgd van een dame bij het interimburo en zo ben ik een van de deelnemers van de lessen Nederlands voor anderstaligen geworden. Wanneer ik de gesprekken met mijn vrienden overloop, valt het me op dat hun motivatie zich op vijf gebieden situeert: de communicatie met de administratie begrijpen, integratie bevorderen, een nuttige vrijetijdsbesteding, helpen in de zoektocht naar werk en tot slot, soms doet men het gewoon voor het geval het later nog eens van pas zou komen . Kortom, men heeft de hoop dat kennis van het Nederlands gaat helpen om hier in Vlaanderen een leven op te bouwen en met dit doel voor ogen is men bereid grote inspanningen te leveren. Toch was ik erg verbaasd dat er ook mensen zijn die hier al lang wonen, maar jammer genoeg nog niet veel Nederlands kunnen. Een Marokkaanse vriend, wiens naam ik niet zal vermelden, woont hier al 27 jaar, maar is nog maar net met de lessen begonnen. Hoe komt het dat er voor veel nieuwkomers nog steeds een hoge drempel bestaat om de Nederlandse taal te leren? Ik vroeg me af hoe mijn vriend zijn leven in België ziet en waarom hij niet meer moeite heeft gedaan om zich te integreren. Veel mensen hebben immers integratie aangehaald als hoofdreden om aan de lessen te beginnen. Nochtans ben ik niet helemaal zeker dat dit zin heeft, want er bestaat een groot verschil tussen het Nederlands meester zijn en jezelf geïntegreerd weten. Een Congolees die ik ontmoet heb, vertelde me dat hij perfect Nederlands spreekt, maar toch nog beschouwd wordt als ‘niet geïntegreerd’ omdat hij zich beweegt in zijn eigen culturele middens en er grotendeels dezelfde levenswijze op nahoudt als op de dag dat hij voor
het eerst voet zette op Vlaamse bodem. Volgens hem worden de meesten waarmee hij de lessen volgt, beschouwd als niet geïntegreerd zodat het moeilijk wordt voor hem om zich voor te stellen wat integratie dan wel is. Bovendien klaagt hij dat hij in zijn voortdurende inspanningen om contacten te leggen, steeds wordt geconfronteerd met Vlamingen die enkel willen weten: “Wanneer keer je terug naar je land?” Die vraag is ongetwijfeld een zeer goedbedoelde blijk van interesse, maar dit komt erg vijandig over. Misschien heeft men mijn Marokkaanse vriend niet voldoende gemotiveerd om Nederlands te leren. Buitenlanders zijn door de regel immers veroordeeld tot handenarbeid, zelfs als ze over een hoog diploma beschikken. Deze fysieke jobs vereisen geen vergevorderde kennis van het Nederlands en zo wordt het leren van de taal bijkomstig omdat men zonder veel problemen een leven kan opbouwen terwijl men anderstalig blijft (Engels of Frans). Bovendien hebben sommigen me toevertrouwd dat de lessen voor hen een verlies van tijd betekenen vermits ze het Nederlands te moeilijk achten en ze geen partners vinden om mee te oefenen omdat de Vlamingen naar hun mening erg gesloten zijn. Zij haken dan ook af en hopen een job te vinden die geen kennis van het Nederlands vraagt. Degenen die wel volhouden, doen dit in de hoop om ooit een goede baan te vinden waarvoor je Nederlands moet kunnen praten. Nochtans zijn er ook mensen die dit ‘tijdsverlies’ met open armen verwelkomen. Ik was zeer verbaasd om een Congolees te ontmoeten tijdens mijn klein onderzoekje die de lessen volgt in twee verschillende centra. Hij vertelde me dat hij thuis niets om handen heeft. De lessen zijn voor hem een welgekomen afleiding terwijl hij wacht op een meer zinvolle tijdsbesteding. Wat mezelf betreft, ik ben zeer opgetogen over het feit dat ik me zowel in Vlaamse als allochtone milieus begeef. Zo krijg ik een min of meer evenwichtig beeld van deze samenleving. Ik laat me dus niet ontmoedigen door zij die dit integratieparcours eerder hebben doorlopen en gefrustreerd zijn geraakt. Ik geloof nog steeds dat er iets te winnen valt bij het contact met de autochtonen, maar ik betreur het dat sommigen ons niet aanmoedigen om hun taal te leren. Bij het beginnen van de lessen, hebben sommigen me dit gewoonweg afgeraden. Ze argumenteerden dat het geen zin zou hebben daar het Nederlands slechts op enkele plaatsen in de wereld wordt gesproken. Gelukkig heb ik volhard en mijn eigen weg gevolgd. Jérôme Nkuna Bungi (vertaald uit het Frans door Tobi Lancsweert)
DOSSIER
Opiniestuk
“THEY ARE MANY, THEY ARE ONE”
Je houdt het niet voor mogelijk, hoe vals een mens kan zingen. Zo vals dat rillingen over de rug rollen en haren rechtop gaan staan. Het is grappig dat ik zo ver moet reizen om dat te ontdekken. Zo ver in Indonesië: het land van onmetelijke eilanden en tegenstellingen, van honderden etniciteiten, talen en identiteiten. Indonesië, land van muzikaal gemartel… door Lisbeth Jaspers met dank aan Merdika Oshin – meer info: bunga_bangsa_club@yahoo.com
I
ndonesië is zo uitgestrekt dat je het aantal eilanden bijna niet kan tellen. Het is een gefragmenteerde geografie die 5000 km kust bestrijkt en meer dan 300 etnische groepen verenigt. Een oud Javaans spreekwoord werd de nationale leuze vanaf de glorietijd van de Verenigde Oostindische Compagnie: “They are many, they are one”. De VOC maakte toen één rijk van al die diversiteit. Diversiteit, niet alleen in mensen en talen maar ook in landschap en natuur: van vulkanen en bergen over meren tot regenwoud. Niet moeilijk dat Indonesië een ongelofelijke aantrekkingskracht uitoefent op allerhande reizigers. Het is een
paradijs voor rugzaktoeristen, inleefreizigers, surfers, religieuze pelgrims, jonggehuwden… Ze zijn even divers als Indonesië zelf. Ik was op zoek naar de Aziatische cultuur. Ieder continent heeft toch een andere geur, smaak, zicht, gevoel, leven? Dus waarom niet eens een land opzoeken tussen de Indische en de Stille Oceaan. Met VIA vzw trok ik naar een dorp in de buurt van Semarang (Java). Geen toeristen, veel bekijks en een goed bed bij de oma van mijn Indonesische opvang. Meer moet dat niet zijn. Ik zou samen met de Javaanse Merdika en een aantal andere
internationale vrijwilligers het Indonesische zelfvertrouwen bevorderen. Althans het zelfvertrouwen van de mensen in ons dorp. Sinds het regelmatige contact met zowel de westerse als de islamitische cultuur, geraken de traditionele culturen van Indonesië wat op de achtergrond. De eigenheid van het eiland Java met haar specifieke taal en dans maar ook die van de andere eilanden zoals Bali en Sumatra, lijken meer en meer te vervagen tot de herinnering van dorpsoudsten. Jeans en rock, de hoofddoek en het Arabisch hebben hier immers een hoger aanzien.
“Pendhet Panembromo” is een klassieke Balinese dans. Andere dansen zoals “Kupu Kuwi” zijn moderne Javaanse
dansen. De klassieke dansen beginnen altijd met een gebed tot God om te tonen dat de dansers heel gelovig zijn. Ze hebben meestal zachte bewegingen met veel beleefdheidsvormen en strikte voorschriften, zoals over de klederdracht van de dansers. De modernere dansen beginnen niet met een gebed en de bewegingen zijn veel energieker. Toch hebben ook zij een moraal te bieden zoals bij de volgende Dolonan-dans (speeldans). “Kupu Kuwi” verhaalt over een vlinder. Hij is een harde werker en keurt luiheid dus af. Een mooi voorbeeld dus voor de kinderen … KUPU KUWI kupu kuwi (that butterfly) kupu kuwi, takencupe (that butterfly, i want to capture it) mung mabure ngewuhake (but its flight is confusing me – it’s hard to capture it) ngalor ngidul ngetan bali ngulon (to the north, south, east and back to the west) mrana mrene mung sak paran - paran (go there and here, wherever it wants) sapa bisa ngencupake (who could capture it) © Lisbeth Jaspers
De Saladin-fluit leidt de muziek
mentas menclok clegrok banjur mabur kleper (when it stops for just a few seconds before flying away)
Hybridisatie of cultureel verval?
met de andere vrijwilligers zo naarstig meedoe met hun muziek en dans. En dat is precies waarvoor we kwamen.
Niet dat een mix van culturen een probleem hoeft te zijn, vindt Merdika, want de traditionele cultuur haalde en haalt Doven laten deelnemen aan de toch vooral het beste uit het contact met deze twee cultu- Indonesische cultuur en identiteitsbeleving ren en zo komt ze er sterker uit. Merdika’s theorie van hybridisatie en kruisbestuiving van culturen – vergelijkbaar Misschien jammer voor de dove studenten van Merdika met de snijbloemen en fruitvliegjes – klinkt alvast heerlijk die verderop in Umarang les volgen. Zij kunnen de muziek idealistisch. Anderen, zoals haar vader die professor is in niet horen en er dus evenmin op dansen. Leerkracht Ida oude Javaanse kunsten, zijn minder optimistisch. Feit is Ayu Putu Winursita, een Balinese dame, bevestigt dat de dat de mannen en vrouwen in het dorp hun eigen kunsten doven tot voor kort niet volledig konden deelnemen aan en uitingsvormen niet meer met trots uitvoeren. Wie heeft de Indonesische cultuur en identiteitsbeleving. Dansen is er nog interesse in de melodieuze landschapsbeschrijvin- immers van jongs af aan belangrijk in het leven van elke gen van de Dangdut (zang), de ritmiek van de Gamelan Indonesiër. Op de eilanden moeten de meisjes en jongens (orkest) of de hectische sprongen van de Topeng (dans al vroeg leren begrijpen wat de dans betekent. De dans zelf met maskers)? Bij de jongeren in Waikukun zijn er dat in niet kunnen uitvoeren, vermindert het echte begrip en resieder geval niet veel. Of toch: als er mensen uit Europa en pect voor de dans. Waardoor de dove zelf ook weer een andere landen in Azië mee willen doen met deze kunsten, stukje minder respect en begrip krijgt – bovenop de stemis er misschien wél iets waardevols aan…? pel van minderwaardigheid die gehandicapten al hebben. Inderdaad, zeg ik volmondig. Want al was het daar in het Omdat Ida Ayu overtuigd is van de intelligentie en het inleverre Indonesië met de zangers van de Dangdut, dat ik vingsvermogen van de doven, besloot ze hen les te geven in de ondraaglijke valsheid der Balinese dans. Hiermee wou ze menselijke stem leerde kenhen de kans geven om dat stuk nen, ik ben overtuigd van het identiteit en eigenwaarde terug belang van deze expressievorte winnen. De Balinese dans men. De Javaanse melodieën “Pendhet Panembromo” is niet klinken zo anders, zo nietmeteen de gemakkelijkste dans. westers, zo niet-Europees, dat het een meerwaarde biedt aan De muziek waarop gedanst mijn leefwereld. Het breidt de wordt, heeft geen beat die het notenleer uit met ongekende ritme van de bewegingen aantoonverschillen en opeenvolgeeft. Daardoor is het al moeiging van noten, terwijl er oude lijk genoeg voor horenden. verhalen worden doorverteld Toch kunnen de doven meeen veranderende landschapdansen op de melodie van de pen beschreven. Het sociale muziek, dankzij de pedagogikarakter van het samenzingen sche technieken van Ida Ayu. is trouwens belangrijk: sámen De leerkracht doet de bewe© Lisbeth Jaspers wordt er gelachen en gemusigingen voor en laat hen dansen ceerd met eenvoudige instruFelle kleuren, fiere mannen en mystiek voor een spiegel. Zo kunnen ze menten. zelf zien wat er beter moet, hoe Minder eenvoudig zijn de inhet vloeiender kan. Via hun voeten voelen ze de trillingen strumenten van de Gamelan. Opzwepende ritmes en vier- van de luide muziek en wordt hun gevoel voor motoriek kante klanken komen uit de grappige snaarinstrumentjes veel sterker. Ida Ayu maakt zelfs nieuwe tekens in gebarenof de gong. De Saladin-fluit klinkt scherp boven de rest en taal voor de verschillende dansbewegingen (zie p. 26). Het leidt daarmee de muziek. Nadat ik vals heb gezongen en verwondert dus niet dat haar studenten een stedelijke interhard heb geblazen, moet ik mee dansen op het voortdra- scolaire danscompetitie wonnen. Ondertussen verdienen ze vende ritme. Natuurlijk draai ik dubbel met mijn benen regelmatig wat zakgeld door hun optredens. Zo is de cirkel maar dat verhoogt juist de pret van alle kindjes en buren rond, want dat geeft hen de kans om hun opleiding verder die ondertussen de repetitie kwamen volgen. Als de dans- te zetten en hun hogere gezondheidskosten te betalen. Niet stoet de volgende dag vertrekt naar het grote plein, geniet alleen een creatieve manier om dans bij de doven te brengen ik van de oude Indonesische mythen met de goede en dus, maar ook om hun sociale status te verhogen en tegeslechte helden. De Terong zijn erbij gekomen: dansende lijk een stuk traditionele cultuur te bewaren. Het geeft een maskerdragers die de mythische karakters uitbeelden. Ik extra dimensie aan de leuze “They are many, they are one”. zie de artiesten glunderen, omdat mijn blanke ik samen
25
Gebaren en taal
niet alleen hun vorm van contact met de ander, het geeft hen een plaats en identiteit binnen een gemeenschap. Ook in Indonesië wordt gebarentaal gebruikt natuurlijk. “Doofheid brengt een unieke taal en cultuur met zich mee, Dat zijn niet dezelfde gebaren als de Nederlandse. Neder- een verenigingsleven, zelfs een speciaal soort humor”, zo landse gebaren zijn zelfs niet altijd identiek met de Vlaam- verwoordt de organisatie ‘Cultuur voor Doven’ het. Gebarentaal werd bijvoorbeeld se. Gebarentaal is immers een lang verboden op gewone op zichzelf staande taal, die scholen. In 1880 vond het een eigen grammatica en een internationale congres eigen lexicon heeft – los dus voor dovenonderwijzers van het Nederlands zelf. Bij in Milaan dat spreektaal gebarentaal wordt in tegenprioriteit moest krijgen bij stelling tot gesproken taal geonderwijs aan doven “wecommuniceerd in de ruimte gens de ontegenzeggelijke (plaats van het gebaar en besuperioriteit van het woord weging) en met het lichaam boven gebaren”! Dat leidde (‘meerkanaligheid’ d.m.v. Afbeelding uit “Nederlandse Gebarentaal en Vlaamse Gebarentaal: tot gebarentaal in het gehandvorm, oriëntatie van de zussen of verre nichtjes?” van Trude Schermer en Myriam Vermeerheim, vaak gestrafte dove hand, gelaat, mond…). Die bergen, in: Ons Erfdeel, jg. 47 (2004), nr. 4, p. 569-575 kinderen en een minderkanalen geven allemaal hun waardigheidscomplex bij eigen grammaticale informatie. Gebarentaal heeft een eigen gebarenschat, met heel wat gebaren voor abstracte be- de doven. Gebarentaal wordt door onderzoekers indergrippen zoals april, naast de ‘gemotiveerde’ gebaren die het daad beschouwd als een onderdeel van de culturele identibedoelde concept uitbeelden zoals fiets (zie afbeelding). Er teit van de doven, samen met het gezamenlijke bewustzijn, bestaan zelfs dialecten. Die lopen in Vlaanderen geogra- de eigen gedragspatronen, het besef van een gemeenschapfisch ongeveer gelijk met de dialecten in de vijf Vlaamse pelijke geschiedenis en een eigen sociaal netwerk met haar organisaties. Jammer dat de Vlaamse gebarentaal pas ofprovincies. Gebarentaal is dus even belangrijk in de identiteitsvor- ficieel als volwaardige taal erkend werd in april 2006 (de ming voor doven als gesproken taal voor horenden. Het is Nederlandse in 2004).
De Bibliotheek van Babel
Prikbord
Bibliotheek Permeke opende op 23 april – niet toevallig de Werelddag van het Boek – als eerste openbare bibliotheek in Vlaanderen een heuse ‘Bibliotheek van Babel’. Een mooie selectie uit de Vlaamse en Nederlandse literatuur zal in zoveel mogelijk vertalingen ter beschikking worden gesteld van het leespubliek. Claus in het Pools? Gezelle in het Turks? Of Elsschot in het Duits? Vanaf nu kun je ervoor terecht in Permeke. Maar niet enkel aan de canon wordt aandacht besteed; ook jong opkomend talent zoals Dimitri Verhulst of Annelies Verbeke zal prominent aanwezig zijn op de boekenplanken. De bibliotheek van Babel springt ook letterlijk in het oog. Om de aandacht van de bibliotheekbezoeker te trekken, worden de boeken bijgeplaatst in een speciaal hiervoor ontworpen kast, die door haar vormgeving verwijst naar de toren van Babel. Maar waar die toren alleen maar leidde tot spraakverwarring, geeft de Bibliotheek van Babel een aanzet tot meer wederzijds begrip en respect.
26
Met andere woorden ‘Met andere woorden’ is een tentoonstelling over de taalidentiteit en -diversiteit van de Antwerpenaars. Welke band hebben we met het Nederlands, het Antwerps en de andere talen die we spreken? De tentoonstelling daagt bezoekers uit om stil te staan bij de vraag hoe we omgaan met het Nederlands, met meertaligheid en anderstaligheid. Ontdek het in Atlas vanaf 1 juni 2007. De tentoonstelling zal vanaf 13 december 2007 ook te zien zijn in Permeke. Tijdens de tentoonstellingsperiode vinden er verschillende activiteiten plaats: taalworkshops, geleide bezoeken, lezingen en een studiedag. Informatie randprogramma: www.antwerpen.be/atlas
Belgische ontwikkelingssamenwerking stuurt vrijwilligers uit Vrijwillige Dienst bij de Ontwikkelingssamenwerking wil 100 jongeren op het terrein Eind vorig jaar heeft België in het kader van de Vrijwillige Dienst bij de Ontwikkelingssamenwerking de eerste jongeren uitgezonden naar verschillende partnerlanden. De Vrijwillige Dienst wil hen een eerste werkervaring geven in de sector van de ontwikkelingssamenwerking en, wie weet, op termijn bijdragen tot een nieuwe generatie van ontwikkelingswerkers. Toelatingsvoorwaarden: 1. Nog nooit een bezoldigde activiteit uitgeoefend hebben in een land dat als ontwikkelingsland beschouwd wordt door het Comité voor Ontwikkeling van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).
© Josti Gadeyne
door Josti Gadeyne
H
et was de minister voor Ontwikkelingssamenwerking Armand De Decker, die kwam aanzetten met het idee om jonge vrijwilligers uit te sturen naar projecten in de achttien partnerlanden van België. Hij was namelijk aangenaam verrast door de solidariteitsgolf onder jongeren na de tsunamiramp in Azië, maar hen uitsturen zonder enige vorm van opleiding of begeleiding vindt hij geen gepast antwoord op de behoeften van de lokale bevolking. De minister wil inspelen op dit solidariteitsgevoel en jongeren een kader aanbieden om zich ten dienste te stellen van ontwikkelingslanden. Door hen een eerste werkervaring op het terrein te geven, draagt België op termijn ook bij tot een nieuwe generatie van ontwikkelingswerkers. Niet slecht, aangezien de gemiddelde leeftijd van de coöperanten op het terrein ieder jaar toeneemt en het steeds moeilijker wordt
om als jongere zonder ruime ervaring werk te vinden in de sector. De vrijwilligers moeten daarnaast bijdragen tot het sensibiliseren van de Belgische bevolking voor ontwikkelingssamenwerking. De Vrijwillige Dienst voor Ontwikkelingssamenwerking (VDOS) werd eind 2005 opgericht en de Belgische Technische Coöperatie (BTC) – het uitvoeringsorgaan van de Belgische ontwikkelingssamenwerking – rekruteerde een jaar later de eerste vrijwilligers. Van de 405 kandidaten haalden er 55 de eindstreep. Op basis van de behoeften van het terrein werd aan 45 onder hen een functie aangeboden. 36 aanvaardden deze functie en de eersten onder hen vertrokken in november 2006. De overige geselecteerden voor wie niet onmiddellijk een geschikte functie gevonden werd, maken deel uit van een rekruteringsreserve. De bedoeling is om continu
2. Niet langer dan twee jaar gewerkt hebben binnen het kader van één of meerdere arbeidsovereenkomsten of met het statuut van zelfstandige; de periodes van tewerkstelling op basis van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten worden niet in aanmerking genomen. 3. De Belgische nationaliteit hebben of onderdaan zijn van een ander land van de Europese Unie of van het Zwitsers Eedgenootschap. 4. Minstens 20 jaar oud zijn. 5. Genieten van zijn politieke rechten en burgerrechten en voldaan hebben aan de dienstplichtwetten. 6. Van goed gedrag en zeden zijn. 7. Minstens in het bezit zijn van het Getuigschrift Hoger Secundair Onderwijs (GHSO), uitgereikt in België of als gelijkwaardig erkend door de bevoegde Belgische autoriteiten. 8. Met succes de algemene informatiecyclus beëindigd hebben (residentiële opleiding over ontwikkelingssamenwerking die door BTC georganiseerd wordt).
27
tussen de 55 en de 100 vrijwilligers op het terrein te hebben. De vrijwilligers worden ingeschakeld in projecten of programma’s die door BTC worden uitgevoerd. In een later stadium kunnen de vrijwilligers ook ter beschikking worden gesteld van de internationale partnerorganisaties van de multilaterale samenwerking en de ngo’s. Het is niet de bedoeling dat de vrijwilliger taken vervult die een lokaal personeelslid zou kunnen uitvoeren, maar dat hij juist een meerwaarde betekent voor het project.
Selectie Aanvankelijk worden er twee selecties per jaar georganiseerd, één in het voorjaar en één in het najaar. Daarna worden de posten bijgevuld naargelang het aantal vrijwilligers dat terugkeert. De vrijwilliger beschikt namelijk over een contract van één jaar dat twee keer hernieuwbaar is. De selectieprocedure duurt ongeveer vijf maanden en bestaat uit een preselectie op basis van acht voorwaarden (zie kader), een schriftelijke proef door SELOR en een mondelinge proef door BTC. Eens de vrijwilligers geselecteerd zijn en ze een post hebben gekregen, moeten ze in België een vorming volgen die twee weken duurt en hen voorbereidt op een nieuwe werk- en leefomgeving. Enkele onderwerpen die behandeld worden tijdens de vorming: kennis van jezelf, cultuurshock, logisch kader (dat de doelstellingen, beoogde resultaten en activiteiten van een ontwikkelingsproject structureert), gezondheid, transversale thema’s van BTC,…
28
Josti Gadeyne (24), die vier jaar geleden met USOS op inleefreis naar Nicaragua ging en het jaar nadien op thesisstage in hetzelfde land, maakt deel uit van de eerste zending van BTC-vrijwilligers. Ze werkt sinds eind november 2006 in een ontwikkelingsproject in Senegal, dat een duurzame toegang tot drinkbaar water voor 260.000 landelijke inwoners wil garanderen. Ze houdt zich bezig met het gegevensbestand, de website en het ontwikkelen van communicatie- en sensibilisatiemateriaal. Ze studeerde in 2004 af aan de Universiteit Antwerpen voor de richting Politieke en Sociale Wetenschappen en behaalde een jaar later een diploma journalistiek aan de Lessius Hogeschool in Antwerpen. “Het is altijd al een droom geweest, die meer vorm heeft gekregen door mijn inleefreis en thesisstage met USOS in Nicaragua. Ik houd ervan om me in te leven in een andere cultuur, maar langer dan twee maanden ben ik nog niet van huis geweest. De Vrijwillige Dienst bij de Ontwikkelingssamenwerking geeft me nu de kans om werkervaring op te doen in de sector van de ontwikkelingssamenwerking en om minstens één jaar in een ontwikkelingsland te wonen en te werken. Het is een uitdaging, ik wil weten of ontwikkelingswerk iets voor mij is.” “Hoewel ik aanvankelijk Latijns-Amerika als voorkeur had opgegeven, heb ik geen enkel ogenblik getwijfeld toen BTC een post in Senegal voorstelde. Ik had voor mezelf al uitgemaakt dat het belangrijker was om te kunnen vertrekken, een ontwikkelingswerker moet flexibel zijn en in verschillende culturen kunnen werken. En ik heb geen spijt van mijn beslissing. Hoewel ik
voor de eerste keer voet aan wal zette op het Afrikaanse continent voelde ik me er meteen thuis. Senegalezen zijn enorm gastvrij en tolerant, ik werd er met open armen ontvangen. Het heeft niet lang geduurd vooraleer één van de collega’s me uitnodigde bij hem thuis en ik volop kon beleven hoe het dagelijkse leven zich thuis afspeelt. De vrouwen brengen veel tijd door in de keuken om de dagelijkse portie rijst en vis te bereiden, waarna de hele
© Josti Gadeyne
De vrijwilligers ondertekenen een arbeidscontract met BTC en genieten een maandelijkse brutovergoeding van 1258,90 €. Daarnaast staat BTC hen bij in hun reis- en huisvestingskosten en zorgt voor de nodige verzekeringen (overzeese sociale zekerheid, hospitalisatie, ongevallen etc.).
“Ik wil weten of ontwikkelingswerk iets voor mij is”
familie zich rond één schotel plaatst en ze met de rechterhand bolletjes rijst vormen – de linkerhand wordt gebruikt voor het toilet. Senegalezen hebben bovendien een goed gevoel voor humor en zelfs in de meest serieuze of hachelijke situaties is er plaats voor een grapje. Ze hechten daarnaast een groot belang aan respect, iemand niet groeten is taboe. Het is dan ook niet verwonderlijk dat groeten in het Wolof, de meest frequent gesproken lokale taal, veel tijd in beslag neemt: je informeert naar het wel en wee van de persoon en zijn familie. Als je iemand groet schud je zijn hand, kussen is Westers. In het begin kwam het schudden van de hand mij koel over, maar hoe beter je iemand kent, hoe langer je zijn hand vasthoudt en hoe steviger de handdruk wordt.” “Het project PARPEBA – Projet d’Amélioration et Renforcement des Points d’Eau dans le Bassin Arachidier – waar ik in terecht ben gekomen, is een groot infrastructuurproject dat tegen eind 2008 32 watertorens en een bijbehorend netwerk van leidingen en verschillende aftappunten wil realiseren. Het volgt ook de 21 sites van het voorgaande Belgische project op. PARPEBA is actief in drie regio’s – Diourbel, Fatick en Kaolack – met Kaolack als uitvalsbasis. Elke boorsite voorziet meerdere dorpen van drinkbaar water en wordt beheerd door een gebruikersvereniging, ook wel ASUFOR – Association des Usagers des Forages – genaamd. De dorpelingen kiezen ieder jaar zelf de vertegenwoordigers die in het comité en uitvoerend bureau van de gebruikersvereniging zetelen. De ASUFOR organiseert de verkoop van water: ze legt een prijs vast, sluit een contract af met de fontainiers die het water verkopen aan de publieke aftappunten, behandelt de aanvragen voor een private waterafsluiting, houdt de productieen consumptiehoeveelheid bij… De ASUFOR beheert de inkomsten van de verkoop en wendt deze onder meer aan om lonen uit te betalen en technische problemen, zoals een waterlek,
© Josti Gadeyne
op te lossen. De gebruikersvereniging beheert dus zijn eigen inkomsten en uitgaven en het project PARPEBA houdt een oogje in het zeil. Het project professionaliseert de gebruikersorganisaties door hen vormingen aan te bieden.” “Ik houd me bezig met het gegevensbestand, de nieuwe website en het ontwikkelen van communicatie- en sensibilisatiemateriaal. Het gegevensbestand wordt iedere maand vervolledigd met het consumptie- en productieniveau van iedere site en aftappunt en met de boekhouding van iedere ASUFOR. Op al deze gebieden spring ik mijn collega’s bij waar nodig. Het merendeel van mijn collega’s is Senegalees, wat een andere werksituatie oplevert dan in België: iedereen neemt de tijd om elkaar verschillende keren per dag uitgebreid te groeten, als je iets nodig hebt moet je er verschillende keren achter vragen, vergaderingen duren ontzettend lang want iedereen wil zijn zeg doen, om 14u en om 17u
onderbreken mijn moslimcollega’s het werk om te bidden… Kortom, de werksfeer is minder gejaagd.” “Het is een boeiende job die toelaat om regelmatig een bezoek te brengen op het terrein. Niet alleen het werk bevalt me, ook het leven in Kaolack. Het is een stoffige stad waar wel wat te beleven valt en je vindt er bijna alles: van Nederlandse koeken en Italiaanse pasta tot Spaanse strijkijzers en lokale vis, groenten en fruit. Van zodra je een aantal woorden Wolof kan praten met de lokale bevolking beschouwen ze je niet meer als een toerist, maar verwelkomen ze je met een nog grotere glimlach en een humoristische noot.”
Wil je meer weten? www.btcctb.org www.pihtusenegal.blogspot.com
29
Boekrecensie
Ararat van Frank Westerman door Marjan Goedhart
In zijn boek ‘Ararat’ maakt Frank Westerman een reis op het breukvlak van religie en wetenschap, een reis naar de Ararat. Deze heilige berg, waar volgens Genesis de ark van Noach strandde, is nu een magneet voor diverse soorten gelovigen die hopen er restanten van te vinden, de zogenaamde Arkzoekers. Onder meer omwille van het geo-strategische belang is de berg op wetenschappelijk gebied nog redelijk onontgonnen. Zo spreken wetenschappers elkaar tegen over de mogelijke activiteit van de Ararat als vulkaan. De Ararat ligt in het grensgebied waar Turkije, Armenië, Azerbeidzjan en Iran samenkomen. Geologische classificaties, geografische toelichtingen, geschiedenis, van ontstaansverhalen tot recente politieke ontwikkelingen, verwijzingen naar Wereldliteratuur, dit alles vindt een plaats in het boek. Westermans plan was “een boek te schrijven ‘over geloven en weten, religie en wetenschap, met als middelpunt de Ararat’.” “Ik wilde deze heilige berg beschouwen en uiteindelijk beklimmen, met oog voor zowel de mythe als de realiteit. Het moest een pelgrimage worden, maar dan een pelgrimage van een ongelovige.” Hij wil snappen hoe de godsdienstigheid uit zijn leven was weggesijpeld, en een experiment aangaan als de ‘omgekeerde Job’: zijn eigen standvastigheid als niet-gelovige op de proef stellen, kijken of het geloof hem nog zou kunnen raken of niet. Nochtans spreekt hij van in het begin niet enkel zijn verwondering maar zelfs zijn afkeer uit ten opzichte van mensen die geloven. Voor alles komt hij over als koel en vooral rationeel. Er is weinig plaats voor mysterie in het boek, terwijl de zoektocht naar religie toch een deel van het opzet was. Vreemd. Op een gegeven moment maakt het onbegrip ten opzichte van religie van Westerman toch even plaats voor een gevoel van herkenning. Hij realiseert zich dat hij meer gemeen heeft met de vaak extreem gelovige arkzoekers dan hij eigenlijk zou willen toegeven. “het broze wereldbeeld van de arkzoeker (op de Ararat) bestond bij de gratie van het niet-vinden, zijn doel diende aldoor door net buiten zijn bereik te blijven – dat hield hem op de been en gaf zijn leven richting. De arkzoeker ontleende zijn eigenaardigheid niet aan de ark, maar aan het feit dat hij zocht. En dat deed ik ook.” Interessant zijn ook de gelijkenissen in mentaliteit tussen totaal verschillende werelden die worden vastgesteld.
30
Zowel in godsdienstige milieus, maar evengoed in zogenaamd wetenschappelijke milieus heeft men moeite met ‘nieuwe ideeën’. “Diegene die een geheim ontsluiert, wordt niet geloofd.” Zo werd aan de eerste beklimming van de Ararat door Friedrich Parrot noch door gelovige Armenen, noch door ‘de geleerde Europeaan’ enig geloof gehecht! Parrots overredingskracht was niet opgewassen tegen de onbedwingbaarheidsmythe. Deze mythe gold op twee vlakken. Enerzijds was er de mythe van Heilige berg, gebied dat zich niet door de mens liet bedwingen,en zelfs gezien als verboden terrein. Anderzijds werd ook door wetenschappers betoogd dat de ijskegel van de Ararat te steil en te glad was voor beklimming. “Dit gaf te denken, het zei iets over de menselijke behoefte aan mysteries en de bijkomende drang om ze niet te ontrafelen maar juist in stand te houden.” Religie en wetenschap zijn beiden manieren om om te gaan met de grootsheid van de kosmos, om de nietigheid van de mens daar een plaats in te geven. En als nieuwe opvattingen te ver afstaan van de tot dan toe heersende opvattingen zal men hiertegenover, ook in wetenschappelijke milieus, vaak zeer afkeurend staan. Jammer dat er op het thema religie niet dieper is ingegaan. De berg is immers een heel belangrijk terugkerend element in heel veel religies. Ook het thema van de zondvloed is nog veel wijder verspreid dan wat Westerman in zijn boek doet uitschijnen. De zondvloed komt voor in het Oude Testament, (dus) ook in de Thora en in de Koran, en zoals in het boek word aangehaald ook in de veel oudere Babylonische ontstaansverhalen/ geschiedschrijving.
Maar zelfs in het hindoeïsme is er het eeuwenoude verhaal van de god Vishnu die een man komt waarschuwen voor de komst van een grote watervloed. Vishnu, in de gedaante van een vis, maant Manoe aan tot de bouw van een schip en verzoekt hem om hierin plaats te nemen met zijn vrouw, een paar van alle diersoorten en een zaadje van alle plantensoorten. Al spoedig begon het onophoudelijk te regenen en …de rest van het verhaal is bekend. Andere varianten op het thema zijn wel vermeld in het boek, zoals Metamorphosen van Ovidius, en de mythologie van de Masai in Kenia. In de mythe van de Masai mocht de vrome, polygame Tumbainot behalve de dierenparen ook zijn beide vrouwen in de ark meenemen. Op alle continenten kennen volken overstromingslegenden: bij de Balten, de Kelten, indianenstammen van Alaska tot Vuurland, ... We krijgen hiervoor ook ineens een mogelijke algemene verklaring: “het smelten van de landijsmassa’s aan het einde van de laatste ijstijd, tienduizend jaar geleden, met de bijbehorende zeespiegelstijging van meer dan honderd meter.” Gaandeweg biecht Westerman op dat zijn religie die is van de taal. De enige oprechte verwondering die hij in het boek toont, is die over de ontwikkeling van de taal, en dan vooral die van zijn dochtertje. Mij komt het wat navelstaarderig en kleinburgerlijk over. We krijgen een verslag van sms’jes die hij naar vrouw en kind thuis stuurt van op de Ararat en het ‘o zo spannende’ wachten op antwoord. Wel interessant zijn de momenten van samenzijn tussen mensen met verschillende talen, ontmoetingen waarbij een aftasten via taal ontstaat. Westerman beschrijft heel mooi deze momenten waarop hij in dialoog gaat met onder andere Koerden en Armeniërs, hoe ze samen op zoek gaan naar woorden, en de magie van elkaar te begrijpen. “Waarom weet ik niet, maar ik begon aan een onhandige poging om uit te leggen dat wij in Holland zulke bochten haarspeldbochten noemden. Tot groot vermaak van de vrouwen wees ik op de speldjes in de haren van een meisje dat om me heen drentelde. Niemand begreep er iets van, tot de tekenaar van de plattegrond een inval kreeg en een hoefijzer naast mijn haarspeld zette. In het © Bert Nienhuis Koerdisch zei hij iets wat
niet anders kon betekenen dan: ‘Wij noemen dat een hoefijzerbocht.’ ” De uitwisseling van woorden brengt vertrouwdheid, het herkennen van een taal of woorden brengt vertrouwen. Westerman raakt in zijn boek heel veel thema’s aan, maar zijn uitwerking blijft heel oppervlakkig. Af en toe weet hij vertrouwdheid en herkenbaarheid op te roepen, maar daar blijft het bij. Zijn “Ararat” bestaat uit losse flodders, terwijl hij wel aantoont dat er een berg aan boeiende invalshoeken voor het grijpen lag.
Armenië en de Ararat Momenteel ligt de Ararat in Turkije. De Ararat was een stille getuige van de ‘Armeense genocide’ begin twintigste eeuw, waarbij de Armeniërs uit Oost-Turkije, toenmalig West–Armenië, werden verdreven en uitgemoord. De geschiedenis van de Armeniërs is lang en extreem bruut, vol van geweld. Armenië is gelegen op een doorgangsroute. Het vormt een kruispunt tussen Oost en West, Rusland en het Midden-Oosten, Europa en Azië, het Christendom en de Islam. Dit zorgde voor allerlei botsingen: Grieken, Perzen, Arabieren, Mongolen, Turken en Russen; allen vochten ze er hun oorlogen uit, vaak over de hoofden van de Armeniërs heen. Eeuwenlang werden de Armeniërs onder de voet gelopen, verdreven, uitgemoord en vernederd. Dit maakte van hen een volk op de vlucht. Er zijn meer Armeniërs buiten de landsgrenzen dan erbinnen. De afgelopen eeuw was opnieuw een aaneenschakeling van tegenslagen: de genocide (1915), een zware aardbeving (1988), economische malaise na de val van de Sovjet-Unie, een bloedige oorlog met buurland Azerbeidjan om de enclave Karabach (beide in de jaren ‘90). De Armeniërs overleefden hun tumultueuze geschiedenis door vast te houden aan de Armeense orthodoxe kerk en de eigen taal. Als eerste land ter wereld bekeerde Armenië zich in 301 tot het christendom. Voor veel Armeniërs blijft Ararat een belangrijk nationaal symbool, het is niet alleen de berg van Noach, maar ook de verzinnebeelding van het beloofde land. ‘Masis’ noemen ze haar, of Moederberg. Uit: “Armenië: mensen, politiek, economie, cultuur, milieu” Stan Termeer en Elmira Zeynalian
www.verrekijkers.org
© Joris Michielsen
Colofon Hoofdredactie: Redactie: Eindredactie: Vormgeving: Illustratie: Website-beheer:
Dieter Wijffels Lisbeth Jaspers, Tobi Lancsweert, Fleur Leroy, Evelien Paessens, Goedroen Van Hove Goedroen Van Hove, Evelien Paessens Tobi Lancsweert, Evelien Paessens, Dieter Wijffels Sam Tiest, Philippe Smet, Marjan Goedhart Monica Van Fleteren
Medewerkers:
Sophie Bosmans, Josti Gadeyne, Marjan Goedhart, Wim Marivoet, Joris Michielsen, Jérôme Nkuna Bungi, Karen Teijsen, Eline Versluys, Karolien Vrints, Heleen Woittiez
Verantwoordelijk uitgever:
Joris Michielsen- Prinsstraat 13 - 2000 Antwerpen Verrekijkers wordt gedrukt op gerecycleerd papier.
Adviesraad Ontwikkelingssamenwerking Antwerpen (Arosa)