VRIJHEIDSBEELD: VAN DE AMERIKANEN HOEFDE HET NIET+1919 EERSTE VRIJE SCHOOL TROK VOORAL ARBEIDERS
GESCHIEDENIS
WWW.GESCHIEDENISMAGAZINE.NL
MAGAZINE
NUMMER 8 • JAARGANG 54 • NOV.-DEC. 2019
RUTGER BREGMAN: 'Historici zijn staatsgevaarlijk' DE VERGETEN OPSTAND VAN ‘44 Hitlers vazalstaat Slowakije rebelleert GIBRALTAR 1607 De zeeslag die het Twaalfjarig Bestand forceerde MIDDELEEUWEN Twee vrouwen regeren 60 jaar over Vlaanderen & Henegouwen
CAESAR
MAAR DAT HIJ HONDERDDUIZENDEN OVER DE KLING JOEG, IS OPSCHEPPERIJ
AP
losse verkoop e 7,95
LOOG NIET: HIJ WAS ECHT IN NEDERLAND
In dit nummer
16
Julius Caesar loog niet Is Julius Caesar ooit in onze streken geweest? Hij schrijft dat weliswaar in zijn persoonlijke verslag over de Gallische Oorlog (58-50 v.Chr.), maar we dachten lang dat hij opschepte. Dat deed
naar Caesars noordelijke militaire campagne lijkt het dat we ons beeld van de onoverwinnelijke legerleider moeten bijstellen. Ook letterlijk: had Caesar bijvoorbeeld wel zo’n mooie mannelijke kuif?
9
40
46
Rutger Bregman
Opgedrongen symbool
Vlaanderen & Henegouwen
‘Historici zijn staatsgevaarlijk’, vinden dictators, want zij kunnen het officiële geschiedverhaal ontkrachten. Bregman zelf bepleit ook een andere manier van kijken.
2
hij ook, bijvoorbeeld over hoeveel vijanden hij had vermoord. De aanwijzingen stapelen zich echter op dat Caesar wel degelijk doordrong tot wat nu Nederland is. Op basis van nieuw onderzoek
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
Het Vrijheidsbeeld, hét symbool van de VS, verwelkomt sinds 1886 nieuwkomers in New York. De Amerikanen zaten er niet op te wachten.
Johanna van Vlaanderens man kwam in 1214 in de gevangenis. Toen besteeg ze zelf de troon, gevolgd door haar zus Margaretha. Hun landen bloeiden.
Peuteren 12 Opstand Slowakije WOII
Zomer 1944 kwamen Slowaakse communisten én hoge militairen in opstand tegen de regering van premier Tiso, die collaboreerde met de nazi’s. De Wehrmacht greep bloedig in.
24 Mysterieus herbarium
Wie maakte het prachtige boekwerk vol exotische en inheemse planten dat ooit in bezit was van de Habsburgse keizer Rudolf II (1552-1612) en dat uiteindelijk in Leiden belandde?
30 India
Premier Narendra Modi behandelt de Indiase moslims als vijfde colonne. Zijn partij brak door in de jaren ’90, met dank aan een historische mythe.
34 Eerste Vrije School
De Vrije School bestaat 100 jaar. Dit nieuwe, idealistische type onderwijs ontstond als fabrieksschool in Duitsland, op de puinhopen van de Eerste Wereldoorlog.
51 Feestvarken Willem V
In Parijs zaten in 1792 koning en koningin gevangen en werden edelen onthoofd onder de guillotine. De Oranjes waren nerveus, maar vierden toch hun zilveren bruiloft.
54 Zeeslag Gibraltar
Jacob van Heemskerck was in 1607 beroemd door zijn overwintering op Nova Zembla, samen met Willem Barentsz. Hij leek geknipt voor de klus in Gibraltar: een grote Spaanse vloot bevechten. Hij slaagde, maar tegen welke prijs?
4 8 23 56 63
Nieuws Column Edwina Hagen Uitnodiging LIVE dag Boeken Agenda
Op de omslag: Ideaalbeeld van Caesar, circa 1512-4, Metropolitan Museum of Art New York. Onderin: Slag uit de Gallische Oorlog (anoniem, ca. 1600, Capitolijnse Musea Rome).
W
at is het smerigste dat u als kind hebt gegeten? Voor mij moet dat de tweedehands kauwgom zijn die ik onder tafelbladen vandaan frunnikte of in taaie draden van de stoep trok. Als ik eraan denk, krijg ik meteen weer die sensatie van al wat ingedroogde, laf smakende stopverf. Niet dat we te arm waren voor snoepgoed of zoiets romantisch, we mochten gewoon geen kauwgom. Het was ordinair – dat argument kan ik nog wel volgen – maar ook ongezond. Waarom in vredesnaam? Kwam er soms te veel lucht in je buik? Waren ze bang dat we het per ongeluk doorslikten? Dan waren de gevolgen naar verluidt niet te overzien. Je maag raakte dichtgeplakt en er wachtte een gruwelijke hongerdood, geloof ik. Uiteraard ontwikkelde ik een voorliefde voor kauwgom. Toen ik wat ouder werd, kocht ik het stiekem zelf, bijvoorbeeld een puntzak vol dikke Belga’s bij de snoepkraam op de wekelijkse markt. Roze of zwarte suikerbommen waren het. Ze verloren gauw hun smaak maar je kon er fantastische bellen mee blazen. Op zeker moment knapten ze en dan moest je de kleverige smurrie van je gezicht pulken zonder dat je moeder erachter kwam. Hemels! Even hemels gestemd zat een tijdje geleden een van de auteurs in dit nummer aan iets verbodens te pulken. Tv-kijkers zagen Tinde van Andel in een prachtig oud archief in Rome tegen alle regels in een haar uit een archiefstuk peuteren. Het was in het programma De Toren dat de natuurhistorische collectie van Naturalis Biodiversity Center in Leiden belichtte. Indrukwekkend hoe koelbloedig Van Andel zich er vliegensvlug van vergewiste dat de pinnige archiefmedewerkster even niet keek, en een pincet uit haar laptoptas viste. Hoort die tot de vaste uitrusting van een hoogleraar Geschiedenis van de Botanie en Tuinen, of was ze op dit soort illegale acties voorbereid? Alles was voor de wetenschap overigens: de haar zat vastgeplakt in een antiek herbarium. De ‘diefstal’ leek dé kans om de identiteit van de maker ervan te achterhalen. Dit DNA-onderzoek was maar een van de schakels in een spannende speurtocht door Europa. Speur mee op p. 24. Marianne Mooijweer, hoofdredacteur PS. In dit nummer ontbreekt door persoonlijke omstandigheden de rubriek Deze Maand, al leverde het onderwerp dat we in gedachten hadden wel de inspiratie voor bovenstaand stukje: 150 jaar geleden kreeg de Amerikaan William Finley Semple een octrooi op kauwgom. Volgend jaar gaan we door met de rubriek, toevallig weer met een Amerikaans fenomeen: de drooglegging. Welk gezondheidseffect had het overheidsverbod op de verkoop en productie van alcohol? Is het toeval dat we de jaren ’20 associëren met de georganiseerde misdaad in steden als New York en Chicago? PPS. De Live Dag 2020 staat in de steigers. U bent op zaterdag 7 maart van harte welkom in het Spoorwegmuseum Utrecht. Ad van Liempt en Fik Meijer horen tot de sprekers. Voor tickets en informatie zie de uitnodiging op p. 23 of op de website www. geschiedenismagazine/Live-2020
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
3
NIEUWS
Wat kwam er in de media over geschiedenis? Is er iets interessants ontdekt? Een recent inzicht? Geschiedenis Magazine maakt een selectie uit het nieuws. Met bijdragen van Herman Clerinx (HCI).
Onbekend briefje van Rauter
G
4
eschiedenis Magazine mag een bijzonder en tot nu toe onbekend documentje publiceren: het kattebelletje waarmee Hanns Albin Rauter vlak voordat hij in 1949 gefusilleerd werd, afscheid nam van zijn gevangenisbewaarder Willem Benradt. Het is in het bezit van Benradts achterneef. De Oostenrijker Rauter leidde tijdens de oorlog de politieen veiligheidsdiensten in Nederland en was hier de hoogste vertegenwoordiger van de SS. Hij was direct schuldig aan het wegvoeren van de Joden uit Nederland, trad bikkelhard op tegen het verzet, gaf opdracht tot talloze executies en het neerslaan van de Februaristaking van 1941 en de Aprilmeistakingen in 1943. Het verzet pleegde in de nacht van 5-6 maart 1945 een aanslag op zijn auto bij Woeste Hoeve op de Veluwe. De zwaargewonde Rauter werd bijna een jaar verpleegd in ziekenhuizen in Nederland en Noord-Duitsland. Op 6 februari 1946 haalde een militair commando hem naar Nederland voor zijn berechting. De uitspraak van de Raad van Cassatie begin 1949 luidde: Rauter krijgt op 25 maart de kogel. Net als andere oorlogsmisdadigers wachtte hij zijn executie af in de strafgevangenis in
Scheveningen (het Oranjehotel), waar Willem Benrath (1895-1985) werkte. Rauter had ‘op erewoord’ beloofd geen zelfmoord te plegen maar stond toch voortdurend onder toezicht. Hij schreef ook een afscheidsbrief aan zijn raadsman, K. van Rijckevorsel, waarin hij meldt dat hij het Nederlandse volk door het noodlot tegenover zich had gekregen maar dat hij het hoogachtte en zich er innig mee verbonden voelde. Op het briefje aan zijn bewaker Benrath had Rauter een edelweiss geplakt, vast geen toevallige keuze. Hij had grote heimwee naar de Alpen, mede omdat hij er in de Eerste Wereldoorlog gevochten had. De omgeving waar hij als jongeman met zijn kameraden deelnam aan een strijd op leven en dood, en geregeld Gods nabijheid voelde zoals hij zijn vrouw schreef, had een onuitwisbare indruk gemaakt. Rauter droeg toen als lid van het Gebirgschützenregiment nr1 een edelweiss als insigne op de kraag van zijn uniform. De plant is bovendien verbonden met (Germaanse) mythen. De edelweiss zou ontstaan zijn uit de tranen die de Eisjungfrau om de ontrouw van haar geliefde jager vergoot. Voor haar doodssprong toverde ze tranen in de vorm van edelweisssterren op de
Meinem Brigadier des letzten Gefängnisses Herrn W. Benrath/ zur Erinnerung an letzte Stunden!/ Ihr Rauter Ich wünsche Ihnen persönlich u. Ihrem niederl. Volkstum das denkbar Beste in die Zukunft. Das Edelweis [sic] möge Sie an die Berge meiner Heimat erinneren u. daran, dass in den härtesten Felsen auch edle Blumen wachsen können./ Rauter
[vertaling: ]Aan mijn brigadier van de laatste gevangenis, de heer W. Benrath/ Ter herinnering aan de laatste uren!/ Uw Rauter Ik wens u persoonlijk en uw Nederlandse volk het best denkbare in de toekomst. Moge de Edelweiss u de bergen van mijn vaderland in herinnering brengen, en dat ook in de hardste rotsen edele bloemen kunnen groeien./ Rauter
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
Oostenrijkse soldaten in de Alpen in 1915, door R.A. Höger.
rotsen. Iedereen die naar de moeilijk bereikbare edelweiss reikt, zou voortaan moeten sterven. In de 19de eeuw adopteerde de geliefde Oostenrijkse keizerin Elisabeth (Sisi) de bloem als haar embleem. Zo raakten er steeds meer romantische mythen mee verstrengeld: dat alleen moedige klimmers het lukte er een te plukken bijvoorbeeld. De bloem ging de ruwe schoonheid en zuiverheid symboliseren die aan de Alpen en hun bewoners werden toegedicht. De edelweiss genoot vanwege al deze connecties zo’n populariteit bij bergwandelaars en toeristen dat hij in Oostenrijk al in 1866 onder de natuurbescherming viel, vele decennia voordat andere plantensoorten als bedreigd werden aangemerkt. En hoe zit het met de familie Von Trapp in de film Sound of Music (1965), die speelt in het in 1938 door de Duitsers bezette Oostenrijk? Zij treden op met de traditional Edelweiss voor een zaal vol sentimenteel gestemde nazi’s. Al zwijmelend bij deze ode aan het oergevoel hebben die niet door dat het lied een dekmantel is voor de vlucht van de familie, over de bergen naar het veilige Zwitserland. Hier kreeg het afscheid met een edelweiss dus net een andere lading dan Rauter bedoelde...
LEVENSVERHAAL BABOE VERFILMD
D
e Javaanse Alima vond in de jaren ’40 werk als baboe (kindermeisje) voor een Nederlandse familie. Tot haar geluk kon ze meereizen met haar werkgevers naar Nederland: ver weg van de man aan wie ze zou worden uitgehuwelijkt. In Nederland maakte ze kennis met Indonesische studenten die droomden over een onafhankelijk Indonesië. Nadat de familie (met Alima) van verlof terug was gekeerd, begon de Japanse bezetting. Nederlanders kwamen in een kamp terecht, Alima raakte haar veilige opvang, haar huis en inkomen kwijt. Ze werd verliefd op onafhankelijkheidsstrijder Riboet die tijdens de gewelddadige periode na de capitulatie omkwam. Alima verwachtte zijn kind en haar familie verlangde van haar dat ze vanwege haar eer en die van haar familie met haar zwager trouwde. Alima koos er echter voor om als alleenstaande moeder met haar dochter haar eigen weg te gaan in het onafhankelijke Indonesië. Het verhaal van Alima toont de ingewikkelde koloniale relatie waarin baboes zich als ‘bijna familie’ bevonden. Ze waren de spil van het Nederlandse familieleven in Nederlands-Indië, maar hoorden er nooit echt bij. In de roerige tijd rond de Tweede Wereldoorlog zorgde dat voor heftige dilemma’s en loyaliteitsconflicten. Alima’s verhaal wordt verteld in de film Ze noemen me baboe van Sandra Beerends. Op 28 november komt hij in de bioscoop.
Royal Collection Trust / © Her Majesty Queen Elizabeth II 2019
Invloed Delft op Pieter de Hooch groter dan gedacht
V
an Pieter de Hoochs bekende Delftse stadsgezichten namen kenners meestal aan dat ze grotendeels fictief waren en hooguit een Delftse sfeer ademden. Nu heeft bouwhistoricus Wim Weve in het kader van een groot onderzoek naar De Hooch en zijn werk echter aangetoond dat de schilder wel verschillende Delftse gebouwen bijzonder accuraat weergeeft, onder meer de Oude Kerk, de torens van de Nieuwe Kerk en het stadhuis. Weve ging als eerste op zoek naar de exacte locaties van de standpunten die De Hooch koos voor zijn ‘stadsgezichten’. Hij toont aan dat dat dikwijls het terrein van het voormalige Sint Hiëronymusklooster was. Uit vergelijkend onderzoek van Anita Jansen, senior conservator van Museum Prinsenhof Delft, kwam daarnaast naar voren dat De Hooch al in zijn vroege Delftse jaren inspiratie vond voor zijn vernieuwende gebruik van licht en perspectief bij Delftse kerkinterieurs die voorgangers schilderden: Gerard Houckgeest en vooral Hendrick van Vliet. De Hoochs vondst, ‘de Delftse binnenplaats’, was dus Delftser dan altijd gedacht. Een soort bewijs uit het ongerijmde daar-
voor levert ten slotte hoogleraar kunstgeschiedenis Frans Grijzenhout. Hij vond uit dat Pieter de Hooch in Delft onderwerpen uit zijn directe omgeving is gaan schilderen en doorging met deze aanpak na zijn verhuizing naar Amsterdam in 1660. Uit zijn Delftse tijd zijn de eenvoudige burgerlijke huizen en binnenplaatsen overgeleverd die zich vlak bij zijn vermoedelijke huis aan de noordkant van de Binnenwatersloot bevonden. Zie als voorbeeld het hier afgebeelde Kaartspelers in een zonverlichte kamer uit 1658. In Amsterdam woonde hij eerst net buiten de stadswallen en gebruikte hij zijn nieuwe leefomgeving als inspiratiebron voor zijn genrescènes. Dan zien we steeds stukjes van het interieur van een klein, laag eenvoudig huis. De binnenplaatsen en vergezichten zijn definitief verdwenen. Anders gezegd: wat hij eerder schilderde, was Delfts. De resultaten van het onderzoek zijn te lezen in de catalogus die is verschenen bij de tentoonstelling Pieter de Hooch in Delft. Uit de schaduw van Vermeer t/m 16 februari 2020, Museum Prinsenhof Delft. www. pieterdehoochindelft.nl
Gevleugelde woorden
‘R
usland is een Europese staat’…. ‘Engeland verwacht dat iedere man zijn plicht zal doen’… ‘Wij Duitsers vrezen God en niets anders op de wereld’…Van wie komen
deze citaten? Respectievelijk tsarina Catharina de Grote in 1766, viceadmiraal Horatio Nelson aan de vooravond van de Slag bij Trafalgar in 1805 en Rijkskanselier Otto von Bismarck in 1888. Hun woorden
staan samen met een korte beschrijving van de context in de nieuwe bundel Wie zei dat? 500 historische oneliners van Paul Claes (Vantilt).
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
5
NIEUWS
NEDERLANDSE GESCHIEDENIS IN KAART
O
Aankomst Romeinen, uit: A Chronicle of England, B.C. 55-A.D. 1485 (1864)
Speuren naar Caesar in Engeland
L
ang niet alles is duidelijk over de Gallische oorlog op het vasteland, maar dat geldt nog sterker voor Caesars inval in Engeland. Hij zelf maar ook Cassius Dio en Strabo vermeldden dat zijn legers in 55 én in 54 v.Chr. Engeland binnenvielen. Maar tot nog toe werd dat archeologisch nauwelijks onderbouwd. Men weet niet eens zeker waar de vloot van Caesar op het vasteland vertrok en waar die in Engeland aanmeerde. In het boek Julius Caesar’s Battle for Gaul – New Archaeological Perspectives onder redactie van de archeologen Andrew P. Fitzpatrick en Colin Haselgrove (Oxbow, 2019), buigt Fitzpatrick zich hierover. Omdat in die tijd geen echte havens bestonden en de Romeinse vloot bijna duizend schepen telde, was als landingsplaats alleen een brede baai of een breed strand geschikt. In de buurt moesten kliffen of heuvels liggen, want volgens de beschrijvingen bedreigden de Britten
6
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
vanaf die hoogtes hun Romeinse vijand. Als vertrekpunt voor de invasie wordt meestal aan Boulogne-sur-Mer gedacht, maar Cap-Gris-Nez, waar het Kanaal op zijn smalst is, kan ook. Tijdens de invasie van 55 is Caesar wellicht bij Dover aanbeland, maar degelijke aanwijzingen ontbreken. Voor de invasie van 54 vindt Fitzpatrick echter wel een geloofwaardige kandidaat: Ebbsfleet bij Ramsgate. Daar werd een grote versterking uit de 1ste eeuw v.Chr. opgegraven; vorm en plattegrond ervan stemmen overeen met een Romeins kamp in Hermeskeil (bij Trier) dat tijdens de Gallische oorlog gedateerd wordt. De bewijsvoering is niet helemaal sluitend maar waarschijnlijk lag in Ebbsfleet de basis van Caesar. Voor het eerst schijnt licht over de oorlog van Caesar in Engeland (HCl). Meer lezen over de Gallische Oorlog? Zie p.16.
ude kaarten zijn fascinerende momentopnames. Ze tonen behalve de nieuwste kennis waarover de kaartmaker kon beschikken ook wat de opdrachtgever belangrijk vond. Neem de kaart uit 1634 die de landerijen langs de IJssel tussen Velp en Rheden laat zien van het Arnhemse Sint Catharinae Gasthuis. Dit armenhospitaal was in de Middeleeuwen gesticht. Behalve aan armen bood het later ook ruimte aan ‘kostkopers’ (mensen die zich voor een bepaald bedrag in het gasthuis lieten opnemen en verzorgen), krankzinnigen, zieke soldaten en pestlijders. Voor zijn inkomen was het ziekenhuis afhankelijk van giften. In ruil voor gebeden voor hun zielenheil hadden rijke mensen in het verleden nogal eens stukken grond geschonken. Het gasthuis liet de terreinen door pachters ontginnen, bewerken of beweiden en zij betaalden het ziekenhuis in voedsel, hout en turf en dergelijke. Voor de administratie was een rentmeester of klerk in dienst, die zo af en toe lijsten van goederen en pachters opstelden. Vanaf de 17de eeuw deed men dit ook wel op kaarten, die dan in een boek gebundeld werden. Op de kaart uit 1634 tekenden de landmeters aanknopingspunten zoals wegen, boerderijen, buitenplaatsen en bomenrijen, maar ook werden naast elk perceel de namen van de aanpalende eigenaars genoteerd. Ze verfraaiden hun kaart met details zoals een wandelaar met knapzak die op de ‘Heerwech van Arnhem nae Zutphen en Doesborcg’ loopt. Het kaartboek werd wellicht gemaakt omdat het gasthuis in 1636 zou verhuizen en een actueel overzicht van het bezit wilde hebben. De kaart is eigendom van het Gelders Archief, maar ze is nu met 99 andere mooi afgedrukt in het boek De geschiedenis van Nederland in 100 oude kaarten, dat na een snel uitverkochte eerste druk nu opnieuw verkrijgbaar is. Samen geven ze een beeld van hoe Nederland is veranderd. De geschiedenis van Nederland in 100 oude kaarten (Lannoo i.s.m. KB en Allard Pierson).
MEER NIEUWS, INTERVIEWS EN COLUMNS? KIJK OP WWW.GESCHIEDENISMAGAZINE.NL
Films uit Haarlem
M
aurits Herman Binger (18681923) was welhaast voorbestemd om een rol te spelen in de opkomst van Haarlem als filmstad: hij kon goed organiseren en had een zwak voor verkleedpartijen. Bij feestelijke gelegenheden doste hij zichzelf en de gezinsleden uit en liet het vrolijke gezelschap in tableau fotograferen. Hij was medefirmant van een drukkerij in Haarlem en maakte op een van zijn zakenreisjes naar Parijs kennis met een nieuw fenomeen: de film. Hij stichtte vervolgens in 1912 in zijn woonplaats de filmfabriek Hollandia. In Amerika was de film toen net het niveau van kermisvermaak ontgroeid en ook Hollandia maakte al films in allerlei genres, van romantische speelfilms tot detectiveverhalen, kluchten, drama en bedrijfsdocumentaires over bijvoorbeeld een tegelfabiek en het biezenmatten in Genemuiden. Binger ensceneerde tevens verhalen uit de vaderlandse geschiedenis, vaak met steractrice Annie Bos in de hoofdrol. Erg veel kwaliteit
had het allemaal niet, en de buitenlandse concurrentie was op den duur toch te sterk. Toen Binger stierf, bleek zijn bedrijf grote schulden te hebben. Toch liet Hollandia een mooie erfenis na: uit de verzelfstandigde afdeling voor documentaires en bedrijfsfilms is uiteindelijk het Polygoonjournaal voortgekomen, voor generaties Nederlanders hét filmjournaal met de bekende stem van Philip Bloemendal. Het verhaal over Hollandia staat naast vele andere in het nieuwe overzichtswerk Haarlem Filmstad. Samensteller Harry Hosman besteedt in dit rijk geïllustreerde boek ook aandacht aan de vroege filmgeschiedenis met haar reisbioscopen en kleine filmzaaltjes, en aan mensen uit Haarlem en omgeving die iets met de filmindustrie te maken hadden. Onder hen Dick Laan die voordat hij bekend werd als schrijver van de Pinkeltje-boeken, van alles in de filmwereld blijkt te hebben gedaan, en Herman van der Horst. Deze halfvergeten tijdgenoot van de veel bekendere Bert Haanstra heeft
Onbekende bioscoop in Haarlem, 1961 (Noord-Hollands Archief).
met Marshallgeld mooie wederopbouwdocumentaires gemaakt als ’t Schot is te boord (1951, over de haringvangst) en Houen zo! (1952, over de herrijzenis van het gebombardeerde Rotterdam). Beide zijn tegenwoordig te zien via YouTube. Haarlem Filmstad, samenstelling Harry Hosman (Uitgeverij Lecturis).
Herkomst Indo-Europese talen ontrafeld Veel talen in het gebied tussen India en Ierland bezitten een gemeenschappelijke voorouder, een oertaal die meestal het Indo-Europees wordt genoemd. Maar waar en wanneer werd deze oertaal gesproken? Veel taalkundigen denken de laatste jaren dat dit tussen 4000 en 3000 v.Chr. was, bij de zogenaamde Yamnaya-herdersvolkeren in de steppen boven de Zwarte Zee.
Bewijzen ontbraken tot nog toe, maar die zijn er nu wel, zo vertellen taalkundigen Birgit Anette Olsen en Thomas Olander en archeoloog Kristian Kiristiansen in hun Tracing the Indo-Europeans, New evidence from archaeology and historical linguistics (Oxbow, 2019). Sinds een paar jaren is het mogelijk om DNA van wie millennia geleden is overleden, in kaart te brengen. En wat blijkt? Ongeveer 75% van de Europese bevolking bezit DNA van de prehistorische Yamnaya. Deze steppebewoners moeten tussen 3000 en 2500 v.Chr. in allerlei richtingen zijn uitgezwermd. Ze slaagden daarin omdat ze technologisch voorop liepen: zij temden als eersten het paard, zij waren bij
de eersten om karren als transportmiddel te gebruiken en als nomadische herders waren ze het gewoon om militair van zich af te bijten. Waar ze neerstreken, namen ze de macht over en schakelden desnoods de oorspronkelijke bevolking uit. Samen met hun DNA en cultuur vond ook hun taal overal ingang. Maar doordat deze herders steeds verder van elkaar verwijderd raakten en met anderen in contact kwamen, viel mettertijd hun oertaal uiteen in tientallen dialecten en talen: de Indo-Europese taalfamilie. Rond 2500 v.Chr. bereikten de Tamnaya-nazaten Nederland. Archeologen hebben het hier over de touwbeker- en standvoetbekerculturen, genoemd naar de versieringen of de vorm van het aardewerk dat ze achterlieten. Hun meest aansprekende restanten zijn de honderden bronstijd-grafheuvels die tot vandaag in Drenthe, Gelderland, Brabant en Limburg zichtbaar zijn. Onze eerste sprekers van Indo-Europese talen lagen daarin begraven. (HCl)
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
7
COLUMN
EDWINA HAGEN
De (revolutionaire) reputatie als keurslijf ‘Les extrêmes se touchent’, zo heet deze prent van een arme man die een rijke man vuur geeft, ergens rond 1830 (Rijksmuseum Amsterdam).
H
et is 25 september. Onderweg naar Frederiksoord in Drenthe knijp ik mijn ogen halfdicht om de moderne verkeersborden langs de oude provinciale wegen niet te zien. Maar het contrast tussen toen en nu dat ik wil wegdenken is te groot. Waar hier vlak na de Franse tijd geherhuisveste zwervers en paupers uit de stad op de akkers werkten, arriveer ik in wat tegenwoordig een symbool van luxe is, een Mercedes-Benz oldtimer. Hij is van Sander, die mij rijdt. We bezoeken het nieuwe Museum de Proefkolonie, waar de boekpresentatie plaatsvindt van Angelie Sens’ De kolonieman: een studie naar Johannes van den Bosch (1780-1844), de stichter van de landbouwkoloniën van de Maatschappij van Weldadigheid. Hij is volgens Sens als volksverheffer een verbindende schakel tussen de verlichte idealen van de laat 18de-eeuwse revolutie en het beschavingsoffensief van de burgerlijke elite van de 19de eeuw. Binnengekomen in het zaaltje zien we dat we op deze herinneringsplek aan armoedebestrijding in een gezelschap terecht zijn gekomen dat allesbehalve behoeftig oogt. De liefst veertig aanwezige nazaten van Van den Bosch vormen niettemin een levende verbinding met Nederlands’ revolutionaire verleden. Na de stichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zijn ze geadeld. De maatschappelijke prestaties van hun voorvader vervullen hen met zichtbare trots. Maar ze willen van Sens ook meer horen over de man privé. ‘Hoe was zijn verhouding met zijn echtgenote, was die gelijk-
8
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
waardig? Zijn er persoonlijke brieven overgeleverd?’ wil een van de dames weten. Sens’ bekent hierop geen antwoord te kunnen geven. Haar boek is een reconstructie van Van den Bosch’ publieke leven, geen biografie. De geraadpleegde archieven omvatten honderden meters. Helaas bevonden zich daaronder geen dagboeken of memoires. Op de terugweg filosoferen we over de mogelijke achterliggende reden daarvan. ‘Zou het om bewuste vernietiging kunnen gaan, een poging om zijn postume reputatie in eigen hand te houden?’ oppert Sander. Sens vertelde dat Van den Bosch de belichaming was van het maakbaarheidsideaal van de Verlichting. Hij beschouwde zichzelf als de norm en was ervan overtuigd dat ook de aan hem toevertrouwde armen daaraan konden voldoen. ‘Hij creëerde dus een publiek zelfbeeld en het ligt dus voor de hand dat hij de onwelvoeglijke elementen daaruit liever zoveel mogelijk wegpoetste,’ gaat Sander verder. Ik beaam dit: ‘Het gebeurde ook vaak in de vele politieke autobiografieën die na de revolutie verschenen. Die fungeerden nogal eens als een politieke zelfrechtvaardiging achteraf, om de eigen rol minder militant te doen lijken. Ik herinner me een notitie van Maurits van Lennep in zijn biografie van zijn grootvader, de voormalige revolutionair Cornelis van Lennep. Volgens hem waren persoonlijke papieren uit de revolutietijd na 1813 massaal naar de papiermolen gebracht.’ Zaterdagavond in de Amsterdamse Stadsschouwburg zien we bij Freud van Ivo van Hove dat dit manipuleren van de publieke kennis over de eigen biografie van alle tijden is. Rook slaat ons vanaf het podium in het gezicht als de acteur die de rol van Freud vertolkt zijn persoonlijke papieren verbrandt om alle bewijzen die zijn genialiteit ondermijnen te wissen, en toekomstige biografen de pas af te snijden. ‘Jezelf verkopen’, en de ander ‘ophemelen of neersabelen’, is nu meer dan ooit aan de orde van de dag dankzij de sociale media, lees ik hetzelfde weekeinde in een interview in NRC Handelsblad met de Oekraïense onderzoeker Peter Pomerantsev die bij de London School of Economics werkt. Wees alert op nepinformatie, waarschuwt hij. Biografisch gerichte historici weten als geen ander hoe de opzettelijke verhaspeling van feit en fictie werkt – expertise waar de democratie iets aan heeft. Edwina Hagen is als historicus verbonden aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Als specialiste van de 18de eeuw publiceerde zij onder meer President van Nederland. Rutger Jan Schimmelpenninck, 1761-1825 (Balans, 2012). In deze column schrijft ze over de revoluties van de 18de eeuw, en hoe die in het nu voortleven.
INTERVIEW
‘Historici zijn staatsgevaarlijk’ Foto De Correspondent
Rutger Bregman over zijn nieuwe geschiedenis van de mens In zijn recente boek De meeste mensen deugen wil Rutger Bregman de geschiedenis van de mens herschrijven. Namens Geschiedenis Magazine spraken Fons Meijer en Adriaan Duiveman de jonge historicus. Heeft hij dan geen oog voor de grote narigheid die mensen elkaar hebben aangedaan?
M
ensen zijn van nature egoïstisch. Thucydides zei het al, net als Augustinus, Machiavelli, Luther en Hobbes. En ze hadden gelijk, toch? Als beschaving wegvalt komt het monster in ons naar boven. Als de bommen uit de lucht vallen of de dijken breken, dan worden mensen wat ze echt zijn: wilde wolven. Helemaal fout, betoogt Rutger Bregman, historicus en ‘correspondent Vooruitgang’ bij De Correspondent, waar hij essays en boeken publiceert over uiteenlopende zaken als het basisinkomen, belastingpolitiek en empathie. Als de beschaving wegvalt, komt volgens hem juist het beste in mensen naar boven. Ze blijken veerkrachtig, hulpvaardig en altruïstisch. De historicus maakt in zijn meest recente boek korte metten met wat bioloog Frans de Waal de vernistheorie noemt: het idee dat beleefdheid en vriendelijkheid slechts een dun laagje beschaving is, dat bij het minste of geringste barst. Bregman ziet vriendelijkheid niet als een laagje, maar als wezenlijk onderdeel van de mens.
Hoe komt die vernistheorie terug in de geschiedschrijving?
‘Veel geschiedenisboeken gaan over conflict. Oorlog, oorlog en nog eens oorlog, en als het eens een keer niet over oorlog gaat, noemen historici het “interbellum”. Dit is een vertekend beeld van het verleden. In Against the Grain: A Deep History of the Earliest
States uit 2017 maakt antropoloog James C. Scott het belangrijke punt dat veel bronnen die historici gebruiken, heel vaak propaganda zijn van de machthebbers. Historici zijn geneigd te schrijven over de conflicten die machthebbers uitvechten. Het is erg makkelijk om te vergeten dat het gros van de mensheid, waaronder nomadische jagers en verzamelaars, slaven, horigen en onderdrukte volkeren, helemaal geen geschreven bronnen achterliet. Voor mijn boek heb ik veel gelezen van wetenschappers uit andere disciplines, zoals antropologie en archeologie. Zij proberen op andere manieren door te dringen tot de geschiedenis van zulke groepen en samenlevingen: door bijvoorbeeld te kijken naar de gebruiken van jager-en-verzamelaarsvolken van nu kunnen we misschien iets zeggen over de manier waarop mensen in de prehistorie leefden. Mijn boek is eigenlijk een pleidooi voor een ander soort geschiedschrijving, die minder nadruk legt op oorlog en conflict.’
Zou dat geen geschiedvervalsing zijn? Hoe zijn bijvoorbeeld slavernij, genocide en racisme in een dergelijke geschiedenis in te passen?
‘Mijn boek gaat nadrukkelijk over de vraag hoe mensen zowel de vriendelijkste als de wreedste soort zijn van deze planeet. Eén belangrijke verklaring voor deze paradox is de zelfdomesticatietheorie.’
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
9
Simon van Cyrene helpt de gefolterde Jezus om zijn kruis te dragen. Om hen heen medelijdende volgelingen én soldaten met wrede tronies: de mensheid in al haar uitersten. Schildering uit 1437 op het altaar van de kerk in Wurzach (door Hans Multscher, Gemäldegalerie Berlijn).
Deze theorie speelt een belangrijke rol in Bregmans boek. De menselijke soort heeft zichzelf getemd, zo stelt hij, in wezen op dezelfde manier als de mens wolven tot honden heeft gedomesticeerd. Tienduizenden jaren lang hebben telkens de vriendelijkste mensen zichzelf voortgeplant, omdat vriendelijkheid in nomadische stammensamenlevingen een essentiële deugd was: alleen door goede samenwerking konden stammen gevaren het hoofd bieden. Dit heeft ertoe heeft geleid dat onze soort steeds zachtmoediger is geworden. Bregman heeft het in zijn boek dan ook over de mens als homo puppy. Maar juist in die vriendelijkheid schuilt ook het kwade van de mens. Bregman: ‘Homo puppy is niet alleen aardig, maar ook gehoorzaam. “Poot!”: doet-ie. “Spring in een sloot!”: doet-ie. “Bijt!”: doet-ie.
10
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
Vriendelijkheid en meeloopgedrag zijn twee kanten van dezelfde medaille, net als empathie en xenofobie. Een andere verklaring voor een hoop ellende schuilt in het gegeven dat macht corrumpeert. Voor het grootste deel van de geschiedenis waren mensen er best goed in, macht in toom te houden. Er was schaamte, en als iemand echt irritant werd, kon je diegene verbannen of omleggen. Er bestond zogezegd een omgekeerde dominantiehiërarchie: de 99% hield de 1% in bedwang. Deze processen hebben volgens evolutionair psychologen ook tot zelfdomesticatie geleid. Maar met de overgang van nomadische naar landbouwsamenlevingen ging het helemaal mis. Toen lukte het niet meer om de macht in toom te houden. De maatschappelijke ongelijkheid nam
explosief toe: tussen arm en rijk, tussen vrouw en man. Pas vrij recent, met de Verlichting, hebben we weer effectieve manieren gevonden om de macht in het gareel te krijgen, zoals grondwetten en de scheiding der machten.’
De komst van de beschaving was dus helemaal niet zo’n positieve ontwikkeling in de geschiedenis van de mens? ‘Psycholoog Steven Pinker verkondigt in zijn boeken het wereldbeeld dat we vroeger beesten waren die elkaar de hersens insloegen, en dat het met ieder stukje beschaving – de staat, het schrift, de Verlichting, de Industriële Revolutie – steeds iets beter werd. Daar ga ik tegenin. Het grootste deel van de geschiedenis van de beschaving was één groot fiasco voor een groot deel van de mensheid. Sinds de landbouw kregen we te maken met grootschalige ongelijkheid, slavernij, infectieziekten, noem maar
‘Mensen zijn zowel de vriendelijkste als de wreedste soort van deze planeet’ Rutger Bregman op. Ik wil hiermee overigens niet betogen dat we weer als nomadische stammen moeten gaan leven. Het is onmiskenbaar dat we sinds de Tweede Wereldoorlog in korte tijd veel welvarender zijn geworden.’
In je boek citeer je meerdere keren uit de Bijbel. Welke plek zou het christendom moeten krijgen in deze nieuwe geschiedenis van de mens?
‘Dat is heel dubbel. Het Oude Testament is een boek over landbouwsamenlevingen, waarin het trauma van de beschaving na lijkt te echoën. De auteurs gaan eindeloos door over bezit, het belang van landgoed en van vee, het offeren van spullen en zelfs van mensen. Het is allemaal nogal speculatief, maar er zijn theologen die denken dat het dogma van de erfzonde, de zondigheid die elke mens erft vanwege de misstap van de eerste mensen Adam en Eva, verwijst naar de overgang van nomadische naar landbouwsamenlevingen: de mens werd slecht toen hij op één plek ging wonen. Eigenlijk is de erfzonde de Bijbelse manifestatie van de vernistheorie. De erfzonde speelt in verschillende christelijke stromingen nog een belangrijke rol, zoals het calvinisme. In het Heidelbergse catechismus (een van de geloofsbelijdenissen die in Hervormde en Gereformeerde kerken wordt gebruikt – red.) staat bijvoorbeeld dat mensen “ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed” en geneigd zijn “tot alle kwaad”. Tegelijkertijd is het Nieuwe Testament aanzienlijk sympathieker. In mijn laatste hoofdstuk citeer ik meerdere keren uit de Bergrede van Jezus. Ik betoog dat we vaker de andere wang moeten toekeren en het goede moeten aannemen in onze medemens, zelfs als het gaat om delinquenten en terroristen. “Het pure kwaad”, de echte sadist die geniet van geweld, bestaat vrijwel niet in de
geschiedenis. Massamoordenaars als Anders Breivik zijn er bijna altijd van overtuigd dat ze het uiteindelijk doen voor een groter goed. Het is veel makkelijker om aan te nemen dat alle mensen van nature geneigd zijn tot het kwade, maar ik geloof niet dat dat tot een beter begrip van de geschiedenis leidt.’
Je hebt dit dikke boek kunnen schrijven bij De Correspondent. Hoe is het om daar als historicus te werken?
‘Fantastisch! Ik zie De Correspondent als een plek tussen de academie en de krant. Ik schrijf uitgebreide essays met notenapparaat die tegelijkertijd voor een breed publiek toegankelijk zijn en betrekking hebben op thema’s die op dat moment relevant zijn.’
Je denkt dat zulke stukken niet aan de universiteit geschreven kunnen worden?
‘Daar heb ik mijn twijfels bij. Aan moderne universiteiten worden wetenschappers te weinig aangemoedigd om deel te nemen aan het publieke debat en brede vragen te stellen. Een goed voorbeeld is het politicologenblog Stuk Rood Vlees. Veel journalisten die ik ken lezen het, de impact is echt groot. Laatst vertelde een van de initiatiefnemers dat de moeite die hij in het blog steekt straal wordt genegeerd bij beoordelingen van de universiteit. Mede omdat het medium online is, en niet op papier. Wat voor dino’s zitten daar, vraag ik me dan af. Er zijn uitzonderingen. Ik vind Yuval Noah Harari echt een voorbeeld voor andere historici. Het is heel makkelijk om met dedain te spreken over zijn vlotte pen en de grote lijnen die hij daarmee trekt. Toch denk ik dat zijn boek Sapiens geschiedenis toegankelijk heeft gemaakt voor een heel groot publiek. Mijn gevoel is dat er aan de moderne universiteit te weinig plek is voor zulke generalisten, die dikke boeken over grote thema’s schrijven. Tegelijkertijd wil ik niet ontkennen hoe belangrijk specialistische studies zijn. Deze heb ik voor mijn boek bijvoorbeeld heel veel gebruikt. Maar op de universiteit moet allebei kunnen, specialistisch en generalistisch, en die diversiteit zie ik nu erg weinig. Ik vind het tragisch dat boeken als De meeste mensen deugen niet geschreven kunnen worden aan de universiteit.’
In een eerder interview heb je gezegd dat historici meer als dominees moeten zijn, dat ze meer naar buiten moeten treden. Waarom is dat zo belangrijk?
‘Historici moeten naar buiten treden om met hun verhalen tastbaar te maken dat niets vanzelfsprekend is. Geschiedenis is ontzettend ondermijnend. Ze laat zien dat alles ook anders zou kunnen: de manier waarop we de samenleving hebben ingericht, of de economie. Het is niet voor niets dat dictators snel hun eigen versies van het verleden willen. Geschiedenis is de meest subversieve van alle wetenschappen, en historici zijn staatsgevaarlijk.’
Adriaan Duiveman en Fons Meijer promoveren op de (cultuur)geschiedenis van rampen binnen het NWO-Vici project ‘Dealing with Disasters: The Shaping of Local and National Identities, 1421-1890’ aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
11
EUROPA
Hoe een vazalstaat van Hitler het heft in eigen hand nam De Slowaakse Nationale Opstand, 1944 Nederland viert 75 jaar bevrijding. In Slowakije herdenkt men uitgebreid de Nationale Opstand van 1944. Die stond in scherp contrast tot de volop met de nazi’s collaborerende regering, laat Ivo van de Wijdeven zien.
W
ie wel eens in de Slowaakse hoofdstad Bratislava is geweest, kan hem niet hebben gemist: de futuristische SNP-brug uit 1972 over de Donau is een echte eyecatcher. Boven op de 85 meter hoge centrale pilaar bevindt zich een restaurant in de vorm van een vliegende schotel. SNP is niet de Slowaakse afkorting voor UFO, maar staat voor Slovenské Národné Povstanie oftewel de Slowaakse Nationale Opstand van 29 augustus 1944. Toen kwam een deel van het Slowaakse leger in opstand
tegen het autoritaire regime van Vodca (leider) Jozef Tiso en zijn Slowaakse Volkspartij. De wortels van Tiso’s regime gingen terug naar het einde van de Eerste Wereldoorlog en het ontstaan van de Tsjechoslowaakse Republiek uit de brokstukken van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. De in 1913 opgerichte Slowaakse Volkspartij was van meet af aan fel tegen de samenvoeging van Slowaken en Tsjechen in één land geweest. Oprichter en eerste partijleider Andrej Hlinka en zijn opvolger Tiso waren conservatieve katholieke priesters
Adolf Hitler schudt in 1941 te Berlijn zijn vazal Jozef Tiso de hand. Op de achtergrond de hoge Duitse ambtenaar, diplomaat en SS’er Alexander von Dörnberg. Links: opstandelingen in 1944 bij hun luchtafweergeschut (foto Pavel Pelech via Wikimedia Commons).
12
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
SERIE: WAT SPE ELT ER OP HISTO RISC GEBIED IN H EUROPA EN IN DE ACHTER TUIN VA N D E E U? en meenden dat de overwegend katholieke Slowaken werden onderdrukt door de overwegend protestantse Tsjechen, die vanuit Praag de scepter zwaaiden. Inderdaad hield de regering zich ondanks eerdere beloften doof voor Slowaakse verzoeken om autonomie. De eerste Tsjechoslowaakse grondwet ging uit van het bestaan van één Tsjechoslowaaks volk met één Tsjechoslowaakse taal. Een meerderheid van de Slowaken maakte zich hier totaal geen zorgen over, maar dat veranderde in de jaren ’30. Het overwegend agrarische Slowakije was achterop geraakt bij het welvarendere geïndustrialiseerde Tsjechië en werd bovendien relatief zwaar getroffen door de wereldwijde depressie. De Slowaakse Volkspartij speelde handig in op sociaaleconomische onrust en propageerde autonomie als remedie. Van deze wens maakte Hitler handig gebruik.
Aan de Duitse leiband
Na de overeenkomst van München tussen Duitsland, Italië, Groot-Brittannië en Frankrijk vielen Duitse troepen op 1 oktober 1938 het Sudetenland in Tsjechië binnen om de hier wonende Duitse minderheid ‘Heim ins Reich’ te brengen. De politieke instabiliteit die dat tot gevolg had, maakte de weg vrij voor Slowaakse autonomie én een machtsovername door de Slowaakse Volkspartij. Net als veel andere Europese conservatief-nationalistische partijen in het interbellum flirtte deze partij met het fascisme. Sterke leiders waren in de jaren ’30 in de mode. Tiso werd leider van een eenpartijstaat waar Tsjechen en Joden voortaan tweederangsburgers waren. In maart 1939 eiste Hitler dat Tiso de onafhankelijkheid van de Slowaakse Republiek uitriep. Tsjechoslowakije viel uiteen en de resterende Tsjechische gebiedsdelen Bohemen en Moravië werden een Duits protectoraat. Hitler dwong Tiso een verdrag te tekenen: in ruil voor Duitse bescherming beloofden de Slowaken het buitenlands, militair en economisch beleid ‘in nauwe samenwerking met de Duitse regering’ vorm te geven. Het ‘onafhankelijke’ Slowakije liep als vazalstaat aan de Duitse leiband. Driekwart van de Slowaakse export was bestemd voor de Duitse oorlogsindustrie. Slowaakse troepen namen deel aan de Duitse invasies Monument voor de opstand van 1944 dat in Topoľčany staat, tussen Bratislava en Banska Bystrica (foto Peter Zelizňák via Wikimedia Commons).
van Polen en de Sovjet-Unie. Vanaf maart 1942 werden Joden gedeporteerd; sterker: het Slowaakse regime betaalde de Duitsers 500 Reichsmark per persoon voor de ‘hervestiging’ van Slowaakse Joden in ‘speciaal gereserveerde gebieden’ in Polen. Hitler was er uitermate tevreden over. Tegenover zijn minister van Propaganda Joseph Goebbels liet hij zich ontvallen dat het ‘interessant is om te zien hoe dat katholieke priestertje ons de Joden aanlevert’. Tiso was in Hitlers ogen een trouwe bondgenoot en de Vodca kon tot het einde van de oorlog rekenen op steun van de Führer.
Samenzwering
Jozef Tiso’s landgenoten waren minder van hem gecharmeerd. Toen de krijgskansen keerden, raakte de Slowaakse Volkspartij haar greep op de maatschappij kwijt. Het ondergrondse verzet was lang verdeeld geweest, maar in december 1943 sloegen Slowaakse protestanten en communisten de handen ineen. Zij sloten een geheim verbond: als Slowaakse Nationale Raad smeedden ze plannen om Tiso te wippen. Ze konden daarbij rekenen op de steun van hoge officieren die geen heil meer zagen in het bondgenootschap met de Duitsers. Ook waren er contacten met de Tsjechoslowaakse regering in ballingschap, die sinds 1939 in Londen zetelde. Het ultieme doel van de Slowaakse Nationale Raad was de wederopstanding van de Tsjechoslowaakse Republiek, maar dan wel als federatie op basis van absolute gelijkwaardigheid tussen Tsjechië en Slowakije. Door een opstand hoopte de Raad internationale steun te vergaren voor dit idee en tegelijkertijd te bewijzen dat niet alle Slowaken heulden met de vijand. Op papier leek het een solide plan. Vanuit een hoofdkwartier in de uitlopers van het Tatragebergte rond het pittoreske stadje Banská Bystrica in centraal Slowakije moesten eenheden van het Slowaakse leger de Wehrmacht in de rug aanvallen in defensieve stellingen bij de hoger gelegen bergpassen in het oosten. Het doel? De weg vrijmaken voor een offensief van het Russische Rode Leger vanuit Polen en Oekraïne. Omdat er samenzweerders meededen op het hoogste regeringsniveau, konden in het geheim grote voorraden aangelegd worden. Zo had de president van de Slowaakse Centrale Bank meer dan drie miljard Slowaakse kronen naar Banská Bystrica gesluisd en had opperbevelhebber Ferdinand Čatloš twee nieuwe, zwaar bewapende infanteriedivisies –in totaal 25.000 manschappen – in het oosten gelegerd, onder het mom van voorbereidingen voor de verdediging van Slowakije. Dit was de harde kern van de opstand. Het ongeveer 14.000 man tellende, licht bewapende geheime Eerste Tsjechoslowaakse Leger in Banská Bystrica moest onder aanvoering van generaal Ján Golian – het meesterbrein van de opstand – een eventuele Duitse tegenaanval uit het westen afslaan.
Alle mannen onder de 40
In de zomer van 1944 kwam het oorlogsgeweld steeds dichterbij. De Wehrmacht leek overal in Europa op de terugtocht. Het Rode Leger stond bijna aan de grens van Slowakije. Vanuit de SovjetUnie per parachute gedropte partizanen zaaiden met hun acties onrust in Slowakije. In Warschau kwam het Poolse Binnenlandse
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
13
zorgde nieuwsbulletins, er verschenen opmerkelijk veel kranten, en films en theatervoorstellingen moesten het moreel hooghouden.
Verstopt in kapucijnenklooster
Banská Bystrica op een door de tijd aangetaste foto uit 1906; de (katholieke) inwoners werden tóén onderdrukt door de elite van de OostenrijksHongaarse dubbelmonarchie (foto: Fortepan/Magyar Földrajzi Múzeum, via Wikimedia Commons).
Leger in opstand. Roemenië schaarde zich na een staatsgreep bij de geallieerden. Tiso aarzelde lang of hij een Duits aanbod om te helpen bij het bestrijden van de partizanen zou accepteren, maar op 29 augustus kondigde hij aan dat de Wehrmacht grootschalige acties zou gaan uitvoeren op Slowaakse bodem. De aanwezigheid van vele Duitse soldaten maakte verzet des te gevaarlijker; de Slowaakse Nationale Raad kon niet langer wachten op het Rode Leger. Generaal Golian riep de opstand uit. Čatloš kreeg echter op het laatste moment koudwatervrees en droeg de Slowaakse soldaten via de radio op in hun barakken te blijven. De Duitsers maakten van de verwarring gebruik om razendsnel hun eigen, eveneens in het geheim voorbereide plannen uit te voeren: ze ontwapenden het volgens hen onbetrouwbare Slowaakse leger. Zonder ook maar één schot te lossen werden Čatloš’ nieuwe infanteriedivisies in het oosten uitgeschakeld. Slechts een paar duizend Slowaakse militairen wisten Banská Bystrica te bereiken. Daar stonden Golian en zijn manschappen er alleen voor tegen een Duitse overmacht. Alle aanvalsplannen konden eigenlijk direct de prullenbak in, want hij had de handen vol aan het verdedigen van het gebied rond Banská Bystrica. Alle mannen van onder de 40 werden gemobiliseerd, waardoor Golians Eerste Tsjechoslowaakse Leger aanzwol tot 78.000 man. Het werd – zij het mondjesmaat – door de lucht bevoorraad door de Amerikanen en de Sovjets, die overigens wel 21 gevechtsvliegtuigen leverden. De Slowaakse Nationale Raad organiseerde ondertussen het dagelijks leven in en rond Banská Bystrica. Een radiozender ver-
14
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
Dat was nodig ook. Het lukte de Duitsers niet meteen om de opstand de kop in te drukken, maar ze hadden het gebied rond Banská Bystrica volledig omsingeld en snoepten er steeds stukjes vanaf. Een poging van Tsjechoslowaakse eenheden van het Rode Leger om vanuit Polen door te stoten naar de opstandelingen liep vast op de Duitse fortificaties in het Tatragebergte. De Slowaakse Nationale Opstand duurde uiteindelijk twee maanden, tot de Wehrmacht zwaar bewapende reserves in de strijd gooide. Het Eerste Tsjechoslowaakse Leger werd van alle kanten tegelijk aangevallen door 83.000 Duitse militairen met tanks, artillerie en grootschalige luchtsteun. Op 27 oktober 1944 viel Banská Bystrica. Golian werd gevangengenomen en enige maanden nadien geëxecuteerd. De Wehrmacht bezette Slowakije en hield er met harde hand huis, maar dat mocht uiteindelijk niet baten. Ook na de opstand bleven 13.000 partizanen ondergronds actief en begin 1945 trok het Rode Leger Slowakije binnen. Op 4 april 1945 viel de hoofdstad Bratislava en vluchtten Tiso en de zijnen met de staart tussen de benen naar Duitsland. Hier troffen de Amerikanen hem later aan in een kapucijnenklooster. In 1947 werd hij in Praag ter dood veroordeeld en geëxecuteerd. Na de oorlog werden Tsjechië en Slowakije herenigd; Tsjechoslowakije werd vanwege de gewapende opstand in Slowakije en andere activiteiten van Tsjechoslowaakse militaire eenheden niet tot de verliezers van de Tweede Wereldoorlog gerekend, ook al had Tiso’s regering gecollaboreerd. Opnieuw moesten naar autonomie strevende Slowaken zich schikken in een vanuit Praag bestuurde centralistische staat, zeker na de communistische machtsovername in februari 1948. Het was onverstandig voor Slowaken om zich in het openbaar uit te spreken voor autonomie, maar die wens kwam al snel weer bovendrijven na de Fluwelen Revolutie van 1989. Een politieke en economische crisis in Slowakije leidde uiteindelijk op 1 januari 1993 tot een nieuwe onafhankelijke Slowaakse Republiek. De Slowaakse Nationale Opstand speelt een cruciale rol in hedendaagse Slowaakse geschiedenisboeken omdat deze de breuk belichaamt tussen de eerste – ook wel als klerikaal-fascistisch betitelde – Slowaakse Republiek van Tiso en de huidige. Ivo van de Wijdeven is historicus en politiek analist. Hij schreef o.m. De spoken van Visegrád – De onbekende geschiedenis van Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije (2018) en De nieuwe rafelrand van Europa – De eeuwenlange voorgeschiedenis van Brexit en Trump (2019, beide bij Spectrum).
LEIDEN
Cyprus Eiland in beweging
rmo.nl
met dank aan:
Embassy of the Republic of Cyprus in The Hague
11.10.19 T/M 15.03.20
Caesar toont in de Lage Landen zijn ware gezicht
16
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
CAESAR
Een scène uit de Gallische oorlog, door Évariste Vital Luminais (1821-1896; Musée des Beaux Arts de Carcassonne). Inzet: borstbeeld van Caesar uit de 15de eeuw (uitsnede, Metropolitan Museum of Art, New York) en beschadigde buste uit het Rijksmuseum van Oudheden Leiden.
Is Julius Caesar ooit in onze streken geweest? Hij schrijft er weliswaar over in zijn persoonlijke verslag over de Gallische Oorlog (58-50 v.Chr.), waarbij hij het Romeinse gezag vestigde in het gebied wat nu Frankrijk is en het aangrenzende deel van de Lage Landen tot aan de Rijn, maar we dachten lang dat hij opschepte. Archeologische vondsten dwingen de laatste jaren echter deze visie bij te stellen: de aanwijzingen stapelen zich op dat Caesar wel degelijk doordrong tot wat nu België, Limburg en Brabant is. Tom Buijtendorp zette kortgeleden in een boek alle nieuwe vondsten rond Caesars noordelijke militaire campagne op een rij. Hij vindt dat we ons beeld van Caesar moeten aanpassen. Inhoudelijk, maar ook letterlijk.
D
e Romeinse propaganda heeft ons een onjuist beeld van het uiterlijk van Julius Caesar opgeleverd. Belangrijk daarbij is de moord op Caesar op 15 maart 44 v.Chr. Hij werd die fatale dag omgeven door zijn tegenstanders en met messteken omgebracht zoals de Romeinse historicus Suetonius bericht: ‘Toen hij merkte dat hij van alle
kanten met getrokken dolken werd belaagd, omhulde hij zijn hoofd met zijn toga en trok tegelijk met zijn linkerhand de plooien van zijn toga strak omlaag tot aan zijn voeten, opdat ook het onderste gedeelte van zijn lichaam bedekt zou zijn en hij behoorlijker zou vallen. In deze houding werden hem drieëntwintig wonden toegebracht.’ De beeldvorming van Caesar ging een belangrijke rol spelen in de propaganda van de mannen die hem wilden opvolgen: zijn protegé Marcus Antonius en zijn geadopteerde zoon Octavianus. Marcus Antonius moest Caesars moordenaars, tevens zijn eigen rivalen, verslaan. Hij besloot Caesar tot martelaar te maken om de daders in een kwaad daglicht te stellen. In een grootse openbare begrafenisceremonie stak hij de loftrompet over de gestorven leider. Hij ging onder andere in op de gevaarlijke Galliërs die waren verslagen in de Gallische Oorlog. ‘Alleen jij, Caesar, bent ongeslagen teruggekeerd van alle gevechten die je leverde. Alleen jij hebt het land bevrijd van de driehonderd jaar oude bedreiging, door de barbaarse stammen op hun knieën te dwingen, de enige stammen die ooit Rome binnenkwamen en deden branden,’ zo geeft de Romeinse historicus Appianus zijn lijkrede weer.
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
17
De dood van Caesar, door Jean Léon Gérôme (1824-1904), Walters Art Museum, Baltimore.
Met gevoel voor drama hing Marcus Antonius de bebloede tuniek die Caesar in zijn laatste uren droeg, aan een speer achter zijn opgebaarde lichaam. Een wassen dodenmasker van Caesar werd op een ronddraaiend apparaat getoond; de tekst suggereert inclusief de messteken die Caesars gezicht hadden geraakt. De dramatische vertoning had het beoogde effect zodat de moordenaars inderdaad de wijk moesten nemen voor de woedende Romeinen.
toen Caesars opvolger Octavianus, later bekend als keizer Augustus, spelen organiseerde ter ere van Caesar.
In de ogen kijken Van de vergoddelijkte Caesar zijn marmeren portretten gemaakt. Er zijn er tien bewaard gebleven, maar de meeste zijn na de Romeinse tijd stevig gerestaureerd. In het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden daarentegen staat een beschadigd exemplaar dat onbe-
Nu weten we dat de kunstenaar een levensecht beeld van Caesar voor ogen had. Geen beeldhouwer zou zo’n detail verzinnen Na de begrafenis kwam een proces van vergoddelijking op gang. Het idee was dat Caesar zich in de hemel tussen de goden had gevestigd. Men zag een verband met de komeet die enkele maanden na de moord zichtbaar werd
18
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
werkt uit de grond is gekomen, zeer waarschijnlijk in Nijmegen. Het toont de ingevallen wangen en verzonken oogkassen zoals je die ziet bij iemand die is overleden. Het deed de Leidse museumconservator W.C. Braat al in
1939 denken aan een dodenmasker dat vlak na de moord gemaakt was. Het Nijmeegse beeld heeft overigens een grote dos haar, terwijl Caesar volgens antieke bronnen kaalde. Het lijkt erop dat het weelderige hoofdhaar van de inmiddels als overwinnaar uit de opvolgingsstrijd gekomen Augustus de norm was geworden. Kijken we in Leiden de zojuist vermoorde Caesar in de ogen? Zien we hem daar weergegeven in zijn vergoddelijkte gedaante, weliswaar met een postume pruik maar qua proporties ongeveer correct? Het idee is niet zo gek. Er is alleen een aspect dat ontbreekt, en daar kwamen we achter toen we op zoek naar het ware gezicht van Caesar dit beeld vergeleken met een buste in het oudheidkundig museum van Turijn. Dat is een niet al te goede kopie van een verdwenen bronzen beeld en heeft mede door die wat onbeholpen stijl relatief weinig aandacht getrokken. Ten onrechte, want de buste toont rechts een verdikking van de schedel. Zo’n misvorming treedt soms op als
Speciale schoenspijkers Ook de traditionele opvatting dat Caesar zich in de Gallische Oorlog als een geniaal en heroïsch veldheer geweerd heeft, is aan herziening toe. Hij was in die tijd nog geen almachtig dictator, maar proconsul van de Romeinse provincies Gallia Cisalpina (NoordItalië) en Illyrië aan de oostkant van de Adriatische Zee. Hij moest aan het eind van elk campagnejaar aan de Senaat in Rome rapporteren. Van zijn verslagen is een versie bewaard die bekendstaat als De Bello Gallico (Over de Gallische Oorlog). We lezen Caesars eigen rapport met andere ogen sinds we weten dat het op cruciale punten overeenstemt met archeologische vondsten. Zo werd in 2008 ontdekt dat de schoenspijkers
van zijn soldaten een zeer specifieke vorm hadden en konden vervolgens bij Koblenz drie marskampen aan hem worden toegeschreven; ze passen bij de locatie van twee veldtochten tegen de Germanen die Caesar beschrijft. In 2017 werd door opgravingen vastgesteld dat Caesar in de nazomer van 54 v.Chr. met zijn leger in Engeland was geland op de kust van Kent, ook conform zijn verslag. Dit betekent dat Caesar een aantal malen in onze streken is geweest. In de zomer van 54 heeft hij zijn leger van de omgeving rond Koblenz zeer snel verplaatst richting het Kanaal. Deze bliksemsnelle troepenverplaatsing was alleen mogelijk als hij geen grote rivieren heeft overgestoken (want dat had aanzienlijk vertraagd). De route moet dus van Maastricht dwars door België naar ergens bij Calais hebben gelopen. Het is aannemelijk dat hij dezelfde route, maar dan in omgekeerde richting, ook al gebruikte toen hij in 55 optrok tegen Germanen die op rooftocht waren. Waarschijnlijk heeft hij toen de Nederlandse Maas vanaf de in de buurt van Maastricht gelegen rivierovergang naar het noorden gevolgd. Het jaar erop leed hij na terugkeer uit Brittannië een zware nederlaag die hij in De Bello Gallico beschrijft; gezien de nieuwe inzichten was ook dit waarschijnlijk nabij Maastricht. In 53 keerde hij naar dezelfde plek terug en leed er nogmaals een nederlaag.
CAESAR
complicatie bij een zware bevalling, zo werd desgevraagd bevestigd door chirurg Erik van Lindert van het Radboud UMC Nijmegen. We weten dat de kunstenaar een levensecht beeld van Caesar voor ogen had. Geen beeldhouwer zou zo’n detail verzinnen. Juist in die tijd was het bovendien gebruikelijk om portretten zeer levensecht te maken. Had het model bijvoorbeeld puisten of rimpels, dan kwamen die op zijn beeltenis, en dus ook zoals in dit geval een schedelafwijking en de teruggetrokken haarlijn van een vijftiger. Omdat de Turijnse buste een matige kopie is, blijven er onzekerheden over het exacte uiterlijk van Caesar, maar de reconstructie die Maja d’Ollosy maakte, en die hier is afgebeeld, moedigt aan het traditionele beeld los te laten.
Tot slot zijn er aanwijzingen dat hij in 51 zijn leger nog een keer langs het Nederlandse deel van de Maas naar het noorden liet oprukken.
Was het genocide? Al vroeg had Caesar zich met verdragen gepositioneerd als vriend van de Gallische stammen, en hij trok in 55 naar de Maas op om hen te beschermen tegen een Germaanse inval, zo presenteerde hij het althans. Bij het huidige NoordBrabantse rivierplaatsje Kessel vond mogelijk het treffen plaats, want hier zijn eind 2015 in een rivierarm wapens en skeletten uit de Romeinse tijd opgebaggerd. Caesar zelf pochte dat hij de 430.000 leden tellende Germaanse stam van de Usipeten en Tencteren, inclusief vrouwen en kinderen, de dood in had gejaagd. Was hier sprake van genocide, zoals sommige onderzoekers en niet te vergeten de pers suggereerden toen bij Kessel zijn mogelijke slachtoffers gevonden werden? Nog los van de discussie over de vraag of dit inderdaad de plek van de beschreven veldslag was, kan het aantal niet kloppen. Wetenschappers schatten dat er toen in heel Nederland maar ongeveer half zoveel mensen woonden. Analyse van andere gevallen waarbij
Reconstructie gemaakt door Maja d ‘Ollosy op basis van het onderzoek van Tom Buijtendorp, Caesar in de Lage Landen. De Gallische oorlog langs Rijn en Maas (Omniboek 2018). Dat Caesar blijkens de bult op zijn schedel ter aarde kwam na een zware bevalling is alleen al interessant omdat onze kennis over zijn vroege jeugd bedroevend mager is. Zelfs zijn geboortejaar 100 v.Chr. is niet helemaal zeker. Het verhaal doet de ronde dat hij met de naar hem genoemde keizersnede is gehaald, maar dat kan niet: zo’n operatie was toen dodelijk terwijl zijn moeder de bevalling overleefde. Mogelijk was dat verhaal van een bijzondere geboorte ook onderdeel van de Romeinse propaganda die ons beeld van Caesar in meerdere opzichten heeft vertroebeld. De afbeelding van de keizersnede komt uit een 15de-eeuws manuscript (British Library).
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
19
Caesar cijfers noemt, wijst erop dat hij met halve waarheden zijn gegevens opklopte om in Rome indruk te maken; wel zorgde hij vermoedelijk dat hij de getallen kon verantwoorden (zie kader). Caesar kon het zich namelijk niet permitteren om voluit te liegen. Overdrijven kon, maar tot op zekere hoogte. Elke flagrante onwaarheid zou onherroepelijk aan het licht gekomen zijn als die afweek van wat de elite in Rome uit andere bronnen te weten kwam. En die waren er: koeriers bezorgden brieven van onder anderen Caesars staffunctionaris Trebatius Testa en van Quintus Cicero, een van zijn hoge legerleiders en tevens broer van de beroemde redenaar Marcus Cicero. De inhoud kennen we doordat Marcus erover schreef in eigen brieven waarvan een kopie bewaard bleef. Deze epistels horen dus, nu het vrij aannemelijk is dat Caesar in de Lage
Landen verbleef, tot de oudste ooggetuigenverslagen van het leven hier en de noordelijke campagnes. Ze bevatten mooie details. Zo kreeg Testa advies hoe om te gaan met de kou en waarschuwingen voor koppensnellers, die de Romeinen in onder meer de Ardennen inderdaad tegenkwamen. Verder lezen we hoe Quintus Cicero baalt van zijn militaire taak en liever Griekse gedichten zou schrijven, wat hij in het noorden ook deed.
Cato wil straf Caesar beschrijft in zijn rapport over de strijd in 55 dat hij de Germaanse onderhandelaars gevangen had gezet. Dit was een schending van het Romeinse oorlogsrecht en politiek gezien een flinke misstap. Verdragen waren een veel gebruikt middel in Romes buitenlandse politiek en het was belangrijk dat de Romeinse reputatie als betrouwbare
onderhandelingspartner behouden bleef. Zijn invloedrijke tegenstander Cato eiste in de Senaat zelfs dat Caesar bij zijn terugkeer als straf en bij wijze van eerherstel aan de Germanen
Testa kreeg waarschuwingen voor koppensnellers, die de Romeinen in de Ardennen inderdaad tegenkwamen uitgeleverd zou worden. Caesar had uiteindelijk zoveel vijanden in Rome dat hij na afloop van de Gallische Oorlog alleen samen met zijn mede in het noorden getrainde leger naar de
MusĂŠe Crozatier.
Streamer
20
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
Eburonen Normaal gesproken gebruikte Caesar de winter als adempauze voor zijn troepen en reisde hij zelf naar het zuiden om zijn politieke zaken te behartigen. Maar in de winter van 54-53 dreigde in het noorden zoveel verzet tegen de Romeinse aanwezigheid dat Caesar tegen zijn gewoonte in persoonlijk bij zijn troepen bleef, met het hoofdkwartier in het Noord-Franse Amiens als standplaats. De graanoogst was na een extreem hete zomer zeer slecht zodat hij besloot zijn mannen over een extra groot gebied te verspreiden om alle eenheden te kunnen voeden. Anderhalf legioen werd noodgedwongen uitzonderlijk ver weg gelegerd, in het stamgebied van de Eburonen van wie Caesar veronderstelde dat ze het Romeinse gezag accepteerden. Zij leefden in een gebied rondom Maastricht dat delen van België, Duitsland en Nederland bestreek. Mogelijk vestigde de Romeinse eenheid zich in de op een heuvel gelegen versterking bij Caestert aan de voet van de Sint-Pietersberg bij Maastricht. Helaas zijn hier weinig en geen dateerbare vondsten gedaan, wat mede te maken kan hebben met het korte gebruik als tijdelijk kamp, maar details in Caesars verslag kloppen met de omgeving. Bovendien zijn juist rond deze tijd in de omgeving van Maastricht begraven schatten gevonden met munten die speciaal geslagen lijken te zijn door de Eburonen, die hun bondgenoten met geld wilden overhalen om mee te strijden tégen Caesar. Die had hun loyaliteit dus totaal verkeerd ingeschat.
Hinderlaag Caesar beschrijft hoe de Eburonen de eenheid in een hinderlaag lokten en bijna alle Romeinse soldaten afslachtten, naar schatting 5000 man. Als ze inderdaad bij Caestert zaten, gebeurde dit vermoedelijk in het Jekerdal aan de voet van de Sint Pietersberg. De Eburonen brachten zo Caesar de grootste nederlaag
van de negen jaar durende Gallische Oorlog toe. Geen wonder dat hij het jaar erop met zijn voltallige leger van tien legioenen naar dezelfde plaats trok voor revanche. Hij rapporteert dat de burcht nu het basiskamp werd voor de bagage. Bij Caestert zijn sporen gevonden van een vergroting van de versterking die nodig kan zijn geweest om de bagage veilig op te kunnen slaan. Negen legioenen gingen in drie richtingen op wraakcampagne, met Caesar
CAESAR
hoofdstad durfde. Hij legde met deze militaire staatsgreep de basis voor zijn latere dictatuur.
aan het hoofd van de groep die de Eburoonse leider wilde pakken. Er bleef één legioen achter om de bagage te bewaken, wat een routineklus leek, maar het werd een drama. Om de Eburonen extra te straffen, had Caesar namelijk omringende stammen uitgenodigd het land van de Eburonen ongehinderd te komen plunderen. Daarop staken ook 2000 Germaanse ruiters de Rijn over, die ter plaatse vernamen dat de Romeinen hun bagage op één punt hadden
Caesar heeft ondanks diverse wraakacties de Eburoonse leider Ambiorix nooit te pakken gekregen. Het standbeeld van Ambiorix (links) staat sinds 1866 in Tongeren, in de Oudheid hartje Eburoons gebied (foto Carole Raddato via Wikimedia Commons). In 52 v.Chr. moest de Gallische opstandelingenleider Vercingetorix zich echter wel overgeven aan Caesar. De afbeeldingen tonen hem oog in oog met zijn overwinnaar, nadat hij zijn helm en speer al aan diens voeten geworpen heeft. De trotse Galliër is het onderwerp van een filmaffiche uit 1909 (boven) en het doek (links) van Lionel Royer uit 1899. Twijfelachtig is overigens of de Galliërs deze haardracht hadden en hun schilden waren meestal ovaal. Het valt te begrijpen dat het dramatische moment, dat de inlijving van Gallië bij de Romeinse republiek inluidde, tot de Franse canon behoort.
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
21
De cijfers van Caesar Terwijl tot nu toe is aangenomen dat Caesar het aantal overwonnen vijanden volledig verzon, zit er een systeem in. Hij lijkt van een aantal stammen tellingen gehad te hebben die nodig kunnen zijn geweest voor belastinginning. Maar in andere gevallen schatte hij blijkbaar de stamgrootte op basis van vuistregels. Zo lijkt hij verondersteld te hebben dat een stam voor gemiddeld een kwart uit weerbare mannen bestond, wat gezien onze kennis van de toenmalige demografie een redelijke inschatting is. Van die weerbare mannen verscheen veelal slechts een kwart tot de helft op het slagveld vanwege de trage reissnelheid en noodzaak thuis de landbouw draaiende te houden, zoals Caesar zelf schrijft. Een andere vuistregel was dat gemiddeld een op de honderd weerbare mannen in een stamraad zat. Zijn cijfers komen in enkele onderzochte gevallen overeen met archeologische gegevens over de grootte van een stam die onder andere kan worden afgeleid uit het oppervlak van hun gebied en de beschikbare ruimte in vergaderzalen en vluchtburchten. Caesar hanteerde naar het schijnt ook als vuistregel dat gemiddeld een op de honderd stamleden ruiter was. Hij vroeg tijdens de Gallische Oorlog regelmatig aan zijn bondgenoten om hem met ruiters bij te staan. Als hij een idee had van de omvang van een stam, kon hij dus een redelijk aantal bepalen. Met een schat-
achtergelaten. Daar dicht bij elkaar viel meer buit te halen dan op een paar Eburoonse boerderijen en ze vielen het bagagekamp aan. Dit mislukte weliswaar, maar ze hakten wel zo’n duizend Romeinse soldaten in de pan toen die buiten het kamp graan aan het oogsten waren. Tegenover Caestert bevindt zich inderdaad vrij precies binnen de door Caesar genoemde straal van drie mijl een groot graanrijk heuvelplateau. Om het schandelijke verlies van nog eens duizend man richting Rome te verzachten, rapporteert Caesar de Eburonen volledig uitgeroeid te hebben. Analyse van de Eburoonse munten leert echter dat die ook nadien in vergelijkbare aantallen werden geslagen.
22
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
ting van de omvang van de stamraad kon hij tevens bepalen hoeveel gijzelaars de elite redelijkerwijs uit eigen kring kon leveren: een veel gebruikte garantie bij verdragen. Caesar gebruikte vervolgens zijn kennis om in Rome goede sier met de cijfers te maken, binnen de grenzen van wat geloofwaardig was. Met het aantal vijanden dat hij in zijn rapporten noemde of hoe hij tegenslagen weergaf, moest hij immers zijn militaire keuzes onderbouwen. Zijn positie hing ervan af. Ergens in het begin van De Bello Gallico stelt hij terecht dat zelfs een zeer krijgszuchtige stam hooguit de helft van de weerbare mannen voor een veldslag bijeen kon brengen. In zijn berichten over veldslagen lijkt hij echter vaak het totale aantal weerbare mannen te noemen en suggereert hij dat die allemaal tegenover hem stonden. Zo wekte hij de indruk van een enorme overwinning, terwijl de verschillen in legersterktes in werkelijkheid veel kleiner waren. Hij zette eenvoudigweg uit effectbejag zijn overwinning zwaar aan. Caesar was als echte Romein goed in propaganda.
Het bleef nog lang onrustig In 52 was Caesar weer zuidelijker in Gallië, waar hij de verschanste opstandelingenleider Vercingetorix na een lange belegering wist te verslaan. De Galliër werd als overwonnen ‘barbaarse rebel’ meegevoerd naar Rome en er publiekelijk gewurgd na zes jaar in een kerker te hebben gevegeteerd. Gallië werd ingelijfd bij de Romeinse republiek, maar in het noordelijke deel in en rond de Lage Landen bleef het zo onrustig dat Caesar er in 51-50 v.Chr. weer op campagne ging. Opnieuw zag hij zich gedwongen buiten Italië te overwinteren, deze keer in het Noord-Franse Arras. Omdat de Eburonen inderdaad niet waren verslagen, organiseerde Caesar in 51 een
Spaarplaatje van Caesar uit de reeks ‘Great Generals’ (1888, Metropolitain Museum of Art New York).
tweede wraakactie tegen hen. Het succes daarvan is onzeker: Caesar moet zelf erkennen dat het hem nooit is gelukt de Eburoonse leider Ambiorix te pakken te krijgen. Alles bij elkaar genomen schond Caesar tegen de Germanen het oorlogsrecht, waardoor hij alleen met zijn leger terug naar Rome durfde, met blijvende politieke gevolgen, veronderstelde hij ten onrechte dat de Eburonen hem steunden en verloor hij daarom zo’n 5000 soldaten, riskeerde hij weer een jaar
De slotsom moet zijn dat we De Bello Gallico opnieuw kunnen gaan lezen: als onze eerste geschreven geschiedenis later zijn bagage en misrekende hij zich toen hij opriep tot massale plundering, wat hem nog eens zo’n duizend man kostte. De slotsom moet zijn dat Caesar nogal wat blunders heeft gemaakt in de noordelijke campagnes, maar dat hij er tot op zekere hoogte wél eerlijk over berichtte in zijn oorlogsverslag. Nu we dit weten, kunnen we De Bello Gallico opnieuw gaan lezen: als onze eerste geschreven geschiedenis. Tom Buijtendorp richt zich op de ‘cold cases’ in de archeologie en promoveerde in 2010 op de vergeten Romeinse stad Forum Hadriani. Van hem verscheen als laatste boek Het ware paradijs, op het spoor van een vergeten ontdekking (Omniboek 2019). Het verloop van de noordelijke campagnes van Caesar analyseert hij met archeologische vondsten en ander bronmateriaal uitvoerig in Caesar in de Lage Landen. De Gallische oorlog langs Rijn en Maas (Omniboek 2018).
GESCHIEDENIS Live MAGAZINE
ZATERDAG 7 MAART 2020 10 - 17 UUR SPOORWEGMUSEUM UTRECHT
1
2 3
Ad van Liempt bedacht het tv-programma Andere Tijden en heeft veel titels over de Tweede Wereldoorlog op zijn naam staan. Zijn laatste boek tot nu toe ging over Westerborkcommandant Gemmeker. Hierover schreef hij ook voor Geschiedenis Magazine een artikel. Hij komt vertellen over het jaar 1945, het laatste jaar van de oorlog én het eerste jaar van de vrede. Wie Oudheid zegt, zegt Fik Meijer. Hij schreef over gladiatoren, Constantinopel en Rome, de apostel Paulus, wagenrennen, de Via Appia… Waarover hij spreekt op de Live Dag is nog een verrassing. Willem van Oranje verstootte zijn tweede echtgenote, de schatrijke Anna van Saksen, omdat ze gek werd. Tenminste, dat was de
4 5
officiële verklaring. Femke Deen, biografe van de versmade echtgenote, vertelt hoe het werkelijk zat. De excentrieke Romeinse keizer Heliogabalus deed de gekste dingen. Zo bedolf hij gasten onder rozenblaadjes – net zo lang tot ze stikten. Maar strookt zijn reputatie met de werkelijkheid? Martijn Icks weet alles van deze vergeten keizer en heeft van karaktermoord in het verleden zijn specialisme gemaakt. Op de voorpagina’s van de kranten lezen we over de ene na de andere brandhaard. Onze vaste auteur historicus Ivo van de Wijdeven, specialist internationale relaties én kenner van politiek Den Haag en Brussel, geeft de broodnodige historische achtergronden. Slechts
INCLUSIEF GRATIS LUNCH + PRACHTIGE EXCLUSIEVE BEELDEN VAN FILMMUSEUM EYE + VRIJE TOEGANG TOT HET SPOORWEGMUSEUM
€ 34,95
voor abo nnees + SPECIA LE AANBIE DING VOOR NIETABONNEE S
WEES ER VROEG BIJ! BESTEL NU UW KAARTEN VIA:
WWW.GESCHIEDENISMAGAZINE.NL/LIVE-2020
Gedroogde tomaat, nog een curiosum in de 16de eeuw. De plant was pas kort voor hij in dit herbarium terecht kwam, in Europa geïntroduceerd (Herbarium-En-Tibi-cNaturalis-BiodiversityCentre-L-2077674)
Het geheim van de eeuwig glimlachende bloementuin
24
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
MYSTERIEUS HERBARIUM
Het hoorde bij de biologieles: een herbarium maken. Zorgvuldig droogde je bloemen en plantendelen tussen vloeipapier en plakte ze dan in een schrift. Vroeger dienden mooi ingebonden herbaria ook als geschenk. Een beroemd exemplaar stamt uit de 16de eeuw. Niemand wist wie het gemaakt had. Het trok pas de aandacht van onderzoekers toen bleek dat er ook een gedroogde tomaat in zat. Kwekers van nu hebben veel belangstelling voor het DNA van die oertomaat, maar enkele boekhistorici en botanici wilden heel andere dingen weten. Wie had het mysterieuze album gemaakt? En de haren die erin zijn mee geplakt, van wie waren die? Onderzoekers Tinde van Andel en Anastasia Stefanaki doen verslag van de speurtocht.
‘H
ier voor jou een glimlachende tuin met eeuwig bloeiende bloemen’. Zo luidt in het Latijn het opschrift van het prachtige herbarium. Wie doorbladert achter het schutblad met dit motto En tibi perpetuis ridentem floribus hortum, vindt zo’n 500 gedroogde planten. Datum en naam ontbreken. Wel kennen we de lotgevallen van het herbarium sinds 1611: toen dook het op in de inventaris van Rudolf II (1552-1612), keizer van het Heilige Romeinse Rijk. De schatkamer van deze Habsburgse vorst in Praag, vol kunst en natuurhistorische collecties, werd geplunderd tijdens de Dertigjarige oorlog (1618-1648). Het herbarium kwam als oorlogsbuit via de Zweedse koning Gustav Adolf II in het bezit van zijn dochter Christina. Zij benoemde in 1650 de Nederlander Isaac Vossius tot bibliothecaris. Ze schonk hem vlak voor haar dood in 1654 een aanzienlijk aantal manuscripten en boekherbaria, en Vossius’ erfgenamen verkochten zijn kostbare collectie aan de universiteit van Leiden; dit werd de basis voor de universiteitsbibliotheek. We weten dat een klein aantal hoogleraren het herbarium in de loop der eeuwen heeft bekeken. In 2010 gaf de Leidse Universiteitsbibliotheek het in langdurige bruikleen aan Museum Naturalis. Biologen realiseerden zich vervolgens dat op een van de bladzijden een tomaat was gedroogd. Toen het herbarium gemaakt werd, was dat nog een curiosum: de Spanjaarden hadden pas enkele decennia eerder vruchten
of zaden ervan meegenomen vanuit Amerika. Dit eeuwenoude exemplaar zou interessante genen kunnen bevatten voor Nederlandse tomatenkwekers. Hoe smaakte die oertomaat? Was hij beter bestand tegen ziekten en plagen dan de huidige tomaten?
Na het extraheren van het tomaten-DNA zou het kwetsbare boekherbarium weer gesloten worden. IJlings werd een team onderzoekers bijeengebracht om ook andere aspecten uit te zoeken. Bij nadere inspectie leverde het herbarium allerlei verrassingen op.
De laatst bekende eigenaar van het herbarium was de Habsburgse keizer Rudolf II, maar was hij ook de opdrachtgever? Hier is hij afgebeeld als de god van de seizoenen door Giuseppe Acimboldo (1527-1593).
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
25
Op deze tekening beeldde Cibo zichzelf af als Griek of Romein (British Library London).
Boterbloemen in het En Tibi herbarium (links) en het herbarium in Rome (rechts). Op beide bladzijden staat links de akkerboterbloem (Ranunculus arvensis) naast de zeldzame Bolognese boterbloem (rechts, Ranunculus gracilis), op dezelfde manier uitgegraven zodat de kleine witte knolletjes zichtbaar zijn.
Schoonschrijvers maakten spelfouten Zo ontbreken 22 pagina’s waarvan 20 met opgeplakte planten; ze zijn er niet al te zachtzinnig uitgesneden. De eerste twee pagina’s zijn er ook uit gehaald. Extra jammer, omdat hier waarschijnlijk de (geïllustreerde?) titelpagina bij was met mogelijk informatie over de maker en de ontvanger van dit kostbare geschenk. Verder bleken de handgeschreven index en de teksten naast de planten het werk van professionele schoonschrijvers. Dit verklaart de vreemde spelfouten in de Latijnse plantennamen – Lieranium in plaats van Geranium bijvoorbeeld, een fout die een botanicus nooit zou maken. De titel verraadt dat gever en ontvanger van dit kostbare geschenk het Latijn beheersten en de verborgen boodschap in de tekst begrepen. Deze ‘hemelse tuin’ bleef immers eeuwig bloeien (glimlachen) nadat de bloemen in hun
26
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
volle glorie tussen de bladzijden waren geprepareerd. Volgens papierdeskundigen is het boekwerk zelf gemaakt van een enkele set zeer kostbaar papier met vergulde randen. Het watermerk met hamer en aambeeld verwijst naar Bologna rond 1555. Ook de roodleren kaft, de afmeting (43 x 28 cm), de zijden sluitstrikken en het gouden opschrift verraden het handwerk van een 16de-eeuwse boekbinder. Om de maker(s) te achterhalen, moesten we dus op zoek naar botanici die omstreeks 1555 actief waren in Bologna. Dit verraste niet: de universiteiten van Bologna en ook Pisa waren tijdens de Italiaanse Renaissance de bakermat van de moderne botanie. Hier werden de eerste plantkundigen opgeleid, uit heel Europa afkomstig. In deze steden stelden edellieden hun tuinen ter beschikking voor wetenschap en onderwijs. Exotische soorten uit de Nieuwe Wereld zoals
tomaat, tabak en Spaanse peper waren hier voor het eerst te zien. Ook zeldzame alpenplanten als de edelweiss werden er aangeplant. Hier werd ook het herbarium uitgevonden: de botanicus Luca Ghini (1490-1556) geldt als de schepper ervan. Zo’n verzameling was handig voor wetenschappers: onder druk geperst en gedroogd tussen papier blijven planten lang goed. Zo kunnen ze uitgewisseld en bediscussieerd worden. Het herbarium betekende ook een modernisering. De uit de Oudheid overgeleverde medicinale kruidenboeken waren in de Middeleeuwen vaak gekopieerd, herschreven en aangevuld met onduidelijke tekeningen, nieuwe soorten en onjuiste beschrijvingen. Om de verwarring te ontrafelen werd het tijd de planten opnieuw te verzamelen en beschrijven. De Latijnse naam moest aan de juiste plant gekoppeld worden, ook om fouten in medicinale toepassing te voorkomen. De zoektocht naar de waarheid door middel van eigen observatie kenmerkt de ambitie van de wetenschappers in de 16de eeuw. Het En tibi-herbarium, dat naast exotische medicinale planten 455 soorten bevat, met name kruiden, die
Aangevreten door insecten Ghini publiceerde zelf nauwelijks en gaf zijn herbariumcollectie weg aan zijn leerlingen. Velen van hen werden destijds al wereldberoemd en het leek logisch om de maker van het mysterieuze herbarium onder deze pioniers te zoeken. Ulisse Aldrovandi (1522-1605) en Andrea Cesalpino (1519-1603) legden omvangrijke natuurhistorische collecties aan. Pietro Andrea Mattioli (1501-1577) verwierf faam met zijn becommentarieerde heruitgaven van het klassieke kruidenboek De Materia Medica van Dioscorides (ca. 65); hij werd de lijfarts van de Habsburgse keizer Ferdinand I (1503-1564), de grootvader van Rudolf II in wiens inventaris het herbarium is genoemd. De edelman en schilder Gherardo Cibo (1512-1600) ten slotte maakte rond 1568 een groot aantal illustraties voor de botanische werken van Mattioli en tekende de Italiaanse flora in haar na-
tuurlijke omgeving. Hij beeldde tevens zijn medestudenten af tijdens excursies. Wellicht staat op een van zijn tekeningen de maker van het En tibi-herbarium. Of is dat misschien Cibo zelf? Dat moest na te gaan zijn. In de Biblioteca Angelica in Rome wordt immers een herbarium bewaard dat aan hem wordt toegeschreven. Latijnse plantennamen veranderen voortdurend als gevolg van nieuwe wetenschappelijke bevindingen, en vergelijking van de soortnamen in het En tibi-herbarium met andere 16de-eeuwse Italiaanse herbaria zou opheldering kunnen verschaffen over de samensteller. De namen in beide herbaria bleken inderdaad grote overeenkomsten te vertonen. Maar verder vielen ons vooral de verschillen op. De beheerder van de Biblioteca Angelica haalde de vier boekwerken met grote tegenzin tevoorschijn. Ze zijn er zeer trots op ‘hun Cibo-herbarium’, maar het was gekaft in
gekreukeld perkament, de specimina zijn aangevreten door insecten en geplakt op dun, beschadigd papier dat is beschreven met een slordig handschrift in diverse tinten inkt. Het bevatte veel meer planten dan het En tibi-herbarium, maar wel grotendeels dezelfde soorten met overeenkomstige namen. Ook de volgorde van de planten vertoonde gelijkenis, en vaak waren dezelfde soorten samen op een bladzijde naast elkaar bevestigd om de botanische gelijkenis te duiden of om verwarring op te helderen. Zo zijn in beide collecties een paar madeliefjes (Bellis perennis) op dezelfde pagina geplakt als een exemplaar van de kogelbloem (Globularia bisnagarica). Deze werd door de samensteller gezien als een blauw soort madeliefje (‘Bellis coerulia’), maar andere botanici in die tijd beschouwden ze als een apart geslacht (Globularia) of noemden ze anders, bijvoorbeeld ‘Bellis sylvestris’.
MYSTERIEUS HERBARIUM
destijds op het platteland van Noord- en Noord-Centraal-Italië zijn geplukt, past in deze typische Renaissancetrend.
Teamwork Het En tibi-herbarium is kort geleden geheel gedigitaliseerd. Het is tot in detail te bekijken op https://bioportal.naturalis. nl/result?theme=en_tibi Net als bij de samenstelling van de ‘eeuwig bloeiende bloementuin’ in 1558 was er een bont gezelschap aan wetenschappers nodig om het geheim erachter na 461 jaar te ontrafelen. Het herbarium is een meesterstuk, een proeve van bekwaamheid van de kunst Het herbarium (Naturalis Biodiversity Center, Leiden). en wetenschap, gemaakt met de nieuwste technieken, door een uitgelezen groep van specialisten en handwerkslieden. Het en vervangen door moderne, door veredelaarsbedrijven gevertegenwoordigt een zoektocht naar de waarheid die typerend kweekte rassen. De auteurs van dit artikel, de Griekse botanica is voor de Renaissance: de klassieke Griekse en Romeinse kruidengeneeskunde werd herontdekt en aangevuld met eigen waarneAnastasia Stefanaki en Clusiushoogleraar Geschiedenis van de mingen in de natuur. Botanie en Tuinen Tinde van Andel, zijn beiden werkzaam bij Ook het herbarium in de Biblioteca Angelica is van groot histoNaturalis Biodiversity Center in Leiden en waren betrokken bij het risch belang. En meer dan dat, ook landbouwkundigen zouden herbariumproject. Zij publiceerden ‘Breaking the silence of the zich eens over de herbaria moeten buigen. Ze bevatten de oudst 500-year-old smiling garden of everlasting flowers [etc]’ in PLoS ONE, 26 ‘The En Tibi herbarium, a 16th century Italian treasure’ in: bewaard gebleven exemplaren van Italiaanse tarwe, rijst, tomaat, Botanical Journal of the Linnaean Society, 2018;187: 397-427, beide oregano en Spaanse peper, oftewel de oudste genen van de verkrijgbaar via researchgate. smaak van de Italiaanse keuken; deze types zijn nu uitgestorven
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
27
Excursieleider Petrollini De vraag rees of het herbarium in de Biblioteca Angelica echt wel was samengesteld door Cibo. De bibliotheek in Rome zelf houdt er hardnekkig aan vast, Cibo is in Italië een geliefd kunstenaar. Maar al begin jaren ’20 hebben Italiaanse boekwetenschappers bezwaar gemaakt tegen deze toeschrijving, en ze hebben een punt. Geen van Cibo’s bloementekeningen is immers gebaseerd op gedroogde exemplaren uit de herbaria in Rome of Leiden. Ook vertoont zijn handschrift geen gelijkenis met dat in beide collecties en zijn er geen aanwijzingen dat hij ooit een herbarium heeft aangelegd. Bovendien lag het ‘Ciboherbarium’ al in de Biblioteca Angelica voordat Cibo’s erfgenamen na zijn dood zijn boeken aan dit instituut overhandigden. Er bestaan echter wél opvallende overeenkomsten tussen enkele opsommingen in het Romeinse herbarium en de lijsten plantennamen én het handschrift van een andere botanicus: Francesco Petrollini. Zijn geboorte- en sterfjaar zijn onbekend, maar hij studeerde in 1551 af als arts in Bologna en had er botanielessen gevolgd met Ulisse Aldrovandi, met wie hij later geregeld op botanische speurtocht ging. Ze schreven elkaar, waardoor we Petrollini’s handschrift goed kennen. Ze bezochten samen botanische tuinen, wisselden gedroogde specimina uit en trokken er met hun botaniseerspullen op uit rondom Bologna. Excursieleider Petrollini wist als geen ander waar de bijzondere kruiden uit de regio te vinden waren; zo bevindt zich in beide herbaria de zeldzame Bolognese boterbloem (Ranunculus gracilis). Hij verzamelde ook planten tegen betaling en uit opmerkingen over deze bezigheid kunnen we afleiden dat hij in 1555 aan een prestigieuze opdracht werkte: het En tibi-herbarium. Hij klaagde toen in een brief aan Aldrovandi dat hij niet kon voldoen aan zijn verzoek om meer gedroogde specimina op te sturen voor Aldrovandi’s eigen verzameling, want hij was ‘zelf bezig een boek te maken’. Keizer Ferdinand I, vermoedelijk de opdrachtgever voor het En tibi-herbarium. Portret gemaakt door Jan Cornelisz Vermeyen in 1532 toen Ferdinand gekozen werd tot Roomskoning (Bemberg Fondation Toulouse).
28
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
Later weigerde hij planten voor zijn collega uit zijn ‘eigen collectie te scheuren, want dan heb ik zelf niets meer’.
16de-eeuwse haren Tussen de bladzijden van het Romeinse herbarium werden naast fragmenten afgebroken plantmateriaal ook haren van verschillende kleur en dikte aangetroffen. In het En tibi-herbarium zaten ook een paar haren, verloren en per ongeluk vastgeplakt onder de bladeren. Als deze haren van dezelfde persoon afkomstig waren, was dit het ultieme bewijs dat de twee herbaria afkomstig waren van een
meinse herbarium het steeds uitdijend werkherbarium van Petrollini was: een persoonlijke verzameling waar jarenlang nieuwe planten aan zijn toegevoegd, op verschillende types papier, provisorisch gekaft in vier delen met een aparte index, die telkens kon worden bijgewerkt naarmate de wetenschap vorderde. Het En tibi-herbarium echter was een eenmalig luxeobject, een wetenschappelijke momentopname, vervaardigd met hoogwaardig materiaal, waarvoor een heel team aan het werk is gezet: botanische verzamelaars (Petrollini zelf, die duidelijk niet de eindregie had gezien het feit
De Biblioteca Angelica houdt er hardnekkig aan vast, maar had Cibo hun beroemde herbarium echt wel samengesteld? en dezelfde maker. Zo makkelijk bleek het niet te zijn. DNAanalyse wees uit dat een stijve oranje haar en een sluike zwarte haar waarschijnlijk uit de lijmkwasten afkomstig waren. Vier haren waren duidelijk wel van menselijke oorsprong. Het ging echter om vier verschillende, niet aan elkaar verwante personen. Het is aannemelijk dat er destijds meerdere personen betrokken waren bij het vastplakken van de gedroogde planten op het papier. Het lijkt erop dat het omvangrijke Ro-
dat hij de spelfouten heeft moeten laten passeren), een aantal plakkers, schoonschrijvers en een boekbinder. Het moet omstreeks1558 voltooid zijn, gezien een specifieke combinatie van plantnamen die voorheen onbekend was.
Keizer Ferdinand Dit herbariumproject was een dure onderneming die wel geïnitieerd moet zijn (en vooraf betaald) door een hooggeplaatst persoon met botanische belangstelling en kennis. Het herbarium behoorde ooit tot de bezittingen van Rudolf II, maar hij was in 1558 nog een klein kind. Wij denken dat het En tibi-herbarium is vervaardigd voor zijn grootvader, keizer Ferdinand I (1503– 1564), die omvangrijke tuinen rond zijn paleizen liet aanleggen. Hij verzamelde curiosa uit de natuur en bovendien was zijn lijfarts de eerdergenoemde Mattioli. Het is goed denkbaar dat de vooraanstaande botanicus zijn werkgever heeft verteld over de nieuwe techniek om planten te drogen en dat Ferdinand een exemplaar van deze wetenschappelijke noviteit bestelde voor zijn collectie. Hij zal de hint in de titel gewaardeerd hebben. Mattioli op zijn beurt kende nog wel een botanische excursieleider in Bologna met geringe wetenschappelijke ambities die het geld goed kon gebruiken. Wellicht worden in de Habsburgse archieven ooit nog de ontbrekende bladzijden gevonden, die ons verhaal kunnen bevestigen of ontkrachten.
Vormgevers van internationale handel en liberale waarden
Op hoogst originele wijze vertelt Andrew Lambert in De zeemogendheden het verhaal van de vijf klassieke zeemogendheden: Athene, Carthago, Venetië, de Republiek der Nederlanden en Engeland. Het ging ze niet om macht en gebiedsuitbreiding, maar om handel en voorspoed. De auteur laat zien waarom deze staten dynamischer, opener en uitzonderlijker waren dan hun imperiale collega’s. ISBN 9789401916288 | Prijs €34,99 | Pagina’s 480
Adv 195x130mm Zee mogendheden b.indd 1
Metaaldetectors
voor Hobby & Archeologie
www.kooistra-detectors.EU
24-09-19 16:24
Nu in de boekhandel en online
‘INDIA VOOR DE HINDOES’
Hoe een moskee uit 1528 ’s werelds grootste democratie in tweeën spleet
30
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
INDIA
Waar in de Nederlandse geschiedschrijving wordt gewerkt aan een inclusief verleden met aandacht voor de donkere bladzijden, gaat het in ’s werelds grootste democratie India juist de andere kant op. Hier werken politici aan een exclusieve geschiedschrijving door de rol van minderheden te ontkennen of uit te wissen. Een hoofdrol speelt de partij van premier Narendra Modi. Zijn BIP beschouwt de 190 miljoen moslims van het land als vijfde colonne en kop van jut. De partij brak door in de jaren ’90 met dank aan een historische mythe en een moskee, stelt Mathijs Eskes.
Hindoe met koe in New Delhi, 2009. De vermeende mishandeling van deze in het hindoeïsme heilige dieren heeft de laatste jaren tot vele moslimdoden geleid (foto door MM Zwitserland via Wikimedia). Inzet: Narendra Modi, toen nog leider van Gujarat, tijdens het World Economic Forum in New Delhi, 16-18 November 2008.
E
en grote menigte fanatieke hindoes verzamelde zich op 6 december 1992 in het Noord-Indiase bedevaartsoord Ayodhya bij de Babri Masjid, een oude moskee die was gebouwd door de Mogolkeizer Baboer in 1528. Leiders van de hindoenationalistische partij Bharatiya Janata Party (BJP) spraken de massa toe. De moslimhaat droop ervan af, de massa liet zich opzwepen. Tegen het begin van de middag gingen ze los. De 150.000 man stortten zich onder aanroepen van de hindoegod Rama op de historische moskee. Ze hadden koevoeten en hamers in de hand. Journalisten werden met geweld op afstand gehouden, camera’s en fototoestellen doelbewust vernield. De Babri Masjid moest tegen de vlakte. Tegen de middag hadden de zeloten de drie koepels neergehaald, tegen de avond restte er van de moskee weinig meer dan een berg puin. De fanatici waren nog steeds uitzinnig. Twee dagen lang trokken ze door Ayodhya en vernielden,
mishandelden en verkrachtten alles wat islamitisch was. Een ooggetuige vertelde dat ze zijn huis binnendrongen en 'schreeuwden dat “Baboers afstammelingen” [de moslims] naar Pakistan of naar het kerkhof moesten. Daarna brandden ze mijn huis plat. Ik zag drie politieagenten die daaraan deelnamen.’ Nadat de gebeurtenissen in Ayodya nationaal bekend werden, braken er her en der in het land pogroms uit. Met name in het kosmopolitische Mumbai ging het er hard aan toe. De balans van een week excessief geweld: zo’n 1700 mensen waren dood, een veelvoud daarvan was afgetuigd, verkracht of dakloos geraakt. De slachtoffers waren voor het merendeel moslims, de daders radicale hindoes. En dat alles om een vergeten moskee in een slaperig provinciestadje. Hoe kon dit gebeuren?
Hindoetva Al geruime tijd woedde er in Ayodhya een conflict omtrent de Babri Masjid. Volgens een lokale mythe was deze moskee gebouwd op de geboorteplaats van Rama, één van de populairste hindoegoden. De 16de-eeuwse islamitische veroveraar Baboer zou een Ramatempel hebben afgebroken om zijn moskee te kunnen bouwen. In Ayodhya leidde dit verhaal, waarvoor het historisch en archeologisch bewijs zeer omstreden is, herhaaldelijk tot ruzie tussen moslims en hindoes. Buiten Ayodhya was dit verhaal totaal onbekend. Dit veranderde toen de BJP er in de jaren 1980 mee aan de haal ging. Voor deze partij was Ayodhya perfect om de eigen boodschap aan op te hangen: de BJP
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
31
droeg een ideologie uit die hindoetva wordt genoemd en die draaide om uitsluiting van minderheden, nationale eer en een gouden verleden. Hindoetva had als uitgangspunt dat India een land van en voor de hindoes moet zijn, in plaats van een verzameling van talloze culturen en religies uit alle mogelijke windstreken. Volgens de hindoetva-ideoloog V.D. Savarkar in 1928 was iedereen hindoe die India als heilige grond en als vaderland beschouwde. Dit gold bijvoorbeeld ook voor sikhs en boeddhisten. Voor iedereen wiens heilige land elders lag – de moslims en christenen – gold dus het tegendeel: zij hoorden er niet bij. De grondleggers van hindoetva formuleerden hun ideeën in de eerste helft van de 20ste eeuw en putten hun inspiratie uit het Europese nationalisme en fascisme. Ze wilden de hindoebevolking, traditioneel diep verdeeld door kaste, taal en cultuur, aaneensmeden tot een geheel. Zo probeerden ze op basis van religie een nationale en politieke identiteit voor India te scheppen. Met name India’s miljoenen moslims, goed voor zo’n 14% van de bevolking en een zichtbare minderheid, moesten het ontgelden. Zij en de andere niet-hindoes waren volgens hindoetva de levende herinnering aan beschamende perioden van buitenlandse overheersing, door de islamitische Mogols vanaf de 16de eeuw en later door de Britten. Hindoetvagrondlegger M.S. Golwalkar schreef in 1939: ‘We herhalen, in Hindoestan, land der hindoes, leeft en zou moeten leven de hindoenatie. […] alle anderen […] zijn verraders en vijanden van het nationaal belang.’
Socialisme bleek mislukking Lange tijd vormden de BJP en andere hindoetva-aanhangers een obscure club die hoofdzakelijk opereerde in de marge. Ze werden geassocieerd met de moordenaar van Mahatma Gandhi; dat was tenslotte ook een radicale hindoe die meende dat Gandhi’s geweldloosheid de moslims in de kaart zou spelen. Na de Indiase onafhankelijkheid in 1947 domineerde het seculiere Indian National Congress (INC) decennialang de landelijke politiek. Dit was immers de partij van de grondleggers van de Indiase onafhankelijkheid. Het enorme prestige dat ze daarom bezat, begon in de jaren ’70 echter te verbleken. Het socialisme van Jawaharlal Nehru was op een mislukking uitgelopen. De over-
32
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
Op deze afbeelding bezoekt Babur met zijn islamitische militairen de Hindoetempel Gurh Kattri (Kur Katri) in Bigram; uit een 16de-eeuws manuscript dat de herinneringen beschrijft en illustreert van Zahīr ud-Dīn Muhammad Bābur (1483-1530), de stichter van het Mogolrijk in India (Walters Art Museum, Baltimore).
heid was er niet in geslaagd om de massa uit de armoede te tillen en India net als Zuid-Korea en Singapore op te stuwen in de vaart der volkeren. De alomtegenwoordigheid van corruptie en de interne instabiliteit droegen verder bij aan het afbrokkelen van de machtspositie van het INC en aan de sociale en economische ontworteling die het gevolg was van de massale trek van het platteland naar de stad. Voor de gewone man zorgden gebrekkige vooruitzichten op sociale mobiliteit, in de hand gewerkt door falend bestuur, voor frustratie. Dit gold in het bijzonder voor de lagere middenklasse uit de steden in het dichtbevolkte noorden van
De BIP kwam voort uit een organisatie die stadsbewoners in Noord-India te hulp schoot met basale voorzieningen zoals sanitair. De foto van badende mannen in Kolkata is uit 2009 (MM Zwitserland via Wikimedia). Hindoenationalist Vinayak Damodar Savarkar op een Indiase postzegel uit 1970.
India. Juist hier deden de hindoenationalisten het goed. De BJP en de talloze aanverwante organisaties boden eenvoudige antwoorden, een overzichtelijk wereldbeeld en een duidelijke zondebok. De belangrijkste hindoetva-organisatie was de in 1925 opgerichte Rastriya Swayamsevak Sangh (RSS), de ‘nationale vrijwilligersorganisatie’. Dit was oorspronkelijk een paramilitaire vereniging die in de steden van Noord-India maatschappelijk werk verrichtte, daar waar de staat steken liet vallen. De RSS bood saamhorigheid, gemeenschapszin en hielp waar nodig met het aanleggen van basale voorzieningen, zoals huisvesting, sanitair en financiële ondersteuning. Vanuit de RSS werd in 1980 de BJP opgericht. Aanvankelijk scoorde deze partij bijzonder slecht bij de verkiezingen, tot ze symbolen inzette om haar boodschap te verspreiden. En deze techniek leerde de BJP te beheersen als geen ander. Het belangrijkste symbool werd de Babri Masjid in Ayodhya.
Spektakel, pelgrimstocht en geweld De mythe dat Mogolkeizer Baboer in de 16de eeuw de belangrijkste tempel van
In 1990 vond de eerste stormloop op de Babri Masjid plaats. De BJP wist de gemoederen nu al jaren tot het kookpunt op te stoken met haar campagnes. Veiligheidstroepen openden het vuur en hielden de opgezweepte massa op afstand, maar konden niet voorkomen dat een golf van geweld de regio teisterde. Het kabinet viel en bij de verkiezingen van 1991 won de BJP al 120 van de 545 zetels in het Indiase parlement. Dat was geen slecht resultaat voor zo’n kleine partij. Polarisatie en geweld leverden stemmen op. De BJP won tevens de deelstaatverkiezingen in Uttar Pradesh, de staat waarin Ayodhya lag. De nieuwe deelstaatpremier, een RSS-havik, bracht direct de beveiliging van het moskeecomplex tot een minimum terug. Zo effende hij met voorbedachten rade het pad voor de verwoesting van het monumentale bouwDe BIP deed het pas goed in de verkiezingen nadat ze symbolen ging inzetten om haar boodschap te verspreiden. Het belangrijkste werd de Babri masjid in Ayodhya, maar ook Mahatma Gandhi’s zoutmars diende als inspiratiebron. Gandhi liep in 1930 samen met volgelingen 390 kilometer door India om bij de zee zout te gaan maken. Het was een protest tegen het Britse zoutmonopolie in India, maar eigenlijk tegen de Britse overheersing in het algemeen. De mars trok wereldwijd de aandacht van de pers en leidde tot massale opstanden in India, dat 17 jaar later onafhankelijk werd. Op de foto van 5 april 1930 heeft hij de Arabische Zee bereikt bij Dandi (Gujarat).
INDIA
Rama had gesloopt om deze moskee te bouwen, was ideaal voor de BJP. Begin jaren ’80 ging de partij, toen goed voor 2 van de 545 zetels in het nationale parlement, ermee de boer op. BJP-leider Lal Krishna Advani trok meermaals op een praalwagen door het land en verkondigde overal waar hij kwam dat de hindoes al eeuwenlang met zich lieten sollen. De moskee bewees dat de islamitische heerser Baboer en zijn nageslacht de hindoegod Rama nog altijd onder de knoet hadden. Pas als deze schandvlek was uitgewist, als Rama was bevrijd en over een nieuwe tempel op zijn geboortegrond kon beschikken, pas dan zouden de hindoes als ‘ware Indiërs’ weer baas in eigen land zijn. Vanaf 1984 organiseerden hindoenationalisten een opeenvolging van spektakels met Ayodhya in de hoofdrol. Een van de opzienbarendste evenementen was de overal in de kranten en op tv besproken pelgrimstocht van de BJP-leider in het najaar van 1990, dwars door India, met Ayodhya als einddoel. Dit naar het voorbeeld van Gandhi, die in 1930 grote menigten sympathisanten trok met zijn zoutmars. Ditmaal zorgde de aan de BJP verwante RSS voor publiek, onderweg vonden geregeld uitbarstingen van geweld plaats. In één dorp werden 300 moslims vermoord. Advani beschuldigde de regering in toespraken van ‘pseudosecularisme’ en ‘toegeeflijkheid jegens de moslimminderheid’.
werk en de daaropvolgende rellen, zoals in december 1992 dan ook gebeurde.
Demoniseren Na de verwoesting van de Babri-moskee bleef de aanhang van de BJP toenemen. Tussen 1998 en 2004 en vanaf 2014 kon de partij een regering vormen. Eenmaal aan de macht heeft de BJP haar toon moeten matigen, omdat ze deel uitmaakte van een bredere coalitie, maar de polarisatie bleef. De moslims waren gedegradeerd tot tweederangsburgers die voortdurend hun loyaliteit moesten bewijzen. Zo nu en dan laaide het geweld weer op; zo verloren bij de pogroms in 2002 in Gujarat zo’n 2000 mensen hun leven. Dit kleeft Narendra Modi aan – als premier van Gujarat liet hij het gebeuren. De INC-regering zat in 1992 in de maag met de verwoesting van de moskee en de daaropvolgende rellen. Ze stelde daarom een eenmanscommissie samen die een 17 jaar durend onderzoek uitvoerde naar de toedracht van de gebeurtenis. Deze Liberhan-commissie legde eenduidig de schuld bij de kopstukken van de RSS en BJP en een aantal aanverwante organisaties. Tot veroordelingen is het echter nooit gekomen. De BJP heeft met succes een oud verhaal over een lokale moskee voor politiek gewin ingezet. De boodschap – uitsluiting van minderheden, een militant en mannelijk India, het herwinnen van de nationale eer en trots – sloeg aan. Door de moslimminderheid te demoniseren en de nadruk te leggen op identiteit slaagde de BJP erin de verdeelde lagere middenklasse over de grenzen van taal en kaste heen te verenigen onder de vlag van het hindoenationalisme. Bij de verkiezingen van 2019 is gebleken dat India voorlopig nog niet van het hindoenationalisme af is. De BJP van Narendra Modi heeft overtuigend gewonnen en belooft een tempel voor Rama te bouwen in Ayodhya.
Mathijs Eskes is historicus.
VERDER LEZEN EN KIJKEN ff Ramachandra Guha, India. De geschiedenis van de grootste democratie ter wereld, Nieuw Amsterdam, 2007 ff Walter Andersen en Shridhar D. Damle, Messengers of hindu nationalism. How the RSS reshaped India, C. Hurst & Co, 2019 ff India in tijd van woede Aflevering VPRO Tegenlicht: https://www.npostart.nl/vprotegenlicht/27-01-2019/VPWON_1295401
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
33
ONDERWIJSPIONIERS
100 jaar VRIJE SCHOOL
Rudolf Steiner, foto uit ca. 1905.
Duitsland maakt na de Eerste Wereldoorlog een zeer labiele tijd door. De economie schudt op haar grondvesten. Armoede, hyperinflatie, sociale onrust, politieke conflicten en straatgeweld bepalen het leven. Het kapitalisme draait hopeloos vast en een communistische revolutie ligt op de loer. De schrijver en filosoof Rudolf Steiner denkt aan een ‘derde weg’. Onderdeel daarvan is een geheel nieuw onderwijstype: de Vrije School, tegenwoordig steeds populairder. Bert Schaafsma staat stil bij het honderdjarig jubileum.
S
taat en industrie moeten van het onderwijs afblijven, vindt Rudolf Steiner: ‘het geestesleven dient een volledig onafhankelijk onderdeel te vormen van het sociale organisme’ en ‘opvoeding en onderwijs moeten onder leiding en beheer komen van diegenen die er praktisch bij betrokken zijn’. Hij schrijft dit in 1919 in zijn boek Kernpunten van het sociale vraagstuk. Steiner (1861-1925) voelt zich zeer betrokken bij de politieke en sociale problemen die Duitsland tijdens en na de Eerste Wereldoorlog teisteren. Hij is oprichter van de antroposofische beweging die de innerlijke ontwikkeling van de mens voorstaat en concentreert zich op esoterische onderwerpen, maar die ziet hij niet los van het alledaagse leven en het wereldgebeuren. Hij houdt vele lezingen, o.a. over volkeren en hun evolutie, en doet in dat kader soms uitspraken over bijvoorbeeld degeneratie die we nu als racistisch bestempelen en waarover hij twintig jaar geleden in opspraak raakte. Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog formuleert hij een reactie op het Veertienpuntenplan dat de Amerikaanse president Woodrow Wilson in 1917 bekendmaakt. Het ‘zelfbeschikkingsrecht voor volken’ staat hierin centraal, maar Steiner stelt dat volken of staten niet vrij kunnen zijn; het individu kan dit wel. Zijn uiteindelijke doel is de vrijmaking van de mens. Dat is ook het uitgangspunt van zijn stelsel van de Sociale Driegeleding dat hij beschouwt als een Midden-Europees alternatief voor het Amerikaanse kapitalisme en het Russische bolsjewisme. Steiner onderscheidt in het maatschappelijk krachtenveld drie gebieden met elk zijn eigen wetmatigheden: vrijheid in het geestesleven, gelijkheid in het rechtsleven en broederschap in de economie. De democratisch gekozen overheid stelt regels en wetten vast. Zo legt zij de economie maatregelen op, bijvoorbeeld ter bescherming van de menswaardigheid van (fabrieks)arbeiders en waarborgt zij de vrijheid van het geestesleven en daarmee ook van het onderwijs. Dit moet volgens Steiner volledig vrij en autonoom zijn; het geld komt uit niet-geoormerkte overschotten uit de economie, maar de staat of de industrie heeft geen zeggenschap over de inhoud van de lessen.
34
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
Een beeld van het gebrek en de armoede in Duitsland na de Eerste Wereldoorlog. De broodtrommel is leeg, de familie lijdt honger. Poster uit 1919, uitgegeven door de Zentrale für Aufklärung und Volksbildung (Library of Congress).
Pamflet voor een lezing van Steiner in Heilbronn, 1919.
geëxperimenteerd wordt, wat hen verheft en waarin ze hun eigen lot bepalen, en over initiatieven voor directe democratie.
Sigarettenfabrikant doet mee
Zalen en hallen in Stuttgart
Steiners denkbeelden wekken de interesse van een aantal vooraanstaande politici, maar pogingen om iets concreets te bewerkstelligen lopen op niets uit. Na de oorlog spreekt hij een groter publiek aan met zijn ‘Aufruf an das deutsche Volk und an die Kulturwelt’, een door 250 mensen uit politiek, economie en cultuur ondertekend vlugschrift waarin hij zijn ideeën omtrent de Sociale Driegeleding uitlegt en dat in vele kranten verschijnt. Zijn werkterrein in die jaren is vooral Zuid-Duitsland, met name Stuttgart, de hoofdstad van Württemberg. In vele zalen en in rokerige hallen van onder andere de Daimlerfabriek en de Waldorf-Astoria-sigarettenfabriek houdt hij in korte tijd tientallen voordrachten voor arbeiders en gaat met hen in discussie. Steiner houdt hun voor dat het werk aan de machines hun menswaardigheid aantast. Arbeid geldt als koopwaar, dus zij zijn ingesponnen in het economische systeem en geen vrije mensen. Steiner weet dat het communisme bij veel arbeiders populair is en hij levert er felle kritiek op: die leer ziet het geestesleven slechts als ‘bovenbouw’, als louter het product van de sociaaleconomische verhoudingen, en die opvatting maakt de mensen passief. Steiner wil juist de potentie van de menselijke geest wekken door hem te bevrijden van economie en staat. Hij is dan ook enthousiast over zelfbestuur van werknemers in bedrijven waarmee her en der
Communisten zien in Steiner een handlanger van het kapitalisme. Sociaaldemocraten zijn minder stellig, maar de kersverse SPD-president van Württemberg (tot de Novemberrevolutie van 1918 nog een koninkrijk), beschouwt Steiner als een zweverige sektariër en moet er weinig van hebben. Toch kan de Driegeledingsbeweging in Stuttgart en omgeving op grote aanhang rekenen. Veel arbeiders ondertekenen de petitie ‘Steiner in die Regierung’, al is dat allerminst zijn ambitie. De eigenaar-directeur van de Waldorf-Astoria-fabriek, die na de oorlog blijk heeft gegeven van zijn sociale instelling door werkloze oorlogsveteranen in dienst te nemen, is enthousiast over Steiners ideeën en wil ze in praktijk brengen, ook al zijn de tijden onzeker. Deze Emil Molt begint de eerste vrije school, dus vrij van staatsbemoeienis, voor de kinderen van de arbeiders van zijn fabriek. Hij vraagt Steiners hulp en krijgt die volop. Molt steekt er naast bedrijfskapitaal ook eigen geld in en werft uit de omgeving van Steiner mensen die meehelpen de school gestalte te geven. De locatie wordt een terrein met een restaurant op de Uhlandshöhe, een heuvel in Stuttgart. Emil Molt neemt de kosten van aankoop en verbouw voor zijn rekening. Steiner geeft de nieuwe leraren intensieve cursussen over het antroposofische mensbeeld en de daaruit voortvloeiende pedagogie. Die is bedoeld als radicale tegenhanger van wat het staatsonderwijs volgens Steiner doet: leerlingen zo te vormen dat ze in de staatsstructuur passen. Een vrije school met vrije pedagogie gaat uit van de opgroeiende mens en zorgt dat diens individuele capaciteiten zich kunnen ontplooien: ‘De vraag is niet wat de mens moet kunnen en weten teneinde zich in de bestaande sociale orde te kunnen voegen, maar wel wat er in aanleg in de mens aanwezig is en in hem ontwikkeld kan worden. Pas dan kan de opgroeiende generatie de maatschappij steeds opnieuw met nieuwe kracht verrijken.’ Oftewel: niet de staat kan de mensen vrij maken, dat kunnen alleen onderwijs en opvoeding. De staat heeft er alleen voor te zorgen dat deze vrijheid van onderwijs wordt gegarandeerd.
Zittenblijven kan niet
Zo opent op 7 september 1919, dit jaar een eeuw geleden, de Freie Waldorfschule op feestelijke wijze haar poorten. Ongeveer duizend aanwezigen – leerlingen, ouders, werknemers van de sigarettenfabriek en mensen actief in de Driegeledingsbeweging – luisteren naar muziek van Bach en de woorden van enkele sprekers. Rudolf Steiner zegt het als zijn plicht te zien dit initiatief van Molt te steunen. Het eerste schooljaar begint met 191 kinderen van fabrieksarbeiders en 65 van elders. Alles moet nieuw ontwikkeld worden. Geheel in lijn met Steiners visie kiest de school voor ‘Selbstverwaltung’ als organisatiemodel: de leraren vormen het bestuur van de school. Ook het onderwijsconcept dat denken, voelen en willen centraal stelt, wijkt nogal af. In het ‘Hauptunterricht’ (hoofdonder-
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
35
Een Waldorfschool/Steinerschool in Oslo, 1952 (foto Leif Ǿrnelund, via Wikimedia Commons). Daaronder: lettervoorbeelden die in het Engelstalige Vrije Onderwijs gebruikt worden: B voor Butterfly, K voor King, G voor goose.
wijs) krijgen de leerlingen gedurende 3 à 4 weken elke ochtend (gedurende 2 uur) hetzelfde vak: minder versnippering en meer (gevoelsmatige) verbinding met de lesstof. Zittenblijven is er niet bij (wat toen zeer ongewoon was), omdat lesstof en methode zijn afgestemd op de leeftijdsfase van het kind en niet op zijn cognitieve prestaties. Naast de gebruikelijke vakken als rekenen en taal is in het rooster plaats voor Frans en Engels vanaf het eerste leerjaar (nu groep 3), vreemde talen die op speelse en kunstzinnige wijze worden onderwezen. Verder is er veel aandacht en tijd voor beweging, muziek, kunst, tuinbouw en handvaardigheidsvakken; ook jongens krijgen textiele werkvormen, zeer uitzonderlijk destijds. Aan het eind van het schooljaar ontvangt elke leerling een getuigschrift. Dit draait minder om cijfers dan om de persoonlijke ontwikkeling van het kind.
Docenten uit heel Europa
Het onderwijs kan echter niet zo vrij zijn als Steiner en Molt zich wensen. De overheid eist dat het niveau van de kennisvakken vergelijkbaar is met dat van een reguliere school. De pragmatische Steiner zegt toe dat aan het eind van zowel de 3de als van de 6de klas dat het geval zal zijn. Het verslag van het eerste inspectiebezoek in 1922 geeft een indruk van het eigen karakter van de school. Een docent vertelt de inspecteur dat niemand kan oordelen over het onderwijs die zelf niet lesgeeft. De inspecteur noteert daarom: ‘Ik behoor niet tot de onderwijzenden en begon daarom begrijpelijkerwijze niet met de gebruikelijke innerlijke vreugde
36
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
aan mijn inspectiewerk, ondanks de prikkel die het nieuwe uitoefent […].’ Er is waardering voor het enthousiasme en idealisme van de docenten, die werkelijk overal vandaan lijken geplukt. Slechts één komt uit Zwaben, de streek waar de school staat, de rest uit andere delen van Duitsland en uit het Oostzeegebied, Oostenrijk en zelfs Rusland. Deze pioniers zijn ervan overtuigd dat de nieuwe onderwijsmethode het beste tegenwicht zal bieden aan de neergangstendens van de moderne tijd. Maar de inspectie constateert ook gebreken: ‘De in de klas heersende tucht laat te wensen over. Bij proefwerken wordt dapper overgeschreven. Meerdere keren was te zien dat een knaap het achter hem zittende meisje op ridderlijke wijze zijn blaadje “zur Abschrift” aanbood’. Voorts vindt men bijvoorbeeld de resultaten van het Hauptunterricht moeilijk te toetsen, dat de leerlingen te laat lezen en schrijven en de geschiedenis van Zwaben te weinig aan bod komt. De mening van de inspectie wordt kennelijk niet breed gedeeld, want de school groeit snel: na zes jaar telt ze al 784 leerlingen, verdeeld over 23 klassen. Ook in andere plaatsen in binnen- en buitenland worden Waldorfschule gesticht, in Nederland in 1923. De eerste Vrije School komt in Den Haag. Dit type onderwijs mag zich wereldwijd in een groeiende populariteit verheugen, maar de tijd heeft wel zijn sporen nagelaten: dwingende eisen van de overheid in Nederland zorgden voor steeds grotere aanpassingen en de meeste scholen hebben tegenwoordig een gewoon schoolbestuur. En, hoewel de school eens vooral arbeiderskinderen herbergde, zijn juist zij er nu niet veel meer te vinden.
Bert Schaafsma is historicus en publicist.
VERDER LEZEN ff Dietrich Esterl, Die erste Waldorfschule: Stuttgart, Uhlandshöhe 1919-2004, 2006 ff Christoph Lindenberg, Rudolf Steiner. Eine Biographie, Verlag Freies Geistesleben, 1997
ADVERTORIAL Tekst & foto’s Klaartje Grol
Foto: BUND / Klaus Lei do
rf
30 jaar na de Val van de Muur Wandelen over de dodenstrips De Berlijnse Muur is het bekendste deel van de grens tussen het Westen en de DDR. Maar ook buiten de stad is de zwaarbewaakte grens die over een lengte van 1400 kilometer Oost- en WestDuitsland doormidden deelde het bezoeken waard. De ‘dodenstrips’ horen tot de grootste natuurgebieden in Europa en bieden volop wandel- en fietsmogelijkheden. In 1952 kwam er aan de Oost-Duitse kant van de grens een Sperrzone van vijf kilometer breed die werd afgezet met prikkeldraad, grote ijzeren hekken en af en toe stukken muur. De inwoners werden gedeporteerd, huizen en bruggen werden afgebroken. Vanaf de jaren 60 werd de grensbewaking opgevoerd met meer mankracht en uitgebreide grensversperringen, compleet met wachttorens, mijnenvelden en hekwerken die onder stroom stonden.
Vrijheid voor de natuur Veertig jaar was de grens gesloten, wat een onverwachte zegen bleek voor de natuur. Vanaf de Westelijke kant observeerden natuurwetenschappers de rijke biodiversiteit die op en rondom de grens ontstond. Al in de eerste maand na de Wende in 1989 begonnen zij met het project Das Grüne Band, dat tot doel had de voormalige ‘dodenstrips’ tot een natuurgebied om te vormen. Toen Gorbatsjov zich in 2002 met het project ging bemoeien, kwam het in een stroomversnelling. Vandaag de dag is de Groene Band een ecologisch netwerk van ongeveer 1400 kilometer lang, 177 km2 groot. Van de Oostzee tot aan het Vogtland in Saksen zijn er ongeveer 109 verschillende leefgebieden met hun eigen flora en fauna. Er leven zo’n 600 zeldzame en bedreigde soorten zoals de Europese otter, de wilde kat, de zwarte ooievaar en de Turkse lelie. Wandelen en fietsen over de grens Drie regio’s bieden uitgebreide wandelmogelijkheden op de Groene Band aan, waaronder wandelingen met gids, en ook zijn er musea of monumenten langs de route te ontdekken. Vanaf een oud kasteel kraanvogels kijken? Over de voormalige grens door 4 deelstaten lopen? Het kan in de regio’s Elbe – Altmark – Wendland. In de Harz mag je eigenlijk de hoogste berg van Noord-Duitsland niet overslaan, de Brocken (1141 m.), die midden op de grens stond en 40 jaar lang verboden terrein was voor de Duitsers. Wil je weten hoe de grens zich door de jaren heen in Oost-Duitsland ontwikkeld heeft, en hoe een Amerikaanse grenspost aan West-Duitse kant eruitzag, bezoek dan Point Alpha in Unesco biosferenreservaat Rhön (Thüringen). Meer weten: Voor meer informatie over de wandel- en fietsroutes, kun je het beste op de websites van de verschillende deelstaten zelf kijken. Meer informatie: https://www.bund.net/gruenes-band/
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
37
VERHALEN UIT DE HONGERWINTER Hongertochten, suikerbieten en tulpenbollen bepalen ons beeld van de Hongerwinter. Maar dat was lang niet alles wat er speelde. Ingrid de Zwarte belicht minder bekende kanten van de hongersnood van 1944-1945.
Deze Haagse kinderen kregen gedurende de Hongerwinter een halve liter bijvoeding per dag bij een voedseluitdeling van het Interkerkelijk Bureau. Fotograaf Menno Huizinga maakte als lid van de groep De Ondergedoken Camera illegaal foto’s tijdens de bezetting (foto NIOD via Wikimedia).
‘Zonder Uw hulp wordt geheel Holland een massagraf’
T
ijdens de Hongerwinter leden vooral mensen in de steden in West-Nederland honger, maar de crisis van 1944-1945 trof ook de rest van het bezette Nederland. Op het platteland in het noorden en oosten was echter vaak nog genoeg voedsel aanwezig zodat er hulpacties op gang gebracht konden worden. Deze inspanningen van landgenoten waren onmisbaar voor de stadsgezinnen in het westen om de Hongerwinter door te komen.
Particulieren, bedrijven en gemeenten
De noordoostelijke provincies hadden het voordeel dat ze over grote landbouwgebieden beschikten, waardoor ze in staat waren om voldoende voedsel voor eigen consumptie te produceren. Mensen in het noorden en oosten hadden daarnaast vaker de mogelijkheid om op nabijgelegen boerderijen hun officiële rantsoenen aan te vullen met extra etenswaren. Het probleem was dat het voedsel de Randstad niet eenvoudig kon bereiken. De hongersnood in West-Nederland was in wezen een transportprobleem: terwijl Amsterdammers in februari 1945 nog maar recht hadden op 500 gram brood per week, waren in bijvoorbeeld Friesland de wekelijkse broodrantsoenen nog bijna drie keer zo hoog.
38
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
De voorraden lieten het toe dat de bevolking in het bezette noorden en oosten direct te hulp kon schieten toen de situatie in het westen in de herfst van 1944 snel nijpend werd. Zo richtte de Groningse chirurg en hoogleraar L.D. Eerland in november de Commissie Eerland op, die voedselpakketten leverde aan ziekenhuizen in Den Haag en later ook aan schoolkinderen, sanatoria, gestichten en gaarkeukens. Groninger boeren en stedelingen brachten samen de levensmiddelen bijeen. De Provinciale Voedselcommissaris E.H. Ebels plaatste hiertoe een speciale oproep in het Dagblad voor het Noorden en predikanten, pastoors en andere notabelen spoorden stad- en dorpsgenoten aan om te putten uit hun persoonlijke voorraden. Na de bevrijding kreeg deze minder bekende actie de naam ‘Oost helpt West’. Ook bedrijven hielpen mee. In een circulaire van 15 december 1944 deed de Friese Coöp. Zuivelfabrieken een beroep op aangesloten ondernemingen en op particulieren in de zuivelsector. Nu pakketpost nog was toegestaan door de Duitse en Nederlandse autoriteiten, was het zaak zoveel mogelijk kaas en boter te versturen aan zieken, armen en zwakken: ‘U kunt momenteel ongelooflijk veel doen nu elke controlerende instantie meewerkt. Waakt voor de zwarte handel, maar gaat verder in Godsnaam uw gang.
Een hongertocht in december 1944. Johanna Clara van der HarstPeetsold hoopt in het Westland wat voedsel te bemachtigen. Foto J.A.W.C. van der Harst (Beeldbank Haags Gemeentearchief ).
Zonder Uw hulp wordt geheel Holland een massagraf!’ De NSB-burgemeester van Texel Rijk de Vries droeg eveneens bij aan de hulpacties door een zending te regelen van groenten, meel, aardappelen, schapenvlees, havermout, kaas en spijsolie; het ging per vrachtschip naar Amsterdam. Daar zou de nationaalsocialistische wethouder Strak ervoor zorgen dat het voedsel terecht kwam bij gezinnen die het hardst nodig hadden, buiten de officiële distributie om. Of dit in de praktijk betekende dat de zending voornamelijk bij NSB-gezinnen belandde, is niet bekend.
Het verzet
Het georganiseerd verzet had in het geheim een zeer actieve rol in de voedselhulpverlening. Dankzij de sociale en bureaucratische chaos wisten verzetsgroepen te infiltreren in lokale hulporganisaties, vaak noodgedwongen: er waren steeds meer onderduikers te voeden. Bronnen tonen dat verzetslieden een leidende rol speelden in hulpcomités te Amsterdam, Haarlem, Zaandam en Delft, maar waarschijnlijk was dit in de meeste steden het geval, en zeker ook buiten de Randstad. Een goed voorbeeld was de Leeuwarder Natura-Commissie, in november 1944 opgericht in samenwerking met het Nationaal Comité van Verzet en plaatselijke Knokploegen. De Commissie stelde zich ten doel ‘eenerzijds zooveel mogelijk voedsel aan de Duitsche roof te onttrekken en anderzijds deze levensmiddelen buiten de gewone distributie om te verstrekken’ aan hen die dat het meest nodig hadden: de armen en zieken. Eerst beperkten zij zich tot Leeuwarden en directe omgeving, waar ze op 12 november begonnen met voedsel uit te delen aan 2500 gezinnen. Later maakten ze contact met verzetslieden in Amsterdam en ging er blikmelk naar Den Haag. De commissie stelde in ieder rayon een ‘voedselcommissaris’ aan en stal soms levensmiddelen van de Duitsers. Voor transport per vrachtauto werd Lollum de verzamelplaats, vanwaar ze het voedsel over de Afsluitdijk vervoerden. Voor transport per schip was Makkum de vertrekhaven.
De kerken
Hulpinitiatieven leunden op de macht van het verzet, maar ook op de autoriteit van de kerken. Een geheim agent schreef
in maart 1945 vanuit het bezette gebied aan de Nederlandse regering in Londen: ‘Als de boeren door de “officiële autoriteiten” aangespoord worden hun melk op te geven voor de kinderen in de grote steden, houden zij zich doof. Maar als een dominee of priester ze dit opdraagt, dan zijn ze onder de indruk en is hun enige vraag, hoe zit het met het transport. Antwoord: de ondergrondse beweging.’ De kerken verenigden zich vanaf december 1944 in het Interkerkelijk Bureau Noodvoedselvoorziening (IKB), dat meteen twee afgevaardigden naar de noordoostelijke provincies stuurde om collega’s in te schakelen. De priesters en dominees deden vervolgens een dringende oproep aan hun geloofsgemeenschap om zwarthandel te bestrijden en voedselvoorraden af te staan voor het hongerende westen. Ook zocht het IKB contact met bestaande hulpcommissies, de Provinciale Voedselcommissarissen en Duitse provinciale vertegenwoordigers: ‘Er wordt een beroep gedaan op allen – dat zijn dus niet alleen de boeren – om van hetgeen zij voor lichaamsonderhoud hebben gereserveerd, iets af te staan voor de noodlijdenden in het Westen.’ Van vele bedrijven, fabrieken en particuliere organisaties kwamen bijdragen, uit de noordoostelijke provincies maar ook bijvoorbeeld uit de Wieringermeer, Zaanstreek, Veluwe en ZuidHollandse Eilanden. De hulp van het IKB was van enorme waarde voor de bevolking van West-Nederland, met name voor degenen die het meest te lijden hadden onder de honger. Individuen die in aanmerking kwamen konden rekenen op 450 tot 650 kcal per maaltijd boven op hun overheidsrantsoenen. In totaal kregen ongeveer een half miljoen mensen – op een stedelijke bevolking van 2,6 miljoen – voor korte of langere periode IKB-hulp.
De boeren
Ten slotte mogen ook de boeren niet worden vergeten. Iedereen weet over de hongertochten tijdens de laatste maanden van de Duitse bezetting, toen tienduizenden inwoners uit de grote steden in West-Nederland naar de boerderijen in het noorden en oosten trokken. Meer dan de helft van de huishoudens deed dat, met name mensen uit de arbeiders- en lagere middenklasse, voor wie het een onmisbare overlevingsstrategie was. Over deze hongertochten is veel gezegd en geschreven. Veelal komen verhalen naar boven over de uitputtende zoektocht naar boeren die wél nog wat voorraden wilden verkopen, al dan niet tegen exorbitante prijzen, juwelen of huisraad. Natuurlijk bestond er winstbejag en harteloosheid onder boeren, maar het staat vast dat de hongertochten enkel zo succesvol waren omdat talloze andere boeren wél hun hongerlijdende landgenoten hielpen met voedsel en onderdak. Tal van agrariërs stonden bovendien voedsel af voor hulpacties en waren betrokken bij de riskante opvang van onderduikers en van zo’n 40.000 ondervoede stadskinderen. Laten we in dit 75ste herdenkingsjaar van de Hongerwinter niet alleen slachtoffers en overlevenden gedenken, maar ook iedereen die hen te hulp is geschoten.
Ingrid de Zwarte is universitair docent Agrarischeen Milieugeschiedenis aan Wageningen University & Research. Ze promoveerde in 2018 op een onderzoek naar de Hongerwinter. Haar boek De Hongerwinter is afgelopen voorjaar verschenen bij Prometheus.
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
39
HOE AMERIKAANS IS HET
VRIJHEIDSBEELD? 40
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
VRIJHEIDSBEELD
Zou het Vrijheidsbeeld niet aan de oevers van de Rio Grande moeten staan, met de rug naar de Mexicaanse grens? Volgens critici van president Donald Trump zou dat zijn beleid treffend symboliseren. Gezien de plaquette op de sokkel verwelkomt Lady Liberty immers volksverhuizers. Toch had haar komst naar New York in 1886 weinig te maken met de reputatie van Amerika als immigratieland, maakt Rob Kroes duidelijk.
Prent voor fundraising uit 25 november 1884 (afbeeldingen tenzij anders vermeld Library of Congress)
W
ie in de 19de eeuw trots de eigen natie in één zinnebeeld wilde vatten, koos in Nederland de fiere, ontembare Koning Leeuw. Frankrijk had Marianne, toegerust met het oude Romeinse embleem van de frygische muts, toonbeeld van individuele vrijheid, zo-
als in het fameuze schilderij van Eugène Delacroix, La Liberté guidant le peuple (1830). Engeland kon Britannia inzetten (Schotland en Ierland hadden hun eigen dame), Duitsland werd belichaamd in Germania. In Washington verrees in 1863 boven op de koepel van het Capitool een zes meter hoog bronzen beeld van Columbia. Tijdens de Burgeroorlog werd het onthuld, en dit had een reden: het moest de nationale grootsheid en vooral eenheid symboliseren. Het Vrijheidsbeeld in de haven van New York past op het eerste gezicht naadloos in dit rijtje nationale zinnebeelden: Lady Liberty personifieert immers de kern van de Verenigde Staten als immigrantenland. In het gedicht dat op een plaquette in het voetstuk is aangebracht, zegt ze: ‘Geef mij Uw behoeftigen, Uw vermoeiden.’ Toch bedoelde het beeld niet uitdrukking te geven aan nationale glorie maar aan de historische overwinning van een denkbeeld, en kwam het plan ervoor niet uit Amerikaanse maar uit Franse koker; de financiering trouwens deels ook. De naam die de Franse schenkers aan het beeld gaven drukt die bedoeling goed uit: ‘Liberté éclairant le monde’: vrijheid – als ideaal van de Verlichting – bezig aan een opmars over de wereld. Ze wilden een geestverwantschap en lotsverbondenheid uitdrukken tussen de Verenigde Staten en Frankrijk en teruggrijpen op de 18de eeuw, toen Amerikaanse en Franse revolutionairen eenzelfde taal leken te spreken van
Vrijheid en Gelijkheid. Het kon ook geen kwaad de Verenigde Staten te herinneren aan de Franse hulp tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsstrijd (1775-1783). Frankrijk was toen een politieke bondgenoot tegen gezamenlijke vijand Engeland en stuurde geld en manschappen de oceaan over. Markies de La Fayette vocht zij aan zij met generaal George Washington.
Chaos in Frankrijk Frankrijk kon in de tweede helft van de 19de eeuw een verbetering van zijn nationale imago namelijk goed gebruiken. Sinds de gloriedagen van Napoleons Grande Armée was het in de verdrukking geraakt. Het had na Waterloo zijn aspiraties voor mondiale hegemonie moeten opgeven ten gunste van aartsrivaal Engeland. En binnen Europa had zich met Duitsland een nieuwe rivaal aangediend, die Frankrijk in de oorlog van 1870-1871 militair vernederde en Elzas-Lotharingen annexeerde. Daarbovenop kwam de chaos vanwege de bloedige opstand van de Communards in Parijs. Frankrijk maakte ook politiek een moeilijke tijd door. In de VS had zich na de Onafhankelijkheidsoorlog een stabiele republikeinse orde gevestigd, maar dat was in Frankrijk niet gelukt. Sinds de revolutie van 1789 had Frankrijk twee koninkrijken en een keizerrijk te verwerken gekregen, en in 1870 riep het al de Derde Republiek uit. De republikeinse bevlogenheid van het begin was echter
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
41
Drie afbeeldingen uit vele met het Vrijheidsbeeld als hét zinnebeeld van Amerika. In 1918 zegt Lady Liberty op een geldinzamelingsposter van de overheid: ‘Hallo! U spreekt met Vrijheid – miljarden dollars zijn nodig, nú nodig’. De foto uit 1943 ademt de boodschap: Amerika is het land van de vrijheid voor alle volkeren. De drie verschillende gekleurde padvinders helpen mee om geld in te zamelen voor de oorlogsinspanningen van de VS tegen het fascisme. Achter hen zien we het Capitool in Washington D.C., waar een standbeeld op staat van Columbia, het zinnebeeld voor de Amerikaanse nationale eenheid. De jongens houden een poster op met vlaggen van geallieerde landen en het Vrijheidsbeeld. Op de moderne foto demonstreren vrouwen in Washington op 20 januari 2018 tegen seksuele intimidatie en tegen president Trumps immigratiepolitiek (foto Rob Kall via Wikimedia Commons).
42
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
hij afzette tegen de vrijheid en sociale gelijkheid in Amerika. Kritiek op Frankrijk spelen via de band van Amerika, als bij biljarten, sprak kennelijk aan. Laboulaye voelde zich bovendien als vurig abolitionist (aanhanger van afschaffing van de slavernij), sterk betrokken bij de zaak van het Noorden in de Amerikaanse Burgeroorlog.
Kolossus van Rhodos In de jaren 1860, benarde tijden voor democratie, vrijheid en republikanisme in de VS én Frankrijk, speelde Laboulaye voor het eerst met het idee voor een vrijheidsbeeld als Frans geschenk aan Amerika. In de kring van geestverwanten rondom hem voelde beeldhouwer Frédéric Auguste Bartholdi zich onmiddellijk aangesproken. Hij leurde zelf al een tijdje met zijn plan voor een gigantisch beeld in de trant van de Kolossus van Rhodos, als lichtbaken bij de ingang van een haven. Even leek hij beet te hebben toen in
VRIJHEIDSBEELD
niet verdwenen. Er waren Fransen die zich bij al dit politiek zwalken hadden zitten verbijten. Een van hen was Alexis de Tocqueville, kenner van Amerika’s samenleving en politieke systeem. In de inleiding van zijn steeds weer herdrukte De la démocratie en Amérique (1835) schreef hij dat hij bij zijn bezoek aan Amerika in 1830 niet zozeer Amerika had willen zien, maar eerder een beeld van de democratie zoals die zich er had weten te vestigen. Amerika lag in dat opzicht voor op Europa en een Europees bezoeker zou er kunnen zien wat de toekomst voor Europa in het vat had. Na de dood van Tocqueville in 1859 ging zijn leerling Édouard de Laboulaye door op dit spoor. Hoogleraar aan het prestigieuze Collège de France, schreef hij in de jaren van politieke onderdrukking onder keizer Napoleon III (aan de macht van 1848 tot zijn val in 1871) een driedelig werk over de Amerikaanse constitutie en de werking van de democratie in de VS. Onder pseudoniem publiceerde hij Paris en Amérique (1863), een veel herdrukte geestige persiflage op de Franse standensamenleving, die
In 1871 bezocht Bartholdi voor het eerst Amerika. Met aanbevelingsbrieven van Laboulaye op zak probeerde hij steun te vinden voor het project en een plek voor een gigantisch beeld dat de Fransen zouden bekostigen en vervoeren. Met succes: Amerikaanse particulieren beloofden het voetstuk te bouwen en bekostigen. President Ulysses Grant zegde een locatie toe: Bledsoe Island, even bezuiden Manhattan in de Hudson.
Hoofd in Parijs, hand in Philadelphia Bartholdi ging in Parijs aan de slag. Gezien de afmetingen – hij wilde tot 46 meter hoogte komen – koos hij voor een techniek die tot de bronstijd teruggaat: platen van koper worden rond houten mallen in de vereiste vorm geklopt en gehamerd, en vervolgens als een mantel rond een dragend binnenskelet van gietijzer gemonteerd. Het resultaat heeft de vereiste stijfheid om de natuurkrach-
De bevolking van Parijs kon het beeld geleidelijk aan zien verrijzen boven de huizen aan de Rue de Chezelles de jaren 1850 de aankondiging kwam dat het Suezkanaal werd gegraven. Maar de machthebber in Egypte, Ismail Pasja – bij zijn bezoek aan de Wereldtentoonstelling in Frankrijk in 1867 bewierookt als de man die de Oriënt zou kunnen moderniseren naar westerse snit – hapte niet toe. Bartholdi had zelfs al een naam voor zijn beeld: ‘Progrès, ou L’Egypte apportant la lumière à l’Asie’ (Vooruitgang, of Egypte dat Azië het licht brengt). Niet voor één gat te vangen smeedde hij zijn Suezproject om naar het Amerikaanse idee van Laboulaye. Het plan werd geboren er een verjaarscadeau van te maken voor het eerste eeuwfeest van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring, dat voor 1876 op stapel stond. Het basisconcept bleef hetzelfde: het beeld moest net als in de Oudheid kolossaal zijn van afmeting en een haven markeren; in de geest van de 19de eeuw moest het de westerse beschaving belichamen die haar licht verbreidt over delen van de wereld die in duisternis verkeren.
ten te weerstaan en is aanzienlijk lichter van gewicht dan een beeld dat uit gegoten onderdelen bestaat. De bevolking van Parijs kon het beeld geleidelijk aan zien verrijzen boven de huizen rond de bouwwerf aan de Rue de Chezelles, hartje stad. Men kon kaartjes kopen om het werk van nabij te volgen. Dit was maar een van de vele manieren waarop er geld werd binnengehaald. In 1875 was Laboulaye een van de gangmakers bij oprichting van de Union Franco-Américaine in Parijs die de Franse fondsenwerving ging coördineren. Lokale en hogere overheden droegen bij naast een veelheid van burgerinitiatieven. Charles Gounod componeerde een speciale cantate voor een gala in de Parijse Opéra, er waren loterijen, je kon schetsen en miniatuurversies van het beeld kopen, schoolkinderen zamelden geld in… Ook werden onderdelen van het beeld geëxposeerd, de gebruikte techniek maakte dit immers mogelijk. Zo was het hoofd te zien op de Wereldtentoonstel-
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
43
Hoofd van het vrijheidsbeeld op de Wereldtentoonstelling in Parijs in 1878. De zeven stralen staan voor de continenten.
Het vrijheidsbeeld in aanbouw in Parijs, schilderij van Paul-Joseph-Victor Dargaud (1883-4, Musée Carnavalet).
ling in Parijs van 1878. Andere delen werden tijdelijk verscheept naar de VS om er te helpen bij de fondsenwerving voor de sokkel. De rechterhand met de fakkel bijvoorbeeld ging op tournee naar de Wereldtentoonstelling van 1876 in Philadelphia, die in het teken stond van honderd jaar Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring. Eigenlijk was het de bedoeling dat Bartholdi het hele beeld af zou hebben, maar daarvoor had hij onvoldoende tijd gehad.
Pulitzer De onthulling liet ook om andere redenen op zich wachten. Met de fondsenwerving voor de bouw van de sokkel wilde het niet erg vlotten, het grote geld kwam niet echt binnen. Inzamelingsacties onder de gegoede burgerij in New York, bijvoorbeeld via een veiling van kunstvoorwerpen in 1883, leverden weinig op. De financiële doorbraak kwam pas toen de pers zich ermee ging bemoeien. Joseph Pulitzer, in 1864 uit Hongarije geëmigreerd naar Amerika, had zich een machtspositie verworven in de Amerikaanse krantenwereld. Hij had een scherp oog voor de krant als medium om de grote massa te bereiken en te bespelen en als immigrant sprak het gebaar van Bartholdi hem aan. Toen in
44
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
In de oorspronkelijke opzet zou Bartholdi het hele beeld af moeten hebben bij de honderdste verjaardag van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring in 1876, maar daarvoor was er onvoldoende tijd. Wel werden delen alvast geëxposeerd. De linkerhand moest een stenen tablet ophouden, naar voorbeeld van Mozes die met de wetstafelen, hem geopenbaard door God zelf, van de berg Sinai afdaalt. Op het tablet zou de geheiligde datum van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring – 4 juli 1776 – komen te staan, als betrof het het begin van een nieuwe jaartelling of, zoals het ronkend heet op het grootzegel van de nieuwe republiek, een ‘novus ordo seclorum’ (een nieuwe orde der tijden): het begin van een nieuw tijdsgewricht in de geschiedenis. Bartholdi sloot dus mooi aan bij het overspannen taalgebruik dat Amerikanen zelf ontwikkelden voor het begin van hun republiek. Zie bijvoorbeeld de hutspot van symbolen die gezamenlijk het grootzegel van de Amerikaanse republiek vormen, met een piramide in opbouw van dertien lagen (er waren toen dertien staten) waarboven het oog van de goddelijke voorzienigheid, en de Latijnse woorden Annuit Coeptis: Hij (het opperwezen) ziet goedkeurend onze onderneming aan.
1885 het werk aan de sokkel door geldgebrek werd stilgelegd en alles op een blijvend fiasco dreigde uit te lopen, zag Pulitzer zijn kans schoon. Hij kondigde in zijn krant, de New York World, een inzamelingsactie aan die de ontbrekende 100.000 dollar moest opleveren. Hij riep de gewone Amerikanen met een kleine beurs op om met zijn allen te doen waar de rijke bovenlaag kennelijk te beroerd voor was. Alle donaties, hoe klein ook, waren welkom en wie wat gaf, kwam met zijn naam in de krant. Binnen de kortste keren was het benodigde geld binnen (en was de oplage van de krant verveelvoudigd). Pulitzer was erin geslaagd de massa van de bevolking, veelal recente immigranten, het gevoel te geven dat het beeld ook namens hen sprak en het verlangen uitdrukte waarmee ze naar de vrijheid van het ‘be-
loofde land Amerika’ waren vertrokken. Nu pas werd het meer dan een elitair cadeautje van onbekende Fransen aan een Amerika dat er niet echt op had zitten wachten.
Zend de daklozen naar mij toe Voordat Lady Liberty haar definitieve betekenis als zinnebeeld van de VS als immigrantennatie kreeg, moest er echter nog iets gebeuren. En dat had te maken met een gedicht van Emma Lazarus. De schrijfster stamde uit de betrekkelijk kleine, maatschappelijk gevestigde kring van Sefardische Joden in New York die hun herkomst konden traceren tot de tijd dat de stad nog Nieuw-Amsterdam heette, en hun een vrijplaats had geboden tegen de lange arm van de Spaanse inquisitie in Latijns-Amerika. Die herinnering moet zijn wakker geroepen
VRIJHEIDSBEELD
Hoofd met toorts op de bouwwerf. New York Public Library.
Het atelier van Bartholdi in Parijs, 1882. Op de achtergrond de linkerhand.
De rechterarm met toorts op de Centennial Exhibition van 1876 in Philadelphia.
toen Lazarus hoorde van de pogroms die sinds de jaren 1880 zovele Joden uit Rusland en Oost-Europa hadden doen vluchten en als immigranten naar Amerika hadden gedreven. Ze werd in haar woonplaats actief bij diverse hulporganisaties voor Joodse immigranten en doneerde in 1883 een sonnet voor de
kunstveiling die geld bijeen moest brengen voor het voetstuk. Emma Lazarus droeg het op aan het beeld, maar veranderde de betekenis ervan. Niet langer zou het van de Amerikaanse oostkust een boodschap van vrijheid aan de wereld verkondigen, het zou er staan om de verschoppelingen en verdrukten der aarde in
de Verenigde Staten te verwelkomen. ‘The New Colossus’ had Lazarus haar gedicht genoemd, een Kolossus in de trant van de Oudheid, maar met een nieuwe boodschap. Om een paar regels aan te halen: ‘Geef mij Uw armen, Uw vermoeiden, Uw dicht opeengepakte massa’s, hunkerend naar vrijheid, het armzalig afval van Uw drukke kusten, Zend hen, de daklozen, door stormen naar mij toe, Ik houd mijn lamp hoog naast de Gouden Deur.’ Lazarus stierf in 1887, haar gedicht raakte vergeten, tot haar vriendin Georgina Schuyler in 1903 een actie begon om de schrijfster weer in de herinnering te brengen. Het gouden welkomstwoord hangt sindsdien op een bronzen plaquette binnen het voetstuk van het Vrijheidsbeeld. Het is er onlosmakelijk mee verbonden geraakt. De tijden zijn wel veranderd. Niet langer komen immigranten met scheepsladingen tegelijk aan in de haven van New York. Nu lopen ze zich stuk in het prikkeldraad aan de zuidgrens van het land. Het Vrijheidsbeeld zou eigenlijk daarheen verplaatst moeten worden, en moeten figureren als een roepende in de woestijn.
Rob Kroes is emeritus hoogleraar amerikanistiek aan de Universiteit van Amsterdam. Pogroms in Rusland joegen Joodse immigranten richting Amerika. Emma Lazarus (hier gefotografeerd ca. 1887) liet zich door hun ervaring inspireren voor haar gedicht over ‘de colossus van Bartholdi’; het vrijheidsbeeld kreeg daarna zijn definitieve lading als immigratiesymbool. De poster van de United States Food Administration uit 1917 maakt daar gebruik van in een poging voedselverspilling tegen te gaan. Er hoorde een Jiddische tekst bij die luidde: ‘Voedsel zal de oorlog doen winnen. U kwam hier op zoek naar vrijheid, nu moet u helpen die te behouden. Tarwe is nodig voor de geallieerden– verspil niets’.
VERDER LEZEN ff Yasmin Sabina Khan, Enlightening the World. The Creation of the Statue of Liberty, Cornell University Press, 2010
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
45
De machtige Johanna en Margaretha Twee zusters voerden van 1214 tot 1278 onafgebroken het bewind over de rijke graafschappen Vlaanderen en Henegouwen. Ze waren de spil waar cultuur, politiek en economie om draaiden. Toch vindt men in de geschiedenisboeken daarvan nauwelijks sporen terug. Thera Coppens vindt dat onterecht. Zij dook voor haar nieuwste boek in de kronieken om de levens van beide vrouwen te reconstrueren.
O
p Aswoensdag van het jaar 1200 legde in de hofkerk van de burcht in Brugge zowel de schatrijke graaf Boudewijn IX van Vlaanderen en Henegouwen als zijn gemalin Maria van Champagne de kruisvaartgelofte af. Boudewijn had met de doge van VenetiĂŤ afgesproken dat hun gezamenlijke oorlogsvloot in 1202 naar het Heilige Land zou afvaren. Toen de voorbereidingen van de Vierde Kruistocht in volle gang waren, bleek echter dat Maria weer zwanger was (een jaar eerder had ze hun dochter Johanna ter wereld gebracht en ze had al diverse miskramen gehad). Boudewijn wilde dat ze in Gent de bevalling zou afwachten voor ze haar gelofte gestand deed. Hij vertrok na Pasen 1202 aan het hoofd van een onafzienbare menigte kruisridders, voetvolk, valkeniers, troubadours
46
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
en avonturiers. Maria kreeg op 2 juni in het Gravensteen in plaats van de zoon en opvolger waarop ze hoopten, weer een dochter: Margaretha. Ze was bitter teleurgesteld. Pas anderhalf jaar later ontving ze bericht uit Constantinopel, de stad aan de Bosporus die haar man met de Venetianen had veroverd: na de winter zou hij met zijn ridders naar Akko in het noorden van het koninkrijk Jeruzalem oprukken, en daar moest zijn vrouw zich bij hem voegen. Toen Maria na een reis van meer dan acht maanden uitgeput van de ontberingen in Akko aankwam, bleek Boudewijn nog in Constantinopel, waar de kruisridders hem hadden gekozen tot keizer van het Latijnse Rijk, ruwweg het huidige Noord-Turkije en Griekenland. Op 16 mei 1204 was hij in de Aya Sophia gekroond tot keizer Boudewijn I. De pest die in Akko heerste, kreeg Maria echter te pak-
ken en ze overleed er in de burcht van de Hospitaalridders. Een jaar later verdween keizer Boudewijn I nadat hij door zijn Bulgaarse vijanden zwaargewond was weggevoerd.
Opgevoed in Parijs Johanna en haar zusje Margaretha waren wees geworden. De keizersdochters droegen tot hun dood de titel prinses van Constantinopel; Johanna erfde als oudste de troon van Vlaanderen en Henegouwen. De gravinnetjes vormden een deerniswekkende prooi voor vorsten die het op hun macht en rijkdommen hadden gemunt. Om te voorkomen dat ze met een van zijn vijanden zouden trouwen, haalde hun leenheer, de Franse koning Filips II Augustus, de zusjes tot woede van de Gentenaren naar Parijs, waar ze in het Palais Royal een intellectuele en hoofse opvoeding kregen.
JOHANNA EN MARGARETHA De schatrijke Boudewijn van Vlaanderen gaat in 1202 op kruistocht. Zijn dochter Johanna en zijn vrouw Maria, zwanger van de tweede dochter Margaretha, blijven tot de bevalling in Gent. Maria zal hem later volgen. Schilderij van Jan Swerts uit 1849, Stadhuis Kortrijk. Huwelijk van Johanna met Ferrand (manuscript ca. 1470). Daarnaast: de Franse koning Philippe Auguste voert na de Slag bij Bouvines de gevangen genomen Ferrand af naar het Louvre (manuscript ca. 1375).
Toen Johanna twaalf jaar was, koos de koning een echtgenoot voor haar: de 25-jarige Portugese prins Ferrand. In januari 1212 werd het huwelijk ingezegend. De trotse nieuwe graaf vertrok met zijn bruidje én haar zusje richting Vlaanderen. Margaretha werd voor haar
opvoeding toevertrouwd aan de 40-jarige Bouchard van Avesnes, een voornaam Henegouws edelman. Onderweg naar het noorden bleek dat Filips II Augustus zich meester had gemaakt van Artesië (Artois), het gebied met de welvarende stad Sint-Omaars
(Saint-Omer) dat Johanna van haar vader had geërfd. Ferrand leek naïef maar ontpopte zich nu als een gevaarlijk leenman. Hij riep alle vijanden van de Franse koning onder wie graaf Willem I van Holland, de Engelse koning Jan Zonder Land en keizer Otto IV van het Rooms-
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
47
Duitse Rijk op tot de strijd. Tevergeefs: de Slag bij Bouvines op 14 juli 1214 draaide uit op een verpletterende nederlaag voor Ferrands coalitieleger. Hij werd zelf opgesloten in een kooi en onder gejoel van de Parijzenaren naar de kerker van het Louvre gebracht. Zijn mooie jonge vrouw Johanna wierp zich op de knieën voor de koning en smeekte hem om vergiffenis, maar Filips II liet zich niet vermurwen. Ferrand zou twaalf jaar in de Tour Neuve gevangenzitten.
Noodkreet naar Innocentius Zo begon Johanna op haar veertiende aan haar zelfstandig bewind en haar eerste zorg gold het lot van Margaretha. Haar mentor bleek een roofdier: hij had het tienjarige meisje ontvoerd en gedwongen met hem te trouwen. Johanna zond een noodkreet naar paus Innocentius III. De overweldiger van haar zusje was tot subdiaken gewijd; de Heilige vader nam deze schending van het celibaat hoog op. Hij slingerde zijn banvloek naar de heer van Avesnes en verklaarde het huwelijk ongeldig. Bouchard trok zich er niets van aan. Pas rond 1222, toen Margaretha al drie bevallingen achter de rug had, slaagden Johanna’s soldaten er eindelijk in haar uit handen van Bouchard te
Margaretha van Constantinopel en Willem II van Dampierre (afbeelding uit Flandria illustrata, 1641).
48
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
bevrijden, toen hij op pelgrimstocht naar Rome was. Twee zonen waren in leven gebleven: Jan en Boudewijn van Avesnes. De diepe haat die Margaretha jegens hun vader koesterde, droeg ze op hen over. De nu 21-jarige Margaretha van Constantinopel hertrouwde met Willem II van Dampierre. Het paar vestigde zich in het graafschap Champagne waar Willem connétable (opperbevelhebber) was. Ze kregen twee dochters en drie zonen.
Morren over het gezag van een vrouw De mannelijke onderdanen van gravin Johanna beschouwden het als een vernedering dat ze zich moesten onderwerpen aan het gezag van een vrouw. Ze hoopten op de terugkeer van graaf Ferrand. In 1226 slaagde Johanna erin om haar man tegen betaling van een torenhoog losgeld vrij te kopen. Zodra hij fysiek hersteld
Margaretha wordt verlost van haar grote tegenstander graaf Willem van Holland als hij in 1256 bij Hoogwoud door het ijs zakt en wordt vermoord door de West-Friezen. Jan Luyken maakte in 1698 deze prent van dat dramatische moment (Rijksmuseum Amsterdam).
was van zijn verblijf in de Parijse gevangenis liet hij de politiek weer aan zijn vrouw om wraak te nemen op wie er zijns inziens maar zijn eer had geschonden tijdens zijn afwezigheid. Hij overleed in 1233. In de hoop nog een zoon te baren, hertrouwde Johanna met de edelman Thomas van Savoie, een man die van feesten aan buitenlandse hoven hield en nauwelijks mee regeerde. Maar er kwam geen zoon. Johanna stierf in 1244. Haar zuster erfde de troon van Vlaanderen en Henegouwen. Weer moesten de onderdanen zich morrend aan een vrouw onderwerpen. De 42-jarige Margaretha was inmiddels weduwe geworden. Ze schonk de oudste zoon uit haar tweede huwelijk, Willem van Dampierre, min of meer voor de sier de titel graaf van Vlaanderen (dit stond beter tijdens zijn kruistocht), maar ze wilde tot haar dood
JOHANNA EN MARGARETHA
toe zelf het bewind blijven voeren. De gehate en slecht behandelde zonen uit haar eerste huwelijk, Jan en Boudewijn van Avesnes, legden zich hier echter niet bij neer en eisten de erfenis op.
De Slag bij Westkapelle Margaretha’s vijanden maakten handig gebruik van deze vete. De graven van Holland probeerden al jaren tevergeefs zich meester te maken van de Zeeuwse bezittingen van de Vlaamse gravinnen. Onder de ambitieuze Hollandse graaf Willem II brak de strijd pas goed los. Hij huwde zijn zuster Aleid uit aan Margaretha’s zoon – en aartsvijand – Jan van Avesnes. In november 1248 werd Willem II in de dom te Aken gekroond tot roomskoning van het Duitse Rijk; zodra de paus hem zou kronen, werd hij keizer. Zo’n machtig vorst durfde niemand te dwarsbomen en dat wist Willem. Hij verklaarde Margaretha vervallen van haar Zeeuwse én Henegouwse bezittingen. Woedend rustte ze in korte tijd een oorlogsvloot uit, die in 1253 op de Zeeuwse kust bij Westkapelle afstevende. Spionnen hadden de Hollandse vijand echter gewaarschuwd voor het naderende gevaar en de soldaten van de gravin werden op het strand massaal afgeslacht. Haar zonen Gwijde en Jan van Dampierre werden krijgsgevangen gemaakt. Ze zouden drie jaar lang vastzitten. Margaretha verwachtte dat de roomskoning een losprijs zou vragen, zoals gebruikelijk, maar Willem II had er plezier in haar te treiteren en liet de twee geestelijken die voor haar onderhandel-
Johanna van Vlaanderen, standbeeld in het begijnhof dat ze in 1238 stichtte te Kortrijk (UNESCO werelderfgoed).
17de-eeuwse afbeelding van Margaretha van Vlaanderen, door Jan Meyssens.
gekruid met knoflook.’ Margaretha greep opnieuw naar de wapenen tegen de graaf van Holland, maar toen gebeurde iets onverwachts: Willem II wilde voor hij naar Rome vertrok om zich tot keizer te laten kronen, de rebelse West-Friezen onderwerpen en dat werd hem fataal. In januari 1256 zakte hij tijdens een veldtocht bij Hoogwoud (nabij Alkmaar) door het ijs en werd gedood.
moest uit haar handen worden gerukt. Op 11 december 1278 legden de edelen van Damme de eed van trouw af aan Gwijde, die vervolgens met een schitterend gevolg langs de Vlaamse steden trok en op 30 december in Gent gekroond werd. Margaretha stierf in 1280 en vond haar graf in de abdijkerk van het cisterziëncer nonnenklooster in Flines, een van de ruim driehonderd religieuze instellingen die ze had gefinancierd.
Afgezet Margaretha was ineens bevrijd van haar grootste vijand maar moest vervolgens accepteren dat de paus haar leenheer, de Franse koning Lodewijk IX de Heilige,
Woedend rustte ze in korte tijd een oorlogsvloot uit, die in 1253 op de Zeeuwse kust bij Westkapelle afstevende den bungelen. De gravin was echter een felle volhouder, wat haar de denigrerende bijnaam De Zwarte Margriete had bezorgd. Niemand gaf een cent voor haar moederliefde, maar voor de kinderen van haar tweede man zorgde ze goed. Hoe tijdgenoten haar zwartmaakten, blijkt uit de kroniek van de Engelse benedictijnermonnik Matthew Paris (1200-1259), die haar wreed laat zeggen dat het lot van haar vastgezette zonen haar beleid niet zal hinderen: ‘Wurg ze, wrede beul, en maak er een maaltijd van, de een gekookt met peper en de ander aan het spit,
aanwees als arbiter. Hij liet alle verbeurdverklaringen van Willem II vervallen maar splitste wel uit machtspolitieke overwegingen haar gebied op: Jan van Avesnes kreeg Henegouwen, Gwijde van Dampierre erfde Vlaanderen. Margaretha beet zich echter vast in de macht. In Henegouwen bleef ze op de troon tot haar dood, maar in Vlaanderen liep het anders: in 1278 vond zoon Gwijde, 52, het genoeg. Margaretha was 76 jaar, vrouwen werden destijds gemiddeld half zo oud. Ze had 34 jaar geregeerd, maar nu zette Gwijde haar af, tegen haar zin. De kroon
De grenzen die de twee vrouwen hadden bevochten, werden binnen een eeuw weggevaagd: Vlaanderen en Henegouwen gingen op in het Bourgondische rijk. De culturele erfenis van Margaretha en Johanna leeft echter nog steeds. Van den Vos Reynaerde is tijdens Johanna’s bewind geschreven. Aan Margaretha’s hof werkte de schrijver van Floris ende Blancefleur, aan het hof van haar schoondochter Aleid schreef Jacob van Maerlant zijn beroemde werken. De Vlaamse halletorens (belforts), de begijnhoven en geïllumineerde handschriften overleefden de eeuwen.
VERDER LEZEN ff Thera Coppens is schrijfster van historische biografieën. Van haar verschijnt in november bij Meulenhoff Johanna en Margaretha van Vlaanderen, prinsessen van Constantinopel.
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
49
UTRECHTERS VERTELLEN OVER DE CATASTROFALE GEBEURTENISSEN IN 1672 - 1673
VANAF VRIJDAG 13 DECEMBER 2019 TE ZIEN IN DE VAN HET UTRECHTS ARCHIEF
08-11-19 14:50
© CASPER RILA
3 HUA 19-0328 Rampjaar 1672 adv 195x130mm_V2.indd 1
Al meer dan 20 jaar het beste sprekersbureau De meest ervaren consultants van Nederland begeleiden u bij het selecteren van de juiste spreker voor uw event. Zoals Maarten van der Weijden, Astrid Joosten, André Kuipers, Pierre Wind, Jan Peter Balkenende, Annemarie van Gaal en Willem Reimers.
speakersacademy.com
SA_ad_Archeologie-Magazine_195x130_V1.indd 2
08-11-19 10:55
HOFHOUDING WILLEM V
Feestvieren op de vulkaan die Revolutie heet Geen regent, adellijke familie of Oranjestadhouder kon zonder bedienden. Esther Schreuder vond bij haar archiefonderzoek naar twee zwarte bedienden aan het hof van stadhouder Willem V tal van onbekende details. Bijvoorbeeld over de verrassende rol van de hofhouding bij de zilveren bruiloft van Willem en zijn vrouw Wilhelmina in oktober 1792. Het stadhouderlijk paar hield erg van dansen. Dit feestelijk bal werd voor hen gehouden in de Burgerzaal van het stadhuis te Amsterdam, ter gelegenheid van hun bezoek aan de stad op 6 juni 1768, het jaar na hun bruiloft. Alle afbeeldingen Rijksmuseum Amsterdam.
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
51
D
e stemming aan het hof van de Oranjes was in 1792 hypernerveus. Drie jaar eerder was in Parijs de Bastille bestormd en de Franse revolutie uitgebroken. Koning Lodewijk XVI en zijn vrouw koningin Marie Antoinette waren inmiddels gevangen gezet en er vonden in heel Frankrijk op grote schaal executies plaats. Bij een van de slachtoffers, een bekende van de Oranjes, liep het volledig uit de hand. De Rotterdamse Courant in september 1792: ‘De Prinses van Lamballe is den hals afgesneden, vervolgens heeft men haar het hart uit het lijf gerukt en na in het zelve gebeten te hebben, heeft men het lijk door de straten gesleept en het hoofd op een piek rond gedragen.’ De Revolutie had in april 1792 bovendien een oorlog doen uitbreken tussen enerzijds de Franse revolutionairen en anderzijds een bondgenootschap met Pruisen, Brunswijk en Oostenrijk. In de Republiek en bij de familie Van Oranje werden deze ontwikkelingen op de voet gevolgd. Het leven van absoluut heersende machthebbers hing aan een zijden draadje, ook in andere koninkrijken. Begin 1792 was de Zweedse koning Gustaaf III vermoord, een volle neef van Wilhelmina: tijdens een gemaskerd bal in Stockholm werd een aanslag op hem gepleegd. Kort hierna kwam bij de hofhouding van Willem V een anonieme brief binnen met een waarschuwing dat een van Wilhelmina’s kamerdienaars samen met enkele hofkoks het plan had opgevat om de hele stadhouderlijke familie te vergiftigen. De opperkamerheer van het hof besloot voor alle zekerheid een voorproever aan te stellen. De beschuldigde kamerdienaar Anton Gontier daarentegen bleef gewoon zijn werk
doen. Hij werd blijkbaar volledig vertrouwd en kwam dagelijks dicht bij Wilhelmina, want hij was haar kapper – geen eenvoudige opgave in deze tijd van pruiken en snel veranderende modes. Wilhelmina moest goed voor de dag komen, want de vele ontvangsten en feesten gingen, ondanks de revolutionaire en militaire dreigingen vanuit Frankrijk, gewoon door.
‘L’Heureuse Révolution’
Wilhelmina en Willem waren dol op zelf toneelspelen, musiceren en dansen; ze hadden daarvoor verschillende musici in dienst. Dansmeester Pieter Gautier ontwierp nieuwe gezelschapsdansen speciaal voor de feesten die het hof organiseerde. Veelal hadden die plaats in de zomermaanden in Paleis Het Loo, maar niet in 1792, toen werd besloten om het aloude Nassau-kasteel in het centrum van Breda te betrekken. Ook hier vermaakte het hof zich met voorstellingen, concerten en dansen, hetgeen valt op te maken uit opmerkingen in brieven en uit rekeningen van musici, aangekochte concerten en choreografieën. Zeer sporadisch is een dergelijk feest uitvoerig, met alle deelnemers, vastgelegd. Zo vond ik in de Koninklijke Verzamelingen één document met allerlei details over de optredens die de hovelingen achter de schermen voorbereidden om het vijfentwintigjarig huwelijk van de prins en prinses op 4 oktober te vieren. De geheimhouding mislukte overigens: Willem V schreef aan hun dochter Louise dat hij net deed alsof hij niets merkte van de bedrijvigheid. Hij vermoedde dat de verrassing bestond uit het uitbeelden van gezegden. Dat bleek niet te kloppen. Wat ze wel kregen voorgeschoteld, blijkt uit het unieke document: een gedetailleerd overzicht van de avond dat Wilhelmina aan Louise stuurde. Hierin stond behalve wat er te zien en te horen was geweest ook wie de rollen vertolkten; het levert een bijzonder inkijkje op. Het programma zit in een omslag met de titel: L’Heureuse Révolution. Comédie Héroïque Mêlée de Chant (etc.). ‘L’Heureuse révolution’ klinkt alsof men de draak stak met de politieke dreiging, maar is mogelijk een knipoog naar Voltaire en Rousseau. Deze aan het hof populaire filosofen gebruikten de frase regelmatig, in de zin van ‘een gelukkige omkeer van zaken’: Voltaire om de ‘veranderende kracht’ van de Verlichting aan te tonen, Rousseau om er de omwenteling in zijn eigen denken mee te kenschetsen.
Verkleed als magiër
De surprise bestond uit een aantal optochten van bont geklede hovelingen en gezang gevolgd door een bal. Het programma opende na speciaal voor de gelegenheid gecomponeerde muziek met La Noce D’Argent de Mithridate et de Monime (het zilveren huwelijksfeest van Mithridates en Monime). In het toen bekende stuk Mithridate (1673) van Jean Racine wordt koning Mithridates van Pontus in Klein-Azië bedreigd door de Romeinen, is zijn vrouw Monime eigenlijk verliefd op een ander en pleegt het echtpaar uiteindelijk zelfmoord, na verraad van hun zoon. Een bediende reikt hiervoor het gif aan. Een curieuze keuze dus, waarvoor later volgens Wilhelmina’s verslag excuses zijn aangeboden. Op 18 januari 1795 vluchtten Willem V en zijn gezin vanuit Scheveningen naar Engeland. Op deze prent uit ca. 1800 van Reinier Vinkeles neemt de stadhouder afscheid van een groep officieren, terwijl bagage aan boord van een visserspink wordt geladen. Op het strand en de duinen veel toegestroomde publiek.
52
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
Mithridates en Monime maakten deel uit van een stoet met personificaties en historische figuren die na de muziek de zaal in kwam. Waarschijnlijk zat het zilveren bruidspaar in Breda met een gezelschap aan tafel voor een feestelijk souper toen stalmeester De Drevon binnen kwam gemarcheerd terwijl hij op een trommel sloeg. Hij was verkleed als magiër in een wijde mantel met kap en werd op de voet gevolgd door een fluitist en twee vioolspelers in boerenkleding. Na hem volgde een schare verklede hovelingen, waaronder een jonge page in de rol van De Tijd; hij droeg een zwarte jurk en was getooid met witte haren en baard. De Vriendschap ging gekleed in een lange witte jurk met een gouden hart op haar borst en bloemen in haar handen. Zij vormde een paar met De Liefde en het tweetal werd gevolgd door Mithridates en Monime. Dit echtpaar kreeg rugdekking van de God van het Huwelijk: een vrouw met een toorts. Aan het eind van de stoet liepen twee in het wit gestoken kinderen van handwerkslieden; ze droegen het huwelijksaltaar.
‘En Femme’
Hierna kwam onder leiding van Willems eerste kamerdienaar Cuntz een tweede optocht de eetzaal in: negen getrouwde koppels uit allerlei landen en beroepen gaven acte de presence. Daarbij valt op dat vier echtgenotes werden vertolkt door vrouwen met de naam Krayenhoff. Waarschijnlijk waren dit de dochters van Clara Jacoba de Man, die als kastelein verantwoordelijk was voor het onderhoud en de inboedel van kasteel Breda; ze was weduwe van luitenant-kolonel, cartograaf en ingenieur Cornelis Johannes Krayenhoff. De mannenrollen gingen naar, onder andere, vijf kamerdienaren, onder wie Anton Gontier, de kapper die eerder dat jaar was beschuldigd van het beramen van een gifmoord. Hij mocht het ‘ambacht’ Matelot (matroos/zeeman) uitbeelden. Bij twee andere beroepen, advocaat en Gelderse boer, speelden mannen de echtgenotes. Intussen was het tijd geworden voor het dessert op de soupertafel en werd het altaar tegenover het zilveren bruidspaar gezet. Vervolgens namen de personificaties aan weerzijden van het altaar plaats. Een koor, samengesteld uit de getrouwde stellen, zette een lofzang in op het huwelijk van Willem V en Wilhelmina, en daarna kwamen solo’s van Het Huwelijk en De Tijd over trouw, moed, zedelijkheid en liefde. Na dit serieuze stuk volgde waarschijnlijk het meest komische onderdeel van de late avond: een groteske verkleedpartij. Lakei J.G. Tromp van Willem had het bedacht, waarbij hij zichzelf de rol van hoofdman in een Turks aandoende uitdossing had toegekend, met waarschijnlijk een grote tulband op. Hij leidde een processie met zeven uitzinnig uitgedoste lakeien en lopers door de eetzaal en antichambres. De lopers waren ‘en femme’: in travestie. Het bonte gezelschap zong na hun optocht een vivat (leve!) op de koning van Pruisen (de broer van Wilhelmina, die het stadhouderlijk gezag na
Wilhelmina in 1791 en Guan Anthony Sideron in 1766 als jonge bediende. Hij was op Curaçao in slavernij geboren en op zevenjarige leeftijd bij het hof in dienst gekomen. In de jaren 1790 was hij de hoogste in rang van Wilhelmina’s eigen ‘team’ kamervrouwen, muzikanten, lakeien en kamerdienaren en verantwoordelijk voor Wilhelmina’s financiën, haar biljart- Wilhelmina legde graag een keu in stille uurtjes – én haar ontvangsten en feesten.
de Patriotse rebellie in 1787 met zijn troepen had hersteld en nu in de coalitie tegen de Franse revolutionairen zat). Wilhelmina zelf en de erfprins, de latere koning Willem I, kregen eveneens een vivat. Hiermee waren de lofzangen nog lang niet afgelopen. Op de tonen van het Wilhelmus werd een nieuw lied ingezet, gevolgd door meer gezangen door personificaties en een declamatie. Tot besluit vond een kleine ceremonie plaats: op het altaar werd een vuur ontstoken waarna de hovelingen in de volgorde van binnenkomst de zaal verlieten. De rest van de avond speelde zich af in de grote zaal van het kasteel. Een nieuwe figuur Le Domina opende met een tamboerijn het bal met het personage Momine (vertolkt door de kamervrouw van Wilhelmina). Ze zetten de eerste Engelse contradansen in. Het feest ging nog tot de kleine uurtjes door.
Perspectief
Op dit punt eindigt Wilhelmina’s bijzondere document. Het hofleven hield voor bedienden dus soms meer in dan hun gewone werk. Iemand als lakei Tromp kreeg hier de kans zijn ‘scheppende’ kant te laten zien. De lofzangen en het vertoon van verbondenheid en loyaliteit die Wilhelmina beschrijft, krijgen een speciale lading als men ze ziet in het perspectief van wat ruim twee jaar later gebeurde. Willem V en Wilhelmina moesten toen met een klein deel van de hofhouding (onder wie veel mensen die in Breda optraden) naar Groot-Brittannië vluchten omdat de Fransen de Republiek waren binnengevallen. Het was het einde van het stadhouderlijk tijdperk, wat voor veel bedienden, muzikanten en andere leden van het hof tevens het einde betekende van een vast inkomen en sociale zekerheid.
Esther Schreuder is kunsthistoricus, tentoonstellingsmaker en schrijver. Ze schreef onder meer Cupido en Sideron. Twee Moren aan het hof van Oranje (Balans 2017). Het boek is onder andere te verkrijgen via estherschreuder. wordpress.com
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
53
ECHT GEBEURD
Bravourestuk Zeeslagen...In de Tachtigjarige Oorlog alleen al vocht de Republiek vierentwintig kleine en grote slagen op zee uit. Daarnaast waren er in de 17de en 18de eeuw natuurlijk ook de Engelse oorlogen die geheel op zee plaatsvonden. Er bestaan dan ook veel Nederlandse schilderstukken over een tafereel uit een zeeslag. Soms beelden ze een moment af dat de vijand in zijn eigen hol werd opgezocht. Bekend zijn Piet Heins verovering van de Zilvervloot in de Baai van Matanzas (1628) en de tocht van Michiel de Ruyter en Cornelis de Witt naar Chatham (1667). Tot die staaltjes van bravoure hoort ook de hier afgebeelde slag van Gibraltar in 1607. Mannetjesputter Jacob van Heemskerck
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd het moeilijk voor de Republiek om producten uit de Oost via Spanje of Portugal te betrekken. De zoektocht naar een eigen route leidde tot problemen met de vijand. Het treffen bij Gibraltar in 1607 heeft daarmee te maken: Den Haag kreeg bericht dat een Spaanse vloot zich in de baai van Gibraltar verzamelde om de Nederlandse handel op Oost-Indië een mokerslag toe te dienen. Het is onduidelijk of dit een aanval inhield op de nieuwe nederzettingen van de in 1602 opgerichte VOC in de Oost, of het kapen van een retourvloot uit Indië. De ervaren admiraal don Juan Alvares de Avilès, die onder andere in de Slag bij Lepanto (1571) had gevochten, voerde de Spaanse
54
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
vloot aan. De VOC wilde daar een eskader onder bekwame leiding tegenover zetten. Dit kon er maar één zijn: mannetjesputter Jacob van Heemskerck, alom bekend en gewaardeerd. Hij overwinterde in 1596 met Willem Barentsz in Het Behouden Huys op Nova Zembla, waar hun poging om de noordoostpassage richting China en India te bereiken was gestrand. Van Heemskerck bracht het volgende jaar de overlevende bemanning veilig terug en leidde vervolgens enkele reizen naar Oost-Indië waar hij handelsposten stichtte. Van Heemskerck zegde zijn deelneming aan de tocht naar Gibraltar toe. Hij voer niet uit met oorlogsbodems maar met 26 bewapende koopvaardijschepen. Onderweg deed hij nadere informatie op over de verblijfplaats van de Spaanse vloot en ontwikkelde hij een strijdplan. Voorbereiding was beslist zinnig want de Spanjaarden hadden tien grote galjoenen (een soort drijvende forten) en zestien kleinere oorlogsschepen bijeengebracht. Ze werden gedekt door de kustbatterijen van Gibraltar en 4000 man uit de vesting Gibraltar waren extra aan boord genomen. Alvares de Avilès kon niet geloven dat zijn vloot zou worden aangevallen, maar op 25 april 1607 kreeg hij ongelijk.
Linkerbeen eraf
De verrassende strijdwijze van Van Heemskerck kwam neer op een soort sandwichformule: elk Spaans galjoen werd door twee van zijn schepen aangevallen, het galjoen tussen ze in. Alle Spaanse schepen gingen eraan, duizenden mannen lieten het leven. Wie in het water belandde, werd door de Hollanders doodgeslagen. De nederlaag was voor de Spanjaarden zo vernietigend en vernederend dat ze de handdoek in de ring gooiden en uiteindelijk akkoord
Wat zien we op schilderijen over de geschiedenis van de Lage Landen? Kloppen ze wel? Ad Roelofs en Henk Slechte scheiden feit en fictie.
gingen met het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). Aan Nederlandse zijde vielen minder dan honderd doden en raakte geen enkel schip verloren. Alleen was een van de eerste slachtoffers aanvoerder Jacob van Heemskerck zelf. Bij het tweede Spaanse salvo werd zijn linkerbeen eraf geschoten en was hij reddeloos verloren. Hem restte wel postume roem: hij werd de eerste Nederlandse zeeheld.
Vroom was te duur
Natuurlijk moest de triomf vereeuwigd worden in een schilderij. De Amsterdamse Admiraliteit zocht daarvoor in 1621 de gerenommeerde Haarlemse zeeschilder Hendrick Vroom aan, maar deze bedong het astronomische bedrag van 6000 gulden (nu ruim een ton). Daarna werd Cornelis Claesz van Wieringen (ca.1580-1633) gevraagd. Van Wieringen, ook een Haarlemmer, was eveneens een zeeschilder van naam en faam maar minder hebberig; misschien moet je achteraf oordelen dat men eigenlijk niet om hem heen had gekund. Al op jeugdige leeftijd was hij toegelaten tot het Haarlemse Sint Lucasgilde, waar hij belangrijke functies bekleedde. Ook had hij kort tevoren de aandacht op zich gevestigd met een groot schilderij over dezelfde slag, waarschijnlijk in opdracht van de familie van Van Heemskerck. Toch De versie van de zeeslag bij Gibraltar op 25 april 1607 die in het Scheepvaartmuseum Amsterdam hangt, door Cornelis Claesz van Wieringen. Het paviljoenjacht ligt vooraan, ongeveer op een derde van links; het is het schip waar je man in de weer ziet om een vlag uit het water te vissen. Het pinkje ligt helemaal rechts, met de oranje leeuwenvlag uitstekend naar rechts; bijna valt het eraf (1622, foto collectie Het Scheepvaartmuseum; www.hetscheepvaartmuseum.nl).
verlangde men van hem een proefstuk; het werd gekeurd door stadhouder en legeraanvoerder prins Maurits, aan wie het werk zou worden opgedragen. Het werd een spectaculair schilderij (nu in het Rijksmuseum Amsterdam) dat de ontploffing van het Spaanse admiraalsschip voorstelde. De Aeolus, het Hollandse admiraalschip, ramt het van links, en het vliegt in brand. Tientallen bemanningsleden en brokstukken vliegen door de lucht. En dat was nog maar een proefstuk! Scherpslijpers beweren overigens dat er niets bekend is van een Nederlands schip dat in die slag een Spaans schip in de flank raakte. De schilder zou het alleen op deze manier spannender hebben gemaakt. Dit meldt Ron Brand, conservator van het Maritiem Museum in Rotterdam, in zijn artikel ‘De schilderije van de Slach van Heemskerck […]’ in het Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 34, 2015, nr. 2. Van Wieringen verwierf in elk geval de opdracht. Het leverde hem 2400 gulden op. Het werd het hier afgebeelde schitterende doek van zo’n vijf bij twee meter met veel sprekende details die de moeite van het zorgvuldig bekijken waard zijn (collectie Het Scheepvaartmuseum Amsterdam). Soldaten en matrozen, herkenbaar in beeld, vechtend, reddend, zwemmend, aan het werk en in de strijd. Zelfs de moedige matroos is afgebeeld die hoog in de mast van het schip van de Spaanse viceadmiraal de vlag plukte en daarmee de door Van Heemskerck uitgeloofde beloning verdiende.
Prinsenvlag
Wel jammer misschien dat dit glorieuze tafereel in het geheel niet waarheidsgetrouw is. Er zijn schepen toegevoegd die niet ter plaatse waren, zoals de pink rechtsvoor die de gele vlag met een rode leeuw van de Staten-Generaal voert. Dit schip is er louter bijgezet om naar het oppergezag over de vloot te kunnen verwijzen. In het midden is een paviljoenjacht afgebeeld, dat er ook in werkelijkheid niet was. Het voert fier de prinsenvlag. Daaronder zijn het stadswapen van Amsterdam te zien en twee gekruiste ankers plus het familiewapen van Maurits. De schilder geeft via dit imaginaire schip impliciet te kennen dat het doek werd opgedragen aan de prins. Volgens Ron Brand heeft de Amsterdamse Admiraliteit een vinger in de pap gehad bij het afbeelden van de fantasieschepen. Een laatste slippertje, om Maurits te behagen: in 1607 voerde hij als zoon van Anna van Saksen, tweede echtgenote van Willem van Oranje, het wapen van Saksen. Van Wieringen heeft echter toen hij het doek in 1622 voltooide aan Maurits het familiewapen van Buren toegedicht. Dit voerde hij echter pas na de dood van zijn halfbroer Filips Willem in 1618. In 1607, toen de slag plaatsvond, nog niet.
Henk Slechte is historicus. Ad Roelofs heeft verschillende juridische beroepen uitgeoefend, maar is altijd trouw gebleven aan zijn geschiedenisliefhebberij.
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
55
BOEKEN
MILITAIRE GESCHIEDENIS Christ Klep, Van wereldmacht tot ‘braafste jongetje’. Onze militaire identiteit door de eeuwen heen (Amsterdam 2019) Athenaeum-Polak & Van Gennep, 296 blz., €20,Je zou een duidelijke militaire identiteit verwachten van een land dat is ontstaan uit oorlog, dat een koloniaal verleden heeft en dat heeft deelgenomen aan verschillende vecht- en vredesmissies. Niets is minder waar, zo stelt militair historicus Christ Klep in zijn boek Van Wereldmacht tot ‘braafste jongetje’. Klep neemt de lezer mee in een boeiend betoog waarin hij allereerst vaststelt dat de militaire identiteit een bouwsteen is van de nationale identiteit, waaronder hij ´een vermeende identiteit, vol mythevorming en selectieve toevoegingen of weglatingen’ verstaat. Op heldere wijze zet hij vervolgens uiteen hoe in eigen land wordt gedacht over de militaire identiteit, hoe het zelfbeeld van de krijgsmacht zich heeft ontwikkeld, hoe de strijdkrachten zijn verweven met de samenleving en ten slotte in hoeverre de krijgsmacht als politiek instrument wordt gebruikt. In het denken over de militaire identiteit zijn volgens de auteur twee richtingen te ontwaren: een traditionele en een revisionistische. Volgens de aanhangers van de traditionele stroming zijn de Nederlanders niet krijgslustig, maar een volk dat handel en diplomatie prefereert en dat ingeklemd tussen grote mogendheden ook weinig andere opties heeft. Het binnenlandse polderen zorgt voor ‘een burgerlijke cultuur die militair geweld niet als bijzonder nuttig ziet’. De revisionisten brengen daartegen in stelling dat Nederland geboren is uit de Tachtigjarige Oorlog, dat de koopmannen van de West-Indische en de Oost-Indische Compagnie tot de tanden toe bewapend waren en dat in de koloniën voortdurend werd gevochten. Daarnaast golden het Staatse Leger en de vloot van de Republiek in de 17de eeuw als de meest innoverende en beste strijdkrachten ter wereld. Klep schetst in zijn boek hoe de Nederlandse landstrijdkrachten de afgelopen vier eeuwen veranderden van een huurleger via een leger met dienstplichtigen naar uiteindelijk een beroepsleger. Ondanks deze gigantische gedaantewisseling bleven volgens de auteur sommige militaire tradities tot vandaag de dag in stand, waaronder een sterke militaire loyaliteit aan de politieke leiding. Dat wil volgens Klep niet zeggen dat er geen wrijvingen tussen ‘Den Haag’ en de krijgsmacht bestonden. Gebruikmakend van het model
56
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
MARCO MIDDELWIJK
dat de Amerikaanse wetenschapper Samuel Huntington in zijn werk The Soldier and the State (1957) gebruikt, legt Klep verschillende van deze spanningen bloot en laat hij zien dat de politieke doelstellingen en kaders vaak botsen met de militaire realiteit. Klep vraag zich af hoe het mogelijk was dat Nederland, zeker bij complexe opbouwmissies, voortdurend het belang van een langetermijnbetrokkenheid onderstreepte en tegelijkertijd voor periodes van gemiddeld slechts een of twee jaar militairen toezegde. Het is volgens de auteur duidelijk dat de militaire identiteit van Nederland zich niet manifesteert in grote militaire parades (zoals in Frankrijk) of een groot enthousiasme van burgers om in de krijgsmacht te dienen. Toch kende volgens Klep ook Nederland ‘golven van zelf geconstrueerde heldenverering in zijn zoektocht naar nationale identiteit’. Als voorbeelden noemt hij onder meer de veranderde perceptie in de beeldvorming rondom Michiel de Ruyter (16061676), Jan van Speijk (1802-1831) en meer recent Marco Kroon. Met de hedendaagse inzet van de krijgsmacht tijdens vredesmissies zijn er volgens Klep parallellen te trekken met het optreden in de koloniën in de 19de eeuw: Nederland wil met zijn krijgsmacht net als voorheen graag ‘goed doen in den vreemde’. De motivering van de politiek om de krijgsmacht uit te zenden berust volgens Klep tegenwoordig echter niet alleen op ethische principes. Het levert ook internationaal wisselgeld op. Een goed voorbeeld hiervan is de deelname aan de VN-missie in Mali. Klep suggereert dat Den Haag hiertoe besloot omdat het de kans op een zetel in de VN-Veiligheidsraad zou vergroten. ‘Soms leek het ministerie van Buitenlandse Zaken de rol van ‘uitzendbureau’ voor de krijgsmacht te vervullen’, aldus Klep. In Van wereldmacht tot ‘braafste jongetje’; onze militaire identiteit door de eeuwen heen ontvouwt Klep een intrigerend betoog dat tot nadenken aanzet, maar vanwege het informatieve karakter laat hij een duidelijke stellingname achterwege. Verschillende vragen blijven daardoor onbeantwoord. Desondanks is de auteur er in geslaagd om de spagaat in het denken over onze militaire identiteit bloot te leggen. Marco Middelwijk is verbonden aan het Nationaal Instituut voor Militaire Historie in Den Haag.
IN DE BOEKWINKEL Rob Hartmans, De revolutie die niet doorging. De tragedie van Troelstra-november 1918 (Utrecht 2018) Omniboek, 224 blz., €20,De poging van SDAP-voorman Pieter Jelles Troelstra om in 1918 een revolutie te laten uitbreken is de geschiedenis ingegaan als ‘de revolutie die niet doorging’. In 1968 wijdde H.J. Scheffer er een monografie aan en in 2018 deed Rob Hartmans dat opnieuw. Twee op degelijk onderzoek gebaseerde boeken over hetzelfde onderwerp met vergelijkbare titels en dezelfde hoofdpersonen: Troelstra aan de revolutionaire kant, twee secretarissen van H. Colijn (beoogd opvolger van de antirevolutionaire voorman A. Kuyper en directeur van de Bataafsche Petroleum Maatschappij) aan de contrarevolutionaire kant, en de bange bestuurder burgemeester A.R. Zimmerman van Rotterdam. Scheffer beschrijft de revolutiedreiging gedetailleerd met veel aandacht voor Rotterdam. Hier hadden de socialisten 44% van de stemmen. Hun leiders leken tot revolutie bereid; de burgemeester en politiecommissaris hadden al besproken hoe ze de stad zouden overgeven. Hartmans geeft met zijn historische achtergrond van de SDAP de revolutiepoging een breder historisch kader dan Scheffer. De partij was in 1894 opgericht om het socialistische ideaal niet revolutionair maar parlementair te bereiken. Hij beschrijft ook de invloed van de revolutie in Duitsland op de politieke situatie in Nederland. De Nederlandse sociaaldemocraten zagen een hoopvol revolutionair teken in de muiterij tegen generaal C.J. Snijders in oktober 1918 in de legerplaats De Harskamp. Ze besloten eerst te congresseren, in Rotterdam, maar een paar dagen voor dat congres riep Troelstra zijn partijgenoten op de macht over te nemen. Hij voegde niet zelf de daad bij het woord. Rechtse politici vreesden dat de overheid onvoldoende was opgewassen tegen een mogelijke revolutie. Een sterke man moest tegenwicht bieden, en wel Colijn. Hij was zelf in het buitenland, maar zijn secretarissen F.C. Gerretson en H.H.A. Van Gybland Oosterhoff organiseerden het verzet. Hierdoor werden deze christelijk-historische conservatieven hoofdpersonen aan de contrarevolutionaire kant. De Bijzondere Vrijwillige Landstorm werd opgericht om te helpen bij het handhaven van de orde. Met 5000 man stond die paraat toen de SDAP in Rotterdam congresseerde. Ze waren niet meer nodig, want Troelstra had zijn vergissing al ingezien en erkend. Op het Malieveld in Den Haag werd op 18 november duidelijk dat het volk geen revolutie wilde en achter de koningin stond. Hartmans concludeert dat Troelstra de kracht van het politieke systeem en de betrouwbaarheid van leger en politie had onderschat, maar ook niet had aangevoeld dat de meerderheid van de arbeidersklasse geen revolutie wilde, omdat die nog hing aan kerk en koningin. Bovendien was de SDAP niet berekend op het leiden van een revolutie. En misschien wel bovenal: Troelstra was geen revolutionair. Jammer dat
HENK SLECHTE
Hartmans in een epiloog niet kort vertelt welke interessante en opvallende rol Gerretson en Van Gybland Oosterhoff in de jaren ’30 op het reactionaire politieke toneel speelden.
Mark Deckers, Alles Behouden. De oorlogsdagboeken van de Bibliotheek Deventer (Zutphen 2019) Walburg Pers, 80 blz., € 12,50 Joosje Lamaker en Eelke Veldkamp, Amsterdammers en hun bibliotheek. OBA 1919-2019 (Amsterdam 2019) Wereldbibliotheek, 304 blz., € 19,99 Twee publicaties laten zien hoe verschillend Nederlandse bibliotheken de Tweede Wereldoorlog zijn doorgekomen. Aan dit onderwerp was eerder nog geen studie gewijd; ten onrechte, want het is boeiend. Alles Behouden beschrijft het wedervaren van de Bibliotheek Deventer aan de hand van dagboeken van de directrice en leerling-assistenten. De nadruk ligt op de periode van 6 februari 1945, toen een bombardement de bibliotheek zo zwaar beschadigde dat ze moest uitwijken naar drie noodfilialen, tot de bevrijding twee maanden later. Aan de orde komt ook wat de bibliotheek na 19 mei 1940 deed met de adviezen van Centrale Vereniging van Openbare Leeszalen en Bibliotheken om boeken die de bezetter onwelgevallig waren, te verwijderen: de leden konden de meeste boeken gewoon lenen, met medewerking van de politie die bij de verplichte controles na de verschijning van weer een nieuwe verbodslijst een oogje dichtkneep. Boeken die echt te gevaarlijk waren vanwege een herkenbaar Joodse of marxistische schrijver of de naam van een Oranje in de titel, werden niet weggedaan maar verborgen op zolder. ‘Oranje boven’ noemde de directrice dat. ‘Klein verzet’ schrijft auteur Deckers. In Amsterdam werd tijdens de oorlog in Amsterdam opvallend veel gelezen, en leende Miep Gies iedere week vijf boeken voor onderduikster Anne Frank. Van klein verzet was in de Openbare Bibliotheek geen sprake. De directie begon op eigen initiatief een boekenzuivering, om de Duitsers voor te zijn. Zelfs Vestdijks Else Böhler, Duits dienstmeisje moest het veld ruimen. Joodse medewerkers werden ontslagen en Joden mochten vanaf september 1941 net zoals in Deventer de bibliotheek niet meer in. Volgens Amsterdammers en hun bibliotheek zonder merkbaar protest van de directie aldaar, die in 1941 ook de reizende tentoonstelling Het nieuwe Duitsche boek liet zien. Dit Van ‘klein verzet’ was in ieder geval in de Amsterdamse bibliotheek geen sprake. Henk Slechte is historicus en publicist.
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
57
BOEKEN
NEDERLAND 1800-2000 Wim van Schaik, In de maat en uit de pas: Utrechtse dorpsbesturen 1780-1813 (Hilversum 2019), Verloren, 288 blz., € 29,00 Laurien Hansma, Oranje driften: Orangisme in de Nederlandse politieke cultuur (Hilversum 2019), Verloren, 237 blz., € 25,De vernieuwingen die de geboorte van het ‘moderne’ Nederland mogelijk maakten, stonden lang centraal in de geschiedschrijving over de periode rond 1800. De afgelopen jaren is daarop gereageerd met onderzoek dat ook continuïteiten in kaart brengt. In de maat en uit de pas en Oranje driften vragen naar de balans tussen vernieuwing en continuïteit in respectievelijk het dorpsbestuur en het orangisme. Daarmee richten de auteurs zich op delen van de samenleving die door de aandacht voor vernieuwing vaak buiten de boot vielen. Van Schaik schetst een gemengd beeld: dorpsbesturen voelden vanaf 1800 meer druk om aanwijzingen van hogerhand uit te voeren. Plaatselijke verhoudingen zoals familierelaties bleven belangrijk in de dagelijkse praktijk van het dorpsbestuur. Die verschoven wel door bijvoorbeeld de gelijkstelling van katholieken. Hij concludeert dat de autonomie van het dorpsbestuur afnam ten gunste van hogere bestuurslagen, maar dat onder de oppervlakte van de formele structuren ruimte bleef om ‘uit de pas’ te lopen. Het orangisme stelde zich volgens Hansma eveneens in op de komst van een nationale eenheidsstaat. Die ontwikkeling verliep allerminst rechtlijnig. Aanvankelijk verdedigden aanhangers van deze stroming de verhoudingen uit de Republiek, ook toen dat na 1795 bepaald niet ongevaarlijk was. Ze lieten hun verzet varen toen orangisten vanaf 1801 weer in aanmerking kwamen voor bestuursposten en de terugkeer van de Oranjes uitgesloten leek. Door de inlijving in het Franse keizerrijk in 1810 en het ongeliefde beleid van Napoleon Bonaparte kwam echter een nieuw, breder orangisme op. Hansma ziet het terug in wel erg brede thema’s als het teruggrijpen op een roemrijk verleden, het zoeken naar een balans van machten in het landsbestuur en de centrale positie van de Oranje-familie vanaf 1813. Zo monden beide boeken uit in een relativering van de nadruk op vernieuwing. De nationale staat die rond 1800 ontstond, was geen ‘moderne’ uitvinding, maar een onvoorspelbaar amalgaam van oud en nieuw. plusminus 2 mm oversteek
25 mm
ten zijn uizend bajonetten.
de krant een cultuurgeschiedenis
og bewaard gebleven e krant: de Courante uyt ubliek was daarmee en gedrukte krant dsdien heeft Nederland ied van media-innovatie.
van scherpe opinies in euw en het ontstaan van n in de moderne tijd. het oorlogsverleden van uw, de groei van dikke, idige strijd van kranten igitale tijdperk. Zo wordt ussen journalistieke tbaar, evenals waar de
De
HUUB WIJFJES & FRANK HARBERS (RED.)
krant
Een cultu
urgeschied
Huub Wijfjes & Frank Harbers (red.), De krant: een cultuurgeschiedenis (Amsterdam 2019), Boom, 352 blz., € 34,90
enis
HUUB WIJFJES & FRANK HARBERS (RED.)
Al vier eeuwen vernemen mensen in Nederland het nieuws uit kranten. Vanaf het begin van de 17de eeuw verschenen regelmatig gedrukte bladen voor een breed publiek, die door pro07-06-19 16:08
58
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
PETER VAN DAM
fessionele nieuwszoekers gemaakt werden. Juist nu kranten het moeilijk hebben, vinden Huub Wijfjes en Frank Harbers het belangrijk om hun geschiedenis te boekstaven. Wie maakten kranten en waarom? Wat stond erin? Wie lazen ze? Wat was de relatie tot andere media? De lezer doorloopt de krantengeschiedenis in hoofdstukken die per tijdvak door andere specialisten zijn geschreven. Dat levert rijke hoofdstukken op met prachtige illustraties. In combinatie met de uitwaaierende benadering maakt de opzet het wel moeilijk om grote lijnen te ontdekken. In het oog springt de moeizame relatie met machthebbers, die al de eerste kranten parten speelde. Eveneens steekt de dubieuze reputatie van nieuwsmakers regelmatig de kop op: van het winstbejag van de eerste krantenmakers via de slechte naam van broodschrijvers in de 19de eeuw naar het romantische beeld van de journalist als vrijbuiter in de 20ste eeuw. Het contrast met het zelfbeeld van de kranten is opmerkelijk: sinds de 19de eeuw dichtten kranten zichzelf een steeds fundamentelere rol toe. Kranten presenteerden zichzelf als nieuwsduiders, spreekbuis van een achterban en democratische macht. Bewust of onbewust relativeert deze cultuurgeschiedenis die pretentie, door die naast andere opvattingen over de plaats en taak van dit opmerkelijke medium te presenteren.
Harry Lintsen, Frank Veraart, Jan Pieter Smits en John Grin, De kwetsbare welvaart van Nederland 1850-2050: Naar een circulaire economie (Amsterdam 2019), Prometheus, 560 blz., € 19,99 De kwetsbare welvaart van Nederland is een ongebruikelijk historisch boek over een belangrijk thema. Ongebruikelijk, omdat het historische analyses koppelt aan beschouwingen over de toekomst en ongegeneerd naar de actualiteitswaarde van geschiedenis vraagt. Met de vraag naar ‘brede welvaart’ is het boek een interventie in het debat over de ‘welvaartsparadox’: hoewel het economisch steeds beter gaat, worden mensen in Nederland niet gelukkiger. De auteurs verklaren dat door te stellen dat welvaart niet slechts een kwestie van economische voorspoed is, maar ook van de omgang met de natuur, andere mensen en kansen voor zelfontplooiing. Om het welvaartspeil te bepalen, kijken Lintsen en zijn medeauteurs bovendien naar de relatie met de welvaart van mensen elders en naar verwachtingen voor de toekomst. In de periode tussen 1880 en 1960 bereikten mensen in Nederland ‘brede welvaart’. Hun materiële leefomstandigheden verbeterden aanmerkelijk, verschillen tussen mensen werden kleiner, de mogelijkheden tot politieke participatie groeiden. Vanaf 1960 bleef de economie groeien, maar dat ging niet meer gepaard met vergelijkbare verbeteringen van de levenskwaliteit. Consumptie en economische groei stonden voorop, mens en natuur delfden het onderspit. Deze tamelijk klassieke maatschappijkritiek wordt met veel materiaal toch nogal schematisch uitgewerkt. De geschiedenis krijgt nauwelijks een menselijk gezicht, de strijd en de verschillen die schuilgingen achter maatschappelijke ontwikkelingen komen weinig naar voren. In weer-
wil van de cultuurkritische insteek zijn de oplossingen die worden aangedragen tamelijk technisch van aard. Het levert een ambitieus en uitdagend boek op, dat voer voor veel discussies zou moeten zijn.
het gesprek over geschiedenis, vaak heel concreet in één van de vele geleerde genootschappen. Debat over de geschiedenis was eerder de uitzondering dan de regel, stelt Huistra, die de overeenstemming in opvattingen over praktijk en moraal van deze ‘burgerlijke’ historische cultuur benadrukt. Een verfrissende benadering, maar was deze geschiedbeoefening uiteindelijk niets meer dan zelfbevestiging?
Matthijs van de Waardt, De man van 1848: Dirk Donker Curtius (Nijmegen 2019), Vantilt, 416 blz., € 29,50
Dik Verkuil, De gedrevene: Joop den Uyl, 1919Vrijwel iedere biografie wil bewijzen dat haar hoofdpersoon grote historische betekenis had – waarom verdient één persoon anders zoveel aandacht? Matthijs van de Waardt betoogt dat de 19de-eeuwse advocaat, publicist, politicus en minister Dirk Donker Curtius van doorslaggevend belang was voor het tot stand komen van de grondwet van 1848. Die was volgens Van de Waardt zonder de inzet van zijn hoofdpersoon niet door regering, Raad van State en beide Kamers geaccepteerd. En passant plaatst deze biografie daarmee de geschiedenis van de grondwet nu eens niet in het licht van wat volgde, maar in de geschiedenis van het liberalisme van de eerste helft van de 19de eeuw. Donker toont een andere kant van het liberalisme dan Thorbecke. Donkers variant was strijdbaar, maatschappelijk betrokken en een beetje onfatsoenlijk. Zijn pragmatische houding werd hem na 1848 door Thorbecke en zijn medestanders niet in dank afgenomen. Doordat zij in het publieke debat over het liberalisme de boventoon voerden en omdat Donker niet geïnteresseerd was in zijn nalatenschap, stond hij al bij zijn overlijden niet meer hoog in aanzien. Zijn eerherstel is in zoverre welkom. Het laat zien dat de grondwet van 1848 niet alleen aan Thorbecke toegeschreven mag worden. Jammer dat de vorm van het biografische genre de auteur bijna dwingt om diens plaats weer door één man in te laten nemen.
1987 (Amsterdam 2019), Nieuw Amsterdam, 464 blz., € 34,99 Willem van Bennekom, Ed van Thijn: Leven als opdracht (Amsterdam 2019), Boom, 320 blz., € 25,-
‘Ed van Thijn heeft geleefd alsof zijn leven een opdracht was, hem door een onzichtbare gebieder verstrekt. Zelf was hij een groot deel van zijn leven thuisloos geweest. Dat, vooral dat, moest anderen worden bespaard.’
Ed van Thijn publiceerde vele boeken en essays in zijn bijna 60-jarige loopbaan als politicus en burgemeester, maar werd zelf nog nooit onder de loep genomen. Leven als opdracht is een kritisch en indringend portret van een van de kleurrijkste publieke intellectuelen die Nederland na de oorlog heeft gekend.
Willem van Bennekom (1941) was jarenlang asieladvocaat voordat hij rechter werd in de Amsterdamse rechtbank. Eerder publiceerde hij bij Boom De jaren van Maarten van Traa (2015) en Mes frères! De Waalse kerk in Amsterdam (2017).
I S B N 978-90-244-2243-2
9 789024 422432
B_vBENNEKOM_(vthijn)_rug21.3mm_v02.indd 1
Pieter Huistra, Bouwmeesters, zedenmeesters: Geschiedbeoefening in Nederland, 1830-1870 (Nijmegen 2019), Vantilt, 344 blz., € 24,50 Rond het midden van de 19de eeuw stond geschiedenis in het middelpunt van de belangstelling. Pieter Huistra gaat in Bouwmeesters, zedenmeesters op zoek naar de concrete vormen die die belangstelling aannam. Hij beschrijft hoe geschiedbeoefenaars lazen, correspondeerden, opgroeven, zochten, vergaderden, uitgaven en schreven. Veel gangbare aannames over de 19de-eeuwse geschiedschrijving sneuvelen daarbij. Huistra ziet naast nationale geschiedenis de aanhoudende populariteit van regionale, lokale en familiegeschiedenis. Evenmin was er sprake van een toenemende professionalisering – het onderscheid tussen amateurs en professionals had voor tijdgenoten geen betekenis. Genres als de kroniek bleven relevant en het belang van bronnen stond nauwelijks ter discussie. Sommige betrokkenen legden de nadruk op het verzamelen van bronnenmateriaal als grondstof voor geschiedschrijving – de bouwmeesters. De zedenmeesters benadrukten het belang van
WI LLE M VA N B E N N E KO M
De levensloop van Ed van Thijn (1934) werd voor een groot deel bepaald door zijn Joodse achtergrond. Tijdens de Duitse bezetting wist hij met zijn moeder uit Kamp Westerbork te ontsnappen, waarna hij op maar liefst achttien verschillende adressen zat ondergedoken, om vervolgens als jongen van tien opnieuw naar Westerbork te worden gebracht. Na de oorlog studeerde hij politicologie en sociale wetenschappen. Hij werd actief in de Partij van de Arbeid en kreeg nationale bekendheid als Tweede Kamerlid, fractievoorzitter, minister van Binnenlandse Zaken en burgemeester van Amsterdam.
Ed van Thijn
– Willem van Bennekom
Het kabinet Den Uyl spreekt al sinds zijn aantreden in 1973 tot de verbeelding. Het activisme, de grootse plannen, de economische crises, de botsende persoonlijkheden – stof te over voor romantische, van tragische en nostalgische beschouwingen. Te meer omdat de geschiedenis na de verkiezingswinst van de PvdA in 1977 nog een dramatische wending kreeg toen de formatie stukliep en de christendemocraten onverwacht met de VVD in zee gingen. Over de kopstukken van deze kabinetsperiode en de daaropvolgende formatiepoging is dan ook al veel geschreven, niet in de laatste plaats door de betrokkenen zelf. Onlangs verschenen desondanks nieuwe biografieën van Den Uyl en toenmalig PvdA-fractievoorzitter Ed van Thijn. De biografen schetsen beiden een eerlijk portret, waarin de schaduwkanten van de hoofdrolspelers niet vergoelijkt worden. Ze hebben zich een weg gebaand door de enorme hoeveelheid beschikbare literatuur en bronnen. Voor Van Bennekom een nog grotere opgave, want als één van de weinige Nederlandse politici heeft Van Thijn uitgebreid over zijn eigen carrière geschreven. Bovendien sprak hij tientallen keren met zijn biograaf. Het levert een levendig persoonlijk portret op, dat heen en weer springt in de tijd. Verkuil houdt echter in zijn chronologisch opgebouwde studie veel meer afstand tot zijn onderwerp. Den Uyl gaf zichzelf nauwelijks bloot, bovendien had Verkuil na een eerste verkenning geen toegang tot diens archief. Zijn biografie is daardoor minder persoonlijk, soms verdwijnt de hoofdrolspeler zelfs naar de achtergrond. Dat is weliswaar een geschikte manier om over politieke geschiedenis te schrijven, maar bevreemdt in een biografie. Voorbij persoonlijke wederwaardigheden bevestigen beide boeken dat de formatiebesprekingen in 1977 mislukten door hoogmoed en misrekeningen aan de kant van de PvdA. Ze voegen hier optimisme aan toe: Den Uyl en Van Thijn geloofden dat ze verschil konden maken als de confessionele partijen voor links of rechts moesten kiezen. In 1977 was dat sentiment des te sterker door de frustraties over wat het kabinet Den Uyl had bereikt. Nu het CDA eens te meer voor rechts gekozen lijkt te hebben, is het opnieuw de vraag of dat geloof gerechtvaardigd was.
Ed
LEVEN ALS OPDRACHT
Thijn
WI LLE M VA N B E N N E KO M
16-08-18 11:30
Peter van Dam doceert geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam.
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
59
BOEKEN
NIET WESTERSE GESCHIEDENIS Marleen van den Berg en George Harinck, Voor de geest en
Klein Nagelvoort heeft de dagboekaantekeningen en knipselmappen die Stammeshaus in die jaren aanlegde ingezien en weet daarmee diens bewogen leven en werk in Atjeh te reconstrueren. Stammeshaus was werkzaam in Atjeh tussen 1904 en 1931, eerst als militair en later als bestuurder en conservator. De dagboekaantekeningen uit zijn tijd als militair verbloemen weinig en maken het dagelijkse, hevige geweld zichtbaar. Tijdens de militaire missies in het binnenland begint ook zijn verzamelwoede. Hij houdt nauwkeurig bij welke objecten hij uit welke dorpen meeneemt. Het gaat om amuletten, versierde doosjes, wapentuig... Stammeshaus omschrijft de objecten en maakt er schetsen van. Na de Atjehoorlog groeit zijn fascinatie voor de Atjehse cultuur verder en Klein Nagelvoort laat overtuigend zien hoezeer Stammeshaus er steeds meer mee verstrengeld raakt. Hij leert de taal en raakt bevriend met belangrijke Atjeehse families. Zijn collectie groeit verder, nu niet meer als oorlogsbuit, maar door giften. Hij richt een Atjeh-paviljoen in op de koloniale tentoonstelling in Semarang in 1914, en zet zich vervolgens in voor de bouw van een museum in Koeta Radja. Vanuit hedendaags perspectief is het ontluisterend om te lezen dat hij uiteindelijk besloot om het grootste deel van de collectie te verkopen aan het instituut in Amsterdam, maar destijds zal het weinigen verbaasd hebben. Dit boek is fascinerend en leerzaam, omdat Stammeshaus zoveel aspecten van de koloniale en Atjehese geschiedenis belichaamt, zonder dat de auteur dit er overigens al te dik bovenop legt. In het voorwoord spreekt Hafnidar haar waardering uit voor het boek, omdat de oorsprongsgeschiedenis van het museum nu in kaart is gebracht, maar ook omdat Stammeshaus een biografie waard was: ‘This is the untold story of an Indo-European man in a colonial era, who made his career in his own way, with respect for the culture and people of Aceh. It shows there was, and there is, much more than war.’
het moreel van de troepen. De kerken en de oorlog in Indonesië, 1945-1850 (Hilversum 2019) Verloren, 237 blz., € 25,Deze bundel komt voort uit een symposium dat in 2016 aan de VU werd georganiseerd door het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme. Ze is een toevoeging aan de groeiende literatuur over de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog en bevraagt de rol van de kerken tijdens die oorlog, vanuit wisselende perspectieven. De hoofdstukken gaan over legerpredikanten en over politici, zowel protestant als katholiek, in Indonesië en in Nederland. In het openingsbetoog stelt Gert Oostindie dat we wellicht zouden verwachten dat er in de kerken zou worden gereflecteerd op het geweld en het (on-)nut van de oorlog, maar dat blijkt tegen te vallen. De kerk steunde uiteindelijk de oorlog en bekommerde zich vooral om het zielenheil van de militairen. Het onderzoek in de bundel biedt per geval een inkijkje in de manier waarop individuen en groepen binnen verschillende kerkelijke stromingen omgingen met de oorlog, van de gereformeerd vrijgemaakten tot de doopsgezinden en van de Jezuïeten tot de protestantse flank van de PvdA. Zo blijkt de druk van de oorlog op sommige Nederlandse militairen gezorgd te hebben voor een oecumenische geloofsbeleving, maar bij anderen juist niet. Bijzonder was de positie van Joodse beroepsmilitairen en dienstplichtigen, die soms rechtstreeks uit de onderduik een nieuwe oorlog in moesten. Het gebrek aan empathie en begrip voor hen bij bestuurders en legerleiding tekent de tijd. Hoewel het boek niet naar een conclusie toewerkt, nodigt het wel uit tot verder nadenken over de relatie tussen geloof, kolonialisme en geweld. Een opvallend onontgonnen terrein. lezen – niet alleen Surinamers in Suriname, maar ook Nederlanders
Nandoe en Trees met hun oudste zoon in juni 1957
in Nederland.’ – Hans van Baalen, politicus
Stammeshaus. Leven en werken in koloniaal Atjeh (Volendam 2019) LM Publishers, 323 blz., € 24,50
Het voorwoord van dit mooie boek is geschreven door Hafnidar, hoofdconservator van het Atjeh Museum, en dat is niet voor niets. De persoon waar het draait, Willem Stammeshaus, legde een van de belangrijkste etnografische collecties uit Atjeh en Noord-Sumatra aan en was in 1915 nauw betrokken bij de oprichting van het museum in Atjeh. Later verkocht hij zijn collectie aan het Koloniaal Instituut in Amsterdam (Tropenmuseum), waar hij werkzaam was bij de afdeling volkenkunde. John ‘Pa, jij wilt het verhaal van ájá en áji (opa en oma) al zo lang vertellen. Maak er tijd voor, schrijf het op!’ – Sadhana, dochter van de
‘Groot was mijn vaders vreugde op 6 september 1956, en iedereen kon het van hem horen, dat ik, hun eerste kind, op zijn 32ste verjaardag werd geboren. Mijn ouders zullen gedroomd hebben over mijn toekomst: hoe zou ik zijn, wat zou ik worden? Zij wilden goede opleidingen voor mij en voor mijn broers en zussen die nog zouden komen, zodat wij konden klimmen op de maatschappelijke ladder. Voor ons geen handarbeid maar modern werk op kantoren, met goede vaste inkomens en status. Geen gezwoeg en geploeter in de modder zoals hun voorouders, en geen armoede. Het zal niet bij ze zijn opgekomen dat ik later hun geschiedenis zou vertellen en dat dit boek ook buiten Suriname zou verschijnen.’ – K.R. Sing
auteur en kleindochter van Nandoe en Trees
I S B N 978-90-2 44-2711- 6
WWW.BOOMGESCHIEDENIS.NL
B_SING_(klei.saramanca)_rug16.6mm_v04.indd Alle pagina's
60
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
WWW.BUA.NL
9 789024 427116
UIT DE KLEI VAN SARAMACCA
John Klein Nagelvoort, Toean
Uit de klei van Saramacca is het verhaal van een kleermaker en een onder wijzeres die hun weg door het leven moeten zoeken langs armoede, culturele en religieuze barrières. Nandoe is een ongeschoolde Hindoe uit Saramacca, afkomstig van een plantage waar zijn voorouders ooit, anderhalve eeuw geleden, als contractarbeiders naartoe kwamen vanuit Brits-Indië. In Paramaribo leert hij Trees kennen, een katholieke vrouw die in bittere armoede leeft. Haar ouders zijn vroeg overleden. Met haar broer heeft ze heftige botsingen over de traditionele cultuur, want ze wil in vrijheid over haar toekomst kunnen beslissen. Nandoe vindt haar aantrekkelijk maar is onzeker, want ze heeft – zo jong nog – een doordachte visie op het leven. Uit de klei van Saramacca is een liefdevol maar ook zeldzaam openhartig familieportret vanuit de Hindostaans-Surinaamse gemeenschap, die doorgaans zo gesloten is als een oester. Problemen met alcoholgebruik, liefdestrouw en politieke omwentelingen worden zonder taboes benoemd. Het verhaal speelt zich af tegen de achtergrond van de koloniale tijd, de Tweede Wereldoorlog – die paradoxaal genoeg economische voorspoed brengt – en de Surinaamse onafhankelijkheid na 1975. In de jaren tachtig brengt de militaire dictatuur een golf van martelingen en moorden met zich mee. Nandoe en Trees komen voor een levensgroot dilemma te staan: blijven of vluchten?
K.R. SING
‘Iedereen die geïnteresseerd is in Suriname zou dit boek moeten
ALICIA SCHRIKKER
UIT DE KLEI VAN
SARAMACCA EEN SURINAAMSE FAMILIEGESCHIEDENIS
K.R. SING
K.R. Sing, Uit de klei van Saramacca. Een Surinaamse familiegeschiedenis (Amsterdam 2019) Boom, 256 blz., € 20,-
K.R. Sing is het pseudoniem van Stanley Raghoebarsing (Paramaribo, 1956), een bekend Surinaams politicus van de Vooruitstrevende Hervormingspartij. Hij studeerde economie in Tilburg en was van 2000 tot 2010 minister in Suriname in twee kabinetten-Venetiaan. Voor dit boek heeft hij kunnen putten uit uniek bronnenmateriaal: zeshonderd (liefdes)brieven, genealogisch onderzoek, orale bronnen en literatuur.
‘Wie ik ben en wat ik denk is vanaf 1873 gevormd en gekneed door vier generaties van immigranten en harde werkers. Ik ben gevormd door katholieke scholen en de St. Rosakerk, maar ook door de Hindoe-pandits Haldar, Sahtoe en Raghoebier.’ – K.R. Sing
Dit boek is een aanrader voor iedereen met interesse in de geschiedenis van Suriname en van Surinamers in Nederland. Het is een geschiedenis van een Hindoestaanse familie, die teruggaat tot de ervaringen van de voorouders die als contractarbeiders uit India naar Suriname kwamen. Het is ook het verhaal van een familie die zich weet te onttrekken aan de armoede van het plantageleven. De auteur zelf is overigens een bekend politicus en publiceerde het boek onder pseudoniem. Zijn verhalende stijl en persoonlijke terugblikken brengen de familiegeschiedenis heel dichtbij. De centrale figuren zijn de ouders van ‘Unieke benadering van Hindostaanse contractarbeiders en hun emancipatieproces in Suriname. Dit boek legt een stuk onbeschreven Surinaamse geschiedenis vast.’ – Rajendre Khargi, vu Amsterdam
09-05-19 10:46
de auteur: Nandoe en Trees. Via hen reizen we terug in de tijd, naar de jaren ’30 in Paramaribo, maar ook verder terug naar de plantages en landbouwgronden van Saramacca, waar Nandoe geboren is en waar zijn voorouders gewerkt hebben. Met behulp van archiefmateriaal en foto’s reconstrueert de auteur de vroege geschiedenis van zijn familie, die hem onder meer ook naar Brits-Guyana brengt. Ook citeert hij veelvuldig uit de briefwisseling tussen zijn ouders uit de jaren ’50. Die geeft het boek echt een eigen, persoonlijke toon. Het boek laat het verdere verloop van de geschiedenis zien, de nieuwe politieke ontwikkelingen in de jaren ’60 en ’70, onafhankelijkheid en oorlog, bezien vanuit een Hindoestaans perspectief. Nandoe en Trees zien steeds meer familieleden hun biezen pakken en naar Nederland vertrekken. Uit de brieven van Trees komt de spanning uit die tijd heel duidelijk naar voren, de onafhankelijkheid zat er aan te komen, maar de toekomst was nog ongewis. Dankzij de brieven van zijn moeder, aan haar man en later aan haar zoons, weet de auteur zijn familiegeschiedenis mooi te verweven met de politieke ontwikkelingen, ook na de onafhankelijkheid.
hier wel enige ruimte was: er bestonden wel degelijk dienstweigeraars; dat betrof vooral mensen die onder net wat gunstiger omstandigheden leefden. Anderen traden juist vrijwillig toe. De discussie over het grijze verleden in de Tweede Wereldoorlog is een rode draad in het boek. Dewulf gebruikt elementen uit dit debat om de geschiedenis van de Redimoesoes te ontrafelen en te ontdoen van de morele lading. De vraag is of de parallel met de Tweede Wereldoorlog nu echt bijdraagt aan de helderheid van het betoog. Het gaat immers over twee toch wel heel verschillende geschiedenissen en een debat over grijze aspecten van slavernij kan (en moet) gewoon op zichzelf staan.
Jeroen Dewulf, Grijs slavernijverleden. Over zwarte milities en redimoesoegedrag. (Amsterdam 2018) AUP, 164 blz., € 23,99
De sociëteit van Suriname is net als de andere compagnies-geschiedenissen van Walburg glossy vormgegeven, met veel ruimte voor afbeeldingen en kadertekstjes. Fatah Black presenteert op kritische wijze de geschiedenis van deze witte herenclub die in de 17de en 18de eeuw het bestuur van Suriname uitmaakte. Dit doet hij bijvoorbeeld door diep in te gaan op de cruciale beslissing om over te gaan op mensenhandel en slavenarbeid op de plantages. Fatah Black laat zien dat er meer weerstand was tegen deze beslissing dan historici wel denken, ook naar de normen van de 17de eeuw was de slavenhandel en slavernij iets wat eigenlijk door velen verafschuwd werd. Ook legt Fatah Black veel nadruk op de impact die de groeiende financiële sector had op de exploitatie van Suriname, en met name de wijze waarop complexe financiële constructies en vormen van langlopend krediet de plantagesector en de slavenhandel mogelijk maakten. De families die de sociëteit bestierden hadden vaak ook hun tentakels in de andere compagnieën en speelden vaak een belangrijke publieke rol in de stad Amsterdam. Toch, zo stelt Fatah Black zelf, is het boek geen aanklacht tegen deze elite die zich nu niet meer kan verweren, maar veeleer tegen een ongebreideld kapitalisme dat aan deze geschiedenis ten grondslag lag. En, zoals ook Femke Halsema in haar voorwoord benadrukt, laat hij zien hoezeer de geschiedenis van de stad Amsterdam verweven is met de geschiedenis van Suriname.
Dit mooie boekje gaat over roodmutsen of redimoesoes, de zwarte milities die eind 18de eeuw in Suriname werden ingezet bij de bestrijding van de Marrons of weggelopen slaven. Oftewel, over de slaven die moesten vechten tegen andere slaven. De auteur heeft dit onderwerp niet voor niets gekozen, zo blijkt uit de introductie: hij gebruikt het als insteek om het grijze verleden van de slavernijgeschiedenis bespreekbaar te maken. Hij doet dit naar analogie van de discussie over het grijze verleden van de Tweede Wereldoorlog en roept met dit boekje in feite op tot meer aandacht voor de grijze aspecten van de slavernij, die zijns inziens te veel wordt beschreven in termen van goed en kwaad. De geschiedenis van de redimoesoes is inderdaad interessant en relevant. De auteur weet knap de oorsprong van deze milities in kaart te brengen en laat zien dat zij teruggingen op oudere tradities onder de Spanjaarden en de Portugezen in de regio. Hoe kwamen mensen eigenlijk in deze milities terecht. Was dat uit vrije wil? Deelname aan het ‘Zwarte Jagerkorps’ bracht vrijheid in het vooruitzicht en kon daardoor aantrekkelijk zijn. Maar Dewulf laat zien dat het hier niet om simpel collaboratiegedrag ging: de plantage-eigenaren wilden een dergelijke militie en ontvingen een hoge compensatie voor de geselecteerde slaven van hun plantage. Was er voor de redimoesoes dan überhaupt sprake van een keuze, vraagt Dewulf zich af. Overtuigend laat hij zien dat
Karwan Fatah Black, Sociëteit van Suriname, 1683-1795. Het bestuur van de kolonie in de achttiende eeuw. (Zutphen 2019) Walburg Pers, 175blz, € 29,95
Alicia Schrikker doceert wereldgeschiedenis aan de Universiteit Leiden.
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
61
AGENDA
© Estate Brassai Succession Paris
MARIJKE VAN DER PLAS
Nooit gebouwd in Den Haag
t/m 22 maart 2020, Haags Historisch Museum, Korte Vijverberg 7 Den Haag, 070-3646940; www.haagshistorischmuseum.nl
Ontwerp voor een Paleis der Staten-Generaal op het Binnenhof, Ludwig Lange, 1865. Collectie Nationaal Archief
Hier afgebeeld: het 19de-eeuwse Paleis der Staten-Generaal op het Binnenhof in Den Haag. Is het kolossale gebouw u niet eerder opgevallen? Geen zorgen, het is namelijk nooit gebouwd. Ook kreeg Koning Willem II geen gotisch paleis op Zorgvliet en in de Schilderswijk
Brassaï
Wij Vikingen
t/m 4 december, Foam Fotografiemuseum Amsterdam, Keizersgracht 609 Amsterdam, 020-5516500; www.foam.org
De eerste Vikingaanval in Nederland vond plaats in het jaar 810. Volgens de overlevering viel een leger van ruim 200 schepen de Friese eilanden aan. Toch dreven de Nederlandse kustbewoners ook handel met de Vikingen en soms sloten zij zich zelfs bij hen aan. Hoog tijd dus om een aantal onjuiste opvattingen over de Vikingen te corrigeren: de Vikingen waren namelijk geen volk, de
Prostituees, pooiers, verliefde stellen en daklozen: om ze te fotograferen zwierf de Frans-Hongaarse kunstenaar Gyula Halász ’s nachts door de straten van Parijs. Dit resulteerde in de iconische fotoserie Paris de Nuit (1932), die hij publiceerde onder de naam Brassaï. Het werk schiep het iconische beeld
staan geen Bijlmerachtige flats. Waarom gingen deze plannen niet door? En hoe zou de stad er anders uit hebben gezien? Ontwerptekeningen en maquettes van bijvoorbeeld H.P. Berlage, W.M. Dudok en Rem Koolhaas vertellen het verhaal van een ander Den Haag.
t/m 15 maart 2020, Fries Museum, Wilhelminaplein 92 Leeuwarden, 058-2555500; www.friesmuseum.nl
van het Parijse nachtleven van de jaren ’30. Maar Brassaï fotografeerde ook de high society, de opera en zijn beroemde vrienden Pablo Picasso, Salvador Dalí en Henri Matisse. Te zien zijn meer dan 170 vintage prints, een selectie van zijn tekeningen, een sculptuur en originele tijdschriften en boeken.
term wijst op hun levensstijl. En die bestond dus niet alleen uit plunderen. Voorwerpen uit alle hoeken van de wereld tonen de omvang van hun handelsnetwerken aan; Vikingwapens en echte overblijfselen van een slachtoffer laten de wreedheid van hun aanvallen zien.
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
63
De Grote Suriname-tentoonstelling
t/m 2 februari 2020, De Nieuwe Kerk, De Dam Amsterdam, 020-6268168; www.nieuwekerk.nl In 2020 viert Suriname 45 jaar onafhankelijkheid. Reden genoeg om aandacht te besteden aan de rijke geschiedenis van het land, die vaak onderbelicht blijft in Nederland. In de Nieuwe Kerk kunnen we onze kennis bijspijkeren met een breed uitgemeten tentoonstelling over de oorspronkelijke bewoners van het land, de plantagecultuur en slavernij, het culturele leven en de flora en fauna. De bezienswaardigheden zijn even divers als Suriname zelf: archeologische vondsten, historische foto’s, kledingstukken en film- en muziekfragmenten uit tientallen musea en privécollecties. Ook is er een fotowedstrijd georganiseerd. Iedereen kan een eigen herinnering aan Suriname opsturen (zie afbeelding). Meer informatie hierover vindt u op de website van de Nieuwe Kerk.
Kogels, verraad en brieven
Kroniek van een Joodse familie t/m 2 februari 2020, Nationaal Holocaust Museum in oprichting., Plantage Middenlaan 27 Amsterdam, 020-5310310; www.jck.nl/nl/nhm De grootvader van filmmaker Willy Lindwer (1946) overleed tijdens de onderduik aan een hartaanval. Zijn oom en tante werden verraden en vermoord. Na de ontdekking van brieven van zijn opa en een dagboek van een getuige van het verraad van zijn oom en tante, dook Lindwer in zijn eigen familiegeschiedenis. Zijn familie kwam oorspronkelijk uit Galicië, de grensstreek tussen Polen en Oekraïne. In de jaren ’30 vluchtten zijn ouders vanwege de slechte leefomstandigheden en het antisemitisme naar Amsterdam. Zij overleefden de oorlog, maar de achtergebleven familieleden in Oekraïne – waaronder zijn oma Ryfka – werden doodgeschoten bij een massagraf dat de slachtoffers eerst zelf hadden moeten graven. De Holocaust in Oost- en West-Europa wordt bijeengebracht door dit familieverhaal met documenten, films, foto’s en bijzondere vondsten uit het massagraf waar Lindwers oma stierf. fotoarchief Willy Lindwer
Foto: Dik Beker, www.gdbeker.nl
AGENDA
Dacia Felix
Het roemrijke verleden van Roemenië t/m 26 april 2020, Gallo-Romeins Museum, Kielenstraat 15 Tongeren (BE), (0032)012-670330;www.galloromeinsmuseum.nl In het jaar 106 werd Dacië opgenomen in het Romeinse Rijk. De nieuwe provincie lag in wat vandaag Roemenië is, het oude thuisland van Daciërs en Geten. Hun goud- en zilverschatten zijn eenmalig te zien in België. Daarnaast wordt aandacht besteed aan hun verstandhoudingen met andere volken, zoals de Grieken, Scythen en Kelten. Hoe verliepen deze contacten? En wat dreef hen naar de regio?
Let’s dance
© Hollandse Hoogte
Dansmode: van tutu tot pattas t/m 12 januari 2020, Kunstmuseum Den Haag, Stadhouderslaan 41 Den Haag, 070-3381111; www.gemeentemuseum.nl
64
Al sinds de 17de eeuw wordt er speciale danskleding gemaakt. Denk maar aan Lodewijk XIV die in uitbundige kostuums talloze balletvoorstellingen opvoerde in het al even uitbundige kasteel van Versailles. Op de afbeelding poseert hij als Apollo, god van de zon, in het Ballet Royal de la Nuit (1653). Ook in de eeuwen daarna bleef de danswereld modeontwerpers inspireren. In de 20ste eeuw ontwierp Coco Chanel bijvoorbeeld kleding
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
voor het Ballets Russes en ook hedendaagse grootheden als Viktor & Rolf gebruikten dansers om hun ontwerpen te presenteren. Prachtige kostuums uit het heden en verleden laten de ontwikkeling zien van verschillende dansstijlen én dansmodes. Wie de tentoonstelling op zondagmiddag bezoekt, kan getuige zijn van een demonstratie door verschillende dansscholen en -groepen.
Reconstructietekening Mikko Kriek.
Villa Voerendaal
Romeins landbouwcomplex eindelijk onderzocht Limburgs Museum, Keulsepoort 5 Venlo, 077-3522112, kijk op www.limburgsmuseum.nl voor activiteiten rondom Villa Voerendaal Tweeduizend jaar geleden liep de noordgrens van het Romeinse Rijk dwars door Nederland. De soldaten die aan deze Limes gestationeerd waren, moesten natuurlijk eten en hiervoor was veel graan nodig. Dit kwam bijvoorbeeld uit het huidige Voerendaal in Limburg. Kortgeleden is het onderzoek gestart naar de overblijfselen van een gigantische Romeinse landbouwvilla die hier stond op maar liefst 250 hectare grond. Villa Voerendaal – zoals het complex nu heet – werd eind 19de eeuw ontdekt, en in de afgelopen eeuw werd er meerdere keren gegraven. Om verschillende redenen is nooit iets gedaan met de vondsten. De funderingen van de villa die in de grond bewaard zijn gebleven, hebben inmiddels de status van Rijksmonument. Daarnaast zijn enkele vondsten te zien in de vaste tentoonstelling Van neanderthaler tot stedeling in het Limburgs Museum in Venlo. Onder leiding van het Limburgs Museum met steun van de Rijksdienst voor Cultureel
Erfgoed en de Provincie Limburg is een team van experts gestart met een meerjarig onderzoek. Zij hopen te ontdekken hoe een aanvankelijk klein boerenbedrijf kon uitgroeien tot een groot agrarisch complex én wie verantwoordelijk was voor deze verandering. Maar ook wie er woonden en hoe deze mensen leefden wordt onderzocht.
Villabewoners leefden in luxe Over de leefomstandigheden van de eigenaren weten we al iets: zij vertoefden in een riant landhuis met een zuilengalerij van bijna 200 meter lang. Ze konden beschikken over luxe voorzieningen als vloerverwarming, een 6-persoonstoilet en een badhuis. Er was ook een grote tuin met rechthoekige vijvers. Daaromheen stonden de huisjes van de
landarbeiders, een grote opslag voor graan en zelfs een aquaduct. Er werd dus veel geld verdiend met het landbouwbedrijf. Dit had wellicht te maken met de locatie: op een steenworp afstand van de Via Belgica, de belangrijkste Romeinse heerweg in de Lage Landen, lag de villa op een gunstige plek om de troepen langs de Limes te bevoorraden. Ook is er misschien al een aanwijzing over de identiteit van een van de bewoners. Het gaat om een gebeeldhouwde vrouwenkop, gevonden in de buurt van Villa Voerendaal. Ze is gekapt naar de mode van het midden van de tweede eeuw n. Chr., met kleine krullen rond het gezicht en opgestoken vlechten. Hoe weten we dit? Sabina, de vrouw van keizer Hadrianus (117-138), werd altijd met deze coupe afgebeeld. Nog een vraag die beantwoord moet worden is dus: wie was de Dame van Voerendaal?
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
65
VOLGEND NUMMER De échte ‘man van 1848’
Koning Willem II & Dirk Donker Curtius
Was Thorbecke wel dé auteur van de grondwet van 1848 en grondlegger van de parlementaire democratie in Nederland? Anderen leverden een minstens zo belangrijke bijdrage. Met name Dirk Donker Curtius: hij had contact met journalisten die koning Willem II afpersten vanwege zijn homoseksuele contacten. Omdat hij met een been in de onderwereld stond en de koning dat wist, kon Curtius in 1848 als ‘oliemannetje’ optreden.
Brand in Brussel
Grote Markt Brussel 1695
In 1695 werd het centrum van Brussel in de as gelegd. Dit was niet het gevolg van nalatigheid of een ongeluk zoals toen vaak gebeurde. Veel gebouwen waren immers nog van hout; de even desastreuze brand van Londen (1666) begon omdat een bakker zijn vuur niet had gedoofd. Brussel echter werd geslachtofferd in de heftige strijd tussen stadhouder Willem III en Lodewijk XIV.
Katholiek in de Gouden Eeuw
Priester, 1657
De herinnering aan de Gouden Eeuw staat onder druk. Critici vallen het idee aan dat de Republiek het toonbeeld was van welvaart en tolerantie: ‘denk alleen al aan de slavernij, de koloniale veroveringen en de onderdrukking van de katholieken’. Wat dat laatste betreft: nieuw onderzoek toont aan dat katholieken weliswaar twee eeuwen hun geloof ondergronds moesten belijden, maar dat ze allerminst beklagenswaardige slachtoffers waren.
Volg ons op Facebook
66
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 8 NOV.-DEC 2019
Klantenservice en abonnementen
Voor vragen over abonnementen en (na)bestellingen van boeken en oude nummers: Ten Brink Abonnementenservice Postbus 1064, 7940 KB Meppel (085) 01 60 077 geschiedenis@tenbrinkuitgevers.nl Redactieadres Huis ter Heideweg 13 3705 MA Zeist redactie@geschiedenismagazine.nl www.geschiedenismagazine.nl Ontwerp & Vormgeving FIZZ | Digital Agency - www.fizz.nl Druk Ten Brink, Meppel Distributie VMBpress, www.vmbpress.nl Uitgever Spiegel historiael BV in samenwerking met Virtùmedia Pepijn Dobbelaer tel (030) 6920677 pdobbelaer@virtumedia.nl Bladmanagement David Veldman Tel (030) 6920677 dveldman@virtumedia.nl Advertenties Albert van Kuijk (030) 693 38 22 avankuijk@virtumedia.nl Abonnementen Geschiedenis Magazine verschijnt 8 keer per jaar. Prijs jaarabonnement Nederland: € 67,50 (bij machtiging: € 62,50). Binnen Europa: € 78,30. Buiten Europa: € 81,40. Studentenabonnement binnen Nederland: € 38,95. Abonnementsgeld dient bij vooruitbetaling te worden voldaan. Abonnementen kunnen per nummer ingaan en worden automatisch verlengd, tenzij een maand voor het verstrijken van de abonnementsperiode bericht van opzegging is ontvangen. Opzeggingen worden onzerzijds schriftelijk of via mail bevestigd.
© Geschiedenis Magazine. Niets uit deze uitgave mag op welke wijze dan ook worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. ISSN 1872-0625
Op de Facebookpagina van Geschiedenis Magazine vindt u onder meer historisch nieuws en complete artikelen uit eerdere jaargangen van Geschiedenis Magazine.
www.geschiedenismagazine.nl
Hoofdredactie Dr. Marianne L. Mooijweer Redactie prof.dr. M.L.M. van Berkel, dr. H.M.E.P. Kuijpers, dr. A.G.M. Mellink, prof.dr. O.M. van Nijf, dr. D.E.J. Smit Eindredactie Merel Klein Aan deze uitgave werkten mee: Tinde van Andel, Tom Buijtendorp, Herman Clerinx, Thera Coppens, Peter van Dam, Adriaan Duiveman, Mathijs Eskes, Edwina Hagen, Rob Kroes, Fons Meijer, Marco Middelwijk, Ad Roelofs, Bert Schaafsma, Esther Schreuder, Alicia Schrikker, Henk Slechte, Anastasia Stefanaki, Ivo van de Wijdeven, Ingrid de Zwarte.
Bewaarbanden € 23,45 per stuk inclusief verzendkosten. Bestellen via geschiedenis@tenbrinkuitgevers.nl
www.facebook.com/ geschiedenismagazine
Snel liken dus.
Nummer 8, nov./dec. 2019, jaargang 54
®
Geschiedenis Magazine is de voortzetting van Spiegel Historiael, opgericht in 1966. www.geschiedenismagazine.nl
Uitgeverij Verloren maakt geschiedenis
Jaarboek De Achttiende Eeuw 2019
De mensen van Vossenburg en Wayampibo
Dossier: 300 jaar Robinson Crusoe
Twee Surinaamse plantages in de slaventijd
REDACTIE SARAH ADAMS E.A. Dit Jaarboek besteedt aandacht aan de niet aflatende productie van edities, vertalingen en bewerkingen van de driehonderd jaar geleden verschenen roman Robinson Crusoe, over een verlichte schipbreukeling en de vanzelfsprekend onderdanige ‘edele wilde’ Vrijdag.
BERT KOENE Op basis van contemporaine aantekeningen en handelscorrespondentie geeft Bert Koene een indringend beeld van de lotgevallen van de eigenaren – leden van Gelderse regentenfamilies – en veldslaven op twee Surinaamse plantages.
Nonnen verdreven door geuzen Cathalina del Spiritu Sancto’s verhaal over de vlucht van Nederlandse clarissen naar Lissabon RAYMOND F AGEL
EN
J OKE SPAANS
Gesteund door een internationaal katholiek netwerk ontvlucht een groepje clarissen de Republiek. De abdis van het nieuwe klooster in Portugal beschrijft de vlucht als voorbeeld van martelaarschap en moed. Dit boek bevat een vertaling met toelichting.
165 blz. | ISBN 978 90 8704 811 2 | € 25,–
256 blz. | ISBN 978 90 8704 791 7 | € 25,–
181 blz. | ISBN 978 90 8704 801 3 | € 25,–
Charles Roemers (1748-1838)
De Amsterdamse schouwburg als politiek strijdtoneel
Mijn wapenfeiten
Een Maaslandse regent in roerige tijden LAMBERT JACOBS
Theater, opinievorming en de revolutie van Romeinse helden (1780-1801) AMBER O OMEN-DELHAYE
Als advocaat, schepen van Maastricht en volksvertegenwoordiger in Parijs droeg Charles Roemers actief bij aan ingrijpende maatschappelijke omwentelingen. Hij zette zich vooral in voor de ontwikkeling van het departement Nedermaas.
Politieke idealen als vrijheid, gelijkheid en volk werden eind achttiende eeuw op het toneel zichtbaar gemaakt. In het publieke debat figureerden Romeinse heldentreurspelen als rolmodellen of negatieve exempla.
365 blz. | ISBN 978 90 8704 747 4 | € 29,–
336 blz. | ISBN 978 90 8704 770 2 | € 35,–
AUGUSTUS;
VERTALING
VINCENT HUNINK
Kort voor zijn dood beschreef de Romeinse keizer Augustus zijn politieke en militaire prestaties. Van deze antieke propagandatekst zijn een Griekse en een Latijnse versie overgeleverd, in deze brochure opgenomen met Nederlandse vertalingen.
48 blz. | ISBN 978 90 8704 823 5 | € 7,50
www.verloren.nl | Torenlaan 25, 1211 JA Hilversum | tel. 035-6859856 | bestel@verloren.nl
5000 JAAR MILITAIRE GESCHIEDENIS
Het Nationaal Militair Museum toont de rol en betekenis van de Nederlandse krijgsmacht in verleden, heden en toekomst. Het museum heeft de grootste militaire collectie van Nederland. Laat je verrassen door 5000 jaar militaire geschiedenis. Meer info & tickets op NMM.nl