DE
angstcultuur: VOER VOOR SOCIOLOGEN ESSAY
DE COVIDPANDEMIE HEEFT DE AFGELOPEN TWEE JAAR DE WESTERSE ANGSTCULTUUR IN HEVIGE MATE AANGEWAKKERD. MAAR HOE ZIET DIE CULTUUR ER PRECIES UIT? RUDI LAERMANS BESPREEKT HET BREDE SCALA VAN ANGSTGEVOELENS, DOOR EEN SOCIOLOGISCHE BRIL. OVER CHRONISCHE BESTAANSONZEKERHEID EN HET BELANG VAN SOCIALE BINDINGEN. Tekst RUDI LAERMANS Beeld MARCINJOZWIAK EN LECHENIE-NARKOMANII, PIXABAY
T
OT VOOR KORT LEEK HET woord smetvrees haast verdwenen uit de alledaagse omgangstaal. Je hoorde het soms wel eens vallen tijdens het griepseizoen, maar vrijwel niemand associeerde de uitdrukking nog met een moeilijk bedwingbare epidemie die tallozen de dood injaagt. Dat was tot maart 2020. De covidpandemie doet ons opnieuw afstand houden van anderen vanwege besmettingsangst. Ze stelt ook enkele sociologische basiswaarheden op scherp. Dat we bijvoorbeeld een geglobaliseerde wereld bewonen: virusvarianten reizen in geen tijd de wereld rond. Of dat ons samenleven is doorschoten van ongelijkheid: onderaan de sociale ladder sorteert iedere nieuwe besmettingsgolf hardere gevolgen door de kleinere behuizing, de noodzaak om uit werken te gaan en op spitsuren het openbaar vervoer te gebruiken, en de hogere toegangsdrempel tot de gezondheidszorg. De pandemie drukt de sociologie echter ook met de neus op een feit dat die discipline courant terzijde schuift: we delen gevoelens op bredere sociale schaal. 6 Sociologie MAGAZINE | MAART 2022
De collectieve angst voor ziekte of dood, of gewoon de vrees voor weer een uitgestelde vakantie, doet mensen thans meestappen in het gevoerde covidbeleid. Evengoed leeft er angst aan de andere kant. Vaccintwijfelaars duchten de mogelijke en onbekende bijwerkingen van de gebruikte entstoffen: actuele gezondheidswinst wordt afgewogen tegen potentieel gezondheidsverlies, met of zonder complotgedachten. Harde antivaxers verbinden de genomen maatregelen dan weer met het bewust opporren van angstgevoelens, wat de aantasting van burgerlijke vrijheden zou legitimeren.
OVERLEVINGSANGST Een beetje sociologische verbeeldingskracht volstaat om in onze samenleving een breed scala van angstgevoelens te ontwaren. Daarbij gaat het bijna altijd om de schrik dat men iets waardevols kan of zal verliezen: het vege lijf, werk en inkomen, publiek of sociaal aanzien, een partner of vriendin… Die verliesangsten – maar dat is dus een pleonasme – zijn natuurlijk niet nieuw. Hun contour, intensiteit en belevingswijze wisselt echter met bredere
maatschappelijke ontwikkelingen en de groep waartoe iemand behoort. Neem bijvoorbeeld de combinatie van de-industrialisering en toegenomen flexibilisering. Onder kortgeschoolden komt de nieuwe diensteneconomie neer op precaire arbeid. Pakjesbezorgers, fastfoodwerkers of schoonmakers verrichten afmattende fysieke arbeid tegen een bodemloon en met minimale sociale rechten (zo ze die al genieten). Vaak zijn het schijnzelfstandigen, hebben ze een kortlopend contract of werken ze als dagloner via een uitzendkantoor. Binnen dit precariaat – de uitdrukking stamt van Guy Standing – heerst chronische bestaansonzekerheid. Wellicht is dat een te vriendelijke uitdrukking voor het bange uitkijken, steeds weer opnieuw, naar het einde van de maand of de gedurige schrik dat de rammelende auto het voorgoed zal begeven. Overlevingsangst lijkt vaak het juistere woord; die speelt ook een rol in het dagelijks verrichte werk. De meeste klanten zijn korzelig en gedragen zich lichtgeraakt, bij te veel klachten dreigt ontslag, en de arbeid is gechronometreerd. Het wordt inderdaad nogal eens vergeten dat het fordisme van