1998

Page 1

esterheem tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 47 • nr. 1 • februari 1998

AWN "~.L

" -4-


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN), Waldeck Pyrmontlaan 8 B/2, 1075 BV. Amsterdam Lidmaatschap/abonnement ƒ 70,-- per jaar Aanmelden: Leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Prof. Molkenboerstraat 32, 6524 RP Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Mas ja Kooiman (eindredacteur), Tamboerskade 13, 5021 HK Tilburg. • Marie-France van Oorsouw (redacteur verenigingsnieuws), Lamarckhof 10-1,1098TK Amsterdam (tevens centraal redactie-adres). • Gerrit Groeneweg, Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart.

Inhoud jaargang 47 no. 1, februari 1998

Redactioneel Marco Mosselman

Graven naar de Zoetermeerse Overtoom aan de Reguliersdam Roei C.G.M. Lauwerier e[ Annemiek (J.)M.M. Robeerst

Paarden in de Romeinse tijd in Nederland Masja Kooiman

AWN-ers van het eerste uur Een gesprek met: P.J.R. Modderman . . 28 Wie kent dit?

33

Tweede leven voor voormalige Sluitingsdata kopij i januari, 1 maart, 1 mei, 1 juli, 1 september en 1 november. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur.

Zaanse rijstpellerij

34

Henk Schoorl ter nagedachtenis

35

Kort archeologisch nieuws

38

Literatuurbespreking

40

© AWN 1998. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Literatuursignalement

49

Reacties van lezers

53

Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen

Tentoonstellingsladder

55

Druk: Drukkerij Ovimexb.v., Deventer

Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen 56

ISSN 0166-4301

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: Schematische weergave van de ligging van de Reguliersdam (midden). Vijftiende-eeuws voorwerp dat is aangetroffen in de bodemlagen die vroeger het erf hebben gevormd (onder). Een spreukbord uit een serie van zes (links).


Redactioneel Cijfers en letters

Als redactie werken we over het algemeen het meest met letters. Het is immers de bedoeling dat Westerheem gevuld wordt met letters, woorden, zinnen, kortom voor u als lezers interessante artikelen. Bovendien werken we graag met letters, daarom zitten we in de redactie. Een enkele keer moeten we ook iets met cijfers doen en dat zijn we niet zo gewend. Het gaat ons dan ook wat moeilijker af en dat hebt u ook gemerkt. Tot onze verrassing concludeerden we bijvoorbeeld vorig jaar, mede na reacties van de altijd oplettende lezers onder u, dat we bij nummer 2 van 1997 gestart waren om, geheel tegen de jarenlange traditie van doornummeren in, de paginanummering weer bij 1 te laten beginnen. Geheel onbewust (nieuwe redactieleden, nieuwe drukker), maar zeker niet de bedoeling. Omdat het nu eenmaal onmogelijk is om zoiets gedurende het jaar nog weer recht te zetten, hebben we het voor een jaartje zo gelaten. U kunt er echter van op aan dat nummer 2 van dit jaar zal beginnen met pagina 57Daarnaast wordt ons regelmatig verzocht om bij plaatsing van kaartjes en afbeeldingen van bijvoorbeeld aarde-

werk een standaardschaal aan te houden. Het is immers een gewoonte om kaartjes op schaal 1:200 en aardewerk op schaal 1:4 te publiceren, daar het de vergelijkbaarheid van gepubliceerd materiaal ten goede komt. Als redactie zijn we ons hier terdege van bewust en streven er ook zoveel mogelijk naar. Zoveel mogelijk, omdat we ons tegelijk ook moeten houden aan een bladspiegel en een bepaald aantal pagina's en het dan wel eens beter uit kan komen om een afbeelding op een andere schaal te plaatsen. Kortom; we doen ons best, maar hopen op uw begrip als het eens een keer niet lukt. Tot slot is er nog een cijfermatig puntje wat ons zorgen baart en dat is het aantal leden van onze redactie. U heeft in het vorig redactioneel immers kunnen lezen dat Paul Stuurman de redactie zal gaan verlaten. Uiteraard betreuren wij dit zeer, maar we vinden het tegelijk heel bergijpelijk en zijn heel blij dat hij wil doorgaan met zijn onvolprezen literatuursignalementen. Maar mocht u dus ook belangstelling hebben voor cijfers en vooral letters, en wellicht belangstelling hebben om de redactie te komen versterken, bladert u dan snel door naar het katern ' Verenigingsnieuws'! Marie-France van Oorsouw


Graven naar de Zoetermeerse Overtoom aan de Reguliersdam Marco Mosselman1 (Archeologische Werkgroep Zoetermeer)

Inleiding Zoetermeer staat bij velen bekend als een 'nieuwe' stad. Dat deze stad een lange geschiedenis heeft, beseffen echter maar weinig mensen. Het oude dorp Zoetermeer lag midden in het Hollandse veengebied, en is waarschijnlijk reeds voor het jaar noo ontstaan.2 Aanvankelijk leefde men van de landbouw. Tussen 1250 en 1400 was het gebied rond Zoetermeer de graanschuur van Hollands Omdat de ontwatering van het gecultiveerde gebied belangrijk was en veel aandacht vroeg, ontstonden in het begin van de dertiende eeuw de eerste waterschappen en hoogheemraadschappen.4 Deze hielden zich primair bezig met het lozen van overtollig binnenwater, het onderhoud van dijken en wegen en de bescherming tegen water uit hoger gelegen landsdelen.' De hoogheemraadschappen waterden af op verschillende buitenwaters, met verschillende waterstanden. Daardoor hanteerden zij hun eigen waterpeil. Om overstroming uit een buurwaterschap te voorkomen was de grens tussen de verschillende hoogheemraadschappen dan ook een stevige waterkering, die het achterland moest isoleren van de omgeving. Zoetermeer lag in het hoogheemraadschap Rijnland, en grensde in het zuiden aan Delfland en in het oosten aan Schieland. Zodoende was Zoetermeer voor een groot deel omgeven door de Landscheidingsdijk, de bewuste waterkering tussen deze hoogheemraadschappen.

De Zoetermeerse overtoom De dorpskern van Zoetermeer ligt aan de vaarroute tussen Delft en Leiden. Deze vaarroute ging vanuit Leiden

over de Oude Rijn, via de Weipoortse Schie en vervolgens over een lange vaart naar Delft. Ten noorden van de Zoetermeerse Dorpsstraat heet deze vaart Leidse Wallenwetering, ten zuiden ervan Delftse Wallenwetering. Deze vaart vormde in vroeger eeuwen een belangrijke vaarweg voor plaatselijke turfstekers en boeren, en diende als handelsroute voor kooplieden. Problematisch echter was, dat deze vaart werd gekruist door de Landscheidingsdijk. In verband met zijn functie als waterkering kon de dijk hier niet worden onderbroken. Op dit punt lag een dam in het water. De dam staat in Zoetermeer bekend als de Reguliersdam. Deze naam is ontstaan doordat een stuk land, dat grensde aan dit gedeelte van de Landscheiding, ooit in handen was van een orde van reguliere monniken uit Leiderdorp. De oudst bekende archiefvermelding van de naam Reguliersdam stamt uit 1556, een akte uit het Oud Archief Delfland. Om de scheepvaart toch doorgang te kunnen laten vinden, bouwde men een 'overtoom': een installatie die schepen uit het water takelde en ze aan de andere kant van de dijk weer in het water liet glijden. Het is aannemelijk dat reeds aan het eind van de vijftiende eeuw een overtoom op deze plaats stond.6 In 1842 werd de overtoom buiten gebruik gesteld en gesloopt. Uit archiefonderzoek is ook bekend dat de Reguliersdam lange tijd bewoond is geweest. Doordat de Reguliersdam onderdeel uitmaakte van de Landscheiding moest voor elke sloot die werd gegraven, elk huis dat werd gebouwd of elke schuur die werd gesloopt een vergunning worden aangevraagd. Zodoende is uit archieven veel bekend over de bebouwing en de


/

/

AX

Rijnland Leiden

^ O u d e ^ Rjjn^-N

Rijnland ^

/

Reguliersdan^^

/ /

Rijnland

7

Den Haag

^

\

yZoetermeer.

Delfland Delft

bewoning van de Reguliersdam. De eerste vermelding van bewoning van 'de dam' is een akte uit 1544. Dangert Pieterszoon woont dan in een huis aan de Reguliersdam. Sindsdien is de Reguliersdam tot aan 1989 continu bewoond door turfstekers en boeren. De overtoom moet een belangrijke rol hebben gespeeld in het leven van de bewoners van de Reguliersdam. De overtoom was namelijk eigendom van particulieren. Dit wordt geĂŻllustreerd door een contract, opgesteld in 1637 door de stad Delft en Lenert Claesz Reylaersdam, een bewoner van de Reguliersdam. In het contract spreken zij af dat Lenert "ten eeuwigen dage bij nagt als bij dage" alle schuiten, pramen en schouwen over de dam moest helpen. In ruil daarvoor kreeg hij van de stad Delft een jaarlijkse vergoeding van 50 gulden! Ook betaalden de schippers een paar stuivers per keer.

Schieland

Het archeologisch onderzoek Toch hebben zij die denken dat Zoetermeer een nieuwe stad is wel een klein beetje gelijk. Het grootste gedeelte van de huidige bebouwing in Zoetermeer is in de afgelopen vijfendertig jaar neergezet en de uitbreiding is nog steeds in volle gang. Toen in 1989 een begin werd gemaakt met de realisatie van de wijk Rokkeveen, dreigde de Reguliersdam voorgoed te verdwijnen. De verhoging in het landschap werd geĂŤgaliseerd en de in 1976 aangelegde Afrikaweg zou verdwijnen. De Archeologische Werkgroep Zoetermeer (AWZ) wist te voorkomen dat daarmee het bodemarchief voorgoed verloren ging, door een opgraving te organiseren. Dit project werd in 1997, met de publicatie van een boek over het historisch en archeologisch onderzoek, afgerond. Naast de vele bodemsporen zijn hon-

Ajbeelding 1: Schematische weergave van de ligging van de Reguliersdam. De opgraving vond plaats op de kruising van de Landscheiding en de Delftse Wallenwetering.


Schaal 1:4

Schaal 1:4

Schaal 1:4

Schaal 1:

Afbeelding 2: Vijftiende-eeuwse voorwerpen die zijn aangetroffen in de bodemlagen die vroeger het erf hebben gevormd.

derden botjes, houten, lederen en metalen voorwerpen, 1440 pijpenkoppen en vele tientallen kilo's aardewerk gevonden. De oudste vondsten zijn aangetroffen in bodemlagen die vroeger een erf hebben gevormd. Tussen deze vondsten bevindt zich een enkele verdwaalde dertiende-eeuwse scherf van grof gemagerd kogelpot-aardewerk. Verder is een aantal voorwerpen aangetroffen uit de eerste helft van de vijftiende eeuw. Het betreft enkele spaarzaam geglazuurde grapes, een grote grape met slibversiering en fragmenten van Siegburg-steengoed. Ook de oudste pijpenkop van de opgraving is op 'het erf aangetroffen. De datering is 1610-1625 en de kop draagt het lettermerk TM. (Blauw-)grijs aardewerk is nagenoeg niet aangetroffen. Ten westen van de vaart Aanvankelijk werd alleen gegraven op het terrein van de inmiddels gesloopte boerderij van de heer Kalisvaart. Deze had ten westen van de Delftse Wallenwetering gestaan. Uit onderzoek in archieven en navraag bij de voormalige bewoner bleek dat de afgebroken

boerderij in 1934 was gebouwd. De laatste bewoner van de boerderij wist echter ook nog te melden dat het achterhuis gedeeltelijk was gebouwd op oude funderingen. Bij de sloop was men zodanig 'netjes' te werk gegaan, dat tijdens de opgraving niets meer terug te vinden was van de omtrek van de oude boerderij. Er werd echter wel een aantal 'poeren' teruggevonden: heipaaltjes met een (wijn)ton er omheen, die deel uit hebben gemaakt van de fundering van de stallen van de boerderij. Diepgravender onderzoek wees uit dat de poeren in de demplaag van een sloot waren gelegen. Deze sloot was een kleine westelijke zijtak van de Delftse Wallenwetering. Het eind van deze 'wijk' is niet aangetroffen, omdat bij zoektochten naar eind-beschoeiingen slechts het erf werd aangetroffen, met een houten constructie die wellicht ooit onderdeel uitmaakte van een hooiberg. Waarschijnlijk lag het eind van de wijk onder de stort! De sloot bleek in fasen te zijn gedempt; dwars op de beschoeiing was telkens een damwand geslagen, waarna het


ontstane bassin werd opgevuld met huisafval, aarde en waarschijnlijk ook met bagger uit het opengebleven gedeelte van de sloot. Van de dempfases van de sloot zijn er vier opgegraven. Aannemelijk is dat er nog minimaal twee dempfases zijn geweest. Verreweg het grootste deel van de voorwerpen is afkomstig uit de gebruiks- en demplagen van deze sloot. Op basis van de merken en de vorm van de gevonden pijpenkoppen kunnen de verschillende dempfases van de sloot nauwkeurig worden gedateerd. De oudste fase is rond 1700 gedempt, de tweede tussen 1754 en 1770, het derde deel aan het eind van de achttiende eeuw en de vierde fase niet lang daarna. Op de kadasterkaart van 1832 komt de sloot helemaal niet meer voor, dus eventuele fases vijf en zes moeten in de periode ca. 1800-1832 zijn gedempt. De in de sloot opgegraven vondsten zijn voornamelijk gewone zeventiende- en achttiende-eeuwse gebruiksvoorwerpen. Het opgegraven aardewerk is vrij gewoon en is over het algemeen lang gebruikt, leren schoeisel is lang gedragen en enorm versleten. Een uitzondering hierop vormen de vondsten uit de gebruikslaag van de vierde fase. Hierin zijn zeer veel eindachttiende-eeuwse voorwerpen gevonden, die een luxere uitstraling hebben. Zo zijn er bijvoorbeeld negen tinnen lepels en een tinnen bord gevonden en een fragment van een glazen kandelaar. Ook zijn er twee faience spreukborden gevonden, die onderdeel uitmaakten van hetzelfde servies.7 Deze spreukborden stammen uit het laatste kwart van de zeventiende eeuw en zijn gevonden in dezelfde laag als een Rijnlands slibaardewerken bord met het jaartal 1782. De spreukbordjes hebben dus erg lang in de kast gestaan, in ieder geval zo'n honderd jaar langer dan de rest van het aardewerk. Naast huisafval zijn er in de sloot vier messingen vishaken gevonden, met een lengte van circa 4 cm. Verder zijn er zeer veel stukjes koperdraad

Afbeelding 3: Een tweetal spreukborden uit een serie van zes. De tekst luidt: 11 Al stater / op den dis; 2 / gebraden / vlees of vis. Wim Hupperetz publiceert binnenkort de volledige tekst.

gevonden, met een doorsnede van ongeveer 0,5 mm. Misschien werden deze gebruikt als visdraad? In de slootbodem van de eerste fase is een spreeuwenpot opgegraven. Dat is merkwaardig, omdat deze aardewerken nestkastjes tot nog toe voornamelijk in een rijke context werden aangetroffen. Het vondstmateriaal duidt echter niet op een grote welvaart.

Afbeelding 4: Vishaken die werden aangetroffen in de sloot. Uit vele botvondsten is bekend dat zowel zoet- als zoutwatervis werd gegeten.


Het is interessant om te proberen de gevonden voorwerpen te koppelen aan bewoners van de Reguliersdam. Uit historisch onderzoek zijn namelijk de namen van de bewoners vanaf 1544 bekend. Ook zijn verschillende boedelbeschrijvingen gemaakt, die nodig waren voor de verdeling van een erfenis. Opvallend is de uitzonderlijk rijke boedelbeschrijving uit 1781, opgemaakt na de dood van Trijntje Potuijt. Deze weduwe had een grote inventaris, waaronder veel gouden en zilveren voorwerpen. De datering van deze inventaris komt mooi overeen met de luxe voorwerpen uit de gebruikslaag van de vierde fase. Het daarin aangetroffen laat-achttiende-eeuwse materiaal is luxer en minder versleten dan de rest.

Afbeelding 5: Houten boterspaan. Door de ribbels op de 'schep' werd de boter opgekruld.

Ten oosten van de Wallenwetering Toen de aanleg van de nieuwbouwwijk vorderde, werd de Afrikaweg verwijderd en kwam er een nieuw terrein bloot te liggen. Aangezien de overtoom nog niet was aangetroffen, en er aanwijzingen bestonden dat de oostelijke kant eveneens bewoond was geweest, ging ook hier de spade in de grond. Uit archiefonderzoek was bekend dat er vanaf de zestiende eeuw tot circa 1880 huizen hadden gestaan. Ook hier werd een slootbeschoeiing aangetroffen, evenals een waterput en een klein fundamentje van een secreet. Helaas was men tijdens de sloop erg zuinig en zijn alle resten van fundering en bouwwerken verwijderd voor hergebruik, behalve enkele totaal verbrijzelde plavuizen. Verder was voor de aanleg van de Afrikaweg in

1976 een zandlichaam van circa 3 m dikte gestort, dat de bovenlaag danig had verwoest. Op het 'erf werd materiaal gevonden uit de periode 1750-1880. Hieronder bevonden zich 107 pijpenkoppen uit de periode 1759-1795, twee rood-aardewerk-borden en een aantal fabrieksmerken van industrieel vervaardigd Maastrichts aardewerk uit de periodes 1865-1870 en 1850-1880. In de waterput werden vijf pijpenkoppen gevonden uit de periode 1734-1815 en enkele stukjes glas. Verder zat er in de waterput een uitgehold rond blok hout met vier radiaal geboorde gaten. Mogelijk is het onderdeel geweest van het ophaalmechanisme dat boven de waterput heeft gezeten. In de sloot aan de oostzijde werden ongeveer driehonderd pijpenkoppen gevonden. Aan de hand daarvan kon worden geconcludeerd dat de sloot in de periode 1764-1803 intensief werd gebruikt als vuilstort. Enkele vijftiende- en zeventiende-eeuwse scherven aardewerk duiden op een langduriger gebruik. Mogelijk is de sloot enkele malen uitgebaggerd. Een spectaculaire vondst is een laatachttiende-eeuwse mangaankleurige glazen flacon met wafelpatroon-reliĂŤfversiering. Dergelijke flesjes werden meestal gebruikt voor drank of reukwater. De hoogte is circa 20 cm. Ook werd in de sloot een ijzeren pikhaak gevonden. Onder het aardewerk bevond zich naast serviesgoed een groot aantal fragmenten van melkteilen.


Deze teilen werden gebruikt voor het afromen van verse melk. Ze zijn ongeveer 25 cm hoog en hebben een doorsnede van circa 60 cm. Jammer genoeg zijn er geen resten van de overtoom opgegraven. Bij de aanleg van de reeds genoemde Afrikaweg in 1976 zullen de laatste resten verwijderd zijn.

Conclusies De oudste aangetroffen scherven, die dateren uit de dertiende eeuw, kunnen hier zijn aangebracht tijdens het opwerpen van de Landscheidingsdijk. Deze datering van de aanleg van de Landscheiding komt overeen met vermoedens op basis van archiefgegevens. Doordat het slechts enkele scherven betreft vormen zij geen aanwijzing voor bewoning in die periode. Die conclusie wordt verder gestaafd door het ontbreken van (blauw-)grijs aardewerk, dat een aansluiting zou kunnen vormen met het overige vondstmateriaal. De oudste bewoning die aan de hand van archeologische vondsten kan worden vastgesteld, dateert uit halverwege de vijftiende eeuw. Sindsdien is de dam waarschijnlijk continu bewoond geweest. Bijbehorende bebouwingssporen zijn echter niet aangetroffen. Uit archiefonderzoek is verder bekend wie sinds 1544 tot heden aan de dam woonden.

De Delftse Wallenwetering had aan de westzijde een zijsloot, die tussen ca. 1700 en 1832 in verscheidene fases is gedempt. Deze methode van dempen komt ook in Den Haag voor.8 De reden voor het dempen is onbekend. Waarschijnlijk raakte de sloot deels in onbruik en had men grond nodig om de boerderij uit te breiden. Het dempen van de wijk heeft echter wel ruim honderd jaar geduurd. De poeren die deel uitmaakten van de fundering van de boerderij staan deels in de demplagen van de eerste drie fases. Dit stuk van de boerderij, de stal, kan daardoor worden gedateerd na circa 1800. Ook aan de oostzijde van de Delftse Wallen is bewoning geconstateerd. De in de sloot gevonden melkschalen duiden op grootschalige melkproductie. Uit archieven is bekend dat bewoners van de dam koeien op de Landscheidingsdijk lieten grazen. . Op het terrein hebben waarschijnlijk vier woningen gestaan, een privaat en enkele hooibergen. Ook heeft er een overtoom gestaan die schepen over de Landscheiding hielp. Uit onderzoek naar de kwaliteit en de gebruiksintensiteit (gerooktheidsgraad) van de 1440 aangetroffen pijpen bleek dat de bewoners van de westzijde van de Reguliersdam welvarender moeten zijn geweest dan de bewoners aan de oostzijde van de dam.

Afbeelding 6: Reconstructie van de situatie aan het begin van de achttiende eeuw. In het midden van de maquette staat de gereconstrueerde overtoom. (Maquette: P. en J.E. Tuinstra)


Deze conclusies worden bevestigd door het aardewerkonderzoek en archiefgegevens. Over het historisch en archeologisch onderzoek naar de Reguliersdam is een boek verschenen. Het boek telt 126 pagina's en is voorzien van een catalogus met 130 tekeningen, meer dan honderd foto's en een uitgebreide literatuurlijst. Het boek is te bestellen door overmaking van Ć’ 26,- op giro 4788145. U krijgt het boek dan zo spoedig mogelijk thuis gestuurd. Archeologische Werkgroep Zoetermeer Dorpsstraat 7 2712 AB Zoetermeer

3 In 1270 gaf graaf Floris V de Zoetermeerse korentienden als onderpand voor een nog niet betaalde bruidsschat van 200 Pond Hollands aan Boudewijn van Noordwijk. Zie ook Bos 1996. 4 Van der Hoek 1984, p. 18. 5 Van der Gouw 1987, p. 9. 6 Van Domburg e.a. 1997, p. n-13. 7 Meer details over spreukborden worden binnenkort door Wim Hupperetz in Westerheem gepubliceerd. 8 Verbaan en Dalen Gilhuys 1992. Literatuur Bos, J.M., 1996. Landschap en politiek. Het gemaakte landschap van de dertiende eeuw. In: D.E.H, de Boer, E.H.P. Cordfunke en H. Sarfatij (red.), Wi Florens. De Hollandse graaf Floris V in de samenleving van de 13de eeuw. Utrecht.

Domburg, P. van, E. Dullaart, J. van Dijk, R. Grootveld, J. Tuinstra (samenstellers), Noten 1 Dit artikel is geschreven naar aanleiding van het boek 'Over de Reguliersdam', dat is samengesteld door de leden van de Archeologische Werkgroep Zoetermeer. 2 Mogelijk is Zoetermeer zelfs ouder. Het is in ieder geval voor 1100 ontstaan omdat bekend is dat het tot in de dertiende eeuw werd aangeslagen voor de 'botting', een grafelijke belasting die dateert van voor 1100.

1997. Over de Reguliersdam, Historisch-archeologisch onderzoek naar de Zoetermeerse

overtoom. Zoetermeer. Gouw, J.L. van der, 1987. De landscheidingen tussen Delfland, Rijnland en Schieland.

Hilversum. Hoek, S. van der, 1984. Het bruine goud: kroniek van de turfgravers in Nederland.

Amsterdam/Brussel. Verbaan, D., L. Dalen Gilhuys, 1992. Onder de Haagse toren. Haagse Courant, 12 november.

Rectificatie In het artikel over Scheldevallei-amforen in het vorige nummer van Westerheem (Jaargang 46, no. 6, pp. 2-12) zijn enkele fouten geslopen. Op pagina 3 zijn de verkeerde kaartjes geplaatst (afbeelding 1 en 2). Dit hadden dezelfde kaartjes moeten zijn, maar dan met alle namen in het Nederlands. Afbeelding 9 staat niet zoals vermeld afgebeeld op schaal 1:10, maar op schaal 1: 8,1. De juiste versies van afbeeldingen 1 en 2 zijn op verzoek verkrijgbaar bij Robert van Dierendonk (ROB). Ook de afbeeldingen 8 en 9, die vanwege plaatsgebrek verkleind zijn, zijn op de oorspronkelijke schaal 1: 4 aldaar te bekomen. De redactie


Paarden in de Romeinse tijd in Nederland Roei C.G.M. Lauwerier ĂŠt Annemiek (J.)M.M. Robeerst

Inleiding Het paard mag zich verheugen in een grote archeozoĂślogische belangstelling. Er zijn relatief veel studies aan gewijd vergeleken met bijvoorbeeld de in veel grotere aantallen in archeologische context voorkomende runderen.1 Voor een deel is deze belangstelling wellicht te verklaren door emotionele motieven, de bijzondere positie en aantrekkingskracht die dit 'edel' dier heeft voor de twintigste-eeuwse westerse onderzoeker. De soms zeer romantische benadering van onderzoek naar paarden en ruiterij door Junkelmann die letterlijk in de huid van de Romeinse ruiter kruipt, is hiervan een voorbeeld.2 De belangrijkste reden is echter dat resten van paarden, vergeleken met vondsten van andere landbouw-huisdieren, vaak afwijkend van voorkomen en context zijn. Zo worden in de Romeinse periode, behalve losse botten, regelmatig complete dieren gevonden. Botten komen voor tussen het andere afval, maar ook, en dan meestal als skelet, als afzonderlijke begraving. Skeletten worden aangetroffen binnen en buiten de nederzettingen, soms duidelijk gedumpt, soms zorgvuldig begraven. De verschijnselen hebben allerlei vragen en discussies opgeworpen Ăłver de plaats van het paard in het economische, sociale en spirituele leven van de mens in het verleden. In deze studie wordt een overzicht gegeven van onderzoek naar paarden en resten van paarden uit de Romeinse tijd binnen de grenzen van het huidige Nederland. Centraal staat de vraag wat de functie van het paard was binnen verschillende contexten (bijvoorbeeld een militaire, een inheemse, een villacontext, of een context binnen en buiten de grenzen van het Romeinse Rijk). De nadruk zal liggen op het inheemse versus het militaire paard, de

consumptie van paardenvlees, en het mogelijk ritueel gebruik van paarden. Resten van paarden Voor de inventarisatie is uitgegaan van beschikbare gepubliceerde en niet gepubliceerde documentatie, plus de gegevens van enkele recente onderzoeken door de ROB. Tabel i geeft een overzicht van vindplaatsen uit de Romeinse periode, waarvan de resten van paarden zijn bestudeerd tezamen met andere middelgrote en grote landbouwzoogdieren. Onder 'militaire nederzettingen' zijn niet alleen de strikt militaire plaatsen, de castella, opgenomen, maar ook de nederzettingen die daaraan direct gerelateerd zijn, zoals de canabae legionis uit Nijmegen en andere militaire vici. Alleen complexen waar meer dan honderd botten van runderen, paarden, schapen, geiten en varkens zijn gevonden, zijn in het overzicht opgenomen. Bij complexen waar in de oorspronkelijke tekst staat dat er ook skeletten zijn aangetroffen, is aangegeven of de in de tabel vermelde aantallen inclusief of exclusief deze skeletten zijn. De kolom 'literatuur' vermeldt de bron of de bronnen waaruit de gegevens geput zijn. Indien bij twee referenties de een vollediger is dan de ander, staat de minder informatieve tussen haken. Aanvullend worden in tabel 2 enkele vindplaatsen en publicaties genoemd die in tabel 1 niet voorkomen. Het gaat dan om studies waarin bijvoorbeeld alleen gegevens over paarden zijn gepubliceerd. De ligging van de vindplaatsen is aangegeven in afbeelding 1. In principe zijn de dateringen uit de oorspronkelijke publicaties gebruikt. Jaartallen zijn onveranderd overgenomen, aanduidingen als 'tweede eeuw' zijn genoteerd als '100-200', en bijvoorbeeld 'IA' als '0-50'. Consequentie


Afbeelding i. Kaart van Nederland met de in de tekst genoemde vindplaatsen. De grijze balk geeft de Romeinse rijksgrens, de limes, aan.

CZ],nliheemse nederzetting Militaire en inheemse paarden I

!

I militaire nederzetting I tempel Romeinse grens, de Limes

hiervan is dat een vermelding als '70 na Chr. tot in de tweede eeuw' is genoteerd als '70-200'. Wanneer alleen is aangegeven 'Romeinse tijd' is dit genoteerd als '0-400'. Voor de berekening van de schofthoogten is uitgegaan van de door Von den Driesch en Boessneck aanbevolen factoren van Vitt; deze zijn zo veel mogelijk berekend volgens de rekenformules van May.3

10

Voor informatie over het uiterlijk van de paarden kunnen we putten uit drie bronnen: iconografische, literaire en archeozoĂślogische. Er is een geringe hoeveelheid iconografische gegevens over paarden uit de Romeinse tijd in Nederland voorhanden. Kunstzinnige uitingen, zoals terracorta beeldjes van dieren, bronzen figuren en grafreliĂŤfs met afbeeldingen van paarden geven een idee van het uiterlijk en het gebruik van paarden.4 We weten bij dergelijke afbeeldingen echter niet of het gaat om dieren uit deze contreien, en ook niet welke vrijheden bij het afbeelden zijn gehanteerd.


Tabel i. Paarden in de Romeinse tijd in Nederland. N: totaal aantal identificeerbare botten van paarden, runderen, schapen, geiten en varkens (hand-verzameld materiaal). Onder 'skelet' wordt informatie over hele of partiĂŤle skeletten van paarden gegeven: ex: gegevens zijn exclusief die van de aanwezige skeletten; in: gegevens zijn inclusief die van de aanwezige skeletten; -: geen informatie over eventuele skeletten. Indien niet anders aangegeven zijn de jaartallen na Christus. vindplaats

N _ skelet literatuur

paard

periode n

inheemse nederzettingen, ten noorden van de Kimswerd Paddepoel Sneek Assendelft vindplaats F Assendelft vindplaats P Schagen-Lagedijk Schagen-Witte Paal III Velsen Velsen-Hoogovens Raalte-Heeten dumps Raalte-Heeten overige

limes 350 v.Chr.-5o 0-250 0-300 0-200 0-200 100-300 200-300*' 0-300 100 v.Chr.-5o 300-350 300-350

inheemse nederzettingen, ten zuiden van de limes 0-400 Vlaardingen Rijswijk II 150-200 200-250/70 Rijswijk III Leiderdorp -100 (?) 50 v.Chr.-5o Houten-Tiellandt IA 50 v.Chr.-3OO Houten-Tiellandt IA/RP 50-300 Houten-Tiellandt RP Houten-Doornkade fase c/d Wijk bij Duurstede-De Horden LIA/ERP Wijk bij Duurstede-De Horden ERP Wijk bij Duurstede-De Horden RP Wijk bij Duurstede-De Horden MRP Oss-Ussen Druten I Kesteren*21977 Kesteren 1990 Ewijk I E wijk II Heteren I Heteren II Nijmegen Ib-c Nijmegen VI

50-150 50 v.Chr.70 25-70 25-225 70-225 0-250 -70 (?) 70-300 70-300 -100 (?) 100-200 -50 (?) 50-150 25-70 300-350

Kats

ca. 100

villae Voerendaal 3 Voerendaal 4 Maasbracht sliblaag Druten 11*3 Druten III*'

100-300 200-400+VII 100-300 70-125 125-200

militaire nederzettingen Valkenburg Z.H. Valkenburg Marktveld 1 Valkenburg Marktveld 2 Valkenburg Marktveld 3 Valkenburg Marktveld 4 Valkenburg Marktveld 5 Zwammerdam*4 Meinerswijk Nijmegen Ia Nijmegen castra Nijmegen 1973/74 Nijmegen 1974/75 Leiden Roomburg Nijmegen canabae legionis Nijmegen Lage Veld afvalput

42-240 40-70 70-120 120-150 150-200 200-260 47-260 10-230 10 v.Chr.-25 70-120 12 v.Chr.-i2o 70-120 50-250 70-120 ca. 100

9 63

5 9

2

15 4 1

524 413

-

122

-

776

5

4

114

234 143 4 I 55 32 13

12

7

1884 2106

2

200

2

763 1716

3

439 255 1472 3886 261 147 208 1716 1629 950 232 483 417 2116 787 235 268

20

11

4

439 516

3°

12

5 5

7 34 312 (225 161 23 171

149 737 184 36 21

144 102

274 35 42 28 349 (110 1

19 4 0

54 335

22

16 18 15 17 10

39 36 35 23 15 8 16 9 24 14 20

3 23 9 0

7 3

254

0

6353 484 984

11

34

84 7 23 49 34 74 27

3 7 5 4

0

0

5

2

47

2

3 4

3

1

1

7 273

4 8 4

69 0

889 1086 1150 249 208 842 H93 1259 285

0

3172 99 463 1342 1541 2552 739 119 275 1444 154 196 3428 1921 >IOO*5

in

in ex ex

in in

in ex) in ex -

ex ex ex in ex)

Milojkovic & Brinkhuizen 1984 Knol 1983 (Clason 1970) Clason 1962 Laarman 1983 (Van Wijngaarden 1988) Laarman 1983 Van Wijngaarden 1988 Zeiler 1996 Clason 1967a Van Wijngaarden 1988 Lauwerier et al. 1997 Lauwerier et al. 1997 Clason 1967a Ket 1987 (Clason 1978) Ket 1987 (Clason 1978) Van Mensch 1975 Laarman 1996a Laarman 1996a Laarman 1996a Taayke 1984 Laarman 1996b Laarman 1996b Laarman 1996b Laarman 1996b Lauwerier & IJzereef 1994 Lauwerier 1988 Lauwerier 1988 De Boer et al. 1992 Lauwerier 1988 Lauwerier 1988 Lauwerier 1988 Lauwerier 1988 Lauwerier 1988 Lauwerier 1988; in druk Lauwerier & van Mensch 1993

ex -

-

in

Kooistra & Laarman 1996a Kooistra & Laarman 1996a Kooistra & Laarman 1996b Lauwerier 1988 Lauwerier 1988 Clason 1967a (1960) Gehasse 1997 Gehasse 1997 Gehasse 1997 Gehasse 1997 Gehasse 1997 Van Wijngaarden 1970 Lauwerier 1988 Lauwerier 1988 Lauwerier 1988 Thijssen 1976 Thijssen 1977 Robeerst in voorb. Lauwerier 1988 Hoek & Brinkhuizen 1990

11


tempels

Eist pre-tempel periode Eist tempel periode

0-50 50-200

0 1

0 0

Empel pre-tempel Empel tempel periode

25 v.Chr.70 150-235

1 5

0 0

45 803

-

Lauwerier 1988 Lauwerier 1988 (Kortenbout & Audretsch 1955) Seijnen 1994 Seijnen 1994

1231

889

*i Datering volgens opgraver (mondelinge mededeling J-R. Hagers, ROB '997)*2 Bij nader onderzoek van de nederzetting is de gedachte losgelaten dat het om een militaire vicus zou gaan (mondelingemededeling R.S. Hulst, ROB 1997). *3 Tamelijk inheems van karakter. *4 Combinatie van materiaal uit het castellum en uit de bedding van de Rijn. *5 Alleen gegevens over het gewicht zijn gegeven: totaal 46 kilogram bot. Tabel 2. Schofthoogten (cm) van paarden uit nederzettingen uit de Romeinse tijd in Nederland. vindplaats

s

n

136 138

7-7 4-4

7

136

1.6 2.3

gemiddelde

min

max

125 132

112

0-400

150-425

132

0-200 200-300 100-300

35

periode

•inheemse nederzettingen, ten noorden van de limes

Paddepoel*1 terpen*2 Wijster*3 Assendelft vindplaats F Schagen Witte Paal III Schagen Lagedijk Velsen Hoogovens Raalte Heeten inheemse nederzettingen, ten zuiden van de limes Rijswijk II & III Houten Tiellandt Houten Tiellandt Wijk bij Duurstede De Horden LIA/ERP Wijk bij Duurstede De Horden ERP Wijk bij Duurstede De Horden RP Wijk bij Duurstede De Horden MRP Druten I Resteren 1977,1990 & 'paarden'*5 Heteren I Heteren II Nijmegen IV

200 v.Chr.-25o

100 v.Chr.-5o 300-350 150-250/70 50 v.Chr.-3OO 50-300 50 v.Chr.-7o 25-70 25-225 70-225 -70 (?) 70-300 -50 (?) 50-150 300-350

r

121

18 1

133 134 135

140 142

i35

129

144

5-7

6

131

124

144

4.6

22

133 136

127

148

6.0

137 139

1

140

1

138

149

125

142

4

151

4-5 8.5 7.4

122

H7

7-7

12

124 132

150 150

10.7

5.0

3 35

4-4 5-7

19 23

7-7 6.3 4-4

2 2 11

122

141

2

40 1

131

139

12 1

127

146 134 138 138 136

2

4 -*4

1

6

villae*

Druten II Druten III militaire nederzettingen Nijmegen castra Nijmegen canabae legionis Resteren grafveld"7 Leiden Roomburg Valkenburg Z.H. Valkenburg Marktveld 2*8 Valkenburg Marktveld 3** Valkenburg Marktveld 4*8 Valkenburg Marktveld 5*8 Valkenburg grafveld*9 Valkenburg Veldzicht Zwammerdam Den Haag Ockenburgh*10 *i *2 *3 *4 *5 *6 *7 *8 *9 *io

12

70-125

147

135

151

125-200

141

130

154

70-120 70-120

144 156

I5 1 163

O-IOO

H3

136 150 134 122

10.9

131 140 124

158 152 162 148

132

148

5-1

50-250 42-240 70-120 120-150 150-200 200-260 40-100 50-100

141

148 138

150

5-9

18

11.3 10.2

3 7

140 J

39 r 45

.144

15

1

7 1 1

144 128 7 5-7 3 4-9 '39 45 Er is geen onderscheid gemaakt tussen gegevens uit de vóór-Romeinse en de Romeinse periode. Labouchère 1927, type B; Schofthoogte gebaseerd op de basale lengte van de schedel en volgens de methode van Vitt berekend door Prummel (1979). Clason 1967b. Meerdere exemplaren, aantal niet aangegeven. 'Paarden': Lauwerier 1991 (146 cm); 1997 (135,146 cm). Met een tamelijk inheems karakter. Grafveld 'De Prinsenhof (Lauwerier & Hessing 1992). Als waarden zijn genomen de middenwaarden van de in de publicatie genoemde intervallen. Verhagen 1987; voor de datering met dank aan D.P. Hallewas (ROB). Storm 1996; 1997.

47-260

140

0-200

J


Literaire bronnen uit de Romeinse tijd geven zeer weinig inzicht over dieren uit deze streek. Caesar meldt dat de Germaanse paarden klein en lelijk zijn, en ook Tacitus schrijft dat ze niet uitblinken in schoonheid of snelheid.5 Het meest directe beeld van de dieren uit de Romeinse periode in Nederland geven de bij opgravingen gevonden botten. Via de maten hebben we in ieder geval een indruk van de grootte van de paarden die door de verschillende groepen in de verschillende delen van het land werden gebruikt (tabel 2). Opvallend is dat er geen sprake is van een geleidelijke toename van de schofthoogten tijdens de Romeinse periode, zoals dat binnen Nederland, net als elders binnen het Romeinse Rijk, bekend is van de runderen.6 Wel zijn er duidelijke verschillen tussen de diverse groepen nederzettingen. De eerder gesignaleerde verschillen tussen paarden uit inheemse en Romeinse nederzettingen kunnen worden bevestigd en nader gepreciseerd.7 De paarden in de inheemse nederzettingen ten noorden van de rijksgrens, de limes, zijn met een gemiddelde grootte van 132 cm het kleinst. Ze zijn net zo groot als de dieren uit andere Germaanse nederzettingen buiten het Romeinse Rijk en nauwelijks groter dan de paarden uit de bronstijd en de voor-Romeinse ijzertijd.8 Het grootst zijn de paarden uit de villae en de militaire nederzettingen met gemiddelden van 144 en 142 cm. De inheemse bewoners van het door de Romeinen bezette gebied hadden dieren die daar tussenin zaten. Ze zijn groter dan de in het noorden voorkomende paarden, maar kleiner dan die uit de militaire contexten uit de omgeving. Als de inheemse paarden uit het noorden worden vergeleken met wat de Romein in Zuid-Europa gewend was,9 zijn de negatieve opmerkingen van Caesar en Tacitus over de kleine Germaanse paarden goed te begrijpen. Het verschil in grootte (en snelheid) tussen de zuidelijke paarden die het leger kende en het in Romeinse ogen

inferieure Germaanse paard, zal gezien zijn als een militair voordeel. Omgekeerd kan men zich voorstellen dat de imposantere en snellere Romeinse paarden de belangstelling hebben gewekt bij de inheemse bevolking. Het is dan ook opmerkelijk dat er ten noorden van de limes geen enkel spoor van uitwisseling van groot fokmateriaal is gevonden. De reden hiervan kan zijn dat de inheemse bevolking grootte en snelheid niet als voordeel zag, of dat men het vertrouwde beeld van de eigen rassen prefereerde. Paarden werden immers niet alleen voor rationele doelen gebruikt. Zo werden volgens Tacitus witte paarden gehouden, louter om voortekenen en waarschuwingen van de goden te kunnen ontvangen.10 Van de andere kant is het ook denkbaar dat het voor de bevolking buiten het Romeinse Rijk niet mogelijk was grote paarden te verkrijgen. Als de grotere paarden voor de Romeinen een militair belang hadden, was het wellicht uit strategische motieven verboden fokmateriaal buiten de grenzen van het Rijk te brengen. Ten zuiden van de limes lag de situatie anders. De boeren nederzettingen in de buurt van de rijksgrens zullen deels geproduceerd hebben om in de behoeften van het leger te kunnen voorzien. Dit gold voor de gewone boeren, maar zeker voor de hereboeren op de villae. Om aan de vraag van het leger naar grote dieren te kunnen voldoen, moesten zij de beschikking hebben gekregen over groter fokmateriaal. Dit zien we weerspiegeld in de hoge maximale waarden van de schofthoogten van de dieren uit deze agrarische nederzettingen. De verschillen tussen inheemse boerderijen, villae en militaire nederzettingen zijn een logisch gevolg van marktwerking. De producent, de agrarische bevolking, zal het brede spectrum van hun producten, paarden van klein tot groot, hebben aangeboden. De consument, het Romeinse leger, zal uit dit aanbod vooral de grootste exemplaren hebben geselecteerd. De grote dieren pasten immers

13


het best binnen de militaire behoeften en binnen de ideeĂŤn over wat goede paarden voor het leger waren. Het resultaat van dit marktmechanisme was dat de grote paarden in de militaire nederzettingen terecht kwamen en dat de inheemse boeren voor eigen gebruik, naast enkele grote fokpaarden, voornamelijk kleinere dieren overhielden. Dat ook de villa-bewoners beschikten over de grote paarden past in het beeld van hun meer geromaniseerde en rijkere status. Overigens zal slechts een deel van de in 'Nederlandse' militaire nederzettingen gevonden paarden ook afkomstig zijn geweest van fokkers uit de buurt. De zeer mobiele en regelmatig over het hele Rijk verplaatste troepen zullen hun paarden van diverse streken hebben betrokken. Zo is het zeer wel mogelijk dat de enkele meer dan 1.6 m grote dieren uit Nijmegen en Valkenburg" niet uit Noordwest-Europa afkomstig waren, maar bijvoorbeeld uit Pannonia of een andere om zijn paardenfok vermaarde streek. Alleen de paarden die gevonden zijn ten noorden van de limes, kunnen als inheemse rassen worden beschouwd. De paarden uit de agrarische nederzettingen in het zuiden zullen een mengeling of kruising zijn van lokale rassen en door of onder invloed van het Romeinse leger geĂŻmporteerde grotere rassen uit het zuidelijk deel van Europa. Paardenvlees Het paard vervulde diverse functies. Getuige de vele literaire en vaak ook picturale bronnen werden paarden in de Romeinse tijd in ieder geval gehouden voor transport, als rij- of trekdier in het leger, voor het circus of in private dienst.12 Naast dit directe praktische nut bezat het paard in de Germaanse context ook een status-waarde, wat onder andere blijkt uit de door Tacitus beschreven gewoonte deze dieren te gebruiken als gift aan hoofdmannen of buurstaten.'3 Op eventueel ritueel gebruik van paarden komen we verderop terug.

14

Na de dood of slacht werd het bot slechts een enkele keer gebruikt om er voorwerpen van te maken. Een middenvoetsbeen uit de inheemse nederzetting Kimswerd is bewerkt tot priem, een kootje uit Sneek is aan alle kanten versierd met een puntcirkelmotief, en een middenhands- of middenvoetsbeen uit Schagen-Wittepaal is doorgezaagd, wat duidt op het gebruik van bot voor beenbewerking/4 Dergelijke doorgezaagde metapoden zijn ook gevonden in de militaire castra van Nijmegen.1' Een tijdens de recente opgraving door de ROB in ValkenburgVeldzicht aangetroffen paard, lag compleet in anatomisch verband, maar miste de onderbenen. Ook hier gaat het waarschijnlijk om het incidenteel winnen van grondstof voor beenbewerking. Veel algemener lijkt het afhuiden voor het leer te zijn geweest. Voor verschillende nederzettingen kon dit worden aangetoond.16 Of ook het vlees van paarden werd benut, wat gezien de voedingswaarde voor de hand ligt, daarover lopen de meningen voor de verschillende nederzettingen uiteen. Zo wordt van paarden uit Valkenburg, Zwammerdam en verschillende nederzettingen uit het oostelijke en centrale rivierengebied opgemerkt dat ze niet werden opgegeten,17 terwijl het vlees van de dieren uit Paddepoel, Velsen-Hoogovens en Schagen-Langedijk waarschijnlijk wel zou zijn geconsumeerd.'8 Hieronder zal verder worden ingegaan op de vraag in welke mate paardenvlees werd gegeten en in hoeverre de verschillende bevolkingsgroepen zich eventueel in consumptiegedrag van elkaar onderscheidden. Parameters die voor deze vraag van belang kunnen zijn, zijn het aandeel paardenbotten tussen het overige 'normale' nederzettingsafval, de fragmentatie van het bot, de plaats en vorm van hak- en snijsporen, het al dan niet voorkomen van gearticuleerde skeletten, de voedingswaarde van het vlees, en de context waarbinnen resten van paarden worden gevonden. De geschreven


Romeinse bronnen geven ons bovendien wat meer indirecte informatie over zaken als de economische waarde van het vlees en de emotionele positie van het paard. Militaire nederzettingen De Romeinse schrijver Varro geeft vier redenen waarom paarden gehouden worden: voor het leger, voor transport, voor de fok van paarden en muildieren, en voor de rennen in het circus.r9 Het eten van paardenvlees wordt door hem niet genoemd. Dit wordt onder-, streept door de recepten van Apicius. In zijn kookboek, De Re Coquinaria, komt geen enkel recept voor de bereiding van paardenvlees voor. Ook uit de verslagen van Tacirus wordt duidelijk dat door het leger slechts in uiterste nood paardenvlees wordt gegeten. Zo wordt dankzij paardenvlees de hongerdood voorkomen na de door Noordzeestormen veroorzaakte ramp met de vloot van Germanicus en na een nederlaag tegen Civilis.20 We concluderen hieruit dat binnen de Romeinsmilitaire context het eten van paardenvlees over het algemeen taboe was, ondanks de economische waarde die het vanwege de voedingswaarde zou kunnen hebben. Als we dit taboe op het eten van paardenvlees ook aannemen voor de militaire nederzettingen in Nederland, kunnen we kijken hoe dit zijn weerslag krijgt in het gevonden botmateriaal en dit vervolgens vergelijken met de andere typen nederzettingen. Tabel i geeft een overzicht van het aandeel dat paardenbotten hadden in het materiaal van de verschillende nederzettingen. Enige correlatie tussen dit aandeel en de datering van de nederzetting is niet gevonden. Wel zijn er aanzienlijke verschillen tussen de groepen contexten. Zo is het gemiddelde aandeel bij de inheemse nederzettingen ten noorden van de limes ongeveer zeven procent, waarbij de meeste nederzettingen nog geen vijf procent scoren en er slechts drie meer dan tien procent paard in het vondstmateriaal hebben. De inheemse nederzettingen

binnen de grenzen van het Rijk scoren daarentegen hoog, de meeste boven de tien procent met een gemiddelde van zestien. Het laagst scoren de tempels en de militaire nederzettingen. Binnen de tempels is het aandeel paard nul. Bij de militaire nederzettingen liggen alle percentages onder de tien, terwijl de meeste militaire vindplaatsen nog geen vijf procent paard bevatten met een gemiddelde van drie procent. Voor de militaire vindplaatsen kunnen we dus vaststellen dat botten van paarden toch tussen het nederzettingsafval voorkomen, zij het in aanzienlijk lagere percentages dan in andere typen nederzettingen. Het vroege onderzoek aan het materiaal uit het castellum Valkenburg liet zien dat de paardenbeenderen niet gebroken waren.21 Het meer recente onderzoek van het terrein rond deze legerplaats toont dat, in vergelijking met runderbot, de paardenbotten weinig slachtsporen vertonen, dat er hoge percentages geassocieerde elementen voorkomen en dat de botten vaak compleet zijn of uit grote fragmenten bestaan.22 Op een verderop besproken uitzondering na, is een identiek patroon te zien in Leiden-Roomburg: geringe fragmentatie, het ontbreken van haksporen en het voorkomen van geassocieerde botten. Geringe fragmentatie en het ontbreken van slachtsporen zijn ook vastgesteld voor de militaire nederzettingen in Zwammerdam en Nijmegen.23 Deze verschijnselen onderstrepen wat we uit de Romeinse literatuur al hadden opgemaakt, namelijk dat paardenvlees in militaire nederzettingen niet werd gegeten. Omdat de dieren niet werden geslacht en uitgebeend, vinden we minder slachtsporen en zijn de beenderen minder gefragmenteerd. De suggestie is gedaan dat de geringere fragmentatie te maken heeft met de mindere smaak van het merg van de over het algemeen oudere paarden.2^ Maar ook als het winnen van merg geen rol speelt, verwacht je toch, in dezelfde mate als bij de runde-

15


ren, slachtsporen op de articulatieplaatsen als gevolg van het losmaken van de delen van het skelet. Dat is echter meestal niet het geval. Van de drie botten uit de Nijmeegse castra met sporen zijn er twee doorgezaagde metatarsen (n=43). Blijkbaar heeft men dit rechte stevige stuk bot benut voor het vervaardigen van voorwerpen. In de Nijmeegse canabae legionis, en Nijmegen Ia zijn helemaal geen botten met sporen aangetroffen. In Valkenburg-Marktveld zijn, zij het in geringe mate, naast sporen die duiden op het villen van de dieren, ook sporen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met segmentatie van het karkas en ontvlezen. Het sporadisch eten van paardenvlees in deze nederzetting is dan ook niet uitgesloten.2' Sporadisch, omdat de fragmentatie relatief gering is, en er veel geassocieerde botten zijn. Vanwege deze omstandigheden kunnen we de slachtsporen wellicht beter verklaren met het ruwweg afsnijden van grote stukken vlees voor de honden. Zo werden in Leiden-Roomburg min of meer complete paardenbotten gevonden met sporen van hondenvraat. Als er in de militaire nederzettingen niet of nauwelijks paardenvlees werd gegeten, dan betekent dit dat men na de dood van een paard opgescheept zat met enkele honderden kilo's rottend en stinkend vlees. In een dichtbevolkte nederzetting als een fort of vicus moet dit een onplezierig probleem zijn geweest, dat waarschijnlijk werd opgelost door het paardenlijk uit de nederzetting te verwijderen. Bij het castellum van Zwammerdam werden de dode honden en paarden niet ver van de nederzetting in de Rijn gegooid.26 Iets dergelijks is gedaan met een paard dat teruggevonden is bij een in 1962 uitgevoerde opgraving in de directe omgeving van het castellum van LeidenRoomburg. Cavaleriepaarden van het castellum van Resteren werden gedumpt op de plek waar later een grafveld werd aangelegd.27 De dode paarden uit de Nijmeegse castra werden, met veel ander afval, van een steile helling in de

16

buurt van de oostelijke uitgang van de legerplaats gegooid. Een enkele maal werden ze ook buiten de legerplaats begraven.28 Deze manieren van afvalverwijdering verklaren, in ieder geval deels, de in vergelijking met de inheemse plaatsen veel lagere percentages paardenbot in de militaire nederzettingen.

Inheemse nederzettingen Voor de vindplaatsen Paddepoel en Houten-Doornkade wordt vanwege de grote mate van fragmentatie van het bot en de vele slachtsporen geconcludeerd dat paardenvlees waarschijnlijk werd gegeten.2? De paarden uit Rijswijk werden deels wel, deels niet geslacht voor consumptie.3° Ook voor Schagen-Langendijk en Velsen-Hoogovens wordt aangenomen dat ze werden gegeten, maar er wordt niet vermeld op grond waarvan dit wordt gecondudeerd.31 Voor de nederzettingen Raalte-Heeten, Houten-Tiellandt, Wijk bij Duurstede, Druten I, Resteren, Ewijk, Heteren, Nijmegen Ib-c, Nijmegen IV wordt op grond van deze zelfde criteria geconcludeerd dat vlees van paarden niet werd geconsumeerd.32 Hier vinden we, in vergelijking met runderen uit dezelfde plaatsen, een veel lagere graad van fragmentatie en veel minder slachtsporen. De slachtsporen op de paardenbotten uit Schagen-Wittepaal geven geen duidelijk uitsluitsel over deze vraag." Voor de overige plaatsen worden geen uitspraken over consumptie gedaan. Al met al kunnen we op grond van de mate van fragmentatie en het voorkomen van slachtsporen bij de inheemse nederzettingen concluderen dat er aanzienlijke verschillen te zien zijn wat betreft de consumptie van vlees. In sommige inheemse nederzettingen wordt waarschijnlijk wel paardenvlees gegeten, in andere niet. Hoewel het onderscheid niet volledig opgaat, lijkt het eten van paardenvlees vooral in zwang te zijn geweest bij de bevolking


ten noorden van de limes. Door de inheemse bevolking in het zuidelijke gebied werd zelden of nooit vlees van paarden gegeten. Dit kan wellicht in verband worden gebracht met het heersende Romeins-militaire taboe in deze gebieden, maar kan ook op zichzelf staan. Voor uitsluitsel hierover ontbreken vooralsnog voldoende gegevens uit de voorafgaande periode. Overigens moge duidelijk zijn dat het percentage paard in de nederzettingscontext eigenlijk weinig zegt over het al dan niet eten van paarden, maar vooral hoe er met dode of geslachte dieren werd omgegaan en waar ze werden gedeponeerd. Dit in aanmerking nemend geeft de hoogte van het percentage paard, in combinatie met andere gegevens, wel een idee voor andere, niet-consumptieve vormen van gebruik. Zo ziet Knol in de hoge percentages paardenbeenderen uit Paddepoel, in combinatie met het gegeven dat bijna twintig procent van de dieren stierf tijdens de eerste vijftien maanden, een aanwijzing voor fok.34 Ook Laarman oppert dat de relatief hoge percentages paardenbeenderen in Houten-Tiellandt en Wijk bij Duurstede-De Horden duiden op het fokken van deze dieren, ofschoon de totale afwezigheid van veulens in Houten tegen dit idee pleit.35 Hij merkt daarbij op dat de afwezigheid van botten van jonge dieren ook te wijten kan zijn aan de manier van verzamelen tijdens de opgraving. Gehasse verklaart deze combinatie, veel resten van paarden maar weinig jonge dieren, door op deze plaatsen geen fokkerijen maar trainingscentra te veronderstellend6 Een opvallend verschijnsel is dat in veel inheemse nederzettingen hele of partiële skeletten voorkomen, waarvan regelmatig wordt aangegeven dat ze in anatomisch verband zijn aangetroffen. Dat dergelijke skeletten liggen in nederzettingen waar paardenvlees waarschijnlijk niet werd gegeten, is niet zo verwonderlijk. Net als in de militaire plaatsen werden de kadavers gedumpt.

We zien dat bijvoorbeeld in vierdeeeuws Nijmegen en in de inheemse nederzetting Kesteren.37 Het verschil is dat paardenlijken in een militaire context zoveel mogelijk buiten de nederzetting werden gedumpt, en in de voornamelijk agrarische, inheemse nederzettingen vaak ook daarbinnen. Hele of partiële skeletten van paarden, die dus niet hebben gediend voor de consumptie, zijn echter ook aangetroffen in plaatsen waar waarschijnlijk wel vlees van paarden werd gegeten. Dit geldt voor Rijswijk, waar onder andere een kuil met een compleet skelet en een met twee voorbenen werd gevonden.38 In Velsen-Hoogovens werden twee partiële skeletten in een kuil aangetroffen en in Schagen-Langedijk drie, alle bestaande uit de onderbenen.39 De onderbenen zouden primair slachtafval kunnen zijn. Hele of partiële skeletten die gevonden zijn in plaatsen waar paardenvlees werd gegeten, zouden in het algemeen op twee manieren verklaard kunnen worden. Wellicht was paardenvlees geen voorkeursvoedsel en werd het vlees van deze dieren, of in ieder geval stukken daarvan, alleen gegeten bij schaarste, maar werden ze in andere omstandigheden begraven. Een andere reden zou kunnen zijn dat de dieren of delen ervan in het kader van rituelen werden gedeponeerd. Voor complete skeletten is nog een derde verklaring: de dumping van wegens ziekte voor consumptie ongeschikte dieren. Paard en ritueel De paarden uit de Romeinse tijd bezaten niet alleen een economische en praktische waarde. Duidelijk is dat zij, meer dan andere landbouwzoogdieren, ook een emotionele waarde hadden. Voor een deel is dit reeds hiervoor aan de orde geweest. Het feit dat er in de meeste gevallen een taboe op het eten van paarden rust, geeft aan dat deze dieren worden gezien als meer dan een wandelend stuk vlees dat gebruikt kan worden als rij- of trekdier. Over de reden van dit taboe kunnen

17


we alleen speculeren. Het kan zijn gebaseerd op de weerzin tegen het opeten van 'kameraden', zoals in de huidige westerse wereld geldt voor honden, katten en meestal ook paarden. Dat dit taboe niet absoluut blijkt te zijn en in tijd van hongersnood aan de kant wordt geschoven, zoals bij de reeds eerder genoemde scheepsramp of nederlaag, is een extra argument voor een dergelijke verklaring. Een andere mogelijkheid is dat paarden met goddelijke of magische zaken werden geassocieerd, en daarom niet mochten worden geconsumeerd. Gedacht kan worden aan het paard als culrusdier of als attribuut of symbool van een of andere godheid. De Keltische paarden-godin Epona bijvoorbeeld had het paard als attribuut. Ook de door Tacitus beschreven, in heilige bossen levende, witte paarden die fungeerden als boodschappers tussen goden en mensen passen binnen zo'n beeld,4° hoewel we bij dit soort bronnen niet weten wat de reikwijdte ervan is en of het ook op het in dit artikel besproken gebied slaat. Als we echter bedenken dat ook runderen dergelijke functies vervulden zonder dat dit leidde tot een taboe op het eten van deze dieren, lijkt de andere verklaring, de weerzin tegen de consumptie van 'kameraden', als reden voor het taboe het meest voor de hand te liggen. Aanvankelijk werd gedacht dat deze kameraadschappelijkheid tussen ruiter en paard af en toe ook in het begrafenisritueel tot uiting kwam. Combinaties van begraven paarden en mensen in de voornamelijk militaire begraafplaatsen van Valkenburg en Resteren zouden daar de weerslag van zijn,41 waarbij in het laatste geval zelfs werd gedacht aan een mogelijk Thracische connectie.42 Herinterpretatie van de veldgegevens en de archeozoölogische gegevens van deze en enkele andere grafvelden in het Zimes-gebied heeft echter aangetoond dat een dergelijke man-paard-relatie in Romeinse grafvelden over het algemeen niet waarschijnlijk is en dat het meestal gaat om

18

kadavers die zijn gedumpt op een plek die later als grafveld in gebruik werd genomen.43 Buiten de limes, in Wij ster, worden wel in dezelfde periode mensen en paarden begraven in een en hetzelfde grafveld.44 De paarden zijn naast elkaar begraven in twee rijen van afzonderlijke grafkuilen, in de ene rij twintig, in de andere zes of zeven. Bijzonder is dat de dieren niet liggen, zoals normaal het geval is en zoals ze ook in de nederzetting werden aangetroffen, maar dat ze in een min of meer natuurlijke positie rechtop in hun graven stonden of knielden. Deze afwijkende, geformaliseerde manier van begraven doet vermoeden dat het hier om intentionele met rituelen omklede begravingen gaat, naar de betekenis waarvan we slechts kunnen gissen. Dat een dergelijke manier van begraven ook in het grafveld van Drantum bij Oldenburg (NW Duitsland) voorkomt,45 lijkt erop te duiden dat het om een regionaal gebruik gaat. Er zijn geen aanwijzingen dat het paard op tempelterreinen in Nederland fungeerde als offerdier, zoals wel elders op cultusplaatsen uit de preRomeinse periode het geval was.46 In de Gallo-Romeinse tempels in Eist werden vooral jonge runderen ritueel geslacht. Van het paard is daar slechts één botje gevonden.4? Ook in Empel ontbreekt het paard bijna geheel.48 Hetzelfde geldt voor de Fortunatempel uit Nijmegen.4? Hier zijn het, naast geiten, runderen, kwartels en vissen, voornamelijk kippen die als offer werden verbrand. Ook in de greppels van het in de Romeinse tijd gedateerde lokale heiligdom van Oss-Ussen werd een geringe hoeveelheid botten aangetroffen. Ze zijn van runderen, varkens, schapen of geiten en van een hond. Het paard zat er niet bij.5° Uit het ontbreken van paardenbot concluderen we dat binnen geen enkele van deze tempels of tempelcomplexen het paard een rol speelde bij offers of rituele maaltijden.


Bouw- en terreinoffers Van rituele handelingen met paarden lijkt wel sprake te zijn in de villa van Druten.51 Bij de ingang van twee gebouwen van deze tamelijk inheemse villa waren elk twee paarden begraven (afb. 2). Van een van de grafkuilen kon worden vastgesteld dat deze gelijktijdig met een van de standgreppels van de woning was gegraven, dus bij de bouw van het gebouw. Vanwege dit gegeven en de ligging van de paarden worden alle vier de graven beschouwd als bouwoffers. Ook in derde- en vierde-eeuws Wijster (fase II/IIIa: 225-360 na Chr.) zijn, naast runderen, paarden vermoedelijk gebruikt als bouwoffer.52

1

In de in de productie van ijzer gespecialiseerde Germaanse nederzetting Raalte-Heeten zijn in totaal twintig skeletten van runderen en paarden aangetroffen en één van een edelhert.53 In theorie kunnen dergelijke kuilen met resten van dieren op drie manieren geduid worden: als afvalkuil, als kadaverkuil en als daadwerkelijke begraving in de zin van een geformaliseerde en met rituelen omklede depositie. In het laatste geval kan het zowel gaan om echte offers als om begravingen van gestorven dieren. Vanwege het vaak voorkomende taboe op het eten van het vlees is het met name bij begravingen van paarden moeilijk om vast te stellen welke van deze betekenissen een gevonden skelet heeft. Als het skelet van een rund wordt aangetroffen duidt dat op bijzondere omstandigheden; bij een zelden gegeten dier als het paard zegt dit echter weinig omdat men zich immers altijd moest ontdoen van het hele kadaver. Argumenten om te concluderen dat het in Heeten bij de graven van zowel de runderen, het edelhert, als van de paarden naar alle waarschijnlijkheid gaat om rituele deposities, zijn in de eerste plaats de vorm en de inhoud van de kuilen: de afmetingen ervan liggen binnen bepaalde grenzen, ze hadden allemaal een vlakke bodem en steile wanden, en behalve een skelet

#

m

• w

2. Druten: Een van de gebouwen met

sporen 12.2 en 12.4 zijn de kuilen met skeletten van paarden.

bouwoffers. De

Q

f

;

%

:

a

m

•Q* * j12,4

g

12.2

j "

i

i

B

M

«

(

10m

bevatten deze kuilen bijna geen ander vondstmateriaal. Andere argumenten voor een rituele duiding zijn gebaseerd op de combinatie van de drie diersoorten. Het is onwaarschijnlijk dat al die individuele skeletten de resten zijn van kadavers van zieke dieren; er is zeker geen taboe op het eten van rundvlees, wat een rationeel economische verklaring voor het voorkomen van de rundergraven onwaarschijnlijk maakt; dat een edelhert wordt gejaagd, naar een nederzetting wordt gebracht en vervolgens niet wordt gegeten maar zorgvuldig begraven, kan alleen een nieteconomische betekenis hebben. Er vanuit gaande dat de graven van rund, edelhert en paard een zelfde soort functie hadden, leiden deze argumenten tot de conclusie, dat deze functie op het nièt-economische, rituele vlak lag. In vroeg-vierde-eeuws Heeten (fase 1) lijken de diergraven ruimtelijk gerelateerd te zijn aan huizen en zijn mogelijk, net als in Druten en Wijster te beschouwen als bouwoffers. Het gaat dan echter alleen om runderen. In fase 2 van Heeten, een periode van 310/320 tot 345 na Chr. waarvan veel duidelijke sporen zijn bewaard gebleven, liggen

19


Afbeelding 3. Raalte-Heeten: schematische weergave van de belangrijkste opgegraven sporen met de positie van de in periode

310/320-345™ Chr. daterende diergraven. Legenda: 1 smidse; 2 hutkom; 3 andere gebouwen; 4 waterput; 5 houtskool meiier; 6 oven; 7 omheining en grachten; 8 ingang; a rund; b paard; c edelhert.

vijf skeletten van runderen en drie van paarden in de nabijheid van de omheining en de ingang van het terrein. Even buiten de omheining lag een edelhert begraven (afb. 3). De graven van paarden en runderen lijken het terrein af te bakenen en de ingang te markeren. Ze zouden verklaard kunnen worden als terreinoffers waarmee het nederzettingsterrein werd ingewijd of bevestigd, een soort Germaanse pendant van het Romeinse suovetauri!io-offer. Het wat verder van de omheining gelegen edelhert, het wild, werd mogelijk geassocieerd met de buitenwereld, het bos, de natuur. Dit in tegenstelling tot de gedomesticeerde runderen en paarden, die hun betekenis hadden voor de huiselijke omgeving, het woonhuis, het erf. Voor de tussen 360 en 395 daterende diergraven uit Wij ster, bestaande uit

20

paarden of combinaties van paarden en runderen die tegen of vlak bij omheiningen liggen, kan ook gedacht worden aan een functie als terreinoffer.54 In de inheemse nederzetting van Leidschendam-De Leeuwenbergh lag een enkele paardenbegraving precies bij de ingang van een woonerf, aan de binnenkant van de erfscheiding.55 Ook dit paard, daterend tussen 120 en 180, komt in aanmerking voor een functie als terreinoffer. Een jong paard en twee honden die tijdens dezelfde opgraving werden gevonden binnen een erf dat mogelijk een cultusplaats was, zouden eveneens rituele betekenissen kunnen hebben. Een ritueel maal Zeer opmerkelijk zijn de paardenbotten die zijn aangetroffen in een kuil in Houten-Tiellandt (50-300 na Chr.). Bij elkaar lagen daar 87 botten van ĂŠĂŠn


ongeveer vijfjaar oude merrie, maar niet in anatomisch verband. Het bijzondere van dit skelet is dat er op alle botten snij- en haksporen zitten (afb. 4). Als dit dier was geslacht voor normale menselijke consumptie, waren niet alle botten bijeen gebleven maar waren delen van het karkas, met bot en al, naar andere plekken meegenomen. Laarman neemt aan dat het dier op een natuurlijke wijze is gestorven, vervolgens ontvleesd is, waarna het vlees is gevoerd aan de honden.56 Als echter alleen het vlees zou zijn weggesneden voor de honden zouden niet van die duidelijke slachtsporen zijn achtergebleven. Met name de slachtsporen op de wervels en ribben wijzen op stukken vlees met het bot er nog in. Als deze stukken aan de honden gevoerd waren, zouden er zeker knaagsporen op hebben gezeten. Deze ontbreken echter. Bovendien zouden de botten door de honden verspreid zijn geraakt. De fragmentatie en de slachtsporen duiden op slacht voor consumptie. Het bijzondere is dat, hoewel de andere vondsten uit Houten laten zien dat paardenvlees niet werd gegeten, het hier toch gaat om een gegeten paard, en dat alle resten na consumptie bij elkaar zijn gebleven. Van een normaal consumptiepatroon is hier geen sprake. In korte tijd moet in de buurt van de vondstkuil zo'n tweehonderd kilo paardenvlees zijn gegeten. Deze zeer geconcentreerde, waarschijnlijk eenmalige consumptie van zo'n grote hoeveelheid vlees van een voor de voedselvoorziening afwijkende diersoort, doet vermoeden dat het hier gaat om de resten van een rituele maaltijd. Naar de betekenis ervan valt slechts te gissen. De relatief grote hoeveelheden beenderen van niet gegeten paarden elders op het opgravingsterrein geeft aan dat het paard een belangrijke rol moet hebben gespeeld in de economie van Houten, waarbij gedacht wordt aan fok.5? Te denken valt aan een ritueel ter ere van een met dergelijke activiteiten verband houdende paarden-godheid. Maar dat is uiteraard louter speculatie.

\

\~V\-

\

_----'*

Afbeelding 4. Houten-Tiellandt: snij- en haksporen op de niet in anatomisch verband aangetroffen botten van een merrie. Legenda: 1 doorgehakt; 2 hakspoor;3 snijspoor (naar Laarman iqgöa, ajb. 66).

Een votief offer? In 1996, tijdens een door de ROB uitgevoerde opgraving in de vicus bij het castellum van Leiden-Roomburg, het Romeinse Matilo, werden drie categorieën resten van paarden gevonden.58 De eerste groep wordt gevormd door skeletten van gedumpte dieren, waar-

Afbeelding 5. Oostelijk rivierengebied: snij-, zaag- en haksporen op botten van paarden. Legenda: 1 doorgehakt; 2 doorgezaagd; 3 hakspoor; 4 snijspoor; 5 hak- of snijspoor op de nietzichtbare kant (naar Lauwerier 1988, afb. 40).

A

V

Ji I*

bl ~

r\

lil'^U I ' < l«

21


Afbeelding 6. Leiden-Roomburg: gezichtsmasker en enkele van de daarbij aangetroffen zwaar bekapte paardenbeenderen.

van er ook bij een eerdere opgraving reeds één werd aangetroffen.59 Verder zaten er paardenbeenderen verspreid tussen het overige nederzettingsafval. Deze nauwelijks gefragmenteerde botten zonder haksporen zijn ongetwijfeld de restanten van gedumpte dieren waarvan het vlees niet is gegeten. De derde groep is hiervan zeer afwijkend. Het is een groep uitzonderlijk zwaar bekapte botten die zijn aangetroffen in een stuk opvulling van het Kanaal van Corbulo, de Fossa Corbulonis, aan de

rand van de vicus. Ze zijn gevonden op de plaats waar ook een bronzen gezichtsmasker en enkele ongesleten munten tevoorschijn kwamen (afb. 6).So Het gaat om een schedel met bijpassende onderkaken van een volwassen hengst met een geschatte schofthoogte van 136 cm. Verder een bekken, een dijbeen, een scheenbeen en een astragalus die afkomstig zijn van het linker achterbeen van een veel groter paard met een schofthoogte van 150 cm. De schedel is bij het achterhoofd, op het gewricht tussen schedel en atlas doorgehakt. Het dier is dus onthoofd. Op het bekken zitten vele tientallen haksporen op de ventrale kant van het ilium, ischium en acetabulum. Meer dan tien haksporen lopen over het hele acetabulum, op zodanige wijze dat ze

22

moeten zijn aangebracht nadat het dijbeen was verwijderd. Ook de andere haksporen lijken geen enkele rationele functie gehad te hebben. Met slacht hebben ze in ieder geval niets van doen. Het dijbeen heeft veertig tot vijftig van deze haksporen in de lengterichting. Het lijkt of de schacht in de lengterichting met de slachtbijl is afgeschaafd. Recht onder het distale uiteinde zitten minstens acht haksporen die ontstaan zijn bij het loshakken van het scheenbeen, maar acht zijn er rijkelijk veel. Het scheenbeen heeft meer dan dertig oppervlakkige kapsporen, net als het dijbeen in de lengterichting van de schacht. De astragalus telt minstens vijftien snijsporen aan de mediale kant van de distale helft. Het zijn lange sporen van vaak meer dan drie centimeter. Ze zijn mogelijk ontstaan bij het doorsnijden van de pezen, maar één enkele snee is daarvoor ook voldoende. De vraag is uiteraard waarom deze extreme hak- en snijsporen op de paardenbotten zijn aangebracht. Het zou kunnen dat er iemand lukraak met een bijl heeft zitten hakken op dit achterbeen en deze schedel. De dumping van de botten in deze toestand in het Kanaal zou echter ook een rituele betekenis kunnen hebben. Misschien zijn de toe-


getakelde onderdelen van de twee paarden gelijktijdig geofferd met het gezichtsmasker en de ongesleten munten. De andere vondsten uit deze context geven niet veel aanknopingspunten. Het zijn metalen en benen artefacten met een duidelijk Romeins-militair karakter, en normaal slacht- en consumptieafval van vooral runderen, en enkele varkens en schapen of geiten. Andere paardenbeenderen lagen er niet. Van de maskers en helmen, die vaak net als in Leiden in rivieren worden aangetroffen, wordt aangenomen dat het votief-offers zijn van afgezwaaide militairen die hiermee een godheid danken voor de tijdens de dienst genoten bescherming.61 De gevonden delen van paarden, een kop en een achterbeen, zouden als pars pro toto kunnen worden gezien voor een symbolisch gedeponeerd rijpaard van een ruiter. Het feit dat deze beenderen zo zwaar bekapt zijn, doet denken aan een relatie met het opzettelijk kapotgeslagen aardewerk dat bij maskers uit Nijmegen is gevonden en de voor profaan gebruik ongeschikt gemaakte wapens die elders in dit soort contexten worden gevonden.62 Het los gevonden achterbeen van het paard uit Leiden-Roomburg prikkelt er toe een eerder gepubliceerde afbeelding met de slachtsporen op paardenbeenderen uit het oostelijk rivierengebied nogmaals te bekijken (afb. 5). Indertijd werd opgemerkt dat de haksporen geconcentreerd voorkomen op de overgang van achterbeen naar bekken zodat het erop lijkt dat, wanneer er al slachtactiviteit plaatsvond, dit voornamelijk ging om het losmaken van de achterbenen. Geconcludeerd werd dat dit mogelijk werd gedaan om de karkassen makkelijker in een kuil of sloot te kunnen begraven, vooral nadat de rigor mortis was ingetreden, of dat delen van de benen werden gevoerd aan de honden. Het is echter ook mogelijk dat het uitnemen van de achterbenen, net als in Leiden, een andere, mogelijk rituele betekenis had. Omdat

daar indertijd bij de analyse van het bot niet op is gelet, zou het opnieuw bestuderen van combinaties van paardenbeenderen uit het oostelijk rivierengebied en de contexten waarin ze gevonden zijn, de moeite waard zijn.

Conclusie Samenvattend komen we tot de volgend conclusies betreffende het paard in de Romeinse tijd in Nederland. In tegenstelling tot het rund is er bij het paard tijdens de Romeinse periode geen geleidelijke toename van de fysieke grootte waar te nemen. Wel bezaten verschillende groepen bewoners in verschillende delen van het land andere typen paarden. De bewoners ten noorden van de limes bezaten relatief kleine paarden, die niet door kruising met zuidelijk fokmateriaal werden beĂŻnvloed. Mogelijk prefereerden ze hun eigen kleine inheemse paard boven de veel grotere dieren die met het Romeinse leger meekwamen, mogelijk waren de grotere dieren om strategische redenen voor de noorderling niet beschikbaar. De inheemse bevolking ten zuiden van de limes voorzag het leger waarschijnlijk van paarden en had daartoe naast de kleine inheemse rassen de beschikking gekregen over groot fokmateriaal uit het zuidelijk deel van het Romeinse Rijk. De markt bepaalde vervolgens welke paarden waar terecht kwamen. Het segment grote dieren dat uit de fokactiviteiten voortkwam, werd met name door het leger en door villa-bewoners gebruikt. De inheemse bevolking hield de beschikking over de kleinere paarden en ertkele grote fokdieren. De vondsten die gedaan zijn in nederzettingen ten noorden van de limes zijn te beschouwen als afkomstig van lokale inheemse dieren. Ten zuiden van de limes zullen deze vondsten, zowel in de inheemse als de militaire nederzettingen, een mengeling zijn van lokale en geĂŻmporteerde rassen. Botten van paarden, met name uit de onderbenen, dienden zeer incidenteel

23


als grondstof voor beenbewerking. De dieren werden gewoonlijk wel afgehuid voor het leer. Zowel schriftelijke bronnen als de archeozoรถlogische gegevens geven aan dat het eten van paardenvlees binnen de militaire context taboe was. Dit was waarschijnlijk gebaseerd op het principe dat men zijn kameraad niet opeet. De paarden moesten daarom na overlijden worden gedumpt, wat meestal buiten de nederzetting gebeurde. Bij de inheemse bevolking is dit taboe niet algemeen. Op verschillende plaatsen ten noorden van de limes wordt vlees van paarden wel gegeten; in het zuidelijk gebied werd dit, waarschijnlijk onder invloed van de Romeinse aanwezigheid, zelden of nooit gedaan. De niet gegeten paarden werden meer dan in militaire plaatsen ook binnen de nederzetting gedumpt. Uit het voorgaande volgt dat het taboe op het eten van paardenvlees in latere perioden niet zozeer is te beschouwen als een christelijke traditie, maar primair als een overgenomen Romeinse gewoonte. De enkele uit de Middeleeuwen bekende pauselijke verboden op consumptie van paardenvlees geven hooguit aan dat dit al bestaande taboe gekerstend is. Het paard vervulde af en toe ook een rituele functie. In verschillende inheemse nederzettingen dienden paarden, soms in combinatie met andere dieren, als bouw- of terreinoffer. Binnen een militaire context lijkt deze vorm van rituele depositie van paarden niet voor te komen. Hevig bekapte paardenbeenderen die aan de rand van de militaire vicus van Leiden samen met een gezichtsmasker zijn aangetroffen in het Kanaal van Corbulo, zouden onderdeel kunnen zijn van een votief offer. Een geheel ander verschijnsel dat in verband wordt gebracht met een ritueel gebruik is het complete skelet van een overduidelijk voor consumptie geslacht paard uit het inheemse Houten-Tiellandt. De botten ervan worden beschouwd als de resten

24

van een rituele maaltijd van bewoners van een nederzetting waar normaal geen paardenvlees werd gegeten. Hoewel redelijk veel bekend is over het paard en de rol van het paard in Nederland in de Romeinse tijd, zijn vele zaken nog onduidelijk. Om inzicht te krijgen in welke inheemse groepen wel en welke geen taboe kenden op het eten van paardenvlees, of daar chronologische, geografische of sociale verbanden in zijn te ontdekken, en om een idee te krijgen van de reden van dit taboe, zullen bij archeozoรถlogisch onderzoek veel explicieter de criteria genoemd moeten worden waarop men conclusies baseert. Ook zal in het algemeen uitvoeriger de relatie moeten worden gelegd met de contexten waar de resten van deze paarden vandaan komen. Hetzelfde geldt voor de mogelijk rituele deposities van paarden of van stukken van paarden. Omdat een zeer nauwgezette registratie van gegevens in het veld een absolute voorwaarde is om dit soort atypische deposities goed te kunnen bestuderen, verdient het aanbeveling in dergelijke gevallen reeds tijdens de opgraving een archeozoรถloog bij de berging en registratie te betrekken. De in het begin genoemde belangstelling van de archeozoรถloog voor dit intrigerende dier kunnen we voorlopig nog niet missen. Dankwoord Met dank aan de Afdeling Archeologie van de Gemeente Den Haag, Torn Hazenberg (ROB) en Eli Gehasse (ROB) voor het ter beschikking stellen van nog niet gepubliceerde informatie, Evelyne Bacrach, Margriet Limburg en Henk de Kort (ROB) voor het tekenwerk en Ad Kooyman en Rien Polak (ROB) voor commentaar. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) Kerkstraat i 3811 CV Amersfoort


Noten 1 bv. Hyland 1990; Clutton-Brock 1992; Clark 1995. 2 Junkelmann 1990. 3 Von den Driesen & Boessneck 1974; May 1985. 4 o.a. Van Boekei 1986, p. 226-233; Zadoks et al. 1969, p. 118-124. 5 Caesar, De Bello Gallico IV 2,2; Tacitus, Germania 6. 6. Lauwerier 1988, p. 166-169; AudoinRouzeau 19 91. 7 Prummel 1979; Lauwerier & Hessing 1992. 8 Benecke 1994, tabel 24. 9 Audoin-Rouzeau 1991, afb. 2. 10 Tacitus, Germania 10. 11 Nijmegen: GL scheenbeen: 411.6 mm; Valkenburg: GL middenhandsbeen: 269.0 mm. 12 Toynbee 1973, p. 167-185. 13 Tacitus, Germania 15. 14 Müojkovic & Brinkhuizen 1984; Clason 1962; Zeiler 1996a. 15 Lauwerier 1988. 16 Lauwerier 1988, p. 153-155; Gehasse 1997. 17 Clason 1960; Van Wijngaarden-Bakker 1970; Lauwerier 1988; Laarman 1996a. 18 Knol 1983; Van Wijngaarden-Bakker 1988. 19 Varro, De Re Rustica II, 7,15. 20 Tacitus, Annales II, 24; Historiae IV, 60. 21 Clason 1960. 22 Gehasse 1997. 23 Van Wijngaarden-Bakker 1970; Lauwerier 1988, p. 150-155; tabel 68 (Nijmegen Ia; castra; canabae legionis). 24 Peters 1994. 25 Gehasse 1997. 26 Van Wijngaarden-Bakker 1970. 27 Lauwerier & Hessing 1992. 28 Haalebos 1993. 29 Knol 1983; Taayke 1984. 30 Clason 1978; Ket 1987. 31 Van Wijngaarden-Bakker 1988. 32 Lauwerier et al. 1998; Laarman 1996a; Laarman 1996b; Lauwerier 1988, p. 162-164. Op e e n bijzonder skelet uit Houten-Tiellandt met zeer duidelijke slachtsporen wordt verderop ingegaan. 33 Zeiler 1996a. 34 Knol 1983. Er is geen onderscheid aangegeven russen gegevens over de voorRomeinse en de Romeinse periode. 35 Laarman 1996a. 36 Gehasse 1997. 37 Lauwerier 1988; Lauwerier 1991; 1997. 38 Ket 1987; Clason 1978. 39 Van Wijngaarden-Bakker 1988. 40 Tacitus, Germania 10. 41 Verhagen 1987; Prummel 1979; Lauwerier 1988.

42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62

Willems 1986, p. 139. Lauwerier & Hessing 1992. Van Es 1967, p. 500-501; kaart XI. Van Es 1967, p. 501. Roymans 1990, p. 79. Lauwerier 1988, p. 111-121. Seijnen 1994. Zeiler 1996b; 1997. Lauwerier & IJzereef 1994, p. 240. Hulst 1978; Lauwerier 1988, p. 104-111. Van Es 1967, kaart V& VI; Clason 1967b. Lauwerier et al. 1998. Van Es 1967, kaart VII (fase Illb). Wiepking 1997 (vondstnummer F44). Laarman 1996a. Laarman 1996a. Robeerst in voorb. Van der Klei 1964. Enckevort & Hazenberg 1997. Roymans 1993. Van Enckevort & Willems 1994; Roymans 1990, p. 90.

Literatuur Audoin-Rouzeau, F., 1991: La taille du boeuf domestique en Europe de l'Antiquité aux temps modernes (Fiches d'ostélogie animale pour 1'archéologie B: mammifères), Juan-les Pins. Benecke, N., 1994: Der Mensch und seine Haustiere: die Ceschichte einerjahrtausende altenBeziehung, Stuttgart. Boekei, G.M.E.C. van, 1986: Roman terracotta fïgurines and masks from the Netherlands, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 36, 25-404. Boer, H. de, D. van Meenen, M. Niekus & M. Zijlema, 1992: Archeozoölogisch onderzoek Resteren 1990 (Verslag cursus archeozoölogie BAI), Groningen. Clark, J. (ed.), 1995: The Medieval horse and its equipment, c. 3150 - c. 1450; Medieval findsfrom excavations in London, London. Clason, A.T., 1960: Some remarks on the faunal remains from the Roman castellum at Valkenburg, Province of SouthHolland, Palaeohistoria 8,139-147. Clason, A.T., 1962: Beenderen uit nederzettingssporen van rond het begin onzer jaartelling bij Sneek, De Vrije Fries 45, 105-112. Clason, A.T., 1967a: Animal and man in Holland's past, Ae[B, Groningen. Clason, A.T., 1967b: The animal bones, in: W.A. van Es: Wijster, a native village beyond the imperialfrontier ijo-425 AD (Palaeohistoria 11), Groningen, 574-579. Clason, A.T., 1970: Preliminary report on the animal bones found at Paddepoel, in: W.A. van Es: Paddepoel; excavations of frustrated terps (200 B.C.-250 A.D.,

25


zoological remains on the site of the Palaeohistoria 14, 287. Roman villa at Voerendaal, in: LI. Clason, A.T., 1978: Animal husbandry and hunting at Rijswijk (Z.H.), in: J.H.T. Kooistra, Borderland farming, Gauda & Bloemers: Rijswijk (Z.H.), "De Bult" Amersfoort (Proefschrift RUL). Eine Siedlung der Cananefaten (Nederland- Kooistra, LI. & F.J. Laarman 1996b: The se Oudheden 8), Amersfoort, 424-437. zoological remains from the cellar, in: LI. Kooistra, Borderland farming, Gauda & Clason, A.T., in press: Wild and domestic Amersfoort (Proefschrift RUL). horses in the Netherlands and NW Europe, ... Kortenbout van der Sluijs, G. & A.P. Clutton-Brock, J., 1992: Horse power: a hisAudretsch 1955: Zoogdierresten, in: J.E. tory of the horse and the donkey in humanBogaers, De Gallo-Romeinse tempels te Eist societies, London. in de Over-Betuwe (Nederlandse oudheden Driesch, A. von den & J. Boessneck 1974: 1), 's-Gravenhage, 137-140. Kritische Anmerkungen zur WiderristLaarman, F.J., 1983: Onderzoek van faunahöhenberechnung aus Langenmassen resten uit opgravingen in de Assendelver polvor- und frühgeschichtlicher Tierder in 1980 (Doctoraalscriptie Universiteit knochen, Saugetierkundliche Mitteilungen van Amsterdam), Amsterdam. 22, 325-348. Laarman, F.J., 1996a: The zoological reEnckevort, H. van & W.J.H. Willems 1994: mains, in: L.I. Kooistra, Borderland farRoman cavalry helmets in ritual hoards ming (Proefschrift RUL), Gauda & from the Kops Plateau at Nijmegen, The Amersfoort, 343-357. Netherlands, Journal of Roman Military Laarman, F.J., 1996b: Zoological material Equipment Studies 5,125-137. of the Bronze age and the Roman period Enckevort, H. van & T. Hazenberg 1997: from Wijk bij Duurstede-De Horden, in: Romeins masker uit de klei getrokken, L.I. Kooistra, Borderland farming (ProefSpiegel Historiael 32/1, 38-39. schrift RUL), Gauda & Amersfoort, Es, W.A. van, 1967: Wijster; A native village 343-357beyond the imperialfrontier 150-425 A.D. Labouchere, P.C., 1927: De geschiedenis van (Palaeohistoria 11), Groningen. het Belgische trekpaard en de invloed van Gehasse, E.F., 1997: Valkenburg: het botIndigène du Fosteau op de Nederlandsche materiaal uit de Marktveld-Geul 1985-1988 trekpaardfokkkerij, Proefschrift Landbouw(Intern Rapport IPP & ROB), Amsterdam hogeschool Wageningen, Maastricht. & Amersfoort. Lauwerier, R.C.G.M., 1988: Animals in Hyland, A., 1990: Equus: the horse in the Roman times in the Dutch easternriverarea Roman world, London. (Nederlandse Oudheden 12), 's-GravenHaalebos, J.K., 1993: Castra en canabae; hage & Amersfoort. Opgravingen op het terrein van het voorLauwerier, R.C.G.M., 1991: Kesteren - J. van malige Canisiuscollege te Nijmegen, de Vondelstraat/Nedereindseweg 1990; paar1987-1992, Jaarboek Numaga 40, 7-36. deskelet (Intern verslag Archeozoölogie/ Hoek, R.G.J.M. & D.C. Brinkhuizen, 1990: ROB, 22-4-1991), Amersfoort. Bijlage. Zoogdieren, vogels en vissen, in: Lauwerier, R.C.G.M., 1997: Kesteren 1989Bogaers, J.E. & J.K. Haalebos. 1993; diergraven en leeftijden runderen enOpgravingen op het terrein van het voorpaarden uit de inheems-Romeinse nederzetmalige Canisiuscollege, 1989, Numaga ting (Intern verslag Archeozoölogie/ROB, 37, 73-84, 81-84. 11-2-1997), Amersfoort. Hulst, R.S., 1978: Druten-Klepperhei. VorbeLauwerier, R.C.G.M., in druk: Animals and richt der Ausgrabungen einer Römischen animal food in 4th-century Nijmegen, in: villa, Berichten van de Rijksdienst voor het J.H.F. Bloemers: Excavations at Nijmegen Oudheidkundig Bodemonderzoek 28,133-151. I, Amersfoort. Junkelmann, M., 1990: Die Reiter Roms. Lauwerier, R.C.G.M. & P.J.A. van Mensch, Teil I: Reise, Jagd, friumph und Circus1993: Het vee van de inheems-Romeinse rennen, Mainz. bewoners van Colijnsplaat-NoordhoekKet, D.T., 1987: Rijswijk revisited; de dierlijke snol en Kats (Noord-Beveland), Historisch resten van Rijswijk 'de Bult' aan een naderJaarboek Zuid- en Noórd-Beveland 19,35-39. onderzoek onderworpen (Doctoral thesis Lauwerier, R.C.G.M. & G.F. IJzereef, 1994: Rijksuniversiteit Groningen), Groningen. Vee en vlees in de nederzettingen in OssKlei, van der, J., 1964: Profiel van de gracht Ussen (8öo v. Chr.-25O na Chr.), in: K. van Corbulo bij Leiden, Westerheem 13-1, Schinkel: Zwervende erven. Bewonings95-103. sporen in Oss-Ussen uit de bronstijd, ijzertijd en Romeinse tijd; opgravingen 1976-1987, Knol, E., 1983: Farming on the banks of the deel 1 (Proefschrift Rijksuniversiteit river Aa: the faunal remains of Paddepoel 200 BC-AD 250, Palaeohistoria 25,145-182. Leiden) Leiden, 233-243. Kooistra, L.I. & F.J. Laarman 1996a: The Lauwerier, R.C.G.M., B.J. Groenewoudt, O.

26


Brinkkemper & F.J. Laarman, 1998: Between ritual and economics; animals and plants in a fourth century native settlement at Heeten, the Netherlands, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 43. Lauwerier, R.C.G.M. & W.A.M. Hessing, 1992: Men, horses, and the Miss Blanche effect: Roman horse burials in a cemetery at Resteren, the Netherlands, Helinium, 32/1-2, 78-109. May, A., 1985: Widerristhöhe und Langknochenmasse bei Pferden - ein immer nog aktuelles Problem, Zeitschrift für Saugetierkunde 50, 368-382. Mensch, P.J.A. van, 1975: Dierresten uit de polder Achthoven (Gemeente Leiderdorp), Westerheem 24,111-116. Milojkovic, J. & D.C. Brinkhuizen, 1984: Bones from a terp remnant near Kimswerd, Helinium 24, 240-246. Peters, J., 1994: Nutztiere in den westlichen Rhein-Donau-Provinzen wahrend der Römischen Kaizerzeit, Passauer Universitats Schriften zur Archaologie 2, 37-63. Prummel, W., 1979: The size of Dutch horses and Labouchère's theory on the origin of the Frisian horse, in: M. Kubasiewicz (ed.): Archaeozoolgy I, Szczecin, 431-438. Robeerst, J.M.M., 1997: Botmateriaal van de opgraving Leiden-Roomburg, in: T. Hazenberg (red.): Leiden-Roomburg 19951997; Archeologisch onderzoek naar het kanaal van Corbuloen de vicus van het castellum Matilo (Rapportage Archeologische Monumentenzorg), Amersfoort. Roymans, N., 1990: Tribal societies in northern Gaul; An anthropological perspective (Cingula 12), Amsterdam. Roymans, N., 1993: Romanisation and the transformation of a martial elite-ideology in a frontier province, in: Frontières d'empire. Actes de la Table Ronde International de Nemours 1992, Mémoires du

(Doctoraalscriptie Rijksuniversiteit Groningen), Groningen. Thijssen, J.R.A.M., 1976: Zoölogica, in: J.E. Bogaers & J.K. Haalebos, Opgravingen in de Romeinse legioensvestingen te Nijmegen I, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 57,189. Thijssen, J.R.A.M., 1977: Zoölogica, in: J.E. Bogaers & J.K. Haalebos, Opgravingen in de Romeinse legioensvestingen te Nijmegen II, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 58,145-146. Toynbee, J.C.M., 1973: Animals in Roman life and art, Baltimore & London. Verhagen, M., 1987: Een Romeins paardegraf uit het grafveld, in: E.J. Bult & D.P. Hallewas (eds.): Graven bij Valkenburg II; het archeologisch onderzoek in 2986, Delft, 92-98. Wiepking, C, 1997: De inheems-Romeinse nederzetting te Leidschendam-Leeuwenbergh (Doctoraalscriptie Vrije Universiteit), Amsterdam. Wijngaarden - Bakker, L.H. van, 1970: Dierenresten uit het Castellum te Zwammerdam; Voorbericht over de opgravingscampagnes 1968 en 1969, Helinium 10,274-278. Wijngaarden - Bakker, L.H. van, 1988: Zoöarcheologisch onderzoek in de westNederlandse delta 1983-1987, in: J.H.F. Bloemers (ed.): Archeologie en oecologie van Holland tussen Rijn en Vlie, Assen & Maastricht, 154-185. Willems, W.H.J., 1984: Romans and Batavians; a regional study in the Dutch river area II, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 34, 42-491. Zadoks-Josephus Jitta, A.N., W.J.T. Peters & W.A. van Es 1969: Roman bronze statuettesfrom the Netherlands, I; Statuettes found north of the limes, (Scripta Archaeologica Groningana 1) Groningen. Musée de Préhistoire d'Ile-de-France 5, 33-50. Zeiler, J.T., 1996a: De faunaresten van SchaSeijnen, M., 1994: Dierebotten en rituele gen Witte Paal III (ïe-je eeuw n. Chr.); maaltijden, in: N. Roymans & T. Derks Tussentijdse rapportage van het archeozoölo(eds.): De tempel van Empel; Een Herculesgisch onderzoek (ArcheoBone Rapport heiligdom in het woongebied van de 8) (Intern rapport Archeologische WerkBataven, 's-Hertogenbosch, 162-173. Storm, P., 1996: Archeozoölogisch onderzoek groep Schagen/Prov. Noord-Holland/ ROB 20-12-1996), Groningen. Romeins paard-i van de opgraving Ockenburgh, Den Haag (Intern Rapport, Dienst Zeiler, J.T., 1996b: Geofferd aan de godin; Stadsbeheer Afdeling Archeologie, Faunaresten uit de Fortunatempel te NijGemeente Den Haag), Den Haag. megen(2e eeuw na Chr.) (Intern Rapport Storm, P., 1997: Archeozoölogisch onderzoek Gemeente Nijmegen, dienst Volkshuisvesting. & Milieuafd. Bouwkunde sektie Romeins paard-2 en -3 van de opgraving Archeologie. 16-4-96), Nijmegen. Ockenburgh, Den Haag (Intern Rapport, Zeiler, J.T., 1997: Offers en slachtoffers; Dienst Stadsbeheer, Afdeling ArcheoFaunaresten uit de Fortunatempel te logie, Gemeente Den Haag), Den Haag. Nijmegen (2e eeuw n. Chr.), Paleo-aktueel Taayke, E., 1984: Het beendermateriaal van 8,105-107. Houten (-Doornkade) werkputten 25-37

27


AWN-ers van het eerste uur Westerheem in gesprek met: P.J.R. Modderman Masja Kooiman

P.J.R. Modderman, Amersfoort 1952

28

De AWN is op weg naar zijn vijftigste verjaardag en dat is aanleiding voor de redactie van Westerheem om een aantal AWN-leden van het eerste uur te vragen naar hun persoonlijke herinneringen. Voor deze eerste aflevering werd een bezoek gebracht aan professor Modderman (Tanah Radja, 1919), lid nummer zeventien. Een portret.

Hoe is uw belangstelling voor archeologie ontstaan? In mijn HBS-tijd richtte mijn historische belangstelling zich steeds meer op de archeologie, maar een studie in dat vak werd me afgeraden. Ik ging sociale aardrijkskunde in Utrecht studeren, waar prof. L. van Vuuren bewerkstelligde dat ik in 1938 deel kon nemen aan de opgravingen op het Domplein (onder leiding van dr. A.E. van Giffen). In 1941 begon mijn eerste baan in de archeologie, toen ik door prof. Van Giffen benaderd werd voor een assistentschap om onderzoek te doen in het Zuiderzeegebied. In 1945 promoveerde ik in Groningen bij Van Giffen op het proefschrift "Over de wording en de beteekenis van het Zuiderzeegebied". Daarin vormden opgravingen van de burcht te Kuinre, van het kerkje op de zuidpunt van Schokland en van een laat-middeleeuwse kogge de hoofdschotel. Ik heb het geluk gehad dat ik in mijn leven vier keer aan de wieg van iets heb gestaan. De eerste keer was in '41 in het Zuiderzeegebied. Toen ben ik in 1946 gedetacheerd geweest bij de Bodemkartering in Wageningen; dat was een jonge, nieuwe dienst. Ik maakte o.a. verspreidingskaarten van verschillende bewoningsperiodes in het rivierengebied. In de jaren vijftig werd ik veel meer betrokken bij de juist in Amersfoort gevestigde ROB, die mij de mogelijkheid bood om prehistorisch onderzoek te gaan doen. Zo volgden in 1950 de opgravingen van bandkeramische woonsporen in Elsloo en laat-neolithische resten bij Hekelingen. In 1961 werd ik benoemd tot hoogleraar in Leiden, waar ik het voorrecht had een heel nieuw Instituut op te bouwen: het Instituut voor Prehistorie.


U heeft een ruim oeuvre opgebouwd, boekpublicaties en artikelen, waaronder ook dertien artikelen voor Westerheem. Maar het gaat bijna allemaal over de prehistorie. Ligt daar uw grootste affiniteit? Ik heb me ontwikkeld als prehistoricus. Maar in de loop van mijn leven ben ik ook andere periodes tegengekomen. In de Noordoost-polder ben ik bezig geweest met middeleeuwse zaken. Want je moest het natuurlijk doen met wat er tevoorschijn kwam: een middeleeuwse burcht, een middeleeuwse kerk, een middeleeuws schip. En als ik nu middeleeuws materiaal zie, dan kan ik dat nog altijd globaal dateren. Maar mij is wel duidelijk, dat men er nu, na vijftig jaar, enorm veel meer vanafweet. En tijdens mijn werk bij de Bodemkartering heb ik veel te maken gehad met Romeins materiaal. Het gewone Romeinse aardewerk, daar ben ik ook redelijk in thuis. Vanaf 1950 ben ik vrijwel uitsluitend bezig geweest met prehistorisch materiaal. Als ik nog wel eens betrokken was bij een andere opgraving - als er bijvoorbeeld niemand anders ter

beschikking was - dan werkte ik het materiaal daarvan niet uit. Zoals bijvoorbeeld bij Vlaardingen (1961), waar toen de plaatselijke afdeling van de AWN zeer nauw bij betrokken was. Dat was een nederzetting uit de Romeinse tijd, maar het barstte van 'het inheems'.

Arbeiders, studenten en staf bij de bandkeramische opgraving te Hienheim, Beieren 1970.

Is de belangstelling voor de prehistorie dan een toevalstreffer geweest? Nee, de prehistorie is een duidelijke bewuste keuze geweest. Toch omdat die ongeschreven geschiedenis mij het meest interesseert. Wat de Middeleeuwen betreft: ik ben geograaf, niet geschoold in geschiedenis. Daar weet ik dus geen bliksem van. En voor de Romeinse tijd moet je ook in staat zijn om kennis te nemen van de originele literatuur uit die tijd. En ik ben een HBS-er; dus geen Latijn. Toen ik een jaar of zestien, zeventien was, wilde ik naar IndiĂŤ en zodoende ben ik in mijn studententijd nog wel bezig geweest met Sanskriet, omdat dat de oudste taal is die er in dat gebied - voor de komst van de Europeanen - voorhanden is.

29


U bent in Nederlands-Indië geboren. Heeft u nog herinneringen aan die eerste levensjaren? Ik ben tijdens mijn derde levensjaar naar Nederland teruggekomen en ik heb nog maar één herinnering: ik zie mijzelf lopen over zo'n hele rechte weg door een plantage. Mijn vader was administrateur op een rubberplantage. En overdag ging ik met mijn moeder wandelen. Langs de kant van de weg stonden bomen en op een hoek zat een inlander met een warong. Dat is een heel klein winkeltje, u kent die plaatjes wel: dat iemand over z'n schouder een stok draagt, met aan beide einden een mand. En die man zat daar dus, tussen die twee manden in, en hij verkocht etenswaren. Als kind van twee wil je daar natuurlijk iets van hebben. Maar dat mocht niet. Later wilde u terug, maar dat is nooit gelukt? Het was eigenlijk een natuurlijke zaak dat je later zelf ook naar Indië zou gaan. Mijn vader is er geboren. Al

Publicaties van P.J.R. Modderman in Westerheem Een oudheidkundig onderzoek in de Hengelolaan Eskamppolder, Gemeente 's-Gravenhage 52/004 Het documenteren van oudheden 54/058 Neolithische vondsten nabij Schiedam 55/030 Iets over de opgraving van het Spanjaerdsbergje aan de Cremerlaan te Santpoort 55/092 Notitie bij het "sieraad" van Velsen (reactie op A.E.L. van IJzendoorn 72/019) 72/078 Een structuurloze grafheuvel onder Putten, prov. Gelderland 73/234 Een "opgeofferde" grafheuvel op de Groevenbeekse heide bij Ermelo 74/010 Bijlen van Lousberg-vuursteen: een verzoek om opsporing 74/175 De verspreiding van Lousberg-vuursteen in Nederland en België 80/216 Over ceders en berken 82/250 Cultuurtransport in het Vroeg-Neolithicum 86/158 Verschralen of vermageren (reactie op J.A. Bakker 85/233) 86/173 De archeologie en de dragline 88/036

30

mijn neven en nichten hadden er gezeten; onder elkaar praatten ze Maleis. Maar dat verstond ik, toen ik een jaar of tien was, niet meer. Na de bevrijding heb ik mij voor Bestuurlijke Zaken aangemeld. Maar begin 1946 werd via dé radio bekendgemaakt, dat wie daar nog geen oproep voor gehad had, het wel kon vergeten. Toen is mij ook wel duidelijk geworden dat je in Indië als wetenschapper in de eerste jaren geen poot aan de grond zou krijgen. Dus hebben we besloten om in Nederland te blijven. En voor een afgestudeerde geograaf was er in Nederland destijds veel werk. Bent u ook betrokken geweest bij de oprichting van de AWN? Ik heb geen werkzaam aandeel gehad in de oprichting. Het was een amateurvereniging en ik was vakman. Op de eerste bijeenkomst van de AWN in de buurt van Haarlem heb ik een voordracht gehouden over een opgraving die ik in het westen van het land gedaan had. Kijk, u moet zich er dit bij realiseren: in pakweg 1940 meende men dat er in het westen van het land geen archeologie was. Ja, men wist dat de Romeinen daar gezeten hadden, maar eigenlijk was het een vondstenarm gebied. En dat zou erop wijzen dat daar in een oudere periode alleen maar 'doortrekkende lieden' geweest waren. Bij de Bodemkartering, na de oorlog, werd ook in het westen van het land gewerkt. Zo ontdekte men tientallen Romeinse en inheemse vindplaatsen, o.a. in het Westland. Dat werd bevestigd door andere karteringen, bijvoorbeeld bij Castricum in de buurt, en op het eiland Putten bij Rotterdam, wat weer geresulteerd heeft in een opgraving bij Hekelingen. We vonden laatneolithisch materiaal, dus daar hadden al vroeg echt mensen gewoond. Bij Vlaardingen is het nog eens dunnetjes overgedaan, maar Hekelingen is de voorloper geweest van de 'Vlaardingencultuur'. Eigenlijk had die 'Hekelingencultuur' moeten heten.


Ook amateurs brachten dingen aan. Je leerde mekaar kennen, bijvoorbeeld op de correspondenten-dagen in Amersfoort. En zo ben ik dus met Henk Verhagen, Wieland Los, Calkoen en vele anderen in contact gekomen. Er ontstond een band. En toen die jongens een club gingen oprichten, heb ik gezegd: nou, daar word ik meteen lid van. Ik vond dat fantastisch en wilde dat moreel en professioneel steunen. Is de AWN nu een vereniging zoals men die destijds voor ogen had? Mijn beeld is dat dat zeer plaatsgebonden is. Zo is dat altijd geweest. Mensen zijn geĂŻnteresseerd in wat er in hun naaste omgeving aan oudheden in de grond zit. Dus elke afdeling is afhankelijk van het enthousiasme van zijn leden. Zelf heb ik als eerste een heel actieve afdeling in Vlaardingen leren kennen. Hoe ziet u de rol van de amateur? Zij zijn de ogen en de oren van de archeoloog. In de jaren vijftig waren er misschien tien wetenschappelijke archeologen in het hele land. Die kon-

den niet overal, bij elke bouwput, kijken. Tegenwoordig functioneert die samenwerking goed. Ik zit nu al weer dertien jaar in het Arnhemse (afdeling 17) en het gaat hier in ieder geval uitstekend. De mensen zijn enthousiast, en dat vind ik verschrikkelijk leuk. En zo zijn er natuurlijk meer afdelingen, maar ik ken ze niet allemaal. Het hele niveau van de amateur is in de loop der jaren - ik denk door die werkkampen - enorm verbeterd. Het is niet alleen maar kijken en scherfjes uit de wand plukken, maar het gaat vooral om de documentatie. De AWN doet nu in een aantal gevallen opgravingen op een niveau zoals dat vijftien, twintig jaar geleden door de vakman gedaan werd.

"Je moetje wel eens in bochten wringen als er wat te fotograferen valt." Hienheim, Beieren 3970.

Is dat een verdienste van de AWN, bijvoorbeeld door het opleiden van de achterban? Ja, zo zie ik dat zeker. Ik ben blij dat bij die cursussen vakmensen ingeschakeld worden, die zo in de gelegenheid zijn hun kennis door te geven. Het heeft absoluut zijn vruchten afgeworpen. Maar het blijft natuurlijk altijd nahinken bij wat vakmensen kunnen doen.

31


Om de doodeenvoudige reden dat de professionals middelen ter beschikking staan die voor de amateur niet te betalen zijn. Vroeger was het zo dat een afdeling bij wijze van spreken al blij was als ze schoppen konden kopen. Ik ben net in Hardinxveld geweest; daar staan zeefinstallaties te draaien en zijn ze bezig om zeefmonsters uit te zoeken, op een manier waarvan ik denk: hoe moet een amateur dat doen? Maar over tien jaar is het er misschien! Tot slot: zit er nog iets in de pen? Als ik ergens met een stukje onderzoek door zou gaan, dan moet ik dat van mijzelf ook publiceren. Ik heb al mijn onderzoek gepubliceerd. En die dwang

die wil ik niet meer: I did my duty. Tegenwoordig noem ik mijzelf consument van de archeologie. Maar er zijn ook een heleboel dingen die ik niet meer lees. Die screen ik en dan denk ik: o god, dat is de zoveelste middeleeuwse waterput die ze leeggehaald hebben. Maar als het analytisch niveau wat hoger komt, dan ga ik het weer lezen. Het enige waar ik zelf nog correspondentie over voer is over de bandkeramiek, waar ik mijn hele leven mee bezig ben geweest. En dan is er soms ook nog wat inhoudelijke discussie. Momenteel houd ik mij eigenlijk alleen nog bezig met mijn genealogie. Mijn behoefte aan kennis van het verleden blijft altijd aanwezig.

Ieder AWN-lid ontvangt het tijdschrift Westerheem en het blad van de afdeling waarbij men is aangesloten. De AWN geeft echter meer publicaties uit. De volgende uitgaven zijn nog voorradig: AWN - monografie 5 A. Warringa en G. van Haaff Opgraven. Technieken voor archeologisch veldwerk

Utrecht 1988,128 pp., ill, ISBN 90 70482 68 1 Praktische handleiding voor allen die op verantwoorde wijze willen (helpen) opgraven. Achtereenvolgens komen aan de orde: meetsysteem, graafwerk, tekenen en fotograferen, vondsten en monsters, administratie en documentatie, kartering en bijzondere structuren. Uitgegeven in samenwerking met de NJBG bij Matrijs in Utrecht. Prijs voor leden ƒ 15,00, voor niet-leden ƒ 22,75 exc l- verzendkosten. Oude jaargangen Westerheem

Informatie over oude jaargangen van Westerheem is te verkrijgen bij het algemene AWNsecretariaat in Amsterdam, zie adressenlijst achterin Westerheem. De prijs per jaargang is ƒ 27,50, voor leden inclusief verzendkosten. Zie ook de aanbiedingen in Westerheem jaargang 46 (1997) nummer 3, 4 en 5. Losse nummers van 1996 tot heden of onze AWN-monografieën kunt u bestellen bij het Bureau AWN, t.a.v. de Ledenservice. Adres achterin Westerheem. Losse nummers kosten ƒ 7,50 per stuk. Bij gelijktijdig bestellen van 10 of meer exemplaren geldt een korting van 10%.

32


Wie kent dit? Geachte collega's, Wie weet wat dit is?: Een steen gevonden in het veld, op een zanderige kop te Meeden in Groningen. De vorm is die van een bijltje, ook als zodanig gepolijst. Aan de snijkant van het 'bijltje' en aan de achterkant is het afgebroken. Boringen: aan de ene zijde 5 en aan de andere kant 3. De grote boring is conisch: \ I De kleine boringen zijn dubbelconisch:

Op de zijde van de grote boring staan inkrassingen, lijnen en richtingen (pijlen?). Tussen de 5 boringen staan zeer diepe krassen: Het materiaal is schistose kwartsiet. Hebben jullie een oplossing? B.J. ten Kate Hunzeweg 2 9657 PD Nieuw Amerveen

3 cm

33


Tweede leven voor voormalige Zaanse rijstpellerij Op 16 december 1997 werd de voormalige gort- en rijstpellerij Mercurius in Wormerveer, na een restauratieperiode van ruim een jaar, officieel in gebruik genomen als provinciaal depot voor archeologische bodemvondsten. Het industrieel monument Mercurius gaat daarmee zijn tweede leven in. Mercurius, gebouwd tussen 1919 en 1921, is het beeldbepalende sluitstuk van een aaneengesloten gevelwand van pakhuizen en fabrieken langs de oostelijke Zaanoever in Wormerveer. In 1985 werd het complex gekocht door de provincie Noord-Holland en kreeg het een plaatsje op de provinciale monumentenlijst. Maar vanaf 1989 stond het pand leeg en verkeerde het in een vervallen staat. Architect Jan Boot (Atelier voor Bouwkunst en Onderzoek in Zwammerdam) kreeg van de provincie de opdracht een plan te maken voor restauratie en hergebruik van het gebouw als archeologisch depot. In 1996 kon met de restauratie worden begonnen en reeds in november 1997 konden medewerkers van de Provinciale Archeologische Dienst het pand officieus in gebruik nemen. Hun collectie bodemvondsten werd uit het te klein geworden Haarlemse depot overgebracht naar Mercurius en de nieuwe werkruimtes werden betrokken. Mercurius is ingericht volgens de laatste eisen. Het gebouw beschikt over een klimaatbeheersings- en luchtzui-

34

veringssysteem om de collectie onder optimale omstandigheden te kunnen bewaren. Er zijn kantoren en werkruimtes voor archeologen ingericht en er is een ruimte voor exposities. De inrichting voorziet ook in mogelijkheden voor de opbouw van een bibliotheek en een documentatiecentrum. In het totaal werd voor restauratie en aanpassing voor de depotfunctie een bedrag van ruim 7 miljoen gulden uitgetrokken. Vanaf begin 1998 zal Mercurius een of meer dagen per week voor het publiek worden opengesteld. Tijdens de officiĂŤle opening op 16 december jongstleden werd het boek Mercurius hersteld, de geschiedenis, restauratie en hergebruik van een provin-

ciaal monument gepresenteerd. Het boek ligt vanaf half januari in een beperkte oplage bij de boekhandels in de Zaanstreek en kost ongeveer vijftig gulden. Ook werd bij die gelegenheid aan de burgemeester van Niedorp het boek Bekermensen aan zee, vissers en boeren in Noord-Holland 4500 jaar

geleden aangeboden. Daarin worden de resultaten van een opgraving in de Kop van Noord-Holland, uitgevoerd door de ROB in de periode 1986 1993, gepresenteerd. Laatstgenoemde publicatie is in elke boekwinkel te koop voor Ć’39,90. Mas ja Kooiman


Henk Schoorl ter nagedachtenis Saïd Mooijman

In december 1997 kreeg ik van een goede vriend het boek Zeshonderd jaar water en land, geschreven door de historisch geograaf Henk Schoorl. De volgende dag vernam ik dat Henk op 10 december op 77-jarige leeftijd was overleden. Een schok voor iedereen die hem gekend heeft. Een sterke, aimabele kerel, die smakelijk kon vertellen over wat hij allemaal had gedaan. Een blauwe maandag onderwijzer, vervolgens boekhouder en expeditiechef in een bollenbedrijf, correspondent van een dagblad en administrateur van de AWN. En bovenal was daar zijn wetenschappelijke werk. Over dit alles vertelde hij met veel humor, gelardeerd met anecdotes en daarbij die aanstekelijke lach. Op 1 september 1972 werd Henk Schoorl administrateur van de AWN, het jaar daarop verscheen bovengenoemd werk. De baan bij de AWN was voor een paar dagen in de week, maar hij besteedde er meer uren aan dan waarvoor hij werd betaald. In zijn kleine studeerkamer in de woning aan de Van de Endelaan 90 in Hillegom schreef hij zijn vele publicaties over het Noord-Hollandse kustgebied. Dat werk had zijn grote liefde. In dat kamertje in Hillegom, waar slechts plaats was voor een stoel, een ladder naar zolder en waar tegen drie muren werktafels en boekenkasten vol met boeken stonden, had hij zonder op te staan alles onder handbereik; ook de administratie van de AWN. Deze bestond o.a. uit kaartenbakken met het ledenbestand (alles nog zonder computer verwerkt), mappen met correspondentie, vergaderpapieren e.d. Op zolder lagen jaargangen Westerheem en de AWN-monografieën waarvan, na bestelling, regelmatig exemplaren naar het postkantoor gebracht moesten

Henk Schoorl, Voorne, 9 mei 1996 (foto: F.D. Zeiler).

worden. In de andere kamers van het huis stonden boekenkasten vol met boeken en mappen met aantekeningen. Toen hij in 1990 de flat aan de Mesdaglaan in Hillegom betrok kon hij zijn geluk niet op. Toen konden zijn boeken gewoon neergezet worden, niet meer in rijen achter elkaar, zoals dat in zijn vorige woning het geval was! Ircliactccjisclier Tfima 7 'etuis ven vUittensaorj (tnenvartet fiat1 irfi sie qefunaen aie liteirie ïJicke (Inverschamt auj (ten Juichen in kolossaler iVeiviichkeit >• Ireiias nar irfi sie jressen qsetien JLet'enaiq, ain Prattiiina f l(Jienerwat(J. "Bettariasl rasse Het is meer dan twintigjaar geleden - ik was nog hoofdredacteur van Westerheem - dat Henk Schoorl mij deze impressie, in woord en beeld, van de Venus van Willensdorf toestopte, "je ziet maar watje ermee doet" en weg was hij. Als ik er naar kijk, hoor ik zijn aanstekelijke lach en zie ik hem in gedachten voor me. Zo blijf ik mij hem herinneren. Paul Stuurman

35


stuursvergaderingen met plezier werden gelezen, was niet zo verwonderlijk; hij kon gewoon goed schrijven.

Nieuwjaarswens

1991.

36

Hij kon geweldig tekenen, hij had les gehad van de Haarlemse schilder H.F. Boot. Elk jaar verstuurde hij een getekende nieuwjaarskaart aan familie, vrienden en bekenden. Dan, als hij even kon, wandelen in de Alpen, zelfs toen hij de zeventig was gepasseerd. Daarbij haalde hij nogal eens gewaagde capriolen uit.

In de laatste jaren, toen hij nog administrateur was, bleek het werk voor de AWN zo toegenomen te zijn, dat hij wel eens klaagde niet meer aan zijn wetenschappelijke werk toe te komen. Desondanks heeft hij er de erkenning voor gekregen die hij verdiende. In 1989 ontving hij uit handen van prins Bernhard de Zilveren Anjer van het Prins Bernhardfonds. In 1990 werd hem, met o.a. Bernhard Haitink, een eredoctoraat toegekend door de Universiteit van Amsterdam. Al deze huldigingen straalden ook af op de AWN. De vereniging was en is er dan ook trots op, eens een zo markant mens in dienst gehad te hebben. Helaas heeft hij zijn vierdelig werk over de zeegaten en de Waddenzee bij en rond Texel, Vlieland en Terschelling, niet kunnen voltooien. Niet alleen onze vereniging, maar ook de wetenschappelijke wereld verliest in hem een bijzondere persoonlijkheid. Op 14 december 1997 was onze algemeen secretaris Bob Beerenhout aanwezig bij de drukbezochte crematie in Driehuis.

Een veelzijdig man, die vele jaren (1972-1992) het 'gezicht' van de AWN bepaalde; zijn postbusnummer 100 te Hillegom staat in diverse boeken over archeologie. Veel afdelingsbestuurders uit die tijd kenden zo langzamerhand zijn telefoonnummer uit het hoofd, want hij was - ook voor de buitenwacht - de vraagbaak van onze vereniging. Met veel loyaliteit, precisie en daarnaast met veel humor 'diende' hij tijdens zijn administrateurschap vijf voorzitters met allemaal hun kuren en nukken. Bij zijn aanstelling in 1972 schreef de toenmalige voorzitter, prof. E.H.P. Cordfunke: "voor het hoofdbestuur zal hij (Henk Schoorl) de onmisbare steun gaan worden bij het uitoefenen van het beleid". Dat is door hem in die twintig jaren wel gerealiseerd. Dat zijn notulen van de hoofdbe-

Tekening uit Westerheem 23, 1976, no. 3


Tekening uit Westerheem 25, 1976, no. 3, Silbury HUI.

(advertentie) STICHTING ARCHEOLOGIE IJSSEL/VECHTSTREEK

Verschenen:

ACHT EEUWEN TUSSEN TWEE STEGEN Archeologisch, historisch en bouwhistorisch onderzoek in Kampen Redactie: M. Smit en E.M. Barwasser 148 pagina's, rijk geïllustreerd Te verkrijgen door overmaking van ƒ 24,95 op girorekening 338451 of bankrekening 96.14.77.814, t.n.v. Stichting Archeologie IJssel/Vechtstreek te Kampen, onder vermelding van 'Acht eeuwen'

37


Kort archeologisch nieuws Romeinse mijlpalen in Den Haag

In het uitbreidingsgebied Wateringseveld zijn vier mijlpalen gevonden. De vier palen zijn in situ aangetroffen, maar zijn wel van hun (eveneens aanwezige) sokkel gevallen. De drie palen waarvan de inscriptie nog leesbaar is verraden door de genoemde keizers ook de tijd waarin ze neergezet zijn: achtereenvolgens Antoninus Pius (± 140), Elagabalus (± 220) en Decius (250). Een vijfde sokkel doet vermoeden dat er nog een mijlpaal heeft gestaan. Op één van de palen staat Forum Hadriani (Voorburg) genoemd. In één klap zijn er nu meer mijlpalen gevonden dan ooit tevoren in Nederland. Bekend waren al de palen uit Monster/Naaldwijk, Rijswijk en een halve uit Beek bij Nijmegen. NRC Handelsblad, 6 november 1997

Gelders Dagblad, 21 november 1<)<)J

Tweede kasteel Castricum

Niet ver van de fundamenten van kasteel Kranenburg in Castricum heeft stichting RAAP de restanten gevonden van een tweede kasteel. De rechthoekige fundamenten zijn ontdekt door electrische weerstandmeting én zijn volgens RAAP de restanten van een motte-kasteel. Het is waarschijnlijk de voorloper geweest van het reeds bekende kasteel Kronenburg. Noordhollands Dagblad, 20 november 1997

Mozaïekvloeren Baarlo

De Stichting Historische Werkgroep 'De Borcht' in Baarlo heeft onlangs drie mozaïekvloeren gevonden van een boerderij uit de vorige eeuw. De vloeren kwamen aan het licht bij de sloop van het pand. Twee ervan bestaan uit symmetrische patronen, gelegd uit kleine brokstukken van rode en grijze dakpannen. De derde bestaat uit figuren, gelegd uit kiezelstenen. Het patroon bevat o.a. het jaartal 1817, twee harten en de letters IHS (In Hoc Salus). De vloeren lagen verborgen onder een laag zand en planken.

De gemeente Bunnik is als eerste gemeente in de gemeente Utrecht begonnen met een gerichte actie tegen illegale schatgraverij. In de plaatselijke politieverordening is een graaf- en detectieverbod opgenomen. Overtreders riskeren een boete van 500 gulden en inbeslagname van apparatuur en vondsten. Als de resultaten goed zijn zullen ook andere Utrechtse gemeenten overwegen om hun politieverordening aan te passen.

Dagblad de Limburger 18 november 1997

Utrechts Nieuwsblad, 19 november 1997

Bunnik tegen schatgravers

Houten pad in Dordrecht

Archeologie in Zeeland

Opgravingen in de binnenstad van Dordrecht hebben opnieuw iets fraais opgeleverd: een houten pad uit de dertiende eeuw. Het pad behoorde bij een eveneens opgegraven pand. Onlangs werd al een visfuik uit de tijd van Floris V gevonden. Stadsarcheoloog Johan Hendriks vergelijkt de stad met Troje: door de voortdurende wegzakking in de drassige bodem moesten de huizen steeds weer (en steeds sneller) herbouwd worden. Daarom liggen er zo'n acht lagen boven elkaar. De vroegste bouwlaag ging 300 jaar mee, de laatste slechts 25.

In Zeeland is de eerste Nieuwsbrief Archeologie verschenen. De Nieuwsbrief brengt wetenswaardigheden op archeologisch gebied uit heel Zeeland en is het resultaat van de afstoting van taken van de ROB naar de provincie. Dat Zeeland haar taak serieus neemt, blijkt ook uit de start van de Archeologische Monumentenkaart en de beoogde realisatie van een Steunpunt Cultureel Erfgoed.

De Dordtenaar, 18 november 1997 Loodglazen bekers

In een beerput in het centrum van Zwolle

38

zijn twee uiterst zeldzame loodglazen bekers gevonden. Ze zijn smaragdgroen en zijn voorzien van gele glasdraden en stammen uit 1300. Van zulke bekers zijn tot nu toe slechts enkele fragmenten gevonden in Deventer en Nijmegen. De herkomst is onbekend.

Zierikzeesche Nieuwsbode, 21 november J997 Herbegraving nonnen

De RK kerk van Kampen gaat 88 skeletten herbegraven die in 1992 zijn gevonden tijdens archeologisch onderzoek naar het voormalig Agnietenklooster in de stad. Het


gaat om nonnen uit de 15e en 16e eeuw. Ze worden bijgezet in een massagraf in IJsselmuiden. Barnevddse Krant, 22 november 1997 Archeologische prijs

De jaarlijkse W.A. van Esprijs is dit keer uitgereikt aan Esther Jansma. Zij krijgt de prijs voor haar proefschrift over dendrochronologie, waarop zij twee jaar geleden cum laude afstudeerde in Amsterdam. Zij stelde standaardkalenders op voor Nederland die kunnen worden gebruikt bij het dateren van eikenhout vanaf de steentijd. NRC Handelsblad, 21 november 1997 Graven onder V&D

De gemeente Dordrecht onderzoekt samen met een projectontwikkelaar of het mogelijk is om onder het bestaande warenhuis archeologisch onderzoek te gaan doen. Het warenhuis staat op de nominatie om gesloopt te worden. Om de nieuwbouw niet al te veel te vertragen door archeologisch onderzoek wordt gekeken of daarmee alvast begonnen kan worden. De Dordtenaar, 22 november 1997

Tegels terug Het antieke tegeltableau dat enige maanden geleden gestolen werd uit een opgegraven schouw in Egmond is opgedoken in Delft. Door veel ruchtbaarheid te geven aan de diefstal is de nieuwe bezitter, een handelaar in siertegels, attent gemaakt op de herkomst van zijn nieuwe aankoop. Momenteel wordt nog onderzocht hoe de tegels in Delft terecht zijn gekomen. Contact met de Egmonden, 26 november ïgc/y Oudste skelet

In de polder van Hardinkveld-Giessendam is het oudste, intacte skelet aangetroffen dat ooit in Nederland is opgegraven. Het geraamte is van een vrouw die tussen de 45 en 60 jaar is geworden en ongeveer 4700 jaar voor Christus geleefd heeft. Behalve de wonderlijk gave staat van het skelet werpt de vondst ook een nieuw licht op de vroegste bewoning van het gebied. De opgravingen vinden plaats in het kader van het Betuwelijn-project. NRC Handelsblad, 27 november 1997 Noordkop op z'n kop

De geschiedenis van de Noordkop moet

herschreven worden. Aardewerkscherven die gevonden zijn door de Archeologische Werkgroep Kop van Noord-Holland blijken verrassend overeen te komen met materiaal aan gene zijde van de Noordzee. Dit Engelse materiaal is exact gedateerd op 420 na Christus. Het door velen veronderstelde 'bewoningsgat' tussen de midden-Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen is daarmee deels ingevuld. Noordhollands Dagblad, 28 november 1997 Middeleeuwse kuip

In de binnenstad van Helmond is een eikenhouten kuip boven water gekomen. De kuip is volgens stadaracheoloog Nico Arts al vóór 1500 ingegraven en staat op de plek waar vroeger volgens oude kaarten een bierbrouwerij heeft gestaan. In een onlangs uitgebracht boek over de geschiedenis van Nederlandse bierbrouwerijen is echter nergens zo'n kuip te vinden. Aan de kuip, die een doorsnede heeft van anderhalve meter, zat een houten waterleiding. Opmerkelijk is dat deze leiding niet naar de dichtbij gelegen rivier de Aa voerde, maar parallel daaraan lag. Helmonds Nieuws, 27 november 1997

Pelgrimsampul In Groningen is, naar nu blijkt, bijna twee jaar geleden door een amateur een zeer zeldzame pelgrimsampul uit de 13e eeuw gevonden. Het is een zogeheten Thomas Becket-ampul en is gemaakt uit een tin-loodlegering. Het 10 cm hoge kleinood kon aangeschaft worden wanneer men een pelgrimage had gemaakt naar het graf van de in 1170 vermoorde Thomas Becket in Canterbury. Nieuwsblad van het Noorden, 29 november 1997

Archeon Er is weer beweging aan het Archeon-front. Per 1 januari 1998 nebben de twee medeeigenaars, het echtpaar Anneke en Ton Roest, zich teruggetrokken. Zij wilden meer in het park investeren dan hun compagnons Gerard IJzereef en Constantijn van Vloten. Het echtpaar Roest runt een belastingadviesbureau in Den Haag en heeft zich sterk ingespannen voor behoud van het park. Niemand wil zeggen hoe het conflict ontstaan is. IJzereef en Van Vloten hebben nu Jan Veldman aangetrokken, de voormalige cateraar van Duinrell. IJzereef vervult overigens, tegen de afspraken in, weer een managementfunctie. Leidsch Dagblad, 3 december 1997

39


Vondsten Sittard Bij Sittard is een bijzonder gaaf urnenveld gevonden uit de ijzertijd (700-550 v.Chr.). Het bestaat uit een tiental kringgreppels met een doorsnede tot 18 nieter die toegeschreven worden aan de Nederrijnse Grafheuvelcultuur. Het is uitzonderlijk dat deze zo gaaf bewaard zijn, omdat de vruchtbare löss-bodem doorgaans ernstig verploegd is. Op dezelfde plek zijn ook sporen gevonden van twee boerderijen uit de Romeinse tijd, die wellicht bij een nog niet gevonden villa behoorden. Op 250 meter van deze plek is ooit al een Romeinse weg gevonden. Brabants Dagblad, 4 december 1997 Tempelreconstrucrie In 1998 bestaat het dorp Colijnsplaat 400 jaar. Ter gelegenheid daarvan wil men een blijvend monument oprichten: een reconstructie van een Gallo-Romeinse tempel, gewijd aan de inheemse godin Nehalennia. Tientallen aan deze godin gewijde altaarstenen zijn in de jaren zeventig vlakbij Colijnsplaat gevonden op de bodem van de Oosterschelde. De Bevelander, 3 december 1997 Romeinen in Den Helder In Den Helder zijn acht bronzen Romeinse munten gevonden uit de vierde eeuw. Dat is opmerkelijk, want het toont behalve een laat-Romeinse invloed in deze regio ook aan dat er op dat ogenblik bewoning was in de Kop van Noord-Holland. Voorheen dacht men aan een bewoningsgat tussen de midden-Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen. Enige weken geleden was er echter ook al aardewerk uit de 5e eeuw gevonden. Noordhollands Dagblad, 5 december 2997

Oudste klomp van Nederland De (vermoedelijk) oudste klomp van Nederland is sinds kort tentoongesteld. Het houten schoeisel dateert uit 1280 en is momenteel zichtbaar in het Schielandhuis in Rotterdam. Onderzoek en preparatie duurden in totaal zeven jaar. De elzenhouten klomp is in 1990 gevonden bij de aanleg van de spoortunnel in Rotterdam. Hoogeveensche Courant, 19 december 1997 Middeleeuws schip Uit de Maas bij Neer zijn tijdens baggerwerkzaamheden de resten van een middeleeuws handelsschip tevoorschijn gekomen. Henk Stoepker van de ROB dateert het schip rond 1100. Dat kon hij doen omdat er temidden van de wrakstukken ook Andenneaardewerk aangetroffen werd. Het gebeurt niet vaak dat schepen uit deze periode worden gevonden. Limburgs Dagblad, 22 december 3997 Musea op Internet Er komt een Internet-adres waarop alle Nederlandse musea aangesloten worden. Het zal fungeren als centrale toegangspoort. Musea kunnen worden geselecteerd op alfabet, geografische ligging en op collectie. Ook is er een tentoonstellingskalender te vinden van alle belangrijke nationale en internationale exposities. Het adres: www.hollandmuseums.nl Dagblad van Almere, 20 december 1997 Paul van der Heijden

Literatuurbespreking H.W. Boekwijt en H.L Janssen (red.), Bouwen s[ wonen in de schaduw van de Sint Jan. Kroniek Bouwhistorisch en Archeologisch onderzoek 's-Hertogenbosch nr. 2, Kring Vrienden van 's-Hertogenbosch, 1997, genaaid gebrocheerd, 260 pp., uitslagpagina, rijk geïllustreerd met vijftien afbeeldingen in kleur en 110 zwart-wit. ISBN 90-5349-247-x. Prijs ƒ 37,50.

40

In 1977 werd Hans Janssen door de gemeente 's-Hertogenbosch als stadsarcheoloog aangesteld. In 1983 verscheen onder zijn redactie het boek Van Bos tot Stad waarin de resultaten van de eerste drie jaar gemeentelijk oudheidkundig bodemonderzoek werden vastgelegd. Vijfjaar later volgde de Kroniek Bouwhistorisch en Archeologisch onderzoek 's-Hertogenbosch. De kroniek was het resultaat van een


gezamenlijk initiatief van gemeente en vriendenkring, met als doelstelling het publiceren van de resultaten van onderzoek op het gebied van archeologie én bouwhistorie in die stad. In het eerste nummer van de Kroniek was een bibliografisch overzicht opgenomen van publicaties over bouwhistorisch en archeologisch onderzoek in Den Bosch, zoals die waren verschenen in de loop van de jaren 1975 tot en met 1987. Verder werd een inventariserend overzicht gegeven van de laat-middeleeuwse wanden plafondschilderingen en een aantal objectgerichte bouwhistorische onderzoeken en waarnemingen van panden in de Bossche binnenstad. Voor wat betreft de archeologie gaf het eerste nummer van de Kroniek inzicht in de resultaten van specialistisch deelonderzoek van een aantal opgravingen. In het thans verschenen tweede deel wordt het bibliografisch overzicht vervolgd met de publicaties die in de jaren 1988 tot en met 1996 het daglicht zagen. Maar verder is dit deel heel anders van opzet. Al het onderzoek vanuit verschillende disciplines is bijeengebracht op één locatie: het terrein ten noorden van de Sint Janskathedraal, het Sint Janskerkhof. Naast het bouwhistorisch en archeologisch onderzoek werd het historisch bronnenonderzoek als derde component toegevoegd. De verschillende bijdragen in deze Kroniek hebben daardoor een directe onderlinge relatie. Dankzij de bundeling van verschillende onderzoeksdisciplines was het mogelijk om de ruimtelijke ontwikkeling, huisconstructies, perceelsbegrenzing, bewoningsgeschiedenis en de materiële cultuur van een afgebakend stukje Bossche binnenstad te reconstrueren. Uit de onderzoeken blijkt, dat er voor het terrein in de schaduw van de Sint Jan vanaf de ontginning rond 1200 tot aan de verwoesting van het gebied door een grote brand in 1419 - een viertal bewoningsfasen kunnen worden onderscheiden. Daarna

werd het terrein geleidelijk in gebruik genomen als kerkhof van de Sint Jan. De publicatie laat gedetailleerd zien hoe het terrein zich aanvankelijk langzaam ontwikkelt van een gebied met een agrarische functie aan het begin van de dertiende eeuw, tot een gebied met een gestage opkomst van ambachtelijke activiteiten en een geleidelijke verstedelijking in het laatste kwart van die eeuw. Een grote brand maakte een einde aan de dertiende-eeuwse bebouwing. Het gebied werd vervolgens snel herbouwd en in de veertiende en begin vijftiende eeuw is er sprake van een volledig 'versteend' stedelijk gebied, waaraan door de brand van 1419 definitief een einde kwam.

Bij sloop uitgezaagde fragmenten van spreidsel met beschildering (begin 16de eeuw), afkomstig van de balklaag op de begane grond in het achterhuis van Hinthamerstraat 85-87 (perceel 8). Reconstructietekening R. Glaudemans (BAD).

In het fraai uitgevoerde boekwerk volgt na de bibliografie een bijdrage van drs. Ester Vink, over het door haar verrichte historisch bronnenonderzoek naar het wonen ten noorden van de Sint Jan. Vink onthult een breed scala van topografische en demografische gegevens. Er ontstaat een beeld van de bezitsverhoudingen, de aard van de bebouwing, de begrenzingen van de percelen, enzovoorts. De in de bronnen vermelde persoonsgegevens bieden in veel gevallen ook inzicht in familieverhoudingen en maatschappelijke posities. Voorts zijn twee bijdragen gebaseerd op het archeologisch onderzoek van het Sint Janskerkhof in 1984; eerst een bijdrage over het archeologisch onderzoek van de middeleeuwse bebouwing (door drs. Dingenus van de Vrie en prof. dr. Hans Janssen, met medewerking van Eddie Nijhof), vervolgens over de plantaardige en dierlijke resten uit de middeleeuwse bebouwing op het Sint Jans-kerkhof (door drs. Henk Haaster). In de bijdrage van Van de Vrie en Janssen wordt de vroegste bouw- en bewoningsgeschiedenis russen de dertiende eeuw en 1419 beschreven. Stap voor stap, compleet met vondstbeschrijvingen, toegelicht met tal van afbeeldingen, tabellen en

41


Bouwen & wonen

IN DÉ SCHADUW VAN DE SINT JAN

meerkleurige opgravingsplattegronden, wordt het ontwikkelingsproces van een stadsdeel ontrafeld, beschreven en in beeld gebracht. Beginnend bij een landelijke nederzetting, via een nederzetting met prestedelijke kenmerken, tot de 'versteende' stadsbebouwing met de bijbehorende sporen van bouwen, wonen en werken. De ondergrond van het Sint Janskerkhof kan uiteraard niet geïsoleerd van de rest van 's-Hertogenbosch worden bezien en voortdurend worden dan ook linken gelegd met de resultaten van archeologisch onderzoek elders in die stad. Opvallend is de schaarste aan glaswerk, ook uit de laatste fase. Dit temeer omdat uit andere gegevens blijkt dat de bewoners uit die periode een redelijk hoge sociale status moeten hebben gehad. De afwezigheid van een substantiële hoeveelheid drinkglazen is blijkbaar geen aanwijzing voor een armoedige omgeving. Het gerecupereerde aardewerk wordt

42

uitvoerig belicht. Ruim tweehonderd keramische gebruiksvoorwerpen worden afgebeeld, beschreven en bediscussieerd. Ze geven een fraai beeld van evolutie in materiaal, techniek, productiecentra en vormgeving in de loop van de periode waarin het latere Sint Janskerkhof bewoond werd. Het artikel van Van Haaster betreft het ecologisch onderzoek van de verzamelde grondmonsters uit het opgravingsterrein. Hieruit zijn ondermeer gegevens gegenereerd over het natuurlijke milieu; met name de vegetatie van het onderzoeksterrein en de directe omgeving daarvan. In dit opzicht vormen de resultaten van het ecologisch onderzoek een vervolg op de in de voorgaande Kroniek gepubliceerde gegevens betreffende insecten- en mijtenrestanten op het opgravingsterrein. De bouwhistorische bijdrage van ir. Ad H. van Drunen en Ronald Glaudemans geeft een inzicht in de typologische en bouwkundige ontwikkeling van de woonhuizen ten noorden van de Sint Jan. Daarin wordt ook de periode van na de stadsbrand van 1419 in beeld gebracht. Voor een reconstructie van de perceelsgrenzen en het plaatsen en chronologisch rangschikken van de eigenaren en/of bewoners binnen het onderzoeksterrein is vervolgens een aparte bijdrage van Van de Vrie en Vink opgenomen. De reconstructie is gebaseerd op de resultaten van het archeologische en bouwhistorische onderzoek en de gegevens uit het historisch bronnenonderzoek. Als afsluiting van het boek bespreekt Janssen (met medewerking van ir. Harry W. Boekwijt) de onderzoeksopzet van het gezamenlijke project. Hierbij beantwoorden zij de vraag in welke mate er bij het onderzoek sprake is van multi- en/of interdisciplinariteit. Op basis van een samenvatting van de resultaten van de verschillende wetenschappelijke disciplines gaan zij na op welke punten de onderzoeksresultaten elkaar aanvullen, bevestigen of tegenspreken en welk totaalbeeld het gehele onderzoek oplevert. Bouwen e[ wonen in de schaduw van de Sint

Jan is een kwalitatief hoogwaardige Kroniek geworden. Een bundel met wetenschappelijk verantwoorde bijdragen, rijkelijk geïllustreerd, met afwisselende onderwerpen binnen één onderzoeksproject. Het is prettig leesbaar geschreven en gebundeld in een fraaie vormgeving. Voor wie belangstelling heeft voor oorsprong en verleden van Den Bosch is het een lezenswaardig en onmisbaar document. Voor de


stadsarcheoloog is het een fraai voorbeeld van wat multi-disciplinair stadskernonderzoek vermag. En voor iedereen de zich bezighoudt met onderzoek naar bouwhistorie, stadsontwikkeling, de materiële cultuur van de middeleeuwse stedeling, de teelt en consumptie van laat-middeleeuwse land- en tuinbouwgewassen, kortom van al hetgeen zich afspeelt tussen de dertiende eeuw en 1419, is dit boek een onmisbare bron, boordevol informatie. De Kroniek Bouwhistorisch en Archeologisch onderzoek 's-Hertogenbosch nr. 2 (Bouwen s[ wonen in de schaduw van de Sint Jan) is

verkrijgbaar bij de Kring Vrienden van 's-Hertogenbosch, Postbus 1162, 5200 BE 's-Hertogenbosch en bij de boekhandel. Gerrit Groeneweg J.K. Haalebos. Ars cretaria. Nijmegen en La Graufesenque. Enkele gedachten betreffende de organisatie van de terra sigillata-productie en •handel in La Graufesenque. Nijmegen,

Katholieke Universiteit Nijmegen, Afd. Provinciaal-Romeinse archeologie, 1997. 40 pp. ISBN 90-802647-2-5. Prijs ƒ 20,--. (Libelli Noviomagenses; 4). Inaugurele rede. Te bestellen door het bedrag, vermeerderd met ƒ 3,50 verzendkosten, over te maken op girorekening 623684 t.n.v. Katholieke Universiteit Nijmegen, Vakgroep GLTC-Beheer. De opgravingen, door de afd. ProvinciaalRomeinse archeologie vanaf 1987 op de terreinen van het voormalige Canisiuscollege verricht, hebben belangrijke bouwstenen geleverd voor de reconstructie van de geschiedenis van het bij de legerplaats op de Hunerberg gelegen kampdorp (canabae). En passant kwamen er ook ca. 30.000 fragmenten terra sigillata tevoorschijn, waaronder ca. 1600 fragmenten met fabrieksmerken, voor het merendeel toebehorend aan pottenbakkers uit La Graufesenque bij Millau. Die laatste naam riep reminiscenties op aan een treinreis van Béziers naar Clermont-Ferrand. Wat mij van die reis bijgebleven is, kan ik samenvatten in één woord: leegte. Eerst het ruige bergland boven Béziers, vervolgens de immense hoogvlakte, de Causse du Larzac. Maar dan wordt het landschap groen, de trein volgt de kronkelende Tarn, er verschijnen dorpjes en Millau komt in zicht. Met z'n ruim 20.000 inwoners een stad met allure. Herinneringen die weer levend werden bij het lezen van Ars cretaria (Het pottenbak-

Ville-Franche-de-Rouergue. Ere-inscriptie voor de vilicus Zmaragdus met de tekst: ZMARAGDO VILICO / QVAEST(ori) MACISTRO / EX DECVRION(utn) DECR(eto) /fAMILIAE TI CAESARIS / QVAE EST IN

ME[TAL]LIS, voor Zmaragdus, beheerder, administrateur, werkbaas, volgens besluit van de raad van de slaven van keizer Tiberius, die werkzaam zijn in de mijnen. Foto Musée des Antiquités Nationales, St. Germain-en-Laye.

kersambacht), de intreerede die prof. J.K. Haalebos uitsprak aan het eind van die gedenkwaardige Dag van het Romeinse aardewerk in Nijmegen, op 7 februari 1997. "Enkele gedachten betreffende de organisatie van de terra sigillata-productie en -handel in La Graufesenque." Ik zou liever van een speurtocht willen spreken. Een speurtocht langs Egyptische papyri, stempels op bakstenen uit Italië en zilver- en kopermijnen in het zuidelijk gedeelte van het Centraal Massief, om te proberen de organisatie van pottenbakkerijen in de Oudheid te begrijpen en de plaats van de pottenbakker in het productieproces te traceren. Hoogstwaarschijnlijk geen eigen baas en, voorzover het La Graufesenque betreft, vermoedelijk keizerlijke slaven en vrijgelatenen ofwel pachters. Een gewaagde veronderstelling, geeft de auteur toe, die echter een verklaring kan bieden voor het enorme succes van de pottenbakkerijen en het abrupte einde van de export in het begin van de 2e eeuw, toen het militaire gewicht van de Rijn naar de Donau verschoof. Ars cretaria is een kostelijk kleinood en het heeft de vormgeving gekregen die het verdient. Mooie kleurenfoto's, gedeeltelijk door de auteur zelf vervaardigd. En in de afsluitende alinea de mooiste zin: "In PRtermen moet ik u - geloof ik - betitelen als een breed publiek, een uitdrukking die ik

43


Bonn. Altaar van de aardewerkhanddaar C. Victorius Liberalis, gevonden in het Matronenheiligdom onder de Munster, met de tekst: DEO MER (curio) CEBRiN(io) I

P.C. Vos en R.M. van Heeringen. Holocene geology and occupation history of the Province of Zeeland. (Mededelingen Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO; nr. 59,1997). Met bijgevoegd: Geologische kaart en Paleogeografische kaart. Prijs ƒ 85,-. CD-rom: Ontstaansgeschiedenis van het Zeeuwse kustlandschap. Pri Js/35---- -

C. VICTORIVS I UBERAUS NECO/TIATOR CRETARIVS

V(otum)

S(olvit) L(ibens) M(erito), jegens de god mercurius Gebrinius heeft C. Victorius Liberalis, handelaar in aardewerk, zijn gelofte ingelost, gaarne en met reden.

;OEO

verafschuw. Ik hoop dat u een geïnteresseerd publiek bent..." Heb ik dan helemaal niets aan te merken? Toch wel. In het organisatie-schema op p. 22 ontbreekt de verklaring van de term fïglinator. Die vindt men, bij nauwkeurig lezen, in noot 29. Paul Stuurman

Kaart/ Map 15

44

750 n.Chr/AD

De ondergrond van Zeeland in kaart en beeld Archeologisch gezien is Zeeland een moeilijke provincie. Na de Romeinse tijd zijn er buiten de Schelde (de huidige Oosterschelde) diverse andere brede en diepe wateren gevormd en daarbij gingen veel woonplaatsen verloren. Bekend zijn de 'verdronken landen': Verdronken land van Zuid-Beveland, Verdronken land van Saeftinge en het Verdronken Zuidland van Schouwen. Het zijn gebieden die sterk tot de verbeelding spreken en die horen bij de cultuurhistorie van Zeeland. Op veel andere plaatsen ligt een dikke laag klei of zand op mogelijke vindplaatsen van prehistorische en latere resten. Toch zijn er in deze provincie wel bijzondere vondsten gedaan: de Nehalennia-altaren in 1647 en 1970, de neolithische nederzetting in Brabers bij Haamstede, ijzertijdaardewerk uit de Schouwse duinen, Karolingische burgen en de kasteelbergjes ('vliedbergen'). Veel vondsten werden gedaan buitendijks, in uitgestoven duinvalleien of na kustafslag. Heel anders dan in 'Holland', waar vondsten worden gedaan op bouwplaatsen en in weg- of tunneltracés. Door de eeuwen heen hebben vele Zeeuwen geprobeerd zich hun gebied op een bepaald moment in het verleden voor te stellen. In het hier te bespreken rapport met kaarten reconstrueren Peter Vos (geoloog) en Robert van Heeringen (archeoloog) het landschap in Zeeland op een bepaald moment in maar liefst twintig paleogeografische kaarten, waarop we de verdeling van land en water zien, de grondsoort op dat moment en waarop ook de archeologische vondsten staan ingetekend. Deze twintig kaarten op de schaal 1: 500.000 voor de afgelopen 10.000 jaar (ook op een CD-rom met nog vele foto's) geven een helder inzicht in de wordingsgeschiedenis van Zuidwest-Nederland. Eerst zien we het Pleistocene reliëf waardoor de Schelde noordwaarts stroomt. Daarna verdrinkt Zeeland en ontstaat een soort waddenzee (afzettingen van Calais/Oude Zeeklei). Het gebied slibt en


Profane insignes gevonden op het strand van Westenschouwen. Schip met fallussen en gevleugelde fallus gekroonde vogel (1400-1450) en muntspeld van Vlaamse leeuwengroot (1337-1384). Foto: H.J.E. van Beuningen

groeit dicht tot een kustmoeras (Hollandveen). Na de Romeinse tijd overstroomt Zeeland weer (afzettingen van Duinkerke/ Jonge Zeeklei) en wordt tenslotte bedijkt. Een bedijking overigens die - paradoxaal tot overstromingsrampen leidde. De toelichting op deze kaarten vormt de kern van het rapport, waarin landschap en bewoning goed worden uitgelegd. Opvallende zaken: de Nehalennia-tempel bij Ganuenta (Colijnsplaat) moet op Oud Duinzand gefundeerd zijn, een aftakking naar de Maas in de Romeinse tijd (Striene) is er niet geweest. De auteurs rekenen af met het idee dat de Duinkerke-afzettingen gekoppeld zijn aan transgressiefasen (de bekende D I, D II, D lila en D Illb). De Duinkerke-afzettingen, neergelegd door een zee die weer binnenviel, zijn onbedoeld uitgelokt door de mens die in de Romeinse tijd het veengebied had ontwaterd, verlaagd en ontgraven. Ook betrekken de schrijvers gedurfde stellingen en gaan in tegen de gevestigde mening. Hun bewijsvoering overtuigt echter wel en verwacht mag worden dat na deze publicatie vervolgstudies anders geschreven zullen gaan worden. Belangrijk is een aantal bijlagen: 115 14Cdateringen, 71 gedateerde vondstcomplexen aangeduid met een ASIP nummer (Archaeological Site Index Point) en een afzonderlijke studie door P.C. Vos & H. de Wolf naar het voorkomen van diatomeeĂŤn in Holocene afzettingen, waaruit conclusies volgen betreffende het afzettingsmilieu

in zoet, brak of zout water. Dat zijn met de boorstaten de harde gegevens waarop de studie rust. Het kaartblad met geologische kaarten schaal 1: 250.000 geeft een verkleining van de bestaande geologische kaarten schaal 1: 50.000 door Van Rummelen (1965-1978) met toelichtende tekst. En passant worden nieuwe namen geĂŻntroduceerd: Schelde-afzetting (met bovenste en onderste laag), Slufter-laag en 'Tweede' veentje. De laatste term vind ik erg ongelukkig, want de laag is dieper gelegen dan het Hollandveen en volgens het principe van superpositie had dat 'Eerste' veentje moeten heten, hetgeen de auteurs in de tekst overigens ook erkennen. Lezers van buiten Zeeland zullen vermoedelijk anders lezen dan bewoners van een bepaald eiland of gebied, die steeds heel precies hun eigen omgeving in de kaarten opzoeken. Een detaillering op die lokale schaal mag trouwens niet van de kaart gevraagd worden. Daarvoor moet nog veel meer onderzoek verricht worden. Een paar puntjes van kritiek wil ik noemen: - Naar het noorden toe is de kaart wat 'zunig' afgesneden. Zeeuwse delen van de Grevelingen vallen zelfs van de kaart. Het is geen rijksgrens of provinciegrens, maar zomaar een rechte streep. - ASIP 22 staat bij Scharendijke op een kaartje en hoort bij Bruinisse. - De reconstructiekaart van dr. A.A. Beekman 'Zeeland in 1300' uit 1921 is echt verouderd. Het wachten is op de 'nieuwe Beekman'. 45


Klifduinen Schouwen aan de brede Oosterscheldemonding (1960)

- Er is terecht aandacht geschonken aan de munten als daterend middel. De middeleeuwse insignes waar Zeeland om bekend staat kregen geen plaatsje. In Westenschouwen op het strand zijn er 1100 geheel of gedeeltelijk gevonden! - De plastic map met boek en kaarten is zo kapot. Kent U nog de geologische overzichtskaarten van Nederland uit 1975? Die zaten in een kartonnen cassette. Deze opmerkingen zijn marginaal. Ik vind het een magnifiek pakket informatie over de genese en de bewoning van Zeeland. Gelet op de frequentie van verschijnen van geologische kaarten met toelichting mag voor 2020 geen nieuwe uitgave over Zeeland verwacht worden. We zijn de auteurs voor hun langdurige inzet voor dit project en hun liefde voor het onderwerp zeer erkentelijk. Frans Beekman E. Hom (e.a.), eindredactie C.T. Waslander. "Kijk op stijl", inleiding op de westerse kunstgeschiedenis. Meppel, Edu 'Actief. Prijs f2j,Cjy De publicatie beoogt een inleiding te zijn voor beginnelingen op het gebied van de kunstgeschiedenis. In de inleiding geeft drs. Lichtenberg aan dat er gewaakt is voor te veel detaillering en een overdonderende

hoeveelheid historische feiten. Dit ben ik niet geheel met hem eens. Het boekje geeft op sommige plaatsen bijzonder veel feiten. Met name de aan de Griekse en Renaissance architectuur gewijde hoofdstukken bieden voor de leek wel erg veel architectonische details en terminologie. Ook ben ik van mening dat er toch een globale kennis van de kunstgeschiedenis bij de lezer aanwezig moet zijn wil dit boekje naar waarde geschat kunnen worden. In sommige hoofdstukken ontbreekt de historische context geheel, waardoor de beschrijvingen van artefacten en perioden enigszins in de lucht komt te hangen. Het boekje behandelt de kunststromingen van West-Europa van de Griekse Voortijd (Kreta, Mycene) tot de neo-stijlen van de 19e eeuw. Egypte blijft buiten beschouwing en de Griekse en Romeinse perioden krijgen relatief veel aandacht. Het is een goede gids om in de hand mee te nemen bij het bezoeken van diverse historische plaatsen, de (zwart-wit) afbeeldingen zijn van redelijke kwaliteit. Een groot aantal illustraties toont plattegronden van beroemde gebouwen. De diverse stijlperioden c.q. hoofdstukken zijn onderverdeeld in Architectuur, Beeldhouwkunst en waar van toepassing Schilderkunst. Erg leuk zijn de in aparte delen opgenomen wetenswaardigheden en anekdotes die betrekking hebben op de voorgaande hoofdstukken. Ze zijn vlot geschreven en prikkelen de verbeeldingskracht. Daarnaast geven ze een klein stukje context, die de beschrijvingen in de tekst aardig aanvult. Al met al niet echt een aanrader. Zoals al gezegd een leuk boekje om bij de hand te hebben bij het bezoeken van historische plaatsen, hoewel een goede archeologische reisgids van het betreffende gebied dan meer aan te raden is. Voor de lezer met een (kunst)historische achtergrond is het een heel aardig boek, met een aantal leuke, minder bekende feiten. San Vermaas

Anouk Riehl: Het Valkhof en herbouw; Het verleden voorbij? Delft 1997,128 pp., ISBN 90-75095-37-6. Prijs Ć’ 24,50.

Griekse tempel in Paestum.

46

Zelden is een stukje Nederland zo veelbesproken geweest als het Valkhof in Nijmegen. Momenteel mag deze plek zich weer verheugen over grote belangstelling, want zij staat in het middelpunt van een controverse die momenteel naar een climax wordt gedreven: herbouw of geen herbouw


Gezicht op de Valkhofburcht uit het oosten. Hendrik Hoogers, 1800. De zogeheten lappentoren is zojuist in de Waal gestort.

van de Valkhofburcht? Deze, voor Nijmegenaren zeer gevoelige, kwestie is allang niet meer een lokale aangelegenheid. Het is voor de hele samenleving een testcase geworden hoe de ideeën over reconstructies zich hebben ontwikkeld sinds de opleving van de cultuurhistorische belangstelling in de jaren tachtig. Anouk Riehl schreef over dit dilemma een uitmuntende doctoraalscriptie voor de vakgroep Kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden. Voor de uitgave van het boek is de scriptie iets gewijzigd en aangevuld. Als neutrale buitenstaander (want niet uit Nijmegen afkomstig) inventariseerde zij de belangrijkste argumenten die pleiten vóór, dan wel tegen herbouw. Dat zij daarbij diep ingaat op de kunsthistorische aspecten is, gezien haar discipline, geen verrassing. Het prettige is echter, dat zij (kunst-)historische argumenten in één adem noemt met archeologische motieven. Al jaren gaan er in Nijmegen stemmen op om iets van het verloren gegane verleden terug te brengen. De grote Valkhofburcht, die op twee kapellen na in 1796 geheel is afgebroken, zou daarbij gereconstrueerd kunnen worden. De plek van die burcht, het Valkhof, is in Nijmeegse ogen bijkans heilig en kent een eeuwenlange bewoning. Er zijn aanwijzingen voor prehistorische aanwezigheid. De Romeinen bouwden er de eerste nederzetting van ons huidige Nederland, het Oppidum Batavorum, dat volgens Tacitus in brand is gezet door Julius Civilis.

Tijdens de laat-Romeinse tijd moeten we er een castellum zoeken, dat wellicht door de Frankische en Merovingische elite als bestuurscentrum werd overgenomen. In ieder geval komen we het Valkhof aan het eind van de achtste eeuw weer tegen in de annalen, als Karel de Grote er het Paasfeest viert en besluit om er een palts van te maken. Na vele aanvullingen, verbouwingen en verwoestingen wordt de palts aan het eind van de 12e eeuw grondig vernieuwd door keizer Frederik Barbarossa. Het is dan ook deze burcht, in de toestand van 1796, die object is voor herbouw. Grote verdienste van Rhiel is dat zij de discussie over de herbouw herleidt tot de essentie. Deze komt er op neer, dat van herbouw geen sprake kan zijn. Er zijn te weinig exacte gegevens over de burcht beschikbaar om vanuit kunsthistorisch oogpunt over een historische reconstructie te kunnen spreken. Zo kan men uit de honderden verschillende afbeeldingen wel iets van de vorm te weten komen, maar bijvoorbeeld niet de afmetingen bepalen. Alleen al de hoogte van de donjon of Reuzentoren krijgt schattingen mee die tussen de 37 en 50 meter liggen, terwijl de afbeeldingen elkaar tegenspreken over het aantal vensters en vensterreeksen. Over het interieur van de burcht, de indeling en de muurdiktes weten we bijna niets. Als er iets gebouwd wordt, mag het daarom nooit herbouw heten, maar nieuwbouw. Zo'n bouwvolume kan alleen maar de indruk geven van iets historisch. De vraag die daarbij gesteld 47


bevooroordeeldheid tegenover ieders ideeën is vrij snel omgeslagen tot absolute verbazing, dat een dergelijk project met zoveel dankbaarheid door de Gemeente geaccepteerd wordt." De archeologie zal dat zeker onderschrijven. Toch is het bewonderenswaardig dat Rhiel in het hele betoog de objectiviteit heeft kunnen bewaren en de beargumentering van beide zijden goed heeft uitgespit. Dat maakt de conclusie er alleen nog maar geloofwaardiger op... Al met al is Het Valkhof en herbouw; Het ver-

Kapitelen en bouwfragmenten op het Valkhof. Pentekening, waarschijnlijk van H.F. Wiertz, 1823.

48

wordt is: Willen we dat? Andere argumenten zijn van archeologische aard. Het Valkhof is een Rijksmonument vanwege de uitzonderlijk grote archeologische waarde. De plek is echter zwaar verstoord doordat de muren tot op het fundament zijn uitgebroken. Daarnaast is veel van de grond omgespit vanwege het hergebruik als teelaarde. Tot overmaat van ramp vormde het park in de Tweede Wereldoorlog voor de Duitsers een mooie plek om enkele bunkers neer te zetten. Wat er nu nog precies in de grond zit, weet niemand. Voorstanders van herbouw vinden dat een eventuele opgraving veel informatie kan opleveren over de opzet van de burcht, wat ten goede komt aan de authenticiteit van de her- of nieuwbouw. Maar dat is natuurlijk de omgekeerde wereld: een bodemarchief vernielen om te kijken of er ter plekke nog iets met dat archief gedaan kan worden. Terecht heeft de ROB dan ook, bij monde van staatssecreataris Nuis, al in een vroeg stadium laten weten dat de gemeente wel plannen kan ontwikkelen, maar van het Rijk nooit toestemming zal krijgen om de grond in te gaan. De zuiverheid van argumentering noopt Rhiel ertoe om tegen de huidige herbouwplannen te pleiten. In een concluderend hoofdstuk zegt ze: "Mijn aanvankelijke on-

leden voorbij? een uiterst onderhoudend boek. Dat Rhiel soms een beetje te ver uitwijdt, bijvoorbeeld als ze uitgebreid ingaat op de nieuwste stedebouwkundige plannen voor de binnenstad van Nijmegen, is haar vergeven. Ook het ontbreken van een register kunnen we haar nauwelijks kwalijk nemen. Het centrale thema, de discussie over herbouw van niet meer bestaande monumenten, staat als een huis. En als toetje voor archeologen is een complete catalogus opgenomen van alle vondsten van los bouwmateriaal dat ooit op het Valkhof is gevonden. Meestal gaat het om hergebruikt Romeins en Karolingisch materiaal zoals kapitelen, zuilen, altaarstenen en delen van friezen. Veel daarvan is verloren gegaan en bestaat nog alleen op tekening. De rest ligt op dit ogenblik te verkommeren op de Stadstimmerwerkplaats. Dat onderstreept zowel de archeologische potenties als de kwetsbaarheid van één van de meest beroemde stukjes Nederland. Paul van der Heijden PS: Inmiddels heeft de Valkhofvereniging (de fervente voorstander van herbouw) een keuze gemaakt over drie ontwerpen voor herbouw van de burcht. Daarbij wordt afgezien van een totale reconstructie en zal alleen de hoofdtoren (donjon) worden nagebouwd. Wel zullen rond het park allerlei gebouwen met horeca- en congresbestemmingen moeten verschijnen. Het lijkt een compromisvoorstel, waarover de Nijmeegse gemeenteraad zich nu zal gaan buigen. F.W. Wulf, met bijdragen van K.-E. Behre en W.H. Zimmermann. Archeologische Denkmalein der kreisfreien Stadt Wilhelms-

haven. Materialhefte zur Ur- und Frühgeschichte Niedersachsens, Reihe B, Inventare, Heft 1. Verlag Hahnsche Buchhandlung, Hannover 1996. 208 pp. Prijs DM 44,-. De serieuze aanpak van archeologische inventarisaties die we van onze oosterburen


gewend zijn, wordt met deze nieuw opgezette serie weer eens gedemonstreerd. Ditmaal staat de inventarisatie in het teken van de archeologische monumentenzorg in een poging een breder publiek aan te spreken. Uitgever is dan ook de deelstaat Nedersaksen bij monde van haar archeologische centrale, het Institutfur Denkmalpfiege in Hannover, dat daarvoor samenwerking zocht met de Archaologische Kommissionfür Niedersachsen, in een soort ROB-SNA combinatie. Het wetenschappelijke voorwerk van het Institutfur Historische Küstenforschung te Wilhelmshaven maakt het kloeke boekwerk tot een goed onderbouwde en zeer complete beschrijving. Een losse kaartbijlage 1:25.000 vergemakkelijkt het zoekwerk. De archeologie die in Wilhelmshaven getalsmatig door terpen wordt gedomineerd, is nadrukkelijk in het brede cultuurhistorische perspectief van dijkbouw en binnenwaterhuishouding geplaatst. Gezien het karakter van dit stukje kustlandschap is dat ook een logische aanpak. Dat merk je aan de wijze waarop bijvoorbeeld dijktracés haast vanzelfsprekend het predikaat monument krijgen. In Nederland daarentegen bevinden dijken zich nog vaak in een schemergebied tussen waterverdediging en historisch object vanwege twijfels aan hun monumentwaardigheid.

Opvallend is het grote aantal monumenten (433 in een gebied van slechts 6x15 km) en de consequente wijze van presentatie, en dat betreft werkelijk alles tussen dominante burchten en sterk aangetaste dijkrestanten. Bijzonder vind ik de uitvoerige aandacht voor de categorie huisterpen (Gehöftwurten), de jongste in hun soort. Dit type monument wordt in de Nederlandse kustprovincies vanwege hun grote aantal, het vaak lokale geschiedkundige belang en de maatschappelijke implicaties van bescherming (er staan vaak boerderijen op) uitgesproken stiefmoederlijk behandeld. Hoewel men in Nedersaksen net als bij ons worstelt met de handhaving van een bescherming op papier heeft een uitvoerig gedocumenteerde inventarisatie als deze toch een duidelijk voordeel: niemand kan ooit nog zeggen dat hij er geen weet van had. Voor monumentenzorgers onder ons is dit boek een aanrader, ondanks het ontbreken van een hoofdstuk over het gevoerde beschermingsbeleid. Het is alleen even wennen aan de wat ouderwetse opmaak en het weinig verfijnde kaartmateriaal. Tenslotte is het te hopen dat ook de bezitters of gebruikers van al die monumenten via deze publicatie kennis van hun bezit nemen. Henny Groenendijk

Literatuursignalement Nieuwsbrief Archeologie Provincie Zeeland;

nr. 1, november 1997. Middelburg, afd. Voorlichting provincie Zeeland. Nu het aandeel van de provincies in de archeologiebeoefening toeneemt, is het niet verwonderlijk dat men aan de resultaten daarvan door middel van een Nieuwsbrief bekendheid wil geven. In deze eerste aflevering passeren het Provinciaal Steunpunt Cultureel Erfgoed en het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten de revue. Uiteraard is er een rubriek Archeologisch Nieuws, waarin de AWN-afd. Zeeland uitgebreid in beeld is. En als of dat niet genoeg is krijgt de AWN ook nog gelegenheid om regelmatig bijdragen te leveren. Leida Goldschmitz maakt een begin met het voorstellen van onze vereniging. Wordt vervolgd.

Uitleg (Ministerie van Onderwijs), Cultuur en Wetenschappen); 13,1997,19 november; pp. 40-42: Y. van Eekelen. Archeologen Betuweroute speuren met streepjescodes. Een impressie van het onderzoek door het archeologisch bedrijf van de RU Leiden Archol te Hardinxveld-Giessendam en een gesprek met Boudewijn Gouds(z)waard, hoofd van de projectgroep Archeologie, verbonden aan de Managementgroep Betuweroute. Een bijdrage met een hoog technologisch gehalte, met bestekplannen, kijkoperaties, projecten, veldcomputers en streepjescodes. En één zinnetje: "Onvoorspelbaarheid is een van de charmes van het vak." Hoera, alle hoop is nog niet verloren. Op de binnenzijde van het achteromslag bezoekt staatssecretaris Nuis de vier Romeinse mijlpalen in het Wateringseveld

49


bij den Haag. Goddank nóg een onvoorspelbare vondst.

Informatiebulletin van de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW).

Redactie: Dik Vuik, Oostmaasstraat 8, 3061 ZS Rotterdam, en: Ron Strötbaum, Schildmos 5, 2914 XD Nieuwerkerk aan de IJssel. Graag vestig ik de aandacht op het bestaan van dit informatiebulletin van de actieve Landelijke Werkgroep, "onze" Landelijke Werkgroep. Het zal dit jaar als kwartaaluitgave gaan verschijnen en naast bijdragen van werkgroepsleden ook steeds vaker artikelen van beroepskrachten bevatten. Voorlichting en scholing zullen belangrijke elementen in het bulletin blijven vormen.

Tijdschrift voor waterstaatsgeschiedenis 6,

1997, nr. 2: Ook deze aflevering mag er, qua inhoud en uitvoering, weer zijn. Een opsomming van bijdragen moge volstaan: L. Giebels. Het recht op boezem, Rijnland en Rutgers van Rozenburg. De droogmaking van de Oosteinderpoel. H.P. Moelker. De Diemerdijk. De gevolgen van paalwormvraat in de 18e eeuw. In het Glossarium van waterstaatstermen figureert de letter p, een uiterst dankbare waterstaatsletter. En leuk, dat onze voormalige Westerheem-redacteur Frits David Zeiler in de Werkgroep Glossarium zitting heeft. De Bibliografie Nederlandse waterstaatsgeschiedenis 1996 bezit een hoog historisch-geografisch gehalte.

Westlands streekhistorie 6,1997, nr. 4/5, p. 5-6: T. Immerzeel. Merkwaardige vondst in Honselersdijk. Bij het aanleggen van een vijver stuitte men op ca. 1 m diepte op een fragment van een gemetselde koker die, blijkens het steenformaat, uit de 17e eeuw moet dateren. Ter plaatse bevonden zich in die eeuw de tuinen van het Huis Honselersdijk, gebouwd door Frederik Hendrik. De vraag is, waarvoor deze koker werd gebruikt. Als afvoer voor regenwater of als riool voor afvalwater? Of als aanvoerbuis voor een fontein of vijver in de tuinen?

50

Nieuwsbrief Archeologische Vereniging Breda

(AVB) ii, 1997, nr. 4. Redactielid Mare Busio laat zich in deze aflevering van de Nieuwsbrief niet onbetuigd. Eerst doet hij uitvoerig verslag van de wijze waarop de AVB zich, ook in de media, afzet tegen het gemeentelijk archeologiebeleid. En in "Weekend-waarneming aan de waterkant" gaat hij nader in op onderzoek, zowel door de stadsarcheoloog alsook daarnaast (letterlijk en figuurlijk) tevens door de AVB, naar havenstoepen, kademuren en beschoeiingen aan het Spanjaardsgat en naar de mogelijke overblijfselen van de Herbergh van Thorn.

Historisch-Geografisch Tijdschrift 15,1997,

nr. 3: LJ. Pons. Dordrecht en de grenzen van 'Swindrehtwert' (pp. 9-109). De oudste vermelding van de Zwijndrechtse Waard komt voor in een akte van 1028. Het betreft onder meer een 'locus ... qui vocatur Swindrehtwert', waarvan de oppervlakte '10,5 mijl lang en breed' is. Getracht wordt om deze bekende gegevens aan de moderne landschappelijk-bodemdeskundige kennis te toetsen. Samen met het gegeven over de oppervlakte (als we rekenen met 10,5 vierkante mijl) lijkt het mogelijk om het gebied dat Swindrehtwert toen innam, nauwkeurig te omgrenzen. Deze 'wert', omstreeks 1000 nog een veengebied, heeft vóór het begin van de 14e eeuw aan de oostzijde landverliezen geleden, waarvan verwacht mag worden, dat die nu met grotere nauwkeurigheid kunnen worden vastgesteld. De hieruit te trekken conclusies kunnen ook het Dordtse probleem nader tot een oplossing brengen. J. Dirkx. Greppels in Veenendaal. Een korte verkenning van een nog onbekend fenomeen (pp. 110-113). In diverse bouwputten in de Veenendaalse nieuwbouwwijk Petenbos-West werden sporen van greppels blootgelegd, met venig materiaal opgevuld. Het DLO-Staring Centrum kreeg opdracht om een korte verkenning uit te voeren. Vermoedelijk zijn de greppels gegraven om de afgeveende grond geschikt te maken voor landbouw. Waarschijnlijk heeft dat op z'n vroegst in de 16e eeuw plaatsgevonden.

Archéologia no. 340, décembre 1997, pp. 5: R. Rougier. Un village médiéval dans les dunes. De omgeving van Duinkerke, net over de


Belgisch-Franse grens, behoort eigenlijk nog tot de Lage Landen. Men treft er namen aan als Mardyck en Noord Gracht. In de duinen is een nederzetting onderzocht die vanaf de 13e tot in de 16e eeuw continu bewoond is geweest. De ligging ervan is merkwaardig, nl. op een tijdens Duinkerke III gevormde duinenrij. Vanuit deze droge-voetenplek heeft men de kustvlakte opnieuw gekoloniseerd.

Haarlems Bodemonderzoek 30,1997:

De grote waarde van deze aflevering is vooral gelegen in de geologie en wel in de magistrale bijdrage van Jan de Jong over de geologische opbouw van het stadsdeel Schalkwijk en het verband met prehistorische bewoning. De bijl van Schalkwijk, gevonden in 1968, met z'n datering van ca. 4800 BP (= ca. 3600 v. Chr.) het oudst bekende voorwerp uit de Haarlemse ondergrond, vormde daarbij het uitgangspunt. Van belang was, inzicht te verkrijgen in de bewoningsmogelijkheden in die vroege periode. Er zijn zwakke aanwijzigingen voor de aanwezigheid van de mens vanaf ca. 5000 BP. Geologie vormt ook de hoofdmoot in: Wim Bosman, Gemorste benzine en verwaaide houtskool; een ontsluiting aan de Vondelweg, en in: Jan de Jong en Wim Bosman, Schematisch geologisch profiel over Haarlem (met losse bijlage). Theo Bottelier bespreekt een bijzonder bekerglas. De vaste rubrieken Archeologisch Nieuws en Kroniek 1996 completeren deze waardevolle aflevering.

Tonny Vos-Dahmen von Buchholz. Van rendierjager tot roofridder. Avontuurlijke verhalen gebaseerd op beroemde archeologische

vondsten; 4e dr. Baarn, Uitg. De Fontein, 1997. ISBN 90 2511358 7. Prijs ƒ 27,90. De bekendste publicatie van Tonny Vos, waarvoor zij in 1984 De Zilveren Griffel ontving, is alweer aan een 4e druk toe. Terecht, want deze verhalenbundel brengt het verleden wel heel dichtbij. Geen nagebootst of virtueel verleden, maar een verbeeld verleden. De mensen die er een rol in spelen reageren, net zo als u en ik in dit tijdsbestek, vanuit hun situatie op de dingen die zij op hun weg tegenkomen. Sterk aanbevolen!

Scarabee nr. 31, december 1997: Heel weinig binnenland. Een gesprek met Antoinette Gerhartl-Witteveen, directeur van Provinciaal Museum Kam en toekomstig algemeen directeur van het nieuwe Museum Het Valkhof, kunst en archeologie. En een tentoonstelling "De Oudheid verpakt", samengesteld uit buitenlandse archeologica. Veel buitenland, met name België. Een gesprek met prof. Guy de Boe, directeur van het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium (IAP). Door gebrek aan mankracht en middelen is het dweilen met de kraan open. Vervolgens Keltische halssieraden, tot voor kort tentoongesteld in het Gallo-Romeins Museum in Tongeren. Tenslotte de "Time Frame" te Ename, die het verleden van deze beroemde archeologische site virtualiseert. Verder buitenland. De ontdekking van de VOCdriemaster "De Ravensteijn" bij de Malediven; de verborgen pracht van de culturele hoofdstad 1997 Thessaloniki. Megalieten worden nog steeds gebouwd, op Sumba in Indonesië. Dat doet ideeën aan de hand over de bouw van prehistorische megalieten. En Chella in Marokko is een paradijselijk oord met oude resten. Verder de vaste rubrieken, waaronder AWN-nieuws.

Gelders erfgoed 1997-6:

Deze aflevering is thematisch gewijd aan de verhouding tussen onderwijs enerzijds en archeologie, archieven en musea anderzijds. In korte bijdragen wordt een indruk gegeven van leven als in de ijzertijd (Hapsproject van de Stichting Prehistorisch Kamp te Apeldoorn), de NJBG, een NJBGopgraving te Zutphen, de verhouding onderwijs - archiefdienst, museale presentatievormen en museumprojecten, monumentenzorg. Leuke omslagfoto.

Archeobrief 5, herfst 1997:

'Malta' blijft de gemoederen bezighouden. De ontwikkelingen t/m het verslag van het overleg tussen staatssecretaris Nuis en de Vaste Kamercommissie over de implementatie van 'Malta' zijn in deze aflevering meegenomen. Tevens is de brief van de SNA aan de Vaste Kamercommissie afgedrukt. Vervolgens de ROB-reactie, verwoord door H. van der Linden, op de 'Malta'-discussie in Archeobrief 4. Twee kritische bijdragen uit de universitaire wereld (L. Louwe Kooijmans en H. Kamermans) ronden in deze Archeobrief de discussie over 'Malta' af.

51


Verder een aantal vaste rubrieken: Nieuws uit archeologisch Nederland (organisaties en instituten), promoties, publicaties, personalia, korte berichten en agenda. Nehalennia afl. 115, winter 1997, pp. 14-17: D. van der Linden en J.J.B. Kuipers. Een spreukpijp uit de Franse tijd. De pijpenkop die mevr. D. de KoningKastelijn uit 's-Gravenpolder in 1996 toonde, bevatte de leuze: LIBERTE, EGALITE FRATERNITE, opgenomen in drie onder elkaar liggende tekstbanden. De pijpenkop dateert uiteraard uit de Bataafs-Franse tijd, meer in het bijzonder uit 1795 of later. Het betreft een product van het bedrijf van pijpmaker Maarten de Jong uit Gouda, of, vanaf 1796, van zijn weduwe. De Nederlandse pijpenindustrie was, ondermeer door de hoge tabaksaccijnzen, in de Franse tijd in een diepe malaise terechtgekomen en ook na die periode keerde de i8e-eeuwse bloeitijd niet meer terug.

onduidelijke en te klein uitgevallen kaartjes bij in het niet.

Westlands streekhistorie 6,1997, 6, pp. 9-10: Archeologie in Naaldwijk. In Naaldwijk is het dorpscentrum in 1997 uitgebreid op de schop gegaan. In een vroeg stadium werd contact opgenomen met de gemeente om archeologisch onderzoek mogelijk te maken. Afspraken werken soms wel, soms niet. Misverstanden liggen op de loer. Zo ook hier. De meest veelbelovende locatie ging op die manier verloren. In de wanden van de bouwput konden nog waarnemingen worden verricht. De maatvoering van percelen uit hoogstwaarschijnlijk de eerste ontginningsfase van even voor 1200 kon worden bepaald: 15 x 8 m. Elders werden sporen aangetroffen die wijzen op de mogelijk aanwezigheid van een smeltoven voor ijzer. Paul Stuurman

Eerden, R. van der, e.a. (red.). 47, ïggy, ig<jojaar Romeinen in Utrecht.

Utrecht, Vereniging Oud-Utrecht, 1997. 168 pp. ISBN 90-71108-16-3. Prijs ƒ 19,90. Ook verschenen in het Jaarboek OudUtrecht. Eigenlijk heeft het Romeinenjaar 1997 niet zoveel nieuwe literatuur opgeleverd. Een monografie over Vechten die binnenkort in ons tijdschrift besproken wordt en een bundeling van bijdragen over dat andere castellum, te Vleuten De Meern. Gezien vanuit onze huidige kennis is het voornaamste wel gezegd. Maar wat stelt onze kennis nu eigenlijk voor? Evert van Ginkel zaait in zijn bijdrage in bovenstaande bundel 'Utrecht anno 47. Verkenning van een donker tijdvak' eigenlijk - en heel terecht alleen maar twijfel. Naast het artikel van Evert van Ginkel bevat de bundel nog vier bijdragen: J.K. Haalebos. Van Nijmegen naar Utrecht. De limes in Nederland. J.K. Haalebos. Een Romeins graanschip in Woerden. CJ.C. Broer en M.W.J. de Bruijn. Antonina, Wiltenburg, Traiectum. De kennis van het Romeinse verleden van Utrecht door de eeuwen heen. T.J. Hoekstra en S.L. Wynia. 'Dan zullen velen juichen.' Geschiedenis van twintig jaar conflicten over het archeologisch onderzoek op het Domplein (1929-1949). U ziet, zowel de archeologie alsook de geschiedenis van de archeologiebeoefening vragen de aandacht. Daar vallen de

52

Stadsarcheologie. Bodem en monument in

Gent, 30e jrg. nr. 3,1996 Het jongste nummer van het driemaandelijks tijdschrift van de Gentse vereniging voor Stadsarcheologie wordt vrijwel geheel gewijd aan 'Hollands Porselein uit Gent' (Pag- 5-55)Bij archeologisch onderzoek in de zomer van 1995 in het centrum van Gent (België) stuitte men op een concentratie pottenbakkersafval. De misbaksels bestonden uit scherven van tinglazuuraardewerk (majolica en faïence) en omvatten de restanten van zo'n 3000 schotels en in mindere mate ook ander gebruiks- en sieraardewerk, daterend uit de periode van omstreeks 1665 tot na 1700. Daarnaast werd een grote hoeveelheid fragmenten aangetroffen van proenen, bakkokers, pennen, gebakken kleirolletjes en dergelijke voorwerpen die de pottenbakker gebruikte om zijn waar op een ordentelijke manier in zijn oven op te tasten. In de studie wordt niet alleen het gevonden materiaal behandeld, maar ook bijvoorbeeld het productie-proces, terwijl daarnaast grondig archiefonderzoek resulteerde in een schat aan informatie over de pottenbakkers zelf, hun productie, producten en productiemiddelen. Dankzij dat archiefonderzoek kon worden vastgesteld dat de misbaksels afkomstig waren uit het bedrijf dat ene Gillis van de Vyvere daar met steun van de stad Gent in


1661 oprichtte. Gillis was Gentenaar van geboorte, maar had jarenlang gewoond "in Hollant binnen de Stadt van d'Helft (Delft) om aldaer te leeren de conste van het draijen ende backen alle sorten van fijn Hollants pourseleijn ende gheleyerswerck (resp. faĂŻence en majolica), vanaf hij alsna ghecommen is tott vol(c)ommen wetenschap". Behalve Gillis en zijn familie was tegelijkertijd in Gent ook ene Pieter Stockholm werkzaam. Pieter vestigde zich in 1654 in Gent, werkte voorheen in Delft en was afkomstig uit Haarlem.

Graspoort ig<)2/Begijnenstraat 1995. Archeologische Vereniging Oud-Mechelen

1997. Mechelen. Zoals de titel van dit jaarboek reeds aangeeft, staan dit keer twee 'vindplaatsen' centraal, namelijk de inhoud van een aantal beer- en afvalputten aan de Begijnenstraat en waarnemingen in een bouwput nabij de Mechelse Graspoort met daarin het restant van een veertiende-eeuws stenen gebouw. Aan die Begijnenstraat werd dertiende- en veertiende-eeuws materiaal verzameld. Daaronder bevond zich een fraaie en ooit kostbaar uitgevoerde portemonnee. De portemonnee wordt beschreven en afgebeeld door (wie anders) Olaf Goubitz (ROB). Gerrit Groeneweg

Reacties van lezers Naar aanleiding van het artikel van Ruurd Kok in Westerheem nr. 5, Geachte redactie,

Met belangstelling las ik in Westerheem jaargang 46 nr. 5 een artikel van Ruurd Kok aangaande twee gevonden post-middeleeuwse, hoefijzervormige bakkersovens te Gouda. Naar aanleiding hiervan het volgende: In dit artikel wordt op blz. 6 o.a. melding gemaakt van als bakkersovens geĂŻnterpreteerde hoefijzervormige structuren in Asselt (L). Hierover schrijft de auteur dat de interpretatie voor Asselt gebaseerd is op de ligging bij het bakhuis van de Asselterhof en dat over deze ovens helaas weinig bekend is. De auteur verwijst naar een publicatie van Holwerda uit 1930 over de opgraving, waarin alleen de vondsten besproken worden, die wijzen op een Frankische curtis. Holwerda rept inderdaad in genoemde publicatie met geen woord over deze gevonden bakkersovens. Wel bevindt er zich een tekening van de fundamenten van deze ovens in het archief van het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden. Hierbij heeft hij het over een "Oude opgegraven fundeering" zonder er een interpretatie aan te geven. Ongetwijfeld is deze tekening gemaakt tijdens zijn opgravingen in Asselt, want archivaris dr. Goossens schrijft in 1927 in een brief gericht aan Holwerda dat de opgegraven hoefijzervormige structuren naar zijn mening funderingen van broodovens zijn. Dhr. Kok heeft zich voor zijn gegevens

m.b.t. Asselt laten leiden door gegevens in de door mij geschreven brochure "Archeologische Routes in Nederland 2. Swalmen" (1993). Hierin wordt op blz. 14 melding gemaakt van deze hoefijzervormige funderingen met daarbij geplaatst bovengenoemde tekening. Helaas is de tekst van de brochure zodanig ingekort dat ten onrechte de indruk gewekt wordt dat Holwerda tot de conclusie is gekomen dat het bakkersovens waren. Dat de broodovens zouden behoren bij het bak- en koetshuis dat rond 1800 gebouwd werd, is niet juist. In genoemde TRAProute wordt namelijk door mij duidelijk vermeld dat het bakovens zijn uit de late Middeleeuwen en dat het rond 1800 gebouwde bakhuis gebouwd is op de funderingen van de middeleeuwse voorganger. Dit is gebaseerd op een in 1986 uitgevoerd archeologisch en historisch onderzoek van de Archeologische werkgroep van de Heemkundevereniging Maas- en Swalmdal. Zie: W. Luys, "Fundamenten van oude broodovens in Asselt". In: Jaarboek Maasen Swalmdal nr. 7 (1987), blz. 108-112. Voor de datering van het fenomeen hoefijzervormige bakkersovens is bovenstaande in zoverre van belang dat hoefijzervormige broodovens zeker ouder zijn dan 1800 en dat op grond van de gevonden fundamenten in Asselt niet geconcludeerd mag worden dat deze nog in de 19de eeuw voorkomen. W.P.G.C. Luys Wildenkamp 36 5953 GB Reuver

53


Naar aanleidingvan het artikel Scheldevalleiamforen, Belgisch Bier voor Bataven en Cananefaten? in Westerheem nr. 6, 1997. Ook een Scheldevallei-amfoor in Forum Hadriani

De 'blauwgrijze en rode waar' is vertegenwoordigd in het hele gebied tussen Rijn en Maas; dit geldt ook voor het kustgebied tussen Rijn- en Maasmond. (Zie o.a. publicaties van M.Brouwer.1) Ook bij de opgraving van Forum Hadriani door Holwerda (1923) werden beide groepen aardewerk aangetroffen, waarbij hij vooral aan het blauwgrijs aardewerk aandacht besteedde. Bij een nader onderzoek van het Romeinse roodbakkende aardewerk, aangetroffen bij de opgraving vlak bij de stadsmuur van Forum Hadriani2 werden tussen enkele fragmenten van dolia en vele niet te determineren scherven twee randen aangetroffen, die aan elkaar geplakt konden worden en afkomstig bleken van een amfoor met een ongewoon grote rand-diameter en een wijde hals. Juist van te voren had de lezing van het artikel over Scheldevallei-amforen in Westerheem' de aandacht gevestigd op de grote diameter van deze amforen. Even naslaan bevestigde het vermoeden: ook in Forum Hadriani is deze vondstcategorie vertegenwoordigd. Dus ook de de Cananefaatse bewoners van Forum Hadriani hebben (Belgisch) bier geconsumeerd. Hierbij nadere gegevens en een tekening, (afb. 1) Uiterlijk: Rand en hals zijn lichtrood met aan buiten- en binnenkant sporen van een dunne witte sliblaag.

Baksel: Door en door rood, behalve bij de zeer dikke rand, waar het binnenste grijs is door reductie. Magering: fijn zand met veel mica; hier en daar aan het oppervlak kleine ronde oneffenheden (slecht gemengde klei?) en enkele holten, veroorzaakt door plantenresten. Afmetingen: de diameter van de rand is aan de top 18 cm, aan de bolle buitenrand ongeveer 20 cm; het kleine fragment van de hals heeft bovenaan een diameter van naar schatting 14 cm. Het profiel van de rand is sikkelvormig met aan de onderkant een kleine ribbel. Dit profiel lijkt sterk op het profiel nr 2 van afb. 7 bij het genoemde artikel over Scheldeamforen. C.Milot, Fred.v.Eedenstr. 51 2273 SK Voorburg. 1 Brouwer, M. (1986): Het "Romeinse" aardewerk uit het Maasmond-gebied. In: Rotterdam Papers V pg 77 - 90. 2 Jonge, W. de, J-L.Marcillaud en C.Milot: Een nieuw kijkje in - en onder - Forum Hadriani. (1996); Westerheem 45/5 pg 247 - 258. 3 Werff, J.H. van der, H.Thoen en R.M. van Dierendonck: Scheldevallei-amforen. Belgisch bier voor Bataven en Cananefaten? Westerheem 46/6 pag 2 -12. De redactie draagt geen verantwoordelijkheid voor de inhoud van geplaatste brieven.

AVV.V. C. M.

10cm

54


Tentoonstellingsladder NEDERLAND Wonen op niveau. Een opgraving in de Langestraat, t/m maart. Archeologisch Centrum, Oudegracht 245, Alkmaar (vr. en za.) Beverwijks verleden op de schop, t/m 12 april. Museum Kennemerland, Westerhoutplein 1, Beverwijk - Opgravingen van o.a. een I4e-eeuwse woontoren met multimediale overtuigingskracht. Alleen zondagmiddag geopend! De weg terug, archeologische vondsten rond Rijksweg A jj, t/m 19 april. Geschied- en Oudheidkundig Museum 't Freulekeshuis, Eindstraat 8, Venray. - Klein maar fijn: de tentoonstelling over de inheems-Romeinse nederzettingen die doorsneden zijn door de A 73. Eerder te zien in Venlo en Maastricht. Laatste kans! Bij Jupiter! Romeinse Forten hij Velsen, t/m 20 juni. Archeologisch Museum, Grote Markt i8k, Haarlem - Ingrediënten: een in 1989 gevonden 'heilige plaats' bij Velserbroek met Romeins en Germaans materiaal, het dagelijkse leven in de forten Velsen I en II én natuurlijk de slag van de Romeinen met de Friezen. Ook Malorix is present. De Musschenberg, archeologische expositie, t/m augustus. Stedelijk Museum, Andersonweg 8, Roermond. - Waar straks 700 woningen verrijzen ligt een groot urnenveld uit ± 750 v.Chr., precies op de overgang van Bronstijd naar Ijzertijd. 'Met een beetje geluk'; bodemvondsten uit Oostergo, 17 maart t/m 7 november. Streekmuseum/Volkssterrenwacht, Menno van Coehoornweg 9, Burgum. - Een tussenstand van het archeologisch onderzoek naar dit kerngewest van Friesland. Een huis voor altijd, van 11 december 1997 t/m 31 december 1998. Bonnefantenmuseum, Avenue Ceramique 250, Maastricht. - Deze expositie heeft de ondertitel: De sarcofaag van Simpelveld en andere rijke Romeinse graven uit Zuid-Limburg. De kenners weten dan genoeg. Mummies!, t/m eind 1998 Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden. - De mummie als griezel en als mens: veel achtergronden van dit Egyptische fenomeen. lActie Romein1., t/m eind 1998. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden. - Kindertentoonstelling waar spelenderwijs kennis wordt gemaakt met het (inheems-) Romeinse leven. Antiek toerisme, t/m eind 1998. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden. - Sfeervolle overzichtstentoonstelling. Een reis langs het mooiste van het Museum van Oudheden. Who's afraid ofancient blue?, t/m eind 1998. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden. - Monumentale beeldhouwkunst in een sfeervol decor rond de Egyptische Isis-tempel uit Taffeh. BUITENLAND Zimbabwe, stenen getuigenissen, t/m 30 april. Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, Leuvensesteenweg 13, Tervuren (B.).

55


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Aardewerk (LWA): vacature Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS): G. Vlamings, Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 035-5387851. Landelijke Werkgroep Betuwelijn: H.H.J. Lubberding, Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706 J. Osinga, W. Mechteldsstraat 22 4196 AN Tricht, tel. 0345-575223 Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW): Regio coördinatoren: Regio Noord-West: Max Franken, Takkenburg 15, 2135 BT Hoofddorp, tel. 023-5653031. Ed Beugel, Kostverlorenstr. 62, 2042 PJ Zandvoort, tel. 023-5712184.

Regio Noord-Oost-Zuid: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Noord-Oost-Noord: Wijnand Baerken, de Havens 5, 8635 ME Bozum, tel. 0515-521047. Regio Zuid-West: Fred Talie, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387. Ad Beerens, Franselaan 220b, 3028 AN Rotterdam, tel. 010-2623839. Regio Zuid-Oost: Joost van den Besselaar, Zoetendaalstr. 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. Nout Cornelissen, Pater Gymardstr. 4, 5844 AK Stevensbeek, tel. 0485-383743. Voorzitter: Boudewijn Goudswaard, Bodegraafsestraatweg 23, 2805 GK Gouda, tel. 0182-571656. Secretariaat: Marion Burger, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387. Penningmeester: Jan Bakker, Neckarstr. 10, 8226 LL Lelystad, tel. 0320-254808.

AWN-lidmaatschappen In 1997 kent de AWN de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap (korting 40%) C jeugdlidmaatschap (korting 50%) D geassocieerd lidmaatschap (korting 60%) huisgenoot-lidmaatschap (korting 70%) E in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap

56

ƒ

70,00

ƒ ƒ ƒ ƒ ƒ

42,00

35.oo 28,00 21,00

8,00

de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap) Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. 'Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij de Leden- en Abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, of het landelijk secretariaat. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: vacature. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris: B. Beerenhout, Waldeck Pyrmontlaan 8 B/2,1075 BV Amsterdam, tel. 020-6643354. Alg. penningmeester: J.C. Bakker, Neckarstraat 10, 8226 LL Lelystad, tel. 0320-254808. Postgiro 577808 t.n.v. alg. penningmeester AWN Lelystad. Bestuursleden: G.J. Sophie (public relations), Kwekerijplein 20, 2315 SE Leiden, tel. 071-5222244. Mw. A.E. Oostdijk (professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. Mw. C. Vandepoel (Kampen, a.i.), R.J. Schimmelpennincklaan 12G, 2517 JN 's-Gravenhage, tel. 070-3466943. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P. Stuurman, P. Vons, S. Pos. Algemeen secretariaat AWN Waldeck Pyrmontlaan 8 B/2, 1075 BV Amsterdam. Bureau AWN (alleen algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Secretariaten Afdelingen 1. Noord-Nederland: B.J. ten Kate, Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: P. Bitter, Frans Halsstraat 15,1816 CM Alkmaar, tel. 072-5142630/5201653. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. P.H. van den BergBender, Spanbroekstraat 7,1507 KT Zaandam, tel. 075-61655100 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. D.C.M. Beemster, Nieuwe Gracht 31, 2011 NC Haarlem, tel. 023-5315151. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: E.E.A. van der Kuyl, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 071-5226453.

7. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band (a.i.), Prins Frederiklaan 334, 2263 HM Leidschendam, tel. 070-3175534. 8. Helinium (Waterweg Noord): Mw. P.S. de Wit (a.i.), Brandewijnpad 5, 3119 ZA Schiedam, tel. 010-2731273. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Mw. J.C. Vos-Kranendonk, Verwersdijk 77, 2611 NE Delft, tel. 015-2123443. 10. Zeeland: Mw. L:C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118-462142. 11. Lek- en Merwestreek: N.F.A. Zaalberg, Tolbrugstraat waterzijde 31, 3311 EX Dordrecht, tel. 078-6133645. 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): G. Vlamings (contactpersoon), Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 034-5387851. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): A.P. de Boer, Frans Tromplaan 22, 3871 EN Hoevelaken, tel. 033-2534729. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: A. Haneveer (contactpersonen), Achterweg 39, 4112 JD Beusichem, tel. 0345-502351 en J. Osinga, W. Mechteldsstraat 22, 4196 AN Tricht, tel. 0345-575223. 16. Nijmegen en omstreken: Mw. C. Bruins, Bijmansstraat 18c, 6653 BV Deest, tel. 0487-518138. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mw. A.M. Baljet-Peters, Bronbeeklaan 40, 6824 PH Arnhem, tel. 026-3643080. 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: L.G. Heij, Ordermolenweg 11, 7312 SC Apeldoorn, tel. 055-3553688. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. IJsseldeltd-Vechtstreek: J. Assink, Pr. Frederikplein 4, 8019 XB Zwolle, tel. 038-4216418. 21. Flevoland: Ć’. Eelman, Postbus 2354, 8203 AJ Lelystad, tel. 0320-251969. 22. West-Brabant: Mw. A.-M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: J. Dekker, Heggeranklaan 10, 5643 BR Eindhoven, tel. 040-2111489. 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek. AWN-leden maken geschiedenis]


Westerheem L

tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 47 • nr. 2 . april 1998


Colofon

Inhoud jaargang 47 no. 2, april 1998

Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement ƒ 70,-- per jaar Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Prof. Molkenboerstraat 32, 6524 RP Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Masja Kooiman (eindredacteur), Tamboerskade 13, 5021 HK Tilburg. • Marie-France van Oorsouw (redacteur verenigingsnieuws/literatuurrubrieken), Lamarckhof 10-1,1098 TK Amsterdam (tevens centraal redactie-adres). • Gerrit Groeneweg, Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 januari, 1 maart, 1 mei, 1 juli, 1 september en 1 november. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. © AWN 1998. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Redactioneel

57

J.A. van den Besselaar en J. van der Heijden

Wrak in de Waal bij kilometerraai 884.400

58

An Osseweyer-van Bueren

Een uniek trechterhalskruikje uit Dordrecht

64

Gerrit Groeneweg

AWN-ers van het eerste uur Westerheem in gesprek met: J.A. Trimpe Burger

66

Ingezonden

72

Kort archeologisch nieuws

73

ROB blij met iedere grafheuvel

77

Literatuurbespreking

79

Literatuursignalement

93

Tentoonstellingsladder

98

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

100

Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Drukkerij Ovimex b.v., Deventer ISSN 0166-4301

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: Overzichtskaart Nijmegen/Lent aan de Waal met vindplaatsen wrak en scheepsfragmenten (midden). Eikenhouten jufferblok (onder). Lid van de Werkgroep Onderwaterarcheologie Oostelijk Rivierengebied (links). Zie artikelpag. 58 e.v.


De gaande man aan het meten in Monster (jaren zestig).

Redactioneel Wisseling van de wacht Het was in het souterrain van het voormalige stadhuis aan het Burgemeester de Monchyplein in Den Haag. Daar resideerde destijds wat ik gemakshalve de Gemeentelijke Archeologische Dienst zal noemen. Iedere dinsdag hield ik mij daar als vrijwilliger bezig met het bewerken van vondstcomplexen. Maar op de dinsdag die ik op het oog heb, ontwaarde ik een mij onbekende jongedame. Het toeval wilde dat ik kort tevoren namens de redactie van Westerheem een brief op poten had geschreven aan de secretaris van de Afdeling Rijnstreek: Mevr. M.F. van Oorsouw. Toen ik mij voorstelde, klonk de naam die ik als antwoord ontving, mij wel zeer bekend in de oren. Er werd aan het antwoord toegevoegd: Bent u dĂŠ meneer Stuurman? Zo leerde ik Marie-France kennen. Na verloop van tijd vroeg ik haar, in overleg met de toenmalige hoofdredacteur Arnold Carmiggelt, of zij tot de redactie van Westerheem wilde toetreden als redacteur Verenigingsnieuws. Ze zei ja. Het was begin 1994. En nu, begin, 1998, heb ik haar opnieuw een vraag gesteld: Wil jij mijn plaats innemen als redacteur literatuurrubrieken? En opnieuw heeft ze ja gezegd, maar wel op voorwaarde dat ik voorlopig de literatuursignalementen voor mijn rekening blijf nemen. En bovendien moet er naarstig naar een nieuwe redacteur Verenigingsnieuws gezocht worden. De literatuurrubrieken worden veel gelezen. Ik weet zeker dat ze bij Marie-France in goede handen zijn. Paul Stuurman

van de redactie wel waar ze aan begonnen met een jonge hond als ik? Blijkbaar wel, want we konden het bijzonder goed met elkaar vinden en ik ben het redactiewerk sterk gaan waarderen. Vier jaar verder vind ik het leuk om met weer een andere tak daarvan kennis te maken, maar de reden daarvoor, hoe begrijpelijk ook, stemt mij zoals ik al zei in het katern 'Verenigingsnieuws' van nummer 1 van dit jaar, weemoedig. Het feit dat Paul voorlopig nog de literatuursignalementen voor zijn rekening zal nemen geeft mij het gevoel dat hij over mijn schouder nog een beetje meekijkt. Ik hoop, dat ik zijn vertrouwen niet zal beschamen. Marie-France van Oorsouw

De komende vrouw aan een zware klus op vrijdagmiddag in Oss-Ussen (1989). Foto gemaakt door Harry Fokkens.

Ook ik herinner me nog goed mijn eerste kennismaking met die aardige meneer, die ik aanvankelijk nog niet goed met 'Paul' durfde aan te spreken. Zijn vraag van toen verbaasde me enigszins; wisten de (toen nog) heren

57


Wrak in de Waal bij kilometerraai 884.400 J.A. van den Besselaar en J. van der Heijden

Inleiding In het kader van de vastlegging van de bodem van de rivier de Waal in de bocht van Nijmegen werden in de jaren tachtig door Rijkswaterstaat

GEM.

(RWS) allerlei werkzaamheden ondernomen om een verder uitslijten van de buitenbocht te voorkomen. Door de buitenbocht van de rivier te fixeren in haar bedding bewerkstelligde men

ELST

NIJMEGEN

= vindplaats wrak kmr. 884.400. = vindplaats scheepsfragment 1985. / = vindplaats scheepswaard 1986.

58


tevens dat de binnenbocht door de stroming op diepte zou blijven. Zowel voor als na de werkzaamheden werden de contouren van de bodem o.a. afgetast met behulp van een side scan sonar.1 Op een van de opnames tekende zich ter hoogte van kilometerraai2 884.400, rechteroever,3 op de bodem een oneffenheid af. Een van de makers van de opname deed een vondstmelding bij de Afdeling Archeologie Onder water (AAO) van de ROB. In de tussentijd ondernam de voor dat stuk van de rivier verantwoordelijke dienstkring van Rijkswaterstaat actie om de oneffenheid te verwijderen. Een onderaannemer werd ingeschakeld. Met behulp van een kraanschip werden de werkzaamheden uitgevoerd. Al snel bleek het te gaan om een scheepswrak. Eerst na het verwijderen lichtte de onderaannemer zijn opdrachtgever in over wat hij had aangetroffen. Volgens bronnen bij RWS zou het gegaan hebben om ca. 83 m3 verwijderd hout. Het hout werd gelost op een kade, waar het na uitdroging totaal uiteen viel. Het hout is vervolgens opgeruimd en verbrand in een vuilverbrandings oven. Enige weken daarna werd de Werkgroep Onderwaterarcheologie Oostelijk Rivierengebied (WOOR)4 hiervan door de AAO in kennis gesteld. Nader onderzoek Door de werkgroep werd een nader onderzoek ingesteld op de vindplaats om mogelijk achtergebleven restanten te bergen en eventueel vast te stellen met wat voor wrak we hier te maken hebben gehad. Tijdens een tweetal uitgebreide verkenningen onder water werd een aantal scheepsdelen gevonden. Tevens werd het kribvak waar het wrak lag verkend. Dit leverde een aantal losse vondsten op. In ogenschouw moet genomen worden dat losse voorwerpen in een rivier overal vandaan kunnen komen en van alle tijden kunnen zijn. Van het wrak werd niets meer in situ aangetroffen. Door de zeer moeilijke

WL 9404

WL 9409

WL 9404

59


wwwwwwwwwy

Tekeningen gemaakt doorj. van der Heijden. Schaal 1:20.

60


duikomstandigheden, geen zicht, harde stroming en scheepvaart, was het niet mogelijk onderzoek in de bodem te verrichten.

Scheepsdelen Scheepshout direct afkomstig van de vindplaats - WL 9404, twee planken, 2,70 m lang, 39 cm breed, met 49 smeedijzeren spijkers (vierkant), waarvan 29 (kortere) gebruikt waren om de twee planken onderling aan elkaar te bevestigen en 20 (langere) om beide planken te bevestigen aan de scheepsromp. De onderste plank was van eikenhout, 8 cm dik; de bovenste (mogelijk een reparatieplank of van een dubbeling') was van vuren of grenen, 5 cm dik. Beide delen maakten waarschijnlijk deel uit van de scheepshuid onder water, . gelet op de grote hoeveelheid breeuwsel6 tussen beide planken. - WL 9405, een eikenhouten plank, 2,08 m lang, 15-30 cm breed, 5 cm dik, met 12 smeedijzeren spijkers en 2 houten pennen. - WL 9406, een eikenhouten plank, 1,57 m lang, 26 cm breed, 6 cm dik, met 8 vierkante smeedijzeren spijkers. - WL 9407, een eikenhouten balk, 1,35 m lang, 20 cm breed, 14 cm dik, lijkt op een onderdeel van een spant, aan een der uiteinden voorzien van een gat met een houten pen. Voorzien van 7 vierkante ijzeren spijkers. - WL 9408, een eikenhouten jufferblok7, 26 cm breed, 30 cm hoog, dikte 14 cm, met een puttingijzer.8 Dit blok is door de onderaannemer bewaard en later afgestaan aan de WOOR. - WL 9409, een zware eikenhouten balk/plank met zeer veel vierkante ijzeren spijkers. Over bijna de gehele lengte waren resten van breeuwsel aanwezig. Deze balk - ca. 5 m lang, 40 cm breed en 15 cm dik - kon niet veiliggesteld worden. De balk werd in de hoek van het kribvak gefixeerd in afwachting van latere transportmogelijkheden. Enige maanden daarna werd de balk niet meer aan-

getroffen, vermoedelijk weggespoeld door het hoge water of diep ingespoeld in het zand. Losse vondsten uit het kribvak - WL 9401, een gietijzeren kookpot. - WL 9402, een eikenhouten stuk rondhout, met aan een der einden een ijzeren ring. - WL 9403, een eikenhouten legger, 68 cm lang, 12 cm breed, 8 cm dik met loggat, met 4 pennen met deutels.

Ur k

7>lA,tf>UÂŤ1

61


Met dank aan K. Vlierman, NISA

Het gevonden jufferblok. 62

Bevindingen

Conclusie

Van de vondsten WL 9404 en WL 9407 werd een dendromonster ter vaststelling van de ouderdom aangeboden. Alleen van WL 9404 kon een einddatering bepaald worden; geveld na 1512 AD ± 6 jaar.9 Van het breeuwsel werd eveneens een monster genomen en aangeboden voor analyse. Helaas is door omstandigheden het monster ergens te lang blijven liggen waardoor analyse niet goed meer mogelijk was. Waarschijnlijk zijn het haren van een rund geweest.10 De legger met loggat (WL 9403) is afkomstig uit een klein scheepje met platte bodem en hoekige kimmen, mogelijk een punter- of schouwachtig scheepje." Een datering kan niet gegeven worden. Een paar pennen met deutels worden bewaard in de vergelijkingscollectie.12 Deze legger, een losse vondst uit hét kribvak, is waarschijnlijk niet van het 'grote' wrak afkomstig. Het jufferblok met puttingijzer (WL 9408) komt vermoedelijk van een betrekkelijk groot binnenvaartschip. Het vertoont veel overeenkomsten met laat-zeventieride- en achttiendeeeuwse jufferblokken.^ •

Omdat we nog nagenoeg niets weten van het uiterlijk van binnenvaartschepen in deze periode is een reconstructie op basis van het beperkte vondstmateriaal niet mogelijk. In de binnenbocht van dit riviervak van de Waal voor de stad Nijmegen hebben door de eeuwen heen scheepsbruggen, gierponten/ponten, verdedigingswerken en anker- en overslagplaatsen voor de scheepvaart, gelegen. In 1985 is op dezelfde oever, een paar honderd meter stroomopwaarts, tijdens extreem laag water ook een wrak of deel daarvan gevonden.14 Uit bronnen van RWS werd vernomen dat enige honderden meters stroomopwaarts, voor de oude invaart van het Griftkanaal (kanaal van Nijmegen naar Arnhem), nog een wrak moet liggen. Zoetendaalstraat 10 5433 AM Haps Noten 1 Beeld van de bodem gemaakt m.b.v. geluidsgolven; door Rijkswaterstaat Afdeling Marine Geodesie uit Delft. 2 Kilometeraanduiding langs rivieren vanaf het punt waar deze bevaarbaar wordt tot aan zee.


Rechteroever is de oever die aan de rechterhand ligt als men kijkt vanuit de bron naar zee. Werkgroep in de regio Zuidoost van de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) van de AWN (afd. Nijmegen). Dubbele huid waarmee de eigenlijke huid van eikenhout werd betimmerd. Meestal alleen het 'onderwaterschip (dit werd bij Oost-IndiĂŤvaarders gedaan om het aanvreten van de huid door paalworm te voorkomen). K. Vlierman, Nederlands Instituut voor Scheeps- en onderwater Archeologie (NISA). Vulmateriaal tussen twee huidplanken om het geheel waterdicht te maken. Rond tot hartvormig blok met meestal drie gaten, waardoor een lijn geschoren werd met een ander jufferblok. Samen met het ander met touw omwonden jufferblok vormt het een compleet stel, dat voor het strak zetten van de mast diende (de verstaging). Meestal een plat stuk ijzer met een oog dat tegen de zijkant van het schip werd

9 10 11 12 13 14

bevestigd en waaraan een jufferblok was vastgemaakt. RING, Stichting Nederlands Centrum voor Dendrochronologie, Amersfoort. Mondelinge mededeling W.J.Kuiper/H, v. Haaster, archeologisch centrum Rijks Universiteit Leiden. Mondelinge mededeling K. Vlierman, NISA. Mondelinge mededeling M. Manders, AAO/NISA. Mondelinge mededeling K. Vlierman, NISA. Onderzoek uitgevoerd door het huidige NISA.

Rectificatie Door een technisch mankement heeft het omslag van het afgelopen nummer niet geheel de bedoelde kleur gekregen. Onze excuses daarvoor. De drukker

63


Een uniek trechterhalskruikje uit Dordrecht An Osseweyer-van Bueren

Bij werkzaamheden in een woonhuis aan de Houttuinen te Dordrecht werd volgens het dagblad 'De Dordtenaar' van 14 maart 1995 een "Bijzondere kruik in Dordt ontdekt". Via de gemeentelijke archeoloog Johan Hendriks kwam de kruik in onze werkruimte. Deze kruik bleek een uniek exemplaar te zijn! Helaas ontbreekt het bovenste deel, maar het is duidelijk dat we hier met een trechterhalskruikje te maken hebben. Ook van de aangeknepen voet ontbreekt een deel.

Afbeelding 1. (tekening boven) Schertskruikje uit Dordrecht. Rechts doorsnede. Schaal 1:4. Tek.: Fred Bakker.

Afbeelding 2. Vooraanzicht van het schertskruikje. Foto: Fred Bakker.

64

Het kruikje (afb. 1 en 2) is gemaakt in Siegburg (Duitsland) en wordt op basis van vormgeving en decoratie gedateerd in de periode 1550-1575 of enige jaren later. Op de kruik zijn drie applicaties aangebracht (afb. 3): - een jachttafereel met Sint-Hubertus; - een tafereel met Sint-Joris en de draak en - een Bijbelse voorstelling van de intocht van Jezus in Jeruzalem. Het bijzondere van deze kruik is een cilinder, die zich binnenin de kruik bevindt en aan de binnenzijde van de hals is bevestigd (afb. 1). De cilinder is van hetzelfde materiaal (steengoed) als de rest van de kruik. Soms hebben trechterhalsbekers en -kannetjes een fraai opengewerkte buik. Om zo'n recipiĂŤnt toch te kunnen gebruiken, wordt binnenin een min of meer cilindervormige 'binnenkruik' aangebracht. Net als het hier besproken kruikje. Maar ons kruikje heeft geen opengewerkte wand, zodat de cilinder geen enkele zin lijkt te hebben. Bij het verwijderen van het laatste stukje vuil, werd in de buitenwand, beneden het oor, een gaatje zichtbaar. Ik ging te rade bij Gerard Stam, AWNlid van de afdeling 'De Nieuwe Maas'. En hoewel wij beiden nog nooit zo'n exemplaar hadden gezien, kwamen wij tot de conclusie dat dit trechterhalskruikje als fopkan moest hebben gediend. Maar wat was dan de grap van deze kruik? De ene mogelijkheid was dat in de cilinder een gaatje zat. De vloeistof die in de cilinder zou worden gegoten, zou dan via het gaatje onder het oor naar buiten lopen. De drinker zou niets naar binnen krijgen, maar zou wel nat worden.


Afbeelding 3. Appliqué's. Schaal 1:2. Tek.:Joke Verschoor.

De andere mogelijkheid was, dat de drinker dacht een volle kruik te hebben, maar tot de conclusie kwam, dat het maar één slok was. In dat geval hebben we niet met een echte fopkan te maken, maar eerder met een (geoorde) schertsbeker. Schertsdrinkgerei is een verzamelnaam voor allerlei glazen, bekers, drinkkannetjes etcetera, waarmee men de sfeer op feesten en partijen wist te verhogen. Ik nam contact op met het Drechtsteden Ziekenhuis in Dordrecht en internist Beukers was bereid om op het kruikje een endoscopie uit te voeren. Normaal gebruikt hij de flexibele scoop om maag en darmen van zijn patiënten te bekijken, maar dit keer lag de kruik op tafel (afb. 4). Op een monitor was de 'ingreep' - hoe de scoop de cilinder verkende - te volgen. Er werd geen verbindingsgaatje gevonden. De medewerkers hadden echter nog een idee. Er werd water in het openin-

getje onder het oor gespoten. Maar dat was op de monitor niet te zien. Het vocht moest gekleurd zijn. Hoe? Geen nood. Er was oude koffie en dit werd ingespoten. Er kwam geen drup in de cilinder. Conclusie: er was géén verbinding tussen cilinder en buitenwand. Ik legde ons raadsel voor aan het stadsmuseum van Siegburg. Het antwoord kwam van dr. Fischer. Hij beschouwt de trechterhalskruik als een zeldzaam exemplaar en veronderstelt dat het inderdaad een 'Scherzbecher' is. De cilinder verkleinde de inhoud. De appliqué met de afbeelding van SintHubertus had hij nog nooit gezien. Kortom, er is dus wel een zeer bijzondere kruik in Dordrecht ontdekt. Lindelaan 79 3319 XJ Dordrecht Noot Een eerdere versie van dit artikel verscheen in 'Grondig Bekeken', het orgaan van de AWN-afdeling Lek- en Merwestreek, 12e jrg. nr. 3, september 1997, pag. 8-15.

Afbeelding 4. Internist Beukers aan het werk. Foto uit 'Reflex', het Infobulletin van het Drechtsteden Ziekenhuis, 4ejrg., sept. 1995.

65


AWN-ers van het eerste uur Westerheem in gesprek met: J.A.Trimpe Burger Gerrit Groeneweg

Afbeelding 1. J.A. Trimpe Burger.

66

In Zeeland, het land waar het leven nog goed is, beschermd door dijk en duin, ligt het eiland Walcheren, tuin van Zeeland. Op Walcheren ligt het dorp Oostkapelle, waar het belang van het toerisme en het landelijke karakter elkaar aanvullen en even zo vaak met elkaar botsen. Daar woont ir. J.A. Trimpe Burger, 74 jaar oud en tot 1986 provinciaal archeoloog van Zeeland. Wanneer hij je desgevraagd de weg naar zijn woning uitlegt, verwijst hij je niet naar zijn huisnummer, maar naar zijn plantenkasje, in een doodlopend weggetje aan de rand van het dorp. Daar woont hij. Buiten giert de wind en striemt de regen uit asgrauwe wolkenflarden. In zijn tuin zoekt een verwaaide fazantenhaan naar een geschikt plekje in het struweel om de nacht door te brengen. De kippen zijn al op stok. Binnen tref ik Jan aan, met zijn al even sympathieke eega, met kleinzoon, koffie en warme stroopwafels. Daar hoop ik de levensloop van

Jan Trimpe Burger te vernemen. Hij behoort immers tot de zeer selecte groep van mensen die van begin af aan lid zijn geweest (en nog zijn) van de AWN. Bijna vijftig jaar lang! Ir. J.A. Trimpe Burger is op 20 augustus 1923 geboren. Zijn beide ouders kwamen uit Zeeland, moeder uit Goes, vader uit Kloetinge. Maar door omstandigheden waarop hij zelf weinig invloed had, werd hij ver buiten Zeeland, in Mierlo 'geworpen', zoals hij het zelf uitdrukt. Daar in Mierlo/Helmond brengt hij zijn eerste jaren door. Die combinatie van afkomst en zijn 'Brabantse periode' vormden de basis voor zijn brede kijk op het leven. Zijn belangstelling voor de archeologie dankt hij aan zijn vader. Die nam hem op zesjarige leeftijd mee naar museum Kam in Nijmegen. Naast die brede kijk is vanaf dat moment ook zijn belangstelling voor de Romeinse archeologie ontstaan. Hij herinnert zich dat zijn vader van een boer uit Weert voor een rijksdaalder een fraaie grafurn kocht. Al vrij snel vestigde het gezin Trimpe Burger zich weer in Zeeland, in Domburg om precies te zijn, ruim vijf kilometer ten westen van Oostkapelle. Daar, in Oostkapelle, op zijn knusse, overvolle en zeker niet oncomfortabele werkkamer op zolder, herinneren nog twee andere vondsten aan zijn jeugdjaren op het Brabantse land: een protosteengoedkan en een fraaie kogelpot. Die zolder presenteert in ĂŠĂŠn oogopslag alles waar Trimpe Burger zich voor interesseert: kasten met boeken, kaartenbakken met afbeeldingen van zo'n 1.000 Romeinse pottenbakkersstempels, archeologica, fossielen,


recente schelpen, gesteenten, een afbeelding met fraaie vlinders, opgravingsplattegronden, enzovoorts. Intussen vertelt hij op boeiende wijze hoe hij er telkens weer in slaagt om uit zaailingen nieuwe variëteiten dahlia's te kweken. Kortom, een mens met een brede belangstelling, een diepe kennis over de meest uiteenlopende onderwerpen en een bijzonder boeiend verteller. Gezien de beperkte ruimte die dit blad biedt, ben ik helaas genoodzaakt om mij hier tot enkele aspecten te beperken. Over zijn brede interesses zelf zegt hij, dat hij eigenlijk misschien meer geoloog is dan archeoloog. Of misschien toch meer tuinman? W.A. van Es merkte ooit op, dat waar Trimpe Burger woont, paradijselijke tuinen ontstaan.1 Afkomst verloochent zich immers niet. Hij groeide op in het fruitteeltbedrijf van zijn vader en bijna vanzelfsprekend zou hij na zijn HBS-opleiding in Wageningen gaan studeren. Maar vooralsnog stak de Tweede Wereldoorlog daar een stokje voor. De Duitse bezetter eiste namelijk een loyaliteitsverklaring van Wageningse studenten. Om toch in zijn vaders vak te worden geschoold, ging hij een opleiding aan de Tuinbouwschool in Frederiksoord volgen. Dat instituut had een eigen tijdschriftje, De Tuinhaas, en daarin publiceerde hij zijn eerste artikel: Plant, dier en inundatie.2

Er zijn overigens meer archeologen met een op biologie-georiënteerde voorgeschiedenis, bijvoorbeeld A.E. van Giffen, zie hierna. En ook prof. Waterbolk, destijds lid van de N.J.N., die in De Tuinhaas een artikeltje over prehistorisch Drenthe publiceerde.3 Na de oorlogsjaren vertrok Trimpe Burger alsnog naar Wageningen, waar hij in 1953 als landbouwkundig ingenieur afstudeerde. Dat was drie maanden te laat, zodat een aantrekkelijke baan op het proefstation voor de fruitteelt in Wilhelminadorp aan zijn neus voorbij ging. Het fruitteeltbedrijf van

Publicaties van ir. J.A. Trimpe Burger in Westerheem Archeologische vondsten - in het bijzonder van vroeg-inheems aardewerk - op het strand te Oostkapelle (Walcheren), Sporen van bewoning uit Romeinse tijd op Zuid-Beveland en Tholen, 56/107 Reactie van lezers (reactie opj. van Hinte 57/070), 58/018 Steenkool uit de Romeinse tijd in Nederland, 73/059 Twee zeldzame vormen van "gevernist" aardewerk uit de bodem van Romeins Aardenburg, 74/083

zijn vader in Domburg bood weinig perspectief en een armoedig bestaan. Met behulp van rooipremies werd in die jaren de ene na de andere boomgaard weggesaneerd. Mede dankzij T. Edelman bood de archeologie alsnog een aanvaardbaar alternatief. Bij Edelman studeerde hij immers bodemkunde en het was vooral Edelman die hem op het spoor van de archeologie en de ROB zette. Dankzij Edelman en Glazema arriveerde Trimpe Burger in 1955 voor een periode van drie maanden als volontair bij de ROB. Om tijdelijk een zieke collega te vervangen. Daar kreeg hij zijn veldtechnische opleiding, bijvoorbeeld bij het onderzoek van de Spanjaardsberg bij Santpoort onder leiding van P.J.R. Modderman.4 Daar kwamen ook Trimpes eigenschappen uit de verf die hem bij het archeologisch werk zo van pas kwamen: scherpe opmerkingsgave, goed kunnen tekenen en bovenal: goed met de schep kunnen omgaan! Daarover straks meer. HBS, Tuinbouwschool, landbouwhogeschool, is dat een complete opleidingscarrière? Neen, vindt hij zelf. Twee opleidingen mist hij: de ambachtsschool om beter met de handen te kunnen werken en het gymnasium om kennis van het Latijn op te doen. "Maar daar zal ik wel te stom voor zijn geweest", veronderstelt hij. Op archeologisch gebied is het vooral zijn bijdrage aan onze kennis over Romeins Zeeland geweest, waarop hij

67


Afbeelding 2. Enkele door Trimpe Burger gemaakte tekeningen van terra sigillata, vervaardigd in Trier en door hem opgegraven in Brabers bij Haamstede (Zeeland).

68

zijn sporen verdient. Nog onlangs verscheen van zijn hand een bijzonder fraai boekwerkje over dat onderwerp: 'De Romeinen in Zeeland. Onder de hoede van Nehalennia.1' Een boekje dus met een dubbele titel, waarvan u elders in dit Westerheem-nummer een recensie aantreft. Het tweede onderdeel, betreffende de Zeeuwse vruchtbaarheidsgodin Nehalennia, zou aanvankelijk door Stuart verzorgd worden, doch die trok zich uiteindelijk terug. Het gevolg was dat Trimpe Burger ook dat onderwerp - zij het na enige aarzeling - voor zijn rekening moest nemen. Wel dus een diepgaande kennis van de Romeinse overheersing in ons land, maar geen latinist. Dat hoeft evenwel

geen probleem te zijn, vindt Trimpe: "ik ben redelijk goed op de hoogte van het vulgair Latijn: het Spaans". Jan Trimpe Burger is van het begin af aan lid geweest van de AWN. Wat hem bij zijn entree bij de ROB verbaasde, zo vertelt hij, was de afstand tussen amateurs en professionals. Een afstand die met name door medewerkers van de ROB in stand werd gehouden. Als medewerker van de ROB kende hij de AWN-ers van het eerste uur, zoals H.J. Verhagen, biologieleraar uit Leiden, die later naar Zwolle en uit het zicht verdween. Andere bekende AWN-ers uit die tijd waren H.J. Calkoen, tekenleraar, en W.J. de Boone, die op een proefschrift over de Franken promoveerde. Later zou Trimpe Burger een reeks AWN-graafkampen in Aardenburg leiden. Hij streefde ernaar om elke deelnemer (zo'n veertig stuks) toch in elk geval ĂŠĂŠn keer iets leuks te laten doen. Zodat er na afloop van zo'n kamp voor Trimpe Burger nog eens veertien dagen minder leuke werkzaamheden resteerden, zoals wassen en kruien. Veel leerde Trimpe Burger van prof. dr. J.E. Bogaers. Een andere 'leermeester' uit de tijd dat Trimpe zijn eerste schreden op het pad van de archeologie zette was P.J. van der Feen uit Domburg, toen nog conservator van het Museum van het Genootschap in Middelburg. En uiteraard Van Giffen. Trimpe werd in zijn 'beginperiode' uitgeleend als technicus bij het onderzoek van de Friese terpen en van de Noord-Hollandse grafheuvels. Hij vertelt daarover hoe beide heren hun avonden vulden met partijtjes schaak. Van Giffen placht een eenmaal gedane zet nogal eens te corrigeren, maar accepteerde niet dat zijn tegenspeler hetzelfde zou doen. Van Giffen kwam, net als Trimpe en H.T. Waterbolk, uit de biologie-hoek. Op een landgoed bij Diever konden zij samen, Trimpe en Van Giffen, soms urenlang al wandelend bomen bekijken, waarbij het al dan niet opsnoeien


van takken en twijgen de enige of althans de belangrijkste gespreksstof was. Archeologie, geologie, biologie, Jan is van veel markten thuis. Maar dat ook grafologie tot een van zijn specialiteiten behoort, weten slechts weinigen. Op basis van een karakterprofiel en van handgeschreven sollicitatiebrieven en onder het genot van een glas sherry selecteerde hij met prof. Glasbergen een aan te werven secretaresse en een fotograaf. Volgens Trimpe Burger, ik vermelde het reeds, zijn een scherp waarnemingsvermogen, het kunnen tekenen en het kunnen omgaan met de schep, de belangrijkste kwaliteiten van de archeoloog. Om een profiel te kunnen interpreteren kan een millimeter dieper of een centimeter verder van essentieel belang zijn. De schep is op zulke momenten een instrument dat, mits met minitieuze precisie gehanteerd, een schat aan informatie oplevert die bij een meer oppervlakkige waarneming verloren zou zijn gegaan: "Je kunt een profiel niet vanaf een tekening interpreteren. Je moet het profiel zelf aftasten voor je het vastlegt." Zo ontdekte hij Romeinse karresporen in Aardenburg. Millimeterwerk en feeling. En die laatste finishing touch, het bestuderen van het profiel, met de schep in de hand, deed Jan bij voorkeur 's avonds, als iedereen weg was. Het is volgens hem dan ook hoogst bedenkelijk dat bij opgravingen tekenaars werkzaam zijn zonder of met onvoldoende archeologische achtergrond. Tekenen deed hij overigens het liefst met R.E. Lurter. Die paste dezelfde techniek toe en onderscheidde bijvoorbeeld ook zand van lichte zavel. Helaas legde Modderman regelmatig beslag op Rob Lutter voor zijn onderzoek naar de bandkeramiekers. Ook was er ooit een tekenaar wiens tekeningen voor Trimpe volkomen onverklaarbaar waren. Later bleek dat

de betrokken man kleurenblind was. Zijn eerste jaren bij de ROB typeert Trimpe als een zeemansleven. Hij woonde toen met zijn echtgenote op een flatje in Amersfoort en groef in Ouddorp op Goeree, met het toenmalige openbaar vervoer zo'n zeven a acht uur gaans. Dus 's maandagsmorgens (of 's zondagsavonds) nam Jan afscheid van zijn vrouw en zag deze pas vrijdagavond laat terug. Een dan volgde 's zaterdagsmorgens vaak nog het stafoverleg op de dienst. Een werkweek duurde toen langer dan 36 uur. En wanneer Jan dan eindelijk op z'n vrije zondag rustig op z'n appartementje wilde gaan rondhangen, was voor zijn vrouw eindelijk het moment aangebroken om er samen op uit te gaan. En dat gaf wel eens spanningen. EĂŠn van zijn gelukkigste momenten moet de aanschaf van een Renault Dauphin zijn geweest. Het Daufientje bracht hem snel en comfortabel van Amersfoort naar Zeeland en vice versa. De mooiste opgraving was Ouddorp. Magnifieke profielen, perfecte stratigrafie etcetera, maar helaas onvoldoende financiĂŤle middelen om al de grond te verzetten die verplaatst moest worden. Dat grondwerk gebeurde met tewerkgestelden. Met mensen van

Afbeelding}. Afscheid van Trimpe Burger (r.) als Provinciaal Archeoloog.

69


collecties van bodemvondsten ontstaan. Door schatgravers opgedolven op bouwlocaties en in achtertuintjes. Spijtig misschien, aan de andere kant: "in die achtertuintjes zit toch geen Romeins" (!) Een mooie tijd was zijn Aardenburgse periode. Achttien jaar lang woonde en werkte hij daar. Aardenburg in Zeeuws-Vlaanderen, ver weg van Amersfoort. Een uithoek in Nederland, maar: "centrum van de wereld nabij befaamde Vlaamse steden en op een uur afstand van de Franse grens". Zijn contacten met Vlaamse archeologen waren in die periode veel belangrijker dan die met zijn Amersfoortse collega's. Maar ook toen bleef de dienst van groot belang, al was het alleen maar vanwege de bibliotheek van de ROB. In Aardenburg herinnert nog een klein maar aardig museum aan Trimpes activiteiten. De huidige opstelling is voor een deel aan zijn ideeĂŤn ontsproten. Overigens stond een drietal AWN-ers aan de wieg van dat museum.

Afbeelding 4. Trimpe Burger in de tuin in Oostkapelle: "een kostbaar bezit; Mangrove, opgekweekt uit een stekje afkomstig uit NieuwZeeland ".

70

Goeree was het plezierig werken, die waren bij wijze van spreken met de schop geboren. En zo blijft Trimpe vertellen. Het ene verhaal na het andere. Zo vertelt hij ook over zijn ervaringen met tewerkgestelden uit Den Haag bij de opgraving van kasteel Zandenburg bij Veere. Met dramatische taferelen toen de ene tewerkgestelde ging lopen met de vakantiebonnen van de ander. Minder plezierig was soms het archeologisch onderzoek in Oost-Souburg (eindeloos tekenwerk) en WestSouburg (waar de vondsten vanonder het ijs werden gevist en waar 's avonds de schatgravers hetzelfde deden). Er zijn inmiddels op Walcheren verschillende bijzonder fraaie particuliere

Jan Trimpe Burger schepte er plezier in om journalisten met een kluitje in het riet te sturen. Bij het onderzoek van een veertiende-eeuwse waterput bijvoorbeeld, wist hij een aanwezige journalist te vertellen dat het onderzoek werd gefinancierd met de opbrengst van de verkoop van gebotteld veertiende-eeuws water uit dezelfde put. En elke journalist slikt zoiets als zoete koek. De volgende dag vertelden krantenkoppen breeduit hoe een provinciaal archeoloog aan zijn opgravingsbudget komt. In 1986 nam Trimpe Burger afscheid als provinciaal archeoloog van Zeeland. Een jaar te laat. Hij wilde immers 30 jaar in dienst van de ROB blijven. Door een rekenfoutje werden het er 31. Twee jaar geleden kreeg Trimpe Burger te horen, dat hij hoogstens nog maar acht maanden te leven had. Een


second opinion gaf hem een kans van 5% bij een operatieve ingreep. Die kans was voldoende en de ingrijpende operatie verliep succesvol. Een zware periode ligt achter Trimpe Burger. Maar dat is zeker geen reden om op de lauweren te gaan rusten. Integendeel, er liggen nog zoveel gegevens op bewerking te wachten. Wellicht kunnen we binnenkort van zijn hand weer een artikel in Westerheem tegemoet zien. Van Swietenlaan 12 4624 VW Bergen op Zoom Noten 1 R.M. van Heeringen (Red.) 1986, voordrachten gehouden te Middelburg ter gelegenheid van het afscheid van ir. J.A.

2 3 4

5

Trimpe Burger als provinciaal archeoloog van Zeeland (Nederlandse Archeologische Rapporten nr. 3). Voor meer informatie over Trimpe Burger en over diens loopbaan bij de ROB, verwijs ik u naar de voordracht van W.A. van Es in deze bundel. In dezelfde bundel is ook een bibliografie van Trimpe Burger opgenomen. De Tuinhaas I nr. 5 1945, p. 19-20; later herdiukt: Zeeuws Tijdschrift XIX 1969, p. 163-165. N.J.N. = Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie. Ook P.J.R. Modderman behoort tot de AWN-ers van het eerste uur. Masja Kooiman had een gesprek met hem. Zie Westerheem jaargang 47, nr. 1, pag. 28-32. Provincie Zeeland 1997.

Afbeelding 5. Guismo, hier enkele maanden oud, werd door Jan Trimpe Burger zelf uitgebroed en opgevoed. Nu, vijfjaar later, loopt Guismo nog steeds als een hondje achter Jan aan.

71


Ingezonden Romeins weekend 20 en 21 juni In 1910 deed een veenarbeider uit Meijel in de buurt van Helenaveen een wel heel bijzondere vondst. Wat er in eerste instantie uitzag als een inge-' deukte pan, enkele stukken leer en wat kleine stukjes koper bleek heel wat anders te zijn. De verbazing was groot toen het duidelijk werd dat het om een heel bijzondere helm ging, naast wat kleding en munten. Onderzoek wees uit dat het een unieke Romeinse paradehelm betrof, die mede aan de hand van de gevonden munten rond het jaar 320 te dateren valt. De helm, waarvan de binnenste ijzeren laag is verdwenen, is gemaakt van verguld zilver en is één van de mooiste laat-Romeinse helmen die ooit gevonden is. Over wat er zich ter plaatse heeft afgespeeld is al heel wat gespeculeerd. Wat deed een Romein met een zo belangrijke positie in de Peel? En hoe is hij aan zijn einde gekomen? Als de geologische kaart van de Peel op de vindplaats wordt gelegd is hier duidelijk een laaggelegen gebied te zien naast een hogere rug. Waarschijnlijk lag hier een (droge) oever die met het achterland van Limburg in verbinding stond. In ieder geval vormt de hogere rug een doorgaande oost-west-verbinding door de Peel.

Mutatie Redactieraad Wegens drukke werkzaamheden hebben de heren D. Stapert en J.H.F. Bloemers hun zitting in de redactieraad van Westerheem niet kunnen verlengen. Voor al die jaren dat ze zich hebben ingezet voor ons blad is de redactie hun zeer erkentelijk. Dhr. J.K. Haalebos, hoogleraar in de provinciaalRomeinse archeologie aan de KUN, is bereid gevonden om de gelederen van de redactieraad te versterken.

Merkwaardig ook is dat de helm zware averij heeft opgelopen toen hij hier met zijn drager terecht is gekomen. Van de vier schoenen die gevonden zijn, zijn er drie links. En tijdens naspeuringen in de jaren zestig werden er rond de plek pijlpunten en stenen gevonden. We denken nu dat de Romein door geweld om het leven is gekomen. Iedere Romein van zijn positie verdiende het om een rijke grafsteen te laten oprichten, waardoor zijn navolgelingen en leden van het garnizoen eerbetoon aan hem konden brengen. Deze eer is hem nooit gebracht. Daarom gaan wij hem na bijna 1700 jaar alsnog deze eer brengen. Dat doen wij met een monument dat ontworpen en gemaakt is door Joep Coppens. Het zal geplaatst worden langs de weg welke nu dwars door de Peel voert van Helenaveen naar Liessel, zodat iedere voorbijganger eventjes wordt herinnerd aan de Romein uit Helenaveen. De onthulling zal een zeer feestelijk karakter krijgen. In het weekend van 20 en 21 juni zal er een groot Romeins treffen plaatsvinden in Helenaveen. Het is een internationale ontmoeting van professionele Romeinse groepen uit Engeland, Nederland, Duitsland en België. Tijdens de twee dagen zullen er in originele tenue's demonstraties worden gegeven van oude gebruiken en leefgewoontes, schijngevechten, parades, koken, schoenmaken etc. Zondagmiddag om 14.00 uur zal aan de Centurioweg het Romeins Monument worden onthuld, op de vindplaats van de Gouden Helm. Werkgroep Monument Romeinse Helm Tel. 0439-539507; V W Deurne Tel. 0439-323655 Door de redactie ingekort

72


Kort archeologisch nieuws Middeleeuws huis Leden van de AWN hebben op de Brink in Nijkerk de sporen gevonden van een huis uit de veertiende eeuw. Opgravingsleider Auke de Boer meldt dat er twintig paalgaten zijn gevonden, temidden van brokstukken leem. In die brokstukken zitten afdrukken van gevlochten takken en stro, wat de typische samenstelling is van wanden uit die tijd. Aangezien de leem verbrand is, zal de boerderij vermoedelijk door vuur aan zijn einde zijn gekomen. Overigens is het opmerkelijk dat de boerderij zo dicht bij het centrum ligt. Amersfoortse Courant ji december 1997 Subsidie voor trekschuit

Het Centraal Museum in Utrecht krijgt ruim een half miljoen gulden van de Europese Commissie om de vermaarde trekschuit uit 997 van het verval te redden. Dit schip uit de viking-tijd is in 1930 ontdekt bij bouwwerkzaamheden in de stad. Lange tijd was er onduidelijkheid over ouderdom en functie van het schip: men dacht aanvankelijk dan het een zeilschip uit de twaalfde eeuw was. Een groep Deense wetenschappers gaat nu onderzoeken hoe het schip is te conserveren. De Volkskrant 3 januari igg8

Romeinse kies van ijzer

Op een Gallo-Romeinse begraafplaats bij Chantambre in Frankrijk is een ijzeren kies aangetroffen in het gebit van een Romein. De kies was direct op het bot bevestigd, wat met de toenmalige technieken dus reeds mogelijk moet zijn geweest. De man heeft minstens een jaar lang zijn implantaat kunnen gebruiken. De kies is waarschijnlijk exact gemodelleerd naar de oorspronkelijke kies, want hij past perfect. De Volkskrant 3 januari 1998 Bonnefanten wil archeologie kwijt

Het Bonnefantenmuseum in Maastricht doet er goed aan om de archeologische collectie af te stoten. Althans, dat is het advies van een Amsterdams organisatiebureau dat'ingeschakeld is om te kijken wat er. gedaan kan worden aan de zwaar teleurstellende bezoekersaantallen. De Archeologische Vereniging Limburg is des duivels en beschuldigt het museum van vooringenomenheid bij het inschakelen van het bureau. In het plan is te lezen dat de belangstelling voor archeologie in Nederland vermindert. Volgens de ALV blijkt uit recente onderzoeken dat juist de belangstelling voor moderne kunst-musea aan het kelderen is. Dagblad de Limburger 9 januari 399S

Natuur contra archeologie

Dat natuurbehoud en archeologie niet altijd samengaan, bewijst een natuurontwikkelingsproject in Noordoost-Friesland. Daar worden onder andere pingo-ruĂŻnes gerestaureerd. Pingo's zijn grote ronde gaten in de bodem die onstaan zijn door ijsverzakkingen in de ijstijd. Nadat het ijs smolt bleven karakteristieke diepe, ronde kuilen over, soms voor een deel gevuld met water. In de loop der eeuwen vulden deze gaten zich ; langzaam met zand en veen. De pingo's blijken een grote aantrekkingskracht te hebben gehad op onze prehistorische voorvaderen. Opnieuw uitdiepen van de pingo's zou dan ook een schat aan informatie vernietigen. Een andere bedreiging voor de archeologie in Friesland is de aanleg van nieuwe, natte natuurgebieden door het weggraven van dekzand. Saillant detail is dat zowel archeologisch behoud als natuurbescherming in Friesland betaald wordt uit dezelfde pot. Friesch Dagblad 3 januari 199$

Middeleeuwse kapelmuur

Het oudheidkundig onderzoek in Den Bosch blijft verrassende resultaten opleveren. Dit keer is er een nog bestaande kapelmuur van de middeleeuwse Minderbroederskerk ontdekt. De muur bevat twee spitsbogen en deed lange tijd dienst als zijmuur van het voormalige cafĂŠ Boulevard aan de Snellestraat. De kapel is vermoedelijk in de 15e eeuw gebouwd en tijdens de Reformatie in de 17e eeuw afgebroken. Brabants Dagblad 10 januari igg8 Britten honkvast

De bevolking van het dorp Bleadon in het graafschap Somerset woont daar al minstens 2150 jaar. Dat is de verrassende conclusie van wetenschappelijk onderzoek naar DN A-overeenkomsten tussen de huidige bewoners en een vorig jaar,gevonden skelet uit de ijzertijd (150 v. Chr.):.Bij minstens vijf bewoners is de DNA identiek.

73


Deze honkvastheid is des te opmerkelijk, dat het gaat om een platboomd scheepje omdat het blijkbaar vele eeuwen van grootvan ongeveer elfmeter lang en twee meter schalige volksverhuizingen heeft overleefd. breed. Drentse Courant Dagblad de Limburger 12 januari 1998 16januari 1998 Ijzertijd in Hilvarenbeek Amateurarcheoloog H. Schoenmaker heeft onder een esdek scherven gevonden uit de ijzertijd (ie-2e eeuw v.Chr). Hij deed zijn vondst op het terrein van de Loonsche Akkers, waar al eerder sporen uit de bronstijd zijn aangetroffen. Schoenmaker vermoed dat hier de voorloper van Hilvarenbeek ('Beek') gevonden moet worden, omdat het stadje zelf pas vanaf 1000 na Chr. bestaat. Het terrein zal binnenkort bebouwd worden. Brabants Dagblad 12 januari igg8 Opgravingen Castricum Er is wat meer bekend geworden van de opgravingen die de ROB in samenwerking met amateurarcheologen in 1995/96 in Castricum gedaan hebben. Het blijkt dat deze stroomrug van het Oer-IJ rond 100 v.Chr. is ontstaan. De vroegste bewoning wordt gemarkeerd door een gouden Keltische munt van de Nervii uit 60 v.Chr. onder een paalgat, waarschijnlijk een bouwoffer. Uit de eeuwen daarna zijn veel boerderijplattegronden ontdekt, alsmede een klein inheems-Romeins grafveld (230-330), met tien complete menselijke begravingen. Romeins import-aardewerk stamt van 170-250. Veel sporen duiden ook op inheemse ambachtelijke activiteiten. Van de 7e tot begin 9e eeuw is het terrein opnieuw bewoond. Nieuwsblad van Castricum 14 januari 199$ La Tène in Zeeland In de Oosterschelde bij Yerseke is tussen de mosselen een bronzen armband uit de ie eeuw v. Chr. gevonden. De armband is open en heeft aan elk uiteinde een kogelvormig knopje. Dit type armband is zeldzaam en is eigenlijk alleen bekend van vondsten uit de Maas. Het kleinood is door de Stichting Vrienden van het Zeeuws Museum geschonken aan datzelfde museum. De Scheldebode 14 januari 1998 Scheepswrak Neer Het onlangs in de Maasoever bij Neer opgegraven scheepswrak blijkt te stammen uit de ne of 12e eeuw. Het type boot was tot op heden onbekend. Een voorzichtige reconstructie van de brokstukken laat zien 74

Oudste Zalker kerk Bij opgravingen in de kerk van Zalk is de oudste vloer aan het licht gekomen. Deze vloer van veldkeitjes stamt waarschijnlijk uit de 11e eeuw. In de 14e eeuw is de kerkvloer maar liefst anderhalve meter opgehoogd met zand. Enkele roodstenen pilaren van de oudste kerk staan nog steeds op hun plaats. Waarom de vloer zoveel is opgehoogd is vooralsnog een raadsel. In de ophoging zijn enkele grafkelders ontdekt, maar er zijn geen reguliere begravingen aangetroffen, wat in die periode wél gebruikelijk was. Nieuw Kamper Dagblad 17 januari 1998 Duiken naar brugresten Deze zomer zal hoogstwaarschijnlijk een grootschalig onderzoek gehouden worden naar de resten van de laat-Romeinse brug in Maastricht. Duikers zullen proberen de ter plekke aanwezige puindam van tachtig bij dertig meter in kaart te brengen, waarna gekozen zal worden tussen afdekking of opgraving. Het puin bestaat grotendeels uit hergebruikt materiaal zoals altaarstenen en grafstenen. Al eerder, in 1963, werden zulke stenen opgebaggerd. Door stadsarcheoloog Titus Panhuysen zijn deze onlangs in een proefschrift beschreven. Voor het onderzoek zal een deel van de Maas met damwanden worden drooggelegd, wat tegelijk een toeristische attractie zal betekenen. Het onderzoek is van buitengewoon internationaal belang. Dagblad de Limburger 24 januari igg8 Volksruinen uit 1400 Op 17e eeuwse kaarten van Leiden zijn open stukken te zien waar schijnbaar tuintjes of akkertjes waren aangelegd. Bij archeologische naspeuringen op zo'n plek, tussen de Hernstraat en de Schelpenkade, blijkt dat ook daadwerkelijk het geval. Er zijn duidelijk patronen van kleine lapjes grond geconstateerd en een aanzienlijke hoeveelheid bemesting. Deze mest komt waarschijnlijk uit beerputten uit de stad, want ze hadden in ieder geval dezelfde kleur én dezelfde geur. Door middel van vondsten is te herleiden dat de 'volkstuintjes' minstens vanaf 1400 in gebruik zijn. Leidsch Dagblad 26 januari 1998


Beelden terug naar Turkije

Fietsers beschadigen grafheuvel

De Romeinse beelden die een paar jaar geleden zijn gevonden voor de kust van Engeland gaan niet naar het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. De beelden maakten deel uit van een zending uit 1894 van de Nederlandse consul in Turkije naar het RMO, maar het stoomschip verging. De nu teruggevonden beelden zijn behalve door het RMO ook geclaimd door de Turkse en Engelse regering, de verzekeringsmaatschappij Lloyds (die de schade destijds vergoedde), de vier duikers én de nazaten van de Nederlandse consul. Uiteindelijk heeft de Engelse kustwacht de beelden toegewezen aan de Turkse overheid, omdat alleen die de claim echt hard kon maken.

Enkele grafheuvels op de Groevenbeekse Heide in Ermelo hebben zwaar te lijden onder slijtage door wandelaars en fietsers. Vooral minderjarige crossfietsers en ATB'ers houden zich niet aan de voorgeschreven fietspaden, maar rijden kriskras over het heidelandschap. Nog dit jaar zal op de beschadigde heuvels heideplagsel worden aangebracht, zodat ze niet meer aantrekkelijk zijn om overheen te rijden.

Algemeen Dagblad 3 februari 1998 Muntschat in Den Bosch

De binnenstad van Den Bosch geeft opnieuw één van zijn geheimen prijs. In de . resten van een patriciërspand nabij Aan het Verguld Harnas is een kan gevonden met daarin een muntschat. De munten kwamen als één zwarte klomp metaal tevoorschijnen, maar bleken te bestaan uit 500 gave zilveren munten uit + 1300. De munten komen uit alle windstreken en geven een goede indruk van het toenmalige betalingsverkeer. Friesch Dagblad (!) 4 februari 1998 Papyrusrollen gevonden

Canadese archeologen hebben in een Egyptisch woestijngebied 2000 papyrusrollen uit de oudheid ontdekt. De rollen lagen in de ruïnes van een Romeinse stad uit de 3e/4e eeuw in de oase van Dakhla. Op de rollen staan zeer zeldzame handschriften in ondermeer Latijn en Grieks. NRC Handelsblad 5 februari 1998

Veluws Dagblad 13 februari 1998 Eerste streekarcheoloog

De gemeente Ede heeft in samenspraak met buurgemeente Apeldoorn geld vrijgemaakt voor het aanstellen van een streekarcheoloog. Deze zal zijn aandacht moeten verdelen over de twee gemeenten. Het een en ander is in gang gezet door het toenemende aantal vondsten in de gemeenten en het besef dat tot nu toe een consistent archelogisch beleid heeft ontbroken. De streekarcheoloog zal in ieder geval tot en met 2000 betaald kunnen worden. Gelders Dagblad ij februari 1998

Middeleeuwse megaschuur Tijdens opgravingen bij kasteel Nijevelt in De Meern is een plattegrond blootgelegd van een gebouw van 10 bij 70 meter. Het gebouw stamt uit de 13e of 14e eeuw en is één van de grootste middeleeuwse houten gebouwen die ooit gevonden zijn in Nederland. Mogelijk is het een grote griendschuur die deel heeft uitgemaakt van een hofstelsel. Al eerder waren op het terrein sporen gevonden van een uitgebreid grachtenstelsel en enkele veldovens voor de productie van bakstenen. De Brug Vleuten 25 februari 1998

Villa en offerplaats in Lent

Einde archeologische werkgroep

In Lent boven Nijmegen zijn aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een Romeinse villa. Tijdens proefboringen van RAAP zijn grote hoeveelheden Romeins bouwpuin gevonden die duiden op de lokatie van een groot stenen gebouw. Op een andere plek in Lent is een offerplaats uit de ijzertijd gevonden. Een uniek hamertje van acht bij vier centimeter, gemaakt van het gewei van een eland of edelhert, werd aangetroffen in een kuil onder een keurige vloertje van scherven. Het hamertje stamt uit ± 700 v.Chr. Beide vondsten zijn gedaan in het nieuwbouwproject Waalsprong.

De stichting Archeologische Werkgroep Kop van Noord-Holland (standplaats Schagen) houdt op te bestaan. Deze jarenlang zeer actieve club van amateurarcheologen heeft zijn conclusies getrokken uit de ratificatie van het verdrag van Malta, eind februari. De werkzaamheden van de werkgroep zal worden overgenomen door professionele archeologen van de provincie. Voorzitter F. Diederik is er niet echt rouwig om: "Er zijn genoeg werkloze archeologen in Nederland. Het is goed dat die mensen aan de slag komen." De inzetbaarheid van de leden van de voormalige werkgroep bij toekomstige projecten kent bepaalde voorwaarden. "Onze mensen hebben teveel er-

De Gelderlander/Overijssels Dablad 12 februari 1998

75


varing om enkel ingezet te worden als simpele hulpjes. De samenwerking moet duidelijk inhoud hebben." Noordhollands Dagblad 5 maart 1998 Oudste bewoning Alkmaar Lange tijd is het onduidelijk geweest uit welke tijd de eerste bewoning van Alkmaar dateert. Stadsarcheoloog Peter Bitter denkt nu aan de Augustijnsteeg het antwoord te hebben gevonden. Vijftien aardewerkscherven vertonen beschilderingen die typerend zijn voor de negende en tiende eeuw. Bitter stelt de vroegste bewoning daarom op 900. De vondstplek is gesitueerd op een hoger gelegen zandrug die zich uitstrekt tot Heiloo. Ook daar zijn recentelijk sporen uit dezelfde tijd ontdekt. Noordhollands Dagblad 6 maart 1998 "ROB stopt met graven" Per 1 mei stopt de ROB met opgravingen. Zeventig wetenschappers en veldtechnici worden afgestoten en vinden hun emplooi

bij een nieuwe firma, het Acheologisch Dienstencentrum (ADC). De vestigingsplek van dit ADC is nog niet bekend. De privatisering van het archeologisch onderzoek is de consequentie van het nieuwe beleid van de Rijksoverheid en wordt gevoed door de vermeende stroom aan Malta-gelden die in het vooruitzicht ligt. Het ADC zal nog enkele jaren de graafvergunning van de ROB meenemen, totdat de Monumentenwet gewijzigd wordt, zodat elk bedrijf mag meedingen naar de vergunningen. Archeologen in Nederland hebben wisselend gereageerd. Sommigen zeggen dat de plannen in strijd zijn met de wet, omdat de ROB/ADC aan oneerlijke concurrentie doet. Anderen vrezen op de lange duur een zodanige vercommercialisering van het archeologisch onderzoek dat de kwaliteit er zwaar onder zal lijden. Dat gebeurde al eerder in Duitsland, Frankrijk en Engeland. Diverse kranten begin maart 1998 Paul van der Heijden

Ieder AWN-lid ontvangt het tijdschrift Westerheem en het blad van de afdeling waarbij men is aangesloten. De AWN geeft echter meer publicaties uit. De volgende uitgave is nog voorradig: AWN - monografie 4 J.M. Bos Archeologische streekbeschrijving; een handleiding Z.p. (Vlaardingen) 1985,158 pp., ill, ISBN 90 71312 011 Een onmisbare handleiding voor iedereen die met veldverkenningen of regionale inventarisaties wil beginnen, en voor hen die daar al mee bezig zijn. Enthousiast onthaald in de wetenschappelijke en populaire vakpers. Prijs voor leden Ć’ 22,50, voor niet-leden Ć’ 27,50 De prijzen zijn exclusief verzendkosten. Bij bestelling van 10 of meer exemplaren geldt een korting van 10%. U dient uw bestelling te richten aan: AWN-Ledenservice,'Herengracht 474,1017 CA Amsterdam.

76


ROB blij met iedere grafheuvel Amersfoort - Naar aanleiding van een artikel in een aantal GPD-bladen (regionale pers) waarin wordt geschreven over de ontwikkelingen binnen de archeologische wereld, wil de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) een aantal zaken recht zetten en verhelderen. Aanleiding van deze berichtgeving is de vorming van een Archeologisch Dienstencentrum (ADC) dat per i mei a.s. een groot deel van de uitvoerende taken van de ROB gaat overnemen. Dit ADC is de opvolger van de Joan Willems Stichting (JWS), die destijds in het leven is geroepen om de ROB te faciliteren, onder andere op het gebied van detachering van personeel ten behoeve van uitvoeringsprojecten (opgravingsprojecten) van de ROB. De aansturing, begeleiding en noodzakelijke overhead taken bleven in deze constructie tot de taken en de verantwoordelijkheden van de ROB horen. Onder andere vanwege de huidige en te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot behoud en beheer van het archeologisch bodemarchief in Nederland is het noodzakelijk de JWS om te vormen tot een op termijn onafhankelijk ADC. Nu is het nog zo dat de ROB vaak adviseur, bslisser en uitvoerder tegelijk is. Deze situatie heeft alles te maken met de Monumentenwet van 1988 waarin is vastgelegd dat slechts de ROB, universitaire instellingen en enkele gemeenten opgravingsbevoegdheid hebben. Om te komen tot een scheiding van functies en verantwoordelijkheden is besloten het uitvoerende werk onder te brengen in een Archeologisch Dienstencentrum. Het bijgevoegde schema laat in hoofdlijnen de onderscheiden verantwoordelijkheden zien. In het Verdrag van Malta, dat kort geleden in de Tweede Kamer is behandeld, is een belangrijk principe opgenomen: 'de verstoorder (van een archeologische

vindplaats) betaalt'. Omdat het straks mogelijk moet zijn voor 'verstoorders' een keus te kunnen maken wie zij een onderzoek willen laten uitvoeren is het nodig de Monumentenwet te wijzigen zodat ook anderen zich op de 'archeologische markt' kunnen bewegen. Belangrijk is daarbij natuurlijk dat nu in samenwerking met de universiteiten en alle andere belanhebbenden in het archeologisch veld - door de ROB hard wordt gewerkt aan een normen en richtlijnen systeem om de kwaliteit van opgravingen ook in de toekomst te waarborgen. Pas wanneer dit kwaliteitssysteem er is en gedragen wordt door alle partijen, kan er sprake zijn van marktwerking. Een voorschot op die bestelswijziging is al genomen doordat bijvoorbeeld enkele opgravingen in het Betuwerouteproject worden verricht door een andere uitvoerder dan de ROB, namelijk Archol/Rijksuniversiteit Leiden Faculteit der Archeologie. De ROB heeft in deze gevallen een adviserende taak naar de NS toe en een controlerende rol naar de opgravingsinstantie. De ROB zal steeds meer een adviserende rol gaan spelen en zich gaan ontwikkelen tot een kenniscentrum voor de archeologische monumentenzorg. Natuurlijk zijn dit grote veranderingen, maar tegelijkertijd verandert er ook niet zo heel veel. De ROB blijft ook als kenniscentrum opgravingen uitvoeren, zij het op beperkter schaal. En ook nu al is het grootste deel van het uitvoerende werk ondergebracht in een steunstichting, die per 1 mei omgevormd zal worden tot een ADC. Voorlopig zal het ADC, totdat de Monumentenwet gewijzigd is, draaien op de opgravingsbevoegdheid van de ROB. De omvorming van JWS naar ADC zal niet ten koste gaan van arbeidsplaatsen. Overigens: we zijn nog steeds blij met iedere grafheuvel of huisplattegrond!

77


We willen ze echter wel zoveel mogelijk 'bewaren voor later'... Meer infor-

1

matie: afd. Communicatie ROB, dhr. D. Muller, tel. 033-4227701.

Bevoegd gezag

Rijksarcheoloog

(vergunningverlener)

Toetsing aan Wet- en regelgeving en beleid

Veroorzaker (Opdrachtgever) Projectontwikkelaar

Adviesbureau Ontwerp en uitvoeringsbeleid

Erkende Uitvoerder (Opdrachtnemer) Veldwerk UitwerkingConservering Presentatie Archivering

78


Literatuurbespreking Alex Koster (red.), Kruukskes met as. Een nederzetting met bijbehorend grafield op het Hessenveld te Wehl, eind tweede tot eind vier-

de eeuw na Christus. Historische en Archeologische Stichting, Zutphen 1997. 78 pp. ISBN 90-801882-5-5. Prijs: ƒ 35,--. Een oud schriftje met aantekeningen van de Wehlse schoolmeester B.M. Berendsen, met gegevens over een vondst uit 1922 van 'kruukskes met as' vormde uiteindelijk de aanleiding voor het archeologisch onderzoek, dat in de periode 1993-1996 te Wehl werd uitgevoerd. Wat eens begon als een onderzoek door de Oudheidkundige Vereniging Wehl resulteerde in een spectaculair grootschalig project, waaraan de ROB en de archeologische instituten van de Vrije Universiteit Amsterdam en de Katholieke Universiteit Leuven hebben meegewerkt. Een kleurenfoto van een 'kruukske met as' siert nu de omslag van dit boekje, waarin verslag wordt gedaan van het onderzoek naar de nederzetting met bijbehorend grafveld op het Hessenveld. Kruukskes met as is rijk geïllustreerd met foto's in kleur en zwart-wit, tekeningen en plattegronden. De suggestieve illustraties van Keivin Wilson roepen een sfeerbeeld op van het leven in deze Germaanse nederzetting. Achterin het boekje is als bijlage een gedigitaliseerde plattegrond van het nederzettingsterrein opgenomen, geprojecteerd in de plattegrond van de huidige nieuwbouwwijk Hessenveld. Kortom, het boekje ziet er aantrekkelijk uit en nodigt uit tot lezen. Kruukskes met as is niet alleen voor vakarcheologen geschreven, maar ook voor de geïnteresseerde leek. Dan is het niet eenvoudig om de juiste toon te vinden. De auteurs hebben hier kennelijk moeite mee gehad. De tekst in de eerste drie hoofdstukken is soms wel erg eenvoudig gehouden en met de gebruikte archeologische termen wordt wat te voorzichtig omgegaan. Verondersteld mag worden, dat iedere lezer weet wat proefsleuven zijn (wel iets meer dan alleen 'gaten'). De termen 'edelmanboor' of 'palynologisch onderzoek' vragen eerder om enige uitleg. In de inleiding wordt iets verteld over de vorming van dekzandruggen in het pleistocene landschap van Oost-Gelderland en

hun eerste bewoners. Het inleidende hoofdstuk bevat zowel informatie over de prehistorische bewoners van ons land als over het archeologisch veldwerk. Het is daardoor enigszins onoverzichtelijk geworden. De geschiedenis van het onderzoek beschrijft Koster in het volgende hoofdstuk. De uitleg over draaischijfaardewerk en scherven met Kalenderbergversiering hoort hierin eigenlijk niet thuis, temeer daar er een apart hoofstuk aan aardewerk wordt gewijd. In hoofdstuk drie wordt ingegaan op het toponiem Hessenveld. Deze naam zou afkomstig zijn van de aanduiding 'Das Heisische Feldt', die een landmeter gebruikte toen hij in 1735 een kaartenatlas samenstelde in opdracht van de toenmalige heer van Wehl, de koning van Pruisen. Waarschijnlijk is het een foutieve vertaling van de naam 'Heidekant' voor dit gebied. Het bestemmingsplan had dus beter 'Heidekant' kunnen heten. Wel wetenswaardig, maar een apart hoofdstuk hieraan wijden is toch wat teveel eer. Vanaf het hoofdstuk over nederzettingen komt er meer structuur -en archeologie- in het verhaal. Bij het lezen is het zeer plezierig, de bijgevoegde plattegrond ter hand te kunnen nemen. In april 1993 werd de eerste huisplattegrond gevonden. Er kwamen niet alleen meer huizen te voorschijn, maar ook bijgebouwen, hutkommen, graanopslagplaatsen en waterputten. In de volgende hoofdstukken worden de bewoners en hun activiteiten nader bekeken. Het vervaardigingsproces van het inheemse aardewerk komt uitgebreid ter sprake. De bewoners hebben ook contact gehad met de Romeinen ten zuiden van de Rijn, getuige de vondsten van munten en restanten van het luxe Romeinse tafelaardewerk (terra sigillata). In de nederzetting werden sporen van metaalbewerking gevonden in de vorm van twee concentraties smeedslakken. Er was sprake van zowel ijzer- als bronsbewerking. Een opmerkelijke vondst was de 'Grubenmeiler', een grote rechthoekige kuil, waarin houtskool werd gebrand. Paalsporen van een bijgebouw in de nabijheid van de kuil duiden mogelijk op de aanwezigheid van een smidse.

79


De bewoners van de nederzetting waren Germanen, een benaming door de Romeinen bedacht. Ze zouden tot de stam der Chamaven behoord kunnen hebben, als we Tacitus mogen geloven. Honderd meter ten zuidwesten van de nederzetting werd het grafveld teruggevonden, hoog op een dekzandrug. Vijftien crematies werden hier vrijgelegd, maar ook vijf zgn. 'Brandgruben' en de restanten van twee brandstapelplaatsen. Aan de doden werd aardewerk meegegeven, misschien gevuld met voedsel voor de reis naar het hiernamaals.

Bronze Vessels, neergeschreven op een kladblaadje dat zich nog achterin het exemplaar van de Faculteit Archeologie in Leiden bevindt. In 1956 publiceerde Maria den Boes-

Leden van de Oudheidkundige Vereniging hebben in de omgeving van de nederzetting ook materiaal uit andere perioden gevonden, zoals vuurstenen werktuigen uit het Meso- en Neolithicum en scherven van aardewerk uit de Wikkeldraad- en Klokbekercultuur. Tevens is bronstijdaardewerk aangetroffen en een waterput uit de midden- of late ijzertijd, met een fragment van een glazen armband. Uit de Merovingische periode zijn enkele scherven gevonden. Ook de latere Middeleeuwen zijn vertegenwoordigd in het aardewerkspectrum. Badorf- en Pingsdorf- scherven duiden op handelscontacten. Dankzij de speurzin van de Oudheidkundige Vereniging Wehl mogen we zeker meer vondsten in de omgeving van Wehl tegemoet zien. Het verhaal over dit in 1996 afgesloten opgravingsproject wordt met veel enthousiasme verteld. Kruukskes met as heeft ons alvast een kijkje in het bodemarchief ter plaatse gegund. Anne-Marie Visser Annelies Koster. The Bronze Vessels 2. Acquisitions ig^4-igg6 (including vessels of pewter and iron); with a contribution by Josef Riederer. Nijmegen, Provincie Gelderland 1997 (Description of the Collections in the Provincial Museum G.M. Kam at Nijmegen, 13). 118 pp. ISBN 90 71923 23 1. Prijs: Ć’ 110,--. De uitnemende verzameling bronzen vaatwerk van het Rijksmuseum G.M. Kam verdiende inderdaad een fraaie en verzorgde publicatie. Degene die thans voor ons ligt voldoet aan dit verlangen. (...) De bewerkster verdient onze dank en een hartelijke gelukwens bij de voltooiing van haar arbeid.

Zo verwoordde A.W. Byvanck meer dan veertig jaar geleden zijn recensie van The

80


terd de ruim driehonderd stuks bronzen vaatwerk uit de collectie van het Nijmeegse Museum Kam. De twintig specialisten en archeologen die op haar initiatiefin 1970 bij elkaar kwamen om kennis over antieke bronzen uit te wisselen zouden het begin vormen van een tot op de dag van vandaag voortdurende reeks internationale symposia over het onderwerp. Het twaalfde congres in 1992 - weer in Nijmegen - vormde de aanleiding tot het hier besproken boek: een tweede catalogus van Romeins bronzen vaatwerk uit het inmiddels Provinciaal Museum G.M. Kam. Sinds het verschijnen van het overzicht door Den Boesterd heeft het museum meer dan 130 stuks bronzen vaatwerk als aanwinst voor de collectie kunnen bijschrijven. Conservator Annelies Koster, die een reeks publicaties over bronzen en glazen voorwerpen op haar naam heeft staan, trad in de voetsporen van Den Boesterd en stelde de nieuwe catalogus samen. De nieuwe aanwinsten vallen uiteen in verschillende groepen: Een van de belangrijkste complexen wordt gevormd door 21 stuks vaatwerk, afkomstig uit vijf rijke graven te Nijmegen-West/Ulpia Noviomagus (opgraving KU Nijmegen). Het grootste gedeelte van de overige voorwerpen is opgebaggerd uit de rivieren Rijn, Maas en Waal. Andere kannen, schalen en zeven kwamen tevoorschijn bij opgravingen door de ROB (Nijmegen-Hunerberg en Geldermalsen) en de Sectie Archeologie van de Gemeente Nijmegen (Nijmegen-Maasplein). Tenslotte is ook vaatwerk opgenomen dat door Den Boesterd niet was gepubliceerd, waaronder voorwerpen uit oude opgravingen te Nijmegen (Canisiuscollege), bronzen inktpotjes en vaatwerk van ijzer en lood. Voorafgaand aan het eigenlijke catalogusgedeelte is een korte beschrijving van de verschillende vondstlocaties opgenomen, waarin het karakter van diverse sites in het oostelijk rivierengebied en in Nijmegen wordt geschetst. Prettige bijkomstigheid is dat per vindplaats de betreffende catalogusnummers worden genoemd: dat scheelt veel bladerwerk. Dat het grafveld uit Nijmegen-West hier onevenredig veel aandacht krijgt, heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat deze opgraving door Annelies Koster wordt uitgewerkt. De verdere indeling van de catalogus is niet per vindplaats geordend, maar volgens de functie van het vaatwerk: drinkgerei, tafel-

waar, keukengerei, schrijfmateriaal of voorwerpen geassocieerd met de verzorging van het lichaam. De expliciete vermelding dat het hier de functie in het dagelijks leven betreft is mijns inziens essentieel: veel van het vaatwerk kan, behalve in het dagelijks gebruik, ook gefunctioneerd hebben in een andere context. Met name bij de riviervondsten en de depots hebben voorwerpen een duidelijke rituele betekenis gekregen. Helaas wordt op de interpretatie van de vondsten in hun context in dit boek niet ingegaan. Het is dan ook in de eerste plaats een catalogus van voorwerpen, en in dat opzicht voldoet The Bronze Vessels 2 zeer goed. Elke categorie vaatwerk wordt voorafgegaan door een korte inleiding waarin functie en herkomst van dit type voorwerp worden toegelicht. Dit zijn korte teksten, maar voorzien van veel goede literatuurverwijzingen die verdere studie mogelijk maken. De beschrijvingen zelf zijn helder, duidelijk ingedeeld en bieden alle benodigde informatie. Achtereenvolgens wordt de lezer op de hoogte gesteld van locatie, datum en context van de vondst, inventarisnummer, afmetingen, de mate van conservering, literatuur over het voorwerp zelf, beschrijving van materiaal en techniek, discussie over herkomst en datering en tenslotte een beknopte hoeveelheid verwijzingen naar parallellen in de literatuur. Dit alles aangevuld met afbeeldingen op schaal 1:3: een tekening en/of foto. Details in afwerking,

81


ornamenten, inscripties en stempels worden apart afgebeeld. Zowel foto's als tekeningen zijn overigens van schitterende kwaliteit. Het belang van een goede beschrijving van de conservering, inclusief patina, kan niet worden overschat. Vaak is het ontbreken daarvan een reden voor de archeoloog om het voorwerp toch nog eens in het museum te gaan bekijken. Daarnaast eindigt deze catalogus met een studie waar ook Den Boesterd al het nut van inzag: een spectrochemische analyse van het brons. Bij de eerste catalogus werd dit pas na tien jaar in een artikel van één pagina gepubliceerd, nu betreft het een uitgebreide analyse door de Berlijnse hoogleraar Josef Riederer. Per functionele categorie onderscheidt hij de gebruikte legeringen. Dit levert aanwijzingen op voor aantoonbare voorkeuren en

voor bepaalde voorwerpen die tegelijkertijd vervaardigd moeten zijn. Byvanck zou ook ditmaal tevreden zijn geweest, want als catalogus is het een bijzonder geslaagd exemplaar: mooi uitgevoerd, nauwkeurig en volledig. Door het geheel in het Engels uit te geven is het vaatwerk, net als in de eerste catalogus overigens, toegankelijk voor een internationaal publiek. Het op deze manier ontsluiten van de collecties van musea is een zeer goede zaak, die helaas vaak op de achtergrond raakt. Toch zijn er enkele kanttekeningen te plaatsen. Aan de schitterende uitgave met harde kaft, glanzend papier en goede kwaliteit foto's hangt ook een prijskaartje. Natuurlijk dient een dergelijke reeks als visitekaartje voor het museum en blijft een catalogus doorgaans lang zijn waarde behouden. Maar honderdtien gulden (als u het in Nijmegen gaat kopen) blijft veel geld voor een niet al te dik boek. Voor de echte liefhebber dus. Tenslotte is het toch een beetje een gemiste kans om in een studie van Romeins bronzen vaatwerk zo weinig aandacht te besteden aan het fenomeen (rivier)depositie en de rol die de bronzen daarin gespeeld kunnen hebben. Juist de combinatie van (oorspronkelijke) functionele en rituele betekenis van een voorwerp is in dit geval zo interessant. Natuurlijk valt een dergelijke analyse buiten de doelstelling van een catalogus. Het wachten is dus op de publicatie (ook in de Museum Kamreeks) van Annelies Kosters studie naar de rijke graven in Ulpia Noviomagus, die ongetwijfeld het beschrijvende niveau ontstijgt. Ik ga vast sparen. Dieke Wesselingh Henk Stoepker (red.). De weg terug. Archeologische ontdekkingen langs de Aj} bij Venray.

Uniepers Abcoude/ ROB Amersfoort 1997. 64 pp, geïllustreerd. ISBN 90-6825-197-x. Prijs ƒ 19,90. De aanleg van de autosnelweg A73 van Nijmegen naar Venlo heeft nogal wat voeten in de aarde gehad. Menigeen zag deze 'ruggengraat van Limburg' als de 'hernia van Limburg'. Er wordt trouwens nog steeds gebakkeleid over het stuk tussen Venlo en Maastricht. Maar dat terzijde. De protesten van weleer waren voornamelijk uit het oogpunt van natuurbescherming. Nadat het jawoord was gegeven en deze reep asfalt zo pardoes het landschap mocht doorklieven is er inderdaad ook heel

82


wat groen verloren gegaan. Destijds waren archeologische bezwaren volstrekt niet aan de orde, omdat dit gedeelte van Limburg niet behoorde tot de archeologische toplokaties. Sterker zelfs, lange tijd stond dit gedeelte van Noord-Limburg bekend als een archeologische woestijn, waarin alle sporen uit het verleden zouden zijn verstoord of uitgewist. De amateurarcheologen uit Venray en omstreken wisten echter wel beter. Voor hun kwam de aanleg van de A73 dan ook als een zegen, ook al omdat Rijkswaterstaat zich keurig volgens Maltarichtlijnen garant stelde voor de financiering van de opgravingen. De resultaten van de opgravingen voldeden aan de hooggespannen verwachtingen. Op korte afstand van elkaar werden vijf terreinen onderzocht met bewoningslagen van de bronstijd tot de Middeleeuwen. Klapper

was het terrein van Hoogriebroek. Uit de midden-bronstijd (1800-1200 vChr.) werd een fraaie boerderij gevonden van 32 bij 6 meter. Na een bewoningsstilte blijkt het terrein in de ijzertijd weer bevolkt te zijn. Uit de Romeinse tijd zijn twee boerderijen, enkele schuren en een waterput gevonden. In een andere opgravingsput, 't Brukske, zijn de overblijfselen van 26 grafmonumenten (grafheuvels) geborgen. De Romeinse nederzetting in Hoogriebroek wordt gedateerd in de 3e eeuw. Voorlopers van de gevonden boerderijen staan waarschijnlijk op het belendende, niet opgegraven terrein. Grote hoeveelheden bouwpuin doen vermoeden dat het hoofdgebouw van het agrarische complex een stenen villa rustica was. Deze villa zal rond 170 na Christus verlaten zijn, want sommige bouwfrag-

83


niets anders tegengekomen dan 'enkele bronzen onderdelen van paardentuig'. Mij dunkt dat dit bij elkaar een erg magere bewijslast is voor de onderbouwing van de vermoedens, temeer daar van de vermoedelijke villa in situ (nog) helemaal niets teruggevonden is. Wel is duidelijk dat er rond Venray in de Romeinse Tijd van alles aan de hand is geweest. Uit de na-Romeinse periode zijn enkele huisplattegronden blootgelegd. Dat is opmerkelijk, want in deze omgeving waren die voorheen niet bekend. In ieder geval zijn woonstalhuizen van rond 400, 550 (noord-zuid gericht) en 650 (oost-west gericht) gevonden.

Afkomstig uit Kuipers. Onderschrift: "Een waterschip zout water voor de zoutketen halende".

menten zijn hergebruikt in de derde eeuwse boerderijen. De auteur grijpt deze opgravingen aan om een aantal theoriën over de Romeinse aanwezigheid op het platteland te ontvouwen. Terecht merkt hij op dat de periode rond 170 veel woeliger is geweest dan tot nu toe op grond van literaire bronnen werd aangenomen. Maar om op grond daarvan te vermoeden dat de hoofdbewoner van de villa nauwe banden had met het Rijnleger en wellicht grotendeels in de stad (Nijmegen) woonde gaat wat ver. In 170 zou de hoofdbewoner overleden of anderszins van het toneel verdwenen zijn, waardoor de traditionele machtstructuren wegvielen en de villa afgebroken werd. De gewone bevolking zou daarna ook onder militaire invloed gekomen zijn. Dat valt volgens de auteur enerzijds af te lezen uit het plotselinge massale gebruik van import-aardewerk (terra sigillata) en ingevoerde dranken en spijzen, anderzijds uit gevonden militaire voorwerpen. Maar in het hele boek ben ik qua militaria

84

Samenvattend geeft het boek een aardige dwarsdoorsnede door de tijd in een gebied dat sind mensenheugenis te boek staat als 'platteland'. Daarbij is het boek prettig leesbaar en fraai geïllustreerd (o.a. met foto's van de maquettes van de bijbehorende tentoonstelling). Echt wereldschokkend is het allemaal niet en mensen die het gebied niet kennen zullen een belangrijke motivatie tot aanschaf missen, maar het boek vertegenwoordigt wel weer één van die puzzelstukjes die de kaart van archeologisch Nederland inkleurt. En het is een publicatie zoals het hoort: bij een afgerond archeologisch onderzoek, zeker volgens de Malta-richtlijnen, mag het publiek nu eenmaal niet vergeten worden. Paul van der Heijden In de reeks cultuurhistorische uitgaven van de provincie Zeeland verschenen in het najaar van 1997 twee nieuwe deeltjes, respectievelijk van J.J.B. Kuipers en ir. JA. Trimpe Burger. Hier volgt een korte bespreking van beide boekwerkjes. J.J.B. Kuipers. Zilt en Zoet. Sporen van watergebruik in Zeeland. Provincie Zeeland

1997. ISBN 90-71565-49-1. Prijs ƒ 7,50. Voor het in 1996 verschenen boekje Zeeuwen te Water had de auteur Jan Kuipers kennelijk zoveel stof voorhanden dat in 1997 Zilt en Zoet kon verschijnen. Hierin blijft hij dicht bij huis; op en rond de eilanden. Over de Zeeuwen en hun watergebruik. Gezien de indeling van dit verrukkelijke boekwerkje beschikken de Zeeuwen over drie soorten water. Water als levensmiddel (drinkwater), water als verkeersmiddel (scheepvaart) en water als verdedigingsmiddel.


Dat goed drinkwater tot in deze eeuw in Zeeland vaak schaars was blijft verbazen. Niet als men echter de oorzaak kent. Verzilting van het grondwater door 'kwel' (doorsijpeling) was een voortdurend probleem. Kuipers volgt de Romeinen en middeleeuwers aan de hand van geschriften en archeologische bronnen die zich vertalen in tonputten en stenen bakken. Gebruik van de waterput naast de beerput was een veel voorkomend verschijnsel, waaraan onwetendheid ten grondslag lag. De komst van scherp bier - een soort dun bier met een laag alcoholpercentage - tegen de dorst zal ook zo haar bijwerkingen hebben gehad evenals de consumptie van grachtwater tot diep in de negentiende eeuw. Leverde de bodem geen geschikt drinkwater op, het dak bood uitkomst! Als het maar regende en de regenbak met soms wel duizend liter water gevuld was. Langdurige droogte gooide roet in het eten. Op het Zuid-Hollandse Goeree-Overflakkee heersten - zo laat Kuipers ons weten - in 1908 overeenkomstige toestanden en maar liefst 40% van de woonhuizen zat zonder drinkwater. Ook de nijverheid eiste water op. Bijvoorbeeld de lakenindustrie. De Varreput in Zierikzee getuigt nog van deze handelsactiviteit. Via dorps- en stadspompen belandt Kuipers bij de waterleiding die pas in het begin van deze eeuw opgang vindt. Elf watertorens - her en der verspreid over de provincie - herinneren nog aan de komst van goed drinkwater, dat de gemiddelde leeftijd omhoog stuwde. In het midden van de vorige eeuw was de gemiddelde leeftijd in Goes nog slechts 26 jaar. Vervolgens belicht Kuipers de door de mens in het landschap aangebrachte watervoorzieningsplaatsen. Achtereenvolgens komen de hollestellen, veedrinkputten, moeren, vaeten en zelfs eendekooien ter sprake. In het hoofdstukje Wonderlijk water komen het volksgeloof en de volksverhalen van putten en plassen aan bod. In het Water als verkeersmiddel gaat het ui-

teraard om de scheepvaart in en om de eilanden. Behoudens enkele hoofdwegen waren 's winters alle wegen onbegaanbaar. Overigens ging het vervoer van grote ladingen per schip sneller. Ook het gevaar van overvallen worden was minder. Toch was het waterverkeer in Zeeland volgens Kuipers eerder een noodzaak dan een vrijwillige keuze.

De auteur maakt qua scheepvaart een duidelijke scheiding tussen de vaart binnen de eilanden en tussen de eilanden zelf. Typische benamingen van vaartuigen als 'sluusbak' en 'kloetschute' worden in woord en beeld gepresenteerd. Kuipers gaat in op de beurtvaart, het postvervoer, de veerponten, de tijhaven, diverse Zeeuwse scheepstypen en werven. Zoals het water voor de Zeeuwen een vijand is, zo is het ook een vriend. Als verdedigingsmiddel wel te verstaan. In de oudste vorm komen in Aardenburg tussen 175 en 180 na Chr. spitsgrachten voor rond het Romeins castellum dat een omtrek had van 780 m. In de vikingtijd werden rond de ringwalburgen defensieve grachten aangelegd, die in breedte varieerden russen 16 en 50 meter. Ook mottekastelen en de latere volksburchten kenden een gracht als verdediging. Dorps- en stadsgrachten mogen ook hiertoe gerekend worden, evenals de grachten rond de talloze vestingwerken, waartoe de Tachtigjarige Oorlog ongetwijfeld de nodige impulsen heeft gegeven. Forten en waterlinies; Zeeland is rijkelijk voorzien en Jan Kuipers volgt het water tot in het midden van deze eeuw op de voet, waarbij de inundaties gedurende de Tweede Wereldoorlog en de Watersnood in 1953 de jongste gebeurtenissen vormen. Kuipers is er met Zilt en Zoet weer in geslaagd een voor een groot publiek toegankelijke uitgave te maken volgens de laatste beschikbare gegevens en wetenschappelijk goed onderbouwd. Dat zijn de criteria waaraan deze reeks moet voldoen. De auteur heeft de smaak van (zoet) water kennelijk te pakken en vol spanning zien we zijn volgende pennenvrucht tegemoet, hopelijk verluchtigd met evenveel fraaie afbeeldingen. J.A. Trimpe Burger. De Romeinen in Zeeland. Onder de hoede van Nehalennia.

Provincie Zeeland 1997. ISBN 90-71565-50-5. Prijs Ć’7,50. Een heerlijke uitgave in deze cultuurhistorische reeks. Wie de gekleurde omslagtekening uit 1651 van Schuylenburgh ziet, waarop de Zeeuwen Romeinse altaarstukken op het strand bij Domburg ontdekken en vervolgens van de inhoud kennis neemt, moet overtuigd zijn. Zeeland is een echte Romeinse provincie. Ir. J.A. Trimpe Burger, oud provinciaal-ar-

85


HELINIUM

Kaartje van de Zeeuwse en ZuidHollandse eilanden met de belangrijkste plaatsen in het 'Deltagebied': Aardenburg, Domburg, Colijnsplaat, Ouddorp (De Oude Wereld); en de aanduiding van de Fossa Corbulonis, het Helinium en de Scaldis (Schelde); het bestaan van een rivierarm de Striene is zeer twijfelachtig. Afkomstig uit Trimpe Burger.

cheoloog van Zeeland, wist dat natuurlijk al lang. Helder en kundig heeft hij zijn Romeinen te boek gesteld en Zeeland tot een nog groter bezettingsgebied van de Romeinen gemaakt. Want ook de Vlaamse kust en de kop van Goeree betrekt hij in deze met fraaie afbeeldingen omlijste studie. Het 'lege' Zeeland van ongeveer 300-750 is voorafgegaan door een intensieve Romeinse aanwezigheid, die in het laatste kwart van de eerste eeuw pas goed op gang komt. Tussen 170 en 275 lag het absolute hoogtepunt. Met name langs de kust concentreert zich bewoning. Het nagenoeg 'lege' binnenland is volgens Trimpe Burger aan drie factoren te wijten: a. ze zijn er nooit geweest (o.a. milieufactoren); b. ze zijn door overstroming, erosie, verstuivingen of vergravingen verdwenen en moeilijk terug te vinden en c. het gebied is tot nu toe onvoldoende verkend. De vroegste nederzetting bevindt zich ten oosten van Colijnsplaat en dateert uit de

86

tijd van keizer Claudius, midden eerste eeuw. Naast inheems aardewerk is er veel aangevoerde Romeinse keramiek, die doet denken aan vondstcomplexen van het Kops plateau te Ubbergen bij Nijmegen. Trimpe Burger vermoedt dat enkele stukken aardewerk wel degelijk van Nijmeegs fabrikaat zijn. Opvallend zijn tevens terra sigillatafragmenten van de pottenbakkers Aquitanus en Daribitus. Kostbaar en voorbehouden aan hoge militairen. Via de' Maas werd het vanuit Nijmegen verscheept naar de inheems-Romeinse nederzetting aan de Schelde. Ter weerszijden van de Scheldemonding lagen langs de Noordzeekust rijen strandwallen en Oude Duinen. Hier en daar zijn ze nog bewaard. Zij dateren van enkele duizenden jaren vóór onze jaartelling. Bij Domburg stond op zo'n Oud Duin een later in zee verdwenen Romeinse tempel. Op Schouwen-Duiveland, bij Haamstede, is in 1956 een boerderijcomplex uit de ijzertijd/Romeinse tijd ontdekt, op een geïsoleerd gelegen zandopduiking, die al bewoond was in de jonge steentijd (ca. 2100 jaar voor Christus). Ook op het Zuid-Hollandse Goeree kwamen reeds in 1618 resten op het strand tevoorschijn van "fondamenten van grote Huijzen, ja oock groote straten, so dat eenighe daer uijt oordelen, dat het wel eertijds een treffelijke stadt gheweest is, van welkers ondergangh nochtans de kronijcke geene mentie en maeckten". De 'Oude Weereldt' is in zee verdwenen. Trimpe Burger vermoedt dat hier sprake is van een Romeins castellum, waarvan ca. 2 km ten zuiden in i958/'59 en 1982 een vicus is opgegraven. Militaire dakpanstempels en graffiti duiden op de mogelijke aanwezigheid van een legerkamp in de buurt. De nederzetting lag aan weerszijden van een met palen beschoeide, gekanaliseerd vaarwater. Massa's import keramiek wijzen in de richting van een 'negotior cretarius' (handelaar in aardewerk). Tweeschepige houten huizen met een lengte van meer dan 20 m en 7 m breed dateren tussen 70 en 275 na Chr. Aan de overzijde van het Helinium komen doorgaans drieschepige huizen voor. Ook het typische inheems-Friese aardewerk ontbreekt, op een enkel stuk op Goeree na, nagenoeg geheel in zuidwestelijk Nederland. Volgens Trimpe Burger was het Helinium de grens tussen 'noord' en 'zuid' en behoorde Vlaanderen en Zeeland in de Romeinse tijd tot het 'cultuurgebied' van de volks stam der Menapiërs. Vervolgens verdiept Trimpe Burger zich in


de zouthandelaren, die hun aanwezigheid in het gebied door middel van de uit Colijnsplaat afkomstige en aan de godin Nehalennia gewijde altaren kenbaar maken. Met uitzondering van ZeeuwsVlaanderen was men in Zeeland wat het vervoer betreft aangewezen op de waterwegen temidden van onafzienbare venen en moerasbossen. De aanvoer van ca. 40.000 kubieke meter natuursteen voor de bouw van de Romeinse vestingmuren in Aardenburg zal de nodige vervoersproblemen met zich mee hebben gebracht. Specialistisch, maar boeiend, vertelt de auteur iets over het gebruik van steenkool door de Romeinen, de handel in etenswaren en dranken in en uit Menapisch aardewerk, ook wel kust-aardewerk of Vlaams-Romeins genoemd. Speciaal worden door hem de versterkingen (castella) in Aardenburg en Oudenburgh belicht. Opgravingen in Aardenburg tonen uit natuursteen opgetrokken muren en torens. De plattegrond meet ca. 240 x 150 m. Geheel in overeenstemming met de vorm van een castellum dat zo'n 200-300 man kon herbergen. De bouw dateert uit ca. 180 na Chr. Het aanbrengen van een Gallo-Romeins tempeltje doet vermoeden, dat het castellum in de derde eeuw een burgerlijke status heeft verkregen. Via afbeeldingen van fraaie import keramiek belandt Trimpe Burger bij de inheemse godin Nehalennia, de ondertitel van het boekje. Op 5 januari 1647 werd op het strand bij Domburg een Romeins heiligdom ontdekt. Tot in 1731 waren bij laag water nog resten te zien. Altaren met Latijnse opschriften waren niet alleen gewijd aan de godin Nehalennia, maar ook aan Jupiter, Neptunus, Hercules en Victoria. Nehalennia was een inheemse godin die tussen 180 en 230 uitsluitend in Zeeland door de Romeinen werd vereerd. Zij was een vruchtbaarheidssymbool, maar ook beschermvrouwe van de kooplieden die de Noordzee bevoeren. Meestal is ze zittend op een troon afgebeeld met vruchten op haar schoot. Op 14 april 1970 werd uit de Oosterschelde bij Colijnsplaat (op Zierikzees grondgebied!) een aan Nehalennia gewijd altaar opgevist. Tot in 1997 zijn meer dan 300 (!) altaren geborgen. Ze zijn afkomstig van een Nehalennia-heiligdom dat nu op 25 meter diepte ligt. Door de sportduiker J. Valstar is op ongeveer 125 meter ten oosten van de grootste concentratie altaren een

dorp ontdekt. Dit was vermoedelijk Ganuenta geheten. Zware bekapte palen en dakpannen liggen her en der verspreid. De uit Domburg en Colijnsplaat afkomstige altaren tonen aan dat de heiligdommen dateren uit de tweede helft van de tweede eeuw en de eerste helft van de derde eeuw. Aardewerkvondsten bevestigen dit. De Romeinen in Zeeland is een indrukwekkend boekje geworden voor een groot publiek. Hier en daar wellicht wat te specialistisch. Dat ligt niet aan de auteur, maar is de schuld van de Romeinen, die met hun latijn en import-keramiek in Zeeland en ook de rest van de Lage Landen een ware cultuurschok veroorzaken. Eerst onder de hoede van Nehalennia en in de twintigste eeuw onder die van Jan Trimpe Burger, geven ze een deel van hun geheimen prijs. Rias Olivier R. van Beek e.a., Graven in de archeologie. Een spannend samenspel van wetenschap en toeval. Meppel 1997. Tal van zw./wit illustraties. ISBN 90 5117 840 9. Prijs Ć’ 27,50. In de reeks Edu'Actief verschenen een aantal deeltjes over uiteenlopende aspecten van kunst en cultuur uit een nabij of ver verleden: de Noord-Nederlandse grafsculptuur, hunebedden, PompeĂŻi, antieke toiletten, inleiding op de westerse kunstgeschiedenis en nu dus over de archeologie als spannend samenspel van wetenschap en toeval. Dat archeologie spannend is, wisten we natuurlijk al uit de avonturen van Indiana Jones (The Temple of Doom, The Peril of

Tekening door H. van Schuylenburgh uit 1651 van de vondst in 1647 van altaarstukken op het strand bij Domburg. Overgenomen uit Trimpe Burger.

87


Delphi, Raiders of the Lost Ark etcetera). Akkoord, die verhalen berusten op louter fantasie, maar toch... En bovendien laten werkelijk gebeurde zaken zich soms ook als een detective thriller of roman lezen: Heinrich Schliemann, zijn vrouw Sophia en de goudschat van Troje, de 'affaire Vermaning', de commoties rondom de Elgin Marbles, het duiken naar scheepswrakken in de Middellandse Zee en aspecten uit de geschiedenis van de Nederlandse archeologie. En al dat spannends vinden we beknopt, veelzijdig, rijk geïllustreerd, compleet met tabellen, verklarende woordenlijst en een beknopte bibliografie gebundeld in een boekje van nog geen ioo pagina's tekst. Een elftal deskundigen verschaffen ons een kijkje in de keuken van de archeoloog. Zij zijn er inderdaad in geslaagd om in ruim 50 verschillende korte bijdragen de meest uiteenlopende en fascinerende aspecten die aan dit vak kleven op kundige, boeiende en beeldende wijze te presenteren. Veel van de auteurs die hun bijdrage aan dit boekje hebben gegeven zijn gespecialiseerd in de Klassieke Archeologie en waarschijnlijk daardoor krijgt de lezer de indruk, dat we voor de wat meer spannende zaken toch naar zuidelijker en zonniger oorden moeten afreizen: Turkije, Griekenland, Syrië, Libanon etcetera. Toch is men erin geslaagd om in de bonte verscheidenheid aan onderwerpen de Nederlandse archeologie aan bod te laten komen. Ook hier schijnt de zon: geen verhalen over de (amateur-) archeoloog die in de druilerige motregen akkers afzoekt naar een handvol miezerige potscherfjes, of op een kille novemberdag tot zijn enkels in het slijk onder in de put zijn eenzaam en tevergeefs gevecht levert tegen het grondwater, aannemers en bouwontwikkelaars, of met een eindeloos geduld laag na laag afschaaft zonder dat dit bruikbare informatie oplevert. We nemen weliswaar een kijkje in de keuken van ook de Nederlandse archeoloog, maar het dagelijkse werk van de kok is niet zo interessant; wel spannend zijn de achterliggende theorieën en natuurlijk de uiteindelijke resultaten: behoud van het industriële erfgoed, luchtfoto-archeologie, de kwestie rondom Tjerk Vermaning, de steenkist van Heveskesklooster 'ergens' in één van onze noordelijke provincies, een (beknopt) verslag van het archeologisch onderzoek van het tracé van de Wijkertunnel bij Velsen etcetera.

88

Hoewel elke (amateur-)archeoloog met plezier kennis zal kunnen nemen van de inhoud van Graven in de archeologie, is dit boekje - denk ik - voor hem/haar niet in de eerste plaats bedoeld. Voor de (amateur-) archeoloog is er immers een breed aanbod aan meer specifiek gerichte publicaties beschikbaar, waarin veel uitgebreider aandacht wordt besteed aan de onderwerpen die hem/haar interesseren. Graven in de archeologie is juist uitermate geschikt voor de belangstellende niet-archeoloog, voor al degenen die geboeid zijn door het spannende verhaal achter de archeologie, zonder zelf met die wereld in aanraking te komen. Die categorie belangstellenden krijgt hier, verluchtigd met anekdotes, tabellen en tal van illustraties een degelijk stuk algemene ontwikkeling aangeboden. Kortom Graven in de archeologie is een bescheiden maar ideaal geschenk van de AWN-er aan partner, familie, leerlingen, bekenden of zo maar iemand, om deze te laten kennisnemen van de spannende en vooral zonnige aspecten van zijn hobby, bezien vanuit een gemêleerd aanbod van artikeltjes uit Noordwest en ZuidoostEuropa en het nabije Oosten. Gerrit Groeneweg Boer, D.E.H de, E.H.P. Cordfunke & H. Sarfatij (Red.), (1997). Holland en het water in de middeleeuwen. Strijd tegen het water en beheersing en gebruik van het water.

Hilversum: Verloren. (Publicatie nr. 71 van de Stichting 'Comité Oud Muiderberg'). 147 PP- geïll.,/29,--. Nog nooit van de Müiderbergsymposia gehoord? Ik moet bekennen dat ze mij in ieder geval geheel onbekend waren en ik vermoed dat ik daarin als archeoloog niet de enige ben. Toch worden ze al vanaf 1978 georganiseerd rond graaf Floris V en zijn leefwereld. De zesde editie werd op 24 en 25 september 1993 gehouden te - inderdaad - Muiderberg en stond in het teken van de Hollandse strijd tegen en om het water in de Middeleeuwen. Het thema werd toegelicht door acht sprekers uit verschillende disciplines: Schoorl (geologie), Besteman en Vlierman (archeologie), Verkerk en De Boer (geschiedenis), Beenakker, Borger en Henderikx (historische geografie). Ruim drie jaar later zijn de voordrachten gebundeld en uitgegeven in een mooi boekje voor een mooie prijs.


Holland en het water in de middeleeuwen is

een congresbundel. De teksten zijn dus niet als artikel geschreven, maar vormen de neerslag van lezingen aangevuld met noten en illustraties. Dit betekent bijvoorbeeld dat enkele bijdragen niet veel meer zijn dan een samenvatting van eerdere publicaties van de betreffende onderzoeker. Sommigen vermelden dit expliciet (Beenakker, Henderikx), anderen niet (Besteman). Slechts een enkeling waagt zich echt aan iets nieuws (De Boer). Terwijl de sprekers op het congres toch ongetwijfeld zullen zijn ingeleid, ontbreekt in de bundel een introductie van de auteurs. Dat is jammer, want niet alle namen zullen bekend zijn; wie is wie, waar en waaraan werkt men? Misschien heb ik me dus in mijn inleiding ook wel ergens vergist. De bundel wordt sowieso zeer beknopt ingeleid met niet veel meer dan het noemen van de voordrachten en de sponsors. Laten we eerst de afzonderlijke bijdragen eens kort bekijken. In de eerste vier artikelen staat vooral de strijd tegen het water centraal. De mate waarin de zee invloed had op het land heeft eeuwenlang in sterke mate de vestigingsmogelijkheden bepaald in het westen des lands. Schoorl geeft een overzicht van de landschaps- en bewoningsgeschiedenis van het Hollandse kustgebied vanaf de Romeinse tijd tot aan de St. Elisabethsvloed in 1421. Een verbetering in de natuurlijke afwatering was een van de factoren, die heeft geleid tot de ontginning van de Noord-Hollandse veengebieden. Besteman vertelt het bekende verhaal van de ontginningen in Assendelft en maakt pas in de laatste alinea de in zijn titel aangekondigde

stap 'van Assendelft naar Amsterdam', als de overloop van het natter wordende platteland naar de steden aan de orde komt. Maaivelddaling als gevolg van de ontginningen zorgde immers in toenemende mate voor problemen met de waterhuishouding. Aanleg van terpen en dijken was het gevolg, zoals de beroemde West-Friese Omringdijk. Beenakker bespreekt de totstandkoming, het beloop en het onderhoud van deze dijk in de periode 1250-1350. Om de problemen met de afwatering en het dijkonderhoud beter het hoofd te kunnen bieden werden in de loop van de dertiende eeuw waterschappen opgericht. Dit proces wordt toegelicht door Henderikx, met het Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard als voorbeeld. De overige drie lezingen gaan in op het gebruik van het water. Scheepvaart was van groot belang voor de middeleeuwse handel. Vlierman toont de ontwikkeling in scheepstypen vanaf de 'opgeboeide boomstamkano' tot aan de kogge in het midden van de dertiende eeuw. De vaarroutes zelf komen impliciet aan de orde bij de bespreking van het gravelijk tolsysteem door Verkerk. De visserij vormt een ander gebruik van het water. De Boer onderzoekt het tot nog toe onderbelichte aspect van de binnenvisserij, die een belangrijke economische activiteit blijkt te zijn geweest. De bundel wordt afgesloten met een samenvattende terugblik van Borger. Uiteraard kan er over de afzonderlijke artikelen genoeg worden opgemerkt. Het valt op dat de bundel weliswaar interdiscipli-

Een riviervaartuig dat wordt gejaagd. Naar een twaalfdeeeuws miniatuur uit Winchester (tek.: Karel Vlierman CSA), ontleend an De Boer/Cordfunke/Sarfatij.

89


90

nair is wat betreft de samenstelling van de auteurs, maar dat een blik buiten het eigen vakgebied in de bijdragen zelf nog al eens ontbreekt. Bij de bespreking van de opbouw van de Omringdijk (p. 44) had een doorsnede (zie Verleden Land), of een verwijzing naar archeologische literatuur toch niet mogen ontbreken. Hoe is het verder mogelijk dat De Boer voor archeologische vondsten van fuiken en ander visgerei verwijst naar de Amerikaanse historicus TeBrake, terwijl hij wel een in Enkhuizen opgegraven palingfuik als afbeelding opneemt? Er blijven ook inhoudelijke vragen. Bijvoorbeeld of de St. Elisabethsvloed van 1421, die door Schoorl en De Boer als grens wordt aangehouden, werkelijk een breuk vormde in Hollands waterhuishouding; zoals De Boer zich ook terecht afvraagt. Wat betreft de leesbaarheid zal het mij niet verbazen als menig congresganger in slaap is gesukkeld tijdens de droge opeenvolging van jaartallen, plaats- en eigennamen in Verkerks uiteenzetting over de tollen.

ven buiten beschouwing, zoals water als krachtbron of water als grondstof voor industrieën. Mogelijk dat deze punten op het symposium aan de orde zijn gekomen tijdens de discussie, maar die is buiten de bundel gebleven.

Meer nog dan naar de artikelen afzonderlijk, wil ik naar de bundel als geheel kijken: in zijn terugblik schetst Borger in heldere lijnen een duidelijk geografisch en bestuurlijk kader voor het thema. Als zodanig was het een perfecte inleiding voor de bundel geweest, maar een echte terugblik blijft achterwege. Hij sluit af met de opmerking dat de strijd tegen en om het water een interessant aspect van de Hollandse geschiedenis blijft en dat er nog veel vragen onbeantwoord zijn. Vervolgens zou ik graag willen lezen wat die vragen dan zijn en ook enige opmerkingen willen zien over wat het onderzoek tot nu toe heeft opgeleverd. Met andere woorden: wat is onze kennis over Holland en het water en waar zitten de lacunes? Door het ontbreken van een beschouwende terugblik blijven de bijdragen nu teveel op zichzelf staan, terwijl hier en daar toch een aanzet wordt gegeven voor interessante dwarsverbanden. Bijvoorbeeld de opmerking van Besteman over "de tegengestelde belangen van boeren en vervoerders, nl. gesloten dijkring versus open verkeersverbindingen over water" (p. 37) of de constatering van De Boer dat "de ontginningsactiviteiten [...] tot een sterke vergroting van de mogelijkheden voor de visvangst hebben geleid" (p. 126). Hiermee blijken afwatering, scheepvaart en visserij onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hét onderwerp dat deze drie thema's in zich verenigt, is echter in de bundel nagenoeg afwezig: de sluis. Ook andere thema's blij-

A.G. Schulte (red.). Ruïnes in Nederland; met medewerking van M.J. Kuipers-Verbuijs, H. Klomp, N.C.M. Maes, J. Michels, A.G. Schulte, A. de Vries en R.J. Wielinga. Zwolle, Waanders/Zeist, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, 1997. 333 pp. ISBN 90 400 9974 x. Prijs ƒ 69,50.

De bundel geeft een indruk van de veelzijdige relatie van het laat-middeleeuwse Holland met het water: ontginning, bedijking, scheepvaart en binnenvisserij. Een deel van de artikelen brengt weinig nieuws, maar vormt als zodanig een mooie samenvatting van en een inleiding op het werk van de auteurs. Holland en het water heeft mij in ieder geval nieuwsgierig gemaakt naar eventuele bundels van de vijf eerdere symposia en de zeventig)!) eerdere publicaties van de stichting. Een lijstje hiervan had eigenlijk op de blanco pagina's achterin moeten staan. Ik hoop dat er zulke mooie bundels uit Muiderberg blijven komen. Ruurd Kok

De paradox van de ruïne is dat zij, zelf slachtoffer van afbraak en verwoesting, opnieuw haar identiteit dreigt te verliezen als gevolg van de wens het verleden te willen behouden.

Aldus de directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ), A.L.L.M. Asselbergs, in het voorwoord van de te bespreken uitgave. En hij vervolgt: De monumentenzorg duldt niet dat historische gebouwen vervallen of in het uiterste geval zelfs

verdwijnen. Koos van Zoomeren zegt het (p. 92) anders: De Nederlandse ruïne ... valt... weerloos ten prooi aan de poetswoede van de allegorische huisvrouw die hier tot overheid is

getransformeerd. De discussie over reconstrueren/restaureren versus conserveren, over behoud versus verval is nog lang niet uitgewoed. De romantici ofwel pittoresken staan hierin lijnrecht tegenover de rationalisten/technici. R.J. Wielinga kiest in zijn bijdrage Ruïnes herstellen of de tand des tijds vrij snel geven?

duidelijk partij voor de tand des tijds, maar dan wel met regelmatig onderhoud. Hij geeft ook een bruikbare definitie van de ruïne: restant van een bouwwerk dat ten


dele is verwoest en/of door gebrek aan onderhoud in verval is geraakt. Nog beter kan ik mij vinden in de omschrijving die Ton Lemaire destijds gaf in zijn Filosofie van het landschap: 'Ruïne' noemt men elk vroeger door mensen bewoond gebouw dat bezig is in te storten; het is daarmee menselijke bewoning of woonruimte die bezig is te verdwijnen, en dat wil in dit geval zeggen: terug te keren tot de natuur. Wielinga illustreert zijn betoog met sprekende foto's van hetgeen reconstructie aan monsterachtigs kan opleveren, zoals de kapel van Hooglande of de St. Walricks-ruïne te Overasselt. Het zijn illustraties van een van de beginselen van Viollet-le-Duc: herstellen van het object naar een staat die nooit bestaan hoeft te hebben. A.G. Schulte constateert in zijn bijdrage Ruïnes in Nederland dat de ontwikkelingen in het grensgebied van archeologie en bouwhistorie vele gegevens hebben opgeleverd (bijv. funderingen), die het maken van reconstructies sterk in de hand hebben gewerkt. In de gekozen opzet zijn stadsmuren en vestingswerken grotendeels buiten beschouwing gelaten, evenals ruïnes van monumenten van bedrijf en techniek. Ook bij bodemonderzoek opgegraven funderingen, waarbij alleen de plattegrond werd blootgelegd, zijn ... weggelaten, bijv. de resten van kasteel Hellenburg (Baarland) en van de stenen kamer Madestein (Loosduinen). Hetzelfde geldt voor ruïnes die zijn gereconstrueerd en daardoor hun ruïne-status hebben verloren (Hooglande en Dever bij Lisse). Het is tijd om de balans op te maken. Over de wijze, waarop men met ruïnes moet omgaan, is men bij de RDMZ kennelijk nog volop in discussie. Reconstrueren, restaureren of zelfs completeren dan wel begeleid verval. A.G. Schulte beschouwt de ruïne als symbiose van cultuur en natuur die elkaar in evenwicht houden. Wat moet ik daarmee in de praktijk? Ten opzichte van het boek is het oordeel gemakkelijker te formuleren. In een aantal inleidende hoofdstukken die thematisch zijn geordend, wordt de ruïne vanuit een aantal invalshoeken benaderd: cultuurhistorisch, kunsthistorisch, landschappelijk, literair. En het principiële verschil in benadering en waardering tussen romantici en nationalisten in binnen- en buitenland loopt als een rode draad, ook in de illustraties, door het boek heen. Na deze thematische inleidende hoofdstukken volgt een uitvoerige inventaris van historische ruïnes in ons

land. Opvallend zijn de veelvuldige verwijzingen naar archeologisch onderzoek. De topografische kaarten vergemakkelijken het traceren van de juiste plaats. De vormgeving noodt tot lezen. De schitterende omslagfoto van de ruïne van het kasteel Ravenstein in Heenvliet doet verlangen naar meer. En men wordt niet teleurgesteld: kleurenfoto's, zwart-wit foto's (waarbij vele historische opnamen) en opmetingstekeningen. En uiteraard een uitvoerig notenapparaat en registers. Kortom, een voorbeeldige uitgave tegen een bespottelijk lage prijs. En tot slot: Ik spreek mij onvoorwaardelijk uit voor de tand des tijds. Paul Stuurman P.P. Steijn. Meestertekens op het dak. Een verkenning naar de verschijningsvorm van trotseerloodjes van ± ijSo tot 1995. Bosch en

Duin 1995. 64 pp. ISBN 90-802381-1-2. Prijs ƒ 19,75 exclusief verzendkosten (reductie voor AWN-leden). Weinigen zullen bekend zijn met trotseerof dakloodjes. Zelfs de meest verstokte coinhunters met hun detectoren zullen ze zelden tegenkomen. Toch waren ze ooit een algemene verschijning in ons land, althans boven de grote rivieren. Trotseerloodjes zijn loden plaatjes, circa 5,5 x 7 cm groot, die men soldeerde over de spijkers waarmee het lood op daken en dakkapellen was vastgezet. Op die manier werden de spijkerkoppen afgedekt en beschermd tegen weersinvloeden, terwijl het spijkergat waterdicht werd afgesloten. Ze hebben dus primair een constructief doel en horen thuis bij de specifiek (Noord-)Nederlandse ambachtelijke traditie van het gilde der leidekkers, loodgieters en pompenmakers.

1. Trotseerloodje uit Haarlem (vindplaats onbekend) met het jaartal '1586'. Schaal 1:2. Tekening].}. Steijn.

91


op aan te brengen. Het trotseerloodje heeft nog steeds weinig van zijn actualiteit verloren, want sommige dakbewerkers hebben in deze eeuw dit oude gebruik opnieuw geïntroduceerd.

2. Trotseerloodje uit de kasteelgracht van het Huis ter Kleef te Haarlem, daterend van voor 1573. Schaal 1:2. Tekening J.J. Steijn.

Vanzelfsprekend trekt Meestertekens op het dak ook de aandacht van (amateur) archeologen, die immers - zoals velen - voorheen onbekend waren met dit fenomeen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat nieuwe loodjes niet langer door aannemers, leidekkers en bouwhistorici worden gevonden, maar juist door archeologen. Zo wordt in Meestertekens op het dak als

De trotseerloodjes zijn bijzonder boeiend, omdat de gildemeesters ze vanaf het eind van de zestiende eeuw als hun 'visitekaartje' gebruikten. Ze hebben meestal de vorm van een wapenschild en zijn fraai gedecoreerd met huismerken, jaartallen, initialen, symbolen uit stadswapens en/of afbeeldingen van loodgietersgerief, etc. Dakbedekkingen moeten regelmatig worden vernieuwd en als regel verdwenen de trotseerloodjes, samen met het loden dakbedekkingsmateriaal, al dan niet via de schroothandel in de gietkroes. In de afgelopen honderd jaar zijn nagenoeg alle daarvoor in aanmerking komende dakbedekkingen vernieuwd, zodat de oorspronkelijke trotseerloodjes nog nauwelijks op hun oorspronkelijke plek terug te vinden zijn. Een heel enkele keer komt een trotseerloodje uit de bodem te voorschijn, zoals een exemplaar uit 1723 in Ter Apel (Gr.), een exemplaar van vermoedelijk omstreeks 1600 bij de kerk van Beusichem (Gld.) en twee loodjes uit respectievelijk 1598 en 1607 uit het treintunneltracé in Rotterdam. Steijn is er in geslaagd om een groot aantal van deze nooit eerder bestudeerde kleinodiën te verzamelen en te registreren. Het enige tijd geleden verschenen boek Meestertekens op het dak vormt de weerslag van 35 jaar intensief speurwerk. Per streek of provincie beeldt Steijn de aldaar gevonden trotseerloodjes af, in totaal ruim 350 stuks. Compleet met achtergrondinformatie over de loodjes, de vindplaatsen en vondstomstandigheden, de ontwikkeling van de loodjes in de loop der tijd, de betekenis van initialen en afbeeldingen erop. Maar ook over de gilden en hun meesters die ooit hun werk signeerden door er hun loodjes

92

oudst bekende loodje een Haarlems exemplaar uit 1586 vermeld (afb. 1). Bij het archeologisch onderzoek naar het Huis ter Kleef in Haarlem kwam uit de kasteelgracht een nog ouder trotseerloodje tevoorschijn (zie T. Bottelier in: J.J. Temminck, red., Huis ter Kleef, het enige kasteel van

Haarlem. Haarlem 1995, pag. 100). Dat loodje vermeldde de naam 'P. Reder' met daaronder de afbeelding van een afgehakte zwijnenkop (afb. 2). Eén van de negen heren van Brederode die in dit kasteel woonden, had als familiewapen een zwijnenkop boven twee brandende takken. Aangezien het Huis ter Kleef in 1573 door de Spanjaarden is opgeblazen, moet dit loodje van voor die tijd dateren en is daarmee het oudst tot nu toe bekende exemplaar. Ongetwijfeld zullen nieuwe vondsten volgen. Meestertekens op het dak, gedrukt in loodkleurig blauwgrijs op wit, is een fraai en rijk geïllustreerd boekje. Het werpt een boeiend licht op een tot nu toe nagenoeg onbekend fenomeen: het visitekaartje van de post-middeleeuwse loodgieters en leidekkers. Omdat de uitgever het boek niet meer in voorraad heeft kunnen belangstellenden het nog uitsluitend bij de auteur zelf bestellen en wel door overmaking van een bedrag van ƒ 19,75 °P girorekening 547152 ten name van J.J. Steijn. Voor AWN-leden zijn de verzendkosten in dit bedrag inbegrepen. Voor anderen dient dit bedrag met ƒ 5,-- te worden verhoogd. En mocht één van de lezers ooit trotseerloodjes tegenkomen of reeds eerder hebben gevonden, schroom dan niet en neem contact op met de heer Steijn. Zijn adres: Populierenlaan 12, 3735 LH Bosch en Duin. Gerrit Groeneweg


Literatuursignalement M. Chr. Laleman. Het stenen verleden. Een beknopt overzicht van bouwactiviteiten, bouwkundige ontwikkeling en monastieke architectuur. - In: G. Dedercq. Ganda e[ Blandinium. De Gentse abdijen van SintPieters en Sint-Baafs, 1997, pp. 115-146.

Tot het begin van dit jaar vond in de SintPietersabdij in Gent een boeiende cultuurhistorische tentoonstelling plaats, ter gelegenheid van het 250-jarig bestaan van de Universiteitsbibliotheek Gent. Marie Christine Laleman, stadsarcheologe van Gent, geeft in haar bijdrage aan het begeleidend boekwerk een interessante samenvatting van dertien eeuwen abdij-architectuur, tot en met de resultaten van recent bouwhistorisch en archeologisch onderzoek.

Fibula 38,1997, 4: Het tijdschrift van de NJBG biedt ook in deze aflevering weer veel archeologie. Archeologie in Ulpia Noviomagus (Jitske Blom; verslag opgravingskamp), Zutphen (Jeroen Pijpe en een interview met stadsarcheoloog Michel Groothedde door Erik Weber), de herrijzing van de werkgroep submariene archeologie (Ester Peters) en in de Archeologiereeks een bijdrage van Yvonne Keijsers, getiteld: Dig it all digital: computertoepassingen in de archeologie.

oude skelet van Hardinxveld-Giessendam wordt vermeld in no. 341 (p. 4). Arlette Kouwenhoven doet in laatstgenoemde aflevering enthousiast verslag van de tentoonstelling 'Antiek Toerisme' die tot het einde van dit jaar in het RMO te Leiden plaatsvindt. *** Historisch-Geografisch Tijdschrift 16,1998,1: Panorama van het Nederlandse landschap,

69 pp. De bekende historisch-geograaf Hans Harten heeft na 34 jaar de Utrechtse Universiteit verlaten. Vrienden en oud-leerlingen bieden hem dit Panorama aan. Voor het merendeel zijn de bijdragen historisch, historisch-geografïsch en geografisch getint, maar ook de archeologie komt aan bod: J. Kullberg. Smullen van Romeinse spullen. Fijn importaardewerk voor een eenvoudige

Bataaf? (pp. 25-27). Destijds raapte de schrijfster op een akker in Wadenoyen een versierde terra sigillata-scherf op. Met hulp van onze oud-hoofdredacteur Cor Kalee beantwoordt ze enkele vragen rond de vondst: wat zien we op de afbeelding, hoe en waar is dit aardewerk vervaardigd en wie zal zich ermee verpoosd hebben in Wadenoyen?

Holland; regionaal-historisch tijdschrift 29, Dordrecht in Historisch Perspectief; Archeologie

en Monumentenzorg. Nr. 3, december 1997. Het was me tot nu toe ontgaan, maar ook Dordrecht heeft zijn eigen tijdschrift. Ik licht er één bijdrage uit van stadsarcheoloog Johan Hendriks: Graven ... in het hart van Dordt (1). Het onderzoek op het Statenplein heeft al enkele keren de landelijke pers gehaald. Het oude stadshart was ooit de oudste nieuwbouwwijk van Dordrecht. Archief- en bodemonderzoek dragen in gelijke mate bij aan een nieuw stuk sociale geschiedschrijving van de stad.

Archéologia no. 340, décembre 1997 en no. 341, janvier 1998: De vier Haagse Romeinse mijlpalen (bornes kilométriques romaines) zijn in no. 340 terug te vinden (p. 7), het 7000 jaar

1997. 6: Heeringen, R.M. van, en M. Meffert. Archeologische kroniek van Holland over 1996.

Monumentenzorg en archeologie in Gouda;

nieuwsbrief ij, oktober 1997: Een venster op het verleden: hoe leefden de i2e-eeuwse ontginners in de Oostpolder? 4 pp. Tijdens archeologisch onderzoek dat voorafging aan de uitbreiding van het bedrijventerrein 'Gouwestroom' in de Oostpolder, werden de funderingen en een deel van de wanden van een houten boerderij uit de 12e eeuw blootgelegd. In deze bijdrage wordt antwoord gegeven op vragen als: Hoe vond de ontginning van het gebied plaats, hoe werd de boerderij gebouwd en van welke houtsoorten maakte men gebruik, hoe zat het boerenbedrijf in elkaar

93


en welke gewassen verbouwde men, en tenslotte: Wat valt er over het boerenleven te zeggen. Waren de bewoners arm of rijk? Gezien de surplusproductie van graan en lijnzaad zullen de ontginningsboeren niet tot de allerarmsten hebben behoord.

Archeologie in Limburg, nr. 74, december 1997: R.A. Hulst en W. Dijkman beschrijven het archeologisch onderzoek, in 1997, van een archeologische A-locatie ten zuiden van de Heukelstraat in Maastricht/Amby: Terecht een A-locatie! Bronstijd, Ijzertijd, Romeinse tijd, Merovingische tijd, Karolingische tijd, Volle Middeleeuwen, Postmiddeleeuwse periode. H. Stoepker gaat nader in op de drie grote archeologische projecten: Grensmaas, Zandmaas, Rijksweg 73-Zuid. Samenwerking op grote schaal is geboden. Maar toch: archeologie gaat over mensen. Ook in mega-projecten. Vervolgens een gesprek van Marion Aarts met Rijksarcheoloog Karin van der Graaf, voornamelijk over de nieuwe organisatiestructuur van de ROB en het gewijzigde beleid t.o.v. de provincies, dat daarvan het gevolg is. Het provinciaal steunpunt moet de communicatie tussen alle betrokkenen gaan sturen. W. Dijkman behandelt crematieresten uit de Vroege Ijzertijd in Maastricht-Randwyck. Verder boekaankondigingen en varia.

door de bruinkoolwinning in het Duitse Rijnland van de kaart en komen er elders, in herbouwde vorm, weer op; ruzie rond de Dode-Zeerollen, corruptie op kleitabletten in Syrië, archeologisch onderzoek in Leuven en tweemaal Italië: de opgravingen in Muro Tenente (Apulië) door archeologen van de VU in Amsterdam, en een klimtocht naar de villa van Tiberius op Capri. Verder de vaste rubrieken, waaronder AWN- en NJBG-nieuws.

Neujahrsgruss 1998. Jahresberichtfur 1997.

Westfalisches Museum für Archaologie, Amt fur Bodendenkmalpflege Munster und Altertumskommission für Westfalen. Munster, 1997.108 pp. Ze zien toch iedere keer weer kans om aan het eind van het jaar een overzicht te bieden van hetgeen op museaal, organisatorisch en archeologisch gebied is gepresteerd. Niet alleen in Munster zelf, maar in heel Westfalen. Zo komen ook het Westfalisches Römermuseum Haltern en het Museum in der Kaiserpfalz te Paderborn aan bod.

Van rendierjager tot ontginner; nieuwe oudheidkundige ontdekkingen in Drenthe (XLII); onder redactie van W.A.B, van der Sanden. - In: Nieuwe Drentse Volksalmanak. Jaarboek voorgeschiedenis en archeologie;

Holland's Duinen; informatie over het duinonderzoek in Berkheide, Meijendel en Solle-

veld; nr. 31, november 1997, pp. 8-14: C. Bakels. Het duin van "vroeger" model voor duinbeheer? Aan de hand van drie opgravingen, t.w. Wateringen-4 (duinlandschap uit 3700 v. Chr.), Wateringen-2 (duinlandschap 450-400 v. Chr.) en de Scheveningse weg (duinlandschap Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen) beschrijft de auteur geschiedenis en voorkomen van het duinlandschap. Maar welk "vroeger" moet model staan voor het duinbeheer van nu?

Scarabee nr. 32, februari 1998: Twee Nederlandse onderwerpen: De Archeologische Werkgroep Loevensteyn ontfutselt nog steeds geheimen aan het gelijknamige kasteel. En natuurlijk "de" Romeinse weg te Vleuten-de Meern. En veel buitenland. Tientallen dorpjes verdwijnen

94

114e jaar, 1997, pp. 115-201. Prijs ƒ 34,95. ISBN 90 232 3332 8. Ook dit keer een themanummer. Voor de tweede keer komen veenvondsten in Drenthe aan bod. Ik volsta met een opsomming van de - stuk voor stuk interessante bijdragen: W.A.B, van der Sanden. Veenvondsten in Drenthe (2): Over potten, herten en wielen. J.R. Beuker en M.J.L.Th. Niekus. De kano van Pesse - de bijl erin. W.A.B, van der Sanden. Aardewerk uit natte context in Drenthe: Het vroeg- en laat-Neolithicum en de vroege Bronstijd. A. Ufkes. Edelhertgeweien uit natte context in Drenthe. W.A.B, van der Sanden (met een bijdrage van J. Pasveer). Het kerkhof onder de autoweg - menselijke resten uit de Drentsche Aa. W.A.B, van der Sanden. Wagens, wielen en wieldelen uit de Drentse venen: De Late Ijzertijd en de Romeinse tijd.


Archeologische Monumentenzorg. Nieuwsbrief van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek; 1998-1:

De Internationale Archeologie staat centraal in deze Nieuwsbrief. In de eerste plaats de European Association of Archaeologists, van welke instelling Willem Willems tot algemeen secretaris is benoemd. Vervolgens aandacht voor stadsarcheologie in internationaal verband, de Nederlandse bijdrage aan UNESCO's werelderfgoedlijst. Coördinatie tussen Europese ROB's, het internationaal beleid inzake het maritieme erfgoed, het grensoverschrijdend NiersKendel-Project. Uit het binnenland Flevoland, de reorganisatie van de sector Behoud de tekst van de toespraak van algemeen ROB-directeur Henriëtte van der Linden tijdens de Reuvensdagen, de kamerbehandeling van 'Malta'. En tenslotte iets merkwaardigs. Onder de foto op p. 1 is, behalve 'Romeinse', elk woord van het onderschrift fout. Foei, redactie!

Goed nieuws voor liefhebbers van Romeinse wegen. Er zijn over dit onderwerp 3 kloeke boekwerken verschenen: Arnold Esch. Römische Strassen in ihrer Landschaft. Das Nachleben antiker Strassen um Rom, mit Hinweisen zur Begehung im

Gelande. Mainz am Rhein, Verlag Philipp von Zabern, 1997. VI, 161 pp. ISBN 3-8053-2010-8. Prachtig geïllustreerde monografieën van deeltrajecten van vijf wegen die naar Rome leiden. G. Castellvi, J.-P. Comps, J. Kotarba en

Wim Hupperetz. Ceramiek uit een brandlaag van 1490 in het kanunnikenhuis Visserstraat pte Breda. Corpus Middeleeuws aardewerk (CMA) aflevering 13. 's-Hertogenbosch 1997. ISBN 90-71485-11-0/12,50. Onder redactie van prof. dr. F. Verhaeghe cum suis verschijnen vanaf 1983 regelmatig delen van het Corpus Middeleeuws aardewerk. Doel van het Corpus is het bijeenbrengen van gestandaardiseerde gegevens over - door externe factoren - absoluut gedateerd aardewerk en over aardewerk uit archeologisch gesloten vondstcomplexen. Op die manier ontstaat een chronologisch overzicht van aardewerktypen die gedurende de Middeleeuwen in Nederland en Vlaanderen in gebruik waren. Het Corpus is dan ook niet meer dan een inventarisatie, die op zijn beurt - vooral naarmate zijn omvang toeneemt - voor allerlei ander onderzoek als hulpmiddel kan dienen. Elk voorwerp wordt afgebeeld op schaal 1:2 en uitvoerig beschreven. Het begrip 'Middeleeuwen' wordt overigens ruim opgevat, want het beschreven aardewerk stamt uit de periode tussen de achtste en de achttiende eeuw. Onlangs verscheen de dertiende aflevering in deze reeks, waarin de ceramiek wordt beschreven die in 1993-1995 werd opgegraven in het huis Visserstraat 31 te Breda. Al eerder is een vondstcomplex uit dit huis in het CMA opgenomen. Dat betrof afval uit een zeventiende-eeuwse beerput die in

Ceramiek uit een brandlaag van 1490 in het kanunnikenhuis Visserstraat 31 te Breda, ontleend aan Hupperetz.

A. Pezin. Voies romaines du Rhóne a l'Ebre: via Domitia et via Augusta. Paris, Ed. de la

Maison des Sciences de 1'Homme, 1997. 303 pp. ISBN 2 7351 0633 o. (Documents d'Archéologie Francaise no 61). Prijs FRF 260. Bijna 50 Franse en Spaanse archeologen doen, voornamelijk in het Frans, uitputtend verslag van vrijwel alle aspecten die met het verloop en het functioneren van beide wegen samenhangen. Raymond Chevallier. Les Voies Romaines. Paris, Picard, 1997. 344 pp. ISBN 2-7084-0526-8. Prijs FRF 400. De Franse nestor van de Romeinse wegenkunde heeft nog eenmaal, volgens hetzelfde concept dat hij toepaste in zijn standaardwerk uit 1972, zijn enorme kennis omtrent het onderwerp op papier gezet. Een "royale" uitgave. Paul Stuurman

95


gebruik was toen het huis als herberg dienst deed (CMA nummer 9). Het thans beschreven materiaal is afkomstig uit de brandlaag die op basis van historische gegevens van 28 augustus 1490 dateert. Op die dag werd de Visserstraat en omgeving door een stadsbrand in de as gelegd. De ceramiek uit de brandlaag (een tiental voorwerpen) bestond voornamelijk uit keukengerei. Waarschijnlijk bevond dit zich tijdens de brand bij de haard in de zuidgevel. .Voor nadere inlichtingen, bestellingen en abonnementen: Eddy Nijhof, Hinthammerstraat 199, 5211 MC 's-Hertogenbosch.

Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 141,

1997, 51: G.J.R. Maat, G. van den Eynde en R.W. Mastwijk. De eerste Nassaus in Nederland: identificatie van en paleopathologische bevindingen bij de voorouders van Willem van Oranje, begraven in de Grote of Onze Lieve Vrouwe Kerk te Breda (pp. 2501-2513) en M.A.C. Lubsen-Brandsma. Het veterpot; je van Jan Steen; zwangerschapstest of gynaecologisch therapeuticum in de 17e eeuw? (pp. 2513-2516). Naar aanleiding van de restauratie van de grafkelder bij het zogenaamde Nassaumonument in de Grote of lieve Vrouwe Kerk van Breda werd in samenwerking met de afdeling Archeologie van de gemeente Breda een onderzoek ingesteld naar de in de kelder aanwezige bijzettingen. In het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde

wordt verslag gedaan van het paleopathologisch onderzoek van de vondsten. Na evaluatie van de resultaten van het archeologische, osteologische en dendrochronologische onderzoek en het koolstof-ouderdomsonderzoek werd van de volgende personen, in volgorde van overlijden, de identiteit vastgesteld: Engelbrecht I van Nassau (circa 1370-1442), Johanna van Polanen (1392-1445), Jan IV van Nassau (1410-1475), Cimburga van Baden (14501501), Maria van Loon (1425-1502), Engelbrecht II van Nassau (1451-1504) en Francoise van Savoye (i48o-i486)-i5ii). Het onderzoek richtte zich ondermeer op de toegepaste balsemtechnieken. De opmerkelijkste medische bevindingen waren een geval van geslachtsziekte (Engelbrecht II) en van kanker waaraan Jan IV waarschijnlijk is overleden. In hetzelfde tijdschrift staat op pagina 25132516 ook een interĂŠssante bijdrage van

96

M.A.C. Lubsen-Brandsma. Bijna iedereen kent de aardewerken vuurtestjes die vooral vanaf de zeventiende eeuw razend populair waren. Men plaatste ze bijvoorbeeld gevuld met gloeiende kooltjes in een houten stoof, zodat kerkgaande dames hun voeten konden warmen. Op tal van schilderijen zien we ook dergelijke testjes op tafel staan, waarbij het mansvolk zijn stenen pijpen aan de gloeiende kooltjes aansteekt. We zien ze ook op schilderijen van Jan Steen met een stukje smeulend lont, dat er half uithangt. In hetzelfde vertrek bevindt zich steevast een bedlegerige jonge dame. Veel auteurs zien hierin een voorloper van de zwangerschapstest. Werd de dame in kwestie misselijk van de rook van de smeulende veter, dan was zij zonder twijfel zwanger en restte nog het probleem van de onbekende vader. Anderen daarentegen menen dat de prikkelende rook werd gebruikt om flauw gevallen dames terug bij hun positieven te brengen. Lubsen-Brandsma concludeert dat beide stellingen onjuist zijn, maar dat de smeulende veter waarschijnlijk diende als reuktherapie voor een zelfstandig door het lichaam dolende uterus. Een therapie die reeds bij de Egyptenaren en in de Griekse Oudheid te vinden is.

P. Biesboer. Nederlandse Majolica 1550-1650. Schotels en tegels voor de sier. Haarlem 1997.

188 pp., 190 afb. in kleur, , ISBN 90-9011128-X. Prijs.exdusief verpakkings- en verzendkosten Ć’ 165,-- (voor leden van de Stichting van vrienden van het tegelmuseum en van de Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas Een aantal jaren geleden ontstond het.plan om een groots project op te zetten over de geschiedenis van de Noord- en Zuid-Nederlandse majolica. De majolica-productie in Antwerpen en Haarlem zou daarbij centraal staan. Tal van bruikleengevers en deskundigen hadden hun medewerking toegezegd. Zelfs financieel leek de zaak rond te zijn. Om de meest uiteenlopende redenen trokken organisatoren zich terug. Ook deskundigen haakten af, de geldkraan werd dichtgedraaid en van wat ooit als ambitieus project was bedoeld resteerden uiteindelijk een Belgische postzegel in 1996, een fraaie kalender die de stad Antwerpen in 1997 uitgaf en de tentoonstelling 'Schotels voor de Sier' die van 16 november 1997 tot 15 februari 1998 in de dependance Vleeshuis van het Frans Hals Museum in


Haarlem te zien was. De tentoonstelling omvatte 200 stuks tinglazuurtegels en majolica uit de eigen verzameling van het museum en uit een drietal particuliere collecties (veilinghuis Christie's Amsterdam leverde een substantiële bijdrage in de kosten van de catalogus). Met behulp van dat materiaal schiep men een beeld van de ontwikkeling van de majolica gedurende de periode 1550-1650. De algemene introductie in het boek omvat een kort overzicht over de ontwikkeling van het tinglazuuraardewerk in de Noordelijke Nederlanden, maar biedt ons - behalve een inzicht in de Haarlemse productie - weinig nieuws. Maar zelfs wat betreft de Haarlemse majolicanijverheid moest de auteur zich beperken tot een overzichtsartikel. Gezien de korte tijd konden de onderzoeksresultaten niet in een gedegen wetenschappelijk gedocumenteerd artikel worden vastgelegd. Het is overigens de bedoeling - zo schrijft Biesboer - om op een later tijdstip hieraan alsnog een aparte wetenschappelijke publicatie te wijden. Vooralsnog hebben we niet meer dan een weliswaar bijzonder fraai (en duur!) boek en de toegezegde studie zullen we met spanning en geduld moeten afwachten. Gerrit Groeneweg

Phil Grabsky. Keizers onder het mes. Opkomst en ondergang van het Romeinse Rijk.

Teleac, Hilversum. ISBN 90-6533-460-2. 256 pp. Prijs ƒ 49,--. Het boek bij de gelijknamige televisiecursus. De benaming 'cursus' is wat veel gezegd: het is een doodnormale documentairereeks die bij de BBC verschenen is onder de - veel mooiere - titel 'I, Ceasar'. Doel van de uitzendingen én het boek is een poging om de geschiedenis van het Romeinse Rijk te beschrijven. De programmamaker heeft daarbij de, mijns inziens jammerlijke, keuze gemaakt om die geschiedenis in hanteerbare stukken te hakken en op te hangen aan de levensloop van zes keizers. Helaas zitten de meeste mensen daar niet op te wachten. De archeologie en de geschiedswetenschappen hebben juist steeds meer het vizier gericht op de reconstructie van het leven van alledag. Hoe het leven aan het keizerlijke hof er uitzag is leuk om te weten, maar dat is slechts één klein (en

uiterst vertekenend) beeld van de Romeinse cultuur. Ook het boek zelf veroorzaakt geen juichkreten. Eenzijdige illustraties en een saaie layout geven het boek niet de toegankelijkheid en glans die je van een 'cursus' verlangt. Maar als historisch naslagwerk is het evengoed ongeschikt, want daarvoor is het te populair geschreven en mist het de nuance en de wetenschappelijke onderbouwing. Kortom, voor wie is het boek eigenlijk gemaakt? Paul van der Heijden

Jean-Marie Chauvet, Eliette Brunei Deschamps & Christian Hillaire. De Grot Chauvet. De oudste grotschilderingen ter we-

reld. Met een nawoord van Jean Clottes. Nederlandse editie: Uitgeverij Jan van Arkel, Utrecht, 1988. ISBN 90 6224 396 7. Prijs ƒ 89,90. Tijdens de donkere dagen voor kerst in 1994 ontdekten drie Franse speleologen in de Ardeche (Zuidoost-Frankrijk) een grot met schitterende, goed geconserveerde prehistorische afbeeldingen. Het boek is een zeer persoonlijk verslag van deze vondst van wereldformaat. De vele foto's tonen honderden dieren in detail waarbij het gebruik van perspectief, beweging en schaduwwerking uniek is. Het boek is - naast Internet - één van de weinige toegangen tot een geschilderde wereld die verder voor publiek gesloten zal blijven. (http://www.culture.fr/culture/arcnat/chau vet/en/gvpda-d.htm). Iiesbeth Theunissen

Archeoforum 2 (1997) is alweer even uit, hoewel pas dit jaar verschenen. In deze twee editie lezenswaardige artikelen over een mogelijke mesolithische steencirkel in Friesland en een inventarisatie van Friese hamerbijlen (met uitneembare catalogus!). Verder weer heel veel over Vermaning en een tweede brok methodologie. Een heel aardig terugkerend item is 'Beelden uit de historie'; oude toverlantaarnplaatjes die ons een blik op het (pre-)historisch besef van onze voorouders tonen! Marie-France van Oorsouw

97


Tentoonstellingsladder NEDERLAND Beerput in beeld. Het 15e en 16e eeuwse verleden van de Lange Kerkstraat 42, t/m 2 mei Museum voor Zuid- en Noord-Beveland, Singelstraat 13, Goes. Archeologische Werkgroep Rijswijk, topstukken uit opgravingen sinds 1980, t/m 1 juni Museum Rijswijk, Tollenshuis, Herenstraat 67, Rijswijk - De resultaten van bijna 20 jaar actief bezig zijn in de Rijswijkse bodem. Kloosterrijk Kampen, t/m 6 juni Stedelijk museum, Oudestraat 158, Kampen - Aspecten van religieus leven in de stad. Bij Jupiter! Romeinse Forten bij Velsen, t/m 20 juni. Archeologisch Museum, Grote Markt i8k, Haarlem - Ingrediënten: een in 1989 gevonden 'heilige plaats' bij Velserbroek met Romeins en Germaans materiaal, het dagelijkse leven in de forten Velsen I en II én natuurlijk de slag van de Romeinen met de Friezen. Ook Malorix is present. De Musschenberg, archeologische expositie, t/m augustus. Stedelijk Museum, Andersonweg 8, Roermond. - Waar straks 700 woningen verrijzen ligt een groot urnenveld uit ± 750 v.Chr., precies op de overgang van Bronstijd naar Ijzertijd. Graven naar graven: grajveld Geertjeswegen Diedenberg, t/m 30 augustus Historisch museum De Casteelse Poort, Bowlespark ia, Wageningen. - In samenwerking met de ROB en de AWN. Utrechtse kastelen en buitenhuizen, t/m 27 september Museum Flehite, Westsingel 50, Amersfoort. - Tekeningen, prenten, foto's en maquettes. 'Met een beetje geluk'; bodemvondsten uit Oostergo, t/m 7 november. Streekmuseum/Volkssterrenwacht, Menno van Coehoornweg 9, Burgum. - Een tussenstand van het archeologisch onderzoek naar dit kerngewest van Friesland. Geologie, archeologie, t/m 15 december Oudheidkamer, Raadhuisplein 2, Ermelo. Een huis voor altijd, t/m 31 december 1998. Bonnefantenmuseum, Avenue Ceramique 250, Maastricht. - Deze expositie heeft de ondertitel: De sarcofaag van Simpelveld en andere rijke Romeinse graven uit Zuid-Limburg. De kenners weten dan genoeg. Mummies!, t/m eind 1998 Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden. - De mummie als griezel en als mens: veel achtergronden van dit Egyptische fenomeen. lActie Romein1., t/m eind 1998. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden. - Kindertentoonstelling waar spelenderwijs kennis wordt gemaakt met het (inheems-) Romeinse leven.

98


Antiek toerisme, t/m eind 1998. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden. - Sfeervolle overzichtstentoonstelling. Een reis langs het mooiste van het Museum van Oudheden. Who's afraid of andent blue?, t/m eind 1998. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden. - Monumentale beeldhouwkunst in een sfeervol decor rond de Egyptische Isis-tempel uit Taffeh.

BUITENLAND

Vivre au Moyen Age: Luxembourg, Metz et Trève (Trierj, t/m 17 mei. - Het dagelijkse leven, in archeologisch en historisch perspectief, in drie 'buur'steden gedurende de Middeleeuwen. Musée d'Histoire de la ville de Luxembourg, 14 Rue du Saint-Esprit. Maandag gesloten. Die römische Reiterei am Limes. Zwischen Patrouille und Parade, t / m 29 mei.

Limesmuseum Aaien, St. Johannstrasse 5, Aaien. Maandag gesloten. Bronzetechnik in der Vorzeit, t/m 2 augustus - De werkplaats van een smid in de Bronstijd. Badisches Landesmuseum, Schloss, Karlsruhe. Maandag gesloten.

Ieder AWN-lid ontvangt het tijdschrift Westerheem en het blad van de afdeling waarbij men is aangesloten. De AWN geeft echter meer publicaties uit. De volgende uitgaven zijn nog voorradig: AWN - monografie 5 A. Warringa en G. van Haaff Opgraven. Technieken voor archeologisch veldwerk

Utrecht 1988,128 pp., UI., ISBN 90 70482 68 1 Praktische handleiding voor allen die op verantwoorde wijze willen (helpen) opgraven. Achtereenvolgens komen aan de orde: meetsysteem, graafwerk, tekenen en fotograferen, vondsten en monsters, administratie en documentatie, kartering en bijzondere structuren. Uitgegeven in samenwerking met de NJBG bij Matrijs in Utrecht. Prijs voor leden ƒ 15,00, voor niet-leden ƒ 22,75 exd. verzendkosten. Oude jaargangen Westerheem

Informatie over oude jaargangen van Westerheem is te verkrijgen bij het algemene AWNsecretariaat in Amsterdam, zie adressenlijst achterin Westerheem. De prijs per jaargang is ƒ 27,50, voor leden inclusief verzendkosten. Zie ook de aanbiedingen in Westerheem jaargang 46 (1997) nummer 3, 4 en 5. Losse nummers van 1996 tot heden of onze AWN-monografïeën kunt u bestellen bij het Bureau AWN, t.a.v. de Ledenservice. Adres achterin Westerheem. Losse nummers kosten ƒ 7,50 per stuk. Bij gelijktijdig bestellen van 10 of meer exemplaren geldt een korting van 10%.

99


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Aardewerk (LWA): vacature Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS): G. Vlamings, Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 035-5387851. Landelijke Werkgroep Betuwelijn: H.H.J. Lubberding, Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706 J. Osinga, W. Mechteldsstraat 22 4196 AN Tricht, tel. 0345-575223 Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW): Regio coördinatoren: Regio Noord-West: Max Franken, Takkenburg 15, 2135 BT Hoofddorp, tel. 023-5653031. Ed Beugel, Kostverlorenstr. 62, 2042 PJ Zandvoort, tel. 023-5712184.

Regio Noord-Oost-Zuid: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Noord-Oost-Noord: Wijnand Baerken, de Havens 5, 8635 ME Bozum, tel. 0515-521047. Regio Zuid-West: Fred Talie, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387. Ad Beerens, Franselaan 220b, 3028 AN Rotterdam, tel. 010-2623839. Regio Zuid-Oost: Joost van den Besselaar, Zoetendaalstr. 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. Nout Cornelissen, Pater Gymardstr. 4, 5844 AK Stevensbeek, tel. 0485-383743. Voorzitter: Boudewijn Goudswaard, ' Bodegraafsestraatweg 23, 2805 GK Gouda, tel. 0182-571656. Secretariaat: Marion Burger, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387. Penningmeester: Jan Bakker, Neckarstr. 10, 8226 LL Lelystad, tel. 0320-254808.

AWN-lidmaatschappen In 1997 kent de AWN de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) (korting 40%) B studentlidmaatschap (korting 50%) C jeugdlidmaatschap (korting 60%) D geassocieerd lidmaatschap (korting 70%) E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap 100

ƒ

70,00

ƒ 42,00 ƒ 35,00 ƒ 28,00 ƒ 21,00 ƒ 8,00

de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap) Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan Verkregen worden bij de Leden- en Abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, of het landelijk secretariaat. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: vacature. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris: B. Beerenhout, Waldeck Pyrmontlaan 8 B/2,1075 BV Amsterdam, tel. 020-6643354. Alg. penningmeester: J.C. Bakker, Neckarstraat 10, 8226 LL Lelystad, tel. 0320-254808. Postgiro 577808 t.n.v. alg. penningmeester AWN Lelystad. Bestuursleden: G.J. Sophie (public relations), Kwekerijplein 20, 2315 SE Leiden, tel. 071-5222244. Mw. A.E. Oostdijk (professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. Mw. C. Vandepoel (Kampen, a.L), R.J. Schimmelpennincklaan 12G, 2517 JN 's-Gravenhage, tel. 070-3466943. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P. Stuurman, P. Vons, S. Pos. Bureau AWN (postadres, informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Contactpersoon Betuwelijn H.H.J. Lubberding, Verlengde Lindelaan 53, 7391 JH Twello, tel. 0571-275706. Secretariaten Afdelingen 1. Noord-Nederland.' B.J. ten Kate, Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: P. Bitter, Frans Halsstraat 15,1816 CM Alkmaar, tel. 072-5142630/5201653. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. P.H. van den BergBender, Spanbroekstraat 7,1507 KT Zaandam, tel. 075-6165510 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. D.C.M. Beemster, Nieuwe Gracht 31, 2011 NC Haarlem, tel. 023-5315151. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: E.E.A. van der Kuyl, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 071-5226453.

7. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band (a.i.), Prins Frederiklaan 334, 2263 HM Leidschendam, tel. 070-3175534. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Mw. J.C. Vos-Kranendonk, Verwersdijk 77, 2611 NE Delfti tel. 015-2123443. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118-462142. 11. Lek- en Merwestreek: N.F.A. Zaalberg, Tolbrugstraat waterzijde 31, 3311 EX Dordrecht, tel. 078-6133645. 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): G. Vlamings (contactpersoon), Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 034-5387851. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): A.P. de Boer, Frans Tromplaan 22, 3871 EN Hoevelaken, tel. 033-2534729. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: A. Haneveer (contactpersonen), Achterweg 39, 4112 JD Beusichem, tel. 0345-502351 en J. Osinga, W. Mechteldsstraat 22, 4196 AN Tricht, tel. 0345-575223. 16. Nijmegen en omstreken: Mw. C. Bruins, Bijmansstraat 18c, 6653 BV Deest, tel. 0487-518138. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mw. A.M. Baljet-Peters, Bronbeeklaan 40, 6824 PH Arnhem, tel./fax 026-3643080, E-mail: baljet.pet@wxs.nl. 18. Zuid-Salland • IJsselstreek - Oost-V'eluwezoom: L.G. Heij, Ordermolenweg 11, 7312 SC Apeldoorn, tel. 055-3553688. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: J. Assink, Pr. Frederikplein 4, 8019 XB Zwolle, tel. 038-4216418. 21. Flevoland: J. Eelman, Postbus 2354, 8203 AJ Lelystad, tel. 0320-251969. 22. West-Brabant: Mw. A.-M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: J. Dekker, Heggeranklaan 10, 5643 BR Eindhoven, tel. 040-2111489. 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek. AWN-leden maken geschiedenis!


esterheem tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 47 • nr. 3 • mei 4998

DE A W W.N HIELD HAAR JAARVERGADERING 1M4 | TE VLAARDINGEN door P. STUURMAN 'oorzitter kwam, na afloop van de jaarvergadering, naar i roeg.mü: HWU jü hier iets over schrijven voor Westerhel reactie op dit verzoek kwam zo ongeveer op het volgende f 1 dat een uur geleden gevraagd, dan had ik tenminste geluistl niet de indruk te wekken, dit als een motie van afkeui' sitterschap te bedoelen, heb ik er aan toegevoegd: „Dan h i | rs geluisterd". Hoe dan ook, ik was gestrikt, ziehier dus f ag:

•1--

,1 1

WE5TERHEEM ARCHAHOLOOISCME WERKGF.MEENSCMAl 1 VOOR WESTELIJK NEDERLAND

BBDACTIE:

RMlaet).'-i<lre>: Admiaiflr-Afitufi:

AWN

Eiidietkrlwir: Th. BBOUN8. Radwt(iir»n: Llr. W. J. DE JMXtN'K, 1'rof. Itr. H. BHUNKTINU, II. J. CA1-KOKN, C. K. HOO1JKR, Th. UK VKÏRS P c l b u » Ï Ï 3 , Hilïwnim. M'iHnm F1nhit«, W<«t*ingnl 90, Ami.'nfuon. Maerrtftriut Art A.W.W.N.: Inrdeowilrut «I. tlurfaai. contributie ai f 7,50 te «torleit OJJ Birof*kciiiii({ 5778(13, I.11.V. lift [ipiiningniïVflU'r IIIT A.W.W.N, ti' HHIIIIITÏI.


Colofon

Inhoud jaargang 47 no. 3, mei 1998

Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement ƒ 70,-- per jaar Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Prof. Molkenboerstraat 32, 6524 RP Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Masja Kooiman (eindredacteur), Tamboerskade 13, 5021 HK Tilburg. • Marie-France van Oorsouw (redacteur verenigingsnieuws/literatuurrubrieken), Lamarckhof 10-1,1098 TK Amsterdam (tevens centraal redactie-adres). • Gerrit Groeneweg, Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, LB.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 januari, 1 maart, 1 mei, 1 juli, 1 september en 1 november. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. © AWN 1998. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Redactioneel

101

Pieter van der Voorde Voorwoord

102

Robert van Heeringen Het behoudsaspect van een vindplaats uit de Vroege Ijzertijd in de Ommedijksche Polder te Valkenburg, Zuid-Holland 103 W.A. van Es Gewone liefhebbers blijven Zelfbeeld en motivatie van AWN-leden

112

Arnold Carmiggelt Is er in de toekomst meer verleden?

121

E.H.P. Cordjunke D e t o m b e v a n g r a a f Floris V t e A l k m a a r . . . . 1 2 4 Jurjen M. Bos Constructieve en criminele metaaldetectie: een standpunt

128

Alexandra Mars <j[ Marie France van Oorsouw Een Cultuur-historisch fenomeen

135

Ab Waasdorp Een monumentje voor Paul Stuurman

139

S.L Wynia Siste viator

146

Frits David Zeiler Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Drukkerij Ovimex b.v., Deventer ISSN 0166-4301

Prehistorische Polyfonie?

148

J.F. van Regieren Altena Naar aanleiding van 'Archeologie van het jaar nul'

152

Harry van Enckevort ei Jan Thijssen Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

De Romeinse vicus Ceudum Archeologisch onderzoek aan de Grotestraat in Cuijk 154 Literatuurbespreking

164


Redactioneel Als u het genoegen smaakt om lid te zijn van de AWN zult u ongetwijfeld al met enige verbazing dit blad hebben opgeraapt van de deurmat. Een nieuwe Westerheem in mei? En dat terwijl het vorige nummer amper drie weken geleden is verschenen? Is de amateurarcheologie in een nieuwe dynamiek terecht gekomen, meegesleurd in de turbulentie van Maltagestuurde ontwikkelingen? Helaas, beste lezer: indien u in de voor u liggende epistels antwoorden denkt te vinden over onze toekomst moet ik u teleurstellen. Dit nummer placht namelijk juist even stil te staan bij - en terug te kijken op - de levenswandel van één man: Paul Stuurman. Sinds hij in de jaren zestig is toegetreden tot de gelederen der AWN heeft hij door zijn niet aflatende geestdrift en eruditie een onmiskenbare stempel gedrukt op de Nederlandse amateurarcheologie, en daarmee zeker ook op de Nederlandse archeologie in het algemeen. Nu hij, decennia later, de redactie van Westerheem verlaat is er geen beter moment denkbaar om hem eens flink in het zonnetje te zetten. Het was de huidige redactie een eer om dat met Paul Stuurmans eigen middelen te doen en de kolommen van dit Westerheemnummer beschikbaar te stellen voor bijdragen van auteurs die nog immer het plezier beleven van zijn directe aanwezigheid: als persoonlijke vriend, als gewaardeerd collega of als goede kennis. Al deze auteurs zijn door de redactie aangezocht en hebben zonder enige bedenking toegezegd om medewerking te verlenen aan de totstandkoming van dit verkapte Liber Amicorum. Sommige van de bijdragen zijn wat persoonlijk getint, andere voeren ons mee naar één van de rijke schakeringen van Pauls archeologische horizon. Zo wordt niet

alleen een treffend beeld geschetst van hemzelf, maar ook van zijn interesses en vooral ook van zijn betekenis voor de (amateur)archeologie. Aan het eind van dit nummer laten we de meester zelf nog even aan het woord. We hebben enkele van zijn literatuurbesprekingen opgenomen die vorige keer 'toevallig' zijn blijven liggen. Lezers die het de afgelopen 34 jaar ontgaan is, kunnen hierin nog even de stijl van Paul Stuurman proeven: zonder al te veel opsmuk, gedegen, betrokken, zeer onderbouwd, soms mild, maar soms ook met - subtiel ingetogen - venijn. Paul heeft zijn pen altijd perfect onder controle. Deze literatuurbesprekingen vormen de enige representanten van de 'normale' Westerheemrubrieken, die u vanwege het special karakter van deze uitgave verder niet zult aantreffen. Dan rest natuurlijk nog een antwoord op de vraag: waarom een Westerheem in mei? Vanwaar deze opmerkelijke breuk in de traditionele regelmaat van Westerheemverschijningen? Het antwoord ligt besloten in de jaarlijks terugkerende ledenvergadering van de AWN. Deze dag was eigenlijk de enige waarop Paul, ten overstaan van zoveel mogelijk leden, publiekelijk geëerd kon worden. En eigenlijk was het ook de enige gelegenheid die mogelijkheden bood om hem onder valse voorwendselen acte de présence te laten geven. Want deze hele actie heeft zich vanaf het eerste idee tot op het moment van uitreiking in het uiterste geniep voltrokken. Het is dus niet alleen een kado en eerbetoon, maar ook nog een verrassing. Ik hoop dat u veel plezier beleeft aan deze Westerheem. En Paul, het ga je goed! Paul van der Heijden, Hoofdredacteur Westerheem

101


Voorwoord In het op het kleine formaat verschijnende dubbelnummer van Westerheem april-juni 1965 staat voor de eerste maal de naam van P. Stuurman in de redactionele mededeling en wordt gesteld: "Moge zijn toetreden voor hem het begin zijn van een lange reeks van uitsluitend aangename en waardevolle ervaringen". De kersverse redacteur publiceert meteen een artikel: "Een archeologisch drama onder de (het) bedrijven door, transformatie van het Monsterse Geestje". Met het verschijnen van Westerheem 1970.4 wordt hij hoofdredacteur, wat hij tot 1977 blijft en in 1987 staat zijn naam opnieuw genoemd, nu als redacteur van de literatuurrubrieken. In het "Redactioneel" van Westerheem 1997.6 meldt Paul Stuurman dat hij nu echt gaat stoppen met zijn redacteurschap. Hij zal voorlopig nog wel de literatuursignalementen voor zijn rekening nemen. De naam van zijn opvolgster is inmiddels bekend. Typisch de opstelling van iemand die dit werk met zoveel inzet maar ook plezier gedurende zoveel jaren heeft gedaan en die er eigenlijk geen afstand van kan nemen: het is ook zo boeiend, en wat heb je in al die jaren niet voorbij zien komen en wat kon je door die literatuuroverzichten ook leuk eigen verworven inzichten kwijt, al was het alleen maar in een regeltje, een tussenzinnetje, dat de oplettende lezer zeer kon bekoren. Paul, dit door het hoofdbestuur wel verwachte moment is nu echt gekomen. In het eerste nummer van 1998 staat jouw naam niet meer onder het kopje Redactie. In die bijna 35 jaren heb je de AWN van werkelijk alle kanten gezien. Een reeks redactieleden, een nog veel groter aantal hoofdbestuursleden met hun voorzitters zag je aan het tafereel van de AWN-geschiedenis voorbij trekken. EĂŠn woord of opmerking is voldoende 102

om uit je herinnering de feiten en de situaties van die tijd weer naar voren te brengen. Je hebt alle groten van de archeologie van de voorafgaande jaren en van het huidige bestel ontmoet, er soms mee samengewerkt of die van een afstand kunnen waarnemen. Je positie als observator en participant hebben je tot een knooppunt van de Nederlandse archeologie gevormd. Die unieke plaats zul je ook na het beĂŤindigen van je redacteurschap niet verliezen, omdat velen de weg naar jou weten te vinden als ze juist en volledig wensen te worden ingelicht. Jouw licht is beslist niet onder de korenmaat geschoven. Je hebt je inzichten niet alleen in de Literatuursignalementen verwoord, maar de laatste lustrumuitgave Een passie voor het verleden en waartoe zoiets leidt van jouw hand is

niet alleen een getuigenis van die passie maar zal hopelijk anderen stimuleren om eens van de gebaande wegen af te wijken en dan niet te vinden wat men zocht, maar iets heel onverwachts tegen te komen op het ongeplande en ongeplaveide pad. Achter de horizon ligt nog zoveel waar we geen weet van hebben tot we het gevonden hebben. Het afscheid van deze langjarige passie voor het verleden wilde het hoofdbestuur niet ongemerkt voorbij laten gaan. Maar wat kun je nu aan een erelid nog verder aanbieden? Een 'supererelid'maatschap kent de AWN niet, het was hier stellig op zijn plaats geweest. Wij hebben daarom gekozen voor het samenstellen van dit door vrienden geschreven nummer van Westerheem en hopen dat dit het verleden voor jou zal doen herleven. Of het een lange reeks van uitsluitend aangename en waardevolle ervaringen is geworden moet jij nu beoordelen. Pieter van der Voorde oud-A WN-voorzitter


Het behoudsaspect van een vindplaats uit de Vroege Ijzertijd in de Ommedijksche Polder te Valkenburg, Zuid-Holland Robert van Heeringen

Inleiding Bijna twintig jaar geleden, om precies te zijn op woensdagavond 12 november 1980, vervoegde ik mij aan het door Paul Stuurman opgegeven adres aan de Volendamlaan in Den Haag. Na een gastvrij ontvangst op hoog niveau met een fantastisch uitzicht over het Haagse duingebied en een uitvoerig verhaal over Pauls betrokkenheid bij de afgravingen van het Geestje te Monster en zijn verwoede pogingen orde in de daar aangetroffen schervenmassa te brengen, daalden wij af naar de kelderbox van zijn flat waar netjes gesorteerd diverse vondstcomplexen uit de Ijzertijd en Romeinse Tijd van Den Haag en omgeving waren opgeslagen. De toponiemen van de vondstlocaties staan als magische woorden in mijn geheugen gegrift: Het Geestje, Meer en Bos, Nieuwe Slag, Groenendaal, kampeerterrein Ockenburgh, Waalsdorpervlakte... Paul was tot de conclusie gekomen dat het materiaal het beste kon worden ondergebracht in een officieel depot. Met veel passen en meten werden de bruine ROBdozen in mijn lelijke eend gestouwd. Ik was destijds voor een halfjaar in deeltijd benoemd tot assistent van de toenmalig provinciaal archeoloog van Zuid-Holland, Herbert Sarfatij. Een van mijn taken bestond uit het op orde brengen van het 'Provinciaal Bodemarchief en het 'vullen' van dit depot met amateurcollecties. Het depot was ondergebracht in de achterkamer van één van de dienstgebouwen van het Rijksmuseum van Oudheden aan het Rapenburg te Leiden. Ik ben daar voor wat de collectie Stuurman betreft snel in geslaagd: de museuminventaris

vermeldt zijn vondsten onder de inventarisnummers van december van dat jaar (h 1980/12.1 t/m 14). De reden voor deze snelheid was natuurlijk dat alles door Paul Stuurman reeds nauwgezet geïnventariseerd was! Ik herinner mij dat ik het als een voorrecht ervoer de collecties van Stuurman, Mezger, Meyer en Havelaar te mogen ophalen en inventariseren. De heren waren befaamde amateurarcheologen die hun sporen zowel in het veld als op papier hadden verdiend.1 Uiteraard voelde ik mij verwant met Stuurmans niet aflatende aandacht voor die grauwe scherven met nagelindrukken en ingekraste lijnen. Een jaar eerder had ik een scriptie afgerond met als onderwerp de beschrijving van vier net zulke -stoffige- aardewerkcomplexen. De door mij beschreven vindplaatsen waren opgegraven onder leiding van de bekende beroepsarcheologen P.J.R. Modderman, toenmalig directeur van het Instituut voor Prehistorie in Leiden en J.F. van Regteren Altena, verbonden als wetenschappelijk medewerker aan de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort. Drie van de vindplaatsen lagen in de omgeving van Den Haag en één in de omgeving van Leiden. Aan genoemde scriptie had ik mijn andere halve baan te danken: een assistentschap bij Van Regteren Altena met als taak een archeologische inventarisatie van het West-Nederlandse kustgebied. Om een lang verhaal kort te houden: tussen 1980 en 1998 ligt een periode waarin ik op mijn manier getracht heb enige ordening in de IJzertijdschervenbrei uit het kustgebied aan te brengen. Eén van de

103


Afbeelding 1. Valkenburg-Ommedijksche Polder en omgeving. Legenda: 1. strandwallen en Oude Duinen, 2. bed, ding van de (Oude) Rijn;}, kleiajzettingen; 4. strandvlakteveen; 5. verbreiding Jonge Duinen; 6. gemeentegrenzen; 7. Valkenburgse Meer met uitbreiding (1992-199SJ; 8. vindplaatsen Vroege Ijzertijd (a. ValkenburgMarktveld, b. Wassenaar-Huis ter Weer, c. Voorschoten-Starrenburgerpolder); 9. vindplaatsen Midden en Late Ijzertijd (d. Leiden-Bosch- en Gasthuispolder).

mensen die mij inspireerden was Paul Stuurman wiens onderzoeksfascinatie voor het 'Keltische' aardewerk nimmer verflauwde. Ook hij houdt zich nog steeds bezig met de bestudering van dit vormeloze aardewerk: de problemen rond het jaar o zijn immers nog steeds niet geheel opgelost! Zo werkt hij momenteel gestaag en nauwgezet aan aardewerkcomplexen opgegraven onder verantwoordelijkheid van de gemeentelijk archeoloog van Den Haag. Ik meen hem dan ook geen groter plezier te kunnen doen dan met de beschrijving van een groepje IJzertijdscherven. De keuze voor de in de titel genoemde vindplaatsen is daarbij uiteraard niet toevallig. De eerste reden is persoonsgebonden. Een jaar nadat ik Paul Stuurman op de hiervoor beschreven wijze van zijn zijn scherven had 'afgeholpen', raakte ik betrokken bij het archeologisch onderzoek in Wassenaar. Aldaar hadden leden van de Archeologische Werkgroep van het 91

A

92

*•

\

u

ÂŁ22 , DU

.

fcjU

5

cn 104

Historisch Centrum Wassenaar een kasteelterrein onder handen. Onder dit kasteel, Huis Ter Weer, kwam handgevormd aardewerk tevoorschijn, dat naar later zou blijken uit de Vroege Ijzertijd stamde. Het feit dat ik een recent ontdekte nieuwe vindplaats van deze werkgroep hier kan beschrijven is terug te voeren op de goede contacten en uitstekende samenwerking die in de loop der jaren zijn blijven bestaan. Ook anno 1998 is het nog steeds van het grootste belang - Paul zet zich daar al zijn hele archeologische leven voor in - dat amateurarcheologen en professioneel werkzame archeologen zo nauw mogelijk contact met elkaar blijven onderhouden. Dit tot wederzijds profijt. De tweede reden is van meer beleidsmatige aard en heeft te maken met de archeologische zorg voor het gebied waarin de vindplaats is gelegen. Met de bespreking van de onderzoeksgeschiedenis en de evaluatie daarvan voor het beleid in de nabije toekomst hoop ik te onderstrepen dat het gebied tussen Wassenaar en Valkenburg nog steeds een zeer rijk bodemarchief herbergt en derhalve onze aandacht ook nu nog meer dan waard is. Want in tegenstelling tot de inmiddels volgebouwde Leidse Stevenshofjespolder bezit de Valkenburgse Ommedijksepolder (het vliegkamp Valkenburg) en de Wassenaarse Ruijgelaanse en Zonneveldspolder en de Oostdorper- en Huis-terWeerpolder een ongeschonden landschap waar de standwallen en de riviersedimenten van de Oude Rijn elkaar ontmoeten. Het is dit in potentie hoogwaardige archeologische cultuurlandschap dat in aanmerking dient te komen voor een daadwerkelijke inspanning om het van verdere grootschalige ingrepen te vrijwaren. Korte onderzoeksgeschiedenis van de zuidrand van het Valkenburgse Meer In de jaren zestig zijn bij de aanleg van een zandwinput in de Ommedijk-


7

Afbeelding 2. Valkenburg-Ommedijksche Polder (vindplaats 3). Aardewerk uit de Vroege Ijzertijd. Schaal 1:4.

7..

sche Polder, het latere Valkenburgse Meer, waarnemingen gedaan op grond waarvan vermoed kon worden dat bewoningssporen uit de Late Ijzertijd in het gebied aanwezig waren (afb. 1, de twee stippen in het meer).2 Tussen mei 1992 en 1996 is de zuid-

rand van het Valkenburgse Meer ingericht voor recreatiedoeleinden. Deze werkzaamheden vonden tegelijkertijd plaats met een laatste (?) uitbreiding van de zandzuigplas. Vanaf mei 1992 heeft de archeologische werkgroep van het Historisch Centrum Wassenaar de

105


werkzaamheden intensief begeleid.3 De onderzoekssituatie was in verband met de hoge grondwaterstand en het in kleine gedeelten afkleien en wegzuigen van het in de diepere ondergrond aanwezige zand verre van optimaal. Uiteindelijk konden vijf vindplaatsen worden getraceerd (zie volgende paragraaf). De omvang en precieze aard van de vindplaatsen kon ten dele worden vastgesteld. Een terreininspectie op 28 april 1992 in tegenwoordigheid van de toenmalige provinciaal archeoloog W.A.M. Hessing leidde tot de conclusie dat het om waardevolle vindplaasten ging. Voor de Ijzertijd was de relatie met de vindplaatsen in de Stevenshofjespolder van belang. Voor de Romeinse Tijd lag een vergelijking met de situatie rond Valkenburg voor de hand. In oktober 1994 zijn de drie toen bekende terreinen met een ruime begrenzing van steeds ca. 75 x 75 m op de Archeologische Monumentenkaart van de provincie Zuid-Holland gezet (afb. 1, nr. 1,2 en 3). Op initiatief van de provincie Zuid-Holland is in oktober 1996 een poging ondernomen de vindplaatsen door middel van een booronderzoek nader te waarderen.4 Daarbij is komen vast te staan dat de vindplaatsen inmiddels grotendeels in de zandwinplas waren opgenomen. Het advies in het onderzoeksrapport luidde dat kon worden volstaan met de voortzetting van de archeologische begeleiding van het grondverzet. Op 28 mei 1997 heeft schijver dezes in zijn toenmalige functie van rijksarcheoloog in de provincie Zuid-Holland samen met Bram Bakels van de werkgroep een terreinbezoek gebracht in verband met een in 1996 ontdekte nieuwe vindplaats (vindplaats 5). Deze vindplaats wierp nieuw licht op het terrein omdat het materiaal van de vindplaats van een veel vroegere periode dateerde dan de eerder ontdekte sites. Helaas bleek toen opnieuw dat streven naar behoud of nader veldonderzoek van deze vindplaats door de zeer in-

106

grijpende activiteiten in verband met het zandzuigen tot de onmogelijkheden behoorde. Onderzoeksresultaten Tot op heden zijn vanaf 1992 vijf locaties ontdekt en deels onderzocht. Hieronder zijn op basis van de jaarverslagen van Stichting Historisch Centrum Wassenaar de belangrijkste basisgegevens samengevat.' Locatie 1 (089.75/463.74); CMA-nr. 18 Situering 90 m ten westen van de Korte Watering, 60 m ten noorden van de Molensloot (Boezemsloot). Geologie Het materiaal is afkomstig uit een kleilaag op een diepte tot 40 cm beneden maaiveld (= 0,7 m -NAP). De vindplaats ligt vermoedelijk op de westelijke voortzetting van de Doolent-kreekrug in de Stevenshofjespolder. Vondsten Het materiaal bestaat uit handgevormd inheems aardewerk en op de draaischijf vervaardigd importaardewerk uit de Romeinse Tijd. Datering Voorlopige datering ie helft ie eeuw AD. Locatie 2 (089.57/463.83) 1993-1994; CMA-nr. 30E-16 Situering omgeving voormalige molen De Peijzer, 60 m ten noorden van de Molensloot (Boezemsloot). Geologie De situatie direct onder het maaiveld is vrijwel identiek aan locatie 1. De vondstlaag bevindt zich in zavelige klei op een diepte van o tot 40 cm en is op enkele plekken overdekt met 5-15 cm stuifzand(?). Een tweede vondsthorizont bevindt zich op een diepte van 80 tot 120 cm en rust op een minimaal 1,5 m dikke zandige (oeverwal?)afzerting. Tussen beide vondstlagen bevindt zich een grijze kleiafzetting. Vondsten Het materiaal uit het bovenste niveau bestaat uit handgevormd inheems aardewerk en op de draaischijf vervaardigd importaardewerk uit de Romeinse Tijd. De vondsten uit het tweede, diepere


niveau omvatten aardewerkscherven (waaronder speelschijfjes, weefgewichten), maalsteenfragmenten van tefriet (waaronder mogelijk Napoleonshoed?) en dierenbotten. Datering Het materiaal uit het bovenste niveau dateert voorlopig uit de ie helft van ie eeuw tot ie helft ze eeuw AD. Het vondstcomplex uit het diepere niveau vertoont grote overeenkomsten met dat van locatie 3 en kan op basis daarvan in de Late Ijzertijd worden gedateerd.

genomen beschrijving kan de vondstgroep omstreeks 600 voor Chr. worden gedateerd.

Beschrijving en datering van het materiaal van locatie 5 Het complex omvat 528 grotere scherven en 367 kleinere niet verder beschreven fragmenten. De scherven zijn goed geconserveerd door het kleiige vondstmilieu. Van de beschreven fragmenten is 77% (408 ex.) uitsluitend met potgruis gemagerd en 21% (110 ex.) heeft daarnaast een bijmenging van hoekige witte kwartsdeeltjes. Locatie 3 (089.87/463.67) 1992-1995; Een enkel fragment is organisch verCMA-nr. 30E-17 schraald (10 ex., 2%). De wanddikte Situering 65 m ten oosten van de Korte loopt op van gemiddeld 7,4 voor de Watering en 65 m ten noorden van hals tot 8,8 voor de buik. Het aardede Molensloot (Boezemsloot). Geologie Materiaal aangetroffen in een werk is overwegend donkergrijs tot zwart van kleur. Slechts 6% is geheel cunet van 70 cm diepte. Vondsten Een grote hoeveelheid aarde- in oxiderend milieu gebakken. Van de wandfragmenten is 39% besmeten, werkfragmenten (waaronder een 28% gepolijst, 27% glad/ruw en 6% smeltkroesje, weefgewichten/netverversierd (n = 375). Kamversiering komt zwaringen, 'speelschijfjes'), dierenhet meeste voor, gevolgd door lijn- en botten (waaronder benen naald), fragvingernagelversiering. Daarnaast is menten van maalstenen van tefriet, een enkel fragment versierd met plastihout, houtskool, hazelnoten, ijzersche versiering ('Kalenderberg-achtig') slakken, schelpen, etc. Datering Late Ijzertijd. Paul Stuurman en twee fragmenten dragen indrukken van een rietstengel of vogelbotje(?). heeft het complex bestudeerd en Van de randen is 37% (27 ex.; n = 73) komt tot een datering van 200-150 v. Chr. op grond van duidelijke overeen- versierd met vingertopindrukken óp de rand. Twee fragmenten dragen vinkomsten met vindplaatsen gertopversiering aan de binnenzijde Stevenshofjespolder IV en VII 6 van de rand. De bodemdiameters va(3o-Oost-37, 3o-Oost-39). riëren van 4 tot 11 cm met een gemiddelde van 8,1 cm. Locatie 4 Bij het vormenrepertoire vallen de volSituering Gelegen russen locatie 1 en 3. gende zaken op. De meeste schalen Geologie Onbekend. zijn éénledig en deels besmeten (afb. Vondsten Stukjes hout en bast. 2, nrs. 1-6). Opmerkelijk is de aanweDatering Onbekend. zigheid van een haakrand (afb. 2, nr. Locatie 5 (089.60/464.0Ï) 1996 6). Eén tweeledige vorm is aanwezig. Situering Gelegen vlak ten noorden Opvallend is het groepje drieledig min van locatie 2. of meer open vormen met een min of Geologie Onbekend, maar vermoedelijk meer rechte schouder (afb. 2, nrs. in verband te brengen met Duinkerke 8-12). Verder is aanwezig een groep o-afzettingen ter plaatse. potten met een flauw S-vormig profiel Vondsten Een complex aardewerk (zie met in een aantal gevallen een rij de bespreking hierna) en dierenbotvingernagelindrukken op de overgang ten. van buik naar schouder. Wanneer geDatering Op basis van de hieronder op- combineerd met een besmeten buik,

107


Afbeelding 3. Valkenburg-Ommedijksche Polder (vindplaats 5). Aardewerk uit de Vroege Ijzertijd. Schaal 1:4.

<( 34

35

36

37

38

) 4K

9 v V V-v' ^-••7 f\

39

40^--

gepolijste schouder en hals en vingertopindrukken op de rand, kan worden gesproken van 'Harpstedtvormen'. Aanwezig zijn verticaal enkel- en dubbeldoorboorde oortjes en twee bandoren (afb. 3, 34-38).

108

*> 46

(71

47,-—^ 4 8 , - ^ 49

Het aanwezige briquetage-materiaal omvat zes herkenbare fragmenten van gootjes, waarvan twee met een buitendiameter van 6 cm (afb. 3, 39-44) en vijf fragmenten van op doorsnede rechthoekige 'steunen' (afb. 3, 45-49).


Voorts is een 'oortje' aanwezig (afb. 3, 50). Zeer waarschijnlijk hadden complete steunen aan de bovenkant twee van dergelijke oortjes.7 Het aardewerk vertoont veel overeenkomsten met dat van het aardewerk van de Rotterdam aardewerkstijlgroep dat zijn verspreiding heeft in het zuidelijk deel van Zuid-Holland.8 Het botmateriaal van de vindplaats is in bewerking. Een artefact van gewei is recentelijk afgebeeld.9 Vanwege de bijzondere organische component is een fragment van een weefgewicht (afb. 3, 51) ter bestudering in handen gegeven van O. Brinkkemper (ROB). Een tiental zaden van huttentut zijn door hem herkend. Aannemelijk is dat dit oliehoudend zaad in de Ijzertijd werd verbouwd.10 Vermoed wordt dat het percentage besmeten aardewerk en het percentage kwartsbijmenging in de verschraling chronologische waarde mag worden toegekend: hoe groter het percentage besmeten aardewerk en hoe geringer het percentage witte kwarts, des te jonger het aardewerkcomplex is. Zo heeft de vindplaats Valkenburg-Marktveld een percentage besmeten wandfragmenten van 15% en een percentage kwartsbijmenging van 50%, Wassenaar-Huis-Ter Weer 21%, resp. 32%, Valkenburg-Ommedijksche Polder 5 (de hier beschreven vindplaats) 39% en 21%, Vlaardingen-Holiërhoeksepolder 42% en 10% en WestmaasMaaszicht 50% besmeten aardewerk en 1,3% kwartsbijmenging! Op grond van het voorkomen van een haakrand, het nagenoeg ontbreken van tonvormen en de aanwezigheid van dubbeldoorboorde oortjes kan het complex voorlopig toch echter niet nauwkeuriger gedateerd worden dan in de tweede helft van de Vroege Ijzertijd (omstreeks 600 v. Chr.).

Discussie Wanneer we de resultaten van het onderzoek van de randzone van het Valkenburgse Meer van de afgelopen jaren hier proberen te evalueren, kan

het volgende worden gezegd. Vastgesteld is dat vanaf de Vroege Ijzertijd tot in de Romeinse Tijd het gebied bewoning heeft gekend. Er lijken nog steeds twee hiaten in de bewoning te zitten: één in de 5e eeuw voor Chr. en één omstreeks het begin van de jaartelling. Het karakter van de bewoning is nog niet duidelijk. Het kaartbeeld suggereert een bewoningszone evenwijdig aan de Oude Rijn, ongetwijfeld langs een van zijn zijtakken (voorloper van de Doollent). Zet deze zone zich in noordwestelijke richting onder het vliegveld voort?" Een andere vraag is of het lineaire karakter van de ligging van de vindplaatsen de feitelijke situatie in het verleden weerspiegelt. De grondroerende activiteiten hebben namelijk ook in deze lineaire zone plaatsgevonden. Naar het zuiden toe gaat het kleisedimentatiegebied over in een veenlandschap en uiteindelijk in het strandwallenlandschap. Werd dit veenlandschap ook bewoond?12 Het aantal vindplaatsen uit de Vroege en eerste helft van de Midden-IJzertijd met briquetage-materiaal neemt toe. We kennen nu Valkenburg-Ommedijksche Polder, Wassenaar-Huis ter Weer1', Leiden-Bosch- en Gasthuispolder en Voorschoten-Starrenburgerpolder.'4 Opmerkelijk is dat op deze plaatsen geen dikke aslagen zijn aangetroffen, maar steeds enkele fragmenten van 'gootjes' en 'steunen'. Dit wijst op een huishoudelijke productie van 'keukenzout'. Waarschijnlijk werd het ruwe zout van de pekelwinplaatsen dichter aan de kust in de nederzetting - al dan niet na opnieuw met zoet water 'gewassen' te zijn - drooggestookt.15 De achterliggende vraag waar zich dan de pekelproductieplaatsen en de productie van het voor export naar het achterland geschikte zout in de Rijnmonding bevonden hebben, blijft vooralsnog onbeantwoord. Mogelijk bevinden deze zich onder het huidige vliegkamp Valkenburg of nog verder naar het westen. Andere vragen kunnen worden gesteld

109


met betrekking tot de Romeinse Tijd. Hoe zag de infrastructuur in dit gebied er uit? Gebruikte men de kreken of was er een wegenstelsel dat bijvoorbeeld het castellum bij Valkenburg en de bewoningsconcentratie op het Marktveld verbond met de bewoning in de omgeving van het Valkenburgse Meer en het strandwallenlandschap? Ook hier is het terrein van het vliegveld cruciaal om licht in de duisternis te brengen.

Het behoudsaspect De hiervoor gevoerde discussie leidt tot de volgende overweging in het kader van de archeologische monumentenzorg. De vijf in de jaren negentig langs de zuidrand van het Valkenburgse Meer ontdekte vindplaatsen moeten als verloren worden beschouwd. Wat rest is het zorgvuldig door de Wassenaarse werkgroep verzamelde vondstmateriaal. Onderzoek van het faunamateriaal dient nog plaats te vinden om te bepalen of de afwijkende samenstelling van de veestapel die te Valkenburg is vastgesteld door Verhagen (1990) een uitzondering vormde. Speciale aandacht is gevestigd op de activiteiten in verband met de zoutwinning en de zoutbereiding. Tot nu toe lijkt op veel vindplaatsen een geringe hoeveelheid briquetage-materiaal aanwezig. Produceerde elk huisgezin zelf zijn zout of zijn er (daarnaast) ook meer industriĂŤle winplaatsen in het gebied aanwezig? De kennis van de Ijzertijd in ZuidHolland ten noorden van de Maas is ontleend aan waarnemingen en niet of nauwelijks aan opgravingen. We kennen slechts nog een handvol nederzettingslocaties in situ. Hiervan is er geen enkele wettelijk beschermd. Bovendien wordt hun kwaliteit bedreigd door grondwaterpeilverlaging. Dit wetende is het van groot belang gebieden met een hoge archeologische verwachting te selecteren en het bodemarchief ervan in kaart te brengen.

110

Het grondgebied van de gemeenten Valkenburg en Wassenaar bevat zo'n potentieel hoogwaardig archeolandschap. Het dient mijns inziens proactief te worden gekarteerd zodat de archeologische inhoud kan worden gewaardeerd en voor behoud geselecteerd voordat nieuwe grootschalige ingrepen zich aandienen. Dankwoord Met dank aan de leden van de archeologische werkgroep van het Historisch Centrum in Wassenaar voor het ter bestudering beschikbaar stellen van het materiaal en aan M. Ghars en A.W.P.M. Penders (beiden ROB) voor de assistentie bij de productie van het beeldmateriaal. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) Postbus 1600 3800 BP Amersfoort

Noten 1 2 3 4 5 6 7 8

9 10

11 12

Zie het register op de jaargangen 1 tot 40 (1952-1991) van dit tijdschrift samengesteld door Paul Stuurman. Zie voor de vindplaatsbeschrijvingen Van Heeringen 1992, vindplaatsen 30Oost-33 en -34. Zie o.a.Bakels 1992,1993,1994,1995; Van Heeringen 1997. Marinelli 1996. Bakels 1992-1997. Van Heeringen 1992. Vergl. Westmaas-Maaszicht (Van Heeringen, Lauwerier en Van der Velde 1998). Van Heeringen 1992, vergl. Wassenaar Huis-Ter Weer, Vlaardingen-Holierhoeksepolder; Van Heeringen, Lauwerier en Van der Velde 1998 (Westmaas-Maaszicht). Bakels 1998, 395-396. Brinkkemper 1993, 56-57. Er bestaat twijfel of dit driehoekige weefgewicht wel tot het vondstcomplex behoort. Gezien de vorm past het eerder in het in de Late Ijzertijd gedateerde vondstcomplex van vindplaats 2. Vergl. Pruissers en De Gans 1988, fig. 21. Bewoning in de Vroege Ijzertijd in dit veenlandschap is recentelijk vastgesteld


te Voorschoten-Starrenburgerpolder (Mulder 1998). 13 Vaststelling steun! 14 Mulder 1998. Datering 254OÂą2o BP (GrN-21278). 15 Van den Broeke 1996; vergl. ook de overeenkomstige situatie aan de kust in Essex, Engeland (Barford 1990,1995).

Heeringen, R.M. van, 1981: Wassenaar, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 80, 265-6. Heeringen, R.M. van, 1990: Ver voordat de Romeinen kwamen, I Bewoning op het Marktveld te Valkenburg (Z.H.), In: E.J. Bult en D.P. Hallewas (red.), Graven bij Valkenburg III het archeologisch onderzoek in 3987 en 1988, Delft, 45-46. Heeringen, R.M. van, 1992: The Iron Age in Literatuur the Western Netherlands, Amersfoort. Bakels, A., 1992: Lokatie: Ommedijkse Heeringen, R.M. van, R.C.G.M. Lauwerier Polder/Valkenburgse Meer, Jaarverslag en H.M. van der Velde, 1998: Aanvullend Stichting Historisch Centrum Wasenaar archeologisch onderzoek in de Hoeksche 1991-1992,13-18. Waard Westmaas-Maaszicht, gem Bakels, A., 1993: Lokatie: Ommedijkse Binnenmaas, provincie Zuid-Holland, Polder/Valkenburgse Meer, Jaarverslag Amersfoort (Rapportages Archeologische Stichting Historisch Centrum Wasenaar Monumentenzorg, 56). 1993. 9-13 Marinelli, M.G., 1996: Zandwinplas Bakels, A., 1994: Lokatie: Ommedijkse Valkenburg. Een waarderend,archeologisch Polder/Valkenburgse Meer, Jaarverslag onderzoek van drie terreinen, Amsterdam Stichting Historisch Centrum Wasenaar (RAAP-rapport 210). 1994,11-13. Mulder, N.F., 1998: In het spoor van de tweeBakels, A., 1995: Locatie: Ommedijkse de Bergambachtleiding. Archeologische begePolder/Valkenburgse Meer, Jaarverslag leiding van de rivierwatertranssportleiding Stichting Historisch Centrum Wasenaar Bergambacht-Wassenaar/Katwijk, 1995, 9-14. Amersfoort (Rapportages Archeologische Bakels, 1997: Valkenburg-Ommedijksche Monumentenzorg, 54). Polder, in: R.M. van Heeringen, (red.): Pruissers, A.P. en W. de Gans, 1988: De Archeologische kroniek van Holland II bodem van Leidschendam, in: Daams, Zuid-Holland, Holland 29, 393-394. F.H.Chr.M. en J.D. de Kort Sr. (red.), Barford, P.M., 1990: Salt Production in Over, door en om de Leytsche Dam. Essex before the Red Hills, in: Evans, K., Geschiedenis van een gouden gemeente, I. McMaster & A. Fawn, The Red Hills of Leidschendam, 11-26. Essex, Colchester (De Brisay Memorial Verhagen, M., 1990: Ver voordat de Volume), 81-84. Romeinen kwamen, II Dierlijk botmateriBarford, P.M., 1995: The Prehistorie aal van het Marktveld te Valkenburg Briquetage from Crough Site 2, in: Wil(Z.H.) uit de Vroege Ijzertijd, In: E.J. Bult kinson, T.J. & P.L. Murphy, The Archaeology of the Essex Coast, Volume I: The Hull- en D.P. Hallewas (red.), Graven bij Valkenburg III het archeologisch onderzoek bridge Survey, 161-165 (East Anglian in 1987 en 1988, Delft, 47-51. Archaeology, Report No. 71). Brinkkemper, O., 1993: Wetlandfarmingin the area to the south of the Meuse estuary during the Iron Age and Roman Period. An environmental and palaeo-economic reconstruction, Leiden (thesis), 56-57. Broeke, P.W. van den, 1996: Turfwinning en zoutwinning langs de Noordzeekust. Een verbond sinds de Ijzertijd?, Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 5 (themanummer Turfwinnig in Laag Nederland voor 1530), 48-59.

111


Gewone liefhebbers blijven* Zelfbeeld en motivatie van AWN-leden WA. van Es Tot de 'mannen van het eerste uur' behoort hij, naar eigen zeggen,1 niet. Maar het scheelt niet zoveel en in elk geval heeft Paul Stuurman in de AWN een lange indrukwekkende staat van dienst. Hij is de enige niet die de werkgemeenschap tot jarenlange trouw en medewerking weet te inspireren. Wat bezielt AWN-leden, hoe zien zij zichzelf? Op deze vragen zal ik proberen een antwoord te vinden. Vrijwel de enige bron die ik daarbij gebruik, zijn de jaargangen van Westerheem. Het is een rijke bron, die bovendien door Stuurman voor het grootste deel goed toegankelijk gemaakt is.2

De diepste roerselen

* Het eerste deel van de titel is ontleend aan een uitspraak van S.C.H. Leenheer in Westerheem (27.3,1978,172).

112

Het valt meestal niet mee iemand in zijn hart te kijken om daar zijn diepste roerselen te ontdekken. Men is daarover gewoonlijk ook weinig openhartig. Wat de leden in de grond van de zaak motiveert, waar hun wezenlijke drijfveren liggen, komt in Westerheem bij uitzondering aan de oppervlakte. Expliciete uitspraken op dit punt zijn zeldzaam en zij zijn nogal eens vaag. Voor menigeen is het de 'liefde voor het verleden' die hem drijft. Stuurman spreekt in de titel van het boekje dat hij voor het negende lustrum van de AWN schreef, zelfs van "een passie voor het verleden."? Hier is sprake van verheven voelens, maar de inhoud is niet direct duidelijk. Tijdens de forumdiscussie ter gelegenheid van het vijfde lustrum vroeg CA. van Gorcum zich af: "Wat moet je eigenlijk liefhebben; quidque amatis (zou ik zeggen)."4 A. Bredie schrijft bij een van de mooie tekeningen die in hetzelfde jubileumnummer het leven van de amateur-archeoloog verbeelden: "Het verleden is een schone zaak, zolang U zelf tot het

heden behoort."' Zelf heb ik bij het achtste lustrum in een wel wat opzichtige poging emoties af te weren uitgeroepen: "Maar liefde voor het verleden: ik weet niet wat dat is."6 Toch blijft 'liefde' een veel gehoord antwoord op de vraag wat tot archeologische activiteiten aanspoort. Het is voor een deel de oorspronkelijke betekenis van amateur die dat in de hand werkt. Amateur en vakman zouden juist door de liefde ten diepste verbonden zijn, want elke beroepsarcheoloog zou als amateur zijn begonnen.? R. van Beek, die een hekel had aan de term amateur-archeoloog, wil die tenslotte toch niet afschaffen: "Voor mij mag het best gewoon amateur-archeoloog blijven. Amateur betekent liefhebber. Het zou niet goed zijn als die betekenis er af ging."8 Concreter zijn uitspraken die de archeologische vondst als uitgangspunt hebben. Oudheidkundige voorwerpen boezemen fascinatie in. De (dan) jeugdige Jan Osinga uit Tricht wordt in het restauratie-atelier van de ROB getroffen door de aanblik van een opgegraven - Romeins? - kannetje uit Geldermalsen, zijn eigen gemeente. Sindsdien weet hij zich door de archeologie geroepen: "Vanaf dat moment werd archeologie voor mij echt iets tastbaars."9 Leenheer wordt op acht-jarige leeftijd 'gegrepen' door scherven die uit de Rijnsburgse bodem worden opgedolven. Hij is diep geraakt dat er lang geleden ook al mensen in zijn omgeving woonden.10 Voor professor Van Giffen was er nooit een mooiere pot dan die met geometrische versiering uit de terp van Bolsward die hij als jongetje zelf gevonden had en met zijn vader in elkaar had gelijmd."


Toen Stuurman mij in 1991 vroeg hoe ik in de archeologie terecht gekomen was, luidde het antwoord: "Per ongeluk eigenlijk". Maar ik had ook, misschien beter, kunnen zeggen: "Door de Romeinse scherven die mijn vader uit Nijmegen in het jaar van mijn eindexamen gymnasium voor me meebracht, als geschenk van zijn collega De Waele (senior)." R. Magendans "wil aan de mensen het gevoel overbrengen dat je op een opgraving hebt... Ik hou nou iets vast dat al die jaren in de grond gezeten heeft en heb nu indirect contact met iemand die al lang dood is."12 Ze vindt dat je "het grote publiek niet van die vage verhalen moet- vertellen." Wat in deze getuigenissen doorklinkt is wat de historicus J. Huizinga de historische sensatie genoemd heeft, het gevoel dat je kan overvallen dat het verleden je omvat, tastbaar wordt. Archeologische bodemvondsten hebben sterke potentie dat gevoel op te roepen. Zij stellen in staat het verleden in de hand te nemen. A. Carmiggelt gebruikt de genoemde term, als hij beschrijft hoe hij op zijn tiende jaar "gefascineerd" werd door de "vuursteentjes, potten en pannen" in de kelder van het Provinciaal Overijssels Museum te Zwolle. "In die kelder zelf waande je je in het verleden." De historische situatie heeft zich bij hem "verdicht tot een historische interesse" en hij is beroepsarcheoloog geworden. Maar de 'fascinatie voor het verleden' is gebleven en hij acht het een geluk dat dat voor de meeste amateurs en vakmensen geldt.1' Waar het op aankomt, is de ontmoeting met het verleden. Daar zijn de meer theoretische geesten het over eens. Bij het 25-jarige jubileum heeft T. Lemaire een filosofische doorlichting willen geven van de belangstelling voor het (prehistorische) verleden. Zijn betoog is niet zonder meer kenmerkend voor de gedachtengangen van AWN-leden. Lemaires ideeën hebben in die kring echter wel enige invloed gehad.

Verderop komt ter sprake dat Stuurman hem in 1994 nog citeert (het citaat is overigens niet uit de jubileumrede). Daarom is een verwijzing naar deze rede, de enige samenhangende beschouwing over dit onderwerp die in Westerheem te vinden is, op zijn plaats, ook al is zij zeer gedateerd en mijns inziens nogal betwistbaar. Voor Lemaire is "een soort kommunikatie, een ontmoeting tussen de huidige mens en de vroegere mens" de wezenlijke drijfveer van de archeoloog. Volgens hem is 'historisch bewustzijn' uniek voor de westerse cultuur en hij roept op er voor te waken dat wij bij alle historische sensatie ook de normen en waarden van de eigen cultuur aanvaarden. Een AWN-lid behoort kritisch te staan tegenover "de ideologie van de heersende industriële maatschappij", het "Europacentrisme" af te schaffen en de eigen opvattingen te relativeren. Het gaat bij archeologisch onderzoek om een beter begrip van onszelf: "...wij zijn zélf in het geding bij dit onderzoek; het gaat... om onze eigen plaats in de geschiedenis." Daarbij kunnen wij veel leren van de oude jagers en verzamelaars, want die leidden nog "een menselijk bestaan van bescheiden proporties, waarin de mens ... zich houdt aan een zekere natuurlijke maat en nog niet de weg is opgegaan die leidt naar de zogenaamde welvaartmaatschappij met haar dubbelzinnige rijkdom en haar even discutabele vooruitgang." Daar is anno 1976 de Nobele Wilde weer even terug en nog mooier: de maatschappelijke functie van de archeologische wetenschap ligt in het feit dat "ze biedt het wetenschappelijk substituut voor de traditionele christelijke visie op de geschiedenis. "!4 Wetenschap als ideologisch substituut! Bij Lemaire horen wij dus niet alleen van de ontmoeting met het verleden als diepste grond voor de archeologiebeoefening -"weten wie we zijn"-, maar wij leren ook hoe wij ons ons bij die ontmoeting moeten gedragen en wat het verleden ons te zeggen heeft. 113


De anderen die zich in Westerheem over hun communicatie met het verleden hebben uitgelaten, hebben daarover minder uitgesproken opvattingen. Stuurmans benadering is romantischer. Hij is wrevelig geworden van de wijze waarop Archeon 'de wereld van gisteren vandaag wil laten beleven'. Voor hem gaat het verleden pas leven als het zichtbaar doorleefd is en patina vertoont: "Het is dan heel dichtbij." En in dit verband citeert hij Lemaires Filosofie van het landschap: "... de wetenschappelijk beoefende prehistorie ... ontdoet het verleden van zijn grootste fascinatie ... de gelukte reconstructie [betekent] de definitieve overwinning op de vage vermoedens en de verbeelding van de amateurs."15 Stuurmans bedoeling met dit citaat is mij niet helemaal duidelijk. Moet het verleden - getekend door de tijd, overwoekerd en met patina bedekt - altijd enigszins mysterieus blijven, en verkiest hij daarom het als amateur te benaderen? Aan het slot van Een passie uit hij zijn onbehagen over de te weinig respectvolle -'necrofiele'- benadering door de archeoloog van het verleden en laat hij, alweer, Lemaire aan het woord om op te roepen tot "deemoed en deernis" met onze voorgangers in deze wereld.16 De gedachte dat men in het verleden in feite zichzelf zoekt, vinden wij bij Magendans -"Je zoekt het individu en daarmee eigenlijk jezelf'17 - en H.T. Waterbolk - "De belangstelling voor de archeologie komt voort uit het zoeken van het individu naar de eigen plaats in ruimte en tijd."'8 Voor 'de' AWN is "de voornaamste zin van onze hobby misschien wel" dat je er beter door functioneert als mens. "De ontmoeting met de resten van ons verleden" het bezittelijk voornaamwoord bij verleden is ongebruikelijk - wordt een stimulerende belevenis en een verrijking van het persoonlijk leven genoemd, die van belang is voor de toekomst. Men vindt "dat het verleden ons nu ook nog veel te zeggen heeft."1? Gepreciseerd wordt dat vele echter

114

niet. De eerste voorzitter van de AWN, H.J. Calkoen, had er in 1952 al op gewezen "... hoe onze liefde voor de archeologie tevens voortspruit uit de erkenning van geestelijke waarden."20 Ook deze geestelijke waarden worden niet nader benoemd. Recreatief en creatief Het zelfbeeld dat uit de kolommen van Westerheem naar voren treedt, is gewoonlijk nogal zakelijk. Het vertoont enkele hoofdtrekken waarop steeds weer de aandacht wordt gevestigd. In de eerste plaats wordt een zekere nadruk gelegd op het particuliere en vooral het recreatieve karakter van de vereniging. In 1970 stelt algemeen voorzitter Cordfunke dat verenigingen die de "recreatieve en creatieve vrije tijdsbesteding" in haar vaandel voeren "geheel in de particuliere sector moeten blijven". De overheid mag stimuleren, activeren - en subsidie geven -, maar niet forceren. "Wij moeten het zelf graag willen doen... Het initiatief komt van ons..."21 Bij het 25-jarige jubileum concludeert hij dat de groei van de AWN professionalisering onontkoombaar maakt, maar zij wordt niet met vreugde begroet: de aanstelling van een bezoldigd administrateur kost "pijn en moeite".22 Hij noemt opnieuw de recreatie als ĂŠĂŠn van de twee aspecten die de AWN sinds de oprichting in 1951 kenmerken. De brochure De AWN stelt zich voor spreekt van een "zinvolle vrijetijdsbesteding" en van "een recreatieve bijdrage ... aan ons dagelijks functioneren als mens."23 Ook buitenstaanders, als men beroepsarcheologen al zo mag noemen, accentueren soms het recreatieve element: bijvoorbeeld H. Halbertsma24 en H. Sarfaty.25 Een AWN-lid is bezig "voor zijn plezier" en vanuit dat gezichtspunt heet wat hij doet, liefhebberij of hobby. Maar wij mogen ons niet vergissen. Er wordt geen passieve recreatie beoogd. Krachtens haar doelstelling verwacht de AWN van haar leden actieve beoefening van oudheidkunde. Zij is niet voor niets een werkgemeenschap en


omdat met teamwork het gestelde doel het best te bereiken is, vormt de vereniging tegelijkertijd een -werkgemeenschap.26

De AWN werkt en is dus - ook - creatief, maar waaruit bestaat haar creatie? Het antwoord is simpel en klinkt uit Westerheem luide op. De vereniging levert een eigen bijdrage aan de archeologiebeoefening in ons land. Deze houdt in, in de woorden van Calkoen uit de beginjaren: "...paal en perk te stellen aan de vele verliesposten op oudheidkundig gebied," wat nuttig, belangrijk en urgent voor wetenschap en cultuur is.2? De AWN vervult de eigen taak vrijwillig en op eigen initiatief. In het jargon van nu: "De AWN neemt deel aan het beheer van het bodemarchief." Voor wat haar bijdrage betreft, wordt voornamelijk gesproken van veldwerk en scholing van eigen leden.28 Het veldwerk omvat verkenningen en vooral opgravingen, met impliciet het daarbij behorende documenteren, uitwerken en publiceren van de resultaten. De laatste activiteiten blijven in Westerheem enigszins onderbelicht: omdat zij vanzelf spreken, misschien? Uit een in 1983 gehouden enquête onder de leden spreekt duidelijk een voorliefde voor opgraven en scholing door middel van allerlei soorten cursussen.29 Cordfunke heeft de AWN vergeleken met het Engelse Rescue, een organisatie uit de jaren zestig opgericht om de 'erosie van het bodemarchief tegen te gaan.3° Ook noemt hij de AWN, meen ik, 'ergens' (ik kan de plaats zo gauw niet meer vinden) uniek. De rol die zij speelt in het archeologische bestel van ons land en de wijze waarop zij dat doet, zou in andere landen ongeëvenaard zijn.

In nauw overleg en samenwerking met de officiële instanties De AWN vervult een eigen taak en doet dat in hoge mate zelfstandig. Daar behoort echter in één adem aan

te worden toegevoegd wat in de titel van deze paragraaf geschreven staat. Met de officiële instanties in deze zinsnede uit een rede van Cordfunke'1 zijn vooral de beroepsarcheologen en hun instellingen bedoeld. Het streven naar een goede verstandhouding met de vakinstanties is een tweede opvallend kenmerk van de AWN. Er wordt in Westerheem telkens weer over gesproken in bijna eindeloze variatie. Een paar voorbeelden.32 De AWN verricht haar taak "onder begeleiding van de vakarcheoloog" (Cordfunke), zij kenmerkt zich onder meer door "betrokkenheid op de archeologische wetenschap" (nogmaals Cordfunke). Bij het veertig-jarig bestaan wijst de redactie op de "doorgaans goede en uiteraard noodzakelijke samenwerking" tussen amateur en vakman. Dat had zij ook al gedaan ten tijde van de controverse naar aanleiding van de vondsten van T. Vermaning: Westerheem wilde niet meedoen aan het bederven van "de sfeer in de archeologenwereld". Professor van Giffen, erelid van de AWN, wordt vereerd als "levend contact... tussen archeologische wetenschap en het goede amateurisme" (W. J. de Boone in een interview met het erelid). Volgens R.H.J. Klok blijft "de ontmoeting tussen vakman en amateur het fundament voor velerlei wederzijdse activiteiten." Sarfaty vindt dat provinciaal archeoloog en AWN 'niet zonder elkaar kunnen' en legt een 'liefdesverklaring' af. Halbertsma spreekt al van 'een goed huwelijk'. R. Hotke zou de AWN niet graag mer willen missen, want haar werk is een onmisbare aanvulling op dat van de vakman: de amateur heeft zich in de Nederlandse Archeologie een plaats verworven "die hij aan kan en die hem toekomt". Dankzij Stuurman weten wij dat minister Van Doorn in de Ridderzaal woorden van gelijke strekking had willen spreken. Naar het oordeel van L.P. Louwe Kooijmans is "de AWN... een volwaardig onderdeel van het bestel geworden", en kan het bodemarchief alleen "door vak- en

115


amateurarcheologen samen" goed beheerd worden. De directeur van Shell Nederland, DJ. Rueb, had in 1970 al vastgesteld, dat de AWN "de band tussen hen (de amateur-archeologen) en de vakarcheologen" vormde. In 1991 achtte C.J.C. Lammers, voorzitter van de jury voor de Monumentprijs van het Prins Bernardfonds het "nationale belang van het werk... bij de AWN natuurlijk evident". Bovenstaande voorbeelden kunnen ad libitum en zelfs ad nauseam worden uitgebreid. Echte autoriteiten als Van Doorn, Hotke, Rueb en Lammers steken de loftrompet en in de wederzijdse aanhankelijkheidsverklaringen laten de beroepsarcheologen zich niet onbetuigd. Dit alles gebeurt wel heel opvallend. Er moet iets achter zitten en het is ook geen geheim wat. Het huwelijk, om in de beeldspraak te blijven, tussen amateur en beroepsarcheoloog is in oorsprong een verstandshuwelijk. Het aanvankelijk wantrouwen van de laatste wordt door professor Van Giffen verwoord: men is beducht voor schatgraverij en (onvoldoende gedocumenteerde) particuliere verzamelingen.'' Bij de andere partij is daarvoor begrip. Leenheer heeft dat, bijvoorbeeld, duidelijk uitgesproken: "De amateurs waren lastig en vooral wanneer men er aan dacht dat deze lieden ooit de spade op eigen initiatief zouden hantereren kreeg men koude rillingen."34 Bij het jubileum-forum in 1976 riep Van Gorcum uit: "... mensen die zelf,... een verzameling willen maken - schatgravers! En dat is nu juist één van de dingen, waar wij ons tegen moeten verzetten. "35 Het kader van de AWN wordt de taak toegedacht de leden "zó vast in de greep te houden dat er niet slechts gegraven wordt om het graven."36 Ongetwijfeld hebben vele, zo niet alle bestuurders van de vereniging dit ook zelf als een belangrijke opdracht ervaren. Zolang echter het verlangen om het verleden - letterlijk - te ontdekken en in de hand te nemen tot de voornaamste drijfveren van de amateur behoort, zal er altijd op dit punt een zekere spanning blijven.

116

In tijden van crisis treedt deze het duidelijkst aan het licht. Voor een klein crisisje zorgde in 1974 G.J. Verwers met zijn redactioneel artikel in Westerheem van dat jaar onder de titel De AWN en het kolonialisme^7 Zelf zei hij

daarover geen kwaad woord. Integendeel, hij juichte de landelijke uitbreiding van harte toe. Maar, behalve dat 'kolonialisme' toen eigenlijk al een scheldwoord was, werd de opschudding vooral veroorzaakt door zijn suggestie dat menig beroepsarcheoloog de groei van de AWN met lede ogen aan zag. Die hadden, mag men aannemen, liever elk voor zich met kleinere, lokale of regionale groepen amateurs te maken. Een nationale AWN dreigde te machtig te worden. Onmiddellijk reageert de algemeen voorzitter.38 Bundeling van krachten biedt optimale mogelijkheden en waarborgt een continuïteit die de kleine, plaatselijke vereniging meestal niet heeft. De AWN zorgt voor goede spelregels bij de samenwerking binnen de vereniging: "Een samenwerking van amateur-archeologen en met vakarcheologen. Mocht er inderdaad sprake zijn van gebrek aan enthousiasme in bepaalde vakkringen, dan is dit een ernstige zaak die wij zeer betreuren, temeer omdat dit niet ons uitgangspunt is. En ook, omdat dit niet in het belang van de archeologie van Nederland is." Veel ernstiger was de crisis veroorzaakt door de zaak Vermaning. Overhaast en onvoldoende doordacht strafrechtelijk optreden tegen deze voorheen ook door vakarcheologen gevierde amateur zette de zaak direct op scherp. De emoties liepen hoog op. Wij herinneren ons de woorden die Halbertsma naar aanleiding van de kwestie Verwers had gesproken: "Men zou zich zelfs kunnen afvragen of archeologen niet bijzonder vreemde mensen zijn en uit hoofde van deze eigenschap een eigen gebruiksaanwijzing vereisen. Het is immers algemeen bekend dat er tussen prominente archeologen de meest potsierlijke ...


vetes bestonden,... die ... teder ... gekoesterd ... tot in het hiernamaals voortduurden."39 Het is opmerkelijk dat de leiding van de AWN partij kiest tegen de verdedigers van Vermaning en de stelling betrekt die ook de meeste vakarcheologen de beste leek: niet oordelen over de zaak zelf - wegens gebrek aan specialistische kennis - en door sussen en bemiddelen zoveel mogelijk schade aan de persoonlijke verhoudingen voorkomen. De felle discussie die in Westerheem naar aanleiding van een voor zijn doen scherpe reactie van Stuurman op publicaties van C.J.H. Franssen ontbrandde,40 werd door de redactie beëindigd met onder meer deze opmerking: "De ruzie tussen één of enkele beroepsarcheologen en één of enkele amateurs moet niet worden opgeblazen tot een controverse tussen vakarcheologen en amateurarcheologen in het algemeen, "4I Overigens was de controverse niet door de zaak Vermaning in het leven geroepen, zij was er slechts door uit haar sluimering gewekt. En het leed was inmiddels geschied. De goede verhoudingen hebben er blijvend, dat wil zeggen voor ongeveer een generatie, onder geleden. Ondertussen toont de scherpe reactie van Stuurman - hij voelde zich in zijn contacten met beroepsarcheologen niet door het "ongenuanceerd geschreeuw" van zijn opponent aangesproken; diens "wild geraas had de amateurarcheologie in hoge mate belachelijk gemaakt."42 - hoeveel het hem gelegen was aan een goede verstandhouding met de vakwereld. Daarin stond hij niet alleen. De wens nauw met beroepsarcheologen samen te werken is één van de meest wezenlijke trekken van het zelfbeeld van vele AWN-leden. Die wens is niet vanzelfsprekend. Men ontmoet haar, bijvoorbeeld, veel minder bij een vereniging van bezitters van metaaldetectoren als de Coin-Hunters of bij de APAN, een samenbundeling van 'actieve praktijkarcheologen' voortgekomen uit de zaak Vermaning. De verklaring ligt, vermoed ik, in het

feit dat academici en vakarcheologen in de AWN een belangrijke rol spelen. Men vindt hen in alle kaders. Er is of was tot voor kort (?), vrijwel geen beroepsarcheoloog of hij was lid van de AWN. Terecht kan worden opgemerkt dat Westerheem ook voor de vakman van belang is; hij leest het en schrijft er in. Dit hoge 'beroepsgehalte' gaat terug tot de oorsprong van de vereniging. Daarover heeft het erelid professor Brunsting aan het einde van zijn leven in een gesprek met Stuurman een boekje open gedaan.« De AWN werd opgericht door Leidse studenten, aankomend intellectuelen dus, waarvan er één, H.J. Verhagen, later voorzitter van het hoofdbestuur is geworden. Wat deze studenten oprichtten is nadrukkelijk een vereniging van amateurs. Die moeten gemobiliseerd worden om de vakman bij te staan in zijn bijkans hopeloze strijd tegen de verwoesting van het archeologisch erfdeel. Brunsting zelfwas de eerste beroepsarcheoloog die het belang daarvan besefte en adhaesie betuigde. Hij roeide daarmee, zij het wel zeer behoedzaam, tegen de stroom in. Het was de tijd dat de beroepsarcheologen "in het algemeen fel anti-amateur waren". De directeur van de ROB, P. Glazema, stond "kritisch" tegenover gegraaf van amateurs in Santpoort. En een autoriteit als de Leidse hoogleraar A.G. Byvanck was van mening dat "de politie er op moest worden afgestuurd". Verhagen was niet onder de indruk. Hij bezocht Byvanck en kreeg het groene licht. Sindsdien "schoof Verhagen c.s. ook aan" bij de vakgeleerden in het café na afloop van Leidse museumvoordrachten. "Het gezelschap keek daar nogal vreemd tegenaan," maar wij mogen daar achteraf een voorafschaduwing in zien van één van de opvallendste AWN-eigenschappen. Geheel onomstreden is het beroepsgehalte van de vereniging niet. Men vindt in Westerheem enkele sporen van verzet tegen - te sterke - invloed van vakmensen. Bij het veertig-jarig

117


bestaan betreuren de verslaggevers N.C.J.J. Ladiges en P.W. van der Zwaai dat er maar één amateur aan het woord is gekomen, de arts A. Fuldauer, tegenover drie vakarcheologen.44 Wim Oteman had die lezingen 'wel aardig' gevonden, maar kwam eigenlijk voor de informatiemarkt. Westerheem moet niet te professioneel worden. De hoofdredacteur R. Olivier vond het "het blad bij uitstek voor de amateur om in te publiceren! Dat ook 'buitenstaanders' hun pennenvruchten... aanbieden, geeft het niveau van het blad aan. Het is voor en van de amateur, waarbij de professionele archeologie een dankbare aanvulling is!"45 Maar erg luid klinkt deze tegenstem niet. Het hulpje van de vakman? Samenwerken met de beroepsarcheoloog, ja zeker, maar de amateur moet zijn plaats kennen. Dat was de opvatting van Leenheer: "...voor mij staat vast dat de amateur de helpende hand kan bieden. Maar niet meer dan dat." En: "Als AWN-lid kan men graven, studeren en restaureren. Maar het moet hulpwerk blijven. Zo helpen wij de wetenschap het best."46 De (gemiddelde) vakman denkt er niet anders over. Hij heeft de neiging de AWNleden voor zijn karretje te spannen. Klok bepleitte bij het vierde lustrum dat de amateurs zich speciaal zouden wijden aan de documentatie van vindplaatsen met de provinciaal archeoloog als "coördinator".4? Hij wordt krachtig gesteund van departementale zijde door Hotke, die Klok herhaaldelijk met veel instemming citeert.48 Ook het hoofdbestuur stelt zich er achter. Cordfunke beschouwt documentatie als een "typische taak voor de AWN" naast verkenningen en noodopgravingen: "Hieraan mee te kunnen werken is een erezaak voor de AWN...."49 Vijf jaar later komt Sarfaty er op terug. Het is niet helemaal gelopen als men had gehoopt en hij roept de AWN nog eens op zich toch vooral te richten op documentatie en monumentenzorg. De kracht van de amateur zou immers

118

voornamelijk liggen in "het systematisch verzamelen van gegevens via intensieve veldverkenningen voor een goede documentatie en het metterdaad verkennen van potentiële archeologische monumenten."'0 Slofstra wil dat de amateur "een groot deel van de Landesaufnahme voor zijn rekening neemt", maar "het liefst natuurlijk onder begeleiding van een vakman."'1 Weer wat later wordt de draad weer opgepakt door D. van Marrewijk en J. Andréa. Zij achten de amateur geknipt om een actieve rol te spelen in het planologisch drama door in het krijt te treden ter bescherming van "archaeologische waarden".'2 De archeologische monumentenzorg heeft geïnteresseerde burgers met kennis van zaken nodig die er mee de schouders onder zetten. De archeologen moeten op dit punt in de leer bij natuurbescherming, heemschut en milieudefensie. Al deze oproepen van beroepszijde hebben binnen de AWN, voor zover ik zie, beperkt weerklank gevonden. Waarschijnlijk omdat de voorgestelde activiteiten te ver aflagen van de voornaamste interesse, het ontdekkende veldwerk. De pogingen van de beroepsarcheologen om de amateur in hun werk in te schakelen, had altijd als nevendoel hen af te houden van eigengereid opgraven. Sarfaty heeft dat in 1976 het openhartigst verwoord.53 Hij noemt het opgraven de "liefste wens" van de AWN-leden en stelt dat dit de afgelopen vijfentwintig jaar "eerste levensbehoefte" is geweest. Van nu af aan zou het echter beter zijn het opgraven "in te tomen". De deining die deze woorden veroorzaakten, noopten tot een post-dictum om het standpunt te preciseren: "noodonderzoek ... op officieel verzoek" bleef wel degelijk mogelijk. In een latere voordracht kwam Sarfaty tot de conclusie dat aan het stadskernonderzoek van de jaren '90 de amateur bij kleinschalige en gedetailleerde opgravingen een specifieke bijdrage kan leveren.'4 De beroepsarcheoloog heeft in zijn bemoeienissen met de AWN misschien


niet altijd de juiste toon, of het juiste midden getroffen. "Ik vind dat ik me er eigenlijk niet mee moet bemoeien, het lijkt zo gauw of de professional zich bevoogdend over de amateur heen zou willen buigen," aldus Louwe Kooijmans in 1991.55 Geen zorgen, de AWN heeft haar eigen eind steeds vastgehouden. Zelfbewust klinkt het in de brochure waarin de vereniging zichzelf voorstelt: "De geschetste doelstelling van de AWN betekent méér dan het leveren van een bijdrage aan de professionele archeologiebeoefening in ons land... Er kan ... beter niet gesproken worden van dienstbaarheid van amateurs aan beroepsarcheologen, maar van een vruchtbare samenwerking tussen beide categorieën."56 Tot slot een paar kernachtige uitspraken van Van Beek: "Het gaat me te ver dat de beroepsarcheologen wel eens zullen vaststellen wat de taak is van de amateurarcheoloog. Dat zullen de amateurarcheologen zelf wel bepalen, maar dan binnen de grenzen van de wet... Het is voor de beroepsarcheologen toch belangrijk om de amateurarcheologen niet klein te houden. Ik houd niet van grenzen. Er moet ruimte zijn voor de amateurarcheologen om zich te ontwikkelen. Ik zie niet in wat daar op tegen is... Ik blijf het principieel te erg vinden als beroepsarcheologen zeggen: Jullie doen de vondsten, wij zullen het wetenschappelijk werk wel doen."57 De zelfbewustheid, die ik als het derde hoofdkenmerk van de AWN beschouw, is nooit mooier verwoord. Van Beek behoorde tot de AWN-leden die niet alleen aan het archeologisch veldwerk, maar ook aan het wetenschappelijk vervolg daarop bijdragen.

Conclusie De motivatie van de AWN-leden lijkt vooral in de historische sensatie te liggen. Het fysieke contact met het verleden fascineert, of verschaft genoegen en het is dat plezier, misschien meer dan het vaak genoemde verantwoordelijkheidsgevoel dat de kracht geeft tot

grote en langdurige inspanning. Men ziet zichzelf in de eerste plaats als recreant - ontspanning door inspanning -, maar tegelijkertijd als actief deelnemer met eigen taak aan het beheer van het Nederlandse bodemarchief. Geen moeite wordt geschuwd om met de vakwereld in goede verstandhouding samen te werken. Maar het hulpje van de beroepsarcheoloog, zo is het nu ook weer niet. Daarvoor zijn de eigen voorkeuren te sterk: (nood) opgraving en verkenning, het ontdekken en hanteren van oudheden, en ook wel het bezit58 daarvan, zijn de grootste trekpleisters. Natuurlijk bestaat het AWN-lid niet. In een grote vereniging als deze werkgemeenschap zijn er ongetwijfeld verschillen. Bijvoorbeeld in de mate van zelfwerkzaamheid en actieve deelname. In Westerheem komt het niet duidelijk tot uiting, maar ik denk dat er ook verschillen in zelfbewustheid zijn. Mogelijk zijn er sommigen voor wie met Leenheer de afstand tot de vakman onoverbrugbaar is, terwijl anderen zich zoals Van Beek in principe op alle terreinen met de beroepsarcheoloog willen meten. Het zou mij ook niet verbazen als het zelfbeeld van de AWN-leden in de tijd aan verandering onderhevig blijkt. Om dat vast te stellen, zou meer en zorgvuldiger onderzoek nodig zijn. De periode, nog geen vijftig jaar, is ook nog wat kort. Zou, ondanks alle continuïteit in motivatie en opvattingen die op het eerste gezicht zo treffen, het zelfbeeld van een Van Beek misschien geleidelijk algemener worden? Tot nu toe waren amateurs en vakarcheologen sterk op elkaar betrokken. Zij hadden in wezen dezelfde idealen. Fundamentele eenheid van opvatting lijkt momenteel in de Nederlandse Archeologie te ontbreken. Men had tot op heden maar wat aangemodderd, werd op een symposium in 1992 in Leiden door sommigen gesteld. Het werd tijd nu "maatschappijgericht", ja, "marktgericht" te gaan werken. Anderen zagen daar niet zoveel in. De 119


voorzitter van het forum stelde vast dat publiek en maatschappij tegenwoordig "zo overheersend aanwezig zijn, dat de archeologie dreigt ondergesneeuwd te raken." P. Stuurman concludeert in zijn verslag dat op de vele vragen geen diepgaand en bevredigend antwoord verkregen was, maar hij achtte dat ook "welhaast onontkoombaar".59 Onder de meer dan 200 deelnemers bevonden zich ook amateurarcheologen, maar hun stem heeft, naar het verslag te oordelen, in de discussie niet geklonken. Poelbuurt 9a 9865 VK Opende Noten 1 P. Stuurman, Een passie voor het verleden en waar zoiets toe leidt. AWN 1996, 20. 2 P. Stuurman, Westerheem, register jaargangen 1-15,1952-1991. AWN 1992 3 Zie noot 2. 4 1976,364. 5 1976.3746 1991,243. 7 Bijvoorbeeld Halbertsma: 1975,118. Twijfel bij Van Es: 1991, 242. 8 1991,247. 9 1994,122. 10 1991, 228. 11 1971,313. 12 1991, 384. 13 1993,145. 14 i976,39°-39715 1994,119-121. 16 Zie noot i, pagina 30. 17 1991,385. 18 1991, 380. 19 De AWN stelt zich voor, AWN 1985, 5. 20 Geciteerd door algemeen voorzitter E.H.P. Cordfunke in zijn jubileumrede van 1971:1971, 254. 21 1970, 8-9.

120

22 23 24 25 26

1976, 315. Zie noot 19, pagina 3 en 5. 1975,120. 1976,350. 1976, 308-309; 1991, 385; AWN stelt zich voor, 5. 27 1976, 249, 254. 28 AWN stelt zich voor, 5, 9. 29 1983, 35-37. 30 1971, 258-259. 31 1976,319. 32 1970, 46; 1976, 315; 1991, 227; 1978, 172; 1971, 314; 1970,16; 1976, 351; 1975, 118; 1976, 276-278; 1971, 250; 1975, 89; 1991,380,383:1970,45. 33 I 97 I - 3*334 1978,171; 1991, 228. 35 1976. 36436 1975,120. 37 I974.33338 1975,1. 39 1975. «940 1978,115-116; cf. ook Leenheer 1978, 171-172. 41 1978,172; cf. ook 1979, 37; 1987, 201. 42 Zie noot 40. 43 I991. 233"23744 I991- 379-381. 45 I995» 94'cf- °°k Cordfunke 1976, 313. 46 1978,171-172; 1991, 232. 47 1970.15"2148 1971, 261-264. 49 1971; 260. 50 1976, 352. 51 i976,333-33452 1986, 241-246; 1989,154-158. 53 i976,35i-35254 1992,116. 55 1991,388. 56 De AWN stelt zich voor, 5,13. 57 1991, 244-246. 58 Het aspect van de particuliere verzameling heb ik buiten beschouwing gelaten. Ik vat het hier stilzwijgend onder het opgraven, maar als apart onderwerp zou het zeer interessant zijn. 59


Is er in de toekomst meer verleden? Arnold Carmiggelt

Beste Paul, In het redactioneel van Westerheem (no. 6,1997) kondigde je onlangs aan om als redactielid van dit tijdschrift te stoppen. "Het is mooi geweest", schrijf je, en twee zinnen later: "Toch is deze terugblik niet mijn laatste bijdrage aan Westerheem. Als vaste medewerker, dus niet meer als redactielid, blijf ik voorlopig de literatuursignalementen voor mijn rekening nemen." En, denk (en hoop) ik dan, er zullen ook nog wel omvangrijkere literatuurbesprekingen en artikelen van jouw hand te verwachten zijn. Want definitief afscheid nemen van een blad dat zolang zoveel aan jouw inzet te danken heeft, moet haast een onmogelijke opgave zijn. Jouw eerste bijdrage aan Westerheem schreef je al in 1964 (ik lag toen nog in de luiers) en in 1970 werd je hoofdredacteur (ik leerde toen net lezen en schrijven). Sindsdien heb je in verschillende redactieteams gewerkt. In de tijd dat ik hoofdredacteur mocht zijn, heb ik altijd met veel plezier met je samengewerkt. Mede door jouw open aanmerkingen leerde ik toen weer veel over lezen en schrijven. Jouw redactioneel wordt ingeleid door een tekst van de wereldbolmannetjes uit het NRC: "In het verleden was er natuurlijk ook meer toekomst." Maar wat denk je, Paul, zal er in de toekomst ook meer verleden zijn? Als ik je goed begrijp, ben je daar nog niet zo zeker van. Je schrijft immers: "Over de toekomst van de archeologie ben ik minder optimistisch. Versnippering alom. Men is bezig zijn eigen fort angstvallig te bewaken en iedereen die het nadert als een potentiĂŤle vijand te beschouwen." Blijkbaar zijn de huidige organisatie van de Nederlandse

archeologie en de onbereidwilligheid tot samenwerking zaken waarover je je zorgen maakt. Ik deel die zorgen niet. Er is weliswaar sprake van versnippering (zeker binnen de amateur-archeologie), maar die komt voor een deel voort uit de groei en de toenemende differentiatie binnen de Nederlandse archeologie. Er zijn bovendien veel (nieuwe) organisaties die er juist op gericht zijn om de samenwerking en informatie-uitwisseling te stimuleren. Ik denk daarbij onder meer aan de SNA-nieuwe stijl (waarbinnen nu ook de amateur-archeologen vertegenwoordigd zijn), aan de jonge vereniging NVvA (Nederlandse Vereniging van Archeologen) en allerlei platforms op het gebied van de cultuurhistorie en regionale geschiedbeoefening. Ook de ROB benadrukt in haar nieuwe beleid de complementaire samenwerking tussen de verschillende (archeologische) organisaties. Er zal overigens altijd wel sprake blijven van een zekere rivaliteit tussen archeologische instellingen. Maar dat laatste lijkt zo oud te zijn als de Nederlandse archeologiebeoefening zelf. Echter, door de toenemende flexibilisering van de arbeidsmarkt (archeologen werken dan weer bij instelling A, dan weer bij instelling B, etc.) en de noodzaak tot samenwerking bij grootschalige projecten, zal die rivaliteit mogelijk eerder afnemen. Kortom: ik denk met betrekking tot deze zaken dat het wel goed zit met het verleden in de toekomst. Wat mij voor de toekomst van de Nederlandse archeologie eerder zorgen baart, is het gebrek aan beleidsmatige zorg en aandacht voor het wetenschappelijk onderzoek. Het is onmiskenbaar zo dat in het afgelopen decennium een sterk accent is komen te liggen op

121


andere zaken, zoals de archeologische monumentenzorg, publieksparticipatie en op talrijke reorganisaties (met al het management-gebeuren dat daarbij hoort) binnen de diverse instellingen. Ik zal de laatste zijn om de noodzaak van deze ontwikkelingen te ontkennen. Natuurlijk slaat men wel eens door en lijkt management een doel op zich te worden of functioneert het eerder als een versluiering van vakinhoudelijke onverschilligheid.

juni 1964

Jaargang XIII no. 3

AVE5TERHEEM Orgaan van de ARCHAEOLOG1SCHE WERKGEMEENSCHAP VOOR WESTELIJK NEDERLAND Opgericht G seoternber 1951 : soedüekeurrf bij Kon. besluit van 20 juni 1957 no 5"

REDACTIE: Reductie-adres: Administr.adrea:

Eindredacteur: Th. BBOONS. Redacteuren: Dr. W. .T. DE BOONE, Prof Dr. H. BRÜNSTING, II. J. CALKOEN, C. R. HOOIJER, Th. DE VRTES. Postbus 233, Hilversum. Museum Flehite, Westsingel 50, Amersfoort. Secretariaat der A.W.W.N.: Iordensstraat 61, Haarlem, contributie ad ƒ 7,50 te storten op girorekening' 577808, t.n.v. de penningmeester der A.W.W.N. te Haarlem.

SAMENHANG Door veel „moderne" mensen wordt de geheimzinnige liefde voor de archeologie beschouwd als een vlucht uit het heden. Kn hoewel deze factor stellig niet geheel valt uit te sluiten, zo menen wij toch dat de oorzaak dieper ligt. De Zwitserse psycholoog C. G. Jung*) kan ons hierover nader inlichten. Hij schreef: ,,Onze ziel, zowel als ons lichaam bestaan uit elementen, die alle reeds in de reeks van onze voorouders aanwezig waren. Het „nieuwe" in de individuele ziel is een eindeloos gevarieerde hergroepering van oeroude bestanddelen. Wij hebben middeleeuwen, oudheid en primitiviteit lang niet zo volledig achter ons gelaten als onze psyche wel zou willen. We zijn, integendeel, in de maalstroom van de vooruitgang gestort, die ons met des te onstuimiger geweld naar de toekomst trekt naarmate hij ons sterker uit onze wortels losrukt. Hoe minder wij begrijpen wat onze vaders en grootvaders hebben nagestreefd, des te minder begrijpen wij onszelf en bevorderen wij uit alle macht de instinctloosheid en ontworteldheid van ieder mens afzonderlijk, zodat hij. als deeltje van de massa, nog slechts de weg van de minste weerstand kan gaan". Moge deze uitspraak van een groot mens ons tot troost en steun zijn bij het komende werk!

______ *)

.122

H.J.C.

C. G. Jung; „Herinneringen, dromen, gedachten" opgetekend en uitgegeven door Aniela Jaffé. (Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1963).

Hoe dan ook, de eenzijdige aandacht voor andere beleidsvelden heeft het wetenschappelijk onderzoek in het nauw gedreven. Er zijn hiervan talrijke voorbeelden te noemen: de ROB gaat in de nabije toekomst geen of nauwelijks nog onderzoek doen, maar richt zich voornamelijk op de monumentenzorg; de bezuinigingen op de universiteiten zijn nog niet ten einde en beleid en onderwijs lijken hier prioriteit te krijgen boven het wetenschappelijk onderzoek; personen die in de eerste plaats niet zozeer vakinhoudelijke kennis bezitten, bekleden functies waarbij ze wel over vakinhoudelijke zaken moeten beslissen; er is veelal wel geld voor opgravingen, maar niet voor de uitwerking ervan of voor synthetiserende studies die uitstijgen boven het basale karakter van opgravingsrapporten. Er kan in dit kader ook gewezen worden op het feit dat er nog geen echt professioneel archeologisch tijdschrift in Nederland bestaat waarin archeologen van diverse pluimage hun bevindingen kunnen publiceren, discussies kunnen voeren en op de hoogte kunnen blijven van recent verschenen literatuur (door middel van een soort periodieke bibliografie dus). Zoals je weet, is Helinium al enkele jaren ter ziele en kan Westerheem (nota bene door amateur-archeologen gedragen) slechts in geringe mate dit vacuüm opvullen. Het vinden van een geschikt publicatie-medium is vaak voor veel archeologen een probleem. De zorg voor het vakinhoudelijk onderzoek is van groot belang. Uiteindelijk worden zowel de archeologische monumentenzorg en de uiteenlopende publiekspublicaties en presentaties hierdoor gevoed. Zonder wetenschappelijk onderzoek verschraalt de archeologie. De management-activiteiten en reorganisaties in de archeologie zullen dus ook het vakinhoudelijk onderzoek moeten waarborgen (maar niet sturen!). Gebeurt dit


DE A.W.W.N. HIELD HAAR JAARVERGADERING 1964 TE VLAARDINGEN

door P. STUURMAN De voorzitter kwam, na afloop van de jaarvergadering, naar mij toe en vroeg, mij: „Wil jij hier iets over schrijven voor Westerheem?" Mijn reactie op dit verzoek kwam zo ongeveer op het volgende neer: ,.Had dat een uur geleden gevraagd, dan had ik tenminste geluisterd !" Om niet de indruk te wekken, dit als een motie van afkeuring op z'n voorzitterschap te bedoelen, heb ik er aan toegevoegd: „Dan had ik anders geluisterd". Hoe dan ook, ik was gestrikt, ziehier dus mijn verslag: Triangel, een. gloednieuw jeugdcentrum op de grens van oud- en nieuw-Vlaar dingen; voor archeologen — immer levend in het raakvlak tussen verleden en heden — een bij uitstek geschikt vergaderoord. Bij het betreden van het gebouw wordt ons „De stad Vlaardingen" aangeboden, een gestencild overzicht, dat ons opnieuw confronteert

niet of in onvoldoende mate, dan vrees ik dat er in de toekomst niet meer, maar minder verleden zal zijn. Ter afsluiting het volgende. Computers vormen voor jou een terra incognita, schrijf je. Je hebt me eens verteld (ik hoop niet in vertrouwen) dat dat geldt voor veel gebruiksapparaten waaraan een stekker zit, zoals dia-apparatuur, kopieer-machines en dergelijke. Het zijn niet je beste vrienden. Dat geldt ook voor virtuele reconstructies. Ik citeer de laatste zinnen van jouw redactioneel: "Als je weinig te vertonen hebt is dat (virtuele reconstructies, AC) misschien een oplossing. Toch houd ik mijn hart vast. Straks wordt ook het verleden zelf virtueel." Ik denk dat dit allemaal nog wel mee zal vallen. Virtuele reconstructies zijn mijns insziens een ideaal middel om vooral leken op een eenvoudige wijze duidelijk te maken wat ze zich bij iets moeilijks moeten voorstellen. Een beeld van het verleden (een reconstructie, virtueel of niet) zal immers altijd gemaakt moeten worden, want het verleden zelf is er niet meer. Dat betekent overigens niet dat het verleden noodzakelijkerwijs nagemaakt moet worden door

middel van, om je eigen woorden te gebruiken, een "teruggebouwde schijnwereld".1

Over de beleving van het verleden heb je menigmaal (gepassioneerd) geschreven.2 Op basis van relicten ("overwoekerd en van een laag patina voorzien") en met enige noodzakelijke voorkennis kan het verleden heel dichtbij komen. Ik denk dat jouw bezwaar tegen virtuele reconstructies zich in de kern van de zaak eigenlijk vooral richt op de intellectuele luiheid en het gebrek aan verbeeldingskracht bij de consument die dergelijke reconstructies klakkeloos aanneemt, zonder nog kennis te nemen van de "echte" overblijfselen uit het verleden. En juist die eigenschappen kunnen jou, mede gezien het omvangrijke werk dat jij hebt verricht voor Westerheem, nimmer verweten worden. Harstenhoekweg 139 2587 SG Den Haag Noten 1 P. Stuurman, "Het verleden beleven in het landschap van vandaag", Westerheem 43 (1994), 119-121.

2 Zie bijvoorbeeld: P. Stuurman, Een passie voor het verleden en waartoe zoiets leidt, s.1., 1996.

123


De tombe van graaf Floris V te Alkmaar E.H.P. Cordfunke

Mythen en legenden vormen een charmant maar vaak onbetrouwbaar onderdeel van de historische overlevering. Ze zijn ontstaan in alle perioden van de geschiedenis, maar naarmate de schriftelijke overlevering ons meer in de steek laat, is de oorsprong en betrouwbaarheid moeilijker te achterhalen. Toch is herwaardering van het verleden steeds weer nodig om dat te kunnen begrijpen en waarderen. Ook de persoon van de Hollandse graaf Floris V (1254-1296), wiens tragisch einde altijd sterk tot de verbeelding heeft gesproken, is door legendevorming in de loop der eeuwen sterk vertekend. Al kort na zijn dood ontstond het verhaal dat hij de vrouw van ĂŠĂŠn van zijn edelen, Gerard van Velsen, zou hebben verkracht. Dit zou de oorzaak zijn geweest van zijn vermoording. Dit verhaal - in de vorm van een volksballade - werd via troubadours en zelfs in de vorm van populaire versjes, gemeengoed en belandde omstreeks 1450 in de kronieken. Een eeuw later was Gerard van Velsen zelfs 'een cloeck ende grootmoedig Ridder', de sympathieke, beledigde partij.1 Echter, de oorsprong van het verhaal blijkt terug te gaan op een in die tijd wijdverbreide sage, waarin van overeenkomstige situaties en personen sprake is.2 Zo is van de Deense koning Erik Glipping, die in 1286 werd vermoord, een geheel analoog lied bekend. In deze middeleeuwse volksliederen werden politieke drijfveren, die voor de makers van deze liederen niet alleen onbekend, maar ook oninteressant waren, vaak vervangen door menselijke hartstochten, zoals liefde en wraak. Door Verkaik' en in de gedenkbundel, die in 1996 verscheen ter herdenking van het feit dat de graaf 700 jaar tevoren door een aantal van zijn edelen werd vermoord*, wordt met deze legende-

124

vorming afgerekend. De graaf was het slachtoffer van een politiek complot. De hoge adel, ontevreden over de strakke hand waarmee Floris V het graafschap bestuurde, voelde zich bedreigd in haar voorrechten en zag met afgunst hoe de graaf een politiek voerde die de welvaart in het graafschap bevorderde; spottend werd hij door hen 'der keerlen God' genoemd.' De Engelse koning met wie Floris V, na een jarenlang bondgenootschap, om politieke redenen gebroken had, speelde op de ontevredenheid onder de adel in. Een plan om de graaf naar Engeland te ontvoeren en zijn aan het Engelse hof opgevoede zoon tot graaf uit te roepen, liep in juni 1296 geheel uit de hand. De ontvoerders werden in hun voornemen gehinderd door het te hoop gelopen volk. Op de Zuiderzee werd met bootjes gepatrouilleerd en een poging om via land uit het belegerde Muiderslot te ontkomen, mislukte. Gerard van Velsen die voorop reed, stuitte op een groepje Naarders die de weg versperden. Hij reed daarop terug en vermoordde de op zijn paard vastgebonden graaf. Het lichaam van de graaf werd gebalsemd en per schip naar Alkmaar gebracht, waar het in het koor van de kerk werd opgebaard. Door ooggetuigen en tijdgenoten - onder meer de kroniekschrijver Melis Stoke - zijn tal van bijzonderheden opgetekend. Zo zouden de twee windhonden van de graaf aan boord van het schip gesprongen zijn en, voedsel weigerend, bij zijn baar zijn blijven liggen. Een jaar later werd het lichaam van de graaf naar de abdijkerk van Rijnsburg gebracht, waar het bij zijn voorouders werd bijgezet. De ingewanden van de graaf bleven in Alkmaar bewaard.6 In de Grote Kerk te Alkmaar staat - na de voltooiing van de restauratie in


Afbeelding 1. De 'tombe van Floris', vóór de restauratie in 1998.

1995 - de 'tombe van Floris V' op een prominente plaats in de kooromgang opgesteld. Deze tombe is een even uniek, als merkwaardig monument. Het bestaat uit een witte zerk van zandsteen, gelegen op een houten sokkel.1 Op de zerk staat rondom het wapen van de graaf in laat-gothische letters te lezen: Hier ond(er) ist inghewant, g(ra)ve Floriis van Hollant. v(er)slagen wort van h(eer) Gerrit van Velsen. Om

het wapen staat in latere karakters 'AN° 1296, den XXVIIIJUNY' (afb. 2). Een nadere beschouwing van de tombe - die door Knipping werd gekarakteriseerd als een 'stijlenraadseF,8 roept tal van vragen op. De meeste auteurs beschouwen de zerk op grond van het schrift als laat I5e-eeuws en de houten kist naar de stijl van de beschildering uit de eerste helft van de 16e eeuw. 9 Een laat I5e-eeuwse datering van de zerk lijkt echter niet voor de hand te liggen. Immers, toen de net voltooide toren in 1468 instortte en daarmee een belangrijk gedeelte van de kerk verwoestte, werd tot algehele nieuwbouw besloten. De eerste steen voor de huidige Grote Kerk werd in juni 1470 gelegd. De ruïne van de oude kerk werd grotendeels afgebroken. De rest van de kerk werd met hout afgeschoten en overdekt om nog tot 1508 als noodkerk dienst te kunnen doen.

Toen was de kerk zover klaar dat zij in gebruik kon worden genomen. Het ligt dan ook niet voor de hand dat de steen tussen 1470 en 1510 werd vervaardigd. In de schriftelijke overlevering wordt voor het eerst melding gemaakt van het begraven van de ingewanden van de graaf in de kerk van Alkmaar in de tweede redactie van de Hollandse kroniek van Joh. a Leydis, ca. 1494.IO Als het opschrift van de zerk aan deze kroniek is ontleend, dan dateert de zerk van na ca. 1500. Dit lijkt niet waarschijnlijk, omdat de zerk vermoedelijk ouder is dan de uit het eind van de 15e eeuw daterende kist; wij komen daar nog op terug. Eerder lijkt het dat Joh. a Leydis dit gegeven aan de reeds bestaande zerk heeft ontleend en bij de bewerking van zijn kroniek voor de tweede druk daarin heeft opgenomen. Een datering van het opschrift van de zerk in de eerste helft van de :5e eeuw lijkt meer waarschijnlijk. Veel ouder zal het niet zijn, omdat Gerard van Velsen - die geen ridder was - er ten onrechte als 'heer' op wordt aangeduid. Onder invloed van het reeds genoemde historielied werd Gerard van Velsen in het begin van de 15e eeuw de hoofddader," en werd hij 'opgewaardeerd' tot ridder. In de bronnen voor de 15e eeuw wordt hij steeds zonder de titel 'heer' aangeduid.12

125


Afbeelding 2. Tekening van de zerk (uit: Voorlopige lijst, 1921).

Nu was er een speciale gelegenheid, die aanleiding tot de vervaardiging van het gedenkteken kan zijn geweest. Op 25 maart 1414 stelde de landsheer, graaf Willem VI, het bedrag vast voor de bediening van de kapellanie die door zijn voorouders in de kerk van Alk-

maar was gesticht voor het zieleheil van graaf Floris.r3 Op verschillende plaatsen in het graafschap waren door graaf Willem III gedachteniskapellen gesticht, onder meer in Muiderberg en in Rijnsburg. Vermoedelijk heeft hij dit ook gedaan in Alkmaar, waar de ingewanden van de graaf werden bewaard. In 1414 werd de kapel door de graaf en door zijn secretaris, Peter van de Zande, goed bedacht en is vermoedelijk behoefte geweest aan een meer zichtbaar gedenkteken. Bij die gelegenheid kan het opschrift op de zerk zijn vervaardigd. Hierbij moet worden opgemerkt, dat de zerk zelf nog ouder kan zijn. De lengte ervan (1,80 m) doet veronderstellen dat de zerk eens de plaats

126

heeft gemarkeerd waarop de baar van Floris V heeft gestaan, en waaronder de ingewanden waren begraven. Ook de eikenhouten kist roept vragen op. Ter gelegenheid van de restauratie van de tombe, was het onlangs mogelijk de zerk te lichten en de kist te inspecteren. Hieruit bleek allereerst dat het geen kist in eigenlijke zin is, want er is geen bodem in aanwezig en derhalve ook geen kistje met de ingewanden van de graaf. Het is een eikenhouten sokkel, die kennelijk voor de reeds bestaande zerk gemaakt is. De zerk vertoonde namelijk aan de zijkanten zeer duidelijk (metsel)sporen van eerder gebruik. De sokkel is in renaissance-stijl beschilderd, vermoedelijk in het begin van de 16e eeuw, maar dit zegt natuurlijk niets over de ouderdom ervan. Er zijn houtmonsters ten behoeve van een '4C datering genomen en ook een dendrochronologische datering zal in de nabije toekomst meer zekerheid over de ouderdom van de kist geven. Als voorlopige indicatie bij de afsluiting van dit artikel, gaf ĂŠĂŠn van de houtmonsters als resultaat een ouderdom tussen 1400 en 1490.14 Als we nu het voorgaande samenvatten, krijgen we het volgende beeld. In het middeleeuwse Alkmaar was de herinnering aan de Hollandse graaf Floris V - die gedurende een jaar in het koor van de kerk aldaar was opgebaard - nog lang levendig. Deze herinnering was tastbaar doordat in de kerk de ingewanden van de graaf werden bewaard, en door de kapellanie die er voor het zieleheil van de graaf was gesticht. In 1414 maakte een donatie het wenselijk de plaats waar de ingewanden waren begraven, te markeren. Vermoedelijk maakte men daarbij gebruik van de reeds aanwezige zerk, waaronder de ingewanden van de graaf in 1296 waren begraven. De afbraak van de kerk in de jaren 1468-1509 noodzaakte de zerk te verplaatsen. Wellicht zijn daarbij de scheuren ontstaan, die reeds op de afbeelding in de kroniek van Alkmaar


door Simon Eikelenberg uit 1747 zijn te zien.1' Om de zerk te beschermen en tevens een meer monumentaal aanzien te geven, werd een eikenhouten sokkel ontworpen, waardoor het geheel het karakter van een tombe kreeg. In het begin van de 16e eeuw heeft men er vervolgens de beschildering met het wapen van de graaf op aangebracht. In tegenstelling tot het eigenlijke graf in Rijnsburg, dat bij de verwoesting van de abdijkerk in 1574 verloren ging,16 heeft dit monument de storm der tijden doorstaan. De 'passie voor het verleden', die Paul Stuurman nog onlangs heeft beleden,1? kan op vele wijzen gestalte krijgen. Deze bijdrage is dan ook graag aan hem opgedragen. De auteur is het bureau Monumentenzorg en Archeologie van de gemeente Alkmaar, in het bijzonder het hoofd ervan, de heer P. Verhoeven, zeer erkentelijk voor alle medewerking bij dit onderzoek. Jan van Scorelpark 50 1871 EX Schoorl Noten 1 Aurelius 1517. Divisiekroniek, p. 185. 2 De Boer 1899, p. 273; Verkaik 1996, p. 56-62. 3 Verkaik 1996, p. 18-95. 4 Ebels 1996, p. 284-289. 5 Cordfunke 1996, p. 350-351. 6 Bij veel vorstelijke personen werden hart en ingewanden, die ten behoeve van de balseming verwijderd moesten worden, afzonderlijk begraven. Nog onlangs werd in de Nieuwe Kerk te Delft het kistje met hart en ingewanden van Willem van Oranje bij restauratiewerkzaamheden aan het grafmonument, ontdekt. 7 De afmetingen van de zerk zijn: lengte 180 cm, breedte 87,4 cm en dikte ca. 8 cm. 8 Knipping 1971, p. 60. 9 Van Arkel en Weissman 1891, p. 31-33; Van Gelder 1909, p. 77; Voorlopige Lijst, 1921, p. 11-12; Belonje 1942, p. 36-37. 10 De latijnse kroniek van Joh. a Leydis werd vertaald door Corn. Aurelius (1517), wiens Divisiekroniek destijds een grote populariteit genoot. 11 De tijdgenoten noemen als de voornaamste samenzweerders de heren Van

12 13 14 15 16 17

Amstel en Van Woerden; in het complot speelde Gerard van Velsen een zeer ondergeschikte rol. De aanduiding ridder en heer waren synoniem; zie Janse 1996, p. 159-160. Algemeen Rijksarchief, Den Haag, archiefgraven van Holland nr.237 (was: leen- en registerkamer nr. 55), fol. 148 v. UtC-6963: BP 568 Âą 31. De AD ouderdom van het hout werd gecorrigeerd voor het aantal geschatte jaarringen. Eikelenberg 1747, p. 96. Cordfunke, Van der Borg en Maat, 1998. Stuurman, 1996.

Literatuur Arkel, G. van en A.W. Weissman, 1891. Noord-Hollandsche Oudheden. Utrecht. Aurelius, Corn., 1517. Divisiekroniek. Belonje, J., 1942. Steenen Charters (oudegraf-

steenenj. 2e druk, Amsterdam. Boer, R.C., 1899. Het lied van Geraert van Velsen, De Gids, II. Cordfunke, E.H.P., 1996. 'Derkeerlen God?' in: Wi Florens... De Hollandse graaf Floris V in de samenleving van de dertiende

eeuw. Utrecht. Cordfunke, E.H.P., K. van der Borg en G.J.R. Maat, 1998. De Rijnsburgse skeletten: een hernieuwd onderzoek. Bulletin KNOB, jaargang 97. Ebels-Hoving, B., 1996. Floris V in de Nederlandse geschiedschrijving, in: Wi Florens... De Hollandse graaf Floris Vin de samenleving van de ijde eeuw. Utrecht.

Eikelenberg, Simon, 1747. Alkmaar en zyne geschiedenissen. Rotterdam.

Gelder, H.E. van, 1909. Aanteekeningen over Alkmaar's Monumenten. Bulletin KNOB 2e serie, 2e jaargang. Janse, A. 1996. Adel en ridderschap in de tweede helft van de dertiende eeuw, in: Wi Florens ... De Hollandse graaf Floris V in de samenleving van de 13de eeuw. Utrecht. Knipping, J.B.,.1971. Alkmaar. Kroniek van twee buren. Alkmaar. Stuurman, P., 1996. Een passie voor het verleden en waartoe zoiets leidt. z.pl. Verkaik, J., 1996. De moord op graaf Floris

V. Hilversum. Voorlopige lijst der Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst, deel V, 1. De provincie Noordholland (uitgezonderd

Amsterdam), 1921. Utrecht.

127


Constructieve en criminele metaaldetectie: een standpunt Jurjen M. Bos

'Metaaldetectie mag kennelijk, en het moet ook'

In 1990 eindigde ik een stukje over de voors en tegens van metaaldetectie met de zin: "Ik ben er nog niet uit." Die poging tot nuancering van het 'probleem' lokte gelukkig veel, merkwaardigerwijs soms persoonlijk gerichte, reacties uit. Ik meen dat de tijd nu gekomen is de zaken weer eens op een rijtje te zetten. Daarbij zal duidelijk worden dat ik inmiddels mijn standpunt wel heb bepaald, vooral aan de hand van mijn ervaringen in de laatste tien jaar als beroepsarcheoloog in Friesland. Gezien de diversiteit van de reacties in Westerheem, zal het ook duidelijk zijn dat ik daarbij afstand heb moeten nemen van de opvattingen van sommige deelnemers aan de discussie. Voorgeschiedenis Dankzij het 'Register jaargangen 1-40, 1952-1991' dat Paul Stuurman voor Westerheem maakte, is het eenvoudig de discussie in onze kring te reconstrueren: in het onderwerpsregister vinden we daar het trefwoord 'Metaaldetectoren, archeologische toepassing, onbevoegd gebruik'. Ik zal kort de bijdragen de revue laten passeren, zonder ieders nuanceringen recht te doen. Het begint in 1976, als hoofdredacteur Paul Stuurman zijn gebruikelijke inleiding deze keer de kop geeft: 'Schatgraven, de hobby voor 1976?' Het gaat dan om een voor Nederland vrij nieuw fenomeen, dat op deze wijze onder de aandacht van de Westerheemlezer wordt gebracht. De les die Stuurman geleerd heeft uit enkele krantenberichten is "dat onbevoegd gebruik van de metaal-detector t.b.v. de archeologie-beoefening ten sterkste

128

afgekeurd moet worden. Het verdient m.i. aanbeveling, in de nieuwe Monumentenwet met deze bedreiging van ons archeologisch erfgoed rekening te houden en het gebruik ervan zoveel mogelijk aan banden te leggen." In 1982 komt oud-hoofdredacteur Stuurman hier nog eens op terug, nu in een ingezonden brief. Hij reageert op een bijdrage aan Westerheem waar in een noot zijn stukje uit 1976 wordt gecontrasteerd met de opvatting van de directeur van de ROB, Van Es, die "gelukkig meer realistisch (is) en positief met betrekking tot het gebruik van de metaaldetector" (onder verwijzing naar een brief uit 1977). Stuurman herhaalt dat hij zich slechts keert tegen onbevoegd gebruik. Er zitten kwalijke kanten aan, maar er moet duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen schatgravers en amateur-archeologen met een detector. Wellicht dat de nieuwe Monumentenwet er voor zal gaan zorgen "dat de competente amateur-archeoloog bij zijn gewaardeerd werk een gelegaliseerd gebruik van de metaaldetector kan gaan maken". Metaaldetectie is inmiddels populair geworden. Er is al een vereniging voor opgericht. De voorzitter, Hasselt, roept de Westerheemlezers in 1984 op goed onderscheid te maken tussen detectoramateurs en archeologische schatgravers. Zoals je ook beerputtenrovers hebt, heb je ook niets ontziende detectorpiloten; hij besluit met de opmerking dat de detector "een fantastische aanwinst is, maar in handen van kwaadwilligen een moordend wapen kan zijn." Hasselt noemt voor het eerst in Westerheem de 'kijkdiepte': beschadigingen vallen mee, stelt hij, want een detector gaat niet dieper dan 35 centimeter, en dat is meestal de bouw-


voor. Wanneer leden van zijn vereniging hun detector als archeologisch prospectie-apparaat gebruiken, mag niet dieper dan 25 centimeter worden gegraven. In de in 1985 door de AWN uitgegeven monografie over streekbeschrijving stond niettemin onder 'landlopen' (als deel van een veldkartering): "Beslist af te raden is het meenemen van (..) een metaaldetector. Nog afgezien van de achterdocht die zo'n ding wekt aangaande Uw bedoelingen is de metaaldetector een van de 'grote kleine bedreigingen' van het bodemarchief. (..) Het is géén prospectie-apparaat voor landlopers." De discussie werd toen niet verder in Westerheem gevoerd.

Begin jaren '90 Inmiddels was ik zelf enthousiaster geworden over de resultaten van detectoronderzoek. Tegelijk was, onder meer uit de pers, voor iedereen duidelijk dat er hevig gepolariseerd werd tussen voor- en tegenstanders van detectorgebruik door amateurs. In 1990 gaf ik een 'aanzet tot een discussie'. Is onderzoek in de bouwvoor schadelijk? Valt het onder de bepalingen in de Monumentenwet aangaande het verstoren van de bodem? Licht de mensen voor aan welke regels ze zich moeten houden, was de teneur, maar maak gebruik van het onderzoekspotentieel. De competente amateur-archeoloog van Stuurman uit 1982 moest zijn detector maar krijgen, en als hij niet competent is maar wel een detector heeft, moeten we hem niet de detector afpakken, maar hem competent maken. Nog in 1990 kwamen de eerste reacties. Van der Zwaai benadrukte het belang van het georganiseerd zijn van amateur-archeologen, voor de sociale controle, en ook om een herkenbare partner te zijn voor de ROB. Verklaar de bouwvoor desnoods vogelvrij (binnen grenzen als het melden van de vondsten). Voedt niet alleen de 'piepers' op, maar ook het Openbaar Ministerie,

want men grijpt niet eens in als het echt misgaat. Ook De Gruijl pleit voor bundeling en voorlichting. Hij meent dat veel onderzoek plaatsvindt waar het geen kwaad kan: de bouwvoor, afgevoerde grond, baggerspecie. De positieve kanten wegen zwaarder dan de negatieve. Vervolgens verwoordde Willems het standpunt van de ROB, en dat liet aan duidelijkheid weinig te wensen over. Een detectorzoeker is onbetrouwbaar tenzij het tegendeel is bewezen. Detectorzoeken, ook in de bouwvoor, moet niet en mag ook niet. Alleen jammer dat het Openbaar Ministerie en de rechter de zaak onderschatten. Detectoren moeten worden verboden, tenzij men een soort vuurwapenvergunning heeft. Musea die piepvondsten aankopen maken zich juridisch aan heling schuldig. In 1991 kwamen er nog twee bijdragen. Hasselt mist in de bijdrage van Willems wat er inhoudelijk nu precies op tegen is, tegen detectorzoeken. Er zijn toch enorm veel positieve kanten aan? Dat geldt in elk geval voor de georganiseerde amateurs; 'het veld' moet beter gereguleerd worden. Zeiler sloot zich aan bij degenen die om meer voorlichting vroegen. Hij vroeg nadere aandacht voor de materiële eigendom van de vondsten. Musea kopen alleen legaal verworven en gemelde vondsten aan, als het goed is; maar dan moet wel duidelijk zijn welke piepvondsten legaal kunnen zijn. Pikant detail: in dezelfde aflevering van Westerheem publiceerde Zijlstra een collectie piepvondsten uit het Friese Wijnaldum. Het grootste deel van Zijlstra's collectie piepvond- . sten werd enige jaren later verworven door het Fries Museum te Leeuwarden. Na ethische, wetenschappelijke en emotionele aspecten, kwam in 1992 een bijdrage die langzamerhand hoog nodig was, namelijk uit juridische hoek. Veel zaken bleken moeilijk van toepassing te zijn op de praktijk van de metaaldetectie. Cruciaal voor mij in het betoog van Koppen was een passage

129


Opgraven en detecteren bij Wijnaldum.

130

over detectorbezit en -gebruik. Willems verwachtte veel van aanscherping van wetten en invoering van nieuwe: een verbod op detectorbezit, zoals de Raad van Europa in het vooruitzicht heeft gesteld. Koppen zegt dat implementatie in de Nederlandse wetgeving jaren kan duren. "Dan veronderstel ik nog dat Nederland inderdaad bereid zal zijn een verbod op metaaldetectoren in te voeren. Het toevoegen van nieuwe verbodsbepalingen aan bestaande krachteloze verboden, zonder enige garantie dat naleving beter verzekerd is, is bij Justitie echter niet erg in de mode. Ook als een verbod op metaaldetectoren er ooit komt, moet nog worden afgewacht of dit in praktijk kan worden gehandhaafd. Bij de huidige stand van zaken moet ik concluderen dat het Nederlandse bodemarchief vrijwel onbeschermd is tegen aantastingen door individuele personen." De laatste bijdrage kwam enkele jaren later, uit de praktijk. In 1995 pleitte Gerrets voor intensieve samenwerking tussen beroepsarcheologen en detectorzoekers; hoe vruchtbaar dat kan zijn, is te zien in Denemarken, waar

die samenwerking vanzelfsprekend is. En ook in Nederland zijn er voorbeelden van hechte samenwerking; de uitwerking van de opgravingen in het Friese Wijnaldum heeft geleid tot een regionale bestandsopname van verschillende groepen piepvondsten, waaraan piepers enthousiast hun medewerking gaven. Zo is Friesland nu (in 1995) ruim vijftienhonderd vroegmiddeleeuwse fibulae rijker. Laten we nu eens kijken wat de vooren nadelen van piepen kunnen zijn, deels aan de hand van de bovengenoemde bijdragen. Nadelen 1. Het moet niet en het mag ook niet. 2. Het brengt grote schade toe aan het bodemarchief. Voorwerpen worden uit hun context gerukt, niet aangemeld, en zonder opgave van vindplaats verkocht. Ongestoorde sporen kunnen worden verspit. 3. Ook goedwillende detector-amateurs hebben onvoldoende kennis van zaken; bij de meesten komen bijvoorbeeld bronzen gietproppen en


smeltstukken in het schrootbakje, waarmee de vindplaats niet meer te achterhalen is, terwijl dit soort vondsten voor de bewoningsgeschiedenis van een gebied juist van groot belang zijn. 4. Ook goedwillende beroepsarcheologen zijn niet in staat de samenwerking optimaal te laten functioneren: zij hebben geen tijd om de contacten met de vele amateurs, die meestal alleen of in paren zoeken, te onderhouden, en de inventarisatie en beschrijving van de vondsten loopt vast op de geringe materiaalkennis van de beroepsarcheologen. Voordelen 1. De vondsten leveren een belangrijke bijdrage aan de reconstructie van de bewoningsgeschiedenis: over materiĂŤle cultuur, ambachten, demografie, chronologie etc. De meestal kleine metalen voorwerpen geven over het algemeen meer informatie dan scherven of botten van hetzelfde formaat. 2. De vondsten kunnen helpen om het verhaal van die bewoningsgeschiedenis museaal te presenteren. 3. De vondsten worden geborgen voor ze verploegd of vergraven worden dan wel vergaan. 4. De vondsten kunnen een indicatie zijn voor de erosie van archeologisch belangwekkende terreinen. Voor het Friese terpengebied wordt gedacht aan een project waarbij systematisch elk jaar een serie akkerterpen wordt afgezocht, om te zien wat er na elk ploegseizoen naar boven komt. De pieper nu dus niet als plunderaar van het bodemarchief, maar als instrument bij de archeologische monumentenzorg.

Toelichting Als er geen piepers waren geweest die in Wijnaldum beschermde archeologische monumenten bezochten, dan had de Friese archeologiebeoefening een heel andere ontwikkeling gehad. Hun vondsten suggereerden dat de

bescherming niet effectief was, dat akkerterpen aan erosie onderhevig zijn. De opgravingen die volgden, bevestigden dit. Stichting RAAP kreeg de opdracht van de provincie het terpenbestand nader onder de loep te nemen, een enorm project dat nog steeds gaande is; hier zullen effectievere beschermingsmaatregelen uit voortkomen. Het zoeken op een beschermd monument is hier dus erg welkom gebleken; een betredingsverbod zal soms zeker noodzakelijk zijn, maar een dergelijke maatregel moet zeer selectief worden toegepast. "In 1978 waren 22 pelgrimstekens bekend die in de provincie Zeeland waren gevonden. Nu, een kleine tien jaar later, zijn dit er meer dan 700", schreef Van Heeringen in 1987. Toen al koos hij voor een pragmatische benadering, hoewel enig onbehagen hem daarbij duidelijk niet vreemd was. Ik veroorloof mij een wat langer citaat uit zijn Woord vooraf, omdat ik mij er zo goed in kan verplaatsen: "Pelgrimsinsignes leveren informatie over verschillende aspecten van de middeleeuwse samenleving; informatie die in historische bronnen vaak niet werd vastgelegd. Daarom is de bestudering ervan niet alleen vruchtbaar, maar ook zeer noodzakelijk, zeker als we bedenken dat de pelgrimsinsignes vaak zonder veel omhaal uit hun 'bodemarchief worden gelicht waarbij de kans groot is dat archeologische gegevens omtrent datering en vindplaats verloren gaan. Ook het feit dat ze nu al over talrijke particuliere collecties zijn verspreid, houdt het gevaar in dat de in een betrekkelijk klein gebied gevonden pelgrimstekens - zeker in de toekomst - nog verder verspreid zullen raken. Het is dan ook verheugend te kunnen vaststellen dat de meeste particuliere onderzoekers bereid zijn geweest hun collectie voor studie ter beschikking te stellen en daarbij ook inlichtingen hebben willen geven over de vondstomstandigheden." Zijlstra en ik kozen in Friesland voor een zelfde benadering: richt je op een

131


bepaalde categorie vondsten (middeleeuwse fibulae in ons geval), en benader de zoekers en verzamelaars persoonlijk. Als voorbeeld van de resultaten kan de groep vooral 9e- en ioe-eeuwse schijffibulae gelden. De catalogus van deze groep bij Fricks proefschrift, waarvoor hij ophield te inventariseren in het voorjaar van 1992, telt 787 nummers uit geheel Noordwest-Europa, inclusief het gepubliceerde en het openbare deel van de Friese vondsten. Toen wij begin 1996 onze Friese inventarisatie afsloten, telde onze catalogus 1032 nummers, waar er sindsdien nog meer dan honderd zijn bijgekomen. Ook bijvoorbeeld rond het onderzoek van de tempel van Empel, door Roymans en de zijnen, waren het de persoonlijke contacten die de basis legden. Ook individuele vondsten kunnen van groot wetenschappelijk belang zijn; denk maar eens aan de spectaculaire schatvondsten van Tzummarum, door Pol in 1992 beschreven, en Wieringen, in 1996 gepubliceerd door Besteman. De pot met enkele duizenden Karolingische munten van Tzummarum was overigens al aangeploegd toen hij werd gevonden, terwijl de pot met het Vikingkapitaal van Wieringen door recente grondverplaatsing in twee delen uiteen was geraakt, die tachtig meter van elkaar werden gevonden. Deze beide piepvondsten hebben overigens nog iets gemeen: ze werden aangekocht door officiĂŤle instanties, 'Tzummarum' door het Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet, 'Wieringen' door het Rijksmuseum van Oudheden. Dat is dubbel interessant, aangezien beide vondsten overduidelijk (nog) geen bouwvoorvondsten waren. De praktijk Ook mij rijzen de haren wel eens te berge, als mensen hun vondsten niet voor documentatie willen afstaan, als ik zie wat er nu weer onaangemeld op de markt is gekomen, wat voor gaten er nu weer in mijn opgravingsvlak zitten, ga zo maar door. Het Coinhunter

132

Magazine en het Detector Magazine, de beide tijdschriften op dit gebied, drukken regelmatig meldingsformulieren af. Het is bedroevend hoe weinig daarvan ingevuld de beroepswereld bereiken. Na het succes van de inventarisatie van de middeleeuwse Friese fibulae door Zijlstra en mij, zijn Erdrich, Galestin en ik onlangs begonnen met een zelfde project voor de Romeinse tijd. De aanpak was nu alleen iets anders. Doordat we alle mensen die aan het eerdere project hadden meegewerkt, kenden, hebben we die direct benaderd. Om practische redenen vroegen we hen hun relevante vondsten zelf op een centraal punt in Friesland te willen brengen. Wij zouden dan zorg dragen voor registratie en determinatie. Honderden Romeinse en Germaanse fibulae gingen en gaan inderdaad die weg. Op onze oproep (een brief aan alle eerdere medewerkers) kwam ook een overigens vriendelijke brief terug van een in een vereniging prominente pieper. Deze vond onze aanpak onhandig: "Zo is het gemakkelijk om niet te reageren. Mijns inziens had je de voorwerpen beter eerst kunnen laten melden door middel van een formulier met een tekening of zo. Je had dan kunnen afwachten wat je binnenkreeg en er dan wat later op kunnen reageren. Nu loop je misschien voorwerpen mis." Wat nu? Dat is toch precies dat binnen beide verenigingen verplichte formulier dat steeds wordt afgedrukt en niet ingevuld, al is dat volgens de wet verplicht? De enige conclusie kan zijn dat persoonlijk contact erg belangrijk is, en, het is al tot vervelens toe herhaald, scholing en voorlichting ook. Overigens heb ik in Friesland ook uitstekende samenwerkingsverbanden met ongeorganiseerde piepers, die hun vondsten wel ruilen of verkopen, maar nadat ze mijn bureau zijn gepasseerd, en nadat het Fries Museum de mogelijkheid heeft gehad te kijken of er wat van hun gading bijzit. Er is in Friesland een grote groep piepers waar ik regelmatig contact mee


heb, amateur-archeologen met detectoren, maar ik weet dat er ook zijn die een blokje omgaan als ik eraan kom, of welke beroepsarcheoloog dan ook. Maar wat wil je daar aan doen? Deze vraag is de kernvraag die mijn huidige standpunt weergeeft. De genoemde voordelen van het piepen zijn m.i. evident. Nu de nadelen. Dat het niet mag blijkt maatschappelijk niet zo relevant te zijn, dat het niet moet is de persoonlijke opvatting van Willems. Dat er excessen zijn is bekend. Maar wat wil je daar aan doen? Bij een detectorverbod vervallen de voordelen, waarvan met name punt 4 de ROB toch zou moeten aanspreken, en bovendien zijn we gewaarschuwd dat dat, als het er al komt, niet effectief zal zijn. De goeden stoppen misschien, de slechten gaan door. Scholing en voorlichting aan detectorzoekers is essentieel, om te proberen hen tot Stuurmans competente amateur-archeoloog met een detector te maken. Bijscholing van beroepsarcheologen is ook geen overbodige luxe, volledige inventarisaties van collecties zijn nu meestal niet mogelijk doordat er geen geld is voor het tekenen of fotograferen van alle voorwerpen, en beschrijven niet mogelijk is door een gebrek aan materiaalkennis. En mankracht is een probleem. De situatie nu is onwenselijk: of er moet politie en justitie bij (waar heb ik dat meer gehoord?), of er moeten archeologen bij voor de registratie, determinatie van vondsten, en het combineren van vondstmeldingen tot een vorm van monitoring van terreinen. Besluit Als een pieper bij mij komt met vondsten, doe ik dus geen aangifte van overtreding van de Monumentenwet, wat misschien wel zou moeten, en maak ik me soms schuldig aan bemiddeling bij heling, als ik het Fries Museum bel of zij belangstelling voor een vondst hebben. Ik schik me naar de maatschappelijke realiteit, en doe wat in mijn ogen onder de huidige

/

AANMELDINGSFORMULIER

DE deteCtOr AMATEUR

METAALVONDST smiATIESCNm VfMOIWATS GIVQNKN OWÏCT

«***- ~

—7

AfMFnNC.'CQ, GEWICHT:

amnMtNAntvntwcwr. M/NEE OOO*

-

-

HAMDITKENtNG.

• 3 MAANDEN NA AANMELDING IN Dl

Hoe dient u het aanmeldingsformulier te gebruiken? Maak van dit formulier eerst een aantal fotokopieën, zodat u altijd een aantal formulieren op voorraad heeft. Bij wat voor vondsten dient u dit formulier te gebruiken? Natuurlijk hoeft u niet elke duit, gesp, vingerhoed of knoop aan te melden, m het algemeen kunt u voorwerpen of munten uit de 16e eeuw en later buiten beschouwing laten. Maar Romeinse, Keltische. Merovingische en middeleeuwse vondsten plus ook vondsten uit het stenen- ij ie ten- en bronzen tijdperk zijn we! van archeologische betekenis. Bij twijfela kunt u altijd even naar de R.O.B. of het K.P.K. bellen.

Het invullen van dit formulier is heel eenvoudig. Nn eerst uw persoonlijke gegevens, zoala naam en adres mijevuld te hebben, kunt u als u bijvoorbeeld een Romeinse munt op een akker gevonden heeft, het volgende invullen; C^uenden object: Materiaal: Omschrijving object:

vermoedelijk brons vermoedelijk Romeins, voorrijde; vrouwenkop met omschrift, ketndjde beschadigd. A/me ring/r.q. gewicht: 0 20mm üft?^ p^hindtiG v f rtcFit; nee Vindplaats/coördinaten: de weg of «mat waar b.v. de akker ligt en eventueel de coördinaten. Vartdjtomjtandighcden; geploegde akker met veel Romeinse scherven.

Eventueel kunt u de vindplaats nog verduidelijken door een schetsje te maken. In het geval van de munt kunt u een tekening, foto. fotokopie of een krui tekening van de munt maken en deze opplakken. Adressen 1

u het formulier naar tot irunFsturenr

Rijksdienst uoor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), Kerkstraat 1, 3811 CV Amersfoort TVte/bon 033-634233 Koninklijk Penningkabinet flCPK), Rapenburg 26, Postbus 11028, 2301 EA Leiden Telefoon 071-120748 Door het formulier met behulp von een velletje carbon in ie vullen houdt u tevens een kopte achter voor uw eigen vonditregigtrBtie. U kunt natuurlijk ook een fotokopie maken. Stuur dan gelijk ook e e r fotokopie naar het secretariaat van de vereniging, want het beiituur van de vereniging wil naiuutlljk 00 graag weten wat er zaal aangemeld wordt.

VONDSTEN AANMELDEN, EEN KLEINE MOEITE.'

omstandigheden het meest in het belang van de archeologie is. Dat is mijns inziens niet in strijd met hoofdregel drie van het 'handvest' van de Nederlandse Vereniging van Archeologen, waar ook mijn handtekening onder staat: "Archeologen gaan commercialisering van erfgoed tegen. Het kopen en verkopen van voorwerpen die uit hun context zijn verwijderd, draagt bij tot de vernietiging van vindplaatsen. Archeologen onthouden zich daarom van activiteiten die de commerciële waarde verhogen van of de handel stimuleren in archeologisch materiaal dat zich buiten openbare collecties bevindt of dat niet voor wetenschappelijk onderzoek toegankelijk is. In musea werkzame archeologen zijn onderworpen aan de Museale

Een voorbeeld van een meldingsformulier, afgedrukt in een detectorblad.

133


Gedragscode van de NMV (1991)." Met materiaal dat ik niet te zien krijg kan ik natuurlijk niets doen, materiaal dat ik wel zie is per definitie toegankelijk voor wetenschappelijk onderzoek. Als het publiceren daarvan al de commerciële waarde van de voorwerpen verhoogt, mag dat nooit betekenen dat we het dan maar niet publiceren, volgens datzelfde handvest (regel zes). Ook al vind je dat piepen niet mag en niet moet, het gebeurt, en niemand doet er wat aan. Als je in zo'n scheve situatie niet bereid bent zelfinitiatieven te nemen, zelf piepers te benaderen en hen te leren wat ze gevonden hebben en hoe ze dat aan kunnen en moeten melden, dan word je in mijn ogen medeplichtig aan diefstal van kennis. Ik neem dan ook aan dat Willems zijn standpunt uit 1990 inmiddels heeft bijgesteld; het is door de praktijk achterhaald. Groninger Instituut voor Archeologie, Poststraat 6 9712 ER Groningen Literatuur Besteman, J.C., 1996. Vikingen in NoordHolland? De zilverschat van Wieringen in het licht van de Noormanneninvallen.

Haarlem. Bos, J.M., 1985. Archeologische streekbeschrijving; een handleiding. (AWN-monografie

4). Z.p. Bos, J.M., 1990. Constructieve en criminele metaaldetectie: aanzet tot een discussie. Westerheem 39,169-172. Bos, J.M., en J. Zijlstra, in druk. Medieval brooches from the Dutch province of Friesland (Frisia); a regional perspective on the Wijnaldum brooches. Part 2: disc and related brooches. In: J.C. Besteman, J.M. Bos, D.A. Gerrets en H.A. Heidinga

134

(eds), The excavation near Wijnaldum. Reports on Friesland in Roman and medieval times. First volume. Rotterdam.

Frick, H.-J., 1993. Karolingisch-ottonische Scheibenfibeln des Nördlichen Formenkreises. Oj?ü 49/50, 243-463. Gerrets, D.A., 1995. Monumentenzorg en metaaldetectie na Malta. Westerheem 44, 50-54. Gruijl, P. de, 1990. Reactie op het artikel van Jurjen Bos over metaaldetectie. Westerheem 39, 269-271. Hasselt, H., 1984. Metaaldetector.... een bedreiging of een zegen. Westerheem 33, 308. Hasselt, H., 1991. Metaaldetectors, een informatiebron van ergernis. Westerheem 40, 75-78. Heeringen, R.M. van, A.M. Koldeweij en A.A.G. Gaalman, 1987. Heiligen uit de modder. In Zeeland gevonden pelgrimsinsig-

nes. Z.p. Koppen, P.A., 1992. Juridische kanttekeningen bij de bescherming van het Nederlands bodemarchief. Westerheem 41, 19-26. Pol, A., 1992. Spectaculaire schatvondst uit de 9e eeuw. De Beeldenaar 16, 66-71. Roymans, N., en T.Derks, 1994. De tempel van Empel. Een Hercules-heiligdom in het woongebied van de Bataven. 's-Hertogen-

bosch. Stuurman, P., 1976. Schatgraven, de hobby voor 1976? Westerheem 25,1. Stuurman, P., 1982. De amateur-archeoloog en de metaaldetector. Westerheem 31, 81-82. Willems, W.J.H., 1990. Met de detector het bos in. Westerheem 39, 272-274. Zeiler, F.D., 1991. AWN en Monumentenwet 2. Westerheem 40, 7981. Zwaai, P.W. van der, 1990. Schatgraverij met de metaaldetector. Westerheem 39, 266-268. Zijlstra, J., 1991. Finns Fibula? Belangwekkende vroeg-middeleeuwse vondsten te Wijnaldum. Westerheem 40, 51-62.


Een Cultuur-historisch fenomeen Alexandra Mars aj Marie France van Oorsouw

Het lag voor de hand om in de bijdrage voor deze speciale aflevering van Westerheem een aardig verhaal over archeologisch onderzoek, het liefst iets over Ijzertijd- of Romeins aardewerk, te schrijven. Interessante, inhoudelijke bijdragen genoeg in dit feestnummer dachten wij echter zo. Als de naam Paul Stuurman valt, hebben wij, naast de archeologische band die ons bindt, ook andere herinneringen en gedachten, welke curieus genoeg bijzonder met elkaar overeenstemmen. Wij maken u daar graag deelgenoot van, in de zekerheid dat velen dit 'portret' van Paul Stuurman zullen herkennen. Al was het alleen al door zijn boekje Een

Een project dat inmiddels al weer vijf jaar loopt en is uitgegroeid tot de 'vaste werkdag' van Paul in Amersfoort.

DE PREHISTO P. STUUR

passie voor het verleden - en waartoe

zoiets leidt, dat in 1996 ter gelegenheid van het negende lustrum van de AWN is uitgegeven, en waarin een aantal van zijn persoonlijke verhalen en ervaringen staat opgetekend. Amersfoort Naast zijn vele redactiewerk voor Westerheem is Paul op vele andere, aanverwante terreinen actief. Bekend zijn zijn 'vaste dagen' bij de gemeentelijke archeologische dienst van Den Haag. Iets minder bekend is wellicht zijn grote inspanning voor het maken van een register op deel 1 (1950) tot en met 44 (1998/99) van de Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, een jaarboek dat hij in zijn lange loopbaan als redacteur van Westerheem in vele - kritische toonaarden heeft besproken. Een gigantische klus waar Paul door de toenmalige redactie van de Berichten (J.F. van Regteren Altena en A. Mars) voor is gevraagd vanwege zijn Koninklijke Bibliotheek verleden, zijn ervaring opgedaan met het register van Westerheem, en zijn uitgesproken mening over het 'fenomeen' register.

Deel 22 uit de Fibula Juniorreeks (Fibula-van Dishoeck, Bussum 1974), waarin Paul in vogelvlucht de jonge leden van de NJBG inwijdt in de prehistorie van Nederland. Het was wel even zoeken, want waar is het register? Op pagina 28 wordt voor de eerste maal de term 'de bodem als archief - bodemarchief gebezigd; tegenwoordig is deze omschrijving van onze bodemschatten niet meer weg te denken uit het archeologisch jargon.

135


1FH

Een zeldzaam verschijnsel: Paul (en J.F. van Regteren Altena) achter de computer in Amersfoort. Maar doet Paul wel iets met die computer? (foto: ROB Amersfoort)

Kerstkaart 1997: ansichtkaart met afbeelding van Paul Cezanne (1839-1906), Paysage de Provence, aquarel.

136

Onverstoorbaar ploetert hij zich voort door meer en minder leesbare artikelen in het Duits, Engels en Frans, variërend in lengte van 2 tot 200 pagina's, in totaal zo'n 22.000 pagina's. Samen met J.F. van Regteren Altena wordt daarbij elk trefwoord gewikt en gewogen, principiële keuzes en problemen tot in de finesses besproken en de voortschrijdende wetenschap becommentarieerd, zoals het een professionele KB-man past. De aard en heftigheid van de discus-

sies over de betekenis en keuze van bepaalde terminologie, bijvoorbeeld grafritueel of dodenbestel, grafkist of kistgraf, grafkamer of kamergraven, religieus, ritueel of cultisch, zouden in de Taaiadviescommissie die het Instituut voor Nederlandse Lexicologie adviseerde inzake de nieuwe spelling, niet hebben misstaan. Het computerdeel laat hij daarbij over aan anderen, want zoals hij zelf zegt, hij heeft niet voor niets 'de computer vooruit' de Koninklijke Bibliotheek verlaten. Met zuivere ASCII- of ANSItekst of DTP-programma's moet je Paul niet lastig vallen. Hij levert zijn teksten keurig getypt op een degelijke schrijfmachine aan - klaar voor de scanner! Maar het is niet alleen werken die woensdag bij de ROB. Het is ook gezellig lunchen in café Halewijn, even bijpraten over het leven, zijn gezondheid, zijn reizen (naar de Provence), zijn liefde voor klassieke muziek, de laatste archeologische roddels en het nieuwe archeologische bestel in wording. Paul kent velen in de archeologie, van hoogleraar tot schatgraver, van professionele archeoloog tot amateur.


Zonder onderscheid des persoons communiceert hij met iedereen, want het gaat hem uiteindelijk om dat ene, zijn passie voor het verleden. De anecdote: Rijswijk-De Bult Dat het onderzoek in de Plaspoelpolder bij Rijswijk-De Bult bijna tien jaar na beëindiging van de opgravingen tot een dissertatie leidde is bij de meeste 'Romeinen' wel bekend J.H.F. Bloemers, Rijswijk (ZH), 'De Bult', Eine Siedlung der Cananefaten

(Nederlandse Oudheden 8,1978). Paul Stuurman bericht over de vondst van de site door mede AWN-leden Pieter Postma, Jan Mezger, Cees Keizer en hijzelf in Een passie voor het verleden. De melding ervan aan de bevoegde autoriteiten, zal ongeveer als volgt zijn gegaan: "Ja, hallo, met Paul Stuurman. Ja zeg, ik wilde u toch even berichten dat wij onlangs op een terrein bij Rijswijk muurfragmenten met Romeinse wandschilderingen en aardewerk-fragmenten hebben aangetroffen. Als dat geen bezoekje waard is..." Zoals in kringen van vrijetijds archeologen wel vaker en sneller wordt gedacht, had "de melding niet direct het beoogde effect", aldus Paul. Dat wil zeggen dat de site op dat moment niet werkelijk bedreigd was; ook toen al werden in Nederland voornamelijk noodopgravingen verricht. Pas wanneer een vindplaats dreigde te verdwijnen door voortschrijdende woningbouw of anderssoortige bodemverstorende activiteiten, werd actie ondernomen vanuit 'het bevoegde gezag'. Gedreven AWNleden als Paul Stuurman zagen dat met lede ogen aan, het onvermijdelijke, ondraaglijke wachten van het bestaan. Vanuit het bevoegde gezag kwamen uiteindelijk verschillende geleerde en hooggeleerde delegaties van het IPP en de ROB de site en vondsten bekijken. De ROB, onder de toenmalige directeur W.A. van Es, nam de handschoen op en ging met de eer strijken van een inheems-Romeinse nederzetting. De anderen, o.a. W. Glasbergen en J.E.A. Bogaers, 'visten achter het

net' - om in de terminologie van Paul te blijven.

Westerheem Wie Westerheem zegt, zegt Paul Stuurman. Al sinds 1965 zit hij met tussenpozen in de redactie. Die redactie is een 'petit comité' van zo'n drie a vier man/vrouw en redactievergaderingen vinden steevast in (Haagsche) horecagelegenheden plaats. Niet helemaal toevallig wellicht, want Paul is duidelijk een aanhanger van de Bourgondische levensstijl, getuige ook de keuze van zijn vakantiebestemmingen. Vermaard zijn zijn vakantieverhalen en niet te vergeten zijn ansichtkaartjes, die als groet uit zonnige en culturele oorden op gezette tijden in de bus vallen. Aan het einde van het jaar wordt de ontvanger nogmaals met de betreffende reis van Paul geconfronteerd, wanneer een foto voorzien van goede wensen de eerder gedane vakantiegroet nog eens dunnetjes overdoet. Verschillen tussen de begrippen kistgraf en grafkist komen wat minder vaak aan de orde in de redactievergaderingen, maar namen van kleurrijke lezers en kopij leveraars zijn bijvoorbeeld wel steevast een aanleiding tot een anecdotisch en soms ook hilarisch exposé, want natuurlijk kent Paul de persoon in kwestie in 99% van de gevallen en in 98% weet hij ook nog een leuk verhaal over die betreffende persoon. De rest van de redactie houdt, na

Kerstkaart 1997: Paul Stuurman, St. Rémy de Provence. (foto: Paul Stuurman)

137


deze verhalen van Paul, eeuwig het gevoel 'nog maar net te komen kijken'. Het besef veel van hem te kunnen leren is blijvend aanwezig. Ook op het gebied van tact bijvoorbeeld. Want hoewel hij over de in de Nederlandse archeologie figurerende types waarschijnlijk wel een hele jaargang van Westerheem zou kunnen volschrijven, Twee groten op ĂŠĂŠn vertelt hij in zijn anecdotes altijd prefoto! (foto: Afd. cies genoeg... en dus nooit teveel. Zijn Archeologie, Dienst Stadsbeheer, gemeen- verstandige inbreng zal de redactie te Den Haag). node gaan missen.

Den Haag Ook op de afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer van de gemeente Den Haag is hij een graag geziene en nijver werkende kracht. Hoewel hij immer ruzie heeft met de magneetpasjes die hem toegang verschaffen tot het witte paleis aan het Spui - het nieuwe Stadhuis van de residentie waarin de afdeling Archeologie huist - komt hij er toch elke dinsdag weer binnen. Hij zet zich dan aan de enorme inheems-Romeinse vondstcomplexen die door de afdeling in de loop der jaren in de gemeente zijn opgegraven. Met eindeloos geduld opent hij de zakken, die soms sinds de opgraving nog nooit geopend zijn, en determineert met veel kennis van zaken de inhoud. En ook hier luncht hij gezellig mee en drinkt een kopje koffie met deze of gene. Aan het einde van de dag zet hij zijn pet weer op, pakt zijn onberispelijke plastic tasje (bij voorkeur van een Vlaamse boekhandel) en keert per tram huiswaarts. Het openbaar vervoer heeft veel credits bij Paul. Vertragingen en omleidingen lijken hem niet echt te deren; met enig leedvermaak verhaalt hij er over. Met zijn 60+ kortingkaart gebruikt hij alle vrij-reizendagen die hem geboden worden. Om zijn zuster te bezoeken, maar ook en vooral om bijzondere tentoonstellingen te bekijken. Zijn buitenlandse reisdoelen zijn ook bijna altijd direct verbonden met de bezichtiging van grote exposities. Het onderwerp is vaak archeologisch, maar Paul is zeker ook een kunstliefhebber. Informatie over buitenlandse archeologische exposities haalt hij uit zijn Belgische en Franse tijdschriften, die hij trouw leest en signaleert voor Westerheem. Gelukkig heeft hij toegezegd daar nog een tijdje mee door te willen gaan.

ROB Postbus 1600 3800 BP Amersfoort 138


Een monumentje voor Paul Stuurman Ab Waasdorp

Natuurlijk zijn we allemaal wel een beetje trots op hem. Langzamerhand is Paul Stuurman de ĂŠminence grise van de Nederlandse amateurarcheologie geworden, en daarmee een beetje ons aller geweten. Maar wij van Den Haag zijn dan nog net weer een ietsje trotser. Want de basis van Paul is toch altijd de Haagse regio geweest. Daar woonde hij al die tijd (en daar woont hij nog steeds), daar werkte hij en daar groef hij op. Sla Verleden Land er maar eens op na: op pagina 10 zien we een kleine zwartwit foto met daarop een drietal heren, dik in de kleding, rondom en in een

putje. EĂŠn van die heren is Paul Stuurman en het opgravingsterrein is Rijswijk de Bult. De foto is genomen op een tijdstip dat nog geen beroepsarcheoloog van de vindplaats gehoord had. Je kan natuurlijk ook een oude jaargang van Westerheem ter hand nemen. Vooral die van 1965 is heel geschikt. In die jaargang is het Monsterse Geestje het belangrijkste onderwerp. Tot op

Afbeelding 1. De gemeente Den

de dag van vandaag geldt die vindplaats met zijn veelheid aan archeologische periodes als exemplarisch

Haag met de belangrijkste wegen. De zwarte stip

voor de prehistorie in het kustgebied. De auteur en de onderzoeker van het

markeert de positie van de opgraving.

eerste uur: Paul Stuurman.

Tek-.J.T. de Jong.

139


Nog steeds is Paul van onschatbare waarde voor de Haagse archeologie. Wij als gemeentelijk archeologen hebben daar direct profijt van, want hij werkt ook echt voor ons. Al sinds zijn VUT zit Paul wekelijks gebogen over datgeen wat altijd zijn grote liefde gebleven is: het handgevormde aardewerk uit de Ijzertijd en de Romeinse tijd. Gelukkig hebben we daar genoeg van en wat belangrijker is: er blijft maar steeds bijkomen. Want we moeten natuurlijk wel voorkomen dat Paul uitgewerkt raakt.

Een monument Iemand met zo'n staat van dienst als Paul verdient een monumentje. En dat hebben we voor hem gevonden: een monumentje op Ockenburgh. Voor al diegenen die niet heel goed in Den Haag zijn ingevoerd: Ockenburgh is een terrein aan de zuidwestelijke rand van Den Haag (afb.i), waar Holwerda in de jaren dertig een grote opgraving uitvoerde en de afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag dat in de jaren negentig overdeed. Vast is komen te staan dat daar in de Romeinse tijd een militaire vesting gelegen was met een burgerlijke nederzetting daaromheen.1

Afbeelding 2. Het IJzertijdvlak met daarin, vaag, de sporen van een kringgreppel. De scherpere en donkerder sporen zijn ingravingen vanuit het Romeinse niveau. (Foto afd. Archeologie, gem. Den Haag.)

140

Een monumentje daar wekt dan ook wellicht wat verbazing. Zo'n site zal toch weinig aan Pauls zo geliefde handgevormde potten opleveren. Dat is waar. Maar Ockenburgh is nog iets meer dan alleen Romeins: er bevindt zich namelijk een IJzertijdniveau onder de Romeinse bewoningssporen. Dat is overigens in het duingebied, en daar gaat het hier per slot van rekening om, vrij normaal, zo'n bewoningssequentie. Paul zou onmiddellijk wijzen op de stratigrafie van het Monsterse Geestje en daar, op zijn bekende manier, eens rustig de tijd voor nemen om dat allemaal uit de doeken te doen. Het mag duidelijk zijn dat we ons voor Paul tot de Ijzertijd zullen beperken. In dit artikel zal het Romeinse erfgoed van Ockenburgh niet meer dan als achtergrondruis de revue passeren. Ditmaal is Ockenburgh vooral een prehistorische vindplaats en zijn de Romeinse sporen een vervelende verstoring van een veel interessanter IJzertijdvlak. Dat er op Ockenburgh ook prehistorie in de bodem verborgen zat, was al veel langer bekend. Zelfs Holwerda, de eerste opgraver van Ockenburgh, moet dat onderliggende niveau hebben


AJbeelding 3. Het IJzertijdvlak. Gerasterd zijn de sporen die aan de Ijzertijd kunnen worden toegeschreven. Rechts op de tekening de in dit vlak dagzomende Midden-IJzertijdlaag. De bottenkuilen zijn iets donkerder gerasterd weergegeven. Tek.:J.T.deJong.

N

10 m

gezien. Dat blijkt uit de plaatsen waar hij die laag doorgraven heeft. Het feit dat hij dat niet gemeld heeft zegt niet zoveel; hij vond wel vaker dingen daarvoor te onbelangrijk. Het IJzertijdniveau is over een groot deel van het terrein aanwezig. Lang niet altijd is dat als bewonings- of cultuurlaag. Dat heeft te maken met de geaccidenteerdheid van dat oude oppervlak, dat duidelijk meer reliĂŤf vertoont dan het Romeinse. De bodem duikt regelmatig en gaat dan over in

een veenlaag, die niet in cultuur lijkt te zijn gebracht. De hogere delen van het IJzertijdoppervlak daarentegen zijn wel benut, hetzij als nederzettingsterrein, als akkergrond of voor nog een ander doeleinde. Daar komen we hieronder uitgebreid op terug. Het monumentje in kwestie zat verborgen in een opgravingsput die in eerste instantie juist heel veel Romeinse vondsten en sporen opleverde. De put was gegraven in een deel dat

141


Afbeelding 4. Coupe door de kringgreppel. (Foto afd. Archeologie, gem. Den Haag.)

Holwerda in zijn publicatie het "kernvierkant" had genoemd en dat zijns inziens beschouwd moest worden als het hart van de Romeinse nederzetting.2 Juist hier was het IJzertijdniveau hoog gelegen. De beide bewoningslagen waren zelden meer dan 30 centimeter van elkaar verwijderd. De IJzertijdlaag is dan ook volop vanuit het Romeinse niveau vergraven. Het monumentje zelf werd op 29 september 1994 ontdekt na het schaven van het eerste IJzertijdvlak. Patrick Ploegaert mag de eer voor zich opeisen het als eerste te hebben herkend. Hij was het die na het schaven van het vlak in de fototoren klom en op onze vraag of er wat te zien was de volgende historische woorden sprak: "Ik zie iets wat ik niet zou mogen zien", of woorden van gelijke strekking. Patrick meende een kringgreppel te ontwaren. En ieder die daarna de moeite nam de klim in de toren te volbrengen kon niet om zijn waarneming heen: te zien was, vaag en verstoord, maar desondanks duidelijk genoeg, een in een cirkel lopende, vrij brede greppel. Zo vaag van verkleuring, dat hij alleen op een wat

142

grotere hoogte te herkennen was (afb. 2). En het bleef niet bij deze ene greppel. Tegen de eerste aan bleek zich een tweede af te tekenen en iets verderop was nog een klein deel van een derde greppel zichtbaar (afb.3). Die beide greppels bevonden zich echter voor een deel buiten de opgravingsput en konden niet verder worden blootgelegd. Het ging dus om een cluster van grafmonumentjes en dat was op zijn minst een onverwachte archeologische ontdekking. Een kringgreppel is niet in elk deel van ons land wereldnieuws. Per slot van rekening zijn er gebieden waar je er bij wijze van spreken je voeten in verzwikt. Maar dat geldt bepaald niet voor het kustgebied van Zuid-Holland. Daar zijn ze nog niet eerder aangetroffen. Sterker nog: van grafgebruiken in het Hollands kustgebied in de hele IJzertijdperiode was tot nu toe eigenlijk niets bekend.' Dat maakt de ontdekking uniek, maar verhindert aan de andere kant dat het in een specifiek kader gezet kan worden. Veel meer dan een beschrijving en globale datering kunnen we er daarom ook nog niet van geven.


De greppels Het heeft niet heel veel zin om alledrie de kringgreppels uitgebreid te behandelen. Niet omdat ze hetzelfde zijn, maar omdat alleen de eerste volledig is blootgelegd en daardoor zorgvuldig is onderzocht. De nadruk zal dus liggen op die ene kringgreppel, al zullen de andere twee niet helemaal onbesproken blijven. In elk geval kunnen we van alle drie de afmetingen bepalen. De derde kringgreppel lijkt het kleinste te zijn geweest. Omdat deze maar voor een klein deel is opgegraven, is een nauwkeurige meting onmogelijk, maar het heeft er alle schijn van dat de diameter niet meer dan ca. 4 meter heeft bedragen. De tweede is voor ongeveer de helft blootgelegd. Daarvan is de diameter ongeveer 5,30 meter geweest. De eerste kringgreppel bleek het grootst. Gemeten vanuit het hart van de greppel is de diameter 5,75 meter. De greppel is ook tot vrij grote diepte uitgegraven. Het is niet goed mogelijk de oorspronkelijke hoogte van het toenmalige maaiveld te achterhalen, maar het zal in de buurt van de 3,00 meter + NAP hebben gelegen. De greppel moet dan ongeveer 0,60 meter diep geweest

zijn (afb. 4). Het uit de greppel afkomstige zand was voldoende om een grafheuvel op te werpen die niet meer dan 1 meter hoog zal zijn geweest. Opvallend was de grote concentratie botten op een plek in de greppel, een soort bottenkuil (afb. 5). Voorzover dat te zien was - de kwaliteit van het materiaal was op zijn zachtst gezegd niet bijster goed - lag het niet in anatomisch verband. Onderzoek van het materiaal, uitgevoerd door Paul Storm, wees uit dat het hier uitsluitend runderbotten betreft. Het is zeker mogelijk dat het van ĂŠĂŠn dier afkomstig is geweest. Op zich was dit geen vondst om lang bij stil te staan, ware het niet dat een tweede bottenkuiltje gevonden was, dat bij de tweede kringgreppel lijkt te hebben gehoord. Die werd aangetroffen ter hoogte van de 'kruising' van de twee greppels, en is mogelijk deels vergraven bij het oprichten van de grootste grafheuvel. Behalve een aantal sterk vergane botfragmenten leverde het kuiltje nog een kleine buisvormige glazen kraal op, groen van kleur, met een lengte van 2,2 centimeter en een dikte van 0,4 centimeter. De botten waren deze keer afkomstig van een schapen- of geitenkop.

Afbeelding 5. De bottenkuil wordt uitgeprepareerd. (Foto afd. Archeologie, gem. Den Haag.)

143


Het is opvallend, die twee kuilen. In hoeverre dit daadwerkelijk iets betekent is niet duidelijk. Per slot van rekening is de inhoud duidelijk anders. Maar het is iets om in de gaten te houden. Er was nog iets opvallends aan het 'ensemble'. Boven is al gezegd dat het IJzertijdniveau hier vrij hoog lag. Het bleek inderdaad een verhoging in het terrein te zijn geweest. De grafheuvels waren dus opgeworpen op een heuvel. De specifieke kenmerken van het landschap waren dus echt 'gebruikt'. Er zijn hier wel meer voorbeelden van in den lande, het Kops Plateau is een heel spectaculaire, maar het blijft fascinerend om te zien.4 Er waren nog wel een paar onzekerheden in de interpretatie. Hierboven spraken we over een grafheuvel, maar sporen daarvan waren in de verste verte niet aanwezig. Trouwens, van een bijzetting, toch ook belangrijk bij een grafmonument, was ook al geen spoor te vinden. Daarnaast bleek de 'gewijde' grond in elk geval ook als akkerland te hebben dienst gedaan: de IJzertijdlaag leverde hier overal ploegsporen op. Het had er dus de schijn van dat men hier bij wijze van spreken de voorouders had weggeploegd en dat is toch op zijn minst opvallend.

Datering en interpretatie Een mogelijk oplossing voor deze problemen bleek gelegen in een wat meer complexe datering van het geheel. Daar zag het in het begin overigens niet naar uit: vondsten in eerdere putten hadden aangetoond dat het hier een Late IJzertijdlaag betrof, en dan meer specifiek een laag uit de 2de eeuw voor Christus. Paul Stuurman zelf had na bestudering van dat materiaal die datering aangedragen. Er was geen reden om te veronderstellen dat het hier iets anders zou zijn. Niettemin besloten we, speciaal voor dit artikeltje, een monster van de bottenkuil naar Groningen te sturen voor een Ci4-analyse. Dat pakte onverwacht uit. De datering die we terug kregen was namelijk volkomen onmogelijk: 1270 +/- 50 BP (GrA-9333).5

144

Het zou dus om een vroeg-middeleeuws spoor moeten zijn gegaan en dat was stratigrafisch absoluut niet aan de orde. Er was geen ingraving geweest aan de bovenkant van de IJzertijdlaag en de botten waren zoals gezegd verploegd. Blijkbaar onttrekt Ockenburgh zich aan de Ci4-analyse, want er waren al eerder monsters teruggekomen met een datering die strijdig waren met de geconstateerde stratigrafĂŻe.6 Met de moderne methodes lukte het dus niet. Gelukkig was Paul Stuurman er nog: hij had het aardewerk van deze werkput al bewerkt. We hebben moeten terugvallen op zijn dateringen en dat is in dit kader eigenlijk niet meer dan rechtvaardig. Die dateringen heeft Paul speciaal op mijn verzoek aan mij gerapporteerd, op de manier die hij gewend is: niet op een floppy door middel van een tekstverwerker (natuurlijk niet!), maar netjes uitgetypt met een schrijfmachine die zijn beste jaren al wel gehad heeft. En Pauls dateringen geven wellicht een oplossing. Het viel Paul op dat op sommige plaatsen in de put het aardewerk wat andere kenmerken vertoonde. Dat was vooral het geval in de noordhoek van de opgravingsput en dat bleek direct samen te hangen met een aparte bodemlaag die alleen in dit deel van de put zichtbaar was. In de rest was die laag als onderdeel van het dikke IJzertijdpakket niet van de rest te onderscheiden. Om het met Pauls woorden te zeggen: "Bij die scherven.... waren er verscheidene met kenmerken van aardewerk uit de Midden -Ijzertijd, t.w. - randversiering bestaande uit vingerindrukken op de rand; - een naar verhouding hoog percentage van wandscherven met vinger/nagel/spatelversiering; - het incidenteel voorkomen van wandfragmenten met wandknik; - het incidenteel voorkomen van scherven met kiezelverschraling; - het naar verhouding wat veelvuldiger voorkomen van besmeten scherven."


Pauls verslag eindigt met de volgende conclusie: "Datering van de scherven (uit die laag): Midden-IJzertijd (300200 v.Chr.). Datering overige materiaal uit deze WP: begin Late Ijzertijd (eerste helft 2e eeuw v.Chr.)." Er lijken dus twee bewoningsfasen te zijn geweest die in tijd nogal uit elkaar kunnen hebben gelegen. Dat maakt een groot verschil. Het is goed mogelijk dat de grafheuvels tot de vroege fase hebben behoord. Het hoeft in dat geval niet raar te zijn geweest dat de grond hier later als akker ging dienst doen. Want de heuveltjes waren geplaatst op een heuvel in het duingebied, en zoiets is buitengewoon vatbaar voor verstuiving en erosie. Waarschijnlijk was er ten tijde van de beakkering helemaal niets meer te zien van de grafmonumenten van een eeuw daarvoor. Als er op dat moment nog wat over geweest was van de bijzetting dan zal die ongezien zijn weggeploegd.

Conclusie En zo hebben we dus de eerste sporen van het dodenbestel in de Ijzertijd in het kustgebied aangetroffen op Ockenburgh. Een exacte datering is niet mogelijk gebleken. Wel is door onderzoek van Paul Stuurman vast komen te staan dat in het aardewerk dat hier is teruggevonden, twee periodes zijn vertegenwoordigd: de Midden en de Late Ijzertijd. Het is goed mogelijk dat de grafmonumentjes gestamd hebben uit de vroegste periode. De relatief hoge positie van deze grafmonumenten maakten ze extra kwetsbaar voor erosie. Wanneer het gebruikelijk was om de grafheuvels juist op zo'n plek aan te leggen, is meteen duidelijk waarom ze nog niet eerder gevonden zijn. Het is dan eerder regel dan uitzondering dat ze zijn weggeërodeerd. Ik heb hier ter ere van Paul Stuurman een grafmonumentje beschreven. Voor alle duidelijkheid: ik heb er niet eentje voor hem opgericht. Alstublieft niet zeg! Paul moet vooral nog lang bij ons blijven.

Daarbij: het monumentje is er al lang niet meer. Het is weggegraven ten behoeve van de ombouw van het terrein tot luxe vakantie-resort. Nu is daar alleen nog een rotonde, bedoeld voor het autoverkeer ter plekke. De ronde vorm daarvan is in elk geval toepasselijk. Gemeente Den Haag Afdeling Archeologie Dienst Stadsbeheer Postbus 12651 2500 DP 's-Gravenhage Noten 1 Het verslag en de eerste resultaten van de opgraving uit de jaren negentig zijn gepubliceerd in drie jaarverslagen: Kersing en Waasdorp 1994-96: Romeinen op Ockenburgh I-III. Korte verslagen zijn verschenen in de Kroniek van ZuidHolland in het tijdschrift Holland in de jaargangen 1994-1997. 2 Zie de eindpublicatie van Holwerda over Ockenburgh, verschenen in de OMROL in 1938. 3 Zie Van Heeringen 1992, p.317. 4 Het gaat hier om grafheuvels uit de Midden-Bronstijd, opgericht op een hoog deel van de stuwwal bij Nijmegen. Zie van Enckevort en Zee 1996, p. 18 e.v. 5 Een duplomonster (GrA-9335) leverde 1210 +/- 50 BP op, en daarmee dus de bevestiging van een onmogelijkheid. 6 Twee van de vier gevonden paarden bleken eveneens een vroeg-middeleeuwse Ci4-ouderdom te hebben, terwijl één daarvan onder een Romeins spoor tevoorschijn kwam. Literatuur Bloemers, J.H.F., L.P.Louwe Kooijmans, H. Sarfatij, 1981. Verleden Land. Amsterdam. Enckevort, H. van en K. Zee, 1996. Het Kops Plateau. Abcoude/Amersfoort Heeringen, R.M. van, 1992. The Iron oge in the Western Netherlands. Amersfoort. Holwerda, J.H., 1938. Een Bataafsch dorp op Ockenburgh bij Den Haag. OMROL. NR 19, pp.11-60. Kersing, V.L.C., en J.A. Waasdorp, 19941996. Romeinen op Ockenburgh I-III. Verslag van een archeologisch onderzoek in 1993-1995. Den Haag. Stuurman, P.,1965. Een archeologisch drama onder de (het) bedrijven door: transformaties van het Monsterse Geestje. Westerheem 14, pp.35 - 79.

145


Siste viator S.L. Wynia

Sta stil, reiziger, is een oproep, die op veel Romeinse grafstenen, die vaak langs de weg opgesteld stonden, voorkomt. Paul Stuurman is op zijn vele (voet)tochten door binnen- en buitenland en door de literatuur menigmaal even stil blijven staan. Vaak bracht hij er verslag over uit in Westerheem. Nu hij dit tijdschrift verlaat, een oproep om nog een keer stil te staan bij het volgende. Het Romeinse castellum Vechten heeft zijn internationale bekendheid in eerste instantie te danken aan de enorme hoeveelheid vondsten die daar in de jaren zestig van de vorige eeuw gedaan zijn bij de aanleg van Fort Vechten, als onderdeel van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie. Wat daar allemaal zonder archeologische begeleiding naar boven is gekomen, tart elke beschrijving.

Tekening op een scherf van terra sigillata, gevonden te Vechten, van een Romeins oorlogsschip. De plaats van de stuurman is niet bezet.

146

In 1901 en 1906 verscheen het deel van het CIL, het Corpus Inscriptionum Latinarum, het grote verzamelwerk van alle Latijnse inscripties, waarin de pottenbakkersmerken, voornamelijk op terra sigillata, zijn opgenomen. Hierdoor is de kennis omtrent Vechten in binnen- en buitenland enorm toegenomen. Op grond van opgegraven inscripties, zo oordeelt het CIL, moet Vechten wel de haven van geheel Germania geweest zijn. Er verschenen . artikelen, met name in Duitsland, waarin op het belang van Vechten in de militaire strategie uit de tijd van

keizer Augustus gewezen werd. Ook kwam de theorie van Vechten als (overslaghaven naar voren, en vanuit Vechten zou ook de vloot van Germanicus naar GermaniĂŤ zijn vertrokken. Bij de opgravingen van Holwerda en Remouchamps in de jaren twintig van deze eeuw is van een haven, zoals bijvoorbeeld later in Velsen opgegraven, geen spoor gevonden. Wel werd meermalen de Rijnoever, met de daarbij behorende oeverversterkingen, teruggevonden. In 1915 werd, bij het graven van een militaire loopgraaf, een wat onbeholpen uitgevoerde grafsteen gevonden van de zeekapitein (trierarchus) Gaius Iulius Bio. Het deel van het CIL dat de op dakpannen aangebrachte stempels behandelt, schrijft bij de inleiding op de stempels van de Romeinse vloot in deze streken, de Classis Germanica, dat het er op lijkt dat een spoor van een statio (steunpunt) van deze vloot bij Vechten gevonden is in de vorm van de grafsteen van de kapitein Bio. Deze mededeling zal waarschijnlijk enkele mensen op het verkeerde been gezet hebben. Vechten wordt als gevolg hiervan vaak zonder meer een vlootstation genoemd, en zelfs wordt het opgenomen in een rij plaatsen waar stempels van deze vloot gevonden zijn1. Deze kennis gaat dan zijn eigen leven leiden, en het komt zover, dat Vechten eerst als vlootstation, en pas daarna als hulptroepenkamp genoemd Nu zijn er te Vechten dakpanstempels van veel legereenheden gevonden, van legioenen, die niet in Vechten gelegerd geweest zijn, maar die of bouwmateriaal geleverd hebben in de vorm van gestempeld materiaal, of waarvan zelfs een detachement met materiaal tijdelijk te Vechten gelegerd is geweest


voor bouwwerkzaamheden, en van enkele infanterie- of cavalerieeenheden, die ook daadwerkelijk te Vechten gelegerd geweest zijn, maar van de Classis Germanica ontbreekt hier tot nu toe ieder spoor. Het zou mooi zijn, wanneer wij daarbij dus niet meer zouden blijven stilstaan, maar: scripta manent. Vale gubernator: Archeologisch Instituut Vrije Universiteit De Boelelaan 1105 1081 HV Amsterdam

Noten 1 De Mayer 1937, 205; De Poorter en Claeys, 1989, 47. 2 Alföldy 1968, 50. Literatuur Alföldy 1968: G. Alföldy, Die Hilfstruppen der römischen Provinz Germania Inferior. Düsseldorf. De Maeyer 1937: R. de Maeyer, De Romeinsche villa's in België. Een archeologische studie. Antwerpen - 's-Gravenhage 1937. De Poorter en Claeys 1989: Alexandra De Poorter & Pierre Claeys, Les sigles sur matériaux de construction romains en terre cuite en Belgique, Leuven.

Westerheem-bibliografie Paul Stuurmans bijdragen aan Westerheem:

Romeinse vondst bij Ockenburg (Loosduinen) (1965, 8). Streepbandaardewerk in de omgeving van Den Haag: oudheidkundig onderzoek bij de Lozerlaan, juli-november 1964 (1965, 91). Een archeologisch drama onder de (het) bedrijven door: transformaties van het Monsterse Geestje (1965, 35,135). De bjil van Raaphorst (1967,181). Een verlate maar niet overjarige reactie (1967, 240). Archeologie van het jaar nul (1969, 62). Lipari tussen Oost en West: het Museo Eoliano en de archeologie van de Eolische eilanden (1969, 245). Andermaal "Archeologie van het jaar nul" (1970, 54; met F.B. Simonis). Het Biologisch-Archeologisch Instituut 50 jaar (1970, 223). Oudheidkundig stadskernonderzoek in duplo: inleiding tot de bijdragen over Alkmaar en Dordrecht (1970, 277). Het stadskernonderzoek te Dordrecht (1970, 277). De Europese mens ontmoet zijn verleden (1973,162). Schatgraven, de hobby voor 1976? (1976,1). Een bosolifant als dekmantel (1978,115). Een archeologische crypt in Parijs (1981, 69). De amateur-archeoloog en de metaaldetector (1982, 81). Graven in een recent verleden (1988, 75). Terug tot de bron: een onbekende kopie van de "Batavia" van Hadrianus Junius (1989,146; met CA. Kalmeijer). Het leven beleven in het landschap van vandaag (1994,119). Aardewerk met streepbandversiering uit de omgeving van Den Haag: oude vondsten in gewijzigd perspectief (1995,133). Wandelaar in de tijd (1995, 201). En verder:

Tientallen literatuurbesprekingen Honderden literatuursignalementen Het boekje 'Een passie voor het verleden, en waar zoiets toe leidt', uitgebracht ter gelegenheid van het 45-jarig bestaan van de AWN in 1996.

147


Prehistorische Polyfonie? Licht-experimentele gedachten over archeologie en muziek Frits David Zeiler

Paul Stuurman houdt van muziek. Hij is niet de enige archeoloog die zijn oudheidkundige passie met een muzikale combineert. Wanneer ik afga op de ontmoetingen in de concertzaal bestaat zelfs een flink deel van mijn kennissenkring uit dergelijke dubbeltalenten - van Groenman tot Hoekstra en van Van Es tot Van Dockum. Om dan nog maar niet te spreken van de Van Regteren Altena's, die dikwijls ook op het podium te vinden zijn. Kortom, de beoefening van de archeologie schijnt die van de muziek te stimuleren. Actief en passief- maar merkwaardig genoeg vrijwel nooit wetenschappelijk. De aanzet die Ypey ooit heeft gegeven in zijn artikel over mondharpen is bij een aanzet gebleven en van de Italiaan die een tijdlang archeologische congressen met vreemde snaarinstrumenten onveilig heeft gemaakt is ook al enige jaren niets meer vernomen. De muzikale archeologie wordt overgelaten aan de gespecialiseerde musici en de musicologen.

'Oude muziek' Het graven in de Europese muziektraditie staat bekend als de oude muziekbeweging. Onder 'oude muziek' werd aanvankelijk alles verstaan wat vóór de dood van Johann Sebastian Bach was geschreven, maar inmiddels is het begrip met ongeveer een eeuw opgerekt en reikt het tot Schumann en Mendelssohn. In de jaren '60 was het vooral de barok die weer in de belangstelling kwam, gestimuleerd door de herontdekking van de blokfluit en het clavecimbel. De Nederlanders Frans Bruggen en Gustav Leonhardt speelden daarbij een baanbrekende rol. In de

148

jaren '70 volgden de hoogrenaissance en de vroege, i5de-eeuwse renaissance, waarvoor de herwaardering min of meer samenviel met een vernieuwde interesse voor de eigen volksmuziek. De 'folk' maakte immers gebruik van toonaarden en instrumenten, die door de ontwikkelingen binnen de kunstmuziek tot een marginaal bestaan waren veroordeeld, zoals de cornumuse of doedelzak. Een groep die al twintig jaar lang met groot succes en klinkend resultaat beide elementen combineert is het in oorsprong Utrechtse gezelschap Camerata Trajectina. Nog maar enkele maanden geleden gaf dit tijdens een historisch-archeologisch congres in Kampen een fraaie demonstratie van de wijze waarop in de 15de eeuw straatjongens en kloosterlingen streden om het gebruik van dezelfde populaire melodieĂŤn. Anderen gaan nog verder terug. Sinds het midden van de jaren '80 is er een enorme belangstelling voor de 'echte' middeleeuwse muziek, en dan niet alleen omdat men het Gregoriaans in de rooms-katholieke eredienst mist. De interpretaties lopen van de wereldsscabreuze avonturier Oswald von Wolkenstein tot en met de mystieke abdis Hildegard von Bingen, wier 900ste geboortedag juist dit jaar uitgebreid wordt herdacht. Het Britse gezelschap Sequentia waagt zich zelfs aan de vertolking van vroegmiddeleeuwse epen als de Edda en de Beowulf, en het moet worden gezegd: het resultaat is fascinerend. Behalve de tekst van deze heldenverhalen is er echter - anders dan bij Hildegard en haar tijdgenoten geen noot muziek meer overgeleverd. Het experiment krijgt de overhand, en


net als bij de archeologie kan men zich dan de vraag stellen: hoe ver kunnen we gaan?

puntjes klinken - het CD-tijdperk was in aantocht en iedere oneffenheid zou storen. Wat begon als een roep om authenticiteit, eindigde in een graad van perfecZuiver of vals? tie die in de tijd waarin de muziek ontHet werk van de musicoloog die zich stond met geen mogelijkheid had op de 'oude muziek' werpt lijkt in verkunnen worden gehaald. Nog niet zo schillende opzichten op dat van de arlang geleden liet NRC Handelsblad cheoloog. Hij moet immers laagje voor (oseph Haydn voor een exclusief interlaagje afschrapen voor hij doordringt view uit de hemel komen en ontlokte tot het oorspronkelijke oppervlak. De hem de uitspraak, dat dĂŠze authenticiconcertpraktijk en het instrumentateit eenvoudig onzin was. Natuurrium van na 1860 hadden het zicht hoorn spelen zonder fouten maken daarop volstrekt ontnomen, hetgeen kon geen enkele blazer in Haydns tijd. iedereen achteraf kan constateren De stads- en hoforkesten bestonden wanneer de loodzware Matthaus Pasvaak voor een flink deel uit amateurs sion van Mengelberg wordt afgezet of semi-beroepsmusici, die hun opleitegen de haast frivole interpretatie van ding grotendeels in de praktijk hadden Koopman of Harnoncourt. Maar er gekregen en theoretisch waarschijnlijk was meer. Behalve een reductie van de nauwelijks waren onderlegd. orkestrale omvang - zelfs in Mozarts Wanneer de discussie over de 18detijd was bijna alle muziek nog kamereeuwse muziekpraktijk al zo hoog opmuziek - streefde men naar gebruik loopt, kan men zich wel voorstellen van instrumenten uit de tijd zelf en hoe het toegaat als men zich waagt aan van speel- en zangwijzen zoals die in Italiaanse arie antiche of het drinklied de toenmalige methodes werden voor'De morghen, de morghen' van de geschreven. Dus Schubert op forteRostocker studenten uit 1475. Het bepiano, Vivaldi op darmsnaren en Jacob oefenen van 'oude muziek' is in veel van Eijck op niets anders dan een reopzichten te vergelijken met de experinaissanceblokfluit. En vooral: zingen mentele archeologie. Hoe verder men op een strakke, klare toon en onder alle omstandigheden non-vibrato. Daar- teruggaat, des te minder is zeker en des te vaker moet men zijn toevlucht bij moest het ook nog eens tot in de

Optreden van Camerata TrajecĂźna tijdens het symposium over St. Agnes te Kampen op 19 november 1997. Foto: F.D. Zeiler.

149


nemen tot de fantasie. Om deze niet op hol te laten slaan, moet men uitgaan van de waarschijnlijkheden van de tijd zelf, en dan niet alleen van de technische mogelijkheden, maar ook van de maatschappelijke wenselijkheden. Op grond van twee tegenover elkaar gelegen paalgaten kan men concluderen dat er gebinten van een huis hebben gestaan, maar hoe deze waren geconstrueerd weet men al niet meer. Zijn zelfs de paalgaten afwezig en vindt men alleen de resten van een vuurplaats met halfverbrande botten en wat schamel aardewerk, dan verdwijnt zelfs het huis achter de horizon. Hetzelfde geldt voor de muziek uit de tijd v贸贸r men deze vastlegde in noten: we kunnen er menselijkerwijs gesproken niet meer bij.

Beeld van twee lurblazers op het Raadhuisplein in Kopenhagen, hier overigens ten onrechte voorgesteld als een soort Vikingen. Foto: F.D. Zeiler.

150

Een musicus kan dan verschillende dingen doen. Hij kan zich laten inspireren door dit ongrijpbare verleden, zoals de jazzfluitist Chris Hinze deed in zijn nummer 'Virgin sacrifice', dat ooit de intro was van de Teleac-cursus 'Graven naar het verleden' (dat Strawinsky hem met zijn 'Sacre du printemps' ruim v贸贸r was laten we nu maar even buiten beschouwing). Hij kan ook proberen iets te reconstrueren uit het ongerijmde. Dat die methode zelfs een onverwacht resultaat kan opleveren leert ons de misinterpretatie van de choreografie van de Griekse tragedie, die in 1597 de moderne opera deed ontstaan. Maar de musicus kan ook, net als in de new archaeology, aansluiting proberen te vinden bij de culturele antropologie.


Een 'lur' gedraaid Maar waar moet hij dan zoeken? Aan de randen van Europa, waar nog andere vormen van zang en muziek bestaan dan de 'Vier Weverkens?' In het noordwesten zal hij zeker iets terugvinden van de zangerige declamatiekunst van de vertellers van de Edda en de Beowulf; in het zuiden sporen van de Arabische melodiek, waarbij het omspelen van een toon met kwart en soms zelfs achtste tonen het westerse oor verbaast; of in het oosten, in de vlakten die doorlopen tot in CentraalAzië de boventoonzang, die in ons muzikale systeem hooguit beoefend wordt in deflageolettenop snaarinstrumenten. Vreemde, ijle, exotische klanken, en ongetwijfeld authentiek. Maar hoe ver gaan déze terug? Bij nadere beschouwing blijken ook al deze vormen van wereldmuziek (zoals men volksmuziek de laatste jaren is gaan noemen) geraffineerde muzikale systemen die aan even strenge regels zijn gebonden als het Gregoriaans of'Die Kunst der Fuge' van Bach. Voor het achterhalen van 'oermuziek' of van prehistorische polyfonie is de methode van de ethnomusicologische vergelijking eenvoudig niet geschikt. Er blijft dus weinig anders over dan het artefact zelf; het uit archeologische context overgeleverde instrument. Op een laatmiddeleeuws vogelfluitje - al dan niet gevuld met water - kun je heerlijk kwinkeleren. Op een reconstrueerbare harp is te tokkelen, al zullen we daar de wereld van de blinde Friese dichter Bernlef nooit mee terug kunnen roepen. Laten we ons vooral ook tot de instrumenten beperken waarvan de ouderdom - archeologisch of anderszins - onomstotelijk vaststaat. Een kleine twintig jaar geleden heeft een psycholoog de klanken van de midwinterhoorn aan een aantal proefpersonen laten horen en de reacties op deze 'oermuziek' wetenschappelijk laten vastleggen. Inmiddels is het meer dan waarschijnlijk, dat dit zogenaamd authentieke

volksmuziekinstrument in het begin van deze eeuw door folkloristen vanuit de Alpen in Twente is geïntroduceerd. Een buitengewoon aardig experiment is daarentegen dat met de Deense luren. Een lur (de u dient als oe te worden uitgesproken) is een bronzen blaasinstrument, dat paarsgewijs is gevonden op een groot aantal plaatsen in Denemarken en in enkele aangrenzende landen. De depositie in moerasgebieden maakt het waarschijnlijk dat het om offers gaat, hetgeen de voorwerpen - zoals zoveel waar we geen raad mee weten - in een religieuze of rituele context plaatst. Van de 35 in Denemarken zelf teruggevonden exemplaren bleken er elf nog bespeelbaar te zijn; een klein wonder wanneer men bedenkt dat ze om en nabij de 25 eeuwen oud zijn. Net als natuurhoorns zijn ze niet voorzien van kleppen; de tonen moeten dus met de embouchure en het luchtvolume worden gevormd en omvatten uiteraard alleen de natuurtonen. Desalniettemin zijn de verschillende luren ook in verschillende toonaarden gestemd: C groot, D groot, Es groot, e klein en G groot. Het Nationalmuseum heeft in 1966 een intrigerende en tegelijkertijd zeer geestige plaat uitgebracht, waarop deze instrumenten worden bespeeld.1 Er is geen enkele poging gedaan tot reconstructie of authenticiteit. Het is moderne muziek, van trompetsignalen via Kuhlau's 'Herlig en sommernat' en Wagners 'Fliegende Hollander' tot een 'Bronze Age Rag'. Is het bestaan van een prehistorische vorm van polyfonie daarmee bewezen? Natuurlijk niet, maar leuk is het wel, en dat is een eis die we óók aan muziek mogen stellen. Of ze nu archeologisch geïnspireerd is of niet. Hofstraat 18 8261 BZ Kampen Noot 1 Klangefra Danmark's bronzealderlurer. Nationalmuseet, K0benhavn 1966.

151


Naar aanleiding van 'Archeologie van het jaar nul' J.F. van Regieren Altena

In februari 1969 verscheen in het eerste nummer van de achttiende jaargang van Westerheem een artikel van P. Stuurman: 'Archeologie van het jaar nul'. Uitgaande van de vondsten uit het complex van vindplaatsen bij de Meppelweg en de Lozerlaan in Den Haag, gedateerd rond het begin van de jaartelling, onderzocht de auteur de invloeden die hij in de karakteristieken van het aardewerk wist te herkennen. Hij kwam tot de conclusie "dat in de omgeving van Den Haag in de tweede helft van de eerste eeuw v. Chr. en in de eerste drie eeuwen n. Chr. inheemse bevolkingsgroepen hebben gewoond, wier aardewerk, naast enkele tot een zuidwestelijke traditie terug te voeren kenmerken, overwegend 'Friese' invloeden verraadt. Mogelijk vinden deze invloeden hun verklaring in een infiltratie van uit het noorden afkomstige Friezen of aan de Friezen verwante bevolkingsgroepen in het ten zuiden van de Rijnmond gelegen kustgebied en heeft een geleidelijke assimilatie plaatsgevonden met een aldaar nog aanwezig substraat van de 'Keltische' (?) kustbevolking. Een andere mogelijheid is, dat de 'Friese' invloeden op culturele contacten duiden." Men moet zich bij het lezen van dit citaat realiseren dat het proefschrift van J.H.F. Bloemers (Rijswijk (Z.H.), "De Bult": Eine Siedlungder Cananefaten) pas negen jaar later in 1978 zou verschijnen, om van het proefschrift van R.M. Van Heeringen (The Iron Age in the Western Netherlands) uit 1992 nog maar te zwijgen. Met dit artikel verrichtte Paul Stuurman pionierswerk. Het aangeroerde probleem heeft hem nooit meer losgelaten. Het is interessant de conclusie van Stuurman te vergelijken met die van Van Heeringen, neergelegd in stelling 5 bij zijn proefschrift. De stelling luidt:

152

"De inheemse bewoners in de Romeinse Tijd van het kustgebied tussen Maas en Oude Rijn, behorende tot de stam der Cananefaten, hebben zich daar omstreeks het begin van de jaartelling in een (bijna) woest gebied gevestigd, komende uit de huidige provincie NoordHolland." Het wezenlijke verschil tussen de beide opvattingen is dat Stuurman continuĂŻteit van de bewoning suggereert, terwijl Van Heeringen het over een (bijna) woest, dat wil zeggen ontvolkt, gebied in de eerste eeuw v. Chr. heeft. De overeenkomst is dat volgens beide opvattingen de nieuwe bewoners waarschijnlijk uit het noorden zijn gekomen, iets dat Stuurman al in 1969 in de gaten had. Thans bewerkt Paul Stuurman het IJzertijdaardewerk dat bij de recente opgravingen op het kampeerterein Ockenburg is gevonden. Ik ben benieuwd wat de uitkomst van dit werk zal zijn, toch bewoning in de omgeving van Den Haag in de eerste eeuw v. Chr. en daarmee een hernieuwde suggestie van bewoningscontinuĂŻteit of een ondersteuning voor de opvatting van Van Heeringen dat het land in de eerste eeuw v. Chr. woest werd. Een derde mogelijkheid is dat de kwestie open blijft. Het jaar nul Het was echter om een heel andere reden dat dit artikel mij te binnen schoot toen de hoofdredacteur van Westerheem vroeg aan dit nummer te willen bijdragen. Die reden was de titel: 'Archeologie van het jaar nul'. Zoek je in het woordenboek de betekenis van de uitdrukking 'van het jaar nul' op dan blijkt het om iets zeer ouderwets te gaan. Deze betekenis zal als knipoog zijn bedoeld, er waren geen resultaten van nieuw grootschalig onderzoek, geen ^C-bepalingen voorhanden. Maar er was ook de andere betekenis, ge-


woon het jaar o, het jaar dat oren, die gevoelig zijn geworden door de discussies met betrekking tot het moment waarop het tweede millenium overgaat in het derde, meteen opvalt, een discussie waar ik door mijn neef Justus Halbertsma op attent ben gemaakt. Volgens mijn woordenboek (M.J. Koenen, bewerkt door J.B. Drewes, 197427) had ook het jaar één kunnen worden gebruikt, maar de auteur gebruikte het jaar nul. In het artikel wordt het jaar nul nog enkele keren genoemd zodat je kan gaan denken dat het jaar nul voor de auteur een realiteit is, al kan een vorm van consequentheid als reden voor dit herhaald gebruik niet worden uitgesloten. Deze veronderstelde realiteit wijkt af van de levende traditie die teruggaat op het werk van de zesde eeuwse Romeinse abt Dionysius Exiguus die onze jaartelling met het jaar i laat beginnen, het begrip 'o' bestond in de zesde eeuw nog niet. Het gevolg is langzamerhand algemeen bekend, de komende overgang van het tweede millennium naar het derde is die van het jaar 2000 naar het jaar 2001. Wie in het jaar 2000 wordt geboren zal een twintigste-eeuwer zijn. Zou het derde millennium al met het jaar 2000 beginnen, wat gevoelsmatig juister lijkt, dan moet worden vastgesteld dat de Christelijke jaartelling een jaar mist en moet er misschien worden aangedrongen op de toevoeging van een jaar nul tussen de jaren één v. Chr. en één n. Chr., zoals de auteur Stuurman al deed. En waarom niet? De invoering van de Gregoriaanse kalender, in plaats van de Juliaanse, een echte ingreep waarbij tien of meer dagen moesten worden overgeslagen, was ook mogelijk. Sterker nog, van een toevoeging van het jaar nul zou in het dagelijks leven niets zijn te merken, behalve dat het jaar 2000 dan ook officieel het eerste jaar van het derde milennium zou worden. Een belangrijk nadeel van deze kalenderhervorming zou zijn dat de bovengenoemde discussie tot zwijgen wordt gebracht. Een invoering van het jaar nul zou voor

veel vakgebieden die zich met de tijd voor het begin van de Christelijke jaartelling bezighouden, onder andere de archeologie, wel merkbaar zijn. Vooral nu dankzij de dendrochronologie duizenden jaren oude kapdata van bomen tot op het jaar nauwkeurig kunnen worden bepaald. Alle voorchristelijke jaartallen zouden door de invoering van een jaar nul een jaar in de tijd worden teruggeduwd, waardoor de gebeurtenissen een jaar jonger zouden worden. Bij de vaststelling van de begin- en einddatum van een zwevende jaarringchronologie of een zwevende varvenchronologie die voor het begin van de Christelijke jaartelling begint en erna eindigt zou correctie van de begindatum door bijtelling van een extra voorchristelijk jaar niet meer nodig zijn, een correctie waarvan ik vermoed dat niet specialisten die wel eens achterwege gelaten zullen hebben. Andersom zou bij de vaststelling van het aantal jaren dat een periode heeft geduurd die voor het begin van de Christelijke jaartelling begint en erna eindigt de uitkomst niet meer met een jaar in mindering hoeven te worden gebracht. Ook deze handeling zal wel eens zijn vergeten. Voor de Nederlandse archeologie zullen zulke vermoede fouten nog geen overwegende betekenis hebben, daarvoor zijn de marges in de dateringen te groot. Maar met het toenemen van het aantal voorchristelijke, met behulp van dendrochronologie vastgestelde jaartallen zal dit meer en meer een rol gaan spelen, althans zolang er officieel nog geen jaar nul is ingevoerd. Van Esther Jansma begreep ik dat in de computerprogramma's voor de verwerking van dendrochronologische gegevens van de stichting Ring deze correcties automatisch worden uitgevoerd. Met zijn titel 'Archeologie van het jaar nul' heeft Paul Stuurman aanleiding gegeven de aandacht te vestigen op dit aspect van het dateren; hij zal er wel vreemd van opkijken. Appelweg 112 3818 NP Amersfoort

153


De Romeinse vicus Ceuclum Archeologisch onderzoek aan de Grotestraat in Cuijk Hany van Enckevort ei jan Thijssen

Vanaf 1992 zijn door de gemeente Cuijk plannen ontworpen om de ruimtelijke structuur van het centrum te

Afbeelding 1. De Romeinse vicus van Cuijk. 1 vicus; 2 grajveld; 3 GalloRomeinse tempels in de opgraving van 1963; 4 grachten van de laat-Romeinse versterking; 5 laatRomeinse brug; 6 opgraving Grotestraat 18-22; 7 Fraterstraat; 8 Schoolstraat; 9 Lage Weidjes; 10 Deken van de Ackerhof; n Smidstraat. Tekening AndrĂŠ Simons/ Sectie Archeologie Gemeente Nijmegen.

154

verbeteren. Het belangrijkste doel van deze herinrichtingsplannen was gericht op de omvorming van het een-


trum tot een aantrekkelijk winkel- en verblijfsgebied. Een van de voorwaarden voor de realisatie van de plannen was in elk geval een goede bereikbaarheid. Daartoe werd onder meer een parkeergarage ten westen van de Schoolstraat gepland. Tevens zou er een doorbraak vanuit de Grotestraat naar het achterliggende Schoolstraatterrein met parkeergarage moeten worden gemaakt. In deze doorbraak op de percelen Grotestraat 18-22 zou dan een winkelpassage gerealiseerd kunnen worden. Deze bouwplannen zouden een sterke aantasting van de archeologische waarden in de Cuijkse bodem inhouden, zoals hieronder nog beschreven zal worden. Hierop sprong de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) al snel in door in oktober 1993 een klein onderzoek uit te voeren op het terrein van de parkeergarage. Daarbij bleek dat dit in de jaren zestig in sterke mate verstoord was bij de sloop van het oude kloosterziekenhuis van de Zusters van Liefde uit Tilburg, in de volksmond het Liefdesgesticht geheten. Wel konden enige greppels worden waargenomen die mogelijk uit de ijzertijd stammen. Enkele andere sporen dateren in de Romeinse tijd.' Op basis van oud AWN-onderzoek in de buurt was duidelijk dat de bouw van de winkelpassage aan de Grotestraat zeer waarschijnlijk een nog grotere verstoring van het bodemarchief zou betekenen. Het was dan ook niet verwonderlijk dat na een verzoek van de ROB de Gemeente Cuijk en de Provincie Noord-Brabant met een geldelijke bijdrage kwamen om archeologisch onderzoek op de percelen Grotestraat 18-22 uit te kunnen voeren. De ROB vroeg de archeologen van de Gemeente Nijmegen om de opgravingen te verrichten. Tijdens en na het onderzoek, in april en oktober 1997, werden zij geassisteerd door een groep enthousiaste amateurarcheologen uit Cuijk en Beers van de AWN-afdeling Nijmegen.2

Afbeelding 2. Overzicht van het opgravingsvlak, op bijna twee meter onder het maaiveld, met een wirwar van verkleuringen van voornamelijk funderingsgreppels van de huizen met werkplaatsen.

Romeins Cuijk: de stand van zaken in 1997 Het archeologische onderzoek in de kern van Cuijk kent een lange traditie. Opgravingen door A.E. van Giffen, J. Willems en J.E. Bogaers in de jaren 1937-38,1948 en 1964-66 resulteerden in talrijke sporen uit het verleden.' Op basis van het uitgevoerde onderzoek mag worden aangenomen dat de plaatsnaam en situering van het tegenwoordige Cuijk overeenkomt met het toponiem Ceuclum op de Tabula Peutingeriana, een middeleeuwse kopie van een Romeinse wegenkaart. De oudste sporen uit de eerste helft van de iste eeuw zijn van een militaire

Afbeelding } . Profiel van de werkput met een vloerenpakket. De vloeren tekenen zich als afzonderlijke lichte bandjes van leem af.

155


versterking, een castellum, dat vermoedelijk onder keizer Claudius (41-54) is opgetrokken,4 en dat tot het einde van de iste eeuw in gebruik bleef. Over de aard en de betekenis van deze versterking bestaan echter nog de nodige vraagtekens. Nadat de militairen rond het jaar 100 lijken te zijn vertrokken ontwikkelde Cuijk zich in de 2de eeuw tot een vicus, een regionaal centrum voor een groter landelijk gebied. Evenals in gelijksoortige landelijke centra werd het karakter van het 2deeeuwse Cuijk vooral gekenmerkt door handel, ambacht en dienstverlening. De tijdens de opgraving van 1963 op de Maasoever gevonden resten van tempels geven aanleiding te veronderstellen dat Cuijk toentertijd ook op religieus gebied van betekenis is geweest.

Afbeelding 4. Overzicht van de sterk gecorrodeerde voorwerpen uit de kuil. Foto Rob Mok/Sectie Archeologie Gemeente Nijmegen.

156

Zoals zoveel nederzettingen in het Benedenrijngebied lijkt Cuijk rond het midden van de 3de eeuw te zijn verlaten, waarna het terrein kort na het jaar 320 onder keizer Constantijn de Grote (306-337) opnieuw in gebruik werd genomen. Op min of meer dezelfde plaats als de iste-eeuwse versterking, is in die tijd een nieuwe fortificatie gebouwd, die omgeven was door een houtaarden wal en grachten. Het fort heeft in ieder geval een oppervlak van ongeveer 2,5 ha gehad. Vanuit het fort werd de brug over de Maas bewaakt.5 Rond het begin van de 5de eeuw lijkt de Cuijk verlaten te zijn, doch de

schaarse bewoningssporen en grafvondsten uit de vroege middeleeuwen wijzen duidelijk op een continuering van de bewoning. Buiten het in de vroeg- en middenRomeinse tijd bewoonde gebied zijn de sporen van een grafveld gevonden. Het ligt ten zuiden van de Ceuclum aan de westzijde van de huidige Grotestraat en strekt zich over een lengte van ongeveer 500 m uit.6 De onderzochte graven liggen voor het merendeel haaks op de Romeinse weg, waarvan het wegdek op een aantal plaatsen onder of dicht bij de huidige Grotestraat waargenomen kon worden. Op een kleine twee kilometer ten noordwesten van het centrum van Cuijk zijn aan weerszijden van de Havenlaan aanwijzingen gevonden voor nog een Romeinse nederzetting. Er konden slechts enkele waarnemingen gedaan worden waarbij onder andere sporen van een vijftal boerderijen zijn waargenomen, waardoor duidelijk is geworden dat deze woonplaats, in tegenstelling tot het gelijktijdige Ceuclum, een meer landelijk karakter heeft gehad.7 Het bij de nederzetting horende grafveld ligt enkele honderden meters oostelijker. In tegenstelling tot de nederzetting konden de graven op de Heeswijkse Kampen wel goed onderzocht worden.8 Oud onderzoek aan de Grotestraat Door het onderzoek van vooral AWNleden op enkele nabij gelegen percelen was al bekend dat er op de te slopen percelen Grotestraat 18-22 nogal wat Romeinse zaken verwacht mochten worden. Zo ontdekten Jantinus Koeling (Cuijk) en Martien Kooien (Grave) in 1973 in de tuin van perceel Grotestraat 16 een gemetselde kalkstenen kelder die zij op basis van het aardewerk in de 2de eeuw dateerden.9 Voorafgaande aan de bouw van een bedrijfspand op dit perceel lukte het de ROB om in december 1987, in samenwerking met lokale amateurarcheologen van de AWN, een deel deze kelder opnieuw te onderzoeken. Tevens kon


men een stukje van de directe omgeving nader documenteren. Naast de kelder heeft men toen ook enkele gebouwsporen uit de iste en het begin 2de eeuw kunnen onderzoeken. Duidelijk werd dat het bij deze sporen vooral om funderingsgreppels van houten gebouwen ging.10 De verdere sloop- en grondwerkzaamheden op de rest van dit perceel zijn in een later stadium door dezelfde leden van de AWN begeleid. Zij konden toen nog ruim 800 kg aan Romeins materiaal verzamelen. De resultaten van dit werk zijn door Cees Wijnhoven op een overtuigende en gedetailleerde wijze op een rij gezet." In 1974 heeft Jantinus Koeling bij de bouw van een garage achter huisnummer 22 veel Romeins aardewerk verzameld, waaronder scherven van een nagenoeg complete, middelgrote standamfoor.12 Tien jaar later lukte het hem wederom materiaal uit de midden-Romeinse tijd te verzamelen bij de sloopwerkzaamheden op perceel Grotestraat 28.13 Ook op het parkeerterrein van zorgcentrum Maartenshof aan de Deken van de Ackerhof, ten oosten van de Grotestraat, op ongeveer honderd meter van het op te graven terrein, konden Jantinus Koeling in 1987 en Henri Elbers (Cuijk) in 1988 waarnemingen doen. Ook hier kwamen duidelijke bewoningsresten uit de iste-3de eeuw aan het daglicht.1* De bewoners van dit deel van de vicus hebben hun afval waarschijnlijk in de Maas gegooid. Aan de Waaistraat, precies in het verlengde van de Deken van Ackerstraat, ontdekten Henri Elbers en Dick Reijnen (Boxmeer) in een bouwput dicht bij de Maas een stortlaag met veel Romeins materiaal. Waarschijnlijk hebben de bewoners van nabijgelegen huizen hier hun afval gedumpt.15 Samenvattend is uit de waarnemingen van de amateurarcheologen duidelijk geworden dat in het centrum van Cuijk aan weerszijden van de Grotestraat nog volop resten van de

i Romeinse vicus Ceuclum in de grond zitten. Het was dan ook gerechtvaardigd om op de percelen Grotestraat 1822 een opgraving te verrichten. Voordat we in het kort ingaan op de eerste voorlopige resultaten van dit onderzoek proberen we op basis van waarnemingen en oud onderzoek de grenzen van Ceuclum globaal te bepalen. Door het in 1993 verrichte ROBonderzoek op het terrein aan de Schoolstraat is duidelijk geworden dat de sporen van de Romeinse nederzetting uit de iste eeuw na Chr. zich tot ongeveer honderd meter uit de as van de Grotestraat moeten hebben uitgestrekt. Hier lijkt in ieder geval de westelijke begrenzing van de nederzetting gesitueerd te moeten worden. De oostelijke begrenzing wordt ongetwijfeld door de Maas gevormd. De zuidelijke begrenzing zal vermoedelijk bij de Fraterstraat gezocht moeten worden omdat daar de meest noordelijke graven van het bij de vicus behorende grafveld zijn aangetroffen.16 De noordelijke begrenzing is moeilijker te bepalen. Ceuclum lijkt zich tot aan de Lage Weidjes hebben uitgestrekt. In 1989 deed Henri Elbers daar in een rioolsleuf een interessante vondst, een complete bronzen casserole uit de Romeinse tijd.17 In tegenspraak daarmee is echter het totale ontbreken van Romeinse vondsten tijdens een AWNonderzoek op een perceel op de hoek van de Grotestraat en de Smidstraat.18 Verder onderzoek zal duidelijk moeten maken waar de noordelijke begrenzing van de vicus gezocht moet worden.

Afbeelding 5. Een slotplaat (8 x 8,8 cm) en sleutel (lengte 14,7 cm) uit de kuil met ijzer. Tekening AndrĂŠ Simons/Sectie Archeologie Gemeente Nijmegen.

157


Afbeelding 6. Op circa 80 cm onder het maaiveld zijn de funderingsresten van het badhuis aangetroffen. Opmerkelijk was dat drie dragende palen van het badhuis op opgebruikte molenstenen waren gefundeerd.

Indien de nederzetting zich niet noordelijker dan de Smidstraat zou hebben uitgestrekt dan zouden we het nederzettingsareaal op bijna zes hectare moge stellen. Als de vondst van de Lage Weidjes uit een nederzettingscontext komt, dan zou het oppervlak van Ceudum, zoals die in afb. 1 is weergegeven, op ongeveer tien hectare geschat mogen worden. Het onderzoek aan de Grotestraat 18-22

Op een diepte van ruim 1,5 m werden onder een dik akkerpakket een groot aantal verkleuringen aangetroffen. Uit de wirwar van deze grondsporen konden een aantal funderingsgreppels geĂŻsoleerd worden van drie houten gebouwen. Alle drie lijken gelijktijdig minimaal twee keer verbouwd te zijn.

De verschillende bouwfasen zijn nog niet geheel uitgewerkt en gedateerd, doch de oudste fase lijkt door de scherven in de vulling van de greppels kort voor het midden van de iste eeuw na Chr. gedateerd te moeten worden. Het betreft houten (strip)huizen met een lengte van ongeveer 35 m en een breedte van 9 m. De voorkant van deze huizen ligt aan de Romeinse weg die onder de huidige Grotestraat gezocht moet worden. De percelen waarop deze huizen gestaan hebben liepen tot op het terrein van de al eerder genoemde parkeergarage door. In de tweede en derde bouwfase (vanaf 70 na Chr.?) werden de huizen ingekort tot zo'n 20 m. Binnen de huizen waren werkplaatsen ingericht waar, blijkens de gevonden slakken, ijzer en brons werden bewerkt. Daartoe had men een aantal ovens gebouwd. Deze ovens waren geheel uit leem opgetrokken. Door de hitte is deze leem rood verkleurd. De vloeren van de huizen annex werkplaatsen bestonden uit aangestampte leem vervaardigd. Wanneer zo'n vloer op een gegeven te vies of versleten was besloot men een nieuwe vloer te leggen. In de profielen zagen wij dit terug. Boven elkaar lagen de resten van zeven of acht vloeren van gele of lichtbruine leem, met daartussen donkere bandjes van viezigheid die op de vloeren is blijven liggen. Op een aantal plekken zijn deze vloeren door latere ingravingen beschadigd. Door het gebrek aan tijd en middelen is het niet gelukt om te afzonderlijke bouwfasen en de vloeren in hun totaliteit te onderzoeken. Zodoende zijn de indeling van de huizen in afzonderlijke vertrekken alsmede de verschillende verbouwingen onvoldoende gedocumenteerd.19 De drie gebouwen maakten in oorsprong deel uit van de vicus, de burgerlijke nederzetting rond de veronderstelde militaire versterking. De huizen met werkplaatsen lijken op gebouwen die elders in vergelijkbare nederzettingen bij militaire versterkingen zijn gevonden. De bewoners

158


verdienden de kost met hun werkzaamheden voor de soldaten en voor de bevolking van de regio rond Cuijk. De huizen zelfwaren eenvoudig van aard met lemen wanden en een rieten dak. Op de achtererven zijn enkele waterputten gevonden die zeker meer dan vijf meter diep zijn ingegraven. Ook hebben we daar enkele afvalkuilen uit dezelfde tijd aangetroffen. Gezien de verbrande resten van de lemen wanden lijken de huizen van periode 2 door brand verwoest te zijn. Wanneer die brand plaats gevonden heeft is nog niet geheel duidelijk, maar zeker nog in de iste eeuw. Verleidelijk is om hier een relatie te leggen met de Bataafse opstand; nader onderzoek aan de vondsten kan hierin meer duidelijkheid brengen. Tot hoe ver in de 2de eeuw deze huizen hier hebben gestaan is nog onduidelijk. Opmerkelijk is wel dat alle drie de huizen met werkplaatsen een gelijke ontwikkeling hebben doorgemaakt. Zo zijn bijvoorbeeld de plattegronden in alle bouwfasen nagenoeg gelijk. Bovendien zijn in elk huis aanwijzingen voor metaalbewerking gevonden. Mogelijk hebben we hier met een stuk van een groter gebouwencomplex te maken dat in kleinere bedrijf- en wooneenheden was opgedeeld. Een kuil met ijzer

Een enkele maal komen er tijdens het archeologische onderzoek onverwachte zaken aan het licht. Zo ook bij deze opgraving in Cuijk. In een kuil uit de 2de eeuw werden een groot aantal ijzeren voorwerpen aangetroffen. Tevens zijn tussen het ijzer bijna twintig sterk gecorrodeerde munten, een mantelspeld, een ringetje en een lepeltje gevonden. Het ijzer is zo erg verroest dat in veel gevallen niet duidelijk is waar het om gaat. Door middel van rรถntgenopnamen bij de ROB was het mogelijk om in de roestklompen te kijken. Onder de ijzeren voorwerpen bevonden zich onder andere een sleutel, twee gebroken zaagbladen, een verbindingsring van een houten waterlei-

ding, een splitpen, twee ijzeren ringen, de steel van een haardschop (?), een borgpen en ruim honderd spijkers. De datering en de reden waarom dit materiaal in de grond is verstopt zijn nog onduidelijk. Het lijkt een voorraadje oud ijzer van een smid te zijn, maar wat de bijna twintig munten in deze kuil doen is een raadsel. Na het jaar 170

Afbeelding 7. Fragment van een bij het badhuis behorende goot, waarvan de bodem uit vlakke dakpannen was vervaardigd. De wanden bestonden grotendeels uit brokken moerasijzer of limoniet.

Rond het jaar 170 lijkt het in onze streken tamelijk onrustig te zijn geweest. Daarop duiden onder andere brandlagen in steden als Tongeren en Nijmegen. Wat er zich in die tijd in Cuijk heeft afgespeeld weten we nog niet. Tijdens het onderzoek aan de Grotestraat zijn op ongeveer 80 cm onder het maaiveld de dieper gelegen funderingsresten van een groot gebouw gevonden. Op drie plaatsen moeten de houten wandpalen op grote molenstenen, die als poeren of stiepen hebben gefungeerd, hebben gestaan. Andere palen waren op in kuilen ge-

159


Afbeelding 8. Doorsnede door de zinkput van een urinoir. De urinesteenajzettingen tekenen zich als licht gekleurde laagjes af.

160

gooide stukken dakpan gefundeerd. De functie van dit grote gebouw met een stenen fundering en een pannen dak was niet duidelijk tot op een iets dieper gelegen plek een halfrond vloertje met een tufstenen muurtje er omheen werd gevonden. De binnenzijde was afgesmeerd met een pleisterlaag. Waarschijnlijk gaat het om een kleine apsis, die bewaard is gebleven doordat de vloer door haar eigen gewicht in de loop van de tijd in een oudere waterput is weggezakt. Deze waterput lijkt in het begin van de 3de eeuw gedateerd te mogen worden. In de buurt bevond zich nog een klein stukje van een goot van tufsteen, een waterleiding? Ook iets verder weg is een deel van dergelijke goot gevonden. Deze had een bodem van liggende dakpannen (tegulae), terwijl de wanden voornamelijk uit moerasijzererts (limoniet) waren opgetrokken. Deze natuurlijke ijzerafzetting is ergens in de buurt van Cuijk in een beekdal gewonnen. De combinatie van een apsis en goten doet vermoeden dat we met de resten van een Romeins badgebouw te maken hebben. Van de binnenindeling in afzonderlijke vertrekken zijn maar weinig sporen bewaard gebleven. Op twee plaatsen zijn smalle, ruim 1,5 m lange greppels aangetroffen met een witte tot grijze vulling. Deze doen vermoeden dat op die plaatsen een urinoir is geweest. In deze greppels, een soort zinkputten, zijn namelijk kalk-

en zoutverbindingen (urinesteen) op de bodem neergeslagen. Dit is hetzelfde materiaal als waaruit nierstenen bestaan. Op een aantal andere plekken zijn haardplaatsen gevonden. Werd hier het water voor het badhuis verwarmd? De plattegrond van dit eens imposante bouwwerk is slechts fragmentair bewaard gebleven doordat in de late middeleeuwen de bouwstenen zijn hergebruikt. Bovendien zullen de ploeg van de boer en bouwactiviteiten in meer recente tijd ook het nodige hebben bijgedragen aan het verdwijnen van de resten van dit badhuis. Uit het onderzoek is duidelijk geworden dat in dit deel van het Cuijkse centrum een waardevolle erfenis uit het verleden van Cuijk verborgen ligt. De Romeinse sporen lijken zelfs veel beter bewaard te zijn gebleven dan eenieder tot voor kort dacht. Waarschijnlijk zijn door alle ophogingen de resten van het Romeinse Ceuclum zo goed bewaard gebleven dat we een voor Nederland unieke situatie hebben. Elders zijn vergelijkbare nederzettingen door ingrepen van de mens in de bodem of riviererosie namelijk grotendeels vernietigd. Met de sporen van het oudste Cuijk moeten we zuinig omspringen en als er in de (nabije) toekomst in dit gebied een schop de grond gaat moet dit met goed overleg gepaard gaan. In ieder geval zal iedere keer weer archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn op die plaatsen waar het archeologische erfgoed niet gehandhaafd kan blijven. De laatmiddeleeuwse kelder

Van de laatmiddeleeuwse topografie van Cuijk zijn nog niet zo veel gegevens bekend. Zo kennen we door de opgravingen van Bogaers de plaats waar de motte van de Heren van Cuijk heeft gestaan, die in 1132 door de Hollanders werd verwoest.20 Ook op een andere plaats in het centrum van Cuijk zijn al eerder vondsten uit die tijd aangetroffen. In 1978 zijn tijdens


rioleringswerkzaamheden in het saneringsplan St. Maarten, op zo'n 200 m ten zuiden van de motte, bewoningssporen uit de I2de-i3de eeuw aangetroffen. Fragmenten van Elmpter waar, Andenne en Pingsdorf aardewerk en vroeg steengoed geven aan dat de bewoning van Cuijk in ieder geval op die plaats na de verwoesting van de motte verder ging.21 Direct bij aanvang van het archeologische onderzoek in april werd aan de Grotestraat een stuk muur vrijgelegd. Aan de bovenkant waren op een drietal plaatsen uitsparingen zichtbaar. Waarschijnlijk hebben hierin houten palen gestaan die het plafond van de kelder droegen. Door de aandacht die diverse media aan dit muurwerk schonken kwamen veel mensen uit Cuijk een kijkje nemen op de opgraving. De muur was opgetrokken uit tufsteen, een vulkanisch gesteente uit de Eifel. Deze steensoort is een typisch Romeins bouwmateriaal en daarom werd in eerste instantie gedacht dat we hier te maken hadden met muurwerk uit de 2de of 3de eeuw van onze jaartelling. Toen enkele weken later aan de voet van de muur laatmiddeleeuws aardewerk werd gevonden werd duidelijk dat het hier niet om Romeins muurwerk ging. De scherven zijn in de eerste helft van de 13de eeuw te dateren. Een grijs randfragment stamt van een pot uit Elmpt (Duitsland, nabij Roermond). Een oor is van een Andennepot uit België, terwijl de overige scherven van een kannetje van steengoed stammen dat in Siegburg (D) is gemaakt. Verder onderzoek maakte duidelijk dat we te maken hadden met een deel van de oostelijke muur van een kelder. Waarschijnlijk heeft in die tijd een belangrijk ingezetene van Cuijk, dicht bij de plaats van het vroegere onderkomen van de Heren van Cuijk, een huis gebouwd met een stenen kelder. Voor Cuijk is dit de eerste maal dat een dergelijke belangrijke vondst is gedaan. Elders, zoals in Nijmegen, zijn ook resten van zulke natuurstenen kelders

uit die tijd gevonden.22 Ook deze hebben toebehoord aan de lokale elite. De keldermuur is, zo weten we na bestudering van de stenen, opgebouwd uit verzaagde blokken Romeins tufsteen dat waarschijnlijk afkomstig is van het 3de-eeuwse badhuis dat ter plaatse heeft gestaan of van het laat-Romeinse fort op de oever van de Maas. Epiloog Menig archeolooog zal zich na het lezen van dit artikel over Romeins Cuijk afvragen wat het in dit speciale nummer voor Paul Stuurman doet. Eén van de schakels is wijlen Prof. Jules Bogaers. In 1964/65 werd onder zijn leiding in Cuijk grootschalig onderzoek uitgevoerd in en naast het tracé van de aan te leggen Maasboulevard. Naar later zou blijken was dit onderzoek vooral van belang voor een beter begrip van de laat-Romeinse versterking in Cuijk. Op een dag meldde Bogaers bij het wekelijkse werkoverleg een merkwaardige ontdekking van Romeinse muurresten met pleisterwerk ergens in een polder bij Rijswijk

Afbeelding 9. Bovenaanzicht van de laatmiddeleeuwse keldermuur.

161


(ZH). In die tijd te gek voor woorden. De ontdekking op de 'De Bult' zou in 1967 een staartje krijgen in de vorm van een verkennend vooronderzoek. Als beginnend student met ervaring in Cuijk kreeg ik de mogelijkheid om aan die campagne van vijf weken, als assistent van Torn Bloemers en Reindert Woudstra, deel te nemen. Paul Stuurman was altijd wel in de buurt en had mijn verblijf geregeld. Zijn gastvrijheid bood alle kansen om ruimschoots te putten uit zijn archeologische kennis van het gebied rond Den Haag. Voor mij was het een openbaring en de ervaringen in de klei op "De Bult' waren geheel nieuw. Ik herinner me de spierbundels en de scherp geslepen schoppen van de grondwerkers. Maar meer nog is me de dag bijgebleven dat een rondvliegende meeuw onwel werd en van flinke hoogte neerstortte op de markante kop van Reindert, die boven op de stort van de opgravingsput stond. Paul en ik keken er naar en lagen in een ontzettende deuk, met tranen in onze ogen. Reindert daarentegen dacht dat wij hem een kunstje geflikt hadden door hem een kluit klei tegen zijn hoofd te gooien en werd ziedend. Uiteindelijk lukte het ons toch om hem duidelijk te maken dat een stuiptrekkende meeuw de oorzaak was van zijn hoofdpijn. Later hebben we er een borrel op gedronken en er hartelijk om gelachen. Nu zonder lach en zonder traan. Paul op jou, opnieuw. Jan. Jan Thijssen Harry van Enckevort Sectie Archeologie Gemeente Nijmegen Postbus 571 6500 AN Nijmegen Noten 1

2

162

Verwers 1994, 52-53. Op basis van de vondsten blijkt dat de aangetroffen Romeinse sporen voor het merendeel in de tweede helft van de iste eeuw dateren (Koeling & Elbers 1994). Met name willen wij Henri Elbers,

3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17

18 19

20 21 22

Jantinus Koeling, Willie Mulder, Leo Theunissen en Ton van der Zanden noemen, die in hun vrije tijd veel werk hebben verzet. Tijdens de opgraving heeft Frank Boot de beide auteurs geassisteerd met de werkzaamheden. Zie voor een overzicht van dit onderzoek Bogaers 1966,1967a, no-in en afb. 7-9 en 1967b. Voor een overzicht van de militaire geschiedenis van Cuijk wordt verwezen naar Bogaers & RĂźger 1974, 84-86. Miolet & Barten 1994; Goudswaard 1995. Elbers e.a. 1992. Koeling & De Wit 1985; De Wit 1988, [8-10]; Verwers 1990, 62. Hessing 1989 en 1990; De Ridder 1992. Koeling & Kooien 1974 en 1978. Koeling 1988a; Verwers 1988 en 1990, 55-61. Wijnhoven 1988 en 1989. Persoonlijke mededeling Jantinus Koeling. Koeling 1985. Koeling 1988b; Elbers 1989. Elbers & Reijnen 1988; Verwers 1990, 62-65. Elbers e.a. 1992,13. Verwers 1990,146-147. Onduidelijk was echter of de casserole uit een ongestoorde context of uit later opgebrachte grond kwam. Van der Zanden 1996. Ondanks deze lacunes lijkt een verdere uitwerking van de onderzoeksgegevens voldoende aanknopingspunten op te leveren voor een reconstructie van het leven en werken van de mensen in dit deel van Romeins Cuijk. Bogaers 1966. Koeling 1979. Van Enckevort & Thijssen 1996,101103

Literatuur

Bogaers, J.E., 1966: Opgravingen te Cuijk, 1964-1966, Nieuwsbulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 19, 65-72. Cf. Numaga 13; Brabants Heem 18. Bogaers, J.E., 1967a: Enige opmerkingen over het Nederlands gedeelte van de limes van Germania Inferior (Germania Secunda), Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 17. Bogaers, J.E., 1967b: Cuijk, Nieuwsbulletin van de Koninklijke Nederlandse


Oudheidkundige Bond 20, 9-10. Cf. Numaga 14. Bogaers, J.E. & C.B. Rüger, 1974: Der Niedergermanische Limes, Bonn, (Kunst und Altertum am Rhein 50). Elbers, H., [1989]: Romeinse resten in het centrum van Cuijk, Jaarverslag AWN afdeling Nijmegen e.o. XXI, 1988, [Nijmegen]. Elbers, H. & D. Reijnen, [1988]: Een opmerkelijke vondst uit Cuijk, Jaarverslag AWN afdeling Nijmegen e.o. XX, 1987, [Nijmegen]. Elbers, H., A. Reuling, T. van der Zanden, J. Koeling en K. Wijnhoven, 1992: Fidelis. Verslag van een grafveldonderzoek aan de Grotestraat te Cuijk, Cuijk, (Ceudum Publicatie I). Enckevort, H. van & J. Thijssen, [1998]: De Romeinse vicus Ceudum. Archeologische onderzoek aan de Grotestraat in Cuijk, Jaarverslag AWN afdeling Nijmegen e.o. XXX, 1997, [Nijmegen]. Enckevort, H. van & J. Thijssen, 1996: Graven met beleid. Gemeentelijk archeologisch onderzoek in Nijmegen 1989-1995, Abcoude/Nijmegen. Goudswaard, B., 1995: A late-Roman bridge in the Meuse at Cuijk, The Netherlands, Archaologisches Korrespondenzblatt 25. Hessing, W.A.M., 1989: Cuijk-Heeswijkse Kampen, gem. Cuijk, Jaarverslag Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 1988. Hessing, W.A.M., 1990: Cuijk Heeswijkse Kampen, Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 89,1, 2. Koeling, J., [1979]: Middeleeuwse resten in Cuijk-Centrum, Jaarverslag AWN afdeling Nijmegen e.o. XI, 1978, [Nijmegen]. Koeling, J., [1985]: Nieuwe vondsten aan de Grotestraat te Cuijk, Jaarverslag AWN afdeling Nijmegen e.o. XVII, 1984, [Nijmegen]. Koeling, J., [1988)8: Heropgraving van de Romeinse kelder in Cuijk, Jaarverslag AWN afdeling Nijmegen e.o. XX, 1987, [Nijmegen]. Koeling, J., [i988]b: Romeinse resten bij de Maartenshof, Jaarverslag AWN afdeling Nijmegen e.o. XX, 1987, [Nijmegen]. Koeling, J., [1998]: Werkgroep Archeologie

Cuijk, Jaarverslag AWN afdeling Nijmegen e.o., XXX, 1997, [Nijmegen]. Koeling, J., & H. Elbers, [1994]: Verslag Werkgroep Archeologie Cuijk 1993, Jaarverslag AWN afdeling Nijmegen e.o. XXVI, 1993, [Nijmegen]. Koeling, J., & M. Kooien, [1974]: Romeinse kelder in Cuijk aan de Maas, Jaarverslag AWN afdeling Nijmegen e.o., VI, 1973, [Nijmegen], 19-23. Koeling, f., & M. Kooien, 1978: Een Romeinse kelder te Cuijk aan de Maas, Westerheem XXVII. Koeling, J. & J. de Wit, [1985]: Oude bewoningssporen aan de Havenlaan te Cuijk, Jaarverslag AWN afdeling Nijmegen e.o., XVII, 1984, [Nijmegen]. Mioulet, J. & C. Barten, 1994: De Romeinse brug tussen Cuijk en Middelaar. Van Ontdekking tot reconstructie, Utrecht. Ridder, M.C.P. de, 1992: Hetgrafveld van Cuijk-Heeswijkse Kampen. Een inheemsRomeins grafveld uit de eerste en tweede eeuw na Chr., z.p., (Ongepubliceerde doctoraalscriptie Vrije Universiteit Amsterdam). [Verwers, W.J.H.], 1988: Cuijk. Grotestraat, Romeinse kelder, Jaarverslag Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 1987, Amersfoort. Verwers, W.J.H., met bijdragen van N. Arts e.a.1990, Archeologische Kroniek van Noord-Brabant 1985-1987, Waale, (Bijdragen tot de studie van het Brabantse Heem 34). [Verwers, W.J.H.], 1994: Cuijk. Nederzetting ijzertijd, Romeinse tijd, Jaarverslag Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 1993, Amersfoort. Wijnhoven, C, [1988]: Het "Romeinse" materiaal van het terrein naast "de kelder" in Cuijk, Beers. Wijnhoven, C, 1989: Verdere verwerking van de vondsten van het "kelder-terrein" van Cuijk, Jaarverslag AWN afdeling Nijmegen e.o., XXI, 1988, [Nijmegen]. Wit, J. de, 1988: Graafwerkzaamheden in Het Land van Cuijk, Grave. Zanden, T. van der, 1996: Verslag werkgroep Cuijk, Jaarverslag AWN afdeling Nijmegen e.o., XXVIII, 1995, [Nijmegen].

163


Literatuurbespreking G. Borger, A. Haartsen, P. Vesters, met medewerking van F. Horsten. Het Groene Hart. Een Hollands cultuurlandschap.

Utrecht, Uitgeverij Matrijs, 1997.130 pp. ISBN 90 5345 109 9. Prijs Ć’ 39,95.

fluitend bij iedere overweg, zijn weg zoeken van Gouda naar Schoonhoven. En op de Lek het gedempte tjoek-tjoek van de schepen. Ik herinner me de monumentale I7e-eeuwse boerderijen in de buurtschap Bovenberg bij Bergambacht, de Oude Rijn die door Woerden stroomde en, meer recent, de prachtige tentoonstelling 'Gras en Wolken. Een beeld van het Groene Hart', die in 1996 in het Stadsmuseum Woerden werd gehouden. Roelofs, Weissenbruch, GabriĂŤl en zoveel anderen, wat hebben ze van die schitterende luchten en van dat schitterende licht gehouden. 'Het Groene Hart is een bewerking van het rapport 'Cultuurhistorie in het Groene Hart - een overzicht en een waarderingskaart', in 1996 geschreven door het Platform is een samenwerkingsverband van landelijke organisaties die zich bezighouden met de vele aspecten van het cultureel erfgoed van stad en platteland. In 'Het Groene Hart' wordt onder cultuurhistorie verstaan de cultuurhistorische aspecten van stad en landschap.

Het Kerkepad bij Waarder. Ontleend aan 'Het Groene Hart'.

Voorbeeld van een krukhuis. Ontleend aan 'Het Groene Hart'.

164

Er komen in 'Het Groene Hart' verscheidene passages en foto's voor die mij terugvoeren in mijn eigen verleden. Naar mijn jeugd in de 30-er jaren. De vakanties bracht ik, stedeling, door bij mijn grootvader in Ammerstol aan de Lek. 's-Avonds, in bed, hoorde je het 'Schoonhovense' treintje,

Het Nederlandse landschap is bij uitstek een cultuurlandschap, waarvan inrichting, vormgeving en bodemgebruik in hoge mate door de mensen zijn bepaald. Tot nu toe speelt de cultuurhistorie in de planologie slechts een ondergeschikte rol. Doel van het boek is, de cultuurhistorische rijkdommen van het Groene Hart te belichten en


Monumentale 17eeeuwse boerderij in Bovenberg. Ontleend aan 'Het Groene Hart'.

er daardoor meer bekendheid aan te geven. In deze benadering spelen de archeologie, de historische bouwkunde, de historische geografie en de mensgebonden natuurwaarden een rol. Er zijn vele kaderteksten in de sfeer van archeologie en historische geografie: veen • pleistoceen en holoceen middeleeuwse verkavelingspatronen - de Limes - turf- donken. In een aantal hoofdstukken worden de gebieden die met elkaar het Groene Hart vormen, besproken: De boorden van de Oude Rijn; Droogmakerijen, bovenlanden en veenplassen; De Waarden; De Vechtstreek. Niet alleen het landschap, ook steden en stadjes worden in korte bewoordingen gekarakteriseerd. De verwerkte informatie is echter niet steeds geactualiseerd. Zowel in Woerden als in Gouda is sprake van eerdere kastelen, die de ontwikkelingsgeschiedenis van beide steden kunnen hebben beïnvloed. Het miniatuurstadje Ameide mis ik helemaal, terwijl ook het in oorsprong Karolingische kerkje van het naburige Tienhoven geen aandacht wordt besteed. Daarentegen vormen een lijst van begrippen, een literatuurlijst en een aardrijkskundig i register welkome aanvullingen. Maar deze plus- en minpunten vallen geheel in het niet bij de overweldigende rijk-

dom aan voorbeeldig gereproduceerde zwartwit- en kleurenfoto's. Zelden heb ik zo'n kleurrijke ode aan een landschap gezien. Het Groene Hart is het waard, maar je houdt je hart vast als je denkt aan de liefdeloosheid waarmee het door de rijksoverheid wordt bejegend. De tracés van de hogesnelheidslijn en de Betuwelijn zijn daar afschrikwekkende voorbeelden van. Er valt voor minister Margreet de Boer nog veel te doen! Maar of zij het tij kan keren?

K.J. Steehouwer. Een voetafdruk in de klei. Een tocht om het voormalige eiland Schok-

land. Amersfoort, ROB, 1997. 56 pp. ISBN 90-76046-05-0. (Archeologische routes in Nederland 16). Prijs ƒ 7,50. Verkrijgbaar bij de VW's en in de boekhandel, of door de prijs per boekje, vermeerderd met ƒ 3,-- verzendkosten per bestelling, over te maken op girorekening 4792702 t.n.v. de Joan Willems Stichting te Amersfoort, onder vermelding van de gewenste titel. In het algemeen volsta ik bij deze boekjes met een signalement, maar dit keer wil ik een uitzondering maken. Want 'Een voetafdruk in de klei' is precies wat ik me bij dit

165


druk te zien, een voetstap in de klei. En dat is eigenlijk precies wat het is; een fysieke afdruk van het bestaan van voorgaande generaties, op de grens van land en water.' Wat in het algemene gedeelte ter sprake gekomen is, wordt tijdens de tocht om het eiland verder uitgediept, letterlijk en figuurlijk. En de voetafdruk keert heel zinvol terug op p. 43, maar dan afkomstig van een mens, die ruim 4000 jaar geleden over de zandige Vechtoever liep en een witte afdruk in het donkere veen achterliet.

Ens in 1840. Ontleend aan 'Een voetafdruk in de klei', (boven) Overzichtskaart met situatie ca. 3600 v. Chr. Ontleend aan 'Een voetafdruk in de klei', (onder)

genre voorstel: Een instructief algemeen gedeelte en een duidelijke routebeschrijving. Deze laatste kon heel beknopt gehouden worden: Je wandelt/fietst om het eiland heen. En het algemene gedeelte is niet alleen instructief, maar leest tevens als een ... roman. Het begin zet de toon: 'Wie de langgerekte vorm van het voormalige eiland Schokland vanuit de lucht bekijkt, krijgt de indruk een enorme voetaf-

Schokker met rechte voorsteven. Ontleend aan 'Een voetafdruk in de klei', (rechts)

In een vorig signalement heb ik de redactie van de reeks erop gewezen, dat enige normalisatie in de periodenaanduidingen niet zou misstaan. Nu loopt er 10.000 jaar v. Chr. een mesolitische mens rond op de rivierduinen langs de Vecht, terwijl het Mesolithicum pas ca. 8800 v. Chr. aanvangt. En wat is het nu: Het voormalig eiland (omslag) of het voormalige eiland (titelbladzijde) Schokland? Maar dat hoeft de auteur zich niet aan te trekken. Die heeft een boeiend, soms zelfs dichterlijk verslag van ontstaan en vergaan van een eiland geschreven: Schokland. Paul Stuurman

166


W.J.H. Willems, H. Kars, D.P. Hallewas (eds.). Archaeological Heritage Management in the Netherlands. Fi/ty years State Service for Archaeological Investigations. Assen, Van

Gorcum/Amersfoort, ROB, 1997. 359 pp. ISBN 90 232 3304. Je kunt in een jubileumuitgave terugblikken, bij het heden stilstaan of vooruit zien. Eerst wilde ik de te bespreken uitgave met 'gedenkboek' aanduiden. Maar dan moet men wel iets willen herdenken. Het is duidelijk dat dat niet de bedoeling was. De samenstellers hebben er de voorkeur aan gegeven, naar de toekomst te kijken. Maar zoals u weet, zonder verleden is er geen toekomst. De publicatie is een handboek geworden voor archeologen en "heritage managers", beheerders van het archeologisch erfgoed. Opname in de Berichten van de ROB werd niet opportuun geacht. In de ruim 40 voorafgaande afleveringen van de Berichten is de archeologische monumentenzorg niet of nauwelijks vertegenwoordigd. Er zijn enkele bijdragen van R. Klok, maar dat is dan ook de initiator van de archeologische monumentenzorg in ons land. Hij is het, die al in 1969 in de Fibulareeks in de publicatie "Archeologie en Monument" aandacht vroeg voor de bescherming van archeologische monumenten. "Past, present and future". Ofwel: Er staat geen woord Nederlands in de jubileumuitgave van de 50-jarige ROB. Zelfs samenvattingen van de bijdragen in de Nederlandse taal konden er niet af. En dat zou een welkome handreiking zijn geweest aan de Nederlandse lezer, die misschien enige moeite heeft met termen als Predictive Modelling. Een eerste gemiste kans, deze hautaine benadering van de geĂŻnteresseerde Nederlandse lezer.

Mijn kritiek richt zich niet zozeer op de inhoud als zodanig. De bijdragen van W. Willems over de ontwikkeling van de archeologische monumentenzorg in ons land, van Th. Maarleveld over maritieme archeologie, van H. Kars over conservering en restauratie, van W. Metz over luchtarcheologie, van H. Sarfatij over stadsarcheologie, van H. Groenendijk over terpen, van R. Klok over de Werkgroep Hunebedden, van J. Deeben c.s. over grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van archeologisch^) monumentenzorg en onderzoek in het Niersgebied, van M. de Grooth en H. Stoepker over museale aspecten van archeologische vondsten, van W. van Es over de problematiek van archeologische depots, van P. Zoetbrood c.s. over (geautomatiseerde) archeologische documentatiesystemen: ze zijn de moeite best waard. En als je even doorbijt, openen de omvangrijke bijdragen van J. Deeben, D.P. Hallewas, J. Kolen en R. Wiemer (Beyond the Crystal Ball: Predictive Modelling as a Tool in Archaeological Heritage Management and Occupation History) en van B. Groenewoudt en J. Bloemers (Dealing with Significance: Concepts, Strategies and Priorities for Archaeological Heritage Management in the Netherlands) interessante perspectieven. D. van Marrewijk en R. Brandt wens ik toe, dat hun dromen over Malta niet zullen gaan ontaarden in nachtmerries. Ik ben teleurgesteld. Er is niets feestelijks aan deze uitgave. Het is een bundeling van nuttige informatie voor een "smal" publiek. Geen terugblik op het reilen en zeilen van de ROB na 1972, geen clementie voor de geĂŻnteresseerde Nederlandse lezer. Twee gemiste kansen! Jammer. Paul Stuurman

Opgraven is tegenwoordig een beladen woord bij de ROB en de medewerkers mogen het dan ook niet meer doen. Wat een verlies aan expertise! Men wil het onderzoek privatiseren. Wat dat betekent toont de praktijk in Engeland en Duitsland aan. Allerlei min of meer obscure 'opgraafbedrijfjes' schieten als paddestoelen uit de grond. Toch hebben de ROB-medewerkers 50 jaar lang hun ervaring in dienst gesteld van - onder meer veel - opgravingen! In de jubileumuitgave zijn daaraan, op een totale omvang van 359 bladzijden, zegge en schrijve 12 bladzijden gewijd. Zo verloochen je je eigen verleden. Een tweede gemiste kans!

167


Antiquariaat gespecialiseerd in archeologie

Crfft Westing

///Vraag onze catalogus met het gebied van uw /// interesse: » Algemeen > Nederland en België

II1 : I *

Antiquarian booksellers

specialising in archaeological boolcs

LUI

WIJ

d

• Midden-oosten » Noord- en Zuid-Amerika • Azië

» Afrika

Adres : Anderenseweg 3 9463 TL Eext /// [// Tel./ fax: (0592)262576 E-mail : westing_payne@amazed.nl , II

168

Of raadpleeg onze on-line catalogus op het Internet: http://www.amazed.nl/westingpayne/


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: vacature. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris: B. Beerenhout, Waldeck Pyrmontlaan 8 B/2,1075 BV Amsterdam, tel. 020-6643354. Alg. penningmeester: J.C. Bakker, Neckarstraat 10, 8226 LL Lelystad, tel. 0320-254808. Postgiro 577808 t.n.v. alg. penningmeester AWN Lelystad. Bestuursleden: G.J. Sophie (public relations), Kwekerijplein 20, 2315 SE Leiden, tel. 071-5222244. Mw. A.E. Oostdijk (professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. Mw. C. Vandepoel (Kampen, a.i.), R.J. Schimmelpennincklaan 12G, 2517 JN 's-Gravenhage, tel. 070-3466943. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P. Stuurman, P. Vons, S. Pos. Bureau AWN (postadres, informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Contactpersoon Betuwelijn H.H.J. Lubberding, Verlengde Lindelaan 53, 7391 JH Twello, tel. 0571-275706. Secretariaten Afdelingen 1. Noord-Nederland: B.J. ten Kate, Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: P. Bitter, Frans Halsstraat 15,1816 CM Alkmaar, tel. 072-5142630/5201653. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. P.H. van den BergBender, Spanbroekstraat 7,1507 KT Zaandam, tel. 075-6165510 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. D.C.M. Beemster, Nieuwe Gracht 31, 2011 NC Haarlem, tel. 023-5315151. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: E.E.A. van der Kuyl, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 071-5226453.

7. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band (a.i.), Prins Frederiklaan 334, 2263 HM Leidschendam, tel. 070-3175534. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Mw. J.C. Vos-Kranendonk, Verwersdijk 77, 2611 NE Delft, tel. 015-2123443. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118-462142. 11. Lek- en Merwestreek: N.F.A. Zaalberg, Tolbrugstraat waterzijde 31, 3311 EX Dordrecht, tel. 078-6133645. 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): G. Vlamings (contactpersoon), Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 034-5387851. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): A.P. de Boer, Frans Tromplaan 22, 3871 EN Hoevelaken, tel. 033-2534729. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: A. Haneveer (contactpersonen), Achterweg 39, 4112 JD Beusichem, tel. 0345-502351 en J. Osinga, W. Mechteldsstraat 22, 4196 AN Tricht, tel. 0345-575223. 16. Nijmegen en omstreken: Mw. C. Bruins, Bijmansstraat 18c, 6653 BV Deest, tel. 0487-518138. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mw. A.M. Baljet-Peters, Bronbeeklaan 40, 6824 PH Arnhem, tel./fax 026-3643080, E-mail: baljet.pet@wxs.nl. 18. Zuid-Salland - IJsselstreek • Oost-Veluwezoom: L.G. Heij, Ordermolenweg 11, 7312 SC Apeldoorn, tel. 055-3553688. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. Ijsseldelta-Vechtstreek: J. Assink, Pr. Frederikplein 4, 8019 XB Zwolle, tel. 038-4216418. 21. Flevoland: J. Eelman, Postbus 2354, 8203 AJ Lelystad, tel. 0320-251969. 22. West-Brabant: Mw. A.-M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22 .html 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: J. Dekker, Heggeranklaan 10, 5643 BR Eindhoven, tel. 040-2111489. 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek. AWN-leden maken geschiedenis!


esterheem tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 47 • nr. 4 • juli 1998


Colofon

Inhoud jaargang 47 no. 4, juli 1998

Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement ƒ 70,-- per jaar Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Prof. Molkenboerstraat 32, 6524 RP Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Masja Kooiman (eindredacteur), Tamboerskade 13, 5021 HK Tilburg. • Marie-France van Oorsouw (redacteur literatuurrubrieken), Lamarckhof 10-1,1098 TK Amsterdam (tevens centraal redactie-adres). • Els Piekaar (redacteur verenigingsnieuws), Hofmeyrstraat 43a, 1091 LX Amsterdam. • Gerrit Groeneweg, Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 december, 1 februari, 1 april, 1 juni, 1 augustus en 1 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. © AWN 1998. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen

Redactioneel

169

Leo B.M. Verhart

Een mesolithische bijlvatting uit Ulft

170

Wim Hupperetz Het Corpus Middeleeuws Aardewerk uit gesloten vondstcomplexen in Nederland en Vlaanderen (CMA)

174

Marieke van der Enden-

De SNA-Reuvensdagen

177

Gerrit Groeneweg ef Vera Vandenbulcke

Het raadsel van de middeleeuwse benen drietand

179

Kort archeologisch nieuws

186

Literatuurbespreking

190

Literatuursignalement

200

Reacties van lezers

209

Tentoonstellingsladder

210

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

212

Druk: Drukkerij Ovimex b.v., Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: Nederland met de ligging van Ulft (midden). Geweivatting van Ulft (onder). Vatting van gewei met een bijlkling van de tand van een everzwijn uit 's Hertogenbosch (links). Zie artikel pag. 170 e.v.


Redactioneel Benauwde uren Het is een regenachtige avond. Vanuit het hele land komen de redactieleden naar de afgesproken plek: een Ierse pub in 's-Hertogenbosch. De vergadering vindt plaats onder het genot van een kruidenthee of een klassieke Guinness. Els Piekaar, onze nieuwe redacteur voor het Verenigingsnieuws wordt van harte welkom geheten. Gelukkig. We zijn weer een vijfkoppig team! Tijdens de bespreking van het nu voorliggende nummer, komen we erachter dat wat eens een ruim gevulde plank met klaar liggende artikelen was, nu een uitgedund stapeltje is geworden. Veel artikelen zijn toegezegd, maar slechts weinige hebben de fase van manuscript bereikt. Realistisch beschouwd is er eigenlijk maar ĂŠĂŠn verhaal klaar: het vondstverslag van een mesolithische bijlvarting in Ulft (zie pag. 170), gemaakt door Leo Verhart. Een boeiende beschrijving van een groot stuk gewei dat als Nederlandse vondst een zeldzaam artefact genoemd kan worden. "Wat doen we nu?" De hoofdredacteur kijkt de overige redactieleden vragend aan. "De deadline is al over twee weken."

"We hebben reacties van lezers", zeg ik. "Prima, prima", reageert de redactie. "Dat is wat kopij. Maar toch zeker niet voldoende voor een hele aflevering?" We bestellen nog een rondje. Het oude recept, alhoewel er ook een wodka-jus op het bestellijstje wordt genoteerd... "Als het moet, heb ik wel wat klaar liggen", zegt Gerrit plotseling. "Heb jij iets klaar liggen?!" Vier hoofden kijken Gerrit verbaasd aan. "Nou ja, klaar liggen... Ik moet het nog wel schrijven." "Je hebt maar twee weken!", zegt Paul. "Als het echt niet anders kan, dan lukt het me wel." Niemand haalt opgelucht adem. Is dit een onmogelijke opgave voor Gerrit? Bij het verlaten van de kroeg is er een licht zonnetje doorgebroken. We hadden het kunnen weten. In twee weken tijd kan er veel gebeuren. U kunt zelf lezen wat er zoal op het laatste moment bij een redactie binnenkomt. Het resultaat van Gerrits sprint ligt inmiddels ook voor u. Een artikel over de raadselachtige middeleeuwse benen drietand (zie pag. 179). En om u gerust te stellen: de redactieleden ademen weer. Mas ja Kooiman

169


Een mesolithische bijlvatting uit Ulft Leo B.M. Verhart

Afbeelding 1. Nederland met de ligging van Ulft.

Inleiding Been- en geweivondsten die dateren uit het Mesolithicum kenden we in Nederland tot voor kort alleen uit secundaire context.1 Recentelijk is door onderzoek op de vindplaats Hoge Vaart in Flevoland2 en bij Hardinxveld-Giessendam3 een klein aantal voorwerpen van been en gewei in situ ontdekt. Hiervoor was nog nooit één stuk onverbrand mesolithisch been of gewei in situ opgegraven. Dat is over onze landsgrenzen wel anders. Met name in Duitsland en Scandinavië komen bij opgravingen regelmatig, en in grote aantallen, gebruiksvoorwerpen van been en gewei aan het licht. Enige jaren geleden is er in Nederland weer een dergelijke toevalsvondst gedaan. Tijdens een wandeling in het najaar van 1992 vonden Marieke Wentink en Bert Tiemessen ten westen van Ulft in een hoop uitgegraven grond, een groot stuk gewei met daarin een

rond gat. Ze vermoedden dat dit gat niet van natuurlijke oorsprong was en mogelijk door mensen was gemaakt. Het zou wel eens een oud werktuig kunnen zijn. Kort na de ontdekking meldden ze hun vondst bij het Rijksmuseum van Oudheden en bij nader onderzoek bleek het om een bijlvatting te gaan; een zeldzaam werktuig dat meestal in het Mesolithicum wordt gedateerd. Vondstomstandigheden en vindplaats De vondst werd gedaan in een weiland waar grond was gestort. Deze grond was afkomstig uit de nabijgelegen, door mensen gegraven, afwatering: de Riezengraaf, ten westen van Ulft. De Riezengraaf werd uitgebaggerd om de waterafvoer te verbeteren. Het stuk hertshoorn stak uit een berg zwarte veengrond en viel op door zijn lichtere kleur. De vinders vermoedden dat het om een oud werktuig ging en zochten ook de directe omgeving af, maar troffen geen andere voorwerpen meer aan. De diepte waar de vondst vandaan kwam, kon niet meer achterhaald worden. De vindplaats is gelegen in het stroomdal van de Oude IJssel. Dit dal kenmerkt zich door een meanderend patroon van elkaar steeds oversnijdende oude beddingen van de Oude IJssel. Deze beddingen zijn in de loop der tijd verland en opgevuld met veen en in de top met klei. Vaak werden en worden in dergelijke beddingen kunstmatige afwateringskanalen aangelegd. Eén van die moderne waterafvoeren is de Riezengraaf. Beschrijving van de bijlvatting De vatting is vervaardigd uit het basisdeel van een afgeworpen edelhertgewei en heeft een maximale lengte van 27,5 cm. De onderste uitsteeksels van het gewei, de kroon- en ijstak, zijn doelbe-

170


wust verwijderd. De ij stak werd daartoe rondom ingekerfd, waardoor een omlopende groef ontstond en vervolgens is de tak afgebroken. Bij de overgang van stang naar kroontak is met behulp van een steker een groef gemaakt en daarna afgebroken. Vlak boven het aanhechtingsvlak van het gewei aan de schedel, de rozenkrans, is een rond steelgat aangebracht, wederom met een steker. Het spongiosa is vanaf de boven- en onderzijde over de hele lengte uit het gat gehaald. Zo ontstond een enigszins dubbelconisch steelgat. De stekertechniek is ook toegepast om het bovendeel van het gewei te verwijderen. Dit gedeelte van het artefact is beter geconserveerd zodat de stekerafdrukken hier goed zichtbaar zijn. Het gedeelte waar de bijl ingeplaatst was, is taps toelopend uitgehold. De diepte van deze uitholling is niet meer vast te stellen. Door verwering van het spongiosa loopt de uitholling nu door tot aan het steelgat. De gebruikte bewerkingstechniek is typisch voor de vroege fase van het Mesolithicum. Er zijn veel werktuigen uit die periode die bewerkt zijn met een steker. Er zijn enkele opgeviste vondsten van de Bruine bank in de Noordzee, zoals het distale uiteinde van een metatarsus van een oeros, een halffabrikaat van een bijl en een grote hak.4 In het late Mesolithicum komt deze bewerkingstechniek minder voor. Dan lijken snijdende werktuigen veel belangrijker te zijn voor de bewerking van been en gewei. Deze wijze van bewerking domineert ook in het Neolithicum.5 Datering Door het ontbreken van geologische en palynologische gegevens, kon er weinig gezegd worden over de ouderdom van het voorwerp. De vorm en de wijze van bewerken suggereerde een mesolithische ouderdom. Gelukkig hadden de vinders het voorwerp niet direct met een conserverend middel behandeld. Zo kon er een klein monster van de bijlvatting worden geno-

Afbeelding 2. Geweivatting van Ulft. Schaal 1:2.

men en worden gedateerd met behulp van de tandemversneller van het Van der Graafiaboratorium in Utrecht. Het resultaat van de analyse was een ouderdom van 9550 Âą 90 BP, gecallibreerd 8954-8473 BC.6 De vatting dateert dus inderdaad uit het Mesolithicum, en meer specifiek uit het vroeg-Mesolithicum oftewel het begin van het Boreaal.

171


ook exemplaren voor die van een ongewoner materiaal als wortelhout gemaakt zijn. De enkele voorbeelden hiervan zijn voornamelijk in NoordDuitsland gevonden.

Afbeelding 3. Vatting van gewei met een vuurstenen kernbijl uit Hohe Viecheln, Noord-Duitsland. Schaal 1:2 (Schuldt 1961, Taf. 14).

Afbeelding 4. Bijlklingetje van de Maasvlakte Europoort. Schaal 1:1. Afbeelding 5 (onder). Vatting van gewei met een bijlkling van de tand van een everzwijn uit 's-Hertogenbosch. Schaal 1:2.

172

Parallellen Een vatting van gewei is op zich geen zeldzaam type artefact. Ze worden op vele vindplaatsen in Noordwest-Europa aangetroffen, meestal in Maglemosecontext, maar er zijn ook jongere exemplaren bekend. In Nederland is het echter een minder algemeen voorkomend werktuig. We kennen onder andere exemplaren van de Maasvlakte bij Rotterdam,? uit de Noorderpias in de wijk Maaspoort te 's-Hertogenbosch8 en enkele die recentelijk zijn opgegraven in Hardinxveld-Giessendam.9 Opvallend is dat ze in het grote vondstcomplex van Spoolde ontbreken.10 Behalve vattingen van gewei komen er

Gebruiksdoel In de vatting werd oorspronkelijk een bijlkling van steen of vuursteen geplaatst (afb. 3). Ook zijn er enkele voorbeelden bekend van bijgewerkte everzwijnentanden die als bijlkling zijn gebruikt, zoals een tand van de Maasvlakte (afb. 4) en een exemplaar, nog steeds in een geweivatting uit 's-Hertogenbosch (afb. 5). In die gevallen is de vatting echter aanzienlijk kleiner. Vattingen waarin de bijlkling nog aanwezig is, zijn overigens uitermate zeldzaam. Gebruikssporenonderzoek op mesolithische stenen en vuurstenen bijlen is nog zelden uitgevoerd, zodat dit geen uitsluitsel geeft over het exacte gebruik. Meestal wordt aangenomen dat ze zijn gebruikt voor het hakken van bomen, het uithollen van kano's en het bewerken van hout. Beschadigingen op de schedels van gejaagde dieren die opgegraven zijn in mesolithische nederzettingen, vormen een aanwijzing dat dergelijke werktuigen ook bij de jacht werden gebruikt.11 In de grotere bijlvattingen werden meestal ook grote bijlen van steen of vuursteen geplaatst en ze zullen voor ruwe hakwerkzaamheden zijn gebruikt. In de kleinere vattingen werden kleinere bijlen van steen en vuursteen aangebracht en bijlklingen van everzwijntanden. Ze lijken gebruikt te zijn voor de meer fijnere bewerkingen zoals het afwerken van houten voorwerpen. Recentelijk is in Rusland onderzoek gedaan naar een groot aantal werktuigen gemaakt van losse tanden of van tanden die zich nog in een kaak bevinden en deze lijken bovenstaande veronderstellingen te ondersteunen.12 Losse tanden werden vooral gebruikt als beitels, messen, krabbers en soms als drukinstrument voor de bewerking van vuursteen. De tanden die zich nog


in een kaak bevinden zijn vooral voor snij- en schraapactiviteiten gebruikt. Een oproep tot besluit Organische voorwerpen uit het Mesolithicum zijn schaars, vooral in het oosten van ons land. In het westen worden dergelijke voorwerpen vooral bij gronddepots van baggerwerkzaamheden gevonden. Zo zijn er veel artefacten van organisch materiaal bekend van de Maasvlakte; en een kleiner aantal van het strand bij Hoek van Holland, Monster, Scheveningen en Den Haag. In deze gevallen gaat het om opgespoten zand dat afkomstig is uit de Noordzee. In het oosten komen de schaarse vondsten uit rivieren en beken. Het is daarbij opvallend dat dergelijke artefacten zelden of nooit tijdens de grote veenontginningen zijn aangetroffen. De werktuigen die toen zijn gevonden, hebben meestal een jongere ouderdom. De laatste jaren lijkt het aantal vondsten uit rivieren toe te nemen door de grotere aandacht van amateurarcheologen voor deze vondstcatagorie. Om meer te weten te komen over de typologie, de ouderdom, het gebruik en de verspreiding, wil het Rijksmuseum van Oudheden de komende jaren een inventarisatie uitvoeren van dergelijke vondsten in Nederland. Ik wil u dan ook vragen uw vondsten op onderstaand adres te melden. Mocht u inmiddels nieuwe vondsten doen en conservering is noodzakelijk, neem dan eerst altijd een klein monster zodat het object later eventueel gedateerd kan worden. Een stukje bot of gewei van 0,5-1 gram is al voldoende. Rijksmuseum van Oudheden Postbus 11114 2301 EC Leiden Tel. 071-5163167 Fax: 071-5149941 e-mail: l.verhart@rmo.nl Noten 1 Clason 1983; Louwe Kooijmans 19711972; Verhart 1988,1995. 2 Hogestijn & Peeters 1996; Hogestijn et al. 1995.

3 Het gaat om de vindplaats Polderweg. Hier is behalve artefacten van been en gewei ook het oudste graf ontdekt (pers. med. L.P. Louwe Kooijmans). 4 Louwe Kooijmans 1970-1971. 5 Van den Broeke 1983. 6 UtC-2643. 7 Verhart 1988. 8 Verhagen 19 91. 9 Pers. med. L.P. Louwe Kooijmans. 10 Clason 1983. 11 Noe-Nygaard 1974. 12 Zhilin in druk. Literatuur Broeke, P.W. van den, 1983. Neolithic Bone and Antler Objects from the Hazendonknear Molenaarsgraaf (Prov. South Holland) (Hazendonk Paper 2). OMROL 42, 163-195. Clason, A.T., 1983. Spoolde. Worked and unworked antler and bone tools from Spoolde, De Gaste, the Ifsselmeerpolders and adjacent areas. Palaeohistoria 25, 77-130. Hogestijn, J.W. & H. Peeters, 1996. De opgraving van de mesolithische en vroeg-neolithische bewoningsresten van de vindplaats 'Hoge Vaart' bij Almere (Prov. Fl.): een blik op een duistere periode van de Nederlandse prehistorie. Archeologie 7, 80-113. Hogestijn, J.W., H. Peeters, W. Schnitger & E. Bulten, 1995. Bewoningsresten uit het laat-mesolithicum/vroeg-neolithicum bij Almere (Prov. FL): verslag van de eerste resultaten van de opgraving 'A27Hoge Vaart. Archeologie 6, 66-89. Louwe Kooijmans, L.P., 1971-1972. Mesolithic Bone and Antler Implements from the North Sea and the Netherlands. Berichten R.O.B. 20-21, 27-73. Noe-Nygaard, N., 1974. Mesolithic Hunting in Denmark Illustrated by Bone Injuries Caused by Human Weapons. Journal of Archaeological Science 1, 217-248. Schuldt, E., 1961. Hohen Viecheln. Ein mittelsteinzeitlicher Wohnplatz in Mecklenburg. Deutsche Akademie der Wissenschaften zu Berlin, Schriften der SektionfĂźr Vor- und FrĂźhgeschichte, Band 10. Verhagen, A.J.C.E., 1991. 'De Hoogaard' een kultusplaats in Maaspoort, Den Bosch. Archeologie 3, 99-129. Verhart, L.B.M., 1988. Mesolithic bone and other implements from Europoort, the Netherlands. OMROL, 68,145-194. Verhart, L.B.M., 1995. Over rotten en botten: gebruiksvoorwerpen van organisch materiaal uit het Mesolithicum. In: T.S. Constandse-Westermann, M.J.L.Th. Niekus en J.L. Smit (red.). Bundel Mesolithicumdag Veendam, Veendam, 28-41. Zhilin, M.G., in druk. Artifacts made of Animals' Teeth andjaws in the Mesolithic ofEastern Europe.

173


Het Corpus Middeleeuws Aardewerk uit gesloten vondstcomplexen in Nederland en Vlaanderen (CMA) Wim Hupperetz

Inleiding Het Corpus Middeleeuws Aardewerk (CMA) bestaat inmiddels uit dertien afleveringen waarin aardewerk wordt beschreven dat uit een gesloten - en op basis van externe gegevens scherp gedateerde - context afkomstig is. Achtergrondidee van het CMA was en is om absolute dateringen aan aardewerk te verbinden en daardoor de diverse typen aardewerk beter te kunnen dateren. Op deze wijze kan men verwijzen naar 'harde' dateringen (van het CMA) en niet naar publicaties waarin de datering in de lucht hangt. Doel is zo exact mogelijk gedateerde complexen op te nemen. Afhankelijk van de periode worden de normen meer of minder streng gehanteerd. Het CMA wil niet classificeren of kwantificeren maar zo objectief mogelijk goed gedateerd aardewerk beschrijven. Het corpus wordt uitgegeven door de Stichting Corpus Middeleeuws Aardewerk in Nederland en Vlaanderen.

Ontstaan en opzet In 1983 verschenen de eerste twee afleveringen van het CMA en sindsdien zijn dertien afleveringen gepubliceerd. Gemiddeld verschijnt eenmaal per jaar een aflevering, die meestal tijdens de Reuvensdagen wordt gepresenteerd. Het initiatief tot het CMA ontstond binnen de werkgroep middeleeuws aardewerk die gevormd was tijdens de eerste contactdag van middeleeuwse archeologen te Amsterdam in 1975. Deze werkgroep stond voor de taak de algemene onderzoekssituatie met betrekking tot het middeleeuws aardewerk te verbeteren. In de Algemene Inleiding die in 1985 verscheen, werd

174

de onderzoekssituatie als volgt omschreven: "Van het middeleeuws aardewerk in de Nederlanden bestaat geen systematisch overzicht, de productiecentra zijn maar gedeeltelijk bekend, lokale of regionale aardewerkgroepen zijn nauwelijks vastgesteld, de beschrijvingen van gepubliceerd aardewerk uit opgravingen zijn niet gestandaardiseerd, technologisch onderzoek staat in de kinderschoenen of wordt in het geheel niet toegepast. Wel bestaat er over de bovengenoemde onderwerpen een uitgebreide mondelinge overlevering onder vakgenoten, maar die is lang niet altijd betrouwbaar en bovendien niet raadpleegbaar voor derden. (...) De meeste belangstelling ging uit naar de kwesties van datering en herkomst van aardewerk en naar een gestandaardiseerde wijze van documenteren."1 Het doel van het CMA werd als volgt omschreven: "het bijeenbrengen van gestandaardiseerde gegevens over door externe factoren - absoluut gedateerd aardewerk en over aardewerk uit archeologisch gesloten vondstcomplexen, teneinde op die manier te komen tot een chronologisch overzicht van aardewerktypen die gedurende de middeleeuwen in de Nederlanden in gebruik waren." Er werd een fiche ontworpen dat gebruikt wordt bij de beschrijving van het aardewerk. Uitgangspunt is het gedegen beschrijven van scherp gedateerde ceramiek. Doelstelling is stukje bij beetje, op basis van harde gegevens, te komen tot een chronologisch overzicht van aardewerktypen. Belangrijke voorwaarde is uiteraard het gegeven dat er een constant aan-


bod is van scherp gedateerde gesloten complexen. In uitzonderlijke gevallen is het mogelijk om ook minder scherp gedateerde complexen op te nemen. Deze worden dan in de zogenaamde B-serie uitgegeven. Met de publicatie 'Weggegooid en teruggevonden'2 over aardewerk en glas uit Deventervondstcomplexen werd de aanzet gegeven tot een "grotere typologie van Laat Middeleeuws aardewerk". Het CMA staat los van deze typologie. Het classificatiesysteem dat hieruit is ontstaan heeft een andere opzet dan het CMA. In de 'Deventer'-typologie zijn tot nu toe beerputcomplexen opgenomen waarbij de datering en/of samenstelling geen criterium zijn voor opname. Op basis van deze typologie kunnen beerputcomplexen onderling worden vergeleken. Het CMA en de 'Deventer'-typologie hebben een verschillende opzet en doel, ze functioneren dan ook naast elkaar. Op termijn kunnen de gegevens uit het CMA gebruikt worden voor de opzet van een classificatiesysteem.

CORPUS MIDDELEEUWS AARDEWERK (CMA) afleveringen 11 & 12

Ceramiek uit twee i4e-eeuwse beerputten aan het O.L.V.-plein te Maastricht door: WIM HUPPERETZ en EDDIE NIJHOF

Verspreiding van de vondstcomplexen in tijd en ruimte De vondstcomplexen die in het CMA zijn opgenomen, zijn globaal te verdelen in twee groepen: vondsten uit schepen en vondsten uit nederzettingen. De aardewerkvondsten uit schepen zijn in vijf afleveringen beschreven. Deze schepen zijn opgegraven in Flevoland. Acht vondstcomplexen zijn aangetroffen tijdens archeologisch onderzoek in Breda, Brugge, Groningen, Maastricht en Utrecht. Het vondstcomplex van Smeerenburg op Spitsbergen toont aan dat ook vondstcomplexen buiten de landsgrenzen van belang kunnen zijn voor de studie middeleeuws aardewerk in Nederland en Vlaanderen. De datering van de beschreven aardewerkvondsten ligt tussen de tiende eeuw en de late achttiende eeuw; het begrip Middeleeuwen wordt dan ook ruim geïnterpreteerd (900-1800). Het oudste aardewerk is beschreven in

een aflevering over tiende-eeuwse bouwpotten uit de Oude Burgkerk te Brugge (CMA 8). Uit de late dertiende eeuw (vóór 1281) dateert een vondstcomplex (CMA 4) van een immuniteitssloot van de Sint Paulusabdij te Utrecht. Twee vrachtschepen die in Oostelijk Flevoland werden opgegraven bevatten aardewerk uit de eerste helft van de veertiende eeuw en uit de tweede helft van de vijftiende eeuw (CMA 1 & 2). Uit het midden van de veertiende eeuw kon aardewerk uit Maastricht worden beschreven. De twee beerputten (CMA 11 & 12) raakten buiten gebruik tijdens de bouw van de Nicolaaskerk in 1343. In een brandlaag van 1490 in een kanunnikenhuis te Breda werd aardewerk aangetroffen dat voornamelijk bij een haardplaats in gebruik was (CMA

175


13). Uit de vroege vijftiende eeuw dateert verder een vondstcomplex uit een kogge die in Almere (CMA 7) werd opgegraven. Het aardewerk uit een beerput van het Johannieterklooster op het Vredenburg te Utrecht (CMA 3), dateert van vóór 1529 toen deze door een kelderboog werd afgesloten. Vier vondstcomplexen dateren uit de zeventiende eeuw. Het betreft een omvangrijk vondstcomplex van de walvisvangstnederzetting Smeerenburg op Spitsbergen uit het tweede kwart van de zeventiende eeuw (CMA 6). Verder betreft het aardewerk dat in de jaren 1661-63 m e e n Bredase herberg werd weggegooid (CMA 9). Bovendien werd het aardewerk uit twee laat-zeventiende-eeuwse schepen beschreven. Eén schip zonk kort na 1685 (CMA 5) en het andere schip kort na 1692 (CMA

afleveringen. Bestellen kan ook via de website van het CMA (http:\\www.cma.ab-c.nl). Op deze website probeert het CMA door middel van een enquête informatie te verkrijgen over de voor- en nadelen van de huidige aanpak en eventuele verbeteringen.

Serie A CMA 1&2 CMA 3 CMA 4 CMA 5 CMA 6 CMA 7 CMA 8 CMA 9

DFL

B.Fr.

5,00 12,50 12,50 I7.5O 20,00 10,00 10,00

100 250 250

27,50

35° 400 200 200

CMA 13

10,00 35,00 12,50

550 200 700 250

Serie B CMA Bi

12,50

250

CMA 10 CMA 11&12

10).

Het aardewerk uit een laat-achttiendeeeuwse afvalkuil van het voormalige Zuiderkerkhof te Groningen kon niet door externe bronnen worden gedateerd en werd om die reden niet in de A-serie van het CMA opgenomen. Omdat de publicatie van dit complex toch in een duidelijke behoefte voorzag, werd besloten om het complex in een B-serie (CMA 1) op te nemen. Nieuwe afleveringen Bij de opzet van het CMA is gekozen voor een losbladig systeem, zodat iedereen de fiches op zijn eigen wijze kan ordenen. Door de grootschalige toepassing van de kopieermachine is deze vorm achterhaald. De redactie heeft dan ook besloten om nieuwe afleveringen niet meer losbladig en enkelzij dig bedrukt maar gebonden en dubbelzijdig bedrukt uit te geven. Bestellen Oude en nieuwe afleveringen zijn te bestellen door overmaking van het betreffende bedrag en vermelding van CMA en het/de afleveringsnummer(s). Met de extra vermelding 'abonnee' geeft u zich op voor nog te verschijnen

176

Nederland Postbanknummer 4868200 te 's-Hertogenbosch of banknummer 699244269 Crediet en Effectbank te Utrecht t.n.v. penningmeester CMA. België Bankrekeningnummer 290-044 88 38-40 t.n.v. Corpus Middeleeuws Aardewerk p/a F. Verhaeghe, 9270 Laarne. Noten 1 Zie: 'Algemene Inleiding' op het Corpus Middeleeuws Aardewerk verschenen in 1983. 2 H. Clevis, J. Kortman 1989. Weggegooid en teruggevonden. Aardewerk en glas uit Deventer vondstcomplexen 13751750, Kampen.


De SNA-Reuvensdagen Marieke van der Enden

Ze komen er weer aan! Op ig en 20 november vinden de SNA-Reuvensdagen plaats in de Grote Kerk van Den Haag. Alle AWN-leden zijn van harte uitgenodigd om dit jaarlijks door de Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA) georganiseerde archeologisch congres bij te wonen. Gedurende twee dagen wordt actueel onderzoek gepresenteerd door middel van lezingen en posters.

Denemarken naar een ijzertijd-site die waarschijnlijk als heilige plaats is gebruikt en waar wapens, persoonlijke voorwerpen en scheepsresten zijn gevonden. Een ander vast punt in het programma is de uitreiking van de Van Es-prijs, een prijs die afwisselend wordt uitgereikt aan de beste scriptie en het beste promotieonderzoek van de afgelopen tijd.

De Reuvensdagen Al vanaf 1970 worden de Reuvensdagen georganiseerd. Elk jaar in samenwerking met een archeologische organisatie in een andere stad. Dit jaar is de keuze gevallen op Den Haag, vanwege de viering van het 750-jarig bestaan van deze stad. Het tweedaagse congres vormt een uitstekende gelegenheid voor archeologen om hun onderzoek en resultaten daarvan aan vakgenoten te presenteren. Deelnemers kunnen hier natuurlijk kennis nemen van en discussiëren over de stand van zaken op archeologisch gebied. De onderwerpen van de lezingen worden gekozen rond een aantal thema's, waarbij getracht wordt alle periodes waarin archeologisch onderzoek plaatsvindt aan bod te laten komen. Vanaf de oude steentijd tot en met de Middeleeuwen. Het gebeurt ook wel dat er één centraal thema is. Zo stond in 1994 de experimentele archeologie centraal en werd het congres (toepasselijk) in het archeologisch themapark Archeon gehouden. Vast onderdeel van de Reuvensdagen is de Reuvenslezing waarvoor een eminent onderzoeker uit binnen- of buitenland wordt uitgenodigd te spreken over zijn of haar werk. Vorig jaar was Flemming Rieck de Reuvensspreker. Onder veel belangstelling vertelde hij over zijn bijzondere onderzoek in

Het programma voor 1998 Op donderdag 19 november zijn alle deelnemers vanaf 10.00 uur welkom in de Grote Kerk. Na de verwelkoming door de voorzitter van de SNA, begint de eerste dag traditiegetrouw met de Reuvenslezing. Deze is dit jaar in handen van de heer Francis Pryor, die jarenlang wetenschappelijk leider was van het Flag Fen-project bij het Engelse Peterborough. Bij deze bronstijdopgraving heeft men een brug ontdekt die in het toenmalige moeras naar een houten platform leidde. Dit platform diende waarschijnlijk voor de uitvoering van rituelen, gezien onder andere de vondsten in de omringende bodem. De andere lezingen zijn gegroepeerd rond een viertal thema's: Romeinse infrastructuur; de weg naar de prehistorie; veranderingen in voedsel en eetgewoontes en hun materiële weerslag; en informatie en betrouwbaarheid van waarderend vooronderzoek. In het kader van het eerste thema zal de gemeentelijk archeoloog van Den Haag, C. Bakker, het een en ander vertellen over de Romeinse mijlpalen die in 1997 zijn gevonden. De publiciteit die deze vondst trok, bracht zijn eigen problemen met zich mee. Hoe moet je omgaan met zoveel aandacht van het publiek en de pers? Dit is een probleem waar veel andere (amateur)archeologen ook ooit mee te maken

177


hebben gehad of zullen krijgen. Als er iets moois of speciaals is gevonden, wil iedereen er immers meteen alles van weten! Bij het tweede thema, de weg naar de prehistorie, zal L. P. Louwe Kooijmans een aantal zaken uit de doeken doen over het onderzoek bij Hardinxveld-Giessendam. Een onderzoek dat ook sterk in de publieke belangstelling staat vanwege enkele spectaculaire vondsten, zoals het 7000 jaar oude skelet van een vrouw (Trijntje) en een even oude complete boomstamkano. Tijdens de tweede dag van het congres vertelt H. van Haaster over de rol van ideologie bij de keuze van voedsel. Ook vandaag de dag kennen we keuzes van voedsel die sterk beïnvloed worden door ideologische overwegingen. Zo worden in India geen heilige koeien gegeten, ook niet als het voedsel schaars is. Dichter bij huis kunnen we denken aan het verbod op varkensvlees binnen de islamitische gemeenschap. Het vierde thema, informatie en betrouwbaarheid van waarderend vooronderzoek, wordt ingeleid met een verhaal van M. Verbruggen over de waarde van vooronderzoek. Daarna komen twee opgravingen voor het voetlicht waarbij in praktijk het vooronderzoek aan de

uiteindelijke resultaten getoetst kon worden, de opgravingen bij Vleuten de Meern en de A27. Na alle thema's is er ruimte voor discussie en tijdens de pauzes is er volop gelegenheid om met vakgenoten te overleggen. Aan het einde van de tweede dag wordt de Van Es-prijs uitgereikt, dit jaar voor de beste scriptie. Op beide dagen wordt bovendien actueel onderzoek gepresenteerd op posters en zijn instellingen die zich met archeologie bezighouden met een stand aanwezig.

Uitnodiging De SNA-Reuvensdagen 1998 beloven weer twee boeiende dagen te worden. U bent van harte welkom in de Grote Kerk te Den Haag. Binnenkort worden de uitnodigingen verstuurd, die naar alle secretariaten van de AWN gaan. Mocht u geen uitnodiging ontvangen maar wel belangstelling hebben, dan kunt u contact opnemen met het bureau van de SNA. De uiterste aanmelddatum is 1 september. Tot in Den Haag! Bureau SNA Herengracht 474 1017 CA Amsterdam tel: 020-422 79 79

Ieder AWN-lid ontvangt het tijdschrift Westerheem en het blad van de afdeling waarbij men is aangesloten. De AWN geeft echter meer publicaties uit. De volgende uitgave is nog voorradig: AWN - monografie 4 Archeologische streekbeschrijving era bindkkUag

J.M. Bos Archeologische streekbeschrijving; een handleiding Z.p. (Vlaardingen) 1985,158 pp., ill, ISBN 90 71312 011 Een onmisbare handleiding voor iedereen die met veldverkenningen of regionale inventarisaties wil beginnen, en voor hen die daar al mee bezig zijn. Enthousiast onthaald in de wetenschappelijke en populaire vakpers. Prijs voor leden ƒ 22,50, voor niet-leden ƒ 27,50

De prijzen zijn exclusief verzendkosten. Bij bestelling van 10 of meer exemplaren geldt een korting van 10%. U dient uw bestelling te richten aan: AWN-Ledenservice, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam.

178


Het raadsel van de middeleeuwse benen drietand Gerrit Groeneweg el Vera Vandenbulcke

Inleiding Onlangs verscheen een overzicht van "voorwerpen in been en gewei uit prestedelijk volmiddeleeuws Antwerpen", zoals die in de jaren 1952-1961 door Van de Walle werden opgegraven.1 Daaronder bevond zich een negental cilindrische artefacten uit been. Sommige vertonen geen enkele decoratie, maar de meeste hebben aan ĂŠĂŠn zijde een eenvoudig patroon van enkele parallelle lijnen. Oorspronkelijk had elk van deze voorwerpen drie tanden. Veel tanden zijn afgebroken, hoewel enkele sporen erop zouden kunnen wijzen, dat de tanden door langdurig gebruik doorgesleten zouden zijn. Alle Antwerpse 'drietanden' zijn gesneden uit middenhands- en/of middenvoetsbeenderen van runderen. Slijtage op de Antwerpse drietanden lijkt verband te houden met het gebruik daarvan bij het verwerken van wol of touw. Vooral het samen aantref-

fen met benen priemen, mogelijke spinstokjes en spinschijfjes zou sterk in de richting van wolbewerking wijzen.2 Wij vinden deze suggestie voor het gebruik van de drietand weinig overtuigend. De combinatie met spinsteentjes e.d. wijst veeleer op de aanwezigheid van nijvere dames, die hun dagen met normale huishoudelijke bezigheden vulden. Meer informatie over de drietand Dergelijke drietanden worden met enige regelmaat aangetroffen op nederzettingsterreinen uit de vroege en (volle) Middeleeuwen in NoordwestEuropa. Ze zijn vooral bekend uit Vlaanderen, Zeeland en het middenNederlands rivierengebied. Maar we kennen ook voorbeelden van vondsten verder stroomopwaarts langs Rijn en Maas.

Ajb. 1. Drietanden uit Oost-Souburg. Datering: 900-975. Schaal 1:2. Naar Lauwerier s[ Van Klaveren 1997, pag. 201.

179


Afb. 2. Drietand, reproductie.

Voor meer informatie over de drietand gaan we te rade bij Roei Lauwerier en Herman van Klaveren, die het botmateriaal uit de Karolingische burcht van Oost-Souburg (Z) beschrijven.3 In Oost-Souburg werden tien drietanden gevonden (Afb. i). Het resultaat van het onderzoek in Oost-Souburg werd gepubliceerd in het briljante boek "Vroeg-Middeleeuwse ringwalburgen in Zeeland", waaraan tal van deskundigen vanuit verschillende disciplines bijzonder boeiende bijdragen hebben geleverd. Voor uitvoerige documentatie over materiaal, techniek, verspreiding, vormge-

ving, context en datering van de benen drietanden, moge ik u kortheidshalve verwijzen naar hoofdstuk VIII van dat boek en wel speciaal naar het onderdeel VIII.2, "De verspreiding en functie van benen drietanden", door Herman van Klaveren. Van Klaveren bespreekt daarin een aantal mogelijke functies van de drietanden, zonder evenwel tot een definitief oordeel te komen. De eerder door tal van andere onderzoekers aangedragen suggesties voor de functie van de drietand worden één voor één bezien en weer verworpen of kunnen althans niet voldoende worden onderbouwd: draadvlechter of andere wijze van touwbewerking: weven, knopen, vlechten, punniken, aanslagkam voor bijvoorbeeld bandweefsel, vezelkam, brug voor snaren van een muziekinstrument, vingerhoed, tandenstoker, visvork, spelstuk, attribuut op of aan kleding of voor het ponsen van gaatjes in leder etcetera. Kortom we weten waarvoor de drietand allemaal niet of waarschijnlijk niet werd gebruikt. Maar voor de werkelijke functie hebben we nog steeds geen bevredigende verklaring. Toch willen wij hier proberen ons steentje bij te dragen aan de oplossing van het probleem. Op zoek naar de functie van de drietand Bij het achterhalen van de functie zijn een aantal aspecten van belang: - De drietand is gemaakt uit been. Bijna altijd is dit het middenvoets- of handsbeen van een rund. Maar ook andere skeletdelen (bijv. spaakbeen) of botmateriaal van andere diersoorten (hert, paard, mogelijk ook schaap) kon worden gebruikt. Uit het oostelijke rivierengebied zijn ook enkele koperen drietanden bekend met een lengte van niet meer dan twee centimeter. Vanwege die geringe afmetingen ligt het bij deze exemplaren meer voor de hand te denken aan ornamenten dan aan gebruiksvoorwerpen.

180


De drietand is altijd hol, wellicht gebruikte men daarom meestal bot. Bij het gebruiktebot is van natuur een holte aanwezig, maar soms heeft men die holte verder vergoot. Hoewel die holte blijkbaar noodzakelijk is, kunnen we aan de binnenzijde geen slijtage als gevolg van langdurig gebruik vaststellen. Het gebruikte bot is in doorsnede meestal D-vormig, zodat de drietand een bolle voor-of bovenkant en een vlakke achter- of onderkant heeft. Maar er bestaan ook drietanden die in doorsnede rond, vierkant of veelhoekig zijn.

tanden zich steeds aan het smalste einde bevinden; De drietand heeft niet altijd drie tanden: het komt voor, dat de derde tand (soms doorlangdurig gebruik) niet meer aanwezig is, terwijl het voorwerp toch in gebruik bleef. De

Afb. }a/b/c. Wijze waarop een snipper leer, stukje pees of ander materiaal aan de drietand kan worden bevestigd.

Wanneer de drietand aan ĂŠĂŠn kant vlak is, dan is die zijde (achter- of onderkant) onversierd, terwijl de bolle voor- of bovenkant vaak met eenvoudige lijnenbundels, puntcirkels, arceringen of kruisen is versierd. Het vervaardigen van de drietand vereist geen vakmanschap: met een stuk bot, eenzaagje en een vijl maakte ik binnen een halfuur mijn eerste drietand (afb. 2). Het gebruikte bot heeft niet overal dezelfde diameter, vaak loopt de drietand daaromwat taps toe, waarbij de

181


tanden zijn blijkbaar van essentieel belang, doch het hoeven er geen drie te zijn. Er zijn ook exemplaren bekend die mogelijk vier tanden hadden. Van buiten Nederland zijn afwijkende vormen bekend die nooit meer dan twee tanden dragen. - De lengte van de tanden is blijkbaar evenmin van veel belang, deze varieert van 0,5 toti,7 cm. - Op en tussen de tanden zijn slijtagesporen zichtbaar. - Kijken we naar de tien drietanden uit Souburg, dan varieert de lengte daarvan(exclusief de tanden) van 33 tot en met 58 centimeter met een gewicht van 13 tot 40 gram; de lengte van de negen Antwerpse exemplaren varieert van 36 tot circa 55 cm.

Afb-4Gebruik van de drietand als kam.

182

Kortom, we hebben te maken met een holle koker, op eenvoudige wijze uit bijvoorbeeld been gemaakt, met twee tot vier tanden in het verlengde van de vlakke zijde, op het smalste uiteinde

van de meestal enigszins taps toelopende koker, waarvan de vlakke achterof onderzijde meestal onversierd is. De lengte van zowel tanden als van de koker varieert sterk evenals het gewicht van de drietand. Identieke exemplaren zijn niet bekend. Tanden vertonen slijtagesporen, de holle binnenkant niet. Is de drietand een typisch vrouwelijk (gebruiks) voorwerp? De bekende vindplaatsen lijken ons ogenschijnlijk evenmin veel bruikbare relevante informatie op te leveren. In Antwerpen noemden wij reeds de spinsteentjes als begeleidend vondstmateriaal. Dat was ook in Souburg het geval. Iets vergelijkbaars is bekend uit Petegem: een priem, een spinklos en een strijkglas. Interessanter is de drietand uit een vrouwengraf te St Johann bij Mayen (D.), in combinatie met wat potscherven en een benen priem.4 Hoewel de relatie tussen drietand en


spinsteentjes in Petegem, Souburg en Antwerpen een toevallige kan zijn, bij de grafvondst is dit zeker niet het geval. Misschien toch aanwijzingenvoor eerder een specifiek vrouwelijk (gebruiks) voorwerp ? Er zijn veel verschillende manieren waarop getracht kan worden de oorspronkelijke functie van de drietand te achterhalen: geschreven en iconografische bronnen, natuurwetenschappelijke en technologische experimenten, gebruikssporen analyse, vondstcontext etcetera. Tot op heden heeft nog maar zeer beperkt onderzoek plaatsgevonden en de resultaten daarvan zijn nog steeds weinig hoopgevend. De middeleeuwse drietand: een perfecte krulspeld! Laten we voortborduren op de eventuele rol van de drietand in het leven van de middeleeuwse vrouw. Eigenlijk lijkt zo'n drietand bijzonder veel op een wat grof uitgevallen weergave van onze moderne krulspeld, alleen ontbreekt bij de drietand het elastiekje. Dat kan geen probleem zijn, want een snipper leer of eender welke andere stevige en iets rekbare materie, kan de rol van het elastiekje overnemen. Wij gebruikten voor ons experiment een snipper leer, met een gaatje aan de beide uiteinden en nog eenvoudiger zelf te maken als de drietand. Het ene uiteinde van de snipper bevestigen we aan de drietand, we halen het andere uiteinde door de koker (vandaar dat-ie hol moet zijn) en langs de vlakke zijde van de drietand (vandaar dat daarop geen versiering aanwezig is?) kan de snipper ook met het andere gaatje over één van de tanden gespannen worden (afb. 3). Het gebruik is simpel. Je neemt een streng hoofdhaar in de ene hand en de drietand in de andere. Dankzij de grove tanden kun je die streng gemakkelijk uitkammen (afb. 4). Je maakt de leersnipper aan één uiteinde los, wikkel de haarstreng om de klos en zet

alles vast met de snipper (afb. 5). Rol op die manier een aantal drietanden in je haar, verwijder ze na verloop van tijd en je hebt een fraai golvende haardos, het schoonheidsideaal van iedere vrouw. Ook in de Middeleeuwen (afb. 6).

Afb. sa/b. Het inzetten van krulspelden.

Het feit dat de drietand enigszins taps toeloopt vormt bij gebruik als krulspeld geen enkel probleem. Trouwens ook de moderne coiffeur gebruikt wel eens taps toelopende krulspelden. Een ander argument tegen het gebruik van drietanden als

183


versierd. Want wanneer de krulspeld terzijde werd gelegd, kwam alleen de voorkant volledig in beeld, terwijl de achterkant deels door het 'elastiekje' werd afgedekt. Tenslotte begrijpen we waarom de drietand juist in een vrouwengraf werd aangetroffen. En onze leersnipper dan? Het vergankelijke materiaal van het middeleeuwse elastiekje is er de oorzaak van dat we dit niet snel bij archeologisch onderzoek zullen terugvinden. Mocht dat ooit het geval zijn, dan hebben we een veel betere onderbouwing van wat nu niet meer dan een hypothese is. Is er dan helemaal niets, dat tegen het gebruik als krulspeld pleit? Ja, toch wel: sommige drietanden zijn in doorsnede vierkant of veelhoekig in plaats van rond. Dat sluit het gebruik als krulspeld weliswaar niet uit, maar maakt het wat minder logisch. Nu we vermoeden in welke richting we kunnen zoeken, levert straks wellicht ook iconografisch onderzoek alsnog belangrijke informatie. Rest natuurlijk de vraag waarom we de drietand na de dertiende eeuw niet meer tegenkomen. Raakten de weelderige lokken toen uitde mode? Of ontstond toen een beter alternatief om een fraai kapsel te verkrijgen?

Conclusie AJb. 5b.

184

krulspeld is het gewicht. Een hoofd vol met knoken lijkt weinig comfortabel. Maar, en dat geldt speciaal voor de heren onder u(!): heeft u zich ooit gerealiseerd welk een ellende een vrouw zich getroost wanneer zij zich een eenvoudig permanentje laat inzetten? Nu is ook duidelijk waarom het aantal tanden niet per se drie behoeft te zijn en waardoor de tanden slijtage-sporen vertonen. Nu blijkt ook dat een holle binnenkant van essentieel belang is, maar dat aan die binnenkant geen slijtage plaatsvindt. Voorts begrijpen we waarom de vlakke 'achterkant' niet is

Proefondervindelijk hebben we kunnen vaststellen, dat de drietand uitstekend dienst kan doen als krulspeld. Vooralsnog zijn er weinig argumenten die deze functie uitsluiten. Een aantal argumenten maakt die functie zelfs heel aannemelijk. Van Swietenlaan 12 4624 VW Bergen op Zoom Noten 1 Ervynck 1998, pp. 9-56. 2 Ervynck 1998, p. 17. 3 Lauwerier & Van Klaveren 1995, pp. 193-212. 4 Lauwerier & Van Klaveren 1995, p. 211.


Afb.6. De fraai golvende haardos van Irmina, de schoonmoeder van Pepijn II. Prenttekening uit de Codex aureus Epternacensis, ca. 1100. Landesbiliothek, Gotha (D.). Overigens wordt ook Pepijn zelf, evenals tal van andere heren uit zijn tijd, met lange golvende lokken afgebeeld.

Literatuur Ervynck, A., 1998. Voorwerpen in been uit pre-stedelijk volmiddeleeuws Antwerpen (opgravingen Van de Walle 1952-1961). In: Johan Veeckman (red.), Berichten en rapporten over het Antwerps Bodemonderzoek en Monumentenzorg (BRABOM) 2. Antwerpen, 9-56. Lauwerier, R.C.G.M., & Herman van Klaveren, 1995. Bewerkt bot. In: Robert M. van Heeringen e.a. (red.), Vroeg-Middeleeuwse ringwalburgen in Zeeland. Goes/Amersfoort, 193-212.

185


Kort archeologisch nieuws Schietende archeoloog Een 43-jarige amateurarcheoloog uit Culemborg heeft twee mogelijke bodemverstoorders vorig jaar juni met een luchtbuks weggejaagd. Het bleek te gaan om twee jongens die zich overdag al heel agressief gedroegen bij het opgravingsterrein in de Kasteeltuin, waarbij enkele voorwerpen onherstelbaar werden vernield. Toen 's avonds het alarm ging, ijlde hij met zijn buks naar het terrein en schoot uit onmacht en frustratie twee keer in de lucht. De jongens waren zo geschrokken dat ze nadien een schadeclaim van enkele honderden guldens indienden. De rechter toonde echter begrip voor de man en legde een voorwaardelijke boete op van 100 gulden. Dagblad Rivierenland, 1} maart 1998 Knusse Kelten Het Engelse beeld van de Kelten als een krijgshaftig volk dat zich liet adviseren door baardige druïden is wellicht een achttiendeeeuwse uitvinding. Ook de ingeburgerde stelling dat de Kelten in de ijzertijd het Britse eiland vanuit Centraal-Europa hebben 'gekoloniseerd' is niet waar gebleken. De Britse Kelten waren boeren die al eeuwenlang knus met elkaar samenleefden. Archeologen hebben in Groot-Brittanië niets gevonden dat wijst op de aanwezigheid van druïden en wapengekletter. Archeologen van het British Museum denken dat deze mythe in de achttiende eeuw is ontwikkeld in Schotland en Wales. Met deze hernieuwde identiteit kon men zich afzetten tegen het gevreesde en gewraakte Engeland. Nederlands Dagblad, 14 maart 1998 De weg verder Als het ooit nog komt tot de verlenging van de A73 van Venlo naar Roermond, kunnen archeologen hun hart ophalen. Proefboringen hebben op de oostoever van de Maas vijftien veelbelovende locaties aangetoond. De meeste daarvan zijn prehistorische resten vanaf 8000 v.Chr. Het aandeel Romeins en middeleeuws is pover. Momenteel worden er proefsleuven gegraven om de aard en omvang van de sites te weten te komen. Dagblad De Limburger, 18 maart 1998

186

DSM sponsort Bonnefanten Het Limburgse Chemieconcern DSM heeft het noodlijdende Bonnefantenmuseum één miljoen gulden geschonken. Dit bedrag zal echter niet worden aangewend om de archeologische collectie in Maastricht te behouden, maar om een collectie op te zetten die een representatief beeld geeft van de Limburgse beeldende kunst tussen 1900 en 1975. In 2002, als DSM honderd jaar bestaat, zal de collectie voor het eerst worden vertoond. Dagblad De Limburger,

19 maart 199S Romeins paard in Beuningen Vlakbij het winkelcentrum van Beuningen (nabij Nijmegen) is het complete skelet van een paard uit de Romeinse tijd opgegraven. Het dier had een bronzen hoofdstel en is hoogstwaarschijnlijk bezit geweest van een hooggeplaatste Romeinse officier. Rien Polak van de ROB is geneigd om een link te leggen met de naburige Romeinse villa in het Ewijks veld. In dat geval zou de Romein na zijn afzwaaien als veteraan in Beuningen zijn gaan wonen. De Gelderlander, 25 maart 1998 Romeinen in West-Brabant Het gebied pal ten westen van Breda is al sinds het begin van onze jaartelling bewoond. Dat is de opzienbarende conclusie van archeologisch onderzoek in het gebied Steenakker. Stadsarcheoloog G. van den Eynde trof er vier boerderijen aan uit de periode van 50 tot 250 na Chr. Tot voor kort werd aangenomen dat de eerste bewoning van West-Brabant dateert van na 1000, conform de historische bronnen. Tweeënhalfjaar geleden werd deze gedachte al verstoord door de vondst van twee Merovingische waterputten. De opgravingen worden verricht op de plek waar binnen enkele jaren de HSL-trein overheen zal zoeven. Brabants Nieuwsblad, 30 maart 1998 Ijzertijd bij Schagen De Archeologische Werkgroep Kop van Noord-Holland (inderdaad nog volop actief, pag. 213) heeft ten noordoosten van Schagen het profiel van een grote rivier uit de periode rond het begin van de jaartelling


blootgelegd. Deze rivier stond in open verbinding met de zee. Uit het geulprofiel kwam ijzertijdaardewerk tevoorschijn, alsmede een zeer zeldzame denarius van Clodius Albinus. Bij andere opgravingen rond Schagen vond men twee munten van Postumus, felgelkeurde geribde glaspastakralen, scherven van Romeins importaardewerk, een volledig reconstrueerbare rammelaar, maar ook Karolingisch en Mervonings materiaal. Het onderzoek heeft verder aangetoond dat na 1248 het gebied verwoest is door geulen van enkele meters diepte. Noordholland Dagblad, 3 april igg8 Stukje Zwols klooster teruggevonden Bij de Agnietenberg in Zwolle is een deel van het voormalige Bergklooster teruggevonden. Het klooster kreeg bekendheid doordat Thomas a Kempis er hetgrootste deel van zijn leven doorbracht. Het werd in 1399 gesticht en tijdens de Reformatie in 1581 gesloopt. Men heeft altijd gedacht dat er van het gebouw geen baksteen meer over was, totdat onlangs een stuk muur ontdekt werd van vijf meter hoog en een meter breed. Ook zijn er stukken glas-inlood en kruisboogvensters gevonden. Zwolse Courant, 3 april 1998 Nomaden in Saeftinghe Hans Jongepier, assistent provinciaal archeoloog van de provincie Zeeland, denkt dat reeds 8000 tot 9000 jaar geleden jagers/verzamelaars rondliepen op het huidige Verdronken land van Saeftinghe. Dat herleidt hij uit de vondst van vele honderden vuurstenen. Behalve Noordzee-vuurstenen van het Zeeuwse strand trof hij ook stenen aan die afkomstig zijn uit het Belgische Henegouwen. De zeespiegel lag destijds tussen de vijftig en honder meter lager dan nu. De Stem, 4 april Neanderthaler blijkt leeuw Het dijbeen dat tot voor kort werd aangezien voor het oudst bekende menselijke bot dat in Nederland is aangetroffen, blijkt niet van een Neanderthaler te zijn. Het bot werd in december opgezogen bij een zandwinnning in Woerden en kwam van 15 tot 30 meter diepte. Archeologen stelden de ouderdom vast op 36.000 jaar. Diverse instituten kwamen tot de eensluidende conclusie dat het niet om een Neanderthaler

gaat, zoals gesuggereerd was, maar om het dijbeen van een leeuw. In tegenstelling tot Duitsland en BelgiĂŤ blijft het dus zo dat er nooit botten van Neanderthalers in Nederland zijn aangetroffen. In Woerden zijn wel ook botten gevonden van mammoeten, wolharige neushoorns, oerossen en wisenten. Ook is er gereedschap gevonden van mensen uit ca. 4500 v.Chr. Algemeen Dagblad, 8 april 1998 Arbeidsinspectie maant archeologen Archeologen die voor het bedrijf Archol onderzoek verrichten bij de opgraving in Hardinxveld-Giessendam hebben geklaagd bij de Arbeidsinspectie. De archeologen ontberen veiligheidsschoenen en beschermende kleding. De ruimte voor vondstverwerking zou ongeventileerd en stoffig zijn en de slaapruimte is niet meer dan een loods zonder ramen. Bovendien zou Archol gemaakte afspraken niet nakomen. De Arbeidsinspectie is inmiddels poolshoogte gaan nemen en heeft een groot deel van de klachten gegrond verklaard. Zij maant Archol om maatregelen te treffen. Het bedrijf Archol is overigens verbonden aan de Rijles Universiteit Leiden. De Arbeidsinspectie heeft inmiddels de ROB gevraagd om een draaiboek voor opgravingen in heel Nederland. Leidsch Dagblad,

9/10 april 199S Prehistorische kano De lokatie in Hardinxveld-Giessendam blijkt een ware goudmijn. Nadat enige weken geleden al de oudste skelet van Nederland gevonden werd (Trijntje, 45 jaar oud, leefde rond 4700 v.Chr.), is nu een complete boomstamkano aan het licht gekomen. De 5,5 m lange, ondiepe boot is in het midden bijna een halve meter breed en dateert ongeveer uit dezelfde tijd als Trijntje. Daarmee behoort het tot de oudste, bewaard gebleven vaartuigen ter wereld. De uitzonderlijk goede staat van conservering heeft de boot te danken aan de dikke kleilaag die deze grond in latere tijden heeft afgedekt en daarmee afgesloten van zuurstof. Diverse kranten, 13/14 april 1998 Kapel Oldenzaal blijkt kerk Leden van de AWN- afdeling Twente hebben bij opgraving bij de voormalige kapel van het Agnesklooster muurresten ontdekt. Tot grote verbazing van eenieder bleek de

187


'bekende' muur van 19 meter nog 21 meter door te lopen. Het Oldenzaalse klooster is waarschijnlijk ook vele malen groter en belangrijker dan tot nu aangenomen en te vergelijken met de kloosters van Albergen en Frenswegen bij Nordhorn. De Twentsche Courant/Tubantia, 15 april 1998

Urnenveld in Sittard In de Sittardse VINEX-locatie Hoogveld is een grafveld uit de Urnenveldperiode gevonden uit 650-450 v.Chr. Er werden 120 urnen blootgelegd, alsmede een bronzen emmer uit Noord-Italië en een ijzeren ring. De oudste tien graven waren gemarkeerd door kringgreppels. Een dergelijk compleet grafveld op de Limburgse lössgrond is zeer bijzonder. Nabij het grafveld zijn zogenaamde 'zwervende erven' ontdekt: een nederzettingssysteem waarbij de boerderijen slechts één generatie meegingen. Na de afbraak werd een nieuwe boerderij een eindje verder gebouwd. Op het terrein van de VINEX-locatie liggen nog een Romeins grafveld, een Romeinse weg en een middeleeuwse, omgrachte hoeve te wachten op archeologische bemoeienis. NRC Handelsblad, 2 mei 1998

Oudste weg van Nederland De oudst bekende weg van Nederland, een veenweg bij Nieuw-Dordrecht, is opnieuw blootgelegd. De 4400 jaar oude weg heeft mogelijk te lijden onder de dalende waterspiegel in het gebied. Maatregelen ter behoud uit 1991 blijken wel effectief maar niet afdoende. Een ingenieursbureau gaat nu kijken hoe het hout op de beste manier geconserveerd kan worden. De weg bestaat uit gekloofde en hele boomstammen van loofhout met een dwarsdoorsnede van drie meter. De onderbouw bestaat uit berkenstammetjes. Al met al is het de vierde keer dat de veenweg wordt onderzocht. Swifterbant op Urk Drentse Courant, Acht skeletten, die eind vorig jaar op Urk 16 april 1998 zijn gevonden, worden momenteel onderzocht in het provinciaal archeologisch Wodanhanger uit Wijnaldum depot van Flevoland. De skeletten blijken exponenten van de Swifterbant-cultuur, die Een zeven jaar geleden gevonden Wodandaar vermoedelijk tot ca. 2400 v.Chr. domihanger uit Wijnaldum is onlangs in de pucilie heeft gehad. Rond die tijd werd de ombliciteit gekomen. Zeven jaar geleden vond geving te nat voor bewoning. een detector-amateur deze zesde-eeuwse Van de vijf skeletten lagen er vijf op de rug. hanger en verkocht deze aan een particuEén ligt op de rechterzijde in de foetushoulier. Recentelijk wisselde het ding van eigeding. Aangezien Swifterbanters over het alnaar, waarna zelfs het British Museum engemeen 'strekkers' zijn, is dit wellicht iethousiast reageerde. De hanger is van mand uit een overgangsperiode naar de verguld brons en heeft nog resten van latere Trechterbekercultuur. Drie losse emaillering en verzilvering. Dergelijke hanschedels zijn aangetroffen. Mogelijk wijst gers zijn alleen bekend uit Engeland en dat op bepaalde culten waarin onthoofding Scandinavië. Het bevestigt de theorie dat een rol speelde. In Engeland zijn uit de Wijnaldum een belangrijke (koningssteentijd hele rijen met schedels gevonden. ?)plaats was in het Friesland van de vroege Nieuw Kamper Dagblad, Middeleeuwen. 9 mei 199$ Leeuwarder Courant, 25 april 1998 Aquaduct op strand Katwijk? Oudste muur Den Bosch Met een ultramoderne magnetometer is het strand van Katwijk aan Zee afgezocht Een deel van de oudste stadsmuur van Den naar sporen van een mogelijk Romeins Bosch is recentelijk blootgelegd. De muur aquaduct. Deze waterleiding zou vers water dateert uit ongeveer 1225. Opmerkelijk is uit de duinen hebben geleid naar de ledat de fundering ervan voor een gedeelte gendarische Brittenburg, het vermoedelijke niet bestond uit baksteen maar uit een Romeinse castellum waarvan de resten nu soort middeleeuws beton: brokken tufsteen in zee liggen. Resten van dit gebouw zijn en andere materialen die door middel van bij extreem laag water in de zestiende eeuw kalkmortel bij elkaar werden gehouden. drooggevallen, maar in onze moderne Een andere bijzondere vondst is een eikentwintigste eeuw zijn alle zoekpogingen tot houten goot onder de muur, waardoor vernu toe vergeefs geweest. Het aquaduct kan moedelijk schoon water de stad instroomde. Brabants Dagblad, een goede aanwijzing zijn voor de locatie en de bevestiging van de oudheid van de 25 april 1998

188


burcht. Op aanwijzing van amateur-archeoloog en AWN-lid Simon Oud is inderdaad een rechtlijnige verstoring gevonden van de grond over de volle breedte van het strand. De magnetometer kan de grond tot tien meter diep scannen. Of het werkelijk een aquaduct is, zal nader onderzoek moeten uitwijzen. Algemeen Dagblad, u mei 1998 Middeleeuwse gevangenis in Sluis Onder de voormalige NH kerk in Sluis zijn de gewelven tevoorschijn gekomen van een gevangenis uit de veertiende eeuw. Leden van de werkgroep amateur-archeologen West-Zeeuws-Vlaanderen spreken van een omvangrijke en verrassende vondst, ook al omdat er geen vondstmateriaal bijzit van de periode tussen de Middeleeuwen en de twintigste eeuw. BN De Stem, 12 mei 1998 Vuistbijl 'mannelijk' Eén van de raadsels van de archeologie is waarom vuistbijlen zo zorgvuldig symmetrisch zijn vervaardigd en waarom er vaak zoveel ongebruikt lijken te zijn. Je hebt tenslotte geen fraai gevormd, symmetrisch werktuig nodig om iemand de kop in te hakken of vlees te snijden. De Britse wetenschapper Steven Mithen van de universiteit van Reading denkt nu dat onze mannelijke voorvaderen met hun vakmanschap indruk wilden maken op hun vrouwelijke soortgenoten. In de prehistorie zal de vuistbijl een evolutie hebben doorgemaakt van puur gebruiksvoorwerp tot een meer statusverhogend object. Eindhovens Dagblad, ig mei 1998 Mijnenvegers zoeken zeebodem af De val van de Muur heeft een positief effect op de archeologie. Enkele werkloos geworden Italiaanse mijnenvegers zullen worden ingezet om de bodem van de Middellandse Zee af te zoeken naar archeologische vondsten. De bodem moet nog vol liggen met gezonken schepen uit diverse perioden. Het is de bedoeling dat het onderzoek gefinancierd wordt uit de culturele hoek, terwijl de marine het materiaal levert. Ook zal er een eenheid politie aan elk onderzoeksteam worden toegevoegd om onderwaterpiraterij tegen te gaan. Dagblad De Limburger, 19 mei 1998

Leerlooierij in Sneek Archeologen in Sneek hebben een bijzondere hoeveelheid leer opgegraven uit de dertiende eeuw. Door de enorme hoeveelheid ('tientallen vuilniszakken vol') wordt op deze plek een leerlooierij vermoed. Leervondsten uit deze periode zijn niet of nauwelijks bekend, wat de vondst nog unieker maakt. De vondst kan iets vertellen over de manier waarop leer in de late Middeleeuwen werd bewerkt. Ook zegt het iets over de centrale plaats die Sneek in die tijd heeft ingenomen op handelsgebied. Friesch Dagblad 27 mei 1998 Samenwerking Staatsbosbeheer en ROB De directeuren van Staatsbosbeheer en ROB hebben een samenwerkingsovereenkomst getekend. Samenwerking was er al wel, maar deze overeenkomst is een stap naar een gestrucrureerdere vorm van overleg tussen de twee overheidsinstellingen. De nadruk zal liggen op de gezamenlijke inzet tot behoud en het toegankelijk maken van het cultureel erfgoed in ons land, dat vaak te vinden is in de terreinen van Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer kan zorg dragen voor het beheer van archeologische monumenten die de ROB heeft geconserveerd en/of gerestaureerd. Nieuwe Dockumer Courant, 28 mei 1998 Maastricht wil studie archeologie De faculteit Cultuurwetenschappen van de Universiteit Maastricht heeft plannen voor een studie archeologie en cultureel erfgoed. Op zijn vroegst zou deze studie over drie jaar kunnen starten. De faculteit wil de studie instellen omdat het momenteel maar één studierichting kent: cultuur- en wetenschapsstudies. Om voor een goedkeuring van het ministerie in aanmerking te komen moet de opleiding zich onderscheiden van andere archeologische opleidingen, zoals in Amsterdam, Leiden en Groningen. Dat onderscheid denkt men te vinden in een breder aandachtsveld (inclusief het 'bovengrondse' culturele erfgoed) en een nauwere afbakening van het studieobject (bijvoorbeeld de Euregio). Dagblad De Limburger, 6 juni 1998

189


Literatuurbespreking De introductie van onze cultuurplanten en hun begeleiders, van het Neolithicum tot 1500

AD. Uitgever: Vereniging voor Landbouwgeschiedenis. Paperback. 107 pagina's. ISBN 90-800522-3-X. Prijs ƒ35, verkrijgbaar door overmaking op girorekening 1178669 van de Vereniging voor Landbouwgeschiedenis te Wageningen o.v.v. 'Boek Introductie Cultuurgewassen' (en eventueel aantal exemplaren). Nog niet eerder was er een Nederlandstalig overzichtswerk over het voorkomen van onze cultuurgewassen vanaf de prehistorie op de markt. Het boek, uitgegeven naar aanleiding van een in 1992 gehouden symposium van de uitgevende vereniging, beloofde dan ook een aanwinst voor de boekenkast te zijn. Na een introductie door dr. A.C. Zeven van de Landbouwuniversiteit, volgen drie hoofdstukken over respectievelijk de prehistorie, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. De auteurs van de verschillende besproken perioden maken alle deel uit van de (kleine) wetenschappelijke wereld van de archeobotanie, het onderzoek aan plantenresten uit archeologische opgravingen. Prof. C.C. Bakels, hoogleraar aan de Rijks Universiteit Leiden, behandelt de prehistorie, dr. J.P. Pais van de Universiteit van Amsterdam bespreekt de vondsten uit de Romeinse tijd en de bijdrage van drs. H. van Haaster van BIAX Consult omvat de Middeleeuwen als onderdeel van zijn promotie-onderzoek aan laatstgenoemde universiteit. Na het lezen van het boek blijkt dat er een schat aan informatie te vinden is in de bijdragen. Het gebodene is van grote waarde voor de professionele archeobotanicus, maar zeker ook voor de geïnteresseerde (amateur)archeoloog. Het register met 180 (helaas alleen wetenschappelijke) plantennamen maakt de geboden veelheid aan informatie bovendien goed toegankelijk, hoewel bijvoorbeeld de gedegen discussie over het Merovingische en latere (medicinale!) gebruik van hennep op pagina 57 en 58 niet in de index is verdisconteerd. De keuze voor alleen wetenschappelijke namen in de index is merkwaardig, aangezien juist wel de Nederlandse naam in de lopende teksten wordt gehanteerd. Door de keuze voor een goedkoop ogende paperbackuitgave is het bovendien ook een

190

goedkoop boek, dat daarmee voor iedere geïnteresseerde binnen bereik ligt. En dat kan van de Engelstalige pendant die heel Europa behandelt, (Van Zeist, Wasylikowa & Behre (Eds.), 1991. Progress in old world palaeo-ethnobotany. Balkema, Rotterdam) niet gezegd worden! Zowel door de titel als door het rijtje auteurs wekt het boekwerk hoge verwachtingen. Ze worden wel op de proef gesteld bij de eerste aanblik op het werk. Uitgegeven als paperback, met hier en daar duidelijk scheef geplaatste illustraties, geeft het de indruk van een onder tijdsdruk voltooide studentenscriptie. Het hoofdstuk van Pais, toch 25 bladzijden lang, bevat zelfs geen enkele afbeelding. Bij de aanzienlijk kortere bijdrage van Bakels van 10 kantjes, nemen de afbeeldingen vrijwel evenveel ruimte in beslag als de tekst. De onevenwichtigheid wordt verder benadrukt door de bijdrage van Van Haaster, die ongeveer het halve boek omvat en qua opzet en verwijzingen ook beduidend grondiger is dan de hoofdstukken over de oudere perioden. Deze verschillen zijn overigens deels verklaarbaar door de sterke toename van schriftelijke bronnen in de loop van de tijd. De titel van het boek wekt de suggestie dat ook de akkeronkruiden, als begeleiders van cultuurgewassen, uitgebreid aan bod komen. Bij de Bandkeramiek wordt het standaard-assortiment voor die periode van de vier frequente onkruid-soorten (dreps, melganzevoet, zwaluwtong en akkerkool) inderdaad vermeld. Vervolgens is het met de vermelding van het typische löss-onkruid straalscherm bij de Romeinse tijd echter afgelopen met de behandeling van cultuurplant-begeleiders. Een laatste kritiekpunt betreft de beperkte definitie van cultuurgewassen die door de verschillende auteurs is gehanteerd. Het oorspronkelijke symposium had als titel 'Cultuurgewassen in de Nederlandse landbouw'. Daaruit voortvloeiend wordt een cultuurgewas in het boek als geïntroduceerd opgevat als het aannemelijk is dat het ook in ons land gekweekt werd. Voor de prehistorie maakt dit nog geen verschil, voor de Romeinse tijd worden importen als rijst en olijven nog vermeld, maar in het hoofdstuk over de Middeleeuwen komen exoten als peper, kruidnagel en paradijskorrel niet aan bod. De titel van het boek had dan ook beter aan kunnen sluiten bij die van het symposium,


en de toevoeging 'in de Nederlandse landbouw' moeten bevatten. De geruime tijd die verstreken is tussen het symposium en de publicatie van het boek, brengt bovendien het risico met zich mee dat nieuwe gegevens de oude inzichten achterhalen. In de inleiding wordt weliswaar opgemerkt dat de auteurs in 1996 gevraagd is hun manuscripten te moderniseren. Dit blijkt echter slechts beperkt te zijn gebeurd (niet door Bakels, wel door Pais, deels door Van Haaster) en heeft bovendien tot de ongemakkelijke situatie geleid, dat het proefschrift van LI. Kooistra zowel met voorlopige werktitel en als 'in voorbereiding' voorkomt, als onder de definitieve titel met het jaar 1996. Het in 1993 verschenen proefschrift van ondergetekende is wel door Pais verwerkt, terwijl Bakels een tussentijdse publicatie uit 1991 citeert. De opzet in door verschillende auteurs geschreven hoofdstukken over verschillende perioden, maakt het zoeken van gegevens over een bepaald gewas in de loop van de tijd tot een speurtocht, die vaak wel beloond wordt. Als voorbeeld kan het gewas huttentut, een prehistorische voorganger van raapzaad, worden geschetst. In de paragraaf'Ijzertijd' vinden we het (als dederzaad) gemeld als nieuwkomer in onze landbouw. In de Romeinse tijd blijkt het (onder huttentut) in de tabel met cultuurplanten opgenomen te zijn, maar wordt er in de tekst verder niet over gerept. In de Karolingische tijd komt het (nu weer dederzaad) nog voor als gewas, terwijl we tenslotte kunnen vernemen dat uit de Middeleeuwen geen beplantingsschema's bekend zijn waarin 'huttentut' voorkomt, en dat in zestiende-eeuwse kruidenboeken de plant wordt beschreven als een tussen vlas optredend onkruid. Deze associatie met het voorkomen van lijnzaad wordt bevestigd door de resultaten van archeobotanisch onderzoek. Tenslotte, en in contrast daarmee, wordt vermeld dat de vroegste schriftelijke vermelding over de teelt van huttentut uit 1416 dateert. Dergelijke speurtochten door het boek leveren de doe-het-zelver wel een zich langzaam ontwikkelend, fraai beeld van het voorkomen van een bepaald gewas. Al met al is het 'Introductieboek' een boek dat kan dienen als eerste wegwijzer in de gevarieerde ontwikkeling naar ons huidige, mondiale pakket van voedselplanten. Voor wie nog meer informatie wil, bevat elk hoofdstuk bovendien veel literatuurverwijzingen.

Landbouwgeschiedenis te Wageningen besteld worden. Otto Brinkkemper Herman Beliën en Monique van Hoogstraten. De Nederlandse geschiedenis in een

notendop. Amsterdam, 1998. ISBN 9053336141. Prijs ƒ 16,90. Ik zou de pocket De Nederlandse geschiedenis

in een notendop van Herman Beliën en Monique van Hoogstraten waarschijnlijk niet van de tafel-met-nieuwe-boeken genomen hebben, als mijn oog niet gevallen was op dat oranje balkje onderaan de met een afbeelding van een schoolplaat opgesierde kaft. Dat balkje bevat de dwingende tekst: "Wat elke Nederlander van de vaderlandse geschiedenis moet weten." Die tekst raakte onmiddellijk een gevoelige snaar. Waren onlangs niet leden van de Tweede Kamer ondervraagd over historische onderwerpen en hadden ze niet vreselijk geblunderd? Als ze mij nu op straat zouden vragen "wat gebeurde er in Goejanverwellesluis?", dan zou ik met mijn mond vol tanden staan. Ik liep dus ook gevaar. Voor het luttele bedrag van ƒ 16,90 kreeg ik 120 pagina's informatie die dat gevaar konden bezweren. De beslissing was snel genomen. Thuisgekomen merkte ik tot mijn grote tevredenheid dat de auteurs, de één om-

Het boek is niet in de boekhandel verkrijgbaar, maar kan bij de Vereniging voor

191


De Nederlanden onder de Karolingen. Illustratie uit besproken boek.

schreven als "verbonden aan de vakgroep Nieuwe en Theoretische Geschiedenis", de ander als "historica en publiciste", ook aandacht hadden besteed aan de prehistorie en de Romeinse tijd. De tekst over de prehistorie is weliswaar niet langer dan tweeëneenhalve pagina (p. 10-12), maar toch. De inhoud van die tweeëneenhalve bladzijde vond ik, op zijn zachtst gezegd, verrassend. Het deed me nog eens terugbladeren naar de inleiding. Op pag. 8 schreven de auteurs: "...de oude feiten moeten terug in onze herinnering (...) we moeten ze afstoffen, (...), ze herschikken en ze samen met nieuwe feiten vers opdienen. Dat doen wij in dit boekje." Oude feiten opdienen en herschikken, dat doen ze zeker! Eerst het goede nieuws. De auteurs vervelen de lezer niet met de namen van perioden, iets wat archeologen maar moeilijk kunnen laten. Nergens komen we termen als Paleolithicum, Mesolithicum of Neolithicum tegen, zelfs het woord steentijd weten ze te vermijden. Daar is niets op tegen, de woorden zelf zeggen eigenlijk ook niet zo veel. Meer moeite heb ik met wat ze in de ongenoemde perioden allemaal laten gebeuren. In den beginne was er de ijstijd: "Eindeloos lagen de lage landen verscholen onder een

Grenzen van de deeflgtfoleden vjn het Frankische Rij»

192

dik pak ijs. Toen, zo'n dertienduizend jaar geleden, begon het ijs te smelten (...) het smeltwater zocht zich een weg via brede meanderende rivieren (...). De lage landen veranderden in een toendragebied en de Noordzee stroomde vol (...). Omstreeks deze tijd zijn in ons gebied voor het eerst mensen geweest." Het moge duidelijk zijn dat de auteurs geen flauw idee hebben hoe het met Nederland en de ijstijden gesteld was. Nederland was ooit tot aan Nijmegen met landijs bedekt, maar dat was in de voorlaatste ijstijd, pakweg 150.000 jaar geleden. Tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (ca. 120.000 -10.000 jaar voor heden), heeft het landijs Nederland nooit bereikt. Het hele verhaal van die meanderende smeltwaterrivieren raakt dan ook kant noch wal. De Noordzee stroomde pas veel later vol, na 7500 v.Chr., dus pas na de klimaatsverandering van 10.000 jaar geleden, die de auteurs in hun volgende alinea behandelen. De oudste bewoningssporen dateren niet van 13.000 jaar geleden, maar van minstens 250.000 jaar geleden, een niet onaanzienlijk verschil. Het hele midden-Paleolithicum ontbreekt. De opgravingen in de groeve Belvédère bij Maastricht, de rijke vondsten uit het stuwwallengebied in Midden-Nederland, de talrijke vuistbijlen, schaven en spitsen uit Drenthe, het is allemaal aan de auteurs voorbijgegaan. Van de resten uit de tijd van de rendierjagers hebben de auteurs geen hoge pet op: "een pijlpunt op Texel, een steen met een tekening van twaalfduizend jaar oud in het Limburgse Sint-Odiliënberg". De onwetende lezer komt niet te weten dat we in Nederland honderden vindplaatsen kennen uit de bewuste tijdsspanne. En dan de millennia na de klimaatsverbetering: "Ook van het leven van deze nomadische volken kunnen we weinig meer dan een glimpje opvangen. Het blijft bij toevallige vondsten als een uitgeholde boomstam, een vishaak, een vuistbijl en een in het veen geconserveerd lijk." Dat van die kano klopt wel, over die vishaak klaag ik ook niet, maar vuistbijlen dateren toch echt uit een hele andere tijd (in Nederland uit de periode tussen ca. 250.000 - 50.000 jaar geleden) en ook de veenlijken hebben niets, maar dan ook niets, met de bedoelde periode te maken (de meeste veenlijken stammen uit de tijd rond het begin van de jaartelling). De schrijvers schetsen wel een erg mager beeld, zeker als je beseft dat we alleen al uit de provincie Drenthe zo'n 400 tot 500 nederzettingen uit deze periode het Mesolithicum - kennen.


De landbouw begint volgens de auteurs met de bandkeramiekers in Zuid-Limburg, in 4500 v.Chr.; in noordelijker gebieden duurt het volgens hen nog duizend tot tweeduizend jaar voor het zover is. Door archeologen wordt het begin van de bandkeramische cultuur al jaren gesteld op 5300 v.Chr.; de eerste echte boeren in NoordNederland zijn de mensen van de trechterbekercultuur - de bouwers van de hunebedden (vanaf 3400 v.Chr.). De mensen in de steentijd woonden niet in "lemen boerderijen" en ook was het niet zo dat voor de bronstijd alle "werktuigen en gebruiksartikelen" van hout en steen waren. We kennen namelijk ook artefacten van onder meer been, gewei, goud, barnsteen, git, aardewerk en koper. Rond 1700 v.Chr. mag de bronstijd eindelijk beginnen (moet zijn 2000 v.Chr.). Het befaamde kralensnoer van Exloo heeft nog steeds kralen van faïence uit Egypte, terwijl we al 30 jaar weten dat faïencekralen op diverse plaatsen in Europa vervaardigd werden en ook al lang beseffen dat barnsteen echt niet alleen in het Oostzeegebied, maar bijvoorbeeld ook in Noord-Nederland kon worden opgeraapt. Vanaf 700 v.Chr. werd volgens Beliën en Van Hoogstraten ijzer ingevoerd en wel "uit het oosten". Dat ijzer werd gebruikt "voor de vervaardiging van betere landbouwwerktuigen, zoals de ijzeren ploeg". Ijzeren ploegen uit de ijzertijd kennen we niet, hooguit een aantal ploegpuntbeschermers uit het laatste gedeelte van die periode. De oudste ijzeren voorwerpen uit Nederland zijn wapens (zoals het zwaard van Oss en de dolk van Haps), kokerbijlen en paardentuig. Ongetwijfeld gaat het daarbij voor een deel om geïmporteerde stukken. De meeste ijzeren voorwerpen zullen echter lokaal vervaardigd zijn, want ijzeroer kwam in grote hoeveelheden in de beekdalen voor. De mensen uit deze tijd werden bijgezet in "urnenvelden die her en der zijn gevonden". We kennen van de Nederlandse zandgronden honderden urnenvelden, dus wel iets meer dan een urnenveld her en der; bovendien valt het grootste deel van de urnenveldenperiode vóór het begin van de ijzertijd. De gewoonte om de doden te cremeren laten de auteurs meebrengen door nieuwkomers, Germaanse en Keltische stammen. Ongegeneerd mogen Germanen al vanaf 1400 v.Chr. over Europa uitzwermen, lang voordat ze uit historische bronnen bekend zijn (we moeten terug tot de tijd van nationaal-socialistische geschriften om zulke vroege Germanen te vinden). En

1 8 5 0

/

m ca 10-121/, uur E™^3 ca 7'/i" IO u u r É^J ca 5-7'/auur uur CTJ ca 2'/ 2 - S

passant worden de plaatsnamen van de Drentse dorpen Norg en Een als van Keltische oorsprong beschreven. Eén blik in Het Plaatsnamen Boek van Van Berkel en

Samplonius (1989) leert dat die bewering elke grond mist. Hoe heeft het toch allemaal zo ver kunnen komen? Welke archeologische studies hebben de auteurs gelezen om hun stuk over de prehistorie op te baseren? Ik weet het niet. In hun literatuurlijst staat in elk geval geen archeologisch overzichtswerk over de Nederlandse prehistorie (wel wat tertiaire bronnen). Ze hebben er ongetwijfeld vreselijk mee in hun maag gezeten en waarschijnlijk geloot wie dat vreselijke en enorme gat moest dichten. Al lezende krijg je de indruk dat er gebruik gemaakt is van boeken uit de jaren zestig of zeventig, maar zelfs die maken al melding van midden-paleolithische vondsten in Nederland. Misschien hebben ze er nog aantekeningen van de middelbare school op nageslagen, want dat is typisch zo'n plaats waar nog wel eens achterhaalde informatie wordt geserveerd. Voor de Romeinse tijd (p. 12-15) hebben de auteurs zich wat beter gedocumenteerd. In de literatuurlijst staan Van Es (1981) en Van Es en Hessing (red.) 1994 als bron aangegeven. Het aantal missers is hier dan ook veel kleiner. Dat wil niet zeggen dat het

Hoe Nederlandkleiner werd: de reistijden vanaf Utrecht. Illustratie uit besproken boek.

193


foutloos is. De Belgae worden als één stam opgevoerd, terwijl het om een aantal stammen gaat. Onder Drusus zou op regelmatige afstanden langs de Rijn een militaire vesting zijn gebouwd, terwijl het aantal op de vingers van één hand te tellen is (pas na 47 wordt de Linies op de door de auteurs gesuggereerde wijze uitgebouwd). Het fort van Nijmegen groeide niet uit tot een stad, die stad ontstond veel verder naar het westen, in het huidige Waterkwartier van Nijmegen. Niet heel Zuid-Nederland heeft deel uitgemaakt van Gallia Belgica: een deel viel binnen de grenzen van Germania Inferior. Ik zal niet zo flauw zijn te zeggen dat ik het boekje verder ongelezen heb gelaten, in de veronderstelling dat de rest ook wel bol zou staan van de onzin. Ik ga ervan uit dat Beliën en Van Hoogstraten hun vak verstaan en dat het gedeelte vanaf de Middeleeuwen inhoudelijk beter is. Ik heb dat gedeelte wél gelezen en weet nu tenminste weer hoe het ook al weer zat met de Investituurstrijd, de Hoekse en Kabeljauwse Twisten en Goejanverwellesluis. Nog even voor alle duidelijkheid: mijn bezwaar tegen het (eerste stukje van het) boek is niet de beknoptheid. Een boekje van een dergelijke omvang vraagt nu eenmaal om keuzes. Wat mij stoort zijn de talrijke onjuistheden. Waarom niet even een archeoloog gevraagd de tekst van 'In den beginne' en 'Vreemde Romeinen' door te lezen? Dan waren al die onnodige blunders niet in druk verschenen. Ik zou me er niet zo druk over gemaakt hebben als het boek niet zo goed zou verkopen (de eerste druk verscheen in maart 1998, de tweede in april) en de auteurs niet de pretentie hadden dat de inhoud door elke Nederlander gekend zou moeten zijn. Misschien kan het met de derde druk allemaal nog goed komen. Tot die tijd zeg ik: de eerste pagina's bevatten een grote hoeveelheid informatie die de Nederlander beslist niet moet weten. Zouden de Nederlandse archeologen misschien zelf een handzaam boekje moeten schrijven waarin precies vervat staat wat de Nederlander over de eigen, 250.000 jaar lange, voorgeschiedenis moet weten? Zo ja, wat moet er in? Kunnen wij ook met vijf afbeeldingen (kaartjes) volstaan, zoals Beliën en Van Hoogstraten? Zou er eigenlijk wel belangstelling voor bestaan? Tijdens het schrijven van deze recensie kreeg ik de resultaten van een onderzoekje onder 8-12-jarigen onder ogen, dat op 5 mei door de Volkskrant gepubliceerd werd. Slechts 9%

194

van de jongens vond geschiedenis het leukste vak op school, bij de meisjes was dit een schamele 7%. 11 respectievelijk 17% vond dit het vervelendste vak. Slechts 6% van de jongens vond dit het belangrijkste vak, bij de meisjes was het nog minder: 5%. Dit wijst allemaal niet op een groot aankomend draagvlak. Op latere leeftijd ontwikkelt menigeen gelukkig nog een soort schuldgevoel over wat hij eigenlijk van de Nederlandse geschiedenis zou moeten weten. "Eigenlijk behoor ik te weten wat Thorbecke en Abraham Kuyper voor het vaderland hebben betekend." Voor de wat verder weg gelegen perioden slinkt dat gevoel vermoedelijk zienderogen. De inleidende pagina's van Beliën en Van Hoogstraten vormen daarvan helaas de perfecte illustratie. Wijnand van der Sanden

Henny Groenendijk. Op zoek naar de horizon. Het landschap van Oost-Groningen en haar bewoners tussen 8000 voor Chr. en 1000

na Chr. (Regio- en landschapstudies nr. 4, Stichting Historisch Onderzoek en Beleid) REGIO-PRojekt Uitgevers, Groningen, 1997. ISBN 90-5028-083-8. Prijs ƒ39,95. De bestudering van het landschap kent, vooral in Groningen, een lange onderzoekstraditie. De laatste jaren doen zich allerlei nieuwe ontwikkelingen voor in de studie van het landschap. In de Angelsaksische landen verschijnen ieder jaar tientallen artikelen en boeken die de relatie mens en landschap in een nieuw perspectief trachten te plaatsen. Het landschap is niet meer een passief element dat de mens exploiteert om zijn voortbestaan te garanderen, maar er zou een actieve relatie zijn tussen de mens en het landschap. Een veel gehoorde kreet in dit verband is de 'perceptie van het landschap door de prehistorische mens'. Hoe zag de mens het landschap, wat voor betekenis had het, hoe werd er mee omgegaan? Allemaal vragen die nauwelijks te beantwoorden lijken te zijn en leiden tot een golf van speculaties en hersenspinsels die meer zeggen over hoe de auteur het landschap ziet dan de prehistorische mens. Wars van al deze Angelsaksische nieuwlichterij om het landschap vanuit een ander perspectief te bestuderen, verschijnt er de handelseditie van het proefschrift waar Henny Groenendijk in 1995 op promoveerde. Ook hier is sprake van een perceptie van het landschap. Het is een visie, gebed in de lange traditie van het Groningse


3S

Tracé Aj, 1991, Meedenertol. Onderzoek jachtkamp uit de midden-steentijd. Illustratie uit besproken boek.

' 4

,

onderzoek dat in gang werd gezet door Van Giffen en werd gecontinueerd door Waterbolk. Het is dan ook 'traditioneel', maar geschreven met grote liefde en met veel detail. Centraal in de studie staan de Veenkoloniën en Westerwolde in Oost-Groningen. In de Veenkoloniën worden minitieus de landschappelijke patronen van de Hunzevlakte achterhaald. Zo kan het landschap worden gereconstrueerd en in relatie worden gebracht met de bewoning. Vooral het Mesolithicum komt aan bod. In het vroeg-Mesolithicum had het veenkoloniaal gebied een relatief open landschap. Er blijkt een nauwe relatie te bestaan tussen het voorkomen van nederzettingen en ondiepe laagten waarin periodiek water stond. Bij deze laagten zullen zich grotere aantallen wild hebben opgehouden en zal ook de hoeveelheid plantaardig voedsel omvangrijker zijn geweest. Kortom een ideale vestigingsplaats voor de mens. In het Atlanticum echter, groeit het gebied geheel dicht en ontstaat een dicht en gesloten bos. Het wild verdwijnt en ook de mens zoekt andere gebieden om aan de kost te komen. Het knappe van Groenendijk is, dat hij in dit voor buitenstaanders eentonige landschap toch de elementen weet te achterhalen die zo'n grote invloed hebben gehad op de bewoningsmogelijkheden in het verleden. De meer recente bewoningsgeschiedenis komt aan bod in de studie over Westerwolde. Hier zijn het vooral de jongere perioden van de prehistorie, de proto-historie en de

V

^ A _ ;

,••••-

vroege Middeleeuwen die vertegenwoordigd zijn. Zo kan de bewoningsgeschiedenis, met uitsluiting van enkele hiaten, goed gevolgd worden. De hiaten zijn natuurlijk het meest interessant. Waardoor worden ze veroorzaakt, zijn ze reëel en zo ja hoe moet de nieuwe kolonisatie van het gebied gezien worden? Om deze vragen te beantwoorden, wordt niet alleen van archeologische gegevens gebruik gemaakt maar ook van historische bronnen. Er zijn natuurlijk wetenschappelijk inhoudelijk kanttekeningen bij de inhoud van dit boek te plaatsen. Het voert hier echter te ver om daar gedetailleerd op in te gaan. Wel moet het mij van het hart dat de titel de inhoud niet helemaal dekt. Over de bewoners van het gebied, en vooral die tijdens het Mesolithicum in de Veenkoloniën, vind ik niet zoveel terug. Daarnaast vind ik dat de uitgever niet moet spreken over een populaire uitgave als er zinnen in voorkomen als: "Ook dient met combinaties van eolische depressies, 'seasonal frost-mound scars' en eventuele pingoruïnes in eenzelfde gebied rekening gehouden te worden" (p. 33), of: "Het kan zijn dat de vorming van disperse humus uit moder pas optrad op momenten dat de veengroei stagneerde, gepaard gaande met veraarding van het bovenste veen" (p. 38). Als de uitgever werkelijk een populaire uitgave voor ogen stond, dan had hier toch wat redactie moeten worden gevoerd. Wat me - tussen twee haakjes - in deze studie weer opvalt, is dat ieder instituut toch

195


zijn eigen jargon heeft. We kenden al de term 'mobilia' in Amsterdamse artikelen, 'verschraling' uit Leiden, maar 'pleisterplaats' lijkt een aan het toeristisch vocabulair ontleend nieuw Gronings woord te zijn voor kampplaats je uit de prehistorie. Op zoek naar de horizon is een mooi uitgegeven boek, vooral van belang voor archeologen, geologen, bodemkundigen en Groningers. Toch kan ik me voorstellen dat een boek met intrigerende hoofdstuktitels zoals 'Het isolement van Westerwolde' ook anderen tot lezen zou kunnen verleiden. Al lezende wordt duidelijk hoe het landschap de schrijver aan het hart gaat. Er welde in mij een verlangen op om eens met hem als gids door het Oost-Groningse landschap te reizen. Het blijkt daar veel spannender te zijn dan ik altijd dacht. Leo Verhart M.A.W. Gerding, Johan Picardt (16001670) Drenthe's eerste geschiedschrijver,

Assen, 1997. Drentse Historische Reeks 6. ISBN 90 232 3327 1. Ingenaaid, 17 x 24 cm, 106 pag., prijs ƒ 35,--. De laatste tijd verschijnen er in verschillende provincies biografische studies over regionaal opmerkelijke personen. Hier is er één over Johan Picardt, een door zijn beschrijving van de Drenthse oudheden bekend geworden dominee, arts en ontginner. De zeer overzichtelijke publicatie begint met een geneagram van vier generaties, waarin dominee Picardt, zijn ouders en

Picardts voorstelling van de 'Heidensche legerplaatsen' (celticfields). Illustratie uit besproken boek.

196

zijn kinderen centraal staan. Zijn theologische studie te Franeker en Leiden leidde tot een predikantsplaats in Egmond aan Zee; daar huwt hij. In 1628 wordt hij bevorderd tot Doctor Medicinae.

Dan wordt hij benoemd tot predikant te Rolde en hij betrekt als woning een boerderij te Rhee. Jammer is dat de kaartjes in de publicatie op p.34 (met de ligging van Rhee) en p.36 (met de situering van Rolde) niet op elkaar aansluiten, zodat voor de oningewijde de onderlinge ligging van deze plaatsen onbekend blijft. Dit is o.a. een reden om naast het boek van Gerding ook de inspirerende publicatie uit 1996 door H.T. Waterbolk (Tussen Rhee en Rolde; verslag van een archeologische zoektocht - naar

de bronnen van Picardt -) te raadplegen. Naast de zielszorg, de oudheidkunde en de artsenij hield Picardt zich in Rhee ook bezig met landbouwkundige experimenten. Hij trachtte woeste grond (de heide) te ontginnen, maar hierbij ging hij voorbij aan het gemeenschappelijke bezitskarakter van deze heiden. Dit leidde tot moeilijkheden met de buurtgenoten. Gelukkig voor hem wordt hij naar zijn laatste standplaats, Coevorden, geroepen. De graaf van Bentheim, waarvan hij hofarts was, stelde hem in de gelegenheid zijn landbouwkundige gedachten op wat grotere schaal in de praktijk te brengen. Dit leidde tot de stichting van de sterk geometrische nederzetting Picardie in het huidige Duitsland even over de Nederlandse grens. Naast dit werk beschreef hij in Coevorden zijn oudheidkundige waarnemingen ge-


daan tussen Rhee en Rolde. Zijn tekst verscheen te Amsterdam in 1660 onder titel Antiquiteten; kennelijk was zijn Nederlands enigszins verduitst. Tussen haakjes, (p.68) excudit betekent gewoon 'gedrukt'; het is daarom niet waarschijnlijk dat de Amsterdammer Goedesbergh de tekeningen, gezien sommige details, gemaakt heeft. Het boek geeft een uitstekend en bondig overzicht van het leven van Picardt. Als archeoloog schrijvend in een archeologisch tijdschrift zou ik echter willen opmerken dat zijn bijdragen aan de archeologie groter zijn dan uit het boek naar voren komt. Er had m.i. in de beoordeling van de man in het boek een splitsing en daardoor accentuering gemaakt moeten worden tussen zijn werk als geschiedschrijver en zijn activiteit als antiquarius te velde. We zien namelijk een man die voor het eerst een systematische opsomming geeft van de zichtbare archeologische monumenten in zijn onderzoeksgebied (hunebedden, celtic fields, grafheuvels en lange bedden). Zijn beschrijvingen maken deze in de voornamelijk elders gesitueerde academische wereld bekend; Picardt wordt in alle publicaties van volgende generaties geciteerd. Dat de opvattingen over zijn theorieën veranderden doet aan de betekenis van deze globale inventarisatie niets af. Het boek Antiquiteten bevat de eerste (Nederlandse) archeologische verspreidingskaart, zij het dan met één punt (Hunsow). Achteraf blijkt Hunsow een bijzonder celtic field te zijn met veel stenen in de wallen. Zijn tekening van de Heidense legerplaatsen (celtic fields) laat de, na zorgvuldige hoogtemeting, inderdaad aanwezig gebleken 'poortjes' in de walletjes zien; Picardt is een uitstekend waarnemer! Dit blijkt te meer uit zijn herkenning van de lange bedden. J.A. Brongers Limburgs Museum, Peter Dingemans, Regis de la Haye, Wim Hupperetz (red.), Limburgse steden in kaart en prent. CD-

ROM. Venlo/Maastricht, 1997. ISBN 90-73363-13-7. Prijs ƒ 41 (incl. verzendkosten), verkrijgbaar door overmaking op rek.nr. 821832018 o.v.v. 'CD-ROM' en naam, woonplaats, adres. Naar aanleiding van de tentoonstelling 'Stadsleven in Limburg (1350-1795)' in het Limburgs Museum in 1997 is een CDROM verschenen. Meer dan honderd plattegronden, kaarten, prenten en tekeningen van acht Limburgse steden uit de zestiende

IMBURGSE

IN

KAART

STEDEN

&

tot en met de achttiende eeuw zijn daarop te zien. Voor een Limburger een spannende belevenis om - zonder daar veel moeite voor te hoeven doen - de historische afbeeldingen van de eigen woonplaats bij elkaar te zetten. Maar ook documentair gezien een goed initiatief, want het gaat om een verzameling kaarten en prenten uit verschillende Limburgse collecties. Samengebracht op de CD-ROM kunnen ze naar eigen voorkeur geselecteerd worden. En dat geeft de bezitter van dit schijfje een vrijmoedig gevoel. Naar hartelust zappen! De kaarten en prenten zijn op verschillende wijze gerangschikt. In eerste instantie naar stad of locatie. Achtereenvolgens kunnen Gennep, Venlo, Weert, Roermond, Stevensweert, Sittard, Maastricht en Valkenburg aangeklikt worden. Dezelfde verzameling kunt u echter - vergelijkbaar aan zoeksystemen in een bibliotheek - benaderen vanuit invalshoeken als 'eeuw', 'maker', 'collectie', 'trefwoord' en 'cartografie'. De mogelijkheden lijken eindeloos. Om u teleurstellingen te besparen moeten er echter wel wat kanttekeningen gemaakt worden. Na een korte wandeling vanuit de eigen voorkeur, blijkt al snel de beperking van een honderdtal kaarten dan wel prenten. Na de eerste kennismakingsronde roept u voortdurend dezelfde afbeeldingen op. Leuk is bijvoorbeeld de optie 'trefwoord'. Vervolgens kunt u kiezen uit 25 mogelijke trefwoorden, waaronder bijvoorbeeld 'kasteel' of'huis'. Ik zou zeggen meer dan

PRENT Voorzijde besproken CD-ROM.

197


genoeg. Maar ook eigen trefwoorden kunnen ingevoerd worden en de frustraties die dat met zich meebrengt (kansberekening) zal ik u besparen. Op zich een bewonderenswaardig initiatief, een voorbeeld voor wat de nieuwe media voor de geschiedenis kunnen betekenen, maar een tikkeltje overdreven qua opzet. Laat het gewoon zijn wat het is, een bijeengebrachte verzameling historische kaarten en prenten van Limburgse steden, niet in boekvorm, maar op CD-ROM. Mas ja Kooiman Evert van Ginkel en Willem Jan Hogestijn, Bekermensen aan zee. Vissers en boeren in Noord-Holland 4500 jaar geleden. Abcoude,

Uniepers, Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek en de Provincie Noord-Holland. 1997.156 pp. ISBN 9 6825 184 8. Prijs ƒ 39,90. Bekermensen aan Zee is het zesde boek dat Uniepers heeft uitgegeven in samenwerking met de ROB, teneinde bij te dragen aan "meer kennis over en bewustzijn van de unieke waarde van ons Nederlandse cultuur-historisch erfgoed". Ook de provincie Noord-Holland heeft dit boek waardig gevonden deel uit te maken van haar Archeologische Publicaties Provincie Noord-Holland, als publicatie nr. 2. Dit laatste terecht, omdat het boek gaat over het recente onderzoek naar neolithische nederzettingen in Noord-Holland, waarbij mede-auteur WJ. Hogestijn zeer nauw betrokken is geweest. Het is een mix geworden van een publieksvriendelijke en een wetenschappelijke publicatie, die heel duidelijk interesse wil kweken voor prehistorische archeologie en tevens om begrip vraagt voor de zorgelijke situatie waarin ons prehistorisch archeologisch erfgoed zich bevindt. In het eerste hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de geologische opbouw van West-Nederland, die, zoals de meesten weten, zeer complex is. Op soepele wijze weet de vaardige schrijverspen van Evert van Ginkel dit hele verhaal eenvoudig te maken, zonder dat er sprake is van weglating van essentiële informatie. Ook de voorwaarden waaronder mensen een bepaald gebied zouden kunnen bewonen, worden op originele wijze verteld. Hierbij wordt serieus ingegaan op de verschillen en overeenkomsten in levenswijzen tussen jagerverzamelaars-groepen en gesedenteerde boerenfamilies, zoals die in de overgang van Mesolithicum en Neolithicum in ons

198

land aanwezig zijn geweest. Hierbij worden de Noord-Hollandse prehistorische omstandigheden vergeleken met bekende vindplaatsen in Zuid-Holland en Drenthe. In het tweede hoofdstuk wordt een inleiding gegeven over de historische ontwikkeling van het denken over Enkelgraf- en Trechterbekerculturen, waarbij we 'en passant' een klein college krijgen over oudere archeologische opvattingen. Dit kan ingewijden wat op de lachspieren werken, maar ook de recente opvattingen van 'Pre- en Protohistorie van de Lage Landen' uit 1991 worden daarbij (al) op de korrel genomen. Vooraf wordt afstand genomen van de oude opvatting dat de EGK-mens geïmmigreerd zou zijn en dat de TRB-cultuur verdrongen zou zijn door die van de EGK-mens. In twee eeuwen tijd zou de cultuuruitwisseling vorm hebben gekregen. Hierbij worden het technologisch model en het ideologisch model tegen elkaar afgewogen als veroorzakers voor deze assimilatie, met een voorkeur voor het ideologisch model. Behalve het noemen van zaken die meer met de kalender van doen hebben dan met religie of ritueel, wordt dit aspect niet verder uitgewerkt. Hoofdstuk drie is het aardigste en voor velen vast ook het interessantste, omdat het ingaat op het onderzoek naar neolithische terreinen in Noord-Holland tot 1986 (Zandwerven, Artswoud en Kolhorn) en dan, uiteraard, op de belangrijke onderzoekingen van Hogestijn zelf (Keinsmerbrug, Mienakker en Zeewijk). De beschrijving van de sites en het onderzoek daarvan is zonder meer uitstekend te noemen. De schat aan informatie die de lezer voorgeschoteld krijgt, wordt echter direct gerelativeerd en deze zeer voorzichtige benadering van de archeologie als exacte wetenschap is uitmuntend te noemen en siert de schrijvers. Om echter tegemoet te komen aan de publieksvriendelijkheid van deze publicatie wordt direct daarna de vraag gesteld: "Een voorzichtige poging tot reconstructie van een stukje verleden is toch wel het minste wat als resultaat mag worden verwacht van al dat onderzoek? Waar heeft het anders allemaal toe gediend?" Deze voorzichtige poging loopt uit op meer dan twintig pagina's, een bijzonder informatieve en goed leesbare reconstructie van het dagelijks leven in het jaar 2689 v. Christus. De seizoenen en de daaraan gepaarde menselijke activiteiten passeren de revue. In de één na laatste zin van dit verhaal staat: "Vanavond zullen de jagers en de oude mannen zich terugtrekken in het


Grote Huis, waar de belangrijkste dingen van mensen, goden en geesten worden besproken." Of dit nu de uitwerking van het begrip 'religie' is, valt te betwijfelen. Het boek sluit af met de vraag wat de toekomst van vergelijkbare sites zal zijn; immers, ze worden alle in meer of mindere mate blootgesteld aan erosie. Helaas wordt er geen suggestie gedaan hoe dit het beste zou kunnen gebeuren en ideeën daaromtrent zullen eerst in de hoofden van politici post moeten vatten, willen ze ooit tot uitvoering worden gebracht. Onjuistheden zijn er slechts sporadisch. Maar als er op pag. 138 staat: "In ieder huis staan een of meerdere grote potten met elk ca 150 liter graankorrels", dan zou ik zulke grote potten wel eens willen zien! De uitvoering van het boek met meer dan negentig afbeeldingen is uiterst verzorgd en de één-koloms tekst leest zeer prettig. Al met al een aanrader voor een ieder die zich iets meer dan weinig voor de archeologie interesseert en een 'must' voor iedere Noord-Hollandse AWN'er. Frans Diederik F. Allers e.a. Nat & Droog, Nederland met andere ogen bekeken (Rijkswaterstaat 200 jaar). Amsterdam, Architectura & Natura, 1998. ISBN 90-71570-84-3. Prijs ƒ 29,90. Wat hebben de landaanwinningen in de Waddenzee, de Oostvaardersplassen, de sluizen van IJmuiden en de stormvloedkering in de Oosterschelde met elkaar gemeen? Juist, het zijn allemaal kunstwerken van Rijkswaterstaat. Dit jaar bestaat deze

rijksdienst tweehonderd jaar en één van de manieren waarop bij het 'dubbele eeuwfeest' wordt stilgestaan is dit prachtige boek, want dat is het zeker. Tweehonderd kunstwerken in beeld gebracht met heel veel prachtige (kleuren) foto's en enkele uitklapbare panorama's, waaronder één van de Afsluitdijk. Het bijzondere van het boek is echter dat de beschrijvingen niet alleen aan de hand van foto's gegeven worden, maar dat bijvoorbeeld ook de relatie met 'gewone mensen' aan bod komt; een boer, een voetballer. Daarnaast illustreren én versterken passende dichtregels het geheel. Ook de medewerkers van Rijkswaterstaat komen - in al hun diversiteit - aan bod; een havenmeester, een verkeersleider, een sluiswachter. De publicatie roept de sfeer op van een volwassen jongensboek. Grote geklaarde klussen, dromen die waar worden. Het is ook een puur Hollands boek, omdat het gaat over dingen waar wij in dit land goed in zijn en die ons internationaal aanzien hebben gegeven. Ook negatieve aspecten als files en verkeersdoden komen aan bod. De vormgeving sluit goed aan bij die sfeer. Nononsens, duidelijk, maar wel mooi. Tot slot maakt de wel zeer lage prijs het boek tot een absolute aanrader. Maar wat doet de recensie van dit boek nu in Westerheem} Welnu, het gaat niet echt over archeologie, maar wel over klink en waterbeheersing toen en nu. Het gaat misschien ook niet direct over historische geografie, maar wel over waarom de vorm en indeling van ons land momenteel zo is als hij is. Men oordele zelf. Marie-France van Oorsouw

Voorzijde besproken boek.

199


Literatuursignalement Roerstreek '97; jaarboek van de Heemkundevereniging Roerstreek; vol. 29: J. Smeets.

De bronstijd in de Roerstreek (pp. 78-91). Overzichtelijke benadering van de diverse facetten van de bronstijdcultuur, in het bijzonder de technologische ontwikkelingen. De auteur illustreert zijn betoog met vondsten uit de Roerstreek. M.E. Endeman. Opgravingen kasteel Daelenbroeck (pp. 176-184). Schets van de landschappelijke omgeving, de bouwgeschiedenis en de opeenvolgende ontwikkelingsfasen (1-5) van het zeer omvangrijke kasteel Daelenbroeck. Het oorspronkelijke grondplan besloeg een rechthoek van ca. 40 bij 42 m, met een voor die tijd unieke overhoekse toren. In 1995 en 1996 heeft de TU Delft onderzoek naar de bouwgeschiedenis verricht.

Spiegel Historiael 33,1998, 5, pp. 197-201: J. Bazelmans. Zijn de Friezen wel Friezen? De naam 'Friezen' is een van de weinige namen voor een bevolkingsgroep die zowel in Romeinse als in vroegmiddeleeuwse teksten voorkomt. Maar zijn de Friezen van Tacitus wel dezelfde als de Friezen uit latere Frankische bronnen? Archeologisch is een onderbreking in de bewoning tussen 325 en 425 aangetoond. In toponymisch opzicht blijken de plaatsnamen in het gebied niet ouder dan de volksverhuizingstijd te zijn. En in historische bronnen worden de Friezen in de 4e/6e eeuw niet vermeld. Mogelijk hebben de Franken de naam 'Friezen' opnieuw geïntroduceerd.

De Klepper; contactorgaan Heemkundevereniging Roerstreek; 29,1997,1/4:

Elke aflevering bevat de rubriek Berichten archeologie (afin. 78-81). Bovendien bevat nr. 4 een bijdrage van Leo Verhart en Jo Smeets, getiteld: Opgraving Linne - 200 A (pp. 14-22). Voornaamste item: De klopsteen (retouchoir) met de oudste min of meer complete afbeelding uit ons land (te weten 12.000 jaar oud).

Archeologische Werkgroep Rijswijk (AWR)

ij jaar. 1998. 32 pp. Prijs ƒ 5,-.

200

Aardige mix van krantenartikelen, statements van plaatselijke politici en herinneringen van leden van het eerste uur. Een omvangrijke bibliografie en een lijst van archeologische projecten completeren de publicatie.

Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent; NR

dl. LI; 1997: J.H. van der Werff, H. Thoen en R.M. van Dierendonck. Scheldevallei-amforen. Belgisch bier voor Bataven en Cananefaten? (pp. 1-19). Zie Westerheem 46,1997, 6, pp. 2-12.

W. de Clerq. Onbekend is onbemind. De vroege Middeleeuwen in het westen & noordwesten van Oost-Vlaanderen, gezien vanuit archeologisch perspectief (pp. 21-36). Een eerste overzicht van de stand van zaken in het onderzoek van de laatRomeinse/vroegmiddeleeuwse bewoning in het noordwesten van Oost-Vlaanderen, geïllustreerd aan de hand van 4e-8e-eeuwse vondsten in het gebied ten westen en noordwesten van Gent. Wat de overgang naar de volle Middeleeuwen betreft, resten er nog veel onopgeloste vragen.

Nieuwsblad Monumentenzorg en Archeologie gemeente Amersfoort; nr. 53, mei 1998;

pp. 5-6: T. d'Hollosy. Archeologen vinden smederij in de stad. Aan de Utrechtsestraat, in de Middeleeuwen de hoofdweg tussen Utrecht en Amersfoort, lagen net binnen de stadsmuur, dichtbij de stadspoort, in de 15e eeuw een aantal smederijen annex herberg en stalhouderij. Bij de afbraak van panden naast V & D kwamen in het begin van dit jaar resten van een smederij tevoorschijn, en een beerput van de aangrenzende herberg.

Spiegel Historiael 33,1998, 6, pp. 263-268: J. Kolen. Topofilie. Archeologische oorsprongsmythen over het plaatsbesef. Topofilie, heel algemeen te definiëren als plaatsbesef, en 'lieux de mémoire', plaatsen van herinnering, zijn beide uitingen van


ruimtegebruik. Hadden de allereerste mensachtigen een thuisbasis van waaruit zij hun voedseltochten ondernamen, of struinden ze lukraak door velden en bossen zonder oog voor hun omgeving? Hoe oud is het plaatsbesef eigenlijk? En projecteren archeologen hun eigen ruimtebesef mogelijk op hun verre voorouders? Een fascinerend onderwerp.

G. Boekenoogen en F. Snieder. Bierbrouwen in middeleeuws Amersfoort. Amersfoort, 1998. (STAA reeks; nr. 8). 8 pp. In Amersfoort werd vorig jaar bij Kamp nr. 82 een oventype opgegraven waarvan al langer het vermoeden bestond dat het zou kunnen gaan om een bierbrouwoven. Botanisch onderzoek ondersteunt dit vermoeden. Het zou de 9e stookplaats zijn. De datering van deze ovens loopt van de 14e tot begin 16e eeuw. De opgegraven stookplaatsen zijn de tastbare bewijzen van de kleine huisbrouwerijen die in de Middeleeuwen in Amersfoort talrijk waren. Bij de herbouw van het pand Kamp nr. 82 is de bierbrouwoven permanent zichtbaar gemaakt.

Marjorie de Grooth en Benoit Mater. Een huis voor altijd. Met bijdragen van Annelies Koster, Titus A.S.M. Panhuysen en Frank Zinn. Maastricht, Bonnefantenmuseum, 1997. 134 pp. ISBN 90-72251-25-3. Prijs Ć’ 27,50. Wat mij van de gelijknamige tentoonstelling vooral is bijgebleven, zijn de uitingen van verdriet van de nabestaanden. Dat is meer dan voldoende reden om naar Maastricht te gaan en om bovenstaand begeleidend boekwerk aan te schaffen. EĂŠn voorbeeld: Voorbijganger, ik heb niet veel te zeggen; stop om het te lezen. Dit graf, hoewel zelf niet mooi, is voor een mooie vrouw. Haar ouders gaven haar de naam Claudia. Ze beminde haar echtgenoot van ganser harte. Ze baarde twee zonen, de ene liet zij op aarde achter, de andere begroef zij onder de aarde. Ze was prettig om mee te praten, en ze liep elegant. Ze bestierde het huishouden en spon wol. Dat is alles, je kunt gaan.

tenzorg en archeologie gewijde Nieuwsbrief. In deze eerste aflevering staan een opgraving bij de Waag, de ingang van het stadhuis en de beschikbare rijksrestauratie subsidiegelden centraal.

Westlands Streekhistorie 7,1998, 7, pp. 6-8: T. Immerzeel. Archeologisch onderzoek terrein meubelboulevard Naaldwijk. Tijdens archeologisch onderzoek, eind augustus van het vorig jaar, zijn de goed geconserveerde resten van een hoogstwaarschijnlijk uit de tweede helft van de 17e eeuw daterende watermolen blootgelegd. Aan het eind van de 19e of in het begin van deze eeuw heeft waarschijnlijk een restauratie plaatsgevonden. Archiefonderzoek leverde een uit het begin van de 18e eeuw daterende kaart op met de watermolen daarop afgebeeld. Ook op de kadasterkaart uit het begin van de 19e eeuw staat de molen ingetekend.

Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Amersfoort; nr. 52, februari 1998, PP- 3-4: T. d'Hollosy. Archeologisch onderzoek van het Sint-Joriskerkhof op de Groenmarkt. Wat ooit het Sint-Joriskerkhof was, kennen we nu als de Groenmarkt. Het rooien van oude bomen en het op andere plekken plaatsen van nieuwe bomen, vormde de aanleiding tot de opgraving in het najaar van 1997. Bijna 80 graven zijn blootgelegd, getekend en gefotografeerd. Het laatste graf werd in 1602 aangelegd; de overige graven zijn dus ouder. Verder in deze aflevering oude en 'nieuwe' vervalsingen: een middeleeuwse zilveren munt, bedekt met een laagje goud. Hierover schrijft Hans de Jong. En Francien Snieder behandelt vervalsingen uit deze eeuw: creaties van 'Potjes-Hendrik' uit Putten, die in de jaren 30 een spoor van vervalsingen over de Veluwe trok.

Spiegel Historiael 33,1998, 4, pp. 165-168: A. Quak. De uitbreiding van het runenschrift. In 1996 werd te Bergakker bij Tiel een zwaardbeslag met een runeninscriptie geNieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie vonden, de tot nu toe oudste in ons land (ca. 400 AD). Dat heeft opnieuw de vraag gemeente Alkmaar. Lente 1998. Jrg. 1, nr. 1. opgeworpen naar de herkomst en de verOok Alkmaar heeft nu z'n aan monumen-

201


breiding van het runenschrift. De runeninscriptie van Bergakker past in een runentraditie die ouder is dan de Anglo-Friese en die verbindingen heeft met Scandinavië. In de 4e eeuw zijn mogelijk nieuwe bevolkingsgroepen vanuit het noordoosten het Noord-Nederlandse kustgebied binnengedrongen. Vondsten wijzen op een sterke band met de kustzone tussen Elbe en Wezer. Het lijkt erop dat ook het runenschrift werd overgenomen of meegebracht uit die streken.

Nieuwsbrief Archeologie nr. 2, Provincie Zeeland:

Het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten wordt omgedoopt in Provinciaal Archeologisch Centrum Zeeland (PACZ). Mare Koeken verzorgt nieuws, waarbij de ROB op enigerlei wijze betrokken is. Jan Kuipers, Hans Jongepier en Henk Hendrikse verzorgen namens de provincie het Archeologisch Nieuws. Middelburg staat hierin centraal met de vondst van zeldzame sandalen en een eveneens laatmiddeleeuwse, beschilderde grafkelder bij de in 1575 afgebroken Westmonsterkerk. Leida Goldschmitz kreeg weer heel wat ruimte toegewezen om de AWN te presenteren.

Archéologia, no. 344, avril 1998, pp. 14-17: A. Kouwenhoven. La forteresse d'un puissant Assyrien du XlIIe siècle av. J.-C. Al 9 jaar lang graaft het RMO in Teil Sabi Abyad, een heuvel van ca. 5 ha oppervlakte. In de zomer van 1997 zijn gebouwresten ontgraven die inzicht geven in het dagelijkse leven van Assyrische dignitarissen, vóór de komst van de Arameeërs, nomaden die het land verwoestten en vervolgens grote veranderingen in de structuur van de staat aanbrachten. Assyrië ontwikkelde zich tot een militaire macht, de evenknie van Babyion.

Reinhold Kaiser. Die Franken: Roms Erben und Wegbereiter Europas? Idstein, Schulz-

Kirchner, 1997.188 pp. (Historisches Seminar; N.F., Bd. 10). ISBN 3-8248-0030-6. Prijs DM 35,80. Jacques Tarrête, Roger Joussaume. La fin du Néolithique dans 1e moitié nord de la

France. Paris, La maison des roches, 1998. 127 pp. (Histoire de la France préhistorique

202

de -3500 a -2500 ans). ISBN 2-912691-00-1. Prijs FF 98,00. Céline 1e Prioux, Hervé Champollion. La Provence antique. Rennes, Ed. Quest-France, 1997. 64 pp. (Collection Références). ISBN 2-7373-1431-3. Prijs FF 66,00. Drie publicaties over onderwerpen die ook voor de Nederlandse lezer interessant zijn. Reinhold Kaiser, tegenwoordig hoogleraar in Zürich, heeft tijdens zijn wetenschappelijke vorming voortdurend heen en weer gependeld tussen de universiteiten van Parijs, Lille en Essen. Zijn boek over de Franken - niet het eerste dat hij over dit onderwerp heeft geschreven - is de vrucht van een leven, gewijd aan vroegmiddeleeuwse geschiedenis. Het tweede boekje, voorbeeldig uitgegeven, vat in de Conclusion het onderwerp als volgt samen: Du mégalithisme au Campaniforme (klokbekerperiode). Het derde boekje, met een overvloed aan prachtige kleurenfoto's, behandelt op aansprekende wijze de voornaamste bezienswaardigheden uit de Griekse en Romeinse tijd in de Provence.

ArcheobriefG, lente 1998: Gelukkig is 'Malta' voorlopig naar de achtergrond gedrongen. Dat komt de afwisseling en leesbaarheid van Archeobrief zeer ten goede. Monique van den Dries laat Claartje Bunnik, hoofd van het projectbureau Erfgoed Actueel, aan het woord. Ruurd Kok betoogt in "Goede Tijden, Slechte Tijden?", dat de bloei van de archeologie in ons land nog niet betekent, dat ook de archeoloog er wel bij vaart. De arbeidstechnische omstandigheden laten vaak nog heel wat te wensen over. Saskia van Dockum geeft in "Over PA's en PANS" opheldering over de functies van de 'oude' Provinciaal Archeoloog, de nieuwe Regio Archeoloog en de nieuwe Provinciaal Archeoloog. Michiel Bartels en Robert van Heeringen zijn samen op weg naar een Nationale Referentie Collectie voor de Nederlandse archeologie. Alle kennis over de in ons land aangetroffen materiaalcategorieën op een rijtje en voor iedereen toegankelijk. De plannen zijn er al. Verder de zeer welkome vaste rubrieken. En een prachtige gastcolumn van Evert van Ginkel. De slotzinnen wil ik u niet onthouden: "Geef de toekomst een verleden. Maar geef eerst het heden enig historisch besef."


Scarabee, nr. 33, april 1998: Het Bonnefantenmuseum in Maastricht en de nieuwbouw van het Limburgs Museum in Venlo zijn prominent aanwezig in deze aflevering. Tim de Ridder laat broeder Hamarkus boze geesten bezweren rond Lage Vuursche. Verder veel buitenland: Rotstekeningen in Azarbeidjan, opening van het Nubisch Museum in Aswan, de derde en laatste bijdrage over Muro Tenente in Apulië (goed gedaan, Theo Holleman!), snelle actie geboden tot behoud van de zonnetempel van Kanarak in India. Patrick Monsieur schrijft over opgravingen rond het Vlaamse Velzeke, waar steeds meer resten van de vicus Fel(i)ciacum tevoorschijn komen. En de Gouden Scarabee 1997 is terecht toegekend aan een ander Vlaams project: Ename 974. Nog meer Vlaanderen. Het interview met Guy de Boe, directeur van het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium (I.A.P.) in Scarabee 31, dec. 1997, is in de universitaire wereld (Gent, Leuven) slecht gevallen. Ingezonden stukken zijn het gevolg. Verder een groot aantal vaste rubrieken.

Prijs BEF 1100,--. Wie herinnert zich niet die bijzondere manifestatie "De Kelten komen Komt u ook?", die van 17 januari t/m 2 maart 1997 in het Vlaams Cultureel Centrum de Brakke Grond te Amsterdam plaatsvond? Er waren drie invalshoeken: - een expositie, ingericht door het Provinciaal Archeologisch Museum van ZuidOost-Vlaanderen (PAMZOV), site Velzeke; - een lezingencyclus, waarin aspecten van de keltistiek in Vlaanderen en Nederland werden geschetst; - een wetenschappelijk symposium, waarin een overzicht werd geboden van recent oudheidkundig bodemonderzoek in Vlaanderen en Nederland. De gebundelde teksten zijn die van de lezingencyclus. In het bijzonder warm aanbevolen: Guy de Mulder, De ijzertijd in Vlaanderen (750 - ca. 50 v. Chr.); P.W. van den Broeke, Nederland in de ijzertijd; J. Devleeschouwer, Keltisch en Oergermaans; L. Toorians, Vlaamse nederzettingen in Keltische gebieden; J. Leerssen, Mythe, magie en mystificatie: Keltofilie tussen romantiek en 'New Age'.

Van over de grens Er is dit keer veel buitenland in het Literatuursignalement. Dat stemt goed overeen met het streven van het hoofdbestuur om over de grens te kijken.

R. Nouwen. Tongeren en het land van de Tungri (p v. Chr. - 284 n. Chr.). Leeuwarden/Mechelen, Eisma, 1997. 325 pp. (Maaslandse monografieën; nr. 59). Bonner Jahrbücher, Bd. 196,1996 (1997): ISBN 90-74252-71-0. M. Kaiser, Die Ziegelstempel der römischen Robert Nouwen, directeur van het GalloGamisonen von Bonn; H. Stilke, MittelRomeins Museum Tongeren en auteur van alterliche Töpfereifunde aus Meckenheim; een boek over 'de' dodecaëder van J. Thissen, H.-P. Krull, J. Weiner, Eine Tongeren, promoveerde in 1993 op een Station des Creswellian im Rheinland? Der proefschrift, getiteld "De Tungri in het spatpalaolithische Oberflachenfundplatz Imperium Romanum tijdens het Kleinenbroich; B. Langenbrink, Zu den Principaat". De voor ons liggende publicaSteinen der bandkeramischen Siedlungen tie is een enigszins 'herwerkte' versie van Langweiler 2 und Langweiler 9; J.-N. het tekstgedeelte van het proefschrift. De Andrikopoulou-Strack, Der römische Vicus conclusies: von Bonn; M. Kaiser, Die römischen De Civitas Tungrorum was het resultaat Graber von Bonn und ihr Bezug zur topovan een welbewuste politiek van Rome. De graphischen Entwicklung des LegionsTungri worden, na de decimering van de standortes; G. Precht, N. Zieling, Colonia Eburonen, als weinig belangrijke en waarUlpia Traiana. Archeologische Unterschijnlijk collaborerende Germaanse volkssuchungen im Jahre 1994; M. Trier, Ein stam, naar voren geschoven en geven hun merowingerzeitliches Pferdeopfer aus naam aan een bestuursdistrict, de civitas Meerbusch-Strümpf, Kr. Neuss. Tungrorum. Atuatuca, de hoofdplaats, verwerft de status van municipium en speelt een belangrijke rol in de romanisering van L. Toorians (red.). Kelten en de Nederlanden. de regio. De civitas was een redelijk welvarende landbouwregio, maar niet met een Leuven-Paris, Peeters, 1998. 249 pp. (Orbis Linguarum; 1). ISBN 90-6831-981-7. economische kracht als bijv. de civitas

203


Treverorum. De civitas Tungrorum was militair van bijzonder belang. In het begin een militaire zone, later een belangrijke rol spelend in de ravitaillering van de Rijntroepen. En tevens was zij een belangrijk rekruteringsgebied voor de auxilia. Aldus Robert Nouwen in deze boeiende studie.

Archaeological Dialogues; Dutch Perspectives on Current Issues in Archaeology; 4,1997, 2:

In de aflevering van ons internationale, aan theoretische archeologie gewijde tijdschrift drie discussiebijdragen: - Ton Derks. The transformation of landscape and religious representations in Roman Gaul. - Lampeter Archaeological Workshop. Relativism, objectivity and the politics of the past. - A. Fleming. Patterns of names, patterns of places. Political geography in medieval Swaledale. Er wordt naar aanleiding van deze bijdragen flink gediscussieerd. Daan Raemaekers sluit deze aflevering af met een interessante "note": The history of the Ertebelle parallel in Dutch Neolithic studies and the spell of the pointbased pottery.

marchief (p. 26-33). Jan Daniël van Dam laat in zijn artikel het relatieve belang van merken op Delfts aardewerk zien aan de hand van een vijftal bijna identieke ceramische mandjes uit het einde van de zestiende eeuw. In het zelfde nummer van Vormen uit Vuur besteedt Harold Henkes aandacht aan zestiendeeeuws glas. Onder auspiciën van de ROB wordt door de Stichting Archeologie en Monument uit Eext een archeologisch onderzoek uitgevoerd naar de vesting Oudeschans in Oost-Groningen. Daarbij kwam onlangs een fraai zestiende-eeuws Boheems bekerglas tevoorschijn. Het bijzondere drinkglas was met veelkleurig email beschilderd. Harold Henkes beschrijft deze opvallende vondst, evenals het andere zestiende-eeuwse glas dat ter plaatse kon worden verzameld. Begin 1998 verwacht men het onderzoek te kunnen afronden. Het thans in Vormen uit Vuur gepubliceerde artikel zal t.z.t. onderdeel gaan uitmaken van een uitgebreide publicatie over de opgravingsresultaten en de geschiedenis van de vesting Oudeschans. * *' J.P. Broertjes & J.H. Verhagen (Red.), Archeologisch Repertorium Noord-Brabant.

Fibula 39,1998,1, pp. 12-14: J. Kortman. Glazen getuigen. Dagelijkse drinkglazen uit de 15de eeuw (Archeologiereeks). In dit themanummer "restauratie en verval" beperk ik me tot het signaleren van de bijdrage van Jaap Kortman in de Archeologiereeks. Het meest voorkomende drinkglas in de 15e eeuw was de ribbelbeker, in vele variaties. Op schilderijen en prenten uit die periode wordt de ribbelbeker meestal gevuld met wijn afgebeeld. De schrijver biedt inzicht in de vervaardiging van de ribbelbeker. Paul Stuurman

Vormen uit Vuur (Mededelingenblad Nederlandse Vereniging van Vrienden van ceramiek en glas) 1998/1 nr. 163. J.D. van Dam, Vijf mandjes en een kannetje uit één fabriek. Het belang van merken op Delftse faïence (p. 16-25). H.E. Henkes, Een zestiende-eeuws geëmailleerd bekerglas met vrouwenportretten en ander glaswerk uit het Groninger bode-

204'

's-Hertogenbosch 1997. ISBN 90-72526-35X. 294 pp. Prijs ƒ39,50. De oudste berichten over archeologische vondsten op het grondgebied van de huidige provincie Noord-Brabant dateren uit de zeventiende eeuw. Het oudste verslag van een opgraving verscheen in 1793. Vanaf dat jaar tot en met 1994 zijn duizenden publicaties in tijdschriften en bundels verschenen over archeologisch onderzoek, over vondsten en over vindplaatsen in NoordBrabant. De stroom aan archeologische literatuur neemt nog steeds toe en reeds geruime tijd bestaat er behoefte aan een helder en actueel overzicht van al die publicaties. De heer J.H. Verhagen heeft ze geïnventariseerd, samen met de leden van de Archeologische Sectie van het Noordbrabants Genootschap: in totaal ruim 3.500 in druk verschenen publicaties. Het repertorium begint met een beknopte geschiedenis van het archeologisch onderzoek in Noord-Brabant, dan volgt een alfabetisch overzicht op auteursnaam van alle tot en met 1994 verschenen publicaties. Per gemeente, provincie en regio wordt, met verwijzing naar dit overzicht, aangegeven welke publicaties daarover zijn verschenen en op welke archeologische periode(n)


die publicaties betrekking hebben. Ook kan per archeologische periode snel worden gezien waar welke artikelen zijn verschenen. Op deze manier kan de archeoloog zijn spitwerk tot het opgravingsterrein beperken, omdat dankzij Verhagen reeds veel graafwerk in de berg literatuur is verricht.

Vmrn a^chlolC-Up^nioQüfrontHnt 1^91 en

Het Archeologisch Repertorium Noord-

Brabant is een absolute 'must' voor iedereen die bij de archeologie in die provincie betrokken is. Maar ook anderen kunnen in dit boek ongetwijfeld veel van hun gading vinden. Wees overigens snel, de oplage is zeer beperkt en al vrijwel uitverkocht.

J.H. Verhagen, De grafheuvels en urnenvelden in Baarle-Nassau, Alphen en Riel. De geschiedenis van twee eeuwen onderzoek

(Bijdrage tot de studie van het Brabantse Heem 38). 's-Hertogenbosch 1997. 95 pp., 31 zw./w.ill. Prijs ƒ 17,50. Vanaf 1791 tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw zijn tal van opgravingen uitgevoerd in grafheuvels en urnenvelden ten zuiden van Breda: in Baarle-Nassau, in Alphen en in Riel. Verhagen onderzoekt de onderzoekers, hun onderzoeksmethoden, hun resultaten en hun conclusies, maar ook hun naijver, wrijvingen en wederzijdse verdachtmakingen. In 1865 verscheen een samenvatting van alle tot op dat moment bekende onderzoeksresultaten en anderen herhalen dit klakkeloos in hun publicaties en vullen die gegevens aan met gegevens van latere datum. Verhagen keert terug naar de bronnen, en raadpleegt niet alleen de verschenen publicaties, maar onderwerpt de oorspronkelijke opgravingsverslagen,

aantekeningen, schetsjes, correspondentie, etc. aan een onderzoek. Daaruit blijkt, dat het thans bekende beeld qua tijd, plaats en betrokken onderzoekers sterk afwijkt van de werkelijke gang van zaken. De toen nog aanwezige heidevelden, zandverstuivingen en andere woeste gronden, inclusief de daarbij behorende zandpaden, toponiemen en bomen, hoe karakteristiek ook, zijn verdwenen. Zij hebben plaatsgemaakt voor een cultuurlandschap waarin niets meer aan de oorspronkelijke toestand herinnert. Toch slaagt Verhagen erin om vrijwel alle plaatsaanduidingen te lokaliseren. Zo komt hij tot een geheel herzien beeld van prehistorische relicten in het Belgisch-Nederlandse grensgebied ten zuiden van Breda. Het onderzoek van Verhagen, zo'n 60 pagina's lang, over intriges, jaloezie, geknoei en wetenschappelijk verantwoorde aanpak in de vorige eeuw, laat zich bijna lezen als

***p&*. frt«^.

Vondsten van Godefridus Hermans, 1791-1792. Uit: Heylens Verlichtinge, 1793.

Plattegrond van het urnenveld op de Dekt te Baarle-Nassau, 1842 (links). Vondsten uit het urnenveld op de Dekt te Baarle-Nassau. Gemeentearchief Breda, Afd. JV-j, Collectie Cuypers van Velthoven. Illustraties uit besproken studie.

205


Illustratie bij J.H. Verhagen 1997.

een roman. In het laatste hoofdstuk tenslotte, bekijkt Verhagen de door hem bepaalde situering van de grafvelden in relatie tot de bodemgesteldheid en tracht hij een verklaring te vinden voor het feit dat ze alle binnen een relatief beperkt gebied liggen. Zowel het Noordbrabants Museum in Den Bosch als het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden bezitten ijzertijdmateriaal uit Baarle-Nassau, Alphen en Riel. In een afzonderlijke bijlage onderwerpt Verhagen dat materiaal aan een kritisch toets. En ook daarbij komt hij tot de conclusie dat er nogal wat onjuistheden voorkomen in de bijbehorende documentatie.

In het laatst verschenen nummer van het tijdschrift van de gelijknamige vereniging wordt verslag gedaan van het archeologisch onderzoek onder het Eindhovense Stadhuisplein, waar het bodemarchief plaats moest maken voor een parkeergarage. Daarbij werd een gracht aangesneden, waaruit twee fragmenten van zogenaamde monniksbekers tevoorschijn kwamen. De monniksbeker is een keramische drinkpul in de vorm van een monnik. Ze verschijnen vanaf omstreeks 1525 en komen tot in de zeventiende eeuw voor. In dit geval omklemde de geestelijke een ontklede dame, een weinig fijnzinnige bespotting van het katholicisme in het algemeen en kloosterlingen in het bijzonder. Bij het onderzoeksresultaat is deze potscherf echter niet van belang en evenmin middeleeuws, terwijl geen enkele aanwijzing voor bedrijvigheid van dames van lichte zeden werd aangetroffen. Een pakkende titel dus, die direct de aandacht vraagt, maar de lading van het verhaal niet dekt. Interessant zijn vooral de vondst van een tot dusver onbekende gracht en van een verhoudingsgewijs groot aantal komvormige grondsporen. Die sporen worden vooralsnog geĂŻnterpreteerd als volkuilen die ooit bij de lakennijverheid in gebruik zouden zijn geweest. Indien die interpretatie juist is, wijzen ze op een intensieve textielnijverheid gedurende de dertiende en veertiende eeuw.

Johan Veeckman (Red.), Berichten en Rapporten over het Antwerps Bodemonderzoek en Monumentenzorg (BRABOM) 2.

Brabants Heem 50e jrg. nr. 1,1998. N. Arts, Een hoer onder het Eindhovense Stadhuisplein. Archeologische verrassingen uit een middeleeuwse stadskern (p. 12-23).

Fragment van een zeldzame beker in de vorm van een monnik met onder de arm een hoer, vermoedelijk vervaardigd te Keulen. Hoogte: 90 mm. Datering: omstreeks 1525 (foto Nico Arts). Afkomstig uit besproken artikel.

206

Stad Antwerpen 1998. ISBN 90-802915-28.199 pp. geĂŻll. Prijs Bfr.550. Ruim een jaar na het verschijnen van de eerste aflevering van Berichten en rapporten over het Antwerps Bodemonderzoek en Monumentenzorg, is nu het tweede volume, BRABOM 2, van de persen gerold. In de reeks BRABOM worden rapporten, studies of meer algemene bijdragen gepubliceerd die het archeologisch onderzoek of het monumentaal patrimonium van de stad Antwerpen tot onderwerp hebben. Het thans verschenen deel bevat een achttal bijdragen. Onder andere een inventarisatie van middeleeuws bewerkt bot uit vroegere opgravingen, een bijdrage over de analyse van de grondstof van vijftiende- tot zeventiende-eeuws glaswerk, een bespreking van een vijftal vroeg-zestiende-eeuwse majolica tegels die onlangs het Museum Vleeshuis uit de collectie Ritman verwierf, een korte


evaluatie van het archeologisch onderzoek te Eekeren (ijzertijd en Romeins) en een verhandeling over het (laat-)middeleeuws reducerend gebakken aardewerk uit Antwerpse bodem. BRABOM 2 is te bestellen door overmaking van Bfr. 500 + Bfr. 100 wegens verzendkosten op bankrekening 091-0101650-23 ten name van 'Stad Antwerpen' en met vermelding van 'BRABOM 2' Gerrit Groeneweg

Egon Schallmayer (red.). Hundert Jahre Saaiburg. Von römische Grenzposten zum europaischen Museum. Philip von Zabern, Mainz. ISBN 3 8053 2350 6, 204 pp. DM 68,-. De Saaiburg is jarig. Honderd jaar geleden werd dit voormalige Romeinse castellum aan de Nedergermaanse Limes, even boven Frankfurt, op de eigen fundamenten gereconstrueerd. Over die reconstructie is altijd al veel te doen geweest. Allereerst is het merkwaardig dat de oprichter ervan, de Duitse Keizer Wilhelm II, zich zo heftig associeert met het Romeinse erfgoed. De kwestie lag destijds erg gevoelig: velen gaven de emotionele voorkeur aan de Romeinendoder Arminius (Hermann), voor wie overigens in diezelfde tijd een monstrueus beeld van 50 meter lengte is opgericht. Bovendien kostte de reconstructie destijd al een fortuin aan overheidsgeld. Op de tweede plaats is er vanuit wetenschappelijke kant behoorlijk veel kritiek gekomen. Hoewel de reconstructie destijds is uitgevoerd met wetenschappelijke Grundlichkeit gaat de kennis over Romeinse castella per jaar met sprongen vooruit en blijkt de reconstructie al snel achterhaald. Maar juist daardoor krijgt de Saaiburg een fan-

tastische dubbele laag: het leert ons iets over de Romeinen, maar ook iets over de wetenschap en politiek van een eeuw geleden. Bovendien heeft de Saaiburg nog niets aan uitstraling, zeggingskracht en educatieve waarde ingeboet - eerder integendeel. Het boek is werkelijk een juweel. In 23 bijdragen worden vrijwel alle facetten weergegeven van (de geschiedenis van) het gereconstrueerde gebouw, maar ook van het Romeinse leven op en rond het castellum op basis van het nooit aflatend archeologisch onderzoek. En dat alles rijk geïllustreerd met oude tekeningen, foto's, overzichtskaarten en opgravingsplattegronden. Dit boek is bijna verplichte kost voor ieder die geïnteresseerd is in het Romeinse leven langs de Limes - en daar bedoel ik zeker ook de Nederlandse Limes mee! Paul van der Heijden

Majolica-tegels, vroeg 16e eeuws. Illustratie afkomstig uit besproken artikel.

Michael A. Cremo en Richard L. Thompson. Forbidden Archeology, the hidden history of the Human Race. Los Angeles,

Bhaktivedanta Book Publishing Inc., 1996. ISBN 0-89213-294-9. In dit controversiële boek met de spannende titel wordt de overheersende kijk op de menselijke evolutie aan de kaak gesteld. In de dikke pil, ruim 900 bladzijden, beweren de beide auteurs dat het merendeel van de paleoanthropologen en archeologen selectief met bewijsmateriaal omgaat. Slechts datgene wordt geaccepteerd, wat in de momenteel meest geaccepteerde theorieën past. Het boek kan in drie delen worden onderscheiden. In de hoofdstukken 2-6 wordt een grote hoeveelheid vondsten voorgelegd die niet door de heersende wetenschap wordt geaccepteerd. Dit varieert onder meer van slacht- en snijsporen op fossiel bot en stenen artefacten tot skeletmateriaal. Volgens de auteurs leveren de vondsten voldoende bewijs, om te veronderstellen dat de moderne mens veel ouder is dan wordt aangenomen. In het tweede gedeelte gaan de schrijvers nader in op de wel geaccepteerde vondsten, zoals de vondsten van Dubois en de Afrikaanse fossielen en artefacten. Hier worden vraagtekens geplaatst bij de interpretaties en de ouderdom van deze vondsten. Ook behandelt het boek de Piltdownvervalsingen, waarbij men zich toch afvraagt of alle delen van dit vermeende fossiel daadwerkelijk vervalst waren. Tevens wordt ingegaan op de vraag of vroe-

207


gere of nog niet door de wetenschap ontdekte hominiden nog over de aarde rondzwerven. Volgens Cremo en Thompson kunnen we aan de hand van de vele waarnemingen van mensachtige wezens (onder andere de yeti uit de Himalaya) en ander bewijsmateriaal overtuigd vaststellen, dat naast de moderne mens inderdaad nog andere hominiden onder ons zijn. Tot slot een drietal appendices, waarin naast een lange lijst omstreden vondsten de dateringstechnieken aan de kaak worden gesteld. Dateringen die zijn gebaseerd op basis van de stratigrafie, zijn veelal betrouwbaarder dan die verkregen door koolstof- of andere chemische oudersdomsbepalingen. De auteurs komen tot de conclusie dat de moderne mens naast andere hominiden tenminste vanaf het vroegTertiair heeft bestaan. De meeste wetenschappers weigeren echter de berg bewijsmateriaal waarop hun theorie is gebaseerd te accepteren, omdat deze niet strookt met de heersende opvattingen omtrent de menselijke evolutie. Guido Mauro

A. de Belie. De Boudelo Abdij Archeologisch

onderzocht. Utrecht, 1997. Al in het katern 'Verenigingsnieuws' van Westerheem 1/1998 las u een aankondiging van dit boek. In het signalement komen we er kort op terug, al was het alleen maar omdat de auteur nog zo vriendelijk was om exact aan te geven wat de bijdrage van de AWN'ers aan deze omvangrijke klus is geweest. Dus heeft u goede herinneringen aan de opgraving in Klein-Sinaai, dan was dat in sleuf 81, 82 of 83 (pagina 134), en weet u nog, dat graf van die gebochelde; afbeelding 90/91 op pagina 108. En al was het alleen maar omdat een oplettende

208

kampdeelnemer/Westerheemlezer ons erop wees dat de namen van de deelnemers wel enigszins verminkt in het stukje in het Verenigingsnieuws (en dus in het boek) terecht gekomen waren. Sorry dus, Marian Bolhuis, Rob Geenhuizen, Frank van Sterkenburg en al die anderen! Overigens is dit laatste wel illustratief voor het hele boek; het maakt een wat slordige indruk, maar is desondanks een enthousiaste en welgemeende hommage aan allen die het onderzoek tot een goed einde brachten.

Div. auteurs. Die Iberer. Tentoonstellingscatalogus. Bonn, Kunstund Ausstellungshalle der Bundesrepublik Deutschland, 1998. 392 pp. Prijs DM 64,-. Hij was al in Parijs en Barcelona te bezichtigen. En nu is 'ie in Bonn, van 15 mei tot en met 23 augustus. De tentoonstelling 'Die Iberer' over de beschaving die zich tussen de zesde en eerste eeuw v.Chr. in het westen van het mediterrane bekken (tussen de Languedoc en Andalusië) ontwikkelde. Deze stammen onderhielden zowel handels- als culturele contacten met de Phoeniciërs, Puniërs en Grieken en bouwden een bloeiende samenleving op, die aanvankelijk ook onder de Romeinen zijn eigenheid behield. Die eigenheid bestond, wat de materiële cultuur betreft, uit mooie originele vormen, gekoppeld aan hoge technische kwaliteit. De catalogus bij de tentoonstelling getuigt hiervan in zo'n 450 schitterende foto's, waarvan zo'n 400 in kleur(!). Daarnaast wordt in talrijke wetenschappelijke bijdragen ingegaan op allerlei aspecten van deze beschaving en ook de geschiedenis van het onderzoek komt aan bod. Kortom; niet goedkoop, maar wel zeer gründlich! Marie-France van Oorsouw


Reacties van lezers AWN- werkgroep niet ter ziele De AWN-werkgroep Kop van NoordHolland verkeert weliswaar in grote financiële moeilijkheden, maar legt het hoofd nog lang niet neer! In een krantenartikel werden twee items beschreven, betreffende de werkgroep: het (ontbreken van) geld, waardoor de werkzaamheden mogelijk stilgelegd zouden moeten worden én de gevolgen van de ratificatie van het verdrag van Malta. Het moge duidelijk zijn dat door Malta juist veel meer zaken archeologisch zullen moeten worden onderzocht en dat daarin voor de AWN een plaats zal zijn. Althans, het zij te hopen dat die plaats er komt, temidden van de vele bedrijfjes die zullen gaan ontstaan. Dat de deskundige leden van de AWN in deze 'vercommercialiseerde' toekomst een eigen, duidelijke positie willen hebben en geen werkslaafjes willen zijn, was het tweede deel van het bericht. Het jaarverslag van de werkgroep over 1998 zal wederom dik zijn en vol staan van de resultaten van de vele werkzaamheden! Frans Diederik

DE RIJN EN WIJK BIJ DUURSTEDE DOOR DE EEUWEN HE Dit iaf&ntstiebord geeit een overzxht van de Envfoed vasi de verplaatsing van do ft:in ep óo bG>v8n:ngsgeseïiled2n!s vanaï de rememae tijd, lot het |32t 1t22 vidzfiïi do Ri|n wei

in die richting laten denken toen hij op ons verzoek een schets maakte van de geschiedenis van de opgravingen in en rond de stad. Een volledige weergave van de historie van de stad dient volgens ons idee verzorgd te worden door het Museum.

Merkwaardige kaart (3) Naar aanleiding van de reactie "Een merkwaardige kaart naast een merkwaardige paal"', geschreven door de heren W.J.H. Verwers en J.P. ter Brugge. Beiden zijn werkzaam bij de ROB, respectievelijk als periodespecialist en provinciaal archeoloog Utrecht. Westerheem nr. 6-1997, Pag- 57-

C'est 1e ton qui fait la musique. In antwoord op bovenstaande kritiek van de beide heren van de ROB, zouden wij als Stichting Castellum het volgende willen zeggen: Wijk bij Duurstede heeft, liggend in het Utrechtse rivierengebied een lange rijke historie. In de Romeinse tijd begon zich een toenmalige kern te onderscheiden van het toen relatief gesproken dichtbevolkte omringende gebied. Echter op den lange duur moest men zich, zoals elders nog op de wereld, voortdurend aanpassen aan de wisselende invloed van het rivierenpatroon. Een ruimtelijke weergave hiervan is dan ook wel op zijn plaats, dachten wij. De heer Verwers heeft ons ook een beetje

Informatiebord met gegevens over de invloed van de Rijn op de bewoningsgeschiedenis vanaf de Romeinse tijd in Wijk bij Duurstede.

Na de ondergang van Dorestad als handelsplaats heeft men later kans gezien de rivierloop en zijn wisselingen te beheersen door middel van bedijking, damaanleg en kanalisatie. Ook dit is een ruimtelijk gebeuren (ruimte van de tijd en plaats) en dit is aangebracht op het informatiebord. Wat betreft de rivierverleggingen en de meandering hebben wij advies ingewonnen bij de heer Berendsen, hoogleraar geomorfologie aan de Universiteit van Utrecht. Op zijn advies hebben wij de zones van verplaatsing weergegeven op de tekening en in de legenda. Als de heren van de ROB de legenda op het bord goed hadden bekeken, zouden ze deze zones hebben herkend. De legenda is (gedeeltelijk) tweetalig. De kritiek op ons bord komt ons enigszins gezocht over. Eventuele mosgroei wordt zelfs genoemd! Inderdaad, bij zo'n opzet van informatie voor het publiek is samenwerking nodig. Goede samenwerking met de juiste toonzetting.

209


Namens het Bestuur van de Stichting Wijks Castellum K. te Lintelo secretaris Edelman In het aardige interview met J.A. Trimpe Burger (westerheem 47,1998, 66-71) wordt de indruk gewekt dat Jan in Wageningen bodemkunde bij T. Edelman zou hebben gestudeerd. Dat zal een misverstand zijn. Het vak werd in Wageningen, aan de toenmalige Landbouwhogeschool, gedoceerd door prof. dr. Cornelis Hendrik Edelman, op wiens naam ook de befaamde boor staat. Edelman was ook directeur van de Stich-

ting voor Bodemkartering. In deze functie kwamen contacten met de Nederlandse archeologie tot stand. Edelman schreef enkele publicaties over de betrekkingen tussen Bodemkunde en Oudheidkunde, en de archeoloog P.J.R. Modderman was enige tijd vanuit de ROB bij deze stichting gedetacheerd. In de jaren zestig kwam men ook regelmatig ir. T. Edelman tegen. Deze was werkzaam bij Rijkswaterstaat en hield lezingen over zaken als plaatsen en wateren in de Romeinse tijd in Nederland. Hij publiceerde er ook over, en met het toen gezegde en geschrevene was en is niet iedereen even gelukkig. Simon Wynia

Tentoonstellingsladder NEDERLAND Verkeerd geleerd. De prehistorie in schoolboeken, t/m 16 augustus. Drents Museum, Brink 1, Assen. - Een expositie over de misvattingen in (vroegere) leermethoden over de prehistorische De Musschenberg, archeologische expositie, t/m augustus. Stedelijk Museum, Andersonweg 8, Roermond. - Waar straks 700 woningen verrijzen ligt een groot urnenveld uit Âą 750 v.Chr., precies op de overgang van Bronstijd naar Ijzertijd. Graven naar graven: grajveld Geertjeswegen Diedenberg, t/m 30 augustus Historisch museum De Casteelse Poort, Bowlespark ia, Wageningen. - In samenwerking met de ROB en de AWN. De dubbel bodem, van 13 september 1998 t/m 14 februari 1999. Zaans Museum, Schansend 7, Zaandam. - In het nieuwe Zaanse Museum een tentoonstelling over wat de bodem vertelt over de Zaanse geschiedenis. Utrechtse kastelen en buitenhuizen, t/m 27 september Museum Flehite, Westsingel 50, Amersfoort. - Tekeningen, prenten, foto's en maquettes. Wild zwijn, bier en wijn. Eten en drinken in Romeins Aardenburg, t/m 30 september. Archeologisch Museum, Marktstraat 18, Aardenburg. - Over eten en eetgewoontes, zowel in het Romeinse leger als op het platteland. Onvermijdelijk is Obelix ook present.

210


'Met een beetje geluk'; bodemvondsten uit Oostergo, t / m 7 november.

Streekmuseum/Volkssterrenwacht, Menno van Coehoornweg 9, Burgum. - Een tussenstand van het archeologisch onderzoek naar dit kerngewest van Friesland. Geologie, archeologie, t / m 15 december

Oudheidkamer, Raadhuisplein 2, Ermelo. Een huis voor altijd, t/m 31 december 1998. Bonnefantenmuseum, Avenue Ceramique 250, Maastricht. - Deze expositie heeft de ondertitel: De sarcofaag van Simpelveld en andere rijke Romeinse graven uit Zuid-Limburg. De kenners weten dan genoeg. Mummies!, t/m eind 1998 Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden. - De mummie als griezel en als mens: veel achtergronden van dit Egyptische fenomeen. !AUie Romein!, t/m eind 1998. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden. - Kindertentoonstelling waar spelenderwijs kennis wordt gemaakt met het (inheems-) Romeinse leven. Antiek toerisme, t/m eind 1998. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden. • Sfeervolle overzichtstentoonstelling. Een reis langs het mooiste van het Museum van Oudheden. Who's ajraid ofancient blue?, t/m eind 1998. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden. - Monumentale beeldhouwkunst in een sfeervol decor rond de Egyptische Isis-tempel uit Taffeh.

AntiqUQVlQ(lt

ƒ//Vraag onze catalogus met het gebied van uw

gespecialiseerd in archeologie 'dl!

jjj interesse:

WGStinCJ

Hl /// jj

"Aruiquarian booksellers lij specialising in archaeological books Ij Adres: Anderenseweg 3 9463 TL Eext /// Tel./fax: (0592)262576 /// E-mail : westing_payne@amazed.nl ///

. Nederland en België * Europa • Midden-oosten

] J^°° r d - e n Zuid-Amerika * A f r '£ a Of raadpleeg onze on-line catalogus op het Internet: http://www.amazed.nl/westingpayne/

211


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Aardewerk (LWA): vacature

Regio Noord-Oost-Noord: Wijnand Baerken, de Havens 5, 8635 ME Bozum, tel. 0515-521047.

Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS): G. Vlamings, Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 035-5387851.

Regio Zuid-West: Fred Talie, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387. Ad Beerens, Franselaan 220b, 3028 AN Rotterdam, tel. 010-2623839.

Contactpersoon Betuwelijn: H.H.J. Lubberding, Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706 Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW): Regio coördinatoren: Regio Noord-West: Max Franken, Takkenburg 15, 2135 BT Hoofddorp, tel. 023-5653031. Ed Beugel, Kostverlorenstr. 62, 2042 PJ Zandvoort, tel. 023-5712184. Regio Noord-Oost-Zuid: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192.

Regio Zuid-Oost: Joost van den Besselaar, Zoetendaalstr. 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. Nout Cornelissen, Pater Gymardstr. 4, 5844 AK Stevensbeek, tel. 0485-383743. Voorzitter: Boudewijn Goudswaard, Bodegraafsestraatweg 23, 2805 GK Gouda, tel. 0182-571656. Secretariaat: Marion Burger, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387. Penningmeester: Jan Bakker, Neckarstr. 10, 8226 LL Lelystad, tel. 0320-254808.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C jeugdlidmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

212

ƒ 70,00

1999 ƒ 70,00

ƒ 42,00

ƒ 42,00

ƒ ƒ

ƒ 35,00 ƒ 25,00 ƒ 8,00

1998

35,00 28,00 21,00 8,00

35,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap) Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij de Leden- en Abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, of het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris a.L: B. Beerenhout, Waldeck Pyrmontlaan 8 B/2,1075 BV Amsterdam, tel. 020-6643354. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 030-2203900. Postgiro 577808 t.n.v. alg. penningmeester AWN De Bilt. Bestuursleden: Mw. A.E. Oostdijk (Professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. Mw. C. Vandepoel (Kampen), R.J. Schimmelpennincklaan 12G, 2517 JN 's-Gravenhage, tel. 070-3466943. Mw. S. Leupen (Public Relations), Nieuwe Rijn 99, 2312 JM Leiden, tel. 071-5128521. Mw. A. Bonnema (Veiligheid a.i.), Steltloperstraat 43, 2623 NV Delft, tel. 015-2619050. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P. Stuurman, P. Vons, S. Pos. Bureau AWN (postadres, informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. P.H. van den BergBender, Spanbroekstraat 7,1507 KT Zaandam, tel. 075-6165510 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. D.C.M. Beemster, Nieuwe Gracht 31, 2011 NC Haarlem, tel. 023-5315151. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Ten Katestraat 31/1, 1053 BW Amsterdam, tel. 020-6838134.

7. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band (a.i.), Prins Frederiklaan 334, 2263 HM Leidschendam, tel. 070-3175534. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Mw. J.C. Vos-Kranendonk, Verwersdijk 77, 2611 NE Delft, tel. 015-2123443. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118-462142. 11. Lek- en Merwestreek: N.F.A. Zaalberg, Tolbrugstraat waterzijde 31, 3311 EX Dordrecht, tel. 078-6133645. 12. Utrecht en omstreken: Mw. P. Tensen, Zonstraat 75, 3581 MR Utrecht, tel. 030-2522423. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): G. Vlamings (contactpersoon), Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 034-5387851. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): E. van Hagen, H. Cleyndertweg 61, 1025 DG Amsterdam, tel. 020-6341475. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: A. Haneveer, Achterweg 39, 4112 JD Beusichem, tel. 0345-502351. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485-343456, http://www.euronet.nl/users/adrianus/awn.htm. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mw. A.M. Baljet-Peters, Bronbeeklaan 40, 6824 PH Arnhem, tel./fax 026-3643080, E-mail: baljet.pet@wxs.nl. 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: L.G. Heij, Ordermolenweg n , 7312 SC Apeldoorn, tel. 055-3553688. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Oosterwijk, Kerkstraat 9, 7722 LR Hoonhorst, tel. 0529-402021. 21. Flevoland: J. Eelman, Postbus 2354, 8203 AJ Lelystad, tel. 0320-251969. 22. West-Brabant: Mw. A.-M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: J. Dekker, Heggeranklaan 10, 5643 BR Eindhoven, tel. 040-2122129. 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek. AWN-leden maken geschiedenis!


esterheem tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 47 . nr. 5 • oktober 1998


Colofon

Inhoud jaargang 47 no. 5, oktober 1998

W€Sterheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement ƒ 70,-- per jaar Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Prof. Molkenboerstraat 32, 6524 RP Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Masja Kooiman (eindredacteur), Tamboerskade 13, 5021 HK Tilburg. E-mail: ankh@wxs.nl • Marie-France van Oorsouw (redacteur literatuurrubrieken), Lamarckhof 10-1,1098 TK Amsterdam (tevens centraal redactie-adres). • Els Piekaar (redacteur verenigingsnieuws), Hofmeyrstraat 43a, 1091 LX Amsterdam. • Gerrit Groeneweg, Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 december, 1 februari, 1 april, 1 juni, 1 augustus en 1 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur.

Voorwoord

213

Wim Tuijn en Peter Vissers

Archeologie in de modder Vondsten van het Blanckenburghterrein te Beuningen

214

Wim Otemann Verdwaalde vuurstenen sikkels

224

Wim Tuijn en Peter Vissers

Een inheems-Romeinse nederzetting in de Afferdensche en Deestsche Waarden

226

Wim Tuijn Het geheim van de kurkurn

236

Een harpoen uit Deest

238

F. Friedrichs

Driehoekige platte weefgewichten in een nieuw licht?

240

A.J.M. Zwart

Romeins paardentuig uit de regio Nijmegen

245

Kort archeologisch nieuws

256

© AWN 1998. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Literatuurbespreking

258

Literaruursignalement

268

Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen

Reacties van lezers

272

Tentoonstellingsladder

273

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

276

Druk: Drukkerij Ovimex b.v., Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: Paard met paardentuig (midden). Massief bronzen teugelring (onder). Drielobbige hanger (links). Zie artikel pag. 245 e.v.


Voorwoord AWN-afdeling 16, Nijmegen en Omstreken, bestaat 30 jaar. Feest dus. In mei zijn we de viering van dit jubileum begonnen met een excursie naar het Museum Rรถmervilla in Ahrweiler en het Neanderthal Museum in Mettmann. In het oostelijk rivierengebied wordt veel veldwerk verricht. Onze jaarverslagen maken dat steeds weer duidelijk. We boffen met een regio waar op archeologisch gebied altijd wel wat te doen is. Met dit speciale Westerheem-nummer hopen we ook AWNleden van buiten onze afdeling te plezieren. In het voorliggende Westerheemnummer komt de archeologische rijkdom van ons werkgebied goed tot uiting. U vindt hier een beschrijving van vondsten uit het Mesolithicum, de late bronstijd/vroege ijzertijd, de late ijzertijd, de Romeinse tijd, en uit de vroege en late Middeleeuwen. U wilt de vondsten zien? Dat kan. Zaterdag 14 november 1998 houden we een symposium in Museum Kasteel Wijchen. We zijn blij dat Herman Lubberding in

aansluiting op het symposium onze jubileumtentoonstelling wil openen. Daar zijn de in dit nummer beschreven vondsten te zien. Ter gelegenheid van het symposium verschijnt er trouwens nog een speciaal gidsje. Elders in dit nummer vindt u meer informatie met betrekking tot 14 november. Onze afdeling kijkt niet alleen terug, maar ook vooruit. Sinds het voorjaar van 1998 hebben we een eigen Internet-homepage. Het jaarverslag over 1997 kan via deze site geraadpleegd worden, maar ook nieuws voor en uit de afdeling is er te vinden. http://www.euronet.nl/users/adrianus/ awn.htm Veel leesplezier met deze Westerheem-editie en hopelijk tot ziens bij het symposium en de tentoonstelling. Peter Vissers, Bestuurslid afdeling Nijmegen en Omstreken

Veldwerk in Deest, zomer 1996.

213


Archeologie in de modder Vondsten van het Blanckenburgh-terrein te Beuningen Wim Tuijn en Peter Vissers

Afb. i. Het torentje van Blanckenburgh met vijver. Foto: Rob Mols / gemeente Nijmegen.

214

Als de gemeente Beuningen, provincie Gelderland, begin 1995 een vijver op het Blanckenburgh-terrein gaat aanleggen, zijn er twee rapporten van de stichting RAAP beschikbaar. Uit de verslaglegging blijkt dat hier een locatie van bijzonder archeologisch belang in het geding is. Met het behoud en onderzoek ervan gaat het desondanks volledig mis. Een noodopgraving van AWN-afdeling Nijmegen en omstreken volgt, nadat graafmachines vrijwel alle bodemsporen hebben vernield. Uit de resterende modderpoel komt toch nog genoeg tevoorschijn om een bewoningsgeschiedenis van de Romeinse tijd tot en met de late Middeleeuwen vast te stellen.

Den Blanckenburgh In 1989 besluit de gemeente Beuningen nieuwbouw te realiseren in de omgeving van het zogeheten torentje van Blanckenburgh (afb. 1). De bouwplannen behelzen onder andere de bouw van vier appartementengebouwen onder de benaming 'Centrumpark Den Blanckenburgh'. Deze naam is ontleend aan het middeleeuwse kasteel Den Blanckenburgh. Het torentje, inmiddels een rijksmonument, heeft deel uitgemaakt van dat kasteel. Met de bouw van het kasteel, dat bestaan heeft uit een voorburcht en een hoofdgebouw, is begonnen omstreeks 1437. De naam ervan bestaat uit twee delen. 'Blancken' moet


hier waarschijnlijk begrepen worden in de betekenis van 'schuldvrij'. Uit historische bronnen wordt duidelijk dat Blanckenburgh een 'vrijgoed' was: de bezitters waren eigenaar van het goed, maar op vrijwillige basis zullen zij gebruik gemaakt hebben van het leenrecht. 'Borg' of'burch' staat voor een versterkt gebouw van steen.1 Het was een van de vele kastelen in het Land van Maas en Waal. Een voorloper van het kasteel heeft daar misschien al in de dertiende eeuw gestaan. Dat kan dan 'Den WildenheuveF geweest zijn, de behuizing van het adellijk geslacht Van Boninghe.2 Onderzoek Als gevolg van de bouwplannen krijgt de stichting RAAP opdracht archeologisch bodemonderzoek te doen. Bureau Archeo Plan zal op basis van de resultaten van dat onderzoek inrichtingsplannen schetsen voor het terrein rond het torentje. In november 1989 brengt RAAP haar onderzoeksrapport uit. Op grond van weerstandsmetingen, hoogtemetingen en aanvullende boringen wordt de ligging van kasteel Blanckenburgh, buitenmuren en slotgracht, exact bepaald (afb. 2). RAAP stelt vast dat het terrein aan de westzijde, buiten het onderzochte gebied, oploopt. De vondst van Karolingisch aardewerk en een vermoedelijke waterput maken dat RAAP daar rekening houdt met de aanwezigheid van een nederzetting uit de vroege Middeleeuwen: "Het is niet uitgesloten dat er sprake is van een voorloper van kasteel Blanckenburgh, bijvoorbeeld een versterkte hoeve. Dit zou het cultuurhistorische belang van het terrein aanzienlijk doen toenemen."^ Deze constatering wordt gevolgd door de aanbeveling: "de Karolingische nederzetting ten westen van kasteel Blanckenburgh aan een nader onderzoek te onderwerpen, zodat tijdens de uitvoering van de geplande werkzaamheden geen waardevolle archeologische sporen ongemerkt verloren gaan."4

Afb. 2. Blanckenburgh: de plattegrond. Schaal: 1: 800.

muur Schaal 1:800

Wi

gracht

Archeologische begeleiding In januari 1990 krijgt de gemeente Beuningen een aanvullend rapport van RAAP. In overleg met de ROB doet RAAP de gemeente Beuningen daarin o.a. de aanbeveling een gebied van 35 x 60 m ten westen van het gevonden kasteelterrein "zodanig in te passen in het uitbreidingsplan, dat het behoud van een belangrijk deel van de archeologische bodemsporen gewaarborgd zal zijn (...) zolang er maar geen grondwerkzaamheden plaatsvinden die de archeologische sporen aantasten."' Het rapport pleit verder voor 'archeologische begeleiding' van eventuele werkzaamheden onder supervisie van de ROB. "De begeleiding zal kunnen bestaan uit het intekenen van grondsporen en het verzamelen van vondsten zowel aan het oppervlak als uit de grondsporen. Een vakkundige amateur-archeoloog uit de regio, die regelmatig de werkzaamheden volgt en zonodig professionele hulp inroept, zou hieraan een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Het is tevens mogelijk dat bijzondere vondsten door de ROB aan de gemeente in bruikleen worden gegeven om ze ten toon te stellen."6 In maart 1990 graaft de ROB enkele proefsleuven onder leiding van de heer R. Hulst, op dat moment de provinciaal archeoloog van Gelderland. De

215


Keramiekvondsten Blanckenburgh-terrein Beuningen

Aantal scherven

Periode

%

76

!-7

282

6.3

Merovingische tijd

251

5.6

Karolingische tijd

697

15.6

2938

65.8

238

5-3

Prehistorie Romeinse tijd

Late Middeleeuwen Nieuwe tijd Totaal

4166

100

Tabel 1. Als gevolg van afronding is de som van de diverse percentages ongelijk aan 100.

voorwaarden voor een fraai conserverend inrichtingsplan voor de Beuningse wijk De Balmerd lijken aanwezig: een samenwerking tussen RAAP, ROB en een welwillende gemeente Beuningen. Op het vondstrijke terrein ten westen van het torentje wordt een weide gepland. Vijver In 1991 wordt het ontwerp van Archeo Plan voor Blanckenburgh afgekeurd. Een boerderij en een schuur naast het torentje wisselen van eigenaar. Ook op de plaats en directe omgeving van deze bebouwing vermoedt RAAP archeologische waarden.? Bij de bouwactiviteiten die volgen op de verkoop, verwijdert men grond van de desbetreffende kavel. Van deze grond wordt een wal gemaakt, om het terrein heen. De opgeworpen grond blijkt ijzertijd-aardewerk te bevatten, maar ook Romeins en Karolingisch materiaal. In 1992 keurt de raad het bestemmingsplan goed. De bouw van de appartementencomplexen start. In februari 1993 verschijnt er in plaats van de geplande weide plotseling een vijver op de tekeningen van de gemeente. Na een voorlichtingsbijeenkomst in januari 1995

216

tekent AWN-lid Anneke van Bergen, met instemming van provinciaal archeoloog Hulst en de heer Van der Gaauw van RAAP, protest aan tegen het graven van deze vijver op het Blanckenburgh-terrein. Begin februari 1995 dreigt er vervolgens een watersnoodramp in het rivierengebied. In Gennep begeeft een dijk van de Niers het bijna. De gemeente Beuningen biedt hulp en maakt, zich achteraf beroepend op de noodsituatie, een flink begin met de aanleg van de vijver. De plaats waar de vijver gepland is, wordt razendsnel tot 60 cm diep uitgegraven. De gemeente Beuningen vraagt vervolgens AWN-afdeling Nijmegen en omstreken 'te komen kijken'. Waarnaar? Overgebleven is een werkvlak vol water, een troosteloze modderpoel midden in de restanten van een cultuurlaag. Oeverwal Uit de onderzoeksgegevens van RAAP blijkt dat de ondergrond van het terrein bestaat uit een voormalige oeverwal van de Waal. Deze oeverwal is opgebouwd uit zandige klei tot sterk kleiig, fijn zand.8 In het profiel onderscheidt RAAP drie lagen: a. een bouwvoor van zo'n 20 - 45 cm, waarin vooral recent en laat-middeleeuws materiaal voorkomt; b. een opgebrachte laag, waarschijnlijk bestaande uit afgeschoven grond van het vroeger hoger gelegen kasteelterrein; c. een cultuurlaag, die gedeeltelijk door geleidelijke ophoging is ontstaan, met Romeins, Karolingisch en laat-middeleeuws materiaal; het onderste deel van deze laag is plaatselijk zeer donkergrijs: het loopvlak uit de Romeinse tijd.9 Het grootste deel van de donkergrijze klei was ter versterking van de Niersdijk inmiddels verdwenen richting Gennep. De meeste sporen waren door de graafmachines vernield. In de resterende bagger ging de AWN archeologie bedrijven. Aanvankelijk kreeg onze afdeling enkele weken toe-


bedeeld om op deze plek nog wat te doen, maar dat liep uit tot enkele maanden. We verzamelden materiaal op een aantal nog te herkennen plaatsen, zoals slootjes, afvalkuilen, paalsporen en waterputjes. Al doende bemerkten we dat het terrein zeer intensief bewoond moet zijn geweest. De meeste sporen bevatten een mix van culturen. Slechts één kuiltje bevatte zuiver Karolingische keramiek. Aardewerk Op het Blanckenburgh-terrein bleek, ondanks de verstoringen, een grote hoeveelheid keramiek tevoorschijn te komen (zie tabel i, blz. 216). Prehistorie Er zijn aanwijzingen dat het terrein al tijdens het Neolithicum bewoond is geweest: enkele scherven van de Vlaardingencultuur en één fragment aardewerk behorende tot de bekerculturen, zijn gevonden. Het overgrote deel van de component prehistorisch aardewerk is echter in de ijzertijd te plaatsen. Probleem daarbij is dat inheems-Romeins aardewerk moeilijk is te onderscheiden van aardewerk uit de late ijzertijd. Naast inheems aardewerk is er een fragment gevonden van een glazen armband, mangaankleurig met tweeribbig profiel, type Haevernick 7d.IQ Dit stukje glas maakt een verband met inheemse, Bataafse bewoners mogelijk.

Inheems-Romeinse bewoning De eerste duidelijke bewoningssporen stammen uit de eerste eeuw van onze jaartelling. Terra sigillata, het in de eerste eeuw van onze jaartelling uit Zuid-Gallië geïmporteerde kostbare aardewerk, stond bij de toenmalige bewoners van het terrein op tafel. Daarnaast hebben de bewoners in diezelfde eerste eeuw beschikt over terra nigra van hoge kwaliteit. Wrijfschalen zullen hun toepassing hebben gevonden in de keuken. Een van de aangetroffen fragmenten hoort thuis in de periode 40-120, Stuart type 149A.11

Afi. 3. Bronzen vouwlepeltje. Schaal: 1:1.

Een beker van geverfde waar, Stuart type iB, stamt uit de Flavische tijd. Hetzelfde geldt voor een fragment van een drieledig oor, behorende bij een kruik. De kookpotten met horizontale rand, Stuart type 202, kunnen geplaatst worden aan het eind van de eerste en in de tweede eeuw. De kookpotten met dekselgeul en hartvormig profiel, Stuart type 203, zijn in gebruik geweest vanaf het midden van de tweede eeuw en later. De borden van geverfd aardewerk, Stuart type 10, horen thuis in de tweede eeuw. Aan het eind van de tweede en in de eerste helft van de derde eeuw hebben de inheemsRomeinse Beuningenaren gedronken

Afb. 4. Merovingisch aardewerk uit de 6e-8e eeuw. Schaal: 1:2.

r 217


moeilijk: Romeins, misschien vroegmiddeleeuws.

7 Afb. 5. Ubbergense waar, Âą joo AD. Schaal: 1:2.

Afb. 6. Een voorbeeld van Ubbergense waar. Schaal: 1:2.

218

uit bekers van geverfd aardewerk van het type Niederbieber 31.12 De ruwwandige borden, type Niederbieber 112A, horen thuis in diezelfde periode. De voorraden werden opgeslagen in grote voorraadvaten (dolia). Aangetroffen amfoorscherven duiden mogelijk op de aanwezigheid van wijn en/of olijfolie in het huishouden. Aardewerk uit de vierde eeuw ontbreekt. Het bronzen vouwlepeltje (afb. 3)^ dat bij het scharnier enigszins getordeerd is, kan gebruikt zijn in de keuken, mogelijk ook in de medische sfeer. Het steeltje is waarschijnlijk van vergankelijk materiaal geweest. Alleen de niet is overgebleven. De datering van het lepeltje is

Villa De aangetroffen bouwmaterialen wijzen op het bestaan van een (inheems)Romeinse villa in de nabije omgeving. Kleine brokjes wit en rose marmer, grote brokken Romeins beton (opus signinum), vloertegels, dakpanfragmenten (tegulae en imbrices), een holle tegel (tubulus) van een muurverwarmingssysteem en vensterglas duiden op mensen in goeden doen. Dergelijke bouwmaterialen konden zeker niet door iedereen bekostigd worden. Met de gevonden bekapte tufsteenblokken zullen de bewoners een goede fundering hebben kunnen (laten) maken. De conclusie in RAAP-rapport 45, dat de Romeinse bouwmaterialen komen van een gesloopte villa in de nabijheid, lijkt door onze bevindingen bevestigd te worden. De vraag is echter hoe het begrip 'nabijheid' verstaan moet worden: 10 m, 100 m, 1 km, of meer? Vroege Middeleeuwen Bewoning in de vierde en de vijfde eeuw is op basis van de vondsten niet aantoonbaar. In de vijfde eeuw verdwijnt het Romeins gezag definitief uit onze streken. De opvolgers van de Romeinen, de Merovingers, zien mogelijkheden in het Blanckenburgh-terrein. Enkele fragmenten aardewerk kunnen in de zesde of zevende eeuw geplaatst worden. Een fragment van een spitsbuik-pot hoort, op grond van de aaneengesloten horizontale radstempelversiering, duidelijk thuis in die periode (afb. 4.1). Een hardgebakken donkerbruine scherf hoort thuis in de zesde eeuw (afb. 4.2). Ook fragmenten van de karakteristieke, oranjeof bruinkleurige Merovingische kookpotten, zijn bij de opgraving aangetroffen. Dit aardewerk wordt geplaatst in de zevende en achtste eeuw. In deze groep kan onderscheid gemaakt worden tussen de zogeheten Ubbergense waar (afb. 5) en fragmenten van lampion- en tonvormige potten. Een goed


voorbeeld van een bijna complete pot uit de oorspronkelijke, en tot nu toe ongepubliceerde, vindplaats Ubbergen, is opgenomen in afb. 6. Ubbergense waar wordt gekenmerkt door een oranjerood of bruin baksel met grijze kern en sterke zandmagering. Een uitzondering op deze regel is afgebeeld in 5.3. Deze scherf is gesmoord gebakken. De vondsten suggereren dat in de achtste, negende en tiende eeuw het terrein aan aantrekkingskracht wint. Importen uit het Rijnland, soms met radstempelversiering, voorzagen toen in de behoefte aan keramiek. Een scherf van Hunneschans-achtige makelij, Dorestad-type W XII B'4, hoort thuis in de laatste helft van de achtste of in de negende eeuw. In dezelfde tijdsspanne kunnen de Dorestad-typen W II A en C, de klassieke Badorf-vormen, geplaatst worden. Er moeten eveneens connecties met het gebied rond Mayen zijn geweest. Daarvan getuigen de harde baksels met kraalrand. Ook zachte baksels zijn vertegenwoordigd. In Dorestad-terminologie gaat het om de typen W III A, B en C. De productie van type W III C schijnt zich te beperken tot de achtste eeuw. Met betrekking tot W III A en B gaat het voornamelijk om het tweede deel van de achtste en het eerste deel van de negende eeuw. Voorraden zullen bewaard zijn in reliĂŤfbandamforen. Van de Dorestad-typen W I A en B zijn fragmenten aanwezig. Dergelijke amforen worden gedateerd aan het eind van de achtste, in de gehele negende en zeker in een deel van de tiende eeuw. Ook latere vormen uit de tiende en elfde eeuw, gekenmerkt door een in doorsnede puntig bandje met een nonchalante radstempel, zijn aanwezig.1* In de negende, tiende en elfde eeuw werd er op Blanckenburgh ook gekookt in kogelpotten uit het Rijnland. Vier vroege voorbeelden worden hierbij afgebeeld, onder andere een kogelpotfragment met del (afb. 7.1), een fragment van een kleine kogelpot met dekselgeul (afb. 7.2) en een randfrag-

ment met wafelstempels (afb. 7.3). De dikwandige potten (afb. 7.1 en 7.4) zijn zwaar gemagerd met grof zand.

Ajb. 7. Vroege kogelpotten, ge-ne eeuw. Schaal: 1:4.

Late Middeleeuwen In de elfde en twaalfde eeuw blijven de bewoners van het Blanckenburgh-terrein luxe aardewerk gebruiken. Hun keramiek komt in die periode uit het stroomgebied van Rijn en Maas. Een groot gedeelte ervan bestaat uit frag-

Afb. 8. Kommen en tuitpot, iie-iy eeuw. Schaal: 1 :4. (8.1 en 8.2). Schaal: 1:2 (8.3).

219


worden in de tweede helft van de dertiende eeuw.17 Dit exemplaar is gesmoord gebakken en grijs van oppervlak. De bovenzijde ervan is op de draaischijf afgewerkt. De rest is handwerk.

A/b. 9. Ijzeren ruitersporen. Schaal: 1:3.

220

menten van Pingsdorf-tuitpotten en -bekers. Deze aardewerkgroep is globaal te dateren in de tweede helft van de tiende tot en met de eerste helft van de dertiende eeuw. In de dertiende, veertiende en vijftiende eeuw voeren de bewoners van het terrein nog steeds hun aardewerk in. Tussen al dit laatmiddeleeuwse keramische importgeweld bevinden zich overigens ook enkele afwijkende exemplaren. Bijvoorbeeld een tuitpot van het Pingsdorf-type (afb. 8.3). Dit exemplaar is sterk met grof zand gemagerd en gemaakt van een lichtoranj e-bakkende klei. De kern is donkergrijs. De buitenwand is bespat met donkeroranje verfvlekken. Daarnaast is er een kom (afb. 8.2) van een roodbruin baksel. De kom heeft een zwarte, niet doorbakken kern, is gemagerd met grof zand en geheel met de hand vervaardigd. Als vormtype is het voor Brunssum-Schinveld bekend vanaf de twaalfde eeuw.16 De productie van tuitpotten stopt rond 1200. Tuitpot en kom lijken qua fabricage sterk op elkaar, maar kunnen (nog) niet aan een productiecentrum worden gekoppeld. Allerlei fabricagekenmerken van deze twee voorwerpen wijken af van die van het materiaal uit Pingsdorf en Brunssum-Schinveld. Pleiten deze gegevens voor een twaalfde-eeuws Beunings product? Een tweede kom (afb. 8.1) is weer een importstuk en kan gedateerd

Ijzerproductie, botmateriaal en slijpsteentjes Een ijzeren ruiterspoor (afb. 9.1) en een verzilverde ijzeren gesp versterken het beeld van de rijkdom van de toenmalige bewoners van het terrein. Het spoor, gevonden in een waterputje, kan gedateerd worden in de tiende eeuw.18 Een tweede ijzeren spoor (afb. 9.2), het middeleeuws equivalent van cruise control, stamt uit de tweede helft van de vijftiende eeuw; de tijd waarin het kasteel Den Blanckenburgh nog als nieuwbouw zal zijn beschouwd. Diverse resten op het terrein duiden tevens op het produceren van ijzer: fragmenten van een oven, ijzererts en vloei- en smeedslakken.19 Van twee aangetroffen roestklompen zijn röntgenfoto's gemaakt bij de ROB te Amersfoort. De klompen verbergen respectievelijk een vork en een hoefijzer, waarin nog een nagel zichtbaar is. De tijd waarin ter plaatse ijzer geproduceerd is, laat: zich vooralsnog moeilijk duiden. Op basis van gevonden botfragmenten is daarnaast een deel van het menu van de Blanckenburghers te reconstrueren: rund, varken, schaap/geit en kip. Eén botfragment is voorbewerkt; het is duidelijk een halffabrikaat. Na het werk was er tijd voor ontspanning. Middeleeuwers hielden van schaatsen. Dat deden ze op botten, de zogenaamde 'glissen'. Daarvan zijn er drie gevonden. Een van de exemplaren is doorboord: makkelijk bij het onderbinden. De datering is onduidelijk, doordat al vanaf de vroege Middeleeuwen geschaatst wordt in Nederland. De pijpbeenderen van paard of rund dienden daarbij, al dan niet vastgebonden onder de voet, als schaats. Bij de voortbeweging gebruikte men één of twee stokken, zoals nu bij het langlaufen gebruikelijk is.20


Net als de glissen is het fragment van een hertshoornen kam (afb. IO.I) moeilijk in de tijd te plaatsen. Dergelijke voorwerpen zijn vanaf de Romeinse tijd tot in de dertiende eeuw in gebruik geweest.21 Voor de twee benen priemen of schrijfstiften (afb. 10.2) en de benen haarkam met lange tanden (afb. 10.3) is er eveneens een dateringsprobleem. Stylus en wastafeltje hebben zich tot het einde van de Middeleeuwen gehandhaafd. Een met de stiften van afb. 10.2 vergelijkbaar exemplaar uit Spijkenisse, wordt gedateerd in de tweede helft van de tiende tot en met het eerste kwart van de elfde eeuw.22 Voor de benen kam geldt, dat dit type voorwerp in gebruik is geweest vanaf de Karolingische tijd tot in de vijftiende eeuw.23 Fragmenten van slijpsteentjes (afb. 11) geven een verdere aanvulling op het gevormde beeld. In één exemplaar bevindt zich aan één zijde een boogvormige groef, wellicht voor het slijpen van benen naalden (afb. 11.4). De doorboorde exemplaren zijn goed bekend uit de Karolingische tijd.24 (Zie afb. 11.1 en 11.2.) De steentjes zijn gemaakt van lichte en donkergrijze, fijne zandsteen c.q. kwartsiet.

Conclusies In de eerste plaats moeten we concluderen dat overleg en samenwerking tussen allerlei instanties geen garantie vormen voor bescherming van het bodemarchief. Helaas. Een tweede conclusie is dat de bewoning van het Blanckenburgh-terrein vanaf de Romeinse tijd tot in de late Middeleeuwen een min of meer continu karakter heeft gehad. Min of meer, want vondsten die duidelijk te plaatsen zijn in de vierde en vijfde eeuw ontbreken vooralsnog. Ten derde: 21% van het gevonden aardewerk hoort thuis in de vroege Middeleeuwen. Deze opmerkelijke

Laat-middeleeuwse keramiek van het Blanckenburgh-terrein

Soort/herkomst

aantal scherven

%

Pingsdorf

757

25.8

Maaslands

93

3.2

Beunings?

64

2.2

Rode kogelpot

104

Paffrath

435

14.8

Elmpt

i37

4.7

Blauwgrijs overig

869

29.7

Vroeg steengoed

198

6.8

Steengoed

r

95

6.7

78

2.7

Nogmaals de vijver In de zomer van 1995 bleek dat de gemeente Beuningen niet alleen aan Gennep grond uit de vijver leverde, maar ook aan particulieren. Een van de leden van onze afdeling is diverse keren benaderd door mensen die op aanvraag grond van de gemeente hadden ontvangen. De grond zat telkens zo vol scherven, dat een leek kon zien dat er oud materiaal in zat. In het najaar van 1995 wordt bij het Blanckenburgh-torentje nog een correctie uitgevoerd. Opgebrachte grond met daarin opnieuw voorwerpen afkomstig uit de vijver, wordt daarbij weggegraven en afgevoerd. Deze grond is naar het plaatselijke Heuvepark gebracht en daar verspreid. Het Heuvepark is een archeologisch monument. Daar zijn nu dus artefacten van twee plaatsen over elkaar geschoven.25

Grijs aardewerk Totaal

2930

.

3-5

100

Tabel 2. Het totaal van deze tabel, 2930, wijkt af van het totaal aantal gevonden stuks keramiek uit de late Middeleeuwen, nl. 2<)}&, omdat de restgroep van acht (8) stuks 'roodbakkend aardewerk met spaarzaam glazuur' niet is opgenomen. Het gaat hier om een afwijking van minder dan o, f/o op het totaal. Ook dient er rekening mee gehouden te worden dat een gedeelte van het Pingsdorf- en Paffrathmateriaal en van het blauwgrijs, thuishoort in de vroege Middeleeuwen (10e eeuw).

221


QZZb —

O

\

i

i

1 i y.

\i

Afl>. 10. Middeleeuwse kammen en stijlen. Schaal: 1:2.

Afb. 11. Diverse slijpsteentjes. Schaal: 1 :2.

score duidt op grote activiteit ter plaatse in deze periode. Vier: de voorzichtige conclusie uit RAAP-rapport 45, die luidt dat het aannemelijk lijkt dat de nederzetting rond de dertiende eeuw verlaten werd, wordt niet bevestigd door het ontbreken van vondstmateriaal uit die periode.26 Integendeel. Vroeg steengoed en Elmpter waar maken meer dan 11% uit van het gevonden aardewerk. Van de categorie 'blauwgrijs overig' zal ook een

deel thuishoren in de dertiende eeuw. Ten vijfde: het terrein is steeds bewoond door mensen die zich financieel het een en ander konden veroorloven. Het aangetroffen aardewerk bestaat vanaf de Romeinse tijd voornamelijk uit importen. Zes: enkele stuks aardewerk uit de late Middeleeuwen lijken van plaatselijke makelij en hebben een bijzonder karakter. Ze zijn sterk met zand gemagerd. De klei is lichtoranje-bakkend. Baksel, vorm en beschildering zijn sterk geïnspireerd op de Pingsdorf-traditie en die van Brunssum-Schinveld. Hebben we hier te maken met Beuningse waar? Zeven: de grote hoeveelheid Romeinse bouwmaterialen wijst op de aanwezigheid van een inheems-Romeinse villa in de nabijheid. Fundamenten zouden eventueel gevonden kunnen worden vlak ten noorden van het huidige torentje, onder het erf van de boerderij. In dat geval kan er nog een villa bijgetekend worden op de kaart van de zuidelijke oever van de Waal, ten westen van Nijmegen.27 Tenslotte: dat op deze plek ijzer is geproduceerd, kan een extra argument zijn bij de stelling dat we hier met een bijzondere locatie te maken hebben. In de Romeinse tijd immers, was ijzerproductie sterk verbonden met de staat en het leger. In de vroege Middeleeuwen stonden productie en distributie ervan onder toezicht van de adel.28

Tentoonstelling

\J 222

Tegen het einde van 1996 werd duidelijk dat Museum Kasteel Wijchen de vondsten van het Blanckenburgh-terrein wilde exposeren. Vanaf 7 maart tot 31 augustus 1997 is daar de wisseltentoonstelling Archeologe in de modder te zien geweest. Deze is tot stand gekomen door een samenwerking van Museum Kasteel Wijchen, Stichting Stads Archeologie Nijmegen en de AWN. Ook de plaats van tentoonstellen is, zoals uit het bovenstaande blijkt, niet conform de aanvankelijke ideeën daarover. Wie schreef ook weer


dat tussen denken en doen de straat meestal is opgebroken? Molukkenstraat 160 6524 NJ Nijmegen Noten 1 Historische Vereniging Tweestromenland 1994, 5-7. 2 Zijlmans 1990, p. 1. Zijlmans spreekt het vermoeden uit dat het Blankenburgh-terrein de woonplaats van de Van Boninghes is geweest, zonder daar een bronvermelding aan te koppelen. 3 Anderson 1989, p. 8. 4 ibid. p. 9. 5 Van der Gaauw 1990, p. 15.

6 7 8 9

ibid. ibid. ibid. p. 5. ibid. p. 10.

10 11 12 13

Peddemors 1975, p. 98. Stuart 1977, PI. 16. Oelmann 1914. De tekeningen bij dit artikel zijn door een aantal mensen gemaakt: 3 en 10 door A. van Bergen; 4, 5 en 8 door W. Tuijn; 7, 9 en 11 door W. Tuijn en A. van Bergen; 2 is door J. Bruijns samengesteld op basis van 2 tekeningen van de stichting RAAP; 6 is gemaakt door J. Thijssen en A. Verhoeven. Van Es en Verwers 1980, p. 152. Bartels e.a. 1997, p. 7. Bruin 1965, p. 9. Janssen 1983, p. 197. Koch 1984, Tafel 11. Heidinga en Van Nie 1993, cfr. fig. 8.1, p. 114. cfr. Clason 1980, p. 243-247 en Van Vilsteren 1987, p. 47-48. Van Vilsteren 1987, p. 38-39. ibid. p. 70. ibid. p. 39-40. Van Es en Verwers 1980, p. 167. Van Bergen 1995, p. 3-4. Van der Gaauw 1990, p. 14. Hulst 1978, p. 150. Heidinga en Van Nie 1993, p. 113-116.

14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28

Notitie AWN-afdeling Nijmegen en omstreken, ongepubliceerd. Beuningen. Bergen, A. van, en W. Tuijn, 1996. De Blankenburg te Beuningen. In: Jaarverslag AWN1995, afdeling Nijmegen e.o., 13-17. Nijmegen. Bloemers, J.H.F, e.a. (red.), 1993. Voeten in de aarde. Een kennismaking met de moderne Nederlandse archeologie. Amsterdam. Bruijn, A., 1965. De middeleeuwse pottenbakkerijen in Zuid-Limburg (Nederland).

Clason, A.T., 1980. Worked Bone and Antler Objects from Dorestad, Hoogstraat I. In: Van Es en Verwers 1980, 238-247. Es, W.A. van, en W.J.H. Verwers, 1980. Excavations at Dorestad I The Harbour: Hoogstraat I. Nederlandse Oudheden 9.

Amersfoort. Gaauw, P. van der, 1990. Boor- en proefsleufonderzoek in de gemeente Beuningen RAAP-NOTITIE 45. Amsterdam. Heidinga, H.A., en H.J.M, van Nie, 1993. Oud ijzer op de Veluwe. In: Bloemers e.a. 1993,111-122. Historische Vereniging Tweestromenland, 1994.

Het torentje van Den Blanckenburgh

te Beuningen. Wijchen/Beuningen. Hulst, R.S., 1978. Druten Klepperhei, Vorbericht der Ausgrabungen einer rĂśmischen Villa. In: Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, jrg. 28, 133-151. Amersfoort. Janssen, H.L., 1983. Het middeleeuwse aardewerk: ca. 1200-ca. 1550. In: Janssen, H.L. (red.), 1983. Van Bos tot Stad Opgravingen in 's-Hertogenbosch, 188-222.

's-Hertogenbosch. Koch, U., 1984. Der Runde Berg bei Urach V. Heidelberg. Oelmann, F., 1914. Die Keramik des Kastells

Niederbieber. Frankfurt am Main (herdruk Bonn 1968). Peddemors, A., 1975. Latèneglasarmringe in den Niederlanden. Analecta Praehistorica Leidensia VIII, 93-145.

Stuart, P., 1977. Gewoon aardewerk uit de Romeinse legerplaats en de bijbehorende grafvelden te Nijmegen. Beschrijving van de verzamelingen in het Rijksmuseum G.M. Kam te Nijmegen VI. Nijmegen.

Literatuur

Tuijn, W. en P. Vissers, 1997. Blankenburg-

Anderson, K., 1989. Weerstandsonderzoek kasteel 'Blanckenburgh' te Beuningen RAAP-NOTITIE 21. Amsterdam. Bartels, M., J.W. Oudhof en J. Dijkstra, 1997. Duisburgse waar uit Ottoons Tiel, een keramisch gidsfossiel voor de tiende eeuw? In: Westerheem, 46, nr.3,1997, 2-15. Bergen, A. van, 1995. Geknoei op Blankenburg, Beuningen 1988-1995, een verslag.

vondsten. In: Jaarverslag AWN 1996, afdeling Nijmegen e.o., 30-34. Nijmegen. Vilsteren, V.T. van, 1987. Het Benen Tijdperk Gebruiksvoorwerpen van been, gewei, hoorn en ivoor 10.000 jaar geleden tot

heden. Assen. Zijlmans, J.M., 1990. Historisch Onderzoek Situering Blankenburg. Notitie Archeo Plan. Delft.

223


Verdwaalde vuurstenen sikkels1 Wim Otemann Inleiding In het voorjaar werd ik benaderd door de heer Jo Visser uit Haalderen. Hij vertelde dat hij in de zomer van 1996 bij het ophogen van de tuin bij zijn woning, een mooi uitziende, licht gebogen vuurstenen sikkel in de aangevoerde zwarte grond had gevonden. Hij legde het voorwerp in een bakje in de schuur. Enkele dagen later, bij het egaliseren van de grond, vond hij opnieuw een dergelijk voorwerp. Toen hij beide sikkels eens nader wilde bekijken, bleek het bakje met het eerst gevonden exemplaar verdwenen. Mevrouw Visser bleek 'die troep' in alle onschuld te hebben opgeruimd. De vuilcontainer was inmiddels geleegd; er restte dus ĂŠĂŠn exemplaar (afb. 1).

Afb. 1. Vuurstenen sikkel uit Haalderen, Over-Betuwe. Schaal: 1:1.4, tekening W. Otemann.

224

De lengte van het voorwerp bedraagt 136 mm, met een grootste breedte van 40 mm. Het is gemaakt van licht bruingrijze vuursteen en heeft een sterke gebruiksglans. Plaatselijk bevindt zich een witte patina. Datering: late bronstijd - vroege ijzertijd. Grondboringen De aangevoerde grond is afkomstig van de buurman aan de overzijde van de straat. De buurman heeft in zijn tuin en deels onder zijn woning namelijk een garage gebouwd. Voordat de woning is gebouwd, is de bouwput ervan flink opgehoogd met zwarte grond. De twee sikkels kunnen dus gezeten hebben in de opgehoogde zwarte grond, die van elders is aangevoerd, of in de grond daaronder, die eveneens


vrij is gekomen bij het uitgraven van de bouwput voor de garage. Deze put heeft een diepte van ongeveer 2.30 m onder het huidige maaiveld. Om uitsluitsel te krijgen over de herkomst van de sikkels heb ik contact gezocht met de heer Adam Haarhuis, werkzaam bij de Stichting RAAP. Hij was zo vriendelijk op de bewuste plaats enkele grondboringen te verrichten. Uit dit grondonderzoek is met zekerheid gebleken, dat we ter plaatse met een oeverwal te maken hebben, maar dat hier van enige bewoning geen sprake is geweest.

van de herkomst van de grond wordt daarmee wel heel moeilijk. Toch geef ik de moed nog niet helemaal op. Dat iemand in een wagen met grond twee puntgave museumstukken vindt, leek tot vorig jaar immers ook een onmogelijkheid. Munnikhofsestraat 7 6691 HG Gendt

Probleem Nu zeker is dat de twee gevonden sikkels afkomstig zijn uit de van elders aangevoerde zwarte grond, ontstaat er een nieuw probleem. De aannemer die het huis van de buurman in de jaren zestig heeft gebouwd, is namelijk al enkele jaren dood. Het achterhalen

Literatuur Bierma, M., A.T. Clason e.a., 1988. Terpen

Noot

1 Dit artikel verscheen eerder in: Jaarverslag 1997, AWN-Afd. 16, 6-7, Nijmegen. Enkele kleine wijzigingen zijn voor deze Westerheem-versie aangebracht.

en wierden in het Fries-Groningse kustge-

bied. Groningen. Boersma J.W., 1988. De datering van een vuurstenen sikkel uit MiddelstumBoerdamsterweg. In: Bierma, M., A.T. Clason e.a., 1988, 31-35.

Ieder AWN-lid ontvangt het tijdschrift Westerheem en het blad van de afdeling waarbij men is aangesloten. De AWN geeft echter meer publicaties uit. De volgende uitgaven zijn nog voorradig: AWN - monografie 5 A. Warringa en G. van Haaff Opgraven. Technieken voor archeologisch veldwerk

Utrecht 1988,128 pp., ill, ISBN 90 70482 68 1 Praktische handleiding voor allen die op verantwoorde wijze willen (helpen) opgraven. Achtereenvolgens komen aan de orde: meetsysteem, graafwerk, tekenen en fotograferen, vondsten en monsters, administratie en documentatie, kartering en bijzondere structuren. Uitgegeven in samenwerking met de NJBG bij Matrijs in Utrecht. Prijs voor leden ƒ 15,00, voor niet-leden ƒ 22,75 excl. verzendkosten. Oude jaargangen Westerheem

Informatie over oude jaargangen van Westerheem is te verkrijgen bij het algemene AWNsecretariaat in Amsterdam, zie adressenlijst achterin. De prijs per jaargang is ƒ 27,50, voor leden inclusief verzendkosten. Zie ook de aanbiedingen in Westerheem jaargang 46 (1997) nummer 3, 4 en 5. Losse nummers van 1996 tot heden of onze AWN-monografieën kunt u bestellen bij het Bureau AWN, t.a.v. de Ledenservice. Adres achterin Westerheem. Losse nummers kosten ƒ 7,50 per stuk. Bij gelijktijdig bestellen van 10 of meer exemplaren geldt een korting van 10%.

225


Een inheems-Romeinse nederzetting in de Afferdensche en Deestsche Waarden Wim Tuijn en Peter Vissers

Aft). i. + = De Afferdensche en Deestsche Waarden, naar Schoor 3994.

In de Afferdensche en Deestsche Waarden, een gebied ten westen van Deest (gem. Druten), staat iets moois te gebeuren. Het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA) en de Groene Poot van de Directie Flevoland van Rijkswaterstaat werken er al een paar jaar aan een natuurontwikkelingsproject. Daarbij is het de bedoeling dat er in de uiterwaarden een permanent meestromende geul wordt aangelegd, parallel aan het zomerbed van de rivier de Waal (afb. 1). Zo ontstaat tussen Druten en Deest een eiland van 60 hectare met een rivierbos erop.1 Twee AWN-leden die begin 1996 in het gebied een wandeling maakten, zagen scherven en botmateriaal in het tracĂŠ van de geplande nevengeul. Aanvullende veldverkenningen met andere AWN'ers leidden tot een 'campagne' die zich uitstrekte over 1996 en 1997. Gedurende vakanties, weekein-

N Ainhcm

uiterwaarden

226

10 km

den en door-de-weekse-dagen is er op het terrein archeologisch gespeurd en gegraven. Dat gebeurde in een groep van wisselende samenstelling, altijd ergens tussen twee en tien personen. Het was een feest. Daarvoor zorgden niet alleen de vondsten, maar ook de stilte en de prachtige flora en fauna van het rivierengebied. Naar aanleiding van de vondsten van de AWN - plattegronden van gebouwen, greppels, aardewerk, kleine metalen voorwerpen, glas en botmateriaal heeft Stichting RAAP in mei 1997 een booronderzoek uitgevoerd. RAAP-rapport 290 bevestigt de AWN-gedachte dat zich in de Afferdensche en Deestsche Waarden een nederzettingsterrein bevindt dat dateert uit de late ijzertijd/vroeg-Romeinse tijd.2 RAAP gaat er daarbij vanuit dat de nederzetting een omvang heeft gehad van minimaal drie hectare. Belangrijk is dat een deel van de site, grenzend aan het gebied dat wij onderzocht hebben, nog in relatief goede staat is. De vroeg-Romeinse sporen voegen iets extra's toe aan de archeologische waarde van het geheel. Genoeg redenen voor RAAP om beschermende maatregelen te bepleiten voor het aangrenzende terrein. Stroomrug De sporen die door ons zijn aangetroffen bevinden zich in wat eens een dikke bewoningslaag is geweest. Deze laag bevindt zich op een stroomrug op een gemiddelde hoogte van 6.50 - 6.80 +NAP.J In het profiel is de bewoningslaag duidelijk herkenbaar als een ongeveer 30 cm dikke, grijze band. Deze grond lag ten tijde van de bewoning ervan, hoger dan de omgeving. Voor vroegere bewoners moet dat een interessant gegeven zijn geweest. Zij


hadden veel sterker dan wij te maken met de grillen van het water. De bedijking van het desbetreffende gebied dateert immers uit ca. 1400.4 Het afgraven van de kleilaag die de stroomrug bedekte, heeft gezorgd voor sterke verstoringen. In eerste instantie dachten we alleen nog losse vondsten te kunnen doen. In het terrein was flink gegraven en de draglines hadden er woest rondgereden. Desondanks hebben we nog veel sporen van oude bewoning kunnen achterhalen. Na overleg met de provinciaal archeoloog, toen de heer A. Bosman, en enig graafwerk, was het al snel raak. Een grote structuur kwam tevoorschijn (afb. 2.1).5 Plattegronden Deze zuidwest/noordoost-georiënteerde plattegrond met een minimale lengte van 14 m en een breedte van 6 m hoorde bij een tweeschepig huis met wandgreppels. Een deel van het huis bevindt zich nog onder een dikke kleilaag. Het huis is van een type dat eerder is aangetroffen in Oosterhout (Gelderland) en in Gassel (Noord-Brabant) bijvoorbeeld.6 De huizen daar zijn gedateerd in de vroeg-Romeinse tijd. Een dergelijke toewijzing in tijd lijkt ook van toepassing op het door ons gevonden huis. Vlak naast de eerste plattegrond hebben we nog een tweede aangetroffen (afb. 2.2). Het gaat hier om wat eens een huis van 6 m breed lijkt te zijn geweest. Van de lengte resteerde door verstoring niet meer dan 4 m. Diepe wandgreppels met daarin forse palen suggereren een stevig gebouw. Middenpalen hebben we niet aangetroffen, wel een afschotting. Het in de grondsporen gevonden aardewerk rechtvaardigt de veronderstelling dat dit tweede huis in dezelfde tijd in gebruik geweest is als het eerste. In de nabijheid van de twee huizen stond een bouwwerk waarvan we 16 paalsporen hebben gevonden: vier rijen van vier sporen, ca. 5 x 5 m (afb. 2.3). De plattegrond doet denken aan een Romeins geïnspireerde opslagplaats of

9 9

*

horreum. Op grond van de aardewerkvondsten in de grondsporen valt aan te nemen dat de voorraadschuur tegelijkertijd met de twee huizen in bedrijf geweest is. Dwars over het terrein, in het zuidelijk deel, hebben de bewoners een greppel gegraven. Deze sluit de nederzetting niet af, want ook ten zuiden van de greppel loopt de bewoningslaag door.

Afb. 2. InheemsRomeinse huizen en een voorraadschuur. Schaal: 1:200.

Aardewerk Aardewerk was de aanleiding tot het ontdekken van deze nederzetting. Uit de bewoningslaag kwam Romeins zowel als inheems aardewerk tevoorschijn. Met betrekking tot het Romeins aardewerk valt op dat het vroege materiaal sterk vertegenwoordigd is. Zo vinden we tussen het terra nigra-materiaal o.a. Holwerda type 129a (Claudius/Nero) en een bolle ovale pot, Holwerda type 27 (vóór 70 na Chr.). Twee fragmenten van oranjerode cilindervormige potten, Holwerda type 3, kunnen gedateerd worden tussen 10-40 na Chr. Vroeg in de eerste eeuw plaatsen we de fragmenten van drieledige oren van kruiken. Ook fragmenten van olijfolie-amforen,

227


Dressel type 20, passen in de eerste eeuw.7 De fragmenten van wijnamforen met witte slib zijn van het type Haltern 70. Ze dateren van vóór 70 na Chr. Zowel de amforen Dressel type 20 als die van het type Haltern 70 zijn gemaakt in Zuid-Spanje, aan de oevers van de Guadalquivir.8 Bij de vele resten van voorraadvaten of dolia zitten fragmenten van het type Haltern 97, materiaal uit het begin van de jaartelling. Een bodemfragment van een kurkurn met kamversiering hoort eveneens thuis in de vroege eerste eeuw. Dat geldt ook voor de op het hele terrein voorkomende scherven van kleine lichtgrijze, hardgebakken, ruwwandige bekers, Stuart type 204A (25-80 na Chr.).9 Omstreeks 80/90 na Chr. lijkt de nederzetting te zijn verlaten. Dat wordt gemarkeerd door fragmenten ruwwandig Holdeurns aardewerk, die zeker na het jaar 70 gedateerd moeten worden. Daarnaast is er een fragment van een versierde terra sigillata-kom van pottenbakker Mercato, type Dragendorff 37 (80-90 na Chr.). Inheems aardewerk

Inheemse keramiek maakt de overweldigende meerderheid uit van het schervenmateriaal in de bewoningslaag. Op basis van 300 scherven kunnen we een viertal kenmerken bepalen: 1. 55% van de scherven is gemagerd met zand, 40% kent magering met potgruis, 5% van de scherven is gemagerd met organisch materiaal;

Afb. 3. Tweeledige potten uit de bewoningslaag. Schaal: 1 :4.

228

2. voor de buitenzijde van de potten geldt dat ca. 80% van de keramiekfragmenten gladwandig is, 20% is besmeten of ruwwandig; 3. aan de vorm van de potten valt op dat eenledige schalen vrijwel geheel ontbreken, ongeveer 30% van de potten is tweeledig (afb. 3), ca. 70% is drieledig, waaronder grote nauwmondige voorraadpotten; 4a. de wanden van het gladwandige materiaal zijn zelden versierd, versiering beperkt zich tot enkelvoudige groeven; 4b. de wandversiering van de ruwwandige keramiek bestaat uit verticale banen; 4c. de randfragmenten (n=46) van het gladwandig materiaal zijn soms versierd met vingertopindrukken op de boven- of buitenzijde van de randlip; de meerderheid van de randen (90%) behorend bij de gladwandige keramiek heeft glad afgeronde, kort omgeslagen kraalranden, meestal gekoppeld aan tweeledige potten; deze kraalranden zijn soms afgewerkt tot een zogeheten dakrandlip; dergelijke randen horen bij tweeledige potten waarvan het bovenste gedeelte van de wand (verdikt is en) naar binnen is gebogen; zowel aan de binnenals aan de buitenzijde zijn dergelijke randen schuin afgeschraapt; ze hebben minstens een looptijd van 10 vóór tot 70 na Chr;'°


4<i. 75% van de randen van het ruwwandig en besmeten aardewerk vertoont golfrandversiering of vingertopindrukken tegen de buitenzijde van de randlip.

AJb. 4. Drinkgerei uit de late ijzertijd? Schaal: 1:4.

Aardewerk uit gesloten vondsten

Ook uit gesloten contexten bleek interessant materiaal te komen. Het aardewerk uit wandgreppels, paalkuilen en de woningen is voor het overgrote deel van inheemse makelij. Daarnaast is er opnieuw een kleine component Romeins aardewerk. Ook hier is bijna alles daarvan toe te wijzen aan de vroeg-Romeinse tijd. Voorbeelden zijn een fragment van een brede rand met rillen, behorend bij een grijze kookpot en een wandfragment van een rode kom met afhangende lip. Ook spijkers en stukjes blauwgroen glas wijzen op een Romeinse context. De bewoners van de huizen hadden de Romeinen blijkbaar iets te bieden. Voor we aandacht schenken aan andere producten die voortvloeiden uit het contact met de Romeinse cultuur, maken we een uitstapje naar de late ijzertijd. Afvalkuil S 12}

Dat doen we via een bijzondere gesloten vondst, afvalkuil S 123, met 1300 fragmenten aardewerk en 300 stuks botmateriaal. De positie van deze kuil ten opzichte van de bewoningslaag kon niet meer bepaald worden. Al het aardewerk in deze kuil, op een enkele uitzondering na, is gemagerd met potgruis. Alle gladwandige keramiek van deze plaats is zwart, zonder randversiering (afb. 4). Hebben we hier te maken met drinkgerei? De kort omgeslagen kraalrand c.q. de tweeledige pot uit de bewoningslaag ontbreekt volledig. Bij potten met versierde rand is de schouder meestal ruwwandig en de buik meestal besmeten. Buiten de verticale banen komt wandversiering zeer weinig voor op het ruwwandig materiaal. In afb. 5 zijn alle scherven met versiering uit S 123 afgebeeld. Afb. 5.1 toont

Ajb.5. Scherven met 1 wandversiering uit S 123. Schaal: 1:4.

229


Aft. 6. Wijdmondige een fragment van een gladwandige pot kookpotten uit S 123. met dellen. Een scherf van een ruwSchaal: 1: 6. wandige pot met horizontale rijen nagelindrukken is weergegeven in afb. 5.2. Afb. 5.3 toont een scherf van een ruwwandige pot met verticale rijen vingertopindrukken. Afb. 5.4 is de weergave van een scherf van een met organisch materiaal gemagerde pot, versierd met verticale banen en verticale rijen nagelindrukken. De keramiek in deze kuil wijkt duidelijk af van die in de bewoningslaag. Elders hebben we al twee potten uit dit complex beschreven.11 We voegen er hier nog twee aan toe. Alle vier de potten plaatsen we in de laatste fase van de eerste eeuw voor Chr.

230

Het eerste exemplaar is een grote wijdmondige kookpot met karakteristieke golfrand. (afb. 6.1) De wand is licht besmeten en de schouder is enigszins ruw afgewerkt. Op de schouder bevinden zich, met een vlak spateltje onregelmatig aangebrachte verticale banen. Onder de rand bevinden zich hier en daar één of twee horizontale groeven. De pot is reducerend gebakken, hier en daar aan de buitenzijde (licht)bruin van kleur. Een vergelijkbare, maar kleinere, pot is gepubliceerd door Van den Broeke; hij dateert dit exemplaar in de late ijzertijd.12 De tweede kookpot (afb. 6.2) heeft een afwijkende versiering met inkepingen in de randlip. Ten derde: een grote nauwmondige voorraadpot, bijna geheel glad afgewerkt (afb. 7.1). De pot is reducerend gebakken; hier en daar aan de buitenzijde oranje gevlekt. Een vergelijkbaar type wordt gedateerd tussen 15 vóór en 9 na Chr. '3 De andere nauwmondige voorraadpot is afgebeeld in 7.2. Het materiaal in de kuil is ouder dan dat in de bewoningslaag, maar hoeveel ouder is niet te bepalen. De verbindende schakels tussen kuil en bewoningslaag zijn: de golfranden, de vingertopindrukken op of tegen de rand en de grote nauwmondige voorraadpotten. De kuil en de bewoningslaag lijken twee aansluitende fasen in de inheemse aardewerkproductie te vertegenwoordigen. De inhoud van de kuil lijkt daarbij exclusief thuis te horen in het staartje van de late ijzertijd. Westzijde Bij het steken van een profiel aan de westzijde sneden we een andere afvalkuil aan. In het profiel was de donkergrijze bewoningslaag duidelijk te zien. Op deze grijze laag bevond zich een laagje met zandige klei van zo'n 30 cm dik. Deze zandige klei bevatte, evenals de grijze laag, enig schervenmateriaal. Op de zandige laag bevond zich weer een laag van meer dan 1 m schone klei. De afvalkuil was een uitbreiding van de bewoningslaag. De kuil bevatte,


naast een grote hoeveelheid inheems aardewerk, Romeinse keramiek, botmateriaal en een verbrand fragment van een vijfribbige armband, Haevernick type 7a. De inheemse keramiek in de afvalkuil bestond uit fragmenten van golfrand-aardewerk waarbij de golfrand tegen de buitenkant van de rand was aangebracht. Daarnaast hebben we fragmenten van tweeledige kommen gevonden. Ook was hier weer een fragment van een pot met dakrandlip aanwezig. In de afvalkuil aan de westzijde zijn verder fragmenten van grote nauwmondige voorraadpotten vertegenwoordigd. Zout en lekkernijen

In de afvalput in het profiel, maar ook in de bewoningslaag en in de huizen, troffen we fragmenten van dunwandig, organisch gemagerd, oranjerood aardewerk met een donkergekleurde kern aan. Ze duiden op zoutimport met een Romeinse achtergrond. Waarvoor dat zout precies gebruikt is, blijft onduidelijk. Voedselbereiding lijkt een voor de hand liggende functie. Waarschijnlijk zijn de Morini, een volk dat woonde aan de Kanaalkust, de leveranciers van het zout geweest. Hier en daar zijn duidelijk de gele kalkpartikels te herkennen die ze, naast organisch materiaal, gebruikten als magering voor hun aardewerk. In de Lage Landen kwam dergelijk dunwandig materiaal, naar wordt aangenomen, algemeen voor vanaf de Flavische periode, waarschijnlijk tot in de derde eeuw. Maar er zijn ook vondsten van vroeger datum bekend. In militaire context gaat het dan om het Kops Plateau. Het daar gevonden kustaardewerk stamt uit de regeringsperiode van Augustus/Tiberius. Uit OssUssen is aardewerk van de Morini uit een niet-militaire context bekend dat, met enige twijfel, te plaatsen is vóór 70 AD."4 Al is deze vondstgroep moeilijk scherp te dateren, Deest voegt zich in ieder geval bij het dertigtal vindplaatsen dat er tot nu toe van dit materiaal bekend

©

is. Twee dikwandige fragmenten kustaardewerk, afkomstig van zoutpotten, komen vermoedelijk van de Nederlandse kust. Was er contact met de Cananefaten? Tenslotte: in het aangetroffen kurkurn-materiaal kunnen, net als in Nijmegen, lekkernijen uit de Ardennen aangevoerd zijn.1'

Afb. 7. Nauwmondige voorraadpotten uit S 123. Schaal: 1 : 6.

Romeins

De Romeinse component van de afvalkuil in het westprofiel bestaat eveneens uit 'moeilijk' aardewerk. De kleine, zeer fijne, stukjes terra nigra lijken pré-Flavisch. Een fragment van een terra nigra-bord, Holwerda type 8if, hoort thuis tussen 60-90 na Chr.lS Tussen de eerste-eeuwse doliumscherven bevindt zich een aantal zeldzame exemplaren. Ze zijn gemagerd met kalksteenbrokjes en hebben geometrische versiering. Een mix van Romeinse en inheemse (kurkurn)techniek?

231


Andere doliumfragmenten, stukjes geverfde waar en restanten van grijze kookpotten laten zich niet scherp in de tijd plaatsen. Metaal Tot de losse metaalvondsten rekenen we een munt, enkele (delen van) fibulae, spijkertjes, drie haakvormige strips van ijzer, en een plak gesmolten lood met een diameter van 20 cm en een gewicht van 1.2 kg. De munt is een as van keizer Caligula (37-41 na Chr.), geslagen in 37/38 na Chr. te Rome. Aan de voorzijde is het naar links gerichte hoofd van de keizer te zien. Het opschrift luidt: C CAESAR AVG GERMANICVS PON M TP POT. Dat staat voor: Gaius Caesar Augustus

Afb. 8. Mantelspelden. Schaal: 1:1.

232

Germanicus Pontifex Maximus (= hogepriester) Tribunicia Potestate (= volkstribuun). Aan de keerzijde moet een afbeelding hebben gestaan van Vesta, zittend naar links, met schaal en scepter. Het opschrift van de keerzijde: [VESTA ]- S - C. d.w.z. bij senaatsbesluit, Senatus Consulto.17 Mantdspelden Een aparte groep binnen de losse metaalvondsten wordt gevormd door de (delen van) mantelspelden of fibulae. De kapfibula met open naaldhouder (afb. 8.1) hoort thuis in de eerste eeuw na Chr., vóór het jaar 40. l8 Ook de drie draadfibulae met ronde beugel (afb. 8.2 - 8.4) horen thuis in de eerste eeuw. Afb. 8.2 toont een draadfibula met een


7 mm dikke, ronde beugel. Van de veer, de naald en de naaldhouder is niets meer zichtbaar. De welving van de beugel en de dikte ervan doen denken aan een exemplaar uit NijmegenHatert, gedateerd tussen ca. 60-90 na Chr.'9 Een draadfibula uit Empel met een vergelijkbare dikke beugel heeft een datering in de pré-Flavische tijd.20 Voor een exacte vergelijking wreekt zich hier het feit dat de naaldhouder van de fibula uit Deest verdwenen is. De speld op afb. 8.3 is volledig intact. Datering: vanaf 70 tot in de tweede eeuw.21 Een draadfibula zonder veer en naald is afgebeeld in 8.4. De 'verzilverde' scharnierfibula met zijwaartse knopjes (afb. 8.5) is een bijzonder stuk. Haalebos rekent het tot "de vroege varianten".22 Dat betekent dat we deze speld kunnen plaatsen in de eerste jaren van de regering van Claudius, mogelijk zelfs nog vroeger, in de tijd van Tiberius. Er zijn aanwijzingen dat dergelijke spelden vooral gedragen zijn door vrouwen.2? Verder hebben we een naald met veer (afb. 8.6) én een speld met knop gevonden. De meeste metaalvondsten stammen dus uit de vroeg-Romeinse tijd. La Tène-glas Van het terrein komen drie stukjes La Tène-glas. Alle drie de fragmenten zijn kobaltblauw van kleur. Eén fragment, type Haevernick 3b, éénribbig met gele zigzag-versiering, komt uit een gesloten context met louter inheems materiaal. Het tweede stukje glas, type Haevernick 3b,24 is een losse vondst. Het derde glasfragment, type Haevernick 7a, komt ook uit een gesloten context, namelijk de al besproken afvalkuil uit het profiel aan de westzijde. Het lijkt erop dat type 7a op grond van het ermee geassocieerde aardewerk niet exclusief in verband hoeft te worden gebracht met materiaal uit de allervroegste decennia van de eerste eeuw. Roymans stelt dat aan de circulatie van glazen armbanden na de regeringsperiode van keizer Augustus 'snel' een eind komt.25 Als dat zo is,

was het stukje glas misschien al deel van een erfstuk toen het in de kuil geraakte. Gezien het aardewerk in de afvalkuil, lijkt het er echter op dat 'snel' zich heel wel uit kan strekken tot de Flavische tijd. Dat idee sluit aan bij de opvatting van Van den Broeke, die stelt dat glazen armbanden zeker in de eerste helft van de eerste eeuw na Chr. nog ruimschoots gedragen werden, ook al was de aanvoer ervan mogelijk al gestopt.20

Ajb. 9. Werktuigen van kwartsiet. Schaal: 1 :4.

Bot Het aangetroffen botmateriaal is zeer divers. Over het hele terrein slingerden honderden stuks botmateriaal uit de bewoningslaag en ook veel grondsporen bevatten dierlijke resten: vooral kiezen en botmateriaal van paarden. Een afvalophaaldienst was hier duidelijk een onbekend fenomeen. Uit het hiervoor al besproken grondspoor S 123 kwamen ruim 300 botfrag-

233


menten. Rund (85%), paard 1 (speen)varken (6%) en schaap/geit zullen voor een groot deel van de eiwitten op het menu hebben gezorgd. Maar ook vogels lustte men. Op het erf hebben zeker honden rondgelopen. Daarop wijzen vraatsporen op het botmateriaal, hondentanden en een penisbotje.

Steen Steen werd voor diverse doeleinden gebruikt. Tefriet zal de bewoners nut bewezen hebben als maalsteen. Twee stukken fijne kwartsiet zijn als slijpsteen gebruikt (afb. 9.1 en 9.2). Twee kwartsitische zandstenen zijn gebruikt als wrijfstenen (afb. 9.3 en 9.4). Een fijne kwartsiet heeft gediend als aambeeld. Opvallend is dat alle vijfde kwartsieten uit eenzelfde kuil komen: afvalkuil S 123.

Conclusie In de Afferdensche en Deestsche Waarden ligt een inheems-Romeinse nederzetting uit de eerste eeuw van onze jaartelling. De bloeitijd ervan lag in de vroeg-Romeinse tijd. In de jaren 80/90 van de eerste eeuw wordt de nederzetting waarschijnlijk opgegeven. Een afvalkuil in combinatie met de bewoningslaag maakt het mogelijk enkele verschillen zichtbaar te maken tussen twee opeenvolgende perioden van inheemse aardewerkproductie. De opslagplaats is iets speciaals. Ons zijn geen plattegronden van dergelijke vorm uit inheems-Romeinse context bekend. Door het kustaardewerk van de Morini hoort Deest bij het dertigtal plaatsen waar dergelijk materiaal tot nu toe is gevonden. Daarnaast hebben we veel paardenbotten, golfranden en drie stukjes La Tène-glas... Bataven? Met dank aan Roei Hoek en Jan Thijssen willen we hier bedanken voor de botdeterminatie. Harry van Enckevort zijn we dank verschuldigd voor zijn hulp bij de determinatie van het Romeins aarde-

234

werk. Peter van den Broeke was zo vriendelijk het concept van dit artikel te lezen en van de nodige kanttekeningen te voorzien. Kraayenberg 72-15 6601 SK Wijchen Noten 1 Schoor 1994, p. 9. 2 Haarhuis 1997, p. 18 3 Haarhuis 1997, p. 13. 4 Schoor 1994, p. 7. 5 De mensen die hebben bijgedragen aan het tekenwerk zijn: Wim Tuijn: afb. 2 en 3; Ben Teubner: afb. 4, 6 en 7; Jos Bruijns: afb. 8; Anneke van Bergen: afb. 9; Anneke van Bergen en Ben Teubner: afb. 5. 6 Voor Oosterhout cfr. Haarhuis 1996. Voor Gassel cfr. Kooien 1990, p. 20. 7 VanderWerff 1984, p. 353-359. 8 VanderWerff 1984, p. 356. 9 Stuart 1977, p. 141. 10 Bogaers, Haalebos e.a. 1975, p. 155. Volgens Bosman is in het naburige Druten aardewerk met dakrandlip gedurende de gehele ie eeuw in gebruik geweest, p. 71/72. 11 Tuijn en Vissers 1998. 12 Van den Broeke 1987b, afb. 9.9, p. 108. 13 Bogaers, Haalebos e.a. 1980, figuur 29.1, p. 80. 14 Van den Broeke 1996, p. 196. 15 Van Enckevort en Zee 1996, p. 50. 16 Haalebos 1990, p. 49/50. 17 RIC I2, p . m . 38; BMC I, p. 154. 45/8; Cohen 27; determinatie R. Reijnen. 18 Haalebos 1986, p. 19. Het gaat hier om type V, "Heerlen". 19 Haalebos 1990, p. 41/42 en p. 183/184, fĂŻg. 100.1. 20 Roymans en Pulles 1994, p. 136, fig. 2.7. 21 Haalebos 1986, p. 51/52 22 Haalebos 1986, p. 78 en 82. 23 Haalebos 1986, p. 47. 24 Haevernick 1960, Tafel 17. 25 Roymans 1993, p. 4. 26 Van den Broeke 1987a, p. 40. Literatuur Bogaers, J.E. en J.K. Haalebos e.a., 1975. Problemen rond het Kops Plateau. OML 56,127-178.

Bogaers, J.E., J.K. Haalebos e.a., 1980. Opgravingen in de Romeinse legioensvestingen te Nijmegen III (Canisiuscollege, Hoge Veld, 1975-77). OML, 61, 39-111.


Bosman, A.V.A.J., 1989. Inheems Aardewerk uit Nijmegen en Druten (scriptie). Amsterdam. Broeke, P.W. van den, 1987a. De dateringsmiddelen voor de ijzertijd van ZuidNederland. In: Sanden, W.A.B, van der, en P.W. van den Broeke, 1987, 23-43. Broeke, P.W. van den, 1987b. Oss-Ussen: Het handgemaakte aardewerk. In: Sanden, W.A.B, van der, en P.W. van den Broeke, 1987,101-119. Broeke, P.W. van den, 1996. Southern sea salt in the low countries. A reconnaissance into the land of the morini. Acta Archaeologica Lovaniensia Monographiae 8. Leuven. Dragendorff, H., 1895. Terra sigillata. Bonner Jahrbücher 96-97, 18-155. Enckevort, H. van en K. Zee, 1996. Het Kops Plateau. Prehistorische grafheuvels en een Romeinse legerplaats in Nijmegen. Abcoude. Haalebos, J.K., 1986. Fibulae uit Maurik. Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, Supplement 65 1984-85. Leiden. Haalebos, J.K., 1990. Het grafveld van Nijmegen-Hatert. Een begraafplaats uit de eerste drie eeuwen na Chr. op het platteland bij Noviomagus Batavorum. Beschrijving van de verzamelingen in het Provinciaal Museum G.M. Kam te Nijmegen XI. Nijmegen. Haarhuis, A., 1996. Archeologisch karteringsonderzoek in het 'Land van de Bataven'. Ulpia Noviomagus 6, Gemeentelijk archeologisch onderzoek in Nijmegen. Nijmegen. Haarhuis, A., 1997. Afferdensche en Deestsche Waarden. Een archeologische kartering en waardering. RAAP-rapport 290. Amsterdam. Haevernick, Th. E., 1960. Die Glasarmringe und Ringperlen der Mittel- und Spatlatènezeil aufdem europaischen Festland. Bonn (Römisch-Germanische Kommission des Deutschen Archaologischen Instituts zu Frankfurt).

Holwerda, J.H., 1941. De Belgische waar in Nijmegen. Beschrijving van de verzameling van het museum G.M. Kam te Nijmegen. Nijmegen. Kooien, M., 1990. Indrukwekkende vondsten te Gassel. In: Jaarverslag 1989, AWN Afd. 16,16-21. Peddemors, A., 1975. Latèneglasarmringe in den Niederlanden. Analecta Praehistorica Leidensia VIII, 93-145. Roymans, N., en T. van Rooijen, 1993. De voorromeinse glazen armbandproduktie in het Nederrijnse gebied en haar culturele betekenis. Vormen uit vuur. Mededelingenblad Nederlandse vereniging vrienden van ceramiek en glas, 3, 2-10. Roymans, N. en I. Pulles, 1994. Mantelspelden en armringen als offerobject. In: Roymans, N. en T. Derks (red.), 1994,132-141. Roymans, N. en T. Derks (red.), 1994. De tempel van Empel. Een Hercules-heiligdom in het woongebied van de Bataven. 's-Hertogenbosch. Sanden, W.A.B, van der, en P.W. van den Broeke (red.), 1987. Getekend Zand. Tien jaar archeologisch onderzoek in Oss- Ussen. Waalre. Schoor, M., 1994. De geomorfologie en het ontstaan van de Afferdensche en Deestsche waarden, uitgave RIZA nota 94.002. Lelystad. Stuart, P., 1977. Een Romeins grafveld uit de eerste eeuw te Nijmegen. Onversierde terra sigillata en gewoon aardewerk. Beschrijving van de verzamelingen in het Rijksmuseum G.M. Kam te Nijmegen VIII. Nijmegen. Tuijn, W., en P. Vissers, 1998. Aardewerk uit de Afferdensche en Deestsche Waarden. In: Jaarverslag 1997, AWN Afd. 16, 8-10. Nijmegen. Werff J.H. van der, 1984. Roman Amphoras at Nijmegen - a Preliminary Report. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 34, 347-387. Amersfoort.

235


Het geheim van de kurkurn Wim Tuijn

Inleiding Toen ik voor het eerst kennismaakte met het zogeheten kurkurn-materiaal, zo'n 40 jaar geleden op het Kops Plateau, in vroeg-Romeinse context dus, beweerde mijn mentor, de heer W.H. Kam, dat dit materiaal tot de Belgische waar behoorde. Dit was dus keramiek gemaakt door inheemse mensen met behulp van Romeinse technieken, zoals de draaischijf en de pottenbakkersoven. De andere soorten Belgische waar, zoals de terra nigra en de terra rubra, zien er qua baksel perfect - zo men wil Romeins - uit. Hier en daar zie je wat imitaties van terra sigillata en natuurlijk de vormen van de zuidelijk inheemse, late La Tène-cultuur. In zo'n omschrijving passen de kurkurnen niet. Deze grijze tot zwarte, reducerend gebakken potten, aan het oppervlak voorzien van vele hoekige gaatjes (kurkachtig), zijn handgevormd! Men zou kurkurnen dus beter tot het inheemse aardewerk kunnen rekenen. De dikke bodem en de tamelijk uitheemse vorm met de dikke naar binnen gebogen rand, waarop in veel gevallen een soort teer is aangebracht, brengen je gemakkelijk op een dwaalspoor. In ons land treft men nergens in de late ijzertijd zulke vormen aan (afb. 1).

Kurkurn naar E. Gose, nr. 355 Schaal 1:4.

236

Verpakking We weten ondertussen hoe de vork in de steel zit.1 Op het Kops Plateau gooide 2000 jaar geleden een Romeinse kok een hele pot met waarschijnlijk bedorven inhoud in de latrine. De inhoud van deze pot was bijzonder: de resten van 28 borststukken van zanglijsters.2 Ook is de herkomst van het aardewerk inmiddels onderzocht.3 Het blijkt in de Ardennen of in de Eifel te zijn gemaakt. De kurkurn was dus verpakkingsmateriaal voor, in Romeinse ogen, een superdelicatesse en blijkbaar werd deze zeer bederfelijke waar over grote afstanden vervoerd. Tegenwoordig zou men daar blik of glazen potten voor gebruiken; de inhoud steriel en luchtdicht verpakt. Kalksteen De benaming 'kurkurn', of zoals in Duitsland gebruikelijk 'Halterner Kochtopf, is dus misleidend. De potten hebben niets met cremeren of koken te maken. Het zou beter zijn te spreken van kurkpot, of nog mooier, van kurkwaar. Wat maakte de kurkwaar tot een veilige verpakking? Twee zaken hebben daar volgens mij mee te maken. In de eerste plaats zijn dat de hoekige gaatjes aan het oppervlak van de potten. Daarnaast spelen de veelal teerachtige resten op de rand van de porten een rol. De hoekige gaatjes zijn de afdrukken van de magering in de gebruikte klei. Bij het breken van sommige dikke fragmenten kurkwaar wordt iets zichtbaar van de oorspronkelijke magering: een witte kalkachtige substantie. Er zijn scherven waar de witte kalk ook aan de buitenzijde nog aanwezig is, of zelfs in de vorm van kristallijne brokjes. Onderzoek wijst uit dat deze brokjes zijn gemaakt door kalksteen te


vergruizen, waarna ze door de klei zijn gekneed. De aanwezigheid van kalksteen valt eenvoudig te controleren door op de witte partikeltjes met een pipet wat zoutzuur te druppelen. Kalksteen gaat bruisen. Kalkmelk In de nu volgende gedachtegang is niet te ontsnappen aan enige elementaire scheikunde. Kristallijne kalksteen, zoals ook zuiver marmer, wordt in de chemie aangeduid als calciumcarbonaat. In chemisch tekenschrift is dat CaCO r Bij het bakproces van kurkwaar moet de ovenist erop letten dat de temperatuur boven de 9100 Celsius uitkomt, waardoor de kalksteenontleedt in koolzuurgas en calciumoxide: CaCO3 9io°C C0 2 + CaO. CaO, ook bekend als ongebluste kalk, blijft als witte substantie op de plaats van de kristalletjes in de potwand achter. De clou van de vreemde magering is dat deze zich actief gaat gedragen met de inhoud van de pot. Het waterige deel van de inhoud en de vochtigheid van buiten - noodzakelijk voor bacteriële en schimmelontwikkelingen - verbindt zich als volgt met de calciumoxide: CaO + HZOJE Ca(0H)2. Bij dit 'blussen van de kalk' ontstaat Ca(OH)2, oftewel kalkmelk. Deze reageert sterk basisch (loogachtig) en doodt zeker de eventueel aanwezige of binnendringende bacteriën en schimmelsporen, de veroorzakers van het bederf van de inhoud. Nu is ook duidelijk hoe de hoekige gaatjes ontstaan in de potwand, namelijk door uitspoeling van tot kalkmelk omgezet calciumoxide. Of de smaak van de inhoud daaronder leed valt te betwijfelen. De concentratie van de kalkmelk is gering geweest. Iets voor een experiment? Verder valt nog op te merken dat schelpgruis eenzelfde werking zal vertonen; het is immers ook calciumcarbonaat. Ik denk hierbij aan het met schelpgruis gemagerde Germaanse aardewerk uit de vierde eeuw.

Chemoverpakking Ook de teerachtige resten die vaak voorkomen op de randen van kurkwaar verdienen onze aandacht. In Duitsland is men al een tijdje bezig met onderzoek naar deze materie. Het staat vast dat berkenteer, op grond van zijn desinfecterende werking, zeer geschikt is om potten met levensmiddelen af te sluiten.4 Men bestreek 2000 jaar geleden de rand van de pot en het waarschijnlijk daarbij behorende houten deksel met deze teer. De zware pekfractie hieruit kan blijkbaar twintig eeuwen trotseren. Interessant is bovendien dat de gebruikers wisten hoe berkenteer te verkrijgen is. Daarvoor is droge destillatie nodig: verhitting van berkenhout zonder verbranding en condensatie van de uittredende gassen, waaronder een teerproduct. Een proces gelijk aan de cokesfabricage. Overzien we beide handelingen, de kalksteenmagering en de teerafdichting, dan moeten we concluderen dat kurkwaar een chemoverpakking is, uitgevonden door de Romeinen of misschien door de Kelten, de Treveri bijvoorbeeld. Die ene bedorven pot van het Kops Plateau moet kunnen. Het is de uitzondering op de regel. Noten 1 Van Enckevort en Zee 1996, p. 51. 2 Lauwerier 1995, p. 7. 3 Kars, Van Enckevort e.a., in voorbereiding. 4 Rottlander 1974, p. 95. Literatuur

Enckevort, H. van, en K. Zee, 1996. Het Kops Plateau. Prehistorische grajheuvels en een Romeinse legerplaats in Nijmegen.

Abcoude. Kars, H., H.L.H, van Enckevort e.a., (in voorbereiding) Helinium. Lauwerier, R.C.G.M., 1995. Dertig lijsterborstjes in een pot geïmporteerde conserven uit Romeins Nijmegen. Jaarboek Numaga 1995. Rottlander, R.C.A., 1974. Keramik mit Randverpichung und Schwarzrandware. . Archeologisches Korrespondenzblatt 4, 9598.

237


Een harpoen uit Deest1 Wim Tuijn Vooraf Dat zandbaggeren in archeologisch opzicht ook productief kan zijn, bewees de heer B. Visschers. Hij is werkzaam bij de firma Van Roosmalen, het zandbaggerbedrijf dat van het Uivermeertje een gigantische plas aan het maken is. In 1996 vond de heer Visschers op de transportband een buitengewoon zeldzame harpoen of visspeer (zie afb. 2). Dergelijke grote, van weerhaken voorziene, spitsen horen thuis in het vroegMesolithicum, dus na de laatste ijstijd, ongeveer 8000 jaar voor Chr. Het dorp Deest (gemeente Druten) vierde in augustus 1997 zijn 1000-jarig bestaan. Daarbij baseerde men zich op een vermelding 'Dheste' in een oorkonde uit 997. Als we voor het gemak

Deest, gemeente Druten.

238

'dorp' gelijkstellen aan 'menselijke activiteit' mag Deest een o toevoegen. Beschrijving De visspeer of harpoen heeft een lengte van 225 mm, een breedte van 22 mm en een dikte van 10-n mm. Het materiaal is hertshoorn en de kleur is bruin. Er zijn 4 naar achteren gerichte weerhaken. Ooit waren dat er 5, maar 1 ervan is afgebroken. Een naar voren gerichte weerhaak is voorzien van een inkeping voor binddraad. In de voorste weerhaak bevindt zich een sleufje. Verhart2 classificeerde de mesolithische spitsen van Europoort. Het exemplaar uit Deest behoort in zijn classificatie tot de grote van weerhaken


voorziene spitsen: type 3. De verbindingsweerhaak maakt het mogelijk van een harpoen te spreken: type 4, oftewel in Noordwest-Europese context: groep 03.02. Het verspreidingsgebied van dit werktuig wordt vooral gevormd door de landen rond de Oostzee en het zuidelijk deel van de Noordzee. In Nederland komen ze, op een enkele verspreide vondst na, alleen op de Maasvlakte in Europoort voor. Ze zijn hier dus zeer zeldzaam, in tegenstelling tot Denemarken bijvoorbeeld, waar ze bekend zijn uit de Maglemose-cultuur. Jammer blijft intussen dat de precieze vindplaats in het diepe water van het Uivermeertje verborgen blijft.

f

I.' I

Noten 1 Dit artikel is een gewijzigde versie van Tuijn 1998. 2 Verhart 1988.

X

Literatuur

Tuijn, W., 1998. Deest blijft archeologisch brandpunt. In: Jaarverslag 1997 AWN afdeling Nijmegen e.o. XXX, Nijmegen.

Verhart, L.B.M., 1988. Mesolithic barbed points and other implements from Europoort, the Netherlands. In: Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden, Leiden. Harpoen ofvisspeer uit Deest. Schaal 1:2. Tekening B. Visschers.

Ieder AWN-lid ontvangt het tijdschrift Westerheem en het blad van de afdeling waarbij men is aangesloten. De AWN geeft echter meer publicaties Uit. De volgende uitgave is nog voorradig: AWN - monografie 4 J.M. Bos Archeologische streekbeschrijving; een handleiding Z.p. (Vlaardingen) 1985,158 pp., ill, ISBN 90 71312 011 Een onmisbare handleiding voor iedereen die met veldverkenningen of regionale inventarisaties wil beginnen, en voor hen die daar al mee bezig zijn. Enthousiast onthaald in de wetenschappelijke en populaire vakpers. Prijs voor leden Ć’22,50, voor niet-leden f 27,50 De prijzen zijn exclusief verzendkosten. Bij bestelling van 10 of meer exemplaren geldt een korting van 10%. U dient uw bestelling te richten aan: AWN-Ledenservice, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam.

239


Driehoekige platte weefgewichten in een nieuw licht? Een inventarisatie en interpretatie F. Friedrichs

Inleiding Experimentele archeologie of projecten waarbij de moderne mens in de huid probeert te kruipen van de in de prehistorie levende mens, werden of worden nog al eens uitgevoerd. Er worden prehistorische boerderijen nagebouwd, men teelt oude gewassen, smelt ijzer en sommigen kruipen zelfs in de huid van een Romeinse soldaat. Kortom door middel van experiment en onderzoek is men constant bezig de archeologische kennis op een hoger niveau te brengen. Schuilt in dit experimenteren niet het gevaar om maar tot in het oneindige door te gaan? Is het niet veel makkelijker om uit te gaan van een aantal wetmatigheden en interpretaties van de in de archeologie heersende opvattingen van illustere archeologen?

Een voorbeeld Bij een AWN-opgraving in Deest stuitte men in het onderste gedeelte van een paalkuil op een driehoekig plat weefgewicht (afb. i). Dit weefgewicht bleek na reiniging aan ĂŠĂŠn kant, die wij gemakshalve maar de onderkant noemen, uit een zwart baksel te bestaan, terwijl er voor de rest van roodbakkend aardewerk sprake was. Waarschijnlijk heeft de zwarte kant, staande in het vuur, wat minder zuurstof ontvangen tijdens het bakproces. Het weefgewicht is op de hoeken doorboord en vertoont weinig tot geen slijtagesporen of inwerking van touwen in de gaten. Kortom een gaaf exemplaar waarvan er wel meer gevonden zijn in ons land en daarbuiten (afb. 2).

Geschiedenis van een naam In de Duitse archeologische literatuur wordt al in het begin van deze eeuw gewag gemaakt van aardewerken hanggewichten. De Duitse archeoloog en historicus H. Jacobi1 beschreef in 1909 en 1934 reeds aardewerken vondsten uit het 'Rastell Zugmantel' (Taunus). Daarbij 'demonstreerde' hij ook aardewerken gewichten in de vorm van driehoekige 'tegels'. Door tijdgenoten werd zelfs geopperd dat het bij deze driehoekige voorwerpen ging om onderzetters van terrasigilatakommen en ander Romeins keukengerei!

o Afb. 1. Schaal 1 : z.

240

o

In Nederland werden de gewichten ook in de literatuur besproken. Bijvoorbeeld in de door P.J.R. Modderman2 in 1953 beschreven opgraving te Wijchen waar fragmenten van zgn. weefgewichten met een afgeplatte


>

driehoekige vorm en doorboorde toppen werden gevonden. Modderman plaatst deze in een preRomeinse context. In Santpoort3 vindt hij fragmenten van weefgewicht(en) of netverzwaringen. G.J. Verwers4 heeft het in zijn proefschrift "Das Kamps Veld in Haps" over 'Gegenstande', die in de regel als weefgewichten worden bestempeld. In twee of drie gevallen kon worden aangetoond dat het hier ging om driehoekige voorwerpen waarvan de drie hoeken doorboord waren. P. van den Broeke' houdt het in zijn artikel "Bewoningssporen (...) op de Hooidonksche akkers" op platte driehoekige exemplaren, die ook drie doorboringen op de hoeken kennen waarbij een enkele doorboring ook normaal schijnt. In zijn publicatie "Getekend zand"6 beschrijft hij ze als driehoekige platte aardewerken weefgewichten die in Zuid-Nederland in de eerste helft van de midden-ij zertijd opduiken en de overhand hebben boven andere vormen, tot in de Romeinse tijd toe.

W.J.H. Willems7 noemt ze in zijn in het Engels gestelde dissertatie "triangular loomweights", die in de laatRomeinse periode schijnen te verdwijnen en vervangen worden door de meer conische types, alhoewel deze ook uit pre-Romeinse context bekend zijn. Tenslotte kijken wij nog een keer over de grens. De Duitse archeoloog C. Reichmann8 introduceert de naam 'Endloswebegewichte'. Dit duidt op een theorie van G. Loewe uit Krefeld die later in dit artikel zal worden beschreven.

Ajb. 2. Verspreiding van driehoekige platte weefgewichten in Noordwest-Europa. Ontleend aan K. Wilhelmi 1979.

Praktijk Dat de gewichten in deze eeuw in verband werden gebracht met weefactiviteiten en sporadisch met visvangst is eenieder wel duidelijk. De vraag blijft echter hoe deze 'gewichten' dan in de praktijk gebruikt zijn. En hier moeten wij ons dan beperken tot een aantal fantasietekeningen, die in de populaire literatuur opduiken. Men ziet bijvoorbeeld een recht opstaand weefgetouw waar dan

241


Afb. j . Schematische voorstelling voor het gebruik van driehoekige weefgewichten volgens G. Loewe. Ontkend aan K. Wilhelmi 1979.

aan de onderkant een aantal gewichten aan bungelen in de vorm van kegels, stenen en soms een aantal verdwaalde ons bekende aardewerken driehoeken. Men neemt het dus niet zo nauw. In echte wetenschappelijke publicaties komt men deze reconstructies dan ook zelden tegen. Blijkbaar is het onderwerp niet interessant genoeg of is een verantwoorde interpretatie niet of nauwelijks te geven. Er zijn veel meer vragen dan antwoorden. Om gelijkmatig geweven stofte verkrijgen is een gelijke spanning op de kettingdraden onontbeerlijk, sterker nog een voorwaarde. Van de in de loop van deze eeuw opgegraven platte driehoekige voorwerpen zijn ook kleine uitvoeringen bekend en wat de samenstelling van de klei betreft zijn er nogal verschillen. Zo onderscheidt de Duitse archeoloog K. Wilhelmi? organische magering bij de grotere types (15 cm) en een anorganische magering bij de kleine waarbij de laatste ook nog harder gebakken zijn. Ook in onze streken zijn exemplaren bekend die zacht zijn als huttenleem of een magering kennen van potgruis. Uit Wijchen is eveneens een aantal tamelijk hard gebakken kleine exemplaren bekend. Een gelijke spanning op de kettingdraden is dus alleen mogelijk als gewichten qua vorm en samenstelling gelijk zijn. Uiteraard is het mogelijk om an-

dere voorwerpen, bijvoorbeeld een zware houten balk, te gebruiken als verzwaring. Men moet echter bedenken dat het weven dan beperkt wordt tot een vrij kort stuk stof en dat de handelbaarheid van het weefgetouw beperkt wordt. Endloswebegewichte In 1971 opperde Loewe10 bij de beschrijving van een vondst van gewichten in Bracht in de buurt van Krefeld (Dld), hoe de driehoekige gewichten gebruikt zouden kunnen zijn. Een bundel kettingdraden wordt zodanig door twee gaten van een weefgewicht geleid, dat men deze draden kan fixeren (afb. 3). Aan het derde overgebleven gat bevestigt men een touw dat dan aan een dwarsbalk, de zgn. fixatiebalk, aan het weefgetouw vastgezet kan worden. De kettingdraden bevinden zich opgerold op een klos achter het weefgetouw. Door middel van de driehoekige spanner en de fixatiebalk kan men de kettingdraden naar believen fixeren of ontspannen. Gebruikt men lange kettingdraden, dan kunnen er middels dit systeem dus ook langere stukken stof geweven worden. De lange stofbaan kan aan het begin opgerold worden nadat de spanners zijn losgelaten. De kettingdraden worden weer op een bepaalde afstand gefixeerd en men kan verder weven. De kettingdraden zijn dan 'endlos' geworden. Je kunt als het ware aan een stuk door blijven weven. Met dit systeem zou je dus een gering aantal driehoekige platte weefgewichten nodig hebben, waarbij de functie van 'gewicht' geheel verloren is gegaan. Het is nu immers een 'kettingdraadspanner' geworden. Het probleem van de ongelijkmatige spanning op de kettingdraden zou door deze methode opgelost kunnen zijn. Methode Bruins Als men de theorie van de hangende driehoekige platte weefgewichten loslaat en deze voortaan als spanners aanduidt, kan men voor deze spanners tal van gebruiksmogelijkheden bedenken.

242


Afb. 4. Schematische voorstelling methode Bruins.

VOORWERP

KLOSJE

VAST PUNT Volgens J. Bruins11 werden de driehoeken als volgt gebruikt. Men leidt een touw door de gaten van de spanner en zet het in een willekeurig gat vast door middel van een knoop of houten klos je (afb. 4). De lus die zo tussen de volgende twee gaten ontstaat fixeert men aan een vast punt. Het uiteinde van het touw verbindt men met het te spannen voorwerp bijvoorbeeld een te bewerken huid. Men kan door middel van het schuiven van de spanner het touw straktrekken. Een simpele en doeltreffende methode waarbij men met vier spanners heel wat trekkracht kan realiseren. Bij een experiment met de gevonden driehoek, door Bruins in Deest, kon deze driehoek een trekkracht verdragen van ca. 6 kg mits

men de touwen op de bovenstaande manier door de gaten leid. Om de overigens puntgave spanner te sparen werd de spankracht echter niet verder opgevoerd. Een veel grotere spanning wordt door Bruins ook voor mogelijk gehouden. Onderzoek In beschrijvingen en verslagen van opgravingen moet men helaas maar al te vaak constateren dat er onvoldoende opgravingsmateriaal aanwezig is om echte conclusies te trekken over weefactiviteiten binnen nederzettingen. Vaak zijn de driehoekige 'weefgewichten' slecht gebakken en vindt men alleen ondefinieerbare brokken terug. Het zijn ook vaak oppervlaktevond-

243


sten, die niet te dateren zijn. Dit bemoeilijkt het onderzoek naar de productie en het gebruik van weefgewichten in onze gebieden. Interessant is bijvoorbeeld de constatering van Appelbaum12, die op grond van distributiepatronen van weefgewichten en spinklossen in het Romeinse Engeland tot de conclusie komt dat spinnen in alle huishoudens voorkwam maar dat weven beperkt bleef tot weverijen gevestigd in echt grote 'industriële' centra c.q. op grote heerboerderijen, die privé of door de overheid bestuurd werden. In bijvoorbeeld het oostelijke rivierengebied worden weefgewichten en spinklossen zowel in grote als ook in kleine nederzettingen gevonden en gaat Willems'3 ervan uit dat Appelbaums constatering voor onze gebieden niet opgaat. Pyramidale weefgewichten (één doorboring in de top) komen voor als depotvondsten, samen met driehoekige platte doorboorde exemplaren. Ook zijn er uit Duitsland driehoeken bekend met maar twee doorboringen en met duidelijke inkepingen (geultjes) op de toppen en de zijkanten. Deze zijn niet ontstaan door slijtage maar ook die met een centrale doorboring'4 in het midden en doorboringen in de toppen roepen vragen op. Wat is de functie van de centrale doorboring? Al deze driehoeken, 'driehoekige platte weefgewichten' te noemen, hebben wij nu al een eeuw lang volgehouden. Met de introductie van de spanner is daar een vraagteken bij geplaatst. Bolerostraat 66 6544 RL Nijmegen

244

Noten 1 Wilhelmi 1979, p. 183. 2 Modderman 1953, p. 7. 3 Modderman 1960-1961, p. 239. 4 Verwers 1972, pp. 117-118. 5 Van den Broeke 1980, p. 57. 6 Van der Sande en Van den Broeke 1987,

p.38. 7 Willems 1981, pp. 194-195. 8 Reichmann 1979, p. 180. 9 Wilhelmi 1979, p. 180. 10 Wilhelmi 1979, pp. 182-183. 11 Bruins 1997, mondelinge mededeling. 12 Willems 1981, pp. 194-195. 13 Ibid. 14 Verwers 1972, p. 18. Abb. 79. Literatuur Broeke, P. van den, 1987. De dateringsmiddelen voor de ijzertijd van Zuid-Nederland. In: W.A.B.van der Sanden en P.W. van den Broeke (red.), Getekend zand, tien jaar archeologisch onderzoek in Oss- Ussen, 23-43. Broeke, P. van den, 1980. Bewoningssporen uit de ijzertijd en andere perioden op de Hooidonksche akkers. Gemeente Son en Breughel Prov. N.-Brabant. In: Analecta Praehistori-ca Leidensia 1980 XXi. Modderman, P.J.R., 1953. Opgravingen in de Gemeente Wijchen Gelderland. In: BROB ji, 1981. Modderman, P.J.R., 1960-1961. De Spanjaardsberg; voor- en vroeghistorische boerenbedrijven te Santpoort. In: BROB 10-11,1960-1961. Reichman, C, 1979. Zur Besiedlungsgeschichte des Lippemündungsgebietes wahrend derjüngeren vorrömischen Eisenzeit und der altesten römischen Kaiserzeit, Wesel. Verwers, G.J., 1972. Dos Kamps Veld in Haps. In Neolithikum, Bronzezeit und Eisenzeit. Willems, W.J.H., 1981. Romans and Batavians. A Regional Study in the Dutch Eastern River Area, 1 In: BROB 31,1981. Wilhelmi, K., 1979. Zur Funktion und Verbreitung dreieckiger Tongewichte der Eisenzeit. In: Germania 55,180-184.


Romeins paardentuig uit de regio Nijmegen A.J.M. Zwart

Inleiding In februari van dit jaar verscheen in Westerheem een artikel over het paard in de Romeinse tijd in Nederland.1 In het kader van het dertigjarig bestaan van de AWN Nijmegen e.o. wordt in dit artikel Romeins paardentuig uit de Betuwe behandeld. AWN-leden die hier regelmatig met een metaaldetector over de akkers zwerven, vinden zo af en toe metalen delen van paardentuig. Zij hebben mij enkele vondsten ter beschikking gesteld om hier te presenteren.2 De beschrijving van de stukken wordt voorafgegaan door een algemene inleiding, gevolgd door een beschrijving van bronnen en problemen met betrekking tot het determineren van Romeins paardentuig.

voor de mond onder de kaak doorliep. Het zadel bestond uit een vlak, rechthoekig zitgedeelte met op de hoeken hoornvormige uitsteeksels, die verhinderden dat de ruiter naar voor of achter van zijn zadel af zou glijden. Van deze zogenaamde 'zadelhoorns' zijn soms bronzen bekledingsplaten terug te vinden, die qua vorm nog het meest aan schoenzolen doen denken. In tegenstelling tot een modern zadel werd het Romeinse zadel niet alleen met een buikriem vastgemaakt, maar ook met riemen om de voor- en de achterhand. Deze riemen werden op de kruisingen verbonden met riemverdelers. Aanvankelijk waren dit ringen waar de riemen met speciaal beslag

Paardentuig in gebruik De stukken zijn zo geselecteerd, dat een zo volledig mogelijke indruk van een Romeins paardentuig ontstaat. Daarbij wordt het tuig voor een rijpaard (zie afbeelding) hieronder besproken en komt het tuig voor trekpaarden' bij de bespreking van de jukstukken uit Puiflijk aan de orde. Het hoofdstel lijkt op een modern hoofdstel en bestond uit lederen riemen en een bit. Het bit4 was al ver voor de Romeinse tijd in onze streken bekend, zoals vondsten in crematiegraven laten zien.5 De leren riemen van een hoofdstel zorgen ervoor dat het hoofdstel goed op zijn plaats blijft zitten en dat het paard de werking van het bit niet kan ontlopen. De Romeinen kenden bovendien een metalen neusstuk dat kon worden gebruikt in combinatie met het bit om de werking ervan te versterken. Dit metalen neusstuk bestond uit een brede band van brons over de neus en een gebogen smallere band, soms van ijzer, die vlak

245


(riemkoppeling) aan werden vastgemaakt. Maar vanaf het midden van de eerste eeuw deden voornamelijk sierschijven (phalerae) als riemverdelers dienst.6 Deze ronde schijven zijn aan de voorkant meestal geprofileerd en soms versierd met zilver en niëllo inleg. Aan de achterzijde hadden zij twee of meer lussen waar de riemen direct of weer met speciaal beslag - aan konden worden bevestigd. Soms hing er een losse riem aan, met aan het uiteinde een metalen beslagstuk. De riemen waren verder versierd met beslag en hangers. De hangers waren meestal bevestigd aan de grotere phalerae die dienst deden als riemverdeler of aan kleinere exemplaren die speciaal hiervoor op de riemen waren vastgezet.

Bronnen Onze kennis van het Romeinse paardentuig is voornamelijk gebaseerd7 op ruitergrafstenen uit de eerste en vroege tweede eeuw8 en enkele openbare kunstwerken, zoals de zuilen van Trajanus en Marcus Aurelius uit de tweede eeuw. Daarnaast beschikken we over min of meer compleet paardentuig dat gevonden is in enkele 'hoards'.9 Het komt in samenstelling overeen met de stukken zoals die in samenhang op de grafstenen te zien zijn.10 Onderdelen van paardentuig worden bovendien veelvuldig in de militaire nederzettingen uit de Romeinse tijd aangetroffen, maar dan betreft het vrijwel altijd losse stukken.

Herkenning Het lijkt hiermee alsof Romeins paardentuig gemakkelijk te herkennen is. Voor veel objecten zoals de zadelhoorns, de metalen neusstukken en de jukstukken, en in iets mindere mate voor de phalerae, de bitten, de riemkoppelingen en de riemuiteindes, is dit ook het geval. Dit zijn allemaal functionele onderdelen van het tuig, die dus altijd in de één of andere vorm aanwezig moeten zijn. De moeilijkhe-

246

den beginnen bij de hangers en de verschillende soorten beslag. Hiervan is het vaak niet zonder meer zeker of het paardentuig is, en door welke soort ruiters" het is gebruikt.

Problemen De eerste moeilijkheid is dat de variatie van vormen bij de overal in het Romeinse Rijk aangetroffen hangers, groter is dan die in de afgebeelde vormen (op bijvoorbeeld de grafstenen) en in de verzamelingen paardentuig in de hoards uit dezelfde periode. In de kunst lijkt dit gedeeltelijk te verklaren door de artistieke traditie die van een soort standaard gebruik kan hebben gemaakt. Hierbij zal men vaak door het materiaal beperkt zijn geweest in het weergeven van detaillering en zijn de varianten niet goed te onderscheiden. Het tuig uit de hoards is echter wel goed op de grafstenen te herkennen. Waarschijnlijk is een deel van de hangers en phalerae die we overal kunnen vinden onderdeel van een 'standaard'productie, terwijl de lokale productie voor variaties hierop kan zorgen.12 De tweede moeilijkheid hangt samen met dit probleem. De ruiters hadden volgens de literatuur een speciale feestuitrusting voor parades, ceremonies'3 en hippische spelen.'t Hieruit kan worden afgeleid dat men dus ook een meer 'gewoon' tuig had. Er zijn dus blijkbaar twee soorten tuig waarvan wij stukken terug kunnen vinden. Het lijkt aannemelijk dat op de grafstenen het speciale tuig wordt afgebeeld. Daar wordt de ruiter immers in volle glorie afgebeeld.1' Dit speciale tuig lijkt ook meer voor de hand te liggen als offergave, aangezien er dan twee vliegen in een klap worden geslagen. De goden krijgen het beste en de ruiter kan gewoon doorrijden.16 Ook als hoards simpelweg in veiligheid gebrachte zaken zijn, is het waarschijnlijker dat juist hier het kostbare tuig wordt opgeborgen. Met andere woorden, misschien zijn het de losse onderdelen van het gewone tuig die


terug worden gevonden in en rond (militaire) nederzettingen. Misschien is dit de reden, waarom deze vaak niet overeenkomen met het tuig dat wordt afgebeeld in de contemporaine kunst. Een derde moeilijkheid is dat hangers vooral een functie hadden als amulet. Als zodanig hangen ze aan het paardentuig. De antieke literatuur vermeldt meermalen dat gelijksoortige amuletten door andere dieren en door mensen worden gedragen. Afbeeldingen en grafvondsten laten zien dat vooral maan- en phallusvormige hangers overeen kunnen komen met de hangers die aan paardentuig worden gebruikt. Ook druppelvormige hangers komen niet alleen als onderdeel van het paardentuig voor. Ze hangen bijvoorbeeld ook aan de hoofdtooi van offerdieren, het schortje van de militaire gordel (cingulum), aan lampenstandaards en aan bijlfoudralen. Het is dus van een losse hanger vaak niet zonder meer duidelijk of hij tot het paardentuig heeft behoord. In het algemeen zijn grotere, zwaardere hangers toe te wijzen aan het paardentuig, terwijl kleine, lichtere hangers daarnaast ook een andere functie kunnen hebben gehad.17 Bovendien lijkt het zo te zijn dat met name de vleugelhangers (brede hartvormige hangers met een vogelkop)18 en de drielobbige'9 hangers vrijwel uitsluitend in de context van militair paardentuig voorkomen. Als vierde probleem kan worden aangekaart dat we nauwelijks iets weten over de verschillen tussen het tuig van de afzonderlijke eenheden van het Romeinse leger. Het tuig van de keizerlijke garde (equites singulares), afgebeeld op veel grafstenen uit Rome, lijkt bijvoorbeeld erg op het tuig zoals dat is afgebeeld op de grafstenen van de auxilia uit het Rijngebied.20 Van de legioensruiters zijn weinig grafstenen bekend waarop paarden zijn afgebeeld, waardoor we minder van hun tuig weten. Bovendien liggen in de legerkampen vaak troepen van verschillende soort

bijeen, waardoor het tuig vermengd in de bodem terechtkomt. Er zijn weinig inscripties op paardentuig die deze verschillende onderdelen kunnen identificeren. De Betuwe Een ander probleem is dat er weinig bekend is over onderscheid in paardentuig tussen de verschillende volken die in de auxilia dienst deden.21 De Bataven uit onze streken vormden een groot en beroemd deel van deze Romeinse cavalerie. Zij leverden zelfs de lijfwacht van de keizer. Zoals gezegd komt het tuig op de grafstenen van deze equites singulares nauw overeen met dat van de alae. Het tuig van de Bataafse ruiters komt echter ook nauw overeen met dat op de grafstenen van alae-ruiters uit het ver weg gelegen ThraciĂŤ, zodat op deze manier dus geen hangers als specifiek Bataafs kunnen worden aangeduid. Helaas was het in ons land, en in de ons omringende landen, in de Romeinse tijd ook geen algemeen gebruik om paarden met hun tuig te begraven. Er is dan ook vrijwel geen paardentuig in situ aangetroffen.22 Om deze reden is het begin dit jaar in Beuningen aangetroffen paard een zeer welkome uitzondering.2' Gezien het grote belang van de Bataafse ruiters zou men in de Betuwe, het kerngebied van de Bataven, sporen mogen verwachten van het fokken en houden van paarden. Misschien zijn er villae geweest waar paarden werden gefokt door veteranen? Er is echter nog niets bekend dat hierop wijst. Sporen van paardentuig in inheemse of inheems-Romeinse context zijn schaars en veelal niet gepubliceerd. Er kan dus nauwelijks een vergelijking worden gemaakt met het tuig uit Romeinse militaire context. Hopelijk brengen de nieuwe grootscheepse opgravingen in de Waalsprong meer inzicht in de verhoudingen tussen het platteland, het stamgebied van de Bataven, en de militaire nederzettingen in Nijmegen en omgeving.

247


Nu zijn de losse vondsten, ook als zij zonder context zijn aangetroffen, van het grootste belang. Misschien zijn zij het begin van een oplossing voor bovengeschetste problemen.24

Catalogus i. Riemuiteindebeslag Eist, Lijnden, eindbeslag van een riem, brons met sporen van witmetaal,25 afmetingen 40 x 9, dikte 45 mm, lengte pinnetje 5 mm. Foto 1. |Oem. Nijmegen

Langwerpig beslag met een vlakke voorzijde en een iets holle achterzijde. De bovenzijde bestaat uit een vierkant vlak plaatje dat overgaat in een geprofileerd middendeel, eindigend in een bolletje met ribbels. Aan de achterzijde is aan de onderkant een lipje aangegoten, waarvan een gedeelte is afgebroken. Bovenaan is een pinnetje aangegoten. De leren riem werd achter het lipje gelegd en met een pinnetje vastgezet. De beslagen werden aan de uiteinden van lederen riemen bevestigd. Ze hadden niet alleen een functie als versiering hetgeen nog versterkt werd door de zilverkleur - maar dienden ook om de riemen te verzwaren en ze voor opkrullen te behoeden. Op grafstenen zijn ze te zien onderaan dunne riemen die direct voor en achter het zadel zijn bevestigd. Ze kunnen louter een sierelement zijn geweest, maar dienden tevens tegen het omhoogwaaien van het kleed onder het zadel. Het beslag is soms ook te zien aan de phalerae op de voor- en achterhand onderaan de afhangende riem. Dit diende niet alleen ter versiering, maar ook om het tuig op die plaats te verzwaren, zodat de riemen goed op hun plek bleven lig-

248

gen. De kleinere varianten worden in de literatuur ook wel aan het militaire schortje toegeschreven. Dit type komt in het gehele Romeinse Rijk algemeen voor in militaire nederzettingen uit de eerste eeuw. Unz e[ Deschler Erb 1997, no.

6

2. Beslag Eist, Lijnden, lunabeslag, brons, afmetingen, 27 x 17,5 x 5,5. Lengte pinnetje 2,5 mm. Foto 2. Geprofileerd beslag in de vorm van een halve maan, met holle achterzijde en bolle voorzijde. Het bestaat uit een ronde bovenkant met drie bolvormige uitsteeksels. Aan de achterzijde steekt een aangegoten pinnetje uit waarmee het beslag op het leer kan worden bevestigd. Tegen dit ronde deel is een luna bevestigd die uitloopt in twee bolletjes die elkaar onder raken. Dergelijke hangers zijn in de Romeinse tijd veel gebruikt als amulet, dat tegen het boze oog en ander kwaad zou beschermen. Zo is van kinderen beschreven dat zij een lunahanger om hun nek droegen. Op de grafstenen uit het Rijngebied en van diverse andere afbeeldingen in de Romeinse kunst zijn hangers in de vorm van lunulae aan het paardentuig te herkennen. Ook het paard van Beuningen droeg een lunahanger en lunabeslag. Exacte paralellen komen uit Heerlen en RoemeniĂŤ.

Zadoks Josephus Jitta <? Witteveen pi. 34, 46.

3. Hanger Groesbeek, Klein Amerika, phallushanger, brons, samengesteld ca. 27 x 47 x 10 mm. Foto 3.


Gem. Nijmegen

Driedimensionaal geprofileerde hanger of beslag bestaande uit een phallus en een manu fica, waartussen een breed centraal gedeelte met daarin een gat. De hanger is in twee stukken gebroken die los van elkaar werden gevonden! Dat zij ontegenzeglijk bij elkaar horen blijkt uit een exacte parallel die werd gevonden in de canabae legionis in Nijmegen. De hanger uit Groesbeek lijkt door slijtage van het gat te zijn gebroken. Alhoewel hangers van dit type vaker voorkomen, zijn buiten de hanger uit Nijmegen, geen exacte parallellen bekend. Ocm. Nijmegen

Eist, Lijnden, phallushanger, brons, 42 x 14, 5 x 7 mm, gat: 10 x 3 mm. Foto 4. Geprofileerde hanger of beslag in de vorm van een centrale verdikking, met aan weerszijden een gestyleerde phal-

lus. De achterzijde is, afgezien van de centrale verdikking, vlak en de voorzijde is bol. In het midden van de bolle zijde zijn verticale strepen aangegeven. Hoewel de voorkant van de hanger sporen van slijtage vertoont is het centrale gat weinig versleten en zijn er sporen van vijlen of slijpen te zien. Het is niet bekend hoe dit object vastgezet is geweest en waarop. Aangezien het object slechts aan één zijde verder is uitgewerkt, is het waarschijnlijk ergens tegenaan bevestigd geweest, waarbij de achterzijde niet zichtbaar was. Van beslag van dit type in been is bekend dat een ijzeren pin door het centrale gat het object op leer bevestigde. Gem. Nijmegen

Phallusbeslag in de vorm van een phallus en een manu fica, of twee phalli die tegenover elkaar geplaatst zijn, is uit de Romeinse tijd bekend als hangers en beslag van brons en been.2? De phalli zijn dan echter meestal niet zo puntig. Er is bij verschillende objecten van dit type een verticaal gestreept middendeel te zien. Waarschijnlijk wordt hier het schaamhaar mee aangeduid, aangezien ook bij hangers met een meer uitgewerkte phallus op deze manier schaamhaar wordt weergegeven. Er zijn phallushangers bekend met een groot rond oog, waaraan riemkoppelingen zitten. Deze hebben als riemverdeler gediend. Het dragen van mannelijke genitaliën had niet alleen te maken met de

249


vruchtbaarheid, maar beschermde ook tegen onder andere het boze oog. Zelfs kinderen kregen een phallus omgehangen om ze te beschermen. Afferden, versierde hanger, brons met niëllo/zilver, >4O x .43 x 2,5 mm. Foto 5. De hanger is aan alle zijden enigszins afgebrokkeld, maar de grondvorm laat zich nog goed herkennen. De hanger bestaat uit een vlak centrum wat uit lijkt te lopen in een driehoek. Aan weerszijden van het centrum zijn twee lobben, waarvan de onderste ingelegd zijn. Het aangegoten ophangoog staat dwars op de hanger. De hanger kan zo door middel van een scharnier aan een phalera of een ander beslagstuk worden bevestigd. In het centrum is een (icm. Nijmegen

blad afgebeeld, ingelegd in een donker zilver, of een lichtgekleurd niëllo.28 Het blad lijkt sterk op de wijnbladen die in niëllo zijn ingelegd op de phalerae van Xanten29 en Doorwerth.3° De versiering van de onderste lobben doet echter in vergelijking met Romeinse niëllo-inleg enigszins lomp aan. De vorm doet ietwat aan de Romeinse drielobbige hangers denken, maar van deze vorm zijn geen exacte parallellen bekend. Groesbeek, Klein Amerika, drielobbige hanger, brons met witmetaal, 51 x 45 x 3 mm. Foto 6.

250

Gem. Nijmegen

Vlakke hanger met een ronde bovenkant en drie puntige uitlopers aan de onderzijde. In de hanger is bovenaan een driehoekig gat met daaronder twee ronde gaten, waarvan de onderzijde uitloopt en zo een scheiding vormt tussen de drie punten, waardoor een drielobbige hanger ontstaat. De punten van de lobben lopen uit in een bolletje, wat alleen aan de voorzijde van de hanger geprofileerd is. De 'sleutelgaten' in de hanger komen veelvuldig voor in Romeinse hangers uit de eerste eeuw. Op de hanger zijn resten van witmetaal te zien, maar verdere versiering ontbreekt. De hanger is aan alle zijden een beetje afgebrokkeld en het ophangoog is grotendeels afgebroken. Ook van deze hanger zijn geen exacte parallellen bekend. Evenals bij de hanger uit Afferden lijkt het hier niet te gaan om een lokaal product. Het vervaardigen van witmetaal en niello vereist een hoge technische vaardigheid, die eerder in speciale werkplaatsen te verwachten is. De hangers zijn beide te zien als voorbeelden van de grote variëteit die er bij dit soort voorwerpen bestaat. Zowel de bijzondere vorm als de context van de hangers, die van beide inheems-Romeins is, maakt nieuwsgierig naar hun voormalige eigenaars.


4. Phalera

Gcm. Nijmegen

Groesbeek, Klein Amerika, brons met resten van witmetaal, diam. ca. 40 mm, dikte 2 mm. Foto 7. Gem. Nijmegen

Bijna vlakke, schotelvormige phalera met twee concentrische groeven. Aan de achterzijde zijn resten van de lussen te zien, waar de riemen aan de phalera bevestigd waren. Onderaan is nog een klein lusje, voor de afhangende riem. Gem. Nijmegen

Foto 8. Ronde massieve ring, waarvan in doorsnede de buitenkant boller is dan de binnenkant. Dit zou kunnen duiden op slijtage door riemkoppeling. Ook de iets ongelijkmatige slijtage van de binnenkant doet dit vermoeden. Ringen van dit formaat worden meermaals aangetroffen als onderdeel van een riemverdeler. De ringen kunnen concentrische groeven hebben, of zoals deze - glad zijn. Van Driel Murray 1994, fig. 3,17. 6. Riemkoppeling Nijmegen, Kopse Hof, brons met sporen van witmetaal, >47 x >9 mm. Foto 9. Gem. Nijmegen

Vergelijkbare exemplaren zijn bekend uit militaire nederzettingen uit de eerste eeuw en zijn op de Hunerberg in Nijmegen in Flavische context gevonden. Unz Gi Deschler Erb 1997, o.a. no. 2287.

5. Ring van een riemverdeler Groesbeek, Klein Amerika, brons, diam. buiten 42 mm, binnen 23 mm, doorsnede 9 mm breed x 12 mm hoog.

251


met bevestiging te zien. Voor het ophangoog zit een klein gaatje waardoor een ijzeren draadje steekt, waar aan de binnenzijde de ijzeren klepel hangt. Dat paarden klokjes droegen blijkt uit afbeeldingen in de Romeinse kunst en verschillende archeologische vondsten. Zo werd een klokje gevonden aan een paardenhals in Gelduba en bij de ruiter van de beroemde gouden helm uit de Peel; ook het paard uit Beuningen droeg een bel. Belletjes van dit type komen algemeen voor van de eerste tot

Gein. Nijmegen

Cicm Nijmegen

Oog van een riemkoppeling met een klein restant van het beslag, waarin nog net een gaatje voor een spijkertje is te zien. Het oog is aan de onder- en achterzijde door slijtage dun geworden. Riemkoppelingen van dit type komen algemeen voor in de eerste helft van de eerste eeuw en zijn uit deze periode ook aangetroffen op het Kops Plateau in Nijmegen. Dit beslag kan qua vorm en formaat goed aan de bovengenoemde ring passen. Zie o.a. HĂźbner 1973, Taf. 13.1. 7. Klokje Nijmegen, Kopse Hof, brons met vervaagde resten van witmetaal en ijzeren klepel, 39 x diam. 38 mm. Foto 10. Rond klokje met zeskantig ophangoog. Op de schouder zijn twee concentrische groeven aangebracht. Aan de binnenzijde is een bijzonder gave klepel

Oem. Nijmegen

10a

252

en met de derde eeuw. Ze zijn ook bekend als windklokjes, vaak aan een phallische voorstelling, in huizen en gebouwen. Deschler Erb 1996, MÂŁ 271-273. 8. Ijzeren klokje Berg en Dal, De Holdeurn, ijzer, ca. 50 x ca. 40 x ca. 30 mm. Foto 11. Taps toelopend ijzeren klokje met rechthoekige grondvorm. Het ophangoog is een smalle strip ijzer die de hele bovenzijde overspant. Het klokje is gemaakt van dunne gebogen ijzerplaat. Dit soort klokjes komt vrijwel de gehele Romeinse tijd voor en er wordt meestal aan gerefereerd als 'veeklokje'. Op afbeeldingen dragen paarden soms ook rechthoekige klokjes, maar het is dan niet te zien of deze van ijzer of van brons zijn. Deschler Erb 1996, ME 423. 9. Jukstukken In de Romeinse tijd werden voor lang-


(rem. Nijmegen

aanspanningen met juk en gareel.31 Hierop zaten verschillende metalen beslagdelen waarvan de meest opvallende de teugelringen zijn. Hieronder worden twee prachtige exemplaren uit Puiflijk besproken. De trekpaarden droegen een hoofdstel met lange teugels. Zowel het hoofdstel als de riemen van de aanspanning konden beslag en hangers dragen. Bij gebrek aan afbeeldingen en vondsten is er vrijwel niets bekend over inheemse aanspanningsmethoden uit de Romeinse tijd in onze streken.

Jukstuk met bevestigingsring zaam transport van zware wagens meestal ossen gebruikt, die gestuurd werden door middel van een zweep. Voor snel transport van lichtere waar werden muilezels, muildieren of paarden gebruikt. Voor het meer prestigieuze en snelle transport deden alleen paarden dienst. Er zijn verschillende afbeeldingen bekend van trekpaarden uit de Romeinse tijd en deze leidden tezamen met experimentele archeologie tot reconstructies van verschillende

Puiflijk, brons met ijzer, 81 x 40 x 10 mm. Foto 12. Massieve bronzen teugelring op een geprofileerd, hol voetstuk dat uitloopt in vier pootjes. In het voetstuk is een ijzeren ring met onderaan rond beslag ter bevestiging aangebracht, waarmee hij op een juk of gareel bevestigd werd. Een exacte parallel is niet bekend, maar het type teugelring komt op de Hunerberg in Flavische context voor en is algemeen in militaire nederzettingen in de eerste eeuw.

Jukstuk Puiflijk, brons, 62 x 51 x 14 mm. Foto 13.

'I,

Afbeelding 1 t/m ĂŻy. Foto: Rob Mok / Gemeente Nijmegen.

253


Massief bronzen teugelring op een hol breed voetstuk, uitlopend in, waarschijnlijk oorspronkelijk meerdere, bolletjes. In het holle voetstuk is roest te zien, hetgeen het restant van een bevestigingsring is. De teugelring heeft opvallende uitsteekseltjes rondom. Door deze niet functionele versiering doet het stuk enigszins luxe aan. Exacte parallellen zijn niet bekend. Garbsch 1986. Moerbeistraat 30 6523 KN Nijmegen Noten 1 Lauwerier en Robeerst 1998. 2 Hierbij wil ik de heren J. de Jong (3,6, 7,8), M. de Groot (5), H. Stuart (12), S. v. Steenveldt (13), W. Tuijn (n),H. Sanders (1,2,4) e n B. Teubner (9,10) danken voor het uitlenen van hun materiaal. 3 Over het tuig van lastdieren is weinig bekend, zie o. a. Hyland 1990, 191. 4 De meer complexe Romeinse bitten zijn meestal duidelijk als paardentuig herkenbaar. De eenvoudige trensen worden al van ver voor de Romeinse tijd tot op heden in vrijwel ongewijzigde vorm gebruikt. De mogelijkheid bestaat dus dat iemand een oud bit voor recent aanziet en omgekeerd. Romeinse bitten waren echter vaak van ijzer en zullen daardoor in de akkers meestal vergaan zijn. 5 Bijvoorbeeld het bekende wagengraf uit Wijchen, straks weer te zien in museum "Het Valkhof' te Nijmegen en de bitten uit het urnenveld te Meerlo in het "Bonnefantenmuseum" Maastricht. 6 Bishop 1988, o. a. 106-107 en 134-142. 7 Literaire gegevens zijn met betrekking tot het paardentuig alleen vrij expliciet in Arrianus (ca. 95-175), die echter een bijzondere gelegenheid beschrijft, nl. de hippische spelen (Arrianus, Ars Tactica 34. 1-8, 35. 1-7). 8 Zie voor vele voorbeelden vooral de collecties van de musea in Bonn en Keulen en o. a. Schleiermacher 1984 en Speidel 1994. 9 De hoards zijn een verzameling van paardentuig, en soms andere stukken, die samen zijn begraven of in de rivier geworpen. Dit kan zijn, omdat men het materiaal veilig wilde opbergen, of omdat men ze offerde aan de goden. Bijv. Xanten (Jenkins 1985) en Doorwerth (Brouwer 1985).

254

10 De stenen en de hoards dateren voornamelijk uit de eerste eeuw, hetgeen er mede toe bijdraagt dat de kennis van het tuig uit vroegere en latere periodes veel geringer is. 11 Binnen de hulptroepen zijn geheel of gedeeltelijk bereden eenheden, die bovendien van verschillende etnische herkomst kunnen zijn. De legioenen hebben hun eigen ruiters en de keizer heeft een bereden lijfwacht. 12 Oldenstein gaat hiervan uit voor het laatste kwart van de eerste eeuw tot en met halverwege de derde eeuw. 13 Davies 1989,153, op grond van Ceasar: Bellum Gallicum 3. 27; 7. 65, Tacitus: Agricola 35, Sallustius: Bellum Catalinae 5914 Arrinanus, zie noot 6. 15 Phalerae werden tevens als prijs uitgereikt aan ruiters en voetsoldaten (o. a. Jenkins 1985,156-157). De grafstenen laten zien dat voetsoldaten de phalerae op de borst droegen, evenals legioensruiters; ruiters in de auxilia zouden ze aan hun tuig bevestigd hebben. Dit lijkt alleen mogelijk voor de niet functionele phalerae, die als versiering aan het tuig hangen. Aangezien de andere phalerae een functie hebben als riemverdeler, moeten deze per complete set worden gebruikt (er zijn op grafstenen nooit verschillende phalerae in één tuig afgebeeld). Dit verdient nader onderzoek aangezien de term 'phalerae' tegenwoordig voor twee verschillende zaken wordt gebruikt, die contemporain duidelijk gescheiden waren. 16 De gezichtshelm wordt in het algemeen als een deel van het paradetuig gezien; sommige vondsten worden beschouwd als wijgeschenk (Van Enckevort & Zee 1996, 59). In Empel worden ook andere verzilverde stukken van het paardentuig als wijgeschenk geïnterpreteerd (Van Driel Murray 1994, 92-106). 17 Ook riemkoppelingen, riemuiteindebeslag en ander beslag worden niet alleen als paardentuig gebruikt, maar komen ook voor aan de uitrusting van soldaten. Hier wordt er van uit gegaan dat de zwaardere stukken paardentuig zijn. De lichtere kunnen ook anders gebruikt zijn. 18 Deschler Erb 1998,12. 19 Bishop 1988. 20 De garderuiters werden gerekruteerd uit de auxilia, hetgeen de overeenkomst grotendeels verklaart. 21 Zoals boven vermeld biedt ikonografisch onderzoek hier nauwelijks een op-


lossing aangezien vele vormen hier niet terug zijn te vinden. Naast de hangers die overal voorkomen zijn er altijd afwijkende vormen te vinden. Het lijkt voor de hand te liggen dat ruiters, juist vanwege de waarde als amulet, hun eigen hangers gebruiken naast de meer gestandaardiseerde hangers uit productiecentra van het leger. Uit onderzoek zou moeten blijken of dit in inheemsRomeinse context vaak het geval is. 22 Alleen uit Hongarije zijn paarde graven bekend, uit de tweede en derde eeuw, Palagyi 1990. 23 Zwart in voorbereiding. Zie ook bij lunabeslag Lynden. 24 Hierom hoop ik dat dit artikel mede stimulans zal zijn voor eigenaars van losse vondsten van paardentuig om ze beschikbaar te stellen voor onderzoek en publicatie. 25 De term 'brons' wordt hier gebruikt ter aanduiding van een koperlegering waarvan de exacte samenstelling niet anders dan na specialistische analyse kan worden vastgesteld. Hetzelfde geldt voor de term 'witmetaal'. Vertinde objecten worden vaak verzilverd genoemd en andersom. Het verschil is met het blote oog niet vast te stellen. Alleen de objecten met een folie zijn met grotere waarschijnlijkheid als 'verzilverd' te benoemen. 26 Bij de verwijzingen naar parallellen wordt steeds de meest exacte parallel en de meest recente publicatie gekozen, zodat daar de verdere literatuur kan worden gevonden. 27 Zie bijv. Zadoks Josephus Jitta & Witteveen 1974 en Unz & Deschler Erb 1997, no. 1611-1638. 28 Ook hier kan de exacte determinering alleen worden gegeven op grond van specialistische analyse. 29 Jenkins 1985, fig. 2 en 3. 30 Brouwer 1985, no's 188,144a, I38d. 31 Junkelmann 1990, 64-68 en 89-149,

1992, 221-225. Literatuur

Bishop, M.C., 1988. Cavalry equipment of the Roman army in the first century A.D. BAR International Series 394, ed. J. C.

Coulston. Brouwer, M., 1985. Römische Phalerae und anderer Lederbeschlag aus dem Rhein. OMRO, 145-195. R. Davies, 1985. Service in the Roman Army, ed. Breeze & Maxfield, Edinburgh.

Deschler Erb, E., 1996. Die Kleinfunde aus Edelmetall, Bronze und Blei. Monographien der Kantonsarchaologie Zürich. Vitudurum 7, Ausgrabungen in Unteren Bühl, ed. E. Deschler Erb, Teil 1,13-139. Deschler Erb, E., 1998. "Geflügelte" Pferdegeschirranhanger. In: Forschungen in Augst 25, 115-122. Driel Murray, C. van., 1994. Wapentuig voor Hercules. In: De tempel van Empel, ed. N. Roymans en T. Derks, 's Hertogenbosch. Enckevort, H. van & K. Zee, 1996. Het Kops Plateau. Prehistorische grajheuvels en een Romeinse legerplaats in Nijmegen.

Nijmegen. Garbsch, J., 1986. Mann und Ross und Wagen. Transpori und Verkehr im antiken Bayern. München. Haalebos, J. K., 1995. Castra und Canabae. Ausgrabungen aufdem Hunerberg in Nijmegen 1987-1994. Nijmegen. Hübener, W., 1973. Die Römischen Metallfunde von Augsburg-Oberhausen. Ein Katalog. Materialhefte zur bayerischen Vorgeschichte 28. München. Hyland, A., 1990. Equus. The horse in the Roman world. London. Jenkins, I., 1985. Agroup of silvzred-bronze Horsetrappings from Xanten (castra vetera). Britannia XVI, 141-164. Junkelmann, M., 1990-1992. Die Reiter Roms, delen I (1990), II (1991), III (1992). Mainz. Lauwerier & Robeerst, 1998. Paarden in de Romeinse tijd in Nederland. In: Westerheem 47-1, 9-27. Oldenstein, J., 1976. Zur Ausrüstung römischer Auxiliareinheiten. Frankfurt. Oldenstein, J., 1985. Manufacture and supply of the roman army with bronze fittings. BAR International Series 275. Oxford. Palagyi, S.K., 1990. Römerzeitliches Pferdegrab in Tihany. Alba Regia XXIV, 17-45. Schleiermacher, M., 1984. Römische Reitergrabsteine, Die Kaiserzeitlichen Reliëfs des triumphierenden Reiters. Bonn.

Speidel, M.P., 1994. Die Denkmaler der Kaiserreiter. Equites Singulares Augusti. Köln. Unz & Deschler Erb, E., 1998. Katalog der Militaria aus Vindonissa. Veröffentlichungen der Gesellschaft pro Vindonissa, XIV.

Zadoks-Josephus Jitta, Peters en Witteveen, Thefigural bronzes. Description of the collections in the Rijksmuseum G.M.Kam at Nijmegen VII. Nijmegen, 1973 en supplement 1983.

255


Kort archeologisch nieuws Zestiende-eeuws speelbord De werkgroep Hoorn van de AWN heeft in de Hoornse binnenstad een stuk leisteen gevonden dat is gebruikt als dubbel speelbord. Aan de ene kant is een dambord ingekrast, aan de andere kant het destijds populaire molenspel. Het stuk leisteen is vermoedelijk een kapotte, hergebruikte daklei en stamt uit de late zestiende eeuw. Het is ongeveer 9,5 bij n cm. Westfries Weekblad, 26 mei 1998 Beulswoning in Dordrecht In Dordrecht zijn de fundamenten ontdekt van de zogeheten Beulstoren. Deze veertiende-eeuwse stadsmuurtoren heeft op enig moment dienst gedaan als woning voor de stadsbeul. Behalve de toren zijn ook aanzetten gevonden van de bogen van de weergang en van het voormalige badhuis, dat bekleed is met brokken natuursteen. De Dordtenaar, 11 juni 1998 Oudste houten werktuig De Archeologische Werkgroep Heiloo en de stichting Regionale Archeologie Baduhenna beweren dat ze het oudste houten gebruiksvoorwerp van Nederland hebben ontdekt. Het voorwerp dateert van 6100 v. Chr. en is mogelijk gebruikt bij het maken van vuur of het boren van gaten. Het stuk hout is 14 cm lang en maakte deel uit van een ingenieuze constructie om een stokje of steen snel te laten ronddraaien. Een vrijwel gelijk voorwerp (een zogenaamde 'duwer') is ook bekend van de Eskimo's van begin deze eeuw. Leidsch Dagblad Rivierenland, 12 juni 1998 Ingang castellum gevonden In Alphen aan de Rijn is hoogstwaarschijnlijk één van de toegangspoorten van het Romeinse castellum Albianianae ontdekt. Een gevonden inscriptie meldt de letters PORT, het eerste deel van het latijnse porta (= poort). Ook is een Romeinse keizernaam aangetroffen, maar die is vanwege de incompleetheid (nog) niet te reconstrueren. Enkele stukken kalksteen uit de Eifel en profielen van v-grachten bevestigen het vermoeden van een poortgebouw. De opgra-

256

ving wordt uitgevoerd door de sectie archeologie van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Rijn en Gouwe, 18 juni 1998 Romeinse nis in Heerlen Archeologen van het Thermenmuseum hebben in Heerlen een Romeinse kelder blootgelegd. In één van de muren was een nis aangebracht in de vorm van een Romeinse tempel. De nis is ongeveer 50 bij 50 cm groot en is uitzonderlijk mooi gebeeldhouwd, wat merkwaardig is gezien de ondergrondse locatie. De kelder van 4 bij 4 m was overigens in de Romeinse tijd reeds ingestort. Uit een zwartgeblakerde muur blijkt ook dat er ooit brand geweest is. Dagblad de Limburger, 19 juni 1998 Vestingwal van plaggen Op De Schans (Texel) is een doorsnede gemaakt door de oude vestingwal, om te zien hoe deze is opgebouwd. Verwacht werd dat deze zogeheten courtinewal bestond uit van elders aangevoerde klei of rivierzand, maar de werkelijkheid bleek anders. De wal is namelijk samengesteld uit zand uit de Waddenzee, bij elkaar gehouden door grasplaggen. Samen vormde dit een tamelijk losse en zelfs ietwat slappe structuur, maar als vestingwerk was het blijkbaar toch voldoende. Texelse Courant, 23 juni 1998 Nieuws uit Hardinxveld Op de nu al legendarische vindplaats Hardinxveld-Giessendam zijn enkele topstukken toegevoegd aan het vondstenspectrum. Behalve twee nieuwe skeletten, een deel van een boomstamkano en een gedeelte van een hutplattegrond is een 7000 jaar oude visfuik gevonden. Het moge duidelijk zijn dat dit de oudste visfuik is van Nederland. De Gelderlander, 24 juni 1998 Resten in Binnenmaas Duikers hebben op de bodem van de Binnenmaas in de Hoeksche Waard verschillende locaties ontdekt met archeolo-


gisch materiaal. Het gaat om behoorlijke hoeveelheden bouwmateriaal en aardewerk uit alle perioden. Het meest voorkomend waren echter scherven van kook- en voorraadpotten uit de eerste eeuw. Al eerder werd er een nederzettingsterrein uit de midden-bronstijd gevonden, met daarin de kaak van een bruine beer.

Britse musea gratis

Alle Britse musea zullen vanaf het jaar 2002 vrij toegankelijk zijn voor het publiek. De overheid zal het gemis aan inkomsten compenseren door grootschalige subsidies. Bij veel musea in GrootBrittanniĂŤ geldt momenteel al een gratis toegang. De Volkskrant, 18 juli 1998

Het Kompas, 10 juli igg8 Baroktuin in Leidschendam

Helm deel van goudschat

In Leidschendam zijn de resten gevonden van een grote baroktuin van de verdwenen buitenplaats Den Hoonaert. De centrale waterpartij met beschoeiing, duikers en de structuur van de vijver blijken goed geconserveerd. Ook een kralentuin met schelpen en spiegels moet een onderdeel van de tuin zijn geweest. De tuin stamt uit de achttiende eeuw. Het buitenverblijf heeft o.a. onderdak verleend aan Lodewijk van Brunswijk-WolfenbĂźttel, voogd en veldmaarschalk van Willem V, en Prinses Marianne van Oranje Nassau.

De Romeinse helm die enkele maanden geleden gevonden is in de Maasvallei, maakte deel uit van een goudschat. Op een oppervlakte van anderhalve vierkante meter lagen de vijftien helmfragmenten temidden van een dozijn gouden munten. Wetenschappers aan de VU denken aan een offergave. De helm, die voorzien is van het Christelijke Chi-Ro monogram, is door de munten vrij exact te dateren en is waarschijnlijk in het jaar 411 geofferd. De helm is inmiddels gerestaureerd en is in gereconstrueerde vorm te zien in het Bonnefantenmuseum.

Haagsche Courant, 14 juli igg8

Dagblad de Limburger, 24 juli 1998

Veenweg in Leiden

In de Leidse Stevenshofjespolder zijn sporen van een veenweg blootgelegd. De weg stamt uit de vierde eeuw v.Chr. en is uitzonderlijk, omdat dergelijke wegen voornamelijk in Drenthe voorkomen. Ook werden er eivormige slingerkogels aangetroffen, alsmede een houten hamer, aardewerk en een armband van git. Veenwegen bestaan uit aan elkaar geplaatste stukken hout die twee veenheuvels met elkaar verbinden. De weg is gevonden op de plek waar een grote vijver, een paddenpoel en een overwinteringsplaats voor vleermuizen moeten komen. Leidsch Dagblad, 16 juli 199S Flink Romeins dorp in Mierlo

Paul van der Heijden RAAP heeft een nieuwe directeur

Archeologisch Adviesbureau RAAP heeft een nieuwe directeur. Per 1 september heeft drs. Marten Verbruggen drs. Roei Brandt opgevolgd als directeur van RAAP. Roei Brandt is thans directeur van het Archeologisch Diensten Centrum / Joan Willems Stichting in Amersfoort. Marten Verbruggen was van 1985 tot 1995 verbonden aan de Faculteit Pre- en Protohistorie van de Rijksuniversiteit Leiden en vervolgens werkte hij als projectleider Prehistorie voor het Betuwerouteproject. Marie-France van Oorsouw

In Mierlo-Hout (nabij Helmond) zijn de plattegronden gevonden van tientallen boerderijen uit de Romeinse tijd. Niet het hele terrein kon worden onderzocht, maar vermoed wordt dat het dorp bestond uit 30 tot 40 boerderijen. Enkele jaren geleden was er al een grafveld opgegraven met circa 200 graven. Eindhovens Dagblad, ij juli 1998

257


Literatuurbespreking Frits David Zeiler. Handzame Handel. Gelderse bodemvondsten en hun verhaal.

Oldenzaal, Twents- Gelderse Uitgeverij De Bruyn, 1997. 79 pp. ISBN 90 6693 074 8. Prijs ƒ 29,90.

Impressie van het werk in een vuursteenmijn (tekening: Keivin Wüson). Afbeelding uit besproken boek.

258

Handzame Handel is tot stand gekomen onder auspiciën van de Gelderse Archaeologische Stichting (GAS). Het bestaat uit vijf hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk krijgt de lezer informatie over de landschappelijke en bodemkundige karakteristieken van de Veluwe, het Gelders Rivierengebied en Oost-Gelderland. Het tweede hoofdstuk 'Over leven in het verleden' schenkt aandacht aan onderwerpen als behuizing, voedsel, kleding en handel. Het derde, vierde en vijfde hoofdstuk vormen de kern. Ze gaan respectievelijk over neolithische bijlen in Oost-Gelderland, de fabricage van glazen armbanden in het Gelders rivierengebied en de ijzerproductie op de Veluwe. Het boek is fraai uitgevoerd: heldere layout, flink wat foto's, kaartjes en tekeningen. Illustrator Keivin Wilson opent elk hoofdstuk met een paginagrote, kleurige tekening. Naast een literatuurlijst, 'om verder te lezen', heeft de auteur ook een verklaren-

de woordenlijst opgenomen. Het zijn duidelijke handreikingen aan een jonger publiek, de doelgroep van dit boek. Jammer dat de beoogde 'jongere mensen' op de flaptekst geen enkele aanwijzing krijgen dat dit werk voor hen bestemd is. Dat moeten ze, of zij die het boek cadeau gaan doen, louter afleiden uit de omslagillustratie. Daarover later meer. Het taalgebruik stelt weinig eisen aan de lezer. Een plus. Met zinnen als "Wie doet hem dat nog na?" en met structuuraanduiders als "Op de mogelijke betekenis van deze datering komen we aan het eind van dit hoofdstuk nog terug", probeert Zeiler zijn lezers bij de les te houden. Een punt van kritiek op de inhoud is dat er flink in allerlei archeologische laden wordt gerommeld. Dat geldt vooral voor het tweede hoofdstuk. Achtergrondinformatie bij het leven in het verleden is in een boek als dit absoluut niet misplaatst. In de concrete uitvoering echter leidt het tot allerlei details, die met de kern weinig te maken hebben. Informatie over hutkommen, spiekers, spinnen, weven, pottenbakken en nog veel meer, kan hier volgens mij gemist worden. Soms gaat Zeiler bij zijn drang tot informeren wel heel kort door de bocht. Bijvoorbeeld als hij spreekt over de kundigheid van "prehistorische chirurgen", of waar hij het wagengraf van Wijchen associeert met "een soort ridderstand" c.q. met "priester-koningen" (p. 33). Het derde hoofdstuk, over de donderbeitels, zit goed in elkaar, zonder overbodige details. Een stenen bijl dringt minder diep door in hout dan een moderne stalen bijl, lees ik. "Er moet dus worden gehakt met korte, stevige slagen vanuit de elleboog en niet vanuit de schouder" (p. 41). Ik kijk nog eens naar de omslagillustratie. Daar staat een eigenwijze boer uit het Neolithicum in full colour, opzichtig vanuit de schouders met zijn bijl te zwaaien... Het hoofdstuk over het La Tène-glas lijdt aan het eerder gesignaleerde probleem: uitweidingen die het verhaal ophouden en informatie waar je vragen bij kunt stellen. Waarom is het nodig hier een uitweiding over barnsteen en tin in te voegen? Is het juist om op basis van enkele Keltische munten te spreken van "geldcirculatie"? Het hoofdstuk 'Ijzer op de Veluwe' besluit het boek en beschrijft de natuurramp die de ijzersmelters van de vroege Middel-


eeuwen daar hebben aangericht. Een actueel onderwerp. Handzaam betekent onder andere 'nuttig' ook wel 'dienstig'. Die betekenissen gaan voor dit boek minstens ten dele op. Peter Vissers G.P. Alders, J.G. Kruisheer, A. Schweitzer, J. van Venetien. Het ontstaan van Beverwijk als stedelijke nederzetting.

Uitgeverij Verloren, Hilversum 1998. 72 pp. ISBN 90-6550-582-2. Prijs Ć’ 20,-. De vraag of Beverwijk in 1298 dan wel in 1346 een stadskeur zou hebben ontvangen wordt in dit boekje centraal gesteld. Aan de hand van historisch en archeologisch onderzoek trachten de schrijvers in een kort bestek een antwoord te vinden. In de woelige jaren na de moord op Floris V in 1296, waarin Wolfert van Borssele grote invloed had op Jan I, de toen minderjarige zoon van Floris V, kreeg Beverwijk een stadskeur. In deze keur speelt dezelfde Van Borssele een prominente rol, diverse inkomsten van de stad kwamen hem ten goede! Als Van Borssele in 1299 in Delft wordt vermoord, wordt hij opgevolgd door Jan van Avesnes. Door diens toedoen kwamen alle goederen en rechten van Wolfert van Borssele bij de graaf terecht. De keur van 1298 zou toen zijn ingetrokken. In 1346 volgde een nieuwe keur, een bevestiging van die uit 1298.

Het archeologisch onderzoek in Beverwijk, dat in het boekje summier aan de orde komt, bevestigt de ontwikkeling van Beverwijk als stad in die tijd. De argumenten die de schrijvers gebruiken om aan te tonen dat de stadskeur vanuit de 'onderlaag' (de burgers) en niet vanuit de 'bovenlaag' (de graaf) plaats vond geven juist mijns inziens aan dat hier Van Borssele, een 'bovenlaag' dus, van groot belang is geweest. Een lijstje van de in die tijd regerende graven met jaartallen zou een prettige aanvulling zijn geweest, niet iedereen heeft die lijst paraat. Het boekje telt 72 bladzijden waarvan 15 worden ingenomen door de integrale tekst, zowel in het Latijn als in vertaling, van de keur van 11-11-1298 alsmede acht bijlagen. Het boekje is voor degenen die Beverwijk kennen zeker de moeite waard, maar ook voor een ieder die iets meer wil weten over de stadskeuren uit die tijd. Het is mooi uitgevoerd met verhelderende illustraties o.a. van de hand van M. Hulst. Een fraai voorbeeld van historisch en archeologisch onderzoek uit een bepaalde periode. Benieuwd ben ik naar de in de literatuurlijst genoemde werken van de hand van G. Alders en R. van Gulik 'Lakenhal in Beverwijk' en van G. Alders 'Woontoren Beverwijk', die nog in voorbereiding zijn. SaĂŻd M ooij man

H. de Leth, gezicht op de Breestraat te Beverwijk, omstreeks 1729. Illustratie uit besproken boek.

259


Groenewegen, H.I.M., en P.W. Vis (red.). Naeltwick 1198-199^. Naaldwijk, Stichting Naaldwijk 800 jaar in bloei, 1998.139 blz. ISBN 90-9011443-2. Prijs: Ć’ 25,-- (exd. verzendkosten). Verkrijgbaar bij het Gemeentearchief Naaldwijk, het Westlands Museum voor Streek- en Tuinbouwhistorie in Honselersdijk en Boekhandel Houtschild te Den Haag.

Plattegrond van het centrum van Naaldwijk. De ringvormige structuur van de Kerkstraat zou kunnen wijzen op de ringwal van een vluchtburcht uit de late 9e of 10e eeuw. Tekening: T. Immerzeel. Afkomstig uit besproken boek.

260

In 1198 schenkt graaf Dirk VII van Holland, samen met zijn vrouw gravin Aleid van Cleef, in Lisse in aanwezigheid van de gehele grafelijke familie, het land de Poel in de parochie 'Naltwic' (= Naaldwijk) aan de door zijn kapelaan Allinus in het noordelijk deel van de kerk van St. Marie te Utrecht gebouwde kapel ter nagedachtenis aan graaf Floris III. Dit jaartal is als ijkpunt gekozen voor deze jubileumuitgave. Zo'n keuze is natuurlijk willekeurig. Men had bijv. het jaartal 1156 als uitgangspunt kunnen nemen, het jaar waarin Unarch van Hadelwich als getuige voor graaf Dirk VI van Holland optreedt. Maar men heeft een aanleiding nodig om de registers eens flink open te trekken. Zo is ook de keuze van 1248 voor de viering van 750 jaar Den Haag op z'n minst discutabel. Gegeven dit uitgangspunt is een boeiende

publicatie tot stand gekomen met een grote spreiding aan onderwerpen. De hoofdstukken 1 t/m 5 belichten vanuit een archeologische, historische en heraldische invalshoek Naaldwijk en omgeving, de hoofdstukken 6 t/m 8 handelen over de ontwikkeling van de tuinbouw en de promotie en het vervoer van tuinbouwproducten. Veel waardering verdient hoofdstuk 9 over Naaldwijk en allochtonen: Joden in de 17e eeuw en 20eeeuwse gastarbeiders. De 'oral history' komt aan bod in een kostelijke bijdrage over de succesvolle profrondes van Honselersdijk in 1968 en 1969 en de teleurstellende ronde in 1970, toen de burgemeester van Bilzen (BelgiĂŤ) de organisatoren in Honselersdijk lelijk in de wielen reed (hoofdstuk 10). In de hoofdstukken 11 t/m 13 komen ook de Middeleeuwen weer aan bod: acht eeuwen nederzetting Maasdijk, de Oude Kerk te Naaldwijk en de ontwikkeling van de er omheenlopende kerkring. Aan Epko Bult, gemeentelijk archeoloog van Delft, de moeilijke opdracht om de landschapsontwikkeling en bewoningsgeschiedenis van Naaldwijk en omgeving tot het eind van de 12e eeuw te schetsen. Meer dan 5000 jaar geologie en archeologie komen aan bod in 16 blz. Dat betekent keuzes maken en een strikte scheiding van


hoofd- en bijzaken. En ook de geologie van het gebied vormt een belemmerende factor. Want onder het bijna i m dikke, I2e-eeuwse Westlanddek ligt nog veel verborgen dat op ontdekking wacht. Veel vragen blijven nog te beantwoorden. Grondwerkzaamheden bieden soms de mogelijkheid een antwoord te formuleren. Interessant is zijn opvatting, dat zowel in de laatste eeuwen voor het begin van de jaartelling als in de 'duistere' eeuwen na het vertrek van de Romeinen er in het duingebied sprake is geweest van bewoningscontinuïteit. Epko Bult is erin geslaagd zijn moeilijke opdracht tot een goed einde te brengen. Stap voor stap schetst hij de ontwikkeling van het landschap en de daarmee corresponderende bestaansmogelijkheden. Een paar onnauwkeurigheden zijn hem gaarne vergeven. Midden-steentijd (p. 9) en middenNeolithicum vallen zeker niet samen en de afbeeldingen van Frankische en Angelsaksische urnen zijn niet van de hand van W. Calkoen, maar van H.J. Calkoen. Er is naar gestreefd om een voor een breed publiek toegankelijke publicatie tot stand te brengen. Over 't algemeen zijn de redacteuren in die doelstelling wel geslaagd. Toch zou een verklarende woordenlijst de uitgaven aan waarde hebben doen winnen. Zavel, pollenmonsters en benamingen van oude lengte- en oppervlaktematen als roede en morgen zijn bij de meeste lezers onbekend. Er is kennelijk veel zorg besteed aan de vormgeving. De kwaliteit van de afbeeldingen is sterk wisselend. Dat is bij offset dikwijls het geval. De kaartjes in de bijdrage van Epko Bult zijn er maar bekaaid vanafgekomen, maar ze zijn in ieder geval leesbaar. Al met al: Naeltwick 1198-1998 is een interessant en plezierig boek, waarin door 'liefhebbers' van het verleden veel tijd en energie is gestoken.

toen hij BOORbalans 3 in handen kreeg: een lijvig en rijk geïllustreerd verslag van opgravingen in Rotterdam, die nog maar net achter de rug leken. Gezien de meestal geringe snelheid waarmee de resultaten van archeologisch onderzoek in Nederland voor het publiek beschikbaar komen, is het uitbrengen van dit goed en leesbaar geschreven boek met zijn meer dan 380 illustraties een prestatie van formaat. De opgravingen liepen van 1988 tot en met 1992. In vijfjaar zijn - naast het dagelijkse werk, dat gewoon doorging - de vondsten schoongemaakt, gedetermineerd, gerestaureerd en getekend, de veldtekeningen uitgewerkt, de afbeeldingen gemaakt, de specialisten aan het werk gezet, de conclusies geformuleerd, bediscussieerd en opgeschreven. Daarna moest het hele boek nog geschreven en in elkaar gezet worden. En toch lag het verslag in 1997 op tafel! De gemeente Rotterdam kan buitengewoon trots zijn op haar BOOR. In een negental hoofdstukken wordt in het boek de geschiedenis van Rotterdam van de oudste tijden tot 1940 vanuit verschillende invalshoeken behandeld. Marco van Trierum begint met de beschrijving van het hele organisatieproces, waarbij weer eens duidelijk wordt hoe belangrijk het is tijdig met de voorbereidingen (ook de financiële) van opgravingen bij grote infrastructurele werken als spoortunnels te beginnen. Arnold Carmiggelt en Ton Guiran geven vervolgens een kort overzicht over de resultaten van het onderzoek in het tracé van de spoortunnel. De volgende drie hoofdstukken horen bij elkaar. De geologische waarnemingen en de conclusies daaruit voor het landschap en de bewoningsgeschiedenis van het gebied rond Rotterdam (tot in de twaalfde eeuw) worden door Ton Guiran beschreven. Daarna volgt er een 'milieu-reconstructie op basis van onderPaul Stuurman zoek aan plantenresten' voor hetzelfde gebied van de ijzertijd tot en met de late Middeleeuwen door Otto Brinkkemper. A. Carmiggelt, AJ. Guiran en M.C. van Trierum eds., BOORbalans 3. Archeologisch Het derde hoofdstuk van Carmiggelt, onderzoek in het tracé van de Willemsspoor- Guiran en Van Trierum behandelt de bewoningssporen en vondsten vanaf de pretunnel te Rotterdam, Rotterdam 1997. historie (Neolithicum) tot c. 1150. Deze ISBN 90-800264-3-3. Uitgegeven door het vrij korte - hoofdstukken zijn goed naast en Bureau Oudheidkundig Onderzoek van na elkaar te lezen, ook omdat de hoeveelGemeentewerken Rotterdam en de Coörheid gegevens nog te overzien is en de dinatie Commissie Van Advies Inzake vraagstellingen niet al te gedetailleerd zijn. Archeologisch Onderzoek Binnen Het Toch begint zich hier al, zij het nog in volRessort Rotterdam. 324 p. + drie bijlagen in komen acceptabele vorm, een probleem af map. Prijs ƒ 65,-. Te bestellen bij BOOR, te tekenen, waarop ik verderop uitgebreider St. Jobsweg 7, 3024 EH Rotterdam. zal terug komen: het drie keer min of meer hetzelfde lezen op basis van de resultaten Bewondering, ontzag en zelfs een lichte van verschillende invalshoeken. mate van afgunst vervulden de recensent 261


'Het tracé' van de spoortunnel, het opgegraven areaal en de aangetroffen grondsporen geprojecteerd op de huidige topografie van Rotterdam. Illustratie uit besproken boek.

262

Veruit het meest ben ik onder de indruk van het hoofdstuk 'De oorsprong van de stad Rotterdam. Archeologisch onderzoek van de middeleeuwse dam in de Rotte' door Carmiggelt en Guiran. Hier worden namelijk alle beschikbare bronnen gebruikt om een vraagstelling te verhelderen en dat leidt tot interessante resultaten met betrekking tot het ontstaan van Rotterdam. Gelukkig zal in komende BOORbalansen aandacht geschonken worden aan de vondst van een dertiende-eeuwse punter, aan de sluis, en aan nog veel meer zaken die bij het onderzoek in het tracé van de spoortunnel gevonden zijn. Het is echt iets om naar uit te kijken. Dan komt, zeker wat zijn omvang van 140 pagina's betreft, het pièce de resistance van het boek. Arnold Carmiggelt beschrijft daarin de 'Laat- en postmiddeleeuwse bewoningssporen aan de Hoogstraat te Rotterdam'. H.W. Jacobi volgt met de beschrijving van de gevonden munten, waaronder een paar heel bijzondere uit de twaalfde eeuw. In het laatste hoofdstuk geeft Hans Bonke aan de hand van de geschreven (en picturale) bronnen de bewoningsgeschiedenis van de Hoogstraat tussen 1500 en 1940 weer. Ik wil nog wat verder ingaan op de stukken van Carmiggelt en Bonke, die m.i. op zijn minst achter elkaar geplaatst hadden moeten worden, omdat zij beide - aan de hand

van verschillende historische bronnen, namelijk de materiële en de geschreven bronnen • hetzelfde onderwerp behandelen, te weten de bewoningsgeschiedenis van (huizen aan) de Hoogstraat. Hierbij treedt een flinke overlap op voor in ieder geval de zestiende en zeventiende eeuw. Ondanks mijn enorme waardering voor het werk - laat daarover geen enkel misverstand bestaan - heb ik het wat moeilijk met deze twee hoofdstukken en hun (gebrek aan) onderlinge samenhang. Laten we ook meteen vaststellen dat het een gigantische taak is een zo grote hoeveelheid gegevens zodanig geordend te presenteren, dat een voor een buitenstaander begrijpelijk beeld ontstaat. Waarom is dat mijns inziens maar gedeeltelijk gelukt? Waarschijnlijk door het 'uit elkaar trekken' van de gegevens van de individuele percelen aan de Hoogstraat. Eerst wordt per perceel de fase van de houten huizen aan de noordzijde van de straat behandeld, gevolgd door de periode van de bakstenen huizen aldaar. Hetzelfde procédé wordt dan op de zuidzijde toegepast, gevolgd door de (stenen) bebouwing aan de Lamsteeg. Zo nu en dan komen ook voorwerpen ter sprake, die op de huispercelen gevonden zijn. Hoewel er door de sloop na het bombardement van 1940 erg veel, vooral van de latere perioden, verloren is gegaan, is toch nog zóveel overgebleven dat een reconstructie van de omvang van de houten en stenen huizen mogelijk is. In het volgende onderdeel worden de laatmiddeleeuwse voorwerpen naar materiaalsoort beschreven, waarbij de indeling in percelen losgelaten wordt. Daarna worden de vondsten uit de beerputten - de enige overblijfselen die uit de post-middeleeuwse periode gespaard zijn gebleven - besproken en (uiteraard) wel per perceel geordend. De middeleeuwse vondsten uit de beerputten zijn evenwel niet opgenomen in de voorafgaande algemene beschrijving van het materiaal uit die periode. Vrijwel los van dit alles volgt dan de geschiedenis van de bewoners door Hans Bonke, die nu juist voor de post-middeleeuwse periode tot 1940 een mooie, sociale ontwikkeling van de bewoning te zien geeft. Ik vraag me af- maar ik weet het bepaald niet zeker - of een strakkere ordening van alle gegevens per perceel, gevolgd door een samenvatting en een conclusie niet een helderder beeld opgeleverd zou hebben. Nu was ik regelmatig de koers kwijt, iets wat er ook niet beter op wordt als de, overigens heldere, kaartjes van het gebied van de


Hoogstraat wat schaars van namen voorzien zijn. Uiteindelijk heb ik de Kipsloot op een kaartje in het artikel van Hans Bonke aangetroffen, zodat ik de door Carmiggelt beschreven begrenzing van de erven aan de Hoogstraat noordzijde door die sloot daar eindelijk kon traceren. Soms kan een recensie aanleiding geven tot het maken van algemene opmerkingen die de bespreker hoog zitten, maar die dus niet exclusief het besproken boek gelden. Vandaar nog wat knorrige geluiden over twee 'ziekten' in archeologische publicaties: de tabellitis en de procentiüs. Op zich is

er niets tegen het gebruik van tabellen of percentages, maar ze moeten wel ergens op slaan. Ik geef twee voorbeelden van gevallen waarbij dat mijns inziens niet het geval is. In beerput LSi zijn 16 kleipijpen gevonden, vier met ieder een verschillend merkje, 12 zonder; dat levert een tabel met vier maal i en éénmaal 12 op. Als deze populatie onderdeel zou uitmaken van een breed 'pijpologisch landschap' in de Hoogstraat, zou deze tabel enige functie gehad kunnen hebben. Dat is echter niet het geval: afgezien van één los exemplaar, zijn alleen in beerput NS3 24 kleipijpen aangetroffen. De (minimaal) 11 stuks aardewerk uit beerput NS4, onderverdeeld zeven roodbakkend, twee steengoed en twee majolica, zijn in procenten aangegeven: in deze beerput zat dus 18,2% majolica! Een ieder die enig benul van statistiek heeft, weet dat dit volledige onzin is en een volstrekt onbetrouwbaar beeld geeft. Pas bij een populatie van omstreeks honderd stuks begint een procentuele verdeling enige zeggingskracht te krijgen. Bij minder is de kant op toevalstreffers veel te groot. Uit het verdere verloop van het verhaal blijkt echter waarom deze malle percentages berekend worden. Arnold Carmiggelt heeft in Assembled Articles 1 (Nijmegen/Zwolle 1993, 55-86) een formule ontwikkeld, - daar overigens met het nodige voorbehoud - die aan de hand van ceramiek in beerputten de welstandscategorie van de bewoners moet kunnen bepalen. Nog afgezien van de vraag in hoeverre ceramiek überhaupt een betrouwbare determinant voor welvaart is en hoe representatiefinhouden van beerputten daarvoor zijn, is het licht komisch op p. 234 de bewering op basis van slechts 34 stuks aardewerk uit beerput NS5 te lezen: "Op grond van de aardewerksoorten zijn de gebruikers te plaatsen in een welgesteld tot rijk milieu" (waarbij overigens in de formulering het voorbehoud uit Assembled Articles verdwe-

nen is) om even later op diezelfde bladzijde te lezen dat het huis in de tijd van het gevonden aardewerk bewoond werd door een apotheker. Bij dit soort zaken moeten we oppassen dat we geen grond geven aan de snijdende opmerking van een Engels historicus Peter Sawyer dat "(post)middeleeuwse archeologie een zeer dure manier is om ons dingen te vertellen die we allang weten". Dat is natuurlijk ook een knap eenzijdige uitspraak, want in het geval van deze apotheker is nu juist het bijzondere materiaal dat in zijn beerput gevonden is, zo interessant. Het zijn mijns inziens dan ook die bijzondere, individuele stukken, meer dan de percentages, die de rijkdom aangeven. Zou het overigens niet zinniger zijn eens alle beerput-inhouden bij elkaar te zetten, waarvan uit geschreven bronnen bekend is wie de eigenaren/gebruikers waren en dan eens te zien hoe het met de verhoudingen van het aardewerk gesteld is? Daarom is een artikel als dat van Hans Bonke zo nuttig: zijn gegevens hadden naar mijn idee nog meer in het hoofdstuk van Carmiggelt geïntegreerd moeten worden. Juist de (vaak niet eenvoudige) combinatie van schriftelijke en materiële bronnen maakt de (post)middeleeuwse archeologie zo spannend. Maar genoeg hierover. Deze hartekreten moeten de vreugde over dit boek niet overschaduwen. Het is mooi uitgegeven en uiterst voordelig geprijsd. Voor een vergelijkbare, maar veel minder mooie, publicatie uit Lübeck tel je minstens 200 DM neer. Ik hoop dat er nog veel BOORbalansen mogen verschijnen en dat dit verhaal een kleine bijdrage mag zijn om ze nóg beter te maken. Tarq. Hoekstra Jörgen Tiemen Zeiler. Hunting, fowling and stock-breeding at Neolithic sites in the western and central Netherlands. Dissertatie

Universiteit van Groningen. ArchaeoBone Groningen 1997, 212 pp. ISBN 90-9010914-5. Prijs ƒ 45,00. Op 9 oktober 1997 promoveerde Jörn Zeiler aan de Universiteit van Groningen op zijn onderzoek aan de faunaresten uit drie neolithische vindplaatsen, te weten: Swifterbant S3 (Oostelijk Flevoland) (41004000 cal BC) gelegen op een lage oeverwal aan een kreek in een zoetwatermoerasgebied; De Hazendonk (Zuid-Holland) (43502200 cal BC) gelegen op een rivierduin in een vernattend zoetwatermoerasgebied; en Kolhorn (Noord-Holland) (2200-2000 cal

263


BC) gelegen op een zandrug aan een verlandende kreek in een kwelderlandschap. Delen van het proefschrift zijn eerder verschenen als artikel in verschillende tijdschriften. Het is de verdienste van Zeiler dat dit noch aan de vorm, noch aan de inhoud van de dissertatie te merken is. De opbouw en indeling van het proefschrift zijn helder; de Nederlandse samenvatting is aangenaam uitgebreid. Na een algemene inleiding over het onderzochte botmateriaal, de gebruikte analysemethoden en de doelstellingen van het onderzoek (hoofdstuk i), een overzicht van het landschap en de (veranderingen in de) vegetatie rond de drie vindplaatsen (hoofdstuk 2) volgt per vindplaats de behandeling van de aangetroffen soorten in relatie tot het lokale milieu (hoofdstuk 3). Te Swifterbant zijn varken en wild zwijn de meest talrijk voorkomende soorten. Daarna volgen pelsdieren (voornamelijk visotter en bever), rund en edelhert. De aantallen vogelresten (voornamelijk eenden) en visresten (voornamelijk zoetwatersoorten) zijn beperkt. Voor de meeste aangetroffen soorten is het lokale milieu geschikt geweest. De lage aantallen van edelhert, oeros, paard en eland en het ontbreken van ree worden verklaard vanuit een te dichte bebossing op de oeverwallen; de lage aantallen van schaap/geit vanuit te natte omstandigheden in het komgebied. Het faunaspectrum van De Hazendonk wordt in elke bewoningsfase gedomineerd door pelsdieren, wederom voornamelijk visotter en bever. In de loop van de tijd daalt het aandeel gedomesticeerde dieren (voornamelijk rund) ten opzichte van dat van de wilde, terwijl het aandeel van de verschillende soorten wild sterk wisselt. De fluctuaties in het aandeel van edelhert en ree worden verklaard door natuurlijke (vernatting) en/of menselijke (boskap) veranderingen in het landschap in combinatie met een menselijke keuze (gerichte jacht). De aandelen vogel- en visresten (voornamelijk zoetwatersoorten) zijn zeer gering. Kolhorn levert veel minder pelsdieren dan Swifterbant en De Hazendonk, veel meer vogels (voornamelijk eenden), meer knaagdieren, en uitsluitend zeevissen (veel platvis). Onder de gedomesticeerde dieren staat rund op de eerste plaats gevolgd door hond, varken/wild zwijn en schaap/geit. Daarnaast zijn grote hoeveelheden mosselschelpen gevonden. Zeiler noemt het lage aandeel van schaap/geit te Kolhorn (1%) opvallend gezien het voor deze soorten zeer geschikte kwelderland: er was voldoende graasland aanwezig dat te brak was voor de

264

leverbotslak, een tussengastheer voor de leverbotparasiet, waarvoor met name schaap gevoelig is. Ik vraag me echter af of het aandeel schaap/geit te Kolhorn wel zo laag is en of het voorkomen van schaap/geit behalve door milieufactoren - niet ook bepaald is door een menselijke keus. Immers, in de meeste neolithische en bronstijdvindplaatsen ligt het aandeel schaap/geit onder de 10% (Prummel 1979, Gehasse 1995). In deze periode worden de secundaire producten van schaap/geit (wol, melk en mest) nog niet - op grote schaal - gebruikt, terwijl het vanuit vleesoogpunt veel rendabeler is rund en varken te houden dan schaap/geit. Vervolgens behandelt Zeiler de afzonderlijke soorten en hun rol binnen de bestaanseconomie (hoofdstuk 4). Te Swifterbant hebben de wilde en de gedomesticeerde dieren een vrijwel gelijke rol gespeeld in de vleesvoorziening. Varken, wild zwijn, rund en bever zijn in dit opzicht de belangrijkste soorten. Op De Hazendonk wisselt de rol van de verschillende soorten binnen de voedseleconomie in de loop van de tijd. Eerst is rund de belangrijkste vleesleverancier, dan edelhert en later ree. Bever is in alle fasen belangrijk. Te Kolhorn komt rund op de eerste plaats binnen de vleesvoorziening. Ook vogels zijn hier van belang. Bij alle drie de vindplaatsen wijzen de aangetroffen skeletelementen op lokale slacht van de dieren. Op basis van de slachtleeftijden van de zoogdieren, de groeilijnen in gebitselementen van visotter en de aangetroffen soorten vogels, vissen en/of mollusken wordt in combinatie met relevante landschappelijke en cultureel-archeologische gegevens geprobeerd het bewoningskarakter van de drie vindplaatsen te achterhalen (hoofdstuk 5). Terecht stelt Zeiler dat het aantonen van menselijke aanwezigheid (vanuit het botmateriaal) vele malen eenvoudiger is dan het uitsluiten daarvan. De faunaresten leveren voor alle drie de sites aanwijzingen voor menselijke aanwezigheid gedurende het hele jaar. Hieruit kunnen twee conclusies worden getrokken: of de sites werden inderdaad het hele jaar door bewoond, of de sites werden alleen van het voorjaar tot in de herfst bewoond en in de winter bezocht voor jacht op wilde zoogdieren en vogels en/of het verzamelen van mosselen. Te Swifterbant S3 wordt een permanente bewoning niet waarschijnlijk geacht vanwege de natte omstandigheden in de wintermaanden op de oeverwal en het ontbreken van plattegronden van zware huisconstructies. Een permanente bewo-


ning van de regio lijkt wel aannemelijk. Voor De Hazendonk wordt een permanente bewoning niet uitgesloten, en zeker niet voor de regio. Voor Kolhorn wordt een permanente bewoning onwaarschijnlijk geacht op grond van het ontbreken van duidelijke huisplattegronden. Wat ik in de discussie over het karakter van de bewoning van de drie vindplaatsen mis, is een beschouwing van de in het botanische materiaal besloten seizoensinformatie. Pas in hoofdstuk 6 (synthese) komen zaken als lokale verbouw of import van de gevonden granen en de herkomst van de aangetroffen verzamelde noten en vruchten - deels vanuit een andere invalshoek - aan bod. Verder mis ik in de interpretatie van het karakter van de bewoning van de drie sites een systematische inventarisatie van de overige aangetroffen grondsporen (verschillende typen kuilen), en van de mogelijk ter plekke uitgevoerde activiteiten (zoals fabricage van werktuigen of aardewerk). Ook het - eventuele - gebruik van de secundaire produkten van de huisdieren (melk, trekkracht, mest, bloed, wol) wordt nergens door Zeiler zelfs maar genoemd. Tot slot mis ik een beschouwing over zaken als context (nederzetting versus afvallaag, spoor versus ruis), verzamelwijze (zeven versus handverzamelen) en kwaliteit (verweerd, verbrand) van het botmateriaal met het oog op de vergelijkbaarheid van de verschillende vindplaatsen. Dergelijke aspecten worden wel genoemd, maar er wordt niets mee gedaan. In het laatste hoofdstuk vergelijkt Zeiler de drie door hem uitgewerkte vindplaatsen met 15 andere neolithische vindplaatsen in West- en MiddenNederland. Zijn belangrijkste conclusie is dat er een verband bestaat tussen aan de ene kant het oppervlak van de nederzettingen en de natuurlijke omstandigheden in de directe omgeving, en aan de andere kant de verschillende bronnen waarop de voedseleconomie gebaseerd was. Indien er geen lokale mogelijkheden waren voor akkerbouw dan richtten de bewoners zich voor hun vleesvoorziening zowel op veeteelt als op jacht. Was lokale akkerbouw wel mogelijk dan werd de jacht vrijwel volledig verlaten. Deze wijziging in de voedseleconomie is niet alleen gebonden aan tijd en culturele veranderingen, maar ook aan landschappelijke aspecten. In grote lijnen ben ik het met Zeilers conclusies eens, al zijn de ontwikkelingen niet zo rechtlijnig als hij doet voorkomen (zie ook Gehasse 1995). Dankzij het onderzoek van Zeiler zijn drie belangrijke neolithische vindplaatsen zoö-

logisch ontsloten. Zijn proefschrift levert een waardevolle bijdrage aan onze - nog altijd onvolledige - kennis over de voedseleconomie in het Neolithicum en is als zodanig niet alleen van belang voor ecologen, maar zeker ook voor archeologen. E.F. Gehasse Literatuur Gehasse, E.F., 1995. Ecologisch-archeologisch onderzoek van het Neolithicum en de Vroege Bronstijd in de Noordoostpolder met de nadruk op vindplaats P14. Dissertatie

Universiteit van Amsterdam. Prummel, W., 1979. Environment and stock-raising in Dutch settlements from the Bronze Age and the Middle Ages. Palaeohistoria 21, 91-107.

Voorzijde besproken boek.

JHUNTING, FÖ^VÓNG AND STOCK-BREEDING AT ^ SITES IN THE WESTERN $ CENTRAL

NETHERLANDS$

- , J0rgen Tiemen Zeiler

265


Evert van Ginkel. Verleden wijk, De immuniteit van Sint-Marie. Historische Reeks

Utrecht no.23. Utrecht, Uitgeverij Matrijs 1998. 64 pp. ISBN 90 5345 126 9. Prijs ƒ 24,95.

De fundamenten van claustraal huis V tijdens de opgraving. Illustratie uit besproken boek.

266

De Sint-Marie vormde de westelijke kerk van het enige voltooide kerkenkruis dat in Duitsland en in Utrecht in Nederland werd begonnen op instigatie van keizer Hendrik III omstreeks 1040. De kerk heeft nog tot 1814 bestaan en is toen afgebroken. Rondom de kerk heeft de immuniteit van Sint-Marie bestaan waarvan tijdens graafwerkzaamheden tussen 1994 en 1996 nog vele sporen'zijh'teruggevonden. De kerk is o.a. uit tekeningen van Saenredam en van Rembrandt redelijk goed bekend en van de immuniteit zijn zelfs heden ten dage nog sporen terug te vinden. Het bekendste is de enige Romaanse kloostergang die nog in Nederland is terug te vinden, terwijl in het conservatorium op de Mariaplaats nog de restanten van de Romaanse kerk deels te zien zijn. De brand van het daar eerder gevestigde Gebouw van Kunsten en Wetenschappen in 1988 gaf de eerste stoot tot onderzoek van de kerkfundering en de komende bebouwing van de lege plek bij de Walsteeg gaf de archeologen een unieke kans de funderingen van de gebouwen van de immuniteit te kunnen onderzoeken.

In een smakelijk geschreven en rijk geïllustreerd verhaal heeft Van Ginkel de historie van dit uitzonderlijke stukje Utrecht naar voren gebracht. Juist de combinatie van de historische gegevens, de bestaande tekeningen van meesters in de schilderskunst en de unieke vondsten van het opgravingsonderzoek, vooral op het gebied van tegelvloeren in de verschillende claustrale huizen, maken dit boekje tot een waardevol document voor een ieder die in de kerkgeschiedenis en de archeologie van de vroege Middeleeuwen is geïnteresseerd. Bij Matrijs was de uitgave weer in goede handen en dit boekje vormt een waardevolle aanvulling op hun fonds. Pieter van der Voorde Nico Arts (e.a.), De schaduw van een heiligdom. De geschiedenis van Aalst en zijn middeleeuwse kerk. Eindhoven.

Zwart/wit, 165 pagina's. ISBN: 90-8093841-1. Te bestellen bij: Stichting Waalres Erfgoed, Ansbalduslaan 2b, 5581 CW Waalre, tel: 040-2214389, ƒ 27,50. De Brabantse Kempen is een gebied dat in de laatste decennia intensief is onderzocht. Van een witte vlek op de archeologische kaart is het één van de meest intensief bestudeerde plattelandsregio's van ons land


geworden. De start van deze ontwikkeling was te danken aan enthousiaste amateurarcheologen en universiteiten. Enkele jaren geleden heeft de grootste plaats in dit gebied, Eindhoven, in de persoon van Nico Arts een gemeentelijk archeoloog aangesteld. Onder zijn leiding zijn in de binnenstad van Eindhoven grote archeologische projecten ondernomen die stuk voor stuk hebben geleid tot lijvige, multidisciplinaire boekwerken over de bevindingen (Sporen onder de Kempische Stad en Het Kasteel van Eindhoven). Hiermee heeft Arts bewezen dat een stad waar bovengronds nauwelijks enige geschiedenis valt te bespeuren ondergronds uitermate waardevol kan zijn. Datzelfde laat Arts in de publicatie over Aalst zien. De dorpskernen om Eindhoven worden in rap tempo volgebouwd. Het is inmiddels zeer gangbaar dat voorafgaand aan dergelijke bouwprojecten onderzoek wordt gedaan. Nabij het dorpje Aalst was in het kader van het Kempenproject al eerder een onderzoek met fraaie resultaten verricht. De resultaten te Aalst waren dermate boeiend dat is overgegaan tot een interdisciplinaire opzet van dit onderzoek, waarin niet alleen archeologie maar ook de kerkgeschiedenis, bouwhistorie en techniek een plaats hebben gekregen. De 'turbo-opgraving' die in september 1996 is uitgevoerd was niet mogelijk zonder de inzet van 22 amateurarcheologen en detectoramateurs. Dankzij hen kon dit onderzoek, dat door de planning in de knel kwam, binnen de deadline worden uitgevoerd. Tijdens de sloop van de bakstenen kerk die hier tot in deze eeuw stond, zijn zowel het kerkhof als de funderingen tot op grote diepte geruimd. De belangrijkste structuur die is aangetroffen is de plattegrond van een houten kerk. De kerk heeft twee fases, de oudste fase dateert uit de ne eeuw, meet 6,5 x 3 m en is tweeschepig. De recentste fase is 12e eeuws, meet 10 x 6,5 m en is drieschepig. Deze plattegrond heeft ook een duidelijke ingangspartij. Arts is zo zeker over de aard van deze paalstructuren omdat tijdens het grootschalige nederzettingsonderzoek in de Kempen nooit een dergelijke constellatie is aangetroffen. Dit waren altijd de bekende bootvormige huizen, die overigens ook op het Aalster kerkterrein zijn gevonden. De vondst van een

middeleeuwse houten kerk mag zeer bijzonder worden genoemd, parallellen ontbreken dan ook. Na de 12e eeuw is de kerk verdwenen, pas in de 15e eeuw wordt naast deze plaats een nieuwe bakstenen kerk gebouwd. Wat er in de tussentijd is gebeurd is niet duidelijk. Het tweede interessante fenomeen zijn de begravingen. Van de inhumaties zijn in het zand alleen nog de lijksilhouetten overgebleven. De wijze van begraven is zeer verschillend. Bootvormige en rechthoekige planken kisten zijn gevonden. Daarnaast werden boomstamkisten en 'halve' boomstamkisten, waaronder sporten waren ingezet, teruggevonden. Tevens zijn begravingen die alleen op een houten ladder of iets dergelijks in de grond lagen ontdekt. Mogelijk bezaten deze doden wel een lijkgewaad. De situatie lijkt enigszins op die zoals die tijdens het onderzoek in Assendelft in een natte situatie werd aangetroffen. De vondsten vielen qua volume nogal tegen, dit werd met name veroorzaakt door de kleine hoeveelheid keramiek die is gevonden. Daar tegen steken de metaalvondsten sterk af. Allereerst is er een muntschatje van twaalf zilveren penningen gevonden. De munten komen uit de periode rond 900 n. Chr., een periode waarin muntgeld schaars was. De tweede vondstgroep zijn de resten van het gietproces van bronzen klokken. Deze gietresten dateren uit de periode kort na 1700, wanneer er op het terrein klokken werden gegoten. De derde groep is post-middeleeuws. Deze bestaat uit een grote groep crucifixen die in de 19e en 20e eeuw tijdens de begraving aan de doden werden meegegeven, daarnaast is een grote hoeveelheid bedevaartsmedallions, knopen en gespen van de kleding en kistbeslag aangetroffen. Het zorgvuldig 'afpiepen' van de grond heeft duidelijk resultaat gehad. Het onderzoek te Aalst laat zien dat in korte tijd door beroepsarcheologen opgezet onderzoek in samenwerking met amateurs goed kan worden uitgevoerd. Het kleinschalige noodonderzoek is goed in te passen in het overkoepelende universitaire onderzoek en vult dit ten dele zelfs aan! Dat de resultaten zo snel beschikbaar komen is te danken aan een sterk en gemotiveerd team. Michiel Bartels

267


Literatuursignalement Historisch-Geografisch Tijdschrift 16,1998, 3:

Landschappen van wereldformaat. Onder deze titel vond in 1996 in Utrecht het derde lustrumcongres van de Historisch-Geografische Vereniging Utrecht plaats. Zes Nederlandse cultuurlandschappen werden voorgedragen om te worden genomineerd voor plaatsing op de werelderfgoedlijst van UNESCO. Het zijn: 1. Het terpengebied Middag-Humsterland. 2. De Ooypolder. 3. Het veenweidegebied Kamerik en Kockengen. 4. Het droogmakerijenlandschap van de Beemster. 5. Het buitenplaatsenlandschap aan de Vecht. 6. Het veenkoloniën-landschap: Het Gronings-Drentse veengebied. De Maasgouw; 117,1998, 2, kol. 123/124: N. Vossen en Ph. Janssen. De oudste Venlose waterleiding. Op 22 april jl. werd bij de aanleg van een nieuwe riolering op de Parade een houten waterleiding, bestaand uit zes uitgeholde boomstammen, aangetroffen. Uit oude stadsrekeningen blijkt precies hoe de waterleiding tot stand is gekomen.

pelgrimsteken behoort tot een groep Bossche insignes die de afgelopen tien jaar bekend is geworden.

Archeobriefvan de SNA 7, zomer 1998: In deze aflevering wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de ontsluiting van de archeologie via musea en 'oude' en 'nieuwe' media. Riemer Knoop behandelt de archeologische musea, Paul Stuurman de versnippering van archeologische literatuur, Theo Toebosch gaat nader in op het thema 'archeologie in de media' en Monique van den Dries gaat digitaal in 'Digitaal graven'. Verder vele nuttige vaste rubieken.

Monumenten 19,1998, nr. 6/7, pp. 24-27: Evert van Ginkel en Corien Bakker. Archeologie in Den Haag. Den Haag bestaat uiteraard al veel langer dan 1248. Al in de steentijd was sprake van bewoning binnen de grenzen van het Haagse grondgebied. De verschillende bewoningsfasen en het onderzoek dat daarop betrekking heeft, passeren in een vlot tempo de revue. Tenslotte wordt nader ingegaan op het gemeentelijk beleid ten aanzien van de bestudering van het bodemarchief.

Nieuwsbrief Archeologie in de Betuweroute;

nr. 6, juli 1998. Utrecht, Projectgroep Archeologie Betuweroute. In deze aflevering ligt de nadruk op conservering. Karin Abelskamp, coördinator conservering Betuweroute, komt uitvoerig aan het woord. Verder opgravingsnieuws, onder meer van de enige 'lopende' opgraving rond het Huis de Stenen Kamer te Zoelen.

Brabants Heem 50,1998, 2, pp. 52-61; J. Koldeweij. Vroomheid in tin en lood; Bossche pelgrimsinsignes als historische bron. Een van de blikvangers op het omslag van de 50e jaargang van Brabants Heem is een grauw laat-middeleeuws tin-loden insigne. Aan de hand van de gedetailleerde voorstelling kan worden vastgesteld dat het insigne afkomstig is uit 's-Hertogenbosch: een devotioneel souvenir uit de Sint-Janskerk. Dit

268

Cultuurhistorisch Bulletin Delft 1,1998, 2,

pp. 10-n: Epko Bult, Schraalhans' keuken. Een aspect dat kloosterlingen, wezen en studenten gemeen hebben, is de wijze waarop hun maaltijd werd bereid en gebruikt: in een centrale keuken om vervolgens collectief geconsumeerd te worden in een eetzaal. De kloosterlingen behoorden tot het St. Barbaraklooster, dat in 1573 door de Staten van Holland werd geconfisqueerd en in 1579 als weeshuis werd aangewezen. Een studentenvereniging is er thans gehuisvest.

K.J. Steehouwer. Langs grubben, groeven en graven. Een wandel- enfietsroute door Zuid-

Limburg. Amersfoort, ROB, 1998. 47 pp. (Archeologische routes in Nederland 17). ISBN 90-7604-60-69. Prijs ƒ 7,50.


E. van Ginkel. Graven langs de weg. Een wandelroute door het Kroondomein bij

Vaassen. Amersfoort, ROB, 1998. 47 pp. (Archeologische routes in Nederland 18). ISBN 90-7604-60-77. Prijs ƒ 7,50. De boekjes zijn verkrijgbaar bij VW's en in de boekhandel. 46 jaar geleden fietste ik langs de zuidgrens van Zuid-Limburg, langs onder meer het kerkje van Mesch en het kasteel van Mheer. Bij Steehouwer kom ik ze weer tegen en het is een vreugdevol weerzien. Trouwens, voor beide boekjes geldt dat ze informatief zijn en 'lekker' weglezen. Beide auteurs kunnen bogen op een gedegen kennis van wat zo'n boekje aan benadering van het onderwerp vraagt. Dat ze nog voor vele deeltjes in de reeks gevraagd mogen worden.

Fibula 39,1998, 2, pp. 12-14: S.Y. Comis. Flarden uit het verleden. De reconstructie van opgegraven textiel. Bij opgravingen in ons land moet je in natte, veenachtige bodemlagen bedacht zijn op de aanwezigheid van textiel, zeker als er al leer is aangetroffen. In Nederland zijn herkenbare (delen van) kledingstukken tot nu toe gevonden in het veen. Op de droge zandgronden zijn geen grote stukken textiel, maar wel sporen van kledingstukken gevonden. Na een korte verhandeling over textielonderzoek worden de voornaamste textielvondsten in ons land besproken. Die bevinden zich voornamelijk in het Drents Museum te Assen.

Archaologie in Deutschland; Heft 2 en 3, 1998: In beide afleveringen is een "Schwerpunktthema". In Heft 2 zijn dat de Neanderthalers, in Heft 3 de zilverschatten van de vikingen. Beide thema's worden in vijf bijdragen van vele zijden belicht. In Heft 2 een instructief artikel over archeologisch onderzoek dat van 1993-1996 heeft plaatsgevonden in het laat-Romeinse castellum Haus Bürgel, ten zuiden van Düsseldorf op de rechteroever van de Rijn gelegen. Er zijn substantiële delen bewaard gebleven. In de resten zal een museum worden ingericht. In Heft 3 interessant nieuws: Na 30 jaar is er in Westfalen, in de omgeving van Haltern, weer een vroeg-Romeins kampement ontdekt, een waarschijnlijk slechts korte tijd gebruikt marskamp.

Archeologie in Limburg 75 en 76, maart en

juni 1998: In beide afleveringen komen vrijwel alle archeologische perioden aan bod. Niet alle: de middeleeuwen ontbreken opvallend. De prehistorie is overvloedig vertegenwoordigd met vuursteenbewerking (over schachten, kepen en kerven), de oudste tekening van Limburg (een gravering uit een Federmesser-vindplaats bij Linne), een hamerbijl uit Sint-Geertruid, resten van een Michelsberg aardwerk op de Schelsberg te Heerlen, een bandkeramische vondst te Stein, sporen van Neandertalers uit Limburg en omgeving. De Romeinse tijd steekt daarbij maar magertjes af: Zegge en schrijve één bijdrage over laat-Romeinse vondsten uit Beesel. De vaste rubiek 'Limburgensia' komt er dit keer ook bekaaid af.

Scarabee nr. 34, juni 1998: Twee Nederlandse kunstenaars, Keivin Wilson en Joan Seyferth, komen uitvoerig aan het woord over hun kunst en inspiratiebronnen. Ook Gregorius Halman doet zijn verhaal. Hij bouwt eigenhandig een 'middeleeuws' kasteel: Olt Stoutenburght in Friesland. Een mogelijk Atlantikwal Museum in Hoek van Holland zou het behoud van een deel van de Neue Westwalle kunnen betekenen. Het buitenland doet ook mee: Een VOC-fort op Mauritius; een gezamenlijk project van Nederlandse en Engelse archeologen om kunstschatten uit Sakkara te herstellen; een impressie van de Romeinse stad Volubilis in Marokko; een gesprek met Luc Bauters, provinciaal archeoloog van de provincie Oost-Vlaanderen. In deze en de hiernavolgende afl. een groot aantal vaste rubrieken.

Scarabee nr. 35, augustus 1998: Een man met een missie. Dat is Thijs Maarleveld, hoofd van de ROB-afdeling Archeologie onder Water, die in mei in Leiden promoveerde op een proefschrift over het beheer van het archeologisch erfgoed in de Nederlandse wateren. Archeologische vakantietips uit Nederland en België zijn welkom. Verder bijdragen over de I7e/i8e-eeuwse reiziger Cornelis de Bruyn, die de klassieke wereld verkende. De toekomst van het kapotte kasteel Nederhemert is onzeker; als ruïne consolideren of restaureren? Het buitenland is present met een bijdrage over het belangrij-

269


ke archeologisch onderzoek te Wijnegem bij Antwerpen: ijzertijd, Romeins, middeleeuws. Theo Holleman trok per schip langs de Turkse kust en dompelde zich in de Griekse oudheid. Persepolis in Iran, 'de stad van de lente', komt als laatste aan de beurt.

huisonderzoek in Gouda en een verslag van de overhandiging van de vergunning voor het doen van opgravingen door de algemeen directeur van de ROB, mevr. H. van der Linden, aan wethouder A. Meiaard van Gouda.

Archeologische Monumentenzorg; Nieuwsbrief van de ROB; 1998-2:

1998, 1, pp. 1-6: F. Beekman en B. van der Valk. Merktekens van stormvloeden aan de Nederlandse kust. Nauwkeurige gegevens over de hoogte van vroegere stormvloeden zijn niet gemakkelijk te verkrijgen. Toch bestaat de indruk dat de stormvloeden uit de zestiende eeuw en eerder nog grotere hoogten bereikten dan die uit 1953. Wemelsfelder schrijft dat, vergeleken met 1894 en 1906, de stormvloed van 1953 een reus onder de dwergen was, maar "als wij hem in grotere historische tijdvakken zouden kunnen plaatsen, (hij) zou dan zeker blijken te zijn een dwerg onder de reuzen".

Tijdschrift voor waterstaatsgeschiedenis 7,

Blikvanger in deze nieuwsbrief is de foto van Koningin Beatrix, bezig met het leggen van plaggen op de laatste gerestaureerde grafheuvel in het Kroondomein Het Loo. Inhoudelijke blikvangers vormen de bijdragen over de start van het opgravingsbedrijf voor de ROB, het ADC/JWS (Archeologisch Diensten Centrum); het overhandigen van het eerste exemplaar van de AWN-handleiding 'Archeologisch Veldwerk' aan het sectorhoofd Onderzoek ROB Wilfried Hessing; archeologie en de Betuweroute; convenant met Staatsbosbeheer; monitoring in Purmerend; de Archeologische Monumenten Kaart; verslag van een studiedag in kasteel Rijckholt bij Maastricht over Archeologische Monumentenzorg (AMZ): Op 't Snijvlak: AMZ 2000.

Paul Stuurman

J. Jongepier, Nieuwe archeologische vondsten in het verdronken Land van Saeftinge, Zeeuws Nieuwsbrief Archeologie Provincie Zeeland

nr. 3, juni 1998: Na een bijdrage over het Steunpunt cultureel erfgoed Zeeland (Wim de Meurichy) en ROB-mededelingen (Mare Koeken) volgt de hoofdschotel, het Archeologisch nieuws februari-mei 1998, verzorgd door Jan Kuipers, Hans Jongepier en Mare Koeken. Meest opvallende berichten: Het onderzoek naar de in 1975 afgebroken Westmonsterkerk te Middelburg, de verzamelde vuurstenen artefacten in het Verdronken Land van Saeftinghe en de bij de archeologische kartering van het tracĂŠ Westerscheldetunnel door RAAP aan het licht gekomen vindplaatsen die gedateerd kunnen worden vanaf het laat-Paleolithicum tot in het midden-Neolithicum. Leida Goldschmitz verzorgt het nieuws van de AWN-afdeling Zeeland.

Monumentenzorg en archeologie in Gouda; nieuwsbrief 14, juni 1998:

Zowel monumentenzorg als archeologie komen aan bod in bijdragen over Woon-

270

Landschap (uitgave van de Stichting Het Zeeuwse Landschap) 14e jrg., nr. 1, 1998, pag. 16-17 AWN'er en Saeftinge-gids Richard Bleyenberg is in 1997 een aantal malen op zoek gegaan naar mesolitisch materiaal dat in situ wordt aangetroffen ter hoogte van de laagwaterlijn in het Land van Saeftinge (Zeeuws-Vlaanderen). Steentijdkenner Hans Jongepier geeft een korte maar sfeervolle impressie van de zoektochten in dit uitgestrekte en moeilijk toegankelijke natuurgebied.

Uit aarde en Vuur. Keramiek in Vlaanderen (Red. F. Bonneure & J.L. Meulemeester), tijdschrift Vlaanderen (thema-nummer), jrg. 46, nr. 3, mei-juni 1997. 88 pp., geĂŻll. Tegelijkertijd met het verschijnen van dit thema-nummer van het tijdschrift Vlaanderen was van 5 juli tot 5 oktober 1997 onder dezelfde titel een kleine tentoonstelling te zien in het Stedelijk Museum van Oudenburg (B.). Of de expositie plaatsvond naar aanleiding van dit thema-nummer, of


andersom, is mij niet duidelijk. Maar de tentoonstelling is inmiddels voorbij en wat ons resteert, is een fraai uitgevoerd en nog steeds actueel thema-nummer, dat bij verschillende Vlaamse en Waalse musea als overdruk (B.fr. 300) nog steeds verkrijgbaar is. "Uit aarde en Vuur" geeft een kort maar grondig overzicht van de ontwikkeling van de keramiek, zoals die vanaf de prehistorie tot op heden in Vlaanderen werd/wordt geproduceerd. Overigens komt het twintigste eeuwse aardewerk er met nog geen zestien pagina's er maar karig vanaf: de meeste ruimte is vrijgemaakt voor het materiaal dat bij oudheidkundig bodemonderzoek tevoorschijn pleegt te komen. De redactie van het tijdschrift Vlaanderen is erin geslaagd een aantal gerenommeerde archeologen aan te trekken. Zoals Luk Van Impe (prehistorie), Hugo Thoen en Robert Nouwen (productie van gallo-romeins aardewerk bij Tungrii, Nervii en Menapii), Tony Oost (Antwerpse majolica), MarieChristine Laleman (productie en concurrentie zeventiende eeuw), Piet Swimberghe (Vlaamse tegels en het jongere volksaardewerk) en last but not least Frans Verhaeghe met een uitvoerig overzicht over de ontwikkeling van het middeleeuws Vlaams aardewerk).

Op deze wijze is het tijdschrift Vlaanderen erin geslaagd om kort en bondig de ontwikkeling in vormgeving en productie van het in Vlaanderen vervaardigde aardewerk te presenteren.

Stadsarcheologie, bodem en monument in Gent, 20e jrg., nr. 4,1996 (!). In het jongste nummer van Stadsarcheologie publiceren Marie Christine Laleman, Daniël Lievois en Gunter Stoops een artikel over natuurstenen kanonskogels (pag. 1542). Aanleiding vormt de vondst van een verzameling van deze bollen ter plaatse van het voormalige Franciscaner klooster in Gent, welk klooster in de tweede helft van de zestiende eeuw als munitie-depot fungeerde. Het formaat van de kogels varieert van 8,4 tot 19 cm in doorsnede met een uitschieter die ruim 42 cm meet. Het gewicht van de kogels varieert van 850 gram tot 98 kilo. In het artikel komt de vindplaats van de kogels aan bod, uiteraard wordt aandacht geschonken aan materiaal, herkomst en gebruik van de kogels zelf. Ook wordt uitgebreid stil gestaan bij de bewapening van de stad Gent in de veertiende tot en met zestiende eeuw. Gerrit Groeneweg

Antiquariaat gespecialiseerd in archeologie

anWesting yne 'Antiquarian booksellers specialising in archaeological books Adres : Anderenseweg 3 9463 TL Eext Tel./fax: (0592)262576 E-mail : westing_payne®amazed.nl

j Vraag onze catalogus met het gebied van uw interesse: • Algemeen • Nederland en België • Europa • Midden-oosten • Noord- en Zuid-Amerika • Azië • Afrika Of raadpleeg onze on-line catalogus op het Internet: http://www.amazed.nl/westingpayne/

271


Reacties van lezers Uw reacties stuurt u naar het centraal redactie-adres, Lamarckhof IO-I, 1098 TK Amsterdam. De redactie draagt geen verantwoordelijkheid voor de inhoud van geplaatste brieven. Gaten

Als hiatoloog in wording vermoed ik, met 99,9% zekerheid, dat het gaatje in het kruikje dat mevrouw Osseweijer (Westerheem 2,1998) beschrijft de volgende functie heeft. Dit dient om drukopbouw in de ruimte tussen cilinder en binnenwand van het kruikje tijdens het bakproces te voorkomen. Zat dit gaatje er niet, dan zou het kruikje tijdens dit bakproces naar alle waarschijnlijkheid geëxplodeerd zijn. Het is dus gewoon noodzakelijk en niet bedoeld om te verrassen. Maar het kan natuurlijk ook zo zijn dat de pottenbakker dit potje mede zo gemaakt heeft, om iemand na zo'n tweehonderd jaar voor een raadsel te stellen. Nou, dat is hem dan heel goed gelukt! Anton van Schip Door de redactie ingekort.

Conclusie Met belangstelling heb ik het artikel gelezen over de middeleeuwse benen drietand (Westerheem 4,1998). Gerrit Groeneweg en Vera Vandenbulcke hebben mijns inziens echter te snel de archeologische context terzijde geschoven. Aan de hand van de archeologische context werd alleen geconcludeerd dat de benen drietand waarschijnlijk vooral door vrouwen werd gebruikt. Dit laatste is volgens mij zeer aannemelijk maar toch heb ik mijn bedenkingen tegen de functie als krulspeld. Indien de drietand als krulspeld werd gebruikt zou ik eerder verwachten dat ook benen haarkammen werden aangetroffen in plaats van bijvoorbeeld spinschijfjes. De gehele archeologische context wijst er volgens mij op dat de drietand wel degelijk voor wolbewerking of weven werd gebruikt. Laten we bijvoorbeeld aannemen dat de drietand gebruikt werd voor het bewerken van het oppervlak van geweven wollen stof. Door de drietand tussen duim en wijsvinger vast te houden, zoals afb. 4 in het

272

artikel, en met de punten van de drietand over het oppervlak van het stofte krassen kan een andere structuur worden verkregen. Dit zou ter verfraaiing kunnen gebeuren maar het is waarschijnlijker dat door het pluiziger maken van het oppervlak een beter draagcomfort werd verkregen of dat het stof hierdoor een beter isolerende werking had (betere bescherming tegen de kou). Wat betreft het draagcomfort zou dit specifiek bedoeld zijn voor kleding die op de huid werd gedragen en zou de drietand de mechanische voorloper kunnen zijn van onze huidige wasverzachter. Belangrijk voor deze toepassing is dat de punten van een drietand steeds op gelijke hoogte moeten zitten. Voor een toepassing waarbij de ruimte tussen de tanden belangrijk is of zoals bij de krulspeld de tanden alleen de functie hebben voor bevestiging van het leertje is het niet noodzakelijk dat de tanden van een drietand even lang zijn. Met deze theorie/hypothese als uitgangspunt zal ik de verscheidenheid in vorm, grootte en materiaalsoort proberen te verklaren. De tandjes staan vrijwel steeds op het vlakke deel van het bot. Dit is volgens mij bewust gedaan omdat hierdoor de bewerking van het stof efficiënter wordt. Voor het bevestigen van het leertje bij gebruik als krulspeld zou het niet uitmaken op welke plaats de tandjes op het uiteinde van bot zijn aangebracht. De kleine koperen exemplaren werden volgens mij niet als ornamenten gebruikt maar hadden waarschijnlijk dezelfde functie als de benen exemplaren. Dat deze exemplaren kleiner waren heeft waarschijnlijk met het materiaal te maken. Als de drietand werd toegepast voor oppervlaktebewerking zal een bepaalde materiaalsterkte noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de tandjes tijdens bewerken afbreken. Koper is een steviger materiaal dan bot waardoor met een kleiner exemplaar dezelfde kracht kan worden uitgeoefend tijdens bewerking. De lengte van de tanden kan variëren doordat deze tijdens gebruik slijten en eventueel opnieuw worden aangescherpt. Een drietand van bot met kleine tandjes zou dan reeds langer in gebruik zijn dan een drietand met nog lange tanden. Het aantal tanden bepaalt welke kracht nodig is voor de bewerking.


Veel tanden op een rij zullen van de gebruikster een grotere inspanning vergen waarmee het geringe aantal van 2 tot 4 tanden verklaard kan worden. Dat de drietand hol is heeft volgens mij te maken met het feit dat optimaal gebruik werd gemaakt van materiaalsoort, bewerkingstechniek en vorm. Bot is een stevig materiaal terwijl de platte achterkant van het middenvoetsbeen juist zeer geschikt is om de tandjes nagenoeg op een lijn te krijgen. Dat het bot hol is heeft tevens het voordeel dat de bewerking eenvoudiger is dan van een massief blokje. Indien ik de keuze zou moeten maken om een drietand te snijden/zagen uit een hol of massief bot/koper, waarbij het niet uitmaakt of de drietand hol of massief wordt, zou ik de voorkeur geven aan de holle versie.

Zoals uit mijn bovenstaand betoog blijkt, kun je dus gemakkelijk een theorie ontwikkelen die aansluit bij de archeologische context, vorm en materiaalsoort. Ik hoop niet dat ik op deze manier te kritisch ben geweest op het artikel. Ik zou meer van dit soort artikelen in Westerheem zeer op prijs stellen, omdat op deze manier de lezer wordt aangespoord om mee te denken. Ook op mijn theorie kan immers gemakkelijk kritiek worden uitgeoefend. Het gaat er bij een dergelijk onderwerp vooral om dat het een inspiratiebron kan zijn voor lezers waardoor mogelijk in de toekomst weer enkele stukjes van die grote archeologische puzzel gelegd kunnen worden en we een steeds beter beeld krijgen van ons verleden. Sjra Wagemans

Tentoonstellingsladder NEDERLAND Cultureel erfgoed in beeld: 100 jaar KNOB, vanaf 19 oktober in diverse plaatsen. Leiden (Stadsbouwhuis): 19 okt-13 nov.; Utrecht (Aorta): 21 nov.-i3 dec; Naarden (Stadskantoor): 13 dec-31 dec; Den Haag (Stadhuis): 7 jan.-2O jan. Daarna nog in zes Nederlandse steden. - Fototentoonstelling naar aanleiding van het 100-jarig bestaan van de KNOB. Ruim 100 foto's geven een beeld van de activiteiten en invloed van deze organisatie in de afgelopen eeuw. Egyptomania in Nederland, t/m 1 november 1998. Museum Boymans van Beuningen, Museumpark 18-20, Rotterdam. • Overzicht van de Egyptische invloed op Nederlandse kunst en kunstnijverheid in de 19e en 20e eeuw. De waanzin ten top, 3000 jaar Toren van Babel, t/m 2 november 1998. Bijbels Openluchtmuseum, Profetenlaan 2, Heilig Landstichting. - Maquettes, objecten, gravures en spotprenten geven een beeld van de archeologische geschiedenis van de toren van Babel en de weergave ervan in de beeldende kunst. 'Met een beetje geluk'; bodemvondsten uit Oostergo, t/m 7 november. Streekmuseum/Volkssterrenwacht, Menno van Coehoornweg 9, Burgum. - Een tussenstand van het archeologisch onderzoek naar dit kerngewest van Friesland. De ontdekking van de Egyptische kunst, t/m 8 november 1998. Museum Het Paleis, Lange Voorhout 74, Den Haag. - Terugblik op de 'herontdekking' van Egypte sinds Napoleons beroemde expeditie, precies 200 jaar geleden. Grotendeels bruiklenen van het verbouwende RMO.

273


Geologie, archeologie, t / m 15 december.

Oudheidkamer, Raadhuisplein 2, Ermelo. De zwaarden van Godlinze, t/m 22 november 1998. Groninger Museum, Museumeiland 1, Groningen. - In 1919 groef prof. dr. A.E. van Giffen het grafveld Godlinze (Noord-Oost Groningen) op. Bij deze opgraving werden zowel inhumatie- als crematiegraven aangetroffen. In vier crematiegraven lagen blokken roest waar men geen raad mee wist. De resten belandden in het depot. Met behulp van de Mondriaan Stichting heeft het Groninger Museum deze metalen objecten nu laten conserveren. De resultaten bleken verrassend; zwaarden, stijgbeugels, lanspunten, schildknoppen en een aantal kleinere voorwerpen uit de 8e of 9e eeuw. De tentoonstelling in de ovale zaal laat de nieuw geconserveerde voorwerpen en vergelijkbare vondsten zien uit naburige streken, waaronder Ost Friesland (BRD). Een huis voor altijd, t/m 31 december 1998. Bonnefantenmuseum, Avenue Ceramique 250, Maastricht. - Deze expositie heeft de ondertitel: De sarcofaag van Simpelveld en andere rijke Romeinse graven uit Zuid-Limburg. De kenners weten dan genoeg. Mummies!, t/m eind 1998. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden. - De mummie als griezel en als mens: veel achtergronden van dit Egyptische fenomeen. '.Actie Romein!, t/m eind 1998. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden. - Kindertentoonstelling waar spelenderwijs kennis wordt gemaakt met het (inheems-) Romeinse leven. Antiek toerisme, t/m eind 1998. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden. - Sfeervolle overzichtstentoonstelling. Een reis langs het mooiste van het Museum van Oudheden. Who's afraid ofancient blue?, t/m eind 1998. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden. - Monumentale beeldhouwkunst in een sfeervol decor rond de Egyptische Isis-tempel uit Taffeh. De dubbele bodem, t/m 14 februari 1999. Zaans Museum, Schansend 7, Zaandam. - In het nieuwe Zaanse Museum een tentoonstelling over wat de bodem vertelt over de Zaanse geschiedenis. Kopten, christelijke cultuur in Egypte, van 21 november 1998 t/m 28 februari 1999. Allard Pierson Museum, Oude Turfmarkt 127, Amserdam. - Kunst en cultuur van deze bekeerde Egyptenaren, die de vroeg-Christelijke tradities en religie hebben weten te behouden.

BUITENLAND Augusta Raurica - Aquincum. Das Leben in zwei römischen Provinzstadten,

t/m 1 november 1998. Romein Museum, Giebenachstrasse 17, Augst (Zwitserland). ïo ans déja! Recherchespréhistorique en Ardèche, t / m 15 november 1998.

Musée régional de Préhistoire, Orgnac-'Aven (Frankrijk).

274


Archeologie aérienne en Touraine, t/m 30 november 1998. Musée Archéologique, 25 Rue du Commerce, Tours (Frankrijk). Lesgrandes inventions de la Préhistoire, t/m 20 december 1998. Musée du Malgré-Tout, 28 Rue de la Gare, Treignes (België). Un chdteau sous la loupe, t/m 24 december 1998. Espace archéologique St. Pierre, Route Merveilleuse 23, Namen (België). - Niet alleen het Gravenkasteel zelf, maar ook andere kastelen in het graafschap Namen, zoals te Bouvignes, worden archeologisch en historisch 'doorgelicht'.

EVENEMENTEN Honderd jaar oudheidkunde in Nederland; ontwikkeling in het denken over het cultureel erfgoed.

Congres ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de KNOB. Eén van de sprekers is prof. W.A. van Es, die een lezing geeft over de relatie tussen archeologie en monumentenzorg. 15 oktober, Leiden, Stadsgehoorzaal. Inlichtingen: KNOB, tel. 030-2321756. Reuvensdagen.

Het jaarlijkse 'onderonsje' voor (beroeps)archeologen met veel lezingen over evenzovele deelgebieden van de archeologie. Ook voor amateurs interessant! 19 en 20 november, Den Haag, Grote Kerk. Inlichtingen: SNA, tel. 020-4227979. DPV-Symposium Metaaldetectie: schatgraven] of prospectiemethode?

21 november 1998, Assen, Van der Valkmotel, Balkenweg 1. De Drents Prehistorische Vereniging organiseert op zaterdag 21 november a.s. een symposium over dit thema. Een zestal sprekers zal, ieder vanuit zijn of haar eigen achtergrond, ingaan op het fenomeen metaaldetectie in Nederland en de voortslepende discussie tussen metaaldetectoramateurs enerzijds en de professionele archeologen anderzijds over het gebruik van deze apparaten en de mate van destructiviteit voor het bodemarchief. In de ochtend zullen vooral de problemen worden geïnventariseerd, terwijl de middag zal worden gebruikt om te zoeken naar positieve oplossingen en te komen tot een gedragscode. Het symposium begint om 10.00 uur. Inlichtingen: Wijnand van der Sanden, tel. 0592-365799. Geïnteresseerden kunnen zich vóór 1 november aanmelden door overmaking van ƒ 45,(DPV-leden/ 35,-) op gironummer 842393 t.n.v penningmeester DPV, Kastanjelaan 7, 9471 RW Zuidlaren o.v.v. Symposium. In dit bedrag zijn koffie/thee en lunch inbegrepen. Restoration.

Tweejaarlijkse vakbeurs waar bedrijven, organisaties en particulieren hun kunnen en producten tonen op het gebied van restauraties en conservering van het cultureel erfgoed. De beurs staat dit keer in het teken van het Jaar van het Monumentenonderhoud. 10-12 december 1998, Amsterdam, RAI. Inlichtingen: G. Roos, tel. 020-5491212. Met het oog op morgen - veranderingen op het gebied van veldtechniek en veldarcheologie.

Congres, georganiseerd door de NVvA (Nederlandse Vereniging van Archeologen) en speciaal bedoeld voor veldtechnici en veldarcheologen. 27 februari 1999, Amersfoort, ROB. Inlichtingen: NVvA, D. Gerrets, tel. 050-3636728.

275


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Aardewerk (LWA)

vacature Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) G. Vlamings, Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 035-5387851. Contactpersoon Betuwelijn H.H.J. Lubberding, Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Regio coördinatoren: Regio Noord-West: Max Franken, Takkenburg 15, 2135 BT Hoofddorp, tel. 023-5653031. Ed Beugel, Kostverlorenstr. 62, 2042 PJ Zandvoort, tel. 023-5712184. Regio Noord-Oost-Zuid: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192.

Regio Noord-Oost-Noord: Wijnand Baerken, de Havens 5, 8635 ME Bozum, tel. 0515-521047. Regio Zuid-West: Fred Talie, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387. Ad Beerens, Franselaan 220b, 3028 AN Rotterdam, tel. 010-2623839. Regio Zuid-Oost: Joost van den Besselaar, Zoetendaalstr. 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. Nout Cornelissen, Pater Gymardstr. 4, 5844 AK Stevensbeek, tel. 0485-383743. Voorzitter: Boudewijn Goudswaard, Bodegraafsestraatweg 23, 2805 GK Gouda, tel. 0182-571656. Secretariaat: Marion Burger, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387. Penningmeester: Jan Bakker, Neckarstr. 10, 8226 LL Lelystad, tel. 0320-254808.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C jeugdlidmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

276

1998 ƒ 70,00

1999 ƒ 7O,OO

42,00

ƒ 42,00 ƒ 35.00 ƒ 35,00 ƒ 25,OO ƒ 8,OO

ƒ ƒ ƒ ƒ ƒ

35.00 28,00 21,00

8,OO

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij de Leden- en Abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, of het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris a.i.: B. Beerenhout, Waldeck Pyrmontlaan 8 B/2,1075 BV Amsterdam, tel. 020-6643354. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 030-2203900. Postgiro 577808 t.n.v. alg. penningmeester AWN De Bilt. Bestuursleden: Mw. A.E. Oostdijk (Professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. Mw. C. Vandepoel (Kampen), R.J. Schimmelpennincklaan 12G, 2517 JN 's-Gravenhage, tel. 070-3466943. Mw. S. Leupen (Public Relations), Nieuwe Rijn 99, 2312 JM Leiden, tel. 071-5128521. Mw. A. Bonnema (Veiligheid a.i.), Steltloperstraat 43, 2623 NV Delft, tel. 015-2619050. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P. Stuurman, P. Vons, S. Pos. Bureau AWN (postadres, informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. P.H. van den BergBender, Spanbroekstraat 7,1507 KT Zaandam, tel. 075-6165510 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. D.C.M. Beemster, Nieuwe Gracht 31, 2011 NC Haarlem, tel. 023-5315151. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Ten Katestraat 31/1, 1053 BW Amsterdam, tel. 020-6838134.

7. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band (a.i.), Prins Frederiklaan 334, 2263 HM Leidschendam, tel. 070-3175534. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Mw. J.C. Vos-Kranendonk, Verwersdijk 77, 2611 NE Delft, tel. 015-2123443. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118-462142.

11. Lek- en Merwestreek: N.F.A. Zaalberg, Tolbrugstraat waterzijde 31, 3311 EX Dordrecht, tel. 078-6133645. 12. Utrecht en omstreken: Mw. P. Tensen, Zonstraat 75, 3581 MR Utrecht, tel. 030-2522423. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): G. Vlamings (contactpersoon), Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 034-5387851. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): E. van Hagen, H. Cleyndertweg 61, 1025 DG Amsterdam, tel. 020-6341475. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: A. Haneveer, Achterweg 39, 4112 JD Beusichem, tel. 0345-502351. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485-343456, http://www.euronet.nl/users/adrianus/awn.htm. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mw. A.M. Baljet-Peters, Bronbeeklaan 40, 6824 PH Arnhem, tel./fax 026-3643080, E-mail: baljet.pet@wxs.nl. 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: L.G. Heij, Ordermolenweg 11, 7312 SC Apeldoorn, tel. 055-3553688. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. Ijsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Oosterwijk, Kerkstraat 9, 7722 LR Hoonhorst, tel. 0529-402021. 21. Flevoland: J. Eelman, Postbus 2354, 8203 AJ Lelystad, tel. 0320-251969. 22. West-Brabant: Mw. A.-M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: J. Dekker, Heggeranklaan 10, 5643 BR Eindhoven, tel. 040-2122129. 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek. AWN-leden maken geschiedenis!


tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 47 • nr. 6 • december 1998


Colofon

Inhoud jaargang 47 no. 6, december 1998

Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement ƒ 70,-- per jaar Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Mas ja Kooiman (eindredacteur), Tamboerskade 13, 5021 HK Tilburg. E-mail: masja@zeelandnet.nl • Marie-France van Oorsouw (redacteur literatuurrubrieken), Lamarckhof 10-1,1098 TK Amsterdam (tevens centraal redactie-adres). • Els Piekaar (redacteur verenigingsnieuws), Hofmeyrstraat 43a, 1091 LX Amsterdam. • Gerrit Groeneweg, Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: gerritgr@concepts.nl Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 december, 1 februari, 1 april, 1 juni, 1 augustus en 1 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: ƒ 250,-, halve pagina: ƒ 500,-, hele pagina: ƒ 900,-, insteekfolder: ƒ 900,-. © AWN 1998. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen

Redactioneel

277

Jan Ph. van Oostveen en Monique A.F. Peters

Een zeventiende-eeuwse afvalput uit Amstelveen

278

Marie-France van Oorsouw

AWN's van het eerste uur Westerheem in gesprek met: J.D. van der Waals

294

C. Isings

Een bronzen haarnaald uit de collectie Nahuys en een haarnaald-fragment uit Vechten 298 Kort archeologisch nieuws

301

Boven het maaiveld

304

Literatuurbespreking

309

Literatuursignalement

315

Wie kent dit?

317

Reacties van lezers

317

Tentoonstellingsladder

322

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

324

Druk: Drukkerij Ovimexb.v., Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: Een gereconstrueerde plattegrond van Amstelveen anno 1752 (midden). Tegel met de afbeelding van een tulp (onder). Majolica bord met op de spiegel mogelijk een fantasiewapen (links). Zie artikel pag. 278 e.v.


Redactioneel Het is een koude herfstdag in Arnhem. Regen en zon strijden het hardst om de weerloze aarde te geselen met hun stralen. Aan de voet van het Provinciehuis perst de Rijn het overbodige hemelwater koortsachtig richting zee. Merkwaardig toch hoe een grote stad als Arnhem zich sinds de Middeleeuwen heeft afgekeerd van de rivier, alsof het een riool is van waaruit het ongedierte een dodelijke wolk van ziektekiemen over de stad blaast. Geen mens waagt zich aan de oever, geen theehuisje is er te vinden. Slechts een eenzaam bankje geeft een verlaten grijsaard de gelegenheid om te mijmeren over de tijden van weleer. Waar is de tijd gebleven? Het weinige historische van de stad, zoals de fraaie, doch gereconstrueerde Steenpoort, staat volledig in de schaduw van naoorlogs beton, dat zich als een grauwe vlek in de wonden van de oorlog heeft verspreid.

noch de dichter H.H. ter Balkt die enkele van zijn gezangen declameert. Nee, het is Neerlands beroemdste antiheld Arthur Docters van Leeuwen die de toehoorders op zijn hand krijgt. In een gloedvol betoog etaleert hij van achter dikke brilleglazen zijn welsprekendheid. Met fijnzinnig gevoel voor detail, gekruid met milde zelfspot, verhaalt hij over het AWN-kamp waar hij zijn eerste schreden (en troffels) in de grond zette en hoe hij van deze opgraving - en alle volgende - ondanks zijn ogenschijnlijk fysieke beperkingen de mooiste vondsten uit de modder toverde (O Fortuna!). Al uitweidend komt Doctors van Leeuwen tenslotte tot de essentie van de amateurarcheologie: het ultieme moment van de vondst, waarbij de tijd tussen het heden en het verleden voor eventjes helemaal vervaagt... Daar doen we het allemaal voor. Dat is de kick. En die is onbetaalbaar.

Kloppend hart van het Provinciehuis is een strakke, rechthoekige zaal, die geheel in tegenstelling tot de bedoelde, gedeputeerde statigheid meer weg heeft van een progressieve kerk uit de jaren '70, met koude plavuizen op de grond, verdwaald hout aan de muren en opzichtige mozaïeken waarvan de beeldtenis schreeuwt om betekenis. Maar daar komen we niet voor. We zijn aanwezig voor de uitreiking van het eerste exemplaar van het boek 'Kruisende Sporen', geschreven door oud-hoofdredacteur van Westerheem, Arnold Carmiggelt. Hij is het echter niet die de show steelt deze middag, noch de inleider, noch de Commissaris van de Koningin Jan Kamminga,

De zon breekt door en rijgt een stralenkrans door het schaarse haar van de spreker. Het zijn rake woorden, maar één ding is hij nog vergeten. Want dat een man als Docters van Leeuwen zich met zoveel elan in de grond stort, zegt veel over het karakter van de amateurarcheologie. Of je nu student, arts, werkloze, arbeider of super-pg bent, in de opgravingsput is iedereen gelijk. De amateurarcheologie staat dicht bij de mensen, de mensen staan dicht bij elkaar. Juist dat is wat ons vak zo aantrekkelijk maakt. Het is zo verdomde menselijk. Paul van der Heijden

277


Een zeventiende-eeuwse afvalput uit Amstelveen Jan Ph. van Oostveen en Monique A.F. Peters1

Afb. 1. Een gereconstrueerde plattegrond van Amstelveen anno 1732.

Op 13 oktober 1990 ging een tiental enthousiaste leden van de AWN aan de slag met een opgraving in de oude dorpskern van Amstelveen. De locatie was het voormalige pand van het Amstelveens Weekblad, gelegen aan de Dorpsstraat 54 (verpondingsnummer 750 van afbeelding 1). Gehoopt werd dat op deze plaats een bevestiging werd verkregen van veertiende- en mogelijk dertiende-eeuwse bewoning. Naast sporen uit de veertiende eeuw werden twee afvalputten aangetroffen. De ene put kan globaal in de zeven-

tiende en de andere in de negentiende eeuw gedateerd worden. Deze afvalputten zijn opmerkelijk omdat zij in de literatuur vrijwel alleen in een stedelijke omgeving worden beschreven. In dit artikel zal nader worden ingegaan op een houten, vijfhoekige afvalput uit de zeventiende eeuw. i. Historisch onderzoek Bij het historisch onderzoek dat naar de opgravingslocatie is uitgevoerd, wordt in het kader van dit artikel alleen gekeken naar de periode tot het eind van de zeventiende eeuw. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van een gereconstrueerde plattegrond op basis van het verpondingscohier uit 1732.2 De eerste uit de archieven bekende eigenaresse van het opgravingsperceel (nr. 750) is Trijn Roemersdochter, weduwe van Pieter Claesz. Pijl. Zij verkoopt samen met haar zoon Claes op 20 mei 1567 een huis met hooiberg aan Willem Dircsz Kool.' Deze is niet erg gelukkig met zijn nieuwe bezit omdat grote delen van Amstelveen tijdens de Tachtigjarige Oorlog worden verwoest. Ook zijn huis aan de Dorpsstraat moet het ontgelden, naast bijvoorbeeld de Dorpskerk. EĂŠn en ander blijkt uit de verkoopakte die in 1595 wordt opgesteld en waar sprake is van een "ledich erve".4 In 1595 gaat het perceel over naar Willem Dircksz C(K)ool die hierop een huis laat bouwen. Hij blijft niet lang in het bezit van dit huis want op 13 december 1600 wordt het huis verkocht aan Willem Michielsz Smith, schout tot Nieuwer-Amstel (i592-i6o2/i6o3).5 De schout is echter niet de gebruiker van dit pand omdat hij woonachtig is in het schoutshuis (verpondingsnummer 727). De schout verhuurt het pand aan Taet Jansz Smith, die het perceel

278


in 1602 koopt.6 Een kleine veertien jaar is het pand in bezit van Taet Jansz Smith. Na zijn dood erft zijn zoon Jan, getrouwd met Neeltie Coster, het perceel en deze verkoopt het inmiddels braakliggende terrein op 20 juli 1616 aan Jan Lubbertsz Backer.7 Voor de periode 1616-1627 zijn minder archiefgegevens van de eigenaren voorhanden. Wel is bekend dat Jan Lubbertsz Backer akkerland in zijn bezit heeft in het Oosteinde in de ban van Aalsmeer en een hoekhuis gelegen op het verpondingsnummer 726.8 Hoogstwaarschijnlijk sterft Jan Lubbertsz Backer in 1623, want op 31 januari 1624 wordt een akte opgemaakt om het aandeel van zijn vier kinderen in hun vaders nalatenschap vast te leggen.9 Uit deze akte blijkt dat wanneer de kinderen meerderjarig zijn of in het huwelijk treden, zij ieder 25 Carolus guldens erven. Jans weduwe Geertgens hertrouwt voor de maand mei 1624 met Rieuwert Gerritsz en verkoopt in de periode 1624-1627 het huis met verpondingsnummer 726 en het hier te bespreken perceel met verpondingsnummer 750. In de periode 1627-1638/1639 wisselt het huis maar liefst vijf keer van eigenaar. Helaas zijn in het merendeel van de gevallen alleen de eigenaar en niet de gebruiker(s) bekend. Opvallend is dat zeker twee eigenaren uit deze periode in Amsterdam woonachtig zijn. Het betreft mr. He(y)ndrick Oetgens10, secretaris van Amstelland, Amsterveen en Diemermeer, en de timmerman Jan Jurriaansz, die woonachtig is op de Amsterdamse Angelierstraat.11 Voor de periode 1638/1639-1647 gaat het perceel niet meer over in andere handen. De eigenaar is Willem Claes Ma(e)ties12 waarvan noch bekend is wat voor beroep hij heeft, noch duidelijk is waar hij woonachtig is. Op 1 april 1647 verkoopt Willem Claes Ma(e)ties het perceel aan Teunis Henricksz. Om deze transactie te financieren leent Teunis fl. 600,- van Willem Claes Ma(e)ties.:3 Uit het

V

J

L

.t

>

*--"" "\.... i

711

BoiMtnsxttta

ca 1620

1567

,X

j

^^

f

752 |

7SI 730 Boiïivtiasuif

tf«ff

1595

r r'

Oorp*'*

1 Tussen 1631 en 1745

*-£

750 BntTivtntaeeg

ca 1610

archiefonderzoek is gebleken dat Teunis in de kerkbuurt woonachtig is en dat hij verder geen andere woningen bezit. Het lijkt daardoor aannemelijk dat hij de gebruiker is van het historisch onderzochte perceel. Naar aanleiding van het overlijden van Teunis wordt een boedelinventaris opgemaakt. Hieruit blijkt dat hij naast "19 aerde kommetjes soo goet als quat, 35 aerde schotels, 4 tinnen schotels, 7 kannen, een kannebort met 6 kannetjes, 32 tinnen lepels, 5 aerde sout vaten, 4 paer schaetse, loonse kolf, sleete, een goude wapen ringh met een suf' en veel kleding bezat. Daarnaast is er o.a. sprake van een kast, 6 stoelkussens, 13 stoelen, 3 tafels, 3 banken, 3 tresoortjes, 9 lakens, 10 kussensloopen, 3 bedden, 2 peuluw, 8 hooft kussens en 7 deeckens. Als brandstof komt een partij turf voor in de boedelinventaris.14

Afb. 2. De diverse bouwfasen langs de Dorpsstraat op basis van historische gegevens.

Op 15 augustus 1653 verkoopt de weduwe van Teunis, Leuntgen Egberts, 279


n8 mm

Ajb. 3. Majolica bord met op de spiegel mogelijk een fantasiewapen.

geassisteerd door haar oom en voogd Jasper Centen, en door de voogden van haar minderjarige kind, respectievelijk Harmen Henricx, Jacob Gerritsen en Leendert Reyerssen, het huis in de Kerkbuurt voor het bedrag van fl. 495,aan Teunis Frencken.]5 Een dag later verkoopt Teunis Frencken het huis aan Gerbrant Janse Backer, schepen te Nieuwer-Amstel.16 Via vererving gaat dit huis over naar Cornelis Dircksz Backer, die ook schepen van NieuwerAmstel is.1? In 1670 hertrouwt Cornelis met de uit Amsterdam afkomstige Ariaente Claes.18 Uit de ondertrouwakte blijkt dat Cornelis "bierbeschoijer is.19 Evenals de vorige eigenaar bezit hij verschillende huizen en land in het dorp, waaronder het hoekhuis met verpondingsnummer 752 waar in 1670 een bakkerij in is gevestigd. Over het laatste kwart van de zeventiende eeuw zijn geen transportaktes omtrent dit pand overgeleverd. Mogelijk is het perceel via vererving overgegaan op Grietje Watelaar, die hier zeker tot in 1702 woonachtig is.2°

2. De inhoud De afvalput bestond uit een vijfhoekige houten constructie. De bodem was voorzien van een houten vloer. De put is, deels vanwege tijdgebrek, deels vanwege het feit dat deze put in het profiel zat, gedeeltelijk uitgegraven. Daarnaast is bij het graven van de sleuf een klein gedeelte van de put vergraven. Geschat wordt dat zeker 75% van de inhoud geborgen is.

197 mm

Afb. 4. Majolica hord met rankenornament als versiering.

280

2.1 Het aardewerk Aardewerk en met name kleipijpen vormen bij de bepaling van de ouderdom van een gesloten vondstcomplex een belangrijk hulpmiddel. Bij de bespreking van het aardewerk zullen de vondsten per aardewerkgroep behandeld worden. 2.1.1 Majolica In totaal konden minimaal 28 majolica voorwerpen herkend worden: 27 borden en een kom.


Een van de meest aardige majolica voorwerpen is een wapenbord (afb. 3). Van dit bord werd alleen de spiegel aangetroffen. Hierop is een heraldisch wapen afgebeeld met helm en gestileerd helmkleed in de vorm van bladmotieven. Boven de helm is een zwaan afgebeeld. De spiegel van de schotel is geschilderd in de kleuren oranje, lichtgroen en donkerblauw op een lichtblauwe ondergrond. De achterzijde is met een grijs getint loodglazuur bestreken. De diameter van de standring bedraagt 11,8 cm. De scherf is rood. Vermoedelijk stelt deze afbeelding een fantasiewapen voor. Borden met een dergelijke voorstelling werden in de eerste helft van de zeventiende eeuw op bestelling vervaardigd voor de 'nouveaux riches'.21 Ook visueel aantrekkelijk zijn twee majolica bordjes (afb. 4 en 5) met een rankenornament. Dit ornament werd vaak toegepast in combinatie met andere minder opvallende motieven. Opmerkelijk is de grote gelijkenis met een in Leeuwarden gevonden bord, dat in het laatste kwart van de zestiende eeuw wordt gedateerd.22

203 mm

Aft). 5. Majolica bord met rankenornament als versiering. Ajb. 6. Majolica bord met een draaiend- of wentelend ornament.

Een ander fraai bord is versierd met een draaiend of wentelend ornament. Deze benaming slaat op de wijze waarop de motieven zijn beschilderd, namelijk het naar buiten uitwaaien van het motiefin een bepaalde richting. Dit motief werd toegepast op borden tussen 1550 en 1650 en kan mogelijk symbolisch worden geĂŻnterpreteerd. Doordat het draaiende ornament nooit tot een eind komt staat het dan voor de oneindigheid van het leven.23 Een Chinees porseleinen bord moet bijna wel ten grondslag hebben gelegen aan het volgende bord dat in de afvalput werd aangetroffen. De rand is beschilderd met een populaire afbeelding uit de periode van keizer Wan-Li (1573-1619) en bestaat uit strikken afgewisseld met bloemmotieven en 281


Het bord met een fruitdecoratie op de spiegel valt minder eenvoudig te dateren. Gezien de vorm en decoratie op de spiegel zal een datering van ca. 1650 verantwoord zijn. Op basis van het randfragment zou men het bord echter moeten dateren in de periode

Afb. 7. Imitatie Wan-Li bord. Schaal 1:4.

1620-1660. 26

Overige fragmenten van majolica borden hadden randen met aigrette, oversnijdende boogjes en bloemranden als versieringen.

palmbladen (Chiao Yeh) of artemisia bladen (Ai-Yeh).24 Naast de Wan-Li versiering op de rand is op de spiegel van het bord een Chinees landschap geschilderd. Dit bord is een reactie van de majolicabakkers op porselein dat vanuit China werd ingevoerd. Dit bord vertoont grote gelijkenissen met een Haarlems fabrikaat.2'

Afb. 8. Majolica bord met eenfruitdecoratie op de spiegel.

2.1.2 Fayence De fayence producten kwamen met minimaal 20 voorwerpen, waaronder 19 borden en 1 papkom, iets minder voor dan de majolica producten. Toch zijn de overeenkomsten opvallend. Ook bij deze groep zijn schotels met een aigretterandversiering en meerdere randfragmenten met een bladmotief aangetroffen. Daarnaast bevatte de put fragmenten van borden met een Wan-Li randversiering. Het meest aansprekende voorwerp is een fragment van een bord met hierop een walvisachtig dier afgebeeld. De schildering blijkt een kopie te zijn van een prent van Adriaan van de Venne, die gepubliceerd is in Jacob Cats "Sinne en Minnebeelden". De volgende tekst vergezelt deze prent: Oock brant in zee

265 ram

186 mm

Afb-9Onversierd majolica bord.

282

Wat seyltmen over zee in alle vremde landen? Het vier, het minne-vier can in het water branden: De groote zee-lamprey en houdt geen vaste ree En lijt nog echter brant te midden inde zee. Waer sal een vrijer heen? waer sal een minnaer varen? Hoe? is niet Venus selfs ghesproten uyt de baren? Besiet het gantsche diep, het krielt van haren brandt, De zee heeft oock haer vier; tis Venus vaderlandt.


Afb. 10 (links). Majolica bord met een gestileerd bloemmotief. Afb. 11 (rechts). Fayence bord met op de spiegel een schildering afgeleid van een prent van Adriaan van de Venne.

215 m

m

Cats tekent in een noot bij de zeelamprey aan: een palingachtige vis, waar de Romeinen bijzonder op gesteld waren. "Dezen visch wordt int Latijn Murena ghenaemt, ende wort ghevonden omtrent Sicilien, de welcke te lange boven water met den rugghe swemmende, wert door de hitte der Sonne so gedrooght, datse niet weder onder het water kan neder sincken." De op het bord afgebeelde vis stelt dus een Murena voor. Naast het vrij complete bord met de voorstelling van de Murena op de spiegel is nog een vrij compleet voorwerp gevonden. Het betreft een fragment van een papkom die een inhoud van ca. 0,5 1 heeft gehad. Voor de hierboven besproken producten geldt dat zij zeer waarschijnlijk zijn geproduceerd in de Noordelijke Nederlanden. Hierbij kan gedacht worden aan plaatsen als Delft en Haarlem.

207 mm

getroffen. Een fragment draagt het cijfer 15. Op basis van het standvlak kan geconcludeerd worden dat deze cijfers slaan op het jaartal 1615. De twee andere fragmenten Werra-aardewerk waren voorzien van concentrische cirkels en een dier. Onduidelijk is wat voor dier is afgebeeld. Mogelijk is het de slang bij een Adam en Eva-voorstelling. Het in de beerput aangetroffen roodbakkende volksaardewerk betreft

O* dus uw.t-jt.itJ. htrtt uw' itrHJU 'lov fro«l#n DfiiM, wRnM. tatnhm 4fo/ oii^i mlhoüdl, n l o r m ddppo n dufi mof ÜMT oortatck LUII? Ho 'W* nu wMtrr tdiatts Uittfna |(n«h doorgrandm,

2.1.3 Roodbakkend aardewerk

Bij de opgraving in 1982 op het perceel Dorpsstraat 47-49 te Amstelveen werd reeds een fragment van een Werra bord gevonden.2? Het opschrift bestond uit de cijfers 94 waarmee ongetwijfeld het jaar 1594 wordt bedoeld. In de zeventiende-eeuwse afvalput zijn ook fragmenten van dit aardewerk aan-

(/n VUT. ha O* gjooti xté-lamptta m M n n uan, En tijl noch tehta bram i« 'midden Indt «w. IVur M m orifCT Jvm? u>o«r u i uii mfnnacr wnn? Jfa^ ,|( „ld Vciuu »J/i fbufncln. uV( dt Ixnm? BMa'htt tanltchM di*p. ha hirU urn hartn brtmdt, Dt I M htrfl oock W r tttri Vit Vaam unitrlmA.

Sa hwn Swuai hM boufl « d n k r t Uida tthoot v u Dilid,. fca 1U llvey by da FMiiHiMa. twwylen Holophtraa ludith Uk BdnlU nld.tMUtmt. Choduynnxla Uu Am-

A/b. 12. Prent van Adriaan van de Venne.

283


Afb. 13. Fayence papkom.

Afb. 14. Roodbakkend bord met slibversiering. Schaal 1:8.

zeven verschillende soorten. Tot deze soorten behoren o.a. borden, bakpannen, grapen (kookpotten), pispotten en kommen. Van de vijf aangetroffen borden zijn er drie die aan de voorzijde voorzien zijn van loodglazuur. De achterzijde van deze borden is ongeglazuurd. Twee van deze drie borden zijn voorzien van standlobben. Voor het derde bord is dit twijfelachtig omdat de scherf te fragmentarisch is. Het vierde bord uit de afvalput is aan de binnenzijde groen geglazuurd met aan de buitenzijde een rood/bruin-geglazuurde rand. Deze rood/bruine rand is verkregen door het aanbrengen van loodglazuur op de rode scherf. Het groene oppervlak van de spiegel is aangebracht door koperoxyde aan het loodglazuur toe te voegen. Het laatste bord betreft een exemplaar dat is uitgevoerd met een slibversiering. Deze versiering ontstond door een witbakkende kleipap op de roodbakkende scherf aan te brengen. Dit bord met mogelijk een anjer als hoofdversiering is van standlobben voorzien. Door de vele vondsten van dit type materiaal in de provincie Noord-Holland wordt ingeschat dat het productiecentrum zich ook daar moet hebben bevonden. Een vergelijkbaar exemplaar is in 1950 in Rotterdam gevonden.28 Dit soort borden met dit type anjerversiering wordt gedateerd tussen 1615 en 1680.29 Naast de borden werden fragmenten van tenminste twee bakpannen gevonden.

Afb. 35. Grapt. Schaal 1:3.

284

Voor het koken gebruikte men kookpotten oftewel grapen. In dit geval worden onder de term grape zowel ĂŠĂŠn- als twee-orige kookpotten verstaan. De grapen van afbeelding 16 en 17 zijn hoogstwaarschijnlijk gefabriceerd in Bergen op Zoom. Ze vertonen grote overeenkomsten met productie-afval uit deze stad, dat gefabriceerd is door Hendrick Hendricxssen d'Oude gedurende de jaren 1638-1651.30


Pispotten die zijn voorzien van één oor en een standring kwam men in vroeger tijden regelmatig tegen. In het totaal zijn in de afvalput minstens vijf verschillende pispotten aangetroffen. Opvallend daarbij is dat geen van de potten volledig van glazuur voorzien is. De gehanteerde glazuurmethoden lopen uiteen van loodglazuur tot loodglazuur met mangaanoxyde die aan de binnenkant en tot op de schouder van de pispot is aangebracht.

Ajb. 16. Grape. Hoogte 195 mm.

De kommen die in de afvalput werden aangetroffen waren te fragmentarisch om er een verantwoorde reconstructietekening van te kunnen maken. Er lagen minimaal drie kommen in de put. Daarnaast is een fragment aangetroffen dat van een olielamp of van een zoutvat is geweest. 2.1.4 Witbakkend aardewerk De hoeveelheid witbakkend is ten opzichte van de hoeveelheid roodbakkend aardewerk gering. Daarbij zijn de voorwerpen echter dusdanig fragmentarisch dat reconstructies uitgesloten zijn. Vier verschillende vormen konden onderscheiden worden, respectievelijk een kom, een kandelaar, een kan en een beker. 2.1.5 Kleipijpen De kleipijpen die in de afvalput aangetroffen werden, kunnen gedateerd worden in de periode 1640-1660. Ze zijn gefabriceerd in plaatsen als Hoorn/Enkhuizen, Gouda en met name Amsterdam.31 Achtendertig van de achtenzestig kleipijpen zijn met een agaatsteen behandeld. Hierdoor ontstond een glimmend oppervlak dat een hogere status aan de kleipijp gaf. Twee verschillende steelfragmenten vielen bij dit vondstcomplex op. Het eerste exemplaar is tijdens het productieproces gebroken. Provisorisch heeft de pijpenmaker de steel weer aan elkaar gezet en de plek met reparatie voorzien van enkele raderingen. Het tweede steelfragment heeft in reliëf lelies over de gehele

Ajb. ij. Grape.. Schaal 1:4.

Ajb. 18. Pispot. Schaal 1:2.

Ajb. 19. Steel met lelies in reliëf. Schaal 1:1.

285


De tulpenafbeelding als decoratie op tegels is ontstaan uit de populariteit van deze bloem. Verzamelaars en handelaren lieten hun bloemen middels boeken en gedetailleerde tekeningen vastleggen. Een en ander leidde tot de beroemde 'tulpiomania' die heerstte in de periode 1633-1637. In 1637 stortte de markt voor tulpenbollen in.32 Een andere vrij complete tegel heeft als voorstelling een Turkse lelie. De lelie kan een kopie zijn van een tekening uit het boek van Crispijn vanden PassĂŠ genaamd 'Hortus floridus'.

Afb. 20. Tegel met de- afbeelding vaneen tulp. Schaal 1:2.

lengte. Over de kop die bij deze steel heeft gehoord is uit de literatuur niets bekend. 2.1.6 Bouwkeramiek In totaal zijn minstens zes tegels aangetroffen. Drie exemplaren zijn voorzien van een tulp met lelies als hoekversiering.

Afb. 21. Tegel met de afbeelding van een Turkse lelie. Schaal 1 :2.

De hierboven beschreven tegels hebben een lelie als hoekfiguur. Naast tegels met lelies als hoekfiguur is tevens een fragment van een 12 mm dikke tegel gevonden, met een spinnenkop als hoekdecoratie. Aangenomen wordt dat dit soort decoraties pas vanaf 1640 in de Nederlanden werd toegepast." Naast de tegels konden drie verschillende roodbakkende plavuizen worden herkend. Van twee plavuizen konden de oorspronkelijke maten achterhaald worden, namelijk 11,0 x 11,0 x 1,8 cm en 11,3 x 11,3 x 2,1 cm. Het eerstgenoemde exemplaar is voorzien van transparante loodglazuur. Het tweede exemplaar is met witte engobe en loodglazuur bedekt. Hierdoor ontstaat een gelig oppervlak. 2.1.7 Steengoed Slechts kleine hoeveelheden steengoed zijn in de afvalput terechtgekomen. Een compleet exemplaar betreft een spinsteen. Deze steen is in het centrum voorzien van een gat waar een houtje (spinstokje) in geplaatst werd. Met dit object kon men thuis wol spinnen.

Afb. 22. Spinsteen. Schaal 1:2.

286

Naast deze spinsteen is nog een vrij groot fragment van een kan gevonden. Deze kan is afkomstig uit het Westerwald. Twee van de oorspronkelijk drie aanwezige appliques konden nog herkend worden en staan hieronder afgebeeld. EĂŠn applique is voorzien van het


wapen van Amsterdam. Soortgelijke appliques op kannen zijn bij de opgraving van cafĂŠ 't Kalfje langs de Amstel aangetroffen. Boven het wapen van Amsterdam staat bij deze appliques een jaartal. Veel voorkomende jaartallen hebben betrekking op de jaren dertig en veertig van de zeventiende eeuw. De andere applique laat een wapen zien. Mogelijk is dit net als bij het eerder besproken majolica bord een fantasiewapen. Onder de helm staat een schild afgebeeld. Op dit schild staat een zwaard met daaronder mogelijk de letter A.

2.2 Het glaswerk Het glas dat in de put werd aangetroffen kan in drie soorten worden onderverdeeld. Dit heeft te maken met de productietechniek. Glas heeft namelijk de eigenschap dat het vloeibaar wordt bij een temperatuur van 1700 °CM Om dit smeltpunt te verlagen kan de glasblazer potas of soda aan het kiezelzand toevoegen. Soda ontstaat bij het verbranden van zeewier terwijl potas ontstaat bij het verbranden van (beuken-) hout, takken en loof van varens. De producten die gemaakt worden met potas van verbrande varens worden 'verre de fougre' of varenglas genoemd. Zodoende kunnen de volgende drie soorten glas onderscheiden worden:

Type glas

Kleur glas

Sodaglas

Helder

Potasglas (geen varenglas)

Groenig

Varenglas

Geelbruinig

Het in de afvalput aangetroffen drinkgerei kan in twee groepen onderverdeeld worden: - wijnglazen - bierglazen

Afb. 23. Appliques Westerwald-kan.

Deze onderverdeling zal bij de bespreking van de afvalput aangehouden worden.

2.2.1 Wijnglazen Twee verschillende soorten wijnglazen zijn gevonden. In het algemeen worden zij als roemers en kelkglazen aangeduid. De roemer heeft zich ontwikkeld uit de middeleeuwse noppenbeker en blijft tot ver in de negentiende eeuw in gebruik voor het schenken van met name Duitse Rijnwijn. Twee roemers die van potasglas zijn gemaakt, behoren tot de zogenaamde vroege roemers met doornnoppen en een glasdraadrand. Zij moeten grofweg tussen 1575 en 1650 gedateerd worden.35 De andere fragmenten van roemers bezitten gladde noppen en een voetring, voorzien van een glasdraadrand. Slechts twee fragmenten van kelkglazen zijn aangetroffen. Deze glazen zijn mogelijk gebruikt voor het drinken van rode wijn. Beide kelkglazen kunnen op basis van hun vorm globaal gedateerd worden in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Afb. 24. Roemer met doornnoppen. Schaal 1:2.

Afb. 25. Roemer met gladde noppen. Schaal 1:2.

287


Ajb. 26. 'd la fagon Venise' bekerglas.

2.2.2 Bierglazen Twee typen bierglazen zijn aangetroffen. Het zijn pijp- of pasglazen en bekerglazen. In de zeventiende-eeuwse afvalkuil bevonden zich minstens tien verschillende bekers waarvan er acht van sodaglas en twee van varenglas gemaakt zijn. Het meest opvallende bekerglas is een 'a la facon Venise'-product dat versierd is met afwisselend blauwe en witte glasdraden. Dat er voorzichtig met dit glas omgegaan moest worden blijkt uit de dikte van de wand die slechts 0,80 mm bedraagt. De hoogte van de gereconstrueerde beker bedraagt 13 cm, maar de bovenkant ontbreekt. Vergelijkbare exemplaren hebben een hoogte van 17 cm.36 Dit komt overeen met een inhoud van ca. 0,6 1. Een vrij algemeen product bij zeventiende-eeuwse opgravingen is de wafelbeker. Deze wordt zo genoemd vanwege het wafelachtige oppervlak van het voorwerp. Dit oppervlak verkreeg men door het glas, met een er omheen gewonden glasdraad, in een mal met ribben te blazen. In totaal zijn minstens vier bekers van dit type aangetroffen. Van de andere bekers uit de afvalput zijn vermeldenswaardig een fragment van een ribbenbeker en twee verschillende glasdraadbekers. EĂŠn beker heeft

een gladde glasdraad terwijl de andere beker van een geribde glasdraad is voorzien. Beide bekers zijn echter zo fragmentarisch dat een verantwoorde reconstructie onmogelijk is. Naast bovengenoemde bekers die zijn gemaakt van sodaglas, zijn er ook twee druppelbekers van varenglas aangetroffen. De druppels op de beker werden verkregen door de beker in een druppelvormige vorm te blazen. Fragmenten van minstens drie pasglazen zijn in de afvalput terechtgekomen. De oorsprong van dit pasglas moet gezocht worden in de vijftiende eeuw bij het 'Keulen'-glas. Dit knotsvormige bierglas gaat in de loop van de zestiende eeuw over in een cilindervormig model dat op den duur met noppen en getorste ribbelingen versierd werd. Vanuit dit cilindervormige model ontwikkelde zich het achtkantige pasglas dat, gezien het frequent voorkomen op zeventiende-eeuwse stillevens, vrij populair moet zijn geweest.3? De aangetroffen groenige pasglazen zijn voorzien van licht geribde glasdraden die rond de schacht zijn gelegd en 'passen' worden genoemd. Deze passen zullen de aanleiding tot de nodige hilariteit hebben gegeven. Het kwam bij openbare drinkgelegenheden wel eens voor dat er een spel met deze passen gespeeld werd. De drinker moest daarbij van pas tot pas drinken. Dronk de speler daarbij teveel bier uit zijn glas, dan moest hij doordrinken tot de volgende pas, met als gevolg dat dit de nodige dronkenschappen zal hebben opgeleverd. De inhoud van de aangetroffen pasglazen bedraagt ca. 0,25 1. 2.2.3 Overig glas Naast de hierboven beschreven glazen en bekers zijn er restanten van vensterglas, een spiegel en fragmenten van zeker drie vierkante flessen gevonden.

75 ram

288

75 mm

2.3 Het leer Vele fragmenten leer zijn in de afvalput terechtgekomen. Schoeisel heeft


duidelijk de overhand in de vondsten. Aan het merendeel van de schoenfragmenten zijn slijtagesporen zichtbaar. Opmerkelijk is echter de grote variatie in schoenmaten. Van vijf schoenfragmenten kon de maat vastgesteld worden en dit betroffen de volgende maten: 18, 24, 31, 35 en 40. Helaas zijn uit de literatuur weinig zeventiende-eeuwse vondstcomplexen bekend waarvan de schoenmaten zijn opgemeten. Het kasteel van Eindhoven vormt hier echter een uitzondering op. Op deze locatie zijn schoenmaten uiteenlopend van maat 16 tot en met maat 38 aangetroffen.'8 In de veertiende en vijftiende eeuw komt incidenteel in Amsterdam zelfs maat 44 voor.3^ Twee schoenen vallen op. De eerste schoen is nr. 5 van afbeelding 29 en is gemaakt van kalfsleer. Aan de binnenzijde van de schoen zijn textielsporen aangetroffen. Het andere opmerkelijke exemplaar is schoen nr. 4 van afbeelding 29. Het is een fragment van een schoen met een 'flexibele hiel'.4° Dit houdt in dat het hielgedeelte niet vast zit aan de zool. De reden waarom men dit heeft gedaan is om de met hout verdikte zool minder stijf te maken. Om de houten hakvulling aan de bovenzijde af te dekken heeft de schoenmaker gebruik gemaakt van een apart opgezet zooistukje dat doorloopt onder

Afb. 27. Achtkantig pasglas. Schaal 1:4.

de voetwelving. De kap van de aangetroffen schoen is versneden terwijl het hielgedeelte niet is aangetroffen. Dit duidt er op dat de schoen met flexibele hak is versneden tot een muil, iets dat in de zeventiende en achttiende eeuw wel meer voorkwam.41 Naast de diverse schoenonderdelen is een groot rundieren fragment aangetroffen dat een onderdeel van een tas is geweest (afb. 28). Het grootste deel Afb. 28. Fragvan de tas is versierd. De zijkanten en ment rundieren een deel van het midden zijn voorzien tas. Schaal 1:4. van een gestempeld visgraatmotief. Daarnaast is het tasfragment versierd met een geometrisch patroon. Dit patroon is in het leer genaaid. Nadat de tas in onbruik is geraakt zijn er diverse

289


I.

2.

AJb. 29. De diverse schoenen uit de opgraving. 1. Kinderschoen, maat 18, rundleer. 2. Schoen, maat 24, rundleer. 3. Houten trip, maat 40, kap van rundleer. 4. Schoen met flexibele hak, maat 31, rundleer. 5. Schoen, maat 35, kalfsleer. Schaal 1:4.

290


groep betreft de kip. Gezien de verscheidenheid van de 25 botten lijkt het er op dat hier sprake is van één kip die in de put terecht is gekomen. Zelfs het schedeldak van de kip is bewaard gebleven. De derde groep huisdieren betreft het varken. In het totaal zijn er acht botten van dit zoogdier, waaronder vier wervels, gevonden. De laatste groep betreft de runderen. Hiervan zijn twaalf botten, waaronder een onderkaak, een bovenkaak, een wervel en enkele middenhandsbeentjes, gevonden. Naast de hierboven besproken botten zijn er nog twaalf botten gevonden die niet determineerbaar bleken te zijn.

stukken leer uit gesneden alvorens het restant in de afvalput terechtkwam.

2.5 Overige vondsten Het enige metalen voorwerp dat uit de afvalput tevoorschijn kwam is een zogenaamde fleurhaak. De angel van deze haak bezit twee weerhaken die beide via een recht been in een oog, het pallet, overgaan. Vanuit dit oog ging een draad, in dit geval een dubbele koperdraad, naar de visser toe. Ajb. 30. 'Fleurhaak' schaal 1:1.

2.4 Zaden en botten Door de tijdnood bij het uitgraven is er weinig aandacht besteed aan mogelijk aanwezige zaden en botten. Met name visbotten kunnen alleen goed gevonden worden door de putinhoud te zeven. Toch is een niet onaanzienlijk aantal noten, botten en schelpen gevonden. Zeven schelpen kwamen uit de put tevoorschijn, alle mosselen. Daarnaast zijn er vier walnoten en drie hazelnoten aangetroffen. Botten uit de put geven een veelzijdiger beeld. Opmerkelijk was dat er een fragment van een baars, een zogenaamde operculare, gevonden werd. De botten van vier verschillende groepen huisdieren zijn aangetroffen. De eerste groep betreft de schaap of geit. In het totaal zijn hiervan acht botten gevonden, waaronder twee onderkaken, één bovenkaak, één wervel en vier middenhandsbeentjes. De tweede

Dit soort haken werd gebruikt om op snoek of snoekbaars te vissen. Andere metalen voorwerpen uit de put zijn een fragment van een scharnier, vier spijkers en lood. Het lood is onderdeel van een glas-in-loodraam geweest. Andere vondsten betreffen vier fragmenten lei en twee vrij grote vuurstenen. Ajb. 31. Mogelijk houten bordje. Schaal 1:2.

291


Daarnaast zijn diverse fragmenten hout aangetroffen. Allereerst is een fragment van mogelijk een bordje gevonden. Tevens zijn twee fragmenten van stoppen van flessen aangetroffen. Afb. }2. Stoppen vanfiessen. Schaal 1:4.

Verder is een zeer groot fragment van een schep gevonden. Op de schepzijde van het blad zijn fragmenten ijzer gesignaleerd. Dit duidt er op dat men de schep heeft willen beschermen tegen splijten in de nerfrichting.

Aft>. 33. Schep. Schaal 1:4.

3. Relatie historisch-archeologisch onderzoek De meest interessante vraag bij dit soort onderzoek is natuurlijk of er een verband valt te leggen tussen de inhoud van de afvalput en de eventueel uit historische bron bekende gebruiker.

Op basis van de kleipijpen kan geconcludeerd worden dat de afvalput in de periode 1640-1660 gebruikt moet zijn geweest. In deze periode kan ĂŠĂŠn gebruiker van het perceel met verpondingsnummer 750 aangewezen worden. Het betreft Teunis Henricksz. 'Gelukkigerwijs' overlijdt de hoofdeigenaar in 1653 en laat hij een minderjarig kind na. Hierdoor moet een boedelinventaris worden opgemaakt. Door middel van een vergelijkend onderzoek van boedelinventarissen van Teunis Hendricksz. met boedelinventarissen uit Weesp en Weesperkaspel42 kan geconcludeerd worden dat hij tot de gegoede middenklasse behoorde.43 Een soortgelijk beeld volgt ook uit de inhoud van de afvalput. Hieruit blijkt dat bijvoorbeeld exclusief aardewerk als kraakporselein ontbreekt. Daarnaast komen behalve schedelfragmenten ook wervelfragmenten in de afvalput voor. Aan schedelfragmenten zat vrij weinig vlees terwijl aan wervels en ribben het meeste vlees zat. Op basis van dit vergelijk en bijvoorbeeld het voorkomen van kleine maten kinderschoenen zou er een verband kunnen bestaan tussen Teunis Henrickz en de afvalput. Met zekerheid kan dit echter nooit aangetoond worden, maar aannemelijk is het wel. Koolwitje 13 Gemetstraat 58 7423 GJ Deventer 1445 GM Purmerend Noten 1 Met dank aan Annemieke Bonnema voor het kritisch doorlezen van deze tekst. Tekeningen: Maureen van Munster (afbeelding 14,19, 31, 32 en 33) en Jan van Oostveen (overige). 2 De gereconstrueerde plattegrond is opgesteld door Groesbeek, 1966. 3 Oud-Rechtelijk Archief (ORA) inv. 2348 fol. 159 Rijksarchief Noord-Holland (RANH). ORA inv. 2359, fol 57V RANH. ORA inv. 2360 fol. 288 RANH. ORA inv. 2361 fol. 112 RANH. ORA inv. 2364 fol. 25 RANH. Losse aanwinsten i4<Ie-2oste eeuw, inv. 252 RANH.

292


9 Losse aanwinsten i4<ie-2oste eeuw, inv. 597 RANH. 10 Mr. Oetgens was in Amsterdam woonachtig op de Spinhuissteeg. J.E. Elias, De vroedschap van Amsterdam, 15781795; 1963, Gemeente-archief Amsterdam (GAA). 11 Drie maanden na aankoop sterft Jan Jurriansz. Doop, trouw en begraveningsregister (DTB) 1147/119, begraven 25 augustus 1633, GAA. 12 ORA inv. 2371 fol. 48V en inv. 2438 fol. 7V RANH. 13 ORA inv. 2441 fol. 33 RANH. 14 ORA inv. 2489 fol. 24V (1653) boedelinventaris RANH. 15 ORA inv. 2375 fol. 3 RANH. 16 ORA inv. 2375 fol. 5 RANH. 17 ORA inv. 2379 fol. 56 RANH. 18 DTB 494/400 ondertrouw 29 maart 1670 te Amsterdam, Cornelis was weduwnaar van Lysbeth Jans (Schuijt), GAA. 19 Bierschoijer: iemand die tappers en anderen voorziet van buiten ingevorde bieren inzonderheid te Amsterdam. Woordenboek Nederlandse taal II blz. 2546. GAA. 20 ORA inv. 2386 fol. 69 (1702) RANH. 21 Korf 1981, p. 228. 22 Korf 1981, p. 124 afbeelding 280. 23 Clevis en Thijssen 1989, p. 14. 24 Korf 1981, p. 182. 25 Korf 1981, p. 182, afbeelding 477. 26 Korf 1981, p. 57, afb. 133. 27 Schmitz 1982. 28 Een kom met een vergelijkbare distel wordt afgebeeld in Hurst 1975, p. 58, afb. 3. 29 Voor de datering van anjers op NoordHolland slib-borden wordt verwezen naar Van Gangelen 1997, p. 137. 30 Groeneweg 1992, p. 75. 31 Oostveen 1996. Een overzicht van het aantal kleipijpen per productieplaats per periode staat in deze publicatie beschreven. 32 Schaap 1994, p. 123. 33 Korf 1979. 34 Ruempol 1991, p. 43. 35 Ruempol 1991, p. 185. 36 Bitter, z.j. p. 165. 37 Henkes 1987. 38 Arts 1992, p. 213. 39 Arts 1992, p. 213. 40 Goubitz 1989, p. 239. Een soortgelijke schoen is in Amersfoort aangetroffen. 41 Goubitz 1989, p. 237 42 Koolbergen 1983. 43 Veel tinnen lepels komen in de boedelinventaris voor maar zilveren lepels, die karakteristiek zijn voor rijken, ontbreken geheel.

Literatuur Arts, N. e.a, 1992. Het kasteel van Eindhoven; ecologie en geschiedenis van een heerlijke woning 1420-3676. Eindhoven. Avest, H.P. ter e.a., 1992. Opmerkelijk afval; vondsten uit een ijde eeuwse beerput in

Harlingen. Harlingen. Baart, J. e.a., 1977. Opgravingen in Amsterdam; 20 jaar stadskernonderzoek. Bussum. Bitter, P., z.j. Geworteld in de bodem; archeologisch en historisch onderzoek van een pottenbakkerij bij de Wortelsteel in Alkmaar.

Zwolle. Bongers, f.A. en H.F. Wijnman, 1968. Chronological classification of roemers with the help ofiyth century paintings in the low

countries. Rotterdam papers. Rotterdam, 15-22.

Carmiggelt, A., e.a., 1987. Uitgeput huisraad; twee Groninger beerputten in historisch archeologisch perspectief. Groningen. Cats, J., 1627. Sinne- en Minnebeelden.

Rotterdam. Clevis, H., en J. Thijssen, 1989B. Kessel; huisvuil uit een kasteel. Kampen. Gangelen, H. van, P. Kersloot en S. Venhuis, 1997. Hoorn des overvloeds; bloeiperiode van het Noord-Hollands slibaardewerk

(ca. 1580 - ca. 1650). Wormerveer. Goubitz, 1989. Verborgen schoeisel. In: Westerheem, 38e jaargang, no. 5. 233-239. Groeneweg, G., 1992. Bergen op Zooms aardewerk; vormgeving en decoratie van gebruiksaardewerk gedurende 600 jaar pottenbakkersnijverheid in Bergen op Zoom.

Waalre. Groesbeek, J.W., 1966. Amstelveen acht eeuwen geschiedenis. Haarlem.

Hurst, J.G., D.S. Neal en H.J.E. van Beuningen, 1975. North Holland slipware.

Rotterdam papers II. Rotterdam, 47-65. Hurst, J.G., D.S. Neal en H.J.E. van Beuningen, 1986. Pottery produced and traded in North-west Europe 1350-1650.

Rotterdam. Koolbergen, H. van, 1983. De materiele cultuur van Weesp en Weesperkaspel in de zeventiende en achtiende eeuw. In: Volkskundig Bulletin 9. P.J. Meertens instituut. Korf, D., 1979. Tegels. Bussum. Korf, D., 1981. Nederlandse majolica.

Bussum. Oostveen, J.Ph. van, en A.W.J. Bonnema, 1996. Kleipijpenonderzoek in een nieuw daglicht. In: Westerheem, 45e jaargang, nummer 6. 316-320. Ruempol, A.P.E., en A.G.A. van Dongen. Pre-industriele gebruiksvoorwerpen.

Rotterdam. Schaap, E.B., 1994. Bloemen op tegels in de Gouden Eeuw; van prent tot tegel. Haarlem. Schmitz, E., 1982. Voorlopig verslag van de opgraving op de percelen Dorpsstraat 47-49 te Amstelveen.

293


AWN'ers van het eerste uur Westerheem in gesprek met: J.D. van der Waals Marie-France van Oorsouw

J.D. van der Waals (1925^ in zijn woonkamer, tijdens het interview.

294

U bent al vanaf het begin lid van de AWN, heb ik me laten vertellen. Wat herinnert u zich van die beginjaren?

eerste penningmeester, Rodenburg. Dat was de afdeling Amsterdam, maar ik weet niet eens of die al officieel als afdeling bestond, toen.

Inderdaad, ik ben in het bezit van een laag lidnummer. Vroeger was dat bij de AWN iets om een zekere trots over te hebben. Ik was zelf niet betrokken bij de oprichting, maar dacht wel meteen toen ik het hoorde; 'leuk, ik doe mee!' Daar in Amsterdam kwamen we bij elkaar in een cafĂŠ op de Prins Hendrikkade, tegenover het Centraal Station. Er werden lezingen gehouden, vondsten bekeken. De Boone was daarbij, Jean Francois van Regteren Altena, het echtpaar De Raaf en vaak ook de

In 1959 ben ik op verzoek van Waterbolk naar het Biologisch-Archeologisch Instituut in Groningen gegaan. De AWN was toen nog AWWN (Archaeologische Werkgemeenschap voor Westelijk Nederland), de uitbreiding tot AWN kwam pas in 1964, dus mijn actieve betrokkenheid hield toen ook op. Maar ik bleef wel met veel plezier Westerheem lezen. In het Noorden had je bovendien natuurlijk de oude gevestigde verenigingen, de Terpenvereniging en de


Drents Prehistorische Vereniging (DPV). Toen de AWN in het Noorden opkwam, was de DPV al zestig jaar oud! Die verenigingen waren overigens wel wat anders van karakter. De DPV was door Van Giffen opgericht als steun voor subsidieaanvragen voor zijn opgravingen: hij zorgde dat er belangrijke mensen, bijvoorbeeld burgemeesters, in het bestuur zaten. In het Noorden waren in mijn tijd beroepsarcheologen adviseurs van de besturen, geen lid. Ze hadden dus geen verantwoordelijkheid voor de genomen beslissingen. Dat was, meen ik, óók een vondst van Van Giffen. Wat het hoofdbestuur van de AWN nu doet, is dus in feite niets nieuws!

Hebt u de indruk dat de AWN in het begin al erg gericht was op 'actief met archeologie bezig zijn'? Ik heb het gevoel, dat het idee dat de amateur-archeologen van nu ten opzichte van de verzamelaars die het vroeger waren een veel actievere en constructievere rol zijn gaan spelen, misschien niet helemaal klopt. Misschien voelen de 'echte' verzamelaars van oudsher zich wel niet zo thuis bij de AWN. En is er daarnaast een grote groep mensen opgekomen, een nieuwe categorie AWN'ers, die op een heel andere manier met archeologie bezig is. Al in 1955 verschijnt uw eerste artikel over bekers in Westerheem. Was dat uw eerste passie binnen de archeologie? Ik ben eigenlijk begonnen met een inventarisatie van de Augusteïsche Terra Sigillata-stempels van Vechten. In Amsterdam was er niet zoveel op prehistorisch gebied te beleven, alleen Van Giffen gaf er éénmaal per week college. Ik ging zelf regelmatig naar Groningen - ik had daar een zusje wonen en kon er dus gemakkelijk logeren - en daar had ik veel en nauw contact met Glasbergen, die toen in Groningen assistent bij Van Giffen was. Er waren daar altijd wel dingen te

doen. Van Giffen groef in die tijd in Vechten en wilde weten hoe het met de stempels op de Terra Sigillata uit de collectie zat, die in de vorige eeuw bij de aanleg van het fort verzameld waren. Ik heb toen een inventarisatie van al die stempels gemaakt, dat vond ik erg leuk om te doen. Glasbergen was in diezelfde tijd bezig met Zuid-Gallische Terra Sigillata uit Valkenburg en zo, en dat sloot mooi aan. En toen, op een goede dag, ik weet eigenlijk niet eens meer precies hoe dat nou kwam, hadden wij het over de bekers. We waren het niet zo eens met de benaderingswijze van Van Giffen, dat vonden we een beetje een 'brij'. We besloten om te kijken of we daar niet wat klaarheid in konden brengen. Glasbergen was een zeer systematische gegevensverzamelaar, dat was een grote kwaliteit van hem, en toen hebben we een bestand aangelegd en daar zijn we mee aan de slag gegaan. Wat misschien ook meespeelde - ik zou dat overigens niemand aanraden is het feit dat ik bij de prehistorie terecht gekomen ben via de kunstgeschiedenis. Want binnen het prehistorische aardewerk waren de bekers natuurlijk wel een aardige categorie. Ze zijn met zorg gemaakt, er zijn er bij die technisch ook heel goed en mooi vervaardigd zijn. Het uitgangspunt was wel erg stylistisch, op vorm. Maar als startpunt voor verder onderzoek was zo'n indeling nog niet zo gek. Later ben ik de bekers natuurlijk in een veel breder perspectiefgaan bekijken. De voordracht die ik op de AWNthemadag (thema "Nieuwe bewoners of nieuwe gewoonten? Wijzigingen in cultuurpatronen archeologisch beschouwd") op 27 april 1985 in de Jaarbeurs in Utrecht hield is daar een voorbeeld van (zie het artikel in Westerheem uit 1986). Die voordracht was een bewerking van een lezing in Edinburgh, die uitvoeriger gepubliceerd is in de "Proceedings of the

295


PLAATXI

EN E££ WATER j »»»Di)K J • • • W E G

Illustratie uit 3955 bij het artikel "Bij een tweede beker uit de Wieringermeer", in Westerheem.

296

5C.HAAL ' 1 ^ 100.000

Society of Antiquaries of Scotland" van 1:984 (Discontinuity, cultural evolution and the historie event). Ik vind dat zelf eigenlijk mijn aardigste artikel. Dat moment dat u vanuit de kunstgeschiedenis in de archeologie terechtkwam, was dat uw eerste 'aanraking' met de archeologie? Nee, die gaat veel verder terug. Hier

vlakbij is een boerderij met een heideterrein, die van mijn familie was. Op die heide liggen een aantal grafheuvels, de 'Bergsham'. Mijn eerste aanraking met de archeologie vond daar plaats, tijdens een opgraving door Van Giffen in 1934! In de jaren zestig was u conservator van het Drents Museum. Hoe waren uw contacten met amateur-archeologen toen? Die waren voor een groot deel al bepaald door mijn voorgangers, onder anderen Van Giffen. Hij wekte in zijn contacten met amateur-archeologen nog wel eens grotere verwachtingen dan hij kon waarmaken. Dat leidde dan, geheel onbedoeld, tot teleurstellingen. Zelf bestempelde hij dat als 'ruizie'. Ik herinner mij het voorval van een onderwijzer die een kleine, mooie, verzameling had, maar die zich ook door Van Giffen verwaarloosd had gevoeld. Hij had daar een haat tegen het museum aan overgehouden. Ik heb voorzichtig weer contact gelegd en heb zijn verzameling beschreven. Op een goede dag zei hij, "dat de strijdbijl maar eens begraven moest worden". De volgende dag kwam hij bij het oversteken onder een auto en was hij dood. Hij had zijn vrouw nog niets van zijn veranderde gevoelens verteld, die wilde van geen verzoening weten. De collectie is naar een zoon in Amerika gegaan, eeuwig zonde. In de tijd dat ik in het museum zat, kwam, vooral 's winters, ook Tjerk Vermaning vaak langs. Hij woonde in een klein, koud bootje en in het museum was het lekker warm. Hij hield me dan wel eens een beetje van het werk... Ik geloofde echt dat het zijn wil was om de wetenschap een dienst te bewijzen, geen hak te zetten. Ik vind dat de AWN in die tijd een verstandige koers gevaren heeft.


Na de grote opgravingsprojecten Swifterbant en Kolhorn bent u in Afrika terechtgekomen. Een grote stap... Het verlangen om daar iets te maken te krijgen dateert van sinds ik een jongetje was. In die tijd las ik de boeken van Nienke van Hichtum. Iedereen kent haar natuurlijk van "Afke's tiental", maar ik las "Kudlago" over een eskimojongetje en de boeken met de avonturen van Oehoehoe, een zulujongetje. Dat heeft diepe indruk op me gemaakt. Later heb ik "Pieter Marits" twintig keer gelezen, ik vind dat nu een slecht boek. Sindsdien heb ik altijd een verlangen gehad om iets in Afrika te doen. Na het Drents Museum heb ik in Utrecht P.J.R. Modderman opgevolgd. Ik ging daar college geven, en één van mijn collega's daar was Huizinga, die antropobiologisch onderzoek deed. Hij deed mee aan het UNESCO-project "Man and the Biosphere". De vraag was in hoeverre mensen zich aanpassen aan extreme klimaatsomstandigheden, fysiek gezien. Zijn onderzoeksgebied was de Sahel. Hij vond dat ook het aspect 'cultuur' erbij betrokken moest worden, daarom stelde hij de cultureel antropoloog Bedaux aan in zijn instituut. Voor de tijdsdiepte werd ik bij het project betrokken. In dat kader heb ik in 1975 aan een archeologisch onderzoek in de binnendelta van de Niger meegedaan. Begin jaren tachtig volgde een driejarig ethno-archeologisch onderzoek bij de Dogon, ook in Mali. Toen ik eenmaal met de VUT was heb ik mijn Malinese collega's gevraagd of we niet nog iets samen konden ondernemen, want ik had nog wel zin om wat te doen. Dat heeft geresulteerd in een project dat eigenlijk aansloot bij wat we in de binnendelta van de Niger hadden gedaan. Dat begon in 1989 en

Artikelen van prof.dr. J.D. van der Waals in Westerheem Bij een tweede beker uit de Wieringermeer 1955/58. De standvoetbekers van Zandwerven (met W. Glasbergen) 1956/99. De Bekerculturen in het licht van nieuwe opvattingen over het begrip 'cultuur' 1986/152. Polderperspectieven. Enkele gedachten bij Swifierbant en Kolhorn (rede gehouden op 2 december 1986 bij zijn afscheid als buitengewoon-persoonlijk hoogleraar in de prehistorie aan de Rijksuniversiteit te Groningen) 1988/44.

ik ben toen voor het laatst in 1995 in Mali geweest. Dit voorjaar was ik er opnieuw korte tijd voor de keuze van een site voor een nieuw projekt; daaraan doe ik verder zelf niet meer mee.

Tot slot een vraag uit pure nieuwsgierigheid; in uw proefschrift over de prehistorische schijfwielen uit 1964 staat een samenvatting in het Russisch. Waarom? Nou ja, de naaste parallellen voor die schijfwielen komen uit het zuiden van Rusland en ik meende dat daar wel relaties tussen waren. En in de zestiger jaren was er een tentoonstelling, ik meen in Den Haag, een overzicht van de hele archeologie van de Sovjetunie. Een schitterende tentoonstelling! Als begeleiding bij die tentoonstelling kwamen er twee Russische archeologen mee, Titov en Artemenko. Titov was een specialist in het vroeg-Neolithicum van Bulgarije en Macedonië en Artemenko hield zich bezig met de bekerculturen en de strijdhamerculturen en dergelijke en dat waren gebieden die mij erg interesseerden. Dus ik heb veel contact gehad met die mensen. Toen dat proefschrift er kwam, vond ik het daarom wel leuk om er een Russische samenvatting aan toe te voegen.

297


Een bronzen haarnaald uit de collectie Nahuys en een haarnaald-fragment uitvechten C. Isings

De PUG-verzameling bevat een groot aantal voorwerpen en fragmenten van voorwerpen van verschillende herkomst, daterend uit de prehistorie, de Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen.1 Een deel hiervan is afkomstig uit vindplaatsen binnen de provincie Utrecht. Van andere is de herkomst niet bekend, terwijl door schenking ook voorwerpen werden verkregen die niet in Nederland gevonden waren. Er zijn opgravingsvondsten

Afb. 1. Haarnaald uit de collectie Nahuys.

298

vertegenwoordigd, maar ook veel oorspronkelijk particuliere collecties. Van de laatste is soms bekend waar een en ander werd gevonden, soms ook heeft men destijds meer aandacht voor het materiaal zelf gehad, dan voor vindplaats en vondstomstandigheden. Eén van de grote particuliere verzamelingen was die van J.J. Nahuys, in 1864 uit diens nalatenschap verworven. In het verslag van 1865 werd hierover het volgende medegedeeld: "De verzameling was haren oorsprong verschuldigd aan den onvermoeiden ijver van den Heer Nahuys, die als secretaris der bestaan hebbende Commissie ter Opsporing van Romeinsche Oudheden in onze Provincie, in 1828 benoemd, met de uitvoering van hare werkzaamheden was belast en in die betrekking een aantal voorwerpen van Vechten en Wijk bij Duurstede verkreeg, die reeds vroeger door de gunstige beschikking van Heeren Gedeputeerde Staten van ons Gewest bij de verzameling des Genootschaps waren gevoegd. Kort daarop had de Heer Nahuys de gelegenheid zijne verzameling, gedurende een meerjarig verblijf bij de Schutterij, die in 1830 tot verdediging des Vaderlands was uitgetrokken, aanzienlijk te vermeerderen. Velen zijner vrienden hadden de welwillendheid, hem, door het ten geschenke geven van hetgeen in hunne handen kwam, uit alle oorden des lands voorwerpen af te staan. De Heer Nahuys liet bovendien geene gelegenheid voorbijgaan om zijne verzameling te vermeerderen, die onder kenners van oudheden eenen welverdienden naam verkreeg. Ons medelid, de Heer Janssen, vermelde haar in het negende deel van de Jahrbücher des Vereins für Alterthumsfreunde im Rheinlande, dat in 1846 het licht zag


en heeft later in zijn bekende Daktyliotheek eenige intailles daaruit in het licht gegeven."2 Uit dit citaat wordt niet geheel duidelijk in hoeverre de heer Nahuys een deel van de opgravingsvondsten van de Romeinsche Commissie zelf mocht behouden.' Bij het merendeel van zijn verzameling had hij niet vermeld waar de voorwerpen vandaan kwamen. Dit heeft hij slechts in enkele gevallen gedaan, namelijk bij de eigen opgravingsvondsten uit Cuyk, Deurne, Wolfheze en Wychen, en verder bij enkele voorwerpen uit Eext, Heukelom, Nijmegen, Vechten en Utrecht. Van één van de belangrijkste stukken, een bronzen beeldje van Jupiter, wist S. Muller Fzn te achterhalen dat het uit De Meern afkomstig was.4 Hoewel de collectie uit voorwerpen bestaat die in Nederland gevonden zouden kunnen zijn, blijkt uit het feit dat een lampfragment uit Nemi afkomstig is, dat ook dingen van buiten ons land werden aangeschaft.5 Tot de voorwerpen van onbekende herkomst behoort een grote bronzen haarnaald met versierd bovendeel. Hij is vrijwel compleet, alleen de punt ontbreekt.6 De conische 'paddestoelvormige' knop heeft een groef langs de rand, terwijl drie paren groeven van het midden uit naar de rand lopen. De overgang van de knop naar de naald wordt gevormd door twee gekartelde richels van verschillende diameter. De bovenkant van de naald is versierd met gefacetteerde vlakken tussen groepen richels (afb. i). Deze naald behoort tot een grote groep versierde naalden, die in detail kunnen verschillen en waarvan de vorm met conische knop als type Wij ster bekend is. Dateerbare exemplaren komen uit laat-vierde-eeuwse en vroeg-vijfdeeeuwse vondsten.7 Een fragment van een vergelijkbare naald is als losse vondst in Vechten aan het licht gekomen.8 In de PUG-verzameling bevinden zich nog twee fragmenten van haarnaalden

Afb. 2. Links: Fragment uit Vechten. Rechts: Detail van de haarnaald uit de verzameling Nahuys.

van het type Wij ster, die beide uit opgravingen afkomstig zijn. Het ene fragment komt van het Domplein te Utrecht.9 Het andere werd in 1892 in Vechten opgegraven, tijdens de opgravingen verricht door het Provinciaal Utrechts Genootschap in de jaren 1892-1894 (afb. 2). In 1892 groef men in de omgeving van een oude rivieroever. Belangrijke vondsten in dit jaar waren bijvoorbeeld een waterput en een deel van een schip.10 In het verslag van 1895 werd het fragment van de haarnaald niet apart beschreven. Het is vermoedelijk één van de vijfentachtig bronsfragmenten die genoemd werden." In de fichescatalogus van de PUG-verzameling staat hij als schroef beschreven.12 Het Utrechtse stuk en het stuk uit Vechten zijn goed met elkaar te vergelijken. Alleen het aantal richels tussen de gefacetteerde vlakken verschilt. Mogelijk ook het aantal groeven op de kop. Die op het Vechtense fragment zijn nauwelijks zichtbaar door slijtage. Mogelijk zijn het drie paren. Het 299


Utrechtse stuk heeft er waarschijnlijk vier gehad, evenals dat bij een naald uit Cuyk het geval is. Deze kan met beide naalden vergeleken worden.^ Kolonieweg 6 3768 EX Soest Noten 1 De PUG-verzameling, bekend als Provinciaal Oudheidkundig Museum Utrecht, ging in 1995 over naar de gemeente Utrecht. Zie: Mededelingen van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen april1995, pp. 34-35. 2 Vermeulen 1865, p. 34. 3 Zie voor de Romeinsche Commissie: Jongkees 1963, pp. 121-138. Voor wat de verzameling Nahuys betreft: p. 134 en noot 37. 4 Hulsebos 1890, p. 78, zonder vermelding van Muller. In een notitie met potlood bijgeschreven in een exemplaar van de catalogus van 1868 werd hij wél genoemd. 5 Inv.nr. 6645 (oud nr. H. 59): meer van Nemi. Andere, niet uit Nederland afkomstige voorwerpen zijn waarschijnlijk de marmeren beelden van Aesculapius en Hygieia, die zich eerder in de collectie Graevius bevonden. 6 Invr.nr. 3977 (oud nr. V. 16). 7 Naar een haarnaald, gevonden op de bodem van een waterput in de inheemse nederzetting in Wij ster: Van Es 1967, p. 143, fig. 69,42, verspreidingskaart fig. 289. Op fig. 70 zijn exemplaren van dit type uit Cuyk, Maren en Rossum afgebeeld. Dateerbare exemplaren vermeldt Ypey 1960-61, p. 565. Het meisjesgraf uit Nijmegen publiceerde hij later: Ypey 1980. Deze grafvondst wordt ook afgebeeld in Böhme 1974, Taf. 85. In vergelijking met de afbeelding die Ypey geeft, is die bij Böhme zeer summier. Verder geeft Böhme op pp. 354-355 lijsten van typen haarnaalden, w.o. die van type Wijster. 8 Archeologische Kroniek van de Provincie Utrecht 1992-1993, pp. 39-40. 9 Ozinga en Wynia 1989, p.152.

300

10 Muller 1895. Verslag over de opgravingen van Romeinsche oudheden te Vechten, gedaan op kosten van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in de jaren 1892-1894, pp. 122-169, °P PP-130-131 de resultaten van 1892. 11 Muller 1895, p. 146. 12 Inv.nr. 5071. 13 Van Es 1967, o.c, fig. 70,1. Literatuur Archeologische Kroniek van de Provincie Utrecht, 1992-1993, 39-40. Böhme, Horst Wolfgang, 1974. Gennanische Grabfimde des 4. bis 5. Jahrhunderts zwischen unterer Elbe und Loire (Münchener Beitrage zur Vor- und Frühgeschichte 19). München, Taf. 85. Es, W.A. van, 1967. Wijster A Native Village beyond the Imperial Frontier. Diss. Groningen. Hulsebos, G.H., 1890. Vervolg benevens wijzigingen en toevoegsels op den Catalogus der Archeologische Verzameling van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Utrecht, 78. Jongkees, J.H., 1963. jaarboekje OudUtrecht. Mededelingen van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, april-1995, 34-35. Muller, S., Fzn., 1895. Verslag van het verhandelde in de Algemeene Vergadering van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, gehouden den 25 juni 1895. Ozinga, L.R.P. en S.L. Wynia, 1989. Fragment van een laat-Romeinse haarnaald. In: L.R.P. Ozinga e.a., Het Romeinse castellum te Utrecht (Studies in Prae- en Protohistorie 3). Utrecht, 152. Vermeulen, P.J., 1865. Verslag van het verhandde, in de Algemeene Vergadering van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, gehouden den 2j Junij 1S65, 34. Ypey, J., 1960-61. Een bronzen haarpen uit Ommeren, gem. Lienden, Ber. ROB 10-11, 565. Ypey, J., 1980. Beigaben eines Madchengrabes. In: Gallien in der Spatantike. Ausstellungskatalog RomischGermanisches Zentralmuseum Mainz.


Kort archeologisch nieuws Ook ijzertijd in Venray

Proefopgravingen in Venray (De Hulst 2) hebben aangetoond dat deze plek reeds sinds de late ijzertijd bewoond is. Voorheen werd aangenomen dat de bevolking zich hier pas in de Romeinse tijd vestigde. Tijdens de opgraving kwamen aardewerkscherven en stukken wrijfsteen van 200 v.Chr tot het begin van de jaartelling boven de grond. De Trompetter, 28 juli igg8 Celtic Field krijgt beurt

Zesentwintig vrijwilligers van het Vrijwillig Onderhoud van Buitenplaatsen en Landschappen (Vobula) hebben het Celtic Field in Bennekom onder handen genomen. De akkers worden vrijgemaakt van struikgewas en, net als in de prehistorie, op de walletjes rond het veld gelegd. De stichting Vobula tracht met deze actie de archeologische monumenten zichtbaar te houden voor het grote publiek. Bennekoms Nieuwsblad, 4 augustus 3998 Boomstamkano naar Lelystad

De gave boomstamkano uit 5000 v.Chr., die begin mei in Hardinxveld-Giessendam is gevonden, is met succes uit de modder gelicht. De kano is op 9 m beneden NAP gevonden tegen de flank van een rivierduin. Om de kano is een stalen kast aangebracht, die ter plekke is gelast. Het pakketje van vijftien ton is vervolgens op een vrachtwagen gehesen en naar het NI SA in Lelystad gebracht. De Merwestreek, 12 augustus igg8 Middeleeuwse vondsten Den Bosch

Op het terrein van de voormalige brandweerkazerne in Den Bosch zijn enkele opmerkelijke vondsten gedaan. Een grote beerput van een rijke handelaar van omstreeks 1450 bevatte een bronzen kandelaar, een fraai bewerkt kruikje uit Aken, een spiegellijst en een feestdrinkglas, voorzien van ribbels die aangaven hoeveel bier en wijn er in één teug gedronken moest worden. Ook werd er een gedeelte van een steeg aangeboord die er al sinds het begin van de stad (1200) geweest moet zijn. In het straatje hebben door de eeuwen heen

allerlei ambachtelijke bedrijfjes gestaan, waaronder een speldenmakerij. Brabants Dagblad, 14 augustus 1998 Grafveld Ypenburg

Vlakbij de voormalige luchtmachtbasis Ypenburg is een grafveld gevonden uit het Neolithicum (3500 v.Chr.). Groot was de verbazing, niet alleen omdat een dergelijk grafveld hier niet verwacht werd, maar ook omdat het vliegveld tijdens WO II gebombardeerd is, er tanks overheen hebben gereden en de grond door tractors is bewerkt. De grootste verassing was echter dat de skeletten in uitstekende conditie verkeerden. De steentijd-mensen, die we normaal gesproken alleen via aardewerkscherven en vuursteengereedschap kennen, zijn hier lijfelijk aanwezig, zowel in verschillende leeftijden als in beide sexen. Trouw, 27 augustus 1998 Franken in Nijmegen

Bij opgravingen op de Mariënburg in de binnenstad van Nijmegen zijn honderden graven gevonden. Ze dateren uit de vierde t/m achttiende eeuw. Vooral de laatRomeinse graven zijn interessant. Uit het graf van een Frankische militair blijkt een zeer vroege integratie van de Franken in de Romeins-Bataafse samenleving. Het blijkt dat de Franken al aan het begin van de vierde eeuw in de burgerlijke nederzetting Oppidum Batavorum geleefd hebben. Op een ander deel van het grafveld liggen nonnen van het voormalig klooster Mariënburg in lagen van acht a negen op elkaar gestapeld. De Gelderlander, 31 augustus 1998 Roestklompen blijken zwaarden

Archeoloog Van Giffen vond in 1919 in de gemeente Delfzijl in crematiegraven enkele roestklompen. Hij wist er destijds geen raad mee, zodat de klompen in het magazijn van het Groninger Museum belandden. In het kader van het Deltaplan Cultuurbehoud zijn onlangs de klompen 'herontdekt' en schoongemaakt. Tevoorschijn kwamen: zes Karolingische zwaarden, twee stijgbeugels, twee schildknoppen, drie lanspunten en een aantal

301


kleinere voorwerpen. De zwaarden zijn van het type waar Bonifatius mee is vermoord. Algemeen Dagblad, 2 september 1998

de wallen in het gebied. De plannenmakers gaan er vanuit dat deze wallen middeleeuwse landweren zijn. De plaatselijke amateur-archeologenvereniging Sablonibus beweert echter over aanwijzingen te beschikken dat het resten zijn van een tijdelijk legerkamp dat door Julius Caesar is aangelegd. Munten, scherven en andere bodemvondsten wijzen in die richting. Overigens zijn de wallen op Nederlands grondgebied door egalisatie ten behoeve van de landbouw voor een groot deel verdwenen. Dagblad de Limburger 17 september 1998

Motte Montferland monument De motte Montferland is voorgedragen als beschermd archeologisch monument. De motteheuvel torent nog zo'n 17 m uit boven het omringend bosgebied en is daarmee één van de beste voorbeelden van deze vroege voorloper van het kasteel. Ook is de motte nog omringd door een goed bewaarde gracht en een dubbele wal met aan de westzijde een voorburcht. Gelderse Post, 9 september 1998 Ypenburg bewoond In de directe omgeving van het prehistoriRomeins godenbeeldje sche grafveld op de bouwlocatie Ypenburg is wél bewoning geweest. Nieuwe vondsten Het Limburgs Museum heeft een bijzonen familiegraven wijzen daarop. Direct na der godenbeeldje verworven uit een partide spectaculaire vondst van het 5500 jaar culiere collectie. Het stelt de herder Attis oude grafveld werd verondersteld dat het voor die in de Romeinse mythologie een om een jagerskamp zou gaan. Maar de verhouding had met de vruchtbaarheidsvondst van complete familiebegravingen en godin Cybele. Nadat hij ontrouw was gescherven van kookgerei doen vermoeden worden strafte Cybele hem met krankzindat er in de directe omgeving weldegelijk nigheid. In die toestand castreerde Attis permanente bewoning is geweest. Dat had zichzelf en stierf. Het bronzen beeldje eigenlijk niemand op deze plek vermoed. toont Attis op het moment dat hij zijn kleren van zijn lijf rukt en is een toonbeeld Delftsche Courant, van levendige expressie en verfijnde detail17 september 1998 lering. Het is gevonden in de buurt van Margraten en heeft hoogstwaarschijnlijk in Nieuwe vondsten Alphen één van de rijke villa's in die omgeving geIn Alphen a/d Rijn zijn bij opgravingen staan. naar het castellum Albaniana vier westelijDe Trompetter, ke grachten aangetroffen, waarvan de jong16 september 1998 ste vóór het midden van de eerste eeuw is aangelegd en de oudste in de tweede helft van de tweede eeuw halfis weggeslagen. Reconstructie vorstengraf Oss? Na die tijd is het terrein opgehoogd en zijn De gemeente Oss wil het beroemde vorer grote stenen gebouwen neergezet, die tot stengraf, de grootste grafheuvel van het midden van de derde eeuw gebruikt Nederland, reconstrueren. Bij een herinzijn. Buiten de grachten is een laag drijfrichting van de vindplaats moet het monuhout aangetroffen met daarin o.a. construcment een plaats krijgen in een groenstrook tiebalken, een deurtje en een platgedrukte van een nieuw aan te leggen industriepark. ton. Een eerder gevonden inscriptie dateert In de jaren dertig werd het graf bij toeval mogelijk uit de tijd van Septimius Severus. ontdekt. De heuvel was meer dan 50 m in Algemeen Dagblad, doorsnede en bevatte onder andere een 28 september 1998 grote bronzen urn met de resten van een man van een jaar of vijftig, paardentuig en Oud leischrift uit Kampen een groot ijzeren zwaard, ingelegd met goud. Deze ijzertijd-vondst geldt nog steeds Stadsarcheoloog Monique Barwasser heeft als uniek voor heel Noordwest-Europa. onder de restanten van de oude IJsselbrug De Dordtenaar, in Kampen een leischrift gevonden. Het 18 september 1998 gaat om een 400 jaar oud stukje leisteen van ruim 10 bij 10 cm, waarin tekst is gekrast. De tekst is nog niet ontcijferd. Herstel landweren Venlo Plannen om het natuurgebied aan weerszijZwolse Courant, den van de grens bij Venlo aantrekkelijker 30 september 1998 te maken, behelzen ook het herstellen van

302


Conflict over Kam-collectie

De nazaten van Gerard Marius Kam dreigen met het terugvorderen van diens gehele collectie van Romeinse oudheden. Twistpunt is de naam van het nieuwe Nijmeegse museum, Museum Het Valkhof. De erven Kam beweren dat G.M. Kam destijds met de schenking van zijn collectie aan het rijk heeft bedongen dat zijn naam verbonden blijft aan het museum. Nu Museum Kam samengaat met het gemeentelijk museum de Commanderie van Sint Jan, dreigt die naam verloren te gaan. Als dat gebeurt, wil de familie de gehele collectie terug. De Gelderlander, september/oktober 1998 Kasteel Vlaardingen

Onlangs zijn de resten van een dertiendeeeuws kasteel blootgelegd. Een 7,5 m brede gracht omsloot een gebied van 1600 m2. Op de bodem van de gracht vond men twee eiken balken van een brugconstructie. Het toepassen van deze bouwstijl is niet gebruikelijk en is mogelijk ingevoerd uit Engeland. Waarschijnlijk is het kasteel in de tweede helft van de veertiende eeuw ver-

woest. Overigens heeft het kasteel ook in onze tijd te maken met geweld; vandalen hebben veel vernielingen aangericht op het terrein, waardoor onder andere de brugconstructie verloren is gegaan. Cobouw, 8 oktober 1998 Oudste stadswal van Nederland

Tot ieders verrassing is bij archeologisch onderzoek vastgesteld dat de verdedigingswal onder het straatje Stenen Wal in de binnenstad van Deventer 1100 jaar oud is. De wal is 4 m hoog en 50 m lang en maakt deel uit van de omwalling die rond Deventer opgeworpen is na een aanval van de vikingen in 882. Daarmee is het veruit de oudste, nog bestaande stadswal van Nederland. Het illustreert het belang van de stad, waar de bisschop van Utrecht zich kort na de omwalling vestigde en daar tot 925 bleef. De wal is in de dertiende eeuw overbouwd met een bakstenen stadsmuur. Persbericht, 13 oktober 1998

Paul van der Heijden

Ieder AWN-lid ontvangt het tijdschrift Westerheem en het blad van de afdeling waarbij men is aangesloten. De AWN geeft echter meer publicaties uit. De volgende uitgaven zijn nog voorradig: AWN - monografie 5 A. Warringa en G. van Haaff Opgraven. Technieken voor archeologisch veldwerk

Utrecht 1988,128 pp., ill., ISBN 90 70482 68 1 Praktische handleiding voor allen die op verantwoorde wijze willen (helpen) opgraven. Achtereenvolgens komen aan de orde: meetsysteem, graafwerk, tekenen en fotograferen, vondsten en monsters, administratie en documentatie, kartering en bijzondere structuren. Uitgegeven in samenwerking met de NJBG bij Matrijs in Utrecht. Prijs voor leden ƒ 15,00, voor met-leden/ 22,75 exc l- verzendkosten. Oude jaargangen Westerheem

Informatie over oude jaargangen van Westerheem is te verkrijgen bij het algemene AWNsecretariaat in Amsterdam, zie adressenlijst achterin. De prijs per jaargang is ƒ 27,50, voor leden inclusief verzendkosten. Zie ook de aanbiedingen in Westerheem jaargang 46 (1997) nummer 3, 4 en 5. Losse nummers van 1996 tot heden of onze AWN-monografieën kunt u bestellen bij het Bureau AWN, t.a.v. de Ledenservice. Adres achterin Westerheem. Losse nummers kosten ƒ 7,50 per stuk. Bij gelijktijdig bestellen van 10 of meer exemplaren geldt een korting van 10%.

303


Boven het maaiveld Deze rubriek is bestemd voor ingezonden berichten en artikelen die in het belang zijn van de lezers van Westerheem. Uitsluitend commerciële belangen worden uitgesloten. Uw bijdrage stuurt u naar het centraal redactie-adres, Lamarckhof IO-I, 1098 TK Amsterdam.

Heilig en Profaan II Laat-middeleeuwse religieuze en profane insignes H.J.E. van Beuningen, A.M. Koldeweij en T.A.M. Kicken Onder de titel 'Heilig en Profaan II' worden een tentoonstelling en een boek voorbereid over laat-middeleeuwse religieuze en profane insignes. Dit project is in oktober 1995 van start gegaan. Aanleiding zijn spectaculaire ontdekkingen en de daarmee samenhangende cultuur van de late Middeleeuwen: kleine, in lood-tin legering gegoten religieuze en profane draagtekens die dankzij de opkomst van de metaaldetector de laatste jaren regelmatig tevoorschijn komen. Deze draagtekens, die in grote aantallen vervaardigd en gedragen zijn, geven een nieuw inzicht in de laat-middeleeuwse beeldcultuur en mentaliteit. Eind 1993 verscheen de publicatie 'Heilig en Profaan' waarin 1036 van deze insignes uit de verzameling H.J.E. van Beuningen zijn afgebeeld en beschreven. Gelijktijdig werd in het Museum Boijmans Van Beuningen een selectie uit die verzameling tentoongesteld. Bij de voorbereiding van 'Heilig en Profaan' in 1993 stond al vast dat het in dat boek gegeven overzicht onvolledig zou zijn, omdat het uitgangspunt - de collectie van één particuliere verzamelaar - nu eenmaal de beperking van die collectie inhoudt. Nadat was gebleken dat - mede door de gewekte belangstelling - er grote bereidheid bestond bij wetenschappelijke instellingen, archeologische diensten, musea en particuliere verzamelaars, waaronder veel metaaldetectorzoekers, om mee te werken aan het samenstellen van een tweede breder opgezet deel van 'Heilig en Profaan', werd besloten aan een vervolg te gaan werken. In het jaar 2000 zal het tweede deel van 'Heilig en Profaan' verschijnen als aanvulling op het eerste deel. De beide delen zullen tezamen een complementair naslagwerk vormen. In het Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam zal dan weer een tentoonstelling worden georganiseerd, waarbij wordt uitgegaan van de nieuwe ontdekkingen en van een representatieve selectie religieuze en profane insignes. Evenals in 1993 zal deze tentoonstelling

304

worden samengesteld door Alexandra van Dongen, conservator Pre-industriële Gebruiksvoorwerpen en Dory Kicken, coördinator van het project 'Heilig en Profaan II'. In 1995 ging een eerste oproep uit naar de vele mogelijke betrokkenen en dat resulteerde in een verheugende positieve reactie van welhaast alle aangeschreven musea, archeologische instellingen en particulieren. Uit een zeer groot aantal insignes dat is aangemeld zijn inmiddels meer dan duizend nieuwe typen religieuze en profane insignes gedocumenteerd, gefotografeerd en geselecteerd voor opname in het tweede deel van 'Heilig en Profaan'. Het betreft hier vaak tot nu toe totaal onbekende typen. Als selectiecriterium is gehanteerd dat alleen insignes in aanmerking komen die als bodemvondsten uit de Nederlanden afkomstig zijn en die gedateerd kunnen worden voor 1530. Van dit archeologisch materiaal wordt in principe alles opgenomen dat op een of andere manier een aanvulling vormt op het overzicht dat 'Heilig en Profaan I' biedt. Waar in het eerste deel van 'Heilig en Profaan' een aantal incomplete insignes maar ook onjuiste of onvolledige interpretaties werden opgenomen, zullen deze nu worden aangevuld of gerectificeerd. Eveneens worden nu ampullen opgenomen. Ook wanneer deze niet kunnen worden toegeschreven aan een bekende bedevaartplaats. Daarnaast komen ook sier- en gespbroches - in strikte zin misschien geen insignes - weer uitvoerig aan de orde. De verbluffende vormenrijkdom van deze speldjes draagt zodanig bij aan nieuwe inzichten in de laat-middeleeuwse leefcultuur, dat complementeren van het eerder gegeven beeld gewenst wordt geacht. Voor wat betreft het laat-middeleeuwse kinderspeelgoed - dat ook regelmatig gevonden wordt - verwijzen wij naar de binnenkort te verschijnen publicatie van Annemarieke Willemsen. Hierin wordt ook aandacht be-


steed aan deze loodtinnen miniatuurtjes (Willemsen, A., Kinder delijt. Middeleeuws speelgoed in de Nederlanden, Nijmegen University Press, 1998). Toen wij in 1995 met ons werk begonnen gingen we uit van een schatting van ongeveer 500 nieuwe insignes, ons inziens een verantwoord aantal om de uitgave van een nieuwe publicatie te rechtvaardigen. Onze verwachtingen zijn verre overtroffen met nu al meer dan 1000 nieuwe insignes die in aanmerking komen. Het betreft hier onder andere vondsten uit Amsterdam, 'sHertogenbosch, Veere en Sluis alsmede zeer recente belangrijke insignevondsten die tijdens archeologisch onderzoek op het Statenplein in Dordrecht zijn gedaan. Het is verheugend dat bij dit nauwgezette archeologisch onderzoek nadrukkelijk aandacht is besteed aan het voorkomen van kleine metaalvoorwerpen, waaronder veel insignes. Een groot aantal daarvan representeert nieuwe vormen en typen. Een selectie van dit Dordtse materiaal wordt deze zomer tentoongesteld in een expositieruimte naast de plaats waar de opgravingen worden voortgezet. De grote toevloed van zoveel nieuw materiaal stelt ons nu wel voor een dilemma. Deel II van 'Heilig en Profaan' kan onmogelijk al het nog te verwachten materiaal bevatten. Wij moeten een limiet stellen en hebben besloten om 31 december 1998 aan te houden als einddatum voor de aanmelding van insignes bestemd voor de publicatie in het jaar 2000 - van 'Heilig en Profaan II'. Ook na 31 december 1998 zullen verdere insignevondsten worden gedaan. Nederland neemt nu eenmaal een uitzonderlijke plaats in wat betreft dit laat-middeleeuwse materiaal. Het bewaard blijven en het veelvuldig tevoorschijn komen van kleine metaalvondsten bij grondwerkzaamheden is het gevolg van de gunstige conserverende werking van onze op vele plaatsen stabiele vochtige bodemgesteldheid. De Stichting Middeleeuwse Religieuze en Profane Insignes, thans gevestigd Brink 5 3945 BE Cothen, ziet het als haar taak zich ook verder te blijven inzetten voor documentatie en wetenschappelijk onderzoek naar dit interessante materiaal. Over enkele jaren, zodra voldoende nieuw materiaal beschikbaar is, zal ongetwijfeld de publicatie van het derde deel in de serie 'Heilig en Profaan' worden aangekondigd. Het is onze overtuiging dat daar in binnen- en buitenland met grote belangstelling naar zal worden uitgezien.

Uw verdere steun is niet alleen nog voor deel II nodig, maar zeker ook onmisbaar voor het verdere onderzoek en wij vragen u dan ook door te gaan met het aanmelden van nieuwe vondsten, waarvoor bij voorbaat onze dank. Postbus 2277 3000 CG Rotterdam

Oproep Op verzoek van de heer H.J.E. van Beuningen doe ik hierbij een oproep aan al diegenen die in het bezit zijn van een in Dordtse bodem gevonden pelgrims-insigne. Dit in verband met het in de toekomst te verschijnen deel II van het boek 'Heilig en profaan'. In dit deel zullen de in Dordrecht gevonden pelgrims-insignes ruime aandacht krijgen. Personen die willen reageren wordt verzocht contact op te nemen met gemeentelijk archeoloog Johan Hendriks (tel. 078-6396402) of met Jan Koonings, Seringenstraat 49, 3319 TJ Dordrecht.

Links: fragment van de H. Adrianus, Geraardsbergen, vindplaats Nieuwlande. 'Heiligen Profaan', 1993; cat. nr. 6 (linksonder) en cat. nr. 7 (linksboven). Rechts: compleet exemplaar van de H. Adrianus, vindplaats Veere. 'Heiligen Profaan II', 2000; voorlopig cat.nr. 1037.

Jan Koonings

305


Nagelaten werk van dr. Henk Schoorl verschijnt postuum J.K. Schendelaar Al toen in 1973 zijn standaardwerk 'Zeshonderd jaar water en land' verscheen, over de historische geo- en hydrografie van de Kop van Noord-Holland, wisten intimi dat Henk Schoorl het nodig vond er een vervolg en/of aanvulling op te schrijven over de waddeneilanden Texel, Vlieland en Terschelling. In de lezing die hij tijdens het Colloquium van Gent (5-7 september 1978) hield, zette hij in feite al de grote lijnen voor die studie uit en was zelfs de werktitel er al voor te vinden: 'de convexe kustboog'. In de volgende jaren bleek het een veel omvangrijker arbeid te vergen dan Schoorl voorzien had. Mede omdat voortdurend nieuwe gegevens, die voor zijn studie van belang waren, werden gepubliceerd. Deze dienden niet alleen verwerkt te worden, maar leidden ook tot bijstelling van zijn inz'ichten. Tenslotte bleken er vier delen nodig te zijn om al het materiaal te kunnen bevatten. Hij dacht het werk bij zijn tachtigste verjaardag (1 februari 2000) afgerond te hebben en wilde het dan laten verschijnen. Een hartstilstand op 10 december vorig jaar Henk Schoorl

heeft dat hardhandig verijdeld. Men kan gerust van een ramp spreken. Al spoedig na het verwerken van de slag bleek algemeen de mening te heersen dat het voor het overgrote deel reeds voltooide werk postuum uitgegeven diende te worden. Dezer dagen kwam het verheugende bericht dat de 'Kring van Vrienden van de Hondsbossche', waarvan Schoorl bestuurslid was, het als een erezaak beschouwt de publicatie te realiseren. De bekende uitgeverij Pirola te Schoorl bleek bereid te zijn de uitgave voor haar rekening te nemen. De vier delen zullen verschijnen op het formaat van 'Kust en Kaart', het boek dat aan Schoorl werd aangeboden op zijn zeventigste verjaardag. Verwacht wordt dat deel 1 van 'De convexe kustboog' al rond de komende jaarwisseling zal verschijnen. Omdat de verkoopprijzen binnen redelijke grenzen moeten blijven, is met het project een aanzienlijk bedrag gemoeid: men denkt aan tienduizenden guldens. Op de 'Kring van Vrienden van de Hondsbossche' is dan ook een oproep gedaan om de uitgave mede mogelijk te maken door een bedrag a fonds perdu over te maken. Omdat de AWN bijzonder veel te danken heeft aan Henk Schoorl (zie ook Westerheem 1,1998) zouden de leden van de AWN zich in geweten misschien verplicht kunnen voelen een bijdrage te leveren aan dit - ook wetenschappelijk • hoogst belangrijke project. Vandaar de vermelding van het gironummer dat zij dan gebruiken kunnen: 51953, ten name van Uitwaterende Sluizen te Edam (onder vermelding van "Werken Henk Schoorl"). Torp3 1785 RN Den Helder

Over een gezichtje waarvan ik meer wilde zien Anton van Schip Volgens de dichter Homeros was Helena erg knap. Ze had zo'n mooi gezicht, dat haar man Menelaos met duizend schepen naar Troje voer om haar terug te krijgen.

306

Als ex-zeeman heb ik ondervonden dat een vrouwenhaar sterker is, sterker kan trekken, dan een sleeptros. Maar dat de helft. van een meisjesgezicht me zo intens zou


gaan bezighouden, dat had ik nooit van mezelf gedacht. Het begon als volgt: drie jaar geleden liep ik op een zaterdagmorgen over de Zwarte Beurs in Vleuten-De Meern. Bij een mevrouw waar ik toen regelmatig dingetjes en boeken kocht, zag ik toen iets bijzonders: een stuk van een meisjeskopje van aardewerk (zieafb. i). Het gezichtje sprak me direct aan. Maar dat niet alleen. Als amateurarcheoloog kreeg ik het vermoeden dat het iets aufhentieks en (dus) iets erg ouds kon zijn. Het stuk ter hand nemend - om te voorkomen dat een ander het voor me weg kon kapen! informeerde ik naar de prijs. Deze bleek weinig meer te zijn dan wat je gebruikelijk voor een ijsje moet betalen, dus kocht ik het. Spontaan vertelde die mevrouw me erbij dat het uit het buitenland kwam. Jammer genoeg vroeg ik toen niet verder door naar de herkomst. Aanvankelijk had ik het vermoeden dat het een fragment was van een Romeins vrouwenbeeldje. Toen ik het in onze werkgroep liet zien, kon niemand daar iets met zekerheid zeggen over de ouderdom en de herkomst ervan. Dat het om een zeer oud stuk moest gaan was wel duidelijk. Hoewel er recent aangebrachte beschadigingen op zaten, was de rest bedekt met een verweringslaag en kalkaanslag. Zo'n laag heeft heel wat jaren nodig om te ontstaan. Ook was er een aanwijzing dat het uit het Middellandse-Zeegebied moest stammen. In het aardewerk zit namelijk een slakkenhuisje van een soort die ik daar gevonden heb. Een aanwijzing dus dat het Romeins kon zijn. Enige jaren liet ik het daarbij. Maar iedere keer als ik het fragment in handen nam bleef het me intrigeren: Hoe oud zou het zijn? Waar kwam het vandaan? En hoe zou het gave kopje er uitgezien hebben? Daarom moest ik op een gegeven moment weer verder zoeken. Een poging om het de verkoopster alsnog te vragen liep op niets uit: ze stond toen niet meer op de markt. Op afbeelding i is te zien dat het meisje een soort kapje op het hoofd draagt. In naslagwerken over de Romeinse cultuur bleek deze hoofdtooi echter niet terug te vinden. Daarom schakelde ik over op literatuur over de Grieken. En dat was raak. In de 'Guide sommaire du Musée de 1'Acropole' (1973) vond ik de afbeelding van een meisje met net zo'n 'hoedje'. Volgens deze gids dateerde die afbeelding uit 500 voor

Ajb. 1. Foto gemaakt door Joop van Herwijnen.

Christus. Bij een bezoek aan het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden kwam ik tot dezelfde bevinding qua datering: daar was een Romeinse kopie tentoongesteld van een Grieks beeld bestaande uit drie vrouwenfiguren, die een zelfde hoofdtooi hadden als bij mijn fragment. Volgens de begeleidende tekst was het origineel in de vijfde eeuw voor Christus vervaardigd. Dus het was een antiek stuk, Grieks, én ouder dan ik ooit had durven dromen toen ik het kocht. Ik had dus nu zeer tevreden en blij moeten zijn. Maar ik was het niet. Ik kón dat gewoon niet. Het spreekwoord zegt: Beter een half ei, dan een lege dop. Maar ik kon niet tevreden zijn met (iets meer dan) een halve kop (zie afb. 2). Iedere keer als ik er naar keek werd ik nieuwsgieriger. Ik wilde, nee zou! weten hoe ze er met een heel hoofd had uitgezien. Uit een heel hoofd een half hoofd maken, is tamelijk eenvoudig (hoewel, bij levende personen niet aan te bevelen). Het omgekeerde blijkt echter veel moeilijker te realiseren. Een afdruk in gips of plasticine

Afb. 2. Foto gemaakt door Joop van Herwijnen.

307


Ajb. 3. Foto gemaakt door Joop van Herwijnen.

gemaakt van het aanwezige gedeelte van het gezicht, is niet om te zetten in het ontbrekende gedeelte. Het ontbrekende aan laten vullen door een beeldhouwer leek me een te kostbare bewerking en het resultaat bovendien te zeer afhankelijk van diens interpretatie. Uiteindelijk leek een fotografische oplossing de minst kostbare en meest reële, omdat daarbij de gegevens van het bestaande gedeelte, gespiegeld, het ontbrekende gedeelte zouden kunnen gaan vormen. Aanvankelijk dacht ik daarbij aan het positief en gespiegeld afdrukken van het negatief van een opname en face van het Afti. 4. Foto gemaakt door Joop van Herwijnen.

308

fragment. Daarna wilde ik beide opnamen terugbrengen tot twee gezichtshelften en vervolgens samenvoegen. Toch nog een ingewikkelde methode, want hoe bepaal je het exacte midden van een gezicht? Omdat er meer van het gezicht aanwezig was dan de helft, zou door deze werkwijze bovendien een deel van de aanwezige informatie niet gebruikt kunnen worden. Het gegeven dat het menselijk gelaat asymmetrisch is: de linker- en rechter helft daarvan niet helemaal gelijk zijn liet ik daarbij buiten beschouwing. Bij de door mij uitgevoerde fotografische reconstructie zou ik daar toch niets mee kunnen doen. Een bespreking van het idee in onze werkgroep leidde door een suggestie van Hans van Aken tot een andere oplossing: het negatief van een opname van het gezicht en face, werd positief en gespiegeld afgedrukt (zie afb. 3), op een wat groter formaat dan de voorgaande foto's. Daarna werd van de positieve afdruk langs de breuklijn over het gezicht, het 'lege' gedeelte afgeknipt. Vervolgens sleep ik met schuurpapier de achterkant langs deze breuklijn schuin af, om een zo perfect mogelijke aanpassing op het gespiegelde gedeelte te krijgen. Dat er op het gemonteerde resultaat, ondanks het afslijpen, toch nog een scheidslijn zichtbaar bleef tussen het originele en het gereconstrueerde gedeelte, vond en vind ik nog, een pré. Tot mijn verwondering zag het eindresultaat van de samenvoeging er heel anders uit dan ik verwacht had. Het gezichtje bleek smaller en minder rond (zie afb. 4). Maar geen enkele andere combinatie van de helften had een geloofwaardiger beeld gegeven. In een laatste stap werd het bewerkte positief op het gespiegelde gedeelte geplakt. Was dit resultaat al die moeite waard? Ik vind van wel! De kunstenaar die dit gezicht tweeëneenhalfduizend jaar geleden vormde, heeft een heel en héél mooi hoofdje voor ogen gehad en dat spreekt nu, nu het weer (zo) heel (mogelijk) is, inderdaad nog meer tot de verbeelding. Ik heb mijns inziens het maximaal mogelijke antwoord gekregen op mijn vraag: hoe zou ze er uitgezien hebben? Maar ben ik nu echt helemaal tevreden? Nee, eigenlijk toch nog niet. Vragen rijzen nu als: hoe zou het hele beeldje er uitgezien hebben? En: hoe zou het model er in werkelijkheid uitgezien hebben? M!aar ja, de oude Grieken wisten al dat een mens nooit blijvend tevreden te stellen is.


Mijn zoeken heeft echter een goedkope methode opgeleverd om, als bijna de helft of meer aanwezig is, het ontbrekende gedeelte van de afbeelding van een gezicht fotografisch zo exact mogelijk te reconstrueren. Misschien kunnen we dit procédé ooit nog eens in onze werkgroep gebruiken. En u, beste lezer, kent dit kunstje nu ook. Deze tekst is in bewerkte vorm eerder verschenen in: 'Het Krommerijngebied',

tijdschrift van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek', 1998, 32-2, p. 50-51. Archeologische werkgroep 'Leen de Keijzer', Houten Werkhovenseweg 22 3985 MH Werkhoven Literatuur

Guide sommaire du Musée de 1'Acropole, 1973. Athènes. p. 29, planche 7.

Literatuurbespreking Hupperetz, W. (red.), 1996. Dagelijks leven op Limburgse kastelen (1350-1600) -verwantschap • begrafenisgebruiken -personeel en werkzaamheden -. Bijdragen naar aanleiding van een studiedag in het Limburgs Museum 10 maart 1995-

De tentoonstelling "Middeleeuwse kastelen in Limburg" heeft tot eind 1997 plaatsgehad. Het boek is echter nog steeds verkrijgbaar voor ƒ 32,50 (excl. verzendkosten) bij het Limburgs Museum aan de Goltziusstraat 21 te Venlo (Postbus 1203, 5900 BE, Venlo). De dagelijkse gang van zaken op een kasteel is een thema dat velen aan zal spreken. In de bovengenoemde bundel wordt - zoals de titel verraadt- een eerste aanzet gegeven tot onderzoek naar het dagelijks leven op kastelen in Limburg op de overgang van de late Middeleeuwen naar de Nieuwe Tijd. De bundel is het resultaat van onderzoekingen ter voorbereiding op de tentoonstelling "Middeleeuwse kastelen in Limburg". Het historisch onderzoek is gevat in een drietal thema's - verwantschap, begrafenisgebruiken en personeel en werkzaamheden waarin getracht wordt facetten van het dagelijks leven aan te roeren. In de twee bijdragen in het thema verwantschap zijn schriftelijke bronnen uit het overkwartier Gelre op respectievelijk de positie van de vrouw en verwantschapspatronen van twee families bestudeerd. Het thema begrafenisgebruiken is theoretisch benaderd. Zowel de theorieën van Philippe Ariès als die van Johan Huizinga op het gebied van begrafenisgebruiken in de late Middeleeuwen worden hier geconfronteerd met schriftelijke bronnen uit Limburg.

Deze twee studies vormen een groot contrast met de drie bijdragen over het laatste thema. Hierin wordt per studie heel concreet beschreven wat uit diverse archieven (waarin stukken over de bedrijfsvoering, rekeningen e.d.) te achterhalen is over het werk van het personeel op een kasteel. Het is bijna onmogelijk om van een bundel een goed samenhangend geheel te maken, waarin de verschillende verhalen naadloos onderdeel van één geheel vormen. Dat is ook hier niet gelukt. Zo zijn de studies naar de begrafenisgebruiken, naar mijn mening, niet concreet genoeg. Door gebruik te maken van de theorieën van Ariès en

Plattegrond van kasteel Montfort (ontleend aan besproken boek).

309


Gestalte met geweivormige hoofdtooi, afgebeeld op Gundestrup-ketel. Ontleend aan 'Ontdek de wereld van de Druïden'.

Huizinga hebben de schrijvers zich veeleer beziggehouden met mentaliteitsgeschiedenis dan met de dagelijkse gang van zaken op kastelen. De vraag is overigens of het wel zinvol is om dit soort theorievorming te toetsen aan de hand van relatief weinig bronnenmateriaal. Dit onderwerp is ook tijdens de bovengenoemde studiedag aangeroerd. Zo valt in het verslag daarvan te lezen dat er een grote kloof bestaat tussen het macro-niveau van de gehanteerde onderzoeksvragen en het micro-niveau van de bronnen. Bovendien werd gesteld dat er te weinig schriftelijke bronnen beschikbaar zijn op basis waarvan meer theoretisch onderzoek verricht kan worden. De drie bijdragen in het thema personeel en werkzaamheden geven, mijns inziens, de beste kijk op het dagelijks leven in een kasteel, vooral doordat er zeer concreet ingegaan wordt op wie er met welke functie op een kasteel aanwezig was. Ook hier geldt uiteraard weer dat het ene artikel beter leesbaar is dan het andere. Zo laten de auteurs van één van de bijdragen de lezer delen in leuke vondsten in het archief. Zij citeren onder andere een bron waarin een uitbreide beschrijving gegeven wordt van de paarden die in een bepaald jaar aanwezig dan wel overleden waren. Blijkbaar vond men in de late Middeleeuwen de lengte van de staart belangrijk: keer op keer wordt vermeld of het paard een korte dan wel een lange staart bezat. Duidelijk is, dat het hier, zoals ook in de inleiding gesteld wordt, om een aanzet tot meer onderzoek gaat. De diverse studies zijn nu gebaseerd op schriftelijke bronnen

zoals de archieven (o.a. rekeningen) van diverse kastelen als Ter Horst, Blitterswijk en Montfort, akten van huwelijksvoorwaarden en erfdelingen, testamenten en begrafenisrekeningen. Om echt inzicht te krijgen (of een indruk van) in het dagelijks leven op een kasteel zal meer onderzoek nodig zijn. Daarbij zal gebruik gemaakt moeten worden van veel meer bronnenmateriaal. In de bundel mist natuurlijk een studie naar de materiële bronnen. Juist een combinatie van onderzoek naar de archieven van de diverse kastelen (zoals rekeningen) met onderzoek naar de materiële cultuur zou de basis kunnen vormen van meer synthetiserend werk, zoals inderdaad de positie van de vrouw of begrafenisrituelen. Maar dan zijn we eigenlijk ook het dagelijks leven op kastelen voorbij en begeven we ons op het gebied van meer algemene maatschappelijke thema's. Iris Reuselaars Miranda J. Green. Ontdek de wereld van de Druïden; uit het Engels vertaald door Catalien

en Willem van Vaassen; met 291 illustraties, waarvan 51 in kleur. Haarlem, Becht, 1998; 192 pp. Prijs ƒ 59,90. Hoewel ik een passie voor het verleden bezit, ben ik er dankbaar voor dat ik geen deel heb uitgemaakt van de Kelten. Ik denk niet, dat ik me in hun midden thuis zou hebben gevoeld. Hun oppida boeien me mateloos; ik ben er naar heel wat omhoog geklommen. En in mijn verbeelding zie ik ze bevolkt met mensen. Ik realiseer me, dat ze in hun uiterlijk verdacht veel lijken op de afbeeldingen van de Kelten in het boek van Miranda Green. Onze kennis van de Kelten en de Keltische samenleving berust voornamelijk op de getuigenissen van Griekse en Romeinse schrijvers, zoals Strabo, Diodorus Siculus en vooral Julius Caesar. Zij putten, op hun beurt, uit één bron, nl. Posidonius (135-50 v. Chr.), een Griekse wijsgeer met veelzijdige interesses, die door Gallië reisde en daar gegevens over de Kelten heeft verzameld. Helaas is het grootste deel van zijn werk verloren gegaan. Maar al eerder werd melding gemaakt van Kelten, nl. door de Griekse historici Hecataeus van Milete (± 500 v. Chr.), Herodotus (± 484-424 v. Chr.) en Timaeus (4e-3e eeuw v. Chr.). Een tweede belangrijke verzameling getuigenissen wordt gevormd door de Ierse en Welshe mythologie, weliswaar pas vanaf de zevende eeuw in de landstaal op schrift ge-

310


Mozaïekvloer, eengeschenk van Titus Flavius Senilis, een religieus functionaris, wiens naam gedeeltelijk te lezen is. Ontleend aan 'Ontdek de wereld van de Druïden'.

steld, maar hoogstwaarschijnlijk uit een veel oudere mondelinge overlevering ontstaan. Een derde belangrijke bron van kennis is uiteraard de archeologie. Op de vele kostbare vondsten uit de Keltische periode hoef ik niet nader in te gaan; zij spreken voor zichzelf en zijn in "Ontdek de wereld der Druïden" uitstekend vertegenwoordigd in de vorm van tientallen fraaie (kleuren-) foto's. Een geografische index met een overzicht van musea in Europa, waar belangrijke collecties zijn te bezichtigen, is uiterst welkom. "De Druïden", aldus Julius Caesar, "hebben de leiding over de godsdienst, dragen zorg voor openbare en privé-offers, en ge-

ven uitleg in religieuze zaken. Een groot aantal jongeren loopt bij hen te hoop om van hen te leren en de druïden staan bij hen mogelijk in ere. Bij vrijwel alle openbare en privé-geschillen zijn zij het namelijk die het oordeel uitspreken. Als er een misdaad begaan is of een moord gepleegd, als er een geschil is over een erfenis of een landgrens, zij nemen het besluit, zij bepalen de schadevergoeding en strafmaat". De schrijfster gaat uitvoerig in op de Keltische godsdienst. Ook nu zijn we afhankelijk van de al eerder genoemde drie bronnen: de klassieke auteurs, de Ierse en Welshe mythologie en de archeologische vondsten. De Keltische godsdienst was in

Jaarlijkse zitting van de druïden in het gebied van de Carnutes, het symbolische centrum van Gallië. Ontleend aan 'Ontdek de wereld van de Druïden'.

311


hoge mate en natuurgodsdienst; erediensten concentreerden zich op het specifieke karakter van landschappen, bergen en wouden, en op dieren. De bekendste goden uit het Keltische pantheon zijn Esus, Teutates en Taranis, de dondergod. Zij werden met mensenoffers vereerd; de offerrituelen werden geleid door professionele priesters, waarschijnlijk door de druïden zelf. Een aantal functies van de druïden wordt in de zevende eeuw in Ierland overgenomen door de zieners (Filidh). Daarnaast behoorden ook de Barden tot de ontwikkelde klasse. Deze driedeling werd reeds door Strabo beschreven. Van de drie groepen bezaten de druïden hoogstwaarschijnlijk de meeste politieke invloed. De herleving van de belangstelling voor de druïden in Engeland vanaf de zestiende eeuw heeft de volle aandacht van de schrijfster. John Aubrey en William Stukeley, die beiden een verband legden met megalithische steenkringen zoals Stonehenge, worden behandeld. Vanaf de achttiende eeuw is de druïdentraditie in stand gehouden, tegenwoordig door moderne genootschappen. Met deze neopaganistische uitwassen, bevolkt met heksen en druïden-nieuwestijl, heb ik geen enkele affiniteit. Ik vind hun ceremonieën klinkklare nonsens en niet van gevaar ontbloot. Miranda Green heeft in haar publicatie ontzettend veel overhoop gehaald. Gelukkig zorgt een uitvoerig register ervoor, dat het

De hunebedbouwers. Afbeelding afkomstig uit 'Historisch Tableau'.

312

meeste goed te traceren is. Bezwaarlijk vind ik de rommelige compositie. De vele kaderteksten zijn instructief, maar maken het geheel nog onoverzichtelijker. In hoeverre deze onoverzichtelijkheid het gevolg is van de vormgeving, kan ik moeilijk beoordelen. Er is daaraan ongetwijfeld veel zorg besteed en, al bladerend in het boek, val je van de ene verbazing in de andere. Schitterende kleurenfoto's en kleurrijke reproducties van schilderijen worden afgewisseld door de in grijsgroen gevatte kaderteksten, waarop de zwart-wit foto's goed tot hun recht komen. Ook de vertaling mag er zijn. Al met al een boeiende, zij het wat mij betreft wat overladen, publicatie over een boeiend onderwerp. Gezien de uitvoering is ƒ 59,90 zeker niet te hoog geprijsd. Paul Stuurman Frits van Oostrom (red.). Historisch Tableau. Geschiedenis opnieuw verbeeld in schoolplaten en essays. Amsterdam, 1998. 42

afbeeldingen. 176 pp. ISBN 90 5356 299 o. Prijs: ƒ 39,50 (paperback) en ƒ 69,50 (hard cover). In Historisch Tableau zijn de destijds door uitgeverij Wolters uitgebrachte historische schoolplaten samengebracht in boekvorm. De bekendste schilder van historische schoolplaten is J.H. Isings en zijn oudste


object werd in 1911 gevormd door de hunebedbouwers. Deze illustratie wordt in het boek begeleid door een essay van L.P. Louwe Kooijmans, hoogleraar prehistorie aan de Rijksuniversiteit van Leiden. Volgens de inleiding van Frits van Oostrom kan elke Nederlander van boven de veertig zich de kleurrijke historische schoolplaten van de lagere school herinneren. Historisch Tableau, naar een idee van Van Oostrom, is dan ook al uitgebreid uitgemeten in de diverse dag- en weekbladen. Ook het actualiteitenprogramma Nova van 28 juli besteedde er een item aan. (Maar wellicht had dat iets met het seizoen te maken.) Misschien lijkt het daarom vreemd dat een zevenentwintigjarige dit boek, waarin schrijvers en tekenaars van boven de veertig terugkijken naar hun geschiedenisonderwijs, bespreekt. Maar zo raar is dat niet. Lesmateriaal wordt niet zo vaak vervangen (als misschien zou moeten). Kijk maar naar de armoedige gesteldheid (kwalitatief en kwantitatief) van beschikbare computers voor ons onderwijs. En daarom zal het u niet verbazen dat ook ik mij de tekeningen kan herinneren, inclusief de hoge ramen en de oude klaslokalen. "Die platen vergeet je niet", zei Jan Terlouw in een interview met een journalist van Nova. Maar van deze tijd is het niet meer. Hij vindt dat betreurenswaardig: "Tegenwoordig zijn illustraties voor jonge kinderen alleen nog lichtbeelden". Vanuit deze nostalgiek hanteert Terlouw in zijn essay 'Watersnood' een literair-poëtische stijl: "De koppen zijn er naar gaan staan. Naar het turen over het water en naar de lucht" (pag. 143). In 'De scheiding van mannen en vrouwen bij Srebrenica' schrijft Marcel van Dam in zijn gebruikelijke moralistische collumnstijl: "En het meest beschamende: dat de Nederlanders, eenmaal gearriveerd op veilig territoir, als helden werden ontvangen door de kroonprins" (pag. 170). Zoals de plaatjes een interpretatie zijn van de historische gebeurtenis, zo is de tekst dit ook. "Het kenmerkende van historische ogenblikken", schrijft Geert Mak, "is dat ze zelden door tijdgenoten als zodanig worden herkend" ('De eerste expeditie naar de Oost', pag. 71). Het kenmerkende van historische ogenblikken is dat ze altijd terugkijkend worden bepaald. In het onderwijs worden de klassieke hoogtepunten uitentreuren behandeld. Maar ook dat is niet vreemd. Het geschiedenisonderwijs moet immers een keuze maken. En zo is het ook gesteld met

de oorspronkelijke makers van de prenten en de huidige samenstellers van dit boek. Welke momenten zijn opgenomen? De moord op Willem van Oranje en de moord op de gebroeders De Witt. Welke momenten zijn overgeslagen? Voor de eerste feministische golf heeft blijkbaar geen vrouw een rol in deze ouderwetse geschiedenisbeleving gespeeld. Conclusie: een vierkant boek, vol nostalgie, 'illustratief voor een soort geschiedenisonderwijs dat we hopelijk definitief achter ons kunnen laten. Masja Kooiman

S. Ostkamp e.a., Afval van gorters, brouwers

en een hospitaal. Archeologisch onderzoek van het Wortelsteegplein (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie Rapport 6). Alkmaar 1998. 266 pp., zw.ill. Prijs ƒ 12,50. Het archeologisch onderzoek in onze stadskernen mag zich in een nog steeds toenemende belangstelling verheugen. Vanouds is daar natuurlijk de onvermoeibare inzet van tal van amateurarcheologen, maar steeds meer levert ook de professionele archeologie haar bijdrage. Terwijl archeologen, plaatselijke politici, publiek en pers zich verdringen rondom en binnenin de zoveelste gapende wond in het stadshart, ebt die belangstelling langzaam weg wanneer de kuil is gedicht, de vondsten zijn geborgen en het onderzoek haar resultaten gaat opleveren. Een lang stilzwijgen breekt aan en de uiteindelijke resultaten en conclusies, het hoogste doel van het zo fraai geëntameerde onderzoek, wordt zonder al te veel ruchtbaarheid neergelegd in het zoveelste interne rapport. Met een beetje geluk kunnen we hooguit de hand leggen op een lokaal verschijnend blaadje waaruit we nog kennis nemen van een populaire samenvatting daarvan. Gelukkig zijn er ook stadsarcheologen die daarop een uitzondering vormen. Peter Bitter is zo'n uitzondering. Dankzij Peter, de medewerkers van de Stichting Behoud Alkmaarse Bodemvondsten (SBAB) en tal van andere deskundigen kan ieder die daarin is geïnteresseerd regelmatig en gedetailleerd kennis nemen van hetgeen de Alkmaarse bodem oplevert. Het zesde rapport over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie is een bewerking van een materiaalscriptie die Sebastiaan Ostkamp in 1994 maakte voor zijn studie Europese archeologie aan de

313


de historische gegevens over de plaatselijke situatie in voorgaande eeuwen en een uitgebreidere bespreking van de verschillende vondstcategoriën (keramiek, glas, tegels, tabakspijpjes, etc). Het verzamelde huishoudelijke afval dateert voornamelijk uit de periode 1580 tot 1866 en is afkomstig van huizen en bedrijfsgebouwen waar vooral gorters en brouwers woonden en werkten. Een deel van het verzamelde materiaal is afkomstig van het militaire hospitaal, dat daar in 1798 verrees. Tenslotte volgt, per beerput, een uitgebreide samenvatting van het voorgaande en de conclusies die daaruit kunnen worden getrokken. De historische bronnen, die in het Historisch Kadaster Alkmaar zijn ontsloten en geanalyseerd in relatie tot kaartmateriaal, nebben een belangrijke rol gespeeld bij de analyse van vondsten en vindplaatsen. Illustratie uit besproken boek.

Universiteit van Amsterdam. Sebastiaan werd daarbij begeleid door Jan Besteman van die universiteit en Peter Bitter, gemeentelijk archeoloog van Alkmaar. Basis van het onderzoek vormen de beerputten en hun inhoud, die men in 1992 bij de Wortelsteeg ontdekte. Onderzoek van de laat- en postmiddeleeuwse materiële cultuur is een onderzoeksthema dat immers hoge prioriteit heeft voor de stadsarcheologische dienst van Almaar. Beerputten bevatten vaak een grote hoeveelheid potscherven als laatste en onverteerbaar restant van een grote hoeveelheid huishoudelijke afvalstoffen die men ooit in zo'n put dumpte. De buiten gebruik geraakte beerputten vormen dan ook een uiterst belangrijke bron van informatie en inspiratie voor onderzoekers. Tal van vrijwilligers en professionals zijn bij de vondstbewerking van de beerputten van het Wortelsteegplein betrokken geweest. Het nu verschenen boek is dan ook het resultaat van de inzet van zo'n 30 personen. Naast Sebastiaan Ostkamp hebben vooral ook Peter Bitter, Rob Roedema en Rob van Wilgen meegewerkt aan de uiteindelijke realisatie daarvan. Het verslag van het archeologisch onderzoek aan het Alkmaarse Wortelsteegplein heeft vooral betrekking op de materiële cultuur van degenen die ooit ter plaatse woonden en werkten. Het begint dan ook met een korte impressie over de bronnen die bij de bestudering van die materiële cultuur beschikbaar zijn. Dan volgen een korte omschrijving van de onderzochte beerputten,

314

Het tweede deel van het boek bestaat uit een catalogus van keramiek (135 stuks) en glas (35 stuks). Elk van de voorwerpen is gecodeerd, beschreven en afgebeeld volgens het uniforme 'Deventer-systeem'. Een Engelstalige samenvatting en een uitgebreide literatuurlijst completeren het geheel. 'Afval van gorters, brouwers en een hospitaal' geeft ons een beeld van de kwaliteit en samenstelling van het kook- en serviesgoed van Alkmaarse werk- en ambachtslui en hun gezinnen. Niet alleen is daardoor een beter inzicht ontstaan in de woon- en leefsituatie van Alkmaar in voorbije tijden, maar bovenal beschikken we weer over nieuwe conclusies en 'nieuw' materiaal, dat kan worden gebruikt bij vergelijkbaar onderzoek elders in of buiten Alkmaar. Het effect van de zeer verzorgde lay-out van het boek wordt wat teniet gedaan door de matige kwaliteit van het drukwerk, althans in het exemplaar dat ik in handen kreeg. Toch doet dit nauwelijks afbreuk aan het geheel. Want bij dit soort publicaties is het de inhoud die zorg draagt voor kwaliteit en in veel mindere mate de presentatie. En dankzij de misschien wat sobere uitvoering kan de prijs laag en de bereikbaarheid hoog worden gehouden. Want waar vind je nog zo'n grote hoeveelheid uitstekend bewerkte informatie voor het luttele bedrag van ƒ12,50? Eén telefoontje is voldoende: 072-5142494, 5142630 of 5154115. Gerrit Groeneweg


Literatuursignalement De Klepper; kwartaalblad Heemkundevereni-

ging Roerstreek; 30,1998, nr. 1-3: In alle afleveringen de vaste rubriek 'Berichten archeologie' (82-84), verzorgd door Jo Smeets. In nr. 2 tevens een bijdrage van Leo Verhart, getiteld 'Een urnenveld bij Vlodrop, een oproep' (pp. 10-13). Waar heeft Bursch in 1931 gegraven?

Roerstreek 'g8; jaarboek nr. }o van de Heemkundevereniging Roerstreek:

Leo Verhart. Over een Federmesser-vindplaats bij Linne en de oudste tekening van Nederland (pp. 80-92). In 1997 werd in het Linnerveld een steen (kwartsiet) opgegraven, die als retouchoir gebruikt is voor het bewerken van vuursteen. Op de steen staat een tekening, een driehoek met horizontale lijnen. Ter plaatse is zo'n 12.000 jaar geleden een klein jagerskamp geweest. Jo Smeets en Harrie Bekkers. Roerstreekarcheologie 1945-1970 (pp. 93-112). Een uiterst welkom stuk geschiedschrijving van de archeologiebeoefening in de Roerstreek. Amateur-archeologen hebben vanouds in dit gebied enorm veel werk verzet en doen dat nog steeds. Opgravingen, verborgen collecties, personen, verenigingen, tentoonstellingen, musea en publicaties passeren de revue.

Westlands Streekhistorie 7, 1998, 3, pp. 4-6: T. Immerzeel. Resten van een laat-middeleeuwse boerderij gevonden aan de Dortlaan in Naaldwijk. Bij de reconstructie van de Bospolder en de aanleg van een natuurgebied bleek dat zich op het gehele terrein enorm veel puin bevond. Ook werd veel aardewerk aangetroffen, vanaf 1300. Ter plaatse stond een boerderij die aan het eind van de vorige eeuw werd afgebroken. Nader onderzoek leverde een beerput en kelderfragmenten op, opgemetseld uit I5e-eeuwse baksteen. Tot de bijzondere vondsten zijn te rekenen een 15eeeuws kookpotje en een paardenskelet, beide mogelijk bouwoffers. Het gaat hoogstwaarschijnlijk om een ontginningsboerderij; elders op het terrein zijn veel fragmenten van kloostermoppen aangetroffen, die mogelijk wijzen op een kasteeltje.

Fibula 39,1998, 3, pp. 22-34: Masja Parlevliet. Scherven vol informatie. Aardewerk en zijn functie in de Nederlandse archeologie (Archeologiereeks). In het kort wordt het hele traject behandeld, dat opgegraven scherven van aardewerk doormaken: Het opgraven zelf, de vondstverwerking, de determinatie en de datering. Ingegaan wordt op de informatie die we aan aardewerk kunnen aflezen: functionele, chronologische, geografische, technologische en sociaal-economische informatie.

Archeobrief 8; uitgave van de SNA; 2,1998, herfst: Dorien Scheerhout loopt vooruit op de SNA-Contactdag op 26 september, die aan kwaliteitszorg in de archeologiebeoefening is gewijd. Joep Orbons gaat nader in op geofysische ontwikkelingen in de archeologische prospectie. Henkjan Sprokholt en Monique van den Dries doen verslag van ondergronds ruimtegebruik, dat bij overheid en bouwers in trek is. Het stelt de archeologie echter voor problemen. Evert van Ginkel laat zijn kritisch licht schijnen over de bijdrage van Riemer Knoop over publieksgerichte aspecten van de archeologie, verschenen in Archeobrief 7. Monique van den Dries voert ons langs een groot aantal opgravingen 'in uitvoering'. Verder een groot aantal nuttige vaste rubrieken en een gastcolumn van ... Evert van Ginkel over bizarre verslagen van archeologische ontdekkingen in plaatselijke 'sufferdjes' en landelijke 'kwaliteitskranten'.

Nieuwsbrief Archeologie in de Betuweroute 7.

Utrecht, Projectgroep Archeologie Betuweroute, september 1998. 8 pp. Gesprekken met Maaike Sier, projectleider van de opgraving in de gemeente Resteren (Achter de schermen van het veldwerk) en Marten Verbruggen, de nieuwe directeur van RAAP Advies (Eerst boren dan beslissen). In het opgravingsnieuws staan twee opgravingen centraal: De resten van de originele Stenen Kamer te Zoelen zijn getraceerd en een nieuw onderzoek is gestart op de Woerd te Resteren, waar een Romeinse nederzetting, mogelijk met steenbouw, is aangesneden.

315


Scarabee, nr. 36, oktober 1998: Aandacht voor Gerti Bierenbroodspot, ereburger van Baalbeck, aan wie in 1999 in het Nationale Museum in Beirut een expositie wordt gewijd aan haar Baalbeck-schilderijen. Verder is het alles klassieke archeologie wat de klok slaat: Archeologie in het verwoeste Beirut (Olivier Nieuwenhuyse), Romeinen en Moren in Andalusië (Theo Holleman), Ramses II (Hendrikje Nouwens), de Toren van Babel (Jan van Laarhoven). Daartussenin België, waar hoofdredacteur Lou Lichtenberg een bezoek brengt aan de resten van de voormalige Cisterciënzerinnenabdij in het natuurgebied Roosendael, ten noorden van Mechelen. En heel ver weg, in Sri Lanka, de restauratie van de oude hoofdstad Anuradhapura, waar de grootste boeddhistische monumenten ter wereld verbazing en ontzag wekken (Ad van Schaik). Verder veel vaste rubrieken, over het tijdschrift uitgestrooid.

Archaeological Dialogues 5,1998,1, juli:

Wie herinnert zich niet de ramp met de neergestorte gondel van de kabelbaan in Cacalese, Noord-Italië, op 15 februari van dit jaar? Een onverantwoord te keer gaande Amerikaanse piloot vloog de kabel aan flarden; de 20 passagiers kwamen alle om het leven. Bij hen ook Stefan Bekaert (28 jaar), een jonge, veelbelovende Belgische anthropoloog. David van Reybrouck draagt een In memoriam aan hem op, gevolgd door een bijdrage van de overledene, afkomstig uit zijn nalatenschap: Multiple levels of meaning and the tension of consciousness. How to interpret iron technology in bantu Africa. De discussie is gewijd aan het onderwerp: Relativism, objectivity and the politics of the past. Dit onderwerp werd destijds ingebracht door de Lampeter Archaeology Workshop. Philip Kohl, Reinhard Bernbeck, Susan Pollock en John Bintliff reageren. De Workshop antwoordt. Het landschap, in de vorige afleveringen veelvuldig aan het woord, leidt tot 'notes' van Robert Johnston en Angèle Smith.

Archéologia, no. 349, octobre 1998: A. Burnet. Ardenne beige: Libramont inaugure son Musée Celte (pp. 10-n). De voorgeschiedenis van het museum heeft tientallen jaren in beslag genomen en

316

is bevolkt met archeologen en 'liefhebbers'. De archeologe Véronique Hurt heeft voorlopig de leiding. Naam en adres: Le Musée des Celtes, Centre de recherches archéologiques en Ardenne, 1 Place Communale. Openingstijden: dinsdag t/m vrijdag 9.30-17 uur, zon- en feestdagen 14-18 uur. A. Kouwenhoven. Project Sensaos: Comment reconstituer 1e visage d'une momie (pp. 28-32). Dankzij de medische wetenschap en de informatica is het voortaan mogelijk om het gelaat van een overledene te reconstrueren, zonder de mummie te 'ontrollen'. U begrijpt het al: het gaat om Sensaos, de mummie in het RMO te Leiden die, dankzij Richard Neave, opnieuw menselijke trekken heeft gekregen.

R.M. van Heeringen, R.C.G.M. Lauwerier en H.M. van der Velde. Sporen uit de Ijzertijd en de Romeinse tijd in de Hoeksche Waard. Een aanvullend archeologisch onderzoek te Westmaas-Maaszicht, gem. Binnenmaas. Met bijdragen van J.B.H.

Jansen. Amersfoort, ROB, 1998. 72 pp. (Rapportage archeologische monumentenzorg 56). Naar aanleiding van een vondstmelding door J.E. van den Bosch (SOB) werd in juli 1996 en in februari en mei 1997 aanvullend archeologisch onderzoek verricht te Westmaas-Maaszicht. Er werden 3 cultuurlagen waargenomen, van onder naar boven vroege ijzertijd (ca. 600 v. Chr.), late ijzertijd (200-100 v. Chr.) en Romeinse tijd (2e eeuw n. Chr.). In de onderste laag werd naast nederzettingsaardewerk een grote hoeveelheid briquetage-materiaal (zoutwinning) aangetroffen. De middelste laag leverde naast aardewerk 4 fragmenten van glazen armbanden op. Uit de Romeinse laag kwamen sporen van een zwaar houten gebouw en uitsluitend importaardewerk tevoorschijn. Het gebied is aangeduid als van hoge archeologische waarde.

Chateau Gaillard 18/ études de castellologie médiévale; actes du colleque international tenu a Gilleleje (Danemark), 20-30 aoüt 1996.

Caen, Centre de recherches archéologiques médiévales, 1998, pp. 241-249: R.M. van Heeringen. The construction of Frankish circular fortresses in the province of Zeeland (SW Netherlands) in the end of the ninth century.


De ROB heeft van 1990-1994 onderzoek verricht naar de vroeg middeleeuwse bewoningsgeschiedenis van Zeeland, meer in het bijzonder naar de ringwalburgen. Daarbij werd een nieuwe ringwalburg onder het huidige Domburg, met 265 m diameter de tot nu toe grootste, ontdekt. Ook

in Kloetinge heeft mogelijk zo'n burg gelegen. Het onderzoek heeft een nieuw licht geworpen op de constructie en de geschiedenis van deze verdedigingswerken, waarover uit historische bronnen weinig bekend is. Paul Stuurman

Wie kent dit? Kralen met tekst Eind vorig jaar kreeg ik van een Dordtenaar drie bijzondere 'spinsteentjes' met een latijnse tekst erop. Het waren echter geen spinsteentjes, maar hele mooie keramische kralen. Ze zijn versierd met strepen en figuren in de kleuren geel, lichtblauw en lichtgroen. Iedere kraal heeft een andere versiering, maar ze horen bij elkaar. Twee kralen hebben een diameter van 2,5 cm en een dikte van 1,8 cm. De derde heeft een diameter van 3 cm en een dikte van 2,5 cm. De grootste kraal heeft op de buitenste rand de tekst: AD LIBITUM (naar believen). Op de tweede, kleine kraal staat: AB AMOR FIDES (uit liefde en geloof) en SEMPER A DEIS (altijd vanwege de goden). Het glazuur van de kralen is op de buitenste rand (waar ook de tekst op staat) be-

schadigd. Het zou kunnen dat de kralen, ieder hangend aan een draad, als een trosje zijn gedragen, zodat de kralen tegen elkaar tikten. Helaas zijn de kralen op het ogenblik spoorloos. Als iemand ze mij kan terugbezorgen, zou ik erg blij zijn. Hoewel de kralen in Dordrecht gevonden zijn, vermoed ik dat ze niet van Nederlands fabrikaat zijn. Wie weet hierover iets meer te vertellen? An Osseweijer- van Bueren, Lindelaan 79 3319 XJ Dordrecht

Reacties van lezers Uw reacties stuurt u naar het centraal redactie-adres, Lamarckhof IO-I, 1098 TK Amsterdam. De redactie draagt geen verantwoordelijkheid voor de inhoud van geplaatste brieven.

Boudelo Abdij

Ik ben gekwetst door uw oordeel dat "het hele boek een wat slordige indruk" maakt ('De Boudelo Abdij Archeologisch onderzocht', gesignaleerd in Westerheem 4, 1998). Ik zou niet gereageerd hebben, maar niet minder dan vijf leden van de AWN die het boek kochten, vroegen mij om dat te doen. Eerst de vergissingen in de namenlijst:

bijgesloten treft u de originele lijst. Ik kan mij (na 26 jaar) niet herinneren wie mij deze getypte lijst bezorgd heeft. Waarom werd deze lijst opgemaakt en waartoe heeft hij gediend? In BelgiĂŤ mag een v.z.w. enkel drank schenken aan de leden, deelnemers aan een kamp. Deze lijst was op een zwart schoolbord gekleefd dat bij de bar hing. U bemerkt op de rugzijde de sporen van de verf. (Bij het losmaken scheurde het blad enigszins, vandaar de herstelling.) Er staan ook vier doorgestreepte namen bij van leden die zich hadden ingeschreven, maar niet kwamen opdagen. (Dat is een bewijs dat ik deze lijst niet heb opgemaakt. Hoe zou ik die namen erbij gezet kunnen hebben?) Er zijn ook drie namen die door

317


de deelnemers verbeterd zijn. In het boek heb ik de schrijfwijze van deze lijst gebruikt. Wat het oordeel over het hele boek betreft meen ik dat u het 'voorwoord' slordig (om uw woord te gebruiken) gelezen hebt. Daarin geef ik een verantwoording voor de vorm van het boek. Onder de meer dan vijftig waarderingen die ik ontving bevond zich een brief van dr. Roosens, eredirec-

teur van de Nationale Dienst voor Opgravingen. Hij was algemeen bekend als een zeer strenge directeur. Hij heeft het toezicht gehad op de opgravingen en heeft deze ook gesubsidieerd. Alfons de Belie, opgraver van de Boudelo-abdij Door de redactie ingekort.

Lijst van de deelnemers aan Boudelo kamp 72 Leolp/u A . W- fl>1 Mieke van Amsterdam

Oosterpark 8(4 boven)

A'daui

2 Ina Bakker 3 Fieke Blocmborgcn 4 Moritz Boeversen 5Pftrian van Bolhuis

Vijverlaan 9

firnhem

6 Jack Boone 7 Jurjen Bos 8 Cees Bruin -9-9-.Ï. ten Catc 10 Ginette Besmet -11 B. Duffela

—Biorwog 4

Flakkeesestraat 135a Puinweg 2 Guide Gezellestr 80 |' \ Heerendreef 55 Druivenstraat 75 ' • Ei jjrnanlaan 2S-

Han Frankefort Ge Frankefortj Frank Frankefort Bob van Geenhuisen Martin de Groot Hitske van Heuven/Dr, Joh. Houwink t.Cate Jan Jacob Kitty Janssen Huub Leenen Bart van loordani Henk van de Lugt Henk Moltmaker

26 Tinneke de Soo 27 An Osseweijer 28 29 30 31 32 33

M^fMOSchults Frans v. Sterkenburg Henk Stuurman A.J.F'i. Tettero.o Els Termaas Frans Vintges

34 Willie Walvis 35 Menno Watzema 36 Helga van der Werff 37 Peter van Zijl 38 RoT5 Bakker 39 lotus Goedhart 1 40 40 Lie»*"** Liesteth HaltStsma

42 T Van Bi,lek 43 MeJ José V D Stoelen

318

Blaricum R'dam Olst

Turnhout Aardenburg den Haag —ritT-o^t

Burg. v. Crombrugghest 32 Gent

12 Lodew'. v. Bussen 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 -33 24 25

Vi Spoijkotraat 97 Transvaalstraat 28 Heiloostraat 187

—d-»n_Haag- Dordrecht den Haag

id. id. Castricura Pr. Marijkestraat Andr. Schelfhoutstraat 49 A'dara Utrecht 's Jacobslaan 35 A'dara Oudaen 13 A'dam Kinkerstraat 294 Borne Kievitstraat 5 R'dam Wildbaan 6 Palestrina,1aan 1 jï Weerdsingel Wz. 36 Utrecht Huize de Wehme Wi.injeterp Verl. Priemelaan 50 Arnhem Lindelaan 79 Dubbeldam Dordrecht Adm. v. Gentstraat 45a Utrecht Ingenhouszstraat 55 Utrecht Langestraat 5 Zaandam Julianalaan 24 Vlaandingen Hemoniestraat 1 A'dam Hendrinaland 49 den Haag Lijsterbesstraat 2 Dordrecht Crayscamplaan 9 Heiloo Burg. Koningssingel 27 R'dam zie verder tv/eede blad

Broekwëfp*

U7^J~fc

Arnhemse straatweg 576 Schoutenstraat 28 Bankertlaan 4 Pj v. Hoornstraat 11 Juliucstraat 7 B Markstraat §

Hhedam Gld Arnhem

#p Roosendaal GLd utrecht Beluelo

éL


Drietand (2)

Leuk artikel in Westerheem ("Het raadsel van de middeleeuwse benen drietand" Westerheem 4,1998). Gezien het feit dat er overal maar ĂŠĂŠn drietand gevonden wordt, is het misschien eenvoudiger om te denken aan een hulpmiddel om papillotten (voorloper van de krulspeld) aan te brengen. Vervang het leer door een strook textiel. Nadat je het haar rondom de drietand hebt gewikkeld, kun je de drietand er tussenuit schuiven en verwijderen. Het opgerolde haar kun je vervolgens met de strook textiel strak vast zetten. Je hebt dan ook geen onpraktisch zwaar hoofd vol drietanden. Begin deze eeuw waren papillotten overigens nog zeer gangbaar. Misschien dat jullie iets met deze suggestie kunnen doen. Carine Poelmann Helmond Door de redactie ingekort.

Drietand (3)

Ik kreeg net jullie artikel uit Westerheem over het raadsel van de middeleeuwse benen drietand in handen. Ik heb namelijk contact met een aantal mensen van de Vereniging Vrienden van de Karolingische

Burg in Souburg, en zij dachten dat het me wel zou interesseren. Met recht! De drietand intrigeert me inderdaad mateloos. Jullie theorie over de benen drietand spreekt me wel aan, moet ik zeggen. Origineel, creatief, vrouwvriendelijk en nog

experimenteel getest ook - prachtig. Maar ... ik heb een paar bedenkingen. Twee eigenlijk. De ene is intens praktisch, de andere wat theoretischer. Ik bezit een klein boekje dat onder de titel Needlework tools allerlei nuttige gegevens bevat voor verzamelaars van de prullen en parafernalia van de dameshandwerkjes uit vroeger tijden. Het gaat natuurlijk vooral om de negentiende eeuw, met uitschieters naar de vroege twintigste en naar de achttiende. In dat boekje vond ik tot mijn grote verbazing een afbeelding van iets dat heel erg veel lijkt op onze geheimzinnige drietand. Hij staat op de foto met een zooi naaldenkokers, frivolitĂŠ-spoeltjes etcetera. Dankzij het pakje naalden ernaast kan ik afleiden dat hij zo'n 3-4 cm lang is. De drie tanden zijn van ivoor, ze zijn gemonteerd op een koker van hout; er ligt een pin naast, ca 5 cm lang, van been of ivoor. Aan de bovenkant steekt er een draadje uit, aan de onderkant een koordje. De enige melding van het voorwerp in de tekst staat in de legenda: "an ivory and wood tooi for French knitting". Verder geen woord. French

knitting betekent punniken. De afgebeelde voorwerpen dateren uit het midden van de negentiende eeuw. Ik ben nog geen andere voorbeelden van dit voorwerp tegengekomen, maar het lijkt mij vreemd dat zo'n specifieke constructie, met die drie tandjes, in de negentiende eeuw voor punniken wordt gebruikt, en in de negende-dertiende voor wat anders. Voor zover ik weet is het punniken op de benen drietand niet grondig uitgeprobeerd. Gelukkig is vroeg-middeleeuws textiel mijn hobby, zodat ik redelijk thuis ben in koordjes van allerlei soort. Een kennis van me, die specialiseert in benen replica's, maakt de drietand voor mij na, en als ermee gepunnikt kan worden, dan kom ik er wel achter en hou jullie op de hoogte. Terzijde; ik heb geen bezwaar tegen het idee dat men punnikte op een krulspeld (en/of haren krulde met een punnikbot). Integendeel. Het idee van het krullen van vroeg-middeleeuws dameshaar, daarentegen, zit me niet helemaal lekker. De afbeelding bij jullie artikel is uit 1100. In die tijd is er inderdaad heel wat dameshaar zichtbaar in het modebeeld, althans in de betere kringen. Maar dat is geen referentie voor de haardracht van de Souburgse boerenvrouw tussen 900 en 975! Binnen de Dorestad Sibbe (Dorestad

Sibbe is een vereniging van mensen die zich bezighouden met experimentele archeologie, gericht op de vroege Middeleeuwen

319


(8oo-iooo na Chr.) red.) is vroeg-middeleeuwse kleding een heel belangrijk onderwerp; omdat we die namaken om te dragen. Er bestaat ook de nodige onenigheid over, maar we zijn het er redelijk over eens dat de gewone volwassen, werkende vrouw in de dertiende eeuw gewoonlijk een hoofddoek droeg. Mode is mode, niks aan te doen. Dit hoeft overigens het gebruik als krulspeld niet uit te sluiten, want mannen liepen wel met weelderige haardossen, en waren bovendien heel wat ijdeler dan heden ten dage wat betreft sieraden en zo, dus waarschijnlijk ook wat betreft haarverzorging. Wat ik hieraan overhoud, is een beeld van een potige vroeg-middeleeuwse Zeeuw, die de punnikdrietand van zijn vrouw leent om zijn haar te krullen. Na een paar jaar bij de Sibbe, schrik je nergens meer van... Het is maar de vraag of we het raadsel van de drietand ooit oplossen, maar deze pogingen zijn in elk geval erg leuk. Geeske Kruseman Secretariaat Dorestad Sibbe Lent Drietand (4)

Wij zijn bijzonder gelukkig met de drie reacties op ons artikel over de benen drietand, waarin we beschreven hoe dit raadselachtige voorwerp als krulspeld kan worden gebruikt. (De eerste reactie van Sjra Wagemans werd eerder in Westerheem 5,1998 geplaatst, red.) Carine Poelmann constateert dat de benen drietand meestal als solitaire vondst tevoorschijn komt, nooit als setje, wat je bij krulspelden zou mogen verwachten. Volgens ons sluit het ene het andere niet uit. Immers je gooit geen complete set krulspelden weg, als er van zo'n set eentje (!) onbruikbaar wordt. In zo'n geval gaat die ene defecte krulspeld de deur 'uit. De rest al dan niet aangevuld met een nieuwe krulspeld - blijft gewoon in gebruik. We hebben geprobeerd om een aantal papillotten in te zetten met één benen drietand. Dat werd geen succes. Dat ligt misschien aan ons. Voor het inzetten van reepjes textiel als papillot heb je helemaal géén drietand nodig, een goede kam volstaat. De stelling van Guuske Krusemann, dat de middeleeuwse volwassen werkende vrouw een hoofddoekje droeg, sluit het gebruik van krulspelden geenszins uit. Ook heden ten dage bevinden zich onder pruiken en hoofddoekjes van bijvoorbeeld gelovige joodse, respectievelijk Marokkaanse dames

320

bijzonder fraai verzorgde kapsels. Kapsels die alleen partner en vriendinnen te zien krijgen. Van oudsher zijn de haren het sieraad van de vrouw geweest en van oudsher hebben kerk en andere zede-beschermende instanties getracht om deze sieraden aan het oog te onttrekken. Vooralsnog kunnen wij ons heel goed voorstellen, hoe ook de gehuwde (én ongehuwde) Souburgse vrouw met een verleidelijk gebaar haar hoofddoekje losknoopte en haar geliefde al dan niet onder intieme omstandigheden haar weelderige lokken toonde. Het gaat ons te ver om te veronderstellen dat de Souburgse boerenvrouw ongevoelig was voor het eeuwenoude spel van zien en gezien worden. Het idee van het punniken spreekt ons veel meer aan. Ook wij kennen een voorbeeld van een benen 'punnik-drietand' uit de vorige eeuw. Namelijk een afbeelding in het fraaie boek van Sylvia Groves, "The History of Needlework Tools And Accessories" (Feltham/London 1966, afb. 110). Wij tonen u hierbij een reproductie van die afbeelding. Verschil met onze drietand is dat de tanden tegenover elkaar staan in plaats van naast elkaar. Groves spreekt overigens niet van 'french knitting' maar van 'peg-', 'ring-' of'cork-knitting'. Het koord als eindproduct is buisvormig en de dikte ervan is niet alleen afhankelijk van het soort draad, maar vooral van de grootte en het aantal 'tanden' en van de afstand van de verschillende 'tanden' tot elkaar. Bij een voldoende aantal dicht opeenstaande 'tanden' kun je complete kousen haken. We hebben vanzelfsprekend onmiddellijk getracht om de suggestie in praktijk te brengen en het resultaat (zie afbeelding) is een fraai gehaakt koord. We kunnen dan ook tot geen andere conclusie komen, dan dat de drietand niet alleen als krulspeld, maar ook als punnikklos kan worden gebruikt. Toch moeten ook hier enkele kanttekeningen worden geplaatst. De drietand loopt taps toe, zodat ook de 'tanden' naar elkaar toe staan. Daarom schuift het hele broddel-


werkje, voor je het weet, van je drietand af. De tweede kanttekening plaatsten wij reeds in ons artikel: sommige drietanden bleven in gebruik nadat een van de tanden was afgebroken. Het aantal tanden is - zo schreven wij reeds - blijkbaar niet zo belangrijk. Terwijl punniken met twee tanden echt niet het beoogde fraaie resultaat oplevert. Sjra Wagemans tenslotte, schrijft dat de benen drietand heel goed zou kunnen worden gebruikt bij wolbewerking of bij het weven. Bijvoorbeeld voor het bekrassen van wollen stof. Dit ter verfraaiing ervan of om een pluizig effect te verkrijgen. De tanden van de drietand konden daartoe regelmatig worden bijgeslepen. Wellicht kan nader onderzoek van gebruikssporen op benen drietanden ons hierover meer informatie verschaffen. Dat speciaal met het oog op dat gebruik de tanden naast elkaar in plaats van tegenover elkaar staan, vinden wij niet zo vanzelfsprekend. Juist omdat ze naast elkaar staan is de drietand zo snel en gemakkelijk te vervaardigen. Toch kan het alleszins de moeite waard zijn om ook de door Sjra gesuggereerde functie aan een praktische toets te onderwerpen. Wellicht iets voor de Dorestad Sibbe?

Al met al weten we nog steeds niet waarvoor men de middeleeuwse benen drietand

gebruikte en waarom dit voorwerp omstreeks 1300 verdween. We hebben in elk geval proefondervindelijk kunnen vaststellen, dat de drietand als krulspeld ĂŠn als punnik-klos kan worden gebruikt. En dan komen we heel dicht in de buurt van Guuskes opmerking: "het beeld van een potige vroeg-middeleeuwse Zeeuw, die de punnikdrietand van zijn vrouw leent om zijn haar te krullen". En zo eindigen we bij Sjra's opmerking, dat in deze discussie niet het leveren of weerleggen van kritiek centraal staat, maar de drietand zelf. De middeleeuwse benen drietand als inspiratiebron voor lezers van Westerheem, waardoor mogelijk in de toekomst weer enkele stukjes van de grote archeologische puzzel gelegd kunnen worden en we een beter beeld krijgen van ons verleden. We zien nieuwe reacties met bijzonder veel belangstelling tegemoet. Gerrit Groeneweg & Vera Vandenbulcke Bergen op Zoom Correctie In de rubriek Literatuursignalement van Westerheem 5,1998 was in de bespreking van de Nieuwsbrief Archeologie provincie Zeeland van juni 1998 het volgende te lezen: "Het onderzoek naar de in 1975 afgebroken Westmonsterkerk te Middelburg". De kerk werd echter in 1575 afgebroken. De redactie

321


Tentoonstellingsladder NEDERLAND Een huis voor altijd: de sarcofaag van Simpelveld en andere rijke Romeinse graven uit ZuidLimburg, t/m 31 december 1998. Bonnefantenmuseum, Avenue Ceramique 250, Maastricht. - Tentoonstelling over de Romeinse grafcultuur in Zuid-Limburg tussen de iste en 3de eeuw na Chr. Botje bij botje. Menselijke resten in musea, t/m 10 januari 1999. Kunsthal Rotterdam, Museumpark, Westzeedijk 341, Rotterdam. - Naar schatting honderduizend mensen hebben hun laatste rustplaats gevonden in Nederlandse musea: mummies, veenlijken, skeletten, schedels, reliekschrijnen en preparaten op sterk water. Zo ook 19 lichaamsdelen van zeeheld Van Speyk. De dubbele bodem, t/m 14 februari 1999. Zaans Museum, Schansend 7, Zaandam. - In het met veel bombarie geopende nieuwe Zaanse Museum een tentoonstelling over wat de bodem vertelt over de Zaanse geschiedenis. Kopten. Christelijke cultuur in Egypte, t/m 28 februari 1999. Allard Pierson Museum, Oude Turfmarkt 127, Amsterdam - De Kopten vormen sinds de eerste eeuwen van de jaartelling een Christelijke enclave in overwegend Moslimgebied. Hun kunst is een samensmelting van vroeg-Christelijke, oud-Egyptische en Grieks-Romeinse elementen. Het kinderspel behaagt ons wel, t/m 14 mei 1999. Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt i8k, Haarlem - Tollen, knikkers, ballen, poppen, maar ook een middeleeuwse zoemschijf, tiepel, pinkel en snorrebot. Allemaal vondsten uit Nederlandse opgravingen. Primeur is het speelgoed uit de beerput van het huis van Rembrandt. Cultureel erfgoed in beeld: 100 jaar KNOB, in diverse plaatsen. Naarden (Stadskantoor): 15 dec-31 dec Den Haag (Stadhuis): 7 jan-20 jan Daarna nog in zes Nederlandse steden. - Fototentoonstelling naar aanleiding van het 100-jarig bestaan van de KNOB. Ruim 100 foto's geven een beeld van de activiteiten en invloed van deze organisatie in de afgelopen eeuw. BUITENLAND Les grandes inventions de la Préhistoire, t/m 20 december 1998. Musée du Malgré-Tout, 28 Rue de la Gare, Treignes (België). Un chateau sous la loupe, t/m 24 december 1998. Espace archéologique St. Pierre, Route Merveilleuse 23, Namen (België). - Niet alleen het Gravenkasteel zelf, maar ook andere kastelen in het graafschap Namen, zoals te Bouvignes, worden archeologisch en historisch 'doorgelicht'. EVENEMENTEN Met het oog op morgen - veranderingen op het gebied van veldtechniek en veldarcheologie. Congres, georganiseerd door de NVvA (Nederlandse Vereniging van Archeologen) en speciaal bedoeld voor veldtechnici en veldarcheologen. 27 februari 1999, Amersfoort, ROB. Inlichtingen: NVvA, D. Gerrets, 050-3636728.

322


Basiscursus archeologisch veldwerk

Niet alleen de AWN is actief op het gebied van archeologische educatie. Ook de Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening timmert hard aan de weg om de mensheid enige historisch bewustzijn bij te brengen. Naast lezingen en cursussen over historisch onderzoek, genealogie, archiefraadpleging en huizenonderzoek verzorgt zij ook een Basiscursus archeologisch veldwerk. De cursus bestaat uit vijf bijeenkomsten die zich voornamelijk in het veld afspelen en staat onder de bezielende leiding van Nico Arts, stadsarcheoloog van Eindhoven en Helmond. De bijeenkomsten vinden plaats in Eindhoven op de donderdagavonden II maart en i april en de zaterdagen 13, 20 en 27 maart (overdag). Kosten: f 90,-, inclusief syllabus en koffie. Inlichtingen: Stichting BRG, tel. 073-6146193.

Antiquariaat gespecialiseerd in archeologie

fan Westing QPèyne Antiquarian booksellers specialising in archaeological books Adres: Anderenseweg 3 9463 TL Eext Tel.: (0592)262576 Fax:(0592)264029 E-mail: westing_payne@amazed.nl

Gevonden speelgoed bij een opgraving in Amsterdam, ije-i&e eeuw. (Foto:Jos Fielmich)

f Vraag onze catalogus met het gebied van uw interesse: Algemeen Nederland en België Europa Midden-oosten Noord- en Zuid-Amerika Azië Afrika Of raadpleeg onze on-line catalogus op het Internet: http://www.amazed.nl/westingpayne/

323


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) G. Vlamings, Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 035-5387851. Contactpersoon Betuwelijn H.H.J. Lubberding, Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Regio coördinatoren: Regio Noord-West: Max Franken, Takkenburg 15, 2135 BT Hoofddorp, tel. 023-5653031. Ed Beugel, Kostverlorenstr. 62, 2042 PJ Zandvoort, tel. 023-5712184. Regio Noord-Oost-Zuid: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192.

Regio Noord-Oost-Noord: Wijnand Baerken, de Havens 5, 8635 ME Bozum, tel. 0515-521047. Regio Zuid-West: Fred Talie, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387. Ad Beerens, Franselaan 220b, 3028 AN Rotterdam, tel. 010-2623839. Regio Zuid-Oost: Joost van den Besselaar, Zoetendaalstr. 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. Nout Cornelissen, Pater Gymardstr. 4, 5844 AK Stevensbeek, tel. 0485-383743. Voorzitter: Boudewijn Goudswaard, Bodegraafsestraatweg 23, 2805 GK Gouda, tel. 0182-571656. Secretariaat: Marion Burger, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A B C D E

basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) studentlidmaatschap jeugdlidmaatschap geassocieerd lidmaatschap huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

324

ƒ

70,00

ƒ ƒ ƒ ƒ ƒ

42,00

35.oo 35.oo 25,00 8,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris a.i.: B. Beerenhout, Waldeck Pyrmontlaan 8 B/2,1075 BV Amsterdam, tel. 020-6643354. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 030-2203900. Postgiro 577808 t.n.v. alg. penningmeester AWN De Bilt. Bestuursleden: Mw. A.E. Oostdijk (Professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. Mw. C. Vandepoel (Kampen), R.J. Schimmelpennincklaan 12G, 2517 JN 's-Gravenhage, tel. 070-3466943. Mw. S. Leupen (Public Relations), Nieuwe Rijn 99, 2312 JM Leiden, tel. 071-5128521. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P. Stuurman, P. Vons, S. Pos. Bureau AWN (postadres, informatie en ledenservice), Mevr. M. van den Enden, bureaumedewerker Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Mw. A. Bonnema, veiligheid en verzekeringen Koolwitje 13,7423 GJ Deventer, tel. 0570-656774. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. P.H. van den BergBender, Spanbroekstraat 7,1507 KT Zaandam, tel. 075-6165510. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. D.C.M. Beemster, Nieuwe Gracht 31, 2011 NC Haarlem, tel. 023-5315151. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134.

7. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band (a.i.), Prins Frederiklaan 334, 2263 HM Leidschendam, tel. 070-3175534. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Mw. J.C. Vos-Kranendonk, Verwersdijk 77, 2611 NE Delft, tel. 015-2123443. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118-462142. 11. Lek- en Merwestreek: N.F.A. Zaalberg, Tolbrugstraat waterzijde 31, 3311 EX Dordrecht, tel. 078-6133645. 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): G. Vlamings (contactpersoon), Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 034-5387851. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): A.P. de Boer, Frans Tromplaan 22, 3871 EN Hoevelaken, tel. 033-2534729. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: A. Haneveer, Achterweg 39, 4112 JD Beusichem, tel. 0345-502351. 16. Nijmegen en omstreken:J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485-343456, http://www.euronet.nl/users/adrianus/awn.htm. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mw. A.M. Baljet-Peters, Bronbeeklaan 40, 6824 PH Arnhem, tel./fax 026-3643080, E-mail: baljet.pet@wxs.nl. 18. Zuid-Salland - Ijsselstreek - Oost-Veluwezoom: L.G. Heij, Ordermolenweg 11, 7312 SC Apeldoorn, tel. 055-3553688. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. Ijsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Oosterwijk, Kerkstraat 9, 7722 LR Hoonhorst, tel. 0529-402021. 21. Flevoland: J. Eelman, Postbus 2354, 8203 AJ Lelystad, tel. 0320-251969. 22. West-Brabant: Mw. A.-M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: J. Dekker, Heggeranklaan 10, 5643 BR Eindhoven, tel. 040-2122129. 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek. AWN-leden maken geschiedenis!


VERENIGINGSNIEUWS februari 1998 Redactie: mw. M.F. van Oorsouw, Lamarckhof 10-1,1098 TK Amsterdam

Bureau AWN in Amsterdam Met ingang van 1998 heeft de AWN een vast postadres gekregen in Amsterdam. Onder de vleugels van de Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA) heeft het Hoofdbestuur in het Erfgoedhuis aan de Herengracht een algemeen informatiebureau geopend, waar Marieke van der Enden geïnteresseerden in het AWN-lidmaatschap ten dienste zal zijn. Daarmee hoopt het Hoofdbestuur voor lange tijd een einde te maken aan het feit, dat bij elke wisseling van landelijk secretaris het adres gewijzigd moet worden. Dat levert tot op heden talrijke problemen op. Zo krijgt de huidige secretaris bijvoorbeeld vanuit vier voormalige secretariaatsadressen regelmatig post doorgezonden. En of alle onjuist geadresseerde post het landelijke secretariaat ook werkelijk ooit bereikt, is onzeker. Zoals gesteld wordt door Marieke alleen algemene informatie verstrekt aan niet-leden. Voor andere vragen kunt u als vanouds bij het landelijk secretariaat of bij uw afdelinggssecretaris terecht. Ledenservice Met de start van het Bureau AWN komt ook een einde aan de Ledenservice, die gedurende het penningmeesterschap van Jan Bakker in Lelystad gevestigd was. Het Bureau neemt de Ledenservice van Jan over. Wanneer u in de toekomst oude Westerheem-jaargangen wilt bestellen [beperkt aantal nog aanwezig], losse nummers wilt nabestellen [alleen

1996 tot heden], een AWN-monografie of AWN-t-shirt op uw verlanglijstje heeft, kunt u in het vervolg bij het Bureau AWN terecht. Dat geldt ook voor kopieën van artikelen uit Westerheem-jaargangen van vóór 1996. In Westerheem nr. 2/1998 stelt Marieke zichzelf aan u voor en binnenkort hoopt ze het Ledenservice-aanbod nog eens onder uw aandacht te brengen. Het Bureau AWN is alle werkdagen telefonisch bereikbaar. Het adres is: Bureau AWN [alleen algemene informatie en ledenservice]

t.a.v. Marieke van der Enden Herengracht 474 1017 CA Amsterdam tel. 020-4276240/fax 020-4227910

Uitnodiging Het hoofdbestuur van de AWN heeft het genoegen de leden uit te nodigen tot het bijwonen van de ALGEMENE LEDENVERGADERING op zaterdag 16 mei 1998 in Zaanstad. De vergadering vindt 's morgens plaats in het centraal depot voor bodemvondsten van de provincie Noord-Holland. gebouw Mercurius, Veerdijk 32,1531 MS Wormer. Voor het middagprogramma wordt een bezoek aan een opgraving voorbereid. Mocht dit laatste door omstandigheden (bereikbaarheid, tegenvallende resultaten) niet mogelijk zijn, dan zullen wij trachten u een ander archeologisch en/of historisch attractief programma aan te bieden. Degenen die het opgave-formulier


tijdig insturen worden van mogelijke wijzigingen op de hoogte gehouden. Bovendien worden alle wijzigingen en aanvullingen in het programma in Westerheem 1998 nummer 2 vermeld. Deelname aan de jaarvergadering is uiteraard gratis, de kosten voor deelname aan de lunch en het middagprogramma bedragen ƒ 25,- p.p. Het voorlopige dagprogramma is als volgt: 10.15-10.45 uur: ontvangst met koffie 10.45-12.45 uur: jaarvergadering 12.45-13.45 uur: lunch 14.00-16.30 uur: middagprogramma BESTUURSMUTATIES. Aftredend zijn: P.K.J. van der Voorde, die na een periode van vijfjaar voorzitterschap en een jaar voorzitter a.i. nu definitief een streep onder zijn bezielende leiderschap moet zetten. J.C. Bakker, die i.v.m. zijn drukke (dagelijkse) werkzaamheden zich geen tweede termijn herkiesbaar stelt. T. de Ridder, die na slechts een jaar bestuurslidmaatschap, evenmin zijn drukke dagtaak kan combineren met zijn functie in het hoofdbestuur. Helaas heeft uw bestuur nog steeds geen kandidaat gevonden die de functie van voorzitter wil vervullen. Wij

gaan echter onverdroten door met het zoeken naar een adequate opvolger voor Pieter en hopen op korte termijn u de naam van een kandidaat-voorzitter te kunnen presenteren. T.a.v. de overige vacatures, m.u.v. die van voorzitter worden de functies binnen het hoofdbestuur verdeeld, stelt uw bestuur de volgende kandidaten voor: dhr. H. v. Herwijnen te Bilthoven (bereid om de functie van penningmeester te aanvaarden), mevr. C.M.M. Vandepoel te Den Haag, thans ad-interim bestuurslid voor de kampen. Naar mogelijk andere kandidaten wordt nog gezocht. Tegenkandidaten kunnen door tenminste tien stemgerechtigde leden schriftelijk worden ingediend bij de algemeen secretaris tot uiterlijk zeven dagen voor de jaarvergadering. De kandidaatstelling dient vergezeld te gaan van een schriftelijke verklaring van de betrokken kandidaat (art. 16, lid 2 v.d. Statuten) Wij hopen u op 16 mei a.s. in Wormer te mogen begroeten. Namens het hoofdbestuur, H.H.J.Lubberding, vice-voorzitter B. Beerenhout, algemeen secretaris

AANMELDING VOOR DE JAARVERGADERING EN/OF HET MIDDAGPROGRAMMA Naam:

Tel.nr.:

Adres: Postcode:

Woonplaats:

Ik zal met huisgenootleden en introducés deelnemen aan de vergadering op 16 mei a.s. en neem wel/niet deel aan de lunch en het middagprogramma. De kosten voor lunch en middagprogramma a ƒ25,- p.p. zijn overgemaakt op giro 577808 t.n.v. penningmeester AWN. Deze aanmelding opsturen vóór 2 mei a.s. aan de Algemeen secretaris AWN, Bob Beerenhout, Waldeck Pyrmontlaan 8 B/2,1075 BV Amsterdam.


De bibliotheek van de AWN heeft haar eigen plek gevonden in de Stads- of Athenaeumbibliotheek te Deventer De Stads- of Athenaeumbibliotheek te Deventer (1560) is de oudste stadsbibliotheek van Nederland. In het aanschafbeleid van deze wetenschappelijke bibliotheek ligt het accent op de Nederlandse geschiedenis, in het bijzonder van Oost-Nederland en aangrenzend Duitsland. Er is onder andere een grote verzameling werken die met Deventer en omgeving in verband staan. Tevens bezit de Stads- of Athenaeumbibliotheek ruim zesduizend boeken van de Vereniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis. De bibliotheek van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) bevat informatie over archeologisch onderzoek in Nederland, Duitsland en BelgiĂŤ, onder andere in de vorm van tijdschriften en verslagen van graafkampen. Vanwege het complementerende karakter van beide collecties heeft men destijds besloten om de collectie van de AWN onder te brengen bij de Stads- of Athenaeumbibliotheek. Bruikleenovereenkomst Op 17 maart 1995 werd een bruikleenovereenkomst opgesteld ten behoeve van de bibliotheek van de AWN, waarin deze verklaart dat zij haar bibliotheek in bruikleen geeft aan de Stadsof Athenaeumbibliotheek, die deze bruikleen voor onbepaalde tijd aanneemt en voor een goed beheer ervan zorgt. De in bruikleen gegeven boeken en tijdschriften van de AWN, waarbij het gaat om zo'n duizend banden hebben in het gebouw van de Stads- of Athenaeumbibliotheek een eigen plek gekregen en zijn reeds opgenomen in de online publiekscatalogus op een zodanige wijze dat zij te allen tijde als

bruikleen herkenbaar zijn. Dit projekt is reeds afgerond en de materialen zijn te herkennen aan de code AWN in het signatuur. De leden van de AWN kunnen de materialen opvragen bij de Stads- of Athenaeumbibliotheek. Bibliotheek AWN elektronisch toegankelijk Er zijn diverse mogelijkheden voor de leden van de AWN om toegang te krijgen tot de bibliotheek van de AWN. De leden van de AWN kunnen op vertoon van legitimatie lid worden van de SAB en daar de Online Publiekscatalogus raadplegen en materialen opvragen. Deze materialen zijn voor een periode van vier weken te lenen. Verder is er de mogelijkheid om het materiaal via de plaatselijke bibliotheek aan te vragen. Vaak kunnen daar ook andere catalogi dan die van de eigen instelling geraadpleegd worden. Vervolgens kan men dan het gevonden materiaal via het Interbibliothecaire Leen-verkeer aanvragen. Hiervoor kan men het beste informeren bij de plaatselijke bibliotheek.


Internetsite Tenslotte is de Online Publiekscatalogus raadpleegbaar via de homepage van de Stads- of Athenaeumbibliotheek die te vinden is onder URL http://www. hsij.nl/www/sab/index.htm. Ook is het mogelijk om via een telnetverbinding de OPC te raadplegen: telnet/sabcn. sab.hsij.nl/opc. Tot slot De Stads- of Athenaeumbibliotheek is ondergebracht in een gerestaureerd kloostercomplex, het voormalige Buiskens- of Agneshuis, in het oude centrum van Deventer. Een bezoek aan de Stads- of Athenaeumbibliotheek is dus niet alleen aantrekkelijk vanwege het feit dat de bibliotheek van de AWN hier te raadplegen is, maar ook omdat de bibliotheek veel ander interessant materiaal bevat en de stad absoluut een bezoek waard is. Tot ziens! Jacqueline Schaap Stads- of Athenaeumbibliotheek Postbus 351, 7400 AJ Deventer E-mail: Jacqueline.Schaap@sab.hsij.nl

Aangeboden: leuke vrijetijdsbesteding voor iemand met hart voor de AWN en belangstelling voor redactioneel werk Alweer een jaar of drie verzorg ik de redactie van dit katern met veel plezier. Het is leuk om te zien dat het aangeboden nieuws - en daarmee de betrokkenheid van eenieder bij de club - toeneemt. Nu is echter het moment gekomen dat Paul Stuurman, nestor van de redactie en degene die mij destijds in die redactie haalde, ons wil gaan verlaten. Hij heeft mij gevraagd om zijn rubriek, de literatuurrubriek, onder mijn hoede te nemen. Hoewel met enige weemoed, zal ik dat graag doen.

IV

Dit betekent dat er een vacature binnen de redactie zal ontstaan voor het katern 'Verenigingsnieuws'. Het voeren van de redactie over dit katern houdt in, dat men in de afdelings- en werkgroepsperiodieken speurt naar nieuws dat voor de hele vereniging interessant is, contacten heeft met het hoofdbestuur, mensen aanzoekt voor verslagen van bijvoorbeeld kampen en niet in de laatste plaats natuurlijk de tweemaandelijkse redactievergaderingen bijwoont. Kortom: een leuke manier om op de hoogte te blijven van wat er binnen (en buiten) de AWN allemaal gebeurt. Meer informatie is uiteraard bij ondergetekende te verkrijgen. Schroom niet, specifieke kennis is niet vereist, maar de beschikking over een pc is wel handig. Marie-France van Oorsouw

Het geld moet rollen Het Hoofdbestuur heeft de kas voor 1997 opgemaakt. Toch staan er voor 1998 weer heel wat acties op stapel. Natuurlijk kunnen we allemaal Westerheem weer met vertrouwen tegemoet zien. De door het Hoofdbestuur gesubsidieerde kampen worden weer gedegen voorbereid en dat zelfde geldt uiteraard voor alle activiteiten die onze gravende leden bij hun werk moeten ondersteunen. Samen met de vice-voorzitter bereid ik de Algemene Ledenvergadering voor, waarbij het [lezenswaardige] Jaarverslag niet mag ontbreken. Het Hoofdbestuur ontkomt daarbij niet aan het uitgeven van geld. Daarom roep ik alle leden op zo spoedig mogelijk het lidmaatschapsgeld te voldoen. De studenten onder ons heb ik al in de voorgaande Westerheem op hun verplichting geattendeerd bij continuering van hun lidmaatschap aan de Ledenadministratie een kopie van hun inschrijvingsbewijs toe te sturen. De geassocieerde leden herinner ik er nog


even aan, dat zij ook in 1998 lid moeten zijn van een zustervereniging van de AWN, die het basislidmaatschap is aangegaan en betaald heeft. Geassocieerde leden kunnen net als de studenten een bewijs van hun lidmaatschap 1998 naar de centrale Ledenadministratie sturen, of de zustervereniging verzoeken van hun lidmaatschap bij de Ledenadministratie opgave te doen. Alleen zo zijn zij binnen de AWN verzekerd en verzekerd van het AWN-lidmaatschap. Voor iedereen geldt dat, wanneer wij uw financiële bijdrage niet vóór mei hebben ontvangen, u m.i.v. mei wordt uitgeschreven. Geachte leden, maak gebruik van de u toegezonden acceptgiro en mocht u dat nog niet eerder gedaan hebben, vermeldt u dan ook uw geboortejaar. Het Hoofdbestuur bereidt activiteiten ' voor ouderen en jongeren in onze vereniging voor, maar weet niet wie zij daartoe moet uitnodigen. Geïnteresseerd of nieuwsgierig wat die toekomst u brengen mag? Noteer uw geboortejaar! Met vriendelijke groet, Bob Beerenhout, landelijk secretaris

Agenda Afdelingsactiviteiten: 2 maart: Afdeling De Nieuwe Maas (Rotterdam e.o.): mw. E. Jansma (RING/ROB). Dendrochronologie. BOOR, St. Jobsweg 7, Rotterdam, 20.00 uur.

lezing door Th. van Loenen. Arnhem, een stukje Gelderse geschiedenis. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17, Arnhem, 19.45 u u r - toegang ƒ 2,50 p.p. 16 maart: Afdeling Kennemerland: S. Venhuis. Hoorn des overvloeds. De bloeiperiode van het Noord-Hollands slibaardewerk (ca. 1580 - ca. 1650). Archeologisch Museum Haarlem (kelder van de Vleeshal), Grote Markt 18, Haarlem, 20.00 uur. 21 maart: Afdeling West-Brabant: Excursie naar AWN-Flevoland. Meer informatie en opgave bij het afdelingssecretariaat. Iedereen is van harte welkom! 25 maart: Afdeling Lek- en Merwestreek: Jaarvergadering met aansluitend lezing. J. Hendriks (gemeentelijk archeoloog Dordrecht). De opgraving op het Statenpleim. Stadskantoor, Dordrecht. Meer informatie bij het afdelings-secretariaat. 28 maart: Afdeling Utrecht en omstreken: Excursie naar Munster. Meer informatie en opgave bij het afdelingssecretariaat. 31 maart: Afdeling Zaanstreek-Waterland en omstreken: dhr. Partesius. 200 jaar scheepsgeschiedenis in Sri Lanka. Werken expositieruimte, Dorpsstraat 370, Assendelft, 20.00 uur. 7 april: Afdeling West-Brabant: Algemene Ledenvergadering en lezing Th. de Jong. Meer informatie bij het afdelingssecretariaat.

11 maart: Afdeling Utrecht en omstreken: O.P. Nieuwenhuyse. Beiroet, archeologische ontwikkelingen in een verscheurde stad. 8 april: Kapittelzaal van de Pieterskerk, Afdeling Zuid-Veluwe en OostPieterskerkhof 5, Utrecht, 20.00 uur. Gelderland: D.J. Waarsenburg. De Etrusken: nieuw licht op een oud volk. Cultureel Centrum De Coehoorn, 11 maart: Coehoornstraat 17, Arnhem, 19.45 uur, Afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Ledenvergadering met aansluitend toegang/2,50 p.p.

V


20 april: Afdeling Kennemerland: R.S. Kok (gemeentelijk archeoloog Gouda). Ontginners in het veen, de opgraving Oostpolder te Gouda. Archeologisch

Museum Haarlem (kelder van de Vleeshal), Grote Markt 18, Haarlem, 20.00 uur. 21 april:

Afdeling Zaanstreek-Waterland en omstreken: mw J. Dijkstra (ROB). Het onderzoek in de vroeg-middeleeuwse

haven van Tiel. Werk- en expositieruimte, Dorpsstraat 370, Assendelft,

13 mei: Afdeling Zuid-Veluwe en OostGelderland: A. Waasdorp (Afdeling Archeologie gemeente Den Haag). Ockenburgh, een romeins dorp in de dui-

nen. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17, Arnhem, 19.45 uur, toegang Ć’ 2,50 p.p. Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening: 12,14, 21, en 28 maart en 2 april: Basiscursus archeologisch veldwerk. Kosten Ć’ 90,- p.p. Informatie en opgave bij de Stichting, tel. 073-6146193.

20.00 uur.

25 april: Afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Voorjaarsexcursie. Wandeling door het centrum van Arnhem en bezoek aan museum Het Burgerweeshuis. Kosten: entree museum. Opgave voor 20 april bij dhr. B. van der Walle, tel. 0314-663778.

VI

Stichting Brabants Heem i.s.m. Archeologische Sectie NoordBrabants Genootschap: 29 maart: Vijftigste Archeologische Dag in Boxtel, thema nog niet bekend. Informatie en aanmelding bij Het Noord-Brabants Genootschap, Postbus 1004, 5200 BD 's Hertogenbosch, tel. 073-6139484.


Heemkundekring Heeze-LeendeZesgehuchten: 21 april: Lezing door Nico Arts (gemeentelijk archeoloog Eindhoven en Helmond). De Romeinse tijd in Noord-Brabant: recent onderzoek. Zaal: Hoog-Geldrop 158, Geldrop.

Boudelo-abdij In 1972 organiseerde de AWN een groots opgravingskamp te Klein-Sinaai in Oost-Vlaanderen. Een verslag van dit opgravingskamp verscheen in Westerheem XXI-4 (1972), pagina 175182. Nu, 25 jaar later, is het eindverslag van de opgraving klaar en te boek gesteld in de publicatie: De Boudelo-abdij onderzocht, met als bijlage 'De overbrenging van de abdij van Klein Sinaai naar Gent'. Auteur is Alfons De Belie, erevoorzitter van het VOBOV, die ook de opgravingen leidde. Achthonderd jaar geleden verliet een benedictijner monnik de Sint-Pietersabdij te Gent om in een onherbergzaam gebied te Klein Sinaai, Stekene, een kloostergemeenschap te stichten. Welke gebouwen er op het terrein stonden, hoe groot die waren, wanneer zij werden opgericht en met welke materialen; daarover is bijna niets te vinden in het nochthans zeer uitgebreid archief. Dat is wel het geval voor wat betreft de afbraak van de abdij en de overbrenging naar Gent. Ook over het immateriële leven van de monniken, wat zij aten, welke keramiek zij gebruikten, hoe zij water wonnen en voor de afvoer van dak- en afvalwater zorgden, hoe zij hun doden begroeven en over nog zoveel andere vragen, zijn geen archiefstukken bekend. Er is slechts één afbeelding bewaard gebleven die door F.R. Horenbaut is getekend rond 1570. Deze tekening is

hiernaast afgebeeld en staat ook op de omslag van het boek. Alleen door archeologische opgravingen kon getracht worden een deel van de sluier op te lichten. De opgravingen zijn gestart in het begin van 1971 en werden afgesloten in 1986 toen het vooropgestelde doel bereikt was. Dat doel was de abdijkerk en de gebouwen, die daarmee één geheel vormden, op te graven en zoveel mogelijk gegevens te verzamelen over het leven van de monniken. Het boek bevat ook een historische schets van de abdij en een overzicht van het tijdvak van de Reformatie en de moeilijkheden die deze tijd voor de abdij meebracht en die geleid hebben tot de overbrenging naar Gent. Dit deel bevat vijftig bladzijden. Algemeen wordt aangenomen dat de abdij in 1578 door de beeldenstorm werd verwoest. Uit hetgeen nu gepubliceerd wordt blijkt dat de monniken de abdij, die gedeeltelijk ontmateld was, niet herstelden maar verder hebben afgebroken. Twintig bladzijden zijn gewijd aan de beschrijving en de afbeelding van keramiekvondsten en van geprofileerde bakstenen. Het boek bevat ook een uitgebreide bibliografie en een lijst van de deelnemers die minstens een week meewerkten. Het bevat 230 bladzijden in A4 formaat, 70 kaarten en profielen, 95 foto's en 50 tekeningen. AWN-leden kunnen het interessante werk tegen intekenprijs verwerven door overmaking van Bfr 950 (ingelijmd) of Bfr 1150 (ingebonden) op rekening 0681055820-02 t.n.v. Gemeentekrediet Belsele t.g.v. Culturele Kring Boudelo, Kouterstraat 150, B-9111 Belsele onder vermelding van "s.v.p. toezending boek Boudelo-abdij". De publicatie wordt dan franco toegezonden. Er werd in 1972 gegraven gedurende het opgravingskamp van de AWN van 22 juli tot 4 augustus. Deelnemers aan het kamp waren: Mieke van Amsterdam Amsterdam

VII


Ina Bakker Moritz Boeversen Marian van Bolhuis Jack Boone Jurgen Bos Cees Bruin Ginette Desmet Lodewijk van Dussen Han en Ge Frankerfort Bob van Geenhuizen Martin de Groot Hitske van Heuven Joh. Houwink ten Cate Jan Jacob Kitty Janssens Henk van de Lugt Henk Moltmaker Tineke De Noo, ook in 1973 An Osseweijer Margo Schults Frans van Sterkenburg Henk Stuurman A.J.M. Tetteroo Els Vermaes Frans Vitgen Willie Walvis Menno Watzema Helga van der Werff Peter van Zijl Rob Bakker Lotus Goedhart Liesbeth Halbertsma, ook in 1974 Maurius Behagel Karel van Versen Karin Preuter Marjolijn Jongbloed Mettie Rosenbaum Bernadette Meyzing H. Ruys Theo van Dijck, leider van het kamp

Arnhem Rotterdam Olst Turnhout Aardenburg Den Haag Gent Dordrecht Den Haag Castricum Amsterdam Utrecht Amsterdam Amsterdam Borne Utrecht Wijnjeterp

nummer van Westerheem van vorig jaar waren de twee foto-onderschriften bij het verslag van de najaarsexcursie omgewisseld. Excuses van de redactie!

Arnhem Dordrecht Utrecht Utrecht Zaandam Vlaardingen Amsterdam Den Haag Dordrecht Heiloo Rotterdam Wijk bij Duurstede Rheden Arnhem

De redactie behoudt zich het recht voor advertenties te wijzigen ofte weigeren.

Troffeltjes "Troffeltjes" zijn gratis advertenties van AWN-leden. Inhoud van een "troffeltje" moet direct met de AWN of de archeologie te maken hebben en mag geen commercieel doel nastreven. Een "troffeltje" kan max. 50 woorden bevatten. Sluitingsdatum kopij: zie colofon.

Hulp gevraagd: Jaren geleden heb ik een bibliotheekboek gelezen, waarvan ik mij titel en schrijver niet kan herinneren. Hierin stond een tekening afgebeeld (zie hieronder), die ik later op een bij een survey aangetroffen steen meende te herkennen. Wie weet welk boek (waarschijnlijk geen pocket) dit geweest zou kunnen zijn?

Velp Rozendaal Amsterdam Amsterdam Rozendaal Utrecht Koog a/d Zaan Rozendaal Utrecht

Foutje De oplettende lezer had het natuurlijk al opgemerkt: In het katern 'Verenigingsnieuws' van het laatste

VIII

K. Dudink, Zwaagdijk 233, 1684 NH Zwaagdijk, tel. 0229-261889.


VERENIGINGSNIEUWS april 1998 Redactie: mw. M.F. van Óorsouw, Lamarckhof 10-1,1098 TK Amsterdam

Uitnodiging

Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Veerdijk 32,1531 MS Wormer (075) 640 02 55

U komt toch ook naar de ALGEMENE LEDENVERGADERING op Zaterdag 16 mei 1998 in Wormer die plaats vindt in het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten van de Provincie Noord-Holland (Zie Westerheem 1998-1) ? Adres: Gebouw Mercurius Veerdijk 32, 1531 MS Wormer tel. 075 - 640 02 55 Het gebouw Mercurius ligt op 1200 m afstand vanaf het NS-station Wormerveer. Treinreizigers die moeilijk ter been zijn dienen vooraf contact op te nemen met de vice-voorzitter, dan wordt voor transport gezorgd. Voor degenen die met eigen vervoer komen is er voldoende parkeergelegenheid in de naaste omgeving van Mercurius. De vergadering begint, zoals aangekondigd, om 10.45 u u r (vanaf 10.15 uur is er koffie!). Tijdens de lunch kan worden rondgewandeld door het depot, de werkruimten en kan de de expositie worden bekeken. Daarna vertelt Annebet van Duinen iets over de taak van de archeologie en het depot in de provincie en houdt Sandra Comis vervolgens een inleiding over het jongste archeologische onderzoek op het terrein van de ruïne van Brederode. Daarna rijden we per bus naar de onlangs volledig geconsolideerde ruïne. Op de heen- en terugweg wordt uitleg gegeven over het landschap en de archeologische sites die we passeren en

worden de vele sluisjes bij Spaarndam bekeken. Op het terrein van de ruïne worden we rondgeleid en wordt verteld over de geschiedenis van dit veertiende-eeuwse kasteel en wordt dieper ingegaan op het jongste archeologisch- en bouwhistorisch onderzoek ervan. Afgesloten wordt met een afscheidsdrankje op het kasteelterrein. Via het station Wormerveer rijden we terug naar Mercurius.

Ruïne van Brederode.


Deelnemen aan de jaarvergadering is uiteraard gratis, voor lunch plus excursie wordt een bijdrage van ƒ 25,verlangd. Telefonische- of schriftelijke opgave (bij een van ondergetekenden) is, i.v.m. het bestellen van de lunch en het reserveren van de bussen, noodzakelijk en wel vóór 2 mei a.s. Het programma is iets gewijzigd en ziet er als volgt uit: 10.15 ' I O 45 ontvangst met koffie 10.45" I2 -3° jaarvergadering 12.30 -13.30 lunch 13.30 -14.00 voordrachten door mw. Van Duinen en mw! Comis 14.15 -16.30 excursie

(in de aankondiging in Westerheem 1998-I stond abusievelijk vermeld T. de Ridder die vorig jaar samen met G.J. Sophie de p.r.-taak vervulde, maar die al eerder is afgetreden.) Kandidaten die bereid zijn om de vacante plaatsen op te vullen zijn: De heer H. v. Herwijnen uit De Bilt ' (Henk van Herwijnen is register-accountant en is bereid om het penningmeesterschap op zich te nemen). Mw. S. Leupen uit Leiden (Saskia Leupen was o.m. belast met de p.r. van Archeon en is aangezocht om de taak van Gerjan Sophie over te nemen). Mw. C.M.M. Vandepoel uit Den Haag (Claudia Vandepoel vervult binnen het hoofdbestuur reeds de organisatie van de kampen als lid a.L).

Bestuursmutaties

Voor onze oud-voorzitter dr. ir. P.K.J. (Pieter) v.d. Voorde, afgetreden op de algemene ledenvergadering in mei 1997 en tot 1-1-1998 voorzitter a.i., stelt het hoofdbestuur kandidaat mr. dr. J.W. Eggink uit Voorburg (Jan Willem Eggink was, voor zijn pensionering, lange tijd wethouder in Voorburg en vervulde daarvoor diverse leidinggevende functies bij de overheid en in het bedrijfsleven).

Aftredend zijn: J.C. Bakker, penningmeester G.J. Sophie, public relations

Tegenkandidaten kunnen door tenminste tien stemgerechtigde leden schriftelijk worden ingediend bij de

Wij hopen op de 16e mei in Mercurius veel van onze leden te mogen begroeten. Namens het hoofdbestuur, H.H.J.Lubberding, vice-voorzitter B. Beerenhout, algemeen secretaris

Aanmelding voor de jaarvergadering en/of het middagprogramma Naam:

:

tel.no.:

Adres: Postcode en woonplaats: Ik zal met huisgenootleden en introducés deelnemen aan de vergadering op 16 mei a.s. en neem wel/niet deel aan de lunch en het middagprogramma. , lunch: wel/niet vegetarisch, wel/geen boter op de broodjes. De kosten voor lunch en middagprogramma a ƒ 25,- p.p. zijn overgemaakt op giro 577808 t.n.v. penningmeester AWN, Lelystad.


secretaris tot uiterlijk zeven dagen voor de vergadering. De kandidaatstelling dient vergezeld te zijn van een schriftelijke akkoordverklaring van de betrokken kandidaat (ar. 16 lid 2 v.d. Statuten). H.H.J. Lubberding, vice-voorzitter B. Beerenhout, algemeen secretaris Degenen die zich voor 2 mei opgeven voor de jaarvergadering, worden de agenda, de jaarstukken en een routebeschrijving p.o. toegezonden. S.v.p. het strookje (of een kopie daarvan) zenden aan de algemeen secretaris van de AWN B. Beerenhout Waldeck Pyrmontlaan 8 B / 2 1075 BV Amsterdam

Gevraagd: Eerste- of Algemeen Secretaris Voor onze huidige algemeen secretaris, Bob Beerenhout, is het onmogelijk om zijn omvangrijke dagtaak nog langer te combineren met het tijdrovende secretariaatswerk van de AWN. Hij moet zijn werkzaamheden voor de AWN drastisch beperken en is bereid om, binnen het dagelijks bestuur, de functie van tweede secretaris te vervullen. Voor de functie van eerste- of algemeen secretaris zoeken wij iemand die ambitieus is, over voldoende vrije tijd beschikt en het leuk vindt om contacten te onderhouden met leden, geïnteresseerden en met de archeologische instituten. Geïnteresseerden voor deze boeiende functie en degenen die ons aan adressen van mogelijke kandidaten kunnen helpen, gelieve contact op te nemen met de algemeen secretaris Bob Beerenhout of met de vice-voorzitter Herman Lubberding.

Contributieverhoging Op de algemene ledenvergadering op 16 mei a.s. zal een beperkte contributieverhoging op de agenda staan. Deze verhoging zou volgens het Hoofdbestuur met ingang van 1999 moeten ingaan. Door zorgvuldig financieel beheer is het nog net niet noodzakelijk alle lidmaatschappen te verhogen. Het Hoofdbestuur meent dat de lidmaatschappen tenminste kostendekkend moeten zijn. De kosten voor de AWNverzekeringen zijn de afgelopen jaren sterk gestegen. Dit in combinatie met de aan de afdelingsbesturen uitbetaalde retributie per lid ten bate van de afdelingsactiviteiten maakt, dat het huisgenootlidmaatschap en het geassocieerde lidmaatschap niet meer kostendekkend zijn. Het merendeel van de geassocieerde leden is lid van de AWN geworden omwille van het verzekeringspakket dat de AWN hen biedt en dat hen in staat stelt actief archeologisch onderzoek -zowel boven als onder water- te doen. Het Hoofdbestuur neemt daarom aan, dat zeker zij begrip zullen hebben voor de voorgenomen contributieverhoging en ook in de toekomst hun lidmaatschap jaarlijks zullen blijven verlengen. De contributies worden na goedkeuring in 1999 als volgt: A B C D

basislidmaatschap studentlidmaatschap jeugdlidmaatschap geassocieerd lidmaatschap (was ƒ 28,00) E huisgenootlidmaatschap (was ƒ 21,00)

ƒ70,00 ƒ42,00 ƒ35,00 ƒ 35,00 ƒ 25,00

Namens het Hoofdbestuur, Bob Beerenhout


De AWN-verzekeringen zijn bij mij in goede handen Vanaf mei 1998 ga ik, Annemieke Bonnema, de verzekeringen van de AWN beheren. Die taak was in de loop van tijd bij het landelijke secretariaat terecht gekomen, maar verzekeringen zijn zelfs voor een vereniging als de AWN zo ingewikkeld geworden, dat ' het Hoofdbestuur voor de behartiging van de 'verzekeringsportefeüille' een aparte functionaris wilde aanstellen. Ik heb die taak op mij genomen. Ik maak graag van de gelegenheid gebruik mijzelf bij u te introduceren. Mijn leeftijd is dertig jaar. Ik ben opgegroeid in Rhenen, waar ik voor het eerst kennis maakte met de archeologie. Veel later ben ik een aantal jaren op contractbasis werkzaam geweest bij het 'Archeologisch Bouwhistorisch Centrum' te Utrecht. Daarna heb ik op diverse scholen in het westen van het land als docent Nederlands eri Geschiedenis voor de klas gestaan. Inmiddels ben ik getrouwd en moeder van een dochter. Binnen de AWN zal ik voor de verzekeringen het aanspreekpunt zijn. Momenteel zijn de gravende en duikende leden door het Hoofdbestuur verzekerd tegen zaak- en letselschade. Met ingang van mei dit jaar zult u schade of een ongeval bij mij moeten melden, waarna ik voor verdere afhandeling zal zorgdragen: De AWN moet zich als vereniging houden aan de zeer complexe Arbo-wetgeving, waarin regels staan opgesteld die te maken hebben met de arbeidsomstandigheden. In feite wordt de AWN gelijkgesteld met een groot bedrijf, waar de directie [Hoofdbestuur] moet toezien op de veiligheid in haar werkdivisies [Afdelingen]. Gravende leden zullen hier rekening mee moeten gaan houden. Zij zullen de veiligheid zodanig in het oog moeten houden, dat in het geval van calamiteiten met succes een beroep op de verzekering kan worden gedaan.

IV

De ARBO-wet schrijft bovendien het bijhouden van een ongevallenregister voor, waar ook bijna-ongelukken geregistreerd moeten worden. En dan is ook nog een risico-analyse verplicht. Ik heb kortom nog een heleboel werk te verzetten om de AWN aan de wettelijke verplichtingen te laten voldoen. Ik reken daarbij op een goede samenwerking met de afdelingsbesturen en de actieve leden. Zonder hun steun en inzet gaat zoiets niet. Bij instructie- en graafkampen zal ik in de toekomst het één en ander komen vertellen over verzekeringen en veiligheid. Ook bij de door het Hoofdbestuur voorgenomen regionale cursussen zal ik mijn zegje komen doen. Veiligheid is daarbij het sleutelwoord, want om een beroep op de verzekeringen te kunnen doen, moeten wij ons • aan een aantal eisen houden. Zo gaat de verzekering er bijvoorbeeld van uit dat de veldwerk- of duikleider een dagrapport of logboek van de opgraving bijhoudt, waarin onder meer de namen van de deelnemers worden genoteerd. Het maken van een dagrapport is natuurlijk niet alleen uit verzekeringsoogpunt belangrijk. Ook voor de latere uitwerking van de opgraving is zoiets onontbeerlijk. In de nabije toekomst zal ik u o.a. net als nu via het Verenigingsnieuws in Westerheem op de hoogte houden over onze vorderingen om aan alle voorschriften te gaan voldoen. Niet omdat het Hoofdbestuur dol is op allerlei regeltjes, maar omdat wij het er met zijn allen over eens zijn, dat onze gravende en duikende collega's zich veilig aan hun hobby moeten kunnen wijden. Met vriendelijke groet, Annemieke Bonnema Veiligheidsfunctionaris AWN Steltloperstraat 43 2623 NV Delft


Even voorstellen... Graag wil ik, Marieke van der Enden, van deze gelegenheid gebruik maken me aan alle AWN-leden voor te stellen. Met ingang van dit jaar ben ik voor een halve dag per week secretariaatsmedewerker van de AWN. Van 1987 tot 1993 heb ik met veel plezier de studie Oude Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam gevolgd. Na een stage bij de educatieve dienst van het Rijksmuseum van Oudheden, heb ik een paar jaar voor enkele dagen per maand meegewerkt aan de AIC-Nieuws brief van het Archeologisch Informatiecentrum. Na mijn afstuderen en diverse activiteiten, waaronder het organiseren van enkele excursies en het werken bij Archeon als archeotolk, ben ik begonnen aan de eerstegraads lerarenopleiding geschiedenis. Een halfjaar lesgegeven in Gouda en daarna voor een jaar naar Engeland vertrokken. Daar had ik het geluk in het plaatselijk archeologisch museum in Colchester (Essex) als gids aan de slag te kunnen. Bij terugkomst in Nederland een baan gevonden bij Randstad als intercedente. Toen in augustus gebeld door Dorien Scheerhout, directrice SNA. Zij vroeg of ik interesse had om voor de SNA te werken. Ze vertelde er meteen bij, dat ik voor een deel van mijn werktijd ook voor de AWN en het CGA (Convent van Gemeentelijke Archeologen) zou komen te werken. Het klonk me als muziek in de oren. Mijn eerste ervaring met de Nederlandse archeologie was een opgraving in de Velserbroekpolder. De eerste week was ideaal, lekker buiten bezig in de zon. De tweede week was geheel anders: regen, regen, regen! De sporen die de voorgaande week netjes zichtbaar bleven na het schaven van het vlak, verdwenen nu binnen enkele minuten. Naast enkele opgravingen in Nederland vormen drie maanden opgraven in Syrië (Teil Al-Raqai) mijn voornaamste veldwerk-wapenfeit.

In de toekomst zal ik me met veel plezier voor de AWN inzetten en iedereen die in de vereniging geïnteresseerd is van informatie gaan voorzien. Ook voor de Ledenservice kunt u in het vervolg bij mij terecht. Natuurlijk hoop ik een aantal van u snel te mogen ontmoeten. De contacten met de afdelingssecretariaten zijn inmiddels al gelegd. Marieke van der Enden secretariaatsmedewerker

Aanbieding AWNHandleiding Veldwerk aan ROB Voor het samenstellen van de Handleidingen Veldwerk en Prospectief Onderzoek, bestemd voor onze veldwerkleiders en -coördinatoren, heeft de commissie professionalisering intensief samengewerkt met de ROB. Een groot deel van de handleidingen is zelfs overgenomen van die van de ROB. Om onze dank voor hun begeleiding tot uitdrukking te brengen, is één exemplaar van de handleidingen officieel overgedragen aan de ROB. Deze overdracht vond plaats op donderdag 5 maart. De ROB was vertegen-

Wilfried Hessing (ROB) neemt de handleidingen in ontvangst (foto ROB).


woordigd door de heren Wilfried Hessing, Bert Groenewoudt, Herman ter Schegget en Fedor van Knegten. De AWN door twee van de samenstellers van de handleiding: Alexandra Oostdijk en Herman Lubberding. De ROB had aan de overdracht een feestelijk tintje gegeven door te zorgen voor koffie met gebak. De handleiding, een losbladig systeem, werd kritisch doch zeer positief beoordeeld en (uiteraard) werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om te filosoferen over het vervolgtraject van de professionalisering. De suggesties van onze professionele vakbroeders werden in dank aanvaard en genoteerd.

Afbeelding 1. Etienne in de put, onder ruime belangstelling. Foto: Claudia Vandepoel.

VI

De intentie, dat de handleidingen zullen bijdragen tot een goede samenwerking tussen AWN en ROB wordt door de ROB beslist onderstreept!.

Verslag graafkamp Dordrecht zomer 1997 Sfeervolle opgraving Op een zomerse vrijdagmiddag bezocht ik het AWN-graafkamp in Dordrecht, waar door een enthousiaste groep gegraven werd. Ik arriveerde rond half twee en bevond me direct tussen een enthousiaste groep AWN-leden, de stadsarcheoloog Johan Hendriks, veldtechnicus Erik van der Kuyl en assistent Etienne Noels. De deelnemers aan het kamp waren bezig hun werkzaamheden af te ronden. Verdeeld over het opgravingsterrein zag ik verschillende leden druk bezig met tekenen (tot de knieĂŤn in de blubber), zeven, sorteren en opbergen. Met groot genoegen liet ik mij rondleiden door Erik van der Kuyl over het terrein, langs de smalle muurtjes en door de zuigende blubber om zo een beter beeld te krijgen van deze opgraving op het Statenplein. Het leuke van


dit soort stadsarcheologische opgravingen vind ik, dat het beeld van de bewoning in de stad erg snel herleeft dankzij het raamwerk van de muur- en funderingsresten. Na de rondleiding over de opgraving heb ik meteen de kans waar genomen om de tentoonstelling te bezoeken die op het terrein in een keet was ingericht, en door vrijwilligers en kampdeelnemers werd 'bemenst' om geĂŻnteresseerden van informatie te voorzien. Dit is volgens mij een fantastische manier om een breed publiek te bereiken, ook mensen die 'zomaar' voorbij lopen in de stad en toch nieuwsgierig zijn. Het is echt een handreiking aan al diegenen die zich tot dan toe nog niets aan archeologie gelegen lieten liggen! Na het opruimen was het tijd voor de echte vrijdagmiddag afsluiting, er werd getoost op de goede samenwerking en naast het bekijken van de vondsten van de week werd er veel gelachen!

Tegen zessen vertrok iedereen naar huis of hotel voor het avondmaal. s'Avonds was er een borrel georganiseerd voor Johan Hendriks en de medewerkers aan de opgraving, om gezellig de week af te sluiten. Johan Hendriks werd met veel elan in het zonnetje gezet, waarbij hij genoot van alle charmante presentjes die hem werden toevertrouwd.

Afbeelding 2. Johan Hendriks is blij met zijn presentjes. Foto: Claudia Vandepoel.

Zo tegen elf uur keerde ik weer terug naar huis met het gevoel dat het kamp beslist de moeite waard moet zijn geweest voor deelnemers en archeologen!

De opgraving; bijzondere vijftiende-eeuwse huizen' De opgraving aan het Statenplein heeft een bijzonder type woonhuis blootgelegd. Het kenmerkende van de kleinere Hollandse stadswoonhuizen is namelijk het voorhuis zonder stookplaats, en in de volgende kamer een

VII


stookplaats tegen de buitengevel. De afwijkende indeling van de huizen op het Statenplein behelst een stookplaats in het voorhuis. Deze stookplaats kon ook later zijn toegevoegd. Bij sommige huizen werd er in de kleine achtervertrekken helemaal geen haard gevonden. Daarnaast is het bijzondere aan de vier opgegraven huizen dat ze, afgezien van hun (dunne) bakstenen zijgevels de constructie ontleenden aan een houtskelet. De vier panden worden aangeduid als pand A t/m D.

In fase i verkreeg het huis zijn stevigheid van een houten skelet, terwijl in fase 2 de héle noordelijke muur vervangen werd. In fase 3 kreeg het pand ca. 11 meter verlenging, dragende bakstenen zijmuren en waarschijnlijk een borstwering. Ook een schoorsteen zal gebouwd zijn en een stenen haard werd gevonden aan de voorzijde van een in deze fase toegevoegde tussenmuur waardoor het pand verdeeld werd in een (groot) voorhuis en achterhuis. Het huis had waarschijnlijk een hard dak van bijvoorbeeld leien.

Pand A toonde in het midden van het huis een poer die bedekt was met lei. Zo werd een houten paal ondersteund voor de onderslagbalk in het midden van het huis. Daaronder bevond zich een tweede poer die eveneens gedekt was met lei. De opgravers maken hieruit op dat het loopvlak is opgehoogd. Het voorhuis bestond uit een grote kamer die misschien gebruikt werd als werkruimte. In de noordelijke gevel vond men sporen van twee vaste haarden waarvan er één behoorde bij de . oorspronkelijke bouw en de tweede bij het opgehoogde huis. Bij deze haarden hoorden samen vijf aspotten.

De uitwerking van de opgraving is nu in volle gang. Er zijn maar liefst 1500 kratten vol met vondsten verzameld. Op dit moment werkt men aan het vroegste materiaal, uit begin 13e eeuw. Aan de late 15e en 16e eeuw komt men voorlopig nog niet toe, maar zodra er een goed beeld is van de opgraving zal er bij afdeling West-Brabant een lezing gegeven worden over deze opgraving, uiteraard zijn dan alle geïnteresseerden van harte welkom!

Pand B is ooit vergroot in de breedte. Er werd een nieuwe buitenmuur gebouwd in de 'osendrop' of druipstrook. Deze diende om het regenwater af te voeren en ruimte te bieden aande pennen van de balken die door de houten stijlen van de wanden heen staken. De oorspronkelijke muur werd bijna geheel afgebroken. Veel later werd er een gezamenlijke, dunne scheidingsmuur opgetrokken tussen pand A en B. Misschien waren ze van één en dezelfde eigenaar...? Pand C werd gebouwd in een open ruimte, met als buitenmuur een muur tegen pand B. De buitengevel van huis D werd de binnenmuur van huis C. Pand D toont de ontwikkeling van houtbouw naar een stenen woonhuis. Het huis werd in drie fasen gebouwd.

VIII

Organisatie Deze week werd geleid door Taco Groeneveld en Norbert Zaalberg, en logies vond men in het Budget Hotel dat sfeervol in de Biesbosch is gelegen. De activiteiten van de deelnemers waren verdeeld in verschillende ploegen met ieder zijn/haar programma. Zo werden alle werkzaamheden door iedereen uitgevoerd met ruimte voor eigen voorkeursactiviteiten! Naast het dagelijkse opgraven, wassen, documenteren, zeven en tekenen waren de avonden gevuld met wandelen, een tocht met een fluisterboot door de Biesbosch en een lezing door Ria van de Weg over fossiel botmateriaal. Claudia Vandepbel Noot 1 Zie Hendriks, J. 1997. Archeologie en Monumentenzorg, Onderzoek op het Statenplein, 3 Bijzondere 15e -eeuwse huizen.


Informatie graafkampen zomer 1998 De graafkampen voor deze zomer worden hieronder in volgorde van plaatsvinden besproken. Het minimum aantal deelnemers per kamp is ca. 12 personen. Indien er niet genoeg aanmeldingen zijn, wordt een kamp afgelast. U kunt deze zomer meegraven bij: Graafkamp Gevorderden Middeleeuwen-stadsarcheologie; Dordrecht.

Dit graafkamp zal volgens de laatste berichten waarschijnlijk niet door kunnen gaan in verband met het te verwachten raadsbesluit en de uitlopende planning. Mocht u toch geïnteresseerd zijn en zich willen inschrijven met het risico dat het kamp niet doorgaat, dan vult u het formulier in waardoor u wordt genoteerd en bij een alternatief hiervan in kennis wordt gesteld. Periode: 27 juni t/m 4 juli of 4 juli t/m 11 juli 1998. Instructiekamp Prehistorie of Middeleeuwen; Nijmegen

In dit graafkamp wordt (nieuwe) AWN-leden de basiskennis van archeologisch veldwerk bijgebracht. Tijdens dit kamp krijgt u o.a. meet- en tekentechnieken en graafmethoden uitgelegd in de aantrekkelijke sfeer van de stad Nijmegen. Mensen die al wat langer lid zijn maar nog nooit aan een graafkamp hebben deelgenomen wordt aangeraden om een instructiekamp te volgen. De locatie waar wordt gegraven wordt later in het seizoen vastgesteld. Aantal deelnemers 14 incl. NJBG-leden, kosten voor AWN-leden ƒ 150 p.p., inclusief logies en maaltijden. Periode: 4 t/m 11 juli of 11 t/m 18 juli 1998. Graafkamp Gevorderden Prehistorie; Beverwijk Er wordt in Beverwijk gegraven naar een inheemse nederzetting, daterend

russen 200 voor en 100 na Christus. Er worden grondsporen verwacht en mogelijk een ophogingslaag, de rest is nog een verrassing! De opgraving start in mei. Dit kamp is voor gevorderde gravers die al een instructiekamp hebben gevolgd. Aantal deelnemers: 20, inclusief logies en maaltijden. • Periode: 18 t/m 25 juli of 25 juli t/m 1 augustus 1998 Graafkamp voor de Zeer Ervaren Gravers; Ename, België

De site in Ename is Middeleeuws. Het op te graven terrein is gewijd aan de Sint Salvatorkerk en de daarbij behorende abdij. Dit kamp is voor zeer gevorderde gravers die al jaren graven. Aantal deelnemers: 20, inclusief logies en maaltijden. Periode: 1 t/m 8 augustus of 8 t/m 15 augustus 1998 De prijzen voor het graafkamp in Ename is bij druk van dit nummer nog niet bekend. Opgave voor dit graafkamp is mogelijk na aanvraag van het inschrijfformulier met bedrag voor het kamp en deelnemingsvoorwaarden. Aanvragen kan bij het commissielid Kampen waarheen u ook de ingevulde aanvraag dient te zenden. U vindt het adres aan de binnenzijde van het omslag, achterin Westerheem. Deelnemersvoorwaarden In verband met gewijzigde verzekeringsvoorwaarden in Nederland heeft de AWN voor haar graafkampen 'Deelnemingsvoorwaarden' vastgesteld. U kunt deze deelnemingsvoorwaarden op aanvraag per post ontvangen. U ontvangt ze dan ook na schriftelijke aanmelding samen met verdere informatie over plaatsing. Inschrijfformulier, zie pag. XII. Claudia Vandepoel

IX


Blad in het blad Nieuw in dit katern is de rubriek 'Blad in het blad'. De periodieken van afdelingen en werkgroepen die de redactie worden toegezonden zijn vaak van een zo hoge kwaliteit, zowel qua vorm als qua inhoud, dat ze een bredere aandacht verdienen. Getracht zal daarom worden om met ingang van dit nummer in elk katern een periodiek in de schijnwerpers te zetten. Het blad 'Terra Nigra' van Afdeling Helinium verdient het om als eerste voor het voetlicht te treden. De vormgeving was altijd al aantrekkelijk en prettig leesbaar, maar met ingang van nummer i42(!) van februari 1998, een jubileumnummer bij het veertigjarig bestaan van de afdeling, is er een volledig nieuwe redactie aangetreden die maar liefst ook meteen het blad 'gerestyled' heeft! Het ziet er nu nog leuker uit met een hemelsblauwe kaft en op A4-formaat. Zelfs een ISSN-nummer ontbreekt niet. Uiteraard stellen de nieuwe redactieleden zich in dit nummer persoonlijk voor, maar er zijn meer persoonlijke ontboezemingen te lezen; een interview met de burgemeester van Vlaardingen over zijn passie voor de archeologie! Heel toepasselijk heet dit onderdeel 'Het profiel van....'. Een stukje over de Vlaardingse boemerang, veel nieuws van de gemeentelijk archeoloog (tevens redactielid), grafzerken, overpeinzingen in de rubriek 'Mijme- . ringen' en nog veel meer. Ter completering van dit moois op de achterkant een leuke foto uit de oude doos van de afdeling. Compliment aan de redactie!

Agenda

9 mei: Afdeling Nijmegen en Omstreken: Jubileumexcursie naar Duitsland. Museum Römervilla in Ahrweiler en het beroemde Neanderthal Museum in Mettmannbij Düsseldorf. Kosten ƒ 35 p.p. Meer informatie bij het afdelingssecretariaat. 11 mei:

Afdeling De Nieuwe Maas: Algemene Ledenvergadering. St. Jobsweg 7, Rotterdam, 20.00 uur. Aansluitend verslag door medewerker(s) van het BOOR (Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam) over de werkzaamheden van het afgelopen jaar. 11 mei: Afdeling Rijnstreek: Jaarvergadeing met aansluitend lezing door mw. C. van Driel-Murray. Een spookrijder op de A67. Gemeentearchief, Boi'sotkade 2a, Leiden, 20.00 uur. 12 mei: Afdeling Naerdincklant: W. Gotjé. Schokland, een reconstructie van het landschap en Th. ten Anscher (ROB). De bewoners van Schokland en omgeving in de loop der tijden. Gebouw 'Uit-weg' (Volkshogeschool Bussum), Dr. Schaepmanlaan 10, Bussum, 20.00 uur. 13 mei: Afdeling Zuid-Veluwe en OostGelderland: A. Waasdorp (Afdeling Archeologie gemeente Den Haag). Ockenburgh, een romeins dorp in de duinen. Cultureel Centrum De Coehoörn, Coehoornstraat 17, Arnhem, 19.45 uur » toegang ƒ 2,50 p.p. Afdeling Utrecht: Sprekers uit eigen kring. Kapittelzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5, Utrecht, 20.00 uur.

Afdelingsactiviteiten: 9 mei: Afdeling Nijmegen en Omstreken: Excursie. Meer informatie bij het afdelingssecretariaat.

Afdeling Zuid-Salland - IJsselstreék Oost-Veluwezoom: A. Koster. De Romeinse nederzetting in Wehl. Gemeentearchief, Klooster 3, Deventer, 20.00 uur.


13 mei: Afdeling Helinium: Lezing. Meer informatie bij het afdelingssecretariaat. 15 mei: Afdeling Zeeland: Jaarvergadering. Na de pauze lezing door P. van Kempen. De opgravingen op de Markt te

Middelburg. Zeeuwse Bibliotheek, Middelburg, 19.00 uur. 19 mei: Afdeling West-Brabant: J. Hendriks (gemeentelijk archeoloog Dordrecht), onderwerp nader te bepalen. Natuurhistorisch en Volkenkundig Museum, Markt 30a, Oudenbosch. Meer informatie bij het afdelingssecretariaat. 23 mei: Afdeling Amsterdam en omstreken: Excursie naar het Nederlands Tegelmuseum in Otterlo en de Archeologische Dienst van Amersfoort, Ć’ 25,00 p.p. Opgave en meer informatie bij mw. M. Seemari, Schellingwouderdijk 265,1023 NG Amsterdam, tel. 020-4904440. 6/7 juni: Afdeling Helinium: Fietsexcursie Drenthe. Meer informatie bij het afdelingssecretariaat. 12 juni: Afdeling Zeeland: mw. M.C. Laleman (Dienst Stadsarcheologie Gent).

5/6 september: Afdeling Helinium: Buitenlandse excursie. Meer informatie bij het afdelingssecretariaat. 20 oktober: Afdeling West-Brabant: mw. C. van Driel (IPP). Een spookrijder in Brabant (onder voorbehoud). Natuurhistorisch en Volkenkundig Museum, Markt 30a, Oudenbosch. 7 november: West-Brabantse Archeologiedag.

Troffeltjes "Troffeltjes" zijn gratis advertenties van AWN-leden. Inhoud van een "troffeltje" moet direct . met de AWN of de archeologie te maken hebben en mag geen commercieel doel nastreven. Een "troffeltje" kan max. 50 woorden bevatten. Sluitingsdatum kopij: zie colofon. De redactie behoudt zich het recht voor advertenties te wijzigen ofte weigeren.

Wie kan mij helpen aan een

Archeologisch onderzoek in Gent.

Zeeuwse Bibliotheek, Middelburg, 19.30 uur.

Keltische woordenlijst of een

13 juni: Afdeling Zeeland: Excursie naar Gent. Stadswandeling o.l.v. mw. M.C. Laleman, aanvang 13.00 uur. 20 juni: Afdeling West-Brabant: Excursie naar Vlaanderen. Meer informatie bij het afdelingssecretariaat.

Keltisch woordenboek? Informatie hierover stel ik ook op prijs. mw. C. PoelmannTummers, Bosbes 20, 5708 DA Helmond, tel. 0492-553456.

XI


Aanmeldingsformulier voor de AWN-graafkampen 1998 Ondergetekende, Naam en voornaam voluit Adres

M/V ....

Postcode/woonplaats Telefoon Geboortedatum Rijbewijs

Auto

geeft zich hierbij op voor het kamp (s.v.p. het kuir p van uw keuze aankruisen): D i. Gevorderden graafkamp Middeleeuwen stadsarcheologie Dordrecht 27 juni t/m 4 juli 1998 (met de waarschijnlijkheid dat dit kamp niet doorgaat). Eventueel geïnteresseerd in een alternatief ja/nee Indien er meer inschrijvingen zijn ontvangen dan er plaatsen zijn kan ik ook deelnemen aan: D 2. Gevorderden graafkamp Middeleeuwen stadsarcheologie Dordrecht 4 juli t/m 11 juli 1998 (met de waarschijnlijkheid dat ook dit kamp niet doorgaat). D 3. Instructiekamp Ijzertijd of Middeleeuwen Nijmegen 4 juli t/m 11 juli 1998 Indien er meer inschrijvingen zijn ontvangen dan er plaatsen zijn kan ik ook deelnemen aan: D 4. Instructiekamp Ijzertijd of Middeleeuwen Nijmegen 11 juli t/m 18 juli 1998 D 5. Gevorderden graafkamp Prehistorie Beverwijk 18 juli t/m 25 juli 1998 Indien er meer inschrijvingen zijn ontvangen dan er plaatsen zijn kan ik ook deelnemen aan: D 6. Gevorderden graafkamp Prehistorie Beverwijk 25 juli t/m 1 augustus 1998 D 7. Graafkamp voor de Zeer Ervaren Gravers Middeleeuwen Ename (België) 1 t/m 8 augustus 1998 Indien er meer inschrijvingen zijn ontvangen dan er plaatsen zijn kan ik ook deelnemen aan: D 8. Het Zeer Ervaren Graverskamp Middeleeuwen Ename (België) 8 t/m 15 augustus 1998 En verklaart akkoord te zijn met vermelde informatie en voorwaarden.

Datum: Handtekening: Uw aanmeldingsformulier (of een kopie daarvan) graag zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 1 juni sturen aan: Claudia Vandepoel, R.J. Schimmelpennincklaan 12 G, 2517 JN Den Haag

XII


VERENIGINGSNIEUWS juli 1998 Redactie: Els Piekaar, Hofmeyrstraat 43a, 1091 LX Amsterdam

Algemene Ledenvergadering in Wormer 16 mei 1998 De vergadering vond plaats in het schitterend gerestaureerde gebouw 'Mercurius', waarin het depot van de provincie Noord-Holland is gevestigd. Wat een entourage voor deze vergadering, waarvoor grote (rond 70 personen) belangstelling bestond! Het was aan Herman Lubberding om, waarschijnlijk voor het eerst in de geschiedenis van de AWN, als vice-voorzitter deze vergadering te leiden. Sinds het 'vacature' na het definitief stoppen van de schrijver van dit verslag per 1 januari 1998, was het Herman die de AWN leidde en daarom deze vergadering voorzat. Na zijn opening werden eerst de leden genoemd die niet aanwezig konden zijn: ereleden en dragers van de Bronzen Penningen, maar gelukkig waren de ereleden Cordfunke, Pos, Stuurman en Vons present. De leden die ons in het afgelopen jaar ontvielen werden genoemd en staande door de vergadering herdacht. Het was goed om bij een aantal overledenen de achtergrond en hun betekenis voor de AWN te vermelden. In de beschouwing van de vice-voorzitter vroeg hij aandacht voor de gevolgen van het Verdrag van Malta voor de amateur-archeoloog en wees op de lacunes die er in de voorgestelde procedure bestaan, waarbij alleen de MERplichtige projecten zullen worden be-

schouwd. Hierdoor vallen de archeologische vindplaatsen in de binnensteden, die vaak geen bescherming genieten, buiten de werking van Malta. Onze vice-voorzitter verwacht niet dat Malta de dood in de pot van de amateur zal worden, mits deze voldoende kennis bezit. Voor de professionalisering van de AWN'ers heeft het hoofdbestuur nu alle zeilen bijgezet, waarvoor wij een belangrijke subsidie van het Ministerie van OC en W mochten ontvangen. Van de zijde van de ROB hebben wij alle medewerking ondervonden voor de materiĂŤle zijde en voor steun aan het cursusprogramma van de professionalisering. De verandering van het karakter van de ROB tot een kenniscentrum kwam ter sprake, evenals de omzetting van de Joan Willems

Scheidend penningmeester Jan Bakker. Foto: Saskia heupen.


Stichting in een Archeologisch Diensten Centrum.

Cees van Roon is zichtbaar blij met de toegekende Bronzen Legpenning. Foto: Saskia Leupen.

Binnen de AWN ziet het hoofdbestuur helaas een tekort aan afdelingsbestuurders, wat uiteindelijk doorwerkt in de efficiëntie van het werk en kan leiden tot ledenverlies. De vice-voorzitter deed een oproep om positief te reageren op verzoeken tot deelname aan bestuursfuncties. De bloei van de Landelijke Werkgroep voor Archeologie Onder Water werd gememoreerd. Onze vernieuwde 'Westerheem' werd genoemd, een algemeen zeer gewaardeerde uiting van de AWN. Aandacht werd gevraagd voor onze nieuw uit te geven archeologische reeks, waarvan het eerste nummer in het najaar van 1998 zal verschijnen; en voor het werk van de Stads- of atheneum Bibliotheek

in Deventer, waar ons boeken- en tijdschriftenbezit nu gecatalogiseerd is. Via de openbare bibliotheken kan dit al worden gebruikt. De afdelingen krijgen spoedig toegang via een flop of de catalogus zelf. De AWN heeft bereikt dat zij als een volwaardige partner in het archeologisch bestel meedraait met nog steeds het voordeel dat wij zelf ons werktempo kunnen bepalen. Hierna werden de verdere gebruikelijke punten van de jaarvergadering afgewerkt: de verslagen van de verschillende hoofdbestuursleden en hun werkzaamheden. Bij de financiële verslagen viel het mij op dat An Osseweijer geen computer of rekentuig nodig had om enkele telfouten te signaleren. Dat leidde ertoe dat zij zeer snel in de Kascontrolecommissie werd gekozen. Gewoon optellen kan nog steeds, en soms vlugger, met de grijze cellen gebeuren! Hierna volgde de bestuursverkiezingen, waarbij Jan Bakker als penningmeester en Gerjan Sophie als hoofdbestuurslid belast met de PR aftraden. Beiden zijn eerder dan voorzien wegens hun drukke werkzaamheden afgetreden. Als kandidaten werden respectievelijk voorgesteld Henk van Herwijnen (RA) en Saskia Leupen, terwijl Claudia Vandepoel, die als kandidaat het afgelopen jaar de kampen onder haar hoede heeft gehad, nu officieel kon worden geïnstalleerd. De vergadering ging met deze benoeming akkoord. Hierna werd de kandidaat-voorzitter Jan Willem Eggink volgens de statuten in functie gekozen en hiermee is het hoofdbestuur gelukkig weer compleet. De vice-voorzitter stelde hierna aan de vergadering voor: Marieke van den Ende, die voor de AWN werkt in het Erfgoedhuis in Amsterdam; Annemieke Bonnema die zich over de verzekeringen heeft gebogen en Els Piekaar, die tot de redactie van 'Westerheem' is toegetreden als redacteur Verenigingsnieuws. Zij werd door


• - * • .

Paul Stuurman ontvangt uit handen van hoofdredacteur Paul van der Heijden het eerste exemplaar van de aan hem opgedragen 'Westerheem'. Foto: Jan Bakker.

Marie-France van Oorsouw geïntroduceerd. De beperkte contributieverhoging voor huisgenootleden en geassocieerde leden, veroorzaakt door de kosten van de verzekering, werd door de vergadering goedgekeurd en gaat in per 1999. Bij de rondvraag kwam het hoofdbestuur niet in problemen, waarna overgegaan kon worden naar de uitreiking van de Bronzen Legpenning met oorkonde. De met een smoes naar de ALV gelokte Cees van Roon van de afdeling Zaanstreek-Waterland was de uitverkoren persoon, die zijn aanzienlijke staat van verdiensten voor de amateurarcheologie hiermee zag beloond. Sinds 1983 redacteur van 'Grondspoor', daarnaast veldcoördinator, aardewerkdeskundige, steun en toeverlaat voor de ROB-, Provinciale- en IPP- opgravingen, en algemeen steunpilaar van de afdeling. Cees was zo verbaasd dat hij weinig wist uit te brengen. En dat zegt veel voor hem! Nog voordat er een slotwoord kon worden gesproken, werd eerst Paul Stuurman, nu afgetreden als redacteur,

maar nog wel bij 'Westerheem' betrokken voor het Literatuursignalement, gehuldigd voor zijn vrijwel ononderbroken werk sinds 1964. Ons erelid sinds 1976, Paul, zou geen erelintje willen accepteren en daarom hebben hoofdbestuur en redactie besloten om als nummer van 'Westerheem' een liber amicorum voor Paul samen te stellen. De hoofdredacteur Paul van der Heijden kreeg de gelegenheid om dit nummer aan Paul Stuurman uit te reiken, als los nummer en als ingebonden met goud gestempeld exemplaar. Paul toont niet snel zijn ontroering, maar bleek wel onder de indruk. Hij had het vage vermoeden dat er iets in de redactie broedde waar hij buiten gehouden werd, maar kon dit liber amicorum zeer waarderen, vooral ook omdat enkele auteurs van artikelen speciaal voor hem naar 'Mercurius' waren gekomen. Met dank aan de afdeling en aan het depot voor de organisatie van deze dag, kon de vice-voorzitter de vergadering besluiten. Daarna was er gelegenheid om de lunch te gebruiken en het gebouw te

IN


Hierna volgde een heldere uiteenzetting van Annebet van Duynen over taak en opstelling en met inrichting van het provinciale depot en de plaats die de amateur hierin is toebedeeld. En die is redelijk uitgebreid.

Luisteren naar de gids bij de ru誰ne van Brederode. (b.) De ru誰ne van Brederode (o.). Foto's: Jan Bakker.

bezichtigen. Op de bovenste verdieping had Frits Zeiler als medewerker van het Zaans Museum georganiseerd dat een video kon worden vertoond die opgenomen is tijdens het AWN-kamp in Assendelft in 1997. Verschillende deelnemers zagen zich aan het werk.

Sandra Comis van de werkgroep' Velsen kreeg hierna het woord om de excursie naar de Ru誰ne van Brederode toe te lichten. Aan de hand van de historische gegevens schetste zij de rol die het kasteel speelde en gaf toelichting over de resten zoals die bij de opgraving van de werkgroep zijn gevonden en de verwarring van recent herstel met oude stenen, die overal vandaan kwamen. Er is aan de ru誰ne nogal het een en ander gesleuteld en niet altijd op verantwoorde wijze. Een excursie met twee bussen: hoelang is het geleden dat deze rapporteur dit heeft meegemaakt, nou vele jaren. Het weer kon niet beter en in vlot tempo werden de deelnemers naar het doel gebracht. Daar kregen we verdere uitleg van de slotheer en was er gelegenheid om diens uitleg op verschillende niveaus van het kasteel te volgen. Klauteren maar, over allerlei wenteltrappen en doorkruipgangetjes. De inmiddels dorstige excursiegangers werden daarna op het voorterrein uitvoerig van fris of alcohol voorzien. Penningmeester Jan mocht nog afrekenen, want de overschrijving van de oude naar de nieuwe penningmeester vraagt handtekeningen op allerlei formulieren en dus tijd. Een kandidaat kan niet tekenen, dat zijn de regels van het spel. De tijd was inmiddels verstreken voor een bezoek aan Spaarndam, waar met een pont zou moeten worden overgestoken over brede wateren, en dus werden de treinreizigers afgezet op het station Krommenie. Of zij die binnenrijdende trein nog gehaald hebben, verwacht ik niet. Maar er komt er altijd(?) weer een. De anderen werden

IV


naar 'Mercurius' gebracht en er werd uitvoerig afscheid genomen van de vele oude bekenden, zowel uit kampen, andere bestuurscontacten of eerdere jaarvergaderingen. Al met al een jaarvergadering om met genoegen aan terug te denken. Pieter van der Voorde

EVEN VOORSTELLEN ... de nieuwe voorzitter Ik werd in 1927 geboren in dè Gereformeerde Pastorie te Willemstad (N.Br.), leefde van 1930-1945 als kwajongen in Geldermalsen in de Betuwe, fietste dagelijks naar het Openbaar Gymnasium te Tiel en ging nadien wonen in Amsterdam om rechten te studeren aan de Vrije Universiteit. Studentenleven onderbroken voor officiersopleiding Veldartillerie en anderhalfjaar patrouilledienst in Nederlands-Indië. Weer terug naar de VU om in 1952 in de rechten af te studeren. Kort bij de bank Van Mees en Zoonen aan de Blaak in Rotterdam gewerkt, spoedig naar Assen vertrokken voor de Voogdijraad (nu Raad voor de Kinderbescherming) en daarnaast bestuurswerk in de particuliere welzijnssector, wat me tot heden het leven aangenaam blijft maken. In 1958 ben ik gepromoveerd op 'de geschiedenis van het Nederlands gevangeniswezen'. Toen naar de medeleiding van de Sociale Dienst van de stad Amsterdam gegaan en vandaar in 1965 naar de PTT om op landelijk niveau mee te doen met de organisatorische - en personeelshervorming ten behoeve van de moderne toekomst van dit oeroude bedrijf van post, telefoon(-graaf) en geld. Woonachtig in Voorburg werd ik gaandeweg betrokken bij de gemeenteraad vanuit de A.R.-hoek. Tenslotte was ik 16 jaar wethouder met wisselende portefeuilles voor het CDA tot 1994. 'Ben nu betrokken als voorzitter bij 'De

Terebinth', vereniging tot bewaking in ons land van de zorg voor doden en hun laatste rustplaats in urn of kist of laken. Er zijn nog wat andere bezigheden als voorzitter van een stadsdiaconie, van een klachtencommissie van een ziekenhuis, van een steunfonds voor kinderbescherming en nog zo wat. Ik heb met plezier ervaren hoe goed uw dagelijks en uw algemeen bestuur functioneert, ook in persoonlijke relaties. Dat wordt wat! Van u allen hoop ik op welwillendheid. Met mijn voorganger Pieter had ik een lang en goed gesprek. Jan Willem Eggink.

... het nieuwe hoofdbestuurslid PR Nog een beetje onwennig inspecteer ik de PR-kar, die ik sinds de ALV hoop te gaan trekken. Hoewel relatief nieuw binnen de AWN, dateert mijn eerste kennismaking met archeologie uit 1983. In dat jaar belandde ik via een krantenartikel bij de Oudheidkundige werkgemeenschap Delft (OWD). Van de verschillende onderkomens, die de OWD in de loop der jaren heeft gehad, bewaar ik de meest dierbare herinneringen aan een piepklein huisje in de Anna Beierstraat waar we tijdens de vondstverwerkingsavonden letterlijk en figuurlijk met zijn allen uitpuilden. Het afvoerputje op het piepkleine binnenplaatsje was permanent verstopt door 'katteklei'. Wanneer er ergens in de stad gegraven werd, dook ik na schooltijd vaak nog even de put in. Niet veel later ben ik bij de NJBG beland. Fantastische graafvakanties volgden o.a. in Wharram Percy (Yorkshire), Bretagne en Treignës (België). Voor mij is graven een middel om het verleden te ontrafelen en te leren kennen, nooit een doel op zich. Ik zie het als een vanzelfsprekende taak en leuke opdracht om de kennis en de verworven inzichten over dat verleden te 'ver-


Achter de bestuurstafel van rechts naar links: vicevoorzitter Henk Lubberding, aftredend bestuurslid PR Gerjan Sophie, hoofdredacteur Westerheem Paul van der Heijden, penningmeester Henk van Herwijnen, bestuurslid PR Saskia heupen, bestuurslid graafkampen Claudia Vandepoel, secretaris Bob Beerenhout en voorzitter Jan Willem Eggink. Foto: Jan Bakker.

VI

talen' voor een zo breed mogelijk publiek. Als publicatiesecretaris van de NJBG en eindredacteur van Fibula kon ik gelukkig op dat gebied mijn ei kwijt. Bovendien kwam ik na enkele omzwervingen in 1993 na mijn studie middeleeuwse geschiedenis in Leiden terecht bij Archeon op de afdeling marketing en pr. Daar heb ik me steeds als een vis in het water gevoeld. De inhoud van mijn bureaulade was representatief voor die bijzondere tijd: schaatsen, klompen, kaplaarzen, ijzertijd schoenen, een Romeinse bikini en een zaklantaarn. Helaas was het oude Archeon geen lang leven beschoren. Archeon heeft niet meer kunnen oogsten van de akker die het zelf ingezaaid had. Het grote geld en de politiek hadden geen geduld, of misschien was de tijd nog niet rijp... Met enige regelmaat duiken elders in Europa kleinschalige, wei-rendabele 'archeonachtige' projecten op, meestal mĂŠt subsidie! Men heeft geleerd van het verleden: omvang, kostenplaatje, investering, bezoekersaantal en personele bezetting zijn beter in balans. Het faillissement in 1996 betekende

voor mij en een team bijzonder gemotiveerde en enthousiaste collega's het einde van een woelige, dierbare tijd. ' Hoewel Archeon in zwaar afgeslankte vorm (nog steeds of is het weer?) bestaat, scheidden zich hier onze wegen. Sinds de geboorte van een fantastische zoon werk ik parttime bij de gemeente Leiden en heb ik weer tijd voor mijn oude hobby: archeologie. Binnen de AWN hoop ik deze 'oude liefde' en mijn energie in te zetten om de AWN bij een breed publiek de bekendheid te geven die ze verdient. Elders in dit katern treft u een aantal punten aan, waarmee ik me de komende maanden bezig wil houden. Saskia Leupen

... het nieuwe HB-lid graafkampen Sinds de zomer van 1997 houd ik me bezig met het organiseren van graafkampen voor de AWN. Een aantal deelnemers heb ik al leren kennen tijdens de excursie van het kamp in


Assendelft en op vrijdagavond in Dordrecht. Met veel plezier heb ik een aantal taken bij de AWN aangepakt, zoals ongeveer twee jaar geleden het oprichten van de afdeling Westbrabant. Toen onze afdeling eenmaal liep en slechts nog wat kinderziektes vertoonde (nu nog steeds natuurlijk) heb ik me aangesloten bij de Commissie Professionalisering met Alexandra Oostdijk. Kort daarna ben ik betrokken geraakt bij het organiseren van o.a. het instrucriekamp in Nijmegen en bij de graafkampen. Inmiddels heb ik ook de Forumcontacten overgenomen van Jan Bakker die nu het HB heeft verlaten. Met veel plezier woon ik activiteiten van verschillende afdelingen bij, om zo overal mensen te ontmoeten en een beeld te krijgen van hun activiteiten per regio/afdeling. Mijn vroegste ervaring met archeologie gaat zo'n n jaar terug, in Breda. Daar heb ik meegewerkt aan de opgraving van Huis Brecht als Hoofd Afdeling Vondstverwerking. Ik werd lid van de Archeologische Vereniging Breda en later bestuurslid en voorzitter. Na, deze werkervaring ben ik voor een jaar haar Londen vertrokken om Engelse literatuur te studeren. Terug in Nederland ben ik aan de Reinwardt Academie gaan studeren. Ik heb de opleiding afgesloten met een onderzoek naar de hantering en restauratie van archeologische objecten door amateurs en professionals in Nederland. Als museumkundige houd ik mij bezig met conserveringsaspecten bij archeologische objecten en indien nodig geef ik graag advies. Op dit moment werk ik bij het Haags Gemeentemuseum waar ik het depot met de tekeningen en prenten beheer en naast het begeleiden van bruikleen help met het voorbereiden van tentoonstellingen. De graafkampen worden opgezet met als doel de deelnemers niet alleen een (heerlijke) week vakantie te laten beleven, maar ook ervaring op te laten

doen en de archeologische kennis te laten toenemen. Bij het instructiekamp ligt het accent voornamelijk op instructie (!) en het opdoen en geven van basiskennis voor de nieuwe leden. De deelnemers krijgen zo een beeld van archeologie, de AWN en het behoud van het archeologisch erfgoed. Het graafkamp voor gevorderden is wat luchtiger van toon. Er vinden geen instructielessen plaats, maar er zal wel af en toe een lezing of wandeling bij het programma zitten. Het graafkamp voor extra gevorderden is er op gericht de deelnemers naast een pittige opgraving ook een verdere uitdaging te bieden met een afwisselend thematisch programma. Natuurlijk wordt de gezelligheid niet vergeten en geeft het programma en de kampleiding voldoende armslag voor terrasjes en een waardevolle laatste avond. Vol verwachting en met groot enthousiasme kijk ik uit naar de komende jaren om de graafkampen attractief en actief voor de leden te organiseren. Indien u vragen heeft of suggesties houd ik mij aanbevolen! Claudia Vandepoel

... de nieuwe penningmeester __ Aangezien ik sinds 16 mei j.1. als uw nieuwe algemeen penningmeester mag fungeren en redelijk nieuw in uw gezelschap ben, is het goed om van de geboden gelegenheid gebruik te maken en mij wat breder bij u te introduceren. Sinds i januari 1997 ben ik met pensioen/vut. Tot die datum ben ik circa 37 jaar verbonden geweest aan KPMG, accountants en adviseurs, waarvan de laatste 18 jaar als vennoot/directeur. Ik heb de studie voor Registeraccountant nog op de 'ouderwetse' wijze gedaan, namelijk overdag werken en 's avonds en op zaterdag studeren. Op deze manier kostte dat toen circa 10 jaar, maar je leert in ieder geval

VII


doorzetten, iets wat je later zowel in je vak als elders goed kunt gebruiken. Voor KPMG (en zoals men dat zegt: haar rechtsvoorgangers) heb ik in die tijd zeer veel cliënten mogen bedienen op allerlei terreinen. Zowel heel groot (beursfondsen) als heel klein (het buurthuis om de hoek). Veel van mijn cliënten waren werkzaam in de zogenaamde non-profit sector, waardoor ik dus veel ervaring op kon doen in het werken met stichtingen en verenigingen, zoals ook de AWN er één is. In de laatste 20 jaar van mijn carrière was ik gespecialiseerd in de dienstverlening op allerlei gebieden aan bedrijven werkzaam in de financiële dienstverleningssector, zoals verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen en banken. In die functie was ik ook voorzitter van de Nederlandse KPMG-branchegroep voor verzekeringsmaatschappijen en pensioeninstellingen en lid van dezelfde branchegroep van KPMG internationaal. Tevens was ik voorzitter van de subcommissie jaarverslaggeving verzekeringsmaatschappijen van het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA). Naast deze functies heb ik in de loop van de jaren vele andere klussen en klusjes voor de maatschap/vennoot-

Voorzitter Jan Willem Egginfc en redacteur verenigingsnieuws Els Piekaar. Foto: Jan Bakker.

VIII

schap KPMG mogen doen op het gebied van b.v. opleidingen, personeelszaken, organisatie van conferenties, opzet keten accountantskantoren voor het MKB en last but not least heb ik meer dan 10 jaar als voorzitter van de regio midden-nederland van de KPMG mogen fungeren. Alles bijeen een redelijk druk bestaan en zeker geen normale 40-urige werkweek. Dat was dan ook de belangrijkste reden om tijdig te stoppen. Mede door internationaal opererende cliënten en het zitting hebben in internationaal werkende commissies is er veel gereisd, de laatste jaren, sinds de kinderen het huis uit waren, gelukkig ook meer en meer samen met mijn echtgenote. Met het reizen is meteen ook een van onze grootste hobbies genoemd. Wij hebben, al of niet gecombineerd met zakelijke trips, heel wat verre landen kunnen bezoeken. Andere hobbies zijn sporten (zwemmen, fietsen, wandelen en volleybal spelen), verzamelen (veel terreinen maar speciaal fossielen en mineralen. Ik had vroeger graag geoloog willen worden), lezen en archeologie (mede ontstaan door lezen, reizen en enige verwantschap met geologie). Ik ben actief lid van de archeologische werkgroep 'Leen de Keijzer' te Houten.


Daar is, mede in verband met de vele nieuwbouw, een hoop werk te doen. Wat de gestarte professionalisering in de AWN betreft, kan ik nog opmerken dat ook dit voor mij niet nieuw is. Ik heb namelijk mede aan de wieg gestaan van de professionalisering in Scouting Nederland. Nog iets over mijn persoonlijke omstandigheden. Mijn vrouw en ik hebben vier kinderen, drie jongens en een meisje en op dit moment drie kleinzoons. Zoals u al heeft kunnen lezen wonen wij in het centrum van Nederland, in de Bilt. Ik hoop de komende jaren met vele van u goede contacten op te bouwen. Henk van Herwijnen

... de nieuwe redacteur Verenigingsnieuws Toen ik klein was, wilde ik graag archeoloog worden. Dat was'm'n tweede beroepskeuze. De eerste was ijscoman, maar met die ambitie maakte m'n oudere broertje korte metten. 'Het is ijscoMAN, geen ijscoVROUW. Heb jij wel eens een vrouwelijke ijscoman gezien? Nee? Nou dan!' Gelukkig kwam een paar jaar later de archeologie in m'n leven. Ik hoorde erover op school en werd gefascineerd door het idee het verleden op te graven. Vrouwen konden ook archeoloog worden, werd me verteld en na een bezoek aan het Allard Pierson Museum was m'n laatste twijfel weggenomen; mijn toekomst stond vast. Sindsdien keek ik wat meewarig naar andere kinderen die op het strand doelloos zand heen en weer schepten of'zomaar' een kuil groeven. Ik wist wel beter. Maar met het klimmen der jaren kwamen er andere belangstellingen om de hoek kijken. Zo leek stewardess me ook wel wat, of filosoof, of journalist. Vlak voor het eindexamen wist ik het nog niet. M'n vader adviseerde me binnenhuisarchitectuur; m'n moeder een verstandig huwelijk.

Het werd een HBO-opleiding tot documentalist, gevolgd door een studie culturele antropologie. Het laatste bleek geen brood op de plank op te leveren, maar wel vond ik een vaste baan als documentaliste bij NRC/Handelsblad. Daarmee was m'n lot bezej eld want, sindsdien zou ik altijd, met veel plezier overigens, met of bij periodieken blijven werken. Via Elseviers Magazine, de Weekbladpers en Vaz D:as Knipselservice kwam ik terecht bij Eurodip. Na een aantal jaren liet ik ds documentatie achter me en schoof ir m'n werk meer de commerciële kant op. Daarnaast bleef ik schrijven en redigeren; iets wat ik sinds m'n studietijd al deed. Variërend van artikelen in de personeelskrant tot Opzij. Soms jetaald, maar meestal als vrije tijdsbesteding. In alle drukte verdween de archeologie «uit m'n gezichtsveld, maar door bezoeken aan opgravingen in het buitenland heb ik die oude liefde een j; ar of acht geleden herontdekt. Sindsdien ben ik lid van de AWN en ben binnen de afdeling Amsterdam en omstreken, actief geweest bij de vondstve; "werking. Toen ik las dat er bij de reductie van Westerheem een vacature was, leek mij dat vanwege de combin ;itie archeologie en redigeren, op het li f geschreven. Met veel enthousiasme ben ik nu begonnen als redacteur Veren tgingsnieuws. Ik hoop dit katern even goed te verzorgen als m'n voorgangster heeft gedaan. Om de inforn tatievoorziening optimaal te houden roep ik bij deze alle afdelingssecretarissen op om mij op de mailinglist van h i n afdelingsblad te zetten. Daarnaa st word ik graag op de hoogte gehoudc ;n van tentoonstellingen, bijzondere activiteiten en excursies. Mijn adres vindt u elders in deze Westerheem. Van g root belang lijkt me uiteraard ook v/at u als lezer van de rubriek vindt. Schroom niet; uw reacties, ideëen, vn.gen, opmerkingen en aanmerkingen zijn bij mij van harte welkom! Els Piekaar

IX


Herhaalde oproep Het Hoofdbestuur doet een klemmend beroep op de leden uit te zien naar iemand die de taak van landelijk secretaris op zich wil nemen. Aangezien die functie zeer omvangrijk is en dus veel vrije tijd vraagt, wil het Hoofdbestuur die taak splitsen en wordt [eventueel] gezocht naar het vervullen van de vacante functie van:

eerste secretaris en tweede secretaris De verdeling van taken, die zich uitstrekken van notuleren, kopiëren en corresponderen tot het onderhouden van contacten met de Afdelingen en overheden, alsmede het bijwonen van vergaderingen en congresdagen, zal deels een zaak van overleg tussen de eerste en tweede secretaris zijn. Het Hoofdbestuur bereidt momenteel een [eventuele] scheiding in verantwoordelijkheden voor op grond van de Statuten. Voor beide functies moet rekening gehouden worden met activiteiten die gemiddeld één, maar soms ook twee dagen per week in beslag nemen. Voor nadere informatie kan men zich wenden tot de huidige landelijke secretaris Bob Beerenhout, Waldeck Pyrmontlaan 8B/2,1075 BV Amsterdam; tél. 020-6643354 of men raadplege de Jaarverslagen van de laatste jaren die bij elk Afdelingsbestuur zijn in te zien. Het landelijke secretariaat vervult een spilfunctie in het bestuurlijke apparaat van onze vereniging. Het Hoofdbestuur ziet daarom uw reactie met grote interesse tegemoet. Mocht u zelf niet in de gelegenheid zijn zo'n functie te bekleden maar wel een geschikte kandidaat weten, dan hoort het Hoofdbestuur dat graag van u. Het neemt dan contact op met uw kandidaat.

AWN-fotomaferiaal gezocht! Er is nog veel te doen op het gebied van PR. Voor de productie van de AWN-website, tentoonstellingspanelen, persmappen en ander promotiemateriaal heb ik dringend behoefte aan leuk, pakkend AWN-beeldmateriaal! Foto's (kleur en zwartwit), dia's en lijntekeningen zijn van harte welkom, als ze maar scherp, contrastrijk en beeldend zijn. Hieronder staat een lijstje met onderwerpen waar ik naar op zoek ben: • AWN'ers bezig met de vondstverwerking: vondsten wassen, puzzelen, plakken, nummeren, tekenen, etc. • AWN'ers aan het graven met een vondst in situ (kan ook een grondspoor of een duidelijk herkenbaar stuk muur etc. zijn) • een detailfoto van een vondst (met of zonder schep of troffel erbij) • iemand aan het tekenen in de put/het vlak • landmeten (liefst met de baak in het zicht) • landesaufnahme (met kaplaarzen over dé akker of zoiets) • archeologie onder water, beelden van duikers in pak met gereedschap in het water of op de wal • AWN'ers tijdens de lunch, schafttijd in de keet/kruiwagen, aan de rand van de put (sfeerbeelden) • AWN'ers tijdens informatiemarkt (achter standje in gesprek met belangstellende) • AWN'ers tijdens (dia)lezing • AWN'ers tijdens excursie (bijvoorbeeld een gids die aan een groep mensen iets uitlegt). Foto's en afbeeldingen voorzien van naam en adres en een korte beschrijving van de afbeelding kunt u sturen naar: Saskia Leupen, Nieuwe Rijn 99, 2312 JM Leiden, email: M.Beyer@inter.NL.net.


(U ontvangt ze na opname natuurlijk retour).

Opgraving en tentoonstelling in Tongeren In het centrum van Tongeren in Vlaanderen is een grote archeologische opgraving van start gegaan. Het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium, de stad Tongeren en het Gallo-Romeins Museum hebben hun krachten gebundeld om deze opgraving voor het publiek te ontsluiten. Tot augustus 1999 bieden de gemeente Tongeren en het Gallo-Romeins Museum de mogelijkheid om de werkzaamheden onder deskundige begeleiding te bezoeken. In het museum wordt om de twee maanden een nieuwe vitrine ingericht met de interessantste bodemvondsten. Deze groeiende tentoonstelling is gratis te bezoeken tijdens de openingsuren van het museum. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten bij recente opgravingen in de Kielenstraat gaan de archeologen ervan uit dat er resten van een volledige Romeinse stadswijk gevonden zullen worden. De gidsen van de Tongerse gidsenbond nemen op aanvraag een bezoek aan de opgraving op, naar aanleiding van een stads- of museumbezoek. Ieder eerste zondag van de maand (vanaf de maand juni) wordt aansluitend bij de gratis rondleiding in het Gallo-Romeins Museum van 14.30 u. een rondleiding gegeven op de opgraving. Voor meer info: V.V.V. Tongeren, België, tel. 0032-12390255. fax 0032-12391143. Of Gallo-Romeins Museum, tel. 0032-12233914. fax. 0032-12391050.

Gravers gezocht De AVL nodigt u uit om deel te nemen aan een opgraving van een Mousterien nederzetting te Veldwezelt, vlak bij de Dousberg in België, ten wekten van Maastricht. De opgraving zal plaatsvinden van 20 juli tot 28 augustus 1998. Er wordt gegraven in een leemgroeve waar een profiel is ontsloten met sedimenten uit de laatste ijstijd, Het graven gebeurt door de Universiteit van Leuven in samenwerking n iet studenten uit Leiden. Daarnaast kunnen ook geïnteresseerden meewerken. U kunt zich aanmelden bij Prof. dr. P. Vermeersch, Laboratorium voor Prehistorie, Redingenstraat 16, B-3000 Leuven, België. Meer informatie bij de AVL, t.a.v. J.P. Warrimont, Pastoor Stassenstraat 9, 6243 BW C eulle. tel. 043-364 5461.

Blad in het blad Dit keer in deze rubriek aandacht voor Terra Brabantia', het informatieblad van de AWN-afdeling Westbrabant. Dit tamelijk jonge blad (de ;»e jaargang is net afgesloten), is met ingang van het laatste nummer van vorm veranderd: van A4 naar een handzamer A5formaat. De lay-out en het 1e ttertype zijn gelijk gebleven. Het eerste wat opvalt aan 'T<jrra Brabantia' is dat het rijkelijk geïllustreerd is: foto's of tekeningen ondersteunen praktisch ieder artikel. Een tweede pluim verdient 1 i.et blad voor de inhoud. 'Terra Brab;,ntia' biedt informatie te over. Het laatste nummer opent met een artikel vzn AnneMarie Visser over vuurstenei en vuistbijlen. Duidelijk geschreven en goed geïllustreerd. Vervolgens kunnen we een verslag lezen van de afdclingsexcürsie naar Lelystad, worden de recente resultaten van een booronderzoek belicht en zijn er foto's te zien van de

XI


activiteiten Op een werkavond van de afdeling. De rubriek 'Vers van de pers' completeert het blad. Wat Terra Brabantia' speciaal maakt, is het voelbaar enthousiasme waarmee het gemaakt is. "Zoals u ziet, bruist uw AWN-afdeling momenteel van de activiteiten" schrijft het bestuur in haar voorwoord. Dat is ook bij het doorbladeren van dit afdelingsblad goed voelbaar. Het werkte op mij zo stimulerend, dat alleen het late uur me ervan weerhield om niet meteen op de fiets te springen, op weg naar de dichtsbij zijnde opgraving.

20 oktober: Afdeling Westbrabant: lezing mw. C. van Driel (IPL) 'Een spookrijder in Brabant' (onder voorbehoud). Natuurhistorisch en Volkenkundig Museum, Markt 30 a, Oudenbosch. 20.00 uur.

3 november: Afdeling Amsterdam e.o.: lezing over opgraving Malburg (Betuwe route) door mw. J. Dijkstra. Herman Heyermanschool, Pandora 1, Amstelveen. 20.00 uur. 7 november: West-Brabantse Archeologiedag.

Troffeltjes Troffeltjes' zijn gratis advertenties van AWN-leden. De inhoud van een 'troffel tj e' moet direct met de AWN of de archeologie te maken hebben en mag geen commercieel doel nastreven. Een 'troffeltje' kan max. 50 woorden bevatten. De redactie behoudt zich het recht voor advertenties te wijzigen ofte weigeren. Sluitingsdatum kopij: zie colofon. Aangeboden:

oude jaargangen 'Westerheem' 1972-1997 f 350,=. EĂŠn deeltje ontbreekt. H.J. Holtrop, Prof. Pullelaan 27, 3571JB Utrecht, tel. 030-2711553.

Agenda Afdelingsactiviteiten: 5/6 september: Afdeling Helinium: Buitenlandse excursie. Meer informatie bij het afdelingssecretariaat.

XII

14 november: Afdeling Nijmegen e.o. viert haar 30 jarig bestaan, 's Middags is er een symposium in Museum Kasteel Wijchen te Wijchen. Een drietal sprekers presenteert dan de onderwerpen ijzertijd-aardewerk, bronzen paardentuig en romanisering. Om 16.00 uur wordt, aansluitend op het symposium de jubileumtentoonstellirtg geopend. In het volgende nummer van Westerheem volgt meer informatie over deze dag. 11 december: Afdeling Zeeland: lezing over het kasteel Aldegonde te West-Souburg door de heer A. Tramper (Gemeente archief Vlissingen) en de heer J. Jongepier (Prov. Arch. Centrum Zeeland). Zeeuwse Bibliotheek, Middelburg. 19.30 uur. 12 december: Afdeling Westbrabant: excursie naar Zeeland. Meer informatie bij het afdelingssecretariaat.


VERENIGINGSNIEUWS oktober 1998 Redactie: Els Piekaar, Hofmeyrstraat 43a, 1091 LX Amsterdam

Deel 1 van nieuwe AWN-reeks binnenkort verkrijgbaar Op de Algemene Ledenvergadering in Wormer is onze nieuwe publicatiereeks al aangekondigd. Medio oktober 1998 zal deel: verschijnen onder de titel 'Zusters tussen twee beken'. De redactie is in handen van Nina Herweijer, Herman Lubberding en Jan de Vries. De AWN-reeks is bedoeld voor publicaties van onze leden voor onze leden (en andere belangstellenden) die betrekking hebben op eigen (archeologische) onderzoeken. Het gaat vooral om artikelen die te groot zijn voor Westerheem of die, in combinatie met andere artikelen, een lezenswaardig boek vormen voor amateur-archeologen, historici e.a. De nieuwe uitgave is van hetzelfde formaat als de AWN-monografie 'Opgraven' en telt zo'n 160 pagina's. De prijs is, dank zij ruime bijdragen van sponsors, zeer laag en schommelt rondde ƒ 30,-. 'Zusters tussen twee beken' behandelt het onderzoek van het klooster Ter Hunnepe bij Deventer, waar de afdeling Zuid-Salland - IJsselstreek - OostVeluwezoom zo'n 30 jaar aan heeft gewerkt. Het boek valt in twee delen uiteen. Het eerste deel beschrijft in acht artikelen de geschiedenis van het klooster. Na een korte schets van de geschiedenis volgt een beschrijving van het ontstaan van de vrouwenkloosters van de cisterciënzer orde en hun bouwkunst in Nederland en van het leven in het kloos-

ter. In artikelen erna wordt meer specifiek ingegaan op de ligging en de bezittingen, de kaarten waar het klooster op staat afgebeeld en wat van het roerend en onroerend goed van het klooster bewaard is gebleven. Tot slot een impressie van wat in de vorige eeuw van het klooster was bewaard gebleven. Het tweede deel bevat eveneens acht artikelen. Het beschrijft het archeologisch onderzoek van de AWN-afdeling, dat van 1967 tot 1997 duurde, en de resultaten die daaruit voortkwamen. Als eerste is een artikel gewijd aan de prehistorische observaties op deze lokatie, vervolgens het onderzoek naar het eigenlijke klooster en de bijgebouwen en de belangrijkste resultaten die dit opleverde. Specifieke aandacht gaat vérder uit naar de keramiek, de bouwmaterialen, de munten en als laatste de resultaten van het onderzoek naar de menselijke resten. De artikelen in het eerste deel zijn van de hand van Roosenschoon, Jetten, Grever, Rademaker-Helfferich, Nalis, Kloosterboer en Eland. Het tweede deel werd verzorgd door Groenewoudt, de Vries, Lubberding, Nijhof, Bloemink, Vosmeijer en Fuldauer. Op de boekenplank van ieder die geïnteresseerd is in de samenleving in de late Middeleeuwen, in kloosters en • kloosterorden, in middeleeuwse bouwkunst en vooral in archeologie, mag dit boek niet ontbreken. Bestellingen kunnen alleen worden gedaan bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. U krijgt het eerste deel van onze reeks, met accept-girokaart, dan zo spoedig mogelijk thuisgesruurd.


Uitnodiging Afdeling Nijmegen e.o. viert haar 30-jarig bestaan. Met een symposium en een tentoonstelling viert AWN-afdeling 16, Nijmegen en omstreken, haar 30- jarig bestaan. Op zaterdag 14 november 1998 vindt het symposium plaats in Museum Kasteel Wijchen, waar die dag om 12.00 uur de koffie klaar is. Vanaf 12.30 uur volgen de lezingen. Elke deelnemer aan deze dag krijgt een bij de lezingen behorende publicatie. Symposium 'Man en paard, over de romanisering van Zuid-Nederland' De heer P. van den Broeke: Bataafs aardewerk, bestaat dat? De heer H. van •Enckevort: Romanisering van het Zuid-Nederlandse platteland. (Aardewerk; de vergeten materiële cultuur.) De heer R. Lauwerier: Romeinse en inheemse paarden. Mevrouw A. Zwart: Romeins paardentuig. De heer W. Kattenberg, voorzitter van de Stichting Vrienden Frans Bloemen, zal het symposium in goede banen leiden. Tentoonstelling Om 16.00 uur opent vervolgens de heer H. Lubberding, vice-voorzitter van de AWN, de jubileumtentoonstelling in Museum Kasteel Wijchen. De inwendige mens zal daarbij niet worden overgeslagen. Op de tentoonstelling zijn veldwerkresultaten te zien van de leden van de afdeling Nijmegen e.o. Het programma eindigt rond 17.00 uur. Westerheem Het voor u liggende nummer van Westerheem is, zoals u zal zijn opgevallen, voor een aanzienlijk deel gevuld met bijdragen uit afdeling 16. Het lezen van deze artikelen vormt een prima basis voor het bezoeken van het symposium en/of de tentoonstelling. Bovendien kunt u altijd nog eens nalezen wat u op of na 14 november 1998 in Wijchen heeft gezien. De expositie loopt tot mei 1999.

Symposiumgids Als u wilt deelnemen aan het symposium dan moet u voor 4 november a.s. ƒ 15,00 per deelnemende persoon overmaken op girorekening 3110639 ten name van de penningmeester AWN-afdeling Nijmegen e.o. te Nijmegen. Uw overschrijving geldt als bewijs van inschrijving. Voor dit bedrag bezoekt u het symposium en het museum en krijgt u de begeleidende symposiumgids, koffie, hapjes en enkele drankjes. Museum Kasteel Wijchen vindt u in de Kasteellaan 9, op minder dan 10 minuten lopen van NS-station Wijchen. Tot zaterdag 14 november! J.J. van Daalen, Secretaris afd. Nijmegen e.o.

Verzekeringen en veiligheid van de AWN In het Verenigingsnieuws van Westerheem 2 1998 heb ik mij aan u voorgesteld als de yeiligheidsfunctionaris van de AWN. Tot mijn taken behoren het beheer van de verzekeringsportefeuille en het attenderen op veiligheidsaspecten bij de actieve uitoefening van onze hobby. Aan ons werk als amateur-archeologen worden door de ARBO-wet voorwaarden gesteld, terwijl de verzekeringen ervan'uitgaan, dat aan die voorwaarden voldaan wordt. Kortom vormen verzekeringen, ARBO-wet en veiligheid een zeer gecompliceerde eenheid waarmee we binnen de AWN zo zorgvuldig mogelijk moeten proberen om te gaan. In het stukje van april heb ik daarover al het een en ander verteld. In het middenkatern Verenigingsnieuws treft u de brochure aan die vanaf augustus elk nieuw AWN-lid krijgt toegezonden. Deze brochure "Verzekeringen en veiligheid van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland" kunt u desgewenst uit het Verenigingsnieuws losmaken en daar opbergen, waar u hem altijd


direct bij de hand weet. In de brochure heb ik kort de voor u afgesloten verzekeringen samengevat en de daaraan verbonden voorwaarden opgesomd. Ik verzoek u vriendelijk doch dringend van die inhoud goed nota te nemen, zeker als u tot de actieve AWN-leden behoort. Ik heb het voornemen de besturen van de Afdelingen en Landelijke Werkgroepen voortdurend van nieuwe ontwikkelingen op de hoogte te> houden. Daarom raad ik u aan bij eventuele vragen in eerste instantie bij hen te rade te gaan. Te meer daar de officiële AWN-veldwerkleiders samen met u verantwoordelijk zijn voor de veilige voortgang bij uw werkzaamheden en zij erop moeten toezien, dat een logboekje wordt ingevuld of een dagrapport wordt opgemaakt. Want, zoals u in mijn brochure zult lezen, alleen dan is een onverhoopt beroep op onze verzekeringen mogelijk. Ik wens u allen veel succes bij uw graaf- en duikactiviteiten. Met vriendelijke groet, Annemieke Bonnema Functionaris veiligheid/ verzekeringen Koolwitje 13 7423 GJ Deventer tel. 0570 - 656774

Najaarsexcursie op zaterdag 24 oktober naar Tongeren Helaas, het is kort dag. Daarom verzoek ik u - indien u wilt deelnemen aan onderstaande' boeiende excursie - mij per omgaande te berichten, opdat ik u nog op tijd het programma kan toezenden en uw plaats in de bus kan reserveren. Er is gekozen voor Tongeren (België). 1 Er zijn daar een paar zeer interessante opgravingen aan de gang en de wetenschappelijk leiders ervan zijn bereid om tekst en uitleg te geven. Tongeren is een stad met een rijk verleden. Gesticht ca. 50 v. Chr. als Atua-

tuca Tungrorum aan de heerweg BavayKeulen. Het was Caesar die er de Eburonen versloeg en de stad omdoopte tot civitas Tungrorum. Het is niet alleen de oudste stad van België, maar ook de eerste bisschopsstad in de Nederlanden. In het begin van de vierde eeuw werd de stad volledig dopr de Salische Franken verwoest en in 450 werd dit nog eens dunnetjes overgedaan door Attila. Veel van wat is teruggevonden, is te zien in het Stedelijk Museum en het geheel vernieuwde Gallo-Romeins Museum. Bewaard gebleven resten zijn te zien in en onder de stad. Een aantal grote opgravingen (zie ook de mededeling in het katern van Westerheem juli 1998) wordt de 24e oktober onder leiding van de wetenschappelijk leiders bezocht. Degenen die geïnteresseerd zijn in Romeins en middeleeuws, komen zeker aan hun trekken. Het is de bedoeling dat de deelnemers zich verzamelen in Eindhoven. Van daaruit gaan we met de bus naar Tongeren. Onderweg zal uitleg worden gegeven over de bewoningsgeschiedenis van het Brabantse en Limburgse landschap door onze deskundige leden van afd. 23. In Tongeren wordt geluncht en vervolgens worden de opgravingen, een deel van de stad en (misschien),het museum bezocht. Het laatste is afhankelijk van de beschikbare tijd. Terug in Eindhoven wordt voor degenen die niet direct op de trein stappen, nog een drankje geserveerd. De kosten voor deelname bedragen, inclusief lunch, ƒ 45,- p.p. U kunt zich opgeven bij ondergetekende, met duidelijke vermelding van naam en adres (één introducé per lid is toegestaan). U ontvangt dan zo spoedig mogelijk het volledige programma. Let wel: voor de busreis van Eindhoven naar Tongeren wordt 1.5 uur uitgetrokken, dus zijn we , i.v.m. het overvolle programma, niet voor 17.30 uur terug in Eindhoven. Met vriendelijke groet, Herman Lubberding, vice-vöorzitter Verlengde Lindelaan 53 7391JH Twello (tel. 0571-275706)


Troffeltjes Troffeltjes' zijn gratis advertenties van AWN-leden. De inhoud van een 'troffeltje' moet direct met de AWN of de archeologie te maken hebben en.mag geen commercieel doel nastreven. Een 'troffeltje' kan max. 50 woorden bevatten. De redactie behoudt zich het recht voor advertenties te wijzigen ofte weigeren. Sluitingsdatum kopij: zie colofon. Aangeboden: oude jaargangen Westerheem, I975-I993-ƒ 200,-. J. Klepper, Molenblok 16, 3253 AL Ouddorp Telefoon 0817-681005

Agenda

Archeologie Steenbergen presenteert de resultaten van het archeologisch onderzoek in de Grote Kerstraat 4 in Steenbergen. Gebouw De Ouden Stempel, Kaaistraat, Steenbergen. Inlichtingen: 0167-567177. 3 november: Afdeling Amsterdam e.o.: lezing mw. J. Dijkstra over Opgraving Malburg. Herman Heyermanschool, Pandora 1, Amstelveen. 20.00 uur. 7 november: West-Brabantse Archeologiedag. 11 november: Afdeling Zuid-Veluwe en OostGelderland: lezing Ronald Wientjes over de drie Gasthuizen Arnhem. Coehoornstraat 17, Arnhem. Toegang ƒ2,50. 20.00 uur. 14 november: Afdeling Nijmegen e.o. viert haar 30jarig bestaan. Voor uitgebreid programma zie elders in dit blad.

Afdelingsactiviteiten 13 oktober: Afdeling Zaanstreek-Waterland e.o.: lezing Pieter Floore over het onderzoek op het eiland Mauritius naar de overblijfselen van het VOC-fort Frederik Hendrik. Dorpsstraat 370, Assendelft. 20.00 uur. 14 oktober: Afdeling Zuid-Veluwe en OostGelderland: lezing Arjen Bosman over zijn promotie-onderzoek opgraving Velsen. Coehoornstraat 17, Arnhem. Toegang ƒ 2,50. 20.00 uur. 20 oktober: Afdeling West-Brabant: lezing mw. C. van Driel (IPL) Een spookrijder in Bra-

bant (onder voorbehoud). Natuurhistorisch en Volkenkundig Museum, Markt 30a, Oudenbosch. 20.00 uur. 23, 24 en 25 oktober: Afdeling West-Brabant: St. Stadse

IV

17 november: Afdeling Zaanstreek-Waterland e.o.: lezing Jerzy Gawronski over het wrak van het galjoen 'De Amsterdam', gezonken voor de zuidkust van Engeland. Dorpsstraat 370, Assendelft. 20.00 uur. 11 december: Afdeling Zeeland: lezing over het kasteel Aldegonde te West-Souburg door dhr. A. Tramper (Gemeente-archief Vlissingen) en dhr. J. Jongepier (Prov. Arch. Centrum Zeeland). Zeeuwse Bibliotheek, Middelburg. 19.30 uur. 12 december: Afdeling West-Brabant: excursie naar Zeeland. Meer informatie bij het afde: lingssecretariaat. 16 december: Afdeling Helinium: lezing in Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, Vlaardingen. 20.oö uur. Meer informatie via het afdelingssecretariaat.


Verzekeringen en veiligheid van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)


Afbeelding 2: Schoen, Gemeente Delft, sectie Algemene Zaken, Monumenten & Archeologie; Opgraving Voorstraat 12, Delft. Datering 156 eeuw. Voorpagina:

Messchede, Gemeente Delft, sectie Algemene Zaken, Monumenten & Archeologie; Opgraving Huyterstraat. Datering 14e eeuw. Hoogte: 17,5 cm.

Tekeningen:

Jan van Oostveen

2


Verzekeringen en veiligheid van de AWN Waarom verzekeren? In deze brochure kunt u informatie vinden over de verzekeringen die de AWN voor haar leden heeft afgesloten. Besturen van verenigingen zijn namelijk wettelijk verplicht verzekeringen af te sluiten voor hun leden. Daarnaast wil de AWN goed voor haar leden zorgen. Welke verzekeringen heeft de AWN? 1. ongevallenverzekering 2. wettelijke aansprakelijkheidsverzekering 3. juridische bijstandsverzekering Waarvoor dienen de verzekeringen? Bovenstaande verzekeringen geven dekking tegen risico's van AWN-leden en aspirant AWN-leden, die zich binnen het kader van de Statuten van de vereniging in verenigingsverband zich bezighouden met archeologische activiteiten zowel boven als onder water. Onder deze activiteiten vallen alle werkzaamheden die door de AWN worden georganiseerd, zoals: archeologische opgravingen, vondstverwerking, bijwonen van lezingen, houden van tentoonstellingen, deelname aan kampen en excursies etc. Om een beroep op de verzekeringen te kunnen doen, zal men zich aan de veiligheidsvoorschriften van de AWN moeten houden. Hierover kunt u verderop in deze brochure meer lezen. Vanzelfsprekend is, dat schade aan personen en zaken voorkomen dient te worden. 1. ongevallenverzekering: Deze verzekering is afgesloten om letselschade te vergoeden die is opgelopen bij een georganiseerd AWN-evenement, waarbij alle veiligheidsaspecten in acht zijn genomen. Indien er sprake is van opzet of roekeloos gedrag kan er geen beroep op deze verzekering worden gedaan. Verzekerde bedragen per persoon: 1. fl. 5.000,bij overlijden 2. fl. 25.000,als maximum bij algehele blijvende invaliditeit, met gedeeltelijke uitkering bij gedeeltelijke blijvende invaliditeit ten gevolge van een ongeval. 2. wettelijke aansprakelijkheidsverzekering (W.A.): Er kan een beroep op de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering worden gedaan, wanneer schade of letsel wordt toegebracht aan anderen (niet AWN-


leden) of goederen van derden. Maar ook in geval van onderlinge schade of letsel, veroorzaakt bij gezamenlijke bezigheden, is een beroep op deze verzekering mogelijk. Verzekerde bedragen: 1. fl. 2.500.000,- maximum per gebeurtenis 2. fl. 5.000.000,- maximum per verzekeringsjaar Het eigen risico bedraagt fl. 250,- bij elke beschadiging en/of vernietiging van goederen. 3. juridische bijstandsverzekering De AWN heeft voor alle actieve leden een juridische bijstandsverzekering afgesloten. Wanneer aan derden gedurende AWN-activiteiten schade of letsel wordt toegebracht, kan indien noodzakelijk een beroep op de juristen van de verzekeraars worden gedaan. Zij verlenen dan de juridisch bijstand. U kunt dus niet zelf een advocaat inschakelen. Welke voorwaarden stelt de verzekering aan de leden? Alle graaf- en duikactiviteiten moeten, zoals in de Monumentenwet beschreven staat, bij de daartoe aangewezen instanties worden gemeld. In de provincie richt men zich dan tot de Provinciale Archeologische Dienst. Deze dienst geeft de vondstmeldingen door aan de ROB (Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek). Bij vondsten gedaan in grote steden kan u zich in veel gevallen richten tot de stadsarcheoloog. Verder graaft de AWN ook wel samen met universiteiten. Behalve samenwerken met bovenstaande instanties verricht de AWN ook zelfstandig archeologisch onderzoek, zoals veldverkenningen, boorcampagnes etc. Uiteindelijk dient de ROB van alle activiteiten op de hoogte te zijn. Bij veldwerkzaamheden verricht door de AWN, wordt verwacht dat er een protocolboek wordt bijgehouden. Daarin moet o.a. het volgende staan: • code of naam opgraving/ander veldwerk • datum, plaats en tijd • weersomstandigheden • aanwezige leden • bezoekers • bezigheden per dag • eventueel aangetroffen vondsten/sporen • registratie van ongevallen en bijna ongevallen Om in geval van schade of letsel de verzekering te kunnen overtuigen dat er serieus en veilig is gewerkt, eist de verzekering inzage in het protocolboek met dagrapporten. Een computeruitdraai is op dat moment niet voldoende. Er dient een boek of schrift met vaste rug (dus geen losbladig systeem) overhandigd te


worden, waarin in ieder geval de basisgegevens (zie boven) staan. Het moet voor de verzekering duidelijk zijn dat er inderdaad een protocolboek is bijgehouden. Alle andere gegevens kunnen natuurlijk altijd in de computer worden ingevoerd. De veldwerkleider of veldwerkcoördinator dient het protocolboek te verzorgen en de contacten te onderhouden met het afdelingsbestuur. Bij een verzekeringskwestie kan het protocolboek een belangrijke rol spelen, omdat zo kan worden aangetoond dat er alles aan is gedaan om schade of letsel te voorkomen. Uw voorzorgsmaatregelen moeten dus uit het verslag in het protocolboek blijken. Verder moet duidelijk zijn wie met welke taken was belast. Bij graaf- en/of boorwerkzaamheden kan gemakkelijk schade aan kabels en leidingen ontstaan. Drie tot tien werkdagen voor het begin van archeologisch veldwerk moet u zich in verbinding stellen met het KLIC (het Kabels en Leidingen Informatie Centrum). Het KLIC meldt u dan de exacte ligging van kabels en leidingen. Mocht er bij een opgraving een kabel worden geraakt en heeft u van te voren geen contact opgenomen met het KLIC, dan wordt de schade niet vergoed. De AWN stelt in geval van archeologisch bodemonderzoek contact met het KLIC dan ook verplicht. Telefoonnummers van het KLIC zijn te vinden in het AWN-Bulletin van juli 1998 (de telefoonnummers kunt u ook opvragen bij de functionaris veiligheid/verzekeringen). Duikende leden zijn meeverzekerd onder de volgende voorwaarden: • lid van een erkende duikvereniging, zoals NOB, IADS, PADI of een andere bij C-Mas aangesloten vereniging; • er wordt alleen gedoken volgens het standaard veiligheidsreglement; • men beschikt over een geldig duikbrevet; • men bezit een geldige medische verklaring (niet ouder dan één jaar) en goedgekeurde apparatuur; • alle activiteiten vinden plaats onder toezicht van een (gekwalificeerde) projectleider. Aspirant leden De AWN stelt geïnteresserden (aspirantleden) in de gelegenheid kennis te maken met de archeologie onder de volgende voorwaarden: 1. Het hoofdbestuur geeft het aspirantlid de gelegenheid zich gedurende 5 dagen te oriënteren binnen een periode van 2 maanden na aanmelding. Een weekeinde wordt als één dag opgevat. 2. Een aspirantlid moet worden aangemeld bij de functionaris veiligheid/verzekeringen (zie adres achterzijde brochure), alleen dan is het aspirantlid verzekerd. Na die 5 dagen dient er een keuze te worden gemaakt omtrent het lidmaatschap.


Alleen onder deze voorwaarden mogen geïnteresseerden meedoen met AWNactiviteiten. Buiten deze voorwaarden is deelname aan activiteiten door geïnteresserden niet toegestaan. Wettelijke normen en richtlijnen betreffende putten en sleuven: De AWN dient zich bij het graven van putten en sleuven aan de ARBO-richtlijnen te houden. De belangrijkste regels zullen beknopt worden weergegeven. Voor andere informatie kunt u altijd contact opnemen met de verzekeringsfuncionaris. • • • • • • •

Voor u begint met graven moet u er zeker van zijn dat alle eventueel aanwezige kabels en leidingen zijn afgesloten. U dient contact met het KLIC op te nemen. Officieel moet een sleuf of put die dieper dan een meter is, bestempeld worden, tenzij er een veilig talud aanwezig is. U dient rekening te houden met de grondwaterspiegel, regen en andere van invloed zijnde weeromstandigheden. Wees voorzichtig met een zware belasting van de bovengrond, zoals trillingen en opslag van grond. Bij ontgravingen die dieper dan 4 meter zijn of in het veen moet u vooraf de Arbeidsinspectie raadplegen. Naast een talud dat dieper dan een meter is, mogen aan weerszijden tenminste 50 cm niet gebruikt worden voor opslag van grond en materialen. De put of sleuf moet veilige toegangen en uitgangen hebben.

\ W

Afbeelding 3: Kogelpot met stempel; Archeologische Werkgemeenschap Nederland. Afdeling Amsterdam e.o. Opgraving Ouddiemerlaan 543, Diemen. Datering: 12d. Hoogte: ca. 19 cm.


• • • • •

Wees bedacht op scheuren in het profiel. Sleuven die dieper zijn dan een meter moeten aan de bovenkant afgezet worden. Gebruik dient te worden gemaakt van persoonlijke beschermingsmiddelen zoals, handschoenen, veiligheidsschoeisel en helm. Op de werkplek dient een verbanddoos aanwezig te zijn. Het is raadzaam dat een van de medewerkers een EHBO-diploma heeft. Het werken met verontreinigde grond dient vermeden te worden.

Tips voor veilig werken bij archeologisch veldwerk: De verzekering keert in geval van schade en letsel alleen dan uit, wanneer er op een veilige manier is gewerkt. De Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water houdt zich aan het Veiligheidsreglement van de Nederlandse Onderwatersport Bond (NOB). In deze brochure worden deze specifieke veiligheidseisen niet besproken. • Het is raadzaam in verband met infecties een tetanusinjectie te halen. • Handen dienen te worden gewassen vóór het nuttigen van consumpties. • In geval van werken met een graafmachine niet in de draaicirkel gaan staan en zorg ervoor dat u door de machinist gezien wordt. • Diepe sleuven dienen gestut te worden. • EHBO-diploma binnen de groep strekt tot aanbeveling.

Afbeelding 4: Kleipijp met Adam en Eva op de steel afgebeeld. Steellengte: 9,5 cm; Archeologische Werkgemeenschap Nederland, afdeling Amsterdam e.o. Opgraving 't Kalfje, Amsterdam. Datering ca. 1630. Mogelijke maker: John Atford, Amsterdam.


Hoe meldt men een incident of bijna incident? U dient een incident of bijna incident te melden bij de verzekeringsfunctionaris. U kunt dit ook door uw afdelingssecretaris laten doen. Hij/zij beschikt over een formulier dat moet worden ingevuld in geval van schade en of letsel. De tekst moet worden doorgegeven aan de verzekeringsfunctionaris die voor de verdere afhandeling zorg zal dragen. Wij hopen dat deze informatiefolder ertoe zal leiden dat er binnen de AWN nog veiliger gewerkt gaat worden!

Adres centraal meldpunt: Functionaris veiligheid/verzekeringen Annemieke Bonnema Koolwitje 13 7423 GJ Deventer Telefoon (0570) 656774 Bureau AWN Herengracht 474 1017 LA Amsterdam Telefoon (020) 42762. Fax (020) 422 7910

Afbeelding 5:

8

Pingsdorf tuitkan, hoogte ca. 31 cm. Archeologische Werkgemeenschap Nederland, afdeling Amsterdam e.o.; Opgraving Ouddiemerlaan 543, Diemen. Datering 12d.


VERENIGINGSNIEUWS december 1998 Redactie: Els Piekaar, Hofmeyrstraat 43a, 1091 LX Amsterdam

De AWN-instructiekampen in Nijmegen In de eerste twee weken van juli hebben in totaal 29 deelnemers hun eerste schreden gezet op het pad van de amateurarcheologie. Voor het merendeel van de deelnemers was het een eerste kennismaking met archeologie en cultureel erfgoed. Activiteiten Het programma was beide weken zo in elkaar gezet dat iedereen een goed beeld kreeg van het archeologisch bedrijf. Zo hebben de deelnemers naast theoretische kennis over landmeten en tekenen oefening opgedaan in graaftechnieken en een basis gekregen op het gebied van cultuurbehoud. Op zondag is traditioneel een bezoek gebracht aan het archeologisch park Xanten in Duitsland met zeer afwisselend weer... Naast een prachtig park en een mooi museum was er een Vlaamse rondleidster aanwezig die bereid was een Nederlandse toelichting te geven, hetgeen met luid gejuich werd ontvangen. Er waren ook avondactiviteiten ingeroosterd, zoals een lezing door Jan Thijssen op dinsdagavond over de archeologische onderzoeken in Nijmegen en over de locatie aan de Waalsprong (waar we die week ook zouden gaan graven). Op een andere avond hebben we onder leiding van Wim Tuijn (oud-voorzitter van afdeling Nijmegen e.o.) een interessante stadswandeling door Nijmegen gelopen. Ook is er regelmatig gesnuffeld en gewandeld op het Kops Plateau, waaron-

der ons verblijf gelegen was. Tijdens die wandelingen zijn een aantal deelnemers ware speurhonden gebleken en zij hebben zelfs een paar unieke vondsten gedaan! Daarnaast hebben we in groepjes een bezoek gebracht aan Museum Ceuclum, net over de provinciale grens in Cuijk.

Maandagochtend: uitleg in de put door Cees Brox over Romeinse graven gevonden en op te graven op dit terrein.

Opgraving(en) Er waren opgravingen in de stad (MariĂŤnburg e.a.) waar Romeinse graven werden blootgelegd. In een pand dat wordt verbouwd door de eigenaar

Dinsdagochtend: schedels schoonmaken onder deskundige begeleiding.


was een beerput die onder deskundige leiding werd geleegd. En in de werkruimte bij MariĂŤnburg waren schedels af te stoffen... Daarnaast was er bij de Waalsprong nog het een en ander te beleven, zoals een depot in Lendt waar materiaal kon worden gesorteerd en een terrein met prehistorische nederzettingen in Oosterhout.

Woensdagochtend: meet-instructie door Wim Tuijn. Xanten, receonstructie tempel.

Op het laatste moment bleek dat het aantal deelnemers groter was dan de ruimte op de sites, daarom werd het programma nog wat meer aangepast en verrichtten alle deelnemers in steeds wisselende groepjes verschillende werkzaamheden. Dankzij een uitstekende samenwerking met Cees Brox was het mogelijk om een en ander zo in te passen dat het iedereen goed beviel. De dinsdag was bijvoorbeeld georganiseerd in 'shifts' van vier verschillende groepjes en locaties. Groep i was bezig bij een opgraving in de stad (MariĂŤnburg), terwijl groep 2 zich bezighield met het (begeleid) leeghalen van een beerput. Bij de Romeinse graven zaten ook twee deelnemers en de rest van de groep (zes personen) was bezig met het afstoffen van schedels die geborgen waren met zand en al. De 'schedelgroep' kreeg meteen les over hoe een schedel in elkaar zit en waaruit is op te maken of het een vrouwelijke of mannelijke schedel is. Die middag hebben we na de lunch de groepen gewisseld. Verblijf Het verblijf was net als vorig jaar geregeld bij de Montessori-school aan de Berg en Dalseweg, waar we gebruik konden maken van een aantal lokalen voor het overnachten, douches bij de gymzaal en een flinke aula waar we de maaltijden konden gebruiken. Een van de voordelen van het logeren in de Montessori-school is dat de school rustig gelegen is onder het Kops Plateau. Ook konden we gebruik maken van het schoolplein en de patio voor de


barbecue. Het avondeten kwam via de catering. Die zorgde voor smaakvolle kost, zodat iedereen voldoende energie binnen kreeg voor het zware werk! Sfeer De eerste week bestond de groep voornamelijk uit dertigers en een paar jongeren en ouderen. De deelnemers waren enthousiast over het programma en de kennis die men opdeed. Ook de leiding was tevreden met de sfeer en de inzet van de groep, al kreeg (of nam) de leiding vrij weinig slaap gedurende de week... De sfeer was erg goed en het was gezellig, ondanks de voetbalwedstrijden die bijna 'en masse' bekeken en beluisterd werden. En natuurlijk niettegenstaande het feit dat er te weinig gescoord werd op de verwachte wijze... Op vrijdagavond werd er een barbecue georganiseerd waarmee iedereen de nodige eiwitten weer kon binnenkrijgen. Het was een afscheidsfeest met een ode aan de leiding, inclusief lofdicht en verkleedpartij. Ook in de tweede week was het gezellig, deelnemers en leiding waren erg enthousiast. De gemiddelde leeftijd was negentien-twintig jaar en er was een aantal deelnemers van rond de dertig jaar en ouder bij. Een van de deelnemers vond op donderdagavond op het Kops Plateau een benen ring, een dobbelsteen, een fibula en een stuk terra sigillata. Ze heeft het er nog over! Ook hier was op vrijdagavond een barbecue en werd er flink gegeten en gefeest en gingen een aantal deelnemers laat slapen... Reüniedag Het is traditie om na een kamp een reüniedag te organiseren waar alle deelnemers elkaar weer ontmoeten en er foto's kunnen worden uitgewisseld. Naast foto's zijn er dan ook reünieboekjes die iedereen krijgt, als herinnering aan het voorgaande kamp. Een reüniedag wordt meestal georganiseerd in een plaats waar een historisch of archeologisch interessant programma kan worden opgezet.

Met alle deelnemers van Nijmegen i en 2 hebben we op 3 oktober jongstleden de reüniedag in Dordrecht georganiseerd. Samen met Taco Groeneveld (mijn mede-kampleider van Nijmegen 1) is de dag georganiseerd en een groot succes geworden. Mede dankzij de hulp van afdeling Lek- en Merwestreek en de Archeologische Dienst op het Statenplein en de rondleiding van Jan Konings konden we ons die dag bijschaven op het gebied van stadsarcheologie. En natuurlijk 's avonds gezellig tafelen met iedereen die bleef voor het gezamenlijke diner.

Profielsteken op vrijdagmorgen in Oosterhout. Alle foto's: Claudia Vandepoel.

Kortom, met veel plezier kijk ik uit naar de instructiekampen in Nijmegen volgend jaar! Claudia Vandepoel

III


Contributie Als u dit berichtje leest, staat het nieuwe verenigingsjaar al weer voor de deur of is het nieuwe jaar net begonnen. Dat betekent, dat ook bij u de acceptgiro voor de contributie 1999 bezorgd werd. Op de Algemene Ledenvergadering in Wormer 1998 werd besloten tot een kleine contributieverhoging voor de lidmaatschappen van de huisgenoten en de geassocieerde leden. U heeft daarover in Westerheem 2 1998 kunnen lezen. Volgens de Statuten van de vereniging kan men - indien daartoe genoodzaakt - het lidmaatschap vóór 1 december van een verenigingsjaar opzeggen. Daarvan wordt ook in elke Westerheem op de eerste pagina melding gemaakt. Gelukkig zijn er altijd maar enkelen die daartoe over moeten gaan. De AWN biedt haar leden dan ook naast de toezending van Westerheem een breed scala van faciliteiten. Daarbij kunnen de gedachten uitgaan naar het in verenigingsverband actief deelnemen aan het archeologische onderzoek, deelname aan excursies, het bijwonen van lezingen en het bijwonen van graafkampen. In het algemeen bent u lid geworden voor onbepaalde tijd. Daar zijn twee uitzonderingen op. Zo wordt het studentlidmaatschap en het lidmaatschap van de geassocieerde leden alleen op verzoek gecontinueerd. Na inschrijving hebben deze leden hiervan bericht ontvangen. Verder verwijs ik naar de informatie over de AWN-lidmaatschappen achterin elke Westerheem. Ik neem aan dat de studentleden ondertussen hun lidmaatschap al gecontinueerd hebben. Van de geassocieerde leden wordt verwacht, dat zij dat in de loop van januari, uiterlijk februari zullen doen. Toezending van Westerheem wordt gestaakt wanneer leden hun contributie niet binnen enkele maanden na ontvangst van de acceptgiro voldaan hebben. Dat klinkt misschien onaardig, maar geld is schaars in onze vereniging en het hoofdbestuur kan zich niet permitIV

teren onnodige kosten te maken. Som ik tenslotte nog enkele goede redenen op om zo spoedig mogelijk uw contributie over te maken: - de ontvangen contributie wordt op een renterekening geplaatst, waardoor wij onze inkomsten iets kunnen verhogen; - u bespaart de administratie veel tijd en zorg; controle op late betalingen en het verzenden van een betalingsherinnering vragen veel tijd en extra kosten; - onze begrotingen zijn gebaseerd op het ledenaantal per 1 januari; - de hoogte van de retributie die de AWN-afdelingen en de LWAOW ontvangen als financiële ondersteuning van hun activiteiten, wordt gebaseerd op hun ledenaantal per 1 maart. Kortom redenen genoeg om snel de acceptgirokaart in te vullen en zodoende de verenigingskas weer bij te vullen. Het Hoofdbestuur rekent op u! Bob Beerenhout, landelijk secretaris a.i.

Speciale aanbieding Bij de reorganisatie van het AWN-archief zijn wij een doos tegengekomen, waarin zich nog twintig exemplaren van een AWN-Monografie uit 1975 bevonden, die al lange tijd 'uitverkocht' was. De Ledenservice biedt u het fraai geïllustreerde boekje aan tegen de speciale prijs van ƒ 15.- (incl. verzendkosten). Het gaat om:

Pijpelogie vorm, versiering en datering van de Hollandse kleipijp door F.H. W. Friederich

Een ideaal boekje voor degenen die de eerste stappen op dit boeiende terrein willen zetten. U kunt dit boekje bestellen door overmaking van ƒ 15.- op rekening 577808 t.n.v. penningmeester AWN, De Bilt onder vermelding van 'Pijpelogie'. U krijgt het dan,


zolang de voorraad strekt, zo spoedig mogelijk thuisgezonden. Marieke van der Enden Bureau AWN/Ledenservice

Internet De opgravingsresultaten van het in 1997 en 1998 opgegraven inheemsRomeinse grafveld bij de Mispelhoef te Acht (gemeente Eindhoven) kunnen via Internet geraadpleegd worden. Vooralsnog is dat in de vorm van een viertal kleurenfoto's, een reconstructietekening van een menselijke crematie en wat korte teksten. Een en ander is gerealiseerd door Hans Klein Sprokkenhorst, die ook andere informatie voor Internet raadpleegbaar heeft gemaakt. De informatie is te vinden op het volgende adres: http://www.xs4all. nl/~kleinspr/acht/opgraaf.htm.

Blad in het blad Eén van de meest informatieve afdelingsbladen is naar mijn smaak 'Grondig bekeken' van de afdeling Lek- en Merwestreek. Het is qua dikte een echt tijdschrift (het laatste nummer telt 48 pagina's plus omslag) op A5-formaat. 'Grondig bekeken' verschijnt vier maal per jaar en is bezig aan de 13e jaargang. Het laatste nummer informeert ons uitgebreid over de resultaten van opgravingen op vier verschillende lokaties in de Lek- en Merwestreek. De diverse vondsten worden besproken, waaronder een boomstamkano uit elzen- of populierenhout, voorlopig gedateerd op omstreeks 5000 voor Chr. Ook in deze 'Grondig bekeken' o.a. nieuws over de Betuwelijn-opgravingen en een prettig leesbaar verslag van een restauratie-avond met als gast een restaurator van de Stichting Oudheidkundig Bodemonderzoek Hoeksch§e

Waard (S.O.B.). Dit verslag bevat enkele handige tips. Bijvoorbeeld: als u snel wilt werken bij het restaureren van aardewerk, doe dan wat zout door het gips. Voelt u meer voor een rustige aanpak, meng er dan (vette) koffïemelk door. Alleen al dit soort wenken plus de variatie en 'grondigheid' maken deze 'Grondig bekeken' het lezen meer dan waard! Els Piekaar

AWN-excursie naar Tongeren op 30 oktober 1998 De laatste week van oktober 1998: Regen, regen en nog eens regen. De dertigste: Pluvius was ons blijkbaar goedgezind, het was die dag droog. Wel trachtten de Nederlandse Spoorwegen nog roet in het (excursie)eten te gooien door op het traject 's Hertogenbosch-Eindhoven bussen in te zetten. Dit zorgde voor enig oponthoud. Maar in Eindhoven aangekomen, stond op het depot van de afdeling Kempen- en Peelland de koffie klaar. Er was gelegenheid om met de andere excursiegangers kennis te maken en bovendien konden we er de vele fraaie vondsten, verspreid over vitrines en tafels, bewonderen. Ondanks het NS-oponthoud gingen we redelijk op tijd per bus richting Tongeren. Nico Arts, goed voorbereid op zijn taak als excursieleider, wees links en rechts van de route vele archeologische sites aan. Doorspekt met anekdotes schetste hij een beeld van de bewoningsgeschiedenis van het, aan ons voorbij flitsende, gebied. In Tongeren aangekomen, werd eerst rond de stad gereden en de werden Romeinse- en middeleeuwse muurresten bewonderd. De fraaie Moerenpoort konden we niet door, dus moest worden omgereden. Toen reden we ons vast in de smalle straatjes van het centrum en waren we genoodzaakt om de laatste driehonderd

V


burg dan de gemiddelde toerist aan informatie krijgt. Een snelle blik in het nieuwe Gallo-Romeinse Museum en een glimp van de fraaie middeleeuwse gebouwen zal voor veel deelnemers een reden zijn om nog eens een bezoek te brengen aan deze boeiende stad. Herman Lubberding

Cursussen Aandachtig luisteren in Tongeren. Foto: Nico Arts.

VI

meter naar het Gallo-Romeinse Museum, te voet af te leggen. Deichauffeur moest achterwaarts terug, wat - naar later bleek - geen problemen had opgeleverd. In het restaurant, boven het museum, werd geluncht en werd kennis gemaakt met onze gastvrouw en -heren, mevrouw Van der Gehuchte en de heren Vanderhoeven en Vynkier. De beide heren namen het Romeinse deel van de excursie voor hun rekening ("Er zijn helaas veel middeleeuwse verstoringen in Atuatuca Tungrorum..."), mevrouw Van der Gehuchte leidde ons rond op de opgraving van het veertiende-eeuwse Agnietenklooster (veel Romeinse bouwstenen zijn hier hergebruikt..."). Na de rondleidingen wachtte in het museum-restaurant de koffie met vlaai of, desgewenst, een van de vermaarde belgische biersoorten. Nou ja, wachtte... WIJ moesten lang wachten, want hoewel de kwaliteit uitzonderlijk hoog was, liet de snelheid van bedienen nogal te wensen over. De geplande wandeling door het fameuze Begijnhof kon daardoor geen doorgang vinden. Vanuit de bus werd echter nog een blik gegund op dit oudste begijnhof van België. Precies op tijd, maar nu in de stromende regen, werden de deelnemers weer op het station Eindhoven afgeleverd. Door de excellente uitleg van onze gastheren hebben de 32 deelnemers aan de excursie veel meer gezien en gehoord van het belangrijkste cultuurhistorische centrum van Belgisch-Lim-

In Tongeren worden reeds enkele semesters archeologische cursussen georganiseerd door Universiteit Vrije Tijd Davidsfonds. Daarbij doceren hoogleraren van alle Vlaamse universiteiten overdag kwaliteitscursussen op een toegankelijk niveau. Dit wordt mede mogelijk gemaakt met steun van BACOB. In nog vele andere Vlaamse steden (waaronder Lommei, Maaseik, Genk én Hasselt) worden cursussen door dit fonds georganiseerd. Er verschijnt elk halfjaar een nieuwe cursusgids. Deze biedt uitgebreide informatie over de verschillende cursussen, waaronder archeologie en geschiedenis van de oudheid. De cursusgids is gratis te verkrijgen bij Universiteit Vrije Tijd Davidsfonds, Blijde Inkomstraat 77, 3000 Leuven. Tel. 0032 16 210 670 (Sabrina Derademaeker), fax 0032 16 310 608. Voor inlichtingen kan men op hetzelfde adres terecht of bij Dolf Rigo, tel. 0032 12 236

829.

Zusters tussen 2 beken Het in het vorige nummer van Westerheem al aangekondigde boek "Zusters tussen 2 beken" van de AWN, is nu van de persen gerold. Op 26 november jl. is het eerste exemplaar aangeboden aan de burgemeester van Deventer. Het boek, met de ondertitel "graven naar klooster Ter Hunnepe" (bij Deventer) ziet er prachtig verzorgd en rijk geïllustreerd uit. De redactie is van


Zusters tussen 2 beken

Betalingen kunnen alleen nog gedaan worden via het gironummer 577808.

Troffeltjes 'Troffeltjes' zijn gratis advertenties van AWN-leden. De inhoud van een 'troffeltje' moet direct met de AWN of de archeologie te maken hebben en mag geen commercieel doel nastreven. Een 'troffeltje' kan maximaal 50 woorden bevatten. Sluitingsdatum kopij: zie colofon. De redactie behoudt zich het recht voor om advertenties te wijzigen ofte weigeren. Aangeboden:

oude jaargangen Westerheem Nina Herweijer, Herman Lubberding en Jan de Vries. De prijs voor leden van de AWN is afgehaald/22,- en toegezonden ƒ 29,50 (incl. BTW). De boekhandelprijs is ƒ 32,50. AWN-leden kunnen het boek afhalen bij de secretariaten van hun afdeling of bij het Bureau AWN, Herengracht 474 in Amsterdam.

Ï975-I993-/ 2 0 0 '-J. Klepper, Molenblok 16, 3253 AL Ouddorp, tel. 0187-681005. (in de vorige 'Westerheem' stond bij deze troffel helaas een onjuist telefoonnummer vermeld).

Gratis af te halen:

Bericht van de penningmeester De bankrekening van de AWN bij de ABN-Amrobank is vervallen.

tekentafel formaat blad A-o, machine met pantograaf en contragewicht. Informatie bij An Osseweyer, tel. 078-6160576.

ARCHAEO-ZOOLOCICAL RESEARCH AND ARCHAEOLOCICAL SUPPORTS

Bob Beerenhout & Jacqueline Oversteegen Waldeck Pyrmontlaan 8b2 1075 BV AMSTERDAM tel.: (020) 6643354

VII


Agenda Afdelingsactiviteiten 9 januari: Afdeling Lek- en Merwestreek: nieuwjaarsbijeenkomst Vest 94a, Dordtrecht. 11.00 uur. 13 januari: Afdeling Utrecht e.o.: lezing door DJ. Waarsenburg, archeoloog aan de Universiteit van Amsterdam, over Etrus-, ken; een nieuw licht op een oud volk. Dekenzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5, Utrecht. 20.00 uur. Toegang: AWN-leden ƒ 2,50, niet-leden ƒ 5,-. 19 januari: Afdeling Twente: lezing door Cuno Koopstra over stadsopgravingen in Sneek en Leeuwarden. De Bijenkorf in Borne, 20.00 uur. 25 januari: Afdeling de Nieuwe Maas: lezing door J. Waasdorp 'Romeinse soldaten in Den Haag'. Lezingenlokaal van het BOOR, St. Jobsweg 7, Rotterdam. 20.00 uur.

16 februari: Afdeling Twente: lezing door Suzanne Wentink. De Bijenkorf in Borne. Meer informatie via het afdelingssecretariaat. 10 februari: Afdeling Utrecht e.o.: lezing door R.S. Kok, gemeentelijk archeoloog te Gouda, over ontginners in het veen; de opgraving Oostpolder in Gouda. Dekenzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5, Utrecht. 20.00 uur. Toegang: AWNleden ƒ 2,50, niet-leden ƒ 5,-. 19 februari: Afdeling Zeeland: Lezing over de Romeinse bewoning op het Marktveld te Valkenburg (ZH) door de heer R. van Dierendonck, prov. archeoloog van Zeeland. Zeeuwse Bibliotheek Middelburg, aanvang 19.30 uur.

VIII

15 maart: Afdeling de Nieuwe Maas: lezing door J. Hendriks, stadsarcheoloog van Dordrecht over stadskernonderzoek aan het Statenplein in Dordrecht. Lezingenlokaal van het BOOR, St. Jobsweg 7, Rotterdam. 20.00 uur. 16 maart: Afdeling Twente: lezing door Henk Oosterink over fossielen in Winterswijk. De Bijenkorf in Borne, 20.00

23 maart: Afdeling Zaanstreek-Waterland e.o.: lezing door R.C.G.M. Lauwerier over vierde-eeuwse bewoning bij het dorpje Heeten. Dorpsstraat 370, Assendelft. 20.00 uur.

17 april: Afdeling Zeeland: Lezing met aansluitend excursie in de gemeente Borsele o.l.v. de heer J. de Ruiter. Tijdens de excursie zal aandacht worden besteed aan de landschappelijke, historische en archeologische waarden van het gebied. Verenigingsgebouw "Vijverzicht", Plein 3 te Bprssele. Aanvang 10.00 uur, einde ong. 16.00 uur.

Verenigingsactiviteiten 29 mei: Algemene Ledenvergadering in Arnhem. AVL 8 maart: AVL: lezing door J. Schreurs over de opgravingen aan de Schelsberg te Heerlen van de oudste nederzetting van de Michelsbergcultuur in Nederland. Thermen Museum in Heerlen, 20.00 uur.


Westerheem tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

Redactie: P. van der Heijden (hoofdredacteur), H. Nieuwenhuis (eindredacteur), M.F. van Oorsouw (literatuurrubrieken), E. Piekaar (verenigingsnieuws), G. Groeneweg Redactieraad: J.C. Besteman, mevr. J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart Centraal redactie-adres: Lamarckhof IO-I, 1:098 TK Amsterdam Informatie over het lidmaatschap van de AWN bij: bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam INHOUDSOPGAVE JAARGANG 47,1998 Artikelen Besselaar, J.A. van den, enj. van der Heijden. Wrak in de Wal bij kilometerraai 884.400 58-63 Bos, J.A. Constructieve en criminele metaaldetectie: een standpunt 128-134 Carmiggelt, A. Is er in de toekomst meer verleden? 121-123 Cordjunke, E.H.P. De tombe van graaf Floris V te Alkmaar 124-127 Enckevort, H. van, en]. Thijssen. De Romeinse vicus Ceudum. Archeologisch onderzoek aan de Grotestraat in Cuijk 154-163 Enden, M. van der. De SNA-Reuvensdagen 177-178 Es, W.A. van. Gewone liefhebbers blijven. Zelfbeeld en motivatie van AWN-leden 112-120 Friedrichs, F. Driehoekige platte weefgewichten in een nieuw licht? 240-244 Groeneweg, G. AWN-ers van het eerste uur. Westerheem in gesprek met: J.A. Trimpe Burger 66-71 Groeneweg, G., en V. Vandenbulcke. Het raadsel van de middeleeuwse benen drietand 179-185 Heeringen, R. van. Het behoudsaspect van een vindplaats uit de Vroege Ijzertijd in de Ommedijkse Polder te Valkenburg, Zuid-Holland 103-111 Heijden, J. van der. Zie: Besselaar, J.A. van den en J. van der Heijden Hupperetz, W. Het Corpus Middeleeuws Aardewerk uit gesloten vondstcomplexen in Nederland en Vlaanderen (CMA) 174-176 Isings, C. Een bronzen haarnaald uit de collectie Nahuys en een haarnaald-fragment uitvechten 298-300 Kooiman, M. AWN-ers van het eerste uur. Een gesprek met P.JR. Modderman 28-32 Lauwerier, R.C.G.M., en A.(J.)M.M. Robeerst. Paarden in de Romeinse tijd in Nederland 9-27 I Mars, A., en M.F. van Oorsouw. Een Cultuur-historisch fenomeen 35"I38 Mooijman, S. Henk Schoorl ter nagedachtenis 35-37 Mosselman, M. Graven naar de Zoetermeerse Overtoom aan de Reguliersdam 2-8 Oorsouw, M.F. van. AWN-ers van het eerste uur. Westerheem in gesprek met: J.D. van der Waals 294-297 Oorsouw, M.F. van. Zie: Mars, A. Oostveen, J.Ph. van, en M.A.F. Peters. Een zeventiende-eeuwse afvalput uit Amstelveen .. 278-293


Osseweijer-van Bueren, A. Een uniek trechterhalskruikje uit Dordrecht Oteman, W. Verdwaalde vuurstenen sikkels Peters, M.A.F. Zie: Oostveen, J.Ph. van, en M.A.F. Peters. Regteren Altena, J.F. van. Naar aanleiding van 'Archeologie van het jaar nul' Thijssen,J. Zie: Enckevort, H. van, en J. Thijssen. Tuijn, W. Het geheim van de kurkurn Tuijn, W. Een harpoen uit Deest Vandenbulcke, V. Zie: Groeneweg, G., en V. Vandenbulcke. Verhart, L.B.M. Een mesolithische bijlvatting uit Ulft Vissers, P. Zie: Tuijn, W., en P. Vissers. Voorde, P. van der. Voorwoord tot het vriendennummer voor Paul Stuurman Waasdorp, A. Een monumentje voor Paul Stuurman Wynia, S. Siste viator Zeiler, F.D. Prehistorische Polyfonie? Zwart, A.J.M. Romeins paardentuig uit de regio Nijmegen Kort archeologisch nieuws (met bijdragen van P. van der Heijden)

64-65 224-225 152-153 236-237 238-239 170-173 102 139-145 146-147 148-151 245-255

38-39, 73-76,186-189, 256-257, 301-303

Literatuursignalement (met bijdragen van P. Stuurman, G. Groeneweg, L. Theunissen, M.F. van Oorsouw, P. van der Heijden en G. Mauro) 49-53, 93-97, 200-208, 268-271, 315-317 Literatuurbespreking Alders, G.P., e.a. Het ontstaan van Beverwijk als stedelijke nederzeting (S. Mooijman) 259 Allers, F., e.a. Nat e[ Droog. Nederland met andere ogen bekeken (M.F. van Oorsouw) 199 Archaologische Denkmalen der kreisjreie Stadt Wilhelmshafen (H. Groenendijk) 48-49 Arts, N., e.a. De schaduw van een heiligdom. De geschiedenis van Aalst en zijn middeleeuwse kerk (M. Bartels) 266-267 Beek, R. van, e.a. Graven in de archeologie (G. Groeneweg) 87-88 Beliën, H., en M. van Hoogstraten. De Nederlandse geschiedenis in een notendop (W. van der Sanden) 191-194 Boekwijt, H.W., en H.L. Janssen (red.), Bouwen en wonen in de schaduw van de Sint-Jan (G. Groeneweg) 4°"43 Boer, D.E.H., de, E.H.P. Cordfunke en H. Sarfatij (red.), Holland en het water in de middeleeuwen (R. Kok) 88-90 BOORbalans y. Archeologisch onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel te Rotterdam; onder red. van A. Carmiggelt, A.J. Guiran en M.C. van Trierum (T. Hoekstra) 261-263 Borger, G., A. Haartsen, P. Vesters e.a. Het Groene Hart. Een Hollands cultuurlandschap (P. Stuurman) 164-165 Dingemans, P., R. de la Haye, W. Hupperetz (red.), Limburgse steden in kaart en prent (M. Kooiman) 197-198 Gerding, M.A.W. jbfoan Picardt (1600-1670), Drenthe's eerste geschiedschrijver (J.A. Brongers) 196-197 Ginkel, E. van. Verleden wijk. De immuniteit van Sint-Marie (P. van der Voorde) 266 Ginkel, E. van, en W.J. Hogestijn. Bekermensen aan zee. Vissers en boeren in Noord-Holland 4500 jaar geleden (F. Diederik) 198-199 Green, M.J. Ontdek de wereld van de Druïden (P. Stuurman) 310-312 Groenendijk, H. Op zoek naar de horizon. Het landschap van Oost-Groningen en zijn


bewoners tussen 8000 v. Chr. en 1000 n. Chr. (L. Verhart) 194-196 Groenewegen, H.I.M., en P.W. Vis (red.), Naeltwick 1198-3998 (P. Stuurman) 260-261 Haalebos, J.K. Ars cretaria. Nijmegen en La Graufesenque (P. Stuurman) 43m44 Hom, E., e.a.; eindredactie C.T. Waslander. 'Kijk op stijl', inleiding op de westerse kunstgeschiedenis (S. Vermaas) 46 Hupperetz, W. (red.). Dagelijks leven op Limburgse kastelen (I. Reuselaars) 309-310 Introductie, De, van onze cultuurplanten en hun begeleiders, van het Neolithicum tot 1500 AD. (O. Brinkkemper) 190-191 Koster, A. (red.). Kruukskes met as (A.-M. Visser) 79-80 Koster, A. The Bronze Vessel. 2. Acquisitions ïg^-iggö (D. Wesselingh) 80-82 Kuipers, J.J.B. Zilt en zoet. Sporen van watergebruik in Zeeland (R. Olivier) 85-87 Oostrom, F. van (red.). Historisch Tableau. Geschiedenis opnieuw verbeeld in schoolplaten en essays (M. Kooiman) 312-313 Ostkamp, S., e.a. Afval van gorters, brouwers en een hospitaal (G. Groeneweg) 313-314 Riehl, A. Het Valkhof en herbouw; het verleden voorbij? (P. van der Heijden) 46-48 Schulte, A.G. (red.). Ruïnes in Nederland (P. Stuurman) 90-91 Steehouwer, K.J. Een voetafdruk in de klei. Een tocht om het voormalige eiland Schokland (P. Stuurman) 165-166 Steijn, P.P. Meestertekens op het dak (G. Groeneweg) 9 I "9 2 Stoepker, H. (red.). De weg terug. Archeologische ontdekkingen langs de Aj} bij Venray (P. van der Heijden) 82-84 Trimpe Burger, J.A. De Romeinen in Zeeland (R. Olivier) 85-87 Vos, P.C., en R.M. van Heeringen. Holocene geology and occupation history of the Province of Zeeland (F. Beekman) 44-46 Willems, W.J.H., H. Kars, D.P. Hallewas (eds.). Archaeological Heritage Management in the Netherlands. Fiftyyears State Service for Archaeological Investigation (P. Stuurman) 167 Zeiler, F.D. Handzame Handel. Gelderse bodemvondsten en hun verhaal (P. Vissers) 258-259 Zeiler, F.D., J.T. Hunting. Fowling and stock-breeding at Neolithic sites in the western and central Netherlands (E.F. Gehasse) 263-265 Diversen Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen 56,100, 212, 276, 324 Boven het maaiveld: Heilig en Profaan II. Laat-middeleeuwse religieuze en profane insignes 304 Evenementen 275, 322 Ingezonden: Romeins weekend in Helenaveen 72 Mutaties redactieraad 72 Redactioneel 1, 57,101,169, 277 Reacties van lezers: n.a.v. artikel R. Kok in Whm 4,1997, 30-33 53 n.a.v. artikel G. Groeneweg in nr. 2, 66-71: Edelman 210 n.a.v. artikel P. van der Heijden in Whm 46,1997, 30-33: Merkwaardige kaart (3) 209-210 n.a.v. artikel A. Osseweijer-van Buereninnr. 2, 64-65 272 n.a.v. artikel G. Groeneweg en V. Vandenbulcke in nr. 4 179-185 en reactie van de auteurs 272-273, 319-321 n.a.v. literatuursignalement 208 AWN-werkgroep niet ter ziele 209 Tweede leven voor voormalige Zaanse rijstpellerij 34 Wie kent dit? 33, 317


Katern verenigingsnieuws 1998 Aanbieding AWN-handleiding Veldwerk aan ROB 2, 5-6 Afd. Nijmegen e.o. viert 30-jarig bestaan met symposium, tentoonstelling en speciale aflevering van Westerheem 4, 2 Agenda 1,5-7; 2,10-11; 3,12; 4, 4; 5, 8 Algemene Ledenvergadering in Wormer; uitnodiging 2,1-3; 1,1-2 Algemene Ledenvergadering in Wormer; verslag 3,1-5 AWN-verzekeringen 2, 4; 4, 2-3 Bankrekening vervallen 5, 7 Bibliotheek AWN ingetrokken bij de Stads- of Athenaeumbibliotheek te Deventer 1, 3-4 Blad in het blad: Terra Nigra 2,10 Terra Brabantia 3,11-12 Grondig bekeken 5,5 Contributie 4, 4 Contributieverhoging 2, 3 Cursussen 5, 6 De AVL vraagt gravers 3, n Deel 1 van AWN-reeks 'Zusters tussen twee beken' verschijnt binnenkort 4,1 Errata 1, 8 Fotomateriaal AWN gezocht 3,10 Hulp gevraagd door K. Dudink 1, 8 Informatie graafkampen zomer 1998 2, 9 en 12 Internet 5, 5 Landelijk secretaris; financiĂŤle mededelingen 1, 4-5 gezocht 2, 3/ 3,10 Marieke van der Enden stelt zich voor 2, 5 Najaarsexcursie naar Tongeren 4, 3 Nieuwe bestuursleden stellen zich voor: Jan Willem Eggink (voorzitter) 3, 5 Henk van Herwijnen (penningmeester) 3, 7-9 Saskia Leupen (public relations) 3, 5-6 Claudia Vandepoel (graafkampen) 3, 6-7 Els Piekaar (redacteur verenigingsnieuws) 3, 9 Redacteur verenigingsnieuws gezocht 1, 4 Speciale aanbieding: F.H.W. Friederich. Pijpelogie 5, 4-5 Tongeren: opgraving en tentoonstelling 3, n Troffeltjes 3,12; 4, 4; 5, 7 Verslag AWN-excursie Tongeren 5, 5-6 graafkamp Dordrecht zomer 1997 2, 6-8 instructiekampen Nijmegen 5,1-3 opgravingskamp Boudelo-abdij in 1972 1, 7-8 Wie kan mij helpen 2,11 'Zusters tussen twee beken' verschenen 5, 6-7


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.