1999

Page 1

Westerheem tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 48 • nr. 1 • februari 1999


Colofon

Inhoud jaargang 48 no. 1, februari 1999

Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement ƒ 70,-- per jaar Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Mas ja Kooiman (eindredacteur), Tamboerskade 13, 5021 HK Tilburg. E-mail: masja@zeelandnet.nl • Marie-France van Oorsouw (redacteur literatuurrubrieken), Lamarckhof 10-1,1098 TK Amsterdam (tevens centraal redactie-adres). • Els Piekaar (redacteur verenigingsnieuws), Hofmeyrstraat 43a, 1091 LX Amsterdam. • Gerrit Groeneweg, Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: gerritgr@concepts.nl Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 december, 1 februari, 1 april, 1 juni, 1 augustus en 1 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: ƒ 250,-, halve pagina: ƒ 500,-, hele pagina: ƒ 900,-, insteekfblder: ƒ 900,-. © AWN 1999. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Redactioneel Alfred Wassink

De geschiedenis van Romeins Alphen aan den Rijn verder ontrafeld? Gerrit Groeneweg

Een negentiende-eeuwse hapjespan uit Bergen op Zoom Bergs aardewerk of merkvervalsing ... ..

10

Peter Vissers

Defrutum in Deest?

15

Kort archeologisch nieuws

17

Boven het maaiveld

20

Literatuurbespreking

23

Literatuursignalement

26

Wie kent dit?

33

Oproep

33

Tentoonstellingsladder

34

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

36

Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Drukkerij Ovimex b.v., Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: Overzicht van de Romeinse vondsten rondom Julianastraat 48 (midden). Romeins schoepenrad volgens omschrijving van Vitruvius (onder). Bovenaanzicht van de zware houtcontructie (links). Zie artikel pag. 2 e.v.


Redactioneel Hand made Wat heeft Rintje Ritsma te maken met een graftombe van de Chachapoya-indianen in Peru? Niets, zult u zeggen. Toch is er een overeenkomst. Beiden zijn in de greep gekomen van de nieuwe drijfveer in onze samenleving: sponsorship. In de sport vinden wij dat niet vreemd meer, maar nu dreigt het fenomeen op grote schaal door te slaan naar andere delen van de maatschappij. Enige tijd geleden ontving ik een persbericht, waarin stond dat de archeologische expeditie naar voornoemde graftombe gesponsord zou worden door IT-gigant Origin. Alle p.r.-registers worden daarbij opengetrokken. Zo sloot de firma, in een poging om mij mild te stemmen, een speelgoed-panfluit bij. Hand made in Peru. Sponsoring is een manier van financiĂŤle participatie die allang het niveau overstijgt van een bereidwillige suikeroom of een belangeloze slager uit de straat. Sponsoring is big business geworden. In ruil voor naamsbekendheid en imagoverbetering worden miljoenen in het non-productieve segment van de maatschappij gepompt. Van de ene kant is het natuurlijk fijn dat er geld vrijkomt voor onze bezigheden, maar de nadelen wegen zwaar. Naamsbekendheid van de sponsors is afhankelijk van prestaties. In het schaatsen is dat zelfs een wetmatigheid. Iedereen weet wat voor smurrie Rintje onder zijn oksels smeert, maar wie weet nog waar de geflopte Falko Zandstra zijn geld vandaan haalde? Daarbij is de verleiding erg groot om extra middelen aan te wenden om toch

maar voor prestaties te zorgen. In het wielrennen weten ze daar over mee te praten. En de sponsors knijpen graag een oogje dicht, want ethiek is nu eenmaal geen economische grootheid. Laten we dat eens vertalen naar ons eigen vakgebied. Wie controleert de integriteit van de commerciĂŤle archeoloog? Wat zal de archeoloog doen als hij verstoken blijft van resultaat? Hoe groot is de verleiding om 'creatief om te gaan met de waarheid'? En hoeveel druk kan de sponsor uitoefenen? Het geeft te denken dat de Peru-expeditie geleid wordt door drie 'ervaren avonturiers' die de Mount Everest hebben beklommen. En, zo juicht Origin, ook de Noordpool te voet hebben bereikt. Misschien ben ik pessimistisch, maar ik heb een erg slecht gevoel bij dit soort ontwikkelingen. Niet alleen koester ik een hartstochtelijke argwaan jegens de goede bedoelingen van 'het bedrijfsleven', ook ligt het er dik bovenop dat uiteindelijk alleen de spectaculaire onderzoeksobjecten overblijven. Die zijn in Nederland karig: misschien kan een verdwaald VOCschip in de Noordzee nog wel scoren. Met een afslankende en terugtredende overheid zie ik het lijk al drijven. Archeologisch Nederland zal, als het bedrijfsleven eenmaal de macht heeft overgenomen, naar de verdommenis gaan. Als aandenken voor de teloorgang van de wetenschap bungelt in elk huishouden een miniatuurpaar wooden shoes boven de schouw. Een presentje van de sponsor. Hand made in Holland. Paul van der Heijden


De geschiedenis van Romeins Alphen aan den Rijn verder ontrafeld? Alfred Wassink

De resultaten van een opgraving door de AWN afdeling Rijnstreek kunnen aanleiding geven tot een belangrijke conclusie.1 De opgraving werd uitgevoerd op het perceel Julianastraat 48 te Alphen aan den Rijn in 1996. Daarbij kwamen Ci4-dateringen van houtmonsters beschikbaar. Ook van de in 1989(1) opgegraven waterleiding. Een nadere bijstelling van de eerder geformuleerde hypothese omtrent het veronderstelde Romeinse castellum 'Albaniana' bleek mogelijk te zijn.2 Opgraving Julianastraat 48 Aan de Rijnzijde van de Julianastraat

kwam door de sloop van een zeventiende-eeuws pand een perceel voor onderzoek beschikbaar. In de tuin van dit pand had de AWN al eerder een kleine opgraving verricht.3 Nu echter, konden op het terrein over de volle breedte van het perceel drie werkputten worden aangelegd. Ze werden vlaksgewijze opgegraven, beginnend direct tegen de Julianastraat aan en vervolgens richting de Rijn. Het opgravingsvlak bleek een van oudsher bewoond terrein te dekken.4 Onder de fundamenten van het zeventiende-eeuwse pand kwamen de funderingen van anderhalf laat-middel-

V

M Afb. 1. Boven: Vlaktekening met gevonden Romeins hout. V.l.n.r.: beschoeïngspaaltjes (A), rij palen met rijshout (B) en de houtconstructie met kruiselings ingeslagen palen (C). Onder: gestileerd zijaanzicht van het aangetroffen hout. Ook het hout onder de grote constructie (D) is ingetekend. Tekening: S. Sprey.

• • *

{

'

.5 M


eeuws huis tevoorschijn. Deze huizen zijn vermoedelijk afgebrand bij de grote dorpsbrand van Alphen in 1619. Onder het laat-middeleeuwse huis werden drie haardplaatsen aangetroffen. Twee van deze haarden waren zonder veel zorg aangelegd met baksteenbrokken. De derde bestond uit een fraai aangelegde rechthoek. Van de bijbehorende, waarschijnlijk houten, huizen is geen duidelijk spoor gevonden. Onder de sporen van deze oudere huizen - maar boven de ongestoorde natuurlijke bodem die vanaf de Julianastraat sterk Rijnwaarts bleek te hellen werden niveaus aangetroffen die zeer divers van opbouw waren. De niveaus bestonden uit aanslibbings- en ophogingslagen als gevolg van een ter plaatse geringe loopverandering van de Rijn. Deze lagen waren in belangrijke mate weer vergraven. Het resultaat van eeuwenlange menselijke bewoning. In deze 'rommelige' lagen werd toch nog een aantal Romeinse sporen in situ aangetroffen. Er was hier dus geen sprake van erosie door de Rijn, zoals in het verleden werd aangenomen. De aantasting van de Romeinse lagen blijkt geheel het gevolg te zijn van zeer langdurige bewoning. De nog aanwezige Romeinse resten betreffen met name houtconstructie en zijn getekend in afbeelding 1. Een globaal zijaanzicht van het geheel is daar ook aangegeven. In de drie werkputten werden de middeleeuwse en post-middeleeuwse bewoningslagen zorgvuldig ingetekend, gefotografeerd en daarna verwijderd. Daarbij werden de vondsten verzameld. Dit gedeelte van de opgraving blijft hier buiten beschouwing; elders zal daarover worden gerapporteerd. In de onderste laag werd - direct tegen de rooilijn van de Julianastraat aan onder een middeleeuwse sloot, een veelheid van recht ingeslagen, aangepunte paaltjes aangetroffen. Deze zouden in een drietal rijen kunnen worden ondergebracht.

Wij denken dat er hier sprake is van een oeverbeschoeĂŻng. De rijen lopen evenwel niet evenwijdig aan de huidige stroomrichting van de Rijn (zuidnoord op deze plaats), maar ongeveer zuidoost-noordwest. In de Romeinse tijd was er ter plekke dus sprake van een bocht in de Rijn. Een veronderstelling die ook al in de hypothese over de ligging van Romeins Alphen uit 1983 was opgenomen.5 Alleen werd deze bocht toen aanzienlijk vlakker verondersteld. De drie rijen oeverbeschoeĂŻng duiden er wellicht op dat deze bescherming enige malen is hersteld of vervangen. Dit is niet onlogisch. Immers, er is elzenhout gebruikt en dat heeft bij een voortdurend contact met een vochtige

Afb.2. Bovenaanzicht van de zware houtconstructie. Boven en onder de koppen van twee kruiselings ingeslagen palen. Daartussen planken die middels pen- en gat-verbinding aan de schuin ingeslagen palen zijn bevestigd. Foto: D. v.d. Kooij.


ondergrond slechts een gebruiksduur van circa vijfjaar.6 De stammetjes zijn alle behouden gebleven tot circa 85 cm onder NAP. Tot die hoogte is het grondwater dus blijven staan nadat de Rijn zich ter plekke enigszins terugtrok. De resterende lengte van de paaltjes, die een doorsnede hadden van 5 a 13 cm, bedroeg gemiddeld nog ca. 65 cm. Een Ci4-datering van dit beschoeïngshout komt uit op circa 70 na Chr. (standaardafwijking 13 jaar).7

Noord

Verder in de richting van de Rijn troffen wij weer een rij palen aan. Deze bevonden zich op een diepte van circa 185 cm onder NAP. De palen waren hier deels dikker. Ook werd de aanwezigheid van rijshout geconstateerd. Deze rij palen liep wel evenwijdig met de huidige stroomrichting van de Rijn. Om veiligheidsredenen konden ze echter niet worden uitgegraven. Wij weten niet of deze rij palen slechts op de genoemde grote diepte werd aange-

Oude Rijn, afstand ca. 50 m

t ê

Afb. 3. Overzicht van de Romeinse vondsten rondom Julianastraat 48. De opgraving met beschoeïngen en vermoedelijk onderstuk van een schoepenrad. Het opgeworpen water werd geleid naar de twee waterleidingen in de percelen no.6} (gevonden in 1981) en no. 65 (gevonden in 19S9J. Ten zuiden van de waterleiding in perceel no. 6y de (fwn.derings-)palen van twee grote Romeinse gebouwen. In perceel no. 52 is de in 1978 gevonden stenen Romeinse muur ingetekend. Tek. S. Sprey op grond van Basiskaart Gemeente Alphen (B. Roekveld).

Kr. 52

Nr. 48.

Julianastraat


troffen omdat de grond daarboven in het verleden is vergraven of omdat het een houten onderwaterconstructie uit de Romeinse tijd betreft. In dat laatste geval is de palenrij wellicht een gedeelte van een zwaar uitgevoerde houtconstructie die nog iets verder oostwaarts werd gevonden en die dus in de Romeinse tijd ook in de Rijn moet hebben gestaan. Deze houtconstructie (zie afb. 2) is uitgewerkt in afbeelding 1. Gevonden werden zes kruiselings, dat wil zeggen in X-vorm ingeslagen, ca 19 cm dikke, sterk aangepunte palen, die zeker 2,30 m lang waren en slechts op een aantal cm van elkaar stonden. Bovenin de Xvorm waren liggende planken aangebracht, die door middel van gat- en pen-verbindingen aan de schuine palen waren bevestigd. Ook deze houtconstructie liep evenwijdig aan de Rijn. Onder en gedeeltelijk ook voor deze constructie werden twee rijen horizontaal tegen elkaar liggende stammen gevonden. Dit was op een diepte van circa 3,30 m onder NAP, dwars op de stroomrichting van de Rijn. Gezien de diepte moest de waarneming om veiligheidsredenen en wegens versmalling van het opgravingsvlak met het oog op de belendende percelen, helaas beperkt blijven. De liggende stammen en eventueel ook de hiervoor besproken rij rechtstaande palen op grotere diepte, zouden een bescherming hebben kunnen gevormd van de zware houtconstructie. De constructie werd aan beide zijden afgesneden door daar gegraven middeleeuwse kuilen en was dus mogelijkerwijze (veel) langer. De Ci4-datering van de grote constructie leverde ook circa 70 na Chr. (standaardafwijking 12 jaar) op. De Ci4-datering van het liggende hout was 25 jaar jonger, hetgeen gezien de spreiding geen significant verschil hoeft te betekenen. Het in de Romeinse constructies toegepaste hout bestond vooral uit els (Alnus). Alleen de planken waren merendeels van essenhout (Fraxinus exelsior).

Wilg (Salix spec.) en eik (Quercus spec.) werden slechts een enkele maal aangetroffen.8 De functie van de zware houtconstructie De interpretatie van deze houtconstructie leverde ons aanvankelijk problemen op. Eerst werd aan een steiger gedacht. Maar steigers van deze vorm blijken in de Romeinse wereld - voor zover nagegaan kon worden - niet voor te komen. Als er behoefte was aan een aanlegplaats voor schepen zou een kade zijn aangelegd. Dat wil zeggen zouden paaltjes zijn ingeslagen, zou rijshout zijn aangebracht en zou de ruimte erachter zijn opgevuld met aarde.9 Een kruiselingse constructie van zware palen duidt ook op een noodzaak sterke krachten te weerstaan. Ten behoeve van welk doel? Een vingerwijzing wordt gegeven op afbeelding 3. De houtconstructie blijkt namelijk precies in het verlengde te liggen van de door de AWN in 1989 opgegraven houten waterleiding. En waarschijnlijk hebben wij dan ook te maken met het reeds in 1994 vermoede 'waterinlaatstation aan de Rijn'!10 Vanaf deze installatie kon het Romeinse waterleidingsysteem van water worden voorzien. Een speurtocht naar analoge situaties bracht ons naar het castellum Oberstimm in Beieren. Daar werd reeds bij de eerste aanleg van het fort een houten waterleiding aangelegd, voordat militaire gebouwen werden opgericht. Vermoedelijk om te voorzien in de waterbehoefte ten behoeve van de lemen vakwerkgebouwen.11 Het water kwam daar uit een 70 m van het castellum verwijderde beek, die wel een meter of drie lager lag. De opgraver vermoedt dan ook dat de Romeinen een schoepenrad gebruikten om het water omhoog te brengen. Zoals dat door Vitruvius in zijn De Architectura (X, 4 en 5) is beschreven. Afbeelding 4 toont zo'n rad: een trommel met acht compartimenten draait om een as. De schoepen in de stro-


AJb. 4. Romeins schoepenrad volgens omschrijving van Vitruvius (De Architectura X, 4 en 5). Elk van de acht compartimenten van het rad neemt, in de laagste positie zijnde, water op, dat als gevolg van het draaien, weer wegloopt door kleine openingen naast de as. Op deze wijze wordt het water opgetild.

mende rivier zorgen voor het draaien. Door een opening direct achter elke schoep komt er, als hij in de laagste positie is, water in een compartiment. Draait de trommel door dan stroomt het water naar het midden van de trommel. Daar is een klein gaatje waardoor het water weer wegstroomt. Vervolgens wordt het in een watergoot opgevangen. Gedacht zou dan ook kunnen worden dat onze houtconstructie een van de twee funderingen is waartussen een schoepenrad heeft gedraaid; een rad dat voor een permanente watertoevoer in de waterleiding zorgde. Zo'n rad wordt bij voorkeur daar geĂŻnstalleerd waar de rivier relatief het snelst stroomt. Dat wil zeggen op een plek waar de waterstroom betrekkelijk smal en/of ondiep is. Dat is wellicht ook een plek waar de rivier iets gemakkelijker dan elders kan worden overgestoken. De Romeinse waterleiding van Alphen opnieuw bekeken Zowel in 1981 als in 1989 vond de AWN op 120 a 140 cm onder NAP, stukken van een Romeinse waterleiding.12 Deze leidingen zijn ingetekend op afbeelding 3, terwijl de afbeeldingen 5 en 6 foto's tonen. Zij behoren, zoals te zien is, niet direct bij elkaar.

Maar vermoedelijk is er sprake van een aftakking. Deze waterleiding is ook te zien geweest tijdens rioolwerkzaamheden in de Julianastraat, zoals een destijds onder archeologen bekende waarnemer, wijlen de heer Hoogeveen, ons in 1981 meedeelde. De in 1989 opgegraven 22,5 m lange watergoot mondde uit in een, op bijna 70 m afstand van het veronderstelde schoepenrad gevonden, ingegraven ton. Deze kon ca. 500 liter water bevatten. De bovenzijde van de ton was vergaan. Het is niet geheel onmogelijk dat zich daar weer een wateruitlaat heeft bevonden. Afbeelding 7 toont de werktekening van deze indrukwekkende goot. Over de andere, noordelijker lopende, aftakking hebben wij geen nadere gegevens gevonden. In 1981 werd op de laatste dag dat wij nog konden onderzoeken 1,10 m van de leiding uitgegraven. Er was toen geen mogelijkheid meer om de goot te vervolgen en ook bij andere dichtbij gelegen verkenningen werd nooit een waterleiding aangetroffen. De waterleiding uit 1989 heeft eveneens een C14-datering gekregen van circa 70 na Chr. (standaardafwijking 14 jaar). Dit maakt aannemelijk dat de watergoot en de grote houtconstructie


bij elkaar zouden kunnen horen. Zowel in 1981 als in 1989 hadden de opgravers de indruk dat de waterleiding relatief laat in de Romeinse tijd moest worden gedateerd, omdat de goot was ingegraven door oudere Romeinse lagen. Dit blijkt dus niet in overeenstemming te zijn met de C14datering. Het kan niet anders zijn dan dat de waterleiding later, bijvoorbeeld in de tweede eeuw, voor een schoonmaakbeurt of voor een reparatie weer is opgegraven. De waterleiding moet lang, dat wil zeggen misschien wel 50 of 100 jaar, in gebruik zijn geweest!

Conclusies ten aanzien van het Castellum Albaniana: de hypothese bijgesteld De Ci4-datering van de gevonden houtconstructie en de waterleiding in het jaar 70 na Chr. maken het toch wel verleidelijk te veronderstellen dat de waterleiding werd aangelegd na het jaar 69. Ondanks het feit dat er met een royale spreiding rekening moet worden gehouden. In 69 zijn als gevolg van de opstand van de Bataven naar wordt aangenomen - heel veel van de Romeinse gebouwen langs de limes in vlammen opgegaan. Zo werd ook de nabij gelegen versterking Nigrum Pullum te Zwammerdam vermoedelijk na 70 tot een houten castellum herbouwd.^ In ons opgravingsverslag uit 1981 is er sprake van een 'in de eerste eeuw met schelpen geĂŤgaliseerd terrein, boven een met zand afgedekte brandlaag, waardoor een houten Romeinse waterleiding was ingegraven'! In Oberstimm werd een houten waterleiding al in de eerste bouwfase aangelegd om een snelle bouw mogelijk te maken. De waterleiding, inclusief enkele vertakkingen, lag daar uiteindelijk midden in het castellum. De allereerste Romeinse vestiging te Alphen zal wel dateren uit omstreeks 47 na Chr. Summiere sporen van houten gebouwen uit die periode werden gevonden door Van Giffen in 1950 en 1953; door Bogaers in 1959 en door

Bogaers en Haalebos in i985.14 Ook de momenteel daar in uitvoering zijnde opgravingen onder leiding van Haalebos wijzen misschien in die richting. In al deze gevallen betrof het houten gebouwen gelegen in het zeer beperkte gebied tussen de N.H. kerk en de St. Jorisstraat. De nu gevonden waterleiding ligt enkele tientallen meters ten zuiden van het genoemde gebied. Niet onmogelijk is het dus dat in Alphen de tweede fase van het castellum juist ten zuiden van die van fase I was gepland. Het probleem dat nu naar voren komt is dat van deze tweede fase (overeenkomende met het houten castellum van Zwammerdam) in Alphen niets is teruggevonden, ondanks het feit dat het gehele gebied direct ten zuiden van de

Afb. j . De in 1989 door de AWN vrijgelegde Romeinse waterleiding (foto J. Aldred).


N.H. kerk en dus rondom de gevonden waterleiding zeer intensief is onderzocht. Daarbij werden wel zeer veel Romeinse resten gevonden, maar die hadden geen uitgesproken militair karakter. En datzelfde geldt ook voor het equivalent van een stenen castellum, dat wil zeggen fase III, die in Zwammerdam na het midden van de tweede eeuw moet zijn gebouwd. In Alphen aan den Rijn werd in de circa dertig opgravingen naar Romeinse resten die ons bekend zijn, slechts ĂŠĂŠnmaal een stenen Romeinse muur gevonden. Deze door de AWN gevonden 7 m lange muur lag in perceel Julianastraat 52 en is op afbeelding 3 ingetekend. De muur kon niet worden gedateerd. Het betreffende gebouw lag heel erg dicht langs de Rijn! Kortom, te veronderstellen valt dat er nooit een voltooid houten castellum in Alphen heeft gestaan, ondanks dat met de werkzaamheden voor een fase II werd begonnen. De wel reeds aanwezige bebouwing moet al gauw een eco-

Afb. 6. De in 1981 door de AWN aangetroffen waterleiding, die inmiddels is opgenomen in de collectie van het RMO.

nomische bestemming hebben gekregen. Te denken valt aan een marktplaats, waar bijvoorbeeld ook bewoners van de rechter Rijnoever hun producten aanleverden. Na 114 werden er direct naast de waterleiding twee grote nieuwe gebouwen geplaatst die langdurig in bedrijf zijn geweest.1' Wellicht waren het voorraad- of opslagloodsen. In 1:994 werd al gewezen op de vele sporen van economische activiteiten in dit gebied. Deze activiteiten duurden, zoals analyse van de vondsten (met name van de munten) aantoont, tot het einde van de Romeinse tijd (ca. 260 na Chr.). Maar na het midden van de tweede eeuw nam de omvang ervan snel af.16 Joh. W. Frisolaan 53 2252 HD Voorschoten Noten 1 De opgraving Julianastraat 48 werd in belangrijke mate mogelijk gemaakt door een subsidie van het VSB-fonds. De


0tp-

1.6 M

Ci4-dateringen en de analyse van de houtmonsters kwamen tot stand door de bemiddeling en assistentie van de ROB. De afdeling Rijnstreek dankt beide instellingen voor hun belangrijke hulp. 2 Zie Wassink 1983 en Wassink 1994(1). 3 Most, van der 1983(1). 4 Kooij, van der 1997. 5 Wassink 1983. 6 Man, de 1998. 7 CIO Groningen; ons, met ijking, toegestuurd door de ROB met brief d.d. 4 sept. 1997. 8 Man, de 1998. 9 Op deze wijze was bijvoorbeeld een kade in Zwammerdam geconstrueerd. Zie Haalebos, pag. 41 e.v. 10 Sprey 1994. 11 SchĂźnberger 1978, pag. 128 ev. 12 Most, van der 1983(2); Sprey 1994. 13 Haalebos, pag.64. 14 Een korte omschrijving van deze opgravingen vindt u in Wassink 1983 en Wassink 1994(1). 15 Sprey 1994. 16 Wassink 1994(2).

Literatuur

Haalebos, J.K., 1977. Zwammerdam-Nigrum Pullum, Amsterdam. Kooij, D. van der, 1997. Archeologische kroniek Zuid-Holland, Holland, 415-417. Man, de, Intern rapport Archeobotanie ROB

1998/4. Most, E. van der, 1983(1). De opgraving Julianastraat 48 te Alphen aan den Rijn. Westerheem 32, 293-295. Most, E. van der, 1983(2). De opgraving Julianastraat 63 te Alphen aan den Rijn. Westerheem 32,260-267. SchĂźnberger, H., 1978. Kastell Oberstimm, LF, Berlijn. Sprey, S., 1994. Romeinse gebouwen en een waterleiding in Alphen aan den Rijn. Westerheem 43, 57-59.

Wassink, A., 1983. Het Romeinse castellum te Alphen aan den Rijn. Westerheem 32, 296-302. Wassink, A., 1994(1). Was er eigenlijk wel een Romeins castellum in Alphen aan den Rijn? Westerheem 43, 83-87. Wassink, A., 1994(2). Romeinse munten en metalen uit de opgraving Alphen aan den Rijn 1989 (Julianastraat). Westerheem 43, 60-62.

AJb.7. Werktekening van waterleiding en put (1989). De leiding strekt zich uit over 22,5 m en is enkele malen onderbroken. Hier getekend in drie delen (1, 2 en 3); steeds bovenaanzicht en zijaanzicht. De goot rust op balkjes en is hier en daar door gronddruk vervormd; zie bijvoorbeeld de coupeAB: de deksel kraagt hier aanzienlijk over. Houtsoorten: Deksel en ton: zilverspar; goot: vanaf ton 12 m. eikenhout, restant elzenhout. De planken zijn hier en daar afgerond, soms zelfs bijna rond, zoals het laatste stuk (3) van de onderzijde van de goot. Tek. S. Sprey op basis van de veldtekening van L. den Hollander en E. Fabricius.


Een negentiende-eeuwse hapjespan uit Bergen op Zoom Bergs aardewerk of merkvervalsing? Gerrit Groeneweg Eeuwenlang produceerden pottenbakkers in Bergen op Zoom massale hoeveelheden loodglazuuraardewerk. Uitgangspunt daarbij was steeds de productie en afzet van een massale hoeveelheid eenvoudig maar kwalitatief hoogwaardig gebruiksaardewerk.1 Belangrijke afzetgebieden vormden vooral de noordelijke provincies van ons land: Noord-Holland, Groningen en Friesland. Vanuit Amsterdam werd bovendien veel Bergs potgoed naar verder gelegen oorden verscheept. Vanaf 1798 werd het product van een eigen merk voorzien. Het ooit zo befaamde Bergse aardewerk komt op tal van plaatsen in en buiten ons land bij archeologisch onderzoek uit grachten, beerputten en afvalkuilen tevoorschijn. Onder de titel "Breekbaar Bergen" toont het gemeente-museum van Bergen op Zoom, Het Markiezenhof, sinds enkele jaren een representatieve selectie van dat Bergen op Zoomse aardewerk. Eind 1996 mocht dat museum een fraaie aardewerken steelpan of steelkom in ontvangst nemen (zie afb. 1). Degene die zo vriendelijk was om dit gebruiksvoorwerp aan het museum te schenken verwierf deze zelf ooit via

AJbeelding 1. De 'hapjespan'. Schaal 1:4.

10

een antiquair. Ook die antiekhandelaar was in Bergen op Zoom gevestigd. Deze is daar inmiddels reeds lang vertrokken, zodat de verdere voorgeschiedenis van de steelkom in nevelen gehuld blijft.2 Over de herkomst van de steelkom leek aanvankelijk geen twijfel te bestaan. Op de zijkant ervan zijn immers binnen een cirkel de letters 'BOZ' gestempeld, de 'initialen' van Bergen op Zoom, tezamen met een drietal kruisjes uit het Bergen op Zoomse stadswapen. Maar hoewel men een gegeven paard niet in de bek pleegt te kijken, hebben we de schenking toch aan een nader onderzoek onderworpen. De steelkom: een voorbeeld van merkvervalsing? De steelkom is uit roodbakkende klei gemaakt en is, met uitzondering van de onderzijde, geheel bedekt met loodglazuur. De diameter van de bak van de pan bedraagt 32 cm en de hoogte 11,5 cm. Het handvat van de pan bestaat uit een stevige, maar ook merkwaardig korte steel. Het kost al moeite om de lege pan met ĂŠĂŠn hand aan de steel op te tillen. Bij een gevulde pan is dat schier onmogelijk. Qua vorm komt


dit recipiĂŤnt het meest overeen met onze moderne hapjespan en houdt daarmee het midden tussen de koekenpan en de steelpan. Bij de aan het museum geschonken 'hapjespan' valt ons direct de wel heel erg iele rand op. Waar vergelijkbare Bergse steel- en vooral koekenpannen met een zware manchetvormige rand zijn uitgerust (zie afb. 2), zien we hier een opvallend iel rond randje, dat tot nu toe in Bergen op Zoom onbekend is. Maar ook de rest van de vorm wijkt af van hetgeen in Bergen op Zoom gangbaar was: het licht concave onderste deel van de steelkom is bij Bergse producten onbekend, evenals de scherpe richel halverwege, waar de pan overgaat naar het bovenste meer cilindrisch gevormde deel. We kennen de echte Bergen op Zoomse koeken- en steelpannen onder andere uit museale collecties, uit het wrak van een tjalk die in 1888 in de toenmalige Zuiderzee verging en van het archeologisch onderzoek van Bourtange in de provincie Groningen.3 Wat ons aan onze 'hapjespan' meteen opvalt, is het merkteken. Duidelijk zijn daarop de letters 'B' en 'O' te onderscheiden. Van de derde letter, ongetwijfeld een 'Z', is alleen een klein hoekje zichtbaar. Onder de letters (het stempel is ondersteboven afgedrukt!) zijn de drie kruisjes uit het Bergse stadswapen te zien. Op het eerste gezicht hebben we dan

ook onmiskenbaar te maken met het bekende merkteken dat Bergen op Zoomse pottenbakkers gedurende de periode 1798-1881 op hun potgoed aanbrachten. De kwaliteitsbewuste consument herkende daardoor direct het ooit zo befaamde Bergse potgoed. Toch klopt er iets niet, want bij het officiĂŤle Bergse potmerk placht men de kruisjes niet onder, maar boven de letters 'BOZ' te plaatsen (zie afb. 3).

Afbeelding 2. Typisch Bergen op Zoomse steel- of koekenpan, met laag-cilindrische komvorm en zware manchetrand (laat i8e-ige eeuw).

Imitatie of merkvervalsing? De productie van de Bergse potmakersnijverheid stond vanouds in het teken van kwaliteit, kwantiteit en uniformiteit. Door een uniforme vormgeving was een efficiĂŤnte werkwijze mogelijk. Die uniformiteit was binnen het Bergse potmakersgilde zelfs dwingend voorgeschreven. De Bergse potmakers behoefden elkaar niet de loef af te steken met een extra versierinkje, afwijkende maten of speciale vormen. Bij resolutie van 29 oktober 1757 verklaart de magistraat zich dan ook graag akkoord met de regeling dat niemand van "het ambagt voortaan eenige potten zal vermogen te maaken, dan op zodanigen fatsoene of forme, als tot nog toe onder het voorzeide ambagt in gebruick is geweest, uitgezonderd alleen, wanneer ijmant in 't particulier voor zijn eijgen gebruijk en menagi eenig fatsoen kwam te bestellen". Hoewel sommige pottenbakkers er blijkbaar behoefte aan hebben om

11


hun assortiment uit te breiden, moet koste wat het kost het bestaande assortiment, inclusief de uniforme vormgeving, gehandhaafd blijven. En wanneer men, gedwongen door de tijdsgeest, de vormgeving moet moderniseren, gebeurt ook dat op basis van een gemeenschappelijk besluit. Afwijkende producten komen we dan ook zelden tegen tussen het Bergse aardewerk. En wanneer men dan zo'n afwijkend stuk gebruiksaardewerk tegenkomt, dan toont de vormgeving daarvan nog altijd een aantal aspecten die karakteristiek zijn voor het eigen product. Omdat niets van de 'hapjespan' ons ook maar enigszins aan het Bergse aardewerk herinnert, bestaat er een gerede twijfel aan de herkomst daarvan. Maar het stempel dan, waarin we een deel van de afkorting 'BOZ' herkennen en de drie kruisjes uit het stadswapen van Bergen op Zoom? Op 3 februari 1800 besloten de Bergse potmakers met meerderheid van stemmen, dat zij hun potten en pannen definitief gingen merken, zoals zij dat al twee jaar deden. Dat merkteken zou bestaan uit een cirkel, met daarbinnen de afkorting 'BOZ', waarboven een drietal kruisjes. Voortgaand op het principe van uniformiteit van de producten van de Bergse pottenbakkers, gebruikten allen hetzelfde merkteken. Vanzelfsprekend werd niet elk stempel even zorgvuldig uitgevoerd, zodat niet alle merktekens identiek zijn. Zo komt het regelmatig voor dat in plaats van de letter 'Z' de letter 'S' wordt gebruikt. Kennelijk heeft de (ongeletterde?) stempelmaker problemen gehad met het spiegelschrift. Ook staan de kruisjes niet altijd even regelmatig gerangschikt. Pas vanaf 1810 werd het gebruik van het merkteken wettelijk beschermd. Maar dat weerhoudt natuurlijk niet iedereen ervan om toch het Bergse aardewerk na te bootsen. Zo worden er in het begin van de negentiende eeuw, tot ergernis van de Bergse potmakers, 12

zowel in Leur als in Oosterhout potten naar Bergen op Zoomse modellen geproduceerd. Bergse potmakers beweerden zelfs dat men deze potten ook van het Bergse potmerk voorzag. Maar daarvan zijn mij geen bewijzen bekend. Voor wat betreft de één a twee potterijen die Etten-Leur in de negentiende eeuw kende, zal het met de concurrentie niet zo'n vaart hebben gelopen. Een veel grotere bedreiging moet het Noord-Brabantse Oosterhout hebben gevormd. Zo telde Oosterhout in 1816 veertien pottenbakkerijen met in totaal zeventig man personeel. In Bergen op Zoom waren toen elf potterijen in bedrijf met in totaal zestig werknemers. Gedurende de eerste decennia van de negentiende eeuw lag de productie in Oosterhout kwantitatief dan ook veel hoger dan die in Bergen op Zoom. Waar Bergen op Zoom zich vooral op Zeeland en Noord-Holland richtte, kon Oosterhout het gehele Nederlandse rivierengebied tot haar afzetgebied rekenen. Van Hoek van Holland tot Lobith en ook verder noordoostwaarts langs de Gelderse IJssel.4 Tot nu toe bestaat er dus nog steeds geen enkele grond voor de beschuldiging dat Oosterhoutse pottenbakkers gebruik zouden maken van een getrouwe kopie van het Bergse merkteken. Het Bergse potmerk was immers beschermd. Namaak was verboden. Wel maakte men in Oosterhout gebruik van stempels die qua motief waren afgeleid van die uit Bergen op Zoom. Dat gebeurde ook in bijvoorbeeld Leeuwarden, waar R.J. Dorama het door hem geproduceerde 'Bergse' aardewerk met een rondmerk naar Bergen op Zooms model stempelde. Hij handhaafde daarbij de afkorting 'BOZ', maar de drie kruisjes verving hij door de afkorting 'RJD'.5 Zo komen we op het negentiendeeeuwse aardewerk wel vaker een Bergen op Zooms rondstempel tegen, dat op onopvallende wijze is aangevuld met één of meer letters. Geen echte


Afbeelding 3. Het officiële Bergen op Zoomse potmerk (links) en de stempelafdruk op de 'hapjespan' (rechts).

vervalsingen dus, maar wel misleidende merktekens die bijzonder veel op het officiële merk leken en door de onoplettende consument niet van echt werden onderscheiden. De Bergenaar Fons Gieles schonk als eerste aandacht aan wat hij noemde "potmerken met persoonlijke inslag".6 Hij wees op het bestaan van 'Bergse' rondmerken waarop naast de afkorting 'BOZ' of'BOS1 de letters 'WM', 'T' of 'M' zijn aangebracht. Bij die afwijkende stempels staan de kruisjes vaak onder de afkorting BOZ in plaats van erboven zoals op het officiële merk. Vooralsnog lijken er drie situaties denkbaar te zijn, waarin men van dit soort stempels gebruik zou kunnen hebben gemaakt: 1. in de periode 1798-1800 als voorloper op het officiële merk dat in laatstgenoemd jaar werd ingevoerd; 2. door Bergse pottenbakkers die na 1845 u r t de gemeenschappelijke regeling "De Klagt" traden en vanaf dat moment een eigen merk gingen voeren; 3. op imitaties van Bergs aardewerk door pottenbakkers uit bijvoorbeeld Etten-Leur of Oosterhout, zoals dat ook in Leeuwarden gebeurde. De 'hapjespan' niet uniek Gelet op de afwijkende vormgeving van de hier besproken steelkom, in combinatie met bovendien een afwijkend stempel, bestaat er een gerede aanleiding voor het vermoeden dat we hier met een niet-Bergs product te ma-

ken hebben! Een uitgebreide zoektocht naar vergelijkbare steelkommen leverde slechts één nagenoeg identiek exemplaar op, afkomstig van een scheepswrak uit de Oosterschelde. Deze pan maakt nu deel uit van de collectie Smeele/Van der Meulen te Rotterdam.? Gezien de gebruikssporen op die pan behoorde deze ooit tot de keukeninventaris van het schip en maakte deze dus geen deel uit van bijvoorbeeld een eventuele handelsvoorraad. Deze qua vorm vergelijkbare hapjespan is overigens wat kleiner van formaat dan die welke aan Het Markiezenhof werd geschonken (hoogte 7,4 en diameter 21,5 cm), maar vertoont verder opvallend genoeg ook hetzelfde merkteken als zijn grotere soortgenoot, met de kruisjes onder de letters 'BOZ'! Echt of imitatie: nader onderzoek noodzakelijk Op de grote hoeveelheid Bergs aardewerk uit de collectie van Het Markiezenhof staan - voor zover ik dat heb kunnen nagaan - de kruisjes consequent boven de afkorting 'BOZ'. In verschillende collecties buiten Bergen op Zoom bevindt zich nogal wat potgoed met de kruisjes onder de letters 'BOZ,' (o.a. de collectie Smeele/Van der Meulen). Soms hebben die objecten een vormgeving die sterk afwijkt van hetgeen we uit Bergen op Zoom kennen. Zoals onze hapjespan. Soms ook betreft het voorwerpen (bijvoorbeeld een klokvormige doofpot, een kachelpan, een sluitpan, etc.) die zich

13


qua vormgeving helemaal niet onderscheiden van het ooit zo befaamde Bergse product. Daardoor ontstond dan ook de wellicht onjuiste indruk dat kruisjes volkomen willekeurig onder of boven de letters 'BOZ' werden geplaatst. De geschonken steelkom is voor Het Markiezenhof een belangrijke aanwinst. Zelfs wanneer blijkt dat de 'hapjespan' een imitatie is van het Bergse pottenbakkersproduct, dan nog vormt deze een belangrijke aanvulling op de bestaande collectie. Immers, ook de concurrentie is een belangrijk aspect dat in het verhaal over de geschiedenis van de Bergse potmakers niet mag ontbreken. Maar los daarvan, vormt de pan een belangrijke start voor een nieuwe studie. Een onderzoek naar de authenticiteit van geglazuurd roodbruin gebruiksaardewerk waarop het Bergse rondmerk voorkomt met de drie kruisjes onder in plaats van boven de afkorting 'BOZ'. Op basis van zo'n onderzoek kunnen we in de toekomst wellicht concluderen of in die situaties sprake is van gewoon een slordigheid van Bergse potmakers of van een variatie op het officiĂŤle merk, toegepast door de concurrent! Van Swietenlaan 12 4624 VW Bergen op Zoom Noten 1 Groeneweg 1992. 2 In Het Markiezenhof, een periodiek verschijnend vouwblad van het gelijknamige museum, uitgave januari-maart 1998, werd reeds eerder aandacht geschonken aan dit voorwerp. 3 Zie voor vergelijkbaar Bergs aardewerk met de brede manchetvormige rand de voorbeelden in de collecties in het Nederlands Openluchtmuseum Arnhem en in Het Markiezenhof te Bergen op Zoom. Zie ook: Ruempol & Van Dongen (red.) 1992 afb. 42, Zwiers & Vlierman 1988, pag. 43; Van der Meulen & Smeele ig86/'87, afb. 15; Van Gangelen & Lenting 1993 afb. 27; Groeneweg 1992, afb. 138 en Klijn 1995, pag. 137.

14

4 5 6 7

Zie Kleij 1995 en Groeneweg 1995. Van der Meulen & Smeele 1986. Gieles 1970. Ik ben de heer Smeele en mevrouw Van der Meulen bijzonder erkentelijk voor de door hen verstrekte gegevens.

Literatuur Clevis, H. (ed.), 1995. Assemblee Articles 2 (Symposium on medieval and post-medieval ceramics, Antwerpen 25 en 26 january 1995). Antwerpen/Nijmegen. Gangelen, H. van & JJ. Lenting, 1993. Ongeglazuurd aardewerk en loodglazuuraardewerk. In: Lenting es (red.), pag. 167236. Gieles, F., 1970. Bergse potmerken met persoonlijke inslag. De Waterschans IH-y 1970, p. 239-240. Groeneweg, G.C., 1992. Bergen op Zooms aardewerk. Vormgeving en decoratie van gebruiksaardewerk gedurende 600 jaar pottenbakkersnijverheid in Bergen op Zoom (Bijdragen tot de studie van het Brabantse heem 35). Waalre. Groeneweg, G.C., 1995. Grenzen aan de groei van de Bergse potmakersnijverheid. Poging tot het identificeren van de ĂŻje-eeuwse concurrent. In: H. Clevis (ed.), pag. 8794Kleij, P., 1995. Oosterhouts aardewerk. In: Clevis (ed.), pag. 101-128. Klijn, E.M.Ch.F., 1995. Loodglazuuraardewerk in Nederland. De collectie van het Nederlands Openluchtmuseum. Arnhem. Lenting, f.J. c.s. (red.), 1993. Schans op de grens. Bourtanger bodemvondsten 15801850. Sellingen. Meulen, A. van der & P. Smeele, 1986. Rinse Jan Dorema fabrikant van Fries, Gouds en Bergs aardewerk II; een aardewerkfabriek in Leeuwarden 1856-1922. Antiek XXI-1986, pag. 230-240. Schipper, E., de e.a., 1992. Quintessens. Wetenswaardigheden over acht eeuwen kookgerei. Museum Boymans-Van Beuningen Rotterdam 15.8.92-18.10.92. Rotterdam. Vlierman, K., 1992. Koken en kookgerei op (binnenvaart-)schepen 1300-1900. In: De Schipper e.a., pag. 50-59. Zwiers, P.B. & K. Vlierman, 1988. De 'Lutina', een Overijssels vrachtschip, vergaan in 1888. Het onderzoek van een vrachtschip, gevonden op kavel h 48 in oostelijk flevoland (Flevobericht nr. 292). Lelystad.


Defrutum in Deest? Peter Vissers

Bij een AWN-onderzoek in de Deestsche en Afferdensche Waarden1 is een scherf van een amfoor van het type Haltern 70 (afb.i) gevonden. Dergelijke amforen zijn gemaakt in ZuidSpanje, in het zuidelijke stroomgebied van de Guadalquivir, de rivier die de Romeinen kenden als Baetis, om precies te zijn. Onze scherf is zeer waarschijnlijk van vóór 70 AD. Haltern 70 is niet alleen bekend uit Augusteïsch-Neronische context. Ook later nog, tot in het begin van de tweede eeuw, zijn deze amforen gebruikt.2 Ze dienden voornamelijk-voor het vervoer van twee producten: defrutum en sapa. Dat klinkt waarschijnlijk niet erg bekend in de oren. Via een appendix bij zijn artikel "Roman Amphoras at Nijmegen - a Prèliminary Report" gunt Van der Werff ons een kijkje in deze amforen en in de Romeinse keuken.3 Wat hier volgt leunt zwaar op de door hem verzamelde kennis.

bereikt wordt waar het suikergehalte gisting blokkeert. De na gisting overblijvende hoeveelheid glucose bepaalt het hoge suikergehalte van deze wijnen. Of sapa tot 50% van het oorspronkelijke volume ingekookt was en defrutum tot 30%, of juist andersom, is niet duidelijk. Nog steeds wordt er wijn op deze manier gemaakt. In Frankrijk noemt men zulke wijn 'vin cuit'; in Italië spreekt men van 'vino cotto'.

Droging Bij het verkrijgen van de gewenste zoetheid werkten techniek en natuur samen. De zonnige vallei van de Beneden-Guadalquivir, vanwaar de amforen en hun inhoud afkomstig zijn, is bijzonder gunstig voor druifvariëteiten met een hoog percentage aan glucose. In de Jerez-regio, die grenst aan het productiegebied van het

Ingekookte most In plaatsen als Mainz (Duitsland), Windisch (Zwitserland) en PortVendres (Frankrijk) aangetroffen opschriften tonen aan dat amforen van het type Haltern 70 dienden voor het verschepen van defrutum. Uit Amiens is een deel van een soortgelijke amfoor bekend waarop sprake is van sapa. Defrutum en sapa waren zoete wijnen.4 Ze werden gemaakt door het reduceren van de most, d.w.z. door deze voorzichtig in te koken. Most is een mengsel van druivensap en vruchtenpulp met pitten en schillen, dat nog vergist moet worden tot wijn. Over de graad van reductie zijn de antieke bronnen het niet eens. Uit onderzoek blijkt dat het mogelijk is 50 tot 70% van de most in te koken. Hierdoor stijgt het suikergehalte sterk, echter zonder dat het kritieke punt

Afbeelding 1. Haltern 70, Loeschke 3905. Schaal 1:10.

15


Haltern 70-materiaal, reduceert men nog steeds most. Niet door inkoken, maar door speciale, zoete druivensoorten te laten drogen in de zon. De wijn die uit deze druiven verkregen wordt, wordt toegevoegd aan sherry. Ook de Romeinen kenden het drogen in de zon dat, zoals zij het noemden, 'passum' oplevert. In het Italië van nu spreekt men van 'passito', en ook elders in Europa is deze manier van wijn maken bekend. Maaltijdbereiding Het toevoegen van vins cuits aan lichte of droge wijnen was in vroeger tijden eveneens bekend. Cato en Plinius schrijven erover. Wrange wijn kon er mee worden opgekrikt. Ook probeerde men er Griekse wijnen mee te imiteren. Hebben de bewoners van de nederzetting in de Deestsche en Afferdensche Waarden hun wijn aangelengd met defrutum of sapa? Misschien hebben ze beide dranken gebruikt bij de maaltijdbereiding. Apicius, Romeins lekkerbek en kookboekenschrijver uit de eerste eeuw na Chr., noemt defrutum bij de ingrediënten die in geen enkele (luxe) keuken mogen ontbreken. Hij acht defrutum geschikt voor het kleuren van sauzen en het afsmaken van gerechten. Daarnaast kon zowel sapa als defrutum dienen als substituut voor honing. Vins cuits werden verder gebruikt bij het conserveren van vruchten: olijven, pruimen, appels en (kwee)peren bijvoorbeeld.

Nog een mogelijkheid Het gebruik van sapa en/of defrutum valt niet geheel uit te sluiten in een nederzetting waar men, weliswaar beperkt, toegang had tot Romeinse luxeartikelen. Hetzelfde geldt echter voor de mogelijkheid dat zulke versnaperingen de nederzetting nooit bereikt hebben. Beide dranken kunnen evengoed elders in Nijmegen bijvoorbeeld, zijn geconsumeerd. De stevige Haltern 70-

16

amforen zullen in dat geval, nadat ze van hun inhoud ontdaan waren, gebruikt zijn voor transport van andere goederen naar het Maas-en-Waalse achterland, of als voorraadvat in de keuken voor opslag van water, graan of meel bijvoorbeeld.5 Kraayenberg 72-15 6601 SK Wijchen Dank ben ik verschuldigd aan J.H. vander Werffdie zo vriendelijk was een eerdere versie van dit artikel van kritisch commentaar te voorzien.

Noten 1 Tuijn en Vissers 1998, 228. 2 Martin-Kilcher 1994, 385-8. 3 Van der Werff 1984, 379-381. 4 In deze opvatting gaat het uitdrukkelijk niet om defrutum als (tot siroop) ingekookt druivesap, zoals in Faas 1994, 156 of in Bacchiocchi z.j. 5 Van der Werff 1984, 230-1. Literatuur Ammerlaan (red.), A., 1996. Het lekkere wijnboek. Zaandam. Bacchiocchi, S., z.j. Wine in the Bible: A biblical study on the use ofalcoholic beverages. http: www.andrews.edu/~samuele/ books/wine_in_the_bible/3.html Faas, P.C.P., 1994. Rond de tafel der Romeinen. Diemen. Martin-Kilcher, S., 1994. Die römischen Amphoren aus Augst und Kaiseraugst. Ein Beitrag zur römischen Handels- und Kulturgeschichte 2: Die Amphoren für Wein, Fischsauce, Südfrüchte (Gruppen 2-24) und Gesammtauswertung. Forschungen in Augst, 7/2, 385-90. Augst. McGee, H., 1996. Eten tgkoken. Wetenschap en overlevering in de keuken. Amsterdam. Tuijn, W. en P. Vissers, 1998. Een inheems-Romeinse nederzetting in de Afferdensche en Deestsche Waarden. In: Westerheem, 47, 226-235. Werff, J.H. van der, 1984. Roman Amphoras at Nijmegen - a Preliminary Report. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 34, 347-387. Amersfoort. Werff, J.H. van der, 1988. Secundaire merken op Romeinse amforen. In: Westerheem, 37, 222-233.


Kort archeologisch nieuws Smederij vernietigd Bij graafwerkzaamheden onder Kübaard is een prehistorische ijzersmelterij vernietigd. Dit gebeurde bij het uitgraven van een kanokanaal, waarbij de zool van een afgegraven terp doorsneden werd. Een bezorgde Kübaardster waarschuwde de officiële archeologen, maar het was al te laat. Van de ijzersmelterij uit 400 v. Chr. zijn slechts enkele scherven, brokstukken en foto's over. Het was de eerste keer dat een dergelijke werkplaats in Friesland is gevonden. Leeuwarder Courant, 2 oktober 1998 Werklozen leren restaureren Bureau Nieuwland Opleidingen heeft met Staatsbosbeheer een vijfjarige gebruiksovereenkomst gesloten voor gebruik van Fort Vechten. Hier zal het leer-werk-centrum 'Werk aan de Linie' verrijzen. Langdurig werklozen zullen er een opleiding krijgen om forten te restaureren, om te beginnen Fort Vechten zelf. Op langere termijn wordt gedacht aan de inrichting van het fort als openluchtmuseum, eventueel met expositie van archeologica. Utrechts Nieuwsblad, 6 oktober 1998 Klokbekercultuur in Hoekse Waard De Hoekse Waard blijft verbazen. In Puttershoek zijn dit keer scherven tevoorschijn gekomen van de Klokbekercultuur (2700-2100 v.Chr.). Aan de zuidkant van Puttershoek zijn verschillende nederzettingen geweest en er zijn zelfs sterke aanwijzingen voor de productie van koper. De vondsten werden gedaan op 9 m beneden maaiveld. Rotterdams Dagblad, 10 oktober 1998 Romeinen in Venlo Uit de bouwput van de Nolensgarage in Venlo zijn bijna zeventig Romeinse en Keltische munten tevoorschijn gekomen. Het grootste gedeelte werd verleden zomer al ontdekt door een amateurarcheoloog, die de afgevoerde grond met een metaaldetector had onderzocht. De munten dateren uit de periode van 10 voor tot 40 na Chr. Volgens de inschakelde archeoloog Nico Roijmans is het een zeer bijzondere vondst, omdat het wijst op flinke concentraties van militaire eenheden in het huidi-

ge centrum van Venlo in de vroegRomeinse tijd. Dagblad de Limburger, 13 oktober 1998 Romeinen in Blerick Waar in Venlo sporen zijn gevonden van vroeg-Romeinse bemoeienis, zijn aan de overzijde van de Maas, in Blerick, bewijzen van laat-Romeinse bewoning aangetroffen. Bouwvakkers troffen een grafveld aan uit de vijfde eeuw na Chr. Behalve verbrandingsresten van de overledenen vond men meerdere bijgiften, zoals mantelspelden, Romeinse munten, vaasjes en scherven van vaatwerk. Daarnaast trof men twee skeletbegravingen aan uit de vroege Middeleeuwen. Dagblad de Limburger, 14 oktober 1998 Zeefmachine succesvol Bij een opgraving op het Raan in Raalte is gebruik gemaakt van een grote zeefmachine, die gewoonlijk wordt gebruikt voor verwijdering van puin en het reinigen van grind en steenslag. De inzet van deze machine is zo succesvol, dat het ADC serieus overweegt vaker gebruik te maken van het apparaat. Dat scheelt scheppen tijd en geld. Overigens werd op het Raan gegraven naar steentijdbewoning. Overijssels Dagblad, 19 oktober 1998 Friese munt uit veertiende eeuw In de buurt van Balk heeft een (anoniem gebleven) detector-amateur een zeer speciale zilveren munt gevonden. Het is een 2/3 ruitergroot (22,5 mm) die rond 1350 geslagen is, vlak nadat de Friezen in de Slag bij Warns van 1345 de vijandige Hollanders succesvol van zich hadden afgeslagen. Bij deze veldslag verloor graaf Willem IV van Holland het leven. Op de munt staat 'Moneta Frisie-libert', oftewel 'Friese vrijheidsmunt'. Ook de muntmeester wordt vermeld. De combinatie van al deze zaken maakt de munt uniek en zeer waardevol. De Telegraaf, 27 oktober 1998 Romeinse kano in Woerden Niet alleen in Alphen a/d Rijn worden sensationele Romeinse vondsten gedaan. Een stukje verder aan de Limes, in Woerden,

17


komt plotseling ook veel moois boven water. Op het terrein van de voormalige gasfabriek vonden archeologen een boomstamkano uit de tweede/derde eeuw. Ook vond men er versierde terra sigillata-kommmen en een stel uitstekend geconserveerde houten voorwerpen, zoals een uit duigen samengesteld emmertje en een zware eiken beschoeïng van een voormalige kade. De Volkskrant, 2j oktober igg8 Archeologie weg uit Bonnefanten

De afdeling archeologie van het Maastrichtse Bonnefantenmuseum wordt afgestoten. Daarmee worden de plannen van de directie, die destijds een storm van kritiek hebben losgemaakt, alsnog bewaarheid. De betrokken partijen zullen wel hun best doen om de collectie in Maastricht te houden en niet te laten verhuizen naar Heerlen (Thermenmuseum) of Venlo (Limburgs Museum). Gedacht wordt om de collectie onder te brengen in de Wiebengahal, die naast het Bonnefantenmuseum staat. Momenteel is daar nog moderne kunst geëxposeerd. De huisvesting van de archeologische collectie gaat zo'n slordige 5 tot 10 miljoen gulden kosten. Reden voor de verhuizing is bezuiniging. Dagblad de Limburger, 6 november igg8 Rioolstank leidt tot skeletvondst

Rioolstank in de achtertuin van Museum Allard Pierson in Amsterdam heeft geleid tot de vondst van een nonnenskelet. Een rioolwerker wilde de oorzaak van de stank opheffen en stuitte daarbij op het skelet dat stamt uit de 2e helft van de 16e eeuw, juist voor de Reformatie. Nader onderzoek bracht aan het licht dat er in de tuin veel meer nonnen begraven liggen. Geen wonder, want de tuin was vroeger de binnenplaats van een klooster. Het Parool, 7 november igg8

Nederlandse kustgebied pas in de tiende of elfde eeuw zijn aangelegd. Leeuwarder Courant, g november igg8 Opnieuw schip in Woerden

Na de boomstamkano is opnieuw een Romeins schip gevonden in Woerden. Ditmaal betreft het de achtersteven van een 16 m lang vrachtschip uit ongeveer 200 na Chr. De opgravingsleider, prof. Haalebos, verwacht dat er nog meer schepen in de grond zitten. Overigens zal binnenkort waarschijnlijk ook gezocht worden naar het bijbehorende Romeinse fort. Reformatorisch Dagblad, 19 november 1998 3000 jaar oud bier

Leuk nieuws uit het buitenland. Archeologen van de universiteit van Barcelona hebben bier nagemaakt uit de Bronstijd, zo'n 3000 jaar geleden. Zij konden dat doen op basis van nauwkeurige analyse van bierresten op gevonden kruikscherven uit die tijd. Een naburige brouwerij maakte 400 flessen volgens deze samenstelling. De reacties waren overwegend positief, hoewel het donkerkleurige brouwsel een beetje dik en ietwat schraal was. Ook dreven er deeltjes in. Het alcoholpercentage bedroeg 16%. Arnhemse Courant, 28 november igg8 Leerdam ouder dan gedacht

Uit een sloot in Leerdam zijn scherven tevoorschijn gekomen van Pingsdorfaardewerk. Deze duiden op de aanwezigheid van een nederzetting russen 1125 en 1175. Uit die tijd zijn ook de resten van een houten kasteel bekend, maar vooralsnog ging men er van uit dat de oudste nederzetting van Leerdam dateert uit 1405. Extra Nieuws Leerdam, 25 november igg8 Israëlische archeologen staken

Polders in Romeinse tijd?

Archeoloog Jos Bazelmans is tot de conclusie gekomen dat er in de Romeinse tijd mogelijk al polders zijn aangelegd in Friesland. Hij stoelt zijn bewering op de vondst van een dijkfragment in een terp bij Dongjum. Dit had een breedte van 14 m. Ook in de terp Tjitsma bij Wijnaldum was al zo'n dijklichaam bekend. Bazelmans denkt dat de polders wel 50 hectare groot konden zijn. Tot dusverre nam men aan dat de eerste polders in het Noord-

18

De Israëlische Oudheidkundige Dienst staakt alle opgravingen. De archeologen zijn furieus over het besluit van het hooggerechtshof dat projectontwikkelaars en bouwbedrijven niet hoeven op te draaien voor de kosten van de opgravingen. In Israël is het vrijwel onmogelijk om een spade in de grond te steken zonder op oude overblijfselen te stuiten. Goudsche Courant, 3 december igg8


Ifsmummie had diarree

Eerherstel Audulf

Nog meer buitenlands nieuws: de beroemde ijsmummie Ötzi heeft, behalve alle reeds bekende kwalen, mogelijk ook last gehad van diarree en buikpijn. Naast de mummie zijn resten van een boomzwam gevonden, die volgens een Italiaanse archeoloog als natuurgeneesmiddel tegen buikwormen dienden.

Klaas Faber uit Noordeinde heeft een proefschrift geschreven over de tamelijk onbekende Friese koning Audulf. Deze was, net als zijn opvolgers Aldgils en Redbad, aanvoerder van het Friese koninkrijk uit de 7e eeuw. Het bestaan van Audulf blijkt vooral uit vijf gevonden munten met zijn naam. Twee ervan zijn gevonden nabij Grave (Noord-Brabant), één in Arnhem en twee bevinden zich in Londen. Audulf is om onduidelijke redenen lange tijd uit de Friese geschiedschrijving geweerd.

Algemeen Dagblad, 5 december 3998 Touwtrekken om mijlpalen

Er is onenigheid gerezen over de vraag waar de vier gevonden Romeinse mijlpalen tentoongesteld gaan worden. Den Haag claimt de vondst, omdat het op Haags grondgebied en door Haagse archeologen is gevonden. Men ziet het Museon als meest geschikte locatie. Het Rijksmuseum van Oudheden echter beweert dat de vondst van nationale betekenis is en dus in een landelijk museum thuishoort. Beide partijen willen zo snel mogelijk een uitspraak van het ministerie. De Volkskrant, 12 december 1998 Vikingen in Venlo?

Uit de Maas bij Venlo is een sierraad opgebaggerd, dat volgens Deense wetenschappers heeft toebehoord aan een viking. Het is een zilveren hangertje van 44 bij 16 mm, waarop een langharige, zittende mansfiguur staat afgebeeld. Dit soort plaatjes zijn in Scandinavië met duizenden teruggevonden, maar in West-Europa zijn ze uniek. Uit historische bronnen is bekend dat vikingen rond 881 inderdaad Limburg hebben aangedaan om enkele kloosters te vereren met een 'bezoek'.

Leeuwarder Courant, 2 januari 1999 Archeoloog vernielt vitrine

Een Eindhovense amateur-archeoloog heeft een vitrine in het Noordbrabants Museum te 's-Hertogenbosch vernield. Hij wilde daarmee de aandacht vestigen op een steen met een afbeelding van 'de Danseres van Geldrop'. Deze gegraveerde afbeelding is volgens deskundigen 11.000 jaar oud, maar de amateur-archeoloog is - als enige - er van overtuigd dat het een vervalsing is. In 1989 al is de archeoloog veroordeeld tot een boete van 50 gulden omdat hij een collega betitelde als 'vervalser'. Sindsdien is hij naar eigen zeggen door de vakwereld behandeld als een 'illegale archeoloog' en worden zijn vondsten doodgezwegen. Vandaar dat het volgens hem tijd werd voor actie. Eindhovens Dagblad, 8 januari 1999

Paul van der Heijden

Dagblad de Limburger, 12 december 199S

19


Boven het maaiveld Deze rubriek is bestemd voor ingezonden berichten en artikelen die in het belang zijn van de lezers van Westerheem. Uitsluitend commerciële belangen worden uitgesloten. Uw bijdrage stuurt u naar het centraal redactie-adres, Lamarckhof IO-I, 1098 TK Amsterdam.

Opmerkelijke stellingen uit Kinder delijt In december promoveerde Annemarieke Willemsen op het onderwerp middeleeuws speelgoed. Haar proefschrift 'Kinder delijt' bevat enkele aardige en opmerkelijke stellingen. De redactie van Westerheem vond deze interessant genoeg om - met toestemming integraal over te nemen.

Stellingen 1 Net als zijn speelgoed leek het middeleeuws kind niet op het huidige. Dit proefschrift. 2 De jojo-rage van 1998 is karakteristiek voor de op- en neergaande lijn van speelgoedgeschiedenis, die wordt bepaald door traditie en mode in steeds wisselende verhouding. 3 Elk kind heeft recht op vrije tijd, spel, kunst en cultuur. Verdrag inzake de rechten van het kind, artikel 31.

8 Speelgoedmusea zijn vooral leuk voor volwassenen. 9 De steeds sterker wordende trend om alleen onderzoeksprojecten te financieren die binnen een lopend programma vallen, keert zich vrijwel per definitie tegen innovatief onderzoek. 10 Hoe minder van een cultuur bekend is, hoe meer men teruggevonden gebouwen en voorwerpen een cultische functie toedicht; het woord 'cultisch' is archeologisch jargon voor "we weten het niet".

n Een archeoloog zou zich, uit liefde voor 4 In de bovenzone van de noordelijke zijn vak, principieel moeten laten begrakoorbank in de Grote Kerk van Dorven in plaats van cremeren. drecht is een kinderbisschop afgebeeld tijdens een omgang met de relieken. 12 Het tekort schieten van hoogleraren als A. Willemsen, De middeleeuwse kinderbisbegeleider van promovendi, vaak aangeschop, Dordts houtsnijwerk in een liturmerkt als een reden voor het slecht gisch decor. Millennium 10-1 (igc)6). functioneren van het aio-stelsel, is niet zelden rechtstreeks te wijten aan de hen 5 Bij de aanleg van de noordlijn van de door de universiteit en ministerie opgeAmsterdamse metro zullen minimaal drongen rol van crisis-manager in orga100 tin-loden miniatuur-voorwerpen nisatie en reorganisatie. worden gevonden, waarvan het grootste deel past in de groepen die in deze dis13 Een maatschappij waarin kinderen lang sertatie vertegenwoordigd zijn, maar als onvolwassen worden beschouwd, een aantal niet. creëert een hoog aantal jeugddelinquenten. 6 Pas de laatste decennia benadert de kwaliteit van kleurenplaten in boeken 1 4 &» pun*.Uflx. bntf Aetrê Mtt de h-Ji jtlcAren* vi iyij. enigszins die van de Gent-Brugse manuscript-illustraties zo'n vijf eeuwen 15 Om in Rome te komen moet je altijd de geleden. bergen passeren. 7 Voor begrip van een kunstwerk is autopsie van wezenlijk belang. Zeker in het licht van de sterke opkomst van gedigitaliseerd beeldmateriaal moeten de mogelijkheden om iets in het echt te zien voor studenten en onderzoekers worden veiliggesteld.

20

Nijmegen, 16 december 1998


Wie kent artefacten van gewei met een vierkant of rechthoekig steelgat uit de Brons en/of Ijzertijd? Robert van Heeringen en Roei Lauwerier

Sinds een opgraving in 1996 is een groep artefacten van gewei ons dermate gaan intrigeren, dat wij het plan hebben opgevat onze verwondering om te zetten in een meer wetenschappelijke benadering. Als basis voor een nadere bestudering leek het ons nuttig allereerst aan de lezers van Westerheem de vraag voor te leggen of zij dergelijke artefacten wel eens hebben gevonden of opgegraven, en zo ja in welke context en met welke datering. Het gewei-artefact uit 1996 is aangetroffen tijdens een onderzoek van sporen uit de Ijzertijd en de Romeinse tijd in de Hoeksche Waard, provincie Zuid-Holland.1 Het voorwerp is een vijfendertig-centimeter-lange hak of dissel gemaakt uit een hoofdstang van een edelhert. Het gewei is door een groot aantal slagen met een hakwerktuig bewerkt: de rozenkrans is afgerond, de vlak daarbij zittende oogtak is afgehakt en afgevlakt, de plaats van het steelgat is aan beide zijden afgeplat. De snede is met een zeer groot aantal korte hak- of kerf bewegingen aangepunt en vlak gemaakt. Aan het proximale uiteinde zit een rechthoekig steelgat, dat met draaiende bewegingen in het gewei is aangebracht. Vergeleken met een steelgat dat rond is, heeft een dergelijk steelgat het voordeel dat het voorwerp niet kan draaien op de steel. In die zin is het geavanceerder dan de ronde gaten die we bijvoorbeeld uit Mesolithische en Neolithische vindplaatsen kennen. Door de goede stratigrafie en het begeleidend vondstmateriaal is aan de datering van het hier beschreven artefact niet te tornen: Vroege Ijzertijd. En dit is tegelijkertijd het verbazingwekkende want recentelijk zijn meer van deze voorwerpen met rechthoekig steelgat met vermoedelijk een datering niet ouder dan de Brons- of Ijzertijd bekend geworden (o.a. Zierikzee-Roompot2, 's-Gravenhage-Madepolder'). Eenmaal geattendeerd op dergelijke artefacten kunnen we nu de lijst al weer uitbreiden met: Een/Norg, Wieringermeer, Noordwijk aan Zee, Berkel, Spijkenisse, en de Maas bij Venlo Het gaat daarbij niet alleen over hakken en dissels zoals uit de Hoeksche Waard, maar onder andere ook om bijlen,

ra'

Hak of dissel met rechthoekig steelgat. Westmaas-Maaszicht, gem. Binnenmaas. Vroege Ijzertijd. Lengte 35 cm.

21


waar het vierkant schachtgat dus een andere positie heeft. Zo'n bijl, uit Zierikzee, is eerder in Westerheem beschreven.4 Ook in Denemarken en Noord-Duitsland zijn ze te vinden zoals ons bleek bij navraag bij onze Belgische collega Koen Verlaeckt. Het heeft er alle schijn van dat deze artefacten van gewei met een vierkant of rechthoekig steelgat kenmerkend zijn voor de (Late) Bronstijd en de Vroege Ijzertijd. Hoe werd het vierkante gat gemaakt, waar werden deze bijlen of dissels voor gebruikt, klopt de hier veronderstelde datering etc. Vragen te over. Met vragen op het terrein van de microwear en de experimentele archeologie zal Annelou van Gijn, Faculteit der Archeologie van de Rijksuniversiteit in Leiden, ons bijstaan. Kunt u ons verder helpen? Gaarne een (digitaal) geschreven berichtje! R.M. van Heeringen (rheer@archis.nl) R.C.G.M. Lauwerier (rlauw@archis.nl) R.O.B. Postbus 1800 3800 BP Amersfoort

Noten 1 Van Heeringen e.a. 1998. 2 Lauwerier 1994. 3 Verhart 1997. 4 Lauwerier 1994. Literatuur

Heeringen, R.M. van, R.C.G.M. Lauwerier en H.M. van der Velde, 1998: Sporen uit de Ijzertijd en de Romeinse tijd in de Hoeksche Waard. Een Aanvullend Archeologisch Onderzoek te Westmaas-Maaszicht,

Amersfoort (ROB Rapportage Archeologische Monumentenzorg 56). Lauwerier, R.C.G.M., 1994: ZierikzeeRoompot. Een geweibijl met vierkant steelgat uit de Brons- of Ijzertijd. Westerheem 43, 9-10. Verhart, L.B.M., 1997: 's-GravenhageMadepolder, in: R.M. van Heeringen en M. Meffert (red.), Archeologische Kroniek van Holland II Zuid-Holland, Holland 29, 1996, 387-8.

Ieder AWN-lid ontvangt het tijdschrift Westerheem en het blad van de afdeling waarbij men is aangesloten. De AWN geeft echter meer publicaties uit. De volgende uitgaven zijn nog voorradig: AWN - monografie 5 A. Warringa en G. van Haaff Opgraven. Technieken voor archeologisch veldwerk

Utrecht 1988,128 pp., ill., ISBN 90 70482 68 1 Praktische handleiding voor allen die op verantwoorde wijze willen (helpen) opgraven. Achtereenvolgens komen aan de orde: meetsysteem, graafwerk, tekenen en fotograferen, vondsten en monsters, administratie en documentatie, kartering en bijzondere structuren. Uitgegeven in samenwerking met de NJBG bij Matrijs in Utrecht. Prijs voor leden ƒ 15,00, voor niet-leden ƒ 22,75 exc l- verzendkosten. Oude jaargangen Westerheem

Informatie over oude jaargangen van Westerheem is te verkrijgen bij het algemene AWNsecretariaat in Amsterdam, zie adressenlijst achterin. De prijs per jaargang is ƒ 27,50, voor leden inclusief verzendkosten. Zie ook de aanbiedingen in Westerheem jaargang 46 (1997) nummer 3, 4 en 5. Losse nummers van 1996 tot heden of onze AWN-monografieën kunt u bestellen bij het Bureau AWN, t.a.v. de Ledenservice. Adres achterin Westerheem. Losse nummers kosten ƒ 7,50 per stuk. Bij gelijktijdig bestellen van 10 of meer exemplaren geldt een korting van 10%.

22


Literatuurbespreking Frits David Zeiler (red.). De dubbele bodem. Verkenningen op en onder het maaiveld van

de Zaanstreek. Zaans Museum, Zaandam/ Immerc bv, Wormer, 1998. 72 pp. ISBN 90 6611 046 5. Prijs Ć’ 25,-. Op zaterdag 12 september 1998 werd bij de Zaanse Schans in Zaandam door de minister van Binnenlandse Zaken het Zaans Museum geopend. Naast de (voorlopig) vaste opstelling in het museum komt er jaarlijks een thematentoonstelling over een bepaald aspect van de Zaanse geschiedenis. Resultaten van deze tijdelijke exposities krijgen een vaste plaats in het museum. Aan het publiek wordt gevraagd mee te helpen door het aanbrengen van Zaanse objecten en verhalen. Als eerste thematentoonstelling is gekozen voor de archeologie in de Zaanstreek onder de titel 'De dubbele bodem'. Onder dezelfde naam is een boekje uitgegeven. Het eerste exemplaar van, naar ik aanneem, een reeks naar aanleiding van de komende thema-tentoonstellingen. Deze eerste uitgave is geen catalogus. In acht hoofdstukken komen verschillende aspecten van de Zaanse bodem aan de orde. Onder redactie van, de historicus en project-medewerker aan de tijdelijke tentoonstelling, Frits David Zeiler, voor de AWN geen onbekende, is met zeven medewerkers het boekje tot stand gekomen. In het eerste hoofdstuk behandelt Zeiler in een kort overzicht de bewoningsgeschiedenis van de Zaanstreek. Mede dank zij de AWN, afd. Zaanstreek-Waterland e.o., weten we dat van 600 v. Chr. tot 200 na Chr. met tussenpozen bewoning in Assendelft en Krommenie is geweest. Na 1000 gaat men definitiefin de Zaanstreek wonen. Peter Vos, geoloog bij TNO, geeft in het tweede hoofdstuk een aanvulling op zijn artikel in de bundel "De Zaanstreek archeologische bekeken" (Westerheem 1983 nr 2/3). Negen profielen van de Zaanse bodem, van Assendelft tot aan Wijde Wormer, geven in even zoveel fasen van 3000 v. Chr. tot heden een beeld van de bodemontwikkeling. Uit deze profielen blijkt duidelijk het ingrijpen van de mens in het landschap van de Zaanstreek. Elles Besselsen, archeologe, beschrijft in 'Terug in Assendelft', refererend aan het grootschalig archeologisch onderzoek van het IPP in de jaren tachtig, de opgraving in Assendelft in 1997. Door de

AWN werd in een werkkamp aan dit onderzoek mee gewerkt. In het betreffende gebied, rijk aan ijzertijdvondsten, worden in de komende jaren 5000 woningen gebouwd, archeologisch onderzoek was dus noodzakelijk. Van de eerste eeuw tot de vierde eeuw is het gebied intensief bewoond geweest, verschillende boerderijen uit die tijd tonen dat aan. Een fraai bewerkt houten bord behoort tot de vele vondsten. Bijzonder is een omheinde veekraal, die doet denken aan 't Hain. Een opgraving in Krommenie in de jaren zestig waar een trapeziumvormige omheining uit de eerste eeuw na Chr. is gevonden. Gedacht wordt aan een veekraal, maar ook aan een inheems heiligdom. Het vierde hoofdstuk 'De oudste kerk van de Zaanstreek weer actueel' is van de hand van de beeldend kunstenaar en AWN-lid Jelus Matser. Het behandelt de door hem, na grondig literatuuronderzoek, gemaakte reconstructie van het middeleeuwse kerkje, dat in de jaren tachtig door het IPP in Asendelft is opgegraven. Een eenschepig zaalkerkje van 12 x 6 m van hout gebouwd uit het begin van de elfde eeuw. Problemen bij een dergelijke reconstructie zijn de vragen die rijzen als wat was de hoogte van het gebouw, hoe de helling van het dak, welke dakbedekking is gebruikt, waren er ramen enz. In het museum staat een door Ars Longa Tentoonstellingen gemaakte maquette met reconstructie van deze middeleeuwse kerk op schaal 1:30. Frits David Zeiler doet in hoofdstuk vijf een poging tot reconstructie van de vroegste bewoning van Wormer. Via de nog bestaande verkavelingen in het gebied wordt getracht in een goed onderbouwd artikel de loop van het riviertje de Wormer in samenhang met de Zaan aan te wijzen. De aardewerkspecialist van de AWN, afd. Zaanstreek-Waterland e.o., Kees van Roon, schrijft in hoofdstuk 6 'Vreemde snuiters in de bodem' over de van elders aangevoerde waren in de loop van vele eeuwen. Natuursteen, kralen, fibulae, terra sigillata en later aardewerk uit Duitsland, BelgiĂŤ, Spanje, Portugal, Frankrijk en zelfs uit China, het Chinese porselein. Vanzelfsprekend noemt hij ook, als kenner van die materie, de mineraalwaterkruiken. Van totaal andere orde is de bijdrage van Ron Koomen, onderzoeker werkzaam bij de afdeling Projectontwikkeling van de

23


De Zaanbocht bij Wormerveer op een vooroorlogse luchtfoto (uit besproken boek).

gemeente Zaanstad. Hij behandelt in 'Vuile grond, schone grond' de problemen van de milieuverontreiniging in de Zaanse bodem. Het is een van de meest verontreinigde bodems van Nederland, maar dat is niet te verwonderen want het is het oudste industriegebied van Europa! Niet alleen vervuiling uit het verleden zoals afkomstig van blauwsel-en loodwitmolens, maar ook vrij recent zoals in 1971 toen na de ontploffing in de Marbonfabriek in Amsterdam het (chemische) afval in het huidige Zaaneiland werd gedumpt. Het laatste hoofdstuk is van de hand van Odette Reydon, medewerker van het Zaans museum, en fotograaf en beeldend kunstenaar Sander Heezen. Twintig Zaankanters onder andere een duiker, kunstenaars, een beheerder van een begraafplaats, een amateur-archeoloog, een wethouder werden geïnterviewd en gefotografeerd. Mensen die iets van doen hebben met de Zaanse bodem. Een grappige afsluiting van het boek. Het boekje is voor een groot publiek geschreven en is, zoals hierboven geschetst, veelzijdig; het is aantrekkelijk uitgevoerd met veel kleurenillustraties. Toch nog een kanttekening; de nummering van de bladzijden is niet duidelijk. Saïd Mooijman Hemmy Clevis, Henk Jansen & fan de Jong (Red.). Archeologe en Bouwhistorie in

Zwolle 4. Gemeente Zwolle, sectie wonen en monumenten 1998.155 pp., ill., ISBN 90-801399-4-7. Prijs ƒ 22,50 In 1993 verscheen het eerste deel van "Archeologie en Bouwhistorie in Zwolle"en

24

nu, vijfjaar later, de vierde aflevering. Leverde Ruud van Beek nog een bijdrage aan het eerste nummer, nu schrijft Hemmy Clevis over hem een "in memoriam". Ook in het vierde nummer komen vervolgens de meest uiteenlopende aspecten van de Zwolse historie aan bod: een flinke dosis bouwhistorie van panden in de Kamperen de Voor(ster)straat, verleden en toekomst van de Katerveersluizen, beschrijving van de vroeg-twintigste eeuwse Assendorpse Josefkerk, een negentiende-eeuwse zinken fontein en de geschiedenis van het Bergmanklooster. Dit klooster heeft zijn bekendheid vooral te danken aan Thomas Haermerken, beter bekend als Thomas a Kempis. Wanneer we ons beperken tot het ondergrondse oudheidkundige onderzoek, dan biedt de bundel ons een drietal kleine bijdragen, die tezamen nog geen vijfde deel in beslag nemen: - Janke Verweij, "Muilen, koeiebekken en ander schoeisel" (pag. 129-133) - Hans Ringenier en Janke Verweij, "Archeologisch onderzoek in het Walton Basin.Wales" (pag. 134-139) en - Michael Klomp, "Bijzondere glasvondsten uit Zwolle" (pag. 141-155). De bijdrage van Janke Verweij heeft betrekking op de lederwaren die in 1995 tevoorschijn kwamen uit een beerkelder in de tuin van het toenmalige Provinciaal Overijssels Museum (thans Stedelijk Museum Zwolle). Uit die beerkelder werden 83 lederfragmenten verzameld, afkomstig van een riem, wat afsnijsels en van minimaal tien schoenen. Van die tien schoenen konden er vijf met zekerheid aan een bepaald type worden toegeschreven. Hieronder bevindt zich een kinderschoentje met ingestempelde bloemmotiefjes en een zilveren gesp. Gedurende welke periode men de beerkelder gebruikt heeft, is nog niet bekend. De oudste vondsten dateren uit het tweede kwart van de vijftiende eeuw. Vanzelfsprekend kun je op basis van slechts een tiental schoenen, die wellicht over een langere periode verspreid in de beerput terecht zijn gekomen, weinig concluderen over maatschappelijke welstand van degenen die ooit hun afval in de put dumpten. De conclusie dat 50% van het schoeisel kinderschoenen betreft, zegt ons dan ook eveneens niet zoveel. Wél geeft Janke Verweij aan de hand van het Zwolse schoeisel een duidelijk beeld van ontwikkeling van het destijds gangbare schoeisel.


In Zwolle-Ittersummerbroek hebben in de periode 1990-1992 jaarlijks opgravingen plaatsgevonden. Tijdens dat onderzoek zijn een tweetal cirkelvormige grondsporen aan het licht gekomen, daterend uit de bronstijd. De cirkels zouden een relatie hebben met driehoekige zonnekalenders en vormden instrumenten om zonnenwendes waar te nemen. Als vervolg daarop is in 1994 in Zwolle een symposium over dergelijke bronstijdcirkels georganiseerd. Eén van de sprekers daar was dr. Gibson uit Wales. Zijn bezoek heeft geleid tot verdere contacten en een uitwisselingsprogramma, met als gevolg dat in 1995 door een zestal Nederlanders werd meegewerkt aan archeologisch onderzoek in Wales. Ringenier en Verweij geven een impressie van dat onderzoek. In 1983,1995 en 1996 zijn bij verschillende opgravingen in Zwolle enkele bijzondere glazen voorwerpen tevoorschijn gekomen. Michael laat hier een twaalftal van die bijzondere vondsten de revue passeren en plaatst dat glaswerk tegen de achtergrond van de ontwikkeling van grondstof, herkomst en productietechniek. Onder de beschreven glasvondsten bevinden zich twee fraaie bekerglazen uit de periode 1250-1350, roemers, een fraai vroeg-zestiende eeuws pasglas, een geribbelde fles, een glazen kannetje, een tazza en een roodglazen "grape". "Archeologie en bouwhistorie in Zwolle 4" kan worden besteld door f. 22,50 (inclusief verzendkosten) over te maken op gironummer 910114 van de sector Stadsbeheer gemeente Zwolle, onder vermelding van: ABZ4. Gerrit Groeneweg Hans Teitler. De opstand der 'Batavieren'.

Hilversum, Uitgeverij Verloren, 1998. Serie Verloren verleden, Gedenkwaardige momenten en figuren uit de vaderlandse geschiedenis, 1. Prijs ƒ 19,90. Een advertentie in mijn krant stelt mij in de gelegenheid binnenkort te wonen "daar waar duizenden jaren geleden de Batavieren ons land binnen kwamen". Uit de radio klinken Mozarts acht variaties op het lied "Laat ons juichen Batavieren", 't Is vol van Batavieren hier, zou men kunnen variëren. Is er één volk uit de Nederlandse geschiedenis dat zo tot de verbeelding gesproken heeft als de Bataven?

De Romeinse keizers recruteerden hun lijfwacht bij voorkeur uit hun midden, ze stonden bekend om hun dapperheid, en hun vermogen met volle bepakking een rivier over te zwemmen leverde zelfs een gedicht ter ere van Soranus, die deze prestatie leverde. Een van de eerste jaartallen uit onze geschiedenis is dat van de Bataafse opstand. Later dient deze opstand als legitimering van "onze" afkeer van Spanje in de 80-jarige oorlog, terwijl er tussen Gelre en Holland gekibbeld wordt over waar Batavia nu wel en niet gelegen heeft, is Iulius Civilis onze eerste volksheld. Die verbeelding is letterlijk op te vatten: talloze malen zijn de Batav(ier)en afgebeeld. Is er, nogmaals, één volk te noemen als de Bataven? Voor de verwante Cananefaten zie ik het niet. Misschien de Friezen? Maar in hun land fabriceert men fietsen van het merk Batavus, met een soort verschrikkelijke sneeuwviking als logo. In Meppel,

Een van de tekeningen van Ruud van Beek (Eiland 1994J. Uit besproken boek.

25


Drenthe, maakte men in diezelfde tijd fietsen van het merk Germaan (daar heb je wat aan). Dit boekje handelt uitgebreid over deze Bataven, over hun belangrijke rol in de geschiedenis van het Romeinse rijk, en in onze vaderlandse geschiedenis. Het staat stampvol met zinnige en dikwijls fraaie illustraties, die de verkleining naar het formaat van het boekje goed doorstaan hebben, en aan het eind is er een compleet ogende literatuurlijst. Wat wil men meer voor nog geen twee tientjes.

Plaatje voor een Batavus-fiets uit Heerenveen (Batavus BV, Heerenveen). Uit besproken boek.

Simon Wynia

Literatuursignalement Der Spiegel

Tegel 26/1998

In haar editie van 22 juni 1998 besteedde het Duitse weekblad Der Spiegel aandacht aan "Steakhauser aus der Steinzeit". Heidelbergse archeologen ontdekten in Oost-Turkije de oudste menselijke bouwwerken: 11.000 jaar oud. Volgens de onderzoekers dienden ze als vleesdepots voor jagers die complete gazellenkuddes doodden ("Konservenfleisch im Garten Eden", pag. 140-143) Onder de titel "Lichtkult hinter Palisaden" besteedt Der Spiegel (33/1998, pag. 136138) aandacht aan de grote cirkelvormige constructies die vooral in Oost-Duitsland en het Donaugebied worden ontdekt. De cirkel- en ovaalvormige constructies met een diameter van meer dan 100 meter dateren van omstreeks 4600 v. Chr. en fungeerden mogelijk als zonnetempels.

In het onlangs verschenen jaarboek van de Stichting van Vrienden van het Nederlands

Wellicht stonden deze tempels model voor de veel latere bouwwerken waarvan o.a. in Stonehenge de restanten zijn te bewonde-

26


Tegelmuseum staat onder andere een bijdrage van Frans Caignie en Tony Oost: "Een Antwerps tapijt... of het verhaal van twee aansluitende tegels" (pag. 2-12). Aan de hand van een tweetal verschillende laatzestiende eeuwse polychrome ornamenttegels pogen de auteurs een complete tegelwand- of vloer te reconstrueren.

D. Gaimster, German Stoneware 1200-1900. Archaeological and Cultural History. The

Trustees of the British Museum, London 1997. Geb., 430 pp., tal van illustraties in zw/w en kleur, tabellen en grafieken. ISBN 0-7141-0571-6 Over het post- en laatmiddeleeuwse steengoed, zoals dat ook in ons land overal uit de bodem opduikt, is al veel geschreven. Dit hard gebakken, soms fraai versierde drinken schenkgerei was immers in de Lage Landen ooit op vrijwel alle plaatsen en binnen nagenoeg alle sociale milieus een onmisbaar attribuut in keuken, kelder en op tafel. Tal van publikaties over steengoed hebben betrekking op een specifieke vindplaats, productie-centrum of beperken zich tot vondsten of produkten uit een bepaalde regio. Voor standaardwerken die het Duitse steengoed in een wat bredere context plaatsen, moeten we al een heel stuk terug in de tijd. Inmiddels is zoveel tijd verstreken en zoveel nieuwe informatie beschikbaar gekomen, dat een herzien totaalbeeld niet veel langer op zich kon laten wachten. Maar dat dit nieuwe standaardwerk niet uit Duitsland, maar uit London zou komen en gebaseerd zou zijn op de collecties van het British Museum, het Victoria & Albert Museum en het Museum of London, leek niet zo voor de hand te liggen. Degenen die de verzamelingen van de genoemde musea kennen, of die David Gaimster op één van zijn vele bezoeken aan continentale studieen andere bijeenkomsten hebben ontmoet, zullen wat minder verbaasd zijn. De collecties van de drie musea in Londen geven tesamen een representatief beeld van de hardgebakken kannen, kruiken en drinkbekers uit het Rijnland, Beieren, Saksen, etc. en een belangrijk deel van het boek omvat beschrijvingen en afbeeldingen van 193 voorwerpen uit deze collecties. Volledigheidshalve zijn ook een aantal steengoedprodukten uit België, NoordFrankrijk, Tjechië en Engeland opgenomen. In afwijking van hetgeen de titel van het boek suggereert, omvat de catalogus vrijwel uitsluitend voorwerpen van na circa 1500.

Het oudere proto- en vroeg-steengoed bijvoorbeeld, zoals dat zich kort na 1200 ontwikkelt, komt er wat bekaaid vanaf. De waarde van dit omvangrijke, bijzonder fraai verzorgde en rijkelijk geïllustreerde boek ligt evenwel niet primair bij de catalogus, maar in de tekst die daaraan vooraf gaat en de bijlagen en uitgebreide bibliografie waarmee het boek wordt afgesloten. David's bedoeling was primair een boek samen te stellen over de manier waarop de studie naar Duits steengoed een bijdrage kan leveren aan de geschiedenis van de materiële cultuur in laat- en post-middeleeuws Europa. In German Stoneware 1200-1900 wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan de geschiedenis van het verzamelen en het bestuderen van steengoed, over de internationale handel in steengoed, het gebruik van schilderijen en andere iconografische bronnen bij de identificatie van de functie van steengoedprodukten, de vaak fraaie afbeeldingen die op steengoed bekers, kannen en kruiken zijn aangebracht en meer specifiek naar de op het potgoed afgebeelde wapenschilden. Al met al is David Gaimster erin geslaagd een bijzonder degelijk stuk werk te leveren. Een werk dat niet mag ontbreken in de boekenkast van degenen die serieus geïnteresseerd zijn in het postmiddeleeuwse preindustriële Duitse steengoed.

Vormen uit Vuur 1998/3 Het jongste nummer van Vormen uit Vuur (Mededelingenblad Nederlandse Vereniging van vrienden van ceramiek en glas) bevat een boeiend en rijk geïllustreerd en goed gedocumenteerd artikel van Sebastiaan Ostkamp over "Laat-middeleeuwse

27


pijpekop", pag. 33-44), H. Vreeken ('"Behoud het goede'; geconserveerde, gerestaureerde en gereconstrueerde glazen in het Amsterdams Historisch Museum", pag. 45-50) en K. Duysters ("Roodstenen theepotten in het Historisch Museum Het Burgerweeshuis in Arnhem"). Gerrit Groeneweg

Archaologie in Niedersachsen, Band 1,1998.

gatenpotten uit Rotterdamse bodem" (pag. 2-14).

In de collectie van Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam bevinden zich fragmenten van twee gatenpotten van roodbakkend aardewerk. Van beide potten, waarvan de functie overigens niet bekend is, resteren ons alleen de twee bodems, die elk met een gezicht zijn versierd. Sebastiaan bespreekt beide fragmenten en plaatst ze binnen de ontwikkeling van het hoogversierde aardewerk in de Nederlanden. In dit nummer ook een bijdrage van o.a. D.H. Duco ("Van vorstengeschenk tot volksobject; de historie van de porseleinen

Omslag illustratie Archaologie in Niedersachsen.

28

Uitgave van de Archeologische Kommission fĂźr Niedersachsen. 154 pp. ISBN 389598-540-6. Prijs DM 25,- (Isensee Verlag). Wat de SNA is voor de Nederlandse archeologie, is de Archeologische Kommission fĂźr Niedersachsen voor de Duitse deelstaat Nedersaksen. Sinds de decentralisatie van de monumentenzorg aldaar aan de regionale overheden vormt deze club de belangrijkste spreekbuis voor de archeologie. Dit gremium durft het aan een nieuwe serie op te zetten over de actuele archeologie binnen haar grenzen, niet lang nadat de vertrouwde NNU (Nachrichten aus Niedersachsens Urgeschichte) op de glossy toer ging met een nieuwe Fundchronik. Ook daaraan gaf deze Kommission haar steun. Waarom in Westerheem nu plots aandacht voor Archaologie in Niedersachsen? Niet alleen omdat Nedersaksen over een afstand


van ruim 200 km aan Nederland grenst en er dus veel grensoverschrijdend archeologisch avontuur is. Het antwoord kan korter zijn: omdat het zo vlot aandoet en omdat het een breed archeologisch veld bestrijkt. Dat eerste zijn we van Duitse publicaties niet gewend. Hier nu eens geen zware kost, maar korte bijdragen, een prettige layout, eigentijdse illustraties, pakkende titels. De omslag straalt hetzelfde elan uit. De inhoud is veelzijdig en toont een waaier van thema's: van opzienbarende vondsten ("Die altesten Speere der Menschheit") tot praktische wenken voor de archeologische monumentenzorg ("Beschilderung von archaologischen Denkmalen") - waarmee geen grafitti is bedoeld maar 'bebording' van monumenten. Dat brede scala was in Nedersaksen nog niet eerder in één jaarboek samengebracht. De prijs is ook niet gek want minder dan dertig gulden is bepaald 'preiswert' voor een dergelijke uitgave. Per post te bestellen bij Isensee Verlag, Haarenstr. 20, D 26122 Oldenburg. Henny Groenendijk

Archeoforum

In het nieuwste nummer van Archeoforum (1998/3) meer over de steencirkel van De Leijen (Fr.), een leuk verhaal over samenwerking tussen amateur-archeologen en de vakarcheologen van RAAP in Friesland en allerlei visies op de kano van Pesse. Tot slot wordt er verder gediscussieerd over de Vermaning-artefacten. In de bijlage een briefwisseling tuusen het APAN-bestuur en de redactie van ARCHEOFORUM. Marie-France van Oorsouw

Scarabee, nr. 37, december 1998: Deze aflevering is grotendeels gevuld met de special: Archeologie in Wallonië, en dat is een feest der herkenning. Lou Lichtenberg, Patrick Monsieur, Geert Vermeiren, Jean Plumier, Mare Léotard en zoveel anderen hebben er iets moois van gemaakt. Geen wonder, want Robert Colignon, minister-president van het Waalse Gewest, is werkelijk geïnteresseerd in archeologie. Amay, Waha, Binche, Arlon, Bouvignes, Villers-la-Ville, Furfooz en natuurlijk Doornik, Namen en Luik zelf. Het zijn voor mij bekende plaatsen, waarmee ik vertrouwd ben. Het Panorama Archeologische sites,

monumenten en musea is uiterst welkom. Verder in deze aflevering een bijdrage van Leo Verhart over ganggraven, menhirs en cairns in Bretagne en een interessant verhaal van de onvolprezen Olaf Goubitz over het geheim van de beschilderde schoenen. Er zijn tot nu toe vijf exemplaren, alle 14eeeuws: vier uit Dordrecht en één uit Huissen. Verder de vaste rubrieken.

Links: Schoentje 2S7 uit Dordrecht. Midden: Ledertrip uit Namen (België), met gestempelde versiering op voetband en bovenzool. 14e eeuw. Rechts: Reconstructie van schoentje 1031.

Delf; cultuurhistorisch Bulletin Delft 1,1998,

no 3, pp. 7-8: E.J. Bult. Een statussymbool op het dak. In 1990 werd in de tuin van het Gemeenlandshuis, bij de aanleg van een parkeergarage, een bijzondere vondst gedaan. In een mestkuil, te dateren eind i3e/begin 14e eeuw, kwam een van terracotta vervaardigd beeld tevoorschijn, een zgn. dakruiter, een ridder te paard voorstellend. Dat lijkt te wijzen op een riddermatige afkomst van het pand, waarop de dakruiter stond.

Nieuwsbrief Archeologie in de Betuweroute 8,

november 1998. Utrecht, Projectgroep Archeologie Betuweroute. 8 pp. Eerst een gesprek met Herman van der Beek, projectleider tracébegeleiding. Wat gebeurt er als het veldwerk eind 1999 is beëindigd? Niet alle archeologen zijn dan verdwenen. De tracébegeleiders doen aan nazorg van het onderzoek dat is uitgevoerd en zij dragen zorg voor nieuwe vindplaatsen die tijdens het graafwerk worden aangetroffen. Een noodopgraving kan het gevolg zijn. De tracébegeleiders gaan met hun werk door zolang er bodemingrepen plaatsvinden. Aan publieksvoorlichting zal veel aandacht worden besteed: rapportage, publicaties, presentaties, exposities, documentaires, uitmondend in een omvangrijke tentoonstelling. Opgravingsnieuws: de Woerd (Resteren; Romeinse tijd) en Meteren (Bronstijd).

29


Jaarverslag ROB 1995 en 1996. Amersfoort, ROB, 1998. 356 pp. In de jaren 1995 en 1996 is de basis gelegd voor de nieuwe rol van de ROB als kenniscentrum voor de archeologische monumentenzorg. Zo lees ik in de inleiding tot dit uitermate kloeke boekwerk. Wat ik me hierbij moet voorstellen, is me nog steeds een raadsel. Uit de inleiding blijkt verder dat dit een moeizaam proces is geweest. In de begeleidende brief wordt erop gewezen, dat de opgravingsactiviteiten in 1995 en 1996 ruim aan bod komen. Dit dubbelnummer vormt dan ook de afsluiting van de 'oude' reeks. De komende jaarverslagen verschijnen in een nieuwe vorm. Verspreid over het boek komen ontelbare vondsten en vindplaatsen aan bod. Het is en blijft, ook deze laatste keer, een gemiste kans dat een goed vindplaatsenregister ontbreekt. Want vele vindplaatsen werden én worden alleen in deze bron vermeld. Maar dat probleem behoort voortaan tot het verleden.

Dordrecht in Historisch Perspectief, nr. 4,

najaar 1998: Johan Hendriks. Graven in het hart van Dordt (2) pp. 6-7. Tijdens het archeologisch onderzoek op het Statenplein in 1997 werden 4 huizen geheel blootgelegd. Ze stonden destijds in de Kromme Elleboog en werden in de jaren 60 afgebroken. Archeologisch én archief-onderzoek hebben de geschiedenis van een van deze huizen gedetailleerd "blootgelegd". Het ging terug in de tijd tot het eind van de 14e eeuw. Het onderwerp biedt Johan Hendriks gelegenheid tot een wrang stuk sociale geschiedenis ca. 1925.

Johan Hendriks. Kop én munt (pp. 10-11). Het onderzoek op de kop van de Wijnstraat in 1995 leverde 82 munten en penningen op. De oudste dateerde uit ca. 1300. Het merendeel is te plaatsen in de 17e eeuw en de tweede helft van de vorige eeuw.

Kontakt; Orgaan van de Vereniging van amateurarcheologen voor Goeree-Overflakkee 'De

Motte'; nr. 22-3, december 1998: R. Olivier. Opgravingen Heul 1 Dirksland (pp. 38-41). Op 7 november 1998 vond op de Heul in Dirksland een archeologische verkenning plaats. Tot de vondsten behoorden o.m. resten van schotels, majolicaborden en roodbakkend volksaardewerk. Globale datering 1600 en later. Een bijzondere vondst werd gevormd door een zgn. spintolletje (eind i6e/begin 17e eeuw), de voorloper van het spinnewiel. A. van de Breevaart. Vondst rondeel van stadsmuur ter plaatse van de Charbonstraat te Goedereede (pp. 42-43). Tijdens graafwerkzaamheden op 13 februari 1998 is bij de ingang van de Charbonstraat vanaf de Groenmarkt een gedeelte van de voormalige stadsmuur met een rondeel aangetroffen.

Nieuwsblad Monumentenzorg en Archeologie gemeente Amersfoort, nr. 55, dec. 1998.

P. Snieder. Archeologisch onderzoek in Vathorst (pp. 2-4). De ontwerpers van de nieuwe wijk Vathorst hebben zich laten inspireren door de sporen uit het verleden die bovengronds nog

e on ™.^„„...„...^.^...„„—,_ —™—~

-"—"-—

.-. . • ' Beroer ...„(Wétenen pétt\..:.,. ,„•,

^»..., M .«.

/ / / / rarts «fvallaap '•*/•///••/-•7,

•.

Schema bodemprofiel Heul 1 te Dirksland.

30

>

.

:

*

,

-

.

:

'

:

^

'

"

:

.

.

'

,..„....

™..

18-19e eeuw >

f/ v / 7/ / / / /

'

Geschematiseerd bodamprofiel Heul 1 te Dlrkaland

/

/

IZOcm


zichtbaar zijn, zoals oude wegen en percelering. Een archeologische verwachtingenkaart is er ook al. Langs de oude wegen liggen de gebieden met mogelijk prehistorische en middeleeuwse bewoningssporen. Een archeologisch vooronderzoek d.m.v. 'kijkgaten' moet de archeologische potentie van het gebied vaststellen. T. d'Hollosy. Archeologisch onderzoek Mooierplein (pp. 4-6). Archiefonderzoek heeft opvallend weinig gegevens opgeleverd over deze hoek binnen de eerste stadsmuur. Archeologisch onderzoek zal dus uitkomst moeten brengen over de oudste bewoning ter plaatse. De merkwaardigste vondst tot nu toe is een i6e-eeuwse haardsteen met een afbeelding van een draak. Een onverwachte vondst, omdat de ter plaatse te verrijzen nieuwbouw... 'Het Drakennest' is gedoopt.

Archeobrief, 3 nr. 9, winter 1998: Met SNA Nieuws opent deze aflevering. Vervolgens een bijdrage van Dorien Scheerhout over een kwaliteitssysteem voor archeologische monumentenzorg (Malta!). Theo Toebosch interviewt in 'Archeologie en Ruimtelijke Ordening' DrĂŠ van Marrewijk, die daar veel over te zeggen heeft. Termen als MER, CHER, CV en WCL vliegen over de toonbank. Ivar Schutte (RAAP) voegt daar nog SAI, AAI en AAO aan toe. Archeologie bestaat tegenwoordig vrijwel compleet uit afkortingen. Stephan Mols behandelt de rol van het Instiruto Olandese a Roma, het Nederlands Instituut te Rome. Verder een aantal vaste rubrieken: Universitaire instellingen; een nieuwe particuliere organisatie, SOB Research; de AWN; Archeologie in een ondergronds tramstation in Den Haag; onderwaterarcheologie; boekaankondigingen en tentoonstellingsnieuws.

Nieuwsbrief Archeologie Provincie Zeeland,

nr. 5, december 1998. Wim de Meurichy bespreekt ontwikkelingen m.b.t. het Steunpunt cultureel erfgoed Zeeland. Over beleidszaken van het Provinciaal Archeologisch Centrum Zeeland (PACZ) handelt de bijdrage van Robert van Dierendonck, de nieuwe provinciaal archeoloog voor Zeeland. In het Archeologisch Nieuws, september-november 1998 zijn, naast algemene onderwerpen, ook onderzoek en waarnemingen prominent aanwezig, o.m. te Nieuw-Namen (middeleeuwse akkers), fort Ferdinandus tussen Axel en Hulst, Valkenisse en een deel van een uit tinlood bestaande triptiek met bijbelse voorstellingen. Robert van Dierendonck verhaalt over de vreemde en vergaande wegen van een 'drinkuit' te Tholen, hoogstwaarschijnlijk te dateren in de periode tussen 1350 en 1450.

F. Pryor. A Clear Message: a case study and some thoughts on communication with the ge-

neralpublic; 9e C.J.C. Reuvenslezing, gehouden tijdens de 28e Reuvensdagen, Den Haag, 19-20 november 1998. Den Haag, Dienst Stadsbeheer, Afd. Archeologie/Amsterdam, Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA) 1998.19 pp. "I have said many times that archaeology is too important to be taken too seriously." Die zin zet de toon van deze boeiende lezing door de man, die met het Flag Fen project bij Peterborough in Engeland veel indruk op de archeologische wereld heeft gemaakt. Hij sprak over de publieke en private aspecten van de archeologie en over de vraag hoe het verleden tot leven kan komen, waardoor het publiek zich beter kan identificeren met dat verre verleden, zodat

Map of the Fengate/Flag region showing the layout ofBronze Agefields at Fengate and the position of the post alignment and platform. The fields of the Northey landscap have yet to be excavated in any detail.

Zeeland, 7/4,1998, pp. 160-161: A. Beenhakker. Nog een keer naar Waterdunen. Op de zgn. Dampierre-kaart, mogelijk een i6e-eeuwse reconstructiekaart die de situatie van 1274 weergeeft, staat het stadje Waterdunen op het eiland Wulpen nog niet vermeld. Mogelijk is de plaats omstreeks 1280 gesticht en lag zij dichter bij de Noordzee dan mocht worden verondersteld.

31


het hun verleden in plaats van hét verleden wordt.

R.M. van Heeringen, H.M. van der Velde en I. van Amen. Een tweeschepige huisplattegrond en akkerland uit de Vroege Bronstijd te Noordwijk, prov. Zuid-Holland; met bijdra-

gen van H. Kars, R.C.G.M. Lauwerier, J.H.M. Peeters en S.M.J.P. Verneau. Amersfoort, ROB, 1998, 62 blz. (Rapportage archeologische monumentenzorg; 55). Een herinnering: Het zal in 1960 geweest zijn, dat ik in Vogelenzang min of meer regelmatig naar de Tweede Doodweg ging, waar het I.P.P. een nederzetting van de Hilversumcultuur opgroef. Wat me vooral is bijgebleven is café Floris V aan de spoorlijn Leiden-Haarlem, bij het voormalige stationnetje van Bennebroek waar we tussen de middag pannenkoeken aten. Een tweede herinnering is het waterpastoestel dat ik bediende in de stromende regen. Iedere keer als ik een getal wilde aflezen, gleden er dikke druppels over m'n bril, die mij het zicht benamen. Amateur-archeoloog was ik en als toehoorder volgde ik colleges bij prof. W. Glasbergen. En mijn verlofdagen bracht ik in Vogelenzang door. De publicatie over Noordwijk is wetenschappelijk van aanpak, maar desondanks voor de geïnteresseerde lezer uitstekend te volgen. Zo hoort het ook. En tot mijn genoegen vond ik in de Inventaris van vindplaatsen en vondsten en op het bijbehorende kaartje de bronstijdnederzetting aan de Tweede Doodweg terug. Zo is de kring weer gesloten.

Dramatische steentijdkunst: gewonde beer en bison (rechter kolom) uit de Grot van de Drie Broers, middenmagdalénien, ca. 13.000 jaar oud. Uit M. Ruspoli, The cave ofLascaux (Londen z.j.).

32

hoogstwaarschijnlijk ca. 12.000 jaar oud. De vondst geeft de schrijvers de gelegenheid, nader in te gaan op andere vondsten: De Venus van Mierlo (onlangs weer prominent in het nieuws), de Danser van Wanssum, de versierde kern uit Maastricht-De Heeg en het Mannetje van Willemstad. Er zijn drie bruikbare hypothesen om de betekenis van de afbeeldingen te verklaren: de voorstelling heeft een seksuele, een symbolische of een realistische betekenis. Wat de datering van de voorwerpen betreft: die ligt in het laat-paleolithicum en het gehele mesolithicum (ca. 12.000-ca. 7.000 jaar geleden).

Scarabee, nr. 38, februari 1999: De 'special' over de archeologie van Wallonië zou niet volledig zijn zonder André Matthijs, inspecteur-général van de

Spiegel Historiael 34,1999,1, pp. 26-31: L. Verhart en E. Rensink. De oudste tekening van Nederland. Kunst uit de steentijd. In 1997 werd te Linne bij de opgraving van een jagerskamp van de Federmessercultuur een kleine, relatief zachte steen gevonden waarin een driehoek was gekrast, voorzien van horizontale streepjes. De steen is

Tekening van de gevonden vuurstenen bijl.


Division du Patrimoine, de grote kracht achter de Waalse archeologie. Ook andere spelers in het archeologisch veld komen aan het woord. Meer buitenland: Polen (Krakow), Egypte (het tweede leven van de bewaker van het paleis Iufaa, wiens ongeschonden graf in 1995 werd ontdekt), Spanje (Van Romeinen en Moren, dl. 2, door de boeiende verteller Theo Holleman). Het binnenland is vertegenwoordigd met

de bekende steentijdvondst van Ypenburg, een aandoenlijk verhaal met een geslaagde impressie van de 15 jaar oude tiener van Molenaarsgraaf, die ca. 1700 v. Chr. in een visbeentje stikte, door Keivin Wilson, de bedreigde houten weg in Drenthe van meer dan 5400 jaar oud. Verder een aantal vaste rubrieken en diversen. Paul Stuurman

Wie kent dit? Bijgaande foto is een sterke vergroting van een stukje gips-achtig materiaal, zacht en wit, gebakken en niet groter dan een duimnagel. Wij hebben dit gevonden bij één van onze opgravingen in Houten in 1996/7, in een omgeving waar naast ontzettend veel slachtafval ook bijzonder veel Paffrath, Pingsdorf en Blauwgrijs aardewerk aanwezig was. Hoewel we denken dat het mogelijk een deel is van een pelgrimsinsigne, is het ons niet echt duidelijk wat het voorwerp voorstelt. Graag willen wij het daarom voorleggen aan de lezers van Westerheem. Wellicht herkent u het en kunt u ons nader informeren over de herkomst, datering en de completering van de voorstelling. Reacties naar: Archeologische werkgroep 'Leen de Keijzer', p/a J. van Herwijnen Boekweit-oord 42 3991 XM Houten

Oproep Wie weet meer over de Eese?

Twee van onze leden zijn geïnteresseerd in wat er ooit op de landgoederen De Eese en De Woldberg is gebeurd. De heer J.H. van de Berg, Rikking 25, 8332 CB te Steenwijk is betrokken bij de restauratie van grafheuvels op De Eese (locatie 203.4/537.8) en heeft daar sporen ontdekt van evenwijdige, mogelijk prehistorische wegen. Hij zoekt contact met mensen die daarover het nodige weten en/of mensen

die het terrein ter plaatse goed kennen. In de Tweede Wereldoorlog was dit een zogenaamd Sperrgebiet; is er iemand die wat meer kan vertellen over wat hier is gebeurd? De heer L. de Vries, Waardeel 73, 8332 BC te Steenwijk is in het algemeen geïntereseerd in De Eese en wil graag meer informatie over het gebied in deze eeuw. Historische Vereniging Steenwijk en Omstreken

33


Tentoonstellingsladder NEDERLAND Jouke Nyman: Illustrator, t/m 29 maart 1999. Nationaal Hunebedden Informatiecentrum, Bronnegerstraat 12, Borger, 0599-236374. - Overzicht van het oeuvre van Jouke Nyman, illustrator op het gebied van geschiedenis en archeologie. Man en Paard, t/m 2 mei 1999. Jubileumtentoonstelling AWN, afdeling Nijmegen e.o. Museum Kasteel Wijchen, Kasteellaan 9, Wijchen, tel. 024-6492223. Het kinderspel behaagt ons wel, t/m 14 mei 1999. Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt i8k, Haarlem, 023-5313135. - Tollen, knikkers, ballen, poppen, maar ook een middeleeuwse zoemschijf, tiepel, pinkel en snorrebot. Allemaal vondsten uit Nederlandse opgravingen. Primeur is het speelgoed uit de beerput van het huis van Rembrandt. Archeologische expositie 'De Musschenberg', t/m aug 1999. Stedelijk museum Roermond. - Recente en vroegere vondsten uit het gebied Roermond - Herten. Mummies!, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Onconventionele tentoonstelling die ingaat op het mummifĂŻcatieproces en de religieuze en sociale betekenis ervan. !Actie Romein!, t/m 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Speciaal voor kinderen opgezette tentoonstelling over het leven in Nederland in de Romeinse tijd. Multimediaal, interactief en vooral heel erg leerzaam. Volwassenen kunnen alleen in de weekeinden en op de woensdagmiddag terecht. Who's afraid ofAncient Blue, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Monumentale sculpturen uit Egypte en de Klassieke Wereld in een fraai (blauw) decor. Antiek Toerisme: een reis langs het mooiste van het RMO, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - De meest opvallende voorwerpen uit de verzamelgebieden van het museum. Het Badhuis, t/m januari 2000. Thermenmuseum Heerlen, Coriovallumstraat 9, Heerlen, 045-5605100. - Tweeduizend jaar badcultuur in Oost en West worden - vaak letterlijk - tastbaar via verhalen, voorwerpen, geuren en films. Moderne kuurparken blijken een lange geschiedenis te hebben! Ambachten onder het Statenplein, t/m 2000. Kamer van Koophandel, Groenmarkt 17, Dordrecht, 078-633 72 03. - Kleine expositie over het archeologisch onderzoek onder het Statenplein naar kleine huisjes van middeleeuwse ambachtslieden; o.a. de unieke 13e eeuwse lap leer met daarop afbeeldingen van de jacht en draakachtige karakters. Geschiedenis en archeologie van de streek, nieuwe vaste collectie. Stedelijk Museum Het Domein, Kapittelstraat 6, Sittard, 046-4513460. - Behalve het gebruikelijke vitrinewerk ook enorm veel leuke activiteiten voor kinderen. Ook jongeren kunnen zich - multimediaal - uitleven. Eveneens zeer geschikt voor volwassen!

34


Wat men in de koeiestront vond: bodemvondsten tentoongesteld, voor onbepaalde tijd. Museum Hoogstad, Westlandseweg 258, Vlaardingen, 010-4355616. - Een kijkje in het leven van de Middeleeuwen aan de hand van een selectie van gebruiksvoorwerpen gevonden tijdens onderzoek aan de Dijksteeg in Vlaardingen. BUITENLAND Munt en eenheid, t/m juli 1999. Gallo-Romeins Museum, Kielenstraat 15, Tongeren (België), 0032-12-233914. EVENEMENTEN Met het oog op morgen - veranderingen op het gebied van veldtechniek en veldarcheologie. Congres, georganiseerd door de NVvA (Nederlandse Vereniging van Archeologen) en speciaal bedoeld voor veldtechnici en veldarcheologen. 27 februari 1999, Amersfoort, ROB. Inlichtingen: NVvA, D. Gerrets, 050-3636728. Basiscursus archeologisch veldwerk Niet alleen de AWN is actief op het gebied van archeologische educatie. Ook de Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening timmert hard aan de weg om de mensheid enige historisch bewustzijn bij te brengen. Naast lezingen en cursussen over historisch onderzoek, genealogie, archiefraadpleging en huizenonderzoek verzorgt zij ook een Basiscursus archeologisch veldwerk. De cursus bestaat uit vijf bijeenkomsten die zich voornamelijk in het veld afspelen en staat onder de bezielende leiding van Nico Arts, stadsarcheoloog van Eindhoven en Helmond. De bijeenkomsten vinden plaats in Eindhoven op de donderdagavonden 11 maart en 1 april en de zaterdagen 13, 20 en 27 maart (overdag). Kosten: ƒ 90,-, inclusief syllabus en koffie. Inlichtingen: Stichting BRG, tel. 073-6146193. Lezingen in het RMO 9 maart: Sherlock Holmes, David Copperfield, Indiana Jones en de Steentijd in ZuidNederland - drs L.B.M. Verhart. 13 april: Nieuws uit Sakkara - dr. R. van Walsem. 11 mei: Romeinse mijlpalen - mw. drs. C.B. Bakker. Aanvang: 20.00 uur. Inlichtingen: tel. 071-5163163. Non-Agricultural productions in rural context in the Northwestern provinces of the Roman Empire (ïst-fth century A.D.). Internationaal congres in Luxemburg. De organisatie is in handen van het Séminaire d'Etudes Anciennes of the Centre Universitaire de Luxembourg en Instrumentum, de Europese werkgroep voor oude ambachten en producten. 4-5 maart 1999. Inlichtingen: Dr. Michel Polfer, 0035-2811177. Monumentenzorg in een ruimtelijk kader 25ste Nationale Monumentenstudiedag van de stichting Nationaal Contact Monumenten (NCM). Centraal staat de vraag: hoe moeten we in de dagelijkse planologische praktijk omgaan met cultuurhistorische waarden en monumenten? Sprekers zijn onder meer de staatssecretaris van Cultuur, een projectontwikkelaar en een gemeentelijk bestuurder. 26 maart 1999. Inlichtingen: NCM, 020-6277706.

35


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) G. Vlamings, Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 035-5387851. Contactpersoon Betuwelijn H.H.]. Lubberding, Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Regio coördinatoren: Regio Noord-West: Max Franken, Takkenburg 15, 2135 BT Hoofddorp, tel. 023-5653031. Ed Beugel, Kostverlorenstr. 62, 2042 PJ Zandvoort, tel. 023-5712184. Regio Noord-Oost-Zuid: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192.

Regio Noord-Oost-Noord: Wijnand Baerken, de Havens 5, 8635 ME Bozum, tel. 0515-521047. Regio Zuid-West: Fred Talie, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387. Ad Beerens, Franselaan 220b, 3028 AN Rotterdam, tel. 010-2623839. Regio Zuid-Oost: Joost van den Besselaar, Zoetendaalstr. 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. Nout Cornelissen, Pater Gymardstr. 4, 5844 AK Stevensbeek, tel. 0485-383743. Voorzitter: Boudewijn Goudswaard, Bodegraafsestraatweg 23, 2805 GK Gouda, tel. 0182-571656. Secretariaat: Marion Burger, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C jeugdlidmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

36

ƒ

70,00

ƒ

42,00

ƒ ƒ

35-OO 35.oo

ƒ ƒ

25,00 8,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris a.i.: B. Beerenhout, Waldeck Pyrmontlaan 8 B/2,1075 BV Amsterdam, tel. 020-6643354. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 030-2203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: Mw. A.E. Oostdijk (Professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. Mw. C. Vandepoel (Kampen), R.J. Schimmelpennincklaan 12G, 2517 JN 's-Gravenhage, tel. 070-3466943. Mw. S. Leupen (Public Relations), Nieuwe Rijn 99, 2312 JM Leiden, tel. 071-5128521. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P. Stuurman, P. Vons, S. Pos. Bureau AWN (postadres, informatie en ledenservice), Mevr. M. van den Enden, bureaumedewerker Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Mw. A. Bonnema, veiligheid en verzekeringen Koolwitje 13,7423 GJ Deventer, tel. 0570-656774. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. P.H. van den BergBender, Spanbroekstraat 7,1507 KT Zaandam, tel. 075-6165510. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): R. Spoor, Pieter Keylaan 3, 2061 XT Bloemendaal, tel. 023-5270134. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134.

7. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band (a.i.), Prins Frederiklaan 334, 2263 HM Leidschendam, tel. 070-3175534. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Mw. J.C. Vos-Kranendonk, Verwersdijk 77, 2611 NE Delft, tel. 015-2123443. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118-462142. 11. Lek- en Merwestreek: N.F.A. Zaalberg, Tolbrugstraat waterzijde 31, 3311 EX Dordrecht, tel. 078-6133645. 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): G. Vlamings (contactpersoon), Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 034-5387851. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): A.P. de Boer, Frans Tromplaan 22, 3871 EN Hoevelaken, tel. 033-2534729. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: A. Haneveer, Achterweg 39, 4112 JD Beusichem, tel. 0345-502351. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485-343456, http://www.euronet.nl/users/adrianus/awn.htm. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mw. A.M. Baljet-Peters, Bronbeeklaan 40, 6824 PH Arnhem, tel./fax 026-3643080, E-mail: baljet.pet@wxs.nl. 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: L.G. Heij, Ordermolenweg 11, 7312 SC Apeldoorn, tel. 055-3553688. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. IJsseldelta-Vechtstreek:Mw. M. Oosterwijk, Kerkstraat 9, 7722 LR Hoonhorst, tel. 0529-402021. 21. Flevoland: J. Eelman, Postbus 2354, 8203 AJ Lelystad, tel. 0320-251969. 22. West-Brabant: Mw. A.-M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: J. Dekker, Heggeranklaan 10, 5643 BR Eindhoven, tel. 040-2122129. 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


p. 1


Westetheem tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 48 • nr. 2 • april T999


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement ƒ 70,-- per jaar Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden

Inhoud jaargang 48 no. 2, april 1999 Gerrit Groeneweg

De schatvondst van Etten uit 1850 Peter van Nistelrooij

Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Masja Kooiman (eindredacteur), Tamboerskade 13, 5021 HK Tilburg. E-mail: masja@zeelandnet.nl • Marie-France van Oorsouw (redacteur literatuurrubrieken), Lamarckhof 10-1,1098 TK Amsterdam (tevens centraal redactie-adres). • Els Piekaar (redacteur verenigingsnieuws), Hofmeyrstraat 43a, 1091 LX Amsterdam. • Gerrit Groeneweg, Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: gerritgr@concepts.nl

Laat-middeleeuwse bodemvondsten uit Berghem

Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 december, 1 februari, 1 april, 1 juni, 1 augustus en 1 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: ƒ 250,-, halve pagina: ƒ 500,-, hele pagina: ƒ 900,-, insteekfolder: f 900,-.

37

43

Frits David Zeiler

Björk in Westerheem? Over Scandinavismen in de archeologie

49

Kort archeologisch nieuws

56

Boven het maaiveld

57

Literatuurbespreking

59

Literaruursignalement

66

Tentoonstellingsladder

70

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

72

© AWN 1999. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Drukkerij Ovimex b.v., Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: Situatieschets bij het 'Onderzoek gedaan, naar eenige gevonden kannen, enz., onder de gemeenten Etten en Leur' (midden). Baardmankruik afkomstig uit Frechen (onder). Fragmenten van tinglazuur-schotels (links). Zie artikel pag. 37 e.v.


De schatvondst van Etten uit 18501 Gerrit Groeneweg

In 1850 kwam bij graafwerkzaamheden in Etten (provincie Noord-Brabant) een drietal gave steengoedkruiken tevoorschijn, daterend uit het eerste kwart van de zeventiende eeuw. Deze kruiken heeft men daar ooit, zorgvuldig afgedekt met schotelgoed, begraven. Volgens een krantenbericht zou het om een schatvondst gaan. Een plaatselijke notaris ontzenuwde dat bericht. Dankzij zijn - niet eerder gepubliceerde - rapportage en de daarbij behorende afbeeldingen, kunnen we de vondst dateren. Een vergelijkbare vondst in Heerjansdam werd eerder in Westerheem gepubliceerd. In het Handelsblad van woensdag 21 augustus 1850, nr. 5840, werd ruchtbaarheid gegeven aan een schatvondst in Etten, thans gemeente Etten-Leur (provincie Noord-Brabant): Breda 16 Augustus 1830. Dezer dagen liet de Korenmolenaar B., in het naburige dorp Etten een aan hem toebehorend bouwvallig pand slechten, waarbij men veel moest graven. Twee der werklieden, stieten eenige malen, toen zij reeds eene aanmerkelijke diepte hadden bereikt, op harde voorwerpen. Al aanstonds dacht men dat hier een schat begraven zou kunnen zijn, en ook inderdaad dit bevestigde zich weldra, want men vond drie ouwewetsche steenen kannen, met allerlei figuren aan den buitenkant voorzien, die gevuld waren met gouden muntspecie'n en penningen, waarvan sommigen de groote hebben van een Louis d'or; naar men zegt, zouden op eenige dier stukken, de woorden te lezen zijn: In het jaar een duizend onses Heeren Jezum Christum.

Vanaf de laatste decennia van de achttiende eeuw tot en met de jaren veertig van de negentiende eeuw waren in westelijk Noord-Brabant verschillende amateur-archeologen actief.2 In 1837

werd het provinciaal genootschap voor Kunsten en Wetenschappen in NoordBrabant opgericht, dat vooral de eerste dertig jaar van zijn bestaan de bestudering van de Brabantse geschiedenis en de oudheidkunde stimuleerde. Dat was met name te danken aan C.R. Hermans, een van de oprichters. Tot zijn dood in 1869 was hij bibliothecaris van het Genootschap. Ook op archeologisch terrein was Hermans actief. In de jaren 1839-1860 verschenen verschillende publicaties van zijn hand.3 EÊn van de zaken die Hermans zorgvuldig in zijn bibliotheek opborg, was een al even zorgvuldig geschreven verslag van de befaamde 'schat'-vondst uit Etten. Dat - niet eerder gepubliceerde verslag was afkomstig van A.J. van der Poest Clement. Deze amateur-archeoloog was lid van het Noordbrabants genootschap en was (kandidaat)-notaris van professie. In 1825 en 1826 had hij zijn standplaats in Klundert, van 1826 tot en met 1842 in Fijnaart en vervolgens in Zevenbergen, steeds in westelijk Noord-Brabant. Vanaf 1826 maakte hij ook akten op in Etten-Leur. Kortom een ontwikkeld iemand met interesse voor de archeologie, die goed op de hoogte moet zijn geweest van plaatselijke gebeurtenissen en omstandigheden. Het verslag van Van der Poest Clement, inclusief de bijbehorende afbeeldingen, wordt hierna integraal overgenomen: • Bij het omtrent eene halve el verlagen van een perceel bouwland ten einde het daardoor tot te bekwamer weiland te maken, bemerkten de arbeiders, den grond op eene jo nederlandsche duimen diepte, los en vroeger omwoeld in plaats van vaste zandgrond was. Met het steeken der spade in dien grond stoote men op eenige voorwerpen, die

37


/ tïr4r sopoe.

Afb i. Situatieschets bij het "Onderzoek gedaan, naar eenige gevonden kannen, enz., onder de gemeente Etten en Leur (Provincie Noord-Brabant), door A.]. van der Poest Clement, lid van het Provinciaal Genootschap van kunsten en wetenschappen in Noord-Brabant, kandidaat-notaris te Zevenbergen" (onder) en dezelfde locatie op een recente topografische kaart (boven).

weerstand boden, en doorgravende, haalde men eenige stukken op, van eene kruik, die men bij het omgraven gebroken had. Met meerdere voorzichtigheid doorwerkende, vond men een groote aarden schotel, van gewone gebakken leem ofkleij, zoo als die op het naburige Leur vervaardigd worden; ook die brak.

Afb. 2. Randfragment van schotel, roodgebakken aardewerk, slibversiering met witbakkende klei in ringeloortechniek, loodglazuur (XVId-XVII) en halsfragment van steengoedkruikje. Schaal 1:4. Tekening A.]. van der Poest Clement, 1850.

38

Met een pijnlijke nauwkeurigheid beschrijft Van der Poest Clement in zijn typisch notariële stijl, in een keurig handschrift, hoe plaatselijke grondwerkers de ene na de andere bodemvondst in stukken spitten. We lezen ook, dat op dat moment in het nabij gelegen Leur nog pottenbakkers actief waren. De eerste potmakersnijverheid ont-

stond daar pas in 1802. In 1814 telde Leur een drietal potterijen. De laatst overgebleven potmaker produceerde in 1941 nog bloempotten.* Van de gebroken roodaarden schotel resteerde uiteindelijk slechts een enkele scherf, die door Van der Poest Clement werd getekend. De daarop voorkomende slibdecoratie is bekend van pottenbakkers uit het nabij gelegen Oosterhout. Wellicht maakte men ook in Etten-Leur dergelijk schotelgoed. Slibversierde schotels met een vergelijkbare decoratie kennen we onder andere uit Sommelsdijk, Middelburg, Breda, Delft, Tilburg en Steenbergen. De ouderdom ervan loopt uiteen van circa 1575 tot 1700.5 Van het gebroken kruikje tekent onze amateur-archeoloog het bovenste gedeelte op ware grootte, met daarbij de tekst: "Stuk van een donker bruin kruikje van Keulsche aardewerk". Volgens de eerder aangehaalde publicatie in het Handelsblad waren de kruiken gevuld met gouden munten, waarvan er één uit het jaar 1000 zou dateren. Uit vorm, materiaal en versiering van de beide fragmenten (afbeelding 2) kan al direct worden afgeleid, dat het aardewerk zelf van een veel jongere datum is. We gaan verder met het verslag: Onder die schotel, twee borden van witachtig grof aardewerk, verglaasd, met blaauwe randen en gecouleurde bloemen; en onder die twee borden, de drie kruikjes naast eikanderen, op den buik gelegen, met de ooren naar boven.


Afbeelding 3. Fragmenten van tinglazuurschotels (XVIIb). Schaal 1:4. Tekening A.J. van der Poest Clement, 1850.

Van der Poest Clement beeldt ook de beide schotels af (afbeelding 3). De rand van deze schotels, de vlag, ontbreekt. Wellicht bleven de grondwerkers even driest en onverdroten doorgaan met hun graafwerk. Vooral de majolica schotel met de in groen en geel "gecouleurde" bloem helpt ons op weg naar een concrete datering. Dit soort bloemen is in ons land, met name rond het tweede kwart van de zeventiende eeuw, erg populair op tegels en op majolica schotelgoed.6

Wanneer een kannenbakker eenmaal zo'n matrijs had laten snijden, werd die vaak nog geruime tijd erna gebruikt voor het versieren van potgoed voor afnemers die geen enkele relatie hadden met het oorspronkelijke doel. Alleen al de aanwezigheid van een wapenschild gaf zo'n kruik wat meer aanzien. Anna erfde weliswaar van haar oom het graafschap Culemborg, maar er is geen enkele reden om te veronderstellen dat er ook een relatie bestond met Etten.

Dankzij de fraaie en nauwkeurige afbeeldingen die Van der Poest Clement in 1850 maakte, kunnen we ook de kruiken redelijk nauwkeurig dateren (afbeelding 4). Op een van de drie kruiken zien we een alliantiewapen met daarop de tekst: "ANNA G.V.T. WA(L)DECK G.MARGGREVIN B.V.H." Links zien we het wapen van Waldeck, rechts dat van de markgraven van Baden. Zeer waarschijnlijk is dit applique ontworpen ter gelegenheid van het huwelijk tussen Wollaard Von Waldeck (1588-1640) en Anna, markgravin van Baden Hoochberg (1587-1649), dat op 8 september 1607 te Durlach werd gesloten.7

We hebben in elk geval een exacte terminus post quem voor onze vondsten: het materiaal dateert van na 1607. De polychrome majolica schotel uit de 'schat'-vondst dateert, zoals hiervoor reeds is opgemerkt, van omstreeks het tweede kwart van de zeventiende eeuw. Het wapenschild op een van de kruiken spreekt dit niet tegen. We weten immers niet hoe lang dat reliĂŤf is toegepast. Evenmin kennen we de gebruiksduur van de kruiken. Vooralsnog kunnen we concluderen, dat het in Etten opgedolven materiaal van omstreeks 1625 dateert. Laten we terugkeren naar wat Van der Poest Clement ons te melden heeft:

39


Afb. 4. Kruiken, steengoed, zoutglazuur. Op de beide uit Frechen afkomstige baardmankruiken zijn kobaltblauwe vlekken aangebracht. Het wapenschild op de rechterkruik dateert uit 1607. Schaal 1:4. Tekening A.J. van der Poest Clement, 1850.

Bij onderzoek bleek het echter volgens de verklaring van den eigenaar van den grond, den molenaar Buijs, dat die (kruiken, GcG) niets hebben ingehouden, dan eenig zand en wat grondwater. Het bericht hierover uit de couranten medegedeeld, als of daarin gouden en andere munten zouden gevonden zijn, blijkt dus onnaauwkeurig te zijn, en wordt door den genoemden molenaar ten stelligste ontkent. De legging der kannen, daar ter plaatse; waar bij menschen geheugen, nooit geen gebouw gestaan heeft, en ook aan den omgewoelden grond te zien was, die niets van kalk of steen bevatte, en de bijzondere zorg, waarmede die bedekt waren, zoude hebben doen veronderstellen, men voorwerpen van waarde daarin zoude hebben moeten vinden. Niets echter, zoo als gezegd, vondt men dan zeer nabij de kannen, een stukje ijzer en koper, dat beide, echter zoo verroest en verteerd was, men die als van geene waarde, reeds weggeworpen had, en niet meer terug te vinden waren. Van der Poest Clement probeert ons hier duidelijk te maken, dat we hier beslist niet te maken hebben met een ordinaire kuil waarin men ooit huishoudelijk afval dumpte. Neen, de drie

40

steengoed kruiken waren ordelijk op de bodem van een kuil neergevleid, keurig afgedekt met de schotels of schotelfragmenten, waarna men de kuil had dicht gegooid. Het ligt dan ook niet voor de hand dat men zo zorgvuldig met lege kruiken omgaat. Misschien bewaarde iemand daar ooit zijn voorraadje jenever. EĂŠn ding staat vast: ondanks de nijvere naspeuringen van onze notaris, valt geen enkel spoor te ontdekken van de "gouden muntspeciĂŤn en penningen, waarvan sommigen de groote hebben van een Louis d'or", zoals de krant op 21 augustus 1850 meldde.8 Aan het slot van zijn verslag legt Van der Poest Clement uit: Het gevondene bevondt zich, plus minus i.jo ellen, onder den beganen grond, en is alles zo veel doenlijk, naauwkeurig op de plaats, en na de voorwerpen zelve, door mij afgetekend, op het stuk der schotel, hetwelx te halven groote is; een vier of vijftal brokken dier schotel, zijn mede nog ter plaatse aanwezig, dan daar die veelal gelijke het afgebeelden stuk ware, onvermeld gebleven. Schaduwen zijn van de afteekeningen niet aangebracht, om de figuren niet te verduisteren, daar men tog wel, ook


zonder die, tot den ronden vorm der kannen besluiten zal. 2 september i8jo A.J. van der Poest Clement

Naar aanleiding van het door Van der Poest Clement ingezonden verslag geeft Hermans, bibliothecaris van het Noordbrabants genootschap in de Handelingen van dat genootschap een kort bericht, zonder afbeeldingen, gevolgd door de opmerking: Blijkens de teekeningen behooren de kruiken en het aardewerk in het laatst der zestiende eeuw thuis. Ons kabinet van oudheden bezit soortgelijk aardewerk uit dien tijd, dat als gedenkstukken van den voortijd genoegzame aanspraak heefi. om bewaard te blijven.9

Waar het opgedolven en met zorg beschreven materiaal uit Etten uiteindelijk is gebleven, is mij niet bekend. Resteert ons uiteraard nog de vraag waarom men in Etten aan het begin van de zeventiende eeuw dit drietal kruiken, zo zorgvuldig met schotelgoed afgedekt, heeft begraven. Hoewel ik u het antwoord op die vraag helaas schuldig moet blijven, is het wel interessant om te weten, dat er uit de literatuur een tweetal paralellen bekend is. Zo kwam men in 1981 iets dergelijks tegen bij de verbouwing van een achttiende-eeuws molenaarshuis aan de Molenweg te Heerjansdam. Daar was een tweetal kruiken rechtopstaand ingegraven en afgedekt met twee oorkommetjes.10 De beide kruiken waren oorspronkelijk afgesloten met stukjes kurk. Dat wijst eerder in de richting van een vloeistof als inhoud, dan van munten. Of hier sprake was van een klein voorraadje jenever of iets dergelijks, van een bouwoffer of van beide, blijft helaas onduidelijk. Het tweede voorbeeld toont wat minder overeenkomsten met de beide voorgaande en komt uit Ruinerwold (Drenthe). Daar kwamen Staphorster houthakkers in 1967 bij het rooien van

een boom een zeventiental (!) kruiken tegen op een diepte van ongeveer een meter." Deze kruiken waren keurig naar grootte gerangschikt. Nadat men enigszins van de verbazing was bekomen, stelden de nijvere Staphorsters voor om het goud, dat er zeer zeker in moest zitten, samen te delen. Helaas: ook deze kruiken bleken niets van waarde te bevatten. Nader onderzoek wees uit, dat de kruiken uit de vorige eeuw dateerden. Analyse van de restanten in de kruiken wees uit, dat ze wellicht gevuld met jenever zijn begraven. Met betrekking tot de kruiken uit Ruinerwold wordt verondersteld, dat de inhoud clandestien was gestookt en/of van een smokkelpartij afkomstig was. Men zou ze dan hebben begraven om het corpus delicti voor nasporingen te verbergen. Van Swietenlaan 12 4624 VW Bergen op Zoom gerritgr @concepts.nl Noten 1 Met dank aan de heer J.H. Verhagen uit Tilburg, die mij de gegevens ter hand

2 3 4 5

6 7

stelde, zoals die destijds onder nummer HS D 102 waren ondergebracht in de bibliotheek van het Noord-Brabants genootschap van Kunsten en Wetenschappen, thans Brabantica-bibliotheek van de Katholieke Universiteit Brabant te Tilburg. Verhagen 1997. Broertjes en Verhagen (red.) 1997, pag. 8-12. Slootmans 1970, pag. 217-218. Respectievelijk Olivier (Red.) 1994 nr. 3.17; Klijn 1995 inv.nr. N 1967; De Kievith 1991 nr. 019-23; Bult et al. 1992 nr. IHE B11-16, Stoepker 1983 en ongepubliceerde vondst. Bult et.al. 1992 nr. IHE Bi-15; Schaap 1994 en Korf 1981. Gaimster, D., 1997, pag. 375. Met dank aan David Gaimster (assistent-conservator afdeling middeleeuwse en latere oudheden van The British Museum, Londen), voor de door hem verstrekte inlichtingen. Die informatie kon mij nadien worden bevestigd door het Centraal Bureau voor Genealogie. Zie ook: Hoffmeister 1883, pag. 4;

41


Vorsterman van Oyen 1889, pag. 114116; Van Schilfgaarde 1949 en Siebmakers 1975, pag. 8. 8 Een "Louis" is de algemene benaming van de gouden (en zilveren) munten van Lodewijk XIII-XVI van Frankrijk, die ook in de Nederlanden gebruikt werden. 9 Handelingen 1851,1850, p. 36. 10 Van den Beemt 1995. 11 De Leeuw & Lenting 1968.

Klijn, E.M.Ch.F., 1995. Loodglazuuraardewerk in Nederland/Lead-glazed earthenware in The Netherlands. Arnhem. Korf, D. Nederlandse majolica. Bussum. Leeuw, G. de & J.N.Lenting, 1968. Oude kruiken uit Ruinerwold, Nieuwe Drentse Volksalmanak, pag. 169-183 en plaat VII. Olivier, R. (Red.), 1994. Bodemvondsten uit Goeree-Overflakkee. 25 jaar archeologisch en historisch onderzoek door De Motte. Ouddorp (Z.H.). Literatuur Schaap, E.B., 1994. Bloemen op tegels in de Gouden Eeuw. Van prent tot tegel/Dutch Beemt, F.G. van den, 1995. Een bouwoffer Floral Tiles in the Golden Age; and their of een geheim voorraadje jenever?, Botanical Prints. Haarlem. Westerheem XLIV-6, pag. 236-239. Schilfgaarde, mr. A.P., 1949. Het archief der Broertjes, J.P. & J.H. Verhagen (red.) 1997. Archeologisch Repertorium Noord-Brabant heren en graven van Culemborg, eerste stuk. 's-Gravenhage. (Werken met Brabantse bronnen 4), 's-Hertogenbosch. Siebmachers, J., 1975. Wappenbuch I. Bult, E.f. et.al. 1992. Archaeological research Slootmans, C.J.F. 1970. Tussen hete vuren. between Oude Delft and Westvest/'Archeolo- Deel I. Economisch-sociale geschiedenis van het potmakersambacht te Bergen op Zoom gisch onderzoek tussen Oude Delft en West1400-1925. Tilburg. vest. IHD Delft prospers on a cesspit/IHE Delft bloeit op een beerput. Delft. Stoepker, H., 1983. Een kijkje in de keuken van een zeventiende eeuwse molenaar. Gaimster, D., German Stoneware 1200-1900. Verslag van een opgraving aan de Archaeology and cultural history. London. Molenstraat te Tilburg. In; De Lindeboom, Handelingen 1851. Handelingen van het jaarboek VII. Archiefdienst van de geprovinciaal Genootschap van Kunsten en meente Tilburg, pag. 100-143. Wetenschappen in Noord-Brabant, over den jare 1850. 's-Hertogenbosch. Verhagen, J.H. 1997. De grafheuvels en urnenvelden in Baarle-Nassau, Alphen en Hoffmeister, J.C.C., 1883. Historisch-geneRiel. De geschiedenis van twee eeuwen onalogisches Handbuch Ăźber alle Graften und derzoek (Bijdragen tot de studie van het FĂźrsten von Waldeck und Pyrmont seit Brabantse Heem, 38). 's-Hertogenbosch 1228. Cassel. 1997. Kievith, H. de, 1991, Achter "Het Wapen van Schotland". Een onderzoek naar de Vorsterman van Oyen, R.A., 1889. Het inhoud van een post-middeleeuwse beervorstenhuis Waldeck en Pyrmont. kelder. In: Amateurs Verslag Bodemonder's-Gravenhage. zoek Archeologische Vereniging Breda dl. III, 1990, pag. 4-69.

42


Laat-middeleeuwse bodemvondsten uit Berghem Peter van Nistelrooij

Inleiding Te Berghem (Gemeente Oss) werden aan de Waterstraat 4a in oktober 1996 de restanten van een afgebrande boerderij opgeruimd. Door de eigenaar Mart Megens werd de Archeologische Werkgroep Oss in de gelegenheid gesteld waarnemingen te verrichten. Bij het ruimen van de boerderijresten werden na verwijdering van de fundering in eerste instantie geen sporen van archeologische betekenis aangetroffen. Dit tegen de verwachting in, want in 1988 en 1992 werden op hetzelfde perceel reeds laat-middeleeuwse aardewerkfragmenten gevonden. Echter door volharding van de geĂŻnteresseerde eigenaar kwam er onder de aangebrachte zandlaag van de uit 1861 daterende boerderij een nieuwe grondstructuur te voorschijn. De structuur werd gekenmerkt door de aanwezigheid van drie greppels. Op de situatieschets van het terrein is te zien waar zich de greppels bevonden (zie afbeelding 1).

ren. De aanwezige aardewerkfragmenten bevonden zich in secundaire posities. Zo lag bijvoorbeeld in dezelfde greppel Pingsdorf-aardewerk op een diepte van 1 m en het jongere Langerwehe-steengoed op een diepte van 1.5 m. Aan de hand van het aardewerk lijkt het erop dat greppel 2 iets ouder is dan greppel 1. In greppel 3 werden geen vondsten aangetroffen. Aardewerkvondsten De determinatie van het aardewerk is voornamelijk uitgevoerd door Eddie Nijhof van de afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten van de

Ajb. 1. Locatie Waterstraat 4a te Berghem. Schaal 1: }oo.

WoonhulÂť femlta Mesra Wanmran 4a Sngham

Vondstomstandigheden Zoals gebruikelijk bestaat het grootste deel van de vondsten uit aardewerkfragmenten. In de humusrijke greppels werd ook veel organisch materiaal, zoals hout, bot, tand, leer en enkele ijzerhoudende fragmenten, gevonden. Na blootstelling aan de buitenlucht kleurden enkele stukken hout prachtig lichtblauw door de aanwezigheid van het mineraal vivianiet. Vivianiet is een ijzerfosfaat verbinding die door blootstelling aan lucht oxideert en blauw van kleur wordt. Vrijwel alle vondsten bevonden zich op een diepte van 0.7 tot 1.6 m beneden het maaiveld. De doorzochte greppels hadden alle een profiel met een egaal zwarte kleur. Er was geen gelaagdheid te constate43


Ajb. 2. Aardewerkvondsten en geografische ligging pottenbakker productiecentra.

Nr.

Aarde werkgroep

1

50 b.c. - 250 a.c. 400-1000 1000-1200 1100-1200 1175-1225 1175-1225 ca. 1200 ca. 1200 1175-1275 1200-1300 • 1275-1300 ca.1250 Elmpt 1250-1290 Proto-steenqoed 1250 -1280 " Rijnland " Sieqburn 1250 -1275 1300-1350 "Langerwehe Bijna-steenqoed Sieqburq 1300-1320 ca. 1300 " " Rijnland Steengoed Lanqerwehe 1300-1320 • 1325- 1390 1450 Sieflburq 1325- 1375 Grijs aardewerk 1275-1300 • • 1300-1400 nheems ca. 1300 Rood aardewerk Vlaams Diversen 1500-1800

2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27

Datering

Romeins Inheems Inheems Maasland Andenne Pinnsdorf Brunssum-Schinveld Zuidllmburg Paffrath Rijnland

Totaal

gemeente 's-Hertogenbosch. Tijdens de determinatie viel op dat er nagenoeg geen inheems aardewerk gevonden is. Van de ruim iooo aardewerkfragmenten was 99.5% import. In de tabel in afbeelding 2 ziet u een overzicht van de aardewerkvondsten en de geografische ligging van de pottenbakkerscentra. Hierna worden de opmerkelijkste aardewerkvondsten uit afbeelding 2 nader toegelicht. De nummers komen overeen met die uit afbeelding 2.

44

Aantal Percentage Opmerkingen scherven van totaal 1x Terra nigra Ixpotrand 2 1 Vroegmiddeleeuws Boven de grote rivieren 5 0.5 Zie beschrijving 0.9 9 3 0.3 Uit greppel 2 2.9 Zie beschrijving. 30 . 2 Uit greppel 2 0.6 Uit greppel 2. Zie beschrij. 6 72 6.8 Zie beschrijving. 7 0.7 32 664 48 24 1 30 8 6 48 28 1 7 3 2 1 2 23

3 63 4.5 2.2 -

Zie beschrijving Zie beschrijving

2.9 0.8 0.6 4.5 2.7 -

Zie beschrijving

0.7 0.3

.

Licht bruine kleur Zie beschrijving Uzerengobe Trechterbeker Blank Voorraadpot Gedraaid Spinsteentje, zie beschrij. Oorfragment van een kan.

2.1

1065

100%

Romeins aardewerk. Twee losse

vondsten. Eén fragment van een terra nigra schaal en een randfragment. Maaslands aardewerk. Het materiaal

geeft aan dat de fragmenten afkomstig zijn uit het Maasgebied (Andenne-achtig). De vorm roept echter weer twijfels op; vandaar dat er vraagtekens blijven bestaan over de herkomst (zie afbeelding 3, nr. 4). Pingsdorf-aardewerk. Dit aardewerk

is goed te herkennen aan de beige


kleur en typische donkerrode ijzeroxide-verfstrepen (zie afbeelding 4). Dit soort aardewerk is al eerder gevonden in 1992. 8 Zuid-Limburgs aardewerk. Hiervan is onder andere een bodem van een drinkbeker aangetroffen (zie afbeelding 3, nrs. 8-1 en 8-2). 9. Paffrath-aardewerk. Er is een aanzienlijk deel Paffrath-aardewerk gevonden. Dit aardewerk, voornamelijk potten, is duidelijk herkenbaar aan de schilferstructuur en de metaalachtige glans (zie afbeelding 3, nr. 9-1, 9-2 en 9-3). 11 Rijnlands aardewerk. Een van deze aardewerk fragmenten was geglazuurden, zeer waarschijnlijk hebben we een voet van een spaarpotje gevonden (zie afbeelding 3, nr. 11-1). 12 Elmpter aardewerk. Veruit het grootste deel van de aardewerkvondsten bestaat uit Elmpter aardewerk (63%). Er zijn potfragmenten (zie afbeelding 5, nrs. 12-1 t/m 12-9), kanfragmenten (zie afbeelding 5, nrs. 12-16 en 12-17), voorraadpotfragmenten (zie afbeelding 5, nrs. 12-10 t/m 12-15), grape- en komfragmenten (zie afbeelding 5, nrs. respectievelijk 12-18 en 12- 21) aangetroffen. Twee fragmenten hebben een ruitvormige radstempelversiering, hetgeen weinig voorkomt (zie afbeelding 5, nr. 12-19 en 12-20). Aan de randfragmenten van de voorraadpotten (zie afbeelding 5, nrs. 12-10 t/m 12-15) i s m t e s c n a t " ten dat deze een diameter en hoogte gehad moet hebben tussen 0.7 en 1.2 m. 16 Proto-steengoed. Langerwehe-aardewerk. Een van de kannen met ijzerengobe had een radstempelversiering (zie afbeelding 3, nr. 16-3). Dit aardewerk is ook in 's-Hertogenbosch gevonden. 19 Steengoed. Langerwehe-aardewerk. Een van zoutglazuur voorzien aardewerkfragment had een driehoekige radstempelversiering (zie afbeelding 6, nr.19-3). 21 Steengoed. Langerwehe-aardewerk. De

AJb. 3. Aardewerkfragmenten. Inheems (3), Maasland (4), Zuidlimburg (8), Paffrath (g), Rijnland (11), proto-steengoed (13), proto-steengoed Rijnland (14), proto-steengoed Langerwehe (16). Schaal 1: 8.

Ajb. 4. Pingsdorf aardewerk.

45


trechterbeker van dit steengoed is zeer nauwkeurig te dateren, namelijk Âą 1450 (zie afbeelding 6, nr. 21). 25 Spinsteen. Dit aardewerken spinsteentje is van zeer goede kwaliteit en derhalve het vermelden waard (zie afbeelding 7).

Afb. 7. Spinsteentje (nr. 25). Schaal 1:1 (tekening G. Smits).

Afb. 5. Elmpter aardewerkfragmenten: potten (12-1 t/m 12-9), voorraadpotten (12-10 t/m 12-15), kannen (12-16/17), grape (12-18), radstempel versierde fragmenten (12-19/20), kom (12-21). Schaal 1: 8.

LI

\u f

Afb. 6. Aardewerkfragmenten. Bijna-steengoed Siegburg (17), bijna-steengoed Rijnland (18), steengoed Langerwehe (19 t/m 21), Afb. 9. Natuurstenen strekel (nr. III). steengoed Siegburg (22), grijs aardewerk (23), rood aardewerk Schaal 1:1 (tekening G. Smits). Vlaams (26). Schaal 1: 8.

46


Natuursteenvondsten

Afb. 8. Natuursteenvondsten.

Nr.

Vondst

Steensoort

Aantal

Opmerkingen

1 II III

Maalsteen

Basalt

27

Zuid-Duitsland (Eifel)

Afslag

Vuursteen

1

Slijpsteen

Gelaagd zandsteen

1

I

Maalsteen. Van deze basaltsteensoort is ca. 2.3 kg gevonden. Doordat de poreuze steensoort tijdens het malen afbrokkelt wordt deze niet glad maar blijft ruw en dus geschikt voor het malen. III Slijpsteen. Deze slijpsteenvorm wordt ook wel strekel genoemd. De strekel werd om de hals of aan de broekriem gedragen en werd gebruikt om bijvoorbeeld messen te slijpen (zie afbeelding 9).

Organische vondsten De determinatie van het organisch materiaal is uitgevoerd door Theo de Jong. Het botmateriaal is erg verweerd en door bodeminwerking sterk aangetast. Hierdoor zijn veel resten niet determineerbaar (ca. 50%). Vooral de hardere delen van het skelet, zoals tanden en kaken, zijn bewaard gebleven. Soms zijn alleen de glazuurkapsels van de tanden, de hardste onderdelen van het skelet, bewaard gebleven. Citaat Theo de Jong: "Omdat er in het algemeen slechts weinig organische resten bewaard zijn gebleven op de zandgronden van Brabant, is onze ecologische kennis over planten en dieren, vooral uit deze periode, zeer gebrekkig. De gegevens uit deze opgraving vormen daarom een waardevolle aanvulling." Resultaten De botresten zijn afkomstig van rund (Bos taurus), paard (Equus caballus), varken (Sus domesticus) schaap (Ovis aries) of geit (Capra hircus) en kip (Gallus gallus domesticus) (zie afbeelding 10). Het totaal aantal botresten bedraagt 139, totaalgewicht 1864 gram afkomstig van ten minste 8 dieren. - De resten van de runderen, waarvan de meeste onderdelen zijn gevonden,

Zie beschrijving.

zijn onder andere twee linker onderkaakkiezen (M3). Deze zijn van runderen die een bijna volwassen leeftijd bereikten: 24 en 28 maanden. Van een kalfje werden twee losse melkkiezen gevonden, het diertje werd geslacht in het eerste levensjaar. - Het paard was, gezien de kiezen, ruim volwassen. Door het ontbreken van de snijtanden is een nadere leeftijdsbepaling niet mogelijk. - De meeste varkens werden geslacht voordat deze 3,5 jaar oud waren, volgens het onvolgroeide onderste gewrichtuiteinde (distale epifyse) van een linker dijbeen en de onvolgroeide distale epifysen van twee middenhandsbeentjes (jonger dan 2 jaar). - Opvallend is de vondst van een dijbeenfragment van een kip.

Conclusie organische vondsten Varkens blijken, naast runderen, een belangrijk aandeel in het botspectrum te vormen. Of dit een weerspiegeling is van de oorspronkelijke verhouding binnen de veestapel is onbekend, omdat het ontbrekende (verweerde en

Ajb. 10. Organische vondsten. kip

22

rund iuveniel 2

paard varken schaap of geit 1 0 0

5

0

0

2

1

0

Onderkaak

5

0

3

10

1

0

Borstwervel

1

0

0

0

0

0

Schouderblad

1

0

0

0

0

0

Opperarmbeen

1

0

1

Middenhandsbeen Bekken

0

0 0

0

2

0 1

0 0

0 1

0

2 1

0

0

0 1

0

0 1

Scheenbeen Middenvoetsbeen

1

0 0

0 1

0 1

0 0

0 0

Totaal

38

4 1

19 1

1

2

2 1

3

MAI

2

1

qewicht

475

13

220

510

13

3

Skeletdeel

rund adult

Tanden bovenkaak Tanden onderkaak

Dijbeen

1

0

MAI -> Minimum Aantal Individuen

47


Afb. 11. Leerfragment van eenschoenzool. Schaal 1:4.

niet verzamelde) deel niet te achterhalen is. Een verschuiving van de varkenshouderij in de vroege Middeleeuwen in de richting van de runderveeteelt en grootschalige schapenhouderij in de late Middeleeuwen lijkt ook door deze vondsten bevestigd te worden, hoewel voor een betrouwbaar model meer onderzoek en materiaal nodig is.

Uit het omvangrijke aantal aardewerkfragmenten is een continue ontwikkeling te zien van eind twaalfde eeuw tot eind veertiende eeuw. Het Elmpteraardewerk kwam het talrijkst voor. Ondanks het geringe aantal organische vondsten is hieruit wel een beeld te vormen dat overeenkomt met andere vondstcomplexen uit de late Middeleeuwen.

Tot slot is er nog een deel van een lederen schoenzool gevonden (zie afb. 11).

Met dank aan de familie M. Megens, de afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten van de gemeente 's-Hertogenbosch m.n. Eddie Nijhof Theo de fong, Gerard Smits en Gerard van Alphen.

1 \

Kruisstraat 91 5341 HC Oss

Datering

Literatuur

De vroegste datering kan worden gesteld op ca. 1000-1200. Het Elmpter materiaal, met 63% het grootste deel van het aardewerk vormend, is globaal te dateren in het midden van de dertiende eeuw. De algemene datering is ca. 1000-1400, met een sterke nadruk op de periode 1250-1300.

Alphen, G.H.J. van, 1989. Dertiende-eeuwse aardewerkvondsten uit Oss en Berghem, Jaarverslag 1988 AWN-afd. Nijmegen c.o., 21-23. Alphen, G.H.J. van, 1992. Twee laat-middeleeuwse tuitpotten uit Berghem, Jaarverslag 1991 AWN-afd. Nijmegen c.o.,

Conclusie

Afb. 12.

De aanwezige greppels dateren uit de late Middeleeuwen. Doordat er geen gelaagdheid in de greppels was te constateren, is het onduidelijk hoe de vondstfragmenten in de greppels terecht zijn gekomen.

21-23.

Bauer, J., 1992. Vivianiet. Welk mineraal is dat? Mineralen, gesteenten, edelstenen, 93. Boekwijt, H.W. en H.L Janssen, 1997. Bouwen e[ wonen in de schaduw van de Sint Jan, Kroniek Bouwhistorisch en Archeologisch onderzoek 's-Hertogenbosch, nr.2, 87.

Borremans, R.& R. Warginaire, 1966. La Ceramique d'Andenne. Recherches de 19561965. Ervynck, A., 1992a. The Economy of food in Medieval Flemish towns: getting rid of the simple explanations. Urbanism. Preprinted Papers, a conference on Medieval Archaeology in Europe. York. Volume 1.

133-138. Janssen, H.L., 1983. Opgravingen in 's-Hertogenbosch, Van Bos tot Stad. Jong, Theo de, 1998. Middeleeuwse dieren uit Oss, De Jong en de Stichting ArcheoService Eindhoven rapport, nr. 6. Naumann, J., 1988. Keramiek vom Niederrhein. Die Irdenware der DĂźppen- und Pottbacker zwischen KĂśln und Kleve. Verhoeven, A., 1989. De Middeleeuwen centraal. Het Kempenproject 3. Verwers, W.J.H., 1992. Archeologische Kroniek van Noord-Brabant 1991, Brabants Heem, nr. 4,178.

48


Björk in Westerheem? Over Scandinavismen in de archeologie * Frits David Zeiler

Nederlanders hebben een dubbelzinnige verhouding met de hen omringende talen. Aan de ene kant lijken we uitsluitend brabbelzinnen te bezigen als 'Leegwasser hat die Schirmer leergemahlen', 'Je suis 1e ministère du milieu' en 'Passengers for Shiphole Airport will be changed at Duivendrecht'.1 Aan de andere kant doen we ons uiterste best om de vreemde talen recht te doen. We hebben het dan ook niet zoals de Fransen over Tite-Live als we de klassieke schrijver Titus Livius bedoelen. Ja, we zijn zelfs bereid te erkennen dat 'Misdaad en straf een betere vertaling van Dostojewski's romantitel is dan 'Schuld en boete' en dat de schrijfwijze 'Beijing' waarschijnlijk dichter bij de hoog-Chinese uitspraak van de naam van de hoofdstad komt dan het vertrouwde 'Peking'. Maar wanneer de Scandinavische talen ter sprake komen, geven we het op. Honderdduizenden Nederlanders spreken over de (inmiddels ex-) voetballer Lerby als 'Lerbie' in plaats van 'Leerbuu', noemen de tragische held Per Gynt hardnekkig 'Gggient' in plaats van ' Guunt' en, het ergst van alles, denken dat je met een mengeling van doorgestreepte o's, willekeurig neergezette umlauten en a's met een bolletje erop een soort algemeen Scandinavisch kunt benaderen.2 En dat, terwijl we toch zoveel aan de Noordse talen te danken hebben - het Nederlands in het algemeen en de archeologische vaktaal in het bijzonder. Dit artikel beoogt een eerste inventarisatie van deze woordenschat te zijn.

Algemene termen Voor een aantal algemene termen, die aan Scandinavische talen zijn ontleend, kunnen we terecht in het Leenwoordenboek van Nicoline van der

Sijs, dat in 1996 verscheen.3 Zij vermeldt liefst 22 woorden die aan het Oudnoors of Noors zijn ontleend, waaronder rotgans en lemming, rif en scheer, grenenhout en vurenhout, ski en slalom, met als meest recente begrip quislingA De eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat zij voor de oudere termen een afleiding uit een van de andere Noordse talen niet uitsluit, aangezien 'Oudnoors' en 'Oudnoords' in de middeleeuwen nog zeer dicht bij elkaar lagen. Toch legt zij een zekere voorkeur aan de dag voor een oorsprong uit het Noors. Bij een woord als viking zou het Deens om verschillende redenen meer voor de hand liggen, bijvoorbeeld omdat de groepen Scandinaviërs die in de 9de eeuw in 'Friesland' optraden vrijwel uitsluitend uit Denen bestonden. De verklaringsmogelijkheden voor deze soortnaam blijken echter nog altijd niet uitgeput. Het vergelijkbare noorman ontbreekt bij Van der Sijs, mogelijk omdat het woord al zo vroeg in de Nederlandse bronnen wordt aangetroffen dat het als inheems mag gelden voor 'man uit het noorden'. De verenging van de betekenis van nordmand in de huidige Scandinavische talen tot 'Noor' zal overigens een latere ontwikkeling zijn.5 Al met al zouden beide woorden bij Van der Sijs beter passen in de rubriek 'algemene ontleningen'; daarvan geeft zij er nog zes uit de periode na 1500, waaronder trol, stakker en ford. Ook het woord field zou misschien onder deze algemene categorie moeten worden gerekend, want naast dit Noorse woord wordt even vaak het Zweedse equivalent fiall gebruikt, zeker sinds de rugzakjes van het merk Fjallraven ook in Nederland populair zijn geworden. De uitspraak van beide woorden is nagenoeg dezelfde, maar jaren geleden las ik een aan49


Aft). ï. Noordhollandse 'kokkennwdding' uit de 'Enkelgrafcultuur' (Standvoetbekercultuur), waarbij verschillende malen 'schrobbers' werden gevonden. IPP-veldcursus in Aartswoud, 1974. (Foto F.D. Zeiler)

kondiging van een lezing waarin het begrip de hybride spelling J;eM had gekregen. De ontleningen uit het Deens, Zweeds en IJslands zijn volgens Van der Sijs veel minder talrijk dan die uit het Noors.6 De IJslanders schonken ons slechts eider en geiser, de Zweden zes woorden (waaronder de moderne begrippen knackebröd en ombudsman) en de Denen, die toch het dichtst bij het Nederlandse taalgebied liggen, maar vier. De inventarisatie schiet op dit punt dan ook te kort. Het is bijvoorbeeld vreemd dat het Zweedse smörgasbord wel is opgenomen, maar het veel bekendere Deense equivalent smerrebrod niet? Aan het eind van dit artikel zullen enkele termen worden behandeld, die in laatmiddeleeuwse context zijn ontstaan, terwijl de kern wordt gevormd door de archeologische

begrippen die wij met name aan de Denen danken. We noemen eerst nog een tiental andere waarvan een afleiding uit het Deens bewezen is of op zijn minst mag worden verondersteld. We beginnen met de mooiste: de koosnaam lelijke eend voor de Citroen 2 CV, die is ontleend aan het sprookje Den grimme adling ('Het lelijke jonge eendje') van H.C. Andersen (1805-1875). Een min of meer literaire herkomst heeft ook umer, de in het begin van de jaren '90 in Nederland geïntroduceerde zachte Deense yoghurt. Deze is in 1937 uitgevonden en vernoemd naar Ymer, een reus uit de Noordse mythologie.8 De herleiding van de vogelnaam kanoet of kanoetstrandloper tot de

persoonsnaam Knud is een 'geleerdenetymologie' van omstreeks 1600. Weliswaar komt het woord vermoedelijk van het Engelse knut of knat, maar om dit weer terug te voeren op de Deense overheersing van Engeland door Knud de Grote (1017-1035) gaat wat ver. 9 Moderne, in de wetenschap gebezigde woorden die aan het Deens zijn ontleend, zijn Kjeldahlkolfen Kjeldahl-bepaling naar de chemicus J. Kjeldahl (1849-1900), alsmede Bohr-effect, Bohrmagneton en (eerste) Bohr-straal, die ge-

noemd zijn naar hun ontdekker, de atoomfysicus Niels Bohr (1885-1962).10 Zij passen bij de wel door Van der Sijs genoemde wiskundige termen atto- en femto- (al lijken die eerder op de Zweedse dan op de Deense woorden voor acht en vijf) en bij de zo direct te behandelen termen uit de wereld van de archeologie. Of de term pollenanalyse onder de echte Scandinavismen moet worden gerekend, is de vraag. Daarvoor is het wellicht al vanaf het begin, sinds de ontdekking door de Zweed Lennart von Post in 1916, een te internationale term geweest.11 Naamsafleidingen Bohr en Kjeldahl, een quisling en een lelijke eend, noormannen en vikingen: de eigennamen en soortnamen doen het in deze reeks niet slecht. 50


Aansluitend bij de beide laatste termen moet het equivalent Ascmannen worden genoemd. Dit was de inheemse naam die de 'Friese' kustbewoners gaven aan de Scandinavische invallers uit de 9de en 10de eeuw, en die zoveel betekent als 'mannen in essehouten schepen'. De plaatsnaam Assendelft in de Zaanstreek (10de eeuw Ascmannedilf) is er wellicht van afgeleid. Het zou dan gaan om een delf (gedolven watergang, gracht) die door de Vikingen zou zijn aangelegd. Onmogelijk is dit niet en toch is de juiste duiding van de naam een gecompliceerde zaak. De huidige sloot met de naam Delft, oostelijk van het tegenwoordige, 12deeeuwse dorp, is zeker niet de oorspronkelijke. Een in 1357 genoemde andere 'Delft' zou als onderdeel van de verbinding Wijkermeer-Kromme IJ (Krommenie) kunnen worden gezien en dus als onderdeel van een mogelijke scheepvaartverbinding. Misschien betekent de naam wel gewoon 'gracht van mannen uit Assum'. Assum was een nederzetting op de strandwal tussen Heemskerk en Uitgeest waarvan een deel van de veenkolonisten van Assendelft afkomstig kan zijn geweest.12 Interessant is het woord holm, dat 'eiland' betekent en dat we ook kennen in aardrijkskundige namen als Bornholm en Stockholm. Het komt ook in Nederlandse toponiemen voor, waaronder de Groningse straatnaam Munnikeholm. De algemene opvatting is evenwel, dat dit woord net als beuk en hout behoort tot het algemene Indoeuropese taaleigen. Overigens is de naam van de hoofdstad van Zweden gebruikt voor het chemisch element holmium, dat ontdekt werd door de Zweed Per Teodor Cleve (i84o-i9O5).:3 Veel Noordeuropese toponiemen zijn verspreid door de Nederlandse cartografie van de late 16de en de 17de eeuw; hierna zullen we nog een Noors voorbeeld noemen. We beperken ons nu tot de naam Groenland, een 'loknaam' die door de eerste kolonisten is gegeven aan het grootste eiland van

het noordelijk halfrond. Deze is overgeleverd uit het Oudnoors Groenland en via het Nederlands over de gehele wereld verbreid. Zo spreken de Fransen over Groenland ('Growenlan'). Sprekende over namen moeten we ook de persoonsnamen niet vergeten. Hoeveel Nederlanders heten niet Jjarn, Tycho (spreek uit: Tuucho), Vibeke of Olaf?1* De laatste naam is ontleend aan de Noorse koning (ca. 995-1030), die na zijn dood heilig is verklaard en die naast de zuidelijke Nicolaas de schutspatroon der zeelieden werd. Overigens is hij beslist niet - zoals de eigenzinnige stadsarcheoloog Jan Baart enige jaren geleden weer beweerde - de naamgever van de Olofskapel in Amsterdam. Deze is vernoemd naar de Nederlandse heilige Odulphus (9de eeuw), die in later tijd wel eens met Olaf is verward. Een speciale plaats in de namen van Scandinavische herkomst neemt Asta in. Wie herinnert zich niet de kleine bioscooptheaters waar deze naam op de gevel prijkte? Deze was ontleend aan de Deense actrice Asta Nielsen (18811972), een van de heldinnen van de stomme film. Er zijn nog andere termen met een naamkundige achtergrond. Deze komen ter sprake in de volgende paragraaf en in hun archeologische context.

Specifiek archeologische termen De basisindeling van de prehistorie danken we aan de Deen C.J. Thomsen (i788-i865).I5 Zijn auteurschap is echter niet geheel onomstreden. De benaming Stenalder (en volgens sommigen ook Kobberalder en Jernalder) zou reeds

gebruikt zijn door de Deense historicus L.S. Simonsen Vedel in 1813. Thomsen zou daaraan in 1818 Bronzealder en jernalder hebben toegevoegd. Wanneer de termen in de Nederlandse vaktaal zijn doorgedrongen is alleen van Bronstijd bekend, maar waarschijnlijk zijn ze via het Engels en Duits betrekkelijk snel verbreid.16 Er bestond in die tijd een duidelijke periodiseringsdrang; op vrijwel hetzelfde moment is

51


bijvoorbeeld het begrip romaans bedacht voor de bouwstijl, die aan de gotiek vooraf is gegaan. Twee laatglaciale klimaatfasen zijn eveneens aan het Deens ontleend, en meer in het bijzonder naar de plaatsen waar zij voor het eerst aan de hand van de geologische afzettingen zijn gedetermineerd. Balling (10.500-10.000 v.C.) is genoemd naar een afzetting in een drooggevallen meer, de B0lling S0, bij Viborg in Noord-Jutland en beschreven door J. Iversen in 1967. Aller0d (9700-9000 v.C.) is ontleend aan een afzetting in een leemput bij de steenfabriek van Allered op NoordSjaelland en werd al in 1901 beschreven door N. Hartz en V. Milthers. Aansluitend bij deze geo-chronologische termen moeten ook de warven en de gyttjakhi worden genoemd. Het eerste woord is afgeleid van het Zweedse varv en heeft betrekking op een postglaciale leemafzetting, waaruit de Zweedse onderzoeker van Nederlandse afkomst Gerard de Geer (18581953) een chronologie heeft afgeleid. De klei ontleent zijn naam aan het Zweedse gyttja, dat verwant is met ons woord gieten en dus een vloeibare of kneedbare materie aangeeft. Met het woord kokkenmodding, Deens voor 'keukenafvalhoop', komen we bij de archeologie in eigenlijke zin. De metersdikke pakketten van mosselen en schalen van andere eetbare schelpdieren werden voor het eerst omstreeks het midden van de vorige eeuw langs de Limfjord in het noorden van Jutland aangetroffen. Ze dateren voornamelijk uit het vijfde millennium v.C. In Nederland zijn uit iets later tijd, t.w. de bekerculruren, vergelijkbare afvalhopen aangetroffen, die evenwel veel geringer in omvang zijn. Curieus is, dat één van de drie betreffende cultuurperioden, de Standvoetbekercultuur, sinds het midden van de jaren 1980 wordt aangeduid met de rechtstreeks aan het Deens ontleende term Enkelgrafcultuur (Enkeltgravskultur). 'Individuele begraving' zou een correcter omschrijving zijn.

52

Hier is sprake van een rechtstreeks danicisme, wat overigens een zeldzaam verschijnsel is naast de veel vaker in de Nederlandse taal optredende germanismen en anglicismen. Een ander treffend voorbeeld is het woord schrobber voor het vuurstenen werktuig, dat onder meer gebruikt werd voor de bewerking van huiden. Het is een letterlijke vertaling van het Deense skraber en zou 'krabber' of 'schrapper' moeten zijn. Weliswaar bestaat er een ouder werkwoord schrobben, waarbij ook een zelfstandig naamwoord schrobber behoorde in de betekenis 'schraapmes' of 'schraapijzer', maar het is niet goed denkbaar dat dit specialistische, in de loop van de 19de eeuw uitgestorven woord door archeologen uit de tweede helft van de 20ste eeuw is gekend en toegepast. Een herkomst uit het Deens via de vakliteratuur is veel waarschijnlijker.^ Ook twee termen met betrekking tot de megalithencultuur zullen aan het zijn Deens ontleend. Steenkist, een rechthoekig graf, is ontleend aan stenkiste, terwijl langgraf, een langwerpig graf, waarschijnlijk is gevormd naar analogie van langdysse. Met de alsengemme komen we opnieuw op het terrein van de vernoeming naar de (eerste) vindplaats. Een alsengemme is een gesneden steen uit de eerste eeuwen van onze jaartelling, die voor het eerst beschreven is voor het Deense eiland Als. Dit is waarschijnlijk in de Duitse literatuur geschied, of in de periode dat het gebied tot Duitsland behoorde (1864-1920). Alsen is namelijk de Duitse benaming van het eiland. Hierop aansluitend moet de ringerikestijl worden genoemd, de nde-eeuwse ornamentstijl die op het eerst is onderkend op runenstenen in het Noorse Ringerike, even ten noorden van Oslo. Een historische term voor een archeologisch fenomeen is jydepot, de benaming voor het volksaardewerk uit Jutland, dat tot in de 19de eeuw werd geëxporteerd naar grote delen van Noordwest-Europa, waaronder Nederland.18 Een half-historisch begrip is


ook landnam, ontleend aan de Oudnoordse kroniek Landnamabók die de kolonisatie van IJsland beschrijft. Het woord wordt gebruikt voor 'in bezit nemen van land', met name door kolonisten, maar heeft daarnaast ook de algemene betekenis van 'occupatie'. Dat leidt ons als vanzelf naar de zuiver historische woorden.

Historische termen Hieronder verstaan we die termen, die in historische tijd zijn ontstaan en waarvan de ontwikkeling zich in de schriftelijke bronnen min of meer laat volgen. De meeste daarvan houden verband met de laatmiddeleeuwse handelsverbindingen, waarbij het overigens niet altijd duidelijk is welke taalgebruikers een woord hebben 'uitgevonden'. '9 Dat geldt bijvoorbeeld voor de kogge, het handelsschip waarmee tussen ca. 1200 en ca. 1450 over de Noordzee en Oostzee is gevaren. Het woord is mogelijk afgeleid van het Latijns coga en is hetzij in NoordduitsOostnederlandse, hetzij in ZuiddeensWestslavische context ontstaan. Het woord is overigens ouder dan het scheepstype, wat de herleiding nog moeilijker maakt. Eenzelfde gecompliceerde herkomst heeft het begrip ommelandvaarder en ommelandvaart,

waarmee het ronden van de noordpunt van Jutland werd aangeduid. Onmiskenbaar Deens is de herkomst van het woord fith of vitte. Dit is de benaming van de concessies die in de 13de en 14de eeuw aan de Nederlandse en Noordduitse handelssteden werden gegeven op de jaarmarkt van Skane. Het woord is afgeleid van het Deense fed, dat oorspronkelijk eenvoudig 'strandvlakte' betekent. Of de boeden (kramen of hutten), die de kooplieden daar mochten oprichten, een herkomst hebben uit het Deens (bod), Duits (Bude) of Fries-Hollands (boet), of behoren tot het algemeen Noordwesteuropese taaleigen, is niet meer vast te stellen. Een merkwaardig geval is gammel.20 Een woord dat (evenmin trouwens als

februari) is opgenomen in het Woordenboek der Nederlandsche Taal, maar

dat niettemin een lange traditie kent. In de Scandinavische talen werd en wordt het algemeen gebruikt om het begrip 'oud' aan te duiden, terwijl het in het Nederlands de specifieke betekenis 'oud en krakkemikkig' heeft. In de 14de en 15de eeuw werd het toegepast in de combinatie nachtgamel, dat wil zeggen 'niet meer dan één nacht oud' - het toenmalige equivalent van onze warenaanduiding 'dagvers'. Gezien het feit, dat het specifiek werd gebruikt voor Oostzeeharing, ingeslagen op de jaarmarkt van Skane, mogen we aannemen dat het woord van Deense oorsprong is. Uit het Noors tenslotte stammen maalstroom en stafkerk.21 Laatstgenoemd

Afb. 2. Gezicht op de kerk van Skanör, gewijd aan de H. Olaf. Hier werd van de 13de tot de 15de eeuw de grote jaarmarkt gehouden, waarvoor de kooplieden 'vitten' kregen toegewezen waarop ze hun 'boeden' mochten bouwen om de waren die zij in hun 'koggen' hadden meegenomen te koop aan te bieden. (Foto F.D. Zeiler.)

53


woord (ook gespeld als staafkerk) wordt gebruikt voor de typisch Noorse variant van de traditionele houten kerkbouw. Maalstroom is geïntroduceerd door de cartograaf Mercator (15121594) als benaming voor een draaikolk voor de kust van Noorwegen. Deze aanduiding is dus mogelijk van Scandinavische oorsprong, maar keerde via de Nederlandstalige kaarten weer als malstrom terug in de Noordse talen. En hoe staat het dan met Westerheem} Deze door de oprichters van de Archaeologische Werkgemeenschap voor West-Nederland verzonnen naam komt daadwerkelijk voor in het Kromme Rijngbied en betekent eenvoudig 'de westelijk gelegen woonplaats'.22 Er is echter nog een andere verklaring mogelijk. Vesturheimur is namelijk IJslands voor Amerika en betekent letterlijk 'de wereld in het westen'. Voorzover bekend is dit woord, net als de IJslandse taal in het algemeen, sinds de dagen van Erik de Rode gangbaar gebleven. Het is dus heel wel denkbaar, dat in een te Reykjavik verschijnende krant een bericht zal staan onder de kop 'Björk in Westerheem'. Björk Gudmundsdottir - dit voor de ongeletterden - is een hedendaags muzikaal fenomeen dat een combinatie vormt van Nina Hagen en Ilse De Lange. En het Westerheem waarin zij op toernee zal gaan is, zoals ook die ongeletterden zullen hebben begrepen, niet ons prachtige verenigingsblad. Maar je weet het maar nóóit met die oude Vikingen.

2

3 4

5

Hofstraat 18 8261 BZ Kampen Noten * Met dank aan Vibeke Dalberg en Rob Rentenaar (Niva/Amsterdam) voor hun commentaar op een eerdere versie van dit artikel, en aan mijn vader, Frits Zeiler (Bergen NH), voor de gegevens over Vesturheimur. 1 De eerste zin werd omstreeks 1970 op-

54

6

getekend uit de mond van de kapitein van de toeristische boot van Alkmaar naar Zaandam, de tweede ('Ik ben de leider van de onderwereld') wordt toegeschreven aan Irene Vorrink, minister van milieu in het kabinet-Den Uyl, terwijl de derde ('Passagiers voor Schiphol krijgen een schone luier in Duivendrecht') enkele jaren geleden door een journalist werd gehoord in de trein van Utrecht naar Amsterdam. In Amsterdam bestaat al sinds jaar en dag een studenten-roeivereniging onder de naam Skall. De Achterhoekse popgroep 'Normaal' geldt als de uitvinder van een moderne klompendans, het haken, terwijl hun jongere Zeeuwse collega's zich met de naam Bief tooien. Curieuzer nog is de meubelzaak in Assendelft die opereert onder de Zwitsers-Noorse firmanaam Mobeli. De PTT heeft zich ooit kampioen van het pseudo-Scandinavisch betoond door zijn nieuwe model telefoontoestel 'Stockholm' aan te prijzen met de door blonde meisjes uitgestoten kreet 'Haltej Haiyj'. Voor de invloed van de Scandinavische talen: Leenwoordenboek, pp. 359-364. Uit het Oudnoors c.q. Oudnoords leidt zij af: dors (jonge kabeljauw), haai, ket (paardje), rotgans, giervalk, rif, scheer, duit, wiking, windas, vuren, grenen en wervelwind; uit het nieuwere Noors: J/eW, loipe, ski, slalom, telemark, kril, lemming, kraak (inktvis) en quisling. Van der Sijs (p. 361) verklaart Viking uit een specifieke geografische naam, nl. de Vüc of Oslofjord. Het is echter aannemelijker, dat het algemene Oudnoordse woord vik voor 'inham' of 'baai' aan de naam ten grondslag ligt (het Nederlands kent dit woord nog als wijk voor een zijkanaal in de veenkoloniën). De Scandinavische zeerovers hadden immers de gewoonte om bij hun raids de luwte van een riviermond te zoeken. Het Nudansk Ordbog (p. 1068) geeft beide mogelijkheden. Zie voor nordmand: ibid., p. 667, vgl. ook de afleiding van de Engelse voornaam Norman aldaar op p. 668. IJslands: eider(eend) en geiser. Zweeds: tungsteen, desman (bisamspitsmuis), knackebröd, smörgasbord, moped en ombudsman. Deens: griend, hommer (zeekreeft), atto- enfemto-. Algemeen: trol, walrus, alk, narwal, stakker enjjord.


7 Strikt genomen betekenen deze woorden niet helemaal hetzelfde. Smörgasbord is de aanduiding voor een tafel met brood en beleg, terwijl sm0rrebr0d het gerecht zelf aanduidt. Overigens is sinds enige jaren in Nederland Deense beschuit te koop onder de hybride naam smör-brot, terwijl het woord tweebak (naar het Deens tvebak en overigens hetzelfde als het Franse biscuit) meer voor de historische hand zou liggen. 8 Voor deze en de volgende woorden: Nudansk Ordbog. Overigens wordt umer in de vertaling van Marianne Fredrikssons bekende boek 'Anna, Hanna en Johanna' ten onrechte met een umlaut, dus als ümer, gespeld (27ste druk, Breda 1997, p. 165). 9 Brief V. Dalberg en R. Rentenaar dd. 24 november 1998. Vgl. Etymologisch Woordenboek p. 407, s.v. 'knot2'. 10 Grote Winkler Prins, s.v. Kjeldahl-bepaling, Bohr en Bohr-effect. 11 Arkxologisk ABC, s.v. Pollenanalyse. 12 Voor literatuur over Assendelft: zie Besteman 1997. 13 Etymologisch Woordenboek, p. 338. 14 De naam Jern (eigenlijk J0rgen) is de Deens-Noorse vorm van het Griekse Geoorgos, wat 'boer' betekent. Olaf is van Noorse oorsprong en is samengesteld uit de woorden 'voorvader' en 'vrede'. Tycho is afgeleid van Tyge, dat samenhangt met de godsnaam Thor; het was de voornaam van de Deense astronoom en cartograaf Tycho Brahe (1546-1601). De meisjesnaam Vibeke is een verkleinwoord van de Platduitse naam Wibe, dat wij kennen in de Friese variant Wiebe of Wybe. Nudansk Ordbog, pp. 473, 683, 1006 en 1064.

15 De gegevens in deze paragraaf zijn alle ontleend aan het Arkxologisk ABC, tenzij anders is aangegeven. 16 Het WNT geeft alleen het woord Bronstijd en een vermelding daarvan uit 1870; de woorden Ijzertijd en Steentijd ontbreken. 17 WNT, s.v. schrobben en schrabber. V. Dalberg en R. Rentenaar (brief dd. 24 november 1998) wijzen een herkomst van het woord uit het Deens af. 18 Van Reenen en Jensen 1995. 19 Het WNT noemt alleen kogge en herleidt dit tot een 'Germaans' grondwoord. Voor de overige termen: zie Zeiler 1997.

20 Middelnederlandsch Woordenboek, s.v. game! en Nudansk Ordbog, s.v. gammel. Volgens V. Dalberg en R. Rentenaar (brief van 24 november 1998) is gammel echter een algemeen Indoeuropees woord. 21 Het WNT geeft alleen maalstroom en verwijst daarvoor naar de in 1595 uitgegeven Mercator-kaart. 22 Van Vilsteren 1983, die verwijst naar Blok 1979, p. 81. De naam van het AWWN-blad voegt zich in de rij van historisch geïnspireerde neologismen als Heemschut (1911), heemkunde en heemkennis. Literatuur Besteman, J.C., 1997. Van Assendelft naar Amsterdam. Occupatie en ontginning van de Noordhollandse veengebieden in de middeleeuwen. In: J.J.J.M. Beenakker e.a., Holland en het water in de middeleeuwen. Strijd tegen het water en beheersing en gebruik van het water. Hilversum, 21-39. Blok, D.P., 1979. De Franken in Nederland. Bussum. Oxenvad, Erik (ed.), 1979-10. Nudansk Ordbog. Kabenhavn. Reenen, P. van, en V. Jensen, 1995. Jydepotten en hun export naar Nederland. Westerheem XLIV, 1-16. Rud, Mogens (red.), 1972. Arkxologisk ABC. Handbog i danskforhistorie. K0benhavn. Staal, J.F., e.a. (red.), 1966-1975. Grote Winkler Prins Encyclopedie 1-20. Amsterdam/Brussel. Sijs, N. van der, 1996. Leenwoordenboek. De invloed van andere talen op het Nederlands. Den Haag/Antwerpen. Veen, P.A.F, van, 1989. Etymologisch Woordenboek. De herkomst van onze woorden. Utrecht/Antwerpen. Verwijs, E., en J. Verdam, 1885-1929. Middelnederlandsch Woordenboek I-IX. 's-Gravenhage. Vilsteren, V.T. van, 1983. Westerheem en Oosterheem. Westerheem XXXII, 1. Vries, M. de, L.A. te Winkel e.a., 18821998, Woordenboek der Nederlandsche Taal I-XXIX. 's-Gravenhage/Leiden. Zeiler, F.D., 1997. Kampen en de Sont. Kamper Almanak 1997,131-140.

55


Kort archeologisch nieuws Eredoctoraat Hoek Aan voormalig stadarcheoloog van Rotterdam C. Hoek is een eredoctoraat uitgereikt door de Universiteit van Amsterdam. Hoek (inmiddels 74 jaar) heeft zich in het verleden zeer verdienstelijk gemaakt in het onderzoek naar de geschiedenis van het Maasmondgebied. Hij combineerde archeologisch onderzoek met historische, cartografische en geologische naspeuringen en staat bekend als een zeer gedreven wetenschapper, overigens zonder ooit een academische graad behaald te hebben. Folia, 8 januari 1999 Kapel in Middelburg Bij de bouw van het Zeeuws Archief in Middelburg zijn bouwvakkers bij toeval gestuit op de resten van een middeleeuws gebouw. Historici schrijven het toe aan een kapel die uit schriftelijke bronnen bekend is, maar nooit is gelokaliseerd. De eerste vermelding dateert uit 1317, toen de kapel was verbonden met het zogenaamde Duitse Huis, waar een geestelijke ridderorde woonde. In de kapel hielden de broeders en priesters hun dagelijkse missen. Overigens is de toeschrijving aan een kapel niet honderd procent. Provinciaal archeoloog Robert van Dierendonck houdt nog een slag om de arm. Provinciale Zeeuwse Courant, 20 januari ïggg

de aangericht dat aanvankelijk gedacht. In plaats van twee a drie ton kan de schade oplopen tot drie miljoen gulden. Vooral in het De Lucchi-paviljoen heeft schimmel de ruimtes veroverd en zijn panelen gescheurd en ontzet. Het interieur moet geheel opnieuw worden ingericht. De verzekering dekt de schade voor een groot deel, maar het herstel kost veel tijd. Nieuwsblad van het Noorden, 2} januari 3999 IJzertijdboerderij onder A73 Tijdens archeologisch onderzoek ter plaatse van de toekomstige A73 zijn sporen gevonden van een boerderij uit het begin van de jaartelling. De toekomstige autosnelweg doorsnijdt de Kleine Esch bij Zwinderen, een afsplitsing van het dorp Gees, en de Noorderesch bij Wachtum. In dit stukje essenlandschap werden geen grote vondsten verwacht, omdat het tweederangs landbouwgrond betrof. De verrassing was daarom des te groter toen de boerderij van 6,5 bij 14 m tevoorschijn kwam. Het is de tweede boerderij in twee weken op dit terrein. Zuid-Oost Nieuws, 29 januari 1999 Illegale gravers veroordeeld De Haagse politierechter heeft drie mannen uit Leiden veroordeeld voor het illegaal doen van opgravingen. Het drietal was in september 1997 al gravend aangetroffen in een oude waterput op het voormalige terrein van het i5e-eeuwse klooster Lopsen te Leiden. Naast de put lagen diverse voorwerpen waaronder kruikjes, leien dakplaatjes, parfumflesjes en delen van kelkglazen. De gemeente Leiden zou later dat jaar starten met een archeologisch onderzoek. De hoofdverdachte is veroordeeld tot een boete van 1500 gulden en een voorwaardelijke gevangenisstrafvan vier weken. De andere twee werden beboet met 500 gulden, waarvan de helft voorwaardelijk. Persbericht, 8 februari ïggg

Menhirs weer te bezichtigen De beroemde rijen van honderden menhirs in Carnac zijn weer opengesteld voor het publiek. In 1991 sloot de overheid het terrein, omdat de 800.000 bezoekers per jaar teveel van de begroeiing rond de monolieten vertrapten, waardoor de grond om de monumenten wegspoelde. Dat leidde tot verzakkingen, en een aantal menhirs dreigde om te vallen. Met een Europese subsidie van 33,5 miljoen worden maatregelen getroffen, zoals het aanleggen van wandelpaden en het terugbrengen van parkeerplaatsen. Tijdens het toeristenseizoen blijft het park gesloten. Hunebedden in IJsselmeerpolder? Nieuwsblad van het Noorden, Vijf archeologische vindplaatsen in het 20 januari 1999 tracé van de nieuwe A27 bij Almere, waar o.a. reeds een 6000 jaar oude nederzetting is aangetroffen, zijn nog maar het topje van Waterschade Groninger Museum De wateroverlast van oktober heeft in het de ijsberg. Volgens de ROB zijn er ook huGroninger Museum aanzienlijk meer schanebedden, prehistorische grafvelden en

56


dorpen in de bodem van Almere geconserveerd. Komende maanden zal het archeologisch onderzoek meer duidelijkheid hierover moeten verschaffen. De Telegraaf, 10 februari 1999 Almere krijgt stadsarcheoloog

De gemeente Almere gaat een stadsarcheoloog aanstellen. Dat klinkt niet bijzonder er lopen immers al tientallen gemeentelijk archeologen rond in Nederland - maar de archeologenwereld staat paf. Almere heeft zich in het verleden namelijk geprofileerd als een verstokt materialistisch gerichte gemeente, die zich meer druk maakte over stoepjes en trappetjes dan over archeologie. Hulde, dus.

destijds zijn diensten heeft aangeboden aan de Archeologische Werkgemeenschap in Deventer. De AWN-afdeling is blij dat deze zaak is opgehelderd. Omdat er geen braaksporen waren aangetroffen heerste het vervelende gevoel dat een lid van de vereniging de boosdoener was. De gearresteerde restaurateur had overigens om onduidelijke redenen een gedeelte van de buit begraven in het bos.

Dagblad van Almere, 10 februari 1999 Gestolen vondsten terecht

Tientallen gebruiksvoorwerpen uit de vroege Middeleeuwen, die enkele jaren geleden in Deventer spoorloos verdwenen, zijn weer terecht. Ze bleken te zijn ontvreemd door een restaurateur uit Heeze (NB), die

Deventer Dagblad, 11 februari 1999 Leerschat wordt monument

De forse partij 13e eeuws leer die vorig jaar in Sneek uit de grond is gehaald, heeft de status van archeologisch monument gekregen. De partij had een omvang van 750 vuilniszakken. Het leer is uitzonderlijk goed bewaard gebleven en biedt de mogelijkheid om het complete leerbewerkingsproces in die tijd te reconstrueren. Leeuwarder Courant, 13 februari

Paul van der Heijden

Boven het maaiveld Pijpenkabinet Het Pijpenkabinet in Amsterdam

Doel van de nationale studiecollectie

Velen binnen de archeologische wereld zullen het Pijpenkabinet nog kennen uit de Leidse fase (1982-1995) toen de conservator Don Duco voor diverse verenigingen lezingen heeft gegeven en determinaties van pijpen heeft verricht. Inmiddels is het Pijpenkabinet naar Amsterdam verhuisd en gevestigd in een grachtenpand nabij het Leidseplein. Het Pijpenkabinet beheert meerdere collectie-onderdelen, waaronder europese en etnografische pijpen. Daarnaast schenkt het museum ruime aandacht aan de Nederlandse kleipijp van archeologische herkomst. Juist aan de uitvoerig gedocumenteerde studiecollectie bodemvondstpijpen dankt het Pijpenkabinet de A-status die het ministerie van WVC het museum in 1993 heeft verleend om het belang van de instelling in het licht van de 'Collectie Nederland' te onderstrepen.

Het Pijpenkabinet functioneert als nationaal kenniscentrum op het gebied van de pijp. De studiecollectie omvat duizenden varianten van modellen, merken en decoraties van de Nederlandse kleipijp. Een waardevolle aanvulling op deze referentiecollectie is de documentatie met merkenregisters, biografieĂŤn van pijpenmakers en uitgebreide archiefbestanden. De combinatie van archeologisch materiaal en historische gegevens vormt de basis van de onderzoeksfunctie van het museum. Het onderzoek dat het Pijpenkabinet zelf doet, richt zich op de historie van de bedrijfstak en op de determinatie en interpretatie van vondsten en vondstcomplexen. Ruim 200 publicaties in Nederlandse en internationale tijdschriften en vijf boeken zijn hiervan het resultaat. Regelmatig zetten wij onze expertise in ten behoeve van onderzoek van derden (stadskernonder-

Deze rubriek is bestemd voor ingezonden berichten en artikelen die in het belang zijn van de lezers van Westerheem. Uitsluitend commerciĂŤle belangen worden uitgesloten. Uw bijdrage stuurt u naar het centraal redactie-adres, Lamarckhof 10-1, 1098 TK Amsterdam.

57


kleipijp, handboek voor dateren en determineren' door Duco is een nieuw determinatiesysteem voor de pijp geïntroduceerd. Samen met zijn 'Merken van Goudse pijpenmakers' (1982) biedt dit boek de (amateur-) archeoloog de meest accurate richtlijnen voor het dateren van pijpvondsten. Thans werkt Duco aan een grondige herziening en uitbreiding van zijn handboek. Behalve dateren en determineren zal het interpreteren van vondsten hierin ruime aandacht krijgen. Ook zullen regionale producten uit meer dan 30 Nederlandse steden besproken worden. Oproep Zoals bekend is de kleipijp lange tijd door de professionele archeologen veronachtzaamd: de nieuwe tijd had niet hun grootste belangstelling. Daarom doen wij een beroep op u om pijpvondsten te melden. Met name zijn wij geïnteresseerd in specifiek locale producten en vondstcomplexen waarin de pijpen in de context van de gebruiker of in een gesloten periode bestudeerd kunnen worden. Juist de samenhang van bij elkaar gevonden pijpen vormt thans nog een uitdaging voor verder onderzoek. Materiaal dat afwijkend is van wat door Duco in zijn handboek is beschreven, is ter completering van ons beeld van groot belang. Vanzelfsprekend gaat het daarbij zowel om pijpen uit het depot van uw afdeling of locale museum, als om producten uit particuliere verzamelingen. Wij stellen het bijzonder op prijs wanneer u vondsten in Amsterdam aan ons kunt tonen, in andere gevallen willen wij proberen u te bezoeken. Traditionele Goudse kleipijp met 'D. Rookende Landman' Gouda, Engel van Gent Gzn., 1S35So. Hoogte 4,9 cm.

zoek, opgravingen van de ROB, maar ook onderzoeken in Duitsland, Frankrijk, Engeland, de V.S. etc). Door de internationale contacten krijgt het museum informatie over de wereldwijde verspreiding van de Nederlandse kleipijp. Het museum houdt zich tevens bezig met de imitaties van en beïnvloeding door de Nederlandse kleipijp in buitenlandse centra. Herziening handboek Door het voortgaande onderzoek, zowel archeologisch als archivalisch, verandert en verscherpt zich het beeld van de Nederlandse pijpenproductie. In de jaren '60 was de systematische benadering van het AWNlid F.H.W. Friederich baanbrekend. In de jaren '70 werd duidelijk dat de ontwikkeling van de pijp niet zo simpel in een rekenkundig systeem was te vangen. Met de verschijning in 1987 van 'De Nederlandse

58

Tegenprestatie Vanzelfsprekend zijn wij graag bereid u met uw archeologische werk vanuit ons specialisme te helpen. Dat kan door het bekijken en determineren van vondstgroepen, maar ook door het houden van een lezing voor uw afdeling of het verzorgen van een determinatie-middag (of-avond) voor uw leden. Heeft u ideeën of vragen, doet u gerust een beroep op het Pijpenkabinet. Wanneer u interessante pijpvondsten heeft gedaan of nader wil overleggen wat het Pijpenkabinet voor u kan doen, dan verzoek ik u contact op te nemen met onze conservator Don Duco via telefoonnummer 020 - 42 11 779.

D.R. Goes, Stichting Pijpenkabinet Amsterdam


Literatuurbespreking A.A.A. Verhoeven, Middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland (8ste-i}de eeuw),

Amsterdam 1998. Amsterdam University Press, 318 pp. ISBN 90-5356-267-2. Prijs ƒ 69,50. Eindelijk weer eens een publicatie over middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland waarin het lokale aardewerk centraal staat. De handelseditie van deze dissertatie omvat een gedegen studie naar een aardewerkcategorie die toch wel het 'stiefkind' van het middeleeuwse aardewerk mag worden genoemd: de kogelpot. Het boek is opgedeeld in drie delen. In het eerste deel wordt het verschijnsel kogelpot gepresenteerd en wordt ingegaan op de grondstof, maakwijze en de vorm. Vervolgens worden de verschillende manieren waarop aardewerk kan worden ingedeeld besproken. Verhoeven is een duidelijke 'aanhanger' van het classificatiesysteem van Steuer, hetgeen op zich niet verwonderlijk is. Het puur en alleen indelen van kogelpotten in een sitegebonden typologie beperkt immers de mogelijkheden voor onderzoek op een hoger niveau. Met behulp van de methode van Steuer kan men kogelpotmateriaal ook indelen op basis van variabelen die niet sitegebonden zijn, bovendien kan men op een dergelijke analyse

statistische bewerkingen los laten. Tot slot van dit eerste deel wordt ingegaan op de organisatie van productie en wordt op basis van de literatuur een degelijk en goed doortimmerd chronologisch en geografisch beeld geschetst van de ontwikkeling van kogelpotaardewerk en het onderzoek naar deze materiaalcategorie door de tijd heen. Verhoeven gebruikt de Karolingische regio-indeling die Steuer voor Noordwest Europa heeft opgesteld en stelt deze bij in tijd en ruimte. Voor de periode tot en met de Late Middeleeuwen bouwt Verhoeven de indeling verder uit en komt in totaal op elf verschillende regio's met elk zijn eigen specifieke ontwikkelingen. Uiteindelijk komt Verhoeven tot de conclusie dat het door Steuer geschetste beeld voor de Karolingische tijd te complex is geweest en dat de Noordwest-Europese bakermat van kogelpotaardewerk in drie hoofdgebieden kan worden ingedeeld. A Het Nederlandse kustgebied. Dit is het kerngebied waar de kogelpot in het begin van de 8ste eeuw ontstaat en waar de kogelpot in snel tempo de eerdere potvormen verdringt B De Duitse Noordzeekust. In dit gebied komen de kogelpotten iets later op in de 8ste eeuw en deze aardewerksoort verdringt de eerdere potvormen niet snel.

Kerngebied van de kogelpot in de periode vóór 1000 (uit besproken boek).

59


C Het binnenland van Noord-Nederland en Noord-Duitsland. Deze regio vertoont een vergelijkbare ontwikkeling als gebied B. Het kogelpotaardewerk komt later in de 8ste eeuw op en blijft lang bestaan naast de voorgaande vormen. Het tweede deel van het boek geeft een overzicht van kogelpotaardewerk in Nederland aan de hand van een aantal deelstudies; te weten Noord-Holland, Friesland, Midden-Nederland en Oost-Nederland. Hierbij wordt vondstmateriaal besproken uit de Assendelver Polders, Poppendam, Midwoud, Ijlst, Oudemirdum, Kootwijk, Horst, Oosterbeek, Arnhem, de Huneborg, Borne, Deurnigen, Holten, Baaider, Varsen, Hessum, Deventer, Zwolle, Aalten, Woold, Varsseveld, Odoorn, Gasselte, Emmen en Westerbork. Duidelijk is dat men voor de datering van het kogelpotmateriaal bij afwezigheid van absolute dateringmogelijkheden afhankelijk blijft van het importaardewerk dat in deze aardewerkcomplexen wordt aangetroffen. In dit deel van het boek volgt dan ook een verhandeling over importaardewerk en een aanzet tot een typochronologie van Pingsdorf-aardewerk in Nederland. In deel twee schippert Verhoeven duidelijk met de diversiteit aan beschikbaarheid van gegevens per deelgebied, hetgeen het verhaal af en toe uit balans brengt. Het feit dat oud IPP-onderzoek in dit deel van het boek een prominente rol speelt is logisch, de onderzoeker was immers destijds verbonden aan dit instituut. In dit kader is het echter wel opmerkelijk dat Zuid-Nederland niet is opgenomen in deze deelstudies. Het feit dat in deze hoofdstukken aardewerkcomplexen worden behandeld die in publicaties nog niet eerder aan bod zijn gekomen, maken deel twee op zichzelf al meer dan de moeite waard. Te meer ook omdat Verhoeven in dit deel een ware 'query wizard' blijkt te zijn, met een gedegen kennis van statistische methoden en technieken. Verhoeven weet met behulp van statistisch onderzoek duidelijk te maken dat meer over kogelpotaardewerk te vermelden is dan de verhouding tussen importaardewerk en kogelpot. • Niet alleen op site niveau, maar door het vergelijken van gegevens van verschillende sites weet Verhoeven aan te tonen dat naast het typologisch indelen van (kogelpot)aardewerk het niet onverstandig is om aardewerk ook te classificeren. In het derde deel worden de bevindingen samengevat en worden de conclusies getrokken. Het onderzoek heeft een aantal landelijke en regionale trends opgeleverd

60

met betrekking tot de ontwikkeling van de randvormen. Het laatste hoofdstuk van deel drie is een aardige verhandeling over aardewerk en economie waar vermoedelijk het laatste woord nog niet over geschreven is. Concluderend moet ik zeggen dat deze publicatie mijns inziens een mijlpaal is in het middeleeuws aardewerkonderzoek in Nederland. Hierbij moet men het boek niet als een afsluitende publicatie zien, maar als een opening voor verder onderzoek. Mensen die met het boek in de hand een datering voor een kogelpotfragment willen opzoeken zullen bedrogen uitkomen, voor dit soort gebruik is het boek absoluut niet bedoeld en ook niet geschreven. Mensen die door dit boek zin krijgen om te 'stoeien' met kogelpot- aardewerk raad ik aan contact op te nemen met Verhoeven en alvast wat statistische handboeken te raadplegen. Jan-Willem Oudhof Evert van Ginkel en Koos Steehouwer. ANWB Archeologieboek Nederland; eind-

redacteur Robert Eckhardt. Den Haag, 1998. 160 blz. ISBN 90-18-00854-0. Prijs ƒ 24,95. Uitsluitend voor ANWB-leden. Mijn favoriete schrijvers van de boekjes in de reeks Archeologische routes in Nederland zijn Evert van Ginkel en Koos Steehouwer. Favoriet, omdat ze het verleden bevattelijk voor het voetlicht brengen, zonder het al te zeer te vereenvoudigen. Voldoende reden om met nieuwsgierigheid uit te zien naar het ANWB Archeologieboek Nederland, een gezamenlijk product van beide auteurs en eindredacteur Robert Eckhardt. De invalshoek wordt bepaald door de archeologische monumenten. Dat is, gezien vanuit de huidige koers die de ROB vaart, logisch. Soms vraag je je echter af, waarom bijvoorbeeld het klooster van Ten Apel als archeologisch monument wordt geïntroduceerd. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan: Hunebedden; Grafheuvels; Urnenvelden; Akkers uit de Ijzertijd; Terpen; Romeinse versterkingen; Romeinse bewoning; Ringwalburchten; Kasteelbergen; Kasteelterreinen en kasteelruïnes; Kloosters; Middeleeuwse dorpen; Wegen en schepen. Dat biedt de auteurs de gelegenheid tot een (door)lopend verhaal, dat de aandacht voortdurend gevangen houdt. Populariseren op niveau is een kunst die beide heren buitengewoon goed beheersen.


Over de beperktheid van onze kennis omtrent onze voorouders en onze neiging om onze gedachten in hen te projecteren, maken zij behartenswaardige opmerkingen. Een boek dus voor een 'breed' publiek, een term die ik evenzeer verafschuw als J.K. Haalebos. Ik vereenzelvig 'breed' altijd met 'gemakzuchtig', lezers die je het vooral niet te moeilijk mag maken. Ook in de speech van mr. Nouwen, directeur van de ANWB, duikt de term weer op. Terwijl het er in feite om gaat, dat je je lezers serieus neemt en als volwassen mensen beschouwt. De presentatie van het boek is oogstrelend. Het merendeel van de reconstructietekeningen biedt de verbeelding vrij spel, met andere woorden niet alles wordt ingevuld. Een uitzondering dient gemaakt te worden voor de reconstructies van Keivin Wilson, die de verwarring alleen maar vergroten. De meeste reconstructietekeningen zijn echter vervaardigd door Rob Beentjes en Mia Westerhof en zijn vrijwel zonder uitzondering zeer geslaagd (p. 94!). Tezamen met oude foto's, plattegronden en kaartjes vormen zij een bonte, zeer geslaagde presentatie.

Enkele opmerkingen: 1 De afbeelding van het mottekasteel 'De Burch' in Rijswijk ZH heeft betrekking op een 'late' motte, die hoogstwaarschijnlijk pas in het begin van de 14e eeuw zal zijn opgericht (p. 108). 2 Het mottekasteel van Kessel heet Keverberg of Keverborg (p. 109). 3 Het stipje van de Romeinse hoofdweg bij Swalmen moet boven Roermond staan (p. 148). 4 In de literatuuropgave zijn twee publicaties door elkaar gehaald. Waarschijnlijk is bedoeld: R.M. van Heeringen, P.A. Henderikx en A. Mars (red.). VroegMiddeleeuwse ringwalburgen in Zeeland. 1995 (p. 156). 5 Het is opvallend dat Van Ginkel en Steehouwer het consequent over ringwalburchten hebben, in plaats van ringwalburgen.

Op het tapijt van Bayeux, een vele meters lang geborduurd 'stripverhaal' dat de verovering van Engeland door Willem van Normandië uitbeeldt (1066), vinden we onder andere deze belegering van een mottekasteel. De verdedigers hebben zich verschanst in een simpele versterking op een heuvel, die door de aanvallers met fakkels en speren wordt belaagd (uit besproken boek).

Maar dit zijn opmerkingen in de marge. Evert van Ginkel en Koos Steehouwer hebben in het ANWB Archeologieboek Nederland een principiële keuze gemaakt voor de serieuze, niet-gemakzuchtige lezer. Die is met die keuze alleen maar gebaat. Een afzonderlijk boekwerkje (64 blz.) met tips voor een bezoek aan een archeologisch monument en als titel: 30 wandelingen met routebeschrijvingen, completeert op nuttige wijze het Archeologieboek. Paul Stuurman J.K. Haalebos e.a., Centuriae onder Centu-

De helm van koning Redwald van de Oostelijke Angelen, die in 1939 in zijn graf te Sutton Hoo werd ontdekt. De koning werd hier rond het jaar 625 in zijn oude schip met rijke bijgaven begraven. Zijn hof lijkt directe betrekking te hebben onderhouden met Friesland en Wijnaldum in het bijzonder.

riae Hof. Opgravingen achter het hoofdgebouw van het voormalige Canisiuscollege te Nijmegen, 1995-1997 (Libelli Noviomagenses nr. 5). Nijmegen 1998. 66 pp. ISBN 90-802647-33. Prijs ƒ 24,50. In de reeks opgravingsverslagen van de Katholieke Universiteit Nijmegen is Centuriae onder Centuriae Hof inmiddels

61


Bronzen beslag van een zwaardschede met de voorstelling van een krijger met een gevangen barbaar. Op de achtergrond de aanduiding van een versterking (uit besproken boek).

alweer het vijfde deel. Net als de eerste drie delen gaat deze publicatie over opgravingen op de Hunerberg, één van de belangrijkste plekjes van Romeins Nederland. Vóór de nieuwbouw uit groeven medewerkers en studenten van de KUN een groot deel op van het kampdorp (canabae) van de beroemde stenen legioensplaats van het Tiende Legioen. Het in dit boek onderzochte terrein ligt het verst verwijderd van de legioensplaats, maar valt nog wel gedeeltelijk binnen de grenzen van een veel grotere, oudere legioensplaats uit de tijd van Augustus. Met de bedachtzaamheid van een rechtgeaarde wetenschapper en de eruditie van een zojuist aangestelde hoogleraar schetst Haalebos met flair de eerste resultaten van de opgraving. Elke theorie, elk vermoeden, en zelfs elk woord is zorgvuldig gewogen en rotsvast neergezet op papier. Haalebos heeft de zeldzame eigenschap om een veelheid aan informatie om te zetten in een kraakhelder, begrijpelijk en toch zeer accuraat verhaal. Door de hele tekst heen zit een kritische benadering verweven, die zich meermaals uit in licht cynisme. Zo becommentarieert hij enkele, door andere archeologen bedachte latijnse benamingen droogjes met de woorden: 'Of een Romein dit begrepen zou hebben, lijkt twijfelachtig.'

Glazen flesje in de vorm van een vogeltje met resten van wit poeder (uit besproken boek).

62

Hoewel het verslag slechts eerste resultaten bevat (de vondstverwerking zal nog jaren in beslag nemen) en Haalebos zich veelvuldig moet bedienen van termen als 'mogelijk', 'wellicht' en 'zou kunnen wijzen op', is er genoeg te beleven om een gemiddel archeologenhart sneller te doen kloppen. De meest spectaculaire bevinding is zonder twijfel de vondst van manschapsbarakken (centuriae) uit de augusteïsche tijd. Deze maakten deel uit van het grote houten legerkamp dat vlak na de komst van de Romeinen in ons gebied (tweede decennium voor Chr.) is opgericht. Een reconstructie van het kamp wordt daardoor mogelijk. Tot voor kort was er eigenlijk nauwelijks iets bekend over deze periode in Nederland. Behalve de manschapsbarakken zijn ook grachten en de resten van een omwalling met torens en toegangspoort teruggevonden. Boven deze augusteïsche laag bevinden zich resten van het Flavische kampdorp (vanaf eind eerste eeuw). Uit die tijd stammen enkele houten en stenen huizen, een flink grafveld, een waterbassin en een kelder met maalstenen. Maar ook tal van andere kleinere vondsten passeren de revue. Met het uitgangspunt dat alles van belang kan zijn, vallen alle vondsten ten prooi aan de kritische observatie van de auteur. Het boek pretendeert geen standaardwerk te zijn over de Romeinse militaire nederzettingen in Nijmegen. Maar het vraagt wel om gelezen te worden. Want eenmaal meegesleurd door het spannende woordenfeest kom je ondertussen een hoop te weten over de Romeinen in Nederland. Paul van der Heijden


Acht eeuwen tussen twee stegen;

Archeologisch, historisch en bouwhistorisch onderzoek in Kampen. M. Smit en M. Barwasser (red.) Stichting Archeologie Ifssel/Vechtstreek, 1998, prijs ƒ 24,95 De Stichting Archeologie IJssel/Vechtstreek staat zo langzamerhand garant voor een aanhoudende stroom van kwalitatief goede publicaties over de archeologie in de bewuste regio. 'Hofleveranciers' van copij zijn de gemeentelijk archeologen, die op deze manier relatief snel de resultaten van door hen verricht onderzoek kunnen presenteren. Opgraven, analyseren en beschrijven is één ding, het gepubliceerd krijgen blijkt in veel gevallen een tweede moeilijk te nemen stap. Het IJssel/Vechtstreek-model is inmiddels een initiërende en stimulerende factor gebleken en verdient wellicht navolging elders in Nederland. De jongste loot aan de publicatieboom is een prettig ogend boek met de naam Acht eeuwen tussen twee stegen; Archeologisch, historisch en bouwhistorisch onderzoek in

sintels (Vlierman), munten (Schilder), de vondsten en sporen (beerkelders) en vondsten in de vorm van een vondstcatalogus volgens het 'Deventersysteem' (Barwasser, Kortman, Laarman, Van Nie en Smit), de macroresten en pollen (Brinkkemper en Vermeeren). De kracht van het boek zit hem in de vaak prettige schrijfstijl, de vele duidelijke foto's en tekeningen en de beperking die de auteurs zich hebben opgelegd in de keuze van de te beschrijven onderwerpen en details. Met name de resultaten van het archeologisch onderzoek hadden in veel groter detail beschreven kunnen worden, maar gelukkig hebben de auteurs hiervan afgezien. Het boek zou hierdoor alleen voor de geoefende en gespecialiseerde lezer interessant zijn geweest en voor deze gegevens zijn bij uitstek de opgravingsrapportages geschikt. Het resultaat is nu dat het boek Acht eeuwen ook voor de belangstellende leek leesbaar is gebleven. Het boek heeft de Nederlandse archeologie verrijkt met nieuwe inzichten in de laat-

Het eikenhouten St. Jorisbeeldje, werkelijke lengte ca. 20 cm (uit besproken boek).

Kampen, onder redactie van de voormalige en huidige gemeentelijk archeoloog van de IJsselstad Kampen, Mieke Smit en Monique Barwasser. Onderwerp van studie is het zogenaamde 'Kokterrein', gelegen tussen de Vergieten- en Meerminnensteeg, vandaar de titel. Indertijd kregen de hier gelegen Kokpanden nationale aandacht vanwege de sloopplannen voor deze wettelijk beschermde monumenten. Op voorwaarde dat de panden bouwhistorisch gedocumenteerd zouden worden, viel de beslissing uiteindelijk ten nadele van het historisch erfgoed uit. Samen met de resultaten van het historisch en het archeologisch onderzoek van de locatie vormt het bouwhistorisch onderzoek het onderwerp van deze publicatie. Het boek is thematisch samengesteld, waarbij het terrein vanuit de diverse disciplines (bouwhistorie, archiefstudie, archeologie) onder het vergrootglas is genomen. Hiernaast wordt op een aantal bouwkundige structuren en archeologische vondsten dieper ingegaan. Genoemd worden de resten van de houten voorgangers van de gesloopte panden en een terp uit de 12e tot 15e eeuw (Van Nie en Smit), de 13e eeuwse stadsmuur (Van Nie en Smit), leervondsten (Barwasser), een groot fragment van een 15e eeuws houten Sint Jorisbeeld (Westerink), een zegelstempel van rond 1500 van één van de bewoners/eigenaren (Schilder),

63


middeleeuwse ontwikkeling van steden. Hoewel het archeologisch onderzoek helaas beperkt moest blijven tot enkele sleuven, werd een goed inzicht verkregen over de oorsprong van Kampen en de 'droge voeten-tactiek', die hierbij gevolgd werd. De aanleg en uitbreiding van terpen in de 12e14e eeuw en de successievelijke bebouwing van deze hoge plekken in het toenmalige rivierenlandschap kon voor het eerst duidelijk in beeld worden gebracht. Helaas konden door tijdsdruk geen complete huisplattegronden worden opgegraven. De kennis over 'stedelijke' bebouwing uit de I2e/i3e eeuw had bij een volledige opgraving duidelijk kunnen winnen. De op het terrein aangetroffen beerkelders, in gebruik tussen de 14e tot en met 18e eeuw, leverden stof voor een belangrijk deel van het boek. De volgens het 'Deventersysteem' beschreven gebruiksvoorwerpen zijn afkomstig uit twee van de beschreven beerkelders. De bijzondere vondsten, het zegelstempel van eigenaar/bewoner Hendrik Kroeser en het eikenhouten beeld van Sint Joris krijgen terecht speciale aandacht. Hoewel de bouwhistorie, archiefstudie en het botanisch onderzoek ruimschoots aan bod komen, is er van een synthese van de diverse bronnen in het boek helaas minder sprake. Afgezien van het ontbreken van informatie over de auteurs (vanuit welke hoedanigheid hebben zij hun bijdragen geleverd?) is 'Acht eeuwen' een onmisbare aanvulling op gebied van publicaties over de stadsarcheologie en bouwhistorie. Jeroen ter Brugge Acht eeuwen tussen twee stegen is verkrijgbaar door overmaking van f 24,95 (inclusief porto!) op girorekeningnummer 338451 of bankrekeningnummer 96.14.77.814 ten name van Stichting Archeologie IJssel/Vechtstreek te Kampen, o.v.v. 'Acht eeuwen'.

Van Dorestad naar Wijk bij Duurstede, het

ontstaan van een stad in het spanningsveld tussen Friezen en Franken, graven en bisschoppen, ca. 600-1550 na Chr. W.A. van Es, J. van Doesburg en I.B.S. van Koningsbruggen. Uitgeverij Uniepers Abcoude, i.s.m. de R.O.B, en de V.U. van Amsterdam. Prijs Ć’25,00 Om te beginnen een algemene indruk van het boek. Het is geschreven na een goede literatuurstudie, aan de hand van een werk-

64

college door studenten in de archeologie en architectuurgeschiedenis aan de V.U. te Amsterdam in 1992/93. De stijl en de verteltrant zullen een breed publiek aanspreken, bovendien zijn de illustraties zeer de moeite waard. Goede foto's, wat het gemakkelijk maakt voor degene die het eerst eens even doorbladert. Dit dankzij de medewerking van de gemeente Wijk bij Duurstede. Daarnaast bevat het boek verklarende overzichten, die de soms wat ingewikkelde materie duidelijk toelichten; zie bijvoorbeeld blz. 79, het overzicht van machtsverhoudingen tussen vorsten, graven en bisschoppen. Ook de kadertjes lichten hier en daar nog eens extra toe en springen makkelijk in het oog. We zullen nu de rode draad van het verhaal volgen, aan de hand van de hoofdstukindeling. Hoofdstuk 1: Dat Dorestad heeft bestaan was bekend, maar waar Dorestad lag is tot het begin van de negentiende eeuw niet duidelijk geweest. Dat men het ook nu nog niet altijd weet, blijkt uit de pakkende opening van dit hoofdstuk. De ontdekking van de werkelijke locatie was bij toeval. Aanvankelijk (1840-1841) werd er veel naar beenderen, als grondstof voor beendermeel, gegraven uit winstbejag, maar vanaf 1842 werd er ook echt opgegraven. Deze conclusie komt na een inleiding over de toenmalige bekendheid, gevolgd door een heldere beschrijving van de gebeurtenissen in deze streek, die later vooral waar het betreft Dorestad en Wijk bij Duurstede worden uitgewerkt. In hoofdstuk 2 wordt de naam Dorestad verder uitgelegd, als de oever bij een fort waar de schepen op het droge konden worden getrokken. Men komt dan als vanzelf op het Romeinse grensfort Levefanum, waarvan men aanneemt dat de ruĂŻnes er nog lagen in de tijd van Dorestad en later tot 1122. Men maakt zo duidelijk dat Dorestad niet uit het niets ontstond. Op blz. 22 staat een kaartje dat gebaseerd is op een veldonderzoek van studenten omstreeks 1979. Volgens ons is hier veel meer literatuur over, waaronder de geomorfologische kaarten van professor Berendsen van de Universiteit Utrecht. Tevens bestaan er geologische kaartbladen met beschrijvingen van de Lek. Volgens latere inzichten en boringen moet de aftakking van de Lek slechts bij tijd en


wijle goed gefunctioneerd hebben, te weten bij hoge afvoeren, mede onder invloed van ontbossingen in het achterland. Alleen vlak ten noorden van het molentje van Rijswijk ligt een duidelijke rivierbedding. Het gedeelte 'wonen en werken in Dorestad' heeft een goede verteltrant en eindigt met wat er nog van Dorestad over is. Bijvoorbeeld het niveauverschil tussen de Hoogstraat en de Noorderwaard. De beschreven kuilen op blz. 33 (overblijfselen van opgravingsputten uit 1970/71) zeggen ons inziens niet veel over Dorestad. Liever hadden wij de zandlichamen vermeld gezien die zichtbaar zijn vanaf de parkeerplaats op de haven. Deze geven een beeld van een oude rivierloop. Zij liggen aan de overkant van de rivier, met aan deze kant een inham die weer aansluiting heeft op de sloot tussen het kasteelpark en de oude binnenstad. Op dezelfde parkeerplaats staat een informatiebord (buiten de hoogste waterstanden) 'Wijk bij Duurstede (Dorestad) door de eeuwen heen' en 'de rivierloop tot 1122' voor de geĂŻnteresseerde voorbijganger. Hoofdstuk 3 behandelt het verschuiven van de bestuurlijke zwaartepunten rondom en in Wijk bij Duurstede. Op blz. 48 staat een heel interessante verhandeling over een

tufstenen kerkgebouw met sarcofagen aan de Steenstraat, gebouwd tussen de tiende en de elfde eeuw. Hier werd onder andere ook rechtgesproken (zie blz. 49). Het hoofdstuk eindigt weer met: Wat is er nog te zien van de genoemde periode in villa Wijc. Toch missen we ook hier aanvullende literatuurstudies, zoals daar zijn de verslagen van de KNMI over de overstromingen in voorafgaande eeuwen en de invloed daarvan op de economie. Bovendien willen wij nog wijzen op historische kaarten, zoals aanwezig bij de Hoogheemraadschappen. Over het laatste hoofdstuk niets dan lof. Dit lijkt ons voor bezoekers van Wijk bij Duurstede het meest aansprekend, vanwege het vele wat nog zichtbaar is in de stad; zie de foto's! Een nuttig aspect zijn de verklaringen van de bouwkundige termen (blz. 80). Misschien is het jammer dat het hoofdstuk zo abrupt eindigt, maar wij zien daar op dit moment ook geen andere oplossing voor. Al met al is dit een boek dat door Wijk bij Duurstede heel goed is ontvangen, en dat ook daarbuiten een brede belangstelling verdient.

W.A. van Es, leider van het archeologisch onderzoek in Wijk bij Duurstede dat de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) tussen 1967 en 1995 uitvoerde, in overleg met C. van Duijn (rechts). Op de achtergrond schavende grondwerkers. De foto dateert uit het eind van de jaren '60 (uit besproken boek).

Namens de Stichting Wijks Castellum, Gerben Joustra

65


Literatuursignalement Verslag van het archeologisch bodemonderzoek Grote Kerkstraat 4, voorjaar 1995. Stichting

stadsarcheologie Steenbergen 1998. Memorie onder d'asse begraeven

"Omtrent 80 jaar na hare opcomste is de stadt, bij ongeluck zoodanig vergaen, dat nauwelijcks een huis onbeschadigd is gebleven, alsoo memorie ende voorspoet van Steenbergen onder d'asse begraeven", vermeldt een kroniekschrijver over de grote stadsbrand die in 1366/1367 resoluut een einde maakte aan de bloeiperiode van het Noord-Brabantse Steenbergen. Die bloei had de stad te danken aan zoutwinning en -raffĂŻnage. Gigantische hoeveelheden met zout water doordrenkt veen (de

Stichting Stadsarcheologie

Steenbergen

Verslag van het archeologisch bodemonderzoek Grote Kerkstraat 4 Voorjaar 1995 Nr. 9801

66

zgn. moer) werden afgegraven of opgebaggerd en vervolgens gedroogd en verbrand. Wat daarvan resteerde was de zgn. zel-as, waaruit men uiteindelijk het kostbare keukenzout wist te winnen. Vandaar ook de zinspreuk: "Gelukkig is het land, dat zijn moer verbandt". Maar als gevolg van die turfwinning (moernering) wist de zee steeds verder landinwaarts te dringen en reeds lang voor de komst van de beruchte Sint-Elisabethsvloed van 1421 had Steenbergen al met het wassende water te maken gehad. Waarschijnlijk bood de allesvernietigende stadsbrand een mogelijkheid om de hele stad kunstmatig op te hogen, alvorens deze te herbouwen. Zelfs het stratenpatroon kon worden aangepast. Iets vergelijkbaars vond onder andere in 's-Hertogenbosch plaats. Als ophogingmateriaal gebruikte men in Steenbergen vooral (hoe kan het ook anders) de ruimschoots beschikbare hoeveelheden afgewerkte zel-as. En zo worden de restanten van het eens zo welvarende Steenbergen met een dik pakket zel-as hermetisch afgesloten en voor het nageslacht geconserveerd. Dat pakket zel-as is op sommige plaatsen zelfs zo'n twee-en-een-halve meter dik. Om die reden is archeologisch bodemonderzoek in de kleine stadskern van Steenbergen altijd bijzonder boeiend. Dat geldt temeer wanneer dat onderzoek wordt uitgevoerd in het hartje van de stad, ooit de "Merct", nu Grote Kerkstraat. Onder een huis dat in 1518 in bezit kwam van Adrianus Anthonis Bollen (overleden omstreeks 1542), zoon van de schout en telg uit het halfadelijke geslacht van Van der Havenen. Kort daarvoor had hij ook het aangrenzende pand gekocht. Het achterliggende erf bleef in het bezit van zijn vader, de schout. Een muur scheidde deze delen van elkaar. Zo kwam de familie Bollen in het bezit van een aardig bouwblok op een toplocatie. Wat hun plannen daarmee waren is (nog) niet bekend. Helaas leverde ook het archeologisch onderzoek ter plaatse daarover weinig aanknopingspunten op. Wat het thans verschenen verslag wel biedt is een nauwkeurig relaas van het ter plaatse verrichte onderzoek, van alle sporen van verdwenen bebouwing, bouwfragmenten en tal van gebruiksvoorwerpen. Geen nieuws over de familie Bollen, maar bijzonder fraai zien we in het verslag wel, hoe op


het erf achter het pand de oorspronkelijke bewoning op het hollandveen begon en we hadden niet anders verwacht - vervolgens door een laag zel-as wordt bedekt, waarboven de bewoning verder gaat. Interessant is, dat onder de bebouwing aan de Markt, het Hollandveen totaal lijkt te zijn vergraven. Ook de zel-as ontbreekt daar. Blijkens de vondst van een twaalfde(?)-eeuwse kruik is het vloerniveau daar al in een veel eerder stadium kunstmatig verhoogd. De Stichting Stadsarcheologie Steenbergen (aangesloten bij de AWN-afdeling 22) bestaat uit enkele bijzonder enthousiaste amateur-archeologen, die inmiddels al zo'n twintig jaar lang alle mogelijke voorwerpen en andere informatie uit hun bodemarchief verzamelen, die door graaf- en andere machines dreigen te worden vernietigd. De Stichting bouwde inmiddels een fraaie collectie laat- en post-middeleeuws aardewerk op en is steeds weer bereid haar vondsten en bevindingen te presenteren aan belangstellenden binnen en buiten Steenbergen, voor educatieve doeleinden etc. In het thans verschenen verslag leggen zij verantwoording af over gedane waarnemingen tijdens een intensief en gedetailleerd onderzoek onder het pand Grote Kerkstraat 4. Voor conclusies is het nog te vroeg, elk onderzoek is niet meer dan een stukje van de grote legpuzzel die uiteindelijk het beeld van (laat)middeleeuws Steenbergen zal completeren. Aan de mensen achter de Stichting stadsarcheologie Steenbergen zal het niet liggen. Nadere informatie: secretariaat Stichting stadsarcheologie Steenbergen. Grimbergen 10, 4651JN Steenbergen. Stadsarcheologie. Bodem en monument in

Gent. Driemaandelijks tijdschrift van de Gentse Vereniging voor Stadsarcheologie v.z.w., jaargang XXI, 1997, nr. 3-4. Begin 1999 verscheen het laatste nummer van Stadsarcheologie van 1997. Binnenkort mogen we de eerste nummers van 1998 tegemoet zien. In Gent speelt het millenniumprobleem voorlopig nog niet. Het jongste nummer, 104 pagina's dik, is vrijwel geheel gewijd aan het huis De Spiegel in het centrum van Gent. De geschiedenis van dit pand gaat terug tot het einde van de dertiende eeuw. Veel bouwhistorie dus, maar ook archeo-botanisch onderzoek van de vermoedelijk i9e-2oe eeuwse zaden die op de graanzolders van het pand konden worden verzameld. Een leuke bijdrage heeft betrekking op het onderzoek van nesten van zwarte ratten op

de zolders van De Spiegel. In die nesten waren papiersnippers verwerkt, afkomstig van kranten uit het einde van de 19e eeuw. De zwarte rat is van subtropische origine en komt in onze gewesten voor vanaf de Romeinse tijd. In de middeleeuwen was de zwarte of scheepsrat zeer algemeen. Ze leefden op schepen, in de steden en op het platteland. Kortom overal waar beschutting en voedsel te vinden zijn. Zwarte ratten zijn van oorsprong boombewoners, kunnen dus goed klimmen en nestelen dan ook bij voorkeur op hogere plaatsen, zoals zolders. De zwarte rat is in onze streken thans nagenoeg verdwenen. Veelal wordt aangenomen, dat het verdwijnen van de zwarte rat veroorzaakt werd door zijn grotere soortgenoot, de ongewild geĂŻntroduceerde bruine rat. Dit dier is afkomstig uit de steppengebieden van Centraal-AziĂŤ en nestelt daar in zelf gegraven holen. De eerste Europese meldingen van de bruine rat dateren van omstreeks 1700. Wij kennen de bruine rat vooral als rioolrat. Uit de waarnemingen in Gent blijkt, dat de interactie tussen zwarte en bruine rat met het verdwijnen van de eerste als gevolg daarvan, veel genuanceerder is, dan algemeen wordt aangenomen. Gerrit Groeneweg

Archeologie in Limburg, nr. 77, september 1998: Eerst even de grens over: Caroline Vandegehuchte geeft in een tussentijds verslag de stand van zaken weer m.b.t. de eerste opgravingscampagne (1997) van het Agnetenklooster te Tongeren. Fred Brounen behandelt een in de verzameling van E. Coenders (Meerlo) aanwezig fragment van een Grand-Pressigny kling. Marion Aarts roept terecht op tot het (her) zien van de prachtige tentoonstelling 'Een huis voor altijd', gecomponeerd rond de sarcofaag van Simpelveld, in het Bonnefantenmuseum te Maastricht. Wim Hupperetz vraagt aandacht voor de thans ontoegankelijke collectie Romeinse amforen uit Venlo, die straks in het nieuwe Limburgs Museum een plaats zal vinden. Titus Panhuysen draagt een uiterst kritische recensie bij van het proefschrift van Robert Nouwen: Tongeren en het land van de Tungri (31 v. Chr. - 284 n. Chr.). Frans Engelen behandelt de afbeelding van een vuUrslag op het koorkleed van bisschop David van BourgondiĂŤ.

67


Archeologie in Deutschland, 1998, Heft 4:

Nieuwsbrief Archeologie Provincie Zeeland,

Het 'Schwerpunktthema' in deze aflevering is domesticatie (pp. 18-29). De daaraan gewijde bijdragen zijn achtereenvolgens: - Eine Tierart macht Geschichte (paarden); - Die ersten Wirtschaftstiere (schapen); - Altester Begleiter des Menschen (honden); - Gefiederte Hausgenossen (gevogelte); - Haustiere und Wildtiere der Bandkeramiker. In de bandkeramische nederzetting te Cuiry-les-Chaudardes (Frankrijk) werden de meeste botten van jachtdieren aangetroffen in 'korte' huizen. De meeste botten van huisdieren daarentegen kwamen in 'lange' huizen voor. R. Schmitz en J. Thissen. Neue Funde im Neandertal (p. 49). Bij recent onderzoek in het Neandertal zijn botresten en werktuigen aangetroffen uit het midden van het Laat-Paleolithicum (ca. 27000 jaar geleden).

nr. 4, september 1998: Robert van Dierendonck is de nieuwe provinciaal archeoloog in provinciale dienst. Hij introduceert zichzelf. De taakafbakening ROB-provincie blijkt zo ingewikkeld, dat welhaast een schema nodig is om het duidelijk te maken. Onderzoek en waarnemingen hebben in de periode juni-augustus plaatsgevonden te Middelburg (waterkelder) en Sluis (funderingsresten 'Het Steen van de Watere', een Michaelsinsigne en een gekroond fallusdier, beide voorwerpen I4e-i5e eeuws). Henk Hendrikse beschrijft een bijzondere vondst, een afvalkuil in Middelburg, gevuld met zgn. Hamerwaar, waaronder een aantal i6e-eeuwse kookpotten. Ook de AWN was weer actief: Leida Goldschmitz doet verslag van een vondst van IJzertijdaardewerk te Serooskerke en van de gebeurtenissen rond valkenisse. Het eerder vermelde aardewerk uit het Verdronken Land van Saeftinghe is nog ouder dan werd gedacht (Midden-Neolithicum, ca. 4000-3500 v. Chr.).

Spiegel Historiael 33, 1998, pp. 386-390: G.A.M. Offenberg. Tara, de navel van Ierland. Nog vol van het in vele opzichten boeiende boek van Miranda Green 'De wereld van de druĂŻden' vestig ik graag de aandacht op deze bijdrage van Gertrudis Offenberg over de 'heilige' plaats Tara, die figureert in talloze mythen en legenden en al sinds het Neolithicum een verzamelplaats is van ganggraven, heuvelforten en stenen grafheuvels. Thans zijn archeologen doende om mythen en legenden te verifiĂŤren: wetenschap versus literatuur, feiten versus fictie.

Spiegel Historiael 33, 1998, 10, pp. 423-428: L.P. Louwe Kooymans. Trijntje van de Betuweroute. Jachtkampen uit de Steentijd te Hardinxveld-Giessendam. Het nut van de Betuweroute wordt in twijfel getrokken, maar de aanleg gaat door. Archeologen varen daar wel bij. Twee opgravingen op rivierduinen bij HardinxveldGiessendam brachten het geraamte van de oudste vrouw ('Trijntje', ca. 5600 v. Chr.) en de op een na oudste boomstamkano (ruim 5000 v. Chr.), benevens een groot fragment van een tweede tevoorschijn. Verder een deel van een visfuik, een tiental peddelbladen en aardewerk uit de periode 4700-4200 v. Chr.).

68

P.A.M.M. van Kempen. Rapport Middelburg: opgraving Markt 1998. Rapportage van de archeologische begeleiding van de herinrichtingswerkzaamheden op de Markt, van januari

t/m mei ig<)8. Middelburg, Gemeente Middelburg, juli 1998. Zoals bekend is bij deze begeleiding het oostelijke gedeelte van de laatmiddeleeuwse Westmonsterkerk in plattegrond bekend geworden. Het grote aantal grafkelders binnen de kerk, met als hoogtepunt de beschilderde grafkelder van de heilige AnthoniusAbt, was opvallend. Ook een groot deel van de kerkhofmuur met de daartegen staande winkeltjes werd aangetroffen. De grote haast die was geboden, heeft ondubbelzinnig aangetoond, dat vooraf een 'echte' opgraving had moeten plaatsvinden.

Archeologische Monumentenzorg 1998-3.

Nieuwsbrief van de ROB: Aandacht voor het oudste grafveld in het Nederlandse kustgebied, op de Vinex-locatie Ypenburg te Rijswijk ZH. Datering ca. 3500 v. Chr. In 'de gemeente Ede en de archeologie' komen twee enthousiaste wethouders aan het woord. Vervolgens wordt gewezen op het belang van essen voor de archeologie. Raalte-Raan is zo'n es en werd en wordt uitvoerig onderzocht, vanaf 1996.


8000 jaar geleden kwamen er voor het eerst mensen, die er hun kampementen inrichtten. Over de samenwerking tussen ROB en DLG (Dienst Landelijk Gebied) komt de Drentse landschapsarchitect Harry Berg aan het woord. Daarna een impressie van het ROB-speerpunt Scheepsarcheologie. Tenslotte informatie over twee Limburgse projecten, die archeologisch begeleid worden: de aanleg van de A73 Zuid en de Maaswerken. Maar wat gaat er (niet) gebeuren als de weg niet wordt aangelegd?

ArchĂŠologia, no 350, novembre 1998: Degenen die met meer dan gewone belangstelling kennis hebben genomen van de recente vondst van een 2e-eeuwse boomstamkano in Woerden, zij lezing van deze aflevering van harte aanbevolen. Ch. Devals. Pays-de-la-Loire: Les pirogues du Brivet (pp. 26-35). A. Burnet. Belgique: Les barques gallo-romaines de Pommeroeul (pp. 36-41). In de streek ten noordwesten van Nantes zijn in 1994-1995 langs het riviertje de Brivet bij het uitbaggeren grote aantallen boomstamkano's tevoorschijn gekomen, in ouderdom variĂŤrend van Midden-Bronstijd tot de Middeleeuwen (13e eeuw). Ingegaan wordt op de vervaardigingswijze en de inrichting van de kano's. De vondst van de gallo-Romeinse schepen te Pommeroeul heeft al in 1975 plaatsgevonden. Guy de Boe was opgravingsleider. Een boomstamkano is geheel gerestaureerd te bezichtigen in het 'Espace gallo-romain' te Ath. Op 't ogenblik is men, onder leiding van Alfred Terfve, bezig met de restauratie van een vrachtpraam. Paul Stuurman

Vams-Kurier, 4e jaargang nr. 1, nov. 1998. De Varus-Kurier is een tijdschrift dat verslag doet van de opgravingen naar het beroemde slagveld bij Kalkriese, alwaar de Romeinse legerleider Varus met drie complete legioenen in het jaar 9 na Christus in een hinderlaag gelokt is en nagenoeg compleet uitgemoord. Het slagveld is pas sinds enige jaren met zekerheid bekend en strekt zich uit over vele kilometers. In het tijd-

schrift staan elke keer wetenswaardige zaken over archeologische bevindingen, maar ook over cultuurhistorische achtergronden en de geweldige inspanningen van - met name lokale - organisaties om het hele gebeuren de aandacht te geven die het verdient. In dit nummer o.a.: opgravingsverslag van verschillende delen van het slagveld, artikelen over losse vondsten (bijvoorbeeld een aureus van Augustus) en de plannen voor een museum. Erg aardig in dit nummer is een artikel over gevonden menselijke botresten in een voormalige greppel. Volgens Romeinse bronnen hebben de Germanen 'barbaars' huisgehouden onder de legioniairs. Toen Germanicus tijdens een strafexpeditie zes jaar later op de onheilsplek arriveerde, moest hij constateren dat er weinig edelmoedig met de gesneuvelden was omgesprongen. De lichamelijke overblijfselen van de armzaligen lagen overal verspreid. Zo goed en kwaad als het kon heeft hij deze overblijfselen alsnog begraven, .zo vertellen de bronnen. De nu gevonden botresten lijken dit verhaal te bevestigen. Een uit veertig splinters gereconstrueerde schedel toont aan dat een deel ervan met een scherp voorwerp is afgeslagen. Het afgeslagen stuk is niet gevonden. Uit andere botresten is af te leiden dat deze tijdelijk op een grondoppervlak gelegen hebben, voordat ze in de greppel zijn beland. In ieder geval moeten sommige van de teruggevonden ledematen al in verre staat van ontbinding geweest zijn voordat ze in de grond terecht kwamen. Dat wijst sterk op een mogelijke begraving. De botten en kiezen tonen verder aan dat het hier gaat om mannen met een goede gezondheid. Dat past goed in het beeld dat we hebben van Romeinse legionairs. Al deze bevindingen voegen weer stukjes toe aan de grote puzzel die de Varusslag altijd geweest is. Langzaam maar zeker krijgen we een steeds beter beeld van wat hier werkelijk gebeurd is in de eerste jaren van onze jaartelling en komt deze uiterst macabare episode uit de geschiedenis erg pijnlijk tot leven. Om dat zo te ervaren hoefje zelfs geen Romeinenliefhebber te zijn. Paul van der Heijden

69


Tentoonstellingen en evenementen NEDERLAND

Het mysterie van een Oostzeevaarder, t/m 9 mei 1999. Drents Museum, Brink 1, Assen, 0592-312741. - Expositie over het tien jaar durende onderzoek van onderwaterarcheologen naar een scheepswrak uit 1580 voor de kust van Texel. Het kinderspel behaagt ons wel, t/m 14 mei 1999. Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt i8k, Haarlem, 023-5313135. - Tollen, knikkers, ballen, poppen, maar ook een middeleeuwse zoemschijf, tiepel, pinkel en snorrebot. Allemaal vondsten uit Nederlandse opgravingen. Primeur is het speelgoed uit de beerput van het huis van Rembrandt. Dag Schat, t/m 1 juni 1999. Historisch Museum Het Burgerweeshuis, Bovenbeekstraat 21, Arnhem, 026-4426900. Vanaf 13 juni te zien in het Goois Museum te Hilversum. - Reizende expositie van metaaldetectorvondsten in samenwerking met de Detector Amateur, begeleid door een aardige catalogus met de titel 4000 jaar metaal in Nederland. Tot de bodem uitgezocht, t/m 20 juni 1999. Stratemakerstoren, Waalkade 83/84, Nijmegen, 024-3238690. - Duizend voorwerpen uit ĂŠĂŠn enkele afvalput geven een kijkje in het dagelijkse leven van de Nijmeegse jet set tussen 1350 en 1850. Schoenen uit de grond, t/m 4 juli 1999. Groninger Museum, Museumeiland 1, Groningen, 050-3666555. - Overzicht van gevonden schoeisel uit de periode 1100-1800 en de veranderingen in vorm en versiering door de eeuwen heen. De Dom digitaal, t/m 4 jul 1999. Museum Catharijnecouvent, Nieuwegracht 63, Utrecht, 030-2317296. - De historische ontwikkeling van de verbeelding van het Utrechtse Domcomplex, van een zegel uit 1292 tot een cd-rom uit 1998 (de cd-rom). Archeologische expositie 'De Musschenberg', t/m augustus 1999. Stedelijk museum Roermond, Andersonweg 4, Roermond, 0475-333496. - Recente en vroegere vondsten uit het gebied Roermond - Herten. Grote Goden, 1 mei t/m 26 september 1999. Allard Pierson Museum, Oude Turfmarkt 127, Amsterdam, 020-5252556. - De jeugd kan op educatieve wijze kennismaken met het veelgodendom van Egypte, Griekenland en het Romeinse Rijk. De Voelbare Leegte, t/m 10 oktober 1999. Museon, Stadhouderskade 41, Den Haag, 070-3381338. - Tentoonstelling over 2000 jaar dodencultuur in Nederland in periodes en thema's. Gegarandeerd multimediaal! Mummies!, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Onconventionele tentoonstelling die ingaat op het mummificatieproces en de religieuze en sociale betekenis ervan. '.Actie Romein!, t/m 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163.

70


- Speciaal voor kinderen opgezette tentoonstelling over het leven in in de Romeinse tijd. Multimediaal, interactief en vooral heel erg 1e Volwassenen kunnen alleen in de weekeinden en op de woensdag middag terecht. Who's afraid ofAncient Blue, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Monumentale sculpturen uit Egypte en de Klassieke Wereld in een fraai (blauw) decor. Antiek Toerisme: een reis langs het mooiste van het RMO,

t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - De meest opvallende voorwerpen uit de verzamelgebieden van hel Het Badhuis, t/m januari 2000. Thermenmuseum Heerlen, Coriovallumstraat 9, Heerlen, 045-560 - Tweeduizend jaar badcultuur in Oost en West worden - vaak letterlijk - tastbaar via verhalen, voorwerpen, geuren en films. Moderne kuurparken blijken een lange geschiedenis te hebben! Ambachten onder het Statenplein, t/m 2000. Kamer van Koophandel, Groenmarkt 17, Dordrecht, 078-633 72 03. - Kleine expositie over het archeologisch onderzoek onder het Statenplein naar kleine huisjes van middeleeuwse ambachtslieden; o.a. de unieke 13e eeuwse lap leer met daarop afbeeldingen van de jacht en draakachtige karakters. Geschiedenis en archeologie van de streek, nieuwe vaste collectie.

Stedelijk Museum Het Domein, Kapittelstraat 6, Sittard, 046-4513460. - Behalve het gebruikelijke vitrinewerk ook enorm veel leuke activiteiten voor kinderen. Ook jongeren kunnen zich - multimediaal - uitleven. Eveneens zeer geschikt voor volwassen! BUITENLAND

Munt en eenheid, t/m juli 1999. Gallo-Romeins Museum, Kielenstraat 15, Tongeren (BelgiĂŤ), 0032-12-233914. Europa ten tijde van Ulysses, t/m 8 augustus. Kunst- und Ausstellungshalle der Bundesrepublik, Friedrich-Ebert-AUee 4, Bonn. - Goden en helden van het bronzen tijdperk (ca. 2400-600 v.Chr.). EVENEMENTEN Lezingen in het RMO

13 april: Nieuws uit Sakkara - dr. R. van Walsem. 11 mei: Romeinse mijlpalen - mw. drs. C.B. Bakker. Aanvang: 20.00 uur. Inlichtingen: tel. 071-5163163.

71


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) G. Vlamings, Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 035-5387851. Contactpersoon Betuwelijn H.H.J. Lubberding, Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Regio coördinatoren: Regio Noord-West: Max Franken, Takkenburg 15, 2135 BT Hoofddorp, tel. 023-5653031. Ed Beugel, Kostverlorenstr. 62, 2042 PJ Zandvoort, tel. 023-5712184. Regio Noord-Oost-Zuid: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192.

Regio Noord-Oost-Noord: Wijnand Baerken, de Havens 5, 8635 ME Bozum, tel. 0515-521047. Regio Zuid-West: Fred Talie, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387. Ad Beerens, Franselaan 220b, 3028 AN Rotterdam, tel. 010-2623839. Regio Zuid-Oost: Joost van den Besselaar, Zoetendaalstr. 10, 5443 AM Haps, tel: 0485-314925. Nout Cornelissen, Pater Gymardstr. 4, 5844 AK Stevensbeek, tel. 0485-383743. Voorzitter: Boudewijn Goudswaard, Bodegraafsestraatweg 23, 2805 GK Gouda, tel. 0182-571656. Secretariaat: Hans Hardenberg, Kagertuinen 63, 2172 XK Sassenheim, tel. 0252-211445.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C jeugdlidmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

72

ƒ

70,00

ƒ

42,00

ƒ ƒ

35.oo 35.oo

ƒ ƒ

25,00 8,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij- die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391 )H Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris a.i.: vacature. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 030-2203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: Mw. A.E. Oostdijk (Professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. Mw. C. Vandepoel (Kampen), R.J. Schimmelpennincklaan 12G, 2517 JN 's-Gravenhage, tel. 070-3466943. Mw. S. Leupen (Public Relations), Nieuwe Rijn 99, 2312 JM Leiden, tel. 071-5128521. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P. Stuurman, P. Vons, S. Pos. Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Mevr. M. van den Enden, bureaumedewerker Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Mw. A. Bonnema, veiligheid en verzekeringen Koolwitje 13, 7423 GJ Deventer, tel. 0570-656774. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: BJ. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. P.H. van den BergBender, Spanbroekstraat 7, 1507 KT Zaandam, tel. 075-6165510. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): R.H. Spoor, Pieter Keylaan 3, 2061 XT Bloemendaal, tel. 023-5270134. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134.

7. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band (a.i.), Prins Frederiklaan 334, 2263 HM Leidschendam, tel. 070-3175534. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Mw. J.C. Vos-Kranendonk, Verwersdijk 77, 2611 NE Delft, tel. 015-2123443. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118-462142. 11. Lek- en Merwestreek: N.F.A. Zaalberg, Tolbrugstraat waterzijde 31, 3311 EX Dordrecht, tel. 078-6133645. 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. L. Wierenga, Berlagelaan 207, 1222 JT Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): A.P. de Boer, Frans Tromplaan 22, 3871 EN Hoevelaken, tel. 033-2534729. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: A. Haneveer, Achterweg 39, 4112 JD Beusichem, tel. 0345-502351. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485-343456, http://www.euronet.nl/users/adrianus/awn.htm. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mw. A.M. Baljet-Peters, Bronbeeklaan 40, 6824 PH Arnhem, tel./fax 026-3643080, E-mail: baljet.pet@wxs.nl. 18. Zuid-S'alland - IJsselstreek • Oost-Veluwezoom: L.G. Heij, Ordermolenweg 11, 7312 SC Apeldoorn, tel. 055-3553688. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Oosterwijk, Kerkstraat 9, 7722 LR Hoonhorst, tel. 0529-402021. 21. Flevoland: J. Eelman, Postbus 2354, 8203 AJ Lelystad, tel. 0320-251969. 22. West-Brabant: Mw. A.-M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: J. Dekker, Heggeranklaan 10, 5643 BR Eindhoven, tel. 040-2122129. 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.



Westerheem tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 48 • nr. 3 • juni,1999


Colofon

Inhoud jaargang 48 no. 3, juni 1999

Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement ƒ 70,-- per jaar Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. • Marie-France van Oorsouw (redacteur literatuurrubrieken), Lamarckhofio-i, 1098 TK Amsterdam (tevens centraal redactie-adres). . Ellen Piekaar (redacteur verenigingsnieuws), Hagedoornplein 26,1031 BV Amsterdam E-mail: e-e@nutco.nl. • Gerrit Groeneweg, Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: gerritgr@concepts.nl Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 december, 1 februari, 1 april, 1 juni, 1 augustus en 1 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: ƒ 250,-, halve pagina: ƒ 500,-, hele pagina: ƒ 900,-, insteekfolder: ƒ 900,-.

In memoriam Els Piekaar

73

Willenden van de Wijdeven en Nico Arts

Archeologie en de middeleeuwse stadskern van Sint-Oedenrode

74

Patrick van Domburg

Het beschermen van het archeologisch erfgoed. Een zaak van de politie, justitie en archeologen

85

B.J. Groenewoudt, Th. Spek en S. Cuijpers

Crematie in de rimboe Een landschappelijk afwijkend IJzerrijd-graf in zuid-west Salland

99

Kort archeologisch nieuws

107

Literatuurbespreking

109

Literatuursignalement

113

Tentoonstelling en evenementen

117

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

120

© AWN 1999. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Drukkerij Ovimex b.v., Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: Landschappelijke ligging van SintOedenrode (midden). Opgraving 'Postkantoor' (onder) en het bovenste deel van een baardmankruik uit Keulen/Frechen, gedateerd in 1525-1550 (links). Zie artikel pag. 74 e.v.


In memoriam Els Piekaar Op het moment van schrijven nog geen jaar geleden, op de ALV in Wormer, had ik het voorrecht Els aan de aanwezigen voor te mogen stellen als mijn opvolgster voor het verzorgen van het katern 'Verenigingsnieuws'. Enthousiast reageerde ze op mijn oproep; het was een tijd niet goed met haar gegaan, maar nu ging het weer beter en wilde ze graag weer actiever bezig zijn. Het feit dat ze al eerder redactioneel werk had verricht in combinatie met haar AWN-lidmaatschap en interesse maakte haar tot een ideale kandidaat. Gedreven ging ze dan ook aan de slag en het aantal pagina's van het katern brak records onder haar redactie. Tot het moment, in het najaar, dat bleek dat ze toch, nog steeds, ernstig ziek was. Tot haar grote spijt kon ze al snel niet meer deelnemen aan de redactievergaderingen, maar 'natuurlijk' bleef ze het katern redigeren. Het tekent Els bijzonder dat ze uiteindelijk zelf voor een opvolgster gezorgd heeft. Haar nicht Ellen, die haar al regelmatig hielp met de samenstelling, zal voortaan de redactie van het katern verzorgen. Uiteraard zal ze dat, hoewel op haar eigen manier, in de geest van Els doen. Daar zijn we, ondanks ons verdriet, heel blij mee. Marie-France van Oorsouw

Naschrift Het is evident, dat het voor de nabestaanden van Els zeer pijnlijk is om geconfronteerd te worden met aan haar gerichte post. Wij verzoeken alle afdelingen en werkgroepen daarom MET KLEM om het postadres voor het Verenigingsnieuws in alle bestanden ACCUUT te wijzigen. Het adres van Ellen Piekaar vindt u op het omslag en in het katern.

73


Archeologie en de middeleeuwse stadskern van Sint-Oedenrode Willemien van de Wijdeven en Nico Arts

Afb. 1. Het noordoosten van het hertogdom Brabant met de door hertog Hendrik I van Brabant in de jaren 3195-1232 gestichte nieuwe steden. Gearceerd de veronderstelde globale omvang van het in 2231 opgeheven graafschap Rode (volgens Theuws en Bijsterveld 1991, afb. 3).

74

In de vroegste geschiedenis van het noordoosten van het hertogdom Brabant nemen de stadsstichtingen van Hendrik I (hertog van Brabant, 1190-1235) een belangrijke plaats in. De bekendste van deze stichtingen, en tevens de oudste, is die van 's-Hertogenbosch (1195). Na enkele decennia was het de beurt aan Oisterwijk (1230), Eindhoven (1232), Sint-Oedenrode (1232) en Helmond (ongedateerd). De laatste vier stichtingen hebben onder meer met elkaar gemeen dat ze gebeurden in de onmiddelijke nabijheid van een reeds bestaand kasteel. Dit waren de mottekastelen Ter Borch (Oisterwijk) en Ten Hage (Eindhoven), de uitzonderlijke houten moerasburcht het 'Oude Huys' (Helmond) en de vooralsnog niet nader te typeren woning van de graven van Rode (Sint-Oedenrode). Twee van deze plaatsen, Oisterwijk en Sint-Oedenrode, hebben zich uiteindelijk niet ontwikkeld tot volwaardige steden; ze werden bijvoorbeeld nooit

voorzien van verdedigingswerken zoals grachten of aarden wallen. In 's-Hertogenbosch, Eindhoven en Helmond is door middel van archeologisch onderzoek aannemelijk gemaakt dat het daar werkelijk gaat om nieuwe nederzettingen, dus zonder een vóórstedelijke kern. Bij Oisterwijk en SintOedenrode kan een dergelijke oorsprong op historische gronden worden vermoed, maar is archeologisch niet aangetoond. Dit heeft alles te maken met het vooralsnog ontbreken van systematisch archeologisch onderzoek in deze stadskernen. In Oisterwijk is dergelijk onderzoek tot op heden zelfs geheel achterwege gelaten, maar voor Sint-Oedenrode is wel enige informatie beschikbaar. In dit artikel wordt na enkele inleidende paragrafen een samenvattende beschrijving gegeven van één van de grootste vondstcomplexen uit SintOedenrode, namelijk dat van het huis 'de Kolk'. Vervolgens worden enkele gedachten geformuleerd over de ontstaansgeschiedenis van Sint-Oedenrode. Deze gedachten kunnen de komende tijd worden getest tijdens de geplande planologische ingrepen in de stadskern, althans wanneer de gemeente Sint-Oedenrode dan de gelegenheid zal geven voor archeologisch noodonderzoek. Dergelijk onderzoek in deze stadskern is niet alleen van plaatselijk belang. Hier moet zich immers gedurende de 12e en begin 13e eeuw, en wellicht wel eerder, ook het machtscentrum van het in 1231 door hertog Hendrik I van Brabant opgeheven graafschap Rode hebben bevonden. Van dit graafschap is de geschiedenis slechts fragmentarisch te reconstrueren aan de hand van archivalische bronnen.1 Archeologisch onderzoek kan daar meer duidelijkheid


'^mrrm^m^m in geven. Bovendien was Sint-Oedenrode vanaf 1232 de hoofdstad van Peelland, een functie die pas later door de stad Helmond werd overgenomen (afb. 1).

Landschap en middeleeuwse bewoning Sint-Oedenrode ligt aan het riviertje de Dommel, ongeveer halverwege tussen de eveneens aan de Dommel gelegen stadskernen van Eindhoven en 's-Hertogenbosch. De Dommel stroomt vanaf Eindhoven naar het noorden, maar gaat ter hoogte van Sint-Oedenrode over een afstand van enkele kilometers westwaarts. In dit gedeelte bevinden zich enkele grillige meanders, die ondanks de 19e en 20ste eeuwse kanalisaties grotendeels zijn blijven bestaan. Pal ten zuiden van de Dommel en binnen een van de grilligste meanders ligt de stadskern van Sint-Oedenrode (afb. 2).2 Deze, in landschappelijk opzicht strategisch gelegen plaats, is ontstaan op een noord-zuid georiĂŤnteerde dekzandrug, waaraan de huidige straatnaam 'Heuvel' nog herinnert. Deze

dekzandrug, die als zodanig nog duidelijk herkenbaar is tussen de huidige bebouwing, heeft een lengte van slechts circa 500 m en een breedte van circa 150 m. Aan weerszijden van de Dommel liggen meer van dergelijke kleine dekzandruggen. De meeste daarvan zijn de afgelopen decennia bebouwd, waarbij helaas nauwelijks rekening is gehouden met de aanwezigheid van eventuele bodemarchieven. Vermoedelijk is ook het aan SintOedenrode gerelateerde en daarvan slechts 750 m verwijderde kerkdorpje Eerschot op een dekzandrug ontstaan. De typische middeleeuwse kerktoren van Eerschot, bekend staand als de 'knoptoren', kenmerkt nog steeds de horizont van de omgeving. Recentelijk is gespeculeerd dat Eerschot reeds in de 10e eeuw of eerder ontstaan zou zijn aan een oude landroute', maar deze gedachte kan niet worden getoetst aan de hand van archeologisch of historisch feitenmateriaal. Opmerkelijk is het relatief grote aantal kastelen te Sint-Oedenrode; oorspronkelijk waren dat er 15. Er bestaat een

Afb. 2. Landschappelijke ligging van Sint-Oedenrode. Legenda: 1: bestaande Dommelmeanders en grachten, 2: gedempte meanders en grachten, 3: beekdal, 4: dekzandruggen (die van Eerschot is gereconstrueerd), 5: kerken, 6: kastelen, 7: Odabergje, 8: archeologische vindplaatsen uit de middeleeuwen (A: de Kolk, B: postkantoor, C en D: bouwputten Markt, E: Marionettenstraat; F: Cathalijnepad).

75


Mede vanwege het ontbreken van een omgrachting rondom de stadskern van Sint-Oedenrode ontbreekt het aan een duidelijke begrenzing. In dit artikel wordt voor die stadskern het gebied aangehouden van de dekzandrug waarop onder meer de Markt ligt tot en met (in het noorden en oosten) de loop van de rivier de Dommel (afb. 2). Dit gebied heeft afmetingen van circa 350 x 750 m. Voor een middeleeuwse stadskern is dat niet groot, maar vergelijkbaar met die van Eindhoven en Helmond.

Afb. 3. De opgraving 'postkantoor' in februari ig8g (foto Hans Hendriks, Sint-Oedenrode).

76

hypothese dat dit grote aantal ontstaan zou zijn doordat de graven van Rode voor hun talrijk kroost een aantal kasteeltjes liet bouwen in de nabijheid van de ouderlijke woning.4 Het oudste kasteel is de bovengronds geheel verdwenen woning van de graven van Rode, waarvan aangenomen mag worden dat de oorsprong teruggaat tot in de volle middeleeuwen (circa 900-1250), in elk geval tot omstreeks 1100. Wellicht dateren alle andere kastelen uit de late middeleeuwen (circa 1250-1500). In enkele gevallen resteren nog delen van de oorspronkelijke gebouwen en/of de grachten. Negen kastelen liggen in of maximaal slechts enkele honderden meters van de stadskern van SintOedenrode.5 Dat van de Rode's moet in de stadskern worden gelokaliseerd, maar de ligging ervan is niet helemaal precies bekend.

Archeologie in Sint-Oedenrode Sint-Oedenrode is met name dankzij de inspanningen van de plaatselijke leraar pater Wiro Heesters (1914-1996) geen onbekende plaats in de NoordBrabantse archeologie.6 Deze bekendheid betreft echter hoofdzakelijk de prehistorie van het landelijk gebied. Wel is in de jaren 1970-1975 tijdens ontgrondingen langs het Everse Akkerpad, ruim ĂŠĂŠn kilometer ten oosten van de stadskern, een groot deel van een nederzetting opgegraven, daterend uit de ne-i3e eeuw. Ook elders in de nabije omgeving zijn sporen gevonden van dergelijke nederzettingen, zoals tijdens opgravingen in 1988 en 1989 van een inmiddels bebouwde hoge akker aan het nabij de stadskern gelegen Cathalijnepad (afb. 2: F).7 Ze lagen alle op dekzandruggen en veelal begraven onder dikke esdekken, de voor de Oostnederlandse en Noordwestduitse zandgronden zo kenmerkende akkerophogingen, die vanaf de late middeleeuwen zijn ontstaan door bemesting met potstalmest en heideplaggen. Inmiddels weten we dat in het zuidoosten van Noord-Brabant onder dergelijke esdekken de restanten van misschien wel honderd of veel meer verlaten of verplaatste nederzettingen uit de vroege en volle middeleeuwen begraven liggen.8 Voor de omgeving van de stadskern van SintOedenrode gaat het dus bepaald niet om een uitzonderlijke situatie. Ook uit de middeleeuwse stadskern


van Sint-Oedenrode is enige archeologische informatie beschikbaar, maar niet veel. De oudst bekende archeologische vondst bestaat uit een 300-tal munten, daterend uit de jaren 14731506. Deze muntschat werd in juli 19 01 gevonden bij de bouw van het plaatselijke postkantoor, juist ten noorden van de Markt aan de Borchmolendijk (afb. 2: B).9 Op het terrein daarnaast vond in het begin van 1989 een opgraving plaats, die werd uitgevoerd door enkele amateur-archeologen uit de regio (afb. 3). Tijdens deze opgraving werd een plattegrond getekend waarop onder meer een plaggenput, een bakstenen put en een paardengraf staan aangegeven. Ook werd er een grote hoeveelheid laatmiddeleeuws aardewerk verzameld, voor een deel daterend uit de 13e eeuw. Helaas is van dit onderzoek nog geen enkele vorm van schriftelijke verslaglegging beschikbaar. Dit laatste geldt ook voor een in december 1989 uitgevoerde opgraving op een terrein genaamd 't Klooster aan de Marionettenstraat, juist ten zuiden van de Markt (afb. 2: E) en voor de in maart 1993 en september 1995 uitgevoerde waarnemingen tijdens de aanleg van de bouwputten aan de westrand van de Markt (afb. 2: resp. D en C). Van een derde ter-

rein, 'de Kolk' genaamd (afb. 2: A), is een forse hoeveelheid archeologisch vondstmateriaal bekend dat in een volgende paragraaf wordt beschreven. Grondboringen Recentelijk zijn in de dorpskern van Sint-Oedenrode twee booronderzoekingen uitgevoerd met een archeologisch oogmerk. Het eerste onderzoek betreft een intrigerend heuveltje, het zogenaamde Odabergje, op het terrein waar mogelijk het kasteel van de graven van Rode heeft gestaan, thans het plaatselijke kerkhof (afb. 2: 7). Uit de in 1997 door enkele leden van de AWN afdeling 23 uitgevoerde grondboringen blijkt dat het hier gaat om een kunstmatig zandlichaam in het dal van de Dommel, waarin nauwelijks een gelaagdheid is te herkennen. Ook is toen gebleken dat de diameter van dat bergje met 40 m aan de basis bijna dubbel zo groot is als aan het huidige maaiveld. De flanken van het bergje liggen begraven onder de in 1854 aangebrachte, meer dan één meter dikke ophoging ten behoeve van de aanleg van het kerkhof (afb. 4).10 Aan dat bergje is een legende verbonden. In die legende gaat het om een blinde en maagdelijke Schotse prinses die zich na een aantal omzwervingen uiteinde-

Afb. 4. Oost-west profiel van het Sint-Odabergje volgens de in 1997 uitgevoerde grondboringen. De horizontale schaal is j x zo groot als de verticale schaal. Links de schaal in meters boven NAP. De boringen zijn aangegeven met verticale stippellijnen. Legenda: Odakapel uit 1934, 2: het SintOdabergje (geel zand), y. beekdalafzetting Dommel, 4: leem, 5: venig, 6: ophoging kerkhof uit 1S54., 7: graf van pastoor A.J. van Erp (bouwheer van de Odakapel). Naar

Arts 1998.

13 i

12-

11 -

10 •

9

J

30

20

10

77


Afb. 6. Enkele randfragmenten uit de 14e en ïje eeuw. Schaal 1:4.

Afb. 5. Bovenste gedeelte van een kruik uit de Romeinse tijd. Schaal 1:4.

78

lijk in Sint-Oedenrode vestigde. Daar zou zij op het naar haar genoemde bergje hebben gewoond en na haar dood (volgens de overlevering in het jaar 726) zijn begraven. Omstreeks 1100 zou in het bergje een stenen kist zijn gevonden met daarin de resten van Sint-Oda. Deze resten werden overgebracht naar de aan haar gewijde kerk (waar zich thans de Sint-Martinuskerk bevindt). In maart 1996 zijn de nog in de kerk aanwezige botresten van Oda onderzocht, waarna een tweetal fragmenten van het schedeldak werden onderworpen aan een C14 datering. Het enige dateerbare bot leverde de datering 1740 ±50 B.P.11 op, in kalenderjaren tussen 250 en 300 of russen 310 en 380 n.Chr. Deze datering maakt het aannemelijk dat het bij de Odarelieken gaat om een laat-Romeins skelet dat gedurende de 12e eeuw vanuit Keulen werd geïmporteerd en vervolgens als reliek in SintOedenrode werd vereerd. 12 Het andere booronderzoek betreft twee terreinen waar op korte termijn sloop-, grond- en bouwwerkzaamheden zullen plaatsvinden. Deze terreinen liggen beide aan de oostrand van de stadskern, namelijk ten zuiden van de kerk en ten zuiden van de Borchmolendijk. Dit onderzoek werd in de zomer van 1998 uitgevoerd door een commercieel bureau. 1 ' Het heeft nauwelijks nieuwe informatie toegevoegd aan de archeologische kennis van SintOedenrode. De boorresultaten van 1998 bestaan hoofdzakelijk uit de vaststelling van de ligging van waterlopen en van de opbouw van de bodem. Dergelijke gegevens kunnen ook met behulp van bestaand kaartmateriaal worden gereconstrueerd.

CZTD

1 ^V

brtroi VQI wwifi*

Vondsten van 'de Kolk' Zoals reeds is opgemerkt, is een van de grootste archeologische vondstcomplexen uit de stadskern van SintOedenrode dat van het kasteeltje 'de Kolk'. Deze vondsten, bijna 5000 in totaal, zijn tussen 1973 en 1986 tijdens grondwerkzaamheden verzameld door de inmiddels gepensioneerde huisarts Frans Alkemade. De vindplaats, die een oppervlakte beslaat van circa 7 x 20 m, ligt in de diepe tuin van diens huis aan de Borchmolendijk. De vindplaats bevindt zich precies op een thans gedempte (kunstmatig aangelegde?) aftakking van de Dommel (afb. 2: A), waardoor het kasteeltje 'de Kolk' oorspronkelijk geheel omringd was door het water van de Dommel. Kennelijk zijn de vondsten in de bodem terecht gekomen als afval van de bewoners van 'de Kolk'. De vondsten, die grotendeels bestaan uit scherven van diverse soorten aardewerk (tabel 1), beslaan een periode van meer dan vijf eeuwen, namelijk van de 14e tot en met de 19e eeuw. Eén vondst is daar niet bij geteld. Dit betreft het bovenste gedeelte van een Romeinse kruik van gladwandig, bijna wit aardewerk met een driedelig oor (afb. 5).14 Om aan deze ene Romeinse scherf conclusies te verbinden, lijkt ons wat voorbarig. Hier komen vooral de middeleeuwse en 16e eeuwse vondsten aan de orde.1' De oudst dateerbare scherven uit die periode betreffen een tweetal van radstempel voorziene randfragmenten van grote kannen van steengoed uit


Tabel i. Inventaris van de (na)middeleeuwse vondsten van 'de Kolk'

Rijnlands steengoed wit Engels steengoed roodbakkend aardewerk grijsbakkend aardewerk witbakkend Rijnlands/ Maaslands aardewerk majolica Delfts wit industrieel wit fragmenten kleipijpen tegelfragmenten metaal natuursteen glas totaal

742 12

2976

97 156 137

58 77 466 42

59 8 114

4945

Langerwehe (afb. 6 nrs. 1 en 2). Deze stammen uit de 14e eeuw. Uit de 15e eeuw dateren onder andere fragmenten van minstens vijf drinkschaaltjes van het typische lichtkleurige gevlamde steengoed uit Siegburg (afb. 6 nr. 3). Eveneens uit de 14e en 15e eeuw dateren een kleine honderd scherven van grijsbakkend gedraaid aardewerk, de

meeste daarvan zijn van melkteilen, maar er bevinden zich ook enkele fragmenten van waterkannen onder. Uit de jaren omstreeks 1500 stamt een klein fragment van een voetschaal met sgrafïtto-versiering, waarvan de afbeelding niet is geïdentificeerd. Uit de 16e eeuw stammen veel vondsten. Dit betreft onder meer een reeks fragmenten van kannen van met appliques versierd steengoed uit de pottenbakkerscentra van Raeren, Keulen/ Frechen en Siegburg. Hierbij gaat het om fragmenten van tenminste 2 vorstenkruiken, 3 wapenkruiken, 2 baardmankruiken, 3 Schnelles (hoge pullen) en één trechterhalsbeker.16 Hier worden twee van dergelijke fragmenten afgebeeld. Dat van de baardmankruik betreft een zorgvuldig vormgegeven exemplaar uit de bloeitijd van Keulen/ Frechen, namelijk de jaren 1525-1550 (afb. 7).17 Het fragment van de trechterhalsbeker komt van het pottenbakkerscentrum Siegburg. Hierop bevonden zich oorspronkelijk drie appliques, waarvan er twee grotendeels op het fragment aanwezig zijn (afb. 8). Op het ene staat in het midden een gemutst mannenhoofd dat omgeven wordt door plantenornamenten, op de

Afb. 7. Bovenste deel van een te Keulen/Frechen gemaakte baardmankruik uit de jaren 1525-1550. Schaal 1:2.

79


ten aardewerk zijn betrekkelijk jong. Hieronder bevindt zich onder meer een ongemerkt fragment van een theeschoteltje van industrieel wit aardewerk, dat gedateerd kan worden in de jaren 1815-1835. Hierop staat de voorstelling van een gravende man op een kerkhof met op een nabijgelegen grafsteen de tekst 'ALAS POOR PRIDE' (= helaas arme trots), een verwijzing naar de vergankelijkheid van het leven.20 De laatste hier genoemde vondst is een vrijwel komplete groen geoxideerde geelkoperen blaker (afb. 10). Dit verbogen voorwerp bestaat uit een ronde vervanger met greep en een kaarsenhouder, die versierd is met gegraveerde bloemenmotieven. De steel en de kaarsenhouder zijn met roodkoperen nagels aan de vervanger geklonken. Dit voorwerp dateert uit het einde van de 16e eeuw en is mogelijk gemaakt in Mechelen.21

Ajb. 8. Fragment van een te Siegburg vervaardigde met appliques versierde trechterhalsbeker uit de jaren 1570-1600. Schaal 1:2 (boven) en 1:1 (appliques).

andere de naam VERIGEILEVS met daaronder enkele mensenfiguren. Met die naam zal de Romeinse dichter Vergilius (70-19 v.C.) worden bedoeld. De scène op het applique van 'de Kolk' zal er een uit een van diens geschriften voorstellen. In de door ons geraadpleegde literatuur is geen parallel gevonden voor deze appliques.18 Vermoedelijk eveneens uit de 16e eeuw stamt het kenmerkende nokje van een spreeuwenpot, waarvan overigens geen andere fragmenten zijn gevonden (afb. 9).'9 Onder het andere veelvuldig voorkomende roodbakkende aardewerk bevinden zich naast de eerder genoemde voetschaal met sgrafitto-versiering en de spreeuwenpot onder meer fragmenten van een komfoor, een vervanger en een kandelaar, alsmede talrijke fragmenten van sluitpannen uit de i8e/i9e eeuw. Ook de meeste fragmenten van andere soor-

Ajb. 9. Nokje van een spreeuwenpot uit vermoedelijk de 16e eeuw. Schaal 1:2.

80

Ligging en geschiedenis van 'de Kolk'

Het huis of kasteel 'De Kolk' is gebouwd in het noorden van het gebied wat hier als stadskern wordt aangehouden (afb. 2: A). Het ligt midden in het beekdal van de Dommel en oorspronkelijk als het ware op een eilandje tussen twee Dommeltakken. Het gehele terrein van 'De Kolk' ligt binnen een groter, door de Dommel omgeven gebied, dat doorsneden wordt door een straat, vroeger de Dijk en thans de Borchmolendijk genaamd. In de westelijke Dommelarm ligt het nog deels bestaande molenwiel. Ten zuiden daarvan aan de Dijk lag de voormalige 'Borchmolen', een van oorsprong middeleeuwse watermolen. Het tegenwoordige huis 'De Kolk' heeft een middeleeuwse voorganger gehad. Tot in de 19e eeuw werd het uitsluitend bewoond door welgestelde burgers. Reeds in 1320 komen in de cijnsboeken van de Hertog van Brabant en de Heer van Helmond zeven huizen voor in het gebied tussen de twee Dommelarmen, waaronder 'de Kolk'. Als eigenaars worden dan genoemd Henric Wagemakers en Jan


Vladeraken ('gezworene van Rode').22 In januari 1582 wordt het huis beschreven als een afgebrande 'hofstede', genaamd 'de Poel', die opnieuw wordt opgebouwd. In 1832 wordt het huis beschreven als 'eene welgeleegene fraije Heerenhuising of Buitenplaats'.2! In

1835 wordt het huis gekocht door notaris Pieter de Jong. Deze laat 'de Kolk' grondig verbouwen door het te verbreden en met ĂŠĂŠn verdieping te verhogen. In de huidige voorgevel bevindt zich een gevelsteen uit 1836 die vermoedelijk herinnert aan deze verbouwing. In de tweede helft van de vorige eeuw wordt het huis kort bewoond door uit Duitsland verdreven nonnen. In 1940 komen er wederom Duitsers in het huis, maar ditmaal zijn het soldaten die er worden ingekwartierd. In 1945 wordt het voor enkele jaren als school gebruikt en vervolgens wordt het gebouw gevorderd door de gemeente om er vier gezinnen in te huisvesten.24 In 1968 wordt het in vervallen staat geraakte huis als opslagruimte gebruikt. Vervolgens wordt het onbewoonbaar verklaard, waarna sloopplannen ontstaan. In 1969 wordt het echter door de naast 'de Kolk' wonende huisarts Frans Alkemade gekocht, speciaal om het huis te redden van de sloop. Vervolgens wordt het gerenoveerd, waarbij tevens de hiervoor beschreven archeologische vondsten worden gedaan. Sinds 1989 is in het gebouw een dokterspraktijk gehuisvest (afb. 11).

Het is niet bekend of zich in het huidige huis 'de Kolk' nog bouwonderdelen bevinden die teruggaan tot de Middeleeuwen. Dit zou door middel van bouwhistorisch onderzoek kunnen worden vastgesteld. In elk geval komt de ouderdom van de oudste historische gegevens overeen met die van de oudste archeologische vondsten. Besluit In het begin van de 12e eeuw treedt in het stroomgebied van de Dommel graaf Arnold van Rode als regionale machthebber op de voorgrond.

Ofschoon daar nog nimmer iets van is gevonden, zal de woning van deze graaf en diens voorgangers en opvolgers in de stadskern van SintOedenrode hebben gestaan. Er bestaan aanwijzingen dat die woning in de onmiddelijke nabijheid van de huidige Martinuskerk (voorheen de Odakerk) heeft gestaan. Een van die aanwijzingen is dat de Odakerk van oorsprong een zogeheten eigenkerk was, dus een particulier gebouw (van de graven van Rode). Interessant in dit verband is het bestaan van een 8-vormig grachtensysteem in het oosten van de stadskern. Het ligt voor de helft in het beekdal van de Dommel, de andere helft ligt op het dekzandgebied van de stadskern. Een klein gedeelte doorsnijdt zelfs de dekzandrug. Dit grachtensysteem heeft afmetingen van circa 150 x 180 m en het bestaan ervan is slechts bekend uit een manuscript, aangevuld met een historisch gegeven.25 Binnen de westelijke omgrachting ligt de kerk. Mogelijk heeft binnen de oostelijke omgrachting de grafelijke woning gestaan. Dit terrein is in 1854 opgehoogd

Afb. 10. Geelkoperen blaker uit het einde van de 16e eeuw. Schaal 1:2.

81


Ajb. u. Het huis 'de Kolk' anno 1999 (gezien vanuit het zuidoosten). Op de voorgrond de Dommel.

ten behoeve van de aanleg van het kerkhof. Het enig bekende 'oude' overblijfsel binnen deze oostelijke omgrachting is het kunstmatig opgeworpen Odabergje. Aantrekkelijk is de veronderstelling dat dit bergje het restant is van een motteheuvel waarop de woning van de Rode's heeft gestaan, doch dit is onwaarschijnlijk gezien de excentrische ligging, het ontbreken van een gelaagdheid en de betrekkelijk geringe afmeting (aan de basis slechts 40 m). Bovendien vervulde het Odabergje ten tijde van het bestaan van de woning van de Rode's vermoedelijk al een religieuze functie. De relatie kasteel-eigenkerk komt gedurende de ne en 12e eeuw regelmatig voor.26 Ook in de 20 km ten zuidwesten van Sint-Oedenrode gelegen dorpskern van Oerle is een dergelijke 8-vormige gracht aan de hand van grondboringen aangetoond. De aanleg ervan kan op basis van de daar verzamelde aardewerkscherven worden gedateerd in de 12e eeuw. Ook hier is sprake van adellijke bewoning met een van oorsprong eigenkerk.2? In 1232 werden aan Sint-Oedenrode stadsrechten verleend. Uitgaande van archivalische bronnen is het niet bekend of dit een stichting betreft van een volledig nieuwe stad zonder een v贸贸r-stedelijke kern, of de promotie van een bestaande nederzetting tot een stad. In elk geval lag deze stad pal ten 82

westen van het 8-vormige grachtensysteem, de meest waarschijnlijke lokatie van het kasteel van de Rode's. Daarmee bestaat een treffende overeenkomst met de even oude naburige steden Eindhoven en Helmond, die in de onmiddelijke nabijheid van een kasteel zijn gesticht, en waar archeologisch onderzoek erop wijst dat het werkelijk gaat om steden zonder een v贸贸rstedelijke kern. In de stadskern van Sint-Oedenrode heeft het tot dusver ontbroken aan systematische archeologische begeleiding van planologische ingrepen. De slechts enkele wel uitgevoerde opgravingen zijn nog ongepubliceerd, waardoor de resultaten ontoegankelijk zijn voor een breder publiek. In elk geval is hier voor 'de Kolk' aannemelijk gemaakt dat het gaat om een huis of kasteel dat niet ouder is dan de 14e eeuw. Deze datering maakt de hypothese over ontstaan van dergelijke kasteeltjes als woningen van de kinderen van de graven van Rode voor althans 'de Kolk' onwaarschijnlijk, aangezien zich dat in eerdere eeuwen afgespeeld zou moeten hebben. De bouw van 'de Kolk' kan wel duiden op een 14e eeuwse uitbreiding van de vermoedelijk in de 13e eeuw ontstane stadskern tot in het aangrenzende beekdal.28 Keizersgracht 2 5611 GD Eindhoven


Noten 1 Zie met name Aarts 1992 alsmede Theuws en Bijsterveld 1991. 2 Afb. 2 is een reconstructie die gebaseerd is op geologische kaarten (Bisschops 1973; Bisschops e.a. 1985), bodemkaarten (blad 510,1981 en blad 51W, 1984), de Geomorfologische Kaart van Nederland (blad 51, Stichting voor Bodemkartering Wageningen 1977), de Topografische Kaart van Nederland (blad 51 uit 1853), een kaart uit 1782 (Heesters 1981, 238; zie ook noot 25) alsmede een kadasterkaart uit circa 1880 (Heesters en Rademaker 1972, 333). Als ondergrond is een recente straatnamenkaart (1:7500) van Sint-Oedenrode gebruikt. 3 Leenders 1998. 4 Heesters en Rademaker 1972,100. 5 Het gaat overigens niet altijd om werkelijke kastelen, soms slechts om omgrachte boerderijen (zie bijvoorbeeld Van de Wijdeven en Arts 1998). 6 Heesters heeft hierover in de jaren 1964-1977 gepubliceerd in Heemschild. Driemaandelijkse uitgave van de Heemkundige Kring De Oude Vrijheid te Sint-Oedenrode alsmede in Brabants Heem. Veel van deze informatie is samengevat in Heesters 1981. 7 De opgravingsresultaten van het Everse Akkerpad zijn samengevat door Kortlang 1987, deel II, 44-50, waar ook andere van dergelijke vindplaatsen in de nabije omgeving genoemd worden. 8 Zie voor het belang van esdekken voor de middeleeuwse archeologie Theuws o.a. 1996 en voor een recent overzicht van (deels) opgegraven middeleeuwse nederzettingen (waaronder die van SintOedenrode) Theuws 1999, 245 en 303. 9 Koomans 1988. 10 Arts 1998. 11 GrA-6483. 12 Zie hierover met name Bijsterveld en Munier 1998, 778. 13 Dit door vrijwilligers uit te voeren (kostenloos) booronderzoek stond voor 1998 op het jaarprogramma van de AWN afd. 23, maar werd in opdracht van de gemeente Sint-Oedenrode op commerciĂŤle basis uitgevoerd door W.S. van de Graaf Archaeologie te Etten (Van de Graaf en Schorn 1998). De gemeente Sint-Oedenrode had geen kennis van de AWN-plannen en het bestuur van AWN afd. 23 wist niet van de onderhandelingen tussen voornoemd Etten's bedrijf en de gemeente Sint-Oedenrode. Inmiddels is aan dit onderling informatie-gebrek tussen AWN afd. 23 en gemeente een einde gemaakt.

14 Stuart 1997, 42 (type 108), daar gedateerd tussen 70 en 105 n.C. 15 Het vondstcomplex en de geschiedenis van 'de Kolk' zal uitgebreider worden gepubliceerd in een komende aflevering van Heemschild, de driemaandelijkse uitgave van de Heemkundige Kring De Oude Vrijheid te Sint-Oedenrode. 16 Voor wat betreft identieke exemplaren van de kruiken uit Raeren zie Kohnemann 1982, o.a. blz. 203 (onder), 226 (boven), 227 (boven), 232 (onder) en 324 (links). 17 Een vrijwel identiek exemplaar is beschreven door Klinge 1996,10-11. 18 Hahnel (red.) 1987,1992 en Reineking von Bock 1986. 19 Zie over spreeuwenpotten: Groeneweg 1992,196-210.

20 Zie hierover uitvoerig Dekker 1997. 21 Voor een vergelijkbaar exemplaar zie Ter Kuile 1986,114. 22 Koomans 1990, 99-101. 23 Broek 1832, tweede deel, 23. 24 Zie over de recente geschiedenis Van Rooij 1968a en 1968b. 25 Dit manuscript betreft een kaart die in 1782 is getekend door J. Francis van de Weijer (Rijksarchief Noord-Brabant 'sHertogenbosch, Leen en Tolkamer, 026.05, inv. nr. 291: 'Register der Pegels gestoken aan de watermolens door Heeren Rentmr en Leenmannen der Leen- en Tholcamer tot 'sBosch', kaart naast fol. 34). Dit kaartje is voor het eerst gepubliceerd als overgetekend exemplaar door Heesters (1981, 238), die pal ten oosten van de kerk een niet op het origineel voorkomende gracht aangeeft, genaamd 'de Borchgrave' of de 'aude Dommel'. Met deze 'Borchgrave' is er een 8-vormig grachtensysteem. 26 DoperĂŠ en Ubregts 1991, 93. 27 Bijnen 1985. 28 Met dank aan Frans Alkemade (SintOedenrode) voor diens bereidheid zijn vondsten van 'de Kolk' in 1997 geruime tijd uit te lenen voor onderzoek en voor het verstrekken van de door hem verzamelde historische informatie, aan de leden van AWN-afdeling 23 voor hun hulp bij de inventarisatie van de vondsten van 'de Kolk', aan Dirk Vlasblom (afd. Kunst en Cultuur/Archeologie, gemeente Eindhoven) voor het tekenen van de vondsten, aan Ben van Genugten, Hans Hendriks en Richard de Visser (Heemkundige Kring Sint-Oedenrode) en Fokko Kortlang (Archeologisch Instituut Vrije Universiteit, Amsterdam) voor hun hulp bij de totstandkoming

83


Heesters, W. en C.S.M. Rademaker, 1972. Geschiedenis van Sint-Oedenrode (Bijdragen tot de geschiedenis van het Zuiden van Nederland deel 24). Tilburg. Klinge, E., 1996. Duits steengoed. Amsterdam. Kohnemann, M., 1982. Auflagen aufRaerener Steinzeug. Raeren. Literatuur Koomans, N., 1988. Muntvondst bij bouw Aarts, B., 1992. Texandrië, van omstreden postkantoor in 1901. Heemschild 22, 21-25. gouwbegrip naar integratie in het hertogdom. Hoofdlijn en vraagtekens. In H. van Koomans, N., 1990. De Dijk. Heemschild Doremalen e.a. (red.), Geworteld in Taxan24, 97-104. dria. Historische aspecten van de relatie Kortlang, F., 1987. Landschapsonderzoek. Tilburg-Turnhout. Tilburg. Archeologie. De Dommelvallei, een archeologische inventarisatie. Deel I en II. 's-HertoArts, N., 1998. De archeologie van het Sintgenbosch. Odabergje. Heemschild 32,1-7. Bijnen, J.F.C.M., 1985. Een omgracht Kuile, O. ter, 1986. Koper & Brons (Catalowoongebied van middeleeuwse adel te gi van de verzameling kunstnijverheid Oerle. In J. Slofstra, H.H. van Regteren van het Rijksmuseum te Amsterdam Deel Altena en F. Theuws (red.), Het KempenI). Amsterdam. projekt 2. Een regionaal-archeologisch onder-Leenders, K.A.H.W., 1998. De verandering zoek in uitvoering, 6y-J$. Waalre. van Eerschot van de 10e tot de 19e eeuw. Bijsterveld, A.-J.A. en W. Munier, 1998. Historisch-Geografisch Tijdschrift 16, 89-93. Sint-Oedenrode. In P.J. Margry en Ch. Reineking von Bock, G., 1986. Steinzeug. Caspers (red.), Bedevaart-plaatsen in Neder- Keulen (3e druk). land. Deel 2: Provincie Noord-Brabant, 770- Rooij, W. van, 1968a. Sint-Oedenrode. Het 785. Amsterdam. dorp van Mgr. Bekkers. Sint-Oedenrode. Bisschops, J.H., 1973. Toelichtingen bij de ge- Rooij, W. van, 1968b. Supplement bij de eerologische kaart van Nederland 1:50.000. ste druk van: Sint-Oedenrode. Het dorp van Blad Eindhoven Oost (51O). Haarlem. Mgr. Bekkers. Sint-Oedenrode. Bisschops, J.H., J.P. Broertjes en W. Stuart, P., 1977. Gewoon aardewerk uit de Dobma, 1985. Toelichtingen bij de geologiRomeinse legerplaats en de bijbehorende sche kaart van Nederland 1:50.000. Blad grajvelden te Nijmegen. 's-Gravenhage (geEindhoven West (51W). Haarlem. wijzigde herdruk van 1963). Broek, A.C., 1832. Beschryving der Vryheid Theuws, F., 1996. Opgraven in een beSt.-Oedenrode enz. (twee delen). Ongepudreigd landschap: het Zuid-Nederlandbliceerd manuscript Sint-Oedenrode. projekt van de Universiteit van Amsterdam. In N. Arts (red.), Archeologie en Dekker, J., 1997. Schedels en knoken. Een ruimtelijke ordening in Zuidoost-Brabant lugubere voorstelling op een scherf uit (Zuidnederlandse Archeologische St.-Oedenrode. NieuwsbriefArcheologie Rapporten 2). Eindhoven. Kempen- en Peelland 1 nr. 2,14-15. Doperé, F. en W. Ubregts, 1991. De donjon Theuws, F., 1999. The archaeology and history of the curia of the abbey of Saintin Vlaanderen. Architectuur en woonculTrond at Hulsel (province of North Bratuur. Leuven. Graaf, W.-S. van de en E. Schorn, 1998. bant) (c. AD 700-1300). In F. Theuws en Rapport over de archeologische prospectie N. Roymans (red.), Land and Ancestors. Cultural dynamics in the Urnfield period binnen de plangebieden Kerkstraat e.o. en and the Middle Ages in the Southern Borchmolendijk-Zuid in Sint-Oedenrode in opdracht van de gemeente Sint-Oedenrode. Netherlands (Amsterdam Archaeological Ongepubliceerd rapport Etten. Studies 4), 241-308. Amsterdam. Groeneweg, G., 1992. Bergen op Zooms aar- Theuws, F. en A.-f. Bijsterveld, 1991. Der dewerk. Vormgeving en decoratie van geMaas-Demer-Schelde-Raum in bruiksaardewerk gedurende 600 jaar potten- Ottonischer und Salischer Kaiserzeit. In bakkersnijverheid in Bergen op Zoom. H.W. Böhme (red.), Siedlungen und Waalre. Landesausbau zur Salierzeit. Teil 1. In den Hahnel, E., 1987. Siegburger Steinzeug. nördlichen Landschaften des Reiches, 109Bestandskatalog Band 1. Keulen. 146. Sigmaringen. Hahnel, E., 1992. Siegburger Steinzeug. Wijdeven, W. van de en N. Arts, 1998. Bestandskatalog Band 2. Keulen. Twee omgrachte boerderijen (moated siHeesters, W., 1981. Sint-Oedenrode. Zwerftes?) op de Wolfswinkel (gemeente Sinttocht door een boeiend verleden. SintOedenrode). NieuwsbriefArcheologie Oedenrode. Kempen- en Peelland 2 nr. 1, 5-7. van deze tekst alsmede aan Betty van der Dennen (Rijksarchief Noord-Brabant, 's-Hertogenbosch) voor haar spontane hulp bij het vinden van het originele kaartje van J.F. van de Weijer uit 1782.

84


Het beschermen van het archeologisch erfgoed Een zaak van de politie, justitie en archeologen! Patrick van Domburg'

Het is 16 september 1997. In de Leidse binnenstad is een drietal personen aan het graven in een waterput op een terrein dat in de vijftiende eeuw deel uitmaakte van het klooster Lopsen. Als een medewerker archeologie van de gemeente Leiden en de politie ter plaatsen komen, liggen naast de put diverse objecten, waaronder kruikjes, dakplaatjes van lei en parfumflesjes. De gravers blijken niet de krachtens de Monumentenwet benodigde vergunning te hebben voor het doen van opgravingen. Het veldonderzoek dat door de archeologische dienst van de gemeente • onder de opgravingsbevoegdheid van de ROB - later dat jaar op het voormalig klooster zou plaatshebben, was noodgedwongen kleiner van omvang: een deel van de sporen was immers door de illegale graverij definitief vernietigd! Vijf februari 1999, de drie illegale gravers worden door de politierechter te 's-Gravenhage berecht. Hoofdverdachte is overeenkomstig de eis van de officier van justitie vijftienhonderd gulden boete opgelegd en heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf gekregen van vier weken met een proeftijd van twee jaar. De twee medeverdachten zijn ieder veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, waarvan de helft voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar.

vele tientallen gevallen per jaar.2 In een (veel) kleiner aantal gevallen wordt van de overtreding van de Monumentenwet ook daadwerkelijk aangifte gedaan bij de politie. Een deel van deze zaken met aangifte stuurt de politie in naar het Openbaar Ministerie (OM) voor vervolging.3 Een ander deel blijft al dan niet terecht* op het politiebureau achter. Ten slotte wordt ten aanzien van een deel van die ingezonden zaken vervolging ingesteld, dat wil zeggen dat de zaak met een transactie (schikking) wordt afgedaan of aan de rechter wordt voorgelegd.5 Het aantal gevallen van illegale graverij dat zodoende uiteindelijk wordt vervolgd is zeer gering: landelijk gezien enkele per jaar.6

Opzet en doel artikel Het beschermen van het archeologisch erfgoed is van groot belang. Daarom wordt in dit artikel de regelgeving die deze bescherming moet garanderen uiteengezet. Voorts wordt de rol van archeologen, politie en justitie (OM) bij de uitvoering van deze regelgeving onder de loep genomen. Tenslotte

Veel illegale opgravingen, weinig vervolgingen In Nederland, maar ook daarbuiten, zijn gevallen van illegaal opgraven en daarmee het vernietigen van sporen, geen zeldzaamheid. Gelet op de ervaringen van stadsarcheologen en archeologen verbonden aan de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) gaat het om

Ajb. 1. Logo vanhet Openbaar Ministerie te 's Gravenhage.

85


wordt, zonder een diepgaande beschouwing te geven, aandacht besteed aan het feit dat, ondanks het beschermenswaardige belang, slechts een fractie van het aantal gevallen van illegale graverij wordt vervolgd. Door deze opzet, waarin regelgeving en de rol van alle betrokken partijen de revue passeren, wordt getracht een bijdrage te leveren aan een hoger doel: een betere bescherming van cultuurgoederen in of uit de bodem.

tenwet 1988 (Mw) te laten vallen, bijvoorbeeld niet een twintig jaar oude riolering, heeft de wetgever in artikel 1 sub b een definitie gegeven van het begrip monument: 1 alle vóór vijftigjaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde; 2 terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder 1

Regelgeving De beschermingsgedachte van de Nederlandse wetgever Het beschermen van het archeologisch erfgoed is om tenminste twee redenen van belang. Ten eerste geldt dat wat aan tastbare geschiedenis bestaat, vanuit moreel oogpunt (be)houden dient te worden. Met vernietigen van die cultuurhistorie, vernietig je een deel van jezelf. Ten tweede dienen cultuurgoederen te worden beschermd om er wetenschappelijk onderzoek aan te kunnen verrichten. Onder beschermen van cultuurgoederen, inclusief sporen, in de bodem kan worden verstaan het intact laten van die goederen in hun omgeving. Indien volledige bescherming niet mogelijk is, bijvoorbeeld als gevolg van de aanleg van een treintraject, moet de best mogelijke bescherming worden geboden opdat zo min mogelijk informatie verloren gaat. De beschermingsgedachte van de wetgever betekent dat er niet gegraven mag worden, tenzij door niet-graven vernietiging van bodemgoederen of sporen zal volgen (bijvoorbeeld door nieuwbouw); en als er gegraven moet worden, dan mag dit alleen indien het wetenschappelijk karakter ervan verzekerd is, omdat het 'lezen' van het bodemarchief een eenmalige zaak is.

Definities Om niet alles wat in de bodem zit onder de bescherming van de Monumen86

Deze laatstgenoemde terreinen kunnen worden aangewezen als archeologisch monument, waardoor zij nog meer bescherming hebben (zie hierna). Om niet elke menselijke activiteit die de bodem verstoort strafbaar te stellen (wormen zoeken voor het vissen moet ongestraft kunnen) heeft de wetgever "het doen van opgravingen" in artikel 1 sub h als volgt gedefinieerd: het verrichten van werkzaamheden met als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten, waardoor verstoring van de bodem optreedt. Hieruit blijkt dat het enkel en alleen lopen zwaaien met een metaaldetector boven het aardoppervlak, op zoek naar monumenten, niet op grond van de Monumentenwet strafbaar is: de bodem wordt er immers niet door verstoord. Naar aanleiding van een signaal de schep in de bodem steken, is een stap te ver.

Monumentenwet De beschermingsgedachte van het archeologisch erfgoed komt op drie plaatsen in de Monumentenwet naar voren. Ten eerste wordt in artikel 39 lid 1 aangegeven dat het verboden is zonder schriftelijke vergunning van de minister (van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) opgravingen te doen. Een vergunning kan worden verleend aan een rijksdienst, een instelling voor wetenschappelijk onderwijs of een gemeente (artikel 39 lid 2 Mw). De wet


biedt dus geen ruimte voor particulieren om zelfstandig opgravingen te doen. De Minister heeft in dit verband het volgende opgemerkt: Het is zeker zo dat het zelfstandig archeologisch onderzoek door particulieren door de Monumentenwet gebreideld wordt. Door te eisen dat bij onderzoek dat verstoring van de bodem met zich meebrengt de verantwoordelijkheid zal liggen bij een vergunninghoudend (wetenschappelijk) instituut wordt het particulier initiatief gekanaliseerd.

aan dergelijke verweren ten grondslag liggen, kleuren hoogstens de mate van ernst van de zaak in. Zodoende kunnen deze feiten een rol spelen bij het bepalen van de hoogte van de eventueel op te leggen straf.

Mede gelet op de beperkte middelen van deze instituten mag worden verwacht dat zij gaarne gebruik zullen maken van de helpende hand van particulieren en hun enthousiasme eerder zullen aanmoedigen dan fnuiken. Particulieren zullen in alle stadia van onderzoek een rol kunnen spelen in het geval dat een wetenschappelijk instituut de verantwoordelijkheid voor hun activiteiten draagt; zelfstandig kunnen zij slechts opereren wanneer zij zich beperken tot verkenning waarbij de oorspronkelijke context niet wordt verstoord.7

Een tweede plaats in de Monumentenwet waar we de beschermingsgedachte tegenkomen, is artikel 11. Hierin wordt bepaald dat het verboden is een beschermd monument te beschadigen of te vernielen. Een beschermd monument is een onroerend monument dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet vastgestelde registers (art. 1 sub d Mw). Het gaat hier dus om onroerende zaken, zoals bijvoorbeeld een gracht. Door opgravingen te doen in de zin van de Monumentenwet is al snel sprake van 'beschadigen of vernielen' (van hetgeen juist beschermd moet worden). Graven in een beschermd monument is zonder overtreding van artikel 11 Mw dan ook niet gauw mogelijk.10 Hoogstens zouden in een beschermd monument archeologische graafwerkzaamheden kunnen worden verricht om te voorkomen dat objecten bij niets doen tot stof vervallen." De bescherming in artikel 11 gaat dus aanzienlijk verder dan die artikel 39 Mw biedt.

Het nimmer 'op eigen houtje' (niet onder verantwoordelijkheid van een bevoegde instantie) opgravingen mogen doen, was het belangrijkste punt dat de officier van justitie op 5 februari 1999 de drie Leidse gravers voorhield. Het verweer van de hoofdverdachte dat zij groeven omdat de archeologen van de gemeente Leiden wegens tijd- of geldgebrek niet ofte laat een onderzoek startten, sneed in de ogen van de rechter dan ook geen hout.8 Ook het verweer dat de grond al geroerd is, bijvoorbeeld als gevolg van bouwwerkzaamheden, treft geen doel (leidt niet tot vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging).? Hetzelfde geldt voor het verweer dat slechts in het bovenste deel van de bodem of de bouwploegvoor is gegraven. De feiten die

Ten slotte worden cultuurgoederen in of uit de bodem beschermd door artikel 47 Mw: Hij die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, is verplicht hiervan binnen drie dagen aangifte te doen.12 De aangifte dient te geschieden bij de burgemeester van de gemeente waarin de vondst wordt gedaan (lid 2). Dit artikel is zowel van toepassing op het vinden van roerende monumenten, bijvoorbeeld urnen en munten, als op het vinden van onroerende monumenten, bijvoorbeeld de fundamenten van een bouwwerk. :3 Wanneer je dus bijvoorbeeld in Schellingwoude bij het wormen zoeken voor

Dat particulieren bij het doen van opgravingen en bij het verrichten van niet-bodemverstorende activiteiten (denk aan bodemkartering, waarbij slechts over de bodem wordt gelopen) een rol kunnen vervullen, onderkent de Minister ook:

87


het vissen toevallig op een pot met gouden dukaten stuit, dien je hiervan binnen drie dagen bij de burgemeester van die vindplaats aangifte te doen. Het Wetboek van Strafrecht Het komt voor dat goederen, die op illegale wijze uit de bodem zijn gekomen of niet tijdig zijn aangemeld, zich bij mensen bevinden die deze vondsten niet zelf hebben gedaan. Denk aan een handelaar die bijvoorbeeld tinnen lepels opkoopt en doorverkoopt. In dergelijke gevallen is de bezitter van de goederen (de handelaar) niet strafbaar op gfรถnd van de Monumentenwet, omdat niet hij maar een ander heeft gegraven. Wel maakt deze bezitter van tinnen lepels zich mogelijk schuldig aan een in het Wetboek van Strafrecht opgenomen helingsartikel. Voorwaarde voor strafbaarheid is - globaal gezegd - dat degene die de bodemvondsten verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, maar ze niet zelfheeft opgegraven, op het moment van verwerven of het voorhanden krijgen wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het 'illegale goederen' betrof. Strafbedreiging Wanneer de genoemde beschermingsartikelen uit de Monumentenwet (artikelen 39,11 en 47) zijn overtreden, moet worden bekeken of dit al dan niet opzettelijk is gebeurd. Opzettelijk betekent willens en wetens handelen of nalaten om een bepaald doel te bereiken, bijvoorbeeld willens en wetens werkzaamheden verrichten met als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten, waardoor verstoring van de bodem optreedt. In de (juridische) praktijk valt daarnaast ook het zogenaamde voorwaardelijk opzet onder opzet: willens en wetens handelen en daarbij bewust de kans aanvaarden dat een bepaald kwalijk gevolg kan intreden. Denk aan het graven op een stort om medicijnflesjes te vinden die nog geen vijftig jaar oud zijn, waarbij de graver bewust de kwade kans aanvaardt dat hij (toch) monumenten vindt. 88

Ingeval van opzettelijk handelen is er sprake van een misdrijf en kan een gevangenisstrafvan maximaal een jaar of een geldboete van ten hoogste honderdduizend gulden worden opgelegd (art. 56 Mw). Wanneer in strijd met de genoemde Monumentenwetaitikelen wordt gehandeld, zonder dat dit opzettelijk gebeurt, hebben we met een overtreding te maken. De straf is dan hechtenis van maximaal 6 maanden of een geldboete van hoogstens honderdduizend gulden (art. 57 Mw). Gezien de ruime definitie van het begrip opzet, afgezet tegen de handelingen die de Monumentenwet strafbaar stelt, moet worden geconcludeerd dat al snel sprake is van het plegen van een misdrijf (en niet 'slechts' een overtreding). Het openbaar ministerie dient hiermee bij het inschrijven (registreren) van Monumentenwetzaken rekening te houden. Een misdrijf wordt door de rechtbank (politierechter) behandeld, een overtreding door de kantonrechter. De straf op heling, een misdrijf, kan zwaarder uitvallen. Voor de zogenaamde opzetheling (bezitter wist dat het om 'illegale goederen' ging) kan een gevangenisstraf van maximaal 4 jaren worden opgelegd of een geldboete van ten hoogste honderdduizend gulden (art. 416 Wetboek van Strafrecht). Een schuldheler (bezitter moest redelijkerwijs vermoeden dat het om 'illegale goederen' ging) kan worden gestraft met een gevangenisstraf van maximaal een jaar of een geldboete van ten hoogste honderdduizend gulden (art. 4i7bis Sr); dezelfde maxima als bij de misdrijven in de Monumentenwet. De straffen die kunnen worden opgelegd zijn dus fors. Kennelijk hecht de wetgever grote waarde aan de bescherming van het archeologisch erfgoed. De praktijk laat echter zien dat veelal vrij lage straffen worden opgelegd. Het valt te verwachten dat naarmate de waardering voor het archeologisch erfgoed toeneemt, de straffen zwaarder zullen zijn.


Ajb. 2. Voor- en achterzijde van een kleine dolk, gevonden bij kasteel Het Huis te Palenstein, te Zoetermeer. Datering veertiende eeuw. (Uit: Koopmans, 1993)

Bijkomende straf en maatregel Naast deze hoofdstraffen kan ook de bijkomende straf van verbeurdverklaring worden opgelegd (art. 33 Sr). Wanneer iemand de Monumentenwet overtreedt en vondsten doet, kunnen deze voorwerpen verbeurd worden verklaard. De vinder is de vondsten zodoende kwijt. Zij gaan naar de overheid als eigenaar (zie hieronder). Tenslotte wordt gewezen op een maatregel die de rechter kan opleggen. Wanneer iemand (bijvoorbeeld een verkoper van bodemvondsten) wordt veroordeeld wegens een strafbaar feit (bijvoorbeeld heling) kan de rechter hem (of haar) op vordering van het Openbaar Ministerie de verplichting opleggen tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Mij zijn, in de context van bodemvondsten, van het opleggen van deze maatregel nog geen voorbeelden uit de praktijk bekend. Bestuurlijke dwangmiddelen De Monumentenwet kent aan de minister een aantal dwangmiddelen toe. Zo biedt artikel 31 hem de mogelijkheid om op kosten van degene die artikel 11 overtreedt, bijvoorbeeld door te graven in een archeologisch monument, het beschermde monument voor zover mogelijk in de vroegere toestand terug te brengen.

Eigendom en waardevergoeding Wanneer een object wordt gevonden (ontdekt) komt tevens de vraag wie de eigenaar is aan de orde. Voor beantwoording van deze vraag moeten we onderscheid maken tussen de situatie waarin een bodemvondst wel en waarin een bodemvondst niet wordt gedaan door iemand die (al dan niet legaal)14 opgravingen aan het doen is in de zin van de Monumentenwet (de bodem verstoren om monumenten op te sporen ofte onderzoeken). In het geval dat de vondst niet door het doen van opgravingen ( maar 'toevallig') wordt gedaan, is het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Artikel 13 van boek 5 geeft aan dat een schat voor gelijke delen toekomt aan degene die hem heeft ontdekt en aan de eigenaar van de onroerende of roerende zaak, waarin de schat wordt aangetroffen. Wat een schat is, geeft het artikel ook aan: een zaak van waarde, die zolang verborgen is geweest dat daardoor de eigenaar niet meer kan worden opgespoord. In het eerder genoemde voorbeeld van de pot met gouden dukaten is de helft dus voor de wormenzoeker en de andere helft voor de eigenaar van de grond waarin de pot zich bevond. In het geval dat werkzaamheden worden verricht met als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten, waardoor verstoring van de bodem optreedt, wordt het eigendomsrecht door de Monumentenwet bepaald. Artikel 89


43 lid i geeft aan dat roerende monumenten, waarop niemand zijn recht van eigendom kan bewijzen, eigendom van de staat zijn.1* Ter verduidelijking twee voorbeelden. Als een archeologische werkgroep onder verantwoordelijkheid van de vergunninghebbende Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek een opgraving doet in de tuin van de heer X en daarbij een veertiende eeuwse dolk vindt, is de staat eigenaar van dit object. De overheid is ook eigenaar in de situatie waarin een particulier zonder vergunning voor het doen van opgravingen een gat graaft, bijvoorbeeld omdat zijn metaaldetector een signaal geeft, en vervolgens een dolk vindt. Voor degenen die legaal opgravingen doen, geldt dat zij desgevraagd toegang tot de door hun gevonden roerende monumenten krijgen of deze vondsten voor wetenschappelijk onderzoek ter beschikking krijgen gesteld (art. 46 Mw). En de eigenaar van de grond waarin de vondst bij de opgraving wordt gedaan? Deze heeft, krachtens het derde lid van artikel 43 Mw. recht op de helft van de waarde van dat roerende monument. De overheid zal als eigenaar van de vondsten deze waarde aan de grondeigenaar moeten vergoeden. Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien).

Regelgeving betreffende de bescherming van cultuurgoederen in of uit de bodem komen we niet alleen in de nationale wetgeving tegen (Monumentenwet 1988), maar ook in internationaal verband. Op 16 januari 1992 heeft een aantal landen, waaronder Nederland, het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend. In de volksmond wordt ook wel gesproken van het verdrag van Valetta of het verdrag van Malta, naar respectievelijk de plaats en het land waar het verdrag is getekend.16 Het verdrag is inmiddels door het parlement goedgekeurd17,

90

maar nog niet geratificeerd en inwerking getreden. Nederland zal omstreeks 2002 ratificeren.18 Het voert in het kader van dit artikel te ver om het Verdrag van Valetta in zijn geheel te bespreken. Slechts de meest relevante bepalingen worden daarom genoemd. Het verdrag heeft tot doel het archeologische erfgoed te beschermen als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie (artikel 1 Verdrag). De in het verdrag genoemde verplichtingen en mogelijkheden tot bescherming van het erfgoed zijn deels al in de Monumentenwet te vinden. Zo verlangt het verdrag bijvoorbeeld beschermingsmaatregelen die al in de artikelen 39 (vergunningstelsel en toezicht) en 47 (meldplicht bij toevallige vondsten) van onze nationale wet zijn te vinden. Een andere bodembeschermende maatregel die het verdrag noemt, komen we in de Nederlandse wet thans niet tegen: het gebruik van metaaldetectoren en andere detectie-apparatuur of werkwijzen voor archeologisch onderzoek wordt onderworpen aan speciale voorafgaande machtiging, wanneer het nationale recht daarin voorziet (art. 3 iii Verdrag). Voor zover bekend is Nederland niet van plan passages van het verdrag niet van toepassing te verklaren.1? De vraag die zich voorts aandient, is of de Nederlandse wetgever, gelet op art. 3 iii van het verdrag, een detectorverbod zal invoeren.20 De tijd zal het leren. De regelgeving, zowel nationaal als internationaal, inzake het beschermen van cultuurgoederen in of uit de bodem is duidelijk. Dit betekent ten eerste dat het geen moeilijke opgaaf zou moeten zijn op deze regelgeving na te leven, zodat het cultureel erfgoed ook daadwerkelijk wordt beschermd. Ten tweede brengt duidelijke regelgeving met zich mee dat strafrechtelijke vervolging, met als doel bescherming van het cultureel erfgoed, zeer wel mogelijk is. Hoe komt het dan dat ondanks de vele


gevallen van illegale graverij, relatief weinig strafzaken door het Openbaar Ministerie worden vervolgd? Voor een antwoord op deze vraag is het goed eerst de rol die opgravingsbevoegde archeologen, de politie en justitie (OM) zouden moeten vervullen, onder de loupe te nemen.

De rol van archeologen, politie en justitie De rol van de archeoloog met opgravingsbevoegdheid De archeoloog die bevoegd is een opgraving te doen (met eigen vergunning dan wel onder verantwoordelijkheid van een instantie met opgravingsvergunning) wordt geacht over de nodige deskundigheid te beschikken op het gebied van de wijze van onderzoek en de culturele waarde van de objecten in de bodem. En wat voor buitenstaanders nog wel eens vreemd is, is dat archeologen niet-graven juist hoog in het vaandel hebben.21 Zij weten immers als geen ander dat graven vernietigen is. Het ligt vanwege deze vaardigheden en kennis in eerste instantie op de weg van de (legale) archeologen bodemverstorende activiteiten door onbevoegden te signaleren. Wat vervolgens te doen met signalen dat het cultureel erfgoed in de bodem wordt vernietigd, althans verstoord, door onbevoegden? Voor veel bevoegde archeologen zal het antwoord afhangen van de omstandigheden van het geval. Zo is het mogelijk dat illegaal wordt gegraven op een terrein waar een archeologisch onderzoek is gepland of zelfs al gaande is; dat een gat wordt gemaakt in een stuk akkerland dat al jaren door de boer wordt omgeploegd; etcetera. Ook de houding van de 'illegale' graver zou bij de opgravingsbevoegde mee kunnen spelen bij de afweging wat te doen in een geval van onbevoegd graven. De graver is wellicht bereid zich aan te sluiten bij een instantie met opgravingsbevoegdheid en is bereid de vondsten en opgedane informatie aan te melden en af te staan.

Gelet op de wet (er is ten aanzien van de in dit artikel genoemde strafbare feiten een bevoegdheid en geen verplichting tot het doen van aangifte22), de diversiteit van gevallen van illegaal graven, alsmede de eerder genoemde kennis van archeologie en bodem (goederen), is het reĂŤel een beroep te doen op het verantwoordelijkheidsgevoel van bevoegde archeologen waar het gaat om bescherming van het cultureel erfgoed. Wanneer de archeoloog bijvoorbeeld constateert dat er nauwelijks schade is berokkend aan het erfgoed en de onbevoegde graver weet lid te maken van een archeologische werkgroep die onder verantwoordelijkheid van de ROB onderzoekt, kan het doel van de wet grotendeels worden nageleefd zonder dat daar het strafrecht aan te pas hoeft te komen. Indien echter diezelfde bevoegde archeoloog zijn of haar opgraving met veertiende eeuwse afvalkuilen doorploegd ziet worden door een aantal lieden dat van bijvoorbeeld tinnen objecten maar geen genoeg kan krijgen, brengt de verantwoordelijkheid ten aanzien van het cultureel erfgoed mijns inziens met zich mee dat bij de politie aangifte wordt gedaan. In geval van signalering dat onbevoegd wordt gegraven geldt dus geen strakke richtlijn, maar dient het doel van de wet als toetssteen voor hoe vervolgens te handelen. Archeologen die tevens als zodanig ambtenaar zijn, hebben de verplichting de officier van justitie of de door deze aangewezen hulpofficier (een politiefunctionaris) desgevraagd alle inlichtingen te verschaffen omtrent strafbare feiten die in de uitoefening van hun bediening ter hunner kennis zijn komen (art. 162 lid 2 Wetboek van Strafvordering). Zoals gezegd is er ten aanzien van de eerder genoemde strafbare feiten geen aangifteverplichting. Maar met de verplichting om desgevraagd informatie te verstrekken, wordt het vergaren van bewijsmateriaal en het (zonder aangifte) starten van een opsporingsonderzoek vergemakkelijkt.

91


Overigens zou het denkbaar zijn dat archeologen, gelet op hun kennis omtrent het archeologisch erfgoed en hun taak hier goed mee om te gaan, aangemerkt kunnen worden als bijzonder opsporingsambtenaar. Archeologen, bijvoorbeeld stads- en ROB-archeologen, met een bijzondere opsporingsbevoegdheid, uitgerust met kennis omtrent regelgeving en vaardigheden omtrent het opmaken van proces verbaal, zouden de bescherming van het archeologisch erfgoed een (belangrijke) dienst kunnen bewijzen. Over contacten met de politie kunnen enkele opmerkingen worden gemaakt. De praktijk leert dat de monumentenwetgeving zo goed als onbekend is bij de politie. Dit mag echter niet, zoals nu vaak het geval is, leiden tot het niet inschakelen van de politie wanneer men een opgraving wil doen of een illegale opgraving wil melden. Het is juist raadzaam om bij een komende opgraving, zeker wanneer onbevoegde gravers worden verwacht, een gesprek aan te vragen met de politie, bijvoorbeeld met iemand van de afdeling Bijzondere Wetten of de recherche. Zodoende kan, voor zover nodig, de wetgeving onder de aandacht worden gebracht en het belang van (bescherming van) archeologisch onderzoek worden toegelicht. Als de opgraving is gestart zal de surveillancedienst veelal een extra oogje in het zeil houden.

Ajb. 3. Kogelpot, gevonden bij kasteel Het Huis te Palenstein, te Zoetermeer. Datering: ca. 1325 - 3350. (Uit: Koop-

mans, 1993J 92

Zonder cijfers voorhanden te hebben, bestaat de indruk dat tot op heden door archeologen weinig contact met de plaatselijke politie wordt gezocht alvorens met het veldwerk wordt begonnen. Het gevolg hiervan is dat onbevoegde gravers, die meestal komen als de bevoegden naar huis zijn, door de politie niet op het terrein worden opgemerkt. De mogelijkheid van wetsovertreding zonder dat de dader wordt getraceerd, groeit daarmee. Het niet plaatshebben van een aan de opgraving voorafgaand contact met de politie kan ook betekenen dat de kennis omtrent de bescherming van het cultureel erfgoed op een laag peil blijft. Dit wreekt zich met name wanneer een archeoloog als het kwaad is geschied aangifte wil doen of wil zien dat de wetsovertreder van de opgraving wordt verwijderd. Het gebeurt helaas te vaak dat door onbekendheid met de monumentenwetmaterie bij de politie geen, te laat of onvoldoende actie wordt ondernomen, waardoor geen vervolging kan plaatshebben.2' Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan, dienen de bestanddelen die de Monumentenwet aan strafbaarheid stelt, aan de orde te komen. Ook al is het een taak van de politie om hieraan bij het opnemen van de aangifte aandacht te schenken, het kan geen kwaad als de archeoloog deze informatie uit eigen beweging aanreikt. Om welke bestanddelen het gaat, wordt hieronder bij 'de rol van de politie' aangegeven. Voor het starten van een vervolging is een aangifte niet strikt noodzakelijk. Het openbaar ministerie kan bijvoorbeeld ook op basis van een waarneming van de politie en het inbeslagnemen van de vondsten een vervolging instellen. Uiteraard kan een aangifte wel van grote waarde zijn voor een succesvolle vervolging, zeker wanneer andere bewijsmiddelen schaars zijn. Wanneer we het hebben over de rol van archeologen bij de bescherming van het cultureel erfgoed, kan nog worden gewezen op enkele wettelijke


bevoegdheden. In geval van ontdekking op heterdaad24 is ieder in Nederland bevoegd de verdachte aan te houden (art. 53 lid i Wetboek van Strafvordering; Sv). Dus ook de archeoloog die iemand de bodem ziet verstoren en waarvan hij op grond van feiten of omstandigheden meent dat de Monumentenwet wordt overtreden, mag deze graver aanhouden. De aangehouden verdachte moet onverwijld (zo spoedig mogelijk) aan een opsporingsambtenaar worden overgeleverd (art. 53 lid 4 Sv). De vondsten die de aangehouden verdachte met zich voert mogen daarbij in beslag worden genomen (art. 96 Sv). De emmer met bodemvondsten, die de gravende verdachte naast zijn putje heeft staan, kan dus door degene die aanhoudt, worden meegenomen naar het politiebureau (bijvoorbeeld om later verbeurd te worden verklaard of om de waarheid aan de dag te brengen). Overigens zal het duidelijk zijn dat het de voorkeur verdient de politie te bellen in plaats van zelf op te treden. In deze tijd, met vele mobiele telefoons, zal dat meestal geen probleem zijn. Naast landelijke wetgeving (de Monumentenwet en het Wetboek van Strafrecht) is er hier en daar in Nederland ook lokale wetgeving van kracht die het beschermen van het cultureel erfgoed in de bodem tot doel heeft. Gedoeld wordt op het detectieverbod, dat sommige gemeenten in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) hebben opgenomen. De gemeente Bunnik is daar een voorbeeld van. Van overtreding van zo'n verbod in de APV is reeds sprake wanneer iemand met een detector op een bepaald terrein loopt, zonder de bodem ook daadwerkelijk te verstoren. We zien dat ook hier weer een rol is weggelegd voor archeologen. Zij zijn het die de gemeentelijke wetgever op deze mogelijkheid van erfgoedbescherming kunnen wijzen. De laatste rol voor archeologen die ik wil noemen houdt verband met het

Verdrag van Valetta, en wel met artikel 10. Dit artikel bepaalt dat iedere verdragspartij zich ertoe verplicht te regelen: 1 dat de desbetreffende overheden en wetenschappelijke instellingen informatie uitwisselen over ontdekte illegale opgravingen en voorts 2 dat het ene land het andere in kennis stelt van elk verdacht aanbod dat vermoedelijk afkomstig is uit illegale opgravingen, ongecontroleerde vondsten of verduistering op officiĂŤle opgravingen. De kracht van een verdrag, zeker op het punt van informatie-uitwisseling, ligt in de deelname door meer landen. Voor het voorkomen en effectief bestrijden van illegale graverij en handel in illegaal verkregen objecten is het noodzakelijk dat informatie daarover wordt verzameld en uitgewisseld. Hier lijkt een uitgelezen kans te liggen voor bijvoorbeeld de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek of het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen om reeds vooruit te lopen op hetgeen het verdrag omstreeks 2002 verplicht stelt (mits ook dan geen voorbehoud ten aanzien van de toepasselijkheid is gemaakt). Zeker wanneer, zoals het geval is, vanuit de archeologische wereld geluiden komen dat Nederlandse bodemvondsten op de buitenlandse markt worden gesignaleerd, lijkt de tijd rijp te zijn voor het centraal registreren van informatie over illegaal graven. De rol van de politie Bij het opsporen en vervolgen van strafbare feiten speelt de politie een cruciale rol; zij leggen door middel van het verzamelen van bewijsmateriaal het fundament voor een eventuele (succesvolle) vervolging. Wanneer iemand aangifte wenst te doen van een strafbaar feit, bijvoorbeeld overtreding van de Monumentenwet, is de politie verplicht deze op te nemen. Zoals gezegd is het van belang dat alle ingrediĂŤnten, die nodig zijn om de strafzaak tot een succesvol einde te brengen, in het pro-

93


ces verbaal worden opgenomen. Bij een (vermeende) overtreding waarbij het archeologisch erfgoed in het geding is, betekent dat, dat in het proces verbaal aandacht moet worden besteed aan de bestanddelen die de genoemde beschermingsartikelen in de Monumentenwet bevatten. Puntsgewijs som ik ze op. Artikel 39 Mw: • werkzaamheden moeten zijn verricht waardoor de bodem is verstoord; • deze werkzaamheden moeten als doel hebben gehad het opsporen of onderzoeken van: - tenminste 50 jaar oude zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde of - terreinen die van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken die tenminste 50 jaar oud zijn en die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde; • de graver heeft geen schriftelijke vergunning van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Art. 11 Mw: • er is sprake van beschadiging of vernietiging van een terrein dat van algemeen belang is wegens daar aanwezige zaken die tenminste 50 jaar oud zijn en die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde; • het terrein is door de minister aangewezen als beschermd monument en als zodanig ingeschreven in een ingevolge de Monumentenwet vastgesteld register; • de graver kan geen vergunning van de minister tonen waarin hem toestemming is gegeven het terrein - af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of 94

- te herstellen, te gebruiken ofte laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Art. 47 Mw: • iemand heeft werkzaamheden verricht waarbij de bodem is verstoord; • de werkzaamheden zijn niet gedaan met als doel het opsporen of onderzoeken van: - tenminste 50 jaar oude zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde of - terreinen die van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken die tenminste 50 jaar oud zijn en die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde; • bij het verstoren van de bodem wordt een zaak gevonden, waarvan de vinder weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een - tenminste 50 jaar oude zaak betreft die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap of zijn cultuurhistorische waarde of - terrein is dat van algemeen belang is wegens daar aanwezige zaken die tenminste 50 jaar oud zijn en die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde; • de vinder heeft niet binnen drie dagen aangifte gedaan bij de burgemeester van de gemeente waar de vondst is gedaan. Bij het nalopen van bovengenoemde aandachtspunten met als doel de relevante informatie in een proces verbaal bijeen te brengen (een rol van de politie) kunnen archeologen zoals gezegd een heel belangrijke bijdrage leveren. De mate van verstoring van de bodem, de datering van de vondsten (ouder dan 50 jaar?), het belang van een


vondst of een terrein, de (vermoedelijke) bekendheid van verdachte met de archeologie en het archeologisch erfgoed; etcetera; allemaal informatie die een archeoloog als aangever en/of getuige de politie kan melden. Ook kan de bevoegde graver aangeven welke van de aanwezige objecten uit de bodem afkomstig zijn, zodat deze in beslag kunnen worden genomen. Wanneer de politie het onderzoek heeft afgerond (bijvoorbeeld na aangifte, het verhoor van verdachte, het verhoor van een getuige, de kennisgeving van inbeslaggenomen goederen en foto's van de opgraving), wordt het dossier gesloten en aan het Openbaar Ministerie gestuurd. De rol van het Openbaar Ministerie Het Openbaar Ministerie is belast met de handhaving van de wetten en met de vervolging van strafbare feiten. Een politiedossier, waarin het opsporingsonderzoek naar bijvoorbeeld een overtreding van de Monumentenwet is opgenomen, wordt door het OM beoordeeld. Allereerst wordt gekeken of de strafzaak in juridisch-technisch opzicht in orde is. De officier van justitie of de parketsecretaris stelt zichzelf vragen als 'is er voldoende bewijs voorhanden' en 'levert hetgeen bewezen kan worden een strafbaar feit op'. Als het politiedossier deze juridisch-technische toets niet kan doorstaan, bijvoorbeeld omdat niet is aangegeven of de verdachte daadwerkelijk de bodem heeft verstoord of dat hij zijn vondst evengoed van de grond zou kunnen hebben opgeraapt, wordt de strafzaak afgedaan met een zogenaamd technisch-sepot. De verdachte wordt in dit geval dus niet verder vervolgd. Hier blijkt dus hoe belangrijk het is dat de juiste informatie in het proces verbaal door de politie wordt opgenomen. Een dossier dat juridisch-technisch in orde is, kan vervolgens drie wegen inslaan. Ten eerste kan een proces verbaal met een transactie (geldboete)

worden afgedaan. Als een verdachte de transactie betaalt, is de zaak daarmee afgedaan. Zo is er in 1998 door het Openbaar Ministerie te Amsterdam aan de verdachte een transactie van zesduizend gulden aangeboden.2' In het algemeen geldt dat een strafbaar feit met een transactie kan worden afgedaan wanneer de verdachte niet al eerder met justitie in aanraking is geweest en het feit van geringe ernst is. Een tweede weg die een politiedossier kan inslaan, is die van de gang naar de rechter. Meestal gaat het dan om ernstige zaken en/of om verdachten die eerder met justitie in aanraking zijn geweest. Ten derde kan het Openbaar Ministerie besluiten de verdachte niet te vervolgen en de zaak af te doen met een zogenaamd beleidssepot, bijvoorbeeld omdat een verdachte zijn leven heeft gebeterd. Zo is onlangs door het Openbaar Ministerie te 's Gravenhage een zaak, waarin de verdachte zijn vondsten had afgestaan aan een archeologische werkgroep en daar tevens lid van was geworden, geseponeerd. Het zal duidelijk zijn dat gezien het grote belang dat wordt gehecht aan de bescherming van culturele goederen in de bodem, een beleidssepot niet snel dient te worden gegeven. Als het wordt gedaan is het mogelijk er voorwaarden aan te verbinden, bijvoorbeeld dat de verdachte zich niet binnen een bepaalde tijd (wederom) schuldig zal maken aan een strafbaar feit. Een beleidssepot met een stok achter de deur dus.

Tot besluit Onbekend maakt onbemind; hoe lang nog? Zoals in de inleiding is gezegd: het aantal Monumentenwetzaken betreffende onbevoegd graven dat wordt vervolgd (getransigeerd of aan de rechter voorgelegd) is op jaarbasis zeer gering. Het valt buiten het bestek van dit artikel om een beschouwing te geven over de oorzaak hiervan. Exacte cijfers

95


Afb. 4. Wapenbord met afbeelding van het wapen van de familie van Egmond, gevonden bij kasteel Het Huis te Palenstein, te Zoetermeer. Datering: eind vijftiende eeuw. (Uit: Koopmans, 1993)

ontbreken. Wel kunnen op grond van situaties uit de praktijk van zowel archeologen, politie als justitie voorzichtig enkele redenen worden gegeven die dit verschil mogelijk (mede) verklaren. Onbekendheid met de regelgeving op het gebied van het beschermen van het archeologisch erfgoed bij archeologen leidt soms tot het verstrekken van nieteenduidige of onjuiste informatie, bijvoorbeeld aan onbevoegde gravers. Dit kan als gevolg hebben dat 'met (vermeende) toestemming' de wet wordt overtreden of dat vervolgen anderszins vanwege gedane uitspraken niet opportuun is. Voorts komt van de zijde van de opgravingsbevoegde archeologen regelmatig het geluid dat (dezelfde) onbekendheid met de regelgeving of het belang daarvan bij de politie bestaat. Dit heeft als gevolg dat archeologen niet altijd genegen zijn aangifte te doen van onbevoegde graverij. Geen aangifte kan betekenen geen handhaving van wetgeving en dus geen bescherming van het archeologisch erfgoed. Een gevolg van onbekendheid met de materie bij

de politie kan leiden tot het niet opmaken van processen verbaal of produkten van onvoldoende kwaliteit. Ook bij het Openbaar Ministerie is de kennis omtrent de Monumentenwetmaterie veelal nog onvoldoende aanwezig, waardoor het kan voorkomen dat onterechte beleidssepots worden gegeven of dat een strafbare gedraging wordt bestempeld als overtreding in plaats van als misdrijf. De onbekendheid met de nationale en internationale regelgeving lijkt de belangrijkste reden voor het kwantitatief en kwalitatief onvoldoende vervullen van een ieders rol bij het beschermen van het archeologisch erfgoed. Om hierin verandering te brengen dient het Openbaar Ministerie als bevoegd gezag bij de strafrechtelijke handhaving zijn verantwoordelijkheid te nemen. In het arrondissement 's-Gravenhage zal het OM daarom met zowel de politie als archeologen in gesprek treden, zodat een serieuze bescherming van het archeologisch erfgoed van de grond komt. Hopelijk kan ook dit artikel ertoe bijdragen dat aan de situatie waarin sprake is van 'onbekend maakt onbemind' een einde komt. EĂŠn ding staat daarbij als een paal boven water: het beschermen van het archeologisch erfgoed is een zaak van politie, justitie en archeologen! Postbus 20302, 2500 EH Den Haag Noten 1 Patrick van Domburg is parketsecretaris bij het Openbaar Ministerie in het arrondissement 's-Gravenhage. 2 Uiteraard betreft het hier zaken van verschillend kaliber. Zo zijn er gevallen bekend waarin groepen personen voor puur geldelijk (en niet wetenschappelijk) gewin graven naar oude voorwerpen, al dan niet op terreinen waarop bevoegde archeologen reeds met onderzoek bezig zijn. De vondsten komen soms binnen een kort tijdsbestek in de (internationale) handel terecht, waardoor ze uit het zicht van de wetenschap zijn. Gravers die hun vondsten doen in een al vaak omgeploegde akker, zijn wetsovertreders van een aanzienlijk klei-

96


ner kaliber. Zie over de mogelijkheden van rangschikking Vreenegoor, 1997. 3 Hoe groot dit deel is, is niet bekend. Globaal gezegd geldt dat de politie zaken met voldoende bewijs inzendt naar het OM. Bij vragen van de zijde van de politie, bijvoorbeeld over de bewijsbaarheid van een zaak, zal veelal contact met het parket van de officier van justitie worden opgenomen. Niet duidelijk is in hoeverre er tussen de politie en de (negentien) arrondissementen in ons land afspraken zijn gemaakt, dan wel dat er gedragslijnen zijn te onderkennen, betreffende het insturen van Monumentenwetzaken naar het OM.

bracht dat iedere keer dat werkzaamheden worden verricht met als doel het opsporen van monumenten waardoor verstoring van de bodem optreedt, er sprake is van het doen van opgravingen (...). Hetgeen door het doen van de eerste opgraving nog niet is verstoord kan immers door het doen van een latere opgraving alsnog verstoord worden, terwijl het voorts uit het oogpunt van handhaving van het verbod van het eerste lid van artikel 39 Monumentenwet 1988 van belang is en overeenkomt met de strekking van die bepaling dat niet slechts kan worden opgetreden in geval voorheen geen opgravingen ter plaatse hebben plaatsgevonden.

10 Zeer beperkte graafwerkzaamheden in verband met de bouw van kassen en 4 De praktijk laat zien dat niet alle bij de kweekbakken waren mogelijk in een politie bekend zijnde gevallen van illegawierde die als beschermd monument le graverij na verloop van tijd naar het was aangemerkt. Doorslaggevend hierOM worden gestuurd. Soms zal dit tebij was dat aan de structuur, met name recht zijn, bijvoorbeeld wanneer onvolde stervormige indeling van de wierde, doende bewijs in een zaak zit; soms ook als zodanig geen schade werd berokniet, bijvoorbeeld in het geval dat volkend. Voorts was van belang dat door doende bewijs voorhanden is, maar dat het aanbrengen van de kassen en op opmaken van een dossier toch achkweekbakken de mogelijkheid van het terwege blijft. verrichten van wetenschappelijk onder5 Formeel juridisch gezien is er pas sprake zoek niet verloren zou gaan, (KB van 16 van 'vervolging' als een rechter zich met oktober 1979, nr. 25). Zie editie Schuurde strafzaak bezighoudt, zodat het aanmans & fordens nr. 52,1997, p. 57. gaan van een schikking niet onder dit begrip valt. In het dagelijks spraakgebruik 11 In deze 'noodsituatie' zal geredeneerd zien we echter vaak dat onder vervolgen moeten worden dat sprake is van 'verzowel het aangaan van een (geldelijke) plaatsen' of'wijzigen' in de zin van artischikking, als het aanbrengen van een kel 11 lid 2 Mw. Een vergunning (ontzaak voor de rechter wordt verstaan. heffing van het verbod in lid 1) voor de graafactiviteiten is dan een vereiste en 6 Deze conclusie is gebaseerd op een (eleckan bij het College van Burgemeester tronische) rondgang langs de parketten en Wethouders van de betreffende gevan de officieren van justitie en de meente worden aangevraagd. Procureurs Generaal in december 1998. 7 Memorie van Antwoord, Handelingen 12 Wanneer men artikel 47 Mw strikt leest, Tweede Kamer, in: editie Schuurmans valt ook de situatie waarin een zaak & Jordens nr. 52,1997, p. 105. wordt gevonden zonder dat daarbij de 8 In dit verband is de volgende opmerbodem wordt verstoord, onder deze beking van de Minister van belang: paling. Het vinden van een zeventiende eeuwse tabakspijp met fraaie reliëfverHet is juist dat er minder archeologisch onsiering, bovenop een molshoop, zou derzoek plaatsvindt - gezien de onderzoeksdan ook onder de reikwijdte van dit articappaciteit • dan wenselijk zou zijn in het kel vallen, ervan uitgaande dat het een licht van de bedreigingen waaraan monumonument betreft. Ja, zelfs als deze pijp menten onder de waterspiegel blootstaan. op een rommelmarkt wordt aangetrofDe constatering dat méér • verantwoord fen, zou bij strikte lezing artikel 47 van onderzoek wenselijk zou zijn, kan er toe toepassing zijn. Gelet echter op de parleiden dat wetenschappelijke instellingen lementaire geschiedenis bij dit wetsartiméér afspraken maken met particulieren kel alsook de andere bepalingen in de over activiteiten die door deze laatsten op Monumentenwet, moet worden aangeduidelijk bedreigde vindplaatsen onder nomen dat het in artikel 47 om vondeindverantwoordelijkheid van de wetensten gaat die gedaan worden door de boschappelijke instelling kunnen worden ondem te verstoren. Wanneer geen bodemdernomen. verstoring plaats heeft is het Burgerlijk 9 Zie Hoge Raad 17 december 1996, nr. Wetboek (BW) van toepassing. Artikel 5 103.384. Delikt en Delinkwent 97.117. van boek 5 BW geeft aan dat de vinder Ons hoogste rechtscollege overwoog dat verplicht is met bekwame spoed van de een redelijke wetsuitleg met zich mee-

97


vondst aangifte te doen bij een daartoe aangewezen ambtenaar van de gemeente. 13 Memorie van Toelichting, Monumentenwet 1961, zie editie Schuurmans & Jordens nr. 52,1997, p. 116. 14 Zie Rechtbank Alkmaar, 10 oktober 1991, rolnr. 165/1991. In deze uitspraak komt naar voren dat het voor de eigendomsvraag niet uitmaakt of je legaal dan wel illegaal (zonder vergunning) opgravingen hebt gedaan. 15 Als een gemeente opgravingsbevoegdheid heeft, is niet de staat maar die gemeente eigenaar. Overigens is de eigendom van het rijk van tijdelijke aard en gaat, indien de vondsten worden overgedragen aan een provinciaal depot, over naar de provincie. Zie Memorie van Toelichting bij artikel 43 Mw. Artikel 43 Mw ziet op het eigendomsrecht op een 'roerend monument'. Als het een onroerend monument betreft, bijvoorbeeld een bakstenen muur, zal het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn. Vinder en grondeigenaar zijn dan beide voor gelijke delen eigenaar. 16 De voorganger van het verdrag van Valetta is het op 6 mei 1969 in Londen ondertekende Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed. Bij dit verdrag is Nederland nooit partij geweest. Ratificatie van het verdrag van Valetta staat open voor leden van de in 1949 opgerichte Raad van Europa, alsmede voor staten die partij zijn bij het Europees Cultureel verdrag. 17 Wet van 9 april 1998, Staatsblad 1998, 196. 18 Landen die al wel hebben geratificeerd zijn: Andorra, Bulgarije, Estland, Finland, Frankrijk, Hongarije, Ierland, Liechtenstein, Malta, Monaco, Noorwegen, Polen, Portugal, RoemeniĂŤ, Zweden en Zwitserland. Bron: mededeling Directie Wetgeving en juridische zaken van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, op 16 februari 1999. 19 Bron: mededeling Directie Wetgeving en juridische zaken van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschapopen, op 16 februari 1999. 20 Hierbij dient wel beschouwd te worden of een vergunningsvereiste kan worden beperkt tot bepaalde locaties, alsmede wat de effecten van een detectorverbod kunnen zijn. Wanneer het leidt tot het vaker ontduiken van de aangifteplicht (art. 47 Mw), moet worden beoordeeld of een detectorverbod de bescherming van het archeologisch erfgoed nog wel

98

dient. 21 Zie bijvoorbeeld Holleman 1999. In de bodem van De Meern werd een 'kijkgaatje' gemaakt om de toestand van een Romeinse platbodem te bekijken. Het Nederlands Instituut voor Scheeps- en onderwater Archeologie onderzoekt mogelijkheden voor behoud ter plaatse. Is de bedreiging te groot, dan zal tot onderzoek en berging worden overgegaan. 22 Zie de artikelen 160 en 161 Wetboek van Strafvordering. 23 Uit de praktijk kunnen de volgende situaties ter illustratie worden genoemd: verdachten worden op heterdaad betrapt, maar niet aangehouden of verhoord omdat niet bekend is dat een strafbaar feit wordt begaan; verdachten worden al dan niet na aanhouding verhoord, zonder dat in de wet wordt nagegaan aan welke zaken bij het verhoor aandacht moet worden besteed om tot een eventuele succesvolle vervolging te komen; proces verbaal wordt opgemaakt terzake van artikel 461 Wetboek van Strafrecht, het 'verboden toegangsdelict' (een overtreding waarop een geldboete van maximaal vijfhonderd gulden staat!) omdat de monumentenwetgeving, waarin een zwaardere overtredingsvariant en een misdrijfvariant zijn opgenomen, onbekend terrein zijn. 24 Ontdekking op heterdaad heeft plaats wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is, aldus artikel 128 Wetboek van Strafvordering. 25 Over de inhoud van de zaak kunnen (helaas) geen mededelingen worden gedaan omdat het dossier niet tijdig bovengronds is kunnen komen. Literatuur T. Holleman, 1999. Rare rietmat. TweeĂŤnhalve kilometer romeinse weg gevonden in Leidsche Rijn. NRC Handelsblad 13 maart 1999, 53. Jonge, G. de, 1997. Het beerputarrest of hoe schatgravers vergeefs probeerden de monumentenwet te omzeilen. Westerheem 46, 29-30. Koopmans, B., Tuinstra, B. en Westenbroek, B. (red.), 1993. Het huis te Palenstein in Zegwaart: historisch en archeologisch onderzoek naar een kasteel in het

veen. Zoetermeer: Historisch Genootschap Oud Soetermeer. Vreenegoor, E., 1997. Metaaldetectie in de toekomst. Rede, gehouden op 31 mei 1997, bewerkt door J. van Dalen. Detectormagazine, 1998, 4-9.


Crematie in de rimboe Een landschappelijk afwijkend Uzertijd-graf in zuid-west Salland BJ. Groenewoudt, Th. Spek en S. Cuijpers

Inleiding Hoog en droog, dat is het beeld wat velen hebben van de Oost-Nederlandse zandgronden. Ten onrechte, want tot in recente tijd was het overgrote deel van dit gebied nat, moerassig en ongeschikt voor bewoning. Van het Sallandse dekzandlandschap, dat wil zeggen het gebied tussen de IJssel en de Sallandse heuvelrug, was naar schatting slechts 10% bewoonbaar. Daarbij gaat het om de dekzandruggen en koppen die door uitgestrekte natte vlakten en laagten omgeven waren. Onveranderlijk was deze situatie echter niet, want de stand van het grondwater was alles behalve stabiel. In droge perioden, zoals de Vroege Ijzertijd, was de bewoonbare oppervlakte vermoedelijk groter dan in later tijd.1 Dit doet de vraag rijzen of het terecht is dat alle laag gelegen gebieden in Salland op de 'Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden' (IKAW) van Nederland een lage 'indicatieve waarde' hebben gekregen.2 Dat betekent dat de dichtheid aan archeologische sporen hier naar verwachting gering is. Maar zijn deze gebieden in archeologisch opzicht werkelijk zo kansarm? Zijn hier werkelijk alleen depotvondsten, zoals bijlen, te verwachten? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is gericht veldonderzoek nodig. Als aanzet hiertoe is onlangs 5 km van het cunet van een nieuwe gasleiding tussen Okkenbroek en Schalkhaar (gem. Deventer) geĂŻnspecteerd (afb. 3).3 Het tracĂŠ van deze gasleiding loopt grotendeels door laaggelegen gebied. De verkenning vond plaats op 31 juli en 2 en 10 augustus 1998.

de verkenning alleen een concentratie gecremeerd menselijk bot op.4 De vindplaats ligt tussen de Spanjaardsdijk en de Zandwetering, ten noorden van Schalkhaar (afb. 2 en 3). De crematie is gevonden op het stort naast de leidingsleuf in brokken venige leem. De betreffende grond is afkomstig uit het ca. 4 m brede en 80 cm diepe middendeel van het in totaal 12 m brede cunet. Afgezien van deze strook was het cunet tot net onder de bouwvoor uitgegraven (diepte ca. 30 cm). Het deel van het stort waar de eerste botfragmenten werden aangetroffen is zorgvuldig uitgetroffeld. Dit leverde nog meer crematie op evenals, op een afstand van enkele meters, een klein stenen artefact. In de verdere omgeving is het stort eveneens nauwkeurig

Afb. 1. De ligging van het onderzoeksgebied.

Het onderzoek Afgezien van enig post-middeleeuws en sub-recent vondstmateriaal leverde 99


LEGENDA I.K.A.W. |

| lage archeologische waarde

I '; :••< ~"A middelhoge archeologische I

'v',1 waarde

m i l hoge archeologische waarde

m j water ^ 1

bebouwd A.M.KVC.M.A. (ROB)

crematie

bewonlngssporen

schaal 1:50.000

JCHIS Afb. 2. Uitsnede uit de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW).

Afb. 3. Het cunet van de gasleiding (links). Rechts bevindt zich de Zandwetering (foto ROB).

100

onderzocht maar dit leverde, afgezien van een zeer geringe hoeveelheid subrecente scherven en stukjes baksteen (afkomstig uit de bovengrond), geen verdere vondsten op. Met behulp van een door de Gasunie ter beschikking gestelde graafmachine is een onderzoek ingesteld naar de herkomst van de crematie.5 Naast de vindplaats is het cunet over een oppervlakte van circa 5 bij 15 m verdiept. Eerst moest een laag opgebracht zand worden verwijderd. Onder dit zand kwamen verschillende sub-recente ontginningsgreppels tevoorschijn die de bodemopbouw ernstig hadden verstoord. Eveneens werd de rand van het cunet van een eerder (in 1971) aange-

legde gasleiding aangesneden. Crematie werd niet meer gevonden. Landschap Het landschap in de omgeving van de vindplaats wordt gedomineerd door voormalige moerassen (Wechelermars, Baarlermars), vochtige dekzandvlakten en lage dekzandruggen. De dichtstbijzijnde hogere dekzandrug (8.7 m +NAP) is de ca 15 ha grote Baarler Kamp, die 500 m naar het oosten ligt. Niet alleen de Baarler Kamp, maar ook de andere dekzandruggen in de omgeving, hebben een esdek dat is ontstaan als gevolg van plaggenbemesting. De vindplaats zelf bevindt zich in de randzone van een moerassige depressie, die onderdeel uitmaakt van de langgerekte dalvormige laagte die zich 1.5 km naar het oosten en 2.0 km naar het westen uitstrekt. Deze laagte maakt deel uit van een uitgestrekt 'mars'gebied, waartoe ook de verder naar het noord-westen gelegen Wecher Mars behoort. Marsen zijn natte laagten met een sterk lemige bodem.6 Volgens de kaart van het natuurlijke landschap van Salland van Spek7 ligt de vindplaats precies op de plaats waar een dalvormige dekzandlaagte (DZ-5)8 grenst aan een lage dekzandrug (DZ2). Deze in het veld nauwelijks waar-


neembare rug bevindt zich pal ten westen van de vindplaats. Het natuurlijke bostype in de categorie marsen waartoe de Wecheler Mars behoort (voedselrijk door kwel) is meestal het Eiken-Haagbeukenbos. Op plaatsen die regelmatig overstroomden en die een sterke kwelstroom in de ondergrond hadden groeide normaal gesproken Vogelkers-Essenbos. Vermoedelijk al in de Middeleeuwen zijn de voedselrijke marsen tot grasland ontgonnen omdat ze zeer geschikt waren voor beweiding.9 Op topografische kaarten uit het eind van de 19e eeuw staat ter plekke van de vindplaats nog een perceel hakhout aangegeven. Bodem Gebleken is dat de op het stort gevonden crematie afkomstig moet zijn uit een laag venige en sterk ijzerhoudende leem dat zich direct onder de 25-30 cm dikke bouwvoor bevindt (maaiveldhoogte: ca. 5.30 m+NAP). Ter plekke van de vindplaats geeft de bodemkaart 1:50.000 ijzerrijke leekeerdgrond aan (fPLn5/zandige leem/grondwatertrap II).10 Het bodemprofiel waarin de crematieresten zijn aangetroffen is om verschillende redenen een bijzonder profiel (fig. 4). We behandelen de profielopbouw in genetische volgorde, dat wil zeggen van onder naar boven. De basis van het profiel wordt gevormd door een dikke laag zwak lemig Jong Dekzand uit het Laat-Glaciaal (Weichselijstijd). Via een zeer scherpe overgang gaat het dekzand vervolgens over in een 15-20 cm dikke laag veenmosveen. De scherpe overgang duidt erop dat de veengroei is begonnen in een nog zeer koude periode, toen er nog niet of nauwelijks bodemvorming mogelijk was. We denken daarbij aan de eindfase van het Laat-Glaciaal of aan het Preboreaal. Overigens waren plaatselijk wel enige sporen van bodemvorming in het dekzand zichtbaar, evenals enkele doorgaande boomwortels. Het einde van de veengroei is bepaald met behulp van Ci4-datering en lag

rond 8000 BP (gecalibreerd ca 6800 BC), dat wil zeggen in het Vroege Atlanticum (7990 + 50 BP; GrN24174). Klaarblijkelijk lag de onderzochte plek in het Vroege Holoceen in een afvoerloze dekzandlaagte waar water stagneerde en veen kon groeien. Het voedselarme karakter van het veen duidt op de afwezigheid van rijk kwelwater of overstromingswater. Later zou dit veranderen. Een nadere analyse van de bovenste centimeters van de veenlaag leerde dat sprake is van een duidelijke bijmenging van leem en zand. Binnen enkele centimeters gaat het veen over in een zandhoudende leemlaag van ca 25 cm dikte. Deze leemlaag blijkt zeer slecht gesorteerd te zijn, een teken dat we hier met sterk verspoeld materiaal te maken hebben. Naast een relatief grote siltfractie (2-50 mu) bevat de leem ook vrij veel matig fijn zand (50-200 mu) en ook zo'n 10-12% klei (< 2 mu). Zonder enige twijfel is de zandhoudende leemlaag ontstaan door opslibbing en verspoeling als gevolg van overstromingen. De silt- en kleifractie zullen van elders zijn aangevoerd. 5.30 m.—

2160±50BP (2520±80 BP)

5.00 m. —

^=^Z^=^=^=J:

~]

7990±50 BP

Ajb.4. Bodemprofiel. Legenda: 1 zwak lemig dekzand, 2 mosveen, 3 zandhoudende leem, 4 venige/oerige leem, j zandige/ humeuze leem (bouwvoor).

101


Vermoedelijk gaat het om verspoelde en opnieuw afgezette lemen van de Formatie van Kreftenheije of om verspoelde lössleem. De zandfractie zal voor een belangrijk deel afkomstig zijn van de flanken van de nabije dekzandrug. Bij hoge waterstanden woelde het overstromingswater het nodige zand los dat wat lager in het terrein werd afgezet. Gezien de ligging op enkele kilometers landinwaarts van de toenmalige IJssel en de relatief hoge ligging van het profiel in het landschap (ca 4.5 tot 5 m +NAP), zal de vorming van de leemlaag alleen bij zeer hoge waterstanden hebben kunnen plaatsvinden. Het tijdstip waarop het leem is afgezet en de snelheid waarmee dit gebeurde is onbekend. Een datering laat in het Subboreaal (vanaf het begin van de Ijzertijd?) lijkt het meest aannemelijk want vanaf dat moment nam de bewoning in de regio sterk toe11 waardoor de natuurlijke vegetatie in snel tempo zal zijn aangetast. Dit zal erosie en de verspoeling van leem en zand hebben bevorderd. De leem gaat over in een ca 15 cm dikke moerige en 'roestige'12 laag waaruit een veenmonster kon worden geselecteerd voor datering. Dit leverde een Ci4-datering van 2160 + 50 BP op (GrN24173; gecalibreerd 354-100 BC).'3 Geologisch valt dit in het begin van het

Subatlanticum, archeologisch in de Midden- en Late Ijzertijd. Uit het feit dat de leem overgaat in venig materiaal blijkt dat de dynamiek van het overstromingswater in de loop van de Ijzertijd duidelijk moet zijn afgenomen. Het bestudeerde profiel lag gezien de aanwezigheid van veen nog altijd nat, maar werd veel minder vaak bereikt door hoog water van de rivier. Naar de reden hiervan kunnen we bij gebrek aan betrouwbare gegevens alleen maar gissen. Had de IJssel inmiddels zijn loop wat verlegd? Raakte het studiegebied om één of andere reden afgesloten van overstromingsinvloed? Was de bewuste periode klimatologisch misschien wat droger waardoor de regenval in het achterland afnam en het aantal overstromingen eveneens? We weten het niet. Wel kunnen we uit bovenstaande gegevens afleiden dat de IJssel in zowel het Atlanticum als in het Subboreaal enige dynamiek heeft gehad. Ongepubliceerde gegevens van DLO-Staring Centrum uit de rivierdalen van de Vecht en de Oude IJssel ter hoogte van Vorchten-Marle duiden eveneens op een zekere rivierdynamiek vanaf het Atlanticum. Het statische beeld dat onlangs over de IJssel in de Atlantische periode is geschetst dient dus wellicht wat te worden bijgesteld."*

Tabel 1. Gegevens >io mm fractie Skeletcategorie

gewicht

kleur

verbrandingsgraad

fragmentatie in mm

neurocranium (hersendeel van de schedel)

10

grijs/wit

III-V

27

viscerocranium (aangezicht)

11

grijs/wit

III-V

26

axiaal (wervelkolom)

1

grijs/blauw

III

30

diafysen (lange beenderen)

72

grijs/wit

III-V

64

epifysen (gewrichtskop)

1

grijs/wit

III-V

17

102


*-** 4fcfc

ï 11 De crematie De bij Schalkhaar gevonden crematie is een bijzondere vondst. Niet op zichzelf, maar vanwege de afwijkende landschappelijke situering. Alvorens hierop in te gaan zal eerst de crematie zelf worden besproken (fig. 5). Het gaat om een kleine hoeveelheid verbrand menselijk botmateriaal, in totaal 128 gram. Alle botcategoriëen zijn vertegenwoordigd. Het merendeel van de groter dan 10 mm fractie is afkomstig van diafysefragmenten. Schedelfragmenten zijn ook redelijk vertegenwoordigd. Er is zeer weinig materiaal van de wervelkolom en de epifysen aanwezig. De kleur van de botfragmenten varieert van grijs-blauw naar grijs-wit. De verbrandingsgraad ligt tussen de 550 en 800 graden Celsius. De botfragmenten zijn tussen de 17 en 64 mm groot. Het totaalgewicht van de crematieresten bedroeg 128 gram, verdeeld over 95 gram voor de groter dan 10 mm fractie en 33 gram voor de 3-10 mm fractie.

Gezien de geringe hoeveelheid resten kon er geen geslachts- en leeftijdsbepaling morfologisch verricht worden. Ook waren er geen metrische geslachtskenmerken aanwezig. Er is aanvullend histologisch leeftijdsonderzoek gedaan. Hierbij wordt de botstructuur onder de microscoop bekeken. Het blijkt te gaan om de resten van minimaal 1 individu. Het histologisch leeftijdsonderzoek is verricht op drie botfragmenten. Deze zijn waarschijnlijk geen van driëen afkomstig van het dijbeen. De leeftijd is daarom wat ruimer in twee leeftijdsklassen aangegeven.'5 De botstructuur vertoont een beeld wat overeenkomt met een leeftijd tussen de 34 en 47 jaar. De crematieresten dateren blijkens een Ci4-datering in het einde van de Vroege Ijzertijd of het begin van de Midden-IJzertijd (GrN-24172: 2420 + 100 BP; gecalibreerd 760-400 BC). Dat is dus wat ouder dan het veen uit de moerige laag waaruit de crematie afkomstig is. Het feit dat de crematie geconcentreerd is aangetroffen maakt

Afl-SDe crematieresten (foto ROB).

103


de kans gering dat het ouder is dan het veen en dat de crematieresten zich niet meer in situ bevonden. Vermoedelijk heeft de wijze waarop het ter datering aangeboden moerige materiaal is verzameld in een 'gemiddelde' datering van de betreffende bodemlaag geresulteerd en is het onderste niveau daarvan wat ouder dan de Ci/f-datering aangeeft. Als dit juist is (en gelet op de waarschijnlijkheidscurves bij de dateringen) dan dateert de crematie vermoedelijk tussen ca. 550 en 400 BC.

Discussie

Afb. 6. Het stenen artefact (tekening H. Peeters).

104

Het reliĂŤf van de ondergrond en de venigheid van de bodemlaag waarin de crematieresten zijn gevonden duiden er op dat de crematie aan de rand van een moerassige laagte is gedeponeerd. Dat er op dat moment in het centrum van deze laagte water stond blijkt uit de aanwezigheid van zoetwaterslakken die daar in dezelfde laag als de crematie zijn gevonden.'6 De afwezigheid van ander vondstmateriaal maakt het onwaarschijnlijk dat de crematie als onderdeel van een hoeveelheid afval is gedumpt. Blijkbaar hebben we te maken met een begraving. Gezien de landschappelijke situering is dat een opmerkelijke conclusie. Crematiebij zettingen op vergelijkbare

lokaties zijn niet bekend.17 Wel zijn er aanwijzingen voor het ritueel gebruik van moerassen en venen in verschillende perioden. Onduidelijk is of we te maken hebben met een geĂŻsoleerde bijzetting. Gezien de resultaten van zowel de verkenning als de kleine opgraving lijkt het er wel op, maar zonder een grootschalige opgraving is deze vraag niet met zekerheid te beantwoorden. In de brokken grond waaruit het bot is geborgen zijn slechts enkele partikels houtskool waargenomen. De dode is dus blijkbaar elders verbrand, waarna de crematie uit de as van de brandstapel is gezocht en vervolgens elders, al dan niet verpakt in een container van organisch materiaal, gedeponeerd. Uit de positie in de brokken grond die op het stort zijn gevonden is af te leiden dat de vertikale spreiding van de crematieresten 10-15 c m heeft bedragen. Over de horizontale spreiding bestaat geen zekerheid maar deze kan hoogstens een meter zijn geweest, vermoedelijk minder. Het feit dat ze dicht bij elkaar zijn gevonden is de enige indicatie dat het stenen artefact (afb. 6) bij de crematiebijzetting hoort. De bijzondere steensoort (vermoedelijk basalt) is verdacht en deed aanvankelijk vermoeden dat het stuk afkomstig is van wegverhar-


ding. Onderzoek heeft echter aangetoond dat de breukvlakken oud zijn en dat het stuk met zekerheid geretoucheerd is.18 In Oost-Nederland zijn in de prehistorie nauwelijks andere steensoorten dan vuursteen gebruikt voor de fabricage van kleine werktuigen. Helaas biedt het werktuig geen aanknopingspunten voor een datering.

overgang van de Vroege- naar de Midden Ijzertijd, is vastgesteld op een dekzandrug ten zuiden van de Colmschater Enk.21 Het is wellicht geen toeval dat ook daar in het aangrenzende lage gebied (het dal van de Schipbeek) stukjes verbrand bot zijn aangetroffen. Helaas bleken deze niet determineerbaar.

Een intrigerende vraag is waar de mensen hebben gewoond die de crematie in het moeras hebben gedeponeerd. Bewoningssporen ouder dan de Middeleeuwen waren uit de omgeving niet bekend. De noordgrens van het bekende bewoningscomplex van Deventer en Colmschate (Margijnen Enk, Rieler Enk, Colmschater Enk) ligt 1.5 km ten zuiden van de vindplaats. De lage dekzandrug waaraan de vindplaats van de crematie grenst heeft geen enkele aanwijzing voor bewoning opgeleverd. Op zichzelf bewijst dit niets, want de waarnemingscondities waren hier zeker niet optimaal. Bovendien zijn kortstondig bewoonde nederzettingen soms dermate vondstarm dat ze archeologisch nauwelijks traceerbaar zijn.'9 Toch lijkt het onwaarschijnlijk dat de lage zandrug als woonplaats fungeerde want deze is dermate laag dat het ook daar ten tijde van de deponering van de crematie erg nat geweest moet zijn. Als woonplaats het meest kansrijk is de reeds genoemde Baarler Kamp. In het westelijke deel van deze kamp zijn in februari 1999 24 boringen uitgevoerd met een grote edelmanboor (diameter: 20 cm). De onderste 25 cm van het esdek is gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 4 mm. Ook zijn twee proefputjes met een formaat van 1 bij 2 m gegraven. Het resultaat was een kleine hoeveelheid nederzettingsafval uit, naar alle waarschijnlijkheid, de Ijzertijd of de Romeinse tijd.20 De lage vondstdichtheid en de geringe omvang van de vondstspreiding duiden op een kortstondige bewoning bestaande uit ĂŠĂŠn of enkele huisplaatsen. Een soortgelijke vorm van bewoning, uit de

Conclusie Op de IKAW heeft het verkende gebied terecht een lage indicatieve waarde. Inderdaad is de dichtheid aan 'archeologie' gering. Aan de andere kant is eens te meer gebleken dat het niet verstandig is dit soort gebieden zondermeer af te schrijven. Het weinige wat we er vinden is veelal afwijkend en alleen al daarom belangwekkend. De landschappelijke situering van de crematiebij zetting bijvoorbeeld, wijkt af van het bekende patroon. Dat is een interessant gegeven dat mogelijk enig licht werpt op de vraag waarom we uit sommige perioden (en in sommige gebieden) zo weinig begravingen kennen. Zo zijn er in Oost-Nederland veel begravingen uit de Late Bronstijd en de Vroege Ijzertijd bekend, maar veel minder uit de periode daarna. Verschillen in grafritueel spelen hierbij ongetwijfeld een rol. Een dichte concentratie crematies in urnen en duidelijk zichtbare randstrucruren zal eerder worden ontdekt dan verspreide bijzettingen zonder grafgiften, grafkuilen of bijbehorende structuren. Toch, en dat is al herhaaldelijk gesuggereerd, moeten we er ook rekening mee houden dat men de (cq. sommige) doden in bepaalde perioden ver weg en op ongebruikelijke plaatsen aan de aarde toevertrouwde. Dergelijke lokaties op te sporen is voorlopig het zoeken naar een speld in een hooiberg, maar dat wil niet zeggen dat dat altijd zo zal blijven. Net zo goed als dat voor nederzettingen geldt zijn er wellicht ook patronen te herkennen zijn in de landschappelijke situering van afwijkende verschijnselen en 'losse vondsten'. Zo ligt het voor de hand dat

105


de randzone van voormalige moerassen die dicht bij bewoningskernen liggen relatief kansrijk zijn. Voor beekdalen geldt dat zonder twijfel. Willen we inderdaad verder dan het traditionele archeologische onderzoek en een vollediger inzicht verwerven in het gebruik van het landschap door de mens, dan zullen we op zoek moeten in die delen van het landschap waar nog nauwelijks is gezocht. Vaak zal dat niets opleveren, maar soms ook iets bijzonders. Voor wie er genoeg van heeft alleen nog maar meer van hetzelfde te vinden ligt hier wellicht een mooie uitdaging. ROB, Postbus 1600, 3800 BP Amersfoort Literatuur Bosch, F. ten, M. Groothedde & B.J. Groenewoudt, 1997. De archeologie van 'het Swormink'. Over bewoningsexpansie en -continuïteit in Colmschate (gem. Deventer), Westerheem 46, 22-40. Cuijpers, A.G.F.M. & H. Schutkowski, 1993. Histological Age Determination of the cremated Human Bones from the Urnfields of Deventer-'t Bramelt en Markelo-Friezenberg, Helinium 33, 99-107. Deeben, J., D.P. Hallewas, J. Kolen & R. Wiemer, 1997. Beyond the Christal Ball: Predictive Modelling as a Tool in Archaeological Heritage Management and Occupation History, in: W.J.H. Willems, H. Kars <? D.P. Hallewas: Archaeological Heritage Management in The Netherlands, Fifiy Years State Service for Archaeological

Investigations, 76-118. Assen/Amersfoort, Van Gorcum/ROB. Groenewoudt, B.J. & A.D. Verlinde, 1989. Ein Haustypus der NGK und ein Vorratsgrube aus der Frühen Eisenzeit in Colmschate, gem. Deventer, mit einem Beitrag von J. Buurman. In: Berichten ROB 39, 269-295. Groenewoudt, B.J, Th. Spek, H.M. van der Velde, J.H.C. Deeben & D.G. van Smeerdijk, 1998. Raalte-Jonge Raan: de geschiedenis van een Sallandse Bouwland-

kamp (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 58), Amersfoort. Spek, Th., 1996. Het Sallandse dekzandlandschap, in: Th. Spek, F.D. Zeiler & E. Raap: Van de Hunnepe tot de zee, de geschiedenis van het waterschap Salland,

23-45 (Publicaties van de IJsselacademie nr. 96), Kampen.

106

Verlinde, A.D., 1987. Die Graber und Grabfunde der Spaten Bronzezeit und Frühen Eisenzeit in Overijssel, Proefschrift Leiden. Noten 1 Groenewoudt et al. 1998: 94-98. 2 Zie Deeben et al. 1997: fig. 2. De IKAW is een product van de ROB. 3 De verkenning vond plaats in het kader van het ROB-speerpuntprogramma 'essen'. 4 Determinatie F. Laarman en S. Cuijpers (ROB). Er is een kleine kans dat enkele botfragmentjes dierlijk zijn. 5 Onze dank gaat uit naar de heren L.T.B. Vogelaar (projektmanager) en F. Driehaus (uitvoerder). J. Andréa (IBID) en A.D. Verlinde (ROB) leverden een belangrijke bijdrage aan het veldwerk. 6 Spek 1996: 39-40. 7 Kaartbijlage bij Spek 1996. 8 De geconstateerde aanwezigheid van leem in de depressie betekent dat we eigenlijk te maken hebben met legendaeenheid DZ-6 (dalvormige dekzandlaagte met löss/beekleem), waarvan de begrenzing door Spek iets zuidelijk getrokken is. 9 Spek 1996: 40. 10 Kaartblad 27-Oost (1966). 11 Ten Bosch et al. 1997. 12 Deze roestvorming is onstaan onder invloed van ijzerhoudend kwelwater. 13 De - minder betrouwbaar te achten - datering van de fijnste fractie van het veen (<i8o mu) leverde een Ci4-datering op van 2520 + 80 BP(GrN 24291; gecalibreerd 796-528 BC). 14 Spek 1996, hoofdstuk IJssel. 15 Cuijpers & Schutkowski 1993. 16 Het betreft de Grote Posthoren (Planorbis corneus), een soort van stilstaand zoet water met een rijke vegetatie, en het Diepslakje (Bithynia tentaculata) die in meren rivieren en kanalen voorkomt. Ook is de Tuinslak (Cepea hortensis) vertegenwoordigd. Dit is een soort van vochtige plaatsen en bossen (determinatie F.J. Laarman, ROB). 17 Dat geldt niet alleen voor de urnenveldenperiode (Verlinde 1987: 308-27), maar ook voor andere tijdvakken (mededeling W. van der Sanden, prov. Drenthe). 18 Met dank aan J. Deeben, ROB. 19 Zie bijvoorbeeld Groenewoudt et al. 1998: 67-9. 20 Ook zijn enkele kogelpotscherfjes en vuurstenen artefacten gevonden. 21 Groenewoudt & Verlinde 1989, Ten Bosch et al. 1997.


Kort archeologisch nieuws Vondsten ouder dan gedacht Aardewerkvondsten uit Harderwijk uit de jaren tachtig blijken minstens een eeuw ouder dan voorheen aangenomen. Dat bleek bij een bezoek van de stadsarcheoloog van Deventer en Zutphen, Michel Groothedde, aan het depot van de AWN-afdeling aldaar. Groothedde kon veel van het aardewerk dateren in de eerste en tweede helft van de 13e eeuw, dus uit de tijd van de stadsrechten (1231) en de daarop volgende expansie. Bovendien trof hij er flink wat delen van steengoed-kannen aan, die bekend staat als keramiek van BrĂźhl. Die zijn zeldzaam op de Veluwe. Alles wijst op een bijzondere middeleeuwse ontwikkeling van de stad. De Stadsomroeper, 10 februari 1999 Kelten hebben nooit bestaan Een vooraanstaand historicus van het British Museum heeft de knuppel in het hoenderhok gegooid door te beweren dat de Kelten als etnische eenheid nooit hebben bestaan. Volgens hem is daarvoor geen enkel historisch of archeologisch bewijsmateriaal. Pas in de 18e eeuw wordt er voor het eerst een verband gelegd tussen de Welshe, Ierse, Schotse en Bretonse taal. Van dat moment af noemden al deze verschillende volkeren zich plotseling 'Keltisch'. Het is de tweede keer dat er controversiĂŤle beweringen over de Kelten worden gedaan. Vorig jaar werd door archeologen geconstateerd dat Kelten niet de ruige stijders waren die we uit de verhalen kennen, maar een gemoedelijk herdersvolkje vormden. De Engelsen zijn niet blij met dit soort uitspraken. Nieuwsblad van het Noorden, 26 februari 1999

Amstelkasteel geen kasteel Stadsarcheoloog Baart van Amsterdam graaft onverdroten voort naar het Kasteel van de Heren van Amstel. Van het in 1994 ontdekte gebouw, dat veel opschudding en controverse opleverde binnen archeologische en geschiedkundige kringen, zijn nu opnieuw enkele muren en torens blootgelegd. Baart spreekt voorzichtigheidshalve van een bolwerk of vesting, maar laat de mogelijkheid dat het gaat om 'het' kasteel nog steeds open. Kasteel of niet, de vondst is historisch gezien hoe dan ook erg belangrijk. Trouw, 2j februari 1999 Hunebed in een handomdraai Een Brits ingenieur heeft voor de ogen van stomverbaasde archeologen in twee uur tijd een deksteen van vijf ton op drie dragers gezet. Archeologen gingen er steeds van uit dat er miljoenen manuren nodig waren om de loodzware hunebedstenen op hun plaats te krijgen. Dat blijkt dus helemaal niet nodig. De ingenieur werkte met boomstammen als hefboom en drie houten stutten rond het zwaartepunt van de steen. Daardoor is de deksteen met minimale inspannning in de gewenste positie te manouvreren. De kleinere dragende stenen kunnen zo makkelijk onder de deksteen gerold worden. De ingenieur heeft bij zijn werk alleen hulp gehad van zijn vijfjarig zoontje. Cobouw, 8 maart 1999

Deskundigen oordelen over Malta Staatssecretaris Van der Ploeg van Cultuur heeft een commissie van deskundigen ingesteld, die zich gaat buigen over toekomstige eisen aan archeologische opgravinFundering van keien in Amersfoort gen. Met de invoering van het Verdrag van Aan de Mooierstraat in Amersfoort is onMalta zullen er meer vergunningen beder een woonhuis een compleet fundament schikbaar komen voor opgravingen. Van van flinke keien gevonden. Stadarcheoloog der Ploeg wil de kwaliteit van de opgravinTimo d'Hollosy denkt dat de keien als vergen waarborgen door eisen te stellen aan steviging van de zachte bodem hebben gede uitvoerders. Hij hecht er veel waarde diend. Dergelijke keienfundamenten zijn aan dat de archeologen zelf bepalen hoe die eigenlijk alleen bekend uit het buitenland kwaliteitszorg er uit zal zien. De commissie en vormen in ons land dus een zeldzaambestaat uit een dwarsdoorsnede uit het heid. Het woonhuis stamt waarschijnlijk (professionele) archeologisch veld. uit de 16e eeuw. Persbericht, Amersfoortse Courant, 11 maart 1999 27 februari 1999

107


IJzertijdman met vlechten

In Lent bij Nijmegen is een zeer bijzonder graf gevonden uit de Ijzertijd. In deze tijd (5e eeuw v.Chr.) komen normaalgesproken geen lijkbegravingen voor. Daarnaast is het een 'dubbelgraf: boven de eerste begraving ligt overdwars een tweede dode, met het gezicht gekeerd naar de onderste en met de hand beschermend in de nek. Mogelijk gaat het om de vrouw van de onderste man, die op verdenking van moord is terechtgesteld en in hetzelfde graf geworpen. Caesar schrijft al over dergelijjke processen. Een laatste opmerkelijke vondst zijn vlechten oorringen. Deze behoorden met zekerheid toe aan de man, zodat voor het eerst duidelijk is dat ook mannen in de Ijzertijd vlechten konden dragen. NRC Handelsblad, 20 maart 1999 VOC-kanon naar dierentuin

De Stichting Akerendam Expedition 1999 gaat één van de gietijzeren kanonnen van het VOC-schip 'Akerendam' bergen. Het schip verging in 1725 voor de kust van Noorwegen. Tien duikers zullen het 850 kilo zware kanon deels met behulp van nieuwe technieken bergen en conserveren. Daarna moet het schiettuig een vaste plek krijgen in het acht miljoen liter water bevattende zeeaquarium van Burgers' Zoo in Arnhem. Technici en archeologen zullen vervolgens waken over de conditie van het kanon. Persbericht,

23 maart 1999 Fries museum schrapt archeologie Goed voorbeeld doet goed volgen. Nadat het Bonnefantenmuseum in Maastricht de afdeling archeologie heeft gesloten, gaat het Fries Museum nu hetzelfde doen. Net als in Maastricht heeft de directeur van het Fries Museum een uitgesproken voorliefde voor moderne kunst. De presentatie van de archeologische vondsten vormden al jaren een sluitpost. Topstukken uit de Friese archeologie lagen in afschreven vitrines van reizende tentoonstellingen zonder opsmuk en uitleg weg te kwijnen. De sluiting van de afdeling archeologie is een rechtstreeks gevolg van de privatisering van het museum in 1998. In het licht van de noodza-

108

kelijke commercialisering gokt de directeur geheel op de moderne kunst. Niet lang geleden was het nog één van de rijkste cultuurhistorische musea van Nederland. Friesch Dagblad,

29 maart 1999 Stadsmuren in Alkmaar

Bij graafwerkzaamheden in Alkmaar zijn kort achter elkaar twee stadsmuren gevonden. De eerste is 35 meter lang en stamt vermoedelijk uit 1530. Eén meter westelijk daarvan lagen de fundamenten van een muur van eind I3e/begin 14e eeuw. Daarmee is de oudste stadsmuur van Alkmaar gevonden. Alkmaar kreeg in 1254 stadsrechten en was uit dien hoofden verplicht om een muur te bouwen. Deze oudste muur blijkt 'poeren' als fundering te hebben. Dit zijn pakketten van kloostermoppen die om de paar meter een bouwwerk ondersteunen. De fundering was blijkbaar niet ononderbroken. Waarschijnlijk kende de muur dus ook bogen. Noordhollands Dagblad

31 maart 1999 Mammoet in nieuwbouwwijk

Op een nieuwbouwlocatie in Pijnacker (ZH) is een slagtand van een mammoet gevonden van 20.000-40.000 jaar oud. De tand zat in zand dat sleephopperzuigers hadden opgezogen uit de Noordzee. Het is de 60 cm lange linkerslagtand van een vrouwelijke mammoet, die tussen de 50 en 70 jaar oud was. Algemeen Dagblad, 12 april 1999 Romeinen in Zuid-Beveland

Op de plaats waar de 6,5 km lange Westerscheldetunnel moet komen zijn bij het plaatsje Driewegen sporen gevonden van Romeinse aanwezigheid. Het betreft twee rijen palen met punten, waar vermoedelijk bebouwing op heeft gestaan. Er zijn ook nog andere palen gevonden, die op het oog willekeurig in de grond zijn geslagen. De palen dateren waarschijnlijk uit de 2e of 3e eeuw, gezien het tegelijk gevonden aardwerk. Provinciale Zeeuwse Courant, 14 april 1999

Paul van der Heijden


Literatuurbespreking Inge Schoups & Arnold Wiggers (Red.) m.m.v. Liesbeth van der Doe, Leida Goldschmitz, Henk Hendrikse, Jan Kuipers, Ronald Rijkse, Ad Tramper en Arnold Wiggers, Philips van Marnix van Sint Aldegonde. Uitgeverij Pandora Antwerpen 1998. ISBN 90-5325-103-0. Prijs ƒ 68,-. 213 pp. Op 15 december 1998 was het precies 400 jaar geleden dat Philips van Marnix, heer van Sint Aldegonde en West-Souburg, in Leiden overleed. Velen kennen hem slechts als de vermoedelijke auteur van ons nationale volkslied. Als vertrouweling van Willem van Oranje werd Marnix één van de leidende figuren tijdens de opstand tegen de Spaanse overheersing. Gedurende een korte periode was Marnix burgemeester van Antwerpen. Na de Val van Antwerpen keerde hij terug naar Slot Aldegonde, zijn kasteel in West-Souburg (gem. Vlissingen). Daar woonde hij van 1579 tot 1595 met een tweejarige onderbreking tijdens zijn burgemeesterschap van Antwerpen. Tijdens het voorbereidende werk voor het aanleggen van een hoofdriolering ten behoeve van een nieuwbouwwijk in 1971 stuitte men bij het slopen van een boerderij op funderingsresten van dat ooit zo befaamde kasteel. Onder leiding van de toenmalige provinciaal archeoloog in Zeeland, ir. Jan Trimpe Burger, werd in de daarop volgende winter een noodopgraving naar de restanten van het Slot Aldegonde georganiseerd. In het Zeeuws Tijdschrift van 1972 wijdt hij een tweetal korte artikelen aan respectievelijk het kasteel en de bij het onderzoek verzamelde vondsten. Een uitvoerige publicatie - zo schrijft hij in een voetnoot - wordt door hem en de gemeente-archivaris van Vlissingen voorbereid. En toen werd het stil, bijna dertig jaar lang vernemen wij niets meer of het kasteel en de vele spectaculaire vondsten. De toegezegde uitvoerige publicatie is er nooit gekomen. En dan, voor velen toch nog onverwacht, ligt hier een bijzonder fraai en rijkelijk geïllustreerd boek voor ons. Een boek dat weliswaar over Marnix van Sint Aldegonde gaat, maar waarin ook volop aandacht wordt besteedt aan zijn Souburgse woning. Voor het eerst wordt hier aan de hand van onder andere de opgravingsresultaten de

Onbekend type container uit WestSouburg met verschillende varianten van merktekens (uit besproken boek).

geschiedenis van het kasteel van WestSouburg beschreven. Het boek bevat vanzelfsprekend een aantal bijdragen over Marnix zelf: 'Philips van Marnix van Sint Aldegonde en Antwerpen' (dr. Jan van Roey), 'Marnix in dienst van Oranje; diplomatie op Europees niveau' (prof. dr. Rudolf De Smet), 'Philips van Marnix en Zeeland 1585-1595' (Ad Tramper) en 'Marnix van Sint Aldegonde: God, Nederland en Oranje' (drs. Ronald Rijkse). Onze aandacht gaat uiteraard vooral uit naar het kasteel zelf en naar de resultaten van het archeologische onderzoek. Jan Kuipers (die we reeds kennen als onder andere de eindredacteur van het fraaie boek over het verdronken Zeeuwse dorp Valkenisse) gaat in op de geschiedenis van het kasteel en zijn bewoners met als toetje een rondreis langs de andere kastelen die Zeeland kent of kende. De eerste vermelding van het kasteel van West-Souburg dateert uit 1450; het definitieve einde kwam in i783/'84 tot stand. Maximiliaan van Oostenrijk, Philips de Schone, Johanna van Aragon en andere toenmalige groten der aarde verbleven er. Het kasteel beleefde zijn grootste luister van globaal 1425 tot 1525, de Bourgondische periode. Met heel de rijke voorgeschiedenis had Marnix niets van doen. Hij kocht op oudejaarsdag 1578 niet meer dan de geblakerde ruïnes van het enkele jaren daarvoor verwoeste kasteel. De noodopgraving werd destijds onder bijzonder barre omstandigheden uitgevoerd.

109


•&>

Kasteel West-Souburg naar een gravure uit 1598 (uit besproken boek).

110

"

'

Veel bodemvondsten werden van onder het ijs opgevist. Schatgravers lieten zich daardoor niet ontmoedigen en veel materiaal werd bij nacht en ontij door hen gerecupereerd. Maar wat resteerde is boeiend genoeg: uiteraard veel roodbakkend aardewerk en steengoed, maar ook een fraai gedecoreerde kaarsenbak, een majolica schotel uit Valencia, fopkannetjes van witbakkende klei, vijf majolica albarelli van Spaanse herkomst, een prachtige kacheltegel met daarop het wapen van Bourgondië, een benen brilmontuur, een tinnen kan en dito schotel, enzovoorts. Henk Hendrikse en Leida GoldschmitzWielinga laten een aantal van die bodemvondsten de revue passeren. Het meeste materiaal dateert van voor Marnix' tijd, uit de Bourgondische bloeiperiode van het kasteel. Het fraai en rijk en veelkleurig geïllustreerde artikel van Henk en Leida verschaft ons geen gedetailleerd inzicht in de samenstelling van het verzamelde materiaal. Daarvoor is dit boek ook niet bedoeld. Het zou ook niet zo veel zin hebben gehad, want bij deze noodopgravingen was het niet mogelijk om bijvoorbeeld de beerput, waaruit het meeste materiaal tevoorschijn kwam, systematisch te onderzoeken. Veel van de vondsten die nu in de schijnwerpers worden geplaatst, kenden we reeds uit de summiere publicaties van Trimpe Burger. Wat we nog niet kenden, is een 33tal (!) dikwandige, nagenoeg ongeglazuurde, roodaarden 'vazen'. Ze zijn 13 tot 16,5 cm hoog en een deel ervan draagt een ingestempeld merkteken met de letters 'M' en 'b'. De letter 'M' zou - aldus de auteurs - kunnen verwijzen naar Maria (van Bourgondië), de letter 'b' naar de stad Brugge. Op

één van de vazen komt een wapenschild voor, dat lijkt op dat van Adriaan van Borssele van Brigdamme. Hoewel dergelijke 'vazen' uit Brugge zelf onbekend zijn, menen de schrijvers, dat er voldoende aanleiding bestaat voor de veronderstelling dat deze ooit in opdracht van Adriaan van Borssele, mogelijk in Brugge, zijn vervaardigd met West-Souburg als eindbestemming. Zij denken aan een functie als verpakkingsmateriaal voor een product dat vanuit Brugge werd aangevoerd, bijvoorbeeld kruiden. Persoonlijk zou ik een meer zuidelijker herkomst zeker niet willen uitsluiten. Qua vormgeving komen deze vazen bijvoorbeeld sterk overeen met zeventiende eeuwse majolica honingvazen uit Manises, Spanje. Dergelijke vazen bevinden zich o.a. in museale collecties in Cambridge (GB), Keulen (D.) en Kortrijk (B.). Uit een beerput met zulk luxueus aardewerk mag ook interessant glaswerk worden verwacht. Onder de titel 'Bijzondere, opmerkelijke en meer gangbare glasvondsten uit het kasteel van Souburg' geeft Jaap Kortman een beeld van verfijning en luxe, zoals dat te verwachten is bij het glaswerk van de hoogste elite in de vijftiende en zestiende eeuw. Samenvattend kunnen we concluderen, dat Philips van Marnix van Sint Aldegonde een

bijzonder fraai en lezenswaardig boek is. Een boek met voor archeologen een wat misleidende titel, want de meest boeiende waarnemingen aan kasteel en vondstmateriaal betreffen immers de periode die aan Marnix voorafging. Een oude belofte is ingelost: na bijna dertig jaar kunnen we eindelijk kennis maken met het archeologische onderzoek van het kasteel van West-Souburg. Gerrit Groeneweg J.J.B. Kuipers. Zeeuwen tegen het water. Sporen van de waterstaatsgeschiedenis in

Zeeland. Provincie Zeeland 1998. ISBN 90-71565-52-1. Prijs ƒ 7,50. In de cultuurhistorische reeks van de provincie Zeeland is het zevende deeltje verschenen. Het vormt de afsluiting van drie samenhangende deeltjes, waarvan Zeeuwen te water; Sporen van een maritiem verleden (1996) en Zilt en Zoet; Sporen van waterge-

bruik in Zeeland (1997) de rij openden. Wie ingewijd wil worden in het wonderlijke spel van het water dat duinen en dijken belaagt en gelijkertijd bondgenoot is, moet Zeeuwen tegen het water zeker aanschaffen.


Trouwens, voor ƒ 22,50 zijn de drie deeltjes gebundeld te koop onder de titel Zeeuwenen het water.

Zoals water vele gedaanten kan aannemen, kent Zeeland ook verschillende gezichten. De drie hoofdstukken van het meer dan 100 pagina's tellend boekje geven blijk van deze metamorfosen: (I) Land uit het water, (II) Water over het land en (III) Water uit het land. Jan Kuipers neemt de lezer mee naar de 'oudste Zeeuwen'. Via de ontwikkeling van het landschap in de Steentijd wandelen we door de prehistorie naar de veilige hoogten in de vroege Middeleeuwen: de vliedbergen, die in de 12e en 13e eeuw soms borg stonden voor de vorming tot kasteelbergen ofmottes. Van de oudste 'bedijkingen' in Zeeland is geen spoor bewaard; slechts een aantal plaatsnamen verwijzen nog naar de periode waarin men 'zeulde met manden vol slik'. In de 12de eeuw werden de oude kernen van de Zeeuwse eilanden bedijkt. Van grote betekenis waren de Vlaamse abdijen van de Cisterciënzer orde (in 1098 gesticht), evenals die van de Norbertijnen (1120). Kuipers maakt een rondreis over de onvolprezen Zeeuwse eilanden en op boeiende wijze slaagt hij erin de bedijkingen onder de loep te nemen; zowel de defensieve als de offensieve! De polders leverden twee belangrijke producten op: graan en meekrap, waarvan het laatstgenoemde een typisch Zeeuws landbouwgewas bleek. Het werd om de wortels geteeld, die de grondstof leverden voor een roodbruine textielverf (voor wol, later ook voor katoen en zijde). De oudste vermelding stamt uit de 14e eeuw. De meekrapcultuur verdween in de 19e eeuw. Sinds de 16de eeuw werden vele polders bedijkt of herdijkt. Watervloeden waren immers talrijk. Landmeters bereidden de bedijkingen voor in 'de geest van de Renaissance'. Strakke, rechthoekige verkavelingen met daarin elkaar loodrecht kruisende wegen. Grote kreken werden botweg afgedamd. Met hun kronkelend verloop zijn ze, zoals Kuipers verwoordt, 'een aangename variatie op het strakke patroon van het omringende land.' Een verwevenheid van natuur en het ingrijpen van de mens daarin; zo zou ik het willen duiden. Landschappelijke kunst? Van landaanwinst naar landverlies. Tussen 1014 en 1530 vonden 45 stormvloeden plaats die alle schade veroorzaakten. Wie leerde vroeger op school niet de namen: Verdronken land van Saeftinghe en van Reimerswaal!

Kuipers verhaalt van de sagen, de legenden... en de harde werkelijkheid. Chronologisch behandelt hij de rampen in latere eeuwen. Zo staat hij ook stil bij het verdronken dorp Valkenisse, dat de laatste jaren veelvuldig in het nieuws is geweest en gelukkig niet alleen dankzij de schatgravers! Uiteindelijk komt Kuipers uit bij de stormvloed van 1953, die in Zeeland 873 slachtoffers veroorzaakte. Kuipers volgt de sporen van de herinneringen in het landschap aan de Ramp. Ook het begrip ontpoldering ontkomt niet aan een beschouwing. In het derde en laatste hoofdstuk neemt Kuipers de lezer mee naar de dijken, duinen, inlagen en karrevelden: het waterstaatkundig erfgoed. Kuipers vervolgt met - hoe kan het anders de Deltawerken. Als afronding komen tot slot de gemalen en de waterschappen nog aan bod. Deze laatste lonken naar schaalvergroting, zowel naar het noorden als het zuiden. 'Bovengewestelijke' aspiraties. Net zoals de progressieve visie van de Vlaamse abdijen. De tijd waarin het Zeeuwse polderland werd geschapen. De geschiedenis herhaalt zich! Zeeuwen tegen het water is een heerlijk boekwerkje. Zeer verhelderend geschreven met fraaie afbeeldingen. Zeker voor een groot publiek toegankelijk en wetenschappelijk onderbouwd volgens de nieuwste inzichten. Zeeuwen zijn zuinig - vandaar de buitengewoon lage prijs van het boekje. De gehele reeks mag elke provincie in Nederland tot een voorbeeld zijn. Rias Olivier W. de Jonge, Tussen Vliet en strandwal. Archeologisch onderzoek in Voorburg-West; vondsten uit de Bronstijd, de Late Middeleeuwen en de Gouden Eeuw. Voorburg 1998.

ISBN 90-804572-1-3. 32 blz. Prijs: ƒ 22,(incl. porto). Tussen december 1997 en juli 1998 vond er in het westelijk deel van de gemeente Voorburg een opgraving plaats door de Archeologische Werkgroep Voorburg (AWV). De aanleiding voor het archeologisch onderzoek vormde de aanleg van een nieuwbouwwijkje Nieuw Bleijenburg. Vanwege de ligging in de nabijheid van de strandwal, het Romeinse stadje Forum Hadriani en een van de oudste overgangen over de Vliet (de Oude Tolbrug) waren de verwachtingen hoog gespannen. De resultaten bleven dan ook niet uit. Er werden resten aangetroffen uit de Bronstijd, de

111


Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. In Tussen Vliet en strandwal worden de resultaten van het onderzoek op een aantrekkelijke wijze gepresenteerd. Na inleidende hoofdstukken over de opgraving en de bewoningsgeschiedenis van Voorburg worden in hoofdstuk 4 de vondsten uit de Bronstijd toegelicht. Naast vuursteen werd vooral aardewerk gevonden dat gedateerd wordt in het begin van de Midden-Bronstijd (rond 1700 voor Christus). In hoofdstuk 5 worden de vroeg-i4de-eeuwse sporen van een boerderij met een bakstenen vloer besproken. Opvallend was de vondst van een complete, ingegraven kogelpot, die door de auteur in het begin van de 13de eeuw wordt gedateerd, maar m.i. ook nog wel wat later gedateerd kan worden. In hoofdstuk 6 komen de restanten van een haventje annex scheepswerf aan de orde, terwijl in hoofdstuk 7 de resultaten van het archief-onderzoek meer context geven aan deze vondst. Ten westen van het buitenverblijf Bleijenburg (waarna de huidige nieuwbouwwijk is genoemd) werd in 1632 de buitenplaats Redenburg gebouwd op een terrein waar toen al een scheepsmakerij aanwezig was. De naam van dit buiten verwijst mogelijk naar een aanlegplaats voor schepen. In hoofdstuk 8 en 9 worden de 17de- en 18deeeuwse vondsten van de werf en de haven besproken. De inhoud van de besproken publicatie geeft een goed overzicht van de bewoningsgeschiedenis van dit deel van Voorburg, zoals die gereconstrueerd kon worden op basis van de opgraving. Wat de uitgave vooral bijzonder maakt, is de aantrekkelijke presentatievorm. De vormgeving, het gebruik van kaderteksten voor achtergrondinformatie en fullcolour afbeeldingen maken het tot een echt publieksgericht werk. De uitgave van de Archeologische Werkgroep Voorburg kan dan ook een voorbeeld zijn voor andere archeologische werkgroepen. Arnold Carmiggelt Tonny Vos-Dahmen von Buchholz. Het land van het witte paard. Baarn, Uitgeverij De Fontein, 1999.127 blz. Prijs ƒ 27,90. Lees ik in de RMO/AIC Knipselkrant Archeologie no. 207 een bericht, dat de Kelten nooit hebben bestaan, maar in de 18e eeuw zijn 'uitgevonden'. En het is niet de eerste de beste die dit beweert. Prof. Simon James, verbonden aan het British Museum, is de zegsman. Er is woedend op gereageerd. De Labourafgevaardigde voor Cardiff vindt de theorie 'lariekoek'. "Ik ben Keltisch en daar ben ik trots op", sprak hij ziedend.

112

Geen sterk argument overigens. Nog meer grote woorden passeerden de revue: etnische zuivering en genocide. Hoe dan ook, als de gemeenschappelijke noemer van de bevolkingsgroepen die Brittannië destijds bewoonden, mag men nog steeds de Kelten beschouwen.' Tonny Vos gaat in haar laatste jeugdroman 'Het land van het witte paard' van het vertrouwde beeld uit. Men zou de inhoud aldus kunnen samenvatten: Van Empel naar de Sabrina (Severn) en weer terug. Bran van Amba (Empel) weet zijn vader, stamhoofd Commius van de Eburonen, ervan te overtuigen, hem naar Pretannië (Engeland) te laten gaan om handelscontacten te leggen. Op zijn reis maakt hij kennis met een andere wereld, met heuvelforten, stenen heiligdommen (Stonehenge) en het grandioze witte paard van Uffington. Daar leeft het paardenvolk, dat wilde paarden temt en fokt en de paardengodin Epona vereert. Bran wordt door het paardenvolk gevangen genomen, verdacht van paardendiefstal. Het ziet er beroerd voor hem uit. Hij is ertoe voorbestemd, de offerdood te sterven. Hij heeft echter buiten de waard(in) gerekend: de jonge vrouw Gwen. Zij bevrijdt hem en beiden trekken de wijde wereld in, hij als ontheemde, zij als bannelinge. Tijdens hun zwerftocht weet Bran de nodige handelscontacten te leggen. Zijn missie is geslaagd. Maar hij voelt zich verantwoordelijk voor Gwen. Aan het eind van hun reis wacht hen een grote teleurstelling. Gwen's tante Gwyar, die zij in gedachten had om een veilig onderdak te bieden, is met haar man naar Gallië vertrokken. Dan is Bran er rijp voor. "Gwen, word mijn vrouw". En zij, tussen lachen en huilen in: "Ik dacht dat je het nooit zou vragen." Ze keren samen terug naar Amba aan de Mosa (Maas), in vergelijking met het welvarende Keltisch Engeland, het einde van de wereld. Maar Bran is weer thuis, in zijn vertrouwde omgeving. De handelscontacten werpen hun vruchten af. En Gwen? Zij denkt met weemoed terug aan haar zuster Riannon. Maar binnen de nederzetting heeft zij haar eigen taak: verzorgster van de dieren. Ik heb de roman van Tonny Vos in één adem uitgelezen. Zoals gewoonlijk heeft ze zich goed gedocumenteerd. Verklarende woordenlijsten en een uitgebreide literatuurlijst leggen daarvan getuigenis af. De geraadpleegde literatuur gaat wel uit van het bestaan van de Kelten. En welke publikatie kwam ik tegen? Simon James. Ontdek de wereld van de Kelten, uit 1994. Het kan verkeren. Paul Stuurman


Literatuursignalement Neujahrsgruss 1999; Jahresberichtfür 1998, Westfalisches Museum fur Archaologie. - Amt fur Bodendenkmalpflege - Munster und Altertumskommissionfur Westfalen.

Munster, 1998.124 S. (Landschaftsverband Westfalen- Lippe). Weliswaar iets later dan vorig jaar valt de Neujahrsgruss 1999 bij mij in de brievenbus, maar dat doet niets af aan de unieke prestatie om in de eerste maand van het nieuwe jaar een jaarverslag van het vorige jaar het licht te doen zien. En in een opmaak om U tegen te zeggen, met een keur aan afbeeldingen in kleur en zwart-wit. En last but not least - een 'Veranstaltungskalender', waarin Karel de Grote een grote rol speelt.

Archaologie in Deutschland; Heft 1,1999:

In 799 ontmoetten Karel de Grote en paus Leo III elkaar in Paderbom en die ontmoeting had, zowel voor Karel, paus Leo en het keizerschap grote gevolgen. Geen wonder dat Karel de Grote 'Schwerpunktthema' is in deze aflevering. Het gaat om de volgende bijdragen: Gipfeltreffen in Paderborn; Westfalen zwischen Franken und Sachsen; Langsax und Spatha; Die Pfalz im Sachsenland; Ein Land im Wandel; Ein Ingelheimer Goldmünzfund von 1996.

Archeologie in Limburg, nr. 78, december 1998: Wim Hupperetz beschrijft een aantal baggervondsten, afkomstig uit Herten-Ooi en van 1964-1967 geborgen. Hierbij zijn vijf fragmenten van menselijke schedels. Een tweetal kon dankzij 14C gedateerd worden: 4700-4800 BP en 1070-1170 BP. E. Rensinck en P. Vleugels (RAAP) gaan nader in op een archeologische kartering in VenrayDe Hulst. Wiel Luys houdt de herinnering levend aan de TRAP-route 'Swalmen'. Sjra Borsboom vestigt de aandacht op een recreatieve fietsroute langs motte-burchten in en rondom Sittard. J.P. de Warrimont bespreekt het gidsje van Koos Steehouwer 'Lang grubben, groeven en graven' (Archeologische routes in Nederland 17) en W. Dijkman vestigt de aandacht op de tentoonstelling in het Gallo-Romeins Museum Tongeren, getiteld 'Fabelachtig. Wonder-

lijke wezens uit de oudheid'. A.J. Groenendijk, E.P.M. Meijs en J.P. de Warrimont behandelen Midden-Paleolithische vondsten in de Hezerwatergroeve te Veldwezelt (België) bij Maastricht, F. Engelen beschrijft een tocht naar kasteel Daelenbroeck bij Herkenbosch. S. Borsboom en R. van Doorn gaan nader in op de vondst van een Midden-Paleolithische schaaf bij Sittard.

Spiegel Historiael 34,1999, nr. 2-3. Themanummer: Rome recycled. Het gebruik van het verleden in de eeuwige stad.

Interessant voor alle liefhebbers van Rome en dat zijn er velen. Een opsomming van de vele interessante bijdragen moge volstaan: K. van Berkel, en P. Rietbergen. Rome. P. Rietbergen. Van tijd naar eeuwigheid: Rome. P.G.P. Meyboom. Het Gouden Huis van Nero, een verdwenen droompaleis. S. de Blaauw. Het voortbestaan van de oude Sint-Pieter. B. Treffers. Bernini geeft Rome een nieuwe beeldtaal. K. van Berkel. De obelisken van Rome. L. van Hasselt. Een beeld voor Bruno. Het monument als politiek wapen. H. de Valk. Het Nederlands Instituut. Een historische rondleiding.

Archeologie in de Betuweroute; nieuwsbrief 9.

Utrecht, Projectgroep Archeologie, 8 pp. Eerst een gesprek met Frans van Erkel, regisseur van de documentaire over archeologie in de Betuweroute. In 'De wetenschap in zaken' wordt een beeld gegeven van het archeologenbos: allerlei zelfstandige bomen, ofwel bedrijven met opgravingsbevoegdheid. In het Opgravingsnieuws wordt aandacht besteed aan de vindplaatsen De Woerd (gem. Resteren), Meteren (gem. Geldermalsen) en de Linge (gem. Tiel).

Monumentenzorg en archeologie in Gouda; nieuwsbrief 15, januari 1999:

In deze aflevering van de nieuwsbrief wordt een beknopt overzicht gegeven van het cultuurhistorisch beleid dat de gemeente Gouda voert. Aanleiding is de aanpassing van drie

113


dingen. Het moet buitengewoon stimulerend zijn om, rekening houdend met de geologische situatie, een poging te ondernemen om het tracé van zo'n oude heirweg vast te stellen. Heirweg wordt hier gebruikt in de betekenis van hoofdverbindingsweg, waarlangs destijds legeronderdelen zich verplaatsten. Het doet goed te zien dat bij de respondenten ook de naam van de onlangs overleden nestor van de Friese geschiedbeoefening voorkomt: dr. Herre Halbertsma te Amersfoort. *

*

H. Koschik (Hrsg.). Brunnen derjungsteinzeit. Intemationales Symposium Erkelenz 27. bis 29. Oktober 1997. Köln, Rheinisches Amtfür Bodendenkmalpfege, 1998. 315 S. verordeningen die samenhangen met mo(Materialien zur Bodendenkmalpflege im numentenzorg: de monumentenverordeRheinland; Heftn). ning, de verordening op de monumentenEnkele jaren geleden werd in Külckhoven, zorg en de verordening op de commissie in de buurt van Erkelenz, een uiterst goed voor welstand en monumentenzorg. Ook geconserveerd houten bouwwerk uit de peorganisatorisch is één en ander veranderd. riode van de Bandkeramische cultuur opgegraven. Het was een waterput, het 'oudste houten bouwwerk ter wereld'. Er werd een Kastelen in Nederland opengesteld voor bezich-symposium aan gewijd, waarin archeologitiging ïggg. Wijk bij Duurstede, Nederlandse sche en natuurwetenschappelijke aspecten aan de orde werden gesteld. Twee NederKastelenstichting, 1999. 32 pp. landse archeologen lieten zich gelden: Jan Een handig boekje, ook voor in archeologie Albert Bakker en Diederik van der Waals, geïnteresseerde lezers. In verscheidene van die samen met Andreas Zimmermann een de vermelde kastelen bevinden zich nl. arsamenvatting van het besprokene gaf. cheologische collecties. Verkrijgbaar bij VW-kantoren en bij de Kastelenstichting zelf: Nederlandse Kastelenstichting, Markt 24, 3961 BC Wijk bij Duurstede, tel. 0343578995. Archeologische Kroniek van Holland 1997; onder redactie van R.M. van Heeringen en M. Meffert. Amersfoort, ROB, 1999.116 pp. 'Bodemprocedures'; kwaliteitshandboek afd. Overdruk uit: Holland 30,1998, no. 6, pp. Archeologie, Dienst Stadsbeheer, Gemeente 311-427. Den Haag. Den Haag, 1999. 45 blz. Ruim 20 jaar heeft het tijdschrift de ROB De Afd. Archeologie werd, als eerste arde gelegenheid gegeven om een overzicht cheologische dienst in ons land, op 19 oktote bieden van de resultaten van de archeolober 1998 van het ISO-9002 certificaat voorgiebeoefening in beide provincies. Vanaf zien. In bijgaand boekwerk staan de heden neemt de provincie Zuid-Holland, in procedures, het beleid en de doelstellingen navolging van de provincie Noord-Holland, van de afdeling beschreven zoals vastgelegd de redactie van de kroniek van de ROB over. volgens het kwaliteitssysteem ISO 9002.

Archeologische Monumentenzorg: Nieuwsbrief Historische Mededelingen Steenwyck; officieelvan de ROB; 1999-1: orgaan van de Historische Vereniging Steen- De opening van NISA door staatssecretaris wijk en Omstreken; 15,1998, no. 3, pp. 72-83: Riek van der Ploeg vormt de hoofdschotel J.D. van der Tuin. Tracering van de oude van deze nieuwsbrief. Vervolgens beheirweg van Stavoren over Steenwijk en schermde landschapsgezichten, een nieuw Coevorden naar Duitsland. beschermingsinstrument. Speciale aanIn de ne-eeuwse 'Zeventien keuren' is al dacht is er voor de archeologie in de Vinexsprake van een zeer oude west-oost verbinlocaties. Willem Willems heeft afscheid ge-

114


nomen als wetenschappelijk directeur van de ROB, omdat hij per 1-2-1999 directeur Kwaliteitszorg Archeologisch Erfgoed bij het Ministerie van O, C en W is geworden. Hoogtepunten uit zijn carrière passeren de revue. Regionaal nieuws completeert deze aflevering van de nieuwsbrief.

EJit/eg 15,1999, pp. 8-13: Alerte Warringa. Archeologie kan soms beter in de bodem blijven. Een twijfelachtige titel. Niet de archeologie, maar het archeologisch erfgoed kan soms beter in de bodem blijven. Het artikel omvat een gesprek met Henriëtte van der Linden, directeur van de ROB. De ROB is een van de culturele buitendiensten van het Ministerie van O, C en W. Zij gaat nader in op de taken van de ROB en schenkt naar verhouding veel aandacht aan de scheepsen onderwaterarcheologie, het pas geopende Nederlands Instituut voor scheeps- en onderwaterarcheologie NISA.

Spiegel Historiael 34,1999, nr. 4, pp. 143147: David Fontijn. Wie het zwaard opneemt... Het krijgersideaal in de Europese bronstijd. Een recente theorie luidt dat in prehistorisch Europa niet zelden sprake was van een positieve waardering van strijd, zich vanaf de bronstijd uitend in een ideologie van krijgshaftigheid. Gedurende de bronstijd begon men vooral bronzen voorwerpen over grote afstanden uit te wisselen. In de

bronstijd ontstond het zwaard, als wapen, maar vooral als symbool. Vergelijk de ceremoniële zwaarden van Jutphaas en Ommerschans. Slechts een kleine minderheid van de omgekomenen werd als krijger begraven. Het geheel ontbreken van bronzen en vooral wapens was een bewuste keuze. Vooral in de late bronstijd werden kostbare voorwerpen als offer achtergelaten, bij voorkeur in rivieren en moerassen. Krijgshaftigheid komt in het zuiden van de Lage Landen tot uiting in offers in rivieren en moerassen. Deze thematiek van het krijgersideaal kreeg een gevoelige deuk door het massagraf uit de vroege bronstijd te Wassenaar. Niets vreedzame, idyllische bronstijdboeren.

Nieuwsbrief Archeologie Provincie Zeeland nr.

6, maart 1999: Om te beginnen een bijzondere vondst uit Zanddijk: Een bouwfragment van kalkzandsteen, waarschijnlijk een onderdeel van een boog, in het wegtracé ter hoogte van de voormalige kerk. Verder een aantal rubrieken: Actuele beleidszaken (Robert van Dierendonck); ROB (Mare Koeken en Tom Hazenberg); Archeologisch Nieuws dec. 1998-febr. 1999; Onderzoek en waarnemingen, te Middelburg; Borssele, noordelijk tracé Westerscheldetunnel, met o.m. de resten van het verdronken Coudorpe en Kruiningen; een grijze waterkan uit Waarde; de AWN-afd. Zeeland ontfermde zich over het archief van de onvolprezen amateur-archeoloog èn onderwijzer J.A. Huibregtse te Burgh, die van 1911-1940 intensief zocht naar archeologische sporen en artefacten in de duinen en op het strand van Schouwen.

Archeologie in Tiel, nov. 1998; 8 pp.: Het Bataafse grafveld Tiel-Passewaay, door M. Groot, C. Tolsma, N. Roymans en E. Vereist, AIVU. Sinds 1996 worden grootschalige noodopgravingen verricht door het AI van de Vrije Universiteit, met steun van vrijwilligers (BATO). Ruim de helft van het grafveld is tot nu toe onderzocht. In 1999 wordt het onderzoek naar het grafveld hoogstwaarschijnlijk voltooid. Vervolgens komt de te verwachten nederzetting ten oosten van het grafveld aan de beurt. De opgraving sluit aan bij één van de onderzoeksthema's van het AIVU: de wisselwerking tussen de Romeinen en de inheemse bevolking

Vechtende mannetjes met erecties, bijlen en schilden op een rotsgravure uit Vitlycke, Zweden. (Uit: Spiegel Historiael 34-4)

115


(Bataven) in dit gebied. De uitgave ziet er prima uit, niet in het minst door de suggestieve vogelvluchtimpressies van het landschap rond Passewaay in de Romeinse tijd. *

j.

*

Scarabee, nr. 39, april 1999; Het grootste deel van deze aflevering is gevuld met de Vikingen-special (dl. 1). De special wordt ingeleid door de Zweedse hoogleraar Dan Carlsson. Verder bijdragen van Roeland Paardekooper (Vikingschepen), Lonneke van Eldijk (Dorestad), Marianne Harbers (een glimp van geloof) en een kritisch verhaal van Theo Holleman over het forvik Viking Centre te York. Als aanvulling artikelen over de Nederlandse archeologie: Ineke Geraerdts over de stad der oudheid in Dierenpark Amersfoort; Robert Jan Swiers over Valkenisse; Keivin Wilson over een Germaanse gladiator, Vitalis; de funderingen van de iye-eeuwse buitenplaats Swanendrift te Alphen aan den Rijn. Vervolgens een wat sensationele bijdrage van de Amerikaanse (!) egyptoloog Bob Brier over leven en dood van farao Toetanchamon, onder de veelzeggende titel "Nilegate ontrafeld". Verder een gesprek met Aad van de Heuvel over monumenten. Tenslotte een aantal vaste rubrieken: Nederlands nieuws, Belgisch nieuws, enz., enz.

in actief. Tot dan toe was de prehistorie van West- en Oost-Vlaanderen slecht gedocumenteerd. De conserveringstoestand van de vindplaatsen is in het algemeen slecht. Vervolgens worden enkele recente vondsten beschreven: sporen van Neanderthalers te Aalter en een aantal vindplaatsen op de grens van laat-neolithicum en mesolithicum (13.000-5000 v. Chr.), ondermeer de vroeg-mesolithische nederzetting bij het Verrebroekdok bij Antwerpen.

Fibula 40,1999, nr. 1: M. Holahan. Op jacht naar de schat. Een zoektocht naar de verdwenen Incabeschaving (pp. 4-7). In 1980 beleefde de Ier Mihall Holahan in Bolivia een spannend avontuur bij een zoektocht naar Incagraven (1400 v. Chr. 1532 AD). Samen met enkele andere Europeanen en met plaatselijke Indianen ging hij op zoek en trof hij in een graf een mummie aan, gewikkeld in textiel. Nader onderzoek bracht aan het licht, dat het ging om de mummie van een jonge man, die behoorde tot de welgestelde TihuanacoHuari-beschaving (ca. 600-1000 AD).

M. Hulst en E. Weber. Uit de beerput. De archeologie van het huishoudelijk ajval Archaeological Dialogues 5,1998, nr. 2:

Deze aflevering is in zijn geheel gewijd aan gender archaeology, d.w.z. de archeologie van de geslachten. Na een redactionele inleiding volgt het 'discussion article': A. Bernard Knapp. Who's come a long way, baby? Masculinist approaches to a gendered archaeology. Hierop commentaren van D.W. Bailey, M.C. Gutmann, P. Treherne en een reactie van A. Bernard Knapp. Vervolgens een uitvoerige bijdrage van L. Meskell: Oh my Goddess! Archaeology, sexuality and ecofeminism. Tot slot een heel anders getint artikel van J. Pollard en M. Gillings. Romancing the stones. 'Towards a virtual and elemental Avebury', het bekende laatneolithische heiligdom. Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent; NR - dl. LII,

Gent 1998; pp. 1-16: Ph. CrombĂŠ. Recent steentijdonderzoek aan de Universiteit Gent. Een voorlopige balans. Sinds het midden van de 80-er jaren is het steentijdonderzoek in een ware stroomversnelling geraakt en veranderd van passief

116

(Archeologiereeks; pp. 8-10). Graaien in andermans poep en huiselijk afval lijkt in eerste instantie geen pretje. Maar met name beerputten zijn vanwege hun vaak overvloedige vondsten een waar informatief eldorado. Het beerputtenonderzoek is voor de bestudering van de materiĂŤle cultuur van de late Middeleeuwen en de nieuwe tijd van groot belang.

Archeologie in de Betuweroute; nieuwsbrief

10. Utrecht, Projectgroep Archeologie Betuweroute, april 1999. In deze nieuwsbrief aandacht voor medewerkers, wier namen intussen onlosmakelijk zijn verbonden aan Trijntje, de boomstamkano en de voetstap. Het zijn achtereenvolgens Claudia Kraan, Bert Fermin en Frank van der Heijden. Datering Trijntje 5692-5610 v.Chr., de boomstamkano 54735057 v.Chr. Opgravingsnieuws: Vindplaats De Bogen bij Geldermalsen (Late Nieuwe Steentijd t/m Midden-Bronstijd (ca. 29001150 v.Chr.).


Archeobrief'10. Amsterdam, SNA, lente 1999. 30 pp. Na het SNA Nieuws het thema: hoe veranker je het archeologisch erfgoed in de planologie (Barrie Needham), in het omgevingsonderwijs (Jeroen van der Vliet), in de toeristenindustrie (Paul van Gessel). Vervolgens een bijdrage van Margriet Haagsma over het Nederlands Instituut in

Athene (NIA). Daarna de bijlagen: een museale presentatie in Sittard, het Batavenproject, het Archeologisch Diensten Centrum (ADC), de 25-jarige AWN-afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland en het NISA. Verder, zoals altijd, de welkome vaste rubrieken. Paul Stuurman

Tentoonstellingen en evenementen NEDERLAND

Tot de bodem uitgezocht, t/m 20 juni 1999. Stratemakerstoren, Waalkade 83/84, Nijmegen, 024-3238690. - Duizend voorwerpen uit ĂŠĂŠn enkele afvalput geven een kijkje in het dagelijkse leven van de Nijmeegse jet set tussen 1350 en 1850. Archeologie in Den Haag, 3 juli t/m 22 augustus 1999. Haags Historisch Museum, Korte Vijverberg 7, Den Haag, 070-3646940. - Overzicht van 17 jaar archeologie Den Haag, waaronder Ockenburgh, centrum en de VINEX-locatie Wateringse Veld. Maar of de mijlpalen te zien zijn? Schoenen uit de grond, t/m 4 juli 1999. Groninger Museum, Museumeiland 1, Groningen, 050-3666555. - Overzicht van gevonden schoeisel uit de periode 1100-1800 en de veranderingen in vorm en versiering door de eeuwen heen. De Dom digitaal, t/m 4 juli 1999. Museum Catharijneconvent, Nieuwegracht 63, Utrecht, 030-2317296. - De historische ontwikkeling van de verbeelding van het Utrechtse Domcomplex, van een zegel uit 1292 tot een cd-rom uit 1998. Archeologische expositie 'De Musschenberg', t/m augustus 1999. Stedelijk museum Roermond, Andersonweg 4, Roermond, 0475-333496. - Recente en vroegere vondsten uit het gebied Roermond - Herten Het kinderspel behaagt ons wel, t/m 2 september 1999. Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt i8k, Haarlem, 023-5313135. - Tollen, knikkers, ballen, poppen, maar ook een middeleeuwse zoemschijf, tiepel, pinkel en snorrebot. Allemaal vondsten uit Nederlandse opgravingen. Primeur is het speelgoed uit de beerput van het huis van Rembrandt. Dag Schat, t/m 12 september 1999. Goois Museum, Kerkbrink 6, Hilversum. - Reizende expositie van metaaldetectorvondsten, in samenwerking met de Detector Amateur. Boeiende catalogus. Grote Goden, t/m 26 september 1999. Allard Pierson Museum, Oude Turfmarkt 127, Amsterdam, 020-5252556. - De jeugd kan op educatieve wijze kennismaken met het veelgodendom van Egypte, Griekenland en het Romeinse Rijk.

117


De Voelbare Leegte, t/m 10 oktober 1999. Museon, Stadhouderskade 41, Den Haag, 070-3381338. - Tentoonstelling over 2000 jaar dodenculruur in Nederland in periodes en thema's. Gegarandeerd multimediaal! Opgedolven Klanken, 12 september t/m 28 november. Drents Museum, Brink 1, Assen, 0592-312741. - Kijk-luister-doe tentoonstelling over archeologische vondsten van muziekinstrumenten uit noordwest-Europa. Mummies!, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Onconventionele tentoonstelling die ingaat op het mummificatieproces en de religieuze en sociale betekenis ervan. !Actie Romein!, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Speciaal voor kinderen opgezette tentoonstelling over het leven in Nederland in de Romeinse tijd. Multimediaal, interactief en vooral heel erg leerzaam. Volwassenen kunnen alleen in de weekeinden en op de woensdagmiddag terecht. Who's afraid ofAncient Blue, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Monumentale sculpturen uit Egypte en de Klassieke Wereld in een fraai (blauw) decor. Antiek Toerisme: een reis langs het mooiste van het RMO, t / m eind 1999.

Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - De meest opvallende voorwerpen uit de verzamelgebieden van het museum. Het Badhuis, t/m januari 2000. Thermenmuseum Heerlen, Coriovallumstraat 9, Heerlen, 045-5605100. - Tweeduizend jaar badcultuur in Oost en West worden - vaak letterlijk - tastbaar via verhalen, voorwerpen, geuren en films. Moderne kuurparken blijken een lange geschiedenis te hebben! Ambachten onder het Statenplein, t/m 2000. Kamer van Koophandel, Groenmarkt 17, Dordrecht, 078-633 72 03.

Duiffibula, eerste helft 9e eeuw (Kunst und Kultur der Karolingerzeit).

118


- Kleine expositie over het archeologisch onderzoek onder het Statenplein naar kleine huisjes van middeleeuwse ambachtslieden; o.a. de unieke 13e eeuwse lap leer met daarop afbeeldingen van de jacht en draakachtige karakters. Mythen, mensen en muziek, 10 december 1999 t/m 12 maart 2000. Allard Pierson Museum, Oude Turfmarkt 127, Amsterdam, 020-5252556. - Grote overzichtstentoonstelling over muziek in de Griekse en Romeinse Oudheid: muziekinstrumenten, afbeeldingen, verhalen en reconstructies. Geschiedenis en archeologie van de streek, nieuwe vaste collectie. Stedelijk Museum Het Domein, Kapittelstraat 6, Sittard, 046-4513460. - Behalve het gebruikelijke vitrinewerk ook enorm veel leuke activiteiten voor kinderen. Ook jongeren kunnen zich - multimediaal - uitleven. Eveneens zeer geschikt voor volwassen! BUITENLAND Munt en eenheid, t/m juli 1999. Gallo-Romeins Museum, Kielenstraat 15, Tongeren (België), 0032-12-233914. Archeologie en virtuele realiteit, 4 juli t/m 29 augustus 1999. Pavillon de Chasse, Chemin du Grand Marais, Villeneuve d'Ascq (net onder Roubaix, Frankrijk), 0320-435570. Kunst und Kultur der Karolingerzeit, 23 juli t/m 1 november 1999. Museum in der Kaiserpfalz, Erzbischöfliches Diözesanmuseum en Stadtische Galerie Am Abdinghof, Paderborn. - Een nog nooit vertoonde verzameling van 600 archeologische voorwerpen en 300 kunstschatten uit de hele wereld brengt licht in het 'duistere' Karolingische tijdperk. De expositie is verdeeld over drie musea in Paderborn, waar 35 jaar geleden resten van de keizerlijke Palts zijn herontdekt, een broertje van Nijmegen dus. Europa ten tijde van Ulysses, t/m 8 augustus. Kunst- und Ausstellungshalle der Bundesrepublik, Friedrich-Ebert-AUee 4, Bonn. - Goden en helden van het bronzen tijdperk (ca. 2400-600 v.Chr.). Gallo-romeinse archeologie en dienst methodes, t/m 31 oktober 1999. Pavillon de Chasse, Chemin du Grand Marais, Villeneuve d'Ascq, 0320-435570. Romeinse villa's en rurale sites in België, t/m 21 november 1999. Musée du Chateau de Flers, Chemin du Char Botte, Villeneuve d'Ascq, 0320-435570. EVENEMENTEN Contactdag Noordbrabantse amateurarcheologen De aanstaande jaarlijkse contactdag voor Noordbrabantse amateurarcheologen wordt traditiegetrouw georganiseerd door de Archeologische sectie van het Noordbrabants genootschap en de Stichting Brabants Heem. 's-Morgens worden drie inleidingen gehouden door Guido van den Eynde, stadsarcheoloog van Breda (Westelijk Noord-Brabant archeologisch op de kaart?), Hans Oude Rengerink, RAAP (Archeologische kartering van de Hoge Snelheidslijn in west-Brabant) en Arno Verhoeven, Projectgroep Archeologie Betuwelijn (Organisatie van het archeologisch onderzoek en de eerste resultaten van het tracé van de HSL in westelijk Noord-Brabant). In de namiddag wordt een bezoek gebracht aan de opgravingsterreinen in Breda-West. 19 juni 1999, Breda. Inlichtingen: Jan Broertjes, tel. 040-2856859.

119


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) G. Vlamings, Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 035-5387851. Contactpersoon Betuwelijn H.H.J. Lubberding, Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Regio coördinatoren: Regio Noord-West: Max Franken, Takkenburg 15, 2135 BT Hoofddorp, tel. 023-5653031. Ed Beugel, Kostverlorenstr. 62, 2042 PJ Zandvoort, tel. 023-5712184. Regio Noord-Oost-Zuid: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192.

Regio Noord-Oost-Noord: dhr. W. Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432. Regio Zuid-West: Fred Talie, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387. Ad Beerens, Franselaan 220b, 3028 AN Rotterdam, tel. 010-2623839. Regio Zuid-Oost: Joost van den Besselaar, Zoetendaalstr. 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. Nout Cornelissen, Pater Gymardstr. 4, 5844 AK Stevensbeek, tel. 0485-383743. Voorzitter: Boudewijn Goudswaard, Bodegraafsestraatweg 23, 2805 GK Gouda, tel. 0182-571656. Secretariaat: Hans Hardenberg, Kagertuinen 63, 2172 XK Sassenheim, tel. 0252-211445.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C jeugdlidmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem • AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN • toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

120

ƒ

70,00

ƒ

42,00

ƒ

35-OO

ƒ

35>°°

ƒ ƒ

25,00 8,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris a.i.: vacature. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 030-2203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: Mw. A.E. Oostdijk (Professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. Mw. C. Vandepoel (Kampen), R.f. Schimmelpennincklaan 12G, 2517 JN 's-Gravenhage, tel. 070-3466943. Mw. S. Leupen (Public Relations), Nieuwe Rijn 99, 2312 JM Leiden, tel. 071-5128521. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P. Stuurman, P. Vons, S. Pos. Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Mevr. M. van den Enden, bureaumedewerker Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Mw. A. Bonnema, veiligheid en verzekeringen Koolwitje 13,7423 GJ Deventer, tel. 0570-656774. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. P.H. van den BergBender, Spanbroekstraat 7,1507 KT Zaandam, tel. 075-6165510. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): R.H. Spoor, Pieter Keylaan 3, 2061 XT Bloemendaal, tel. 023-5270134. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134.

7. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band (a.i.), Prins Frederiklaan 334, 2263 HM Leidschendam, tel. 070-3175534. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Mw. J.C. Vos-Kranendonk, Verwersdijk 77, 2611 NE Delft, tel. 015-2123443. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118-462142. 11. Lek- en Merwestreek: N.F.A. Zaalberg, Tolbrugstraat waterzijde 31, 3311 EX Dordrecht, tel. 078-6133645. 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. L. Wierenga, Berlagelaan 207, 1222 JT Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): A.P. de Boer, Frans Tromplaan 22, 3871 EN Hoevelaken, tel. 033-2534729. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: A. Haneveer, Achterweg 39, 4112 JD Beusichem, tel. 0345-502351. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485-343456, http://www.euronet.nl/users/adrianus/awn.htm. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mw. A.M. Baljet-Peters, Bronbeeklaan 40, 6824 PH Arnhem, tel./fax 026-3643080, E-mail: baljet.pet@wxs.nl. 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: L.G. Heij, Ordermolenweg 11, 7312 SC Apeldoorn, tel. 055-3553688. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Oosterwijk, Kerkstraat 9, 7722 LR Hoonhorst, tel. 0529-402021. 21. Flevoland: J. Eelman, Postbus 2354, 8203 AJ Lelystad, tel. 0320-251969. 22. West-Brabant: Mw. A.-M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: J. Dekker, Heggeranklaan 10, 5643 BR Eindhoven, tel. 040-2122129. 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.



Westerheem tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 48 • nr. 4 . augustus itjijcj-

7


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement ƒ 70,- per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. • Marie-France van Oorsouw (redacteur literatuurrubrieken), Lamarckhof 10-1,1098 TK Amsterdam (tevens centraal redactie-adres). • Ellen Piekaar (redacteur verenigingsnieuws), Hagedoornplein 26,1031 BV Amsterdam E-mail: e-e@nutco.nl. • Gerrit Groeneweg, Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: gerritgr@concepts.nl • Jan Coenraadts, Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart.

Inhoud jaargang 48 no. 4, augustus 1999 Gerrit Groeneweg Het 'spinpotje' uit Hoeven: tijd voor een nieuwe versie ....

... 121

L. van der Valk, B. van Vonderen en K.H. Pronk Het Boetveld in de Harstenhoek - een verrassend stukje Scheveningse archeologie

131

Kort archeologisch nieuws

143

Boven het maaiveld

145

Literatuurbespreking

147

Literatuursignalement

151

Tentoonstelling en evenementen

158

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

160

Sluitingsdata kopij

1 december, 1 februari, 1 april, 1 juni, 1 augustus en 1 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: ƒ 250,-, halve pagina: ƒ 500,-, hele pagina: ƒ 900,-, insteekfolder: ƒ 900,-. © AWN 1999. Overname van artikelen en Illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Drukkerij Ovimexb.v., Deventer ISSN0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: Uitsnede uit de Topografische en Militaire kaart (midden). De grote stuifkuil in de Harstenhoek (onder) en rand- en wandfragment van hardgebakken pot (links). Zie artikelpag. 74 e.v.


stuk duingrond, dat nu bekend staat als de Harstenhoek, zijn plannen uit te proberen. Het was eind 1768 en een enorm karwei. Die ontginning was geen eenvoudige zaak en bovendien vereiste het nodige kapitaal, zo'n 300 gulden per morgen (prijspeil midden 18e eeuw). Dat hij waardering oogstte voor zijn werk blijkt uit het feit, dat hij geen belasting hoefde te betalen over zijn opbrengsten; de zogenaamde tiende penning mocht hij houden als tegemoetkoming voor de hoge investeringskosten die hij had moeten maken. De duinen die hij wilde ontginnen, waren dicht begroeid met grauwe wilg, liguster, duindoorn, ronde biezen en taai gras, zoals zoon Cornelis van der Harst beschrijft in een bericht aan de Maatschappij ter Bevordering van den Landbouw. Het loshakken van de wortels van het kreupelhout kostte dan ook veel tijd en een enorme inspanning. Er werd geploegd met vijf paarden en gemold, dat wil zeggen met een molbord gelijkgemaakt (mol = mul; zand). Geploegd en gemold en nogmaals geploegd. Vervolgens probeerde hij rogge te verbouwen en dat ging niet slecht. Na de eerste oogst ploegde hij het land weer om en liet het een tijdje braak liggen. En vervolgens begon het ritueel van ploegen en gelijkmaken van de grond weer opnieuw. Het materiaal dat overbleef van het mollen voerde hij af naar lagere delen. Het jaar daarna bemestte hij het terrein na het ploegen en eggen met straatvuil, visafval (grom) en paardenmest. Koeienmest zou beter zijn geweest, maar dat had hij toen nog niet tot zijn beschikking. Er strandde een schip dat met rogge beladen was en Van der Harst kreeg toestemming deze rogge op het strand te verzamelen en te gebruiken als zaaigoed. Het werk werd gedaan in samenwerking met zijn zoon en een paar "leeglopers" uit Scheveningen. Het was zo tijdrovend en zwaar dat deze jongens zo snel mogelijk probeerden hun hie140

len te lichten. Maar de inspanning had wel succes. Van der Harst zag kans een paar melkkoeien te kopen. Dat leverde behalve melk ook hoogwaardige mest op. Het jaar daarna had hij 8 a 9 koeien, wat jongvee en zijn paarden natuurlijk. In 1773 stierf al zijn vee op 3 beesten na aan een ziekte, vermoedelijk overgebracht door een dier dat hij op zijn grond liet weiden. Hij was de wanhoop nabij en zou de moed mede door geldgebrek bijna opgegeven hebben. Doorzetter als hij was - zo gauw werd je niet vaderlandslievend genoemd - liet hij het land "in het hooi lopen" en het lukte hem wonderwel. De opbrengst was groot, 40 wagens van 1600 pond vol. Van de opbrengst kocht hij weer koeien en paarden. Door zijn ervaring leerde hij nu ook problemen te voorkomen en het ontgonnen deel werd groter en groter. Hij had een prachtig huis en twintig morgen wei- en hooiland. Het gras was van prima kwaliteit en vol welriekende kruiden, wilde tijm en steenklaver. Het water uit de grote vierkante putten was zoet en buitengewoon helder. In 1785, het jaar waarin dit verslag werd uitgebracht aan de Maatschappij ter Bevordering van de Landbouw, had hij bovendien een flink stuk landbouwgrond met rogge, gerst, haver en groene en grauwe erwten voor eigen consumptie. Ook kruiden, moeskruiden en aardappelen leverde het land. Met name die aardappelen vonden gretig aftrek bij de Haagse bevolking. Als mest gebruikte hij nog steeds visgrom en straatvuil. Tenslotte durfde hij ook experimenten aan met wilgen, Italiaanse populieren, elzen, eiken en berken. Uit dit verhaal blijkt wel dat het deze pionier niet altijd heeft meegezeten, maar dat hij dankzij zijn ondernemingsgeest en doorzettingsvermogen veel bereikte.

Conclusies De archeologische verkenning van het terrein Harstenhoek heeft met de vondst van potscherven uit de late


door de vegetatie wat beteugeld; het waren op dat moment paraboolduinruggen. Die zouden daarna nog een kleine afstand landinwaarts verplaatst kunnen zijn (fig. nc). Een tweede, meer zeewaarts gelegen binnenduinrand tussen de Houtrust en Meijendel is waarschijnlijk in deze fase ontstaan. Er mag echter vanuit gegaan worden dat de ligging van de grote duinvalleien (zoals we ze nu nog kennen als de Harstenhoek, Meijendel, de Bierlap en de Kijfhoek) niet meer veranderd is. De vorming van de Harstenhoek als duinvallei is hiermee bepaald in de 16e eeuw. De bodemvorming is dus enkele eeuwen oud, genoeg voor oppervlakkige ontkalking, maar versneld door de aanwezigheid van de reeds lang ontkalkte top van de Oud Duinafzettingen vlak onder het bodemniveau, die bovendien door de winderosie bij de vorming van de Jonge Duinen ontdaan was van de humushoudende bovengrond (de onthoofde bodem in fig. 4 en 5). Vanaf 1768 was Leendert van der Harst actiefin het gebied; hij ontgon met veel inzet de duinvallei (fig. 11c en ud) en verspreidde daarbij met de mest en het straatafval veel niet-organisch materiaal wat we nu weer bijeengeraapt hebben. Intermezzo 2: Leendert van der Harst, of: Hoe word je boer op Scheveningen Het in cultuur brengen van woeste grond werd in de 18e eeuw - de eeuw van de Verlichting - gezien als een daad van vaderlandslievendheid van de eerste orde. Vele pogingen daartoe werden ondernomen door de hele kuststreek. Leendert van der Harst begon zijn werkzame leven in Scheveningen als visser. Visserij was ook toen al een zeer belangrijk middel van bestaan, maar een haven had Scheveningen niet. Bij thuiskomst na een visvangst werden de schepen met paarden op het strand getrokken. Het ontbreken

Fig. 11. Ontwikkelingvan het landschap van de Harstenhoek, vanaf de ijzertijd (a: Oud Duin-landschap) tot in de ĂŻge eeuw (d). Let op de overstuivingsfase met Jong Duin-zand tussen ca. 1300 en vermoedelijk de 16e eeuw (b). (c) geeft een beeld van de ontginningsfase in de 18e eeuw. Legenda: (1) Jong Duin-afzettingen; (2) Oud Duin-afzettingen; (3) bodemvorming.

van een veilige haven maakte het hebben van een schip nogal riskant, want bij een flinke storm gingen regelmatig schepen verloren. Na enige tijd schakelde Van der Harst dan ook op een ander werkterrein over: boten uit het water trekken bij thuiskomst en er weer in voor het uitvaren. Voor dat doel had hij paarden nodig, die hij ook gebruikte voor zijn schelpenvisserij. De verkoop van die schelpen was ook een bron van inkomsten. De paarden die hij voor beide activiteiten nodig had, waren een groot bezit. Ze vergden veel zorg, voer en huisvesting. Voor de verkoop van zijn schelpen kwam hij regelmatig op Zorgvliet, een landgoed in de duinen. Ondernemend als hij was, zag hij mogelijkheden voor ontginning van die duinen, een weiland voor zijn paarden. Aangespoord door de noodzaak goed en voordelig voor zijn paarden te zorgen waagde hij de stap. Hij kreeg toestemming op een 139


zonten vonden we naar het westen hellende hoog-strand afzettingen uit de tijd dat de kust nog uitbouwde. Een C14 datering op dubbelkleppige mosselschelpen gaf een ouderdom van ca. 3200 jaar voor heden: dit resultaat geeft aan dat de kust hier in de Bronstijd nog aangroeide. De dunne, meervoudige bodemhorizont direct boven op de strandafzettingen geeft aan dat het lange tijd maar weinig gestoven heeft. Onder de oostelijke rand van de huidige Harstenhoek is oudtijds een dik pakket veen gevormd tijdens deze rustperiode; het pakket correleert in tijd vermoedelijk met de humeuze bodems. Het veen is sterk gecompacteerd in boringen teruggevonden.^

Betekenis van de vondsten Dat vondsten vanaf de late ijzertijd tot en met de vroege 20e eeuw op dezelfde plek gedaan worden, is niet ongebruikelijk in Nederland. In het duinterrein is het echter wel verwonderlijk, omdat het duinmilieu over het algemeen vroeger zeer dynamisch is geweest, waardoor van generatie op generatie de aanblik van het duinterrein en de lokatie van menselijke nederzettingen sterk veranderd moet zijn. De huidige, sterk begroeide toestand van de duinen russen Scheveningen en Wassenaar is een gevolg van de vermindering van dynamiek door de toegenomen aandacht voor beplantingen, met name in deze eeuw. '5 In de vallei Waalsdorp bevonden zich late Bronstijd, Ijzertijd, Romeinse Tijd en Middeleeuwen vondstniveaus op korte afstand van elkaar, maar wel in gescheiden niveaus.16 Dat is in de Harstenhoek duidelijk niet het geval: alle vondsten zijn verzameld op hetzelfde niveau: aan de oppervlakte. Een verklaring hiervoor ligt in de ontstaansgeschiedenis van de duinen als geheel en van de Harstenhoek in het bijzonder. Uit geologisch onderzoek is bekend dat de kust ter plaatse van de Harstenhoek ca. 1800 v. Chr. gevormd is. Dat was nog in de tijd dat de kust aanzandde, d.w.z. uitbouw vertoonde. 138

Op de strandafzettingen van die tijd vormden zich zogenaamde Oude Duinen.17 Blijkbaar waren deze duinen in de eeuwen vlak voor het begin van de jaartelling een gunstige plek om te wonen. De bodem was vermoedelijk begroeid met een duinbos, niet ongelijk aan wat tegenwoordig in een vallei als Meijendel groeit (fig. na). Als we op het aantal door ons gedane oppervlaktevondsten afgaan (ca. 100), dan zou het terrein in de middeleeuwen wellicht opnieuw als woonplaats gediend kunnen hebben! Als we dit aannemen, dan is er hiermee andermaal een merovingische woonplaats uit het begraven Oude Duinen-landschap teruggevonden. Dit zijn tot nu toe bepaald zeldzame plekken te noemen.' 8 Uit de latere Middeleeuwen dateert een twintigtal potscherven, dat vooral aan de oostzijde van de genoemde strook is gevonden. De vondsten geven aan dat het terrein tot in de 10e t/m de vroege 14e eeuw in gebruik is geweest, wellicht volgens het model zoals aangetroffen in Waalsdorp (TNO), dus in de vorm van akkerland.1?1 Een recente opgraving aan het Han Stijkelplein in Duttendel vertoonde een vergelijkbaar beeld.20 Hierna valt er een gat in de tijd als we op de vondsten afgaan. Pas tegen het einde van de 18e eeuw wordt het gebied weer in gebruik genomen.

Intermezzo 1: de vorming van de Jonge Duinen Wat gebeurde er nu tussen de 14e en de 18e eeuw? Dat is de tijd dat langs de gehele kust van de Nederlanden de Jonge Duinvorming optreedt.21 Zeker in de eerste twee eeuwen van deze periode moet het landschap er als een woestijn hebben uitgezien: golvende, kale zandruggen, die zich de ĂŠĂŠn na de ander snel landinwaarts verplaatsten (fig. 11b). Deze duinvorming kwam pas ter hoogte van de huidige Waalsdorperweg tot rust. Eerst in de 16e eeuw raakte het duinlandschap weer enigszins gestabiliseerd en werden de kale duinruggen


Gebruiksfase 4: De Moderne Tijd 1935-1960 Tussen 1935 en 1960 werden de netten op de Harstenhoek uitgelegd om gerepareerd te worden, het zgn. boeten. De aan- en afvoer vond plaats met nettenwagens, getrokken door ĂŠĂŠn of twee paarden. Van de haven naar het boetveld was de route over de Boulevard of via de Duinstraat naar de Stevinstraat, al naar gelang van wat het beste uitkwam. Het boeten gebeurde op de Harstenhoek, omdat dit het dichtst bijzijnde veld was, dat groot genoeg was om de zeer lange katoenen, later nylon netten uit te leggen. Een logger had wel 80 tot 100 netten van 30 meter lengte aan boord, waarmee op haring gevist werd. Traditioneel was het repareren van de netten vrouwenwerk. Deze gebruiksfase heeft zeer kenmerkende artefacten achtergelaten: vele stukken net en touw (meest van getaande katoen, maar ook van nylon), kurken (zowel van echte kurk als van kunststof), houten stoppen van haringtonnen (zgn. deutels) en netverzwaringen. Er zijn in totaal 31 netverzwaringen in de vorm van loodgewichten teruggevonden. In fig. 9 zijn de gewichten van deze 31 'loodjes' uitgezet. Het is duidelijk dat er drie gewichtsklassen van netloden werden aangemaakt: 20-25 gram, 45-50 gram en 7080 gram.

de Middeleeuwen. Een onderkaak van een konijn aan de basis van de overdekkende Jonge Duinen gaf aan dat eerst in de 14e eeuw het Jonge Duin zand landinwaarts gestoven kwam.12 Deze datering is in overeenstemming met de relatief late datering van de overstuivingen in het Scheveningse gebied: heel vaak wordt nog Siegburg steengoed aangetroffen in de top van de bodem op het Oude Duin.1' Na de overstuiving begrensde een duinrug de oorspronkelijke Harstenhoek aan de westzijde; alleen in het relatief onverstoorde duinterrein naar het noorden toe is deze rug nog zichtbaar. Een vage bodemhorizont met 19e eeuwse aardewerkscherven en visgraten (!) gaf het oppervlak ten tijde van "Boer van der Harst" aan. Overstuiving met vers duinzand van deze bodem gaf aan dat de duinrug nog niet geheel gestabiliseerd was en dat Van der Harst in actie moest komen om de bedreiging van het uit het westen aanstuivende zand af te weren (fig. 10). Onder de veelvuldig opgesplitste, niet archeologisch dateerbare bodemhori-

De waarnemingen in de bouwput11 Het duinterrein zeewaarts van de Harstenhoek loopt snel op in hoogte. Het was tot voor kort een genivelleerd duinterrein, wat rond de eeuwwisseling in gebruik was genomen als rangeerterrein voor de lokaalspoorweg van Rotterdam Hofplein naar Scheveningen. Behalve een licht golvend verlopende bodem met scherven aardewerk uit de vroege 20e eeuw was er dieper in de bouwput nog een (complex van) bodem(s) te zien (fig. 10). De top van de bodem op ca. + 2 m NAP was door enkele verspreid aangetroffen scherven aardewerk te dateren in

Fig. 10. Schetsmatig geologisch profiel over de westelijke Harstenhoek, Scheveningen. Naar Van der Valk, 3993; 3995. 1 = Mosselschelpen gedateerd op ca^oo C14 jaren voor heden (heden is 3950 AD); 2 = complex van begraven bodems en duinpiasbodems op de Oude Duinen; 3 = Jong Duin-afzettingen (i4e-i6e eeuw); 4 = laat 19e eeuwse opvullingen van duinpannen; 5 = de overstoven bodem met visgraten en i8e/ige eeuws archeologisch materiaal, bewijs van de bedreiging waar de nieuwe ontginning Harstenhoek aan bloot stond. Legenda: (1) Jong Duin-afzettingen; (2) Oud Duin-afzettingen; (3) bodemvorming; (4) verstoord.

137


Aardewerk:

Roodbakkend zonder glazuur Roodbakkend met loodglazuur Roodbakkend met donker bruine/gele engobe en glazuur Witbakkend met glazuur Witgeelbakkend met glazuur ("Weser-aardewerk") Steengoed Creamware Faience Porselein Glas Metaal Fig. 8. Kaart van het nettenboetstersveld met de verspreiding van de archeologische vondsten uit de twee vroegste gebruiksfasen (late ijzertijd en Middeleeuwen). Vondsten uit de twee latere gebruiksfasen zijn niet weergegeven: ze komen over het gehele terrein voor. (1): begrenzing van het onderzochte gebied; (2): verbreiding laat-middeleeuwse vondsten; (3): verbreiding vroegmiddeleeuwse vondsten; (4): verbreiding prehistorische vondsten.

vruchtbaarheid bepaalt en ook het vermogen om water vast te houden, beide zeer belangrijke factoren voor de landbouw, probeerde Van der Harst deze omstandigheden zo veel mogelijk te bevorderen. Daartoe voerde hij mest, straatvuil en visgrom aan (visgrom is afval als viskoppen, zeesterren en onverkoopbare vis).9 Niet als zodanig genoemd door de laatste, zal toch zeker ook de inhoud van beerputten door Van der Harst aangekocht zijn en met de andere meststoffen over zijn land verspreid. Dit wordt tenminste door onze vondsten gesuggereerd. De volgende categorieĂŤn materiaal zijn aangetroffen:

o'o

Fig. 9. Gewichtsklassenverdeling van netverzwaarders van lood (Nettenboetstersveld, Scheveningen), gebaseerd op 31 exemplaren.

136

Er zijn slechts enkele muntjes gevonden, voornamelijk van recente datum. De vermelding van een Overijsselse duit uit 1768 is de moeite waard, omdat dat (toevallig?) het jaar is waarin Cornelis van der Harst aan de ontginning van de duinvallei begint. Een nadere poging tot dateren werd gedaan middels de teruggevonden pijpenkoppen. In totaal zijn 75 pij penkoppen c.q. delen ervan gevonden, en 5 versierde steeldelen. Na de determinatie blijken alle pijpenkoppen en steeldelen uit Gouda afkomstig zijn, behalve 1 steeldeel uit Den Haag (Fa. Wiegman en Co). Er is een aantal merkstempels te verbinden aan de volgende Goudse pijpenmakers met tussen haakjes de gebruiksperiode van het stempel: Benjamin Schoute (1733-1940) Willem Lambertsz (1660/1670-1874) Leendert Buijs (1724-1940) Bastiaan Vermeul (1729-1875/1876) Jan Pietersz Verhulst (1675/16851705/1713) Gijbert van der Boom (1720-1879) Hendrik Bosch (1739-1838). EĂŠn exemplaar kan qua vorm gedateerd worden 1660-1680. Deze laatste zou met het beerputmateriaal meegekomen kunnen zijn.Wat het model betreft kunnen de pijpenkoppen gedateerd worden tussen 1750 en 1815. Deze ruwe datering komt goed overeen met de historisch bekende gebruiksfase van de Harstenhoek.10


gruis verschraald is. De buitenkant is vaak rood gekleurd (oxyderend gebakken), de binnenkant is grijsgekleurd (reducerend gebakken). De versiering van de buitenkant van enkele scherven bestaat uit (bundels) krassen. Er is ĂŠĂŠn zogenaamde gefacetteerde rand gevonden. Als geheel is het gevonden aardewerk typisch voor de late ijzertijd. Van een oude pot is in de ijzertijd al een speelschijfje gemaakt. Gebruiksfase 2: de Middeleeuwen In een ca. 150 m brede ruwweg W-O over het Boetveld verlopende strook zijn vroeg- en laat- Middeleeuwse vondsten gedaan (fig. 7b). De vroeg-Middeleeuwse vondsten worden gekenmerkt door een algemeen zeer grof gemagerd, nogal hard baksel aardewerk van zeer diverse kleuren: wit, geel en grijs. Slechts uitzonderlijk is een fijnkorreliger magering gebruikt. Het moet in de 7e en 8e eeuw gedateerd worden. De laat-Middeleeuwse vondsten bestaan uit enkele scherven zogenaamde Paffrath kogelpot, Pingsdorf aardewerk, vroeg steengoed en echt steengoed (uit Siegburg), alles bij elkaar ca. 20 scherven. Het Siegburg steengoed is hierin het jongste element. Afhankelijk van de datering van de vroegste voorkomen van dit type steengoed8 zou geconcludeerd kunnen worden dat het terrein in de eind I3e/vroeg r4e eeuw nog gebruikt is als een beakkerde of beweide duinvallei. Gebaseerd op het verspreidingspatroon van de laatMiddeleeuwse vondsten moet die duinvallei een andere vorm gehad hebben en vooral kleiner geweest zijn dan het huidige terrein van de Harstenhoek (fig. 8). Gebruiksfase 3: de Historische tijd Verreweg het grootste deel van de vondsten (meer dan 95%) is afkomstig uit de periode 1700 -1900. Dit is niet verwonderlijk gezien het gebruik in de 18e, 19e en vroeg 20e eeuw als bouwland en weidegebied. Omdat op arme zandgronden het humusgehalte de

Gebruiksfasen van het duinterrein de Harstenhoek nabij Scheveningen.

4. Moderne Tijd: nettenboeten 3. Historische Tijd: gemengd boerenbedrijf 2. Vroege en Late Middeleeuwen: klein boerenbedrijf en jagen/verzamelen 1. Late Ijzertijd: klein boerenbedrijf en jagen/verzamelen Fig. 6. Gebruiksfasen van het terrein Harstenhoek, Scheveningen.

7 7 Fig. 7. Aardewerkscherven uit de late ijzertijd (ja) en de vroege Middeleeuwen (jb) van de Harstenhoek, Scheveningen. yai, ja2: randscherven van zachtgebakken aardewerk, grijs van binnen, rossig tot leemkleurig van buiten, yay. speelschijfie van een zachtgebakken potscherf. ja2 en 703 zijn versierd met (gekruiste) groeven/krassen, kenmerkend voor de midden-late ijzertijd. ybi: rand- en wandjragment van hardgebakken pot, grijs van buiten en met een lichtroze kern. Het wandjragment vertoont radstempelversiering; het randfragment vertoont draairingen. ybr. randfragment van een tonvormige pot, beige gekleurd, met grof zand gemagerd, gedraaid, jby. randfragment van een tonvormige pot, licht oranje gekleurd, met grof zand gemagerd, gedraaid, jbq: randfragment van een hardgebakken pot, grijs gekleurd, met zeer grof zand gemagerd, gedraaid, yby. bodemfragment van een grof gemagerde pot, van buiten rose/beige, van binnen zwart gekleurd; het laatste waarschijnlijk secundair.

135


de kuil terecht; ze kunnen zo gemakkelijk verzameld worden, tenminste bij droog weer en onder de juiste windcondities (fig. 4 en 5). Tijdens de ontgraving van een diepe bouwput op 500 m zeewaarts van de westelijke rand van de Harstenhoek konden enkele relevante waarnemingen worden gedaan welke een goed inzicht gaven in de laagopeenvolging van de verschillende pakketten duinzand in de diepere ondergrond.

Fig. 4. De grote stuifkuil in de Harstenhoek, met op de achtergrond de Watertoren van de N. V. DZH. Rechts in de wand van de stuijkuil is vaag een wat verharde horizont zichtbaar: dit is de (onthoofde) bodem op het Oude Duin. Het Jonge Duin is hier slechts een dunne laag zand. De ontwikkeling van deze stuijkuil is mogelijk geworden door de algemene verlaging van de grondwaterstand met ĂŻaim door de waterwinning sinds het midden van de 19e eeuw.

Fig. 5. Schets van de rechterwand van de stuijkuil vanjig. 3. Het Oud Duinzand onder het horizontale vlak in het midden is vooral wit van kleur; het Jonge Duinzand erboven is geel. Daarnaast bevat het Oud Duinzand roest-kleuren door de ijzerverplaatsing in het bodemprofiel. Onderin de kuil werden onder meer enkele tientallen meest kleine scherven aardewerk uit de late Ijzertijd aangetroffen. (1) roestsporen; (2) landslakken; (}) licht humeuze verkleuringen; (4) donkergekleurd bodemprofiel; (5) potscherf: 18e eeuwse faience.

S

1

(H)

3

2m

134

Resultaten De waarnemingen laten zien dat het terrein vier gebruiksfasen heeft gekend, van prehistorie tot en met het nettenboeten als meest recente periode (fig. 6). De oudste twee fasen waren tot aan ons onderzoek onbekend. De grote overstuiyingen van de Jonge Duinen hebben zich tussen de gebruiksfasen 2 en 3 voorgedaan. Elk van de vier gebruiksfasen heeft zo zijn sporen in het terrein achtergelaten. De aard van de sporen verschilt per fase. Gebruiksfase 1: late ijzertijd Op twee plaatsen in het terrein zijn concentraties van fragmenten ijzertijdaardewerk gevonden (fig. 7a). Het is zacht gebakken aardewerk dat met pot-


Harstenhoek nu niet meer nat is, komt door waterwinning door de NV DZH, die in dat terrein sinds 1874 actiefis. De waterwinning heeft tot een lokale verlaging van de grondwaterstand van 1 a 2 meter geleid. Het gebied is verder zo open, omdat de zeer hoge konijnenstand en de korte afstand tot zee bomengroei praktisch onmogelijk maakt. De huidige begroeiing wordt gekenmerkt door een aantal plantengemeenschappen waarin korstmossen de boventoon voeren. De randen van het terrein zijn met opschietend duinstruweel bedekt. Op het open terrein worden de mospollen van het grijs kronkelsteeltje vaak omgekeerd door kraaiachtigen (o.a. kauwen), op zoek naar insecten. Als geheel duidt de plantengroei op kalkarmoede van de bodem.7 Die kalkarmoede wijst in duingronden altijd op hogere ouderdom: het duurt enige tijd (zeker enige honderden jaren) voordat het kalkhoudende duinzand aan de bovenkant ontkalkt raakt. Op de betekenis hiervan komen we later nog terug (zie intermezzi). De terreinvormen van de Harstenhoek zijn die van een agrarische ontginning. Diverse tracĂŠs van voormalige sloten en zandwallen (vroeger ongetwijfeld begroeid met doornstruiken als veekering - zie de percelering in fig. 1 en 2) zijn, hoewel sterk afgevlakt in het centrale deel, nog steeds goed zichtbaar, vooral bij strijklicht van een laagstaande zon. Naar overlevering heeft die afvlakking met name plaatsgevonden toen het terrein in gebruik was als nettenboetveld (fig. 2 en 3). De oude sloten en wallen werden duidelijk als hinderlijk ervaren. Methoden Omdat de Harstenhoek een natuurterrein is, mag archeologisch onderzoek met de spade niet plaats vinden. Dat was ook niet nodig want de informatie bleek eenvoudig te verzamelen door middel van belopen. We hebben daartoe het gebied in een aantal stukken

Fig. 2. Luchtfoto uit ca. 1955 met de Harstenhoek in gebruik als boetveld, blikrichting zee. Links de Van Alkemadelaan met het Huis van Bewaring; onder in de foto de Pompstationsweg, met aan het einde ervan de (niet zichtbare) watertoren. Percelering is vaag herkenbaar op de foto. Fotograaf onbekend, gebruik foto met toestemming van het Museum Scheveningen.

Fig. 3. Foto circa ig6o met het ophalen van de geboette vleetnetten (kortweg: vleten) op de Harstenhoek. Zichtbaar zijn de Watertoren en een typische wagen, waarmee de netten vanuit het havengebied naar het boetveld en w. werden vervoerd. Zo'n wagen is aanwezig in Museum Scheveningen.

verdeeld; deze hebben we systematisch afgewerkt. Alle oppervlaktevondsten werden per gebied verzameld, gedetermineerd en geteld. Het gebied is mede met de metaaldetector afgezocht. Op een aantal plaatsen werden enkele stuifplekken (minder dan 0,5 m diep) en stuifkuilen (meer dan 0,5 m diep) aangetroffen. Door het stuifproces komen potscherven en andere artefacten vaak geconcentreerd op de bodem van

133


jaren i992-'94 deze veldverkenning met tussenpozen uitgevoerd. Omdat de Harstenhoek sinds 1990 beschermd natuurmonument is, kon de verkenning uitsluitend bestaan uit het belopen van de oppervlakte. Gelukkig had de altijd aanwezige wind ons terzijde gestaan door het uitblazen van enkele stuifkuilen. Zo kon het beeld van de oppervlaktevondsten aangevuld worden met informatie uit de profielen die in de stuifkuilen opgetekend konden worden. Een tiental velddagen verschafte het hier geschetste beeld. Een grote en vooral diepe bouwput aan de westzijde van het terrein gaf een uitstekend inzicht in de opbouw van de diepere ondergrond van de Harstenhoek. Enig literatuuronderzoek completeerde het geheel.

Fig. 1. Uitsnede uit de Topografische en Militaire kaart, blad 30, J S J 6 .

Alleen het noordelijk gedeelte van de Harstenhoek is heden bewaard. Het zuidelijk gedeelte is overdekt met de bebouwing van de Zwolsestraat en de achterliggende wijk (ca.

Karakteristiek van de Harstenhoek Alvorens naar het archeologische beeld te kijken, is het nuttig om eerst een schets van het gebied te geven zoals het er nu bij ligt. Aan de uiterste rand van het huidige Scheveningen ligt het voormalige Netteboetstersveld. Het maakt deel uit van de zogenaamde Harstenhoek, een 18e eeuwse ontginning in het toen nog als "woeste grond" ervaren duingebied. Wat nu nog het onbebouwde terrein is, vormt slechts het oostelijke deel (15 ha) van de oorspronkelijke Harstenhoek (25 ha). De nieuw-Scheveningse wijk ten

zuiden van de Zwolsestraat is in ca. 1930 tot stand gekomen op het westelijke deel. De oude Harstenhoek was onherbergzaam, relatief droog en heet in de zomer, en nat en koud in de winter. Seizoensgebonden fluctuatie van de grondwaterstand (vóór de waterwinning heel gewoon in duingebieden; en in delen van het duingebied weer opnieuw optredend na ingebruikname van oppervlakte-infiltratie) en de nabijheid van de zee waren voor deze omstandigheden verantwoordelijk. Bovendien was de grond zo arm aan voedingsstoffen - duinzand bestaat voor het allergrootste deel uit kwartskorrels - en naar verluidt zo verzuurd, dat landbouwondernemingen hierdoor een zeer moeizaam bestaan leidden. De Topografische en Militaire Kaart van Nederland geeft een goed beeld van de situatie in het midden van de 19e eeuw: alle grotere duinvalleien waren op gelijke wijze in gebruik, ook ten westen van het oude dorp van Scheveningen. Bovendien lagen er vele kleine ontginninkjes ('aardappelveldjes') in het gebied van Duttendel (fig. 1). Heden is het Boetveld een droge duinvallei. Dat is niet altijd zo geweest: een eigentijds rapport uit 1788 meldt over de landbouwkundige praktijken van boer Van der Harst:'.. hij verbetert de gore en natte plekken...'.6 Dat de o /

W

f

^ i

132

JU

,'j,i


Het Boetveld in de Harstenhoek - een verrassend stukje Scheveningse archeologie L. van der Valk, B. van Vonderen en K.H. Pronk

Inleiding De middeleeuwse archeologie van Scheveningen, het vissersdorp even ten westen van Den Haag, is relatief onbekend. Waar de eroderende kusten van de Zeeuwse en de Waddeneilanden inmiddels gekend zijn vanwege het blootspoelen van middeleeuwse dorpsresten, kan dat voor Scheveningen niet meer gebeuren. De aanleg van de strandmuur lokaal bekend als "de Boulevard" in de twintiger jaren van deze eeuw voorkomt dit fenomeen. Waar het dorp in de laatste jaren in archeologische zin wel bekend om is geworden, zijn de vaak goede resultaten van stadsarcheologisch onderzoek rond het oude dorp. Bouwprojecten die gepaard gaan met diepe bouwputten en funderingen hebben nederzettingssporen opgeleverd vanaf de late ijzertijd tot en met de volle Middeleeuwen.1 Het zijn de geologische condities die bepalend zijn gebleken voor dit interessante beeld, namelijk de bedekking van de zogenaamde Oude Duinen met soms vele meters dikke Jong Duinafzettingen.2 Deze bedekking heeft de sporen van de begraven nederzettingen (aan de oppervlakte tot vroeg in de 14e eeuw) vaak verrassend goed bewaard. Opmerkelijke resultaten zijn reeds geboekt middels deze opgravingen.3 Er worden veel grondsporen teruggevonden, met daarin vondsten van organisch materiaal die een gevarieerd beeld van de ecologie op en rond de plek van de nederzetting opleveren. De optrekkende grondwaterspiegel in het duingebied is hiervoor verantwoordelijk; zo werd bijvoorbeeld houtskool, bot- en schelpmateriaal goed bewaard. Leer en hout zijn echter grotendeels [ verdwenen.

Over het historisch gebruik van het sterk geaccidenteerde duinterrein om het vissersdorp Scheveningen zijn we goed geĂŻnformeerd middels archiefonderzoek. Ook afbeeldingen uit de vorige eeuw en niet te vergeten schilderijen uit de Haagse School (met Mesdag als kampioen) geven een alleszins betrouwbaar beeld van dit gebruik. De voornaamste vormen van gebruik waren kleinschalige landbouw en beweiding in de laaggelegen, vochtige duinvalleien. Met de ontwikkeling van de vleetvisserij was het nodig de vaak kilometers lange netten bij tijd en wijlen uit te leggen ter reparatie. We kunnen ons goed voorstellen dat de boeren in de duinvalleien hiermee een centje bijverdienden. Ook werd het heuvelachtige duinterrein geĂŤxploiteerd voor brandhout, strooisel en plaggen. Tevens diende het als graasgebied voor het vee van de bevolking: zo zullen geiten van de begroeiing in de omgeving van de dorpen niet veel over gelaten hebben.4 Van de Harstenhoek, een duinvallei die reeds enkele eeuwen deze naam draagt, was tot aan ons veldonderzoek geheel onbekend of zich daar archeologische sporen bevonden. Wel werden vondsten verwacht uit de 18e eeuw, de periode waarin de ontginning van deze duinvallei ter hand was genomen. Toen door de beheerder van de Harstenhoek, het N.V. Duinwaterbedrijf Zuid-Holland te Voorburg aan de Archeologische Werkgroep 's-Gravenhage de gelegenheid werd geboden een archeologische terreinverkenning uit te voeren, werd deze gelegenheid met beide handen aangegrepen. Met de ervaringen van de Waalsdorpervlakte in het achterhoofd5 werd in de

131


Stienen, J., 1985. Aardewerk uit de ie Hoogstraat, De Pottenkijker, contactblad van de Vereniging "Helmont", I-i. Pag. 17-34. Suurmond-van, Leeuwen, H., 1981. Verslag over het jaar 1980, Bodemonderzoek in Leiden. Leiden. Pag. 7-27 Suurmond-van Leeuwen, H., 1987. Verslag over het jaar 1986, Bodemonderzoek in Leiden, IX. Leiden. Pag. 7-34. Theuws, F., 1977. Laat-middeleeuws aardewerk van de Lage Berkt (gemeente Bergeyk). In: N. Roymans e.a. (red.) 1977. Pag. 199-209. Trimpe Burger, J.A. 1972. Interessante vondsten uit de ruïnen van het kasteel van West-Souburg, Zeeuws Tijdschrift XXII. Pag. 203-206, afb. 1 en 5. Vandenbulcke, V.J.G.C. & G.C. Groeneweg, 1988. The Stoneware Stock of Jan-Peterss and Cornelis-de-

Kanneman: two Merchants of Rhenish Pottery at Bergen-op-Zoom (NL) during the 2nd quarter of the i6th century. In: Gaimster e.a. (red.) 1988. Pag. 343-355. Visser, A.-M., oktober 1998. Spinpotje gered uit Stort, Terra Brabantia (informatieblad AWN-22, westelijk Noord-Brabant), jrg. III. Pag. 7 en 8. Visser, A.-M., december 1998. Gevonden en beschreven, Terra Brabantia (informatie-blad AWN-22, westelijk NoordBrabant), jrg. III.'Pag. 10 en n. Vlierberghe, K. Van, 1981. Steengoed uit Antwerpen. Studie van het steengoedmateriaal, gevonden tijdens de opgravingen Stadsparking (december 1974 - mei 1977 j te

Antwerpen. Onuitgegeven eindverhandeling. Vlierberghe, K. Van, i982-'83- Het steengoed. In: Oost (red.) i982-'83. Pag. 73-79.

NIEUW UITGAVE JAARBOEK 1999

'T WATERHUISJE

Archeologische vondsten in Halsteren bij een herberg, 17e eeuw, aan een vertakking van de Oosterschelde, genaamd het Lange Water.

Vele historische kaarten van het ontstaan van de polders Aardewerkvondsten 17e- 18e eeuw met de beschrijvingen hiervan 112 pagina's A4, waarvan 16 pag. in kleur. Totaal 300 afbeeldingen

BESTEL SNEL!

De prijs per exemplaar bedraagt ƒ 39,95 inclusief portokosten. U kunt het jaarboek 't Waterhuisje' bestellen door overmaking van ƒ 39,95 op bankrekening nr. 65.57.13.573 t.n.v. Heemkundige studiekring 'Halchterth' Jannelandseweg 29, 4661 GC Halsteren. Onder vermelding van - Jaarboek 't Waterhuisje Na ontvangst van uw betaling zal zo snel mogelijk een exemplaar naar u worden toegezonden. © Uitgave van de Heemkundekring Halsteren - Lepelstraat 'Halchterth' onder redactie van de Werkgroep Archeologie. 1999

130


l'Institut Archéoloqie Liègeois, t. LXXXII, I9Ö9-'7O. Pag. 153-240). Borremans, R. & S. Vandenberghe, 1978. Middeleeuwse pottenbakkerijen te SintKwintens-Lennik. In: Bijdragen tot de geschiedenis van Lennik. Kulturele Kring Andreas Masius, Lennik. Pag. 37-46. Clevis, H. & J.Thijssen, 1989. Kessel, huisvuil uit een kasteel, Mededelingenblad Nederlandse Vereniging van Vrienden van de Ceramiek 156/4. Gaimster, D.R.M. e.a. (red.), 1988. Zur Keramik des Mittelalters und der beginnenden Neuzeit im Rheinland. Bar International series 440. Oxford. Gaimster, D., 1997. German Stoneware 1200-1900. Archaeology and Cultural History. London. Groeneweg, G.C. (red.), 1987. Schatten uit de Schelde. Gebruiks- en siervoorwerpen uit de verdronken plaatsen in de Oosterschelde. Markiezenhof Bergen op Zoom. Groot, H.L. de & C.A.M, van Rooijen, 1990. 41. Waterstraat. In: Archeologische en bouwhistorische Kroniek van de gemeente Utrecht ovenggo.Utrecht. Pag. 164-169, afb. 245. Groote, K. De, 1992. Het afval van de Rijke Klaren. Noordonderzoek in de voormalige abdij van Beaulieu te Petegem (gem. Wortegem-Petegem, prov. Oost-Vlaanderen). In: Archeologie in Vlaanderen II. Zellik. Pag. 335-412. Hagendoorn, J. & I. Wormgoor (red.), 1987. Domus Parva: het eerste huis van de Moderne Devoten te Zwolle. Zwolse Historische Vereniging. Zwolle. Heeringen, R.M. van, A.M. Koldeweij & A.A.G. Gaalman, 1987, Heiligen uit de modder. In Zeeland gevonden pelgrimstekens. Clevis kunsthistorische monografieën deel IV. Utrecht-Zutphen. Hellebrandt, H., 1977. Raerener Steinzeug. In: Steinzeug aus dem Raerener und Aachener Raum. Aachener Beitragefur Baugeschcihte und Heimatkunst, band 4. Aachen. Pag. 7-171. Hendrikse, H. & L.C.J. GoldschmitzWielinga, 1998. Het vondstmateriaal uit het kasteel van Souburg. In: Schoups e.a. (red.), 1998. Pag. 107-132. Hossey, G. &A. Geubel, 1975. L'église Saint-Pierre-aux-Liens a Saint-PierreChevigny. Archaeologia Belgica 175. Hugot, L., 1977. Aachener Steinzeug. In: Steinzeug aus dem Raerener und Aachener raum. Aachener Beitragefur Baugeschcihte und Heimatkunst, band 4. Aachen. Pag. 225-272 Hurst, J.G. e.a., 1986. Pottery produced and

traded in north-west Europe 1350-1650. Rotterdam papers VI. Rotterdam. Jong, J.W.M, de, 1980. Catalogus. In: Thuis in de late Middeleeuwen. Het Nederlands burgerinterieur 1400-1535. Tentoonstelling in het Provinciaal Overijssels Museum van 5 oktober tot 31 december 1980. Zwolle. Klinge, E., 1979. Deutsches Steinzeug der Renaissance- und Barockzeit. HetjensMuseum / Deutsches Keramikmuseum 23.9.-25.11.1979. Koopmans, B. e.a. (red.), 1993. Het huis Palenstein in Zegwaart. Historisch en archeologisch onderzoek naar een kasteel in het veen. Zoetermeer. Lunsingh Scheurleer, D.F., 1986. De gresverzameling van het Museum De Ghulden Roos te Roosendaal, Antiek XXI-4. Pag. 219-225. Mayer, O.E., 1977. Fünfundzwanzig Jahre Grabungen im Raerener Land. In: Steinzeug aus dem Raerener und Aachener raum. Aachener Beitragefur Baugeschichte und Heimatkunst, band 4. Aachen. Pag. 172-224. Mitchener, M. 1986, Medieval e[ secular badges. London. Mosselman, M. e.a. 1993, Catalogus van aardewerk. In: Koopmans e.a. (red.) 1993. Pag. 63-74. Oost, T. (red.), i982-'83- Van nederzetting tot metropool. Archeologisch-historisch onderzoek in de Antwerpse binnenstad. Antwerpen. Pauwels, A.G. & E.J. van Hoonacker, 1981. Keramiek. Museum voor Oudheidkunde en Sierkunst te Kortrijk. Kortrijk. Poorter, A. De, 1995. De Rijke Klarenwijk: van priemspoort tot klooster. Archeologie in Brussel 1. Brussel. Renaud, J.G.N., 1959. Aardewerkvondsten van het klooster Mariëndael, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek IX. Pag. 199-224. Roymans, N. e.a. (red.), 1977. Brabantse Oudheden. Bijdragen tot de studie van het Brabantse Heem, deel 16. Eindhoven. Schoups, I. e.a. (Red.), 1998. Philips van Marnix van Sint Aldegonde. Antwerpen. Schwarz,}., 1937. Die Bedeutung des langerweher Töpfergewerbes in der Vergangenheit, Zeitschrift der Aachener Geschichtsvereins, 58e band. Pag. 1-36, Abb. 4. Sieveking, H. (Wiedergabe/Einführing von) 1987. Das Gebetbuch Kuiser MaximiHans. Der Münchner Teil mit den Randzeichnungen von Albrecht Dürer und Lucas Cranach d.Ae. Rekonstruierte Wiedergabe. München.

129


naar huis nam. Voor zichzelf, dan wel als geschenk voor familie of bekenden. We zullen, denk ik, ons allereerst een gedetailleerder beeld moeten vormen van de verspreiding van de spinpotjes. Is er bijvoorbeeld een relatie te leggen tussen die spreiding en de herkomst van bedevaartgangers aan Aken (of Kornelimünster, Maastricht, of wellicht nog een ander nabij Raeren gelegen pelgrimsoord? We moeten het spinpotje scherper kunnen dateren: is er een relatie tussen de Reformatie en de ondergang van het spinpotje? Of desnoods met de opkomst van het spinnewiel in de late Middeleeuwen? Wellicht bieden ook de geschreven bronnen ons nog verdere aanwijzingen. Kortom, het wordt tijd dat we eens kritisch naar onze spinpotjes gaan kijken. Ik zie reacties met veel interesse tegemoet. Van Swietenlaan 12 4624 VW Bergen op Zoom gerritgr @concepts.nl

Noten 1 Visser, oktober 1998, pag. 7 en 8. 2 Visser, december 1998, pag. 10 en 11. 3 Weyns 1974, pag. 844 e.v. 4 Respectievelijk Vandenbulcke & Groeneweg 1988; Arts 1992, Mosselman e.a. 1993 en Assink e.a. 1987. 5 Het enige mij bekende voorbeeld van een mogelijke voorloper is het fragment van een roodaarden kruikje, dat in StKwintens-Lennik (ten westen van Brussel, België) uit pottenbakkersafval te voorschijn kwam. Dat kruikje dateert uit de periode 1325-1450. Zie: Borremans & Vandenberghe 1978. 6 We kennen wel tal van kruikjes van lokale pottenbakkerijen op de Britse eilanden die qua vormgeving heel sterk op onze spinkruikjes lijken, maar veel groter zijn. 7 Aanwezig in het Wallraf-Richartz Museum te Keulen, inv.nr. WRM 471. Onder andere afgebeeld in Schwarz 1937 en in Gaimster 1997, color plate 2. 8 Met dank aan Museum Boymans-van Beuningen, met name aan Alexandra van Dongen en Cora Laan. 9 Sieveking 1987, pag. 48-49. 128

10 Van Beuningen & Koldeweij 1993 11 Mitchener 1986, Van Heeringen e.a. 1987 en Van Beuningen & Koldeweij 1993. 12 Idem. 13 Mitchener 1986 en Van Beuningen & Koldeweij 1993. 14 Van Beuningen 1988. 15 Hellebrandt 1977, fïg. 69 en pag. 75-76; Klinge 1979, nr. 65 en Gaimster 1997, catnr. 79. Literatuur Arts, N. & J. Deeben, 1982. Opgravingen in een ye-iöe eeuwse nederzetting te Leenderstrijp. Ook verschenen als nr. 2 van jrg 21 van het tijdschrift Heemkroniek van de Heemkundevereniging "De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten". Arts, N. (red.), 1992. Het Kasteel van Eindhoven. Archeologie, ecologie en geschiedenis van een heerlijke woning 1420-1676. Eindhoven. Arts, N., 1992. De betekenis van middeleeuwse en latere keramiek. In: Arts (red.) 1992. Pag. 115-146. Arts, N. (red.), 1993. Sporen onderde Kempische stad. Archeologie, ecologie en vroegste geschiedenis van Eindhoven 1225-1500. Eindhoven. Arts, N., 1993. Archeologische vindplaatsen en vondsten in Eindhoven. In: Arts (red.) 1993. Pag. 24-46. Assink, J. e.a., 1987. Materiële nalatenschap van Zwolse fraters en scholieren. Een archeologisch onderzoek in één van hun huizen. In: Hagendoorn & Wormgoor 1987. Pag. 19-56. Baart e.a., 1977. Opgravingen in Amsterdam. 20 jaar stadskernonderzoek. Amsterdam. Beuningen, H.J.E. van, 1988. Een 16de eeuwse pelgrimsfles uit Leiden. In: Bodemonderzoek in Leiden 10. Archeologisch jaarverslag 3987. Leiden. Pag. 25-36. Beuningen, H.J.E. van en A.M. Koldeweij, 1993. Heiligen Profaan. 1000 laatmiddeleeuwse insignes uit de collectie H.J.E. van Beuningen. Rotterdam Papers VIII. Rotterdam. Bitter, P., 1993. Het kasteel van Dongen. Opgraving van het Huis te Dieren in Dongen. Verslag van het archeologisch onderzoek in 1988. ITHO Archeologische Reeks 3. Tilburg. Borremans, R., I96i-'Ö2. Spinschijfjes en spinsteentjes van de VUIe tot de XlXe eeuw, Ons Heem XVI. Pag. 88-89, aft>65.13. Borremans, R., 1970. Catalogue de la céramique médiévale du Musée Curtius a Liège. Liège (ook verschenen in het Bulletin de


op de flessen aangebrachte decoraties verwijzen immers ook naar de bedevaartsoorden Maastricht en Kornelimünster. Toen in het jaar 875 Karel de Grote de schedel en armreliek van de Heilige Cornelius verwierf, werden deze relieken ondergebracht in het Monasterium St. Corneli ad indam (Cornu = hoorn) en volgens de legende dronken de pelgrims uit deze hoorn het Heilig Water, dat volgens het geloof bescherming tegen epilepsie zou bieden, aldus Van Beuningen. Wanneer hier in de tekst: op de pelgrimsflessen sprake is van Heilig Water, komt - we citeren Van Beuningen - de vraag op, of dit niet veel eerder aan Kornelimünster dan aan Aken refereert. We mogen in elk geval constateren, dat in de late Middeleeuwen op tal van bedevaartplaatsen heilig, gewijd of miraculeus water kon worden verkregen, welk water de bedevaartganger onder andere in kleine tinnen ampullen mee naar huis kon nemen. We hebben kunnen vaststellen dat ook in Aken, of het nabij gelegen Kornelimünster, heilig water beschikbaar was en dat men in de zestiende eeuw in Aken speciale veldflessen kon kopen om deze daarmee te vullen. Ligt het dan niet voor de hand, dat tussen circa 1475 en 1575 in Aken of het nabij gelegen Kornelimünster voor de talloze pelgrimsgangers ook eenvoudige flesjes of kruikjes verkrijgbaar waren? Lokaal geproduceerde steengoed kruikjes, die gevuld met heilig water later thuis een belangrijke rol speelden bij het verkrijgen van voor- en voorkomen van tegenspoed. Waarom zouden dat geen ceramische ampullen mogen zijn in plaats van tinnen? Tegenwoordig zijn ze zelfs vaak van plastic. En evenals het metalen pelgrimsinsigne hing je zo'n kruikje of flesje om je hals, of gewoon in een hoekje van de huiskamer. Vanzelfsprekend mag zo'n kruikje dan ook niet ontbreken in het huishouden van de Heilige Familie, zoals Mostaert

dat zo treffend weet uit te beelden. En is het niet even vanzelfsprekend, dat wijwaterkruikjes voor Aken niet in Keulen of elders in het Rijnland worden vervaardigd, maar uitsluitend in de directie omgeving van Aken, in casu Raeren?

Conclusie en oproep Het spinpotje (laten we het gemakshalve voorlopig nog maar even zo noemen) verschijnt in de loop van de vijftiende eeuw, lijkt z'n hoogtepunt omstreeks of kort na 1500 te hebben en lijkt na de reformatie (in elk geval na circa 1600) te zijn verdwenen. Het kruikje heeft een beperkt verspreidingsgebied (België en Nederland) en wordt uitsluitend in de directe omgeving van Aken, i.c. Raeren, vervaardigd. Op basis van de spreiding van het spinpotje in tijd en plaats, mede gelet op de iconografische bronnen, is het gebruik van het spinpotje als hulpmiddel bij het spinnen van wol of vlas niet aannemelijk. Vooralsnog is er voldoende aanleiding om het spinpotje te beschouwen als een met gewijd water gevuld souvenir, dat de bedevaartganger van zijn pelgrimage naar bijvoorbeeld Aken, mee

Afb. 5. Spinpotje

uit het in i5jo-'3j verdronken dorp Tolsende. Collectie M. Hopstaken te Roosendaal. Foto Gemeentemuseum Het Markiezenhof Bergen op Zoom. De hoogte van dit potje bedraagt 8 cm in plaats van circa 4 cm, zoals dat bij de meeste exemplaren het geval is.

127


scherig glazen of plastiek flesje, gevuld met wij- of ander heilig water, ter plaatse gekocht en vaak eigenhandig gevuld. Datzelfde was ook in de late Middeleeuwen het geval. Ook toen wilde men iets tastbaarders om de kracht van het bezochte heiligdom bij zich te kunnen (blijven) dragen, door te geven aan anderen of thuis te kunnen bewaren. Te denken valt daarbij zeker ook aan heilig of miraculeus water uit het graf of de nabijheid van het graf van een heilige, of uit speciale putten en bronnen. Al vroeg in de Middeleeuwen waren er als aparte bedevaartssouvenirs speciale flesjes en andere houdertjes in gebruik om dit water of andere heilige stoffen in op te bergen, te vervoeren en te bewaren. Het gebruik ervan gaat terug tot in de Romeinse tijd. In pre-christelijk Rome deponeerde men soms al miniatuur replica van amforen op altaren. Met de opkomst van het Christendom kwamen de tinnen "ampullae" in gebruik. Aanvankelijk was de vorm daarvan nog terug te leiden tot die van de mediterrane amforen. Vooral vanaf 1200 is de pelgrimsampul in noordwest Europa een populair pelgrimsrelict. De vorm is dan veel gedrongener en lijkt in de verste verte niet meer op de amfoor die ooit model stond. Vrijwel altijd is aan weerszijden van de hals van de tinnen ampul een klein oogje of ophangoortje aangebracht. Precies zoals bij onze spinpotjes." We kennen voorbeelden van tinnen pelgrimsampullen uit o.a. Canterbury (vanaf 1200) en Walsingham (14e eeuw) in Engeland, Vendome (13001350) en Boulogne-sur-Mer (14501500) en uit Haarlem (1450-1500).12 In de 15e eeuw neemt de populariteit van de tinnen pelgrimsampul wat af. Soms worden ze ook voor andere doeleinden gebruikt. In East-Anglia worden ze regelmatig langs landwegen gevonden. Vermoedelijk speelden die ooit een rol bij de jaarlijkse ceremonie van de "Blessing the Fields". Uit de meegebrachte (loden) ampullen sprenkelen de deelnemers het gewijde water

126

over de velden en de lege ampullen worden vervolgens achteloos weggeworpen. De tinnen pelgrimsampullen zijn aanvankelijk fraai versierd, doch in de jaren I5oo-'4O, wanneer de ampullen steeds verder uit de mode zijn geraakt, vervlakken ook de decoraties.13 We kennen (nog) geen tinnen pelgrimsampullen uit Aken en omgeving. Wel kennen we enkele voorbeelden van fraai bewerkte keramische pelgrimsflessen als collectief souvenir voor Aken, KornelimĂźnster en Maastricht, daterend uit globaal uit de periode 1500-1575, maar een latere datering mag niet worden uitgesloten.14 In het kader van dit artikel is vooral de tekst op die flessen interessant. Er bevinden zich zulke flessen in het Museum fĂźr Kunst und Kulturgeschichte in Dortmund, in het Brirish Museum in Londen en in het City Museum and Art Gallery in Birmingham. Op de flessen staat de tekst: "Coept Ifies van aken ter spoet e hout d'in heylich vuater tes goet" (koop snel

een fles uit Aken en bewaar daarin heilig water, dat is goed).1' De teksten en decoraties op deze drie pelgrimsflessen vertonen onderling kleine verschillen, waaruit blijkt dat ze niet uit dezelfde mal zijn gevormd. Ze zijn alle drie vervaardigd uit het hardgebakken steengoed. Een heel ander voorbeeld kennen we uit Leiden, waar in 1987 aan de Oude Varkensmarkt een uit witbakkende klei vervaardigd geglazuurd aardewerken exemplaar te voorschijn kwam, daterend uit omstreeks het midden van de 16e eeuw. Qua vorm en decoratie vertoont het Leidse exemplaar sterke overeenkomsten met zijn steengoedcollega's uit de grote musea. Dezelfde tekst vinden we daarop terug. Afgaande op de tekst op de vier genoemde pelgrimskruiken, placht men deze in Aken te koop aan te bieden. Dat houdt niet in, dat ook het heilig water uit Aken zelf afkomstig was. De


Ondanks nijvere naspeuringen in monografieën, in catalogi en in het vermaarde Boymans-van Beuningen documentatiesysteem voor pre-industriële gebruiksvoorwerpen, ben ik er niet in geslaagd om andere afbeeldingen van het spinpotje terug te vinden.8 En Albrecht Dürer dan? Want de weinige auteurs die de veronderstelde functie van het kruikje nader onderbouwden, verwijzen daartoe immers naar de tekening "Alte Frau am Spinrad" in het gebedenboek van keizer Maximilian. Het origineel van dit gebedenboek bevindt zich in de Bayrische Staatsbibliotheek te München. Doch gelukkig bleek dichter bij huis de bibliotheek van het Museum Boymans-van Beuningen over een fraaie herdruk van dit unieke boek te beschikken.9 En dan blijkt dat we ons jarenlang met een kluitje het riet in hebben laten sturen. We zien dan helemaal geen oude vrouw aan een spinnewiel (afb. 4). De leeftijd van de afgebeelde vrouw is moeilijk in te schatten en van een spinnewiel is in het geheel geen sprake. Wel zien we een dame die naast haar spinrokken is ingedommeld (destijds een veel uitgebeeld toonbeeld van luiheid). Naast haar staat een drinkkroes. Voor haar staat een kan met daarin enkele reeds volgesponnen en enkele lege spinstokjes. En aan het vrijstaande spinrokken hangt, inderdaad, een klein kruikje. Maar dat kruikje lijkt in de verste verte niet op ons spinpotje. Het heeft slechts één oor en een opvallend wijde mondopening. Overigens, nergens uit het afgebeelde tafereel blijkt, dat dit kruikje bij het spinnen een rol speelt. We kennen uit de periode van Dürer tal van afbeeldingen van dames met spinrokken, ook van Dürer zelf, maar nooit met zo'n kruikje. Het is dan ook een beetje ongelooflijk, dat wij op basis van slechts één voorbeeld, een slecht voorbeeld bovendien, jarenlang in de veronderstelling verke-

ren, dat ons potje een functie bij het spinnen vervulde. Ergens anders in datzelfde fraaie gebedenboek komen we een tekening tegen van een manspersoon, balancerend met een fraai drinkglas (een zgn. "krautstrunk") op het hoofd. We gebruiken de daar afgebeelde schertsfiguur toch ook niet om aan te tonen, dat men in Dürer's tijd drinkglazen op het hoofd in plaats van op tafel placht te zetten?

Een nieuwe hypothese: het spinpotje als pelgrimssouvenir! Dicht bij Raeren, het productiecentrum van onze spinpotjes, ligt de stad Aken. Aken is vanouds een befaamd bedevaartsoord met een grote rijkdom aan relieken, dat ongelooflijk veel bezoekers trok. Daarvan getuigen nog steeds de talloze tinnen pelgrimsinsignes die uit onze bodem te voorschijn komen. Alleen al in de provincie Zeeland zijn meer dan twintig tinnen pelgrimsinsignes uit Aken gevonden, daterend uit de veertiende tot de vroege zestiende eeuw. We kennen ook vondsten van Akense pelgrimsinsignes uit Dordrecht, Rotterdam, Amsterdam en Amersfoort.10 In de directe omgeving van Aken waren nog andere bijzonder populaire bedevaartsoorden gelegen: Maastricht, Kornelimünster en Duren. Onlosmakelijk met de pelgrimage is de behoefte van de bedevaartganger om iets uit het bezochte oord te verwerven en mee naar huis te nemen. Bijvoorbeeld een fraaie medaillon of insigne in de vorm van een hangertje of een speldje. Nu was het metalen insigne vaak maar één van de vele tastbare herinneringen die de bedevaartganger mee naar huis kon nemen. In zo'n pelgrimsoord zijn vaak de meest uiteenlopende devotionalia verkrijgbaar. Zelfs heden ten dage doe je als moderne bedevaartganger je bejaarde ouders of grootouders geen groter plezier dan met een kit125


hoeveelheden ander potgoed uit Raeren zijn opgegraven, terwijl spinpotjes daar onbekend bleven.6 Binnen het verspreidingsgebied komen we de meest uiteenlopende bodemgesteldheden tegen. Het is beslist niet zo, dat de verspreiding van het spinpotje enige samenhang vertoont met de verspreiding van bijvoorbeeld de teelt van vlas. Ik wil zeker niet suggereren, dat ik er in ben geslaagd de verspreiding van het spinpotje volledig in kaart te brengen. Maar een eerste "survey" leert ons wel, dat dit verspreidingsgebied zich lijkt te beperken tot België en Nederland. Als ons spinpotje zo'n belangrijke functie vervulde bij het spinnen, hoe loste men dat probleem dan elders op? Waarom had de rest van noordwest Europa geen spinpotjes nodig? Waarom kennen we het blijkbaar noodzakelijke en zo populaire spinpotje met zijn karakteristieke vormgeving alleen uit Raeren en niet van andere pottenbakkerscentra? En zo hebben ook deze vraagtekens tot gevolg, dat de toegeschreven functie van ons spinpotje steeds verder op losse schroeven komt te staan.

Afb. 4. Slapende vrouw naast spinrokken, bladillustratie in Gebedenboek Keizer Maximiliaan door Albrecht Dürer

124

Iconografische bronnen Een heel fraaie afbeelding van het spinpotje treffen we aan op het schilderij "De Heilige Familie" van Jan Mostaert (circa 1495-1500).7 We zien Jozef en Maria aan de maaltijd zitten, het kindje Jezus op Maria's schoot. In één van de hoeken van het uitgebeelde vertrek is tegen de wand een korte legplank aangebracht. Op die plank staat een geldkoffer of iets dergelijks, daarnaast liggen twee (kas?)boeken. Onder die plank is een spijker of kram in de muur geslagen en daaraan hangt, aan een kort touwtje, onmiskenbaar een spinpotje. In het hele vertrek is niets aanwezig wat ook maar enigszins met spinnen verband zou kunnen houden. Gezien de plaats van het potje bij geldkist en boeken zouden we aan een inktpotje kunnen denken. Maar op de talloze afbeeldingen van schrijvende (mans)personen uit die tijd zien we het inktpotje altijd stevig op tafel of op de lessenaar staan. In geen enkel geval gebruikte men twee-orige kruikjes staande op een wankele voet of hangen aan een koordje. Alleen al om die reden kunnen we een functie als inktpotje gevoeglijk uitsluiten.


Voor zover de verschillende auteurs iets zeggen over de functie van het spinpotje, blijkt het bevochtigen van de vingers met water of vet bij het spinnen een algemeen ingeburgerde functie te zijn. Men verwijst daartoe bij voorkeur naar eikaars publicaties of naar bijvoorbeeld wijlen Jozef Weyns, vroeger directeur van het Openluchtmuseum Bokrijk.3 Datering Veel spinpotjes uit archeologische publicaties en museale collecties zijn als losse vondst verzameld of zijn anderszins uit een niet exact te dateren context afkomstig. De meeste auteurs nemen voetstoots aan, dat spinpotjes zestiende-eeuws zijn. Sommigen beperken het voorkomen ervan tot uitsluitend de eerste helft of zelfs het eerste kwart van die eeuw. Slechts enkele vondstomstandigheden geven wat meer informatie over de ouderdom, bijvoorbeeld Bergen op Zoom (tussen 1518 en 1550). Van het kasteel van Eindhoven is een spinpotje afkomstig dat van na 1575 zou dateren. Uit een onderzoek in Zoetermeer blijkt, dat ze reeds voor 1475 in zwang waren, terwijl een Zwols exemplaar wellicht van vóór 1450 dateert.4 Spinpotjes waren blijkbaar gedurende geruime tijd een courant verschijnsel in onze contreien. En verdwijnen daarna even geruisloos als ze ooit verschenen. Ze hebben geen voorlopers en missen een aanwijsbare opvolger.5 Dat is opmerkelijk wanneer dit potje een zo belangrijke rol bij het spinnen zou vervullen. Zo sterk veranderde die spintechniek niet, zelfs niet na de opkomst van het spinnewiel. De traditio-

neel aan het spinpotje toegeschreven functie is daardoor wat minder vanzelfsprekend dan we altijd hebben gedacht. Verspreiding Interessant is ook, wanneer we de vindplaatsen in kaart brengen (afb. 3). Dan hebben we natuurlijk allereerst Raeren en directe omgeving, de enige plaats waar men - voor zover bekend spinpotjes vervaardigde. We zien hoe vanuit Raeren (in België, circa 11 kilometer ten zuiden van het centrum van Aken) de vindplaatsen/afzetgebieden zich in westelijke en noord-noordwestelijke richting uitwaaieren. Ten oosten van de lijn Raeren-Kessel-VredenZwolle lijkt het spinpotje te ontbreken. Van het gebied ten zuiden van min of meer de Belgisch-Franse grens (de lijn Kortrijk-Libramont) zijn mij evenmin vondsten bekend. Dat geldt ook voor Engeland en Schotland, waar wèl grote

Afb. 2. Een viertal spinpotjes die in Bergen op Zoom ter hoogte van de huidige Westersingel werden aangetroffen tussen het afval van een "kanneman", een handelaar in steengoed, uit de periode 1518-1550. Collecties In den Scherminckel en Het Markiezenhof. Inv.nrs. v.l.n.r. IdS 429, 427 en 426 en GM 1257. Schaal 1:2.

Afb. 3. Bron en vindplaatsen van het "spinpotje".

123


afbreken. Om die reden verdiende het aanbeveling om vlas in vochtige kelders te spinnen. Tal van long- en andere kwalen en ongemakken waren daarvan het gevolg. Ik kan mij goed voorstellen dat dames uit de betere kringen onder comfortabeler omstandigheden hun spinsels wrochten. Wellicht dienden zij ter verkrijging van het beoogde resultaat inderdaad af

en toe hun vingers en/of de ongesponnen vezels te bevochtigen. Maar is een bakje of kannetje water binnen handbereik dan niet veel handiger dan zo'n minuscuul kruikje? Laten we eens kijken naar wat de literatuur ons over vindplaats en datering van het spinpotje te vertellen heeft (zie tabel).

Tabel Vindplaats

Datering

Amsterdam, St.-Luciënklooster

Baart c.s. 1977, p. 279 en nr. 549 Van Vlierberghe 1981 nr. 120 afb. 89; 1500-1600? idem i982-'83, afb. 21.245 Vandenbulcke & Groeneweg 1988, 1518-1550 fig. 3.12 en Gaimster 1997, pag. 57 Theuws 1977, afb. 7 De Poorter 1995, afb. 58, nrs. 224 en 225 Bitter 1988, nr, 19, pag. 65. Arts 1992, afb. 90 nr. 4 1575-1650 Arts 1993, afb. 19 nr. 3 1500-1550 Omstreeks 1550 Visser, oktober 1998 Stienen 1985, afb. VIII nr. 1 1450-1550 Visser oktober 1998 Na 1600? Clevis & Thijssen 1989 1500-1550 Pauwels & Van Hoonacker 1981, 1400-1600 cat.nr. 175 Arts & Deeben 1982, afb. 11.6 1500-1600

Antwerpen (B.), Burchtgracht Bergen op Zoom, Westersingel Bergeyk, Lage Berkt Brussel (B.), Rijke Klarenstraat Dongen, kasteel Eindhoven, kasteel Eindhoven, Eckart Gouda, Catharina Gasthuis Helmond, Eerste Hoogstraat Hoeven, St.-fansstraat Kessel, kasteel Kortrijk (B.), Schouwburg Leenderstrijp Leiden, Sint-Jorissteeg/Levendaal; Oranjeboomstraat/St.-Jorisdoelen

Publicatie

1500-1600

Suurmond-van Leeuwen 1981, afb. 4; idem 1987, afb. 25 Libramont (B.), Saint-Pierre-Chevigny 1500-1525 Hossey & Geubel 1975, fig. 11.1 Borremans ig6i-'62, afb. 65.13; idem 1400-1525 Luik (B.), Petit-Rechain 1970, pi. XIII.5 Mayer 1977, afb. 11; Hugot 1977, afb. 1500-1550 Raeren (B.) 9 en 19 Circa 1500-1600 Hurst e.a. 1986, fig. 94.308 en pag. Raeren-Born (B.), Mülenstrasse 198 Lunsingh Scheurleer 1986, afb. 12a. Roosendaal, Museum Ghulden Roos 1500-1525 Voor circa 1530 Groeneweg (red.) 1987, cat.nr. 110 Tolsende (Oosterschelde) Resp. Renaud 1959, afb. 6.7 en De Utrecht, Mariëndael/Waterstraat Circa 1500 Groot & Van Rooijen afb. 245. Trimpe Burger 1972, afb. 1 en 5; Vlissingen, kasteel West-Souburg 1500-1550 Hendrikse & Goldschmitz-Wielinga 1998, p. 117. Vreden (D.), Hamaland museum Visser, oktober 1998 Wortegem-Petegem, voormalige De Groote 1992, afb. 28.4 Abdij van Beaulieu 1450-1550 Mosselman e.a. 1993, nr. 108-800-3 Zoetermeer, Zegwaart 1400-1475 Zwolle, Prov.Overijssels Museum/ 1500-1600 Fraterhuis Praubstraat resp. 1375-1450 Resp. De Jong 1980, p. 106, afb. 34 en Assink e.a. 1987, afb. 7.

122

Circa 1500


Het 'spinpotje' uit Hoeven: tijd voor een nieuwe visie Gerrit Groeneweg

In het oktobernummer van Terra Brabantia, het tijdschrift van afdeling 22 van de AWN, jaargang 1998, vroeg Anne-Marie Visser zich af wat de functie kon zijn van het zogenaamde spinkruikje of-potje, dat vorig jaar bij het onderzoek achter het voormalige gemeentehuis van Hoeven (gern. Halderberge, provincie Noord-Brabant) te voorschijn kwam.1 Een spinpotje is een klein steengoedkruikje, circa 4 cm hoog, soms iets groter, voorzien van twee kleine oortjes en bedekt met zoutglazuur. De kleur varieert: grijs, geel of bruin, met alle mogelijke kleurennuances daartussenin. Men neemt veelal aan, dat spinpotjes uit de zestiende eeuw dateren, dat ze afkomstig zijn uit het pottenbakkerscentrum Raeren in de Belgische oostkantons en dat ze een rol speelden bij het spinnen van wol of vlas. Anne-Marie verwijst in haar oproep

naar vergelijkbare kruikjes die zij aantrof in het Museum Catharina Gasthuis te Gouda en het Hamaland Museum te Vreden (Westfalen). EĂŠn van de reacties op haar oproep kwam van een weefgetouw-kunstenares uit Etten-Leur. Zij wist te vertellen, dat men dergelijke kruikjes gebruikte bij het spinnen van vlas. Met de inhoud ervan bevochtigde men de vingers, waarmee de draad uit het vlas getrokken werd. Een andere reactie maakt melding van vergelijkbare potjes in het Zeeuws Museum te Middelburg en in de werkruimte van de Archeologische Vereniging Kempen en Peelland te Eindhoven.2 Tot zover Terra Brabantia.

Uit de literatuur zijn nogal wat voorbeelden bekend van dergelijke spinpotjes. Een heel enkele maal suggereert men, dat het een soort inktpotje zou zijn. Maar meestal blijft men - bij gebrek aan beter - herhalen wat voorgaande publicaties reeds vermeldden. En in dat zelfde voetspoor treedt ook onze textielkunstenares. Uit haar reactie blijkt dan ook niet of ze proefondervindelijk heeft kunnen vaststellen dat het spinpotje werkelijk een bruikbare functie kan vervullen bij het spinnen van vlas. Ik denk dat men zich er te gemakkelijk afmaakt. Laten we daarom eerst eens serieus naar die veronderstelde functie kijken. Wol wordt ongewassen gesponnen en is onder die omstandigheden uit zichzelf voldoende vet. Toevoeging van olie, vet of water heeft dan ook geen enkele zin. Het spinnen van vlas is inderdaad een veel delicatere aangelegenheid. De vezel is al gauw te droog en zal dan snel

Afb. 1. Het spinpotje uit Hoeven (foto. A.-M. Visser, Zevenbergen)

121


ijzertijd en uit de vroege en volle Middeleeuwen de nodige verrassingen opgeleverd. Getuige het ontbreken van Romeins draaischijfaarde werk heeft Romeinstijdige bewoning niet plaatsgevonden; in de Middeleeuwen wordt het terrein echter weer wel gebruikt. De Harstenhoek is pas de tweede plek in het Scheveningse duingebied waar vondsten van Merovingische ouderdom voorkomen. De vondsten in de Harstenhoek wijzen andermaal op het grote belang van het doen van waarnemingen naar oudtijdse bewoning in het duingebied. Het (spaarzaam) voorkomen van laat-Middeleeuwse vondsten wijst op het gebruik van een deel van het terrein als akkerland. Dat is een gekend model in het westNederlandse duingebied.22 Dat we de oudere potscherven op hetzelfde niveau als de jongere hebben teruggevonden, geeft aan dat we te maken hebben met een zgn. geologisch venster. We kijken als het ware door de Jonge Duinen heen, tot op het oppervlak van de Oude Duinen. De zgn. Oude Duinen liggen ongeveer aan de oppervlakte; deze waren reeds lang ontkalkt. De passage van de Jong-Duin reeksen heeft slechts een dunne bedekking met kalkhoudend zand nagelaten; de geringe hoeveelheid kalk in de dunne laag Jong Duin-zand was onder invloed van de landbouwactiviteit snel verdwenen. De kalkloosheid van de ondiepe ondergrond onder Harstenhoek is zo goed te begrijpen. Uit het voorgaande is eveneens begrijpelijk dat boer Leendert van der Harst uit was op aanvulling van humus en kalk in de bouwvoor. Zijn activiteiten hebben een fraaie opening gedocumenteerd door het muntje (duit) van 1768. De teruggevonden pijpen worden in de hieropvolgende 75 tot 100 jaar gedateerd, precies de periode waarvan we uit de geschreven bronnen weten dat Van der Harst en zijn nakomelingen het terrein hebben bewerkt. De fundamenten van de boerderij zijn nog in het terrein aanwezig. De laatste gebruiksfase, het nettenboeten, heeft

duidelijke sporen nagelaten, niet alleen in de vorm van kenmerkende artefacten, maar ook allerhande terreinnivellerende activiteiten.

Dankbetuiging Harrie van der Hagen (N.V. DZH, Pompstation Scheveningen) wordt bedankt voor de stimulansen en de toestemming voor het veldonderzoek. De v.h. Rijks Geologische Dienst (Haarlem), nu het Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen (Delft/Utrecht), wordt bedankt voor het gebruik van enige ongepubliceerde dienstrapporten. Theo Bakker en Harrie van der Hagen (beiden van DZH) worden vriendelijk bedankt voor het kritisch doornemen van dit artikel. Paul Stuurman was desgevraagd bereid een stuk redactie werk te doen waartoe de eerste auteur vanuit Bangkok niet in staat was: onze bijzondere dank. Soestdijksekade 790 2574 ED Den Haag Noten 1 Van Boekei 1985; Carmiggelt 1998; Magendans 1984; Magendans 1985; Magendans en Waasdorp 1989. 2 De Mulder et al. 1983; Van der Valk 1987; idem 1995. 3 Magendans 1987. 4 Voor een blik op het oude beeld van de Harstenhoek: ga naar het Panorama van Mesdag aan de Zeestraat te Den Haag of: zie: Van Eekelen (red.) 1996. 5 Pont en Van der Valk 1988. 6 Boerboom 1958. 7 SchaminĂŠe et al. 1984. 8 o.a. Janssen 1988. 9 Zie noot 5. 10 Zie noot 5. 11 Gebaseerd op een intern rapport van veldwaarnemingen, Rijks Geologische Dienst (Van der Valk 1991). 12 Rentenaar 1977; Zagwijn 1983. Volgens de eerste auteur is de introductie van het konijn in de West-Nederlandse duinen een menselijke actie, die hij in de I3e/i4e eeuw plaatst. Daarmee wordt botmateriaal van konijn in geologische laagopeenvolgingen (zoals de bouwput aan de Zwolsestraat) een zogenaamd "gidsfossiel".

141


13 Van der Valk 1995. 14 De Mulder et al. 1983. 15 Boerboom 1958; zie noot 5. 16 Waasdorp en Van der Roest 1983; Pont en Van der Valk 1988. 17 De Mulder et al. 1983; Roep et al. 1991. 18 Magendans en Waasdorp 1989. 19 Magendans en Waasdorp 1985. 20 Mondelinge mededeling. 21 Zagwijn 1983; Van der Valk 1987. Op de oorzaken gaan we hier niet in, maar zij zijn hoogstwaarschijnlijk vooral klimatologisch van aard. 22 Van der Valk et al. 1997. Literatuur

Boekei, G.II.E.c, 1989. Terracottabeeldjes van de Scheveningseweg. Romeinse vondsten uit 's-Gravenhage II. Onder redactie van J.R. Magendans. VOM-reeks 1989-3 ,48 pp. Boerboom, J.H.A., 1958. Begroeiing en landschap van de duinen onder Scheveningen van omstreeks 1300 tot heden. In: Beplanting in de Haagse duinen. Rapportvan de Adviescommissie duinbeplanting. IT-

BON mededeling 39, pp 1-108. Carmiggelt, A. (red.), 1998. Romeinse vondsten van de Scheveningseweg. De dieren- en

plantenresten. Haagse Oudheidkundige Publicaties nr. 4, 66 pp. Eekelen, Y. van (red.), 1996. Magisch Panorama. Panorama Mesdag, een belevenis in ruimte en tijd. Zwolle/Den Haag,

200 pp. Janssen, H.L., 1988. The Dating and Typology of the Earliest Siegburg Stoneware. In: Gaimster, D.R.M., et al. (eds.), Zur Keramik des Mittelalters und der beginnenden Neuzeit im Rheinland. British Archaeological Reports, International Series 440, pp. 311-333. Magendans, J.R., 1984. Een ye-eeuwse nederzetting in het Statenkwartier. 4 pp. Magendans, J.R., 1985. Romeinse sporen in het Statenkwartier. 6 pp.

Magendans, J.R., en A. Waasdorp, 1985. Landarbeiders en leerbewerkers in de late middeleeuwen. VOM-reeks 1985-1, 28 pp. Magendans, J.R., 1987. Zand erover. In: Duin ig8y nr 112. Duinen bij Den Haag de moeite waard!, pp. 23-26.

Magendans, J.R., en A. Waasdorp, 1989: Franken aan de Frankenslag. Een vroegmiddeleeuwse nederzetting in 's-Gravenhage.

VOM-reeks 1989-2, 64 pp.

142

Mulder, E.P.J. de, A.F. Pruissers en H. Zwaan, 1983. Kwartairgeologie van 'sGravenhage. In: Mulder, E.P.J. de (red.): De bodem van 's-Gravenhage. Mededelingen Rijks Geologische Dienst 37-1,

pp. 12-43. Pont, W., en L. van der Valk, 1988. Archeologisch materiaal van de Waalsdorpervlakte, verzameld door J.L. van Soest. Westerheem 37, pp. 93-101. Rentenaar, R., 1977. De Nederlandse duinen in de Middeleeuwse bronnen tot 1300 KNAG Geografisch Tijdschrift u, pp. 361-376. Roep, Th.B., L. van der Valk en DJ. Beets, 1991: Strandwallen en zeegaten langs de Hollandse kust. Grondboor en Hamer 45, pp. 115-124.

SchaminĂŠe, J.H.J., H. van der Hagen, B.V. Hennekens en A.J.J. Lemaire, 1984. De botanische en cultuurhistorische betekenis van de Harstenhoek: een in de achttiende eeuw ontgonnen duinvallei. De Levende Natuur 87, pp. 49-56.

Valk, L. van der, 1987: Duinvorming en kustontwikkeling - een relatie? In: Duin ic)8y nr 112. Duinen bij Den Haag de moeite waard!, pp. 18-20. Valk, L. van der, 1991. Rapportage veldgegevens bouwput Scheveningen Zwolsestraat. Rijks Geologische Dienst, Haarlem, 11 pp. Valk, L. van der, 1995. Toelichtingen bij de bladen 's-Gravenhage West (}ow) en 's-Gravenhage Oost (30 o), Deel: Holoceen.

Dienstrapport 1452, Rijks Geologische Dienst Haarlem, 54 pp., bijlagen. Valk. L. van der, P. Beekman en R.M. van Heeringen, 1997. Stuivend zand over boerenland. Geologie, archeologie en historische geografie van het duingebied op Schouwen in de Provincie Zeeland. In: D.P. Hallewas, G.H. Scheepstra en P.J. Woltering (red.): Dynamisch landschap: archeologie en geologie van het Nederlandse kustgebied, pp. 131-152. Waasdorp, A., en J. van der Roest, 1983: Proefopgravingen op de Waalsdorpervlakte. Infiltratiepiassen in archeologisch perspectief.

Typescript DWL, Den Haag. Zagwijn, W.H., 1983. The formation of the Younger Dunes on the west coast of The Netherlands (AD 1000-1600). Geologie en Mijnbouw 63, pp. 259-268.


Kort archeologisch nieuws Cananefaatse boerderij Het onderzoek op het Wateringse Veld in Den Haag heeft opnieuw resultaat. Dit keer zijn het de contouren van een Cananefaatse boerderij van zes bij twintig meter. Dat is weliswaar niet zo spectaculair als de vier mijlpalen die in 1997 zijn gevonden, maar het geeft aan dat deze streek in de Romeinse tijd intensief bewoond is geweest. De boerderij had dubbele wanden, kennelijk om de noordwestenwind te weerstaan. Ook zijn er vier complete hondenskeletten gevonden. Haagsche Courant, 16 april 1999 Stinstorens bij Hallum In een akkerveld bij Hallum zijn funderingsresten gevonden van twee middeleeuwse stinstorens of weertorens. Volgens de vinder, amateur-archeoloog Jan Post, is het vooral bijzonder omdat voor dit soort profane bouw tufsteen is gebruikt. Volgens mondelinge overlevering zijn er eerder op vier of vijf plaatsen in Friesland bouwwerken van tufsteen gevonden, maar die zijn nooit onderzocht. Of de resten van deze toren nader worden onderzocht is nog niet bekend. Afgesproken is dat op het land eerst nog aardappelen worden verbouwd. Friesch Dagblad, 23 april 1999 Middeleeuws zwaard in Vlaardingen Op het Kolpabadterrein in Vlaardingen is een zeldzaam ijzeren zwaard met messing kop gevonden. Het dateert uit ongeveer 1300. Eerder zijn al sporen van een kasteel gevonden. Een belegering in de 14e eeuw, mogelijk in verband met de Hoekse en Kabeljauwse twisten, verjoeg de toenmalige bewoners. Kennelijk is het zwaard in de haast verloren. Dagblad van Almere, 24 april 1999 Bonnefantencollectie naar depot De archeologische collectie van het Bonnefantenmuseum heeft plaats gemaakt voor moderne kunst en is voorlopig niet te bezichtigen. Op termijn moet de collectie naar de Wiebengahal verhuizen, een voormalige fabriekshal die naast het museum staat. Tenminste, als er geldschieters gevonden worden. Want de verhuizing van de collectie gaat een slordige acht miljoen gul-

den kosten. De Wiebengahal moet namelijk helemaal worden verbouwd. Vervolgens zal er nog een geschat exploitatietekort van 800.000 gulden per jaar opgevangen moeten worden. En dan te bedenken de archeologische collectie juist om bezuinigingsredenen is afgestoten... Diverse kranten, 21-24

Borstharnas in museum Het in juli 1995 door de Dordtse amateurarcheoloog Kees Middelham opgegraven borstharnas wordt het pronkstuk van het nieuwe Dordts Archeologisch Centrum. Het gave borstharnas is onderzocht door experts van het Delftse Legermuseum, die concludeerden dat het gaat om een borstkuras van een voetsoldaat uit 1470, waar er in Europa maar drie van bestaan. De datering is altijd omstreden geweest. Vondstomstandigheden wijzen op een leeftijd van vóór 1421, omdat in dat jaar de Elizabethsvloed het harnas bedekte met een sediment. De Dordtenaar, 8 mei 1999 3000 wachtende skeletten Op de Grote Markt van Groningen zal naar alle waarschijnlijkheid een ondergrondse parkeergarage worden aangelegd. In dat geval zullen er zo'n drieduizend graven moeten worden geruimd. Deze liggen soms in wel vijf rijen boven elkaar en stammen van de achtste eeuw tot circa 1830. Bovendien was deze plek in de Romeinse tijd waarschijnlijk bewoond. Dat belooft dus nog wat voor de komende jaren. Cobouw, 17 mei 1999 Romeinen in Zeeland In Ellewoutsdijk zijn de resten van houten paalafscheidingen en inheems aardewerk uit de Romeinse tijd gevonden. Op zich niet bijzonder, maar volgens archeoloog Torn Hazenberg is er zo weinig bekend over de toenmalige bewoning op het Zeeuwse platteland dat deze vondst van groot belang kan zijn. De opgraving werd gedaan door het ADC op het tracé van de toekomstige Westerscheldetunnel. Trouw, 7 mei 1999

143


Ritueel offer in Delft? In een beerput in Delft zijn een groot aantal tinnen voorwerpen gevonden met merkwaardige gaten er in. Stadsarcheoloog Epko Bult vermoedt op grond van vergelijking met (buitenlandse) voorbeelden dat deze gaten er moedwillig in zijn gestanst in het kader van een ritueel offer. In die dagen (de put stamt uit 1620-1630) werden dat soort rituelen als zeer heidens beschouwd. De beerput kwam trouwens al eerder in het nieuws, toen daar in 1997 een groot deel van de voorwerpen uit geroofd werd. De dader zal zeker op zijn neus hebben gekeken, want naar verluidt vertonen ook de gestolen goederen een ritueel gat. Deljtsche Courant, 29 april 1999 ROB gaat verhuizen Over enkele jaren zal de ROB het fraaie onderkomen in het centrum van Amersfoort wellicht verruilen voor een nieuwbouwkantoor op het Meursingterrein in diezelfde plaats. Reden daarvoor is het plaatstekort waar de ROB al jaren - en steeds meer mee kampt. De ROB wil samen in één pand met de Rijksdienst voor Monumentenzorg, die vergelijkbare problemen heeft in Zeist. In dat geval zullen de bovengrondse en ondergrondse monumentenzorg verenigd worden in één gebouw. Amersfoortse Courant, 5 mei 1999 Limesweg in Alphen Bij de Hoorn in Alphen is door AWN-ers opnieuw een gedeelte van de Romeinse grensweg langs de Oude Rijn gevonden. De weg tekent zich af als een donkere strook van drie meter breed, verhard met

kiezels en schelpen. Ook trof men wat Romeins puin van dakpannen en vloertegels aan. De vondst geeft weer een goed aanknopingspunt over de route die de weg langs de Rijn heeft gevolgd. Rijn en Gouwe, 5 mei 3999 Zwolle continu bewoond Eén van de laatste hiaten in de bewoningsgeschiedenis van Zwolle sinds de Bronstijd is nu opgevuld. Archeologen troffen in de Zwolse buurtschap Wijthmen sporen aan van gebouwen uit de tiende tot twaalfde eeuw. Vooralsnog gaat het om enkele schuren en bijgebouwtjes, maar er is goede hoop dat in de directe omgeving daarvan ook boerderijen worden aangetroffen. Zwolsche Courant, p mei 1999 Vruchteloos onderzoek Wijnaldum Volgens amateur-historicus Douwe Jans van der Meer uit Reduzum zoeken archeologen op de verkeerde plek. Al jaren wordt in Wijnaldum gezocht naar de vroegMiddeleeuwse woonplaats van de Friese koning, inclusief koningsgraf. Aanleiding daarvoor is de koningsfibula die daar ooit gevonden is. Van der Meer meent dat Midlum een veel grotere kans maakt voor de koningszetel. In Wijnaldum wordt nauwelijks iets gevonden, terwijl bijvoorbeeld uit archieven blijkt dat in Midlum zware muurwerken en wallen zijn geslecht. Bovendien is er ooit een goudschat gevonden. Leeuwarder Courant, 3 juni J999 Paul van der Heijden

Ieder AWN-lid ontvangt het tijdschrift Westerheem en het blad van de afdeling waarbij men is aangesloten. De AWN geeft echter meer publicaties uit. De volgende uitgave is nog voorradig: AWN - monografie 4 J.M. Bos Archeologische streekbeschrijving; een handleiding Z.p. (Vlaardingen) 1985,158 pp., ill., ISBN 90 71312 011 Een onmisbare handleiding voor iedereen die met veldverkenningen of regionale inventarisaties wil beginnen, en voor hen die daar al mee bezig zijn. Enthousiast onthaald in de wetenschappelijke en populaire vakpers. Prijs voor leden ƒ 22,50, voor niet-leden ƒ 27,50 De prijzen zijn exclusief verzendkosten. Bij bestelling van 10 of meer exemplaren geldt een korting van 10%. U dient uw bestelling te richten aan: AWN-Ledenservice, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam.

144


Boven het maaiveld Kwaliteitszorg in de Archeologie; hoe en waarom? Van de beoogde invoering van het Europese Verdrag van Valletta (Malta) zijn consequenties als het principe 'de verstoorder betaalt' en mogelijk een Fonds voor de Archeologie, wellicht de bekendste. De invoering van het verdrag wordt geregeld in het Project Malta; in het inlegvel in de vorige editie van Westerheem trofu hierover meer informatie aan. Toch ligt in de eerste voorbereidende fase van de invoering van dit verdrag het accent op de ontwikkeling en implementatie van een systeem van kwaliteitszorg voor de uitvoering van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Waarom ontwikkeling kwaliteitssysteem eerst?

Vooral omdat zo'n systeem een groot aantal onderwerpen, die in het verdrag worden genoemd, in samenhang tegelijkertijd uitwerkt. Het huidige hoge kwaliteitsniveau van de uitvoering van de AMZ is grotendeels gebaseerd op de impliciete kwaliteitscode in het archeologiebestel. Veel van de afspraken over de te leveren kwaliteit zijn al jaren gangbaar maar onuitgesproken tussen betrokkenen in het archeologisch veld. Waarom dan toch explicitering van normen en ongeschreven werkafspraken in een systeem van kwaliteitszorg?

Kort gezegd: omdat de tijdsgeest daarom vraagt! Naast het huidige toenemend aantal bodemverstoringen in Nederland, zal in de toekomst ook de invoering van het Verdrag van Valletta leiden tot toename van de vraag naar uitvoeringswerkzaamheden in de AMZ. Daarom zullen naast overheden en universiteiten steeds vaker ook private ondernemingen de vraag krijgen archeologisch werk te gaan uitvoeren. Dit betekent, dat er concurrentie gaat ontstaan en marktwerking wordt geĂŻntroduceerd. Om de kwaliteit van het archeologisch erfgoed ook dan te kunnen blijven garanderen, is een systeem nodig voor kwaliteitsborging. Normen binnen de groepen deskundigen die werkzaam zijn in de archeologie en stilzwijgende werkafspraken worden expliciet gemaakt in standaards en normen, waaraan de uitvoering van de AMZ moet voldoen. Dit om te voorkomen dat partijen met andere belangen de AMZ gaan uitvoeren zonder garanties voor de kwaliteit. CBE Consultants, het organisatie-adviesbureau dat de voorbereiding en introductie van het systeem van kwaliteitszorg ondersteunt, heeft daarom een zo breed mogelijke vertegenwoordiging van alle betrokken partijen samengebracht in een Voorbereidingscommissie, klankbordgroepen en proceswerkgroepen. Ook is er aandacht voor

het opbouwen van de informatievoorziening rondom dit project. Waarop heeft dit kwaliteitssysteem betrekking?

Het kwaliteitssysteem dat nu wordt ontwikkeld is in eerste instantie gericht op de uitvoerende archeologische activiteiten die deel uitmaken van de AMZ-cydus. Belangrijk is echter in het oog te houden dat deze uitvoeringsactiviteiten niet 'los' zijn te zien, maar deel uitmaken van de AMZ-cydus.

Deze rubriek is bestemd voor ingezonden berichten en artikelen die in het belang zijn van de lezers van Westerheem. Uitsluitend commerciĂŤle belangen worden uitgesloten. Uw bijdrage stuurt u naar het centraal redactie-adres, Lamarckhof IO-I, 1098 TK Amsterdam.

De AMZ-cydus bestaat naast uitvoeringsactiviteiten uit bestuurlijke beslissingen (besluit vooronderzoek, selectiebesluit ed.), wetenschappelijk onderzoek en communicatie met publiek en maatschappelijke doelgroepen. Voor alle duidelijkheid: archeologische uitvoeringsactiviteiten hebben betrekking op meer dan alleen opgraven. Het kwaliteitssysteem dus ook. Alle onderdelen van de AMZ-cyclus komen erin aan bod. Hoe gaat men te werk?

De Voorbereidingscommissie bestaat uit vertegenwoordigers van de Rijksarcheologie, de provinciale archeologie, de gemeentelijke archeologie, de grote ondernemers in de archeologie, de kleine ondernemers in de archeologie, de universiteiten, de verstoorders, de beroepsvereniging, OCenW en CBE Consultants. Een vertegenwoordiger van de SNA is toegevoegd lid. Elk lid van de Voorbereidingscommissie heeft een klankbordgroep achter zich van collega's en andere belanghebbenden met wie deze in de praktijk te maken heeft. Aan de klankbordgroep van de vertegenwoordiger van de beroepsorganisaties (NVvA) nemen ook vertegenwoordigers van de amateurarcheologen deel: (mw. Wiggers (AVL) en dhr. Lubberding (AWN)). De komende weken gaan werkgroepen van

145


start die globale standaards gaan beschrijven voor de processen per onderdeel van de uitvoering van de AMZ. Deze werkgroepen, onder leiding van een Voorbereidingscommissielid, zijn gericht op de uitvoeringsprocessen die voorkomen en de kwaliteitseisen daarbij. In de werkgroepen nemen deskundigen deel op het gebied van die processen. Tijdens de uitwerking zullen naar behoefte andere deskundigen gevraagd worden hun inbreng te leveren, bijvoorbeeld voor spe-

cialistische onderwerpen. Na de vakantieperiode zullen de eerste tussenresultaten van de werkgroepen te verwachten zijn. CBE Consultants zal in het najaar zogenaamde legitimeringsconferenties organiseren om betrokkenen in het archeologisch veld te informeren en reacties te vragen op de uitwerkingen tot op dat moment. De reacties worden daarna verwerkt. Vragen naar aanleiding van dit artikel kunt aan stellen aan CBE Consultants. Vraagt u naar Wijnand Reinhard]. (020-6247831).

SNA-Reuvensdagen, 18 en 19 november In november is het weer zover: op donderdag de 18de en vrijdag de ĂŻc/de november zijn de jaarlijkse SNA-Reuvensdagen. Dit maal vindt dit door de Stichting voor de Nederlandse Archeologie georganiseerde archeologisch congres plaats in het Rembrandttheater te Arnhem. Alle AWN-leden zijn van harte uitgenodigd om gedurende deze twee dagen actueel onderzoek te presenteren door middel van een vrije lezing of een poster, of om gewoon als bezoeker te komen.

De Reuvensdagen De Reuvensdagen worden al vanaf 1970 georganiseerd, elk jaar in samenwerking met een archeologische organisatie in een andere stad. Dit jaar is Arnhem gaststad. Dat in de gemeente Arnhem veel belangstelling bestaat voor archeologie blijkt uit het feit dat er sinds twee jaar een gemeentelijk archeoloog is aangesteld, en de reeds jarenlang actieve AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland. Het tweedaagse congres vormt een uitstekende gelegenheid voor archeologen om hun onderzoek en resultaten daarvan aan vakgenoten te presenteren. Deelnemers kunnen hier natuurlijk kennis nemen van en discussiĂŤren over de stand van zaken op archeologisch gebied. De onderwerpen van de lezingen worden gekozen rond een aantal thema's. Hierbij wordt getracht alle periodes waarin archeologisch onderzoek plaatsvindt aan bod te laten komen, vanaf de Oude Steentijd tot en met de Middeleeuwen. Vast onderdeel van de Reuvensdagen is de Reuvenslezing. Hiervoor wordt een eminent onderzoeker uit binnen- of buitenland uitgenodigd te spreken over zijn of haar werk. Verleden jaar was de heer Francis Pryor Reuvensspreker. Hij was jarenlang wetenschappelijk leider van het Flag Fenproject bij het Engelse Peterborough. Zijn lezing ging over de communicatie van archeologisch onderzoek en de resultaten daarvan met het grote publiek. Een ander vast punt in het programma is de uitreiking van de Van Es-prijs, een prijs voor wetenschappelijke publicaties van

146

veelbelovende studenten en promovendi. Nieuw dit jaar is de uitreiking van de Ym van der Werff-prijs. Een prijs voor bijzondere duurzame prestatie op het gebied van de archeologische monumentenzorg. Deze kan toegekend worden aan zowel overheden, instellingen als particulieren. Onder duurzaam wordt verstaan dat het project van blijvende aard is en reeds gerealiseerd is dan wel op zeer korte termijn gerealiseerd kan worden. De prijs is ingesteld naar aanleiding van het afscheid van Redmer Klok bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) en vernoemd naar het in 1993 overleden Eerste Kamerlid Ymenus P.W. van der Werff. Hij heeft zich een onvermoeibaar pleitbezorger van de archeologie en de monumentenzorg getoond. Aan de prijs is een geldbedrag en een speciaal ontworpen wisselobject verbonden. De sluitingsdatum voor het voordragen van projecten is 1 september 1999. Het programma voor 1999 Op donderdag 18 november zijn alle deelnemers vanaf 10.00 uur welkom in het Rembrandttheater aan het Velperplein in Arnhem. In 1996 is dit uit 1954 stammende theater geheel gerenoveerd. Het is een mooi voorbeeld van naoorlogse architectuur en bij de renovatie heeft men getracht de sfeer van de jaren '50 zoveel mogelijk behouden. Na de verwelkoming door de voorzitter van de SNA begint de eerste dag traditiegetrouw met de Reuvenslezing. Helaas is op


het moment dat dit artikel geschreven wordt nog niet definitief duidelijk wie de Reuvensspreker gaat worden. De andere lezingen zijn gegroepeerd rond de thema's: 'Après Dorestad; centrale plaatsen in de Nederlanden 850-1100 na Chr.', en 'Van dood tot leven'. In het eerste thema staat een periode centraal waaraan relatief weinig aandacht wordt besteed op congressen. Onterecht, want er wordt in Nederland veel onderzoek gedaan naar deze periode. Vier steden komen aan bod: Tiel, Zutphen, Maastricht en Keulen. Het thema wordt ingeleid door Middeleeuwen-specialist F. Theuws van de Universiteit van Amsterdam. Het tweede thema, 'Van dood tot leven' concentreert zich rond onderzoeken die te maken hebben met de dood in het verleden. De onderwerpen van de lezingen variëren van grafrituelen in de Bronstijd tot de problemen en uitdagingen bij het maken van een gezichtsreconstructie van een Laat-Middeleeuwse vrouw. Hoogstwaarschijnlijk zal deze reconstructie op de SNAReuvensdagen te zien zijn. Een ander onderwerp dat aan de orde komt is het

grafVeld van Rijswijk dat in de zomer van 1998 werd ontdekt. Bij de opgraving van dit oudste grafveld van West-Nederland (3500 v.Chr.) heeft de Archeologische Werkgroep Rijswijk een belangrijke rol gespeeld. Na alle thema's is er ruimte voor discussie en tijdens de pauzes is er volop gelegenheid om met vakgenoten te overleggen. Op beide dagen wordt bovendien actueel onderzoek gepresenteerd op posters en zijn archeologische instellingen met een stand aanwezig op de informatiemarkt. De SNA-Reuvensdagen 1999 beloven weer twee boeiende dagen te worden. U bent van harte welkom in het Rembrandttheater te Arnhem. Binnenkort worden uitnodigingen verstuurd naar alle secretariaten van de AWN. Mocht u geen uitnodiging-ontvangen maar wel belangstelling hebben dan kunt u contact opnemen met hetfbureau van de SNA. De uiterste aanmelddatum is 15 september. Tot in Arnhem! ( Inl.: SNA, Herengracht 474, '.:• 1017 CA Amsterdam, tel: 020)422 79 79. Marieke van der Enden, bureau SNA

Literatuurbesprekingen Arnold Carmiggelt. Kruisende Sporen; handleiding voor amateur-archeologen in Neder-

land. Uitgeverij Matrijs op initiatief van het Anjerfonds Gelderland, in samenwerking met Museum Het Valkhof te Nijmegen en de ROB. ISBN 90 5345 127 7. Kruisende Sporen heet een handleiding te zijn voor amateurarcheologen, maar reeds in de inleiding schrijft de auteur Arnold Carmiggelt, dat hij "tevreden zou zijn als amateurarcheologen plezier aan het lezen van dit boek beleven en zeker als het voor hen enig nut blijkt te hebben". Deze uitspraak lijkt het woord 'handleiding' wat van zijn kracht te ontnemen. Het is dan ook een duidelijke mengvorm van een onderhoudend en informatief boek over en een checklist voor actieve amateurarcheologen. Toch is het een bijzonder knap gewrocht werk, dat een ware schat aan informatie geeft. Die informatie gaat voor een belangrijk deel over de Gelderse archeologie, omdat de opdracht tot het samenstellen uit het Gelderse Anjerfonds is gekomen in samenspraak met de ROB, Museum Het Valkhof en de Gelderse amateur-werkgroepen.

Het boek begint met een beschrijving van de geschiedenis van de Nederlandse archeologie ; een verhaal dat we zo langzamerhand wel kennen, zij het dat ook de meest recente ontwikkelingen aan bod komen. Leuk en nuttig is, dat na ieder hoofdstuk 'meer informatie' en 'nuttige adressen' worden gegeven, waarbij zelfs een redelijk aantal Internet-adressen!

Op de toekomst van de (amateur-)archeologie... Proost! (Fragment van een zeventiende-eeuws faiencebord uit Rotterdam) (uit besproken boek).

147


Persoonlijk vind ik het (kleine) hoofdstuk over archeologie en de Ruimtelijke Ordening van bijzonder belang, juist omdat de RO voorwaardescheppend is, wil er überhaupt sprake kunnen zijn van het doen van archeologisch onderzoek. Ook de terugkoppeling naar de amateurarcheoloog zelf, die via de lokale politiek vat kan krijgen op het beleid, zal voor veel lezers een "eye-opener" zijn. "Archeologie en Cultuurhistorie" komt niet verder van de grond dan het vermelden van de vele cultuurhistorische disciplines en de aanbeveling aan amateurs zitting te nemen in de lokale monumenten- of welstandscommissies. "Prospectief onderzoek" is misschien wel het belangrijkste hoofdstuk, omdat het ingaat op twee belangrijke aspecten van de archeologie, die niet alleen bij het grote publiek vrij onbekend zijn, maar ook niet altijd even nauwgezet door practizerende archeologen worden gevolgd; met andere woorden: de voorbereiding en de uitwerking. En passant wordt ook een volledig documentatiesysteem aanbevolen. Of de amateur so-wie-so tijd heeft om dat alles zo te doen blijft een open vraag, net als de vraag of veel van het hier genoemde werk eigenlijk niet thuishoort bij de beroepsmatig werkende archeologen. Hoofdstuk 5 gaat geheel over het onderzoek zelf. Ik geloof niet dat er veel aspecten van de opgraving zijn vergeten in dit hoofdstuk, maar een weekje opgravingskamp bij de AWN is net zo leerzaam en lijkt me leuker! "De uitwerking van het archeologisch onderzoek" zal voor vele actieve amateurs een opsomming zijn van bekende feiten, hoewel het laatste deel van dit hoofdstuk 'publicatie van onderzoeksresultaten' Carmiggelt terecht de volgende bewering doet slaken: "Bij de redactie van Westerheem werd regelmatig geconstateerd dat er bij (amateur) archeologen een zekere schroom bestond om kopij op te sturen." "Archeologie en publieksvoorlichting" is een hoofdstuk, waarbij iedere lezende archeoloog enthousiast zal worden om met 'zijn' onderzoek de show te gaan stelen en daarbij niet alleen geld gaat genereren, maar tevens het Nederlandse volk gaat opvoeden in de wetenschap van het belang van archeologie. Het klinkt misschien wat badinerend, maar het is echt een goed hoofdstuk. "Los zand" zorgt in de titel er voor dat recensenten niet bij voorbaat beginnen te kankeren op het 'hap-snap' karakter. Metaaldetectie is een veelbesproken onderwerp, waarover Carmiggelt een zeer milde

148

positie inneemt: zo is voor hem een 'foute' detectorzoeker gelijk aan een 'foute' archeoloog oftewel schatgraver. Op de bladzijde "Tot Besluit" constateert Carmiggelt dat alles wat hiervoor werd besproken samenhang heeft en dat wisten we natuurlijk allang. Wat in dit boekje nieuw is, is de aanwijzing dat de amateur invloed kan hebben op hetgeen er in de Nederlandse archeologie gebeurt, zeker op lokaal niveau. De uitvoering van hertwek is heel netjes en de kwaliteit van de afbeeldingen (alle zwartwit) is zonder meer goed, alleen de bijlagen achterin vind ik wat overbodig omdat vrijwel alle actieve AWN'ers deze informatie al in hun bezit zullen hebben en de geïnteresseerde lezer er niets mee kan. Toch een echte aanrader voor de archeoloog, maar toch ook voor de (lokale) bestuurder, omdat die misschien veel van RO, maar weer heel weinig over archeologie weet. Misschien een ideetje om dit boek eens als een soort relatiegeschenk te geven? De vlotlopende zinnen en de grote accuratesse van de schrijver nodigen uit tot menig uurtje leesplezier. Frans Diederik Nina Herweijer, Herman Lubberding, Jan de Vries (red.). Zusters tussen twee beken. Graven naar klooster Ter Hunnepe. Amster-

dam. Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN), 1998.138 bladzijden (AWN-reeks no. 1). Prijs/ 22,-. (AWNleden, toegezonden ƒ 29,50 ind. BTW). Boekhandelprijs ƒ 32,50. Klooster Ter Hunnepe is in mijn Westerheemregister jaargangen 1-40 (1952-1991) niet minder dan zes keer vertegenwoordigd. Het is bovendien de bakermat geweest van de afdeling Zuid-Salland-IJsselstreek-Oost Veluwezoom. Het onderzoek startte in 1967, de afdeling ontstond in 1968. Het leuke is dat het boek voor een belangrijk deel geschreven is door de opgravers zelf, zeven in getal. En telt men de medicus Fuldauer erbij, dan worden het er acht. De eerste helft van het boek beschrijft in acht hoofdstukken de geschiedenis van het klooster Mariënhorst-Ter Hunnepe, zoals de officiële benaming luidt. Het eerste klooster, dat al in 1228 bestond, kende maar een kort leven; het brandde in 1253 af. Het werd op een andere plaats herbouwd, omstreeks 1266. Merkwaardig genoeg bestonden er in de I3e-eeuwse Nederlanden binnen de Cisterciënzer Orde meer vrouwen- dan mannenkloosters, 76 tegen 44.


J. Roosenschoon verzorgde in 1993 in het Deventer Museum De Waag de tentoonstelling Zusters tussen twee beken. Het daarbij verschenen boek is als basis gebruikt voor deze publicatie. Merkwaardig is, dat op één literatuurverwijzing na, nergens verwezen wordt naar het proefschrift van mevrouw dr. G. de Moor. In haar 'Verborgen en geborgen. Het Cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst in de Noordwijkse regio (1261-1574)' heeft zij het dagelijkse leven van deze religieuze leefgemeenschap minutieus beschreven. In de tweede helft van het boek komt, eveneens in acht hoofdstukken, het archeologisch onderzoek aan bod. Daar treden de gravers als schrijvers op. Jan de Vries en Herman Lubberding beschrijven het bijna dertig jaar durende onderzoek (1967-1995), Eddy Nijhof de keramiek. Wijnand Bloemink de bouwmaterialen, J.W. Vosmeijer de door Evert Vis 'opgepiepte' munten en de medicus A. Fuldauer de menselijke resten. Al met al: de amateur-archeologen hebben met elkaar een professioneel product afgeleverd, dat gezien èn gelezen mag worden. De uitvoering van het boek is over het algemeen voortreffelijk. Een aantal foto's is echter wat donker afgedrukt. Maar dat is in vergelijking met het vele goede in deze publicatie slechts een kleinigheid.

J.A. Hendrikx. Cultuurhistorie van stad en land, Waardering en behoud. Utrecht, uitgeverij Matrijs, in samenwerking met de directie Natuurbeheer van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1999,126 bladzijden, prijs ƒ 29,95. Blikvanger op de omslag is de bijzonder suggestieve foto van het zadeldakkerkje van Wierum, pal achter een moderne zeedijk. En Hendrikx heeft niet alleen de tekst aangeleverd van de publicatie, maar toont zich ook een begaafd tekenaar. Het schilderij op de achteromslag stelt 's Hertogenbosch voor, maar om dat te raden was niet veel fantasie nodig, want Hendrikx is de voorzitter van de Monumentencommissie van die stad. Cultuurhistorie van stad en land is een bij uitstek overzichtelijk boek geworden. Informatiewaarde, belevingswaarde, beheer en beleid en planvorming zijn de pijlers waarop de inhoud rust. Voorzover de archeologie in het spel is, heeft Daan Hallewas zijn toelichtende taak naar behoren vervuld. Het bodemarchief, vormen van onderzoek en de Standaard Archeologische Inventarisatie (SAI), Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI) en het Aan-

vullend Archeologisch Onderzoek (AAO) worden beknopt, maar helder omschreven. In het hoofdstuk Beheer komen drie objectbeschrijvingen en beheersmodellen voor en wie zal het de schrijver kwalijk nemen dat hij die ontleend heeft aan de provincie waarin hij thuis is: Noord-Brabant. Alle drie objecten zijn gelegen in de omgeving van Boxtel: Tolhuis, d' Oude Tol (historische bouwkunde; het Tolhuis dateert gedeeltelijk uit 1742), de Essche Stroom (historische geografie) en Gemonde-De Hogert (archeologie; nederzetting uit de Romeinse tijd, Vroege en Late Middeleeuwen). Cultuurhistorie van stad en land is bij uitstek een boek voor bestuurders, plannenmakers, monumentencommissies en ook de burgers zelf, die een kader krijgen aangereikt om het behoud van cultuurhistorische waarden in de praktijk gestalte te geven. Het boek is een onmisbaar instrument voor een zorgvuldig afgewogen ruimtelijk beleid. Het boek is uitstekend verzorgd. De foto's zijn zorgvuldig geselecteerd en rechtvaardigen op zichzelf al de aanschaf van de publicatie. De schrijver, die van 1964-1986 bij Staatsbosbeheer en daarna nog 12 jaar bij het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft gewerkt, kan tevreden zijn. Hij heeft een boek geschreven waarnaar nog vele jaren teruggegrepen zal worden. Paul Stuurman J0rgen Veerkamp, Mammoeten in Amsterdam. Een archeologische verkenning langs de Noord/Zuidlijn. Amsterdam 1998. ISBN 90 5366 0887. 88 pp. De komende jaren wordt in Amsterdam een regionale metrolijn aangelegd die de stad van noord naar zuid zal doorsnijden. Een infrastructureel werk van die omvang biedt unieke mogelijkheden voor (noodzakelijk) archeologisch onderzoek. Om de verwachtingen van het archeologische onderzoek tijdens de aanleg te kunnen inschatten, is de geschiedenis van de verschillende locaties langs het tracé in kaart gebracht. In opdracht van de Directie Noord/Zuidlijn is door de Amsterdamse Dienst Stadsarcheologie een tweetal rapporten vervaardigd. Die rapporten bevatten een uitvoerige inventarisatie van de archeologische aandachtspunten langs de Noord/ Zuidlijn. Het boekje van J0rgen Veerkamp is gebaseerd op die twee rapportages. Het unieke van deze metroverbinding voor het stadskernonderzoek is dat deze zoveel

149


mogelijk de oude waterlopen zal volgen. Beddingen van oude waterlopen zijn rijk aan goed geconserveerd vondstmateriaal. Naast de talrijke vondsten uit middeleeuws Amsterdam zullen naar verwachting ook oudere vondsten worden gedaan, waaronder pleistocene zoogdierresten. Vandaar de titel van dit boekje: Mammoeten in Amsterdam, waarbij de eerste letter fraai overeenkomt met de herkenningsletter voor de Amsterdamse metro. Een titel ook die nieuwsgierig maakt. Het boekje Mammoeten in Amsterdam poogt - overeenkomstig de uitgangspunten van het Verdrag van Malta - de publieke bewustwording van het archeologische erfgoed en het archeologische verleden te versterken. De tekst van het prettig leesbare boekwerkje valt globaal in twee delen uiteen. In het eerste deel volgen we na de een inleiding over de geologische opbouw van de stadsbodem stap voor stap de geschiedenis van Amsterdam. Te beginnen met de mammoeten, vervolgens zien we de eerste bewoners aan ons voorbijgaan, we zien hoe het handelsverkeer langzaam op gang komt en uitgroeit en hoe Amsterdam uiteindelijk haar positie op de internationale markt weet te versterken. In het tweede deel volgen we de metrolijn van noord naar zuid. Op elke archeologisch interessante locatie houden we halt en duiken dan de grond in. We maken kennis met het voormalige Buikslotermeer en de Volewijk in het Waterland, de trekvaart, havenwerken en bruggen aan de Prins Hendrikkade, het IJ, het reeds opgegraven verleden van het Rokin, vervlogen nijverheid langs de Vijzelgracht en de zaagmolens in De Pijp. Een literatuurlijst completeert het geheel. Mammoeten in Amsterdam is een alleraardigst boekje, uitgevoerd in tweekleurendruk, verluchtigd met tal van foto's en tekeningen. Het wekt de belangstelling van een groot en gevarieerd publiek en het creĂŤert een breed draagvlak voor het onderzoek dat binnenkort van start gaat. Doelstelling is

150

het versterken van de publieke bewustwording van het archeologische erfgoed. Dat de auteur en vormgever daarin zijn geslaagd, staat buiten kijf. Behouden uit het Behouden Huys. Catalogus van de voorwerpen van de Barentsexpeditie (1596), gevonden op Nova Zembla. De Rijksmuseumcollectie, aangevuld met Russische en Noorse vondsten (Red. J. Braat, J.H.G. Gawronski, J.B. Kist, A.E.D.M. van de Put & J.P. Sigmond). De Bataafse Leeuw/ Rijksmuseum, Amsterdam 1998. ISBN 90 6707 373 3. 343 pp. Wie kent niet het verhaal van Barents en Van Heemskerck en hun koene manschappen, die op zoek gingen naar een noordelijke doorvaart naar de rijke Oost en in 1596 jammerlijk vast liepen in het ijs rondom Nova Zembla. Op de lagere school reeds hoorden wij hoe onze heldhaftige vaderlanders weerstand boden aan 'eysschelijcken' ijsberen, honger en koude en onder de meest erbarmelijke omstandigheden de lange poolwinter doorbrachten in het Behouden Huys op Nova Zembla. Dankzij het verslag van Gerrit de Veer kunnen wij hun overlevingstocht bijna van dag tot dag volgen. Behouden uit het Behouden Huys frist ons geheugen nog eens op en de verschillende auteurs die aan dit omvangrijke boekwerk hebben meegewerkt voegen daar tal van nieuwe zaken aan toe. Zo wordt de wereld van Barentsz en Van Heemskerck in de schijnwerpers gezet (J.P. Sigmond), het verslag van deze barre reis gepubliceerd en becommentarieerd (J. Braat), evenals de bij dit reisverhaal behorende prenten (J.P. Sigmond). We lezen over een i6e-eeuwe kaart van het noordpoolgebied (J. Werner) en over het verhaal van de overwintering in een negentiende-eeuws kinderboek (N. Veldhorst/A. Blommensteijn). We maken kennis met bezoekers en onderzoekers van Het Behouden Huys gedurende de periode 1600-1982 (P. Floore) en met de Nederlands-Russische opgravingen uit de jaren 1993-1995 (J. Gawronski). Er wordt een beeld geschetst van het aanzien van de kust van Nova Zembla (J.J. Zeeberg), terwijl een aantal aspecten van het bouwen van en leven in Het behouden Huys worden belicht (H. Bonke). Tenslotte volgt, circa 200 pagina's lang, een catalogus van de nadien op Nova Zembla verzamelde voorwerpen. Toen de onfortuinlijke zeelui eindelijk huiswaarts konden keren, lieten zij immers niet alleen het Behouden Huys en een grote hoop afval achter, maar ook scheepsbe-


nodigdheden, navigatiemateriaal, gereedschappen, wapens, persoonlijke bezittingen, kleding, schoeisel, huisraad, ja zelfs een kompleet wekkeruurwerk. In 1871 vond men het Behouden Huys terug. Met de vondsten van ook de daarop volgende expedities konden verschillende verzamelingen worden aangelegd. Veel van de verzamelde voorwerpen zijn uiteindelijk bij het Rijksmuseum te Amsterdam terechtgekomen. Deze collectie omvat bijna alle relatief grote en goed bewaarde voorwerpen die in de 19e eeuw zijn ontdekt, ongeveer 250 stuks. De jongste en verreweg omvangrijkste archeologische collectie, bestaande uit circa 1400 vondstnummers, berust bij het Archeologisch Instituut van de Russische Academie van Wetenschap in Moskou. Die vondsten zijn het resultaat van twee opgravingscampagnes in 1993 en 1995. Deze campagnes werden uitgevoerd als samenwerkingsproject van het Instituut voor Erfgoed in Moskou, de Russische Academie van Wetenschappen in Moskou, het Arctisch en Antarctisch Onderzoeksinstituut in St.-Petersburg en de Universiteit van Amsterdam. Deze recente archeologische collecties zijn nog in bewerking en ontbreken derhalve in de thans verschenen catalogus. Toch is dat geen groot gemis. De samenstellers van de rijk en fraai geïllustreerde catalogus zijn er in geslaagd om daarmee een grote hoeveelheid materiaal toeganke-

lijk te maken. Daardoor wordt ons een onbescheiden blik gegund in scheepsinventaris en persoonlijke bagage van een groep Hollanders in 1596. We treffen daarbij hetzelfde materiaal aan dat toen, wellicht in een andere samenstelling, ook op het vasteland in gebruik moet zijn geweest. Doch dat materiaal verdween na verloop van tijd meestal in het haardvuur of het werd omgesmolten of op andere wijze gerecycled. Als het al in de bodem terechtkwam, rotte of verroeste het snel wel en het enige wat ons archeologen dan nog resteert, is een grote hoeveelheid onverteerbare potscherven. Het is juist dat brandbare en verteerbare materiaal dat - in combinatie met een exacte datering - de catalogus tot zo'n waardevol boekwerk maakt. Een respectabele reeks deskundigen leverde een bijdrage aan de totstandkoming van de catalogus. Behouden uit het Behouden Huys is een fraai boek, een genot voor degenen die in onze Vaderlandsche geschiedenis zijn geïnteresseerd en een must voor al degenen wier interesse uitgaat naar de post-middeleeuwse materiële cultuur. Gerrit Groeneweg

Literatuursignalement C. Sweerman. Limes Fietswute - langs de noordgrens van het Romeinse rijk. Deel 1:

Katwijk - Regensburg. ISBN 9064552673. Uitgeverij Pirola, 1998. Het cultuurhistorisch toerisme bloeit als nooit tevoren. Voor mensen die sportief willen doen en tegelijk nog een snuifje cultuur wil meepikken, zijn er fietsroutes gemaakt zoals deze langs de Limes. Het fietsboekje staat vol met leuke wetenswaardigheden, die - vanwege de schaarsheid aan Romeinse overblijfselen - veelal teruggrijpen naar jongere cultuurperioden. De tekst is met verve geschreven en geeft een aardige indruk van de Romeinse tijd in het grensgebied. Toch staan er ook veel slordigheden in. Het oudst bestaande exemplaar van de Tabula Peutingeriana stamt bijvoorbeeld uit de 12e eeuw, en niet uit de 4e/5e

eeuw zoals vermeld. Op de route door Nederland gaat het ook een paar keer fout. Zo heet de Romeinse stad in Nijmegen-West niet 'Oppidum Noviomagus Batavorum' maar 'Ulpia Noviomagus'. Het Oppidum Batavorum lag op een heel andere plek. Opmerkelijk trouwens dat in Nijmegen letterlijk - aan enkele belangrijke Romeinse plekken (met vondsten en reconstructies in siru) finaal voorbij wordt gegaan. Maar het grootste hiaat is toch wel, dat op geen enkele wijze in het boekje wordt uitgelegd hoe een Romeinse weg er nu eigenlijk uitzag. En dat terwijl er toch inmiddels vele Nederlandse voorbeelden zijn, met als hoogtepunt het enkele kilometers tellende traject in de buurt van De Meern dat in 1997 is gevonden. Merkwaardig genoeg wordt daar in het geheel niet aan gerefereerd.

151


Dit soort missers strijkt kenners tegen de haren in, maar het zal de fietsers niet minder plezier opleveren. Want de route is geschreven voor sporters en niet voor archeologen.

Boekmancahier 39, maart 1999: In dit 'kwartaalschrift voor kunst, onderzoek en beleid' ondermeer een bijdrage van staatssecretaris Riek van der Ploeg over het belang van non-profitorganisaties en cultureel ondernemersschap. Een algemene visie over de positie van non-profit instellingen en de valkuilen van privatisering. Voelen wij ons als AWN aangesproken? Verder een bijdrage van Gert Jan van Wijngaarden met als titel: 'Wettelijk beroepsregister in de archeologie geen garantie voor kwaliteit' - een verslag van het tweede nationale congres van de Nederlandse Vereniging van Archeologen dat op 10 december 1998 gehouden werd in de Amsterdam Arena. Paul van der Heijden

rende een reeks van jaren is gedaan in de Vijfhoek, het historische centrum van het Brusselse hoofdstedelijke Gewest. De atlas geeft ook een beeld van de archeologische vondsten, ouder dan de zeventiende eeuw, die in de loop der jaren in Brussel zijn gedaan en die sindsdien over uiteenlopende verzamelingen zijn verspreid. Bij elk beschreven onderzoek worden topografisch en historisch kader, vondstomstandigheden, bewaarplaats, vondstbeschrijving en hun chronologie bepaald. Meer dan 160 vindplaatsen passeren hier de revue, 500 voorwerpen kregen een historische noot en werden in hun top grafische context geplaatst. Bijna al die voorwerpen worden afgebeeld, de locaties worden op duidelijke kaartjes in meerkleurendruk aangegeven en tal van fraaie kleurenfoto's geven een indruk van vondsten, vindplaatsen en vondstomstandigheden. Voor iedereen die naar Brussel komt, hetzij als vaste bezoeker, hetzij voor een eenmalige uitstap, is dit boek een must. Onder bijna elke voetstap in het stadscentrum bevindt zich een rijke archeologische wereld die door dit fraaie boek wordt ontsloten.

Johan Veeckman, Archeologie in Antwerpen,

Antwerpen 1998. ISBN D/1998/0306/78. Onlangs verscheen een 46 pagina's tellende brochure over het stadsarcheologisch onderzoek in de binnenstad en de omgeving van de stad Antwerpen. Het boekje geeft een beknopt inzicht in het wettelijke kader en in de organisatorische en andere regelingen die in Vlaanderen tot een verantwoord bodembeheer moeten leiden. Daarnaast maken we kennis met de activiteiten van de afdeling archeologie van de stad Antwerpen en met een beknopte samenvatting van de oudste bewoningsgeschiedenis van de stad. De brochure is te verkrijgen op het Ontwikkelingsbedrijf Archeologie van de stad Antwerpen, Godefrieduskaai 36, B2000 Antwerpen.

Yves Cabuy en StĂŠphane Demeter, teksten (met medewerking van Alexandra De Poorter en met bijdragen van Claire Dumortier en Chantal Fontaine), Atlas van de archeologische ondergrond van het gewest Brussel, deel 10.2, Brussel, Vijfhoek. Archeolo-

gische ontdekkingen. Brussel, Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis 1997. 263 pp. Dit onlangs verschenen boek brengt het archeologische onderzoek in kaart, dat gedu-

152

W.J.H. Verwers en P. Kleij, Archeologische Kroniek van Noord-Brabant igQ4-igg6. ROB

Amersfoort 1998. ISBN 9057990024. 69 pp. In 1978 verscheen de eerste Archeologische Kroniek van Noord-Brabant. De kroniek had betrekking op de jaren 1974-1976 en was samengesteld door W.J.H. Verwers en diens voorganger als provinciaal archeoloog, G.A.C. Beex. Ze werd uitgegeven door de Stichting Brabants Heem als deel XVII in de reeks Bijdragen tot de studie van het Brabantse Heem.

Doelstelling van de kroniek was tweeledig. Primair ging het om afbeeldingen van vondsten die door de amateur-archeologen waren gedaan. Door de illustraties in samenhang met een summiere beschrijving in de kroniek op te nemen zouden - als tweede doelstelling - archeologen en alle andere belangstellenden een goede indruk krijgen van de grote verscheidenheid van het archeologisch materiaal in de provincie Noord-Brabant. Vanaf dat moment verscheen er, van de hand van Pim Verwers, om het andere jaar bij de Stichting Brabants Heem een nieuwe kroniek. Steeds vaker zien we dat ook enkele andere archeologen een kleine bijdrage over hun onderzoek publiceren, maar het oorspronkelijke uitgangspunt blijft gehandhaafd.


aantal alleraardigste krenten uit de NoordBrabantse archeologische pap aan het publiek presenteren, maar nog nauwelijks door dat publiek worden gelezen. Afscheid nemen doet niet altijd pijn.

Auke de Boer en Wilma van den Heuvelvan Hardeveld, Opgraving Holkerstraat 575Q. Nijkerk archeologisch in beeld. AWN afde-

ling Vallei en Eemland, Hoevelaken/Soest 1999. ISBN 90-804776-1-3.74 pp. In het katern Verenigingsnieuws van Westerheem XLVIII-1-1999 werd deze publicatie reeds vermeld. Onderwerp is het in de winter van 19971998 uitgevoerde archeologische onderzoek aan de Holkerstraat te Nijkerk. Opgraving Holkerstraat 57-59 heeft uitdruk-

Vanaf het verslagjaar 1988 is de kroniek niet langer een zelfstandige uitgave, maar maakt zij deel uit van het tijdschrift Brabants Heem en met het ombuigen van de provinciale subsidiestromen loopt de kroniek langzaam naar haar einde. Thans is het tiende en waarschijnlijk laatste nummer verschenen, uitgegeven door de ROB en samengesteld door W.J.H. Verwers en P. Kleij, met bijdragen van S. van Dockum, E. Drenth en L. Theunissen. Met zijn tiende editie van de Kroniek sluit Pim Verwers zijn twintig jarige periode als provinciaal archeoloog af. In haar voorwoord geeft Saskia van Dockum de indruk, dat de Archeologische Kroniek een beeld geeft van (de resultaten van) het archeologische onderzoek in Noord-Brabant. Dat is onjuist. Met dit tiende exemplaar zitten we immers nog steeds op dezelfde lijn als het allereerste nummer dat twintig jaar geleden verscheen, dezelfde doelstellingen en zelfs nagenoeg dezelfde lay-out. We krijgen geen beeld van het archeologische onderzoek dat gedurende 1994-1996 in de provincie Noord-Brabant plaatsvond. We krijgen evenmin enig inzicht in de resultaten van dat onderzoek, noch van de gedurende de jaren 1994-1996 verschenen publicaties over dat onderzoek. Een poging vanuit de Stichting Brabants Heem om daarin verandering aan te brengen smoorde helaas jammerlijk in een moeras van problemen, dit ondanks het feit dat inmiddels tal van amateur- en professionele archeologen hun medewerking aan dit initiatief hadden verleend. De tiende Archeologische Kroniek van Noord-Brabant is wellicht de laatste in een reeks van kronieken die stuk voor stuk een

kelijk het karakter van een voorpublicatie en was onder andere bedoeld als handleiding bij een tentoonstelling. Die expositie is inmiddels achter de rug, maar het boekje bleef en heeft niets van zijn waarde of actualiteit verloren. Ongetwijfeld volgt te zijner tijd ook een definitief verslag van het onderzoek aan de Holkerstraat. In een uitgebreidere recensie hoop ik dan wat dieper op de resultaten te kunnen ingaan. Dit is de eerste publicatie over archeologisch onderzoek in Nijkerk en te zijner tijd zullen publicaties volgen van drie eerdere door de AWN afdeling Vallei en Eemland gedane onderzoeken in de binnenstad van Nijkerk binnen een vrij korte tijd na een uitgebreid onderzoek. Na een inleiding over de archeologie in Nijkerk in het algemeen, wordt uitgebreid aandacht besteed aan de vondsten van glas, majolica, faience en van een deel van het roodbakkende aardewerk, daterend van kort voor 1600 tot even na 1700, zoals dat uit een grachtvulling te voorschijn kwam. Ook worden enkele hoofdstukken gewijd aan bewoningssporen uit de veertiende en vijftiende eeuw en wordt uitgebreid stilgestaan bij de mogelijke loop van de stadsgracht. Opgraving Holkerstraat 57-59 is verkrijgbaar

door ƒ 15,- over te maken op giro 2069594 ten name van de penningmeester van AWN-afdeling Vallei en Eemland te Soest. In dat bedrag is ƒ 5,- wegens verzendkosten begrepen.

Ad Otten, Theo de Jong & Simon van Wetten. Watermolen van Gemert opgespoord

(overdruk uit Gemerts Heem 1998, nr. 4). 68 pp. ƒ10,-.

153


Gemerts Heem is het periodiek van de Heemkundekring De Kommanderij Gemert. Als nummer 4 van de jaargang 1998 van dat tijdschrift verscheen een themanummer naar aanleiding van het archeologische onderzoek naar sporen van de middeleeuwse watermolen te Gemert. Het verslag van de opgraving is van de hand van Theo de Jong, en draagt de toepasselijke titel 'Stille wateren, diepe gronden' (pag. 29-64). De opgraving werd vorig jaar in opdracht van de gemeente Gemert-Bakel en in samenwerking met de heemkundekring 'De Kommanderij Gemert' uitgevoerd. De ligging van de watermolen was op grond van een voorafgaand onderzoek van historische bronnen redelijk nauwkeurig bekend. Het molengebouw zelf werd bij het bodemonderzoek niet teruggevonden. Duidelijk herkenbaar waren wel de grondsporen die op kolkgaten of molenwielen wezen. Ook zijn houten onderdelen van de molen opgegraven evenals fragmenten van maalstenen. Bovendien kon de infrastructuur rondom de molen in kaart worden gebracht: waterlopen, sloten en karrensporen. De vroegste informatie over de molen uit archivalische bronnen dateert van 1326. De molen was tot in de zestiende eeuw in gebruik geweest. Uit het archeologische onderzoek blijkt, dat de molen veel ouder moet zijn geweest en waarschijnlijk van voor 1225 dateerde. Het boekje is los verkrijgbaar bij de Heemkundekring De Kommanderij Gemert, Wijdt 185, 5422 BV Gemert.

J.D. van Dam (red.), (Nederlandse) Vereniging van Vrienden van de (Nederlandse) Ceramiek. Inhoud en register over de jaren 1954-1993, afleveringen 1-143 van net "mededelingenblad. Amsterdam 1999, 96 pp. Van 1954 tot en met 1991 verschenen 143 afleveringen van het mededelingenblad van de Vereniging van de vrienden van de Nederlandse ceramiek. Een accentverschuiving in de interessesfeer van de leden komt tot uitdrukking in het verplaatsen van het woord 'Nederlandse' in de naam. De nieuwe titel luidt: Nederlandse vereniging van vrienden van de ceramiek. Vooral het Chinese porselein en het andere importmateriaal krijgt immers steeds meer aandacht. Laat-middeleeuwse en oudere keramiek komt in deze reeks nauwelijks aan bod. Voor het werk van de hedendaagse keramisten werd volop plaats gemaakt, evenals voor het Chinese porselein en ander fraai

154

materiaal uit verre oorden. Maar ook het post-middeleeuwse gebruiks- en sieraardewerk uit Nederlandse bodem kreeg de afgelopen jaren ruimschoots de aandacht. Dankzij het thans verschenen register beschikken we nu over een bruikbare toegang tot de complete reeks van dit mededelingenblad. De verschenen artikelen zijn geĂŻndiceerd op auteursnaam, op onderwerp en op persoonsnaam. Daarnaast zijn ook bijvoorbeeld de talloze boekbesprekingen gerubriceerd. Het mededelingenblad - en daarmee ook dit register - eindigt in 1991. Vanaf dat moment richt de vereniging zich uitdrukkelijk ook tot de vrienden van het glas. Het mededelingenblad gaat dan in een vrijwel ongewijzigde vormgeving verder onder de naam: Vormen uit Vuur.

Vormen uit Vuur (mededelingenblad Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas) nr. 166. Amsterdam 1999. In het jongste nummer van Vormen uit Vuur wordt aandacht geschonken aan glazen zoutschaaltjes (iye-ige eeuw), hedendaagse Marokkaanse waterkruiken, de plateelschilder Jeremias Godding (17e eeuw) en kruisigingschotels uit Borneo (i8e-i9e eeuw). Vooral het rijk en veelkleurig geĂŻllustreerde artikel van Jaap Kortman, 'Glazen zoutschalen uit de zeventiende tot en met de negentiende eeuw' (pag. 2-9) zal veel AWN-ers aanspreken. We kennen tal van bodemvondsten van zoutschalen van rond de 14e tot 20e eeuw. Daarnaast zien we ze vaak afgebeeld op schilderijen en prenten uit vooral de 15e tot de 17e eeuw. De overgeleverde exemplaren in museumcollecties dateren voornamelijk uit de 17e tot en met de 19e eeuw. Samen geven deze bronnen een goed en compleet beeld van zeven eeuwen opdiengerei voor tafelzout. Het artikel van Jaap Kortman richt de schijnwerpers op een tot nu toe vrijwel onbelichte groep zourvaten uit de categorie bodemvondsten: eenvoudige, nog nauwelijks bekende glazen zoutschaaltjes uit vooral de 17e en 18e eeuw.

Bulletin (Trimesterieel van de Antwerpse Vereniging voor bodem- en grotonderzoek) 1996/1-2 en 1996/3-4. Langzaam maar zeker wordt de opgelopen achterstand ingehaald. Onlangs verschenen twee dubbelnummers van het Bulletin, waardoor de abonnees anno 1999 in elk ge-


val de jaargang waarvoor zij in 1996 betaalden, mogen ontvangen. Het dubbelnummer 1-2 (49 pp.) is geheel gevuld met een artikel van Petra Madot over bouwhistorie, renaissance wandschilderingen en rocaille behangsels van café Noord aan de Antwerpse Grote Markt. In nummer 3-4 (53 pp.) maken we kennis met faience tegels waarop kinder- en andere spelen zijn afgebeeld (Leon Geyskens) en met het gebruik van rekenpenningen (Peter Van der Wee). Tot slot bevat het laatst verschenen dubbelnummer enkele aanvullingen op eerder gepubliceerde vondsten van de Sint-Pauluskerk. Gerrit Groeneweg

king resten kasteel Purmerstein; ledervondst te Dordrecht; de Betuweroute; een herdenkingsbundel voor prof. Van Es; het NISA). Vervolgens een bijdrage over een zoektocht naar de heersers van Teotihuacan (Chris Kahn). Over de inhoud verspreid nieuws van het RMO over 20e eeuwse mummies en mummiekisten.

Archéologia, no. 357, juin 1999, pp. 24-33: A. Kouwenhoven. Entre la terre en 1'eau. La préhistoire des Pays-Bas. Fraai geïllustreerd artikel over de prehistorie van ons land, vanaf het Midden-Paleolithicum (Belvédère) tot de komst van de Romeinen: Het houten mannetje van Willemstad: een vuistbijl uit Rhenen; het onderzoek in de Spiegel Historiael 34,1999, juni, pp. 262-267: groeve van Belvédère bij Maastricht met resten van Homo erectus; hunebedden; J. Nicolay. Goud, macht en identiteit. De opeen visfuik (6200 BP); benen voorwerpen komst van Fries Koningschap. De rijkdom op de Maasvlakte; het vorstengraf van Oss. aan goudvondsten in de huidige provincie Ook de affaire-Vermaning is niet vergeten. Friesland wijst er volgens velen op dat deze Een literatuuroverzicht completeert deze streek in de 6 e en 7e eeuw het kerngebied bijdrage. van 'Groot Friesland' vormde. De term 'Fries koningschap' heeft echter weinig te maken met modern koningschap. De macht van de 'koning' werd primair bepaald door de hoeveelheid mensen die hij door geRuurd Kok. Archeologische inventarisatie schenken aan zich wist te binden. De grenStadshart Alphen aan den Rijn. Alphen aan zen van zijn 'koninkrijk' waren flexibel. den Rijn, Afd. Ruimtelijke Ordening en Westergo vormde het kerngebied van de ver- Volkshuisvesting, 1999.136 blz. Met (afspreiding van goudvondsten. Maar de bozonderlijk): Kaartbijlagen 1-5. dem leent zich goed voor detectie-onderEen wel zeer nuttige bijdrage tot de gezoek, hetgeen het beeld vertekent. Het meentelijke archeologie heeft Ruurd Kok gebied, dat tussen 350 en halverwege de 5e met deze inventarisatie geleverd! De uitvoeeeuw onbewoond was, althans gedeeltelijk, ring van het Masterplan 'Van centrum tot heeft geruime tijd onder invloed van de stadscentrum' vormt een bedreiging voor Scandinavische traditie gestaan. Mogelijk het bodemarchief. Bij de afd. Ruimtelijke zijn er aanwijzingen voor culturele en welOrdening is daarom tijdelijk een archeolicht zelfs politieke relaties tussen het terloog gedetacheerd, i.c. Ruurd Kok. Het pengebied en Scandinavië. oudheidkundig bodemonderzoek heeft kleinschalig en versnipperd plaatsgevonden. Niet minder dan 9 instellingen hebben zich er mee beziggehouden. Na de landschappelijke ontwikkeling en de daarScarabee nr. 40, juni 1999: mee samenhangende bewoningsgeschiedeDeel 2 van de special 'De Vikingen' bevat nis van het gebied wordt een overzicht gebijdragen over de 'Vikingen in Nederland' geven van het archeologisch onderzoek in (Jan Besteman), Runenschrift (Julia Quakheden en verleden. Daarna volgt een overStoilova), Virtuele Vikingen (Jan Hazevoet), Panorama monumenten, archeologische sizicht van de archeologische potentie van tes en musea Vikingen (Lonneke van Eldijk het Masterplangebied. Tenslotte de concluen Joost Vermeulen), een boekbespreking sie en aanbevelingen. In bijlage 3 volgt dan en een literatuuroverzicht. Verder een boeide catalogus archeologisch onderzoek end verhaal over een verlaten middeleeuws Masterplan (kaartbijlage 1). dorp in Engeland, Wharram Percy (Nicki De aanwijzingen voor de ligging van het Bullinga). Nieuws uit België (onderzoek castellum ten noorden van de Adventskerk HSL-tracé van Antwerpen naar de Nederworden steeds duidelijker, zeker nu in landse grens; het Gallo-Romeinse museum 1998 de westelijke grachten zijn blootgein Tongeren), uit Nederland (herontdeklegd. De gemeente Alphen aan den Rijn

155


heeft op onbekrompen wijze voor een prima uitvoering gezorgd; het kaartmateriaal is een lust voor het oog. Hulde!

Archeologische fundamenten onder het nieuwe culturele hart van Alkmaar en de regio. Alk-

maar, afd. Monumentenzorg en Archeologie i.s.m. Stafafdeling Communicatie, 1999.11 blz. Alkmaar bouwt aan het Cultuurplein 2000, waaraan het Stedelijk Museum, Alkmaars Centrum Kunstzinnige Vorming, de Openbare Bibliotheek, Theater de Vest en de Sint Laurenskerk een plaats zullen vinden. Het plein wordt Canadaplein genoemd. Voordat de contouren van de nieuwbouw zichtbaar worden, vindt archeologisch onderzoek plaats. Een eerste succes is al geboekt: een Friese nederzetting uit de 2e-3e eeuw AD. Tot nu toe werden verder resten van laat-middeleeuwse stadsmuren, vestinggrachten, het klooster De Middelhof en van het St. Elisabethgasthuis aan het licht gebracht.

Cultuurhistorisch Bulletin Delft 2,1999, no. 1: Wim Weve schrijft over 'Een verborgen geschiedenis aan de Wijnhaven' (pp. 1-4). Achter de 18e- en ige-eeuwse gevels van de huizen Wijnhaven 4, 5, 6, 7 en 8/9 zijn oudere panden aanwezig, i.c. uit de 15e eeuw. Ze zijn na de stadsbrand van 1536 hersteld c.q. vernieuwd. Wijnhaven 7 dateert mogelijk nog gedeeltelijk uit de 14e eeuw. Wijnhaven 8/9 is grotendeels i8e-eeuws. Over een beerput achter het pand Wijnhaven 7 schrijft stadsarcheoloog Epko Bult: 'Een schatvondst met een luchtje' (pp. 6-8). De beerput was 4 meter diep en leverde, na uitgraven, een belangrijke tinschat op, bestaande uit ruim 40 voorwerpen. De tinnen borden, teljoren en kannen dateren uit de eerste helft van de 16e eeuw. Mogelijk gaat het, aangezien de voorwerpen moedwillig zijn beschadigd, om een offer. Michel van Maarseveen gaat nader in op 'Tin in Delft' (pp. 9-10).

bekende dammen en duikers ontdekt in het Maasmondgebied, behalve die in Valkenburg, Vechten en Den Haag. De oudste dam dateert uit ca. 175 v. Chr. De eerste duikers verschijnen in de periode 70-125 n. Chr. Opmerkelijk is dat de combinatie 'dam met duiker' een beperkt verspreidingsgebied heeft en waarschijnlijk op lokaal niveau is aangelegd. De ontdekking van dijken uit de 2e eeuw n. Chr. in het huidige Friesland maakt het aannemelijk dat ook in het Maasmondgebied er rekening mee moet worden gehouden: polderaanleg avant la lettre. Met de introductie van de dijkaanleg in de 10e eeuw verschijnen ook de duikers weer, die met het afbreken van de bewoning aan het eind van de derde eeuw waren verdwenen.

NRC Handelsblad 22 mei 1999, p. 51: A. Kouwenhoven. Op zoek naar weke delen. Douanier Dick Mol graaft naar mammoeten in Russische permafrost. Op het Noord-Siberische Tajmyr schiereiland zagen in 1997 de plaatselijke bewoners tijdens de rendierjacht een mammoetslachttand uit de permafrost steken. De ontdekker van de mammoet, Gennady Jarkov, verrichtte het nodige hak- en graafwerk om de slagtand te bemachtigen. Tenslotte ging hij met 60 slagtanden naar huis. Een Fransman, Bernhard Buigues, directeur van een reisbureau, ontwikkelde grote activiteiten. In Parijs ging hij op zoek naar een paleontoloog, die hem het nodige zou kunnen vertellen over mammoetkadavers. En nu betreedt Dick Mol het toneel. De mammoet heeft zo'n 20.000 jaar geleden geleefd. Het dier is ongeveer 47 jaar oud geworden en het was een mannetje. Met een detectie-apparaat heeft Buigues de omgeving van de vindplaats gescand en 7 plaatsen ontdekt, waar zich hoogstwaarschijnlijk mammoetkadavers moeten bevinden. En opnieuw wordt een expeditie uitgerust. Aldus een interview met Dick Mol.

Boemerang: Archeologische Nieuwsbrief Ge-

Tijdschrift voor waterstaatsgeschiedenis 8,

1999, nr. 1, mei, pp. 10-22: T. de Ridder. De oudste deltawerken van West-Europa. Tweeduizend jaar oude dammen en duikers te Vlaardingen. Tot nu toe is het merendeel van de vroegst

156

meente Vlaardingen jrg. 1, nr. 1, mei 1999: Weer een nieuwsbrief van een gemeentelijke archeologische dienst! Na een stukje geschiedschrijving over de Vlaardingse archeologiebeoefening volgt een uitvoerig verhaal over het onbekende kasteel, dat verborgen zat in het voormalige Kolpabadterrein. Er moet sprake geweest zijn van


een stenen toren, opgetrokken uit Kloostermoppen (2e helft 13e eeuw). In de 2e helft van de 14e eeuw is het kasteel verwoest en tot op de grondvesten afgebroken. Mogelijk is er verband met de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Er is een unieke brugconstructie aangetroffen uit de eerste helft van de 14e eeuw. Ook andere kostbare vondsten worden beschreven: een zwaard, een bronzen grape, een messing ketel, een spitsoplegger, een gevlochten mandje en een ... prikslee.

Archeologie in Limburg, nr. 79, maart 1999: Zoals gewoonlijk veel prehistorie in deze aflevering. E.P.M. Meijs (Maastricht) en AJ. Groenendijk (Leuven) schrijven over een 'Midden-Paleolithische vondst in een nieuwe geologische context' over graafwerkzaamheden in de Nelissen groeve te Kesselt (Belgisch Limburg). Een Levallois kling leidt tot nieuwe inzichten omtrent de geologische opbouw en de daarbij behorende datering. Ook het tweede artikel speelt in België: G. Creemers et al. 'Het geheim rond de vuursteenontginning in Rullen (Voeren) ontsluierd: oude hypothesen in een nieuw licht'. Ook hier dus nieuw licht op een oud probleem. In Uitpakken 3 behandelt Wim Hupperetz een Merovingische pottenbakkersoven uit Kessel-Hout. Wim Dijkman geeft zijn visie op de archeologische presentatie in Stedelijk Museum Het Domein te Sittard. Voor gehandicapten en ouderen is de nieuwe presentatie grotendeels ontoegankelijk. Een ernstige omissie! Tenslotte het jaarverslag van de Archeologische Vereniging Limburg.

W. Gaitzsch. Meilen, Leugen, Kilometer. Bij het bruinkoolgebied te Hambach bevond zich aan de Romeinse weg van Keulen naar Jülich een mijlpaal. Merkwaardig is dat er twee keizersnamen op vermeld staan: die van Trebnianus Gallus en die van Veldumnianus. De datering is 251. De afstanden zijn in Ieugae aangegeven. Op p. 73 een korte bijdrage over het Museum Het Valkhof te Nijmegen. Het centrale thema is gewijd aan 'Das drirte Jahrtausend' en omvat vijf bijdragen.

Kwadrant 17,1999, nr. 1, pp. 6-26: Joanneke Hees. Terra sigillata. Twee opgravingen in Voorburg bekeken. Meestal vestig ik de aandacht niet op bijdragen in afdelingsorganen van de AWN. Dit keer wil ik een uitzondering maken, want bovengenoemd artikel is een mooi voorbeeld van wat er ontstaat, als je je vastbijt in een onderwerp. Twee opgravingen, nl. in 1987 op het terrein van het doveninsrituut Effatha en in 1988 een onderzoek naar 'de put en het keldertje van Reuvens' dienden als uitgangspunt. Het resultaat is alleszins de moeite waard, al is Joanneke zich er wel van bewust, 'dat het waarschijnlijk jaren zal kosten om gedegen kennis hiervan op te bouwen, want het is tevens een moeilijk onderwerp'. Maar ze heeft de moed gehad, de resultaten van haar onderzoek te publiceren en dat is een felicitatie waard!

Historisch-Geografisch Tijdschrift 17, 1999,

nr. 1, pp. 15-24: V. Vreugdenhil. Het verdronken land van Urk. Hoe moeten we ons het landschap, waarin Spiegel Historiael 34,1999, nr. 5, pp. 208-216: het eiland Urk in de 10e eeuw was gelegen, voorstellen? Het moet toen nog een groot B.L. van Beek, W.H. Metz en O.R. Ortiz eiland in het Almere zijn geweest. Er was Troncoso. 'Zonder zout kunnen zij niet lesprake van akkers, weiden, hooilanden, ven'. Zoutvaart op Venezuela in de Gouden bossen en wellicht van één of meer hoven, Eeuw. waarop lijfeigenen werkzaam waren. De Het belang van de zoutwinning op het goederen lagen niet alleen op de omvangschiereiland Araya in Venezuela vanaf ca. rijke pleistocene opduiking, maar ook op 1600 vormde de directe aanleiding tot de het veengebied, dat er tegen uitwigde. Toen oprichting van de Westindische Compagde verbinding tussen Noordzee en Almere nie (WIC) in 1621. De auteurs hebben ter tot stand was gekomen, werden zowel het plaatse archeologisch onderzoek verricht veengebied als de pleistocene opduiking en onder meer scherven van Delftse majolispoedig aangetast. Het veengebied verca uit de 17e en 18e eeuw opgegraven. dronk en ook de pleistocene hoogte verdween grotendeels in zee. Het huidige eiland Urk is slechts een restant van het veel grotere, vroegere eiland Urk. Archeologie in Deutschland, Heft 2 , 1 9 9 9 ,

pp. 48-49:

Paul Stuurman

157


Tentoonstellingen en evenementen NEDERLAND Archeologie in Den Haag, t/m 22 augustus 1999. Haags Historisch Museum, Korte Vijverberg 7, - Haagse hoogtepunten uit de prehistorie, Romeinse Tijd en Middeleeuwen. Proost!, t/m 29 augustus 1999. Grote Kerk, Riviervismarkt Den Haag. - Drinkgewoonten van de Hagenaars door de eeuwen heen. Archeologische expositie 'De Musschenberg', t/m augustus 1999. Stedelijk museum Roermond, Andersonweg 4, Roermond, 0475-333496. - Recente en vroegere vondsten uit het gebied Roermond - Herten. Het kinderspel behaagt ons wel, t/m 2 september 1999. Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt i8k, Haarlem, O23-53Ă?3135- Tollen, knikkers, ballen, poppen, maar ook een middeleeuwse zoemschijf, tiepel, pinkel en snorrebot. Allemaal vondsten uit Nederlandse opgravingen. Primeur is het speelgoed \iit de beerput van het huis van Rembrandt.

Leren schoeisel uit de late Middeleeuwen, gevonden in Haarlem (foto: Jos Fielmich).

Schatten onder de schotel, t/m 12 september 1999. Goois Museum, Kerkbrink 6, Hilversum, 035-6292826. - Reizende expositie van metaaldetectorvondsten, in samenwerking met de Detector Amateur, het Fries Museum en Historisch Museum het Burgerweeshuis te Arnhem. De Broekpolder in de Ruimte en door de Tijd, t/m 19 september 1999. Museum Kennemerland, Westerhoutplein 1, Beverwijk, 0251-214507. - Resultaten van opgravingen in het Kennemerland: foto's, opgravingstekeningen en uiteraard ook vondsten. Sporen in zandsteen, t/m 19 september 1999. Kasteel Huis Bergh, Hof van Bergh 8, 's-Heerenbergh, 0314-661281. - Bouwelementen van Westfaals zandsteen vertellen ons veel over de laat-Middeleeuwse betrekkingen tussen oostNederland en west-MĂźnsterland. Glans langs de IJssel, zilver uit Zutphen, t/m 19 september 1999. Stedelijk Museum Zutphen, Rozengracht 3, 0575-516878. - Zutphens gebruikszilver, kerkzilver, stadszilver, gildezilver en zilvermerken van de 14e t/m de 19e eeuw. Grote Goden, t/m 26 september 1999. Allard Pierson Museum, Oude Turfmarkt 127, Amsterdam, 020-5252556. - De jeugd kan op educatieve wijze kennismaken met het veelgodendom van Egypte, Griekenland en het Romeinse Rijk. Goden, Godinnen en Heiligen, t/m 30 september. Archeologisch Museum, Marktstraat 18, Aardenburg, 0188-475544. - Verschillen en overeenkomsten tussen de Keltische, Gallo-Romeinse en Christelijke religie. Terugblik, 28 augustus t/m 10 oktober 1999. Kunsthal Rotterdam, Westzeedijk 341, Rotterdam, 010-4400301. - Overzicht tentoonstelling van het studenten van de Rotterdamse kunstacademie, waaronder archeologische reconstructies van de bekende illustrator Keivin Wilson. De Voelbare Leegte, t/m 10 oktober 1999. Museon, Stadhouderskade 41, Den Haag, 070-3381338. - Tentoonstelling over 2000 jaar dodencultuur in Nederland in periodes en thema's. Gegarandeerd multimediaal! Man en Paard, t/m 24 oktober 1999 Museum Kasteel Wijchen, Kasteellaan 9, Wijchen, 024-6492223. - Jubileumexpositie AWN afdeling Nijmegen e.o. over Bataven en Romeinen en hun paarden in de streek.

158


Mummies!, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Onconventionele tentoonstelling die ingaat op het mummificatieproces en de religieuze en sociale betekenis ervan. lActie Romein1., t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Speciaal voor kinderen opgezette tentoonstelling over het leven in Nederland in de Romeinse tijd. Multimediaal, interactief en vooral heel erg leerzaam. Volwassenen kunnen alleen in de weekeinden en op de woensdagmiddag terecht. Who's afraid o/Ancient Blue, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Monumentale sculpturen uit Egypte en de Klassieke Wereld in een fraai (blauw) decor. Antiek Toerisme: een reis langs het mooiste van het RMO, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - De meest opvallende voorwerpen uit de verzamelgebieden van het museum. Het Badhuis, t/m januari 2000. Thermenmuseum Heerlen, Coriovallumstraat 9, Heerlen, 045-5605100. - Tweeduizend jaar badcultuur in Oost en West worden - vaak letterlijk - tastbaar via verhalen, voorwerpen, geuren en films. Moderne kuurparken blijken een lange geschiedenis te hebben! Ambachten onder het Statenplein, t/m 2000. Kamer van Koophandel, Groenmarkt 17, Dordrecht, 078-633 72 03. - Kleine expositie over het archeologisch onderzoek onder het Statenplein naar kleine huisjes van middeleeuwse ambachtslieden; o.a. de unieke 13e eeuwse lap leer met daarop afbeeldingen van de jacht en draakachtige karakters. De verloren schoen, 10 september t/m 7 juli 2000. Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt i8k, 023-5420888. - Tachtig in Nederland gevonden schoenen uit de periode 1200-1800 geven een bijzonder beeld over het schoeisel van onze voorvaderen. Opgedolven Klanken, 12 september t/m 28 november. Drents Museum, Brink 1, Assen, 0592-312741. - Kijk-luister-doe tentoonstelling over archeologische vondsten van muziekinstrumenten uit noordwest-Europa. Mythen, mensen en muziek, 10 december 1999 t/m 12 maart 2000. Allard Pierson Museum, Oude Turfmarkt 127, Amsterdam, 020-5252556. - Grote overzichtstentoonstelling over muziek in de Griekse en Romeinse Oudheid: muziekinstrumenten, afbeeldingen, verhalen en reconstructies. BUITENLAND Archeologie en virtuele realiteit, 4 juli t/m 29 augustus 1999. Pavillon de Chasse, Chemin du Grand Marais, Villeneuve d'Ascq (net onder Roubaix, Frankrijk), 0320-435570. Kunst und Kultur der Karolingerzeit, 23 juli t/m 1 november 1999. Museum in der Kaiserpfalz, Erzbischöfliches Diözesanmuseum en Stadtische Galerie Am Abdinghof, Paderbom. - Een nog nooit vertoonde verzameling van 600 archeologische voorwerpen en 300 kunstschatten uit de hele wereld brengt licht in het 'duistere' Karolingische tijdperk. De expositie is verdeeld over drie musea in Paderborn, waar 35 jaar geleden resten van de keizerlijke Palts zijn herontdekt, een broertje van Nijmegen dus. Europa ten tijde van Ulysses, t/m 8 augustus. Kunst- und Ausstellungshalle der Bundesrepublik, Friedrich-Ebert-Allee 4, Bonn. - Goden en helden van het bronzen tijdperk (ca. 2400-600 v.Chr.). Gallo-romeinse archeologie en dienst methodes, t/m 31 oktober 1999. Pavillon de Chasse, Chemin du Grand Marais, Villeneuve d'Ascq, 0320-435570. Romeinse villa's en rurale sites in België, t/m 21 november 1999. Musée du Chateau de Flers, Chemin du Char Botte, Villeneuve d'Ascq, 0320-435570.

159


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) G. Vlamings, Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 035-5387851. Contactpersoon Betuwelijn H.H.J. Lubberding, Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Regio coördinatoren: Regio Noord-West: Max Franken, Takkenburg 15, 2135 BT Hoofddorp, tel. 023-5653031. Ed Beugel, Kostverlorenstr. 62, 2042 PJ Zandvoort, tel. 023-5712184. Regio Noord-Oost-Zuid: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192.

Regio Noord-Oost-Noord: dhr. W. Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432. Regio Zuid-West: Fred Talie, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387. Ad Beerens, Franselaan 220b, 3028 AN Rotterdam, tel. 010-2623839. Regio Zuid-Oost: Joost van den Besselaar, Zoetendaalstr. 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. Nout Cornelissen, Pater Gymardstr. 4, 5844 AK Stevensbeek, tel. 0485-383743. Voorzitter: Boudewijn Goudswaard, Bodegraafsestraatweg 23, 2805 GK Gouda, tel. 0182-571656. Secretariaat: Hans Hardenberg, Kagertuinen 63, 2172 XK Sassenheim, tel. 0252-211445.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap A zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C j eugdlidmaatschap geassocieerd lidmaatschap D huisgenoot-lidmaatschap E in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

160

ƒ

70,00

ƒ ƒ ƒ ƒ ƒ

42,00

35,00 35,00 25,00 8,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris a.L: vacature. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 030-2203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: Mw. A.E. Oostdijk (Professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. Mw. C. Vandepoel (Kampen), R.J. Schimmelpennincklaan 12G, 2517 JN 's-Gravenhage, tel. 070-3466943. Mw. S. Leupen (Public Relations), Nieuwe Rijn 99, 2312 JM Leiden, tel. 071-5128521. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P. Stuurman, P. Vons, S. Pos. Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Mevr. M. van den Enden, bureaumedewerker Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Mw. A. Bonnema, veiligheid en verzekeringen Koolwitje 13,7423 GJ Deventer, tel. 0570-656774. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. P.H. van den BergBender, Spanbroekstraat 7,1507 KT Zaandam, tel. 075-6165510. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): R.H. Spoor, Pieter Keylaan 3, 2061 XT Bloemendaal, tel. 023-5270134. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134.

7. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band (a.i.), Prins Frederiklaan 334, 2263 HM Leidschendam, tel. 070-3175534. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Mw. J.C. Vos-Kranendonk, Verwersdijk 77, 2611 NE Delft, tel. 015-2123443. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118-462142. 11. Lek- en Merwestreek: Mw. A.F. Osseweijer-van Bueren, Lindelaan 79, 3319 XJ Dordrecht. 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. L. Wierenga, Berlagelaan 207, 1222 JT Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): A.P. de Boer, Frans Tromplaan 22, 3871 EN Hoevelaken, tel. 033-2534729. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: A. Haneveer, Achterweg 39, 4112 JD Beusichem, tel. 0345-502351. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485-343456, http://www.euronet.nl/users/adrianus/awn.hrm. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mw. A.M. Baljet-Peters, Bronbeeklaan 40, 6824 PH Arnhem, tel./fax 026-3643080, E-mail: baljet.pet@wxs.nl. 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: L.G. Heij, Ordermolenweg 11, 7312 SC Apeldoorn, tel. 055-3553688. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Oosterwijk, Kerkstraat 9, 7722 LR Hoonhorst, tel. 0529-402021. 21. Flevoland: J. Eelman, Postbus 2354, 8203 AJ Lelystad, tel. 0320-251969. 22. West-Brabant: Mw. A.-M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: J. Dekker, Heggeranklaan 10, 5643 BR Eindhoven, tel. 040-2122129. 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


10 SEP 2004 11:58

FRUTORIH B.V.

(0135-5266944


Westerheem tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 48 • nr. 5 • oktober 1999


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement ƒ 70,-- per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. • Marie-France van Oorsouw (redacteur literatuurrubrieken), Lamarckhof 10-1,1098 TK Amsterdam (tevens centraal redactie-adres). • Ellen Piekaar (redacteur verenigingsnieuws), Hagedoornplein 26,1031 BV Amsterdam E-mail: e-e@nutco.nl. • Gerrit Groeneweg, Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: gerritgr@concepts.nl • Jan Coenraadts, Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart.

Inhoud jaargang 48 no. 5, oktober 1999 Anne-Marie Visser

Susanna: Een bijbels stripverhaal

161

D.H. Duco

Kleipijpen, van datering naar vondstinterpretatie

166

Kort archeologisch nieuws

175

Boven het maaiveld

176

Literatuurbespreking

178

Literatuursignalement

180

Reacties van lezers

189

Tentoonstellingen en evenementen ... 190 Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

192

Sluitingsdata kopij 1 december, 1 februari, 1 april, 1 juni, 1 augustus en 1 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: ƒ 250,-, halve pagina: ƒ 500,-, hele pagina: ƒ 900,-, insteekfolder: ƒ 900,-. © AWN 1999. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Drukkerij Ovimex b.v., Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: Een stripverhaal avant la lettre: 'Die schone heistoria en Svisanna int kort geschneide...'. Afbeeldingen en teksten staan afgebeeld op de kruik die (in scherven) in 1982 bij grondwerkzaamheden in Leur werd gevonden (midden en onder). De in Leur gevonden Susannakruik is duidelijk een importproduct (links). Zie artikel pag. 161 e.v.


Susanna: Een bijbels stripverhaal Anne-Marie Visser

In 1982 werd bij de oude boerderij van Waltherus Krijnen aan de Lange Brugstraat 91 in Leur (gemeente EttenLeur, Noord-Brabant) een nieuwe loods gebouwd. Er is nu een champignonkwekerij in gevestigd. Bij de grondwerkzaamheden kwamen enkele scherven en de resten van een leren schoen aan het licht. Aan de bodemvondsten werd destijds weinig aandacht geschonken, zodat de leren schoen verloren ging. De scherven trokken de aandacht, doordat er afbeeldingen op te zien waren. Ze kwamen in het bezit van Nico Lambregts uit Moerdijk. Hij wist de overblijfselen netjes te restaureren tot een kruik. Alleen de hals ontbreekt. De aanzet van een oor op de schouder is nog wel te zien. De afbeelding op de buik van de kruik is grotendeels bewaard gebleven en toont een voorstelling, die een voorloper van de moderne stripverhalen vormt. De tekst onder de voorstelling vertelt ons welk verhaal hier is afgebeeld: "DIT IS DIE SCHONE HEISTORIA VAN SVISANNA INT KORTE EIT GESCHNEIDE 4 EP E(?)" (Op de plaats van de punten ontbreekt een gedeelte van de kruik). Het afgebeelde tafereel op de Leurse kruik is een verhaal uit de Bijbel, de onuitputtelijke inspiratiebron voor veel

vroegere kunstenaars en ambachtslieden. Voor wie zich dit verhaal niet geheel meer voor de geest kan halen volgt hier een samenvatting. De geschiedenis van Susanna is een betrekkelijk jong verhaal in de Bijbel, en is te vinden in het boek DaniĂŤl, hoofdstuk 13. Wie zelf dit verhaal eens wil nalezen, komt misschien voor verrassingen te staan. Het verhaal van Susanna is namelijk een deuterocanonieke toevoeging aan het boek DaniĂŤl, hetgeen wil zeggen dat het wel voorkomt in de Bijbelvertalingen die de Griekse traditie volgen, maar niet in de vertalingen die op de Hebreeuwse traditie zijn gebaseerd. In de praktijk betekent dit, dat het verhaal in de katholieke uitgaven wel voorkomt, maar dat protestanten er tevergeefs naar zullen zoeken. Het verhaal was populair en werd vaak door kunstenaars afgebeeld. We zien het bijvoorbeeld op vroeg-iye eeuwse schilderijen van Jordaens en Lucas van Leyden. Het is eigenlijk een volksverhaal, dat vertelt van de redding uit de impasse door de schranderheid van een jongeman. Waarschijnlijk was hij in de oorspronkelijke vorm van het verhaal anoniem, maar het succes van

161


de Daniël-fïguur en de betekenis van zijn naam: "God is mijn rechter", is de aanleiding geweest voor het in verband brengen van de geschiedenis van Susanna met de Daniël-cydus. In de Griekse vertaling beschouwt Theodotion het optreden van deze jongeman als het begin van Daniels carrière.1 Susanna (Hebreeuws: Shoshanah) haar naam betekent "lelie"- is de mooie, vrome echtgenote van de rijke Joachim. Ze wonen in Babel, in een groot huis met daarbij een park, waar Susanna graag wandelt. Twee oudsten uit het volk, die dat jaar tot rechters zijn benoemd, verblijven vaak in het huis van Joachim, waar de rechtspraak plaatsvindt. Beiden begeren de mooie vrouw ten zeerste. Ze laten geen gelegenheid onbenut om haar tegen te komen en spreken zelfs op een bepaald moment samen een plaats en tijdstip af, waar ze haar alleen kunnen aantreffen. Juist die middag besluit Susanna in de tuin te gaan baden en zij stuurt haar beide dienstmeisjes weg om olie en balsem te halen en de poort van het park te sluiten, opdat haar privacy is gewaarborgd. De beide mannen begluren Susanna vanuit de struiken en benaderen haar met oneerbare voorstellen. Zij weigert op hun avances in te gaan en op haar hulpgeroep komen de huisgenoten door de zijingang van het park aange-

Schaal 1:2.

162

sneld. De ouderlingen vertellen dat zij Susanna in de tuin met een jongeman hebben betrapt. Hun verhaal klinkt geloofwaardig. Hoewel Susanna aan het haar ten laste gelegde geheel onschuldig is, veroordeelt men haar ter dood. Begeleid door haar familie en kinderen wordt zij naar de plaats van de terechtstelling gebracht, waar de arme vrouw God smeekt haar gebeden te verhoren en de waarheid aan het licht te brengen. God verhoort haar gebed en voert de jonge Daniël ten tonele, die het volk vermanend toespreekt: "Zijn jullie niet goed wijs om zonder nader onderzoek deze vrouw te veroordelen?" Daniël wordt in de gelegenheid gesteld het recht te doen zegevieren. Hij laat de beide ouderlingen één voor één bij zich roepen om hen te ondervragen. Doordat ze uiteenlopende verklaringen afleggen, worden ze als leugenaars ontmaskerd en gevangen genomen. In 6 taferelen van 5 tot 5,5 cm breed is het verhaal afgebeeld. We zien Susanna badend in een fontein, terwijl een dienstmeisje door de poort verdwijnt en een ander Susanna een kruik aanreikt. Als ook het tweede meisje door de poort verdwijnt, wordt Susanna door de beide mannen benaderd. In het derde tafereel wordt Susanna door twee soldaten voor een


troon gebracht. Hierop zit een man, waarschijnlijk Joachim, die toegesproken wordt door één der beide ouderlingen. Gevolgd door een groep mensen, waaronder een fluitspeler, wordt Susanna gevankelijk door de soldaten weggeleid. Ook is een kind (Daniël?) bij een boom afgebeeld, dat hen tegemoet komt en aanspreekt. Een gevangene wordt nu voorgeleid aan een persoon op een troon. De voorstelling op de Leurse kruik mist hier een stukje. De figuur op de troon heeft geen hoofd meer. Het laatste tafereel is gedeeltelijk aanwezig. Het toont vier lopende mannen, waaronder twee gevangenen die aan een touw worden meegetrokken. Gedetailleerde foto's van exact hetzelfde fries staan afgebeeld in de catalogus van het Kunstgewerbemuseum Köln.2 Het ontbrekende deel op onze kruik behandelt het eerherstel van Susanna en de berechting van de beide ouderlingen, die daarna geboeid worden weggevoerd. Op de achtergrond is een leger zichtbaar met aanvoerders te paard. Het leuke van deze bijbelse, dus oosterse voorstelling is, dat we het verhaal op westerse wijze zien afgebeeld. De soldaten dragen een "yseren hoet" op het hoofd en ook de fontein en overige attributen zien er nogal Europees uit. Hierin schuilt wellicht een interessant discussiepunt voor antropologen. Is de afbeelding aangepast aan de westerse gedachtenwereld, omdat men te weinig afwist van het dagelijks leven in de oosterse wereld, ofwel: sloot een afbeelding in westerse stijl beter aan op de gedachtenwereld van de Europese mens? Een andere mogelijkheid is, dat de Europese traditie superieur geacht werd aan die uit andere werelddelen. Misschien valt te denken aan een combinatie van al deze faktoren? Hoe het ook zij: de vertelling is voor ons uitstekend te volgen in de vorm van een vroege versie van ons moderne stripverhaal.

Schaal i : 4.

De Leurse Susannakruik is duidelijk een importproduct. Het productiecentrum van dit bruine steëngoed met zoutglazuur moet gezocht worden in Raeren, ten zuiden van Aken, thans in België gelegen. Dit populaire type kruik werd er aan het einde van de XVIe eeuw in grote aantallen vervaardigd. Het was een zeer gewild artikel, dat op grote schaal werd verhandeld. Steëngoed uit Raeren is teruggevonden tot in Scandinavië, Estland en op de Britse eilanden. Ook de Nederlanden vormden een dankbaar afzetgebied. De afbeelding werd met behulp van een mal aangebracht en kwam op indirecte wijze tot stand. De voorstelling werd eerst als positief "gebeeldhouwd" op een harde ondergrond. Vervolgens werd de zo ontstane mal in een daartoe geëigende plastische klei gedrukt en kon bij een juiste mate van droging en krimp worden afgenomen. De nog vochtige kleiplak waarop de voorstelling in reliëf verscheen, werd vervolgens op de lederharde klei van de kruik bevestigd. De klei van beide delen moest een gelijke mate van droging hebben bereikt, anders ontstonden misbaksels bij het bakken van de

163


potten in de oven. Voor het maken van deze potten was een grote dosis vakmanschap vereist!3 Bij het Leurse exemplaar is dit vervaardigingsproces goed te zien aan de doorsnede van de grijze scherf, die duidelijk uit twee delen bestaat. De onderzijde van de kleiplak ziet er nogal rafelig uit, alsof de pottenbakker vergeten is om de rand netjes af te werken. Bovendien staat het fries met de voorstelling niet geheel recht op de kruikwand. Misschien heeft de meester-pottenbakker de klus aan een leerling toevertrouwd? Of is het een pot van inferieure kwaliteit, "B-keus"? Opschriften en afkortingen op susanna-kruiken: een gree p uit de literatuur Opschrift

DIT.IS.DEI.SCHONE.HESTORIA.VAN SVISANNA IN. T. KORTE. LIT. GESCNEIDEN.ANNO.1.5.8.4.ENGEL KRAN DIT.IS.DEI.SCHONE.HESTORIA.VAN SVISANNA INT. KORTE. LIT. GESCNEIDEN.ANNO.1.5.8.4.ENGEL KRAN DIT.IS.DEI.SCHONE.HESTORIA.VAN SVISANNA INT. KORTE. EIT. GESCNEIDEN. ANNO.1.5.8.4.ENGEL KRAN DIT IS DEI HESTORIA SISANNA WART VALSUCH BELAGEN VAN ZWEI ALDE WOERDEN ERE STATGEDOET. 1585. PE [= Peter EmensJ 1584.I.E.M. (= Jan Emens Mennicken)

DIT IS DEI HESTORIA SISANNA WART VALSLICH BELAGEN VAN ZWEI ALDE WOERDEN ERE STAT GEDOET 1585.P.E. DIT IS DEI HESTORIA SISANNA WART VALSLICH BELAGEN VAN ZWEI ALDE WOERDEN ERE STAT GEDOET 1584.E.P.E.K (toelichting: = Emund Pech & Enqel Kran DIT.IS.DIE.SCHONE.HEISTORIA.VAN. SVISANNA.INT.KORTE.EIT.GESCHNEIDEN. I.E.84.E.P.E.K. (toelichting = Jan Emens 1984 Ement Pesch & Engel Kran) DIT.IS.DIE.SCHONE.HEISTORIA.VAN. SVISANNA.INT.KORTE.EIT.GESCHNEIDEN. I.E.84.E.P.E.K (toelichting = Jan Emens 1984 Ement Pesch & Engel Kran) DIT IS DEI HESTORIA SISANNA WART VALSLICH BELAGEN VAN ZWEI ALDE WOERDEN ERE STAT GEDOET 1584.E.P.E.K (toelichting: = Emund Pech & Engel Kran DIT.IS.DEI.SCHONE.HESTORIA.VAN SVISANNA INT. KORTE. LIT. GESCNEIDEN.ANNO 1584.I.E.

Collectie

Literatuur

Brussel KMGK inv.nr.V 1850

Klinge 1979 nr. 82

Düsseldorf, Hetjens Museum inv.nr. C 293

Klinge 1979 nr. 83; Hellebrandt 1977, afb. 64; Von Falke1977Abb. 180; Koetschau 1924 Taf. 45

Amsterdam Rijksmuseum inv.nr. BK-NM10123 Kunstgewerbemuseum der Stadt Köln, inv.nr. E 87 Museum für Kunst und Gewerbe in Hamburg

Von Bock 1976 nr. 381; Hellebrandt 1977, afb. 47; Kohnemann 1982, taf.216 Von Bock 1976 pag. 244

Kohneman 1982, Taf. 217

Hetjens-Museum Düsseldorf

Hellebrandt 1977, afb. 68; Koetschau 1924, Taf. 46

Kohnemann 1982, Taf. 217

Britsh Museum MLA 1855,12-1,210

Gaimster1997nr. 93

Hetjens-Museum Düsseldorf

Hellebrandt 1977, afb. 68; Koetschau 1924, Taf. 46

Staatlichen Museen, Kunstgewerbe Museum Berlin, Inv.nr. K1412 DIT.IS.DIE.SCHONE.HEISTORIA.VAN. Museum BoymansSVISANNA.INT.KORTE.EIT.GESCHNEIDEN. van Beuningen, inv.nr. F5359 1.5.84. B(?).P[?1 DIT.YS.DYE.SCHONE.HYSTORYA.VAN.su Museum BoymansANNA.YNT.KORTE.UYT.GESNEDEN.ANNO van Beuningen, inv.nr. F3110 1.5.83.1.E.M..

164

Klinge 1996 nr. 25

Hellebrandt 1977, afb. 11

DeBodt1991,nr. 14

DeBodt1991,nr. 13

Dergelijke kruiken werden in serie vervaardigd en waren uit voorraad leverbaar. Ze zouden heel goed als huwelijksgeschenk gediend kunnen hebben. Daarbij was keuze uit verschillende gestempelde motieven mogelijk. Heel populair was bijvoorbeeld ook de "boerendanskruik", waarvan het motiefis gebaseerd op een kopergravure van Hans Sebald Beham. De meester-pottenbakkers uit Raeren werden "Potbecker" of "Pottenbecker" genoemd. Er zijn ons een aantal namen bekend. Befaamd om haar productie is o.a. de familie Mennicken. Vooral Jan Emens Mennicken is beroemd geworden om de hoogwaardige producten, die zijn atelier vervaardigde in de periode 1568-1594. Ook Baldem en zijn zoon fan Baldems verdienen vermelding. Baldem signeerde zijn producten in de periode 1575-1585. Het werk van zijn zoon is omstreeks 1600 te dateren. De families Kalff en Kran hebben eveneens hun stempel op de Raerense productie gedrukt. Omdat de tekst op de Leurse kruik juist ter plaatse van de signatuur incompleet is, kunnen we niet met zekerheid de identiteit van de vervaardigers vaststellen. Volgens Gerrit Groeneweg luidde de volledige afkorting op de Leurse Susannakruik waarschijnlijk "I.E.84.E.P.E.K." (zie bijlage). Dat zou dan de afkorting zijn van: "Jan Emens 1584 Ement Pesch & Engel Kran".4 De kruik zou dan uit het atelier van Ement Pesch en Engel Kran afkomstig zijn. Zij maakten gebruik van de mal die Jan Emens in 1584 had vervaardigd. Een kopergravure van Abraham de Bruyn uit 1570 diende als voorbeeld voor de matrijs, die de familie Emens gebruikte. Deze gravure is later door Goltzius gekopieerd. Foto's in een Keulse catalogus tonen een voorbeeld uit 1585 van Peter Emens.5 De afbeelding is exact dezelfde als die op de Leurse kruik. De tekst wijkt echter af. De afbeelding is eveneens vergelijkbaar met de afbeelding


in Gedateerde Keramiek, pag. 30, die wordt toegeschreven aan Jan Emens Mennicken.6 De tekst komt overeen met die op het exemplaar uit 1584, gevonden in Raeren, die is afgebeeld en beschreven in Gedateerde keramiek, pag. 31. De signatuur hiervan is 1.5.84. Datering en initialen zeggen niet alleen iets over de status van de pottenbakker, maar ook over die van zijn product, aldus Saskia de Bodt. Jaartal en signatuur zijn een aanduiding geworden van het ontwerp, in de praktijk dus van de matrijs, die in principe jarenlang kon worden gebruikt. De jaartallen zijn in zekere zin op te vatten als een verlengstuk van de signatuur van het ontwerp. Ze verwijzen niet direct naar het jaar waarin de pot werd gefabriceerd, maar naar het jaar waarin de matrijs werd gesneden.8 Als jaar van productie van de mal voor onze Leurse kruik zou dus 1584 kunnen gelden, maar evengoed 1594. Bovendien is de exacte datering voor vervaardiging van de kruik hiermee nog niet te geven. Er blijven vooralsnog enkele vragen op te lossen rond de Susannakruik uit Etten-Leur. Dat maakt deze bodemvondst misschien tot een interessant object voor nader onderzoek. Tot slot wil ik hier graag Gerrit Groeneweg bedanken voor zijn inbreng en opbouwende kritiek bij de samenstelling van dit artikel. De bij dit artikel behorende bijlage is van zijn hand. Zomerland 17 4761 TA Zevenbergen Noten 1 Het Oude Testament deel V, p. 402 Inleiding op Daniël en Hfdst. 13 Daniël en Susanna pp. 438-442 2 Reineking - Von Bock 1976, Tafel 26 &

4 Gaimster 1997 nr. 93 en Kohnemann 1982, Taf. 217. 5 Reineking-Von Bock 1976, nr. 361, 362. Tafel 26,67. (Katalogusnr. 361), pp. 4044. 6 De Bodt 1991, pag. 31 (inventarisnr. F3110).

7 Idem, inventarisnummer F5359. 8 Idem, pag. 9-13. Literatuur

Arts, N., 1992. De betekenis van middeleeuwse en latere keramiek. In: N. Arts (red.), Het kasteel van Eindhoven. Archeologie en geschiedenis van een heerlijke wo-

ning 1420-1676. Eindhoven. Pag. 115-146. De Bodt, S., 1991. Gedateerde keramiek/Dated ceramic wares. Museum Boymansvan Beuningen Rotterdam. Falke, P. Von, 1977. Das Rheinische Steinsteug. Osnabrück 1977. Gaimster, D., 1997. German stoneware 12001900, Archaeology and Cultural History. London. Hellebrandt, H., 1977. Raerener Steinzeug. In: H. Lepper (red.) 1977. Pag. 9-171. Het Oude Testament deel V, 1972. Katholieke Bijbelstichting Boxtel Klinge, E., 1979. Deutsches Steinzeug der Renaissance- und Barokzeit. HetjesMuseum/Deutschen Keramikmuseum 23.925.11.97. Düsseldorf Klinge, E., 1996. Duits steengoed/'German Stoneware. Rijksmuseum Amsterdam. Düsseldorf-Amsterdam-Zwolle Koetschau, K., 1924. Rheinisches Steinzeug. München. Kohneman, M., 1982. Auflagen auf Raerener Steinzeug. Raeren Lepper, H., red., 1977. Steinzeug aus dem Aachener Raum. Aachener Beitrage für Baugeschichte und Heimatkunst. Band 4. Aachen. Pot, Tj. 1998. Wetenswaardigheidjes uit het Pandhuis. In: Nieuwsbrief (tevens jaarverslag ig<)8) AWN afd. 12. Utrecht Reineking-Von Bock, G., 1976. Steinzeug. Kataloge des Kunstgewerbemuseums Köln, Band IV. Köln. Veeckman, J. (red.), 1996. BRABOM 1 (Berichten en Rapporten over Antwerps Bodemonderzoek en Monumentenzorg).

3 Een uitgebreide uiteenzetting over het vervaardigingsproces van dit type steengoedkruik wordt gegeven in: Pot 1998 en Reineking-Von Bock 1976 pag. 12-21 (Herstellung von Steinzeug)

165


Kleipijpen, van datering naar vondstinterpretatie D.H. Duco

Pijpenkoppen en -stelen behoren in Nederland tot de meest frequente bodemvondsten. Tussen 1600 en 1900 zijn tientallen miljoenen kleipijpen gebruikt, gebroken en weggegooid om eeuwen later in stukken en brokken uit beerputten en stortlagen of van akkers te komen. Dankzij talloze tijdschriftartikelen en enkele veel gebruikte boeken hebben professionele en amateur-archeologen een redelijk beeld van de ontwikkeling van de Nederlandse c.q. Goudse pijp gekregen.1 Bij nadere beschouwing van vondstrapporten en uit gesprekken met AWNleden blijkt enerzijds dat er veel vragen bestaan en anderzijds dat dateringen en toeschrijvingen veelal te gemakkelijk en te onzorgvuldig worden gegeven. In dit artikel wil ik de dateringsproblematiek aan de orde stellen en enkele aanwijzingen geven op welke wijze pijpvondsten kunnen worden geduid. Dit laatste is een aanzet die nader uitgewerkt zal worden in de herziene uitgave van "De Nederlandse kleipijp", die in het jaar 2000 zal verschijnen.

Afb. 1. Schematische weergave van de maten voor de HBO-formule.

166

Dateren volgens de HBO-formule Anders dan in de pre-historie of (vroeg-) middeleeuwse archeologie wenst en verwacht men post-middeleeuwse vondsten exact te kunnen dateren. Voor de latere tijd zijn onderzoekers inderdaad bevoorrecht met een grote hoeveelheid aanvullende archiefgegevens. Maar het is goed te bedenken dat archieven nooit zijn aangelegd om historici later een objectief tijdsbeeld te geven. Het karakter van wat is opgetekend betreft vaker de probleemgevallen en geschillen dan de gewone gang van zaken. Het beeld wordt bovendien beperkt door verloren gegaan archiefmateriaal, hetgeen maakt dat ook historici blijven werken met een reconstructie van de werkelijkheid.

Eén van de reconstructies aangaande de kleipijp is het dateringssysteem van Friederich2. Als pionier in dit vakgebied heeft hij een rekenkundig systeem ontworpen gebaseerd op de vuistregel: "hoe kleiner de ketel hoe ouder de pijp". Bij de Friederich-formule is de datering af te lezen in een grafiek, na het meten en vermenigvuldigen van de omvang van de pijpenkop. Deze berekening van Hoogte, Breedte en Opening (afb. 1) wordt de HBO-formule genoemd. Zoals ik reeds in mijn handboek "De Nederlandse kleipijp" heb uiteengezet is dit een vereenvoudiging van de werkelijkheid die helaas tot onverantwoorde dateringen heeft geleid. Na de publicatie van Friederich in de reeks AWN-monografïeën (afb. 2) is zijn methode binnen en buiten de AWN veel gebruikt. Terecht, aangezien de stand van het onderzoek nadere verfijning nog niet toestond. Pas in de volgende decennia is zoveel meer archiefonderzoek verricht en gepubliceerd, dat de HBO-formule minder valabel bleek. De tekortkomingen van deze methode vallen in zes hoofdpunten uiteen.


i

1

.......

i i i

-

....

-

|-ïi

ndun Shrop tii re m M els type Ml i drirla dd(n pe (lltl e VI l« ch er Kt m Hl DjJ ïaiffii e i Ik

m «

:

ko

m R nd

i ..:

--

a

M

1

.1

•1

i

• I

I 4

1

oppen

00

1

i

-

,1'

1 |

.j

I-

i.

: 'f-

• •

H ft n,

T[

j'

I

1

l

_ _

... -i

1

/

/ -

1 : i 1

WW»

| 35

j

1630

>rI - f -

, /

V

.

f

j

-2-

!

i

i

...i..

~'-\/

•I

. i

/

_

...

'.

1-

....

— .......u.

>

|

A / r

Y-

-'

1

;

/ /

i 80 ifinn

.........

0 JU 'IR

>

;n

09

i© 17110

'0

I

... •

-

;

-

... —

Ten eerste veronderstelde Friederich door de tijd heen een geleidelijke toename van de inhoud van de pijpenkop. De tabak zou steeds goedkoper worden en daarom in grotere hoeveelheden worden geconsumeerd. Deze toename van ketelinhoud is weliswaar juist, maar voltrekt zich veeleer stapsgewijs. Nadat een nieuwe vorm ontwikkeld was, bleef deze gedurende een langere

_

....,..

D

)•© 'ïmn

) 2(13 i

0( ) 60 m iO :""

f kW ifHW. laariem Keiler Md L

| ..

\

-

7

...

"1

7

•:-]

-7

_j_ is 100 . !

jV

3 .....

i >60

:

[•••.

n

.

1

-

— ....j..

....

1 9

[ .|

I

y ..

!

...

• I

.

1""

...i

i

j. ...... I

1

tz

: -

1 — •

j

/

i

KMI

.1

i

:,:j.:.:

1 {

R •1 ... 25-001

-i :..;,

.... .:..

i

/

.._

- -

'

4_

f.

• •

Q ' •

I-

/

i

7

m

•" I

-Jr-

;

.... —

/

. j

1 1

P / /

/

|

i

1

!

«i. /

. 1

i

.mm*:

I

i i .

j

i

!

I

1

-

i

|

•f

...

1 • !

] .

T

_

i

!

1

i

• • _

i

Ajb. 2. De Friederich-formuk in zijn uiteindelijke vorm.

...

1

|

.:.

-•

.

-

!

i

..]

f

i

• • « i .

5000

'")'

D 90 S (0© 0 119HD

Itnn u L

tijd in gebruik om zich vervolgens in een korte tijd weer tot een nieuwe vorm te ontwikkelen. Het gevolg voor de HBO-formule is, dat per uitkomst dus geen jaartal maar een periodedatering gegeven zou moeten worden. In een eerdere bespreking van de HBOformule heb ik al aangegeven dat bij datering van een groot aantal willekeurige vondsten een onevenredig aantal 167


COLLECTIE PIJPENKABINET 1906

COLLECTIE PIJPENKABINET 3332

Aft). }.Twee pijpenkoppen met verschillende maten maar hetzelfde product met Friederich beiden 1630, datering 1635-1640 en 1655-1665.

AJb. 4. Formaatverschil in pijpen van dezelfde maker met Friederich respectievelijk 1614 en 1630, datering 1630-1640.

zeventiende eeuwse pijpen in de jaren 1630 uitkomt (34%), terwijl slechts 13% van de vondsten uit de tweede helft van de zeventiende eeuw stamt.3 Voor de achttiende eeuw is de uitkomst iets gunstiger. Desalniettemin stamt zeventig procent van de pijpen uit de eerste helft, terwijl slechts dertig procent in de tweede helft van die eeuw gemaakt zouden zijn. Wat betreft de negentiende eeuw komen de dateringen zelden boven 1840 uit, terwijl de productie van kleipijpen tot ver na het jaar 1900 voortduurde. Nuchter beschouwd moeten we, wanneer we de toename van de gebruikte tabak als uitgangspunt zouden willen nemen, ons niet op de buitenmaat van

COLLECTIE PlfPENKABINET 3906Âť

COLLECTIE PIJPENKABINET 3go6 b

168

de pijpenkop richten, maar juist de exacte inhoud meten. Wanneer bij bepaalde soorten kleipijpen door productverfijning de ketelwand dunner wordt, kan de binnenmaat ongezien toenemen, terwijl de buitenmaat daarbij zelfs afneemt. Een dergelijk product zou met Friederich onterecht een vroegere datering opleveren. Een tweede punt van kritiek op de HBOformule van Friederich betreft een rekenkundig toeval, dat Friederich over het hoofd heeft gezien. Verschillende pijpenmodellen, die op het oog zonder probleem een andere datering dragen, kunnen in de vermenigvuldiging van de HB O-maten dezelfde uitkomst geven (afb. 3).4 De reden hiervoor ligt bij de ontwikkeling van de pijpenkop. Doordat deze tegelijkertijd slanker en hoger wordt neemt de breedte af terwijl de hoogte toeneemt. Hierdoor leidt de vermenigvuldiging van de maten tot eenzelfde product. Dit is overigens een tweede oorzaak voor de concentratie pijpen in het begin van de zeventiende eeuw, die ik hierboven reeds aanhaalde. Bovendien ontstaan tijdens de vervaardiging soms kleine maatafwijkingen wanneer bijvoorbeeld een pijp door een tremster met iets meer kracht wordt gebotterd en vervolgens ook nog iets dichter bij het ovenvuur komt te staan. Dan wordt zij een fractie kleiner en door lagere waarden is het product geringer en de datering dus vroeger. Ten derde is daar het fenomeen formaatverschil binnen een assortiment. Reeds rond 1625 brengen pijpenmakers meerdere formaten en afwerkingen pijpen naast elkaar op de markt om zo de klanten in alle opzichten tevreden te stellen. Dergelijke producten vertonen soms wel en soms geen overeenkomstige kenmerken, maar in ieder geval een expliciet grootteverschil. Wanneer de Friederich-formule wordt toegepast ontstaan daarbij verrassende uitkomsten met een dateringsverschil van tientallen jaren (afb. 4). In dat verband is een stortvondst van de Goudse pijpenmaker Jan Danens


typerend.5 Deze vondstgroep betrof gelijktijdig weggeworpen materiaal, waarvan de dateringen volgens de HBO-formule tussen 1711 en 1821 uitkwamen, terwijl bewezen kon worden dat het materiaal tussen 1775 en 1780 werd gestort (afb. 5). Aangezien dateerbare vondstcomplexen van productiemateriaal uit de pijpenmakerij pas vanaf de jaren 1980 zijn gevonden, kon Friederich onmogelijk van dit fenomeen op de hoogte zijn. Wel moet dit veranderde gezichtspunt reden zijn om de HBO-formule te verlaten. Behalve geringe formaatverschillen zijn er ook pijpen in miniatuuruitvoering op de markt gebracht (afb. 6), terwijl incidenteel ook grotere uitvoeringen zijn gemaakt (afb. 7). De vroegste voorbeelden signaleer ik al rond 1625 en naar het miniatuurproduct blijft tot aan het uitsterven van de nijverheid vraag bestaan. Sommige van deze producten zijn buitengewoon moeilijk te herkennen. Ten vierde zag Friederich de verdeling van de kleipijp in verschillende kwaliteiten over het hoofd. In het prille stadium van materiaalonderzoek is dat niet verwonderlijk, maar de gevolgen zijn ingrijpend. Wanneer we de goedkoopste, zogenaamde grove pijp en de fijnste zogenaamde 'porceleijne' kwaliteit met elkaar vergelijken, dan zien we dat de grove pijp dikwandiger is en bij vermenigvuldiging een veel hogere uitkomst en dus een overeenkomstig latere datering geeft. Zo dateren de fijne kleipijpen uit de jaren 1660 en 1670 met de Friederich formule steevast in de jaren 1630. Ten vijfde is er het verschijnsel lokale modellen, die juist grover of fijner dan de gemiddelde kleipijp zijn. De eenvoudige pijpen uit Leiden en Groningen bijvoorbeeld zijn in de periode rond 1660 beduidend groter en grover dan gelijksoortige producten uit Alkmaar (afb. 8). Hieraan ligt niet alleen een technische factor ten grondslag, de oorzaak kan ook met plaatselijke welstand of armoede te maken hebben of met overvloed of schaarste van de tabak.

COLLECTIE DĂœCO, Nr b.102

COLLECTIE DĂœCO, Nr b.102

Ten zesde onderscheiden we op microniveau verschillende typen pijpenmakers. Zo is er de vooruitstrevende pijpenmaker met een modern modellenassortiment die een groep mondaine rokers bedient. De andere extreme is de behoudende veelal oudere maker met een gevestigde, soms zelfs vergrijsde klantenkring, die een conservatieve klant bedient en verouderde pijpenmodellen nog goed kan afzetten. De opgesomde zes punten van kritiek laten zien dat de HBO-formule hoe dienstig deze bij publicatie in 1975 ook leek voor de archeoloog nu waardeloos is geworden. Ruim twintig jaar na dato is zij door verder veld- en archief-

AJb. 3. Twee pijpen uit de stort van Jan Danens met Friederich respectievelijk 1723 en i8og, datering 1775-1780.

Ajb. 6. Miniatuur en standaardformaat met Friederich respectievelijk 1592 en 1643, datering 1635-1645.

COLLECTIE PIJPENKABINET 940

COLLECTIE PIJPENKABINET 945

169


COLLECTIE DĂœCO, Nr 2339

onderzoek achterhaald aangezien een miswijzing van tientallen jaren voor onderzoeksresultaten volstrekt onacceptabel is. Hoewel dit gegeven al jaren bekend is, is het niet verwonderlijk dat het rekenkundige systeem van Friederich toch populair bleef. Het werken met de schuifmaat en de rekenmachine geeft een groot gevoel van zekerheid, aangezien men iedere persoonlijke gedachte (lees verantwoording) uitschakelt. De uitkomst is bindend wanneer het systeem zorgvuldig is toegepast, maar een wetenschappelijke waarde kan er niet langer aan worden toegekend. Het is dus zaak dat we onze energie op een andere methode van dateren richten.

COLLECTIE PIJPENKABINET 15.420

Aft). 7. Standaardformaat en grote versie met Friederich respectievelijk 1638 en i8}6, datering 1640-1650.

Aft). 8. Pijpmodellen uit Leiden, Groningen en Alkmaar mt\ Friederich respectievelijk 1648,1673 en 1620, datering 1650-1670.

COLLECTIE PIJPENKABINET 13.549

COLLECTIE PIJPENKABINET 7448

170

Andere dateringssystemen De HB O-formule is overigens niet de eerste poging om tot een dateringsmethode voor kleipijpen te komen. Reeds in de jaren vijftig werd door de Amerikaanse onderzoekers Harrington en Binford een dateringssysteem voor kleipijpen ontwikkeld.6 Dit systeem is kenmerkend voor de Amerikaanse archeologische wereld, die de Hollandse kleipijp niet bij duizenden opgraaft, maar van een bepaalde site soms niet meer dan enkele steelfragmenten heeft. Beide Amerikanen baseerden hun onderzoek op de boring van de pijpensteel en noemden hun methode de "stem-bore diameter analysis". Zij gingen er van uit dat de pijpensteel in de loop van de geschiedenis dunner wordt en het rookkanaal navenant nauwer. De veronderstelde gedachte was op de verfijning van de kleipijp gebaseerd. Deze vuistregel gaat evenzeer op als de hypothese dat kleine pij penkoppen ouder zijn dan grote pijpenkoppen. Echter, ook aan de "stem-bore diameter analysis" kleven nadelen. Punt van kritiek is het verschil in diameter tussen het rookkanaal bij de ketel aan de ene zijde en bij het mondstuk aan het andere uiteinde. Bij de productie van een kleipijp wordt na het persen de draad uit de pijpensteel getrokken. Deze draad heeft overal


dezelfde dikte, echter bij de ketel passeert minder draad dan bij het steeleind, zodat bij het mondstuk door meer wrijving een wijder rookkanaal ontstaat. Het oprekken van de klei wordt nog versterkt doordat de steel aan het einde, bij het mondstuk dunner is en zodoende gevoeliger is voor de gemelde draadwrijving. Metingen van het rookkanaal op verschillende plaatsen geven als resultaat dat deze rek varieert tussen de 0,2 en 0,8 millimeter hetgeen op de grafiek van Harrington een dateringsverschil van maar liefst zestig jaar oplevert. Uiteindelijk worden bij dit systeem vijf perioden onderscheiden, die slechts tussen de 4/64 en 9/64 inch verschillen. Tot slot zij opgemerkt dat deze Amerikaanse proef gehouden is aan de hand van te weinig representatief materiaal om tot een goed onderbouwde conclusie te komen.? Bij het onderzoek zijn de pijpenstelen namelijk eerst globaal op dikte gesorteerd en zo bij voorselectie in een bepaalde periode geplaatst. Daarbij is geen rekening gehouden met het dunner worden van de steel

van de kleipijp. Dit fenomeen, aangeduid met verjongen, is een sterk vertroebelende factor. Behalve het reeds gemelde verschil in diameter van het rookkanaal tussen het begin en het eind van de steel neemt ook de steel zelf in dikte af. Bij de steel kan de buitendiameter een verschil van 5 millimeter opleveren. Nadat ik midden jaren tachtig beide dateringssystemen tot onbruikbaar heb bestempeld, ben ik uitgebreid gaan experimenteren om op rekenkundige wijze tot een adequate datering te komen. Daarbij heb ik metingen van de ketelinhoud verricht en die gekoppeld aan de buitenvorm van de pijpenkop. Ook ben ik uitgegaan van andere productberekeningen, dan die door Friederich werden ontwikkeld. Het blijkt heel goed mogelijk de gemiddelde pijpenmodellen te dateren aangezien deze de veronderstelde wetmatigheid delen, maar de uitzonderingen worden aldoor niet ontmaskerd. Al met al hebben deze proeven geen bevredigend resultaat opgeleverd, zelfs niet wanneer deze met een bepaalde basisvorm in verband worden gebracht.

Ajb. 9. Deel van de deductieve determinatiemethode uit Duco 19S7.

I Algemene kenmerken Model basistype 1

1600

1800

1900

dubbelconisch 1e generatie gedrongen massief gedrongen langgerekt slank Amsterdams Hoorns model Leids model

basistype 2

1700

1-2223 25 26 31 51 54

trech vervorm zwaar maaksel licht maaksel

basistype 3

ovoĂŻde

afgeleide vormen

basistvpe 4

itromkop afgeleide vorm

slank ovaal vol ovaal gespannen ovaal verslappend overbelast

87 89 90 174 176

Noordse kop omgezette kop cvlinder Aristophane

195 181 197 182

groot kop* krom kop stijlkop isaoĂŠ korte isabĂŠ

606 603

171


Deductief determineren Aangezien bij het bestuderen van kleipijpen wel een groot aantal verschillende kenmerken te onderscheiden is, heb ik deze als uitgangspunt genomen om tot een geheel andere methode te komen. De inventarisatie van kenmerken heb ik gekoppeld aan de periode van voorkomen. Deze lijst met standaardkenmerken heb ik in mijn handboek onder de naam deductieve dateringsmethode gepubliceerd (afb. 9).8 De deductieve methode, die dus uitgaat van het verkrijgen van een datering op grond van uiterlijke kenmerken, lijkt gecompliceerd. Zij is echter niet meer dan een zorgvuldige determinatie van een vondst door een optelsom van de gegevens te maken en zo tot een periodedatering te komen. De analyse van kenmerken, van algemeen naar bijzonder, in combinatie met bedrijfsgebonden gegevens en externe informatie leidt tot het meest juiste resultaat in de zin van wetenschappelijke onderbouwing. Naarmate de verfijningen in het systeem door de onderzoeker beter kunnen worden toegepast, kan hij (of zij) de dateringsperiode preciseren. De mate van ervaring en materiaalkennis van degene die de deductieve dateringsmethode hanteert is in belangrijke mate bepalend voor de nauwkeurigheid van de uitkomst. Een belangrijke bijkomende factor bij het werken met deze methode is van didactische aard. De onderzoeker scherpt zelf zijn waarnemingsvermogen door op een systematische wijze de verschillende determinatieopties af te werken. Helaas maakt dit systeem hem (of haar) wel bewust van persoonlijke tekortkomingen. Een groot deel van het onbevredigde gevoel over de deductieve methode is de onzekerheid over de verkregen uitkomst. Hieraan zijn het brede scala aan vormvarianten en de talloze nog niet ontmaskerde imitaties en regionale varianten van de kleipijp debet. Bovendien is heel veel materiaal nog niet gepubliceerd. De reden waarom ik mijn toevlucht tot de gecompliceerde deductieve metho172

de heb genomen en dit vervolgens propageer is begrijpelijk. Het determineren van kleipijpen is beduidend complexer dan indertijd werd verondersteld. Factoren als sprongsgewijze toename van het volume van de ketel, het begrip assortiment, de zaak van de verschillende formaten en het onderscheid in kwaliteit mogen niet langer veronachtzaamd worden. Ook de modieuze of behoudende smaak van de roker kwam in dat verband al ter sprake. Helaas echter zijn de uitkomsten bij het deductief determineren lang niet altijd even bevredigend. Daarom is het een overweging voor het deductief determineren een computerprogramma te vervaardigen om de stappen die tot een datering leiden te vereenvoudigen. Uiteindelijk kan een computer feilloos selecteren en zo een periode vaststellen, zodra de benodigde vragen daartoe zijn beantwoord. Dat onlosmakelijk hiermee ook het zelfstandig denkvermogen van de vondstbewerker gereduceerd wordt, is absoluut een negatieve bijkomstigheid. De deductieve methode is niet bedacht om het determineren van kleipijpen gecompliceerd te maken, doch zij is er op gericht om gefundeerd te kunnen werken. Daarbij ben ik na tien jaar hernieuwde studie van de kleipijp opnieuw op vertroebelende factoren gestuit. Zo geldt voor de Nederlandse kleipijp dat er meer locale stijlen bestaan dan werd vermoed. Weliswaar is vanaf 1630 het Goudse pijpenmodel het standaardvoorbeeld, maar de imitatie ervan heeft veel onverwachte resultaten opgeleverd. Nieuwe locale stijlen worden nog altijd ontdekt, waarbij het vakmanschap van de makers of juist het gebrek daaraan sterk uiteenlopen. De voortdurend toenemende kennis maakt de mogelijkheden tot deductief determineren overigens steeds uitgebreider zodat in de toekomst een nauwkeurigere uitkomst te verwachten is. Interpreteren Na het determineren van de kleipijpen afzonderlijk bestaat er de uitdaging het


vondstcomplex in zijn geheel te interpreteren. Vondstgroepen kleipijpen vertonen altijd een eigen samenstelling en ieder complex biedt houvast voor specifieke interpretaties. Behalve meer inzicht in het gebruikspatroon kan soms ook een nauwere datering worden verkregen, of meer over distributie, verspreiding en specifiek gebruik worden gezegd. Bij het interpreteren van groepen kleipijpen is het zaak de grootst denkbare voorzichtigheid in acht te nemen. Zeker is dat hoe groter de kennis van de onderzoeker is en hoe zorgvuldiger de determinatie hoe beter de uitkomst. Uiteraard is de stand van kennis over de onder handen genomen producten mede maatgevend voor het resultaat van de interpretatie. Bij de bespreking van een vondstcomplex gaat het niet alleen om de determinatie van de pijpen en de datering als uitkomst daarvan. Zoals de ceramische en niet-ceramische vondsten ons informeren over de materiële cultuur van de vroegere gebruikers, zo zijn ook de pijpen daarvoor richtsnoer. Wel pleit ik voor een niet al te stellige benadering. Uiteindelijk is de smaak van weleer een buitengewoon moeilijk te vatten fenomeen. Zij is afhankelijk van een complex samenspel van factoren. Het marktaanbod wordt primair door de pijpenmaker bedacht, waarvoor wij de aanduiding bedrijfsassortiment hanteren. Vervolgens selecteert de koopman of handelaar wat hij voor zijn doelgroep geschikt acht. Daarbij houdt hij uiteraard rekening met een maximale winst. De uiteindelijke keuze van de consument balanceert tussen persoonlijke smaak en de uitstraling die hij zich heeft toebedacht. Uiteraard wordt zijn keuze mede bepaald door zijn financiële armslag. Pijproken past wat dat betreft eerder in de categorie van kleding en persoonlijk imago dan de materiële cultuur van het huishouden. Bovendien geeft het huisraad een reflectie van een gezamenlijk bestedingspatroon, terwijl het roken daarentegen een strikt persoonlijke keuze is.

Een van de voor mij toonaangevende interpretaties van de gebruikssfeer is de publicatie over Bourtange, waar de kleipijpen aan specifieke gebruikersgroepen gekoppeld konden worden.9 In datzelfde artikel is overigens voor het eerst een aanzet voor kwantiteitsonderzoek gepresenteerd. Ook deze manier van werken kan nieuwe informatie opleveren en in mijn meergemelde nog te verschijnen handboek zal ook hieraan aandacht worden besteed. Tot slot verdienen stortvondsten uit productieplaatsen speciale aandacht. Zij zijn herkenbaar aan het feit dat het materiaal ongerookt is, soms licht is vervormd of versinterd, lek of anderszins imperfect. Overigens moet het wel duidelijk om productieafval gaan. Wat niet telt zijn enkele per ongeluk gebroken pijpen, die vóór het eigenlijke gebruik sneuvelden, hetzij in een huishouden, hetzij in het pakhuis van de koopman of de winkel waar zij en detail verkocht moesten worden. Productieafval dient anders beschouwd te worden dan gebruiksafval. Wanneer het de stort van een pijpenmaker betreft geeft dit een extra dimensie aan de vondst. Dan is er sprake van het assortiment of een gedeelte ervan dat gelijktijdig werd weggeworpen. De omvang van de vondst geeft aan over welke periode een stort is aangelegd en welke moeilijkheden de maker tijdens de productie ondervond. Wat dat betreft staat de misbrand van de II-maker uit Gouda diametraal tegenover de stort van Jan Blij uit Gorinchem.10 De eerste is een momentopname van een weekproductie, de tweede betreft een over jaren opgebouwde afvalhoop van vele duizenden pijpenkoppen. Zo'n megavondstcomplex kan ons uiteraard belangrijke inzichten opleveren over de ontwikkeling van de modellen, de slijtage van de vormen en bovenal de omvang van de productie. Helaas is de laatste vondst door amateurs vergraven en versnipperde de informatie in de antiekhandel.

173


Nawoord We hebben gezien dat het klakkeloos hanteren van dateringssystemen niet tot een gefundeerde datering van pijpvondsten leidt. De ontwikkelingsgang van de kleipijp is grillig en onverwacht en laat zich niet in cijfermatige systemen vangen. Slechts met veel kennis van zaken en een zorgvuldige systematische werkwijze kan een wetenschappelijk verantwoorde determinatie tot stand komen. Deze determinatie is het fundament voor een datering. Wie zich op het gladde ijs van het determineren van pijpen begeeft, zij bij voorbaat gewaarschuwd voor teleurstellingen. Daarnaast wil ik ook graag een ieder een hart onder de riem steken. Het bestemmen van pijpvondsten is ook een buitengewoon interessante puzzel, een reis door een boeiende nijverheid met veel bijzondere facetten. En voor wie daarin strandt, stelt het Pijpenkabinet in Amsterdam zijn expertise graag ter beschikking. Naast kennis kan daarbij ook de nationale referentiecollectie van groot nut zijn, waarin vele duizenden gedetermineerde bodemvondstpijpen zijn ondergebracht. Nadrukkelijk wil ik daarbij vermelden, dat de stand van kennis uit de laatste decennia vele malen is overtroffen, doch dat er in het kennisveld nog grote leemtes zitten. Wellicht vullen uw vondsten daarvan een stukje in. Pijpenkabinet Prinsengracht 488 1017 KH Amsterdam

174

Noten 1 Zie bibliografie: Duco, 1987, p. 147-152. 2 Friederich, 1975, p. 20-22. 3 Duco, 1987, p. 136-138. 4 34.19.11=7106 & 38.17.11=7106 (1630) of 33.18.12=7128 & 36.18.11=7128 (1630) of 36.20.15=10.800 & 40.18.15=10.800 (1665). 5 Duco, 1987, p. 51-56. 6 Harrington, p. 1-5 en Binford, z.p. 7 Alexander, z.p. 8 Duco, 1987, p. 141-146. 9 Lenting e.a., p. 125-166. 10 Duco, 1987, p. 39-42. Literatuur L.T. Alexander, Introduction to Tobacco Pipe Stem Hole Sizing - Factors of Proof and Certitude, Bulletin Archaeological Society ofDalaware, VII-i, December 1955. Lewis R. Binford, A New Method of Calculating Dates from Kaolin Pipe Stem Samples, Southeastem Archaeological Conference Newsletter, IX-i, 1962. D.H. Duco, De Nederlandse kleipijp, handboek voor dateren en determineren, Pijpenkabinet, Leiden, 1987. F.H.W. Friederich, Pijpelogie, vorm, versiering en datering van de Hollandse kleipijp, AWN-monografie nr. 2, Voorburg 1975. J.C. Harrington, Dating Stem Fragments of Seventeenth and Eighteenth Century Clay Tobacco Pipes, Quarterly Bulletin of the Archaeological Society ofVirginia, IX-i, 1954 (5 P-)J.J. Lenting, H. van Gangelen, H. van Westing e.a. Schans op de grens, Bourtanger bodemvondsten 15S0-1S50, Sellingen, 1993.


Kort archeologisch nieuws VOC-schip gevonden Voor de zuidwestkust van Engeland is het wrak gevonden van het VOC-schip 'The President'. Het schip met een 120-koppige bemanning verging in februari 1684, op het laatste stukje van de terugtocht. De lading bestond uit parels, ruwe diamant, indigo en peper. Van schip en lading is door de sterke getij stroming weinig meer heel. Spits, 29 juni 1999

12e eeuwse boerderij In bouwputten op de Bathmense Enk hebben leden van de AWN sporen gevonden van een 12e eeuwse boerderij. Het betreft paalsporen en restanten van een waterput. Volgens AWN-er Herman Lubberding is het gevonden type te zien als de opvolger van plattegronden uit de 9e/ioe eeuw die onlangs in de buurt zijn gevonden. Overijssels Dagblad, 29 juli 1999

Kunstschatten op zeebodem Vrijwilligers van de duikclub Teredo Navalis hebben voor de kust van Finland het wrak gevonden van de Vrouw Maria, een Hollandse vrachtvaarder die op 3 oktober 1771 rond half negen 's ochtends een rots raakte en zonk. Het schip was op weg van Amsterdam naar Sint Petersburg met een bestelling kunstwerken voor tsarina Katarina de Grote. Onder de lading zouden zich schilderijen bevinden van onder anderen Gerard Dou en Paulus Potter, maar ook borstbeelden, goud en zilver. Leeuwarder Courant, ïjuli 1999

Romeins dijkje In de wijk Middelwatering in Capelle a/d IJssel is een Romeins dijkje aangetroffen. Het dijkje is opgebouwd uit takken en klei met daarop boomstammen die bedekt zijn met riet. Het is 2,5 meter hoog en 70 centimeter breed en dateert uit het begin van de jaartelling. In 1984 werd al een Romeins sluisje gevonden. Rotterdams Dagblad, 29 juli 1999 Steentijd in Meteren Archeologisch onderzoek in het kader van de Betuwelijn bij het dorp Meteren heeft aangetoond dat die plek in de Steentijd reeds bewoond was. Er zijn minstens vijf opeenvolgende nederzettingen aangetroffen, alsmede vuursteen, een pijlpunt, een barnstenen kraal, stukjes brons, botten van runderen, schapen en varkens. De grond vertoonde ook nog afdrukken van runderhoeven en krassen van een ploeg. Dagblad Rivierenland, p juli 1999

Romeinse schoenen In Maastricht is de werkplaats gevonden van een Romeinse schoenmaker. In een afvalput troffen archeologen leerresten aan van Romeins schoeisel. De vondsten dateren van eind eerste, begin tweede eeuw en bieden veel informatie over het ambacht in die tijd. De afvalput lag vier meter onder het huidige maaiveld. Deventer Dagblad, Romeinse villa in Wijchen 17 juli 1999 In Wijchen (bij Nijmegen) zijn sporen gevonden van een Romeinse villa. Het is nog niet duidelijk of het hoofdgebouw is aanPassewaay gaat door geboord of één van de bijgebouwen. De geHet onderzoek naar de inheems-Romeinse vonden ruimte is ongeveer negen meter nederzetting in Passewaay, nabij Tiel, krijgt breed en had stenen muren. De villa lag op een vervolg. Gemeente, rijk en provincie een ideale plek, aan de oever van de toentrekken gezamenlijk 1,6 miljoen gulden malige loop van de Maas. Hoewel velen er daarvoor uit. Het betreft de opgraving van van overtuigd waren dat op deze plek een een enorm grafveld van 500 goed geconservilla moest liggen, was de ontdekking toch veerde graven uit de ie-3e eeuw plus een een verrassing. De ROB had namelijk in nederzetting van 12,3 hectare. Doel is om de afgelopen twintig jaar al meerdere mameer zicht te krijgen op de inrichting van len in het gebied vergeefs naar Romeinse het cultuurlandschap in die tijd. De planresten gezocht en had het daarom ook vrijnen voor 'hedendaagse' inrichting op het gegeven voor nieuwbouw. Een andere verterrein (nieuwbouwwijken) zijn een jaar rassing was de vondst van een nederzetopgeschoven. De Zakengids, ting uit de vroege Middeleeuwen. De Gelderlander, 29 juli 3999 3 augustus 1999

175


Moord in het veen Op de VINEX-lokatie Leidsche Rijn is het skelet gevonden van een 40-jarige man die door geweld om het leven is gekomen. Ergens tussen het jaar o en 500 heeft hij een enorme klap onder het linkeroor gekregen. Daarna moet hij voorover zijn gevallen, want de man is aangetroffen met gespreide armen en benen en het gezicht gekeerd naar de grond. Waarschijnlijk gebeurde dit in het water of in drassige grond. Kort daarna werd het lijk overspoeld met rivierslib, zodat het voor het nageslacht geconserveerd bleef. Algemeen Dagblad, 9 augustus

Neanderthalers in BelgiĂŤ In een leemgroeve van een steenfabriek in Lanaken zijn drie kampen van Neanderthalers blootgelegd. Het unieke is, dat deze drie kampen uit drie verschillende periodes stammen: het eerste uit het einde van de voorlaatste ijstijd (130.000 jaar geleden), het tweede uit de tussenijstijd (100.000 jaar geleden) en het derde uit de laatste ijstijd (70.000-30.000 jaar geleden). Archeologen vonden vuurstenen werktuigen en resten van paarden, wolharige neushoorns, mammoeten, bosolifanten, runderen en bizons. Spits, 11 augustus 1999 Paul van der Heijden

Boven het maaiveld Deze rubriek is bestemd voor ingezonden berichten en artikelen die in het belang zijn van de lezers van Westerheem. Uitsluitend commerciĂŤle belangen worden uitgesloten. Uw bijdrage stuurt u naar het centraal redactie-adres, Lamarckhof 10-1, 1098 TK Amsterdam.

176

Nog een aardbeving? In 1998 werd in Wormerveer grond gestort om het opgebrachte zand voor een bedrijvenpark vast te leggen. Deze grond kwam waarschijnlijk uit Amsterdam. Er werden in die grond verschillende vondsten gedaan die archeologisch niet zo interessant waren, maar waar toch een leuk verhaal aan viel te verbinden. Er werd onder meer een scherf gevonden die deed denken aan een verhaal dat in 1985 in Westerheem heeft gestaan over bordjes die in Breda uit een met afval gevulde kelder tevoorschijn kwamen en die een aardbeving vermeldden in de ijde eeuw.

De vondst uit Wormerveer betreft het fragment van een wit faiencebordje met een blauwe beschildering. Het nog leesbare ge-

deelte van de tekst op het bordje luidt: "1695 den 15 (van de daaropvolgende tekst is slechts een fragment van de eerste letter


te zien en dat zou een O geweest kunnen zijn", zie afbeelding). Toen ik het artikel over de Bredase bordjes opzocht in Westerheem 88-253 bleek dat er tussen deze bordjes en het fragment uit Wormerveer een datumverschil bestond van ongeveer drie jaren! Betreft het hier óók een bordje met een vermelding van een aardbeving? Dat is niet te bewijzen, al lijken tekst en uitvoering er veel op. Het artikel in Westerheem over de bordjes uit Breda is geschreven door Cora van Beek en vermeldt de vondst van drie tekstbordjes met respectievelijk de teksten "1692 den 18

september wasser aertbeving overal" en "1692 18 september wasser een aerdbeving". Het leek mij leuk om deze nieuwe vondst in Westerheem te vermelden, misschien levert het meer van dergelijke vondstgegevens op die ik dan ook graag in Westerheem zou tegenkomen. Mogelijk is de uitgave van de bordjes uit Breda een financieel succes geweest en heeft men bij een volgende aardbeving daarvan willen profiteren. Kees van Roon Burg. Waliglaan 25 1561 WV Krommenie

Onzalige plannen in Deventer Gemeente, wil ondergrondse parkeergarage op de Brink.

Het gaat niet zo goed met de ondernemers in de Deventer binnenstad. Het aantal kopers lijkt terug te lopen en een van de oorzaken van die teruggang is volgens de ondernemers het gebrek aan voldoende parkeerplaatsen in de onmiddellijke nabijheid van de winkels in het oude stadscentrum. Het Deventer gemeentebestuur liet zijn oren hangen naar de klachten en liet de Grontmij uitzoeken waar nieuwe parkeerruimte gemaakt zou moeten worden. De Grontmij kwam met wat suggesties waarvan de aanleg van een parkeergarage onder de Brink, het eeuwenoude historische hart van de Koekstad. Na bestudering van door de Grontmij aangedragen suggesties liet het gemeentebestuur weten een "lichte voorkeur" te hebben voor de Brinkgarage. Schrik en ontsteltenis voeren door de gelederen van een groot aantal verenigingen in instellingen die zich op de een of andere manier verbonden voelen met de eerbiedwaardige geschiedenis van Deventer. Wat vooral de archeologen zal aanspreken is het trieste feit dat een ondergrondse garage niet alleen veel te veel ongewenst gemotoriseerd verkeer naar de binnenstad zal lokken, maar dat ook het historische bodemarchief totaal en onherstelbaar wordt vernietigd. Onder aanvoering van de Stichting Oud Deventer, verklaarden een groot aantal verenigingen en stichtingen zich mordicus tegen de (gelukkig nog geen definitieve) plannen. De tegenstanders van de onzalige ondergrondse garageplannen zijn de Bond Heemschut, de n.v. Bergkwartier, de

Vereniging De Waag, de Deventer Bomenstichting, het Mr. Bolkesteinfonds, de Vereniging De Waag, de Monumentenraad Deventer, de Stichting Bewonersbelangen rondom de Brink, de Stichting Publicaties Gemeentemusea en de Fietsersbond. Tijdens een onlangs gehouden protestbijeenkomst lanceerde de Stichting Oud Deventer een handtekeningenactie tegen de aanleg van de Brinkgarage. De stichting hoopt op minstens vijfduizend handtekeningen. De Bond Heemschut verklaarde tijdens die bijeenkomst alle juridische mogelijkheden aan te grijpen om een Brinkgarage tegen te houden. Hoe een gemeentebestuur, uitgerekend in een tijd dat in alle steden geprobeerd wordt het auto's zo veel mogelijk uit de binnenstad te weren, is de actievoerders een raadsel. De Brink, een van de mooiste oude pleinen van Nederland, werd een paar jaar geleden helemaal opgeknapt en wordt sindsdien beschouwd als "de huiskamer van Deventer". De aanleg van zo'n ondergrondse autobergplaats betekent jarenlang ellende in de stad: metersdiepe bouwputten, gevaar voor verzakking van de historische panden rondom het plein en als de garage er eenmaal ligt, verstopte toevoerstraten door de vele auto's. De tegenstanders zien meer heil in een goedkoop, kleinschalig openbaar vervoer vanaf de rand van de stad naar het oude centrum. Henk Nieuwenhuis

177


Literatuurbespreking Leo B.M. Verhart en Milco Wansleeben. Bouwen op een verleden. Een aanvullend archeologisch onderzoek voor het bedrijvenpark Keulse Baan-zuid, gemeente Roermond.

Faculteit der Archeologie Leiden / Stone Age onderzoek en advies Gouda, 1999. Te bestellen door overmaking van Ć’ 20, 00 op girorekening 8120592 t.n.v. Stone Age archeologisch onderzoek en advies te Gouda.

Oppervlaktevondsten vuursteen: spitsklingen: i-z; geretoucheerde kling: 3; Michelsberg spits: 4; beker spits: 5. Schaal 1 :1 (uit besproken boek).

178

In ons vakgebied maakt men tegenwoordig, geheel in de geest van de tijd, veel gebruik van afkortingen, wat niet altijd een verhelderend effect heeft op de communicatie. Zo zal het, denk ik, niet bij iedereen bekend zijn wat bedoeld wordt met het traject SAI / AAI / AAO. Deze afkortingen verwijzen naar de stadia van (voor-)onderzoek, die worden gehanteerd voorafgaand aan bijvoorbeeld het maken van een plan voor de bouw van een woonwijk. Het eerste stadium is de Standaard Archeologische Inventarisatie (SAI). Dit is bureau-onderzoek; het raadplegen van het Archeologisch Informatiesysteem ARCHIS, de IKAW (zie Westerheem 3/99, pag. 99), kaartmateriaal en literatuur met als doel een beeld te verkrijgen van de archeologische waarde van het plangebied. Vaak zal blijken dat er te weinig gegevens zijn om hierover een uit-

spraak te doen - terwijl er wel redenen zijn om aan te nemen dat er archeologische resten in de ondergrond aanwezig zijn - en is een AAI nodig; een Aanvullende Archeologische Inventarisatie. Het gaat dan om veldverkenning en/of booronderzoek. Om vervolgens de begrenzing, conserveringstoestand etc. van de eventueel aangetroffen vindplaatsen te bepalen, kan een Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) worden uitgevoerd. Dit gebeurt in de vorm van het graven van proefsleuven. Van een dergelijk onderzoek wordt verslag gedaan in het hier besproken boekje. Dit is het eerste AAO-rapport dat het tot een recensie in Westerheem brengt, en niet zonder reden. Het is namelijk een heus boekje, 81 pagina's tellend, zorgvuldig vormgegeven en met full-colour omslag, duidelijk bedoeld voor een breder publiek dan alleen een opdrachtgever of enkele collega's in de archeologie. Het begint dan ook met een prikkelende inleiding over de rijke archeologie van de Roerstreek, alwaar de auteurs inmiddels samen met de plaatselijke amateur-archeologen, al heel wat onderzoek verricht hebben. Vervolgens krijgt de lezer een beeldend geĂŻllustreerde samenvatting van de bevindingen van het AAO, eindigend met een heldere visie op


de voorgestelde wijze van beschermen van de aangetroffen vindplaatsen. Het AAO is gebaseerd op de bevindingen van RAAP Advies, dat een AAI had uitgevoerd in het gebied waar een uitbreiding van het industriegebied van Roermond moest komen. Uit de SAI waren al vijf vindplaatsen bekend; een archeologisch interessant gebied dus. Via veldverkenning en booronderzoek werden vijf nieuwe vindplaatsen ontdekt en een aantal losse vondsten verzameld. RAAP adviseerde een AAO op zeven vindplaatsen, en aldus geschiedde. Vanaf hoofdstuk 3 gaat het verhaal over in een wetenschappelijke vorm. Onderzoeksgeschiedenis, geologie en landschap, vooronderzoek en onderzoeksopzet komen aan bod. Hierna worden per onderzochte vindplaats de ligging, bodemopbouw, gevolgde werkwijze en aangetroffen sporen en vondsten beschreven. Handig is dat alle tekeningen, inclusief vlakoverzichten (in uitklap-vorm) en coupetekeningen bij de tekst staan en niet ergens in een bijlage gezocht moeten worden. Wat leveren zeven onderzochte vindplaatsen nu op? Opvallend is vooral dat zeer veel materiaal van de Michelsberg-cultuur is gevonden. Helaas was het vaak al in de bouwvoor opgenomen en werden geen sporen meer aangetroffen. Op twee vindplaatsen was het wel raak; aardewerk, vuursteen en

grondsporen. Een derde bracht materiaal uit verschillende perioden, waaronder ook weer de Michelsberg-cultuur, aan het licht. Van de reeds bekende Romeinse weg tussen Heerlen en Xanten werden zeer beperkte resten gevonden. Al met al zeer bevredigend. Op goede gronden doen de auteurs vervolgens aanbevelingen voor het omgaan met de vindplaatsen in de aanloop naar de uitbreiding van het bedrijventerrein. De combinatie met natuurbescherming die daarbij voor de twee belangrijkste vindplaatsen wordt voorgesteld, is mijns inziens een prima suggestie. Een mooi initiatief, deze combinatie van AAO-rapport en publieksvriendelijk boekje. Ieder kan er zeker wat van zijn gading in vinden; mensen uit de regio met interesse voor de historie van hun woonomgeving, toekomstige gebruikers van het bedrijventerrein, maar zeker ook alle collega- (amateur-)archeologen. De wisseling van stijl is ook niet echt storend, omdat de twee delen in feite afzonderlijk leesbaar zijn. De prijs maakt het bovendien voor iedereen bereikbaar. Nog een kritische noot tot slot: de redactie had hier en daar nog wel wat zorgvuldiger gekund. Een klassieke verschrijving bijvoorbeeld op pagina 75: 'Converseringsomstandigheden'! Marie-France van Oorsouw

AWN-reeks no. 2 is uit 'Vingerhoeden en naairingen uit de Amsterdamse bodem, productietechnieken vanaf de late middeleeuwen'. AWN - reeks no. 2 Catherine A. Langedijk en Herman F. Boon Vingerhoeden en naairingen uit de Amsterdamse bodem 112 pagina's, ill., ISBN 90 71312 06 2 Een onmisbaar boekwerk voor het determineren van vingerhoeden en naairingen en een interessant boek voor degenen die meer over de productiemethoden van deze voorwerpen willen lezen. Kortom, een boek dat in uw boekenkast thuis hoort. Een uitgebreide summary maakt het boek ook geschikt voor engelstaligen. Prijs voor leden ƒ 21,-, voor niet-leden ƒ 32,- (excl. ƒ 5,- verzendkosten voor één bijlage). Het boek is te bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorekening 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, ov.v. AWN-reeks no. 2. Na november kan het bovendien bij een groot aantal afdelingssecretariaten, zonder verzendkosten worden gekocht. Ook de AWN-reeks no. 1 'Zusters tussen twee beken' is nog verkrijgbaar tegen overmaking van ƒ 27,- (ind. verzendkosten) op bovenstaande girorekening, o.v.v. AWN-reeks no. 1.

179


Literatuursignalementen Hans van Gangelen, Gerrit Jan Hamers en Redmar Alma (eindred.), Passen + Meten (naar een nieuw Gerechtsgebouw voor Gro-

ningen). Stichting Monument & Materiaal, Groningen 1998. ISBN 90.72177-06-1. Hervonden Stad ïgcjS. Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauraties in de gemeente Groningen. Stichting Monument

& Materiaal en de Dienst RO/EZ van de gemeente Groningen 1998. ISSN-nr. 1386 0208. In 1998 verschenen twee publicaties over het archeologische onderzoek in de stadskern van Groningen. Eén als nummer drie in een bestaande reeks en één als speciale uitgave ter gelegenheid van de opening van het nieuwe Gerechtsgebouw. In Hervonden Stad 1998, het derde jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauraties, wordt opnieuw een rijk geschakeerd overzicht gegeven van de onderzoeksresultaten op deze gebieden. Niet de resultaten uit 1998 zoals de titel zou kunnen suggereren, maar die van 1997 en voorgaande jaren. Na het verslag van Ger Kortekaas (gemeentelijk archeoloog van Groningen) over diens activiteiten in 1997 volgt een aantal bijdragen over bouwhistorisch en ander bovengronds onderzoek. Over het ondergrondse bodemonderzoek treffen we naast het verslag van Ger Kortekaas (pag. 5-18) bijdragen aan van Jan van der Wis (muntvondst, pag. 73-81), Hanna Zimmerman (textiel, pag. 83-89) en Jos Hermans (het fragment van een lederen boekband, pag. 93-96), totaal 38 pagina's, die tezamen ongeveer 1/3 deel van de bundel omvatten. Dat lijkt wat mager, maar daar staat tegenover, dat de ook de andere bijdragen alleszins de moeite van het lezen waard zijn. In het kader van deze recensie blijven ze evenwel buiten beschouwing. Het ondergrondse onderzoek dus. Allereerst geeft Ger Kortekaas in Hervonden Stad J99S een summier overzicht van een achttiental opgravingen, waarnemingen en/of verkenningen die gedurende 1997 in de stad Groningen plaatsvonden. Interessanter is de bijdrage van numismaat Van der Wis. In 1996 werden onder de Groninger Ossenmarkt opgravingen verricht die vooraf gingen aan de bouw van een parkeergarage. Het bodemonderzoek leverde naast een groot aantal gebruiks-

180

voorwerpen, stedenbouwkundige informatie en zowaar ook een gesloten vondst van 21 zilveren munten op. De muntschat, die in of kort na 1609 moet zijn samengesteld, omvatte 14 zgn. "flindriche" van de OostFriese graven Edzard II en Johan, geslagen in 1584 en 1585. Van der Wis beschrijft niet alleen de munten zelf, maar ook hoe de plaatselijke overheid deze "Emder flabben" of "Vlinders", zoals men deze munten ook wel noemde, uit de stedelijke geldcirculatie trachtte te verdrijven en hoe anderen erin slaagden om met deze munten lucratieve koerswinsten te behalen. Voorafgaande aan de uitbreiding van het provinciehuis aan de Singelstraat in Groningen trof men in 1992 onder andere een grote afvalput aan, gevuld met 23 kubieke meter vroeg-i6e eeuwse beer. Daartussen bevond zich veel textiel, vooral veel kleine lapjes die ooit als toilef'papier" een allerlaatste nuttige functie vervulden. Ook kwamen wat grotere stukken textiel tevoorschijn en een complete gebreide baret. Hanna Zimmerman, vrijwilligster bij de Stichting Monument & Materiaal beschrijft deze vondsten. Op dezelfde locatie kwam ook een onooglijk stukje leer tevoorschijn dat ooit als boekband fungeerde. Jos Hermans, hoogleraar westerse handschriftkunde en boekwetenschap aan de Rijksuniversiteit Groningen toont aan, dat dit fragment een nieuw bewijs vormt voor het bestaan van een cultureel netwerk in noord-oostNederland aan het einde van de middeleeuwen. Voor met name de in- en omwonenden van de stad Groningen geeft Hervonden Stad igg8 een fraai beeld van het onderzoek en de onderzoeksresultaten achter de facades van hun stad. Terwijl Hervonden Stad 1998 ons het archeologische nieuws uit Groningen in een traditionele, bijna saaie vormgeving aan ons presenteert, met zwarte tekst op gewoon wit papier, halen de grafische vormgevers van Passen+Meten van alles uit de kast om een boek tot meer dan zomaar een boek te maken. Passen+Meten heeft geen voor- of achterkant, geen boven- of onderzijde, kop noch staart. Niet dat men daarmee nu iets geheel nieuws heeft gevonden, maar wel iets dat je een aantal minuten moet keren en draaien om een aantal simpele dingen als titel en colofon


terug te kunnen vinden. Een opvallende en niet-conventionele vormgeving kan functioneel zijn. Bij een boek behoeft dat niet altijd te leiden tot een betere presentatie van de inhoud. Een uitgekiende kaft of stofomslag bijvoorbeeld, zorgt er voor, dat de aspirant koper in één oogopslag in de inhoud van het boek zal zijn geïnteresseerd. Bij een verzorgde buitenkant is de aspirant-koper merkwaardig genoeg ook sneller bereid om wat dieper in de buidel te tasten. In beide gevallen ontstaat een grotere en wellicht breder georiënteerde lezerskring en dat verkleint de kans op een financieel fiasco en komt de verspreiding van de inhoud van het boek ten goede. Ook kan een opvallende en nietconventionele vormgeving ertoe leiden, dat de inhoud van het boek veel attractiever wordt gepresenteerd. Passen+Meten mist hier beide kansen. Het is geen fraai ogend boekwerk geworden en door de gekozen vormgeving is de tekst minder prettig leesbaar en verliezen illustraties veel van hun kwaliteit. Het boekwerkje bestaat overigens uit drie delen. De ene zijde van het boek begint met de bijdrage van Ger Kortekaas cum suis, terwijl de andere kant met een beschouwing begint over het hoe en waarom van het nieuwe Gerechtsgebouw, de stedenbouwkundige ontstaansgeschiedenis van het Guyotplein, de architectenkeuze, enzovoorts. Daartussenin bevindt zich een artikel over rechtspraak en strafvervolging vanaf de Germaanse tijd tot heden. Bij het boek, dat op 2 oktober 1998 verscheen ter gelegenheid van de opening van het nieuwe gerechtsgebouw aan het Guyotplein te Groningen prevaleerde een "eigentijdse" vormgeving boven hetgeen zou moeten prevaleren: de presentatie van de inhoud. Dat is heel jammer, want Ger Kortekaas, Elwin Koster, Hans van Gangelen en Klaas Helfrich vertellen in 50 pagina's op uitstekende wijze de geschiedenis van dit stukje Groningen onder en rondom het Guyotplein, zoals dat op basis van archeologisch, historisch en bouwhistorisch onderzoek is ontrafeld. Gerrit Groeneweg

Haarlems Bodemonderzoek p (Red. J. de

Jong e.a.). Commissie Oudheidkundig Bodemonderzoek Haarlem 1997. ISBN 1 384-0584. Prijs ƒ 15,—. 84 pp.

In de reeks Haarlems Bodemonderzoek wor-

den reeds meer dan twintig jaar verslagen gepubliceerd van archeologisch onderzoek in Haarlem. In tegenstelling tot de meeste reeksen die in andere steden over het stadskernonderzoek verschijnen, is hier niet het vergroten aan de betrokkenheid van de eigen inwoners het primaire doel. Centraal staat de documentatie van het feitenmateriaal, de verslaglegging van het archeologisch onderzoek op niet al te lange termijn en het trekken van voorlopige conclusies daaruit. De 31e aflevering van Haarlems Bodemonderzoek wordt gevuld met een tweetal bijdragen van Eric Jacobs: - Liewegje 30: Een bronstijdakkercomplex, IJzertijdgreppels en laatmiddeleeuwse sloten (pag. 3-38); - Begijnhof 6/6a: prehistorische en laatmiddeleeuwse bewoningssporen (pag- 39-77)"Niet al te lange termijn", waarbinnen verslaglegging zou dienen plaats te vinden, is natuurlijk een relatief begrip. Want het onderzoek op het terrein van het huidige perceel Liewegje 30, waarvan de (voorlopige) resultaten thans zijn gepubliceerd, vond plaats in de jaren 1988 en 1989. Het onderzochte perceel ligt op de strandwal Heemstede-Spaarnewoude. Naast resten van een akker uit de Late Bronstijd trof men ook sporen uit de Vroege Ijzertijd aan. Bovendien werd een aantal ontginningssloren aangetroffen, die op basis van de daarin aanwezige potscherven in het tweede en derde kwart van de 13e eeuw gedateerd kunnen worden. In dit verslag schetst Eric Jacobs de ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van deze strandwal. Van het verzamelde middeleeuwse aardewerk wordt een selectie van 29 voorwerpen afgebeeld en beschreven. Het onderzoek aan het Begijnhof, in het hartje van de stad, vond in november 1996 plaats. Behalve sporen van het laatmiddeleeuwse begijnhof en een beerput uit de eerste helft van de 18e eeuw, werd ook een bewoningsniveau uit de vroege Ijzertijd aangetroffen. Ook hier weet de auteur de gedane waarnemingen op prettig leesbare wijze te analyseren en zijn conclusies stap voor stap te onderbouwen. Vastgesteld wordt, dat voorafgaand aan de 13e eeuw op deze locatie geen sprake was van middeleeuwse bewoning. Eric staat in zijn artikel "en passant" ook even stil bij de geschiedenis van de Haarlemse begijnen en hun begijnhof. Veel aandacht besteedt hij aan context en

181


inhoud van de beerput. Ook dit artikel eindigt met een catalogus. Hierin wordt de keramiek en het glas uit de beerput, daterend uit de periode 1700-1739, beschreven. Haarlems Bodemonderzoek is onder meer verkrijgbaar bij de sector Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Haarlem, afdeling BMA t.a.v. de stadsarcheoloog, Nieuwe Gracht 3, 2011 NB Haarlem. Gerrit Groeneweg

Kunst und Kultur der Karolingerzeit. Karl der Grosse und Papst Leo III. in Paderborn Handbuch zur Geschichte der Karolingerzeit,

Philipp von Zabern Verlag, Mainz 1999. 938 en 744 pp. Prijs: respectievelijk 98 DM en 80 DM. In Duitsland weet men het groot aan te pakken. De ontmoeting van paus Leo III met Karel de Grote, precies 1200 jaar gele-

799 Kunst und Kultur der Karolingerzeit

Beitrage zum Katalog der Ausstellung

den, is aanleiding voor een mega-tentoonstelling met een nog nooit vertoonde verzameling van 600 archeologische voorwerpen en 300 kunstschatten uit de hele wereld. Iedereen die ook maar een beetje affiniteit heeft met de vroege Middeleeuwen zou dit niet mogen missen. Voor wie Paderborn toch een beetje te ver is, is er een welkom alternatief. Bij deze gelegenheid is namelijk ook een prachtige catalogus uitgebracht, bestaande uit 938 pagina's met honderden afbeeldingen. Voor het gemak zijn daar twee banden van gemaakt. De catalogus geeft niet alleen een overzicht van alle tentoongestelde voorwerpen, maar geeft en passant ook nog een thematische rondleiding door de Karolingische tijd. Zo kom je bijvoorbeeld alls te weten over de Renovatio, liturgie, architectuur, militaire uitrustingen, de kerstening van noordwestEuropa en Rome in de na-Romeinse tijd. Een onwaarschijnlijke hoeveelheid informatie, oogstrelend vormgegeven en dat voor een absurd lage prijs. Nederland komt overigens niet aan bod, op enkele bruiklenen na van het RMO en het Catharijnenconvent. Er is domweg te weinig bekend over Karolingisch Nederland. Zo is van de vermaarde Karolingische palts op het Valkhof in Nijmegen (waar Karel één van zijn meest geliefde residenties had) nauwelijks méér bekend dan de lokatie. Of dat nog niet genoeg is, is in dezelfde stijl nog een tweede publicatie uitgegeven. Dit Handbuch zur Geschichte der Karolingerzeit is ook weer een enorme pil (744 pagina's) en staat barstensvol artikelen over alle facetten van het Karolingische leven, zoals kunst, maatschappij, politiek, religie, handel en economie. Bij elkaar zijn de twee publicaties (dus drie boeken) trouwens maar 148 DM, of gebonden 238 DM. Werkelijk onvoorstelbaar. Tot slot: waarom was het jaar 799 eigenlijk zo belangrijk? Bij hun ontmoeting in dat jaar hebben Karel de Grote en paus Leo III het op een akkoordje gegooid: de paus zou Karel erkennen als wereldlijk leider en Karel de paus als geestelijk leider. Een jaar later werd dat in Rome gesymboliseerd door de kroning van Karel tot keizer - uiteraard door de paus. Met het aannemen van de Romeinse titel 'keizer' riep Karel zichzelf uit tot erfgenaam van het Romeinse rijk, dat hij naar christelijk model wou herstellen. En dat heeft weer verregaande gevolgen gehad voor de geschiedenis van west-Europa. Paul van der Heijden

182


Kunst und Kultur der Karolingerzeit. Karl der Grosse und Papst Leo III. in Paderborn Handbuch zur Geschichte der Karolingerzeit,

Philipp von Zabern Verlag, Mainz 1999. 938 en 744 pp. Prijs: respectievelijk 98 DM en 80 DM. In Duitsland weet men het groot aan te pakken. De ontmoeting van paus Leo III met Karel de Grote, precies 1200 jaar geleden, is aanleiding voor een mega-tentoonstelling met een nog nooit vertoonde verzameling van 600 archeologische voorwerpen en 300 kunstschatten uit de hele wereld. Iedereen die ook maar een beetje affiniteit heeft met de vroege Middeleeuwen zou dit niet mogen missen. Voor wie Paderborn toch een beetje te ver is, is er een welkom alternatief. Bij deze gelegenheid is namelijk ook een prachtige catalogus uitgebracht, bestaande uit 938 pagina's met honderden afbeeldingen. Voor het gemak zijn daar twee banden van gemaakt. De catalogus geeft niet alleen een overzicht van alle tentoongestelde voorwerpen, maar geeft en passant ook nog een thematische rondleiding door de Karolingische tijd. Zo kom je bijvoorbeeld alls te weten over de Renovatio, liturgie, architectuur, militaire uitrustingen, de kerstening van noordwestEuropa en Rome in de na-Romeinse tijd. Een onwaarschijnlijke hoeveelheid informatie, oogstrelend vormgegeven en dat voor een absurd lage prijs. Nederland komt overigens niet aan bod, op enkele bruiklenen na van het RMO en het Catharijnenconvent. Er is domweg te weinig bekend over Karolingisch Nederland. Zo is van de vermaarde Karolingische palts op het Valkhof in Nijmegen (waar Karel één van zijn meest geliefde residenties had) nauwelijks méér bekend dan de lokatie. Of dat nog niet genoeg is, is in dezelfde stijl nog een tweede publicatie uitgegeven. Dit Handbuch zur Geschichte der Karolingerzeit is ook weer een enorme pil (744 pagina's) en staat barstensvol artikelen over alle facetten van het Karolingische leven, zoals kunst, maatschappij, politiek, religie, handel en economie. Bij elkaar zijn de twee publicaties (dus drie boeken) trouwens maar 148 DM, of gebonden 238 DM. Werkelijk onvoorstelbaar. Tot slot: waarom was het jaar 799 eigenlijk zo belangrijk? Bij hun ontmoeting in dat jaar hebben Karel de Grote en paus Leo III het op een akkoordje gegooid: de paus zou Karel erkennen als wereldlijk leider en Karel de paus als geestelijk leider. Een jaar later werd dat in Rome gesymboliseerd door de kroning van Karel tot keizer - uiteraard door

de paus. Met het aannemen van de Romeinse titel 'keizer' riep Karel zichzelf uit tot erfgenaam van het Romeinse rijk, dat hij naar christelijk model wou herstellen. En dat heeft weer verregaande gevolgen gehad voor de geschiedenis van west-Europa. Paul van der Heijden

Olst van, E.L. (red.), 1999: Historisch boerderij-onderzoek 3999, De Noord-Brabantse Kempen, landschap en landbouw, een laatmiddeleeuwse boerderij te Vessem, hypothesen en onderzoeksvragen. SHBO Jaarverslag 1998, Arnhem. [ISBN 9070103-24-9 / ISSN 1338-1620] In de uitgave van de Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek (SHBO) van 1999 wordt - in vijf elkaar aanvullende bijdragen - verslag gedaan van een onverwachte vondst van een laatmiddeleeuwse boerderij te Vessem, in de Noord-Brabantse Kempen. Tijdens de restauratie van een op het oog doodgewone negentiende eeuwse langgevelboerderij trof men een compleet houtskelet van een veel oudere voorganger aan. Het boek laat zien dat bouwhistorisch en archeologisch onderzoek een interessante synergie kunnen opleveren. De bouwhistorische studie, verricht door H. Strijbos, bracht een aantal bijzondere constructies aan het licht, zoals de kopbalkconstructie die in Noord-Brabant nog niet was aangetroffen. Ook deed men een poging de ouderdom van de boerderij te bepalen aan de hand van een dendrochronologisch onderzoek. Dit bleek echter niet mogelijk omdat het hout van het gebint te grof van structuur was. Het (kleinschalige) archeologisch onderzoek dat door N. Arts in 1992 en 1996 werd uitgevoerd, leverde wél een aan-

Boerderij Maaskant 5 te Vessem in 19S5, op het oog een gewone langgevelboerderij. Links de nieuwe boerderij uit iQ2i, rechts het oude gebouw. (Uit besproken boek.)

183


knopingspunt voor de datering. De oudste scherven, afkomstig uit een ondiepe kuil, dateren uit de vijftiende eeuw, zodat de oudste bouwfase in deze periode geplaatst kan worden. Dat maakt de boerderij de oudste en meest complete, nog bestaande structuur uit Noord-Brabant. Liesbeth Theunissen '** Spiegel Historiael 34,1999, 7/8, juli/aug.: Themanummer: Van elektron tot euro. Geld en geldpolitiek door de eeuwen heen. Ik volsta met een opsomming van de interessante bijdragen in dit themanummer: D.E.H, de Boer. Van Elektron tot Euro. A. Wassink. Geld en geldstelselhervormingen in de Oudheid. A. Pol. Euro's in de vroege Middeleeuwen? H. Jacobi. Gouden guldens in Friesland, de vondst Piaam 1998. C. de Graaf. De ene munt is de andere niet. Geschiedenis van de valsemunterij. M. de Roos. De munt in Dordrecht. M. Polak. Geld als water: smeerolie voor de stapelmarkt. W. Korthals Altes. Valuta in de wissel van de tijd. De Nederlandse gulden in het internationale betaalverkeer vanaf de 16e eeuw. Het geheel is gelardeerd met een aantal kaderteksten.

Nehalennia; afl. 122, zomer 1999, pp. 19-24: Jan J.B. Kuipers. Raadselachtige resten van het kasteel van Lodijke. In de Oosterschelde is benoorden de 'staart' van Zuid-Beveland het 'Verdronken Land van Zuid-Beveland' gelegen, ontstaan door de vloeden van 1530 en 1532. Waardevolle verdronken dorpen als Nieuwlande en Tolsende zijn eveneens in dit gebied gelegen. En niet te vergeten de verspoelde resten van het voormalige kasteel Lodijke, het stamslot van de heren van Reimerswaal. Het kasteel zou al in de 13e eeuw zijn gesticht door genoemde heren. In een eerste fase is het mogelijk een motte-kasteel geweest; in een volgende fase kan er sprake zijn van een vierhoekig kasteel met voorburcht. Tijdens de St. Felixvloed van 1530 gingen door de arrogante houding van de toenmalige heer van Reimerswaal het kasteel en de heerlijkheid verloren. Van het kasteel zijn alleen fantasie-afbeeldingen bekend. Recentelijk wordt melding gemaakt van restanten van het kasteel in het Lodijksche Gat. Dat deze res-

184

ten nog 'in situ' zijn gelegen, lijkt onwaarschijnlijk; zij moeten verspoeld zijn.

Archeologie in Limburg nr. 80, juni 1999: Een nuttig artikel is dat van B. van Ganswinkel: De gemeente en de archeologie. Allerlei praktische zaken passeren de revue. W.P.A.M. Hendrix behandelt de bandkeramische nederzetting Stein-Heidekampweg, met veel grofwandig aardewerk en een geschatte omvang van 10 tot 15 ha. Daarmee behoort zij tot de categorie grote nederzettingen. J. de Vries schrijft over een uit de Romeinse tijd daterend antithetisch paar grafleeuwen met prooi; een vondst, ruim 20 jaar geleden in Voerendaal gedaan. Datering tweede helft 2e eeuw AD. Antithetisch wil zeggen tegenover elkaar opgesteld. Interessant is een artikel van R. Hulst en W. Dijkman: de Romeinse Maasoevers in Maastricht. Een klein archeologisch onderzoek in het voorjaar van dit jaar in een kelder van het pand Kesselskade 51 heeft tot belangrijke conclusies geleid omtrent de loop van de Romeinse weg aan beide zijden van de Maas. Verder een uitstapje naar Duitsland. Marcus Trier beschrijft de resten van een vroege-IJzertijd nederzetting in Eschweiler-Weisweiler; Kreis Aken (D). Marion Aarts houdt zich bezig met een Aanvullend Archeologisch Onderzoek in Kerkrade Maar-West, dat in 1997 door de ROB werd verricht. Bijzondere vondst: een terracotta beertje, in verband te brengen met de berengodin Artio.

Archeobriefm. 11, zomer 1999: Dorien Scheerhout verzorgt het SNA Nieuws. Monique van den Dries draagt drie artikelen aan de inhoud bij. In de eerste plaats de voortgang van 'Malta'. Een door de SNA en het ministerie van O, C en W op 19 mei jl. georganiseerde voorlichtingsbijeenkomst vormde het uitgangspunt. Een lawine van stuur-, project- en werkgroepen, benevens klankbordgroepen is het gevolg. De schrik slaat mij om het hart. De tweede bijdrage is mij liever: Leo Verhart mag in de de uit te zenden Teleac/NOT serie over de Nederlandse prehistorie volop improviseren. Op een geheel eigen wijze verhaalt hij in deze serie daarover. In een derde artikel neemt Monique de waarde van de opleiding in de praktijk onder de loep. Ine Holweg geeft in haar bijdrage 'Het hoe en waarom van de


kwaliteitszorg' haar visie op dit onderwerp. Nico Roymans vraagt zich af, waar we het eigenlijk voor doen. 'Over het maatschappelijk product van de Malta-archeologie'. De wetenschapscomponent telt bij hem zwaar. Tarq. Hoekstra gaat in 'De merel, de mol en de worm' nader in op het 'promoten' van de Nederlandse archeologie. De archeologische wereld rekent het tot zijn taak de onderkant van de worm aan de man te brengen, de monumentenwereld laat vooral de bovenkant tot zijn recht komen. De auteur heeft daar zo z'n bedenkingen bij. Verder de vaste rubrieken: promoties, publikaties, personalia en korte berichten. En in de gastcolumn veegt Simon Wynia de vloer aan met de Tabula Kleutingeriana, waarop vrijwel geen enkel castellum op z'n juiste plaats ligt.

Scarabee nr. 41, augustus 1999: 'Pompeji tracht een tweede ondergang te voorkomen.' Een alarmerende titel voor een alarmerend artikel. Het afgelopen jaar bezochten 2 miljoen mensen de stad en de stad zal dat weten. Meer buitenland: twee keer Antwerpen (Antoon van Dyck, majolica en glas); kolossale kastelen in Wales; 'medisch kunstenaar' Richard Neave aan

het werk; de grootste Romeinse stad in het oosten, Antiochië. Het 'binnenland' is vertegenwoordigd door het buitenland: Japan koestert sporen van Nederlandse waterbouwkundige werken: ook Europa heeft een verleden nodig om een toekomst te hebben. En Keivin Wilson vertegenwoordigt op waardige wijze Nederland zelf: Het stamhoofd van Drouwen, ofwel: Drenthe in de bronstijd. Verder de vaste rubrieken, de internationale tentoonstellingsladder en Belgisch Nieuws, onder meer over het Romeinse dorp Namen, een tentoonstelling in het Espace archéologique St. Pierre, tegenover de ingang van 'het' kasteel op de rots. *** Archaologie in Deutschland, Heft 3/1999:

'Antike Berichte durch Ausgrabungen bestatigt' is het onderwerp van de rubriek 'Forschung': Römerlagen in Westfalen. Plattegronden van Oberaden, Beckinghausen, Haltern en Anreppen illustreren de inhoud van dit interessante artikel. Het Thema is: Münzenwesen der Kelten und Romer. Het omvat de volgende bijdragen: Vom Wertgegenstand zum alltaglichen Zahlungsmittel; Die Reichspragung; Ein Reich - ein Geld?; Die 'Fundnumismatik' -

Dépöt de bronze, retrouvé pres de Wageningen.

185


ein neuer Forschungszweig. Een interessante bijdrage betreft Beieren, met name de Via Decia. In tegenstelling tot wat Mommsen beweerde, blijkt een kortgeleden ontdekte mijlpaal van keizer Decius te Mittelwald uit 250 n. Chr. andere taal te spreken. De Via Decia blijkt dan ook van de Romeinse stratenkaarten verwijderd te moeten worden.

Archaeological Dialogues, vol. 6, nr. 1, July 1999: Het 'discussion article' van G.-J. van Wijngaarden, getiteld 'An archaeological approach to the concept of value' behandelt over Myceens aardewerk uit Ugarit. F.A. de Mita Jr., S. Voutsaki en T. Whitelaw reageren en G.-J. van Wijngaarden dient hen op zijn beurt van repliek. Er is nog een tweede 'discussion': O. Stilborg en D. Raemaekers kruisen de degens over de (Nederlandse) Swifterbantcultuur en de (Zweedse) Erteb0lle cultuur. Regionaliteit en keramiekanalyse zijn de invalshoeken. D. Fontijn en D. van Reybrouck behandelen nieuwe samenvattingen van de Ierse prehistorie. '**

Verslag van het booronderzoek in het plangebied 'Water over Wolfsbarge' (gemeente Hoogezand-Sappemeer); door de werkgroep

Prehistorie van het Veenkoloniaal Museum te Veendam in de periode 30 december 1998 t/m 19 januari 1999. Veendam, Veenkoloniaal Museum, 1999. 7 blz., vele bijlagen. Op verzoek van provinciaal archeoloog dr. H.A. Groenendijk en in opdracht van de Stichting Het Groninger Landschap heeft een booronderzoek plaatsgevonden door een aantal leden van de werkgroep Prehistorie van het Veenkoloniaal Museum te Veendam. Een gebied van enkele tientallen hectaren zal in 1999 worden omgevormd tot een vloedmoeras. In de ondergrond bevindt zich een dekzandrug, die zoveel mogelijk intact wordt gelaten. Op de dekzandrug zijn in de 70-er en 80-er jaren twee mesolithische vindplaatsen vastgesteld. Bij het booronderzoek zijn op twee plaatsen fundamentresten aangetroffen.

Nieuwsbrief Archeologie in de Betuweroute 12,

augustus 1999. Utrecht, Projectgroep Archeologie Betuweroute. Otto Brinkkemper procesleider redactie: het is even slikken. Hij introduceert zich-

Ci-dessous. Urne en bronze avec des restes humains incinérés et une épée recourbée, incrustée d'or. Lepropriétaire a dü être un hommepuissant, probablement un potentat régional du début de Vage du Ver. Vensemble comprenait aussi des anneaux en métal, des couteaux, des mors de chevaux et une pierre a meule.

Ci-dessus. Kerbschnitt-um. Ce type spécifique de poterie utilisé dans 1e sud et 1e centre de la Hollande o étéfabriqué au Bronze recent et au début de Vage du Fer. Kerbschnitt est 1e terme allemand pour champlevé; la décoration est détourée dans l'argile humide avant cuisson.

186


zelf en zijn werkzaamheden. Hijzelf heeft nauwelijks een introductie nodig; wat zijn werkzaamheden betreft: de begeleiding van de productie van de standaardrapportages, de wetenschappelijke eindverslagen die van elke opgraving worden gemaakt. In 'Tussen veldwerk en rapport' wordt de uitwerking van een opgraving behandeld: Interpretatie van grondsporen en vondsten; landschapsreconstructie en het combineren van gegevens. In Archeologische tracĂŠbegeleiding botvondsten in de Botlektunnel, die waarschijnlijk uit de Nieuwe Steentijd (4500-2000 v. Chr.) dateren. In het Opgravingsnieuws meer over de vindplaats De Bogen in Meteren (Nieuwe Steentijd en Bronstijd). *** Ridder, T. de. Historisch onbekend kasteelterrein. Archeaologisch onderzoek op voormalig Kolpabadterrein te Vlaardingen. Vlaardingen, Vlaardings Archeologisch Kantoor (VLAK), 1999. 8 blz. - Overdruk uit: Midden-Delfkrant 23,1999, nr. 97, p. 4-10. (VLAK-overdrukken nr. 1). De Vlaardingen-cultuur bleek onbereikbaar, de Ijzertijd leverde verspoeld nederzettingsafval op en de Romeinse tijd een boerderij. Maar de grote verrassing dateerde uit de Middeleeuwen: een naamloos, onbekend kasteelterrein. Op een vierkant terren van ca. 40 bij 40 m heeft een stenen toren gestaan. Verdwaalde kloostermoppen dateren dit gebouw tussen 1250 en 1350. Een spectaculaire vondst bestond uit de resten van een houten brugconstructie. De palen van deze constructie zijn waarschijnlijk kort na 1336 in de grachtbodem geslagen. Een spitoplegger en andere vondsten wijzen op een adellijke status. Mogelijk is het kasteelterrein na een belegering verlaten. Er kan eventueel sprake zijn van een 'moated site', een omgrachte, verdedigbare woonplaats.

Ridder, T. de. De oudste deltawerken van West-Europa. Tweeduizend jaar oude dammen en duikers te Vlaardingen. Vlaardingen, 1999. (VLAK-overdrukken nr. 2). Zie Westerheem 48,1999, p. 156.

Overijssels Landschap 1-99, pp. 5 en 16: Celtic fields bij de Pletkuil primeur voor Overijssel. Celtic fields; belangrijke schakel

in bewoningsgeschiedenis. Op 14 januari zorgde archeoloog Sake Jager (ROB) voor Landschap en Natuur Overijssel voor een primeur: Celtic fields, in de buurt van het Vasser grafveld; voor het eerst in Overijssel. Een luchtfoto uit 1945 van de omgeving van Vasse toonde al de kenmerkende patronen van een celtic field. Bij een bezoek aan de vindplaats werden de wallen van het celtic field inderdaad waargenomen. In de tweede bijdrage wordt een overzicht gegeven van het verschijnsel celtic field: bij de bewerking van de akker werd allerhande afval langs de randen opgestapeld. Deze landbouwmethode heeft zijn grootste bloei gekend in de Ijzertijd; het gebruik van veel celtic fields loopt door tot in de eerste eeuwen van onze jaartelling. Het in onbruik raken van celtic fields wordt wel in verband gebracht met de keerploeg.

Museon 14,1999, nr. 4, pp. 1-3: A. Smit. Romeinse mijlpalen in het Museon. De vier Romeinse mijlpalen, in november 1997 ontdekt in de VINEX-locatie Wateringse Veld, behoeven nauwelijks toelichting. Ze lagen nog op de oorspronkelijke plaats: langs de Romeinse weg. Het vervolg is ook bekend: De claim van het RMO en de toewijzing door de staatssecretaris aan de gemeente Den Haag. De vier mijlpalen vinden een plaats in de 'Romeinenzaal' van het Museon. Er wordt nader ingegaan op conservering en restauratie: een verre van eenvoudig karwei.

Dordrecht in Historisch Perspectief: nr 5, zomer 1999: Deze aflevering is bijna in zijn geheel gewijd aan archeologie. Twee oorzaken: De verlening van opgravingsbevoegdheid aan Dordrecht, en de opening van het Dordts Archeologisch Centrum, Gravenstraat 22. Die opening geschiedde door wethouder Cok Sas en Saskia van Dockum, plaatsvervangend directeur van de ROB. Aan beide heuglijke gebeurtenissen wordt aandacht besteed. Daartussenin vervolgt Johan Hendriks de reeks 'Graven ... in het hart van Dordt'. De afleveringen 3, 4 en 5 beschrijven achtereenvolgens 'Vis met vijgen', 'Van een leien dakje?' en 'Draken in Dordt' en zijn grotendeels gewijd aan het onderzoek op het Statenplein.

187


Natuurbehoud 30,1999, augustus, pp. 6-7: C. Westdijk. Op zoek naar de schat. Een dag uit het leven van drie amateurarcheologen: Henk Jaspers, Ronald van Suylen en Jan Wessels. Henk Jaspers is boswachter bij Natuurmonumenten. Met z'n drieën verkennen ze de Mokerheide en de St. Jansberg. De oogst van een dag: een stenen bijl en een vuurstenen pijlpunt. En onder dit alles rusten de resten van een Romeinse villa, bedekt met een dikke laag aarde.

Archéologia, nr. 358, juli-aug. 1999, pp. 5665: P. Akkermans en F. Wiggermann. La forteresse de Teil Sabi Abyad; sentinelle de 1'empire assyrien. RMO en VU zijn in deze opgraving broederlijk verenigd. De Assyriërs bouwden in de 13e eeuw v. Chr. een versterking in het uiterste westen van hun rijk. 10 jaar lang heeft men nu onderzoek verricht en de resultaten liegen er niet om: Meer kennis en nieuwe opvattingen omtrent de expansie van het Assyrische rijk en de politieke en administratieve organisatie van de veroverde gebieden. Paul Stuurman

Ieder AWN-lid ontvangt het tijdschrift Westerheem en het blad van de afdeling waarbij men is aangesloten. De AWN geeft echter meer publicaties uit. De volgende uitgaven zijn nog voorradig: AWN - monografie 5 A. Warringa en G. van Haaff Opgraven. Technieken voor archeologisch veldwerk

Utrecht 1988,128 pp., ill, ISBN 90 70482 68 1 Praktische handleiding voor allen die op verantwoorde wijze willen (helpen) opgraven. Achtereenvolgens komen aan de orde: meetsysteem, graafwerk, tekenen en fotograferen, vondsten en monsters, administratie en documentatie, kartering en bijzondere structuren. Uitgegeven in samenwerking met de NJBG bij Matrijs in Utrecht. Prijs voor leden ƒ 15,00, voor niet-leden ƒ 22,75 exc^- verzendkosten. Oude jaargangen Westerheem

Informatie over oude jaargangen van Westerheem is te verkrijgen bij het algemene AWNsecretariaat in Amsterdam, zie adressenlijst achterin. De prijs per jaargang is ƒ 27,50, voor leden inclusief verzendkosten. Zie ook de aanbiedingen in Westerheem jaargang 46 (1997) nummer 3, 4 en 5. Losse nummers van 1996 tot heden of onze AWN-monografieën kunt u bestellen bij het Bureau AWN, t.a.v. de Ledenservice. Adres achterin Westerheem. Losse nummers kosten ƒ 7,50 per stuk. Bij gelijktijdig bestellen van 10 of meer exemplaren geldt een korting van 10%.

188


Reacties van lezers Uw reacties stuurt u naar het centraal redactie-adres, Lamarckhof IO-I, 1098 TK Amsterdam. De redactie draagt geen verantwoordelijkheid voor de inhoud van geplaatste brieven. In het artikel van Van de Wijdeven en Arts over Sint-Oedenrode in de vorige Westerheem wordt negatief en uiterst ongenuanceerd over ons onderzoek in twee bouwgebieden in Sint-Oedenrode geschreven. Dit getuigt van een onvolwassenheid, die de AWN onwaardig is. Vooral van Arts, die als professioneel archeoloog beter zou moeten weten, valt me dit zeer tegen. Het booronderzoek (Van de Graaf en Schorn, 1998) wordt afgedaan als een onderzoek dat nauwelijks nieuwe informatie toevoegt. Het getuigt van moed om dat te beweren in een artikel, dat zelf niets nieuws brengt, behalve de determinatie van een aantal scherven zonder context. "Dergelijke gegevens kunnen ook met behulp van bestaand kaartmateriaal worden gere-

construeerd" beweren Van de Wijdeven en Arts. Blijkbaar vinden zij, dat bodemonderzoek overbodig geworden is, omdat de geschiedenis ook met behulp van kaartmateriaal te reconstrueren is. Deze conclusie over ons onderzoek wordt nog onbegrijpelijker, als we in noot 13 lezen, dat de AWN afd. 23 ( waarvan de schrijvers zich als afgevaardigden presenteren) zelf dit 'overbodige' booronderzoek had willen uitvoeren. Kennelijk voelen de schrijvers zich gepasseerd en zijn ze gefrustreerd door hun noncommunicatie met de gemeente. Het gebrek aan communicatie schijnt echter structureel te zijn, want ons onderzoek hebben we in nauw contact met de Heemkundige Kring uitgevoerd en we hebben ook kontakt gehad met AWN-leden en de heer Kortlang. De AWN-afdeling had derhalve via vele kanalen geĂŻnformeerd kunnen zijn. Dat nu in het artikel op onvolwassen wijze het uitvoerende bureau tekort wordt gedaan en en passant ook de gemeente en de Heemkundige Kring een sneer mogen ontvangen, geeft misschien al aan waarom de AWN-afdeling communicatieproblemen heeft.

Hoewel het misschien wat kinderachtig is, kan ik het niet nalaten te wijzen op de volgende geniale passage in het artikel: "De boorresultaten van 1998 bestaan hoofdzakelijk uit de vaststelling van (...) de opbouw van de bodem.

Wat ons onderzoek betreft, hebben Van de Wijdeven en Arts voor het gemak onvermeld gelaten, dat er ook uitgebreid literatuur- en cartografisch onderzoek uitgevoerd is, en dat het onderzoek volledig zijn doel als leidraad bij de bouwplanning gediend heeft. Aangezien de door de ROB aan de gemeente voorgestelde archeologische verwachtingen en onderzoeksmethoden niet realistisch waren, heeft de gemeente een extern bureau de opdracht gegeven een betrouwbare archeologische verwachting op te stellen en een begroting te maken voor eventueel archeologisch onderzoek tijdens de bouwwerkzaamheden. Hierin zijn wij geslaagd. Als afsluiting zou ik willen voorstellen, dat we eindelijk eens ophouden met het gebruik van commercieel als lelijk woord. Daarmee wordt alleen het vooroordeel bevestigd, dat amateurarcheologen niet serieus te nemen zonderlingen zijn, die zich vnl. bezig houden met elkaar het leven zuur te maken en die archeologie zo 'belangrijk' vinden, dat ze het als een schande beschouwen, dat daar geld aan uitgegeven wordt. Ik geloof niet, dat dit in de visie van de AWN past, die steeds meer aansluiting bij de professionele archeologische wereld vindt. Willem-Simon van de Graaf Gefrustreerde grondboringen?

In het zuidoosten van Noord-Brabant is sprake van een groot archeologisch besef. Er zijn niet alleen enkele professionele instanties bezig met onderzoek, ook zijn er zo'n twintig plaatselijke of regionale archeologische vrijwilligers-organisaties actief. Bovendien bestaat er een toenemend aantal gemeenten dat zelf op een of andere manier verantwoording neemt voor het archeologisch erfgoed. EĂŠn van die gemeenten is Sint-Oedenrode. AWN-afdeling 23 is weliswaar de grootste archeologische organisatie in de regio, maar dat wil niet zeggen die het nu reeds contacten onderhoudt met alle instanties

189


die zich met archeologie bemoeien. Deze afdeling is immers nog jong en bestaat pas sinds 1997. Bovendien kan men zich afvragen of het een kerntaak is van een vrijwilligersorganisatie om dergelijke contacten te onderhouden. Willem-Simon van de Graaf denkt dat wij in ons artikel het woord 'commercieel' als een lelijk woord beschouwen. Dat is niet juist. Wij willen slechts aangeven dat het door zijn bureau uitgevoerde onderzoek, dat op de keper beschouwd toch niet echt complex was, ook door of met behulp van vrijwilligers uitgevoerd had kunnen worden. Archeologische vrijwilligers dienen door hun actieve deelname immers beschouwd te worden als misschien wel het fraaiste bewijs van de maatschappelijke relevantie van de archeologie. Daar moeten professionele archeologen zuinig op zijn, bijvoorbeeld door ze deel te laten nemen aan veldwerk. Bij het door Willem-Simon van de Graaf uitgevoerde booronderzoek in Sint-Oedenrode is dat niet het geval geweest. De door hem genoemde contacten met instanties en personen zijn van een andere aard geweest dan wordt gesuggereerd. Deze contacten hebben slechts be-

staan uit de levering van een gekopieerde serie gegevens over de geschiedenis en topografie van Sint-Oedenrode. Dat is het door Van de Graaf genoemde 'uitgebreide literatuur- en cartografisch onderzoek'. De resultaten van het door Van de Graaf uitgevoerde booronderzoek bestaan vrijwel uitsluitend uit de vaststelling van de opbouw van de bodem, zoals die uit bestaand kaartmateriaal kan worden verwacht. Er wordt nauwelijks aandacht besteed aan de verticale opbouw van de bodem; zo ontbreken bijvoorbeeld profieltekeningen. Tenslotte getuigt het niet van een juist archeologisch inzicht door te beweren dat het in het gewraakte artikel gaat om contextloze vondsten. Archeologische voorwerpen waarvan de vindplaats bekend is hebben wel degelijk een context, in dit geval bovendien met historische gegevens. Tenslotte hebben Willemien van de Wijdeven en ik in ons artikel slechts proberen aan te geven waarom de archeologie van Sint-Oedenrode zo belangrijk is voor de regionale middeleeuwse geschiedenis. Of wij daarin zijn geslaagd zal de tijd leren. Nico Arts

Tentoonstellingen en evenementen NEDERLAND Sporen onder het Spoor, t / m 30 oktober.

Museum de Koperen Knop, Binnendams 6, Hardinxveld-Giessendam. - Resultaten van twee opgravingen in het kader van de Betuwe-spoorlijn. Opgedolven Klanken, t/m 28 november. Drents Museum, Brink 1, Assen, 0592-312741. - Kijk-luister-doe tentoonstelling over archeologische vondsten van muziekinstrumenten uit noordwest-Europa. Mummies!, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Onconventionele tentoonstelling die ingaat op het mummificatieproces en de religieuze en sociale betekenis ervan. lActie Romein!, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Speciaal voor kinderen opgezette tentoonstelling over het leven in Nederland in de Romeinse tijd. Multimediaal, interactief en vooral heel erg leerzaam. Volwassenen kunnen alleen in de weekeinden en op de woensdagmiddag terecht. Who's afraid ofAncient Blue, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Monumentale sculpturen uit Egypte en de Klassieke Wereld in een fraai (blauw) decor.

190


Antiek Toerisme: een reis langs het mooiste van het RMO, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - De meest opvallende voorwerpen uit de verzamelgebieden van het museum. Het Badhuis, t/m januari 2000. Thermenmuseum Heerlen, Coriovallumstraat 9, Heerlen, 045-5605100. - Tweeduizend jaar badcultuur in Oost en West worden - vaak letterlijk - tastbaar via verhalen, voorwerpen, geuren en films. Moderne kuurparken blijken een lange geschiedenis te hebben! Mythen, mensen en muziek, 10 december 1999 t/m 12 maart 2000. Allard Pierson Museum, Oude Turfmarkt 127, Amsterdam, 020-5252556. - Grote overzichtstentoonstelling over muziek in de Griekse en Romeinse Oudheid: muziekinstrumenten, afbeeldingen, verhalen en reconstructies. De verloren schoen, t/m 7 juli 2000. Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt i8k, 023-5420888. - Tachtig in Nederland gevonden schoenen uit de periode 1200-1800 geven een bijzonder beeld over het schoeisel van onze voorvaderen. Ambachten onder het Statenplein, t/m 2000. Kamer van Koophandel, Groenmarkt 17, Dordrecht, 078-633 72 03. - Kleine expositie over het archeologisch onderzoek onder het Statenplein naar kleine huisjes van middeleeuwse ambachtslieden; o.a. de unieke 13e eeuwse lap leer met daarop afbeeldingen van de jacht en draakachtige karakters. BUITENLAND Gallo-romeinse archeologie en diens methodes, t/m 31 oktober 1999. Pavillon de Chasse, Chemin du Grand Marais, Villeneuve d'Ascq, 0320-435570 Kunst und Kultur der Karolingerzeit, t/m 1 november 1999. Museum in der Kaiserpfalz, Erzbischöfliches Diözesanmuseum en Stadtische Galerie Am Abdingenhof, Paderborn. - Een nog nooit vertoonde verzameling van 600 archeologische voorwerpen en 300 kunstschatten uit de hele wereld brengt licht in het 'duistere' Karolingische tijdperk. De expositie is verdeeld over drie musea in Paderborn, waar 35 jaar geleden de resten van de keizerlijke Palts zijn herontdekt. Een broertje van Nijmegen dus.

Goudbeslag uit een vorstengraf in Beckum (7e eeuw). Romeinse villa's en rurale sites in België, t/m 21 november 1999. Musée du Chateu de Flers, Chemin du Chair Botte, Villeneuve d'Ascq, 0320-435570.

191


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) G. Vlamings, Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 035-5387851. Contactpersoon Betuwelijn H.H.J. Lubberding, Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Regio coördinatoren:

Regio Noord-Oost-Noord: dhr. W. Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432. Regio Zuid-West: Fred Talie, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387. Ad Beerens, Franselaan 220b, 3028 AN Rotterdam, tel. 010-2623839. Regio Zuid-Oost: Joost van den Besselaar, Zoetendaalstr. 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. Nout Cornelissen, Pater Gymardstr. 4, 5844 AK Stevensbeek, tel. 0485-383743.

Regio Noord-West: Max Franken, Takkenburg 15, 2135 BT Hoofddorp, tel. 023-5653031. Ed Beugel, Kostverlorenstr. 62, 2042 PJ Zandvoort, tel. 023-5712184.

Voorzitter: Boudewijn Goudswaard, Bodegraafsestraatweg 23, 2805 GK Gouda, tel. 0182-571656.

Regio Noord-Oost-Zuid: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192.

Secretariaat: Hans Hardenberg, Kagertuinen 63, 2172 XK Sassenheim, tel. 0252-211445.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap A zonder aftrek van kosten over te maken) studentlidmaatschap B j eugdlidmaatschap C geassocieerd lidmaatschap D huisgenoot-lidmaatschap E in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

192

ƒ

70,00

ƒ ƒ ƒ

42,00 35-OO 35-OO

ƒ

5.°°

ƒ

2

8,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris: Sj.S. Elzinga, Spoorlaan33, 3739 KB Hollandsche Rading, tel. 035-5771446. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 030-2203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: Mw. A.E. Oostdijk (Professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. Mw. C. Vandepoel (Kampen), R.J. Schimmelpennincklaan 12G, 2517 JN 's-Gravenhage, tel. 070-3466943. Mw. S. Leupen (Public Relations), Nieuwe Rijn 99, 2312 JM Leiden, tel. 071-5128521. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P. Stuurman, P. Vons, S. Pos. Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Mevr. B. Stoové, bureaumedewerker Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Mw. A. Bonnema, veiligheid en verzekeringen Koolwitje 13, 7423 GJ Deventer, tel. 0570-656774. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: BJ. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34, 1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Communicatieweg 5,1566 DA Assendelft, tel. 075-6873763. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): R.H. Spoor, Pieter Keylaan 3, 2061 XT Bloemendaal, tel. 023-5270134. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134.

7. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band (a.i.), Prins Frederiklaan 334, 2263 HM Leidschendam, tel. 070-3175534. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Mw. J.C. Vos-Kranendonk, Verwersdijk 77, 2611 NE Delft, tel. 015-2123443. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118-462142. 11. Lek- en Merwestreek: Mw. A.F. Osseweijer-van Bueren, Lindelaan 79, 3319 XJ Dordrecht. 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. L. Wierenga, Berlagelaan 207, 1222 JT Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): A.P. de Boer, Frans Tromplaan 22, 3871 EN Hoevelaken, tel. 033-2534729. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: A. Haneveer, Achterweg 39, 4112 JD Beusichem, tel. 0345-502351. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485-343456, http://www.euronet.nl/users/adrianus/awn.htm. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mw. A.M. Baljet-Peters, Bronbeeklaan 40, 6824 PH Arnhem, tel./fax 026-3643080, E-mail: baljet.pet@wxs.nl. 18. Zuid-Salland • Ifsselstreek • Oost-Veluwezoom: L.G. Heij, Ordermolenweg 11, 7312 SC Apeldoorn, tel. 055-3553688. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Oosterwijk, Kerkstraat 9, 7722 LR Hoonhorst, tel. 0529-402021. 21. Flevoland: J. Eelman, Postbus 2354, 8203 AJ Lelystad, tel. 0320-251969. 22. West-Brabant: Mw. A.-M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn2 2 .html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peeüand: ƒ. Dekker, Heggeranklaan 10, 5643 BR Eindhoven, tel. 040-2122129. 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.



Westerheem tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 48 • nr. 6 • december ii)g


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement ƒ 70,-- per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden

Inhoud jaargang 48 no. 6, december 1999 Paul van der Heijden

Op naar het nieuwe millennium?

193

J.K. Haalebos

Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. • Marie-France van Oorsouw (redacteur literatuurrubrieken), Lamarckhofio-i, 1098 TK Amsterdam (tevens centraal redactie-adres). • Ellen Piekaar (redacteur verenigingsnieuws), Hagedoornplein 26,1031 BV Amsterdam E-mail: e-e@nutco.nl. • Gerrit Groeneweg, Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: gerritgr@concepts.nl • fan Coenraadts, Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek.

Nederlanders in Roemenië

Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart.

Tentoonstellingen en evenementen ... 229

197

F.H. Landzaat Nisvloeren met dierenvoorstellingen ... 211 Kort archeologisch nieuws

215

Boven het maaiveld

218

Literatuurbespreking

220

Literatuursignalement

224

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

Sluitingsdata kopij 1 december, 1 februari, 1 april, 1 juni, 1 augustus en 1 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: ƒ 250,-, halve pagina: ƒ 500,-, hele pagina: ƒ 900,-, insteekfolder: ƒ 900,-. © AWN 1999. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Drukkerij Ovimex b.v., Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: Het noord-westelijke gedeelte van de Dacische limes (midden). Tihau Cetate. Weerstandsmetingen tot een diepte van j o cm. (onder). Gherla. Altaar, gewijd aan Hercules Magusanus (links). Zie artikel pag. 161 e.v.

232


Op naar het nieuwe millennium? Paul van der Heijden

Begint op i januari nu wel of niet het nieuwe millenium? Deze kwestie heeft de afgelopen maanden al (te)veel aandacht gekregen. Puristische cijferaars hameren erop dat het nieuwe millennium niet begint bij het jaar 2000, maar bij het jaar 2001. Bovendien weten bijbeldeskundigen te melden dat de hele tijdrekening niet klopt. Als Christus ooit heeft bestaan (zo zeggen de critici cynisch), is hij enkele jaren voor Christus geboren. Zijn we mooi te laat met ons millenniumfeestje. Maar er is veel meer aan de hand. Onze huidige kalender deugt namelijk van geen kanten. Dat komt omdat de rotatie van de aarde om de zon zich niet laat vangen in een afgerond aantal dagen en nachten. De 365 dagen die we nu in ons jaar stoppen, is maar een benadering. In het verleden heeft dat geleid tot verschillende aanpassingen, waarbij er zelfs dagen 'zoek' zijn gemaakt. De oorsprong van onze huidige kalender stamt uit 46 voor Christus. Voor de Romeinen was dat het jaar 709 ab urbe condita, oftewel 'na de stichting van de Stad', waarmee natuurlijk de stad Rome bedoeld werd. Julius Caesar was tot het inzicht gekomen dat de oude Republikeinse kalender niet meer voldeed, vooral niet nu het Romeinse Rijk aan het groeien was en behoefte had aan één duidelijke tijdrekening.1 Op het advies van een Alexandrijnse astronoom, Sosigenes, voerde Caesar een kalender in die 193 jaar eerder ontworpen was door een andere wetenschapper uit Alexandrië, Aristarchus. Deze Juliaanse kalender bestond uit een jaar van twaalf maanden en 365 dagen, met om de vier jaar een extra dag.2 Dat klinkt bekend, want met deze kalender werken we nu nog steeds. In die tijd moet het echter

revolutionair zijn geweest. Om de nieuwe kalender in de pas te laten lopen met de wisseling van de seizoenen werden in het jaar 45 voor Christus 67 dagen toegevoegd. Dat ene jaar bestond dus uit 445 dagen.' Al snel ging het echter mis met de tijdrekening. Doordat het decreet van Julius Caesar niet goed werd begrepen, werd niet ieder vierde jaar, maar ieder derde jaar een dag toegevoegd. Augustus herstelde dit en liet de schrikkeljaren vanaf 10 na Christus weer om de vier jaar plaatsvinden.4 De Juliaanse kalender was daarmee gestabiliseerd en werd door de Romeinen (en later de Christelijke kerk) naar alle uithoeken van de toen bekende wereld verspreid. Dat kreeg nog een extra Christelijk tintje door de toevoeging van de letters AD (Anno Domini, 'in het jaar des Heeren'). Dit systeem om de jaartallen te nummeren is ingesteld door de Romeinse abt Dionysius Exiguus (letterlijk: 'Dennis de magere') in het jaar AD 525. Een uitgebreide studie van het jaarverloop van de geschiedenis kon echter niet verhinderen dat hij de tijdrekening een aantal, jaren te laat liet beginnen.' Gregoriaanse hervorming Na enkele eeuwen waren er opnieuw aanpassingen nodig. De gemiddelde lengte van een jaar op de Juliaanse kalender is 365,25 dagen. Het verschil met het echte astronomische jaar (365,2422 dagen) bedraagt 0,0078 dagen, oftewel 11,23 minuten. Daardoor gaat elke 131 jaar de officiële kalender één dag uit de pas lopen met de zonnecyclus. Zo schuiven de seizoenen langzaam op in de tijd. Dat zou op zich nog niet zo erg zijn (het maakt voor de seizoenen in principe niet uit of de winter begint in december of in januari), maar de Katholieke Kerk zat

193


met een probleem. De heiligste aller dagen, Pasen, was steeds meer aan het opschuiven richting zomer, en dat was toch wel te gortig.6 Terwille daarvan voerde Paus Gregorius XIII een kalenderhervoming in, gebaseerd op de voorstellen van de Jezuïet Christopher Clavius. Per pauselijk decreet (de zogeheten Inter Gravissima) werd deze hervorming in 1582 bekend gemaakt. De twee belangrijkste regels waren: • Een correctie van tien dagen ten opzichte van de Juliaanse kalender. Op dinsdag 4 oktober 1582 volgde vrijdag 15 oktober. • Aanpassing van het systeem van schrikkeljaren. Jaartallen deelbaar door 100 waren voortaan geen schrikkeljaren meer, behalve als ze deelbaar waren door 400. Het jaar 2000 is dus wél een schrikkeljaar.

Tien dagen zoek G allo-Romeinse steekkalender. Kopie van bronzen origineel dat gevonden is in Rottweil (Duitsland), inmiddels te zien in het RömischGermanisches Zenstralmuseum in Mainz. Op deze kalender kan men met behulp van drie pinnetjes bijhouden welke maand van het jaar, dag in de maand en dag van de week het is. De dagen in de week worden gesymboliseerd door de goden onder wiens bescherming ze staan. Nog steeds leven deze goden in de benaming van de dagen voor (vgl. de Franse en Engelse namen).

194

De correctie van tien dagen die Gregorius in 1582 doorvoerde, is eigenlijk wat merkwaardig. De correctie gaat na-

melijk niet terug tot de invoering van de Juliaanse kalender, want dan hadden het twaalf dagen moeten zijn. Als uitgangspunt is dan ook niet het jaar o, maar het jaar 325 genomen. In dat jaar is tijdens het Concilie van Nicea de methode bepaald om de datum van Pasen vast te stellen.7 Deze datum werd gekoppeld aan de lente-evening, die in de vierde eeuw doorgaans op 21 maart viel. Om deze situatie in de 16e eeuw opnieuw te bereiken zouden er ongeveer 9 dagen geschrapt moeten worden. Blijkbaar heeft de paus gekozen voor het mooie ronde getal 10 om de aanpassing van kalenders te vergemakkelijken (er hoefde dan alleen het getal 'X' te worden toegevoegd). Het gevolg is wel dat de lente-evening meestal op 20 maart valt in plaats van de 21e. De Gregoriaanse kalender werd vrijwel meteen ingevoerd in katholieke landen zoals Spanje, Portugal, Italië, Polen, Luxemburg en Frankrijk. De situatie in Nederland lag wat moeilijk. Daar


was net de Tachtigjarige Oorlog uitgebroken, waarbij de Protestanten in opstand waren gekomen tegen het Spaanse, katholieke gezag. Logisch dat de Noordelijke Nederlanden zich niets aantrokken van het pauselijke decreet. Hetzelfde gold voor grote delen van Duitsland en Zwitserland. De meeste Nederlandse provinciën schakelden pas over op de Gregoriaanse kalender in 1700. Engeland en de Britse koloniën volgden in 1752. Nieuwjaar In veel landen waar de Juliaanse kalender was ingeburgerd, werd deze nog lang gebruikt na de 'officiële' introductie van de Gregoriaanse kalender. Dat heeft tot gevolg dat vermelding van een gebeurtenis in de 16e tot 18e eeuw in de geschiedschrijving twee verschillende datums kan hebben. En om het nog ingewikkelder te maken: de 'officiële' viering van het nieuwe jaar werd lang niet door iedereen op 1 januari gevierd, zoals het Pauselijke decreet voorschreef. Nog lange tijd waren er landen, volkeren en groeperingen die, vasthoudend aan tradities, Nieuwjaarsdag vierden op 25 december, 1 maart, 24 maart of tijdens Pasen. In het Byzantijnse rijk was 1 september het begin van het nieuwe jaar. Engeland hield lange tijd vast aan 25 maart als Nieuwjaarsdag. Bij de invoering van de Gregoriaanse kalender in Amerika werd Nieuwjaarsdag teruggezet van 25 maart naar 1 januari. Dat leidde tot veel verwarring. George Washington kreeg bijvoorbeeld opeens een ander geboortejaar. Zijn geboortedatum veranderde van 11 februari 1731 (Juliaanse kalender) naar 22 februari 1732 (Gregoriaanse kalender). Zweden introduceerde de Gregoriaanse kalender in 1753, Japan in 1873, Egypte in 1875, Oost-Europa (inclusief Rusland) tussen 1912 en 1919 en Turkije in 1927. Conclusie Wat leren we nu van al deze 'tijdverschuivingen'? Allereerst dat de kalen-

der maar een zeer relatief en beperkt instrument is. Voor een seizoen maakt het niet uit welke naam er aan gegeven wordt. Al evenmin maakt het uit welke tijdseenheid de mensheid verzint om de astronomische cycli in stukjes te hakken. Het begrip tijd is een uitvinding van de mensen, niet van de natuur. Sterker zelfs, de natuur zorgde er in de loop der eeuwen voor, dat de afstemming van de verschillende cycli (zonnewende, maancyclus en aardrotatie) voortdurend problemen opleverde. Het ging al gelijk mis bij de toekenning van getalletjes aan de jaren. De geestelijke die had verzonnen dat elk jaartal de geboorte van Jezus als referentie moest hebben, maakte een misrekening van enkele jaren. Daarmee is eigenlijk al direct de sacrale dimensie van de kalender ondergraven. Het vieren van 1 januari 2000 als de eerste dag van het nieuwe millennium is niet alleen onterecht (omdat het nog geen nieuw millennium is), maar ook volstrekt willekeurig. Als ooit het zittingsjaar van de Senaat van Rome niet op 1 januari begon, vierden we nu waarschijnlijk Nieuwjaar op de dag (of in de de buurt) van de lente-evening (in Gregoriaanse termen: 21 maart). Gevoelsmatig is dat ook veel logischer: een nieuwe lente, een nieuw begin. En als Gregorius niet tien dagen had 'zoek' gemaakt, volgden we nu nog steeds de Juliaanse kalender. Nieuwjaarsdag zou dan vallen op 19 december 1999.8 Misschien is dat wel een waardig alternatief voor iedereen met millenniumangst. PS: Namens de redactie een prettig Nieuwjaar! Javastraat 77 6524 LX Nijmegen Noten 1 De Romeinse kalender in de Republiekeinse tijd telde slechts 355 dagen. Daarom werd er eens in de twee jaar een extra maand ingevoegd, en wel na de maand februari. De maand februari zelf werd dan ingekort tot 23 of 24 dagen. Overigens kende deze kalender

195


reeds twaalf'reguliere' maanden en geen tien, zoals soms wel wordt beweerd. Die verwarring komt door de benaming van de laatste vier maanden van onze huidige kalender: september (septa = zeven), oktober (octa = acht), november (nona = negen) en december (deca = tien). Dit is echter een rechtstreekse erfenis van het gegeven, dat het oorspronkelijke Romeinse jaar begon in maart. In deze maand begon de lente en daarmee het landbouwseizoen. Ook trokken de soldaten uit hun winterkwartieren ('s winters werd er in de oudheid per definitie niet gevochten). Niet voor niets is de naam van de maand maart (Martius) afgeleid van de god Mars. Caesar schijnt ook een voorstander te zijn geweest van maart als beginmaand. De Senaat van Rome heeft daar kennelijk een stokje voor gestoken en i januari doorgedrukt als officieel begin van het jaar. i januari was voor hen ook het traditionele begin van het zittingsjaar. Dat onze schrikkeldag in februari valt is dus eigenlijk een erfenis van de vroegRomeinse kalender, waar af en toe op deze datum een extra maand werd ingelast. De verwarring die dit lange jaar teweegbracht werd door latere schrijvers cynisch verwoord met de term annis confusionis.

Een andere mutatie die Augustus in de jaarrekening aanbracht was de vernoeming van de achtste maand naar hemzelf- voorheen heette deze maand Sextilis. Sext = zes, zie noot i. Julius Caesar had de zevende maand (voorheen: Quinctilius) al geconfisceerd en Augustus kon daarbij niet achterblijven. Er wordt wel gesuggereerd dat Augustus 'zijn' maand uitbreidde tot 31 dagen om niet achter te hoeven blijven bij Juli, maar die theorie is nooit bewezen.

196

Veel historici gaan er tegenwoordig van uit dat Jezus in het jaar 4 voor Christus is geboren. Zie bijvoorbeeld Fox 1993, pp. 27 e.v. Het geloof dat Jezus voor de zonden van de mensheid is gestorven - en weer is opgestaan - vormt de hoeksteen van de Christelijke leer. Daarom is Pasen zo belangrijk. Het Pasen zoals wij dat nu kennen, is een uitvinding van de Christelijke kerk. Het heeft niets van doen met de oorspronkelijke betekenis van Pasen, wat een puur Joods feest is. Om het volledig onafhankelijk van het Joodse feest te maken, koos het Concilie van Nicea voor Pasen een eigen plek op de kalender: de eerste zondag na de volle maan na de lente-evening. Dat is natuurlijk verschuiven van het probleem, want wanneer begint de lente? Volgens de Romeinse traditie was dat op 25 maart, maar met name kerken in het Oostromeinse rijk hielden 21 maart als datum aan. 1 januari minus de tien dagen correctie uit 1582, minus drie schrikkeldagen (1700, 1800 en 1900).

Literatuur The Western Calendar and Calendar Reforms,

Encyclopedia Brittanica. Dogett, L.E., Calenders. http://astro.nmsu. edu/~lhuber/leaphist.html Fox, R.L., 1993. De Bijbel: Waarheid en ver-

dichting. Amsterdam. Meyer, P., 1999. Thejulian and the Gregorian Calenders. www.magnet.ch/serendipity/hermetic/cal_stud/cal_art.htm


Nederlanders in RoemeniĂŤ J.K. Haalebos

Inleiding Op verzoek van het Muzeul Judetean de Istorie si Arta van Zalau hebben archeologen van de Katholieke Universiteit zich in de maand mei bezig gehouden met een prospectie op het terrein van het Romeinse castellum te Tihau in RoemeniĂŤ.1 Technische assistentie bij deze verkenning is daarbij verleend door de Stichting RAAP (Amsterdam).2 Het onderzoek werd mede mogelijk gemaakt door een substantiĂŤle bijdrage van de Nederlandse Ambassade in Bucarest. Het onderzoek had een viertal doelstellingen. Het is bedoeld ter versterking van de contacten met de Roemeense archeologie, het biedt aan studenten de gelegenheid om praktische ervaring op te doen met een aantal moderne methoden van non-destructief veldonderzoek en kan inzicht verschaffen in de structuur van het Romeinse fort Tihau waarvan de resten nog geheel vrij in het terrein liggen. De keuze is tenslotte op deze plaats gevallen, omdat hier de cohors I Cananefatium, een uit Nederland afkomstige afdeling Romeinse hulptroepen was gelegerd.3 Het fort biedt dus een goed uitgangspunt om na te denken over de rol van de bevolking van het Nederrijnse gebied in het Romeinse leger. Dacia en Germania Inferior De twee Dacische oorlogen van Traianus in de jaren 101/102 en 105/106 leidden tot de verovering van de Dacische hoofdstad Sarmizegetusa en de annexatie van het koninkrijk van Decebalus als de Romeinse provincie Dacia. Deze provincie werd in later tijd opgesplitst in drie delen: Dacia Porolissensis, Dacia Superior of Apulissensis en Dacia Inferior of Malvensis. Op militair gebied betekenden de oorlogen

een duidelijke verschuiving van het zwaartepunt, dat voordien in het Rijngebied had gelegen. Omstreeks het jaar 100 zijn talrijke Romeinse troepen vandaar naar het Donaufront verplaatst, niet alleen legioenen, zoals de uit Nijmegen afkomstige Legio X Gemina, maar ook vele hulptroepen (auxilia). Op de omvang van deze troepenverplaatsingen wordt in de laatste jaren nieuw licht geworpen door de ontdekking van twee z.g. militaire diploma's, die betrekking hebben op soldaten uit de hulptroepen van het Neder-Germaanse leger.4 Deze laten zien dat tussen 98 en 127 de troepen langs de Rijn met negen afdelingen van de auxilia zijn verminderd. In het geheel kunnen 10.000 manschappen van de Legio X Gemina en de Bonner Legio I Minervia en 5.000 man van de hulptroepen aan het leger van Germania Inferior zijn onttrokken. De verplaatsing van ongeveer 5% van de totale Romeinse strijdmacht had niet alleen een militaire betekenis, maar moet ook gevolgen hebben gehad op economisch en cultureel gebied. Het leger ontwikkelde de infrastructuur van de veroverde streken en bracht door de aan de manschappen uitbetaalde soldij geld in circulatie. De vestiging van veteranen, soldatenfamilies, handelaren en ambachtslieden leidde tot de opkomst van steden. De verplaatsing van troepen en de daarbij behorende officieren en bestuursambtenaren bevorderde enerzijds het ontstaan van een sterk Romeins getinte, uniforme cultuur over grote delen van het rijk, anderzijds werden hierdoor ook lokale niet-Romeinse elementen door soldaten meegebracht naar hun nieuwe garnizoensplaatsen. 197


Afb. 1. Het noordwestelijke gedeelte van de Dacische limes, de zgn. Meseslimes met Porolissum en enkele aan de Agrij gelegen castella. Naar Gudea 1997a-

Ajb. ia. Het westelijke gedeelte van de Romeinse provincie Dada met ds belangrijkste in dit artikel genoemde plaatsen en rivieren, lek. E.J. Ponten. 1: Tihau. 2: Porolissum bij het huidige Moigrad. y. Romita (Brusturi). 4: Romanasi. j : Buciumi. 6. Casei. 7: Gherla. 8: Turda-Potaissa. 9: RazboieniCetate. io:Alba IuliaApulum. u: Vintul dejos. 12: Sarmizegetusa. ĂŻy. Jupa-Tibiscum.

198


De provincie Dacia Porolissum, waartoe Tihau behoort, kent hiervan een aantal treffende voorbeelden.

Dacia Porolissensis De verdediging van Dacia Porolissensis was anders georganiseerd dan die van Germania Inferior. Daar vormde de Rijn de basis van de verdedigingslinie, die wij tegenwoordig als grens opvatten en aanduiden met de Latijnse term limes. Het was een riviergrens, die Romeinse auteurs als Tacitus omschrijven als de ripa Rheni, de oever van de Rijn. De situatie in Dacia was veel moeilijker. Daar bood zich geen rivier aan als een gemakkelijke scheidslijn. Bovendien maakte het bergachtige karakter de verbindingen moeilijk. Voor Dacia Porolissensis werd een verdedigingssysteem in diepte ontwikkeld, waarbij niet alleen de grens werd bewaakt, maar ook de wegen in het achterland. De hulptroepen werden bovendien ondersteund door legioenen ver achter het front. Aanvankelijk was dit de Legio XIII Gemina in Alba Iulia (Apulum) in de naburige provincie Dacia Apulensis, later een eigen legioen, de Legio V Macedonica in Turda (Potaissa). Een belangrijke factor bij de keuze van de plaats voor de verschillende castella hebben de rivier de Somes (Samus) en Agrij gespeeld. Langs deze laatste lag een reeks van vestingen (Buciumi, Romanasi, Romita) die in verbinding stond met wachtposten in het Mesesgebergte en daardoor het grensgebied konden controleren. Het vooruitgeschoven fort bij de hoog in dit gebergte gelegen hoofdstad van de provincie Porolissum (bij het huidige Moigrad) was verbonden met een systeem van grenswallen dat de toegang door het dal van de Ortelec afsloot. Dit dal vormde de verbinding tussen de vallei van de Agrij en de Porta Mesesina en beheerste daarmee een belangrijke verkeersroute tussen de Theisvlakte en Transsilvanië.

Bataven en Cannanefaten in Dacia Porolissensis

Afb. 2. Vintul de Jos. Gedeelte van een namenlijst van soldaten van de garde van de gouverneur of manschappen van de te Albajulia (Apulum) gestationeerde Legio XIII Gemina, met de vermelding van Aurelius Batavus.

Het vlakke rivierenlandschap van de Agrij en de Somes vertoont overeenkomst met de tussen de rivieren de Waal en de Rijn gelegen Betuwe. Het moet dus voor de hand hebben gelegen om de daar woonachtige Bataven (en de met hen verwante Cannanefaten) in dit gebied in te zetten, te meer daar de Bataven als uitstekende zwemmers bekend stonden.5 Er zijn tot nu toe twee infanterie-afdelingen bekend uit het gebied van de Beneden-Rijn, de Cohors I Cananefatium (Tihau) en de Cohors I Batavorum milliaria (Romita, Romanasi, Turda?)6 en bovendien een groep ruiters, de Ala I Batavorum, die - zoals meer ruitereenheden - in het achterland was gelegerd, en wel in Razboieni bij Ocna Mures aan de rivier de Mures.7 Daarnaast moet men rekening houden met de mogelijke aanwezigheid van de Cohors IX Batavorum, die zou kunnen blijken uit de vondst van aan deze een-

Afb. 3. Tibiscum (Jupa). Grafsteen voor de Bataafse vrouw Procula

(IDR m/i, 199, nr. 168) met de tekst: d(is) mfanibus) I Procul[a] / Batava [vix(it)?]/ an(nis) xxvi a[—] I [—]. - Aan de vergoddelijkte schimmen. Procula, een Bataafse, 26 jaar oud—.

199


Afb. 4- Porolissum (Moigrad). Detail van een diploma voor een soldaat van de Cohors I Ulpia Brittonum met de vermelding van de naam van diens commandant [—SJuper uit Noviomagus. Naar Gudea 1995.

)

heid toegeschreven dakpannen.8 Ten slotte mag worden vermeld dat hier ook afdelingen van enkele andere stammen uit Neder-Germanië in Dacia waren gelegerd: de Numerus Germanorum exploratorum, een Germaanse verkenningseenheid, de Cohors I Ubiorum gerecruteerd in het gebied van Keulen - en de Ala I Tungrorum Frontoniana. Deze laatste groep ruiters ontleende haar naam aan haar eerste commandant Fronto en was oorspronkelijk samengesteld uit Tungri, die woonden in de omgeving van het huidige Tongeren. De Ala Tungrorum was voor haar verblijf in Dacia gestationeerd geweest in Pannonia. Onder de manschappen die daar in deze ala hebben gediend bevonden zich twee Bataven.9 Over de herkomst van de manschappen is weinig bekend. Enkele ruiters uit de Ala I Batavorum zijn als equites singulares in de garde van de gouverneur in Apulum terechtgekomen en daar begraven.10 Niets in de tekst van hun grafstenen laat vermoeden dat ze

OEKCSZLG Afb. 3. Gherla. Altaar, gewijd aan Hercules Magusanus en opgericht door een soldaat van de Ala II Pannoniorum. Schaal 1:10. Naar Wollmann

200

afkomstig kunnen zijn uit het Rijngebied. De naam van een van hen lijkt eerder in het Pannonisch-Dalmatische gebied thuis te horen. In de middenRomeinse keizertijd was het algemeen gebruik hulptroepen aan te vullen met rekruten uit de standprovincie. Eveneens in Apulum diende een Bataaf, waarschijnlijk als lid van de lijfwacht van de gouverneur of als soldaat van de Legio XIII Gemina." Zijn naam, Aurelius, zal hij hebben te danken aan keizer M. Aurelius (160-180) of een van diens opvolgers. Op welke wijze hij in Apulum terecht is gekomen, waar de Legio XIII al sinds de verovering in Dacia was gestationeerd, blijft ongewis. Verder mag nog een Bataafse vrouw worden genoemd Procula geheten - die in Tibiscum, het huidige Jupa, werd begraven.12 Het lijkt waarschijnlijk dat zij als gezellin van een rekruut uit het BenedenRijngebied naar Dacia is meegetrokken. Een hoge officier, de praefectus van de Cohors I Ulpia Brittonum, kan uit Nijmegen afkomstig zijn geweest. Op een onlangs in Porolissum (waar deze eenheid was gestationeerd) gevonden diploma voor een soldaat van de Cohors I Ulpia Brittonum uit het jaar 135 is nog net een gedeelte van zijn naam bewaard gebleven: [—S]uper.'3 Zijn volledige naam moet uit drie delen hebben bestaan en zou b.v. M. Ulpius Super kunnen hebben geluid. De achter de bijnaam (cognomen) Super toegevoegde afkorting Noviomag(o) moet de herkomst van de man aangeven.14 De als origo opgegeven plaats maakte deel uit van de officiële naam van een Romeins burger en was meestal een stad met stadsrecht, een colonia of een municipium. Om deze reden komt in het geval van de commandant uit Porolissum onder de vele gelijknamige plaatsen alleen het in Nederland gelegen Noviomagus Batavorum in aanmerking.1' Daarmee wordt niet alleen


godenpaar Apollo en Sirona/8 Epona of de Eponae/9 de Sulevae20, mogelijk ook Baduhenna,21 en tenslotte Hercules Magusanus.22

DEO'INVOf HERCVUAAAGV SANOPROSALV Ă?SV\.ETSVCRW 'PATVDdMVS A AMJL

Vooral deze laatste godheid verwijst naar Nederland, waar de afgelopen jaren enkele nieuwe inscripties te voorschijn zijn gekomen. Hij wordt wel beschouwd als de hoofdgod van de Bataven. Zijn naam wordt in verband gebracht met de tempel van Empel ten zuiden van de Maas. Hij werd echter ook elders aan de Beneden-Rijn ver buiten het eigenlijke Batavenland vereerd.23 Een Tungrische ruiter richtte een altaar voor Magusanus op in Mumrills in Britannia, Bataafse garderuiters bewezen hem eer in Rome. De in Ciumafaia en Gherla bij Cluj gevonden aan Magusanus gewijde altaren lijken echter geen directe aanwijzingen op te leveren voor verbindingen met Germania Inferior. Het altaar in Gherla is opgericht door een soldaat van de Ala II Pannoniorum die gezien zijn naam, Aurelius Tato, afkomstig

Aft). 6. Ciumfaia. Altaar, gewijd aan Hercules Magusanus en opgericht door een commandant van de hulptroepen, P. Aelius Maximus. Schaal 1:10. Naar Voll-

mann 1975.

Ajb. 7. Razboieni. Altaar gewijd aan Hercules Magusanus met de tekst Hercu/li Mag/usan/oiim/[L]Au rel. FotoJ.K. Haalebos.

duidelijk dat Nijmegen in de 2de eeuw officieren voor de hulptroepen leverde, maar beschikken we door deze vondst tevens over de oudste gedateerde vermelding van de stad Ulpia Noviomagus, het Municipium Batavorum, dat waarschijnlijk in de eerste jaren van de regering van Traianus stadsrecht heeft gekregen.10 Germaans-Gallische goden in Dacia Van deze troepen en mensen zijn naast de zojuist genoemde inscripties weinig andere tastbare sporen aangetroffen, die een verbinding kunnen leggen naar hun land van herkomst. Scherven van aardewerk of andere vondsten die naar het Rijngebied verwijzen, ontbreken tot nu toe. Een belangrijke aanwijzing voor immigranten uit het Gallische-Germaanse gebied wordt gevormd door de namen van een aantal goden die op in Porolissensis gevonden altaren voorkomen:1? het

201


moet zijn uit het Donaugebied.24 Men moet dus in dit geval aannemen dat Bataven of andere Germanen niet alleen de cultus van Magusanus in Dacia hebben geïntroduceerd, maar deze ook hebben verbreid onder de soldaten waarmee ze in contact kwamen.

Ajb. 8. Tihau. Gezicht op het Cetate genaamde terrein van het castellum (midden rechts) van de Cohors I Cananefatium. Links boven is de Somes zichtbaar. Opname vanuit het zuiden. FotoJ.K. Haalebos.

202

dus wel niet voor de regering van Marcus Aurelius (160-180) zijn opgericht. Of de dedicant in de tweede helft van de 2de helft van de 2de eeuw nog van Bataafse afkomst was, kan men betwijfelen. Dat binnen de Ala Batavorum religieuze tradities uit het NederRijngebied in stand werden gehouden mag wel worden aangenomen.

Met het altaar in Ciumfaia is het iets anders gesteld. Dit is opgericht door een hoge militair, een commandant van Samenvatting de hulptroepen met de titel a militiis.2^ Bataven en Cananefaten zijn vermoeDeze man heeft het na zijn militaire delijk reeds meegekomen naar het carrière tot lid van de raad (decurio) van Donaugebied met het invasieleger van de colonia Napoca (Cluj) gebracht en Traianus. Hiertoe kunnen de Ala I in die functie een altaar gewijd aan de Batavorum en de Cohortes I en II in Germania inferior inheemse Matres Batavorum hebben behoord, die in 98 [Gesah]enae.26 Dit legt zo'n sterke veren 112 na Chr. worden genoemd als binding met het Rijngebied dat men onderdeel van het leger van Pannonia. moet aannemen dat deze man zijn miIn latere tijd is de aanwezigheid in litaire dienst geheel of gedeeltelijk verDacia van de Ala Batavorum, de vuld heeft in Neder-Germanië en daar Cohors I Batavorum en de Cohors I een aanhanger is geworden van deze Cananefatium door inscripties en typisch lokale godheden. stempels op bakstenen aan te tonen. Individuele Bataafse of Cananefaatse militairen hebben weinig sporen achRechtstreeks in verband met Bataven tergelaten. We mogen er echter rekeof door hen naar Dacia overgebrachte ning mee houden dat een gedeelte van tradities staat een altaar dat in 1979 is 27 deze soldaten hun partner uit hun gevonden in Razboieni-Cetate. Hier stamland hadden meegebracht en dat lag, zoals boven al is gezegd, de Ala I buiten de vestingen Bataafse families Batavorum. Het altaar is gewijd door in de z.g. burgerlijke nederzettingen een man met de naam Aurelius en zal


Afli. 9. TihauCetate. Bouwinscriptie met de vermelding van een vexillatio (detachement) van de Legio XIII Gemina. Schaal 1 :10. Naar Protase 1994-

(vici) onderdak gevonden hebben. De invloed van deze immigranten laat zich aflezen aan de verspreiding van uit het Neder-Rijngebied afkomstige godennamen, zoals die van Hercules Magusanus.

Tihau en de cohors I Cananefatium Het castellum van Tihau ligt op een plateau met de naam Cetate of Gradiste a8 aan de zuidelijke zijde van de rivier de Somes tussen twee kleinere zijrivieren de Brigiez bij Surduc en de Tihau bij het gelijknamige dorp.29 Het fort beheerst de toegang tot het dal van de Almasj en daarmee een weg naar de grote stad Cluj-Napoca. Ook de monding van de Agrij en het begin van de Meseslimes is betrekkelijk dichtbij en zou door de bezetting van Tihau kunnen worden gecontroleerd.3° De afstand tot het eerste fort aan de Agrij bedraagt ca. 15 km, het volgende castellum aan de Somes, Casei, ligt bijna 70 km naar het oosten. De laatste resten van het castellum schijnen pas in de 20ste eeuw te zijn gesloopt. Stenen werden in de naburige dorpen bij bouwwerkzaamheden gebruikt onder meer voor een postkantoor,

een station, een brug en twee kastelen in Surduc en Tihau. In dit laatste dorp bevond zich in 1999 nog een basis van een grote zuil, die mogelijk afkomstig is van het hoofdkwartier, de principia. Ondanks deze graverijen is het fort nog altijd te herkennen als een rechthoekige verhoging in het terrein.31 Archeologisch onderzoek is beperkt gebleven tot een opgraving van enkele weken in 195832 en de aanleg van een sleuf door de zuidelijke verdedigingswerken in 1997.33 Aan de hand van deze waarnemingen kon het formaat van de vesting worden bepaald op 129 x 144 m (= 1,95 ha). Voorts werd de aanwezigheid geconstateerd van een stenen verdedigingsmuur en een 4,5 m brede gracht. Van de gebouwen in het castellum werden de resten aangesneden van een badgebouw, dat onderdeel moet hebben uitgemaakt van de commandantswoning, het praetorium. Epigrafische gegevens wijzen op de aanwezigheid van manschappen van de Legio XIII Gemina uit Apulum en van de Cohors I Cananefatium. De Legio XIII Gemina zal niet de bezetting van het castellum hebben gele203


verd, maar veeleer betrokken zijn geweest bij bouwactiviteiten. Bij de Cananefates gerecruteerde hulptroepen worden voor het eerst genoemd in het werk van Tacitus. Deze auteur vermeldt een Ala Caninefas die in het jaar 28 aan Romeinse zijde deelnam aan de strijd tegen de Friezen, en minstens een afdeling infanterie die tijdens de opstand der Bataven optrok met de befaamde acht Cohortes Batavorum.34 Er is verondersteld dat deze eenheden na de opstand zijn ontbonden en vervangen door nieuwe troepen. De lotgevallen van de nieuw opgerichte Ala Cananefatium zijn redelijk wel bekend. Het bestaan van de Cohors I Cananefatium was lange tijd niet te bewijzen,^ maar blijkt tegenwoordig uit de vermelding in militaire diploma's uit Dacia Porolissensis uit het jaar 164.36 Of de Cohors I Cananefatium vanaf de verovering van Dacia in Tihau gestationeerd is geweest en waar deze vandaan is gekomen, blijft ongewis. Cohorten van de hulptroepen kunnen hebben bestaan uit 500 of 1000 soldaten. De Cohors I Cananefatium geldt als een vijfhonderd man sterke eenheid, een cohors quingenaria. Er zijn

geen epigrafische aanwijzingen voorhanden dat deze eenheid over ruiters beschikte en dus een cohors quingenaria equitata is geweest. De grootte van het castellum Tihau stemt overeen met die van het fort Utrecht (1,9 ha), waar de Cohors II Hispanorum peditata was gelegerd. In Engeland waren gewone cohortes die alleen uit infanterie bestonden echter vaak ondergebracht in kleinere kampen en zou men een cohors quingenaria equitata in een versterking van minder dan 2 ha hebben kunnen onder brengen. In het voorjaar van 1999 zijn op en om het castellum Tihau weerstandsmetingen en een magnetometrische kartering uitgevoerd, is een hoogtelij nenkaart van het terrein vervaardigd en is een profiel door de zuidelijke verdedigingswerken bestudeerd en getekend. Op een aantal plaatsen is aanvullende 204

informatie verzameld door boringen. Tijdens de werkzaamheden is een klein aantal vondsten verzameld.

Het castellum Dankzij het magnetometrische onderzoek en de weerstandsmetingen zijn de grote lijnen van de verdedigingswerken en de bebouwing van castellum Tihau zichtbaar geworden. Daardoor behoort het thans met Bologa, Buciumi, Porolissum en Slaveni tot de best bekende castella in Dacia. De verdedigingsmuur van het kamp omsloot een rechthoek 127 x 144 meter (1,82 ha). Het assenkruis van de hoofdwegen, de via principalis, de viapmetoria

en in mindere mate de via decumana, tekent zich door de vermoedelijk nog aanwezige bestrating duidelijk af en verdeelt het castellum in twee ongelijke delen, de smalle praetentura en de bredere retentura. Dit betekent dat de porta praetoria en het front van de vesting niet naar de Somes zijn gericht, zoals zou mogen worden verwacht, maar naar het zuiden. Waarom er is afgeweken van het voorschrift dat de voorzijde van een castellum naar het noorden of naar de vijand moet zijn gewend, blijft onbekend. Men zou zich kunnen voorstellen dat de plaats en de oriĂŤntatie van het kamp werden bepaald door een weg over het plateau. In de afgeronde hoeken van de vestingmuur waren rechthoekige torens aangebracht, evenals halverwege de lange muren van de retentura. De muur zelf lijkt zich in de weerstandsmetingen af te tekenen als een brede baan. Deze baan bestaat echter voor het grootste gedeelte uit puin van de omgevallen muur. Op enkele plaatsen is een dunnere lijn te zien die een muurbreedte suggereert van meer dan een meter. De onderste fundering in de opgegraven uitbraaksleuf had een breedte van even meer dan 1,20 m. De vier poorten zijn zonder veel moeite te lokaliseren. De plattegrond van de achterpoort (porta decumana) is het scherpst van vorm. Deze lijkt te be-


staan uit twee door een smalle doorgang gescheiden rechthoekige torens die ver uitsteken buiten de vestingmuur. De veldzijde van de torens maakt de indruk vlak te zijn, maar een ronde vorm is niet geheel uit te sluiten. Aan de binnenzijde van de porta decumana en van de rechterzijpoort (porta principalis dextra) zijn sporen te zien die doen denken aan een blokkade. Ten noorden van de beide zijpoorten en rechts van de hoofdpoort (porta praetoria) bevinden zich funderingen

die lijken te wijzen op de aanwezigheid van smalle, lange rechthoekige gebouwen aan de binnenzijde van de vestingmuur. Het is verleidelijk om hierin ballistaria te zien.'7 De uit de opgravingen bekende gracht tekent zich in de weerstandsmetingen aan drie zijden duidelijk af. Aan de noordwestelijke zijde zijn te weinig metingen verricht om het verloop hier goed te volgen. De gracht liep voor de poorten zonder onderbreking door.

Afb. 10. Tihau-Cetate. Weerstandsmetingen tot een diepte van 50 cm. Plattegrond van het fort van de Cohors 1 Cannanefatium met in het midden de principia en rechts daarvan een horreum, de hoofdwegen en de vestingeiverken. Schaal 1:1400.

205


Van de binnenbebouwing springt de centrale strook aan de noordelijke zijde van de via principalis onmiddellijk in het oog. Hier zijn door de weerstandsmetingen het hoofdkwartier (principia) en een op enige afstand links daarvan gelegen voorraadschuur (horreum) aangetoond. Door het magnetometrisch onderzoek is daaraan in de rechterhelft van het kamp nog een groot gebouw (29 x 31 m) met binnenhof toegevoegd, dat op grond van zijn plaats naast het hoofdkwartier en de kenmerkende vorm mag worden beschouwd als de woning van de commandant, het praetorium.

Afb. 11. Tihau. Stempel van de Cohors I Cannanefatium. Naar Protase 1994.

De plattegrond van de principia (32,5 x 30,75 m) laat een aantal kenmerkende details zien. Aan de noordelijke zijde is het vaandelheiligdom, de aedes, goed te herkennen doordat de afsluitende achtermuur hiervan iets buiten het gebouw uitspringt. De scheiding tussen de grote hal, de basilica, en de hof tekent zich als een rechte lijn af. De hof zelf lijkt langs de zijkanten voorzien te zijn geweest van twee rijen kamers. Het gebouw neemt ongeveer 5,5% van het gehele castellum in beslag, wat overeenkomt met de gebruikelijke standaard.38 Van het praetorium is alleen de grote vorm te herkennen. Aan de noordelijke zijde vond in 1958 een opgraving plaats, waarbij kennelijk het hierbij be-

horende bad is opgegraven. De metingen leverden op dit punt onvoldoende resultaat op om het bad te herkennen. Het horreum (33 x 15 m) vertoont geen zware steunberen of ondersteuningen van de vloer, zoals gebruikelijk is bij dergelijke pakhuizen. Het fundament van dit langgerekte rechthoekige gebouw is echter zo zwaar en gaat zo diep dat aan de identificatie niet getwijfeld behoeft te worden.39 Tussen het horreum en de principia lijkt ruimte voor een tweede opslagplaats te zijn gereserveerd die echter niet is gebouwd. De rest van het kamp is zo te zien gevuld geweest met manschapsbarakken of in ieder geval daar sterk op gelijkende gebouwen. In de praetentura lagen deze in de lengte-richting van het fort, per striga, in het achterste gedeelte (retentura) van de vesting was de oriÍntatie van de barakken 90° gedraaid en waren ze per scamnum aangelegd. In de praetentura laten zich op grond van het magnetometrisch onderzoek twee blokken van vier barakken herkennen, links en rechts van de via praetoria. Het is mogelijk dat de middelste twee barakken van ieder blok in feite een gebouw hebben gevormd en dat elk blok dus heeft bestaan uit een enkele barak (42 x 9 m), een dubbele barak (42 x 18 m) en een enkele barak. In de retentura hebben twee grote gebouwen (51 x 18 m) gelegen, parallel met de achtermuur van het fort. Beide gebouwen lijken in de lengte in tweeÍn te zijn gedeeld, waarbij de twee helften een verschillende structuur kunnen hebben. In de zuidelijke helft lijkt een sterkere onderverdeling zichtbaar te zijn.

Sporen buiten het castellum Van de buiten het fort gelegen zgn. burgerlijke nederzetting (vicus) zijn ondanks het relatief grote terrein dat is verkend met de magnetometer, betrekkelijk weinig sporen gevonden. 206


Even buiten de porta principalis dextra is mogelijk het badgebouw van het castellum gelokaliseerd. Hier werd een rechthoekige plek geconstateerd met een van de overige sporen afwijkende oriëntatie. Op overkomstige plaatsen liggen bij talrijke castella badgebouwen.4° Bij de zuidelijke hoek van het fort en verder naar het oosten zijn aanwijzingen gevonden voor het bestaan van zeven ovens. Boringen hebben hier oranje verbrande leem aan het oppervlak gebracht. De vondst van enkele fragmenten van vormschotels elders op het terrein laat vermoeden dat hier terra sigillata is geproduceerd. Ca. 200 m ten westen van het castellum zijn in de helling langs de toegangsweg naar het plateau de resten gezien van Romeins muurwerk. Een van de boeren noemde dit de poort van Cetate. Het terrein leende zich door de sterke begroeiing niet voor het doen van metingen.

De interpretatie van de plattegrond De complete plattegrond van een castellum is nog altijd iets zeldzaams, niet alleen in Dacia maar ook daar buiten. Hieruit zou men graag de aard en de samenstelling van de bezetting willen afleiden. Dit is gemakkelijker gezegd dan gedaan.41 De antieke bronnen over de sterkte van de verschillende typen van hulptroepen zijn niet ongeschonden overgeleverd en de tekst hiervan moet soms op essentiële plaatsen worden gereconstrueerd. Bovendien moet men rekening houden met verschil tussen de gegevens uit de antieke handboeken en de dagelijkse praktijk. Men mag veronderstellen dat de sterkte, samenstelling en de structuur van eenheden variabel zijn geweest en dat bovendien regelmatig detachementen zelfstandig taken hebben vervuld of met andere afdelingen zijn samengevoegd.

In Tihau schijnt het uitgangspunt te mogen zijn dat hier een nominaal 500 man sterke afdeling was gelegerd, de Cohors I Cananefatium. Er bestaan geen aanwijzingen dat deze cohors heeft beschikt over een contingent ruiters, maar het ontbreken hiervan kan samenhangen met de zeer beperkte informatie die bewaard is gebleven. Onder de gepubliceerde vondsten vallen enkele stukken paardentuig op. Een cohors quingenaria zou zijn samengesteld uit zes infanterie-afdelingen (centuriae) van waarschijnlijk 80 man, eventueel uitgebreid met ca. 120 ruiters, verdeeld in vier of vijf groepen, die turmae worden genoemd. In een kamp van een dergelijke eenheid zou men zes barakken voor de infanterie mogen verwachten, en - indien er ook cavalerie aanwezig is - waarschijnlijk twee voor de ruiters. Tihau beschikt over in totaal twaalf barakken die in aanmerking kunnen komen voor de huisvesting van manschappen. Een gedeelte hiervan kan een andere functie hebben gehad als stal of als loods. Een vergelijkbaar aantal barakken wordt aangetroffen in de castella van Caerhun in Wales en van Künzing in ZuidDuitsland.42 Beide zijn ongeveer even groot als Tihau en worden beschouwd als de kazernes van cohortes quingenariae equitatae. Op grond van deze overeenkomst in de lay-out mag men veronderstellen dat de in Tihau gestationeerde Cohors I Cananefatium een cohors quingenaria equitata is geweest. Het lijkt dan voor de hand te liggen dat de zes centuriae infanterie zijn ondergebracht geweest in zes barakken in de praetentura en de vier turmae ruiters in de twee dubbele barakken in de retentura. Deze zouden dan tevens als stalling hebben gediend voor de paarden. De twee resterende barakken in de praetentura, b.v. die langs de via principalis, zouden dan niet als onderkomen voor manschappen hebben gediend, maar zijn gebruikt voor opslag.

207


Samenvatting De kartering van het terrein van het castellum Tihau heeft onverwacht goede resultaten opgeleverd, die het mogelijk maken de lay-out van dit kamp in grote lijnen te reconstrueren. Dit betekent een welkome aanvulling van het nog altijd beperkte aantal kampen waarvan de interne structuur volledig bekend is. De stenen vestingmuur omsloot een rechthoekig terrein van 127 x 144 m en was voorzien van vier poorten, hoektorens en twee tussentorens in de retentura. In het centrale gedeelte konden de principia met het praetorium en een horeum worden gelokaliseerd. Het castellum beschikte over vermoedelijk twaalf barakken - acht in de praetentura - en twee dubbele in de retentura. Dit zou er op kunnen wijzen dat de in Tihau gestationeerde Cohors I Cananefatium een Cohors quingenaria equitata is geweest, een 500 man sterk afdeling infanterie voorzien van ca. 120 ruiters. Het in 1999 verrichte onderzoek heeft de waarde van een magnetometrische kartering gecombineerd met weerstandsmetingen op overtuigende wijze aangetoond en de aandacht gevestigd op de mogelijkheden die de Dacische castella in dit opzicht te bieden hebben. Daarbij valt te bedenken dat vele daarvan in onbebouwd akkerland liggen en dat de conservering van deze belangrijke bron voor de Romeinse militaire geschiedenis er niet op vooruit zal gaan bij een in de komende jaren te verwachten intensivering en mechanisering van de landbouw. Voortzetting van verkennend en inventariserend onderzoek lijkt dringend gewenst. Noten 1 Protase 1994, 75-102; Gudea 1997 a, 50-51, nr. 27. 2 De werkzaamheden werden verricht door een team dat bestond uit Annemieke C. van den Breukel, P.F.J. Franzen, A.E. Gazenbeek, P.J. Kloosterman, Ester van der Linden, Ryan AJ. Niemeijer, P.J. Orbons, D.P. Roetman,

208

3

4 5 6

7

8

9 10 n

12 13 14 15

16

17 18 19 20

AJ. Verweerd en Tineke B. Volkers. Als gastheer en organisator in Roemenië trad op A.V. Matei, directeur van het museum in Zalau. Voor het eerst genoemd tijdens de opstand der Bataven, vgl. Tacitus, Historiae 4,19. Vgl. voor de aanvankelijk als CICY gelezen stempels van deze afdeling uit Tihau (CIL III, 8074, 13) de in noot 1 geciteerde litteratuur. Eck/Paunov 1997; Haalebos 1999. Vgl. Swinkels 1996. Benesj 1978,17; vgl. CIL III, 839 (Romita), 841 (Romanasi) en 13766 + 13767 (Turda). De standplaats van deze afdeling lijkt onzeker te zijn, vgl. Matei/Bajusz 1997, 93-95. Gudea 1997 a, 105-106, rekent deze vindplaats tot Dacia Porolissensis. Militaire diploma's uit de jaren 157 en 158 geven aan dat de afdeling behoorde tot het leger van Dacia Superior, vgl. CIL XVI, 107 en 108. Benesj 1978,17, 47/10: "Diese zum Heeresverband von Moes. Inf. gehorende Kohorte beteiligte sich an den Dakerkriegen Trajans und wurde nach Kriegsschluss an die obere Donau (Lager: Passau, Österreich) verlegt." Vgl. CIL 16,164 en AE 50,1938,125. CIL III, 7800. Vgl. Wollmann 1972. Het valt op dat deze man aangeeft dat hij een Bataaf is in plaats dat hij vermeldt afkomstig te zijn uit Noviomagus. Waarschijnlijk is Batavus hier gebruikt als naam (cognomen). De inscriptie betreft een lijst met namen van soldaten en bevindt zich op een stuk steen dat was gebruikt bij de bouw van een kasteel in Vintul de Jos, ten zuiden van Alba Julia. IDR III/i, 199, nr. 168. Gudea 1995, 78-80 en 1997 b, 28. Volgens Alföldy 1986, 391-392 was dit gebruikelijk tussen 124 en 156 na Chr. De overige plaatsen met de naam Noviomagus beschikten voorzover wij weten niet over stadsrecht: Noviomagus Regnensium (Chichester), Noviomagus Lexoviorum (Lisieux), Noviomagus (Saint-Germain-d'Estueil), Noviomagus Nemetum (Speyer), Noviomagus Treverorum (Neumagen). Deze datering zal elders uitvoerig worden beargumenteerd. Het diploma van Porolissum vormt daarbij een belangrijke aanvulling. Vgl. Macrea 1944-1948, 219-263. CIL III, 74; vgl. AE 1971, 376. CIL III, 788 en 7904. CIL III, ii5Ö=ER II, 1470 (Apulum)


21 Als men de gelijkstelling van de in Dacia aangetroffen Badones Reginae (CIL III, 14471) en de Boudunn(ae) Matres uit Keulen (CIL XIII, 8217) met deze godin accepteert, vgl. Wollmann 1975, 172. 22 Bogaers/Haalebos 1993. 23 ER II, p. 535-536. 24 Macrea 1944-1948, 232-242 met fig. 1; Wollmann 1975, 172, Abb. 2. 25 Macrea 1944, 227-232; Wollmann 1975,

m26 Macrea 1944-1948, 249-254. 27 Moga 1996, 185: Hercu/li Mag/usan/oiim/[L]Aurel. De laatste twee regels zijn moeilijk te lezen. 28 Beide namen betekenen stad. De eerste is afgeleid van het Latijnse civitas, de

tweede benaming is van Slavische oorsprong. 29 Ligging 230 20' 12"/ 47014' 35". 30 Men zou bij Jibou, waar de Agrij in de Somes uitstroomt, een fort verwachten ter afsluiting van dit dal en de Meseslimes. Hiervan is echter niets gevonden. De strategische betekenis van dit punt wordt echter duidelijk door sporen van een moderne geschutsopstelling op het plateau ten zuiden van deze stad. Van hieruit overziet men de dalen van de Somes, de Agrij en de Almasj. 31 Het oordeel van Wollmann 1974, 153: "Weitere Freilegungsarbeiten sind heute kaum noch möglich, da der gröjite Teil der Befestigungsmauem, das Praetorium und drei Ecktürme schon zu Ende des vorigen

Ajb. 12. TihauCetate. Magnetometrische kartering van het castellum met o.a. de principia in het midden, rechts daarvan het praetorium en sporen van barakken. Bij de zuidelijke hoek mogelijk een badgebouw en een reeks ovens. Schaal 1 :2000.

209


32 33 34

35 36

37 38

39

40 41 42

Jahrhunderts von den Dorfsbewohnernfast bis aufdie Grundmauern abgetragen wurden." is geheel ongegrond. Protase 1994, 75-101. Dit profiel kon in 1990 opnieuw worden bekeken. Apreann 1998, 79-91. Tacitus, Annales 4, 73; Historiae 4,19. Vgl. verder Alföldy 1968,14 en 51-52; Wollmann 1974,150-153 en RGA IV, 1981, 330 (B.H. Stolte). Vgl. RE IV, 1900, 267 (Cichorius). CIL 16,185 en RMD I, nr. 64 en II, 116 (vgl. ook 128); de eenheid wordt aangevuld in het diploma CIL 16,110 = RMD 1.47Vgl. RIB 1280-1281 (Risingham). Vgl. Haalebos 1977, 81-82: het hoofdkwartier neemt over het algemeen 4-5% van de totale ruimte in belag. Het fundament tekende zich in beide weerstandsmetingen (tot 50 cm en tot 100 cm) scherp af. Vgl. Haalebos 1977,30 (Zwammerdam). Vgl. hiervoor Hassall 1983. Hassall 1983,105-108 met fig. 4 (Künzing) en 116-118 met fig. 10 (Caerhun).

Literatuur en afkortingen AE: Vannét épigraphique. Revue des publi-

cations épigraphiques relatives a 1'antiquité romaine. Alfoldy, G., 1986: Die Truppenkommandeure in den Militardiplomen, in: W. Eek en H. Wolff, Heer und Integrationspolitik. Die römischen Militardiplome als historische Queue, Köln/Wien, 385-436. Benesj, J., 1978: Auxilia Romana in Moesia atque in Dada. Zu den Vragen des römischen Verteidigungssystems im Unteren Donauraum und in den angrenzenden Gebieten, Praha.

Bogaers, J.E./J.K. Haalebos 1993: Een armring voor Hercules Magusanus, Westerheem 42, 69-71. CIL: Corpus inscriptionum Latinarum, Berolini 1863-1986 w. Eek, W./E. Paunov 1997: Ein neues Militardiplom für die Auxiliartruppen von Germania inferior aus dem Jahr 127. Chiron 27, 335-353. ER: A.W. Byvanck, Excerpta Romana. De bronnen der Romeinsche geschiedenis van Nederland I-III, Rijks Geschiedkundige Publicatiën 73, 81 en 89 (19311947)Gudea, N., 1995: Über einige wiedergelesenen oder neuentdeckten MilitardiplomFragmente aus Porolissum, Acta Musei Porolissensis 19, 72-88.

Gudea, N., 1997 a: Der Dakische Limes.

210

Materialien zu seiner Geschichte, Jahrbuch des Römisch-Germanischen Zentralmuseums Mainz 44, 2-113.

Gudea, N., 1997 b: Das Römergrenzkastell von Moigrad-Pomet. Porolissum 1, Führer zu den archaologischen Denkmalern aus Dada Porolissensis 5, Zalau.

Haalebos,J.K.1977: Zwammerdam-Nigrum Pullum. Ein Auxiliarkastell am Niedergermanischen Limes, Cingvla III, Amsterdam. Haalebos, J.K., 1999: Trajan und die Hilfstruppen am Niederrhein, SaalburgJahrbuch (in voorbereiding). Hassall, M., 1983: The Internal Planning of Roman Auxiliary Forts, in: B. Hartley en J. Wacher (red), Rome and her Northern Provinces, Alan Surton, 96-130. IDR: Inscriptiones Daciae Romanae,

Bucurestii, 1975 w. Macrea, M., 1944-1948: Cultele Germanice in Dacia, Anuarul institului de studii classi-

ce 5, 219-263. Matei, A.V./I. Bajusz 1997: Das Römergrenzkastell von Romitao-Certiae, Führer zu den archaologischen Denkmalem aus Dacia Porolisensis 4, Zalau.

Moga, V., 1996: Inscriptions inédites a Apulum, in: M. Porumb (red.), Omaggio a dinu Adamesteanu, Bibliotheca Ephemeris Napocensis, Clusium, 183-185. Opreanu, C, 1998: Tihan, jud. Salaj, Cronica Cercetarilor, Campania 1997, 79-81. Protase, D., 1994: Castrul Roman de la Tihau (Jud. Salaj) in lumina cunostintelor acruale, Ephemeris Napocensis 4, 75101.

RE: Paulys Realencyclopadie der classischen Altertumswissenschaft, bearbeitet von G.

Wissowa e.a., Stuttgart 1893 v.v. RGA: J. Hoops, Realkxikon der Germanischen Altertumskunde, Berlin 1973 w. RIB: R.G. Collingwood/R.P. Wright, The Roman Inscriptions ofBritain, Oxford 1965 v.v. RMD: Margaret M. Roxan, Roman military diplomas 1954-1993, Institute of Archaeology, Occasional Paper 2, 9 en 14, London 1978-1994. Swinkels, L., 1996: Een leven te paard. Reiten Jur Rom, Nijmegen/Xanten. Wollmann, V., 1972: Ein Bataver im römischen Heer in Dakien, Germania 50, 247252.

Wollmann, V., 1974: Cohors I Canninefatium in Dakien, Germania 52,150-153. Wollman, V., 1975: Germanische Volksund Kulturelemente im römischen Dakien, Germania 53,166-174.


Nisvloeren met dierenvoorstellingen Een unieke vondst midden in een Vinex-bouwproject F.H. Landzaat

De druilerige woensdag 26 augustus 1998 zal ik mij altijd blijven herinneren. Toch fluitend nader ik op mijn fiets het nieuwe Vinex-bouwterrein in Houten. Ik passeer enkele gehelmde personen en grommende graafmachines en stap af bij een bouwkeet wanneer net een gevoelig lied van Marco Borsato verstomt en door een van de aanwezigen wordt overgenomen met "Julia zelfs je naam is mooi". Stil is het

er dus niet en vreemde blikken met: "Wat moet die snuiter daar nou weer",

kijken mij priemend aan. Ik laat mij hierdoor niet van mijn stuk brengen en als gastlid van de "Archeologische werkgroep Leen de Keijzer" betreed ik de enkele dagen tevoren gegraven proefput aan de Beusichemseweg (bekend als project Beu/Ie 2). Samen met de "Archeologische werkgroep Leen de Keijzer" doet Ton van

Rooyen (assistent van de provinciaal archeoloog)hier een onderzoek naar de reeds lang verdwenen boerderij de "Grote Fox".1 Op grond van resultaten van grondboringen werd besloten om met behulp van een graafmachine de bovenlaag van een vlak van 10 bij 5 meter te verwijderen. Op circa 60 cm onder het maaiveld kwam een groot pakket puin tevoorschijn. Een groot pakket baksteen- en vloertegelfragmenten Het pakket puin bestond vooral uit stukken baksteen en vloertegelfragmenten. Bouw- of sloopafval dat echt niet meer voor hergebruik in aanmerking kon komen. Het puin was vermengd met cementresten en fragmenten van eens gebruikt aardewerk. Hier ter plekke had iemand waarschijnlijk ooit dagen achtereen stenen zitten bikken. Men was vroeger zuinig en een

hele steen kon daarom weer opnieuw gebruikt worden, alleen het echt onbruikbare bleef achter. Dat gold ook voor de vloertegels. Al met al voor hen die zich wellicht niet voor dit soort bouwmateriaal interesseren een teleurstellende vondst. Maar als bestuurslid van de "Stichting Historie Grofkeramiek" had ik daar geen enkel probleem mee.2 Voor mij was dit een waar Luilekkerland! Op den duur kon ik een verzameling aanleggen die begon met de bekende kloostermop om via het Rijnen Vecht-, Drieling- Utrechts plat en diverse IJsselsteentjes te komen tot de eveneens met de hand gevormde Lekof Waalformaat.i

Tussen al dat bouwmateriaal bevonden zich twee twee lichtbeschadigde haardstenen.4 Bovendien trof ik twee verschillende nisvloeren aan, tegels van het formaat 20 x 20 cm. Nisvloeren werden gebruikt voor het bekleden van kaarsnissen.5 Nisvloeren met Bourgondische lelie en kandelaberversiering Nisvloeren worden ten onrechte ook wel als "vensterbanktegels" aangeduid, doch hebben niets met vensterbanken te maken.6 Ze komen weinig voor en dat is ook wel te verklaren, daar het aantal betegelde kaarsnissen in een huis niet zo groot is. Over het gebruik en de toepassing van (betegelde) kaarsnissen in het Nederlandse woonhuis is weinig bekend. Voor de oorsprong ervan moeten we teruggaan naar de elfde-eeuwse Islamitische architectuur. In ons land kwamen ze onder meer voor in boerderijen in de streek tussen Hoorn, Medemblik en Enkhuizen. Maar ook zuidelijker, in Monnickendam, Amsterdam en Haarlem, zouden

211


In Utrecht worden vaak kaarsnissen aangetroffen in combinatie met haardschouwen. Ze kunnen dan zowel dienen voor het veilig plaatsen van een kaars, als voor een potje dat men van het vuur heeft afgenomen.8 Nissen voor het plaatsen van een kaars komen dus niet zo veel voor, toch worden daarvoor speciale tegels gemaakt, de nisvloeren. In totaal trof ik in Houten twee gave nisvloeren aan en bovendien twee grote en drie kleine fragmenten ervan. Later bleek ook één van de andere werkgroepmedewerkers, Joke van de Barselaar, enkele brokjes tegel gevonden te hebben. Deze pasten helaas nergens bij. De twee gave tegels hebben het formaat van 20 x 20 cm. Ze zijn 24 mm dik en zijn voorzien van vier spijkergaatjes (afstand vier cm) in elk van de hoeken en één spijkergaatje midden in de tegel. De hoeken zijn voorzien van een versiering in de vorm van een Bourgondische lelie en vervolgens hebben alle een zogenaamde Kandelaberversiering.^

Natuurlijk hebben zij als nistegel een versierde zijrand. De kant van de tegel waar deze beschildering zich bevindt is wel het meest beschadigd. Dit is ergens wel logisch. Hier stak de tegel namelijk enkele centimeters buiten de muur waarin deze gemetseld zat. Men plaatste er voorwerpen op en men stootte er tegenaan.

Afb. 2.

Afbeeldingen op de nisvloeren

AJb.3.

resten van betegelde nissen teruggevonden zijn. Het Stedelijk Museum "De Moriaan" te Gouda bezit een zeventiende-eeuws "tegelplaaf'-nisje, dat waarschijnlijk in Harlingen is gemaakt.7

212

De eerste gave nisvloer die gevonden werd, is voorzien van een Bourgondische lelie in de beide hoeken en een zogenaamde kandelaberrandversiering. In het midden van de tegel prijkt een besnorde rat met bijpassende lange staart, terwijl de tweede gave vloer is voorzien van een rechtopzittende en achteromkijkende vos (afb. 1). De afgebeelde vos klemt zijn staart tussen de poten. Het grootste nisvloerfragment heeft dezelfde randversiering als de twee gave exemplaren en laat nog compleet


een springende hond met halsband zien (afb. 2). Het volgende fragment (afb. 3) laat nog net een stukje zien van een niet thuis te brengen dier met staartje. Dan zijn er nog twee hoekstukken met wederom een Bourgondische lelie. Van het laatste fragment zijn helaas geen bijpassende stukken gevonden. Dit fragment (afb. 4) wijkt sterk af van de andere tegels en tegelfragmenten. Het toont ons vermoedelijk een deel van een landschap op een grote tegel (vloer) van wellicht eveneens het formaat van 20 x 20 cm. Dit stuk tegel laat in ieder geval een gracht (of een riviergedeelte) zien met daarop varend een roeibootje met twee(?) personen. De oever (of een hoge stads- of kademuur) is voorzien van houten hekwerk. Het roeibootje vaart in de richting van een vooruitspringende in het water staande toren)?). De toren(?) is opgebouwd met grote vierkante stenen. Alle gevonden nisvloeren of fragmenten daarvan, hebben een versierde zijrand (afb. 5). De datering van de nisvloeren Nisvloeren worden zelden teruggevonden. Toch worden zij in de literatuur zo nu dan genoemd. In ieder geval wordt de kandelaberomlijsting altijd uitvoerig gemeld. Een fraaie afbeelding staat in het boek van Dingeman Korf.10 Hij vermeldt daarbij, dat de door hem afgebeelde tegels (13,2 x 13,2 x 1,3 cm) afkomstig zijn uit verschillende werkplaatsen. Ook beeldt hij diverse Bourgondische lelies af, waarbij hij de eerste helft van de zeventiende eeuw als datering opgeeft. Jan Pluis vermeldt dat de zijkant van de tegels die in zicht kwamen, met een slingerof zigzagmotief beschilderd zijn. Hij beeldt een nisvloer af, die zeker aan drie zijkanten is beschilderd: de in Houten gevonden tegels zijn slechts aan ĂŠĂŠn zijde beschilderd. Pluis schrijft voorts dat nisvloeren een afmeting kunnen hebben van achttien

Ajb.4. tot twintig cm in het vierkant. De kaarsnis was normaliter slechts veertien cm diep, zodat de nisvloer ongeveer vijf cm uitstak. De door Pluis beschreven nistegels dateren alle uit de zeventiende en uit de eerste helft van de achttiende eeuw. Hij acht het niet uitgesloten dat nisvloeren in Amsterdam en mogelijk ook in Hoorn vervaardigd zijn." Naar mijn mening mag Utrecht daaraan toegevoegd worden. Houten ligt immers onder de rook van die stad en Utrecht had reeds vanaf 1616 een tegelbakkerij. Deze lag op het St. Mariebolwerk.12 Wickenburghselaan 34 3998 JX Schalkwijk

Ajb.5.

213


Noten 1 Leen de Keijzer (overleden 1995) was een plaatselijk en regionaal bekend amateur-archeoloog met veel archeologische en historische kennis. Hij hield lezingen en schreef verschillende artikelen en boekwerkjes. Hij ontving uit handen van prins Bernhard voor al zijn werk de Zilveren Anjer. Zijn naam is nu verbonden aan de Archeologische Werkgroep Houten, onderdeel van de Historische Vereniging russen Lek en Rijn. 2 De Stichting Historie Grofkeramiek houdt zich bezig met het verleden van de dakpannnen-en baksteenindustrie in Nederland. De stichting wil voorkomen dat de lange geschiedenis van deze nijverheid in de vergetelheid raakt. De stichting beschikt over een grote collectie bakstenen, dakpannen en vloertegels en daarnaast over een omvangrijk archief. Er verschijnt halfjaarlijks een Nieuwsbrief en eenmaal per jaar is er een excursie naar een nieuwe en oude steen- of pannenbakkerij in Nederland. Contactadres: Trasmolen 19, 8754 GL Makkum. 3 Na de herontdekking van de baksteen in Nederland ontstonden diverse baksteenformaten, die aanvankelijk nog overeenkwamen met het formaat van de gebruikelijke natuursteen. In het algemeen kan gezegd worden dat het formaat aangeeft in welke tijd de steen gemaakt is. Een vuistregel is "hoe groter hoe ouder". Maar ook nadat nieuwe (kleinere) formaten in zwang kwamen, bleven daarnaast de traditionele grote bakstenen vaak nog geruime tijd in gebruik. Bovendien had elke streek in Nederland lang zijn eigen formaten. Toch is men wel steeds bezig geweest er een eenheid in te brengen. Zie Hollestelle 1961, p. 77-99. 4 In de Zuidelijke Nederlanden ontstond in de vijftiende eeuw een speciale bedrijfstak die zich richtte op het bakken van haardsteen. Vandaar vond export plaats naar andere streken. Na het eerste kwart van de zeventiende eeuw verdween de haardsteen nagenoeg geheel. Zeer uitvoerig heeft mej. Dr. J. Hollestelle over dit onderwerp gepubliceerd: Hollestelle 1959 kolom 257-278, idem 1961, p. 75 en idem 1971, p. 316-328. 5 De zeventiende-eeuwse wandtegeltjes hadden doorgaans het formaat 13 x 13 cm (5 duims). Afwijkende formaten komen vooral in de eerste helft van de ze-

214

6 7 8 9

10 11 12

ventiende eeuw voor. Na 1830 ziet men een toename van tegels met de afmetingen 15 x 15 cm. Tegels met een afmeting van circa 19 x 19 cm worden "vloeren" genoemd. Men maakte ze speciaal voor de bodem van kaarsnissen. Overigens bestaan er ook nog tal van tussenliggende maten. Zie: Pluis 1997, P-57Pluis 1997. De Ree 1989. Klück 1990, p. 70; Bakker en Hoekstra 1990, p. 84 Kandelaber- of balusterversiering, zie: Pluis 1997, p. 515; Veiling cat.1942, nr.429 ("Blauwe dieren en figuren in kolomband") en Cat.Museum Boymans 1942, nr.53 ("De zijkanten der tegels vormen tezamen een pilaar. Tusschen deze kolommen een dier. Hoekvulling heraldische lelie"). Korf 1961, pag. 44,112 en kleurenfoto nr. 26 na pag. 180. Pluis 1997, p. 61-62. Landzaat 1985. Het tijdschrift Tegel verschijnt eenmaal per jaar en wordt uitgegeven door de Stichting Vrienden van het Tegelmuseum 'It noflik Sté'. Contactadres: M.L.H, van Veen, Dommeldal 10, 5282 WC Boxtel

Literatuur Bakker, G. &T. Hoekstra, 1997. Het Stenen Geheugen. Utrecht. Catalogus Museum Boymans 1942. Rotterdam. Groot, H.L. de (red.) 1990. Het vuur beschouwd. Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum Utrecht 1990. Hollestelle, J., 1959. Haardstenen, Bulletin Nederlandse Oudheidkundige Bond. 6de serie nr. 12, kolom 257-278. Hollestelle, J., 1961. De steenbakkerij in de Nederlanden tot omstreeks 1560. Assen. Hollestelle, J., I97o-'7i. Herkomst en verspreiding van haardstenen in de Nederlanden, Antiek V, p. 316-328. Klück, B., 1990. Huis en Haard. In: De Groot (red.) 1990, p. 55-76. Korf, D., 1961. Tegels. Bussum. Landzaat, F.H., 1985. Afvalvondsten van een Utrechtse tegelbakkerij in de Bemuurde Weerd, Tegel nr. 13, p. 18. Pluis, J., 1997. De Nederlandse Tegel. Decors en benamingen 1570-1930. Leiden. Ree, G.J.M, de, 1989. Reconstructie van de Westfriese schouw met nissen, Tegel, nr. 17. Veilingcatalogus 1942. Mak van Waay, Amsterdam.


Kort archeologisch nieuws 'Aardwerken' toch bewoond In strijd met alle gangbare theorieën blijken de prehistorische 'aardwerken' bij de Schelsberg in Heerlen toch bewoond te zijn geweest. Deze door wallen en grachten omgeven terreinen waarin zich afval- en paalkuilen bevinden, dateren uit de Jongste Steentijd (± 4000 v.Chr.). Ze worden toegeschreven aan de Michelsberg-cultuur. Tot nu toe werd aangenomen dat ze louter voor rituele doeleinden werden gebruikt. Archeologen van de ROB ontdekten dat ter plaatse graan verbouwd en geconsumeerd werd. Mede daaruit leidden zij af dat de aardwerken ook bewoond moeten zijn geweest. Limburgs Dagblad, 13 augustus 1999

Keizerlijk paleis in Zutphen Op het 's Gravenhof in Zutpen zijn resten van een keizerlijk paleis gevonden. Het gaat om een stuk muur van ruim een meter dik en tien nieter lang, opgebouwd uit moerasijzererts en tufsteen. De oorspronkelijke lengte moet zo'n vijftig meter zijn geweest. Het paleis moet tussen 1000 en 1050 zijn gebouwd. Ook zijn er delen van een ronde toren aangetroffen. NRC Handelsblad, 21 augustus 1999 Sarcofagen in zee Voor de kust van Stavoren zijn delen van twee stenen sarcofagen gevonden. Hoogstwaarschijnlijk zijn deze grafkisten afkomstig van het klooster van Sint Odulfus dat in de 16e eeuw door de Zuiderzee werd opgeslokt. Duikers van de archeologische werkgroep van Miramar uit Stiens hebben nu goede hoop dat ze het klooster, waarvan de abdij reeds in 838 gebouwd is, op het spoor zijn. Leeuwarder Courant, 26 augustus 1999

Museum Het Valkhof geopend Koningin Beatrix heeft in Nijmegen het nieuwe Museum Het Valkhof geopend. Het nieuwe museum herbergt de collecties van de voormalige musea de Commanderie van Sint Jan (middeleeuwse en moderne kunst) en Museum Kam (Romeins). Het gebouw is een ontwerp van Ben van Berkel, bekend van onder andere de Erasmusbrug in Rotterdam. Neanderthalers toch jagers Friesch Dagblad, Lange tijd werd geloofd dat Neanderthalers 13 augustus 1999 aaseters waren. Daar is nu voorgoed een einde aan gekomen. Archeologen hebben een groot aantal vindplaatsen kritisch bekeOnderzoek in het water gevallen ken en zijn tot de conclusie gekomen dat Het archeologisch bodemonderzoek bij de Neanderthalers niet alleen jagers waren, oude kademuur langs de IJssel in Deventer maar daarbij ook systematisch en selectief is letterlijk in het water gevallen. Een gete werk gingen bij de verwerking van de deelte van de rivierbodem had droog moebuit. Al langer hadden paleo-biologen er op ten vallen door een damwand, maar de gewezen dat de Neanderthaler onmogelijk rivierbodem is te modderig om er een spade darmflora kon bezitten om de explosie de in te steken. Juist van deze plek hadden van micro-organismen van het aas op lanarcheologen veel verwacht, omdat in gere termijn weerstand te kunnen bieden. vroeger tijden veel afval van de kade afgeNRC Handelsblad, kieperd is. 4 september 1999 Deventer Dagblad, 16 augustus 1999 Knuppelweg in Achterhoek Bij de uitbreiding van het bedrijventerrein Nijmegen koopt Romeins graf De Rieze in Ulft is een knuppelweg aangeDe gemeente Nijmegen heeft voor een ton troffen. Knuppelwegen werden vooral aande archeologische collectie aangekocht van gelegd in de 14e eeuw om wegen en paden de kloosterorde der Jezuïeten. De gemeenin drassige bodem begaanbaar te maken. te wil graag de collectie van de orde, die Dat gebeurde met boomstammen, takken vertrekt uit de stad, behouden. Voor het en dergelijke. grootste gedeelte gaat het om de inhoud van één Romeins graf van een kennelijk Gelderse Post, zeer welvarend man. Wat er met de collec8 september 1999 tie gaat gebeuren is nog niet duidelijk. De Brug Nijmegen, 18 augustus 1999

215


2100 jaar oude Friese dijk

Middeleeuwse kerk in Neer

Tijdens onderzoek op de terp in Peins (Friesland) is een dijk aangesneden uit de eerste eeuw voor Christus. Daarmee is het bewijs geleverd de bedijking van Friesland niet in de Middeleeuwen begon, maar al in de Ijzertijd. Vermoedelijk is hier sprake van een ringdijk van 150 lengte, waarbinnen graan en andere akkerbouwproducten werden verbouwd. Dat is opmerkelijk, want het was nog niet bekend dat de bewoners in die tijd in het kwelderlandschap aan akkerbouw deden. De dijk bestond uit plaggen en was zo'n 1,5 meter hoog.

Amateur-archeologen van de Studiegroep Leudal hebben een zij muur van de oude middeleeuwse kerk in het centrum van Neer teruggevonden. De muur is opgetrokken uit Maaskeien en mergelblokken. Dat wijst er op dat er in Neer ooit nog een oudere kerk heeft gestaan. Globaal genomen werd voor kerkbouw in Limburg tussen 900 en 1200 alleen Maaskeien gebruikt. Pas daarna werd mergel als bouwmateriaal toegepast, vaker als aanvulling op hergebruikte Maaskeien.

Friesch Dagblad, 10 september 3999

Dagblad de Limburger, ij september Middeleeuwse veldoven

Onbekend kasteel Groningen

Ten noorden van de stad Groningen is men gestuit op de resten van een onbekend middeleeuws kasteel, dat eigendom moet zijn geweest van de Heren van Selwerd. Tot nu toe werd aangenomen dat deze heren maar één kasteel hadden, dat in 1338 werd verwoest. Het nieuw gevonden kasteel is verwoest in 1357 door boze kooplieden, wat het einde betekende van de feodale tijd. De muren van het kasteel werden met ossen omvergetrokken. De muur moet 20 meter hoog zijn geweest. Algemeen Dagblad, 13 september ï Prehistorisch kamp Posterholt

Bij Posterholt in Limburg is een prehistorisch jagerskamp ontdekt van 9000 jaar oud. Vondsten wijzen erop dat in het kamp werktuigen werden gemaakt, huiden werden schoongemaakt en hout, been en geweien werden bewerkt. De jagers moeten geruime tijd in het kamp hebben doorgebracht. Algemeen Dagblad, 35 september 1999

Bij graafwerkzaamheden in de Eemspoort zijn de overblijfselen gevonden van een middeleeuwse veldoven. De oven stamt uit ongeveer 1300. Het is voorlopig nog een raadsel waar hij voor gebruikt is - in ieder geval niet voor stenen of potten. Nieuwsblad van het Noorden, ij september 1999 Middeleeuwse panden in Venlo

Venlo is veel rijker aan middeleeuwse bouwrestanten dan het stadbesruur zelf weet. Een bouwhistoricus in dienst van de gemeente Utrecht, Bart Klück, kwam bij een eerste inventarisatie uit de losse pols uit op dertien panden. Sommige daarvan staan niet eens op de monumentenlijst. Het lukraak binnenstappen van twee van deze panden leverde al een gave middeleeuwse kelder en dito zolder op. De gemeente erkent dat voorheen eigenlijk alleen naar de gevels werd gekeken en zoekt naar mogelijkheden voor nader onderzoek. Venlo verwierf reeds stadsrechten in 1343. Dagblad de Limburger, 28 en 30 september 1999 Verrassingen in Broekhoven

Kasteel Poederoijen teruggevonden

Bij dakwerkzaamheden in Poederoijen heeft de ROB resten van het gelijknamige kasteel teruggevonden. Delen van de keuken, stortkokers, ovens en een stukje slotgracht bleken verscholen te gaan in het dijktalud. Vermoedelijk stammen de delen uit de 14e eeuw. Het kasteel is in 1508 door soldaten uit 's-Hertogenbosch verwoest. De resten verkeren in een prima staat en worden mogelijk beschermd als monument. De Toren, 16 september 1999

216

Opgravingen van het Amsterdams Archeologisch Centrum in de Broekpolder (Westland) hebben aardig wat hoofdbrekens opgeleverd. In het IJzertijd-complex trof men diepe putten of schachten aan van 90 cm doorsnede en drie meter diep. Op de bodem lagen etensresten, botjes en complete potten. Hoe ze gegraven zijn is een raadsel. Een rituele betekenis ligt voor de hand. Een ander mysterie is het grote aantal dierbegravingen - meestal runderen - die dateren van de Romeinse tijd tot de 19e eeuw. De dieren zijn duidelijk 'behandeld': van sommige zijn de poten afgehakt en ze zijn dui-


delijk gerangschikt. Ook hier wordt gedacht aan iets ritueels. Menselijke overblijfselen zijn merkwaardigerwijs niet aangetroffen. Volgens een archeoloog zijn de doden destijds wellicht in zee of in het Oer-IJ geworpen. IJmuider Courant, j o september 1999 Archeologen graven haringhaven op

In Vlaardingen zijn restanten van een 16e eeuwse haringhaven blootgelegd. In het Buizengat kwam onder de aarde een houten constructie van palen en planken tevoorschijn, waarlangs vroeger de schepen aanmeerden. Tussen de balken en planken bevindt zich veel 16e eeuws afval, waarmee destijds een deel van de haven is gedempt. De Vlaardingse haringvloot was vanaf 1750 tot aan de 20e eeuw de grootste ter wereld. Spits, 4 oktober 1999 Massagraf opvarenden Batavia

Luguber nieuws over Nederlanders in den vreemde. Archeologen menen het massagraf te hebben gevonden met de slachtoffers van de muiterij op het VOC-schip de Batavia. Dit schip liep in 1629 voor de

Vingerhoeden en ntiairingen '• uit de Amsterdamse bodem

Australische westkust op een rif. De meeste opvarenden wisten een nabijgelegen eiland te bereiken. Er brak echter een bloedige strijd uit, waarna 125 opvarenden (waar onder ook vrouwen en kinderen) door de muiters werden gedood. De muiters werden maanden later, na hun redding, veroordeeld en opgehangen. Het wrak van de Batavia is in 1963 teruggevonden, gereconstrueerd en inmiddels op weg naar Australië. Groninger Dagblad, 8 oktober 1999 Beestjes bedreigen onderzoek

Het archeologisch onderzoek op het tracé van de toekomstige A73 wordt gefrusteerd door dieren. Op één van de terreinen in de buurt van Swalmen krioelde de bodem dusdanig van beestjes (zoals wormen en mollen), dat alle mogelijke grondsporen vervaagd en vaak zelfs uitgewist waren. Op andere delen van het traject kwamen trouwens sporen uit de steentijd, late bronstijd en Middeleeuwen tevoorschijn. Dagblad de Limburger, 9 oktober 1999

Paul van der Heijden

AWN-reeks no. 2 is uit 'Vingerhoeden en naairingen uit de Amsterdamse bodem, productietechnieken vanaf de late middeleeuwen'. AWN - reeks no. 2 Catherine A. Langedijk en Herman F. Boon Vingerhoeden en naairingen uit de Amsterdamse bodem 112 pagina's, ill., ISBN 90 71312 06 2

Een onmisbaar boekwerk voor het determineren van vingerhoeden en naairingen en een interessant boek voor degenen die meer over de productiemethoden van deze voorwerpen willen lezen. Kortom, een boek dat in uw boekenkast thuis hoort. Een uitgebreide summary maakt het boek ook geschikt voor engelstaligen. Prijs voor leden ƒ 21,-, voor niet-leden ƒ 32,- (excl. ƒ 5,- verzendkosten voor één bijlage). Het boek is te bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorekening 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, ov.v. AWN-reeks no. 2. Na november kan het bovendien bij een groot aantal afdelingssecretariaten, zonder verzendkosten worden gekocht. Ook de AWN-reeks no. 1 'Zusters tussen twee beken' is nog verkrijgbaar tegen overmaking van ƒ 27,- (incl. verzendkosten) op bovenstaande girorekening, o.v.v. AWN-reeks no. 1.

217


Boven het maaiveld De slinger

De slinger bestaat uit een eind touw met in het midden een gevlochten verbreding (foto) waarin de steen wordt gelegd.

218

Als we de bijbel lezen, dan is het gebruik van de slinger als wapen al heel oud. David was een herder die al een slinger gebruikte. Dit was ongeveer rond 3000 voor Christus. Het materiaal van de slinger bestond uit gevlochten touw en niet uit schaapwol. Dit kan ik bewijzen. De herders hebben waarschijnlijk de slinger bij toeval ontdekt. Ze sponnen en vlochten hun draden zelf. De slinger is een stuk touw met in het midden een verbreding, een soort mandje, waar de steen in gelegd wordt. Men houdt de beide uiteinden in ĂŠĂŠn hand en draait de slinger snel rond boven het hoofd. Aan het ene uiteinde is een lus bevestigd die om de duim heen gaat en het andere uiteinde laat men op het juiste tijdstip los en de steen treft dan doel. In films worden veel fouten gemaakt met de slinger en het gebruik ervan. Ook de materiaalkeuze is vaak verkeerd, bijvoorbeeld een slinger van leer in plaats van gevlochten touw.

De eerste slingerkogels waren gladde stenen. De steen moet rond en glad zijn, anders blijft de steen haken tijdens het draaien van de slinger en de steen vliegt er dan verkeerd uit. David ging naar de rivierbedding, zoals de andere herders dat ook deden. De gladde stenen werden gevormd door het stromende water. Later werden de slingerkogels gemaakt van gebakken klei en in de Romeins tijd werden ze gegoten van lood (zie foto). Waar werd de slinger voor gebruikt? Ten eerste werd de slinger heel vroeger gebruikt door herders en boeren om dieren te verjagen en op te jagen, bijvoorbeeld schapen of om vogels te verjagen uit rijst- of tarwevelden of andere gewassen. Hij werd ook voor de oorlogvoering gebruikt. De Benjaminieten en de Romeinen hadden in het leger slingerafdelingen. Zij waren zeer gevreesd. Toen ik onlangs in Afrika was, in Gambia om precies te zijn, heb ik een ontdekking gedaan. Ik was tijdens een rondreis bij een primitieve stam. Ik ontdekte dat zij de slin-


ger gebruiken om vogels uit het rijstveld te verjagen. Deze stam leefde nog in de ijzertijd. Ik kreeg les in het gebruik van de slinger en sindsdien oefen ik hiermee aan het kanaal. Mijn hypothese is dus dat in Nederland in de ijzertijd de slinger gemaakt was van gevlochten touw en dat deze gebruikt werd om vogels uit het tarweveld of ander gewassen te verjagen. Het is niet helemaal bekend wanneer de slinger verdween. In de 17e eeuw werden ze nog door kinderen gebruikt om mee te spelen. Ik zou graag meer willen weten over het gebruik van de slinger en over slingerkogels. Peter van der Sluys Dahliastraat 9a 3202 SJ Spijkenisse Tel. 0181-614573

Peter van der Sluys in actie met de slinger.

219


Literatuurbespreking Foto rechts: Johannes Smetius

Johannes Smetius - Nijmegen, stad der Bataven. SUN, Nijmegen 1999, ISBN 90 6168 6601, 2 delen in cassette, 142 en 256 pp, ƒ 29,50. De Nijmeegse predikant Johannes Smetius maakte zich in de 17e eeuw onsterfelijk door als eerste Nederlander een gigantische collectie oudheden aan te leggen. In Nijmegen was daar immers genoeg van voorhanden. Smetius ontwikkelde zich binnen korte tijd tot een vermaard oudheidkundige en zijn 'Cabinet' trok internationale belangstelling van wetenschappers en gezagsdragers. Helaas liep het niet te best af met zijn collectie: na zijn dood werd deze in zijn geheel verkocht en verspreidde zich over Europa. Het grootste gedeelte is niet meer te traceren. Johannes Smetius zette zijn bevindingen en theoriën uiteen in een boek, dat geheel volgens de humanistische traditie in het Latijn was geschreven. Ter gelegenheid van de opening van Museum Het Valkhof hebben twee latinisten dit werk nu voor het eerst vertaald. Bovendien hebben ze er een alleraardigste inleiding bij geschreven, die als begeleidend boekje is toegevoegd. De combinatie van deze twee boeken geeft een warm inzicht in de wetenschapsbeoefening van de zeventiende eeuw. Smetius was in de geschiedsschrijving van Nijmegen en Romeins Nederland zijn tijd

Vondsten uit de collectie van Smetius. Alleen de twee rechter olielampjes zijn teruggevonden.

220

ver vooruit. Zijn identificatie van Nijmegen als het uit Tacitus bekende Ulpia Batavorum is sindsdien nauwelijk meer in twijfel getrokken. Uiteraard sloeg hij in onze moderne ogen ook vaker de plank volledig mis. Zo ging hij er van uit dat de Bataven - als enige Germaanse volk - buitengewoon beschaafd waren en al een stad hadden gesticht vóór de komst van de Romeinen. Daartegenover staat weer dat Smetius de eerste Nederlander was die vondsten poogde te dateren aan de hand van gevonden munten. Eveneens was hij de eerste die tekeningen maakte van zijn vondsten. Een beetje storend aan deze publicatie is


dat hij niet helemaal up-to-date is. Vooral in de uitleg over wat we nu weten van Romeins Nijmegen zit een hiaat van enkele jaren - en dat terwijl het boek pas zojuist verschenen is. Nieuwe, belangrijke informatie over het jaartal waarin Nijmegen stadsrechten kreeg, de aanwezigheid van een inheemse nederzetting in Nijmegenwest en de lokatie van het laat-Romeinse fort op het Valkhof komen er niet in terug. Bovendien is het uit archeologisch oogpunt gezien jammer, dat niet in één moeite door de catalogus is vertaald die Smetius van zijn eigen collectie heeft gemaakt: Antiquitates Neomagenses. Dat is voor archeologen de werkelijke, verloren gegane schat. Maar al met al is Nijmegen, stad der Bataven meer dan de moeite waard. Paul van der Heijden

naar middeleeuwse bewoningssporen, die aan het licht kwamen tijdens het graven van een watering op Overflakkee. 'De rand Rias Olivier. Sprekend Verleden. Met De van een tonput van eikenhout steekt uit het Motte op stap door de geschiedenis van Goeree- opgravingsvlak. Net afgebrokkelde tanden!' Overfiakkee. Ouddorp. De Motte, 1999. Met beeldend proza neemt Rias je iedere keer weer bij de hand en voert je naar de 112 blz. Prijs ƒ 17,50. Verkrijgbaar bij de rijke geschiedenis van Goeree-Overflakkee. boekhandel. Het liefst vanuit één van de vele archeologische onderzoeken, door De Motte verricht. Rias Olivier, onze voormalige hoofdredacDe verhalende gedeelten zijn in een bruin teur, heeft in maart 1969 aan de wieg gekader geplaatst. Het boek begint met het staan van De Motte, vereniging van amamottekasteel Spreeuwensteijn bij Ouddorp. teurarcheologen voor Goeree-Overflakkee. Want daar heeft de vereniging vorm gekreDe vereniging bestaat dit jaar 30 jaar. Het gen. En verder? Of het nu om een eentoeval wil, dat het Streekmuseum Goereehandsfluitje in het stadje Goedereede (GueOverflakkee te Sommelsdijk dit jaar 50 jaar derree) of het prille dorp Dircslant gaat, bestaat, reden te meer om één en ander geRias trekt je het verhaal binnen. De Schans zamenlijk te vieren. Bij die gelegenheid bij Ouddorp en die bij Ooltgensplaat krijgen doen ze niet één, maar zelfs twee uitgaven gelijkelijk aandacht. Ook de bijdrage over het het licht zien. Jan Both schreef 'Van meeoptrekken van de stadsmuren rond Goestoof tot Deltawerken - Industrieel Erfgoed dereede is hoogst instructief. Aan de hand op Goeree-Overflakkee' en Rias Olivier van plattegronden vanaf ca. 1500 beschrijft bundelde bijdragen in 'Eilandennieuws' tot hij de weergave van de stadsmuren erop. 'Sprekend Verleden; met De Motte op stap 'Nog een kromming en tussen een opening voor de geschiedenis van Goeree-Overflakin het riet zagen ze de nederzetting in het kee', dat in boekvorm voor mij ligt. veen. Alles leek gelukkig in orde. Uit de 'Vanaf het maaiveld sta je met één stap ontluchtings gaten in de rieten daken krineigenlijk een sprong - in de Middeleeuwen. gelde rook.' Dit is een fragment uit 'Boeren Al enkele weken doet De Motte onderzoek in Berwoutsmoer', waarin een vader en zoon op de terugweg zijn uit Vlaanderen, waarvandaan ze goederen hebben meegenomen die ze geruild hebben tegen eigen produkten. En waar dat Berwoutsmoer precies gelegen heeft? Dat is de enige aanmerking die ik heb. Ik mis een overzichtskaartje. Verder niets dan lof voor dit ook uiterlijk zeer verzorgde boek, dat met aanstekelijk plezier is geschreven. Paul Stuurman

Reconstructie van het stadje Goedereede in het begin van de 16e eeuw, door Matthijs Mijnders.

Vignet van De Motte, met het 13eeeuwse mottekasteel Spreeuwensteyn.

221


De liminele Neanderthaler was voor het westers denken een intrigerend en tegelijkertijd weerzinwekkend wezen. Spotprent uit de negentiende eeuw. (Uit besproken boek.)

222

J. Deeben & E. Drenth (red.). Bijdragen aan het onderzoek naar de Steentijd in Nederland. Verslagen van de 'Steentijddag' 1. ROB

Rapportage Archeologische Monumentenzorg 68. Amersfoort 1998.139 bladzijden. : Prijs ƒ 25,-. In deze bundel is een aantal van de lezingen zoals die verzorgd zijn tijdens de Steentijddagen van 1993-1995 bijeengebracht. De diverse auteurs benaderen de steentijd in elf artikelen vanuit verschillende invalshoeken. D. van Reybrouck opent met een artikel over de hedendaagse beeldvorming ten opzichte van de Neanderthaler. De vraag is waarom Neanderthalers met primitiviteit geassocieerd worden. E. Rensink stelt Magdalénien-vindplaatsen in het lössgebied van Nederlands Limburg aan de orde. De lezer wordt beproefd: "Het gaat om lössbodems waarvan de A-horizont en soms ook een deel van de B2t-horizont door erosie zijn verdwenen. De in sterk hellend terrein gelegen vindplaats Sweikhuizen-OS wordt gekenmerkt door een associatie van loss-, tertiair- en terrashellinggronden (Ahz)" Wie lust er nog peultjes? Een dergelijke benadering schrikt mij in ieder geval af. Helaas vertonen meer artikelen in deze bundel het euvel van een al te technische dan wel hoogdravende benadering. Van J.W.H. Hogestijn is een artikel opgenomen over de enkelgrafcultuur in het westelijk kustgebied van Nederland. Inhoudelijk: meer dan interessant, maar... De vegetatie duidt hij louter met Latijnse termen aan. Maar misschien weten andere lezers wel meteen wat er bedoeld wordt met Acer campestre, Rhamnus catharticus of Frainus excelsior. Het landschap omstreeks 2500 voor Chr.

was "gradiëntrijk" komen we te weten. We krijgen verder informatie over de "technomische aspecten van aardewerk" (?), over secundair gebruik van aardewerkscherven als "loamers". Er is sprake van "transport van huiden met falanxen". Waarschijnlijk worden hier phalangen bedoeld. Een falanx is weer andere koek. Waar is dit voor nodig, vraag je je al lezend af. Hogestijn heeft, in samenwerking met Evert van Ginkel, namelijk al lang bewezen dat hij zijn toevlucht niet hoeft te nemen tot termen als "extractiekampen" om de lezer te overdonderen. Lees daarvoor zijn uitmuntende boek "Bekermensen aan zee", verschenen in 1997. Waarschijnlijk was dit artikel een aanloop tot dat boek, maar waarom is het dan nog opgenomen in deze bundel? Dat het ook anders kan, blijkt uit het verhaal van Nico Arts. Mesolitische nederzettingen met neolithische artefacten op de Noord-Brabantse zandgronden vormen zijn onderwerp. Duidelijk geschreven, overzichtelijke tabellen, heldere tekeningen. De tekeningen van vuurstenen voorwerpen in deze bundel zijn in het algemeen trouwens goed verzorgd. Soms wekken ze regelrecht jaloezie op. Voorbeeld daarvan is het tekenwerk bij het artikel van Van der Lee. Wie ooit een stuk vuursteen heeft proberen te tekenen, weet wat voor een beulswerk het moet zijn iets dergelijks uit handen te krijgen. De bijdrage van Van der Lee behandelt de mesolithische vindplaats Westelbeers in NoordBrabant. Het onderzoek is daar begonnen in 1964 en nog steeds niet afgerond. De minutieuze manier waarop het werk, mede door amateurs, wordt uitgevoerd heeft inmiddels interessante resultaten opgeleverd en belooft veel goeds voor de definitieve publicatie. H.B.G. Scholte Lubberink beschrijft de landschappelijke ligging van archeologische sites uit de steentijd en vroege bronstijd in Noordoost-Twente. Limburg is zeer goed vertegenwoordigd want naast de al genoemde Magdalénien-vindplaatsen is ook plaats ingeruimd voor artikelen over de Michelsberg-cultuur, over Valkenburgvuursteen, over vuursteen uit de Roerstreek en over vuursteen uit Rullen en Rijckholt. In dit laatste artikel onderzoekt J.P. de Warrimont kleur en andere kenmerken met betrekking tot vuursteen. uit Rullen en Rijckholt. Interessant, maar zonder afbeeldingen in kleur tamelijk theoretisch. Tegen vlekjes, spikkels en gele en bruine kleurvariaties helpt een plaatje toch het best. Terug naar het openingsartikel over de primitiviteit van de Neanderthaler. Daarin definieert Reybrouck het begrip liminaliteit als volgt:


"Voorwerpen, gebeurtenissen en wezens die voor een cultuur moeilijk binnen het bestaande begripskader te classifiëren zijn, worden in de antropologie aangeduid als limineel. Door die 'categoriale ambiguïteit' weideen ze zowel belangstelling als weerzin op." Eenvoudig is anders. Ik houd het erop dat ik met het lezen van deze vuursteenbundel een liminele ervaring heb opgedaan. Peter Vissers Johan van Heesch, De muntcirculatie tijdens de Romeinse tijd in het Noordwesten van Gallia Belgica, de civitates van de Nerviërs en de Kunst en Geschiedenis. Monografie van nationale archeologie n. D1998/0550/9. Prijs BF 900,-, 353 p. In de serie 'Monografieën van nationale archeologie' is een proefschrift verschenen, dat put uit de sinds 1960 begonnen databank: 'Corpus van antieke munten gevonden in België. Deze belangwekkende dissertatie richt zich zowel tot archeologen als numismaten. De muntvondsten worden in hun archeologische context bestudeerd en er wordt ingegaan op de circulatie en het muntgebruik in de civitaties van de Nerviërs en de Menapiërs. Naast de geografische spreiding van de vondsten worden de circulatiepatronen binnen de nederzettingen, de muntschatten en de geïsoleerde vondsten in detail besproken. Aandacht wordt tevens besteed aan de archeologische context van de muntvondsten uit villa's, landelijke nederzettingen, vici, versterkingen, grafvelden en cultusplaatsen. In een drietal onderscheiden perioden van de Romeinse tijd bestudeert de auteur in even zovele hoofdstukken de omlooptijd van de munten en de evolutie van het muntgebruik. Hij behandelt de verschillende muntdevaluaties en de economische en monetaire gevolgen daarvan, alsook de invloed van de algemene monetaire politiek van de overheid en van de militaire operaties in deze gewesten op de muntcirculatie. Het boek bevat daarenboven een systematische catalogus van de Keltische, Romeinse en Merovingische muntvondsten uit de nederzettingen van de Nerviërs en de Menapiërs. De grenzen van de woongebieden van de Nerviërs en de Menapiërs zijn niet exact aan te geven, daar deze in de loop der tijd ten opzichte van elkaar en van omliggende volken (zoals bijv. de Tungri en de Morini) aan enige wijzigingen onderhevig waren. De schrijver houdt voor zijn studiegebied

globaal aan: Zeeuws-Vlaanderen, Oost- en West-Vlaanderen, een deel van Antwerpen, de helft van de provincie Vlaams-Brabant, een deel van Waals-Brabant, het adm. arr. Brussel-Hoofdstad, het grootste deel van Henegouwen, een groot deel van het Franse departement du Nord en een klein deel van de Pas de Calais. Een probleem bij het onderzoek is het feit dat deze studie een eerste verkenning is van de muntcirculatie van verschillende nederzettingen in een betrekkelijk groot gebied en over een lange periode. Er zijn (nog) geen gelijksoortige onderzoeken gedaan in omringende gebieden of zelfs Italië. Men kan de onderzoeksresultaten niet vergelijken met soortgelijke studies over de muntcirculatie in het Romeinse rijk als geheel. Niettemin is dit proefschrift als deelstudie heel waardevol en een mogelijke aansporing voor anderen om soortgelijke onderzoeken ook in andere gebieden van het Romeinse rijk te starten. Het boek bevat overigens veel overzichtskaarten- en tabellen, maar geeft, behalve op voor- en achterkaft, geen afbeeldingen van de besproken munten. Dit laatste behoeft geen bezwaar te zijn voor niet-numismaten (of beginners op numismatisch gebied) om kennis te nemen van deze studie, maar enkele afbeeldingen van de belangrijkste typen munten in dit boek zouden niet hebben misstaan. Henk Moltmaker

,,^„

^ 7

A.»

Verspreiding van de jde-eemvse munten in de civitates van de Nerviërs en de Menapiërs. (Uit besproken boek.)

A-.."H

j 223


Literatuursignalement Terra Nigra, augustus 1999, nr. 146, pp. 16-28: D. Evers. Nieuwe overwegingen, reconstructies en werpproeven bij de zogenaamde boemerangvondst van Vlaandingen/Nederland. Dit door Jurri Jurriaans vertaalde artikel geeft de visie van een experimenteel archeoloog. Aan de hand van vaak zeer fragmentarische artefacten en rotsgravures uit de prehistorie onderzoekt hij de problemen die onze voorouders bij het vervaardigen van hun voorwerpen hadden en de uitvindingen die zij daarbij gedaan moeten hebben. Hij heeft vele boemerangs nagebouwd en daarmee proeven laten doen. Bijzonder bij de Vlaardingse boemerang is de gripverbreding. De auteur beschrijft experimenten met twee-armige reconstructies.

sen Elbe en Oder tot na het jaar 1000 nog steeds niet gekerstend was. Een uitgebreide literatuuropgave en een register completeren deze fraaie uitgave.

Nieuwsbrief Rijksdienst voor de Monumentenzorg 11,1999, nr. 4, augustus, pp. 10-12: A. Viersen. Kasteel Terworm in Limburg gerestaureerd en herbestemd. De herbestemming is, zoals tegenwoordig meer gebeurt, die van hotel-restaurant. Tijdens de ingrijpende restauratie zijn zoveel mogelijk bouwsporen gedocumenteerd. Eind vorige eeuw werd het kasteel op het oog degelijk, maar feitelijk in een slechte uitvoering verbouwd. Het herenhuis dateert in grote trekken nog uit de I4e-i5e eeuw; archeologisch onderzoek heeft aangetoond, dat de buitengevels ervan zonder talud in de gracht waren geplaatst. De voorEuropean Journal ofArchaeology 2,1999, nr. burcht dateert nog voor een deel uit de 16e eeuw, maar moet een oudere voorganger 2, pp. 177-199: hebben gehad. Jos Deeben, Bert Groenewoudt, Daan Hallewas en Willem Willems. Proposals for a practical system of significance evaluation in archaeological heritage management. In de archeologische monumentenzorg Spiegel Historiael 34,1999, nr. 9: speelt de waardering van het belang van arJ.M. Baart. Het kasteel van Amstel, mythe cheologische fenomenen een centrale rol. of werkelijkheid? (pp. 398-401). In het artikel wordt een en ander geïllusJ.W. Verkaik. Het einde van Gijsbrechts treerd aan de hand van een Nederlands kasteel (pp. 402-406). voorbeeld. Waarden als beleving, fysische In 1994 veroorzaakte bij archeologisch onkwaliteit en inhoudelijke kwaliteit worden derzoek een muur aan de Nieuwezijds Kolk als criteria voor de waardering van archeoveel commotie. Het kasteel van Gijsbrecht logische fenomenen gebruikt. Archeolovan Amstel? Iedereen had er een mening gische monumentenzorg is in, dus in dit over. Eén en ander resulteerde in 1995 in moeizaam leesbare artikel wordt eindeloos een publicatie: Het 'Kasteel van Amstel'; op het onderwerp voortgeborduurd. burcht of bruggehoofd? In 1999 kwam, opnieuw bij archeologisch onderzoek, de noordmuur tevoorschijn, met flanktoren. Het kasteel - laten we het maar zo noemen - werd na 1280 gebouwd. Mogelijk had het M. Muller-Wille. Opfirkulte der Germanen een oudere voorganger. Het heeft niet lang und Slawen. Stuttgart, Theiss Verlag, 1999. bestaan. In 1304 werd het al gesloopt. Maar 102 S. (Archaologie in Deutschland: het kasteel werd wel degelijk door GijsSonderheft 1999). brecht gebouwd, de eerste edelman van Schitterend geïllustreerde studie over een zijn geslacht. buitengewoon intrigerend onderwerp: Offergebruiken bij Germanen en Slaven. De schrijver heeft zijn studie breed opgezet: Uitgaande van de Nieuwe Steentijd (Neolithicum), bereikt hij via de Bronstijd, Westlands Streekhistorie 8, 1999, nr. 3, pp. Late Bronstijd en Voorromeinse Ijzertijd, 6-7: de Romeinse Ijzertijd, de Postromeinse T. Immerzeel. Archeologisch onderzoek Ijzertijd, de Noormannentijd uiteindelijk Begijnhof en buitenplaats Vreeburgh in de Slavische tijd, waarin het kustgebied tus's-Gravenzande.

224


Het Begijnhof in 's-Gravenzande wordt voor het eerst in 1255 vermeld en is daardoor het oudste van de Noordelijke Nederlanden. Begijnhoven ontstaan in het 2e kwart van de 13e eeuw in BelgiĂŤ, Nederland, Noord-Frankrijk en Rijnland. Begijnen leven half geestelijk, half wereldlijk. Bij opgravingen zijn resten van funderingen en gebruiksaardewerk uit de periode 1250-1600 aangetroffen. Op een kaart van 1566 is een huis ingetekend naast de Vaart; dit zou een restant van het Begijnhof kunnen zijn. In 1615 komen de resten van het Begijnhof in het bezit van Dirk Meerman. Zijn zoon Francois laat een buitenplaats aanleggen. Het huis aan de Vaart wordt omstreeks 1653 afgebroken; de 14eeeuwse kelder wordt in het nieuwe herenhuis opgenomen. De buitenplaats krijgt de naam Vreeburch. Het restant van het herenhuis wordt in 1999 gesloopt; het hoofdgebouw dat Gerard van Vredenburgh in 1760 heeft laten (ver)bouwen blijkt nog intact te zijn.

De Kroniek; Nieuwsbrief Historisch Amers-

foort 1,1999, nr. 2, september: Nieuw pand voor de Sectie Archeologie met expositieruimte (pp. 4-5). Van de Kerkstraat naar Langegracht 11. In de Kerkstraat kampte men zo langzamerhand met een groot ruimtegebrek. In het nieuwe pand aan de Langegracht kan rekening worden gehouden met de veel grotere personeelsbezetting van de Sectie. Archeologisch onderzoek in Vathorst van start (pp. 5-6). In mei is archeologisch onderzoek gestart in het plangebied Vathorst. Eerst werd een Archeologische verwachtingskaart vervaardigd. Er is in de jaren 50 en 60 veel afgegraven. Vondsten zijn dan ook schaars en beperken zich tot enkele vuursteenfragmenten uit de Midden-Steentijd. Bij de aanleg van de wijk heeft men zoveel mogelijk rekening gehouden met de cultuurhistorische aspecten.

De Nieuwsbrief Archeologische monumenten-

zorg, een uitgave van de ROB, heeft zich, met ingang van jrg. 4, nr. 2, augustus 1999, een nieuwe huisstijl aangemeten. Voor alle uitingen van de ROB geldt voortaan die nieuwe huisstijl. Wat de inhoud betreft: De eerste paar bladzijden zijn gewijd aan de Archeologie als inspiratiebron:

Ruimtelijk ontwerpen en archeologie. Vervolgens een gesprek met de voormalige gedeputeerde van Drenthe Marga Kool, die de afgelopen 8 jaar archeologie in haar portefeuille heeft gehad. Daarna een bijdrage over Bone-info, een nieuw systeem voor archeozoĂślogische informatie. Roei Lauwerier heeft mede aan de wieg van dit syteem gestaan. Dan Nieuws uit de regio's: Noord, Oost (celtic fields in Overijssel!), Zuid (de resten van de villa urbana te Plasmolen bij Mook) en West (het Romeinse castellum in Woerden). Daarna een archeologisch monument in Vleuten-de Meern, waar de bronstijd onder een keurig grasveldje begraven ligt. Vanaf 9 oktober is het NISA-gebouw in Lelystad open voor het publiek. De aflevering besluit met personalia en publicaties.

In 1997 is de ROB gestart met de productie van de RAMZ-reeks (Rapportage archeologische

monumentenzorg). Een opsomming van recent verschenen rapporten volgt hierna: (ongenummerd). Aanvullend archeologisch onderzoek Beesel-De Haselt, 1999, 15 pp. 2. N.F. Mulder. In het spoor van de tweede Bergambachtleiding. Archeologische begeleiding van de aanleg van de rivierwatertransportleiding Bergambacht-Wassenaar/Katwijk, 1998,118 pp. 4. F.J.G. van der Heijden en J.H. van Eijk. Een aanvullende archeologische inventarisatie van een deel van het Eemstroomgebied, zuidelijk Flevoland, 1999, 31 pp. 48. H.M. van der Velde. Archeologisch onderzoek aan de Palkerdijk te WijenenBij sterhuizen, 1999, 31 pp. 65. H.B.G. Scholte Lubberink. Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) in de Vinex-locatie Sittard-Hoogveld. Een urnenveld uit de Vroege Ijzertijd en een nederzetting uit de Romeinse tijd, 1998, 34 pp. 66. F.C.J. Peters. Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) in de Velserbroekpolder; plandelen H en K, 1998, 29 pp. 69. F.J.C. Peters. Aanvullend archeologisch onderzoek van de vindplaatsen uit de Bronstijd Valburg, Zetten-West, 1999, 23 pp. 70. J.R. Mooren. Zandmaas-Baggerbestek I. Een verslag van de archeologische begeleiding vet uitdiepen van de Maas tussen Gennep en Cuijk in 1996,1999, 45 pp.

225


Archeologie en Publiek 10, 1999, nr. 1:

Een langverwacht nummer over de verhouding tussen musea en hun jeugdige bezoekers. Meer ruimte voor zelf doen, zintuiglijke ervaringen en vooral spelen en leren tegelijk. Linda Mol vertelt over !Actie Romein! in het RMO, Else Gerritsen (Drents Museum) over de Ontdekkingskamer "3000 opa's geleden", die als onderwerp de vroegste Drentse geschiedenis heeft en speciaal bedoeld is voor kinderen. Elly van der Velde veegt in "Sappige verhalen over vroeger. Beeldvorming in het basisonderwijs" de vloer aan met verouderde beelden in recente geschiedenismethoden. Hermine van Noort voert in "Levende geschiedenis; niet toekijken maar beleven" een pleidooi voor interactie en participatie en de problemen waarvoor men komt te stan. Het getuigt allemaal van enthousiasme, maar toch ook van enige naïviteit.

Vitrine 12, 1999, nr. 6, oktober, pp. 28-32: Lauran Toorians. Nieuwbouw aan de Waal; Museum Het Valkhof, "kunst en archeologie". Museum Het Valkhof is ontstaan uit de samenvoeging van twee oudere Nijmeegse musea: Het Museum Commanderije van Sint-Jan en het Provinciaal Museum G.M. Kam, dus kunst en archeologie. Het is een groot museum, waarop de architect Ben van Berkel zijn stempel heeft gedrukt. Lauran Toorians is lyrisch in zijn beschrijving van het gebouw en zijn collectie. Hoofdthema van de kunstcollectie is Nederlandse kunst van na 1960, met als vergelijking werk van contemporaine Duitse, Belgische en Franse kunstenaars. Het artikel noodt tot een bezoek aan het nieuwe museum, waarin archeologie een gelijkwaardige plaats inneemt. Blikvanger: Het schilderij van Jan van Goyen: Gezicht op de Waal en de Valkhofburcht uit 1641.

Delf; cultuurhistorisch Bulletin Delft. 2, 1999,

nr. 3, pp. 7-8: Epko Bult. Historisch groen in oude namen. De begroeiing van de omgeving van Delft uit de tijd van de middeleeuwse ontginningen is al lang gekapt, verbrand of als bouwmateriaal verwerkt. Geologische, naamkundige en archeologisch-ecologische gegevens maken het echter mogelijk dit oude landschap te reconstrueren. Bult behandelt de Woud-toponymen, Broek-toponymen en

226

Veen-toponymen. De ondergrond van Delft bestaat voornamelijk uit zandige klei, afgezet door de Gantel. Bij woudnamen moet volgens Edelman vooral worden gedacht aan 'moerasbossen die een woest, ontoegankelijk en geheimzinnig karakter hebben gehad en die door de mens werden gemeden'. De namen met -broek en -veen hebben een wat minder spectaculaire geschiedenis. *** Zeeland 8,1999, nr. 3, september, pp. 81-89: A. Beenhakker. Het landschap van Overflakkee: Zeeuws en toch anders. Regelmatig is er sprake van 'Middelharnis in Zeeland'. Middelharnis ligt echter op Goeree-Overflakkee en dat behoort tot Zuid-Holland. Goeree-Overflakkee lijkt echter qua landschap, natuur en dialect meer op de Zeeuwse dan op de ZuidHollandse eilanden. In dit artikel wordt nagegaan hoe Zeeuws het landschap van Overflakkee is. Het duineiland Goeree wordt buiten beschouwing gelaten. In de 15e eeuw werd met de definitieve bedijking van de Voornse kerneilanden een begin gemaakt: Dirksland, Melissant, Herkingen enz. Tot de Puttense kerneilanden behoorden Middelharnis, Stad, Bommel en Ooltgensplaat.

Spiegel Historiael 34,1999, nr. 10, pp. 436440: Ab Waasdorp. Een Romeins wegennet bij Den Haag. In Den Haag (het Wateringse Veld) werd in november 1997 een fragment van een Romeins wegtracé aangesneden met daarbij zelfs de oorspronkelijke richtingaanwijzers: vier mijlpalen liggen in de greppel die de weg flankeerde. Een vondst zonder Nederlands precedent. De oudste mijlpaal is van Antoninus Pius (150/151), de jongste van Decius (ca. 250). De namen van Pabon (gemeentearchief) en Van Liere (Universiteit Wageningen) moeten worden genoemd. De eerste tekende, op basis van oncontroleerbare gegevens, Romeinse wegtracés op de strandwallen, terwijl Van Liere al in 1946 constateerde dat langs de weg van Wateringen over Kwintsheul naar Naaldwijk allerlei inheems-Romeinse nederzettingsresten lagen. Er wordt verwezen naar een kaartje dat niet is opgenomen.


Archeologie in Limburgni. 81, september 1999:

G. Creemers wijdt een artikel aan nieuwe afdelingen in het Gallo-Romeins Museum in Tongeren: Het verleden bevraagd. J. de Vries vraagt zich af wie is afgebeeld in de sarcofaag van Simpelveld. Hij komt tot de conclusie dat het waarschijnlijk gaat om een uiting van Keltisch-Romeinse religieuze beleving. Bovendien wijst hij op de interpretatie van tekens en symbolen. Xavier van Dijk vertelt in Uitpakken 4: Een historische prehistorische collectie uit Venlo over de collectie-Keus, aanwezig in het Limburgs Museum. Jo Smeets verhaalt de historie van 25 jaar Roerstreekmuseum te St. Odiliënberg. Adrie Tol beschrijft de opgravingen in het Hoog veld (gem. Sittard) en wel de campagne 1998. Voornaamste resultaat: een grafveld uit de Vroege Ijzertijd (750-500 v. Chr.) dat ook nog in de Late Ijzertijd (ca. 250 v. Chr.) in gebruik is geweest.

A. Ervynck, B. Cooremans en W. van Neer. De voedselvoorziening in de Sint-Salvatorsabdij te Ename (Oudenaarde, prov. OostVlaanderen). 4. Een beer- en ajvalput uit het gastenkwartier (1350-1450 AD). - In: Archeo-

logie in Vlaanderen V 1995/1996 (uitgeg. door G. de Boe). Asse-Zellik, Instituut voor het Archeologisch Patrimonium, 1999, pp. 303-315. Nu het werkkamp voor gevorderden in Ename (België) plaatsvindt, wil ik graag een publicatie over Ename signaleren. Gedurende de opgravingscampagne van 1991 werd een put opgegraven. Het aardewerk dateert de vulling tussen 1350 en 1450. De botanische resten omvatten onder meer tarwe, rogge, haver en gerst. Uit tuin en boomgaard waren onder meer resten van pruimen, kersen, mispels en moerbeien aanwezig. Uit het Bos t'Ename afkomstig waren hazelnoot, aardbeien, bramen enzovoort. Het gaat om huishoudelijk afval en menselijke uitwerpselen. Dierlijke resten bestaan voornamelijk uit visbotten: karper, aal enz. Zoogdierresten onder meer van hond, kat, schaap, varken en ander vee. De gasten hadden over afwisseling niet te klagen!

Delflands peil; kwartaalblad van het Hoogheemraadschap van Delfland 6 , 1 9 9 9 , nr. 3,

september, pp. 5-7: Afspraken over archeologisch onderzoek in

verband met AHR-project. Het Hoogheemraadschap, de provincie Zuid-Holland en de betrokken gemeenten tekenen binnenkort een overeenkomst met 'historische' betekenis. Met deze overeekomst worden de archeologische belangen bij de realisering van het project Afval waterzuivering Haagse Regio (AHR) gewaarborgd. Voorafgaande aan de bouw van de zuiveringsinstallatie in de Harnaschpolder zullen archeologen uit Den Haag, Rijswijk en Schipluiden opgravingswerkzaamheden verrichten. De provincie neemt de archeologische begeleiding op zich in samenspraak met de ROB.

M.E. Visser, J.Ph. Flamman en H. van Londen. Aanvullend archeologisch onderzoek in het gebied Tanthof (gem. Delft, deelplan Abtswoude; onderzoek naar Romeinse en Middeleeuwse vindplaatsen in prospectiemo-

dule 5. Amsterdam, Universiteit van Amsterdam, Amsterdams Archeologisch Centrum, Midden-Delfland Project, 1999. In maart 1998 werd in het kader van de herinrichting van Midden-Delfland een aanvullend archeologisch onderzoek (AAO) uitgevoerd in prospectiemodule 5. De inventarisatie draagt bij aan het in kaart brengen van reeds bekende en nieuwe archeologische waarden in het onderzoeksgebied. Er werd een tot nu toe onbekende Romeinse nederzetting met een omvang van ca. 1,5 ha aangetroffen, gelegen op de uiteinden van een Duinkerke-I kreekrug. De vooraf geraadpleegde kaarten gaven een soms incorrect beeld van de reeds bekende middeleeuwse terpen en ook een middeleeuwse nederzetting. Het advies naar aanleiding van het AAO houdt in, dat zo mogelijk de Romeinse vindplaats moet worden ingepast in de reconstructieplannen. Indien dit niet mogelijk is, dan opgraven.

Archeobrief 12, herfst 1999: Allereerst SNA Nieuws door Dorien Scheerhout. Er is voortgang te melden omtrent de implementatie Verdrag van Malta. Het combineren van kwaliteitszorg en de verdere invoering van 'Malta' wordt in één wetsvoorstel samengevat. Edith van Hartigh schenkt aandacht aan de Open Monumentendag 1999, waarin veel aandacht werd geschonken aan de archeologie. Dorien Scheerhout draagt ook een artikel bij over Belvédère, dat zij als een veelbelo-

227


vend cultuurhistorisch (voor)uitzicht beschouwt. Monique van den Dries sprak met Willy Metz, onze enige vliegende archeoloog. Marieke van der Enden ging op bezoek bij Natuurmonumenten, een groene geestverwant. Willem van Haarlem behandelt het Nederlands-Vlaams Instituut te Cairo. Evert van Ginkel kruist de degens met Paul van Gessel (Nederlands Bureau voor Toerisme), die de presentatie van de Nederlandse archeologie saai vindt. Monique van den Dries verzorgt Opgravingsnieuws, waarbij opvalt dat de VINEXlocaties goed scoren. Verder de vaste rubrieken 'publicaties' en 'programmatuur'. De gastcolumn wordt verzorgd door Paul Vesters. Degenen die van Le Puy naar Santiago de Compostela willen wandelen, moeten haast maken, want binnenkort worden ze doodgeknuffeld op de 'camino'.

een prachtige afbeelding naar aanleiding van graf 83 te Elsloo (Bandkeramische cultuur). Theo Toebosch schrijft over de Betuweroute-opgravingen die hun afronding naderen. Het buitenland: Libanon heeft veel weg van een archeologische supermarkt, met alle uitwassen die daarbij horen. In India verdwijnt het VOC-erfgoed in snel tempo. Theo Holleman verdiept zich in de opkomst en ondergang van Augusta Raurica (Zwitserland). Het Britse archeologische tv-programma Time Team weet steeds meer kijkers te boeien: archeologie is fun. Joost Vermeulen is naar Jerusalem gegaan om er een van de beroemdste monumenten uit de Kruisvaarderstijd te bezoeken: de kerk van de H. Anna. Verder de vaste rubrieken en de tentoonstellingsladder.

Archeologie in de Betuweroute; nieuwsbrief'13,

Scarabee, nr. 42, oktober 1999: Laten we een keer in BelgiĂŤ beginnen. De publiekscollectie van het onvolprezen Gallo-Romeins Museum Tongeren is in een nieuw jasje gestoken. Bovendien is er een belangrijke tentoonstelling: '(Romeinse) keizers aan de Nijl', die tot 6 februari 2000 te bezichtigen is. In Tienen werd een Mitras-cultusplaats blootgelegd. In Gent zijn de festiviteiten rond Karel V van start gegaan. Laurans Toorians beschrijft hoe de 'Leyden Plate', waarop een fragment van de Mayageschiedenis is weergegeven, werd ontcijferd. De Romeinse wachttoren Heumensoord is gerestaureerd. In Middelburg is in de fundamenten van de voormalige Westmonsterkerk in een beschilderde grafkelder een afbeelding van de heilige Anthonius-Abt (eerste helft 14e eeuw) ontdekt. Keivin Wilson vervolgt zijn visie op de Nederlandse prehistorie met

228

oktober 1999. Utrecht, Projectgroep Archeologie Betuweroute. Ieder een eigen verhaal: Een gesprek met Sylvia Greijer, voorlichter op vindplaats De Bogen (Meteren, gem. Geldermalsen). Een beknopt verslag van een nieuwe opgraving bij Lage Blok (Meteren, gem. Geldermalsen). Daar verwacht men goed geconserveerde archeologische en ecologische resten uit de Midden Ijzertijd (500-200 v. Chr.). Bovendien een kort overzicht van een onderzoek van het ADC bij Eigenblok (Deil, gem. Geldermalsen). De bewoningsgeschiedenis van dit gebied in periode van de Late Steentijd tot en met de Midden Bronstijd wordt erdoor verduidelijkt.

Paul Stuurman


Tentoonstellingen en evenementen NEDERLAND

De Overtoom en de Dubbele Buurt, t/m 12 december 1999 Gemeentegalerie/Museum Aemstelle, Amsterdamseweg 441,1181 BP Amstelveen. - Historische rol van de plaatselijke Overtoom als knooppunt van land- en waterwegen. Mummies!, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Onconventionele tentoonstelling die ingaat op het mummifĂŻcatieproces en de religieuze en sociale betekenis ervan. lActie Romein!, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Speciaal voor kinderen opgezette tentoonstelling over het leven in Nederland in de Romeinse tijd. Multimediaal, interactief en vooral heel erg leerzaam. Volwassenen kunnen alleen in de weekeinden en op de woensdagmiddag terecht. Who's afraid ofAncient Blue, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Monumentale sculpturen uit Egypte en de Klassieke Wereld in een fraai (blauw) decor. Antiek Toerisme: een reis langs het mooiste van het RMO, t/m eind 1999. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - De meest opvallende voorwerpen uit de verzamelgebieden van het museum. Het Badhuis, t/m januari 2000. Thermenmuseum Heerlen, Coriovallumstraat 9, Heerlen, 045-5605100. - Tweeduizend jaar badcultuur in Oost en West worden - vaak letterlijk - tastbaar via verhalen, voorwerpen, geuren en films. Moderne kuurparken blijken een lange geschiedenis te hebben! Zandsteen in Zutphen, t/m 16 januari 2000. Stedelijk Museum Zutphen, Rozengracht 3, Zutphen, 0575-516878. - Het belang van het zandsteen voor Zutphen in de loop der eeuwen. Mythen, mensen en muziek, t/m 12 maart 2000. Allard Pierson Museum, Oude Turfmarkt 127, Amsterdam, 020-5252556. - Grote overzichtstentoonstelling over muziek in de Griekse en Romeinse Oudheid: muziekinstrumenten, afbeeldingen, verhalen en reconstructies. Een onuitputtelijke put, t/m 19 maart 2000. Stedelijk Museum Roermond, Andersonweg 8, Roermond, 0475-333496. - Archeologische vondsten in Roermond. Handzame handel, t/m 5 mei 2000. Museum Kasteel Wijchen, Kasteellaan 9, Wijchen, 024-6424744. - Een overzicht van vondsten uit alle tijden die als handelswaar de streek zijn binnengekomen, (illustratie: Keivin Wilson)

229


De verloren schoen, t / m 7 juli 2000.

Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt i8k, 023-5420888. - Tachtig in Nederland gevonden schoenen uit de periode 1200-1800 geven een bijzonder beeld over het schoeisel van onze voorvaderen. Ambachten onder het Statenplein, t/m 2000. Kamer van Koophandel, Groenmarkt 17, Dordrecht, 078-633 72 03. - Kleine expositie over het archeologisch onderzoek onder het Statenplein naar kleine huisjes van middeleeuwse ambachtslieden; o.a. de unieke 13e eeuwse lap leer met daarop afbeeldingen van de jacht en draakachtige karakters. BUITENLAND Le passé (re)composé: archeologie urbaine a Luxembourg; exposition organisée par 1e Musée national d'histoire et d'art en collaboration avec 1e Fonds de la Vieille Wille et 1e Service des Sites

et Monuments nationaux; 12 mai-17 octobre. 391 pp. Prijs: 1200 LUF. - Een veelomvattende tentoonstelling in een gedeeltelijk middeleeuws ambiance. Er is een wezenlijke bijdrage van de Nederlandse glaskenner Harold Henkes (Geervliet) en curator Christiaan Jörg (Groninger Museum). Er is in het vorstelijk uitgegeven begeleidende boek-werk een vierdeling toegepast: aspects méthodologiques; sites; quelques thèmes; catalogue. En mij wordt een blik gegund in de uitbreidingsplannen, waarvan de uitvoering in volle gang is. Vandaar - bij uitzondering - vrije toegang!

Luxemburg Stadt in de 13e eeuw. Ontleend aan: Vivre au Moyen Age: Luxembourg, Metz et Trèves (Trier).

230

Luxemburg im 13. Jahrhundert 1. St. Matthaus 2. Klause 3. Münsterabtei 4. Burg 5. St. Michael 6. Altmarkt 1. Reuberspforte 8. Achtpforte »• St.-Nikolaus-Spital (?)

10. 11. 12. 13. 14. IS.

St. Nikolaus Neumarkt Knodlerkloster Orvaspforte Cleyn-Smytgespforte Hl.-Geist-Kloster ie. St. Ulrich 17. Drei Jungfrauen 18. Elisabethspital


Vorig jaar werd in het Musée d'Histoire de la Ville de Luxembourg - voorzien van de nieuwste multimediale snufjes - een al even interessante tentonstelling gehouden: Vivre

Huiselijk tafereel in de Romeinse vicus Namucum (Namen). Ontleend aan het vouwblad van de tentoonstelling.

au Moyen Age: Luxembourg, Metz et Trèves; études sur l'histoire et l'archlogie urbaines.

Luxembourg 1998,127 pp. (Publications scientifiques du Musée d'Histoire de la Ville de Luxembourg, tome II). Metz en Trier hebben een groots Romeins verleden. Luxemburg moet het doen met de route Reims-Trier, die door de latere 'Altstadt' liep. Een pijler van de brug waarmee deze weg de Alzette passeerde, kwam bij een noodopgraving tevoorschijn. 'Lucilinburhuc' wordt in 963 voor het eerst genoemd, maar bewoning was er al in de Vroege Middeleeuwen. In de Middeleeuwen zelfwas het maximale aantal inwoners van Luxemburg 5000, terwijl Metz er 30.000 telde en Trier toch altijd nog 10.000. Metz en Trier waren beide bisschopssteden, met de bijbehorende infrastructuur. NAMVCVM?,

bourgade romaine,

t/m 24 december 1999. Espace archéologique Saint-Pierre, Route Merveilleuse 23, Namen. - De Espace archéologique ligt tegenover de ingang van het Gravenkasteel, dus op de Namur, bourgade romaine rots. De tentoonstelling is voorbeeldig: alleen al, omdat ze over de hele linie twee21/2-24/12/99 talig is, met een sappige Nederlandse woordkeus (bijv. archeologische werf voor opgravingsplaats). De oorsprong van Namen hangt waarschijnlijk samen met de tochten van Germanicus in Duitsland, tegen het einde van de ie eeuw v. Chr. Tot in de 3e eeuw ontwikkelt de vicus zich aan de linkerzijde van de Sambre; in de 3e-5e eeuw verschuift de bewoning naar de rechteroever, daar waar de Sambre uitmondt in de Maas. Deze buurt wordt Grognon genoemd en heeft destijds een havenfunctie (portus) bezeten. Daar is onder het 'Hospice Saint-Gilles' een tempel van het gangbare type ontdekt. Ook aan de overzijde van de Maas, in Jambes, is gewoond: plattelandsbewoning. Het grafveld van Jambes hangt waarschijnlijk met die bewoning samen. Een paar jaar geleden heeft men in de fundering van het Gravenkasteel fragmenten van monumentale grafbekroningen aangetroffen. De dame die mij vriendelijk begroette, verbaasde zich erover, dat ik de klim had volbracht. Ze had het me niet nagedaan. Maar geloof me, het is de moeite waard! Paul Stuurman

231


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) G. Vlamings, Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 035-5387851. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Regio coördinatoren: Regio Noord-West: Max Franken, Takkenburg 15, 2135 BT Hoofddorp, tel. 023-5653031. Ed Beugel, Kostverlorenstr. 62, 2042 PJ Zandvoort, tel. 023-5712184. Regio Noord-Oost-Zuid: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Noord-Oost-Noord: dhr. W. Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432.

Regio Zuid-West: Fred Talie, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387. Ad Beerens, Franselaan 220b, 3028 AN Rotterdam, tel. 010-2623839. Regio Zuid-Oost: Joost van den Besselaar, Zoetendaalstr. 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. Nout Cornelissen, Pater Gymardstr. 4, 5844 AK Stevensbeek, tel. 0485-383743. Voorzitter: Boudewijn Goudswaard, Bodegraafsestraatweg 23, 2805 GK Gouda, tel. 0182-571656. Secretariaat: Hans Hardenberg, Kagertuinen 63, 2172 XK Sassenheim, tel. 0252-211445.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap A zonder aftrek van kosten over te maken) studentlidmaatschap B jeugdlidmaatschap C geassocieerd lidmaatschap D huisgenoot-lidmaatschap E in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

232

ƒ

80,00

ƒ ƒ ƒ ƒ ƒ

48,00 40,00 41,00 27,50 8,00

'^-~ geen toezending van Westerheem en " -" geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris: Sj.S. Elzinga, Spoorlaan 33, 3739 KB Hollandsche Rading, tel. 035-5771446. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 030-2203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: Mw. A.E. Oostdijk (Professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. Mw. C. Vandepoel (Kampen), R.J. Schimmelpennincklaan 12G, 2517 JN 's-Gravenhage, tel. 070-3466943. Mw. S. Leupen (Public Relations), Nieuwe Rijn 99, 2312 JM Leiden, tel. 071-5128521. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P. Stuurman, P. Vons, S. Pos. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poorrugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Mevr. B. StoovĂŠ, bureaumedewerker Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Mw. A. Bonnema, veiligheid en verzekeringen Koolwitje 13,7423 GJ Deventer, tel. 0570-656774. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: BJ. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420:. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Communicatieweg 5,1566 DA Assendelft, tel. 075-6873763. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): R.H. Spoor, Pieter Keylaan 3, 2061 XT Bloemendaal, tel. 023-5270134. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 Af Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134.

7. Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Elsbergstraat 16, 2272 AM Voorburg, tel. 070-3868921. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Mw. J.C. Vos-Kranendonk, Verwersdijk 77, 2611 NE Delft, tel. 015-2123443. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118-462142. 11. Lek- en Merwestreek: Mw. A.F. Osseweijer-van Bueren, Lindelaan 79, 3319 XJ Dordrecht. 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. L. Wierenga, Berlagelaan 207, 1222 JT Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): A.P. de Boer, Frans Tromplaan 22, 3871 EN Hoevelaken, tel. 033-2534729. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: A. Haneveer, Achterweg 39, 4112 JD Beusichem, tel. 0345-502351. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485-343456, http://www.euronet.nl/users/adrianus/awn.htm. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mw. A.M. Baljet-Peters, Bronbeeklaan 40, 6824 PH Arnhem, tel/fax 026-3643080, E-mail: baljet.pet@wxs.nl. 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: L.G. Heij, Ordermolenweg 11, 7312 SC Apeldoorn, tel. 055-3553688. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Oosterwijk, Kerkstraat 9, 7722 LR Hoonhorst, tel. 0529-402021. 21. Flevoland: J. Eelman, Postbus 2354, 8203 AJ Lelystad, tel. 0320-251969. 22. West-Brabant: Mw. A.-M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: J. Dekker, Heggeranklaan 10, 5643 BR Eindhoven, tel. 040-2122129. 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.



VERENIGINGSNIEUWS februari 1999 Redactie: Els Piekaar, Hofmeyrstraat 43a, 1091 LX Amsterdam

AWN-zomerkampen 1999 Hierbij een kort overzicht van wat er aan zomerkampen georganiseerd wordt in verband met de vakantieplanning! De data staan vast, maar er kunnen nog details wijzigen in de loop van het jaar. Allereerst staan hier de data en locaties vermeld. Summiere bijzonderheden volgen daaronder per locatie/kamp.

te gaan. Naast al het graafwerk is er ook tijd voor vondstverwerking en gezelligheid, waarbij ook de stad Nijmegen uitgebreid wordt bezocht. De periode van de opgravingen is waarschijnlijk prehistorisch en inheems-Romeins. In verband met een redelijk kleine groep is het belangrijk om tijdig aan te melden, voor meer informatie zie aanmelding onderaan. Experimentele archeologie i.s.m.

Instructiekampen Zaterdag 3 juli t/m zaterdag 10 juli Nijmegen Zaterdag 10 juli t/m zaterdag 17 juli Nijmegen Experimentele archeologie i.s.m.

de NJBG Zondag 25 juli t/m zaterdag 31 juli Apeldoorn Gevorderdenkampen Zaterdag 31 juli t/m zaterdag 7 augustus Ename België Zaterdag 7 augustus t/m zaterdag 14 augustus Eindhoven Zaterdag 14 augustus t/m zaterdag 21 augustus Eindhoven Instructiekampen in Nijmegen De instructiekampen worden dit jaar weer in Nijmegen gehouden waar we voorgaande jaren de deelnemers een breed scala aan archeologische werkzaamheden hebben aangeboden. Naast lessen in meten en tekenen wordt er veel aandacht aan opgravingstechnieken besteed en krijgen we bij de opgravingen van de Gemeente Nijmegen de kans om zelf aan de slag

de NJBG Gedurende één week is het mogelijk om aan een experimenteel archeologisch kamp van de NJBG deel te nemen. Op een geheel prehistorisch ingericht terrein wordt een week geleefd als in de prehistorie..,.. Tijdens het kamp zullen dezelfde klusjes gedaan worden als de mens toen deed: hout hakken, graan malen, brood bakken, eten bereiden, schapen hoeden en nog veel meer. Verder kan je onder ervaren begeleiding allerlei prehistorische technieken leren, zoals 'pre-kleding' maken en verven, tinnen sieraden maken, potten bakken en leer bewerken. Tijdens het kamp zijn de enige moderne dingen stromend water en wc-papier. Geïnteresseerden moeten wel tussen de 16 en ca 26 jaar oud zijn. Ze schuiven aan bij een NJBG-groep. Ook kan er maar een klein aantal AWN'ers mee dus snel opgeven is verstandig. Opgeven? Zie aanmelding onderaan. Gevorderdenkampen in Ename en Eindhoven Het gevorderdenkamp in Ename (B) (1 week)


In het landelijk gelegen Ename, onder de rook van Oudenaarde en Gent, ligt de opgraving van een middeleeuwse kloosterabdij. Deze opgraving is inmiddels al 15 jaar bezig en leden van de AWN kunnen hier stevig aan de slag aangezien er nog veel werk ligt te wachten! Naast het werken aan de opgraving wordt deze week ook aandacht aan de culturele achtergrond besteed, want . het dorp' Ename heeft naast de opgraving nog veel meer te bieden!

Dringende oproep Onze algemeen secretaris Bob Beerenhout is genoodzaakt om zijn bestuursfunctie neer te leggen. Zijn wetenschappelijke werk vergt zoveel tijd dat dit niet meer is te combineren met de functie van secretaris van de AWN. Wij hebben dringend een opvolger nodig!

Het secretariaat is een, zo niet dé, centrale functie in onze werkgemeenschap; veelzijdig, maar ook arbeidsinHet gevorderden kamp in Eindhoven tensief. Voor iemand die het leuk vindt (2 weken) om contacten te onderhouden met In de binnenstad van Eindhoven vindt leden en met allen die zich beroepsdeze zomer een grootschalige middelmatig of als geïnteresseerde bewegen eeuwse opgraving plaats. Het betreft op het terrein van de archeologie in hier stadskernonderzoek. Nederland en de ons omringende lanNaast de opgraving zal er ook een afden, een boeiende functie. wisselend en gezellig programma zijn Ondersteuning krijgt de secretaris van i.s.m. Nico Arts (stadsarcheoloog het Bureau AWN in Amsterdam, van Eindhoven). de ledenadmininstratie in Poortugaal Gevorderden zijn deelnemers die in voor- en van leden van het hoofdbestuur. gaande jaren het instructiekamp hebben gevolgd en deelnemers die al jarenlange • Als kandidaten bereid zijn om een deel (regelmatige) graafervaring hebben. van de taken van het secretariaat over te nemen, kan desgewenst een eerste en tweede secretaris worden benoemd. Deelnemen aan de kampen kan Over de taakverdeling valt te praten. door aanmelding Hebt u interesse in deze functie of in Aanmelding vooraf is mogelijk op de een deelfunctie, of kent u iemand die volgende manieren: mogelijk interesse heeft, neem dan - telefonisch/antwoordapparaat 070contact op met de voorzitter, de vice3466943; - schriftelijk aan commissielid kampen voorzitter of de penningmeester. Zij kunnen u alle gewenste informatie (zie adressenlijst achterin Westerverstrekken. Hun adressen en teleheem); foonnummers vindt u op de achter- per email: cmvandep@xs4all.nl. pagina van Westerheem. dan wordt er alvast een plaatsje gereserveerd. Vermeld wel: naam, woonplaats, week, locatie (en leeftijd bij Het landelijk bestuur NJBG-kamp!). Officiële aanmelding is pas mogelijk met het inschrijfformulier dat in april Presentatiepanelen voor in Westerheem verschijnt. Pas door iniedere afdeling te leen! vulling en verzending van het in-, schrijfformulier en betaling van de toegezonden acceptgiro bent u werkelijk Tijdens de Reuvensdagen in Den Haag deelnemer van het kamp. was hij binnen een kwartiertje opgezet, de nieuwe mobiele AWN infoClaudia Vandepoel stand. Met deze presentatiewand kan


de AWN overal in den lande binnen vertegenwoordigd worden. Voor buitenlocaties is de stand helaas niet geschikt. De panelen zijn licht en gemakkelijk op te zetten. Ze zijn bekleed met stof, zogenaamd brushed nylon in de AWN-huiskleur flessegroen. De panelen zijn 2.28 meter hoog en 1.80 meter breed. De basispresentatie bestaat uit 10 uitvergrote foto's en een zestal teksten geplakt op foamboard. Uiteraard kan een afdeling ook zelf teksten en foto's toevoegen. De foto's en teksten kunnen eenvoudig op de wanden bevestigd worden door middel van klittenband-tape. Dit tape bevindt zich in de tassen zodat elke afdeling ook haar eigen informatie kan toevoegen. Ter presentatie van Westerheem en ander promotiemateriaal zijn er twee brochurehouders die aan de stand bevestigd kunnen worden. Het geheel zit in handige draagtassen zodat het gemakkelijk achterin een auto vervoerd kan worden of eventueel met het openbaar vervoer. Er wordt gewerkt aan een complete prstand inrichtings-koffer compleet met tafelkleedytoolkit, vlaggen en folders. Hiervoor ben ik nog op zoek naar compacte (niet te grote) leuke archeologische artefacten zoals botjes, potjes, scherven, geprepareerd leer, een doosje met pitjes, zaadjes, en schelpjes etc. uit de grote vergaarbak 'locatie onbekend'of'stort'. Iedere afdeling kan deze panelen reserveren voor een tijdelijke presentatie. Voor meer informatie, vragen en suggesties kunt u terecht bij Saskia Leupen: telefoon 071-5128521.

Archeologische voorpublicatie over Nijkerk Begin februari 1999 is er een voorpublicatie verschenen over het door de AWN-afdeling Vallei en Eemland in de winter van 1997-1998 uitgevoerde archeologisch onderzoek aan de Holker-

Opgraving HolkerstrĂłat 57-59 Een voorpubĂŻikatie

mland * straat te Nijkerk. Het boekje is voor de leek in begrijpelijke taal geschreven met veel uitleg van archeologische begrippen. Het vormt ook een handleiding bij de tentoonstelling die in februari wordt gehouden in het gemeentehuis van Nijkerk. Het behandelt een deel van het rode aardewerk en wat uitgebreider het majolica en fayence-aardewerk, alsmede'glasvondsten. Al deze voorwerpen kwamen uit een grachtvulling en dateren van even voor 1600 tot even na 1700. Ook worden hoofdstukken gewijd aan de veertiende- /vijftiende-eeuwse bewoningssporen met een deel van een huisplattegrond; de mogelijke loop van de stadsgracht nabij de Holkerstraat en andere resultaten van het onderzoek.


Het boekje telt ruim zestig pagina's en bevat veel afbeeldingen. Het formaat is A4. De verkoopprijs is vastgesteld op ƒ io,-- Voor deze prijs wordt het ook bij u thuisbezorgd. Men kan het boekje bestellen door overmaking van ƒ 10,- op giro 2069594 t-n-v- de penningmeester van de AWN-afdeling 'Vallei en Eemland' te Soest. Er komt van deze publicatie geen herdruk.

AWN-graafkamp Beverwijk 1998 Allefoto's: Graajkamp Beverwijk 1998. Peter van der Sluys.

Eén ding is zeker: het loopt altijd een beetje anders dan je vooraf denkt. Je hebt de lijst gezien van de deelnemers, je kent er een paar van eerdere kampen en de onbekenden zullen wel in het straatje passen. Dat bleek ook hier het geval. Bij alle verschillen tussen de mensen zelf is er een onderlinge band: je geeft niet zomaar een week van je vakantieperiode op om aan een kamp deel te nemen. Je bent gemotiveerd om er wat van te maken. De archeologie van de AWN bindt. We hebben geboft met het weer, alleen dinsdagmorgen regende het. De rest van de week was ideaal graaf- en spoelweer. Linda Therkorn was als vanouds begeesterd door haar werk en met een zeer praktische inslag om van elke opgraving iets goeds te maken. Haar hulpkrachten waren stuk voor stuk even gemotiveerd en niet stuk te krijgen door onze vragen. Iedereen heeft met zijn portie vondsten kunnen bijdragen: bronzen spul, speelschijfjes, grote goed geprofileerde scherven. Het onderkomen was niet ideaal, maar menselijke vindingrijkheid toonde zich ook hier weer! Zwemmen in het frisse water van de Noordzee compenseerde de helaas afgezegde lezingen. De excursie naar Haarlem op zondag is door de variatie van het Archeologische Werkgemeensschap Haarlem-museum, de opgra-

IV


vingstoelichting door Andre Numan en het Teyler's Museum een succes gebleken. Ook het Italiaans restaurant op de Markt was een goede afsluiting van deze dag. Door werk en andere verplichtingen heb ik het graafkamp alleen de weekenden bijgewoond. Ik liet iedereen zondagavond achter toen men zat te smikkelen van het Italiaanse eten in de laatste warme zonnestralen van die dag. Op vrijdagavond kwam ik op tijd terug voor de barbecue die erg lekker was mede dankzij de doortastendheid van de deelnemer. Er waren bijna ongelukken gebeurd met de 'au-bain Marie' pan waar volgens de leverancier water in het verwarmingselement moest. Niet alleen de barbecue maar ook het toetje gemaakt door Anja Garibaldi was erg lekker: echte Italiaanse Tiramisu... we werden verwend!

i

Pieter van der Voorde Claudia Vandepoel

Graafwerk Voor men met graafwerkzaamheden begint, is het van groot belang contact op te nemen met het KLIC, het Kabels en Leidingen Informatie Centrum. Het KLIC is een intermediair tussen u, als contactpersoon AWN en/of de uitvoerder, en de kabel- en leidingbeheerder (bijv. een nutsbedrijf). Via het KLIC krijgt u de benodigde informatie zodat schade aan kabels en leidingen voorkomen kunnen worden. Mocht er bij een opgraving een kabel worden geraakt en heeft u van te voren geen contact opgenomen met het KLIC, dan wordt de schade niet vergoed. Onze verzekering en de AWN stellen in geval van archeologisch bodemonderzoek contact met het KLIC dan ook verplicht. Het moment van bellen komt nogal precies. Als u te vroeg belt, krijgt u

geen informatie, omdat alle informatie actueel moet zijn. Drie tot tien werkdagen van te voren contact opnemen is het beste. Voordat u belt is het zinvol een aantal gegevens op een rijtje te zetten: 1 Startdatum van de werkzaamheden. 2 Naam, adres, postcode, telefoon- en faxnummer en contactpersoon van de opdrachtgever. 3 Naam, adres, postcode, telefoon- en faxnummer van de uitvoerder + contactpersoon. 4 Aard van de werkzaamheden. 5 Gedetailleerde locatiebeschrijving van het werk; 6 De betrokken kwadranten uit de KLIC-atlas. 7 Adres waar de gegevens naar toegestuurd moeten worden. 8 Heeft de opdrachtgever vooraf overleg gehad met de kabel- en leidingbeheerders overhet werk? Zo ja, onder welk referentienummer? Zijn daaruit verkregen tekeningen op het werkaanwezig? 9 Het faxnummer voor de bevestiging van de graafmelding. U ontvangt van het KLICeen bevestiging. Deze kan bij eventuele correspondentie van belang zijn. Goed bewaren dus. De telefoonnummers zijn: - sector West (Holland en Utrecht 0800-0080

- sector zuid (Zeeland, Brabant en Limburg) 073-5495495 - sector noord (Friesland, Groningen, Drente 0512-515858 - sector oost (overige provincies) , 038-3327090 Alle informatie komt uit de KLIC-folder, die de Afdelingsbesturen binnenkort zal worden toegezonden. Annemieke Bonnema

V


Eindredacteur gezocht Helaas. Per i april aanstaande komt er een einde aan mijn werkzaamheden voor het tijdschrift Westerheem. Hoewel ik de functie van eindredacteur twee jaar lang met veel enthousiasme heb vervuld, kan ik gezien de huidige omstandigheden de door mij zo gewenste kwaliteit niet meer garanderen. Dit vindt zijn oorzaak o.a. in het ontbreken van de benodigde tijd in mijn persoonlijke leven. Daarom doe ik hierbij een beroep op de leden van de AWN en hun kennissenkring om een vervanger te zoeken. De functie van eindredacteur vereist minimaal de volgende eigenschappen: - een goed taalgevoel; - énig organisatietalent; - ongeveer vier uur per week beschikbare vrije tijd. Misschien kent u iemand in uw omgeving die aan dit profiel voldoet, of misschien bent u zelf in de functie geïnteresseerd. Neem in dat geval contact op met Paul van der Heijden, hoofdredacteur van Westerheem. Zijn adres is te vinden in het colofon. Masja Kooiman

Over adreswijzigingen of opzeggingen De ledenadministratie in Poortugaal en de algemeen penningmeester verzoeken de leden dringend geen adreswijzigingen of andere vermeldingen te doen via de toegezonden acceptgiroformulieren. De Postbank en de overige banken verstrekken ons namelijk alleen nog maar fotokopieën van de originele acceptgiro's. Zoals u mogelijk weet gaat de kwaliteit van een vermelding op het origineel vaak achteruit op een fotokopie. (Het springt er in ieder geval niet meer uit).

VI

Om nog maar te zwijgen over het in ongerede raken van het origineel, of wat ook verschillende keren voorkomt: de achterzijde van het origineel benutten voor een mededeling. Dat laatste zien wij dan nooit meer. Bovendien, ook al is de mededeling nog (goed) leesbaar op de kopie, dan nog moet dit op de administratie bij het boeken van de contributiebetaling al opgemerkt worden, waarna er een tweede correctiegang gemaakt moet worden via de ledenadministratie. Hetgeen veel extra werk meebrengt. Conclusie: meld uw adreswijzigingen separaat telefonisch of schriftelijk aan de ledenadministratie. U bent dan veel zekerder dat het verwerkt wordt en u bespaart ons overbodig werk. Henk van Herwijnen

Troffeltjes Troffeltjes' zijn gratis advertenties van AWN-leden. De inhoud van de 'troffeltjes' moet direct met de AWN of de archeologie te maken hebben en mag geen commercieel doel nastreven. Een 'troffeltje' kan maximaal 30 woorden bevatten. Sluitingsdatum kopij: zie colofon. De redactie behoudt zich het recht voor om advertenties te wijzigen ofte weigeren.

Aangeboden 33 jaargangen Westerheem: 1965 t/m 1997, waarvan die van 1965 t/m 1979 zijn ingenaaid (1987 is niet compleet) ƒ400,F.M. Wiegmans, A. Reynvaanstr. 64, 1963 BW Heemskerk.


Aangeboden Wegens hoge leeftijd, verkoop van boeken over archeologie, opgravingen, vondsten enz. in binnen- en buitenland. Meer informatie: A.A. Arkenhout, Kroonstaddreef 43, 3067 RT Rotterdam.

16 maart: Afdeling Twente: lezing door H. Oosterink over fossielen in Winterswijk. De Bijenkorf in Borne. Aanvang 20.00 uur.

16 maart: Afdeling Helinium: algemene ledenvergadering van de Historische Vereniging Maasland met aansluitend lezing door A. Bosman over Castellum Flevum. De Magneet, Huis te Veldelaan 16, Maasland. Aanvang 20.00 uur.

Agenda Afdelingsactiviteiten 3 maart: Afdeling Helinium: lezing door T. Hamburg en M. Nokkert over opgravingen in het tracĂŠ van de Betuwelijn bij Hardinxveld-Giessendam, met sporen uit de periode 5500 tot 4100 v. Chr. Informatie over plaats en tijd via het afdelingssecretariaat. 3 maart: Afdeling Zuid-Salland, Oost-Veluwezoom en IJsselstreek: lezing door T. Spek over een geomorfologisch onderzoek in een nieuwbouwwijk te Raalte. Klooster 3 in Deventer. Aanvang 20.00 uur. 10 maart: Afdeling Zuid-Veluwe en OostGelderland: lezing door J. van den Akker over archeologie onder water. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17, Arnhem. Aanvang 19.45 u u r - Toegang f 2,50. 15 maart: Afdeling de Nieuwe Maas: lezing door J. Hendriks, stadsarcheoloog van Dordrecht, over stadskernonderzoek aan het Statenplein in Dordrecht. Lezingenlokaal van het BOOR, St. Jobsweg 7, Rotterdam. Aanvang 20.00 uur.

18 maart: Afdeling IJsseldelta en Vechtstreek: jaarvergadering en lezing door H. Brugman over archeologie onder water. Stedelijk Museum Zwolle, Melkmarkt 41, Zwolle. Aanvang 20.00 uur. Toegang: leden gratis; belangstellenden Ć’ 5,-. 22 maart: Afdeling Kennemerland: Lezing door P.M.M.G. Akkermans 'Teil Sabi Abyad revisited'. Archeologisch Museum Haarlem (kelder van de Vleeshal), Grote Markt 18, Haarlem. Aanvang 20.00 uur.

23 maart: Afdeling Zaanstreek-Waterland e.o. lezing door R.C.G.M. Lauwerier over vierde-eeuwse bewoning bij het dorpje Heeten. Dorpsstraat 370, Assendelft. Aanvang 20.00 uur. 23 maart: Afdeling Lek- en Merwestreek: jaarvergadering gevolgd door lezing door L.P. Louwe Kooijmans over de resultaten van de opgravingen i.v.m. de Betuweroute. Hervormd Centrum, Talmastraat 9, HardinxveldGiessendam. Aanvang 19.30 uur. 28 maart: Afdeling Nijmegen e.o.: archeologische studiedag over de Kelten met o.a. dia-lezingen. Aanvang 11.00 uur in Zaal Van der Meijden, Fellenoprd 6 in

VII


Boxtel. Toegang ƒ 15,- incl. consumptiebonnen. Tel. opgeven bij G. van Alphen. Tel. 0412-624066. 7 april: Afdeling Nijmegen e.o.: jaarlijkse ledenvergadering, gevolgd door lezing van P. Floore: "Het Behouden Huys opgegraven" over expedities in 1993 en 1995 naar Nova Zembla. Wijkcentrum de Ark, Elzenstraat 4 in Nijmegen. Aanvang 19.30 uur. 12 april: Afdeling Kennemerland: Lezing door M.C. Trierum over de werkzaamheden van het BOOR inRotterdam en omgeving en IJzertijd-bewoning in de regio Rotterdam. Archeologisch Museum Haarlem (Kelder van de vleeshal), Grote Markt 18, Haarlem. Aanvang 20.00 uur.

8 mei: Afdeling Zuid-Salland, Oost-Veluwezoom en IJsselstreek: excursie naar Kalkriese, Slagveld van Germanen en Romeinen ten noorden van Osnabrück en bezoek aan museum te Munster. Meer informatie bij G. Hey, tel-055-3553688. 19 mei: Afdeling Nijmegen e.o.: lezing van G. van Alphen over Kelten in Nederland en J. Thijssen over Nijmeegse archeologie. Wijkcentrum de Ark, Elzenstraat 4 in Nijmegen. Aanvang 20.00 uur.

14 april: Afdeling Zuid-Veluwe en OostGelderland: lezing door J. van den Besselaar 'Onderwater in binnenwater'. Cultureel Centrum de Coehoorn, Coehoornstraat 17, Arnhem. Aanvang 19.45 uur. Toegang ƒ 2,50.

Verenigingsactiviteiten

14 april: Afdeling Helinium: lezing door A. Waalsdorp over het regionale wegennet rond Den Haag in de Romeinse Tijd. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 in Vlaardingen. Aanvang

8 maart: Lezing door J. Scheurs over de opgravingen aan de Schelsberg te Heerlen. Thermen Museum in Heerlen. Aanvang 20.00 uur.

20.00 uur.

16 maart: Lezing door A. Mennens, Rijksarcheoloog, over de taak van de Rijksarcheoloog, planvorming en ruimtelijke ordening. Museum Jacob van Horne, Markt 7, Weert. Aanvang

14 april: Afdeling Zuid-Salland, OostVeluwezoom en IJsselstreek: lezing door J. Bouwmeester over het archeologisch onderzoek in de nieuwbouwwijk de Leesten in Zutphen. Klooster 3 in Deventer. Aanvang 20.00 uur. 17 april: Afdeling Zeeland: Lezing met aansluitend excursie in de gemeente Borssele o.l.v. J. de Ruiter. Verenigingsgebouw 'Vijverzicht', Plein 3 te Borssele. Aanvang 10.00 uur; einde ongeveer 16.00 uur. Meer informatie via het afdelingssecretariaat. VIII

20 april: Afdeling Zaanstreek-Waterland e.o.: lezing door A. Lagerwey over aardewerk en steengoed uit de periode 1180 tot 1700. Dorpsstraat 370, Assendelft. Aanvang 20.00 uur.

29 mei: Algemene Ledenvergadering in Arnhem. AVL

20.00 uur.

1 juni: Lezing door A. Viersen over bouwhistorisch onderzoek en opgravingen bij de restauratie van kasteel Terworm. Thermenmuseum in Heerlen. Aanvang 20.00 uur.


VERENIGINGSNIEUWS april 1999 Redactie: Els Piekaar, Hofmeyrstraat 43a, 1091 LX Amsterdam

Uitnodiging Het hoofdbestuur van de AWN heeft het genoegen de leden uit te nodigen tot het bijwonen van de Algemene Ledenvergadering op zaterdag 29 mei 1999 in het restaurant van het Stadskantoor van de gemeente Arnhem. Gastvrouw is Afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland die dit jaar haar 25jarig jubileum viert. Het Stadskantoor is gevestigd aan de Eusebiusbuitensingel 50 te Arnhem. Het restaurant bevindt zich op de bovenste etage. Het Stadskantoor ligt op ongeveer 20 minuten lopen van het NS-station Arnhem en is per stadsbus vanaf het station bereikbaar met lijn 3, 6, 31, 32, 33 en 88. De bussen stoppen aan de voet van de John Frostbrug tegenover het Stadskantoor. Ook kan gebruik gemaakt worden van bus 5 (halte Rietgrachtstraat) en bus 43 (halte Eusebiusbuitensingel) . Komt u met eigen vervoer, dan is er voldoende (gratis) ruimte op eigen terrein achter het kantoor. In het Jaaroverzicht 1998 treft u een stadsplattegrond aan. Vergadering De vergadering begint om 10.30 uur. De volledige agenda van de" vergadering en de jaarstukken worden na ontvangst van uw aanmelding toegezonden door de algemeen penningmeester. Op deze algemene ledenvergadering wordt uw goedkeuring gevraagd voor

het (nieuwe) huishoudelijk reglement van de AWN. Het concept van dit reglement wordt de aanmelders voor de algemene ledenvergadering toegezonden. Degenen die de jaarvergadering niet kunnen of willen bijwonen, kunnen het concept ontvangen door storting van Ć’ 2.50 op girorekening 577808 t.n.v. AWN te De Bilt. Opuw stortingsformulier s.v.p. vermelden 'huish. reglement'. Een zeer belangrijk punt op de jaarvergadering zijn de bestuursmutaties. Algemeen secretaris drs. B. Beerenhout ziet, wegens zijn zeer drukke werkkring, geen mogelijkheid meer zijn functie binnen de AWN nog langer te vervullen. Bij het ter perse gaan van deze uitnodiging was nog geen geschikte opvolger gevonden, maar het bestuur hoopt dat zich voor de jaarvergadering alsnog een kandidaat aanmeldt. Wellicht ten overvloede wijzen wij u . op de eerder gestelde vraag: "Zoekt met ons naar een geschikte kandidaatsecretaris". Suggesties gaarne aan de voorzitter of vice-voorzitter. Verder treden, na een zittingsperiode van drie jaar, reglementair af: drs. A. Oostdijk en H.H.J.Lubberding, resp. hoofdbestuurslid belast met educatie/professionalisering en vice-voorzitter. Beiden stellen zich herkiesbaar. Middagprogramma Na de algemene ledenvergadering zal de heer M.J. Houkes, bestuurslid van Afdeling Zuid-Veluwe en OostGelderland een korte lezing met dia's


geven over de geologie en de bewoningsgeschiedenis van de Zuid-Veluwe. Daarna wordt gezamenlijk geluncht. Vervolgens maken we per bus een rondrit door het bovengenoemde gebied, waarbij we achtereenvolgend bezoeken: - De ne-eeuwse walburcht "De Duno" bij Heveadorp, waar u tevens kunt genieten van een overweldigend uitzicht over de Betuwe en waar u uitleg wordt gegeven over de bouw en de geschiedenis van de burcht. - Een zeer bijzondere langwerpige grafheuvel uit de bronstijd op één van de hoogste toppen van de stuwwal, ontdekt door leden van Afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland. Ook hier wordt uitleg gegeven. - Het Celric-field bij Bennekom, waar de sporen van het.prehistorische akkercomplex nog met het blote oog waarneembaar zijn. Hier mag u uw waarnemingsvermogen op de proef stellen door zelf de scheidingswalletjes russen de akkers op te sporen. Tijdens de busrit zullen deskundige leden van de AWNrafdeling ZuidVeluwe en Oost Gelderland u attenderen op diverse bezienswaardigheden langs de route, zoals het kerkje van Oosterbeek waarvan men aanneemt dat het de oudste kerk van Nederland is. Als afsluiting wordt een drankje aangeboden in de werk- en expositieruimte van de afdeling Zuid-Veluwe - Oost Gelderland.

Deelname Deelname aan de jaarvergadering is gratis; wie deel wil nemen aan de lunch en het middagprogramma (introducé(e)s zijn daarbij van harte welkom) dient per deelnemer ƒ 30,over te maken op gironummer 577808 t.n.v. AWN te De Bilt. Tevens wordt een ieder verzocht om, óók als men alleen aan de vergadering wil deelnemen, het aanmeldingsformulier op te sturen naar de penningmeester, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt.

Aanmelding en betaling dienen vóór 15 mei te zijn geschied, dit in verband met de noodzakelijke reserveringen en het toezenden van de agenda, jaarstukken en concept huishoudelijk reglement.

Dagindeling De dagindeling voor 29 mei is als volgt: 10.00-10.30 uur ontvangst met koffie 10.30-12.00 uur algemene jaarvergadering 12.00-12.30 uur voordracht M.J. Houkes 12.30-13.30 uur lunch 13.30-16.00 uur excursieprogramma 16.30-17.00 uur drankje ter afsluiting. Het hoofdbestuur hoopt u op 29 mei in Arnhem te mogen begroeten. Namens het hoofdbestuur, J.W. Eggink, algemeen voorzitter

Ename 974 het verleden in het nieuws Het landelijk gelegen Ename, in de Scheldevallei nabij Oudenaarde, herbergt een sterke troef met het verleden. De site van Ename kwam vorig jaar in het nieuws vanwege het Tijdsvenster. Zoals in een uitgebreid artikel in Scarabee werd vermeld, is het Tijdsvenster een virtueel bezoek aan het verleden. Met het cd-rom programma en momentopnames per video van de site en achtergrond ziet de bezoeker de abdij in reconstructie met behulp van computeranimatie. Met behulp van een computer programma kun je bladeren door onderdelen van de abdij en tekeningen bekijken die tonen hoe bijvoorbeeld de kerk er vroeger moet hebben uitgezien. Ook kun je zo bekijken welke vondsten er uit welk deel van de opgraving zijn gekomen. Het project heeft de naam gekregen


Ename 974, omdat het jaar 974 wordt gezien als het beginjaar van de grote ontwikkelingen. Het nieuws van Ename gaat in dit geval om de positieve gevolgen van het Tijdsvenster. Niet alleen regionaal en nationaal maar zelfs internationaal gezien is dit systeem van groot belang met betrekking tot het op een educatieve wijze verbeelden van het verleden. (De speciale band van uw verslaggever met deze site is onder andere ontstaan bij het organiseren van het AWNGraafkamp Ename 1-8 augustus 1998. Over dit graafkamp komt u in latere Westerheems nog te lezen.) Ename, het landelijk gelegen OostVlaamse dorpje herbergt vele historische 'schatten'. Naast de inmiddels veelbesproken site van de benedictijnenabdij bevindt zich in het dorpje de Sint-Laurentiuskerk die veel ouder blijkt te zijn dan men oorspronkelijk dacht... En tegenover die Sint-Laurentiuskerk bevindt zich thans het Provinciaal Museum t'Ename. Dit gloednieuwe museum werd op 11 september jl. feestelijk geopend. De openingsceremonie bestond uit een aantal toespraken waaronder die van Prof. Dr. Guy De Boe (directeur van het Instituut voor Archeologisch Patrimonium, IAP) en Jean-Pierre Van Der Meiren, gedeputeerde Cultuur. Uiteindelijk gaf Prof. Dr. Herman Balthazar, gouverneur Provincie OostVlaanderen het sein: "..en dan verklaar ik het museum voor geopend". Terwijl delegaties het museum bezochten was er voor de andere gasten genoeg Ename abdijbier (tripel!) vergezeld van sandwiches om niet alleen de nieuwsgierigheid te stillen. Het museum treft door zijn vernieuwende aanpak waardoor het publiek bij het verleden betrokken wordt. Het museum is dan ook berekend op bezoekers met een brede historische

belangstelling. Een aantal onderdelen van de museale evocatieve voorstelling verdienen nadere aandacht. Bij het binnenkomen volgt men via de sterk gebogen fotowand het verleden van bewoners in het dorp Ename. Aan het einde van de fotowand bevindt zich een klein auditorium waar een film gedraaid wordt over Ename. Het is een mooie evocatie van een dorp dat ooit in zijn middeleeuwse geschiedenis - zij het kortstondig - een Europese rol heeft gespeeld. Zo wordt het beeld geschetst van het leven in Ename gedurende de laatste decennia. Aan bod komen oudere bewoners van het dorp en omgeving die hun artisanalĂŠ arbeid verrichten en over het verleden verhalen. Vervolgens komt men in een tentoonstelling 'Tijdslijn'. Naast de objecten uit de duizendjarige geschiedenis van Ename toont een interactieve multimediatoepassing ook de historische context en de vindplaats van de tentoongestelde voorwerpen. Tijdens het volgen van de zgn. tijdslijn vind je voorwerpen op verschillende hoogte en van verschillende ouderdom. De informatie bij de voorwerpen leert uit welke periode de voorwerpen komen. Ook is het mogelijk om hierbij een cd-rom te starten met 'vogelvluchtbeelden' over het opgegraven terrein. Nadien komt men bij het stralende middelpunt van het museum: de zaal met 'het feest van 1000 jaar'. In deze zaal is het mogelijk om via een object een verhaal op te roepen dat dan met videobeelden getoond wordt. Aan een lange tafel zitten meer dan 20 personen die alle in de geschiedenis van 1000 jaar Ename voorkomen. Bij ieder persoon hoort een voorwerp en een verhaal. In een koepelvitrine bevinden zich de voorwerpen; en door het uitlichten van een van deze voorwerpen start het personage het verhaal en de videobeelden. Zo is het mogelijk om in korte tijd veel gedetailleerde informatie op te doen over de geschiedenis van Ename en de bewoners.


Daarnaast is de context van het object meteen duidelijk dankzij de band tussen object en 'eigenaar'! Aan het einde van de feestzaal bevindt zich een zaaltje met wisseltentoonstelโ ขlingen. Aansluitend bij de feesttafel is het thema momenteel: 'Hoe organiseerde men in het verleden een feest?'. Na de feestzaal komen we uiteindelijk terecht in het 'Archeolab'. In dit laboratorium is het mogelijk verschillende typen aardewerk te'bekijken en vast te pakken, boeken te bestuderen en verschillen te ontdekken in bijvoorbeeld biologisch-zoรถlogisch materiaal. i Het museum heeft natuurlijk nog meer in petto, maar daarvoor raad ik aan om er zelf eens een kijkje te gaan nemen! Een dag na deze heuglijke opening beleefde Ename nog een groots moment. Het project Ename 974 was genomineerd voor de Monumentenprijs Vlaanderen 1998 en Ename 974 is nu houder van die Vlaamse Monumentenprijs 1998. Het project is met deze prijs zeer vereerd en 'voelt' zich erkend. Het is voor het eerst in de geschiedenis dat een archeologische site een monumentenprijs krijgt, de prijs die meestal naar een volledig gebouw gaat is nu toegewezen aan 'een hoop stenen'. Dit is een mijlpaal in de waardering van archeologisch erfgoed. Dat de keuze van minister Martens op een archeologische site viel is onder andere te danken aan het belang van het Tijdsvenster en de mogelijkheden die Ename 974 biedt op het gebied van draagvlakvergroting voor cultureel erfgoed. Met het Tijdsvenster zijn vooral jongere generaties in staat zich een beeld te vormen van het verleden zonder het gebruik van reconstructies in steen. Deze beelden worden aangeleverd met moderne technieken die jongeren van nu aanspreken. Volgens Dirk Callebaut (verantwoordelijk archeoloog) is dit beslist belangrijk voor het verbreden van het inzicht en begrip in historie en archeologie. Een ander bewijs voor het belang van het project is de toezegging van de ge-

IV

deputeerde van cultuur (Dhr. Van Der Meiren) om in de tuin van het museum ook een Tijdsvenster te plaatsen, gericht op de Sint-Laurentiuskerk. De uitstraling van Ename is groot op lokaal, regionaal en nationaal gebied, maar ook buiten de landsgrenzen is Ename 974 inmiddels bekend. Zo heeft een onlangs gehouden congres 'Interpreting the Past' zijn weg gevonden van Brussel naar Ename. Vertegenwoordigers van wereldsites zoals Stonehenge, Xanten, Pompei en Amerikaanse sites hebben de mogelijkheden en publiekswerking van Ename 974 bediscussieerd en men was zeer enthousiast. De doelstelling voor Ename 974 is het combineren van wetenschappelijk onderzoek met een publieksgerichte informatie. Men waakt ervoor dat Ename 974 geen pretpark wordt waar het wetenschappelijk onderzoek zijn belang verliest. Het project Ename 974 is mogelijk gemaakt dankzij de samenwerking met de Provincie Oost-Vlaanderen en het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium (IAP). Ook de bijdragen en steun van de Stad Oudenaarde hebben gezorgd voor het welslagen van dit project. Het is duidelijk dat er in Ename al veel gerealiseerd is en dat de toekomst nog heel wat in petto heeft. Claudia Vandepoel, met dank aan Marie-Claire van der Donckt Conservator Museum t'Ename.

AWN-zomerkampen 1999 Gedetailleerde informatie behorende bij inschrijfformulier 1999.

Instructiekampen 1 Zaterdag 3 juli t/m zaterdag 10 juli 1999, Nijmegen Periode: waarschijnlijk Prehistorisch Inheems Romeins


Aanmeldingsformulier voor de AWN-graafkampen 1999 Ondergetekende: : Voornaam / roepnaam voluit: Adres: Postcode / woonplaats: Telefoon: Geboortedatum: Rijbewijs / auto: M/V: Giro/banknummer:

:

geeft zich hierbij op voor het kamp (gewenste nummer omcirkelen). 1 Instructiekamp Nijmegen, Prehistorie en Inheems-Romeins van zaterdag 3 juli t/m zaterdag 10 juli 1999 a ƒ 225,-. Ook beschikbaar voor een alternatief en indien er meer inschrijvingen zijn ontvangen dan er plaatsen zijn kan ik ook deelnemen aan: 2 Instructiekamp Nijmegen, Prehistorie en Inheems-Romeins van zaterdag 10 juli t/m zaterdag 17 juli 1999 a ƒ 225,. 3 Experimentele Archeologie met de NJBG te Apeldoorn, een week in de prehistorie van 25 juli t/m 31 juli 1999 a ƒ 195,-, indien tussen de 16 en 26 jaar oud. 4 Gevorderden graafkamp Middeleeuwen Ename (België), van zaterdag 31 juli t/m zaterdag 7 augustus 1999 a ƒ 325,-. 5 Gevorderden graafkamp Middeleeuwen Stadsarcheologie Eindhoven, van zaterdag 7 augustus t/m 14 augustus 1999 a fl 290,-. Ook beschikbaar voor een alternatief en indien er meer inschrijvingen zijn ontvangen dan er plaatsen zijn kan ik ook deelnemen aan: 6 Gevorderden graafkamp Middeleeuwen Stadsarcheologie Eindhoven, van zaterdag 14 augustus t/m 21 augustus 1999 a fl 290,-. Datum:

,

:.

Handtekening: En verklaart akkoord te zijn met vermelde informatie en voorwaarden. Uw aanmeldingsformulier (of een copie daarvan) graag zo spoedig mogelijk sturen aan: Claudia Vandepoel R.J. Schimmelpennincklaan 12 G 2517 JN Den Haag

Sluitingsdatum: insturen voor 14 mei 1999. V


VI


Aantal deelnemers: ca. 8 personen Minimum leeftijd: 16 jaar Niveau: beginners Kosten: ƒ 225,- per persoon voor 1 week inclusief logies en maaltijden, m.u.v. zondagavond wegens excursie.

Kosten: ƒ 290,- per persoon voor de hele week inclusief logies en maaltijden m.u.v. zondag i.v.m. excursie.

2 Zaterdag 10juli t/m zaterdag ijjuli 1999, Nijmegen

Periode: middeleeuws Aantal deelnemers: minimaal 14 maximaal 18 Niveau: AWN-instructiekamp en/of lange graafervaring Kosten: ƒ 290,- per persoon voor de hele week inclusief logies en maaltijden m.u.v. zondag i.v.m. excursie.

Periode: waarschijnlijk Prehistorisch Inheems Romeins Aantal deelnemers: ca. 8 personen Minimum leeftijd: 16 jaar Niveau: beginners Kosten: ƒ 225,- per persoon voor 1 week inclusief logies en maaltijden, m.u.v. zondagavond wegens excursie. Experimentele archeologie i.s.m. de NJBG 3 Zondag 25 juli t/m zaterdag 31 juli 9' Apeldoorn i.s.m. de NJBG Periode: prehistorisch Aantal deelnemers: ca. 8 personen (andere 10 deelnemers NJBG-leden) Leeftijd: van 16 tot 26 jaar oud Niveau: n.v.t. Kosten: ƒ 195,- per persoon voor de hele week. Gevorderdenkampen 4 Zaterdag pjuli t/m zaterdag 7 augustus 1999, Ename België Periode: middeleeuws Aantal deelnemers: minimaal 14 maximaal 20 Niveau: AWN-instructiekamp en/of lange graafervaring Kosten: ƒ 325,- per persoon voor de hele week inclusief logies en maaltijden m.u.v. zondag i.v.m. excursie. '5 Zaterdag 7 augustus t/m 14 augustus 1999, Eindhoven Periode: middeleeuws Aantal deelnemers: minimaal 14 maximaal 18 Niveau: AWN-instructiekamp en/of lange graafervaring

6 Zaterdag 14 augustus t/m zaterdag 21 augustus 1999, Eindhoven

Extra informatie experimentele archeologiekamp i.s.m. NJBG In de bossen bij Apeldoorn liggen, verscholen tussen de bomen, twee boerderijen en een aantal schuurtjes. Aan de ene kant strekken zich enkele akkertjes uit, aan de andere kant stroomt een beekje door het dalletje dat zorgt voor het nodige water. Het terrein is helemaal prehistorisch ingericht. Voor het bereiden van eten, zoals het bakken van brood, zijn er ovens en vuurplaatsen. Er is geen elektriciteit. Een klein vuur zorgt voor verwarming en licht. Een' mens uit de prehistorie, ongeveer 2500 jaar geleden, zou zich er prima hebben thuisgevoeld. Tijdens het kamp zullen dezelfde klusjes gedaan worden als de mens toen deed: hout hakken, graan malen, brood bakken, eten bereiden, schapen hoeden en nog veel meer. Verder kun je onder ervaren begeleiding allerlei prehistorische technieken leren, zoals prehistorische kleding maken en verven, tinnen sieraden maken, potten bakken en leer bewerken. Op een mooie plek, ver van de bewoonde wereld zal een week lang de prehistorie herleven! Met dank aan Fleur Kammers, Activiteitencoördinator NJBG.

VII


Afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland 25 jaar Zonder nadere toelichting stond in Westerheem 1974-2 onder de kolom Secretariaten Afdelingen een nieuwe naam, 'Zuid-Veluwe'. In de aflevering ervoor was er nog sprake van een afdeling 'Zuidwest-Veluwezoom, Midden- ' en West-Betuwe en Bommelerwaard'. 'Zuid-Veluwe' en 'Midden- en WestBetuwe en Bommelerwaard' hadden besloten als twee zelfstandige afdelingen door te gaan. Die afdeling 'Zuid-Veluwe', enige tijd later herdoopt in 'Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland', vierde 12 februari jl. haar 25-jarig bestaan. Het bestuur had in haar werkruimte in Arnhem een fraaie tentoonstelling ingericht, waar een scala van vondsten uit diverse onderzoeken was tentoongesteld. Een goed voorbereid pr-plan had gezorgd voor de nodige publiciteit; de regionale TV en radio, plus een aantal regionale bladen besteedden aandacht aan de afdeling en vooral aan haar activiteiten. Op de eigenlijke feestdag, de receptie, werd het woord gevoerd door de huidige voorzitter Ben Clabbers, maar ook door de voorzitter van het eerste uur, Gerard van Till. Gastspreker, professor P.J.R. Modderman, haalde herinnerin- . gen op over onderzoeken op de ZuidVeluwe, en lardeerde zijn verhaal met vele humoristische voorvallen. Dat ook de overheid blijk gaf van waardering voor het werk van de afdeling, bleek uit de toespraak van de burgemeester van Arnhem, de heer P. Scholten, die met name de samenwerking met de stadsarcheoloog Mieke ; Smit prees. De ROB, de 'gedoger' van de vele onderzoeken, was vertegenwoordigd door Monique Krauwer en Peter Schut. Een goed verzorgde receptie, waar vele herinneringen werden opgehaald ĂŠn (belangrijker nog) plannen voor de toekomst werden gesmeed. VIII

De jubilerende afdeling zal op zaterdag 29 mei optreden als gastvrouw van onze landelijke jaarvergadering. Herman Lubberding

Naerdincklant ontwaakt! Na enkele jaren in sluimertoestand te hebben verkeerd, is een werkgroep 'Herstart Naerdincklant' er in geslaagd om de nodige kandidaten te vinden voor het vormen van een voorlopig bestuur. Een algemene jaarvergadering op 9 maart in het Goois Museum, aan de Kerkbrink te Hilversum, was tevens de gelegenheid om kennis te kunnen maken met dit voorlopig bestuur. Inmiddels heeft in samenwerking met de Historische Kring 'Albertus Perk' Hilversum, een lezing plaatsgevonden op 26 januari jl. De heer John Mulder, bodemdeskundige van het Staringcentrum Wageningen, vertelde over de bewoningsgeschiedenis van Midden- en West-Nederland. Gaarne dank aan 'Albertus Perk' voor deze eerste opstap naar verdere activiteiten. Tijdens de 'sluimerperiode' van Naerdincklant zijn op het contactadres diverse berichten van verscheidene AWN-afdelingen over hun activiteiten binnengekomen. Hiervoor onze hartelijke dank! Helaas kunnen wij hier niet direct berichten van onze activiteiten tegenover stellen. De toekomst zal het leren! Voorlopig bestuur Naerdincklant

Nieuwe naaldbanden Na jaren onze leden te hebben moeten melden, dat de naaldbanden uitverkocht waren, is het Bureau AWN nu weer in het bezit van een nieuwe voorraad. Wie het tijdschrift Westerheem van de


laatste decennia in zijn of haar bezit heeft, maakte wellicht al van dit handige opbergsysteem voor ons verenigingsblad gebruik. Zeker voor hen is het van belang te weten, hoe de naaldbanden er momenteel uitzien. Vandaar een kort exposé. ' Noch bij de voormalige Ledenservice, noch bij het landelijke secretariaat was bekend bij wie wij de naaldbanden in het verleden bestelden. Uiteindelijk bleken er in Nederland slechts enkele gespecialiseerde bedrijven te zijn die ons van dienst konden zijn. De huidige hoofdbestuursleden hadden nog nooit een naaldband aangeschaft of kunnen aanschaffen, zodat ook de uitvoering ons niet bekend was. Daarom gingen wij bij onze voorgangers te rade. Wat ons gepresenteerd werd, was een koninklijk oranje plastic (pvc) naaldband met de titel van ons tijdschrift op voor- en achterkant in groen. In oudere jaargangen van Westerheem worden .evenwel naaldbanden "in linnen uitvoering" aangeboden. Wij konden de kleur niet achterhalen, maar mogelijk is dat ook toen al voor oranje gekozen werd. Waarom op zeker moment voor een pvc-uitvoering gekozen werd, is niet duidelijk. Misschien speelden financiële overwegingen een rol. Informatie bij onze huidige leverancier leerde, dat een linnen uitvoering een grotere duurzaamheid garandeert, terwijl het prijsverschil gering is. Voor de nieuwe naaldbanden herstelden wij daarom de oude traditie van een linnen uitvoering, die ook beter in de kast 'oogt'. Wij zouden ons kunnen voorstellen, dat er leden zijn die een meter fel oranje in de boekenkast iets te veel van het goede achten, zeker wanneer er ook nog sprake is van pvc. Maar wie eenmaal met die traditie begonnen is, zal die ook zo goed mogelijk willen voortzetten. De oranje pvc-kleur is evenwel niet in linnen beschikbaar, zodat er gekozen is voor een kleur die daar zo dicht mogelijk bij in de buurt komt. Uiteindelijk bieden wij de naaldbanden in twee kleuren aan:

oranje/rood en parelgrijs, beide met donkergroene opdruk van naam en AWN-logo. Ze zien er zeer goed uit en wie de afgelopen jaren van plan was iemand een naaldband cadeau te doen en tot zijn/haar teleurstelling 'bot' ving, legt met deze banden zeker eer in. U begrijpt dat wij nu alle gegevens zorgvuldig hebben geadministreerd, waardoor wij ook in de toekomst kunnen instaan voor een gelijkwaardig product. De prijs van de naaldband (twee jaargangen) is Hfl. 12,50 exclusief verzendkosten. De verzendkosten zijn Hfl. 7,50 bij bestelling van één tot en met drie stuks, zodat het een aanzienlijk voordeel oplevert drie banden tegelijkertijd te bestellen tegen de prijs van Hfl. 45,De naaldbanden zijn te bestellen door overmaking van de prijs incl. verzendkosten op rekening van penningmeester AWN in De Bilt, postgiro 577808 onder vermelding van "naaldbanden, kleur ". Bob Beerenhout

Troffeltjes Troffeltjes' zijn gratis advertenties van AWN-leden. De inhoud van een 'troffeltje' moet direct met de AWN of de archeologie te maken hebben en mag geen commercieel doel nastreven. Een 'troffeltje' kan maximaal 50 woorden bevatten. Sluitingsdatum kopij: zie colofon. De redactie behoudt zich het recht voor om advertenties te wijzigen ofte weigeren.

Blad in het blad 'Aardewerk', het afdelingsblad van de AWN-afdeling Flevoland is herboren. De redactie is uitgebreid met Cris van der Klugt, Wil Gordijn en Jan Boes en ook de vormgeving van Aardewerk is

IX


vernieuwd. Er wordt nu meer gebruik gemaakt van de digitale mogelijkheden en het resultaat is een fijn ogend magazine op A4-formaat. Dit nummer bevat 24 pagina's informatie, waaronder een uitgebreid verslag van het AWN-graafkamp in Nijmegen 1998, een interview met historisch geografe Vera Vreugdenhil over Urk en nieuws over de opgravingen in Flevoland. Een extra pluim verdient Aardewerk voor de professionele wijze waarop de foto's zijn afgedrukt. Ook aan de financiën heeft de redactie gedacht, te oordelen naar de keurige advertenties die zijn opgenomen. Kortom, Aardewerk lijkt een nieuw succesvol pad te zijn ingeslagen. Els Piekaar

Agenda Afdelingsactiviteiten 20 april: Afdeling Zaanstreek-Waterland e.o.: lezing door A. Lagerwey over aardewerk en steengoed uit de periode 1180 tot 1700. Dorpsstraat 370, Assendelft. Aanvang 20.00 uur. 20 april: Afdeling Rijnstreek: lezing door M. Dolmans en }. van der Weerden over de Stevenshof te Leiden. Gemeentearchief Leiden, Boisotkade 2a in Leiden. Aanvang 20.00 uur. 8 mei: Afdeling Zuid-Salland, Oost-Veluwezoom en Ysselstreek: excursie naar Kalkriese, Slagveld van Germanen en Romeinen ten noorden van Osnabrück en bezoek aan museum te Munster. Meer informatie bij G. Hey, tel. 055-3553688. 10 mei: Afdeling Rijnstreek: lezing door M. Dijkstra over vroege Middeleeuwen op het abdijterrein Rijnsburg, voorafgegaan door afdelingsjaarvergadering.

Gemeentearchief Leiden, Boisotkade 2a in Leiden. Aanvang 20.30 uur. 19 mei: Afdeling Nijmegen e.o.: lezing van G. van Alphen over Kelten in Nederland en J. Thijssen over Nijmeegse archeologie. Wijkcentrum de Ark, Elzenstraat 4 in Nijmegen. Aanvang 20.00 uur. 21 mei: Afdeling Zeeland: jaarverslag en video/diapresentatie van de opgravingen in Sluis, Zeeuws-Vlaanderen. Zeeuwse bibliotheek in Middelburg. Aanvang 19.30 uur. 22 mei: Afdeling Zeeland: excursie naar Valkenisse. 13.30 uur. Meer informatie bij het afdelingssecretariaat. 25 juni: Afdeling Zeeland: lezing door P. Akkermans over de opgraving op Teil Sabi Abyad in Noord-Syrië, Zeeuwse Bibliotheek Middelburg. Aanvang 19.30 uur. 24 september: Lezing door drs. A. Waasdorp van de Arch. Dienst Den Haag over het regionale wegennet rond Den Haag in de Romeinse Tijd. Zeeuwse Bibliotheek Middelburg. Aanvang 19.30 uur. Verenigingsactiviteiten 29 mei: Algemene Ledenvergadering in Arnhem. Meer informatie elders in dit blad. • AVL 1 juni: Lezing door A. Viersen over bouwhistorisch onderzoek en opgravingen bij de restauratie van kasteel Terworm. Thermenmuseum in Heerlen. Aanvang 20.00 uur.


Aanmelding Jaarvergadering AWN op 29-05-1999 Ik zal met introducé(e)s deelnemen aan de Algemene Ledenvergadering van de AWN op 29 mei a.s. in Arnhem en ontvang graag de agenda, jaarstukken en hetconcept huishoudelijk reglement. Na de jaarvergadering neem ik (nemen wij) deel aan de lunch en het middagprogramma. De deelnemersbijdrage ( x ƒ 25,-) voor de lunch en de excursie is overgemaakt op girorekening 577808 t.n.v. AWN te De Bilt. Naam: Adres: Postcode:

'. Woonplaats:

Handtekening: Introducé: Voedselallergie: (Een kopie van) dit strookje zo spoedig mogelijk inzenden, doch uiterlijk 14 mei aan: Penningmeester AWN, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt.

Aanbieding Het Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum van de gemeente Utrecht biedt de leden van de AWN en de abonnees van Westerheem exemplaren van de volgende afleveringen van de Archeologische en Bouwhistorische Kroniek aan. O O O O O

1981, 72 p., 126 afb. 1983, 72 p., 128 afb. 1984,150 p., 270 afb. 1985,120'p., 205 afb. 1986,148 p., 253 afb.

O O O O

1989,150 p., 261 afb. 1990,170 p!, 245 afb. 1926 -1972, 267 p., 268 afb. Register van plaatsen onderzoek 1926-1992 geordend op straatnaam

In de Kroniek 1926-1972 zijn artikelen en mededelingen op archeologisch en bouwhistorisch gebied bijeengebracht uit het Maandblad Oud-Utrecht en uit het personeelsblad van de toenmalige Dienst Openbare Werken. U kunt exemplaren gratis verkrijgen door het aankruisen van de gewenste jaren en het opsturen van dit formulier aan: Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum Het Pandhuis t.a.v. T.J. Hoekstra Zwaansteeg 11 3511 VG Utrecht Na ontvangst van uw bestelformulier zullen de aangevraagde exemplaren u zo spoedig mogelijk worden toegezonden. NB: deze aanbieding geldt voor het jaar 1999 en - uiteraard - zolang de voorraad strekt. Van sommige, afleveringen zijn meer exemplaren over dan van andere. XI


XII


VERENIGINGSNIEUWS juni 1999 Redactie: Ellen Piekaar, Hagedoomplein 26,1031 BV Amsterdam

Even voorstellen: de nieuwe redacteur Verenigingsnieuws Zoals reeds in het In Memoriam op pagina 73 van deze Westerheem te lezen is, ben ik familie van mijn voorgangster redacteur Verenigingsnieuws, Els Piekaar. In de laatste maanden van haar ziekte heb ik haar geholpen bij het werk voor het tijdschrift. In de laatste week voor haar overlijden vroeg ze of ik er voor voelde om haar werk voor het blad over te nemen. En dat wil ik heel graag, om Els gerust te stellen dat er weer een redacteur is, maar ook en niet in de laatste plaats omdat ik erg enthousiast geworden ben over het redactiewerk voor Westerheem en over archeologie.

weer iets in die richting kan doen. Ik moet beschroomd bekennen dat ik mij niet - in tegenstelling tot de meeste lezers van dit blad - al vanaf de kinderjaren geïnteresseerd heb voor archeologie. Mijn belangstelling in die richting betrof hoogstens de bezoeken aan Ostia en Pompei, waar ik mij verbaasde over de bijna tastbare sfeer van de oude Romeinse Tijd. Ik ben echter wel 'aangestoken' door Els, en ben enthousiast begonnen de 'oude' Westerheems te lezen, maar lees ook vol belangstelling de afdelingsbladen van de AWN. Net als Els roep ik de afdelingssecretarissen op om mij op de hoogte te houden van de activiteiten van de afdelingen, zodat via het Verenigingsnieuws alle AWN leden op de hoogte kunnen worden gebracht. Ellen Piekaar

Na een afgebroken studie politicologie en een afgeronde studie communicatiewetenschappen ben ik momenteel werkzaam als free-lance marktonderzoeker. Op dit moment coördineer ik een aantal onderzoeken voor Rothmans, een internationale tabaksproducent. Naast mijn werk mag ik graag vogels observeren en, sinds ik er nu inmiddels één jaar woon, mij verdiepen in de geschiedenis van Amsterdam-Noord. Tijdens mijn studie heb ik redactionele ervaring opgedaan bij het Amsterdams Sociologisch Tijdschrift en voor enkele

publikaties van het SISWO, Instituut voor Maatschappijwetenschappen dat verbonden is aan de Universiteit van Amsterdam. Ik vond dit werk toen al erg leuk en ben dan ook erg blij dat ik

Nieuw adres

Vondstverwerking Diemen, afdeling Amsterdam en Omstreken, is verhuisd van de voormalige Prinses Marijke School naar een nieuw onderkomen aan de Den Hartoglaan 1 te Diemen. Informatie bij mevr. H. Blok, tel. 020-6991422. Bij de afdeling Zeeland is het PACZ verhuisd. Het nieuwe adres is: Armeniaans Schuitvlot 1, 4331 NL Middelburg. Het telefoonnummer is ongewijzigd gebleven: 0118-623732. De bibliotheek van de afdeling is bij het PACZ ondergebracht.


AWN-reeks no 2

Najaarsexcursie

In september/oktober 1999 verschijnt het tweede deel van de AWN-reeks. Vingerhoeden en naairingen uit de Amsterdamse bodem, Productietechnieken vanaf de Late Middeleeuwen.

Op zaterdag 25 september is de najaarsexcursie gepland. Dit jaar staat het nieuwe onderkomen van de NISA ( Nederlands Instituut voor Scheeps- en onderwater Archeologie) in Lelystad centraal. Bijzonderheden over het programma en hetgeen bezocht wordt, treft u in het eerstvolgende nummer van Westerheem aan. Noteert u alvast deze datum, het belooft een interessante dag te worden!

Het boek telt 112 pagina's en is geschreven door Catherine A. Langendijk en Herman F. Boon. De omslag van het boek is full colour, glans laminaat, de afwerking genaaid gebrocheerd, gedrukt op 135 grams papier, de afbeeldingen binnenwerks in zwart-wit.

Cursussen

Vanaf de dertiende eeuw zijn in Amsterdam messing vingerhoeden en naairingen gebruikt. Ze werden weggegooid wanneer ze versleten waren, verloren of soms opgeruimd vanwege productiefouten. In de laatste tijd kwamen ze bij grondwerk of opgravingen weer naar boven. 340 Vingerhoeden, opgegraven door de dienst Amsterdam Beheer, zijn door de auteurs minutieus bestudeerd, waarbij allerlei bijzonderheden aan het licht zijn gekomen die het mogelijk maakten om de productiemethoden die in de loop der tijd zijn toegepast te beschrijven. Uitgebreid literatuur- en archiefonderzoek verschaffen informatie over herkomst en verspreiding. In het boek is een groot deel van de vingerhoeden en naairingen afgebeeld, zodat het uitermate geschikt is voor het determineren van vondsten. Een uitgebreide summary maakt het boek ook geschikt voor Engelstaligen.

De AVL (Archeologische Vereniging Limburg) zal in het najaar de cursus 'Archeologie' wegens succes herhalen. Het betreft 9 dinsdagavonden in de periode tussen half september 1999 en mei 2000. Doel van de cursus is het aanbieden van kennis van de archeologische perioden en culturen. Een cursusavond start om 20.00 uur en begint meestal met een dia presentatie waarna materiaal uit de betreffende periode behandeld zal worden. De cursus wordt gehouden in het Museum Het Domein te Sittard. De cursus is ook voor niet- AVL-leden toegankelijk. Kosten bedragen voor leden ƒ 100,-; voor niet-leden ƒ 150,(beide bedragen zijn ind. syllabus van ƒ 25,-). Voor meer informatie kan men zich richten tot mevr. L. Wiggers, Akkerwal 9, 6017 AW te Thorn.

De adviesprijs voor het boek wordt geraamd op ± ƒ 32.-, de prijs voor leden van de AWN op ± ƒ 22.-

Tentoonstelling

Informatie over deze uitgave: H.H.J.Lubberding (vice-voorzitter AWN) Verlengde Lindelaan 53 7391JH Twello tel. 0571-275706

Al in Westerheem nr. 5 oktober 1998, werd aangekondigd dat afdeling Nijmegen haar 30-jarig bestaan viert. Destijds werd dit heuglijk feit gevierd meteen symposium 'Man en paard, over de romanisering van Zuid-


Nederland' en een bijbehorende tentoonstelling. Deze tentoonstelling, waar veldwerkresultaten te zien zijn van de leden van de afdeling Nijmegen en omstreken, wordt vanwege succes geprolongeerd. Aanvankelijk zou de tentoonstelling tot mei 1999 lopen, besloten is om de expositie voort te zetten tot 1 november van dit jaar. De tentoonstelling is te zien in Museum Kasteel Wijchen. Het Museum is geopend op vrijdag van 10.00-16.00 uur en op zaterdag en zondag van 13.0017.00 uur. Het adres: Kasteellaan 9 in Wijchen.

Blad in blad Voor de rubriek Blad in blad wordt deze keer aandacht besteed aan het afdelingsblad Renus van de afdeling Rijnstreek. Het blad is in een nieuw jasje gestoken: zowel kaft als de druk zijn veranderd en zien er goed verzorgd uit. Renus wordt afgedrukt op handzaam A5 formaat en verschijnt tenminste twee maal per jaar. Het laatste nummer bevat een uitgebreid verslag van recente gebeurtenissen bij de afdeling Rijnstreek alsmede een goed leesbaar jaarverslag over 1998. In het eerste artikel wordt kort verslag gedaan van het opgravingswerk op De

Hoorn in Alphen naar het tracĂŠ van de Romeinse limesweg. Ook wordt verteld over het wassen van vondsten uit opgravingen bij Zwanendrift en Huys Leeuwen door leden. Dit betreft voornamelijk I7e-i8e en I4e-i5e eeuws materiaal. In het kort wordt het te verwachten veldwerk bij afdeling Rijnstreek aangekondigd. Het jaarverslag bevat de gebruikelijke onderwerpen, met een apart Archeologisch veldwerk jaarverslag. Hierin wordt nogmaals ingegaan op het veldwerk op De Hoorn bij Alphen, maar ook alle kleinere onderzoekjes worden vermeld. Bovendien wordt aangekondigd dat in het volgende nummer van Renus een uitgebreider verslag van deze onderzoekjes zal worden gedaan. Dat belooft dus weer een interessant nummer te worden! Het mededelingenblad, Terra Nigra, van de afdeling Helinium verdient een speciale vermelding. Helinium bestond in 1998 veertig jaar en heeft van alle publicaties in die veertig jaar een register samengesteld. Nummer 145 van Terra Nigra bevat een 51 pagina's tellend register van alle artikelen, gecategoriseerd op onder meer: auteur, onderwerp, archeologische perioden en topografie. De oude Terra Nigra's kunnen worden geraadpleegd in de bibliotheek Hoogstad en het stadsarchief in Vlaardingen.

ARCHAEO-ZOOLOCICAL RESEARCH AND ARCHAEOLOGICAL SUPPORTS

Bob Beerenhout & Jacqueline Oversteegen Waldeck Pyrmontlaan 8b 2 1075 BV AMSTERDAM tel.: (020) 6643354


Troffeltjes 'Troffeltjes' zijn gratis advertenties van AWN-leden. De inhoud van een 'troffeltje' moet direct met de AWN of de archeologie te maken hebben en mag geen commercieel doel nastreven. Een 'troffeltje' kan maximaal 50 woorden bevatten. De redactie behoudt zich het recht voor advertenties te wijzigen of te weigeren. Sluitingsdatum kopij: zie colofon.

24 september: Afdeling Zeeland: lezing door drs. A. Waasdorp van de Archeologische Dienst Den Haag over het regionale wegennet rond Den Haag in de Romeinse Tijd. Zeeuwse Bibliotheek Middelburg. Aanvang 19.30 uur. 10 oktober: Afdeling Helinium: excursie naar Cuijk en het museum Ceudum. Vertrekplaats Boerderij Hoogstad te Vlaardingen om 8.30 uur. Meer informatie via het afdelingssecretariaat. 19 oktober: Afdeling Zaanstreek-Waterland en Omstreken: Lezing door drs. T. de

Agenda

Ridder, Heiloo, het heilige woud door de

Afdelingsactiviteiten 19 juni: Afdeling Amsterdam en Omstreken: excursie naar Batavia werf en bezoek aan de restauratie afdeling van het Nederlands Instituut voor Scheeps- en onderwater Archeologie (NISA) met kleine workshop over het conserveren van materiaal. Vertrek vanaf het Amstelstation om 9.30 uur. Meer informatie via het afdelingssecretariaat.

eeuwen heen. Werk- en Expositieruimte aan de Dorpstraat 370 te Assendelft. Aanvang: 20.00 uur. 30 oktober: Afdeling Zeeland: vooraankondiging excursie naar afdeling 23 in Eindhoven, naar de grafheuvels en een opgraving in de buurt van Eindhoven. Meer informatie via het afdelingssecretariaat.

25 juni: Afdeling Zeeland: lezing door P. Akkermans over de opgraving op Teil Sabi Abyad in Noord-Syrië. Aanvang 19.30 uur.

IV

Antiquariaat gespecialiseerd in archeologie

f Vraag onze catalogus met het gebied van uw interesse:

an Westing yne 'Antiquarian booksellers specialising in archaeological books

• Algemeen • Nederland en België • Europa • Midden-oosten • Noord- en Zuid-Amerika •Azië • Afrika

Adres: Anderenseweg 3 9463 TL Eext Tel.: (0592)262576 Fax:(0592)264029 E-mail: westing_payne@amazed.nl

Of raadpleeg onze on-line catalogus op het Internet: http://www.amazed.nl/westingpayne/


VERENIGINGSNIEUWS augustus 1999 Redactie: Ellen Piekaar, Hagedoornplein 26,1031 BV Amsterdam

Algemene Ledenvergadering in Arnhem, 29 mei 1999 Zaterdag 29 mei 1999 vond de Algemene Ledenvergadering van de AWN plaats in het restaurant van het Stadskantoor van de gemeente Arnhem. Ondanks het feit dat het kwik die dag bijna 30° C aangeeft, verheugen het HB en de Afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland zich in een belangstelling van bijna 90 leden! De nieuwe voorzitter, de heer Eggink, opent de vergadering en heet in het bijzonder drie houders van de bronzen legpenning welkom, de heren Van Roon en Tuijn en mevrouw Boltze. Vervolgens staat de voorzitter stil bij de leden die ons in 1998 zijn ontvallen, alsmede de onlangs overleden redacteur Verenigingsnieuws, zij worden bij naam genoemd en staande herdacht. Na enkele wijzigingen in de agenda, wordt de vergadering voortgezet. Met één enkele wijziging in het verslag van de Algemene Ledenvergadering van 1998 wordt dit verslag goedgekeurd. De voorzitter begint zijn beschouwing met een dankwoord aan de, helaas afwezige, Bob Beerenhout die op voortreffelijke wijze tot december 1998 de functie van landelijk secretaris heeft vervuld. Vervolgens staat hij stil bij het belang van de afdelingen en landelijke werkgroepen 'beide de aderen van onze vereniging'. "Stimuleren van een gezond aderstelsel staat voorop en dient alle aandacht te krijgen. Het zelf

opgelegde, takenpakket van de AWN moet, i.v.m. de eisen die de moderne archeologie stelt, worden aangepast, verbeterd en uitgebouwd. Wij worden door de overheid serieus genomen en mogen het vertrouwen niet beschamen, maar het is noodzakelijk dat wij steeds weer onze stem laten horen. De samenwerking met historische verenigingen moet intensiever worden; dit opent nieuwe perspectieven en kan leiden tot doelverruiming en een beter monumentenbeleid." De LWAOW (Landelijk Werkgroep Archeologie Onder Water), zo merkt de voorzitter op, floreert enorm. Het is een zelfstandig opererende club, maar blijft een werkgroep van de AWN. Daarom is en blijft samenwerking met de afdelingen van 'land-archeologen' van essentieel belang. De redactie van Westerheem wordt geprezen voor hetgeen zij presteert evenals de hoofdbestuursleden die, in de ogen van de voorzitter, alle uitstekend werk leveren en de belangen van de AWN op uitmuntende wijze behartigen. Ook de scheidende Marieke van der Enden, die het Bureau AWN vertegenwoordigde, wordt bedankt voor hetgeen zij voor de AWN heeft gedaan.

Beschouwing van de voorzitter.


Haar opvolgster, Bonita Stoové, wordt voorgesteld. Ook een woord van dank gaat naar de heer en mevrouw Van Dinther voor de geheel nieuwe opzet van de ledenadministratie.

Dhr. Milot ontvangt de bronzen legpenning.

De jaarverslagen van de vice-voorzitter, de landelijk secretaris, het Bureau AWN, Public Relations, Professionalisering, Graafkampen en van de redactie Westerheem worden, met één enkele wijziging, alle goedgekeurd. De betreffende verantwoordelijke bestuursleden geven ieder op hun terrein een kleine toelichting. Zo vertelde Saskia Leupen (PR) dat de vernieuwde AWN internetsite weer 'in de lucht' is, en kondigde Claudia van der Poel (Graafkampen) aan dat ook 1999 weer een succesvol 'kampjaar' belooft te worden. De financiële verantwoording, die onder de bezielende en professionele leiding van penningmeester Henk van Herwij nen tot stand is gekomen, komt vervolgens aan de orde. Het voorliggende jaarverslag wijkt sterk af van de vroegere jaarverslagen. De aanmerkelijk hogere eisen die het Ministerie van

OCW stelt, zijn hiervan de oorzaak. Er worden vragen gesteld, met name ten aanzien van de retributie aan de afdelingen, die lager is dan voorheen en waarvan een percentage naar de LWAOW overgaat. Dit blijkt de enige mogelijkheid om de balans voor 1999 sluitend te krijgen. De retributie zal, indien de vergadering later instemt met een contributieverhoging, binnen twee jaar weer het oude peil hebben bereikt. De voorgestelde contributieverhogingen worden goedgekeurd. De kosten voor het basislidmaatschap worden verhoogd van fl. 70,= naar fl. 80,=. Ook het contributiebedrag voor studenten, jeugd, geassocieerde leden en huisgenoten zullen met een vergelijkbaar percentage worden verhoogd. Het concept Huishoudelijk Reglement wordt behandeld. Men heeft de tekst aandachtig bestudeerd en er blijken nog wat onduidelijkheden te bestaan over de tekst. Besloten wordt om het Reglement aan te passen en opnieuw aan te bieden op de e.v. jaarvergadering. Mevrouw A.E. Oostdijk (professionalisering) en de heer H.H.J. Lubberding (vice-voorzitter) treden reglementair af na een eerste zittingsperiode van drie jaar. Beide stellen zich herkiesbaar en worden door de vergadering, onder applaus, opnieuw gekozen. De heer B. Beerenhout (algemeen secretaris) treedt af. Hij is helaas afwezig, maar wordt door de voorzitter uitbundig bedankt voor zijn grote inzet. Als opvolger voor de heer Beerenhout stelt het bestuur de heer Sj.S. Elzinga uit Hollandsche Rading kandidaat. Er zijn geen tegenkandidaten voorgedragen en de vergadering verwelkomt de heer Elzinga onder applaus. Mevrouw M.F. van Oorsouw, redactielid Westerheem, maakt van de gelegenheid gebruik om de opvolgster van Els Piekaar voor te stellen, Ellen Piekaar, die het verenigingsnieuws in Westerheem voor haar rekening zal nemen.


Na de rondvraag wordt de bronzen legpenning uitgereikt. Dit jaar komt deze toe aan Cees Milot uit Voorburg. De heer Milot is jarenlang voorzitter geweest van de werkgroep Voorburg en projectleider van de vele onderzoeken in de regio. Zijn bondige verslagen van de onderzoeken en waarnemingen vormen de kern van het archief Voorburg. De maquette van Forum Hadriani, opgesteld in museum Swaensteyn in Voorburg is vervaardigd onder zijn leiding, aan de hand van zijn tekeningen. De voorzitter sluit de vergadering om 13.00 uur, waarna de aanwezigen getrakteerd worden op een goed verzorgde lunch. Tijdens de lunch houdt de heer M.J. Houkes van de afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland een inleiding met diapresentatie over de ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van de Veluwe. 's Middags zal hij een excursie leiden door dit prachtige Gelderse landschap.

Verslag Excursie te Arnhem Als inleiding op de middagexcursie gaf de heer Rinus Houkes, veldwerkcoรถrdinator van afdeling 17 (zuid-Veluwe/ oost-Gelderland), tijdens de lunch een overzicht van de geologie van het stuwwallenlandschap ten westen van Arnhem. Onder tropische temperaturen reden de twee bussen het gezelschap langs de Rijn naar de eerste stop, ringwalburcht de Hunnenschans. Onderweg werd gewezen op de overzijde van de Rijn waar in de bodem van het landgoed Meinerswijk, de restanten van een Romeins castellum zijn aangetroffen dat volgens de heer Houkes ten onrechte wordt aangemerkt als castellum Hercules. Tevens werd het, naar verluidt, oudste nog aanwezige stenen kerkje van Nederland (10e eeuw) gepasseerd in Oosterbeek, dat als bijzonderheid in een buitenmuur een origineel leprozenvenster heeft. In de

vloer is bij onderzoek door de ROB onder een tegel een kogelpot aangetroffen waarvan de functie niet bekend is. Ringwalburcht de Hunnenschans in landgoed de Duno, gemeente Renkum, bevindt zich bovenop een stuwwal en is aan de zuidzijde begrensd door de stijl aflopende helling naar de Rijnbedding. De burcht, daterend uit de ne eeuw, was omgeven door aarden wallen met daarop rijen houten palissades opgevuld met aarde. Bij opgravingen zijn er sporen gevonden van een houten poortgebouw, een gepla-. veide weg naar de binnenplaats en een torengebouw. Op een Pingsdorf scherfje en twee ruitersporen na zijn er geen vondsten aangetroffen. Men gaat er daarom vanuit dat de ringwalburcht niet permanent is bewoond maar mogelijk een militaire functie had als controlepost.

Bij de Ringwalburcht de Hunnenschans.

Dhr. Houkes geeft uitleg op de Celtic Fields.

III


Vervolgens werd het gezelschap het bos in gestuurd om gewezen te worden op een bijzondere langwerpige grafheuvel uit de bronstijd. Langwerpige grafheuvels moeten er nog veel meer zijn dan er op dit moment zijn geregistreerd omdat ze moeilijker te herkennen zijn. De heer Houkes heeft met een aantal andere AWN-leden gedurende vijfjaar onderzoek gedaan naar de grafheuvels op de Veluwezoom. Hij heeft 22 tot dan toe onbekende grafheuvels kunnen toevoegen aan de 57 in dit gebied reeds bekende grafheuvels, waaronder drie langwerpige. Tot slot van de excursie werden de bussen over zandpaden gedirigeerd naar de Celtic Fields, een akkercomplex in de buurt van Bennekom dat, evenals Ede, is ontstaan op de vruchtbare dekzandruggen die diep de vochtige Gelderse vallei instaken. Deze gebieden werden reeds in het Mesolithicum volop bewoond. Celtic Fields hebben niets met de Kelten te maken maar zijn akkers uit de ijzertijd

(500 v chr.). De akkers hebben vaste afmetingen (35 x 35 M) die met een beetje goede wil nog steeds zijn te herkennen aan de walletjes die de afscheidingen vormden. De vierkante vorm was ideaal voor het kruislings ploegen met eergetouw. De akkercomplexen bestonden uit 25 akkers met in het midden de boerderij. De complexen werden verplaatst wanneer de grond uitgeput raakte. Na afloop van deze uitermate boeiende excursie, die een prachtig voorbeeld was hoe kennis van de geologie van een landschap in dienst kan staan van de archeologie, werd het gezelschap door het bestuur van afdeling 17 uitgenodigd voor een borrel in hun fraaie werkplaats. Het inmiddels dorstige gezelschap liet dit zich goed smaken rond het decor van de indrukwekkende, museale vitrines met vondsten van de gastafdeling. Ron Moerenhout, Amersfoort '

Henk Nieuwenhuis Nieuwe eindredacteur Masja Kooiman, tot begin dit jaar eindredacteur van Westerheem, kreeg het zo druk met allerlei andere besognes, dat ze geen tijd meer heeft voor het voeren van de eindredactie. Ik heb haar taak met ingang van dit nummer overgenomen. Ruim dertig jaar werkte ik als journalist bij (voornamelijk) het Deventer Dagblad. Mijn grote belangstelling voor archeologie in de ruimste zin van het woord kon ik in de eeuwenoude Hanzestad Deventer naar hartelust uitleven in een groot aantal artikelen. Materiaal voor krantenverhalen ligt in een oude stad als Deventer immers letterlijk voor het opgraven. Een paar jaar geleden ging ik via de VUT met pensioen zonder mij overigens terug te trekken achter de sansevieria's. Ik probeer mij nuttig te maken met pr-werkzaamheden voor een stuk of wat verenigingen en instellingen. En daar hoort dus nu ook Westerheem bij. Ik hoop van harte dat ik na de nodige inwerktijd een even goede eindredacteur zal worden als mijn gewaardeerde voorgangster Masja Kooiman was! Henk Nieuwenhuis

IV


Even voorstellen: de nieuwe secretaris Op de ledenvergadering in mei j.1. ben ik, Bob Elzinga, gekozen tot algemeen secretaris als opvolger van Bob Beerenhout. De voorzitter merkte hierover op: 'we gaan van Bob naar Bob'.

Een studie geologie heb ik altijd graag willen doen. Het is er helaas niet van gekomen, maar de belangstelling voor de geologie is wel blijven bestaan. Momenteel heb ik een verzoek in beraad om voorzitter te worden van het Geologisch Museum Hofland te Laren. Als Algemeen secretaris van de AWN hoop ik mij te kunnen inzetten voor de belangen van de amateur-archeoloog. Bob Elzinga, Hollandsche Rading

Even voorstellen: de nieuwe bureaumedewerker

Na een aantal jaren werkzaam te zijn geweest in het bedrijfsleven heb ik de studie pedagogiek ter hand genomen en sloot deze af met het schrijven van een proefschrift. Enige jaren in het onderwijs volgden met daarna een benoeming tot directeur van een onderwijsbegeleidingsdienst. In deze functie had ik zitting in enkele ambtelijke commissies, waardoor ik de wereld van lokale en ambtelijke overheid leerde kennen. Van de NVO, de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen, was ik gedurende zes jaar landelijk voorzitter. Bij het Dudok College in Hilversum, beroepsopleidingen in het middelbaar onderwijs, bekleedde ik in de loop der jaren verschillende bestuursfuncties. Vanuit die achtergrond ben ik bij de Algemene Besturenbond landelijk secretaris.

Misschien heb je pas geleden nog naar het secretariaat van de AWN in Amsterdam gebeld, en niet de vertrouwde stem van Marieke van der Enden gehoord. Dat klopt, want sinds i mei ben ik, Bonita StoovĂŠ, haar opvolgster; Marieke heeft binnen de SNA een andere functie gekregen. Vandaar! Net als Marieke ben ik voor vier uur gedetacheerd aan de AWN. Voordat ik bij de SNA begon heb ik bij verschillende bedrijven gewerkt, meestal als secretaresse. Mijn laatste baan was bij een verzekeringsmaatschappij in Amsterdam Zuidoost, waar zo'n 500 mensen werken. Wat dat betreft vormt de SNA, met vier medewerkers 7. /* inclusief mijzelf,

f~ ÂŤV

1 <W> /

een groot en voor mij ook welkom contrast. Bovendien hoef ik niet meer zo ver te reizen en is het werken in zo'n mooi pand als het Erfgoedhuis in wat men de Gouden Bocht van de Herengracht noemt, voor mij inspirerender


dan in zo'n groot modern gebouw. Al moet ik zeggen dat ik de lift af en toe mis En last but not least, vind ik archeologie een interessant werkgebied, waarin ik mij graag zal verdiepen. Behalve secretaressewerk heb ik ook andere dingen gedaan. Bij de Hogeschool van Utrecht heb ik publiciteitswerkzaamheden verricht, wat onder meer inhield het maken van wervende teksten en persberichten en incidenteel het schrijven van een artikel. Dit deed ik voor EVENT, wat staat voor Expertise-centrum Vrouwen in Economie en Techniek, wat weer een onderdeel is van de Faculteit Natuur en Techniek. Ook het werken als vrijwilliger is mij niet vreemd: zo ben ik coördinator geweest van een vrijwilligersvacaturebank, die gevestigd was in cultureel centrum De Meervaart in Amsterdam. En in het nog verdere verleden heb ik in een buurthuis met kinderen gewerkt op woensdagmiddagen en in de vakanties. Ik geloof een interessante tijd bij de AWN/SNA tegemoet te gaan. Een voorproefje daarvan heb ik gehad op zaterdag 29 mei met de algemene ledenvergadering en aansluitend daaraan de excursie, waar ik erg van genoten heb. Ik hoop op een prettige samenwerking met iedereen. Bonita Stoové, Amsterdam

Najaarsexcursie van de AWN op zaterdag 25 september naar Flevoland Dit jaar is onze jongste provincie het reisdoel van de najaarsexcursie. Een uitgebreid bezoek aan de Oostvaardersplassen en een bezoek aan het nieuwe gebouw van het NI SA (Nederlands Instituut voor Scheeps- en onderwater

VI

Archeologie) staan op het programma. Vanaf de verzamelpunten in Lelystad gaan we per bus naar Informatiecentrum Oostvaardersplassen waar, onder het genot van een kop koffie, de provinciaal archeoloog van Flevoland, André Kerkhoven, iets zal vertellen over de oudste bewoningsgeschiedenis in de 'wetlands'. Daarna geeft één van de gidsen van Staatsbosbeheer een diapresentatie met uitleg over de spontane vegetatie in de polder en de aanleg van de Oostvaardersplassen. Een bustocht door het fraaie natuurgebied (met grote kans dat we er een kudde wilde paarden, runderen of edelherten aantreffen) sluit het bezoek aan de Oostvaarderplassen af. De lunch wordt gebruikt in het Museumrestaurant 'Pionier'. Het restaurant maakt deel uit van het futuristisch ogende museum Het Nieuwe Land, naast de aanlegplaats van de Batavia. 's Middags komt het spiksplinternieuwe onderkomen van het NISA in beeld. De directeur Jaap Morel (oud hoofdbestuurslid van de AWN), misschien samen met een van zijn medewerkers, zal ons rondleiden. We zien er het hele proces van de berging van een scheepswrak; vanaf het moment dat de (vuile) brokstukken van het schip worden aangevoerd, geconserveerd en bestudeerd, en gereconstrueerd. In de vitrines zijn gesloten vondstcomplexen uitgestald die nergens anders ter wereld zijn aangetroffen. Het belooft een uitermate interessante dag te worden. Echter.... i.v.m. de beperking die Staatsbosbeheer ons oplegt t.a.v. het aantal deelnemers, is de limiet 50 personen! Dus haast u met opgeven. Wie het eerst komt, het eerst maalt. Ten behoeve van de deelnemers die met trein of bus naar Lelystad komen, vertrekt een AWNbus naar de Oostvaardersplassen om 10.20 uur vanaf het station Lelystad.


Zij die met eigen vervoer komen, dienen zich te verzamelen op de grote parkeerplaats voor het gebouw van NI SA. Dit gebouw, dat de vorm van een omgekeerd schip heeft, bevindt zich tussen de gebouwen van de Bataviawerf en de tv-zendmast. Men volgt de borden 'Bataviawerf. De bus rijdt vanaf het station naar het NIS A-gebouw en vervolgens naar het Informatiecentrum Staatsbosbeheer. Daar arriveren we omstreeks n uur en worden ontvangen met koffie. Om ongeveer 11.45 uur stappen we in de bus voor een rondrit door het plassengebied. Uiterlijk 13.20 uur levert de bus ons af bij 'Pionier', waar een uitgebreide koffietafel ons wacht. De lunch zal overvloedig zijn, maar toch raad ik de deelnemers aan om de lange tijd tussen ontbijt en lunch te overbruggen met een zelfmeegebracht boterhammetje. Na een blik op de Batavia te hebben geworpen, wandelen we naar het NISA-gebouw, waar we tot 16.00 uur de tijd hebben om alles te bekijken. De dag wordt zodanig afgesloten dat treinreizigers de trein van 16.17 uur naar Amsterdam kunnen halen. De kosten voor deelname bedragen fl. 40,- per persoon. In de bus naar de Oostvaardersplassen zal de bijdrage worden geïnd. Opgave voor deelname, uitsluitend schriftelijk, met opgave van het aantal personen en de wijze waarop u naar Lelystad reist, aan onderstaand adres. U ontvangt zo spoedig mogelijk bericht of uw plek in de bus is verzekerd. Herman Lubberding, Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello

'geboren', het nummer dat op onze deurmat viel, is het o-nummer van de eerste jaargang. In het blad wordt uitgebreid ingegaan op de archeologische musea en tentoonstellingen in de regio. Ook wordt de archeologisch-toeristische fietsroute 14 vanuit Ermelo, uit het boekje 'Het land van Folckerus' gerecenseerd. Het wordt omschreven als een bijzonder attractieve tocht langs bos, heide en beken. De redactie van 'Speerpunt' heeft heel handig aanvullend op de route een aantal tips en correcties meegegeven. Het blad is afgedrukt op A4-formaat en ziet er - voor een o-nummer - redelijk verzorgd uit. De redactie laat weten dat er voor volgende in ieder geval genoeg materiaal is om vier keer per jaar te verschijnen met minstens zes pagina's per nummer. Dat belooft wat!

Afgevaardigdenvergadering op zaterdag 6 november 1999 Deze jaarlijkse bijeenkomst is speciaal voor veldwerk- en regiocoördinatoren en voor veldwerkleiders. Omdat het hoofdonderwerp van deze dag de rol en de bevoegdheden van de amateurarcheoloog centraal zal staan, adviseer ik alle coördinatoren en veldwerkleiders om deze dag aanwezig te zijn. Het programma wordt uitsluitend aan de afdelingssecretariaten gezonden.

Blad in blad Dit keer in deze rubriek besteden we aandacht aan het mededelingenblad van de AWN op de Noord-West Veluwe, getiteld 'Speerpunt'. Het blad is pas

VII


Agenda AfdelingsactivitĂŠiten 17 september: Lezing door drs. A. Waasdorp van de Archeologische Dienst Den Haag over het regionale wegennet rond Den Haag in de Romeinse Tijd. Zeeuwse Bibliotheek Middelburg. Aanvang 19.30 uur. 18 september: Afdeling Flevoland: Excursie Friese terpen. Vertrekpunt v.d. Valk, Emmeloord. Meer informatie bij het afdelingssecretariaat. 29 september: Afdeling Lek- en Merwestreek: lezing door A.A.A. Verhoeven over Middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland (8e-i3e eeuw), (zie ook de recensie over het boek van A.A.A. Verhoeven in Westerheem, nr. 2, april 1999). Meer informatie via het afdelingssecretariaat.

VIII

3 oktober: AVL: excursie naar Tongeren. Bezoek aan Gallo-Romeins museum en tentoonstelling 'Keizers aan de Nijl'. Meer informatie via het afdelingssecretariaat. 10 oktober: Afdeling Helinium: excursie naar Cuijk en het museum Ceudum. Vertrekplaats Boerderij Hoogstad te Vlaardingen om 8.30 uur. Meer informatie via het afdelingssecretariaat. 16 oktober: Afdeling Flevoland: Reisverslag Nardeko d.m.v. dia's en foto's door Jan Boes. Aanvang 13.30 uur, ruimte Schokland. Meer informatie via het afdelingssecretariaat. 19 oktober: Afdeling Zaanstreek-Waterland en Omstreken: Lezing door drs. T. de Ridder, Heiloo, het heilige woud door de eeuwen heen. Werk- en Expositieruimte aan de Dorpstraat 370 te Assendelft Aanvang: 20.00 uur.


VERENIGINGSNIEUWS augustus 1999 Redactie: Ellen Piekaar, Hagedoornplein 26,1031 BV Amsterdam

Weer 'n nieuw redactielid: Jan Coenraadts uit Eerbeek In de colofon van de laatstverschenen Westerheem ontdekte u misschien een nieuwe naam: Jan Coenraadts. Sinds augustus maak ik deel uit van de redactie van Westerheem. Van jongs af aan geĂŻnteresseerd in historie, nam ik ook kennis van zaken op archeologisch terrein, zonder enige aandrang om daar actief mee bezig te zijn. Pas na mijn dertigste levensjaar kwam ik tot inkeer. In 1980 namelijk werd ik lid van de AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland. Dankzij het aanstekelijke enthousiasme van veldwerkers en vondstverwerkers van deze afdeling raakte ik steeds meer bij de archeologie en de AWN betrokken. Het archeologisch bezig zijn in mijn eigen omgeving leidde tot een correspondentschap van de ROB. Een vijfjarig voorzitterschap van de afdeling bracht mij in regelmatig contact met AWNleden buiten de eigen afdeling via algemene vergaderingen, regiobijeenkomsten en afgevaardigdenvergaderingen. Toen in Westerheem oproepen verschenen om de redactie te versterken, besloot ik, op dat moment "ambteloos AWN-lid", te reageren. Mijn specifieke taak binnen de redactie zal nog nader worden vastgesteld.

In het niet-archeologisch leven werk ik op een basisschool in het mooie Gelderse Eerbeek, een werkplek waar zaken als geduld, doorzettingsvermogen en het werken op langere termijn even belangrijk zijn als in de archeologie. Jan Coenraadts

AWN lustrum in zicht Het lijkt misschien nog ver weg, maar voor we het in de gaten hebben is het alweer 2O01. Het jaar waarin de AWN haar tiende lustrum viert. Vijftig jaar AWN is een respectabele leeftijd en is het waard om bij stil te staan. Is de rol van de AWN anders dan toen zij op 6 september 1951 werd opgericht? Wat is er in de afgelopen decennia op het raakvlak van de professionele en de amateurarcheologie bereikt? Deze en vele andere interessante vragen kunnen stof vormen voor een symposium of een speciaal uit te geven lustrumbundel. Hoe het lustrum vorm moet krijgen en op welke wijze we daar nationaal aandacht aan wensen te schenken is taak van de speciaal voor dit doel ingestelde lustrum-commissie. Deze commissie bestaat momenteel uit prof. Eric Cordfunke, Jan Willem Eggink, Herman Lubberding, Henk van Herwijnen, Bob Elzinga, Jos de Groodt en Saskia Leupen. Aangezien een lustrum in de eerste plaats een feestelijke gebeurtenis van alle betrokken leden is, treft u hieronder enkele voorstellen en ideeĂŤn aan waarover wij graag met u van gedach-


ten willen wisselen. Vele onderwerpen en actuele zaken komen in aanmerking voor een onderhoudend symposium op de lustrumdag zelf. Uiteraard mag een lustrumbundel hierbij niet ontbreken. Hierin kan het onderwerp . nog verder uitgelicht worden. De bundel biedt bovendien plaats aan een leuke fotopresentatie van 50 jaar wel en wee van de AWN. Een reizende tentoonstelling kan aandacht besteden aan de amateurarcheologie in de ruimste zin van het woord. De tentoonstelling zou kunnen bestaan uit een aantal losse panelen' die gedurende een jaar lang langs bijvoorbeeld stadskantoren in verschillende gemeenten reist. Voordeel is dat er ruimte is voor de specifieke inbreng van de lokale afdelingen en werkgroepen. Natuurlijk is dit slechts een greep uit de mogelijkheden. We staan open voor nieuwe ideeĂŤn en suggesties van leden. De komende maanden kunnen we zeker nog extra mensen gebruiken bij de uitwerking van de plannen. Vooral op het gebied van de PR zouden we graag een commissie instellen. Voor suggesties, vragen en opmerkingen over het lustrum kun je terecht bij de secretaris Bob Elzinga of Herman Lubberding. Wat betreft PR, neem dan contact op met ondergetekende, (voor adressen en telefoonnummers: zie adressenlijst achterin dit blad). Saskia Leupen

Nieuw adres Met ingang van 27 juli 1999 heeft AWN afdeling 3 een nieuw adres: Afd. Zaanstreek/Waterland Mevr. J.E. Broeze 1566 DA Assendelft telefoon: 075-6873763

Blad-in-blad 'Het Profiel' is het mededelingenblad van de afdeling Amsterdam en omstreken van de AWN. Het blad verschijnt 4 x per jaar, is uitgevoerd op A4 formaat en telt gemiddeld zo'n 12 redactionele pagina's. In het blad worden uitgebreide verslagen opgenomen van vondsten uit de omgeving, telkens voorzien van talrijke en duidelijke tekeningen en afbeeldingen. In het laatste nummer wordt aandacht besteed aan het middeleeuws glas dat bij Diemen gevonden is. In het artikel wordt de geschiedenis van de productie van glas-in-lood ramen duidelijk uiteengezet. Vondsten uit Diemen worden beschreven en rijk geĂŻllustreerd. In het volgende nummer zullen de meest recente glasvondsten aan de orde komen. In het Profiel wordt naast de 'hoofdartikelen' de nodige afdelingsinformatie gegeven over tentoonstellingen in de regio, lezingen, e.d. Op de voorkant van Het Profiel wordt elke keer een andere afbeelding afgedrukt van een archeologische vondst, of, zoals op het maart-nummer van dit jaar, een historische afbeelding. Een leuk idee en goed voor de broodnodige variatie!


Troffeltjes Te koop aangeboden: de onderstaande lijst + ca. 311 ongesorteerde krantenknipsels + 125 krantenknipsels geordend (verwijzing op kaartsysteem en opgeborgen in ordners). Alles in één koop voor ƒ 100,- bij: drs. A.D.P. van Peursen, Tarweakker 65, 2723 TB Zoetermeer, tel. 079-3426140.

1. I.P.P. publicatie 417; De middeleeuwse bewoningsgeschiedenis van NoordHölland boven het IJ en de ontginning van de veengebieden'. Opgravingen in Assendelft in perspectief. J.C. Besteman en A.J. Guiran. 2. I.P.P. publicatie 416; Ontginning en bewoning ten noorden van Maasmond E.J. Bult. 3. VOM-reeks 1984/2; Het Nobelhuis. 4. VOM-reeks 1984/4; Gebouw 'Mercurius'. 5. VOM-reeks 1985/1; Landarbeiders en leerbewerkers late Middeleeuwen. 6. VOM-reeks 1985/3; Tussen Plein en Klavermarkt. 7. VOM-reeks 1986/1; Putten uit het verleden. 8. VOM-reeks 1989/2; Franken aan de Frankenslag. 9. Voor historisch Scheveningen. 10. Onderdelen van het Spuikwartier. 11. Acculruration and continuity in Atlantic Europe - S.J. de Leat. 12. Excavations at Brzesc Kujawski 1976-1980 - P.J. Bogncki. 13. Museum Marialust info: opgraving op het Raadhuisplein. 14. Swidden en scherven (doctoraal scriptie) - P. van de Velde. 15. Weggegooid en teruggevonden - H. Clevis en J. Kottman. 16. Het ontstaan van de beschaving in het Nabije Oosten - H. Frankfort. 17. Uit de Europese prehistorie - F. Behn. 18. Inleiding tot de wetenschap der prehistorie - H.J. Eggens. 19. Geschiedenis van Egypte - E. Otto. 20. Prehistorie der beschaving - K.J. Narr. 21. Scheepvaart in de oudheid - L. Casson. 22. Palestina voor de Hebreeën - E. Anati. 23. De vroegste geschiedenis van de samenleving - G. Clark. 24. Archeologen in Jordanië - G. Lankester Handing. 25. Op het spoor van de aapmens - A.A. Manten. 26.Early European exploitation of the Northern Atlantic 800-1700 - Artic Centre. 27. Prehispanic America - S. Gorenstein e.a. 28. Opgegraven verleden - G. Bibby. 29-Tjerk Vermaning - Ton Hulst. 30. Tjerk Vermaning - Pieter Terpstra. 31. 25 eeuwen bewoning in het Terpenland. 32. Ten noord-westen van Groningen deel 1, 2 en 3 - M. Miedenma. 33. Experimentele Archeologie - J. Coles. 'Troffeltjes' zijn gratis advertenties van AWN-leden. De inhoud van een 'troffeltje' moet direct met de AWN of de archeologie te maken hebben en mag geen commercieel doel nastreven. Een 'troffeltje' kan maximaal 50 woorden bevatten. De redactie behoudt zich het recht voor advertenties te wijzigen ofte weigeren. Sluitingsdatum kopij: zie colofon.


Agenda

opgraving in de buurt van Eindhoven. Meer informatie via het afdelingssecretariaat.

Afdelingsactiviteiten 16 oktober: Afdeling Flevoland: Reisverslag over Marocco door middel van dia's en foto's door Jan Boes. Ruimte Schokland, open vanaf 13.30 uur. Meer informatie via het afdelingssecretariaat. 19 oktober: Afdeling Zaan streek-Waterland en Omstreken: Lezing door drs. T. de Ridder, Heiloo, het heilige woud door de eeuwen heen. Werk- en Expositieruimte aan de Dorpstraat 370 te Assendelft. Aanvang: 20.00 uur. 20 oktober: Helinium: Video-avond: er zullen 3 video-films uit het ROB archief vertoond worden door Jeroen ter Brugge: 'opgraving Vaassen 1941, een grafheuvelonderzoek'; 'boeren bij de kreek, opgraving van een Enkelgraf-nederzetting te Winkel'; 'tweeduizend jaar later, verslag van een archeologisch experiment'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jeroen ter Brugge (010-4603612) 26 oktober: Afdeling Kempen- en Peelland: Lezing door Nico Arts, De middeleeuwse geschiedenis van Eindhoven volgens de archeologische gegevens. In de grote zaal 'Academisch Genootschap', Parklaan 93 te Eindhoven. Aanvang: 20.00 uur.

27 oktober: Afdeling Nijmegen en omstreken: Jaarlijkse schervenavond. Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 te Nijmegen. Aanvang: 20.00 uur. Meer informatie via het afdelingssecretariaat. 30 oktober: Afdeling Zeeland: vooraankondiging excursie naar afdeling 23 in Eindhoven, naar de grafheuvels en een

IV

10 november: Regio Zuid-West van de Landelijke Werkgroep Archeologie onder Water: Lezing door A. Beerens over archeologie onder water. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (010-4604737). 16 november: Afdeling Zaanstreek-Waterland en Omstreken: Lezing door Menno Dijkstra, De relatie tussen landschap en machtsvorming in Frisia tussen de 3e en 9e eeuw. Werk- en Expositieruimte aan de Dorpstraat 370 te Assendelft. Aanvang: 20.00 uur. 27 november: Afdeling Flevoland: Dia's van Flevoland e.o. over archeologie door Wies Kreukniet en Willy Gordijn. Ruimte Schokland, vanaf 13.30 uur. Meer informatie via het afdelingssecretariaat. 8 december: Helinium: Lezing door de heer P. Jongste, Opgravingen in het tracĂŠ van de Betuwe-lijn: Eigenblok-West en Eigenblok-Oost. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (010-4604737). 24 november: Afdeling Nijmegen en omstreken: Lezing door Judith Schuyf, 'Heidens Nederland; zichtbare overblijfselen van een voor-christelijk verleden'. Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 te Nijmegen. Aanvang: 20.00 uur. SNA: 18-19 november: Stichting Nederlandse Archeologie: 29e Reuvensdagen, Rembrandst theater te Arnhem.


VERENIGINGSNIEUWS december 1999 Redactie: Ellen Piekaar, Hagedoornplein 26,1031 BV Amsterdam

Najaarsexcursie van de AWN naar Flevoland Bezoek op zaterdag 25 september 1999 aan de Oostvaardersplassen en het NISA (Nederlands Instituut voor Scheeps- en onderwater Archeologie). Per bus werden wij, deelnemers aan de excursie, opgehaald bij het station Lelystad of de parkeerplaats bij het NISA, en gebracht naar het Informatiecentrum Oostvaardersplassen. Nadat we verwelkomd waren met een kop koffie, kregen we daar een presentatie van de heer Muller namens het Staatsbosbeheer over het ontstaan van de Oostvaardersplassen, de begroeiing

daarvan en de talrijke dierlijke bewoners, zoals hoefdieren en vossen, en allerlei soorten vogels waaronder ganzen, aalscholvers, buizerds en andere roofvogels, reigers en lepelaars. Sommige soorten zijn trekvogels die er tijdelijk verblijven om reserves op te doen voor hun verdere tocht, om "aan te vetten" zoals de vakterm luidt. Een leek als ik moet dan onwillekeurig aan de braadpan denken. Een groot deel van het natuurgebied bestaat uit wetlands. Het bijzondere karakter van wetlands wordt veroorzaakt doordat terristieke en aquatische ecosystemen elkaar daar ontmoeten. (Om te onthouden, vond ik). Na de presentatie van de heer Muller vertelde de provinciaal archeoloog van

Pas ontvangen vondsten worden schoongemaakt en geconserveerd. Uitleg door Jef van de Akker.


om met oude bekenden bij te praten of nieuwe te maken. Zo waren er o.a. de oud-voorzitters S. Mooijman en P. van der Voorde en de bij veel deelnemers aan de graafkampen bekende Wim Telleman. Vervolgens zagen we het vertrek van de Batavia, het nagebouwde 17e eeuws VOC-schip, dat voor twee jaar naar Australië ging. Hoewel niet onder zeil maar gesleept, was het toch een mooi gezicht dit fraaie schip te zien wegvaren.

In gebouw NISA, uitleg bij de boomstamkano uit HardinxveldGiessendam door Laura Koehler.

Flevoland, André Kerkhoven, ons over de bewoningsgeschiedenis van het gebied, voormalig stroomgebied van de Eem en, meer naar het oosten, van de Overijsselse Vecht. Ook opgraving P14 bij Schokland, waar destijds de AWN tijdens haar zomerse graafweken aan deel nam, kwam ter sprake. De ochtend sloot af met een bustocht door het grazige deel van het natuurgebied. We werden niet teleurgesteld. Goed zichtbaar was een keur van dieren aanwezig. De wilde Konikpaarden, de prachtige heckrunderen met hun zware hoorns, een edelhert, twee vluchtende reeën en veel vogels. De gezellige lunch in museumrestaurant De Pionier gaf ons gelegenheid

De middag werd doorgebracht in het nieuwe onderkomen van het NISA. Het NISA is in feite het maritieme onderdeel van de ROB en heeft de taak voor het maritiem erfgoed te zorgen. Het is ontstaan uit het Museum voor Scheepsarcheologie in Ketelhaven en de groep onderwaterarcheologie van de ROB. Jammer dat hierbij het alleraardigste en leerzame museum in Ketelhaven is opgeheven. Het NISA is geen museum maar het is wel toegankelijk voor publiek om zijn werk te laten zien. Wij werden rondgeleid door de heer Jef van de Akker, medewerker maritiem erfgoed, en Laura Koehler, restaurateur. Van de Akker is oprichter van de LWAOW, de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water van de AWN. De langgerekte hal van het NISA is ingericht als een productielijn. Aan de ene zijde komt via grote deuren het natte boven water gehaalde materiaal binnen waarna het na een aantal bewerkingen, hierna nog te noemen, aan het andere eind van de hal in het depot terecht komt of afgevoerd wordt naar bijvoorbeeld een museum. Na binnenhalen kunnen de objecten, groot of klein en al dan niet netjes uitgelegd, met douches nat gehouden worden in het voorgeborchte. In deze hal is ook een duikbassin waarin geoefend kan worden. Ook krijgen leden van de AWN hierin praktisch onderricht in onderwaterarcheologie. Tijdens ons bezoek lagen er opvallend veel scheepskanonnen en trok een 7000 jaar oude kano van lindehout de


aandacht. Een fraai exemplaar waarbij de beroemde kano van Pesse verbleekt of, zoals opgemerkt werd "een varkenstrog lijkt". Na het wassen, uitleggen en tekenen volgt voor hout het in grote bakken impregneren met PCG (polyetyleehglycol) waarbij in een langdurig proces langzaam het water in het hout verdrongen wordt. In de grote hal zijn ook werkplaatsj es ondergebracht: de metaalbewerking waar o.m. ondersteunende frames voor gereconstrueerde bootjes of scheepsfragmenten gemaakt worden; een modellenwerkplaats, waar van ieder schip een model gemaakt wordt en natuurlijk een restauratieatelier, niet alleen voor aardewerk maar voor allerlei materialen. Als laatste volgt dan het depot, meest bestaande uit lange rijen schappen achter glas. De grotere stukken zijn in de hal opgesteld. Daar staat een bijna compleet schip bij, een ventjager uit de 16e eeuw die gevonden is bij Swifterbant. Hoewel het gebouw pas sinds januari in gebruik is, is het depot nu al te klein. Stukken waar men nu nog niet aan toekomt, worden begraven op een nat stuk land ergens bij Harderwijk. In de hal zijn ook de hulpmiddelen van de duikploeg opgeslagen in twee grote containers die meegaan op karwei. Ook is er een decompressiekamer die bij dieper duiken dan 16 meter mee moet. Sinds de Arbowetgeving is elke duikklus omvangrijk en kostbaar geworden. De dag sloot af met een drankje en een knabbeltje. Alles bij elkaar was het voor de 36 deelnemers een aangename dag met een veelzijdige en leerzaam programma. Waarvoor dank aan Herman Lubberding. Jos de Grood

Vooraankondiging AWN-zomerkampen 2000 In de zomer van 2000 staan de volgende zomerkampen op ons programma:

-' Instructiekamp Breda 1 juli-8 juli - Studiekamp voor gevorderden Breda 8 juli-15 juli - Studiekamp voor meergevorderden Breda 15 juli-22 juli - Instructiekamp Eindhoven 29 juli-5 aug. - Studiekamp voor gevorderden Eindhoven 5 aug.-i2 aug. - Studiekamp voor gevorderden Nijmegen 12 aug.-i9 aug. De instructiekampen zijn bedoeld voor degenen die de grondbeginselen van het meten, tekenen, opgraven, vondstverwerking en verslaglegging willen leren. In de studiekampen voor gevorderden wordt, naast het veldwerk, ook aandacht besteed aan prospectief onderzoek. In die voor meer-gevorderden krijgen alle aspecten van het archeologisch onderzoek ruime aandacht. Voor deelname aan de gevorderdenkampen en de meer-gevorderdenkampen geldt de eis dat men minimaal aan een instructiekamp heeft deelgenomen. Over de locatie van de kampen, het onderkomen, het programma etc. is nog weinig bekend. Meer informatie hierover en over de wijze Van aanmelden leest u in het februari-nummer van Westerheem. , Kampleiders De kampen worden geleid door ervaren kampleiders die beschikken over organisatorische kwaliteiten en kunhen assisteren bij de instructie in waterpassen, meten en tekenen. In voorgaande jaren gebeurde dit op voortreffelijke wijze. Voor een aantal kampen worden nog kampleiders gezocht. Degenen die bereid zijn om deze taak op zich te nemen, wordt verzocht zo spoedig mogelijk contact met ondergetekende op te nemen. Hoofdbestuur en kamp-


leiders stellen samen het programma op en maken afspraken met de wetenschappelijke leiding. Ook moet gezamenlijk worden gezocht naar een geschikt onderkomen en catering. * H.H.J. Lubberding (vice-voorzitter) Verlengde Lindelaan 53 7391JH Twello tel. 0571-275706

Vooraankondiging Algemene Leden Vergadering

.,

De eerstvolgende Algemene Ledenvergadering heeft plaats op zaterdag 13 mei 2000 in Eindhoven. Noteert u deze datum vast in uw agenda. Te zijner tijd volgen er uitgebreide mededelingen.

Verslag van de regiodag LWAOW Zuidoost Op 23 juli 1999 werd door de regio Zuidoost van de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) in samenwerking met de Werkgroep Onderwaterarcheologie Oostelijk Rivierengebied (WOOR) alweer de 5de regiodag gehouden. Deze dagen hebben tot doel nieuwkomers de eerste beginselen van onderwaterarcheologie bij te brengen, bij anderen de kennis te verbreden, aanstaande archeologische duikleiders op te leiden, nieuw materiaal uit te proberen en tevens archeologische verkenningen te doen op de locatie. Als locatie was dit jaar, als reeds eerder, rivier de Maas ter hoogte van Cuijk gekozen. Daar liggen resten van de 4de eeuwse Romeinse brug en van vermoedelijk haven- of kadewerken uit de Romeinse tijd. Op regiodag was de scheepvaart op de rivier gestremd in

IV

verband met de Nijmeegse Vierdaagse. Ten gerieve van de wandelaars die de Maas over moesten steken, had de genie een pontonbrug gelegd. Er kon dus veilig en langdurig gedoken worden en het zicht onder water was voor 'Maas-begrippen' uitstekend. In totaal namen 18 leden van de regio Zuidoost deel aan deze dag. Drie ploegen - een instructie-, een inspectie- en een werkploeg - gingen na de briefing om 7 uur voortvarend aan de slag. De inspectieploeg legde de jaarlijkse voortgaande erosie van ĂŠĂŠn van de resten van een Romeinse brugpijler op papier, film en dia vast. De werkploeg ging aan de slag met een duikwerkvaartuig om enkele werkmethodieken onder water uit te proberen. De instructieploeg kreeg instructie over de beginselen van onderwaterarcheologie, onder andere het inmeten met behulp van het web-it programma en het onder water optekenen van Romeinse bouwfragmenten. Tijdens de verkenningen werden enige nieuwe vondsten gedaan die door erosie vrijgekomen waren. Om 16 uur werd de stremming op de rivier opgeheven en kwam deze leerzame gezellige regiodag tot een einde. Joost van den Besselaar

Cursussen In samenwerking met de ROB organiseert de AWN in het voorjaar 2000 weer een aantal cursussen landmeten en veldtekenen. De cursus beslaat twee opeenvolgende vrijdagen en wordt op diverse plekken in het land gegeven. De data van de cursussen liggen vast, de lokatie kan in verband met lopende opgravingen nog gewijzigd worden. Er zal dan natuurlijk wel aan een plaats in dezelfde regio de voorkeur worden gegeven. De cursus is uitdrukkelijk bedoeld voor mensen, die al ervaring hebben


met veldwerk en minimaal het beginnerskamp van de AWN gevolgd hebben. Zij kunnen zich telefonisch of schriftelijk opgeven bij Alexandra Oostdijk en ontvangen tijdig meer informatie. De kosten van de cursus bedragen Ć’ 25,=. Wacht u met betalen tot u bericht heeft gekregen dat de cursus daadwerkelijk doorgang vindt. Het minimaal aantal deelnemers per cursus is 8, maximaal 15. Cursus 1 regio Utrecht/Amersfoort 24 en 31 maart Cursus 2 regio Amsterdam/Alkmaar 7 en 14 april Cursus 3 regio Nijmegen 19 en 26 mei Cursus 4 regio Flevoland 16 en 23 juni Opgeven bij: Alexandra Oostdijk, Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070 - 38 69 222 (ev. per fax: 070 38 74 185).

De Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland organiseert een cursus herkennen en determineren van archeologisch vondstmateriaal. De bedoeling is om tijdens de cursus een vergelijkingscollectie op te bouwen. Een deel van de cursus bestaat uit literatuuronderzoek. De cursus vindt plaats op 13, 20 en 27 januari 2000 van 20.00-22.00 uur. Er kunnen maximaal 15 cursisten meedoen met de cursus. Voor verdere informatie kan men zich wenden tot het secretariaat van de afdeling Kempen- en Peelland.

Archeologie op het Internet Het internet wordt door steeds meer mensen geraadpleegd voor allerhande informatie, en tegenwoordig kan men ook ruimschoots terecht voor informatie op archeologisch gebied. Ook een paar afdelingen van de AWN hebben hun eigen 'home page'. Afdeling Amsterdam, afdeling WestBrabant en de Landelijke Werkgroep voor Archeologie Onder Water hebben een overzichtelijke pagina, waar te zien is welke activiteiten er op de agenda staan en welke onderzoeken er gaande zijn. Afdeling Nijmegen en omstreken verdient speciale vermelding omdat deze 'web site' mooi in kleur is opgebouwd,'met veel afbeeldingen van archeologische vondsten en diverse pagina's met informatie: over tentoonstellingen, verslagen van excursies, en een activiteiten-agenda ontbreekt niet. Voor de internet adressen: zie achterin dit blad (LWAOW: home.wxs.nl/~durante/lwaow/). Een adres dat niet in het bijzonder voor de amateurarcheoloog is bedoeld, maar waar veel over archeologie gevonden kan worden is /Archweb.leidenuniv.nl/. Deze site is zeer compleet en geeft uitgebreide informatie over allerlei activiteiten in binnen- en buitenlandy namen van archeologische organisaties en 'links' naar interessante sites, e.d.

Adreswijziging AWN-afdeling 7, Den Haag en omstreken, heeft een nieuwe secretaris, mevrouw J. Hees. Daarmee heeft het secretariaat van de afdeling een nieuw adres: Elsbergstraat 16, 2272 AM Voorburg, tel. 070-386892:.


Het nieuwe vondstmeldingsformulier van ARCHIS Inleiding Onlangs, om precies te zijn op i juli 1999, werd op de ROB een nieuw wapen gelanceerd in de strijd tegen de teloorgang van archeologische informatie. Dat er veel verloren gaat en het tempo waarin dat gebeurt toeneemt, is iedereen zo langzamerhand wel duidelijk. Vrijwel wekelijks wordt in de media melding gemaakt van vindplaatsen die moeten wijken voor economische belangen: de realisatie van woonwijken, bedrijventerreinen, wegen, spoorwegen en andere projecten die tot verstorende bodemingrepen leiden. Gelukkig wordt daaraan voorafgaand steeds vaker de gelegenheid tot archeologisch onderzoek geboden, c.q. bedongen en worden belangrijke gegevens uit het bodemarchief door middel van beschermende maatregelen of een opgraving gered. Met vindplaatsen die ten slachtoffer vallen aan 'de vooruitgang' zal de gemiddelde amateur-archeoloog zich moeiteloos kunnen identificeren, in de vorm van verontwaardiging dan wel weigerachtige berusting. Minder bewust is men zich vaak van een meer sluipende, maar daarom niet minder ernstige vorm van verlies, namelijk het ongemeld blijven van vondsten en vindplaatsen. Wie kent niet het voorbeeld van een landbouwer in de omgeving, die al jaren een nog onbekende stenen bijl in zijn keukenlade heeft liggen? Of het trieste verhaal van de particuliere verzameling die door een amateur via ontelbare veldbezoeken is opgebouwd, maar waarvan de bijbehorende documentatie jaren later blijkt te zijn zoek geraakt, of misschien wel nooit is aangelegd? Als die gegevens niet ook nog elders zijn geregistreerd, is de collectie daarmee archeologisch gezien zo goed als waardeloos geworden, in feite gereduceerd tot een serie objecten zonder enige achtergrond. De

VI

mooiste stukken kunnen dan wellicht nog aan een museum worden geschonken voor educatieve doeleinden, of komen misschien in de fraai uitgelichte vitrine van een onwetende yup terecht, die zijn interieur met wat interessante blikvangers wil opwaarderen. Minder aansprekende vondsten lopen grote kans op een vuilstortplaats te belanden.

Een nieuw formulier Voldoende redenen dus voor een hernieuwd initiatief om relevante informatie te helpen behouden. Bedoeld is de 'modernisering' van het ARCHIS vondstmeldingsformulier uit 1991, dat om verschillende redenen nooit echt werd omarmd door archeologisch Nederland. Een van de voornaamste bezwaren die gebruikers aanvoerden, was dat voor het invullen ervan diepgravend spitwerk moest worden verricht in het Archeologisch Basis Register (ABR). In het ABR zijn vastgestelde, op een vondstmelding betrekking hebbende archeologische begrippen geordend en vergaand gestandaardiseerd, dat wil zeggen vertaald in referentielijsten met codes. Daarvan is de lijst van vondst- en spoorgegevens het meest omvangrijk. Een 'diabaas nackengebogene Axt type Baexem' kan bijvoorbeeld worden gevangen in de reeks: SDI HAMERBL - BAEXEM, BRONSL, IJZM (gesteente: diabaas/gabbro/doleriĂŠt/dioriet, algemene categorie: hamerbijl, specifieke categorie: type Baexem, datering: late Bronstijd, tot en met: midden-IJzertijd). De nagestreefde uniformiteit hield verband met de invoer van gegevens in de centrale databank van ARCHIS (Archeologisch Informatie Systeem) Deze is in eerste instantie opgezet voor Nederlandse beroeps-archeologen en overheden die zich met ruimtelijke ordening bezighouden. Uit ARCHIS kan men tekstuele en kartografische informatie putten voor wetenschappelijke doeleinden en zaken' die de bescherming en het beheer van archeologisch erfgoed betreffen (fig. 1).


De goede bedoelingen van de ontwerpers ten spijt, werd het consequente gebruik van het meldingsformulier gefrusteerd, doordat potentiĂŤle melders het invullen ervan een te ingewikkelde bezigheid vonden. Dit zal mede maar zeker niet alleen - de oorzaak zijn geweest van het teruglopende aantal meldingen dat de ROB bereikte, alsook een afname van de kwaliteit van aangeleverde gegevens. Aangezien niet alleen de ROB maar alle deelnemers aan de archeologische monumentenzorg (AMZ) in Nederland gebaat zijn bij een zo actueel mogelijk bestand van vindplaatsen en vondsten, werd het dus tijd voor passende maatregelen. Eenvoudig, gebruiksvriendelijk en kwaliteitsverhogend Medio 1999 is het nieuwe ARCHIS vondstmeldingsformulier van de persen gerold (fig. 2). Daarmee is het bestaande formulier komen te vervallen, evenals (op termijn) andere in omloop zijnde meldingspapieren. Zeker deelt

het nieuwe product een aantal kenmerken met de oude versie, zoals vragen betreffende een serie noodzakelijke vondst- en vindplaatsgegevens en de mogelijkheid om zowel bij toeval gedane vondsten als de resultaten van een veldkartering of opgraving te melden. Uitgangspunt bij de ingrijpende 'facelift.' was dat het door iedereen, beroeps, amateurs en zelfs leken, ingevuld moest kunnen worden. Er worden dus geen codes meer gebruikt, maar gewone schrijftaal. Wie bij de determinatie van een stukje aardewerk niet verder komt dan 'roodglanzende Romeinse (?) scherf moet die informatie net zo goed kwijt kunnen als iemand die het tot 'Terra sigillata' brengt, of de kenner die het kan benoemen als 'Dragendorff 45'. Daarmee zijn impliciet twee doelstellingen van de vernieuwing aangegeven, te weten vereenvoudiging en grotere gebruiksvriendelijkheid. Wat de determinatie of interpretatie betreft, wordt minder ervaren vinders dringend aangeraden om de benodigde informatie in te win-

Fig. 1. Eenvoudige ARCHIS-uitdraai met niet gewaardeerde vindplaatsen (() en archeologische monumenten: beschermde terreinen en puntlocaties (i.c. graftieuvels).

VII


m

RljkidJensl voof hut OmihtUlundig Bed*mond* PoUbi» 1600 3BC0 B? Amenfoim Tc'nloor. (OU) 412 77 7? Fai(013)AJ1 77 93

Vondstmelding ingevuld door .

Adres Postcode en plaat* Telefoon overdag E-mail

PF?:tt:r:r ar!~>.;

hJ;,n >*b:-J

vu, o.;xa

Kaartblad

ROB-obJettnummer

X-coördinaat Y-coördinaat Coördinaten zijn nauwkeurig op: lOOOm

UJ [M, . < i •f,

IPJStZïdSt

100 m

10 m

1m

anders

Toponiem P!üüH Gemeente Provincie

/V-f

i/7"-

X"-.l "f iwraai

Vinder Adres Postcode en plaats Telefoon Datum vondst

Beschrijven) Adrei Postcode en plaats Telefoon Datum beschrijving

Zijn er eerder meldingen betreffende deze locatie gedaan? ja

Fig. 2. Het nieuwe vondstmeldingsformulier.

nee

' " onbekend

nen bij collega's of beroepslieden. Al was het alleen maar om daarmee een derde doel van de ingreep te helpen verwezenlijken, namelijk het verhogen van de kwaliteit van meldingen. Met de sterke aanpassing van het formulier heeft het ABR overigens niet zomaar afgedaan. Het blijft een vrij complete bron van informatie over alle mogelijke vondsten, grondsporen, en dergelijke die men in Nederland kan.aantreffen, met daaraan gekoppeld een datering.

Een goede vondstmelding Uiteraard behelst een goede melding meer dan alleen een zo exact mogelijke beschrijving van de vondst(en). Andere minimale vereisten zijn: vondstdatum, vondstomstandigheden, een nauwkeurige plaatsbepaling,

VIII

naam van de vinder en de eventuele beschrijver, datering, een interpretatie van de vindplaats en gegevens over de bewaarplaats van documentatie en eventuele vondsten. Een hele waslijst lijkt het, die op het formulier echter stapsgewijs en vrij eenvoudig kan worden afgewerkt. De bijbehorende handleiding omvat behalve een toelichting bij de in te vullen gegevens een lijst met de in Nederland onderscheiden perioden, alsmede een lijst van de typen vindplaatsen (complextype) en een voorbeeld van een ingevuld formulier. Sommige informatie, die zeker van belang kan zijn voor de interpretatie van een vindplaats en beslissingen betreffende de kwaliteit en waardering [lees: de kans op bescherming], krijgt bij het doen van een melding nogal eens onvoldoende aandacht. Het gaat om gegevens over verstoring (diepploegen, aspergebedden, erosie, uitzanding, e.d.), factoren die de zichtbaarheid van vondsten bepaalden (een droog en stoffig of uitgeregend oppervlak) en eventueel selectief verzamelen (alleen mooie dan wel oude vondsten opgeraapt, of slechts een bepaalde materiaalcategorie). Met enig nadenken zijn er wel meer voorbeelden te geven. Zo is het bijvoorbeeld nuttig te weten of vondsten afkomstig zijn van wat een reëel nederzettingsterrein lijkt te zijn', of wellicht uit stadsafval dat in het verleden op akkers werd gebracht. Evenzo of al eerder vondsten op een plek zijn gedaan, die zich misschien in een andere collectie bevinden. Aan een enkel voorwerp wordt al gauw de conclusie verbonden dat het een losse vondst betreft, terwijl aanvullend materiaal kan uitnodigen tot een heroverweging van dat standpunt: een bronzen bijl is slechts een mooi stuk archeologica, twee of meer exemplaren kunnen een meervoudig depot vormen. De meerwaarde zit 'm niet zozeer in het grotere aantal, alswel in de toegevoegde informatie over een achterliggende economische of rituele betekenis van het vondstcomplex.


Waar melden? Na het invullen dient zich uiteraard de vraag aan: bij wie kan men tegenwoordig een'melding kwijt? De berichtgeving van zijde van de ROB blijkt niet iedereen te hebben bereikt, zodat er nog steeds onduidelijkheden bestaan. In 1997 heeft een herverdeling van verantwoordelijkheden op het gebied van de archeologische monumentenzorg plaatsgevonden. Daarbij hebben de provincies een aantal taken overgenomen die voorheen door de ROB werden uitgevoerd. Volgens afspraken die gemaakt werden tussen rijk en provincies, zijn de door de provincie aangestelde archeologen het eerste aanspreekpunt voor het doen van vondstmeldingen. Een overweging hierbij was, dat de lijnen tussen melders en het 'loket' zo kort mogelijk moesten zijn. De handleiding bevat een inlegvel met de namen en adressen van de provinciaal archeologen en beleidsmedewerkers. In sommige provincies is een assistent verantwoordelijk voor de behandeling van vondstmeldingen. Vanuit het gezichtspunt van 'liefst korte lijnen' is het raadzaam, zich in gemeenten met een eigen archeoloog direct tot die persoon te wenden. Voor aanvullende informatie of vragen met betrekking tot vondstmeldingen of ARCHIS kunt u binnen de ROB terecht bij de beide auteurs. Wie trouwens regelmatig grotere aantallen meldingen doet of wil doen en daarbij het ABR gebruikt, adviseren wij om bij de ROB ARBASE, de PC-versie van ARCHIS, aan te vragen. Daarmee kunnen gegevens digitaal worden aangeleverd, zodat de bewerkelijke papieren fase wordt vermeden. Flyer Abonnees van Westerheem treffen een exemplaar van het formulier en de handleiding voor het invullen ervan als flyer aan in deze aflevering van het' tijdschrift. We bevelen aan het formulier te gebruiken als 'moedervel', waarvan kopieĂŤn kunnen worden gemaakt.

De ingevulde kopie kan worden opgestuurd naar (bij voorkeur) de provincie of de ROB. Een andere mogelijkheid is het bezoeken van de ROB-website op www.archis.nl. Achter het aanklikbalkje 'Vondstmelding' is ook daar het formulier en de handleiding te vinden, waarvan eenvoudig een print kan worden gemaakt. 'Electronisch' invullen behoort op dit moment nog niet tot de mogelijkheden. Tot slot: waarom melden? In gesprekken met amateur-archeologen duikt nog wel eens de vraag op: 'Waarom zou ik mijn vondsten (nog) melden?' Niet zelden gaat daar het impliciete verwijt achter schuil, dat de vakwereld niet steeds ingrijpt als een vindplaats acuut bedreigd wordt. In de praktijk blijkt het dan al vaak te laat te zijn en kunnen er - als de uitvoerder op een bouwplaats tenminste meewerkt - nog slechts kleinschalige waarnemingen worden gedaan, of helemaal niets meer. In het optreden van die situatie ligt het antwoord op de voornoemde vraag al min of meer besloten. Als rijks-, provinciale of gemeentelijke archeologen niet op de hoogte zijn van het bestaan van een vindplaats, kunnen ze er bij het beoordelen van aanvragen en plannen die bodemverstoring tot gevolg hebben ook geen rekening mee houden. Met andere woorden: hoe groter de landelijke kennis van vindplaatsen, hoe geringer de kans dat ze ooit ongezien verloren zullen gaan. Toegegeven: dit vormt geen garantie dat te nemen besluiten steeds in het voordeel van de archeologie zullen uitvallen. Men is dan echter wel in de gelegenheid geweest, om verantwoorde afwegingen betreffende het behoud van archeologische informatie te maken. Zo'n reĂŤle kans is er alleen als de vindplaats al bekend is. In het voorbeeld is de maximale tijdsspanne gegeven waarbinnen dit type artefact voorkomt: late bronstijd tot en met midden-ijzertijd. Soms is een naIX


dere datering mogelijk op basis van begeleidende vondsten. In dat geval wórdt uiteraard de werkelijke ouderdom van de vondst ingevuld (bijvoorbeeld vroege ijzertijd). ARCHIS is voortgekomen uit een samenwerkingsverband van de Rijksuniversiteiten van Leiden (IPL) en Groningen (BAI), de Universiteit van Amsterdam (IPP) en de ROB. De ROB treedt op als beheerder. Zie o.a. I. Roorda 1990, Het expertisecentrum ARCHIS: een introductie. Westerheem 39,158-161. In ARCHIS zijn inmiddels meer dan 40.000 waarnemingen ingevoerd. Aangezien onder een waarneming wordt verstaan 'de documentatie van een vindplaats, op een bepaald tijdstip, door een bepaald persoon', kunnen verschillende waarnemingen betrekking hebben op dezelfde vindplaats. Ook bevinden zich in ARCHIS de gegevens van circa 11.000 wettelijk of planologisch beschermde terreinen. De huidige versie van het ABR is niet meer leverbaar en moet bovendien worden aangepast op basis van nieuwe archeologische bevindingen. Beschrijver: degene die een vondst beschrijft, later essentiële correcties heeft aangebracht öf toelichtingen op de beschrijving heeft gegeven. Hij/zij is verantwoordelijk voor de interpretatie: o.a. beschrijving van vondsten en grondsporen, datering en bepaling van het complextype (aard van de vindplaats). De nieuwe provinciaal archeologen zijn, anders dan hun ROB voorgangers, volledig in dienst van een provincie en verrichten werkzaamheden ten behoeve van die provincie. Utrecht:

Provincie Utrecht, Dienst Ruimte en Groen t.a.v. Ton van Rooijen Postbus 80300 3508 TH Utrecht

tel. 030-2582134; b.g.g. 0302583655 Noord Holland: Provincie NoordHolland, Bureau Monumenten en Archeologie Provinciaal Depot voor Bodemvondsten 'Mercurius' t.a.v. Gerard Alders of Walter Blazer Antwoordnummer 25 2000 VC Haarlem tel. 075-6474514 of 0235143143-. Zuid Holland: Erfgoedhuis ZuidHolland t.a.v. Frits Kleinhuis Postbus 11187 2301 ED Leiden tel. 071-5133739 of 0654213674 Limburg: Provincie Limburg, Hoofdgroep Welzijn t.a.v. Fons Horbach Postbus 5700 6202 MA Maastricht tel. 043-3899937 Flevoland: Provinciaal Archeologisch Depot t.a.v. Dick Velthuizen Oostvaardersdijk 01-13 8242 PA Lelystad tel. 0320-261993 Een actuele lijst van gemeentelijk archeologen is o.a. te vinden op de ROBwebsite. Momenteel hebben 33 gemeenten een archeologisch medewerker aangesteld. Fred Brounen (archeologisch medewerker ARCHIS): tel. 033-4227515, email fbrou@archis.nl; Muuk ter Schegget (coördinator ARCHIS): tel. 033-4227641, e-mail msche@archis.nl. Bovendien kan ARBASE als een eigen database worden gebruikt.


In de inleiding werd al aangegeven dat vindplaatsgegevens verloren kunnen gaan als ze niet centraal geregistreerd worden. De ondergrond wordt hier gevormd door een CBS-grondgebruikskaart. Daarnaast beschikt ARCHIS voor dit doel over een Topio vectorkaart, met een grote mate van topografisch detail. Fred Broune en Muuk ter Schegget

Prijs voor afdeling Twente Afdeling Twente (afdeling 19) kreeg onlangs een prijs van de Vereniging 't Oversticht, een instelling die zich inzet voor bescherming van cultuurmonumenten in de ruimste zin van het woord in Overijssel. De prijs bestaat uit een oorkonde, een klein kunstwerk en een geldbedrag van vijfduizend gulden. De afdeling kreeg de prijs voor de jarenlange inzet voor de amateurarcheologie. Vooral de opgravingen aan de Stroomesch (Borne) en het Agnesklooster (Oldenzaal) werden daarbij genoemd. De uitreiking is inmiddels al achter de rug en de afdeling is zeer verguld met de prijs.

Troffeltjes 'TroffĂŤltjes' zijn gratis advertenties van AWN-leden. De inhoud van een 'troffeltje' moet direct met de AWN of de archeologie te maken hebben en mag geen commercieel doel nastreven. Een 'troffeltje' kan maximaal 50 woorden bevatten. De redactie behoudt zich het recht voor advertenties te wijzigen of tĂŠ weigeren. Sluitingsdatum kopij: zie colofon.

Aangeboden: Westerheem jaargangen 4 - 1 8 (1955-1969), losse afleveringen fl. 60,-; jaargangen 11 -18 (1962-1969), gebonden, fl. 30,-; jaargangen 6 - 2 7 (1957-1978) fl. 100,- en jaargangen 33 - 38 (1984-1989), losse afleveringen fl.25,-;s Tussen Rijn en Lek jaargangen 1 - 13

(1967-1979), losse afleveringen fl. 30,-. Verzendkosten voor de koper of afhalen bij het AWN afdelingssecretariaat afdeling Utrecht en omstreken, telefoonnummer 030 - 69 50 189.

Agenda 15 december: Afdeling Zuid-Salland, IJsselstreek, Oost-Veluwezoom: lezing door Erik Drenth over vuurstenen dolken van het Scandinavische type, gevonden in Nederland, Stadsarchief te Deventer, Klooster 3. Aanvang: 20.00 uur. 18 december: Afdeling Kempen- en Peelland: excursie naar het Neanderthal-Museum in Duitsland. Meer informatie bij het afdelingssecretariaat. 20 december: Afdeling Kempen- en Peelland: lezing door Nico Arts, 'De archeologie van het afgelopen millennium in het zuidoosten van Noord-Brabant', meer informatie bij het afdelingssecretariaat. 12 januari: Afdeling Utrecht e.o.: lezing door P. Floore, 'Het Behouden Huys opgegraven', resultaten van het onderzoek op Nova Zembla in 1993 en 1995, Pieterskerk te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur.

XI


15 januari: Afdeling Flevoland: nieuwjaarsreceptie AWN Flevoland, AWN-ruimte Museum Schokland, aanvang: 14.00 uur. 24 januari: . Afdeling 'de Nieuwe Maas': lezing door drs. F. Broune over het paleolithicum in Zuid-Limburg. Aan de orde komen onder andere vuursteenmijnen en woonplaatsen in zogenaamde abri's (ondiepe 'grotten' onder overhangende wanden), St. Jobsweg 7 te Rotterdam. Nadere informatie bij het afdelingssecretariaat. 28 januari: Afdeling Zeeland: lezing door dr. Annemarieke Willemsen, conservator Middeleeuwen RMO te Leiden: 'Middeleeuws speelgoed in de Nederlanden', Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg. Aanvang: 19.45 uur. 5 februari: Afdeling Flevoland: 'Steentijddag', symposium georganiseerd in samenwerking met het Rijksmuseum voor Oudheden en de Universiteit in Leiden. Meer informatie bij het afdelingssecretariaat. 9 februari: Afdeling Utrecht e.o.: lezing door D. Duco, 'Drie eeuwen tabaksgebruik in Nederland', het gebruik van de Nederlandse kleipijp; in de pauze determinatie van door de bezoekers meegebrachte pijpenkoppen. Pieterskerk te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur.

XII

10 maart: Afdeling Utrecht e.o.: lezing,door dr. A. Bosman, 'Het Castellum Flevum te Velsen',onderzoek naar de resten van de Romeinse vlootbasis in Velsen. Na de lezing vindt de afdelingsjaarvergadering plaats. Pieterskerk te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. 13 maart: Afdeling 'de Nieuwe Maas': lezing door drs. P. Floore, 'Het Behouden Huys opgegraven' (zie ook bij 12 januari), St. Jobsweg 7 te Rotterdam. Nadere informatie bij het afdelingssecretariaat. 15 maart: Afdeling Zuid-Salland, IJsselstreek, Oost-Veluwezoom: lezing door Hans Peeters over de overgang tussen mesololiticum en neoliticum, naar aanleiding van o.a. een opgraving in het wegcunet van de A27. Stadsarchief te Deventer, Klooster 3. Aanvang: 20.00 uur. 12 april: Afdeling Utrecht e.o.: K. van der Graaf en A. van Rooijen, 'Wat gebeurt er met vondstmeldingen?', over de lopende projecten van de provinciale archeologie, Pieterskerk te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur.


Westerheem tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

Redactie: P. van der Heijden (hoofdredacteur), H. Nieuwenhuis (eindredacteur), M.F. van Oorsouw (literatuurrubrieken), Ellen Piekaar (verenigingsnieuws), J. Coenraadts, G. Groeneweg Redactieraad: J.C. Besteman, mevr. J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart Centraal redactie-adres: Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen Informatie over het lidmaatschap van de AWN bij: bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam INHOUDSOPGAVE JAARGANG 48,1999

Artikelen Domburg, P. van. Het beschermen van het archeologisch erfgoed. Een zaak van de politie, justitie en archeologen! Duco, D.H. Kleipijpen, van datering naar vondstinterpretatie Groeneweg, G. De schatvondst van Etten uit 1850 Groeneweg, G. Het 'spinpotje' uit Hoeven: tijd voor een nieuwe visie Groeneweg G. Een negentiende-eeuwse hapjespan uit Bergen op Zoom. Bergs aardewerk of merkvervalsing? Groenewoudt, B.J., Th. Spek en S. Cuijpers. Crematie in de rimboe. Een landschappelijk afwijkend IJzertijd-graf in Zuidwest Salland Haalebos, J.K. Nederlanders in RoemeniĂŤ Heijden, P. van der. Op naar een nieuw millennium? Landzaat, F.H. Nisvloeren met dierenvoorstellingen. Een unieke vondst midden in een Vinex-bouwproject Nistelrooy, P. van. Laat-middeleeuwse bodemvondsten uit Berghem Oorsouw, M.F. van. In memoriam Els Piekaar Valk, L. van der, B. van Vonderen en K.H. Pronk. Het boetveld in de Harstenhoek een verrassend stukje Scheveningse archeologie Visser, A.-M. Susanna: een bijbels stripverhaal Vissers, P. Defrutum in Deest? Wassink, A. De geschiedenis van Romeins Alphen aan den Rijn verder ontrafeld? Wijdeven, W. v.d., en N. Arts. Archeologie en de middeleeuwse stadskern van Sint-Oedenrode Zeiler, F.D. BjĂśrk in Westerheem? Over Scandinavismen in de archeologie Kort archeologisch nieuws (met bijdragen van P. van der Heijden)

I

85-97 166-174 }7~42 121-130 10-14 99-106 197-210 193-196 211-214 43-48 73 131-142 161-165 15-16 2-9 74-84 49-55

7" I 9' 56-57,107-108,143-144, 175-176, 215-217


Literatuursignalement (met bijdragen van G. Groeneweg, P. van der Heijden, M.F. van Oorsouw, P. Stuurman) 26-33, 66-69,113-117Âť 151-157,180-188, 224-228 Literatuurbespreking Carmiggelt, A. Kruisende sporen; handboek voor amateur-archeologen in Nederland (F.Diederik) 147-148 Clevis, H., H. Jansen & J. de fong. Archeologie en Bouwhistorie in Zwolle 4 (G. Groeneweg) 24-25 Deeben, J. & E. Drenth (red.). Bijdragen aan het onderzoek naar de Steentijd in Nederland (P. Vissers) 222-223 Es, W. van, J. van Doesburg en I.B.S. van Koningsbruggen. Van Dorestad naar Wijk bij Duurstede (G. Joustra) 64-65 Ginkel, E. van, en K. Steehouwer. ANWB Archeologieboek Nederland (P. Stuurman) 60-6: Haalebos, J.K. Centuriae onder Centuriae Hof. Opgravingen achter het hoofdgebouw van het voormalige Canisiuscollege te Nijmegen. (P. v.d. Heijden) 61-62 Heesch, J. van. De muntcirculatie tijdens de Romeinse tijd in het noordwesten van Gallia Belgica, de civitates van de NerviĂŤrs en de Kunst en de Geschiedenis (H. Moltmaker) 223 Hendrikx, J.A. Cultuurhistorie van stad en land. Waardering en Behoud (P. Stuurman) 149 Herweijer, N., H. Lubberding, J. de Vries (red.). Zusters tussen twee heken. Graven naar klooster Ter Hunnepe (P. Stuurman) 148-149 Jonge, W. de. Tussen Vliet en strandwal (A. Carmiggelt) 111-112 Kuipers, J.J.B. Zeeuwen tegen het water. Sporen van waterstaatsgeschiedenis in Zeeland (R. Olivier) 110-111 Olivier, R. Sprekend Verleden (P. Stuurman) 221 Schoups, I. en A. Wiggers (red.). Philips van Marnix van Sint Aldegonde (G. Groeneweg) 109-110 Smetius, J. Nijmegen, stad der Bataven (P. van der Heijden) 220-221 Smit, M. en M. Barwasser (red.). Acht eeuwen tussen twee stegen (J. ter Brugge) 63-64 Teitler, H. De opstand der 'Batavieren' (S. Wynia) 25-26 Veerkamp, J. Mammoeten in Amsterdam (G. Groeneweg) 149-150 Verhart, L.B.M, en M. Wansleeben. Bouwen op een verleden. Een aanvullend archeologisch onderzoek voor het bedrijvenpark Keulse Baan-zuid, gemeente Roermond (M.F. van Oorsouw) 178-179 Verhoeven, A.A.A. Middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland (8ste-ijde eeuw) (J.-W. Oudhof) 59-60 Vos-Dahmen von Buchholz, R. Het land van het witte paard (P. Stuurman) 112 Zeiler, F.D. (red.). De dubbele bodem. Verkenningen op en onder het maaiveld van de Zaanstraak (S. Mooijman) 23-24 Diversen Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen 36, 72,120,160,192, 232 Boven het maaiveld: A. Willemsen. Stellingen proefschrift 'Kinder delijt' 20 B.R. Goes. Pijpenkabinet 57-58 Kwaliteitszorg in de Archeologie; hoe en waarom? 145-146 Nog een aardbeving? 176-177 H. Nieuwenhuis. Onzalige plannen in Deventer 177 P. van der Sluys. De slinger 218-219 Oproep: Wie weet meer over de Eese? 33


Reacties van lezers: N.a.v. het artikel van Van Wijdeven en Arts 189-190 Redactioneel 1 SNA-Reuvensdagen, 18 en 19 november 146-147 Tentoonstellingen en evenementen 34-35, 70-71,117-119,158-159,190-191, 229-231 Wie kent dit: artefacten voor gewei met een vierkant of rechthoekig keelgat uit de Brons en/of Ijzertijd 21-22 Een stukje gipsachtig materiaal 33 Katern Verenigingsnieuws 1999 Aanbieding Archeologische en Bouwhistorische Kroniek Utrecht 2,11 Adreswijzigingen of opzeggingen 1, 6 Afdelingen: afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland 25 jaar 2, 8 afdeling Naerdincklant 2,8 afdeling Zaanstreek/Waterland 5, 2 afdeling Den Haag e.o 6, 5 afdeling Twente krijgt prijs 6,11 Afgevaardigdenvergadering 4, 7 Agenda 1, 7-8; 2,10; 3, 4; 4, 8; 5, 4; 6,11-12 Algemene ledenvergadering op 29 mei in Arnhem 2,1-2; 4,1-4 ARCHIS; nieuw vondstmeldingsformulier 6, 6-11 Archeologie op het internet 6, 5 Archeologische voorpublicatie over Nijkerk 1, 3-4 Algemene ledenvergadering 2000; vooraankondiging 6, 3-4 AWN-lustrum in zicht 5,1-2 AWN-reeks no. 2 3, 2 AWN-zomerkampen 1999 1,1-2; 2, 4-7 AWN-zomerkampen 2000; vooraankondiging 6, 3-4 Blad-in-blad: Aardewerk (afd. Flevoland) 2, 9-1:0 Renus (afd. Rijnstreek) 3, 3 Terra Nigra (afd. Helinium) 3, 3 Speerpunt (N.-W. Veluwe) 4, 7 Het Profiel (afd. Amsterdam e.o.) 5, 2 Cursussen 3, 2; 6, 4-5 Eindredacteur gezocht 1, 6 Ename 974; het verleden in het nieuws 2, 2-4 Graafwerk 1, 5 Kampverslag: AWN-graafkamp Beverwijk 1998 1, 4-5 Najaarsexcursie: NISA 3, 2; 4, 6-7; 6,1-3 Nieuwe bestuursleden en andere medewerk(st)ers: Ellen Piekaar (redacteur verenigingsnieuws) 3,1 H. Nieuwenhuis (eindredacteur) 4, 4 B. Elzinga (alg. secretaris) 4, 5 B. StoovĂŠ (bureaumedewerkster) 4, 5-6 J. Coenraadts (redacteur) 5,1 Nieuwe naaldbanden 2, 8-9 Presentatiepanelen 1, 2-3 Tentoonstelling jubilerende afd. Nijmegen 3, 2-3 Troffeltjes 1, 6-7; 2, 9; 3, 4; 5, 3; 6,11 Verslag regiodag LWAOW zuidoost 6, 4


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.