2000

Page 1

tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 49 • nr. i • februari 2000


Colofon

Inhoud

Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement ƒ 70,-- per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt-niet toegezonden

jaargang 49 no. 1, februari 2 0 0 0

Redactioneel R. Wiggers

Middeleeuws glas uit Diemen

2

Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. E-mail: HJ.Nieuwenhuis@worldonline.nl • Marie-France van Oorsouw (redacteur literatuurrubrieken), Lamarckhof 10-1,1098 TK Amsterdam. • Ellen Piekaar (redacteur verenigingsnieuws), Hagedoornplein 26,1031 BV Amsterdam E-mail: e-e@nutco.nl. • Gerrit Groeneweg, Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: gerritgr@concepts.nl • Jan Coenraadts, Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek.

JanJ.R. Kuipers Speelgoedscheepjes uit Veere en Rostock (vijftiende en zestiende eeuw) 11

Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 december, 1 februari, 1 april, 1 juni, 1 augustus en 1 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: ƒ 250,-, halve pagina: ƒ 500,-, hele pagina: ƒ 900,-, insteekfolder: ƒ 900,-.

Erratum

10

Kort archeologisch nieuws

16

Boven het maaiveld

19

Wie kent dit?

20

Literatuurbespreking

21

Werk in uitvoering

28

Literatuursignalement

31

Tentoonstellingen en evenementen

42

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

44

© AWN 2000. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Ovimex Grafische Bedrijven, Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: Stadszegel van Amsterdam (midden). Bijna kleurloos glas met polychrome beschildering (links). De gereedschappen van de glazenier (rechts). Zie artikel pag. 2 e.v.


Redactioneel Muizenissen Als 'nestor' (eigenlijk wel bijzonder, op je dertigste!) van de redactie heb ik al heel wat bezettingen meegemaakt. De huidige bezetting is daarvan met zes leden de meest ruim bemetene en dat is toch wel een prettige omstandigheid. Dat geeft bijvoorbeeld de gelegenheid om weer eens wat afwisseling in de opzet te brengen of een nieuwe rubriek te introduceren. Hiervan getuigt de vanaf dit nummer nieuwe rubriek met vondstmeldingen van AWN'ers onder de titel 'Werk in uitvoering'. De rubriek wordt verzorgd door ons laatst bijgekomen redactielid fan Coenraadts. Bij deze dan ook de oproep om meldingen van uw meest interessante vondsten, liefst voorzien van tekeningen en/of foto's, aan hem toe te zenden. Met de wisselende bezettingen van de redactie is ook de locatie van de redactievergaderingen nogal eens gewijzigd. Immers, de leden wonen altijd verspreid over het hele land en de locatie wordt ergens in het centrum daarvan

gezocht. Zo begon ik ooit in Den Haag; drie van de vier redactieleden woonden daar toen en dan is de keuze niet zo moeilijk. Ik bewaar goede herinneringen aan de bijeenkomsten in het monumentale 'Goude Hooft', voor velen welbekend. Later verhuisden we naar Utrecht, het zalencentrum 'Hoog Brabant' in Hoog Catharijne. Geen bijzonder sfeervolle omgeving, nog afgezien van het feit dat er altijd muizen rondrenden. Vele omzwervingen volgden (ja, uw kopij reist soms wat af!); Nijmegen, Amsterdam en gedurende langere tijd Den Bosch. Thans hebben de woonplaatsen van de redactieleden een bijna landsdekkende spreiding bereikt, van Raalte tot Bergen op Zoom. De vergaderingen vinden weer in Utrecht plaats, ditmaal in de stationsrestauratie. En de muizen zijn ons keurig gevolgd; die zijn ook hier elke vergadering paraat met een minstens even grote opkomst! Marie-France van Oorsouw


Middeleeuws glas uit Diemen R. Wiggers

Ajb. 2. De gereedschappen van de glazenier (rechter kolom).

Ajb. 1. Figuren van profeten in de Dom van Augsburg.

In de loop der jaren werd in Diemen bij opgravingen zo nu en dan middeleeuws glas gevonden. Het waren vooral fragmenten glas van kerkramen. In eerdere afleveringen van Het Profiel en in Westerheem werd daarvan verslag gedaan. In 1997 vonden we opnieuw middeleeuws glas, nu bij het baarhuisje dat bij het kerkhof van Diemen staat. We beschrijven eerst de productie van glas-in-loodramen die in de ioe-ne eeuw begon en vele eeuwen in gebruik bleef. Dan worden de glasvondsten uit Diemen van vóór 1997 op een rijtje gezet. Tenslotte wordt een aantal recente glasvondsten uit Diemen getoond en een indeling voorgesteld.

Het procédé van glas in lood ramen In Duitsland werd reeds in de ne eeuw, en mogelijk al eerder, glas in lood toegepast. Bij opgravingen zijn fragmenten gevonden die worden gedateerd in de 9e-ne eeuw. Latere vondsten, uit de 12e eeuw, zijn Romaans. In Augsburg (aft). 1) zijn vijf gekleurde mozaïekramen bewaard gebleven uit het begin van de 12e eeuw. Daarop zijn oudtestamentische profeten afgebeeld. Pas aan het begin van de Gotiek werden kerkramen groter. Glas was in die tijd alleen in vrij kleine stukken beschikbaar zodat de glazenier daarvan een soort mozaïek maakte. Van het ontwerp van de afbeelding werd eerst een model gemaakt. Stukjes glas in diverse kleuren werden vervolgens in een raamwerk van loden strips bevestigd die aaneen werden gesoldeerd in een metalen frame. Metaaloxiden werden door gesmolten glas gemengd om de diverse soorten gekleurd glas te verkrijgen. Blauw, zoals dat veel voorkomt in de ramen van Chartres, kwam van kobalt dat in de mijnen van Bohemen werd gewonnen. In de 14e eeuw raakten deze mijnen uitgeput. Rood was het product van geoxideerd koper. Groen van een ander koperoxide. Purper was een geliefde


kleur die werd verkregen uit een verbinding van mangaan en kobalt. Geel tenslotte uit een verbinding van mangaan en ijzeroxide. De kleurstoffen maakten het vervaardigen van gekleurd glas bijzonder kostbaar. Men zocht dus een goedkoper alternatief. Glas werd beschilderd met transparante verf. Omdat dit niet weersbestendig was, werd de beschilderde zijde afgedekt met nog een stukje glas. Een omslachtige methode. Italiaanse glazeniers uit Venetië werkten aan het eind van de 10e eeuw in Frankrijk. Ze beschilderden glas met verf waaraan metaalpigment was toegevoegd. Door het glas daarna te verhitten drong de verf door in het glas en werd de beschildering even duurzaam als het glas. Bij deze schildertechniek, grisaille, werd uitsluitend neutraal grijs gebruikt. Het begrip is afgeleid van het Franse gris (grijs). Grisaille geeft een koel, monochromatisch effect en de tweedimensionale schildering roept de illusie van een derde dimensie op. Voor het eerst werd dit procédé op grote schaal toegepast bij het vervaardigen van kerkramen voor de twaalfde-eeuwse kerk van St. Denis (1144-1151). Dit voorbeeld werd al spoedig gevolgd bij de bouw van kathedralen in Chartres, Bourges en Le Mans. De techniek bereikte een hoogtepunt in de Gotische architectuur, met de nadruk op Frankrijk, gedurende de periode 1130 tot 1330. De techniek werd in deze periode steeds verbeterd, de figuren kregen meer expressie, het haar van de figuren werd zelfs in lijnen van verschillende dikte weergegeven. Aan het eind van de 14e eeuw werd de techniek op een aantal punten gewijzigd. Ook zilver werd toen gebruikt bij het schilderen, het glas werd minder dik en doorzichtiger. Het dure gekleurde glas bleef ook nog in gebruik en was b.v. nog weggelegd voor de kerk van St. Urbain de Troyes en het Chateau de Rouen, maar daar verbleven dan ook een kardinaal en de koning. Het oudst bewaarde beschilderde kerkraam bevindt zich in de kathedraal van

Le Mans en wordt gedateerd in het eind van de ne eeuw. De figuren erop zijn eenvoudig weergegeven. De stijl is nog Byzantijns en niet Romaans zoals in St. Denis. Chartres werd het centrum van het gebrandschilderd glas. De glazeniers vestigden zich later echter overal waar kathedralen werden gebouwd en waaierden dan ook uit over Frankrijk, Engeland en Duitsland.

Middeleeuws glas uit Diemen Bij bijna iedere opgraving in Diemen wordt glas aangetroffen. Slechts een zeer klein gedeelte is middeleeuws en van het type grisaille. Afb. 3. 4 mm dik, 7J mm groot.

Afb. 4. 3 mm dik, /\l mm groot.

In 1990 werd glas gevonden in de grote terp van Diemen, niet ver van de Mariakerk (afb. 3, 4 en 5). Het glas van de afb. 3 en 5 is goed vergelijkbaar met Frans middeleeuws glas, zoals uit de kathedraal van Bourges (afb. 6) en beschreven door Lillich (1973).* Van dat glas zijn in Diemen meer fragmenten gevonden. Biddle (1980, afb. 808, 809 en 815) beeldt het type van afb. 4 ook af en dateert het in de ne eeuw. Het is buiten


veer 1/3 zuiver rivierzand. Dit leverde echter een middelmatige kwaliteit glas op. Met wat te veel potas en te weinig silicium is het glas niet hard genoeg en de luchtvochtigheid doet het glas dan sterk verweren zodat het niet duurzaam is. Later werd glas gemaakt met de bestanddelen zand, soda en kalk, zoals ook al in de Romeinse tijd, en dat leverde wel een duurzamer product op. Men zag in de Middeleeuwen geen kans om de organische neerslag uit het glas te halen. Het veroorzaakt de groene glans die een fraai effect kan opleveren maar aan de kwaliteit van het glas kwam het niet ten goede. Sommige fragmenten uit Diemen kwamen uit een dertiende-eeuwse laag; van andere stukjes was dat niet altijd duidelijk. De versieringen op het glas uit 1990 zijn vegetatief. Sommige vormen lijken op het blad van eik of hop.'

Ajb. 5. 3 mm dik, 66 mm groot.

Ajb. 6. Middeleeuws glas uit Frankrijk, 2e helft 13e eeuw.

In 1991 werd vlakbij het vroegere Regthuis van Diemen een stukje glas gevonden met de intrigerende tekst DOEM (afb. 7). Het glas is helder, lichtgroen met bruinkleurige decoratie. Drie zijden zijn op maat 'geknabbeld'. De breuk aan de rechterkant lijkt recent. De tekst moet worden gelezen als DOEMEN maar we weten nog steeds niet waar dat voor staat. In Het Profiel van maart 1991 werd een trapezevormig stukje grisaille afgebeeld. Het stukje glas (afb. 8) is ongeveer 3 cm hoog en aan de basis bijna 4 cm. De dikte is 3 mm. De subtiele versiering is opgebouwd uit gekromde vormen, zie ook afb. 4.

Ajb. 7. 2 mm dik, 43 bij 34 mm groot, 15e eeuw?

Ajb. 8. Compleet (gebroken) ruitje, 3 mm dik, ]g mm breed (rechts).

gewoon bros.3 Vanaf de 10e eeuw werd potasglas vervaardigd en deze fragmenten zijn van dat soort glas. Men mengde ongeveer 2/3 plantaardige as van beuk of boomvarens met onge-


Bij de opgraving in het baarhuisje op het kerkhof van Diemen in 1997 werden, naast een aantal munten, opnieuw fragmenten middeleeuws glas aangetroffen. Het ging bij deze opgraving in eerste instantie om de fundamenten van de kerk. Na afloop van het inspecteren daarvan leek het een goed idee om het uitgegraven zand te zeven alvorens terug te storten. Vele zaterdagen werden besteed om kubieke meters grond te zeven. De gevonden munten waren in niet al te beste staat en dat was voor het glas niet anders. Vaak onooglijke kleine stukjes maar wel onmiskenbaar uit de Middeleeuwen. Ze werden uitgepikt tussen een veelvoud aan glas uit latere eeuwen. In totaal gaat het om meer dan honderd stukjes middeleeuws glas. Eeuwenoude aanslag werd zo goed mogelijk verwijderd4. Mooie voorstellingen kwamen soms te voorschijn. Afb. 9 toont een fragment groen belletjesglas, niet overal even dik, met bruingrijze beschildering. Links en onderaan is het glas op maat geknabbeld. Het glas is niet compleet maar was waarschijnlijk vierkant. Daar zijn meer voorbeelden van. Afb. 10 zorgde ook voor een verrassing. Links ontbreekt een gedeelte en de onderzijde is verbrokkeld. Door onder de microscoop voorzichtig de witte kit te verwijderen, waarmee het glas in het lood was bevestigd, kwamen onder meer drie bijna complete Andrieskruisen te voorschijn. Ze lijken deel uit te maken van een banier waardoor de zwarte lijnen als scheepstouwen kunnen worden geĂŻnterpreteerd. Datering midden 14e eeuw (?). Links van de banier is het glas beschilderd met vlotte penseelstreek in roodbruine kleur. Zowel Amsterdam, Ouder-Amstel als Nieuwer-Amstel hebben drie kruisen in hun wapen (afb. 11). Onder de kruisen een ruit. De kruisen zijn terug te voeren op het wapen van de familie Persijn uit de Middeleeuwen. De

A/JÂť. 9. 2 mm dik (max.). 50 mm hoog, 4g mm breed. Midden 14e eeuw.

Afb. 10.1.5 mm dik, 68 mm hoog, geelgroen.

XXX

XX

XXX

Afb. 11 De stadswapens van Ouder-Amstel, Amsterdam en NieuwerAmstel.

Afb. 12 Stadszegel van Amsterdam (zoek de hond)


Persijns bezaten veel onroerend goed in Waterland en Amstelland. Hun wapen had drie horizontale banen met daarop 4, 3 en 2 Andrieskruisen. Amsterdam had al vroeg een stadszegel nodig. Gekozen werd voor de afbeelding van een koggeschip met in de top een banier waarop drie Andrieskruisen (afb. 12). Een oude anekdote over het ontstaan van de stad lag daar waarschijnlijk aan ten grondslag. De schipper van een kog was in slecht weer beland en deed de belofte dat hij bij een behouden aankomst een stad zou stichten op de plaats waar zijn scheepshond zich vermoeid zou neerleggen. Bij dezelfde opgraving werd een vrij groot fragment glas gevonden met polychrome beschildering. Het fragment (afb. 13) verkeert in zo'n goede staat dat het in 1997 onderwerp werd van de jaarlijkse wenskaart van onze afdeling. De linkerhoek is afgeschuind. De beschildering is subtiel en van hoge kwaliteit. Aan een tak hangen drie oranjerode, peervormige vruchten. Het oppervlak is wel behoorlijk aangetast. Alleen de contouren van sommige penseellijnen zijn nog te zien. Door het brandschilderproces is de voorstelling echter ook in het glas gekomen en daarmee bewaard. Het lijkt erop dat de oranjerode vruchten na het branden zijn bijgeschilderd en de slingervormige versiering rechts idem.

Aft). 13. Bijna kleurloos glas met polychrome beschildering. 86 mm hoog, 70 mm breed, circa 1.5 mm dik.

Bijna alle fragmenten uit 1997 verkeerden, anders dan in 1990 het geval was, in redelijke conditie; slechts enkele stukjes waren bijzonder teer, al enigszins verbrokkeld. We hebben tot nu toe niets geconserveerd. Opvallend was dat er bijna geen fragmenten aaneen konden worden gepast. Waar dat wel lukte, was sprake van een recente breuk, ontstaan tijdens het opgraven of zeven. Dat betekent dat er nog heel veel middeleeuws glas in de grond moet zitten, vooral bij het koor. Het is achteraf jammer dat er tijdens eerdere opgravingen bij de muren niet is gezeefd. Alle tot nu toe getoonde fragmenten glas verschenen al eerder in Het Profiel en werden indertijd summier besproken. Bijna alle andere fragmenten zijn inmiddels getekend of gefotografeerd. We komen nu tot de volgende inventarisatie: • Aan het recente glas, meestal kleurloos, duidelijk als zodanig te herkennen, is weinig aandacht geschonken. • Er is veel groen en bruin, onbeschilderd glas uit de 17e tot en met 19e eeuw. Uit de vele fragmenten is getracht enkele complete ruitjes te vormen om een indruk te krijgen van de ramen waarin deze ruitjes waren geplaatst. • Uit de 15e en 16e eeuw troffen we ook enig glas aan. Misschien dateert het glas van afb. 13 ook uit deze periode. • Het middeleeuws glas. Vondsten uit de 7e tot 12e eeuw worden tot de vroege Middeleeuwen gerekend. Vanaf de 13e eeuw spreken we van de latere Middeleeuwen. De fragmenten kunnen op een aantal kenmerken worden gesorteerd: kleur, dikte (al dan niet onregelmatig), randfragment, aanwezigheid van beschildering, conserveringstoestand. In geval van beschildering kan dan nog worden onderscheiden naar strakke banen, vegetatieve motieven, wafelpatroon enz. De conservering van voor- en


achterkant kan verschillend zijn. Glas van dezelfde soort kan ongelijk bewaard zijn. Een fragment kan meerdere van deze kenmerken in zich verenigen en dat maakt inventarisatie moeilijk.

Afb. 14. Wafelpatroon. De foto is met strijklicht gemaakt omdat het glas onvoldoende kon worden doorlicht. 3 mm dik, 46 mm breed.

Dit middeleeuws materiaal kan globaal in twee groepen worden gesplitst. Groep A is aan de achterzijde, d.w.z. de niet beschilderde kant, min of meer verweerd en vaak ook aan de voorzijde. De fragmenten zijn meestal tamelijk dik, 2-3 mm, maar dunner komt ook voor. Dit glas lijkt te zijn blootgesteld aan weersinvloeden. Het ligt voor de hand, ook wegens de dikte, om te veronderstellen dat het glas van de ramen van de kerk is geweest. Het glas van groep B is vrijwel steeds dun en nauwelijks verweerd. Waarschijnlijk toegepast binnenin de kerk.

Afb. 15. 2 mm dik, 41 mm breed.

De groepen kunnen verder worden opgesplitst: Ao Beschilderd. Wafelpatroon dan wel veerpatroon. Het is groen glas, meestal vrij helder, 2-3 mm dik. De achterkant is glad en weinig aangetast. De beschildering is roodbruin en vrij dik opgebracht. Twee fragmenten zonder beschildering zijn ook in deze groep opgenomen omdat ze verder sterk overeenkomen. Het gaat in totaal om 13 fragmenten (zie ook afb. 3). De beschildering is van hoge kwaliteit (afb. 3, 5 en 14). Een bladvorm (hop op afb. 5?) in combinatie met een wafelpatroon. Lillich (1973) beeldt een vergelijkbaar fragment af en Biddle (1990, afb. 900.1 tot en met 900.6) toont zes fragmenten van dit type met als datering vroeg veertiende eeuw. Ai Beschilderd. De dikte varieert van 1 tot ruim 2 mm. Het groenige glas is vaak niet overal even dik. De beschildering bestaat uit brede donkere banen; vegetatief? In

lichtbruin is soms een fijne streepversiering aangebracht (afb. 15). Enkele fragmenten voldoen niet aan alle kenmerken van de groep. In totaal zijn er 12 fragmenten. A2 Beschilderd glas van ongeveer 2 mm dik. De randen zijn beknabbeld (afb. 16). Het betreft 6 vrij grote stukken waarvan er 4 aaneen passen. De roodbruine beschildering bestaat onder meer uit lange dunne boogvormen maar dat is nog nauwelijks waar te nemen omdat het glas aan beide zijden sterk is aangetast. Het glas is ooit tamelijk helder geweest. Afb. 16. Fragment, sterk verweerd, 2 mm dik, 95 mm lang.


Afb. ĂŻg. (rechts) Ruim 1 mm dik, 19 mm breed.

A3 24 fragmenten glas, vrij dik, grof beknabbeld (afb. 17). Er is een stukje onbeschilderd glas bij dat bijna vierkant is (31 x 32 mm) en ongelijk van dikte. Van dit type zijn er ook enkele incomplete exemplaren. Daarnaast 2 fragmenten van dik groen glas met vage voorstelling. Voor al het beschilderd glas, ook dat van de andere groepen, geldt dat er donkere banen zijn die geen of nauwelijks licht doorlaten, lichtbruine banen die het licht filteren en het glas zelf tenslotte dat ook slechts een gedeelte van het licht doorlaat. Overeenkomsten met groep Bo.

Afb. 17. Vierkant glaasje, 1.5 mm dik.

Afb. 20. (rechts) 1.5 mm dik, 65 mm breed.

Bo Beschilderd, 1-2 mm dik, vlak glas met banen en/of vlakken. Heel dunne bruine beschildering in twee tinten: smalle donkere baantjes met lichtbruine opvulling. Nauwelijks aangetast. Enkele stukjes passen aaneen. De kleur van het glas is helder gelig/groen (fig. 18). Het grootste fragment is ongeveer 5 cm lang. Er zijn 31 fragmenten in deze groep geplaatst.

B2 Beschilderd. Slechts 1 fragment (afb. 20), dik 1.5 mm, lang 64 . mm. Wijkt in allerlei opzichten af. Niet verweerd, gebruik van de kleur geel. Fijne beschildering op vlak, tamelijk helder glas. Overeenkomst met het glas van afb. 12.

1

Aft). 18.

1.5 mm dik, 37 mm breed.

Bi Dun beschilderd glas van 1-2 mm dik. Slingers, bloemmotieven (afb. 19), vaak in roodbruine tint. De eventuele randen zijn fijn beknabbeld. Er zijn circa 36 fragmenten van dit type, van heel klein, minder dan 1 cm, tot bijna 7 cm.

Tenslotte is er nog een vrij grote restgroep. Terwijl bijna alle glasfragmenten min of meer vlak zijn, komen er ook enkele gekromde stukjes voor. Daaronder een klein lichtgebogen randfragment met gravering (afb. 21). Het heeft mogelijk behoord tot een bekerglas. Het is duidelijk jonger dan het grisaille. Naar de voorstelling moeten we gissen. Enkele van de honderden fragmenten hebben een afwijkende kleur. Er is een vrij groot fragment paarsblauw glas, max. 30 mm groot, 1.5 mm dik. Een ander stukje is een randfragment dat


aan een van de oppervlakken fel, helderrood is gekleurd. Enkele fragmenten glas zijn geïriseerd.

Afb. 21. Randfragment met gravering, donkerbruin, 1.5 mm dik, 20 mm breed.

Ook de kleinste fragmenten kunnen voor een verrassing zorgen. Op het stukje grisaille van afb. 22 is een klein gedeelte van een gezicht te zien. We zien gelokt haar met een scheiding boven het rechteroog. Een zwaar aangezette wenkbrauw en een gedeelte van de neus. Het stukje is 1.5 mm dik en maximaal 17 mm groot. Biddle (1980, p. 401) beeldt diverse hoofden af. Het fragment uit Diemen kan daarmee worden gedateerd in de I4e/i5e eeuw. De overgang hoofd en achtergrond is op afb. 22 wat aangescherpt. Ongeveer 25 stukjes glas zijn dun (1-2 mm) en rommelig, de oppervlakte aangetast. Sommige zijn randfragmenten, afgeknabbeld, maar zonder enige beschildering. De kleur is vaak bruiniggroen; de meeste fragmenten zullen van vóór 1500 zijn. Ook waren enkele tientallen stukjes glas zo klein, onooglijk en zonder enig opvallend kenmerk, dat er om die reden niet naar is gekeken. Er zijn drie stripjes lood gevonden, Hvormig op de doorsnede. Het langste fragment is ongeveer 8 cm. Middeleeuws lood had ook een H-vormige doorsnede maar was aan de buitenkanten 'bol'. Dit lood is daarom in ieder geval niet middeleeuws. Tenslotte Wiard Krook van Stedelijk Beheer Amsterdam, afd. Archeologie, herkende al snel het belang van de glasvondsten in Diemen. De eerste vondsten werden door hem geconserveerd. Hij was verder behulpzaam met het zoeken naar literatuur en zorgde voor vele waardevolle suggesties. Wegens de fragmentatie van het materiaal en de matige conservering zijn er uiteindelijk veel onduidelijkheden gebleven. De indeling van het materiaal staat ter discussie. Toch wilden wij het materiaal presenteren. Daarmee is het

Afb. 22. Fragment met gedeelte van een gezicht. Dikte 1.5 mm, max. 37 mm groot.

materiaal in ieder geval gepubliceerd. Het zal mogelijk een discussie uitlokken. Glasvondsten in de toekomst van bij de kerk kunnen meer gegevens leveren. De foto's en tekeningen in dit artikel zijn door de samensteller van dit artikel gemaakt met uitzondering van afb. 6, 11 en 12.

Noten 1. In Glas en Lood (Brown, p. 58), is een raam afgebeeld dat op circa 1230 wordt gedateerd. Op het ronde middendeel is te zien dat Israëlieten de Rode Zee oversteken. De versiering rond dit middendeel is grisaille en bestaat uit bladmotief tussen streepversiering. 2. Het glas verkeerde in zeer slechte staat en is door Wiard Krook snel geconserveerd om verder verbrokkelen en uiteenvallen te voorkomen.


3. Tekeningen van de fragmenten i tot en met 3 werden in Het Profiel van december 1990 afgedrukt. Tekeningen 7 en 8 in Het Profiel van maart 1991. 4. Er werd in december 1997 een kort stukje in Het Profiel gewijd aan de zeefactie om alvast een indruk te geven van het belang van de vondsten met de afb. 9,10 en 13. Literatuur Het Profiel, december 1990, p. 7-8. Het Profiel, maart 1991, p. n. Het Profiel, december 1997, p. 6-7. Boom, A. van der, 1943? Ontwikkeling en karakter der oude monumentale glas-

schilderkunst. Rembrandt-reeks, Strengholt-Amsterdam.

Browri, Sarah, 1995. Glas in Lood. Brown, Sarah & David O'Connor, 1991. Glasschilders, British Museum Press. Parsons Lillich, Meredith, 1973. Three Essays on French Thirteenth Century Grisaille Glass, in: Journal ofGlass Studies XV, pp. 69-78. Emeis, M.G., 1983. Amsterdam buiten de grachten. Sythoff. Biddle, Martin (editor), 1990. Object and Economy in: Medieval Winchester. Winchester Studies y.ii., Artefacts from Medieval Winchester. Oxford, at the

Clarendon Press. Orteliuskade 76 III 1056 NG Amsterdam

Erratum In het vorige nummer van Westerheem (jaargang 48 nr. 6, december 1999) is een storende fout opgetreden. In het artikel van Fred Brounen en Muuk ter Schegget over het nieuwe vondstmeldingsformulier van ARCHIS (Verenigingskatern, p. VI-XI) is - door een digitaal communicatieprobleem - de noten-nummering weggevallen. Dat is zowel in de tekst gebeurd als bij de noten zelf. Deze hangen nu als losse alinea's achter de tekst. Eenieder die dit artikel wil bewaren als extra informatie voor het invullen van het formulier (naast de eveneens meegestuurde handleiding), verzoeken wij deze nummering zelf aan te brengen. noot 1: p. VI, 2e kolom, 14e regel van onder, na: 'midden-IJzertijd.' noot 2: p. VI, 2e kolom, 10e regel van onder, na: 'Systeem' noot 3: p. VI, 2e kolom, laatste regel, na: '(fig. 1).' noot 4: p. VII, ie kolom, laatste regel, na: 'meldingspapieren.' noot 5: p. VIII, 2e kolom, 2e regel, na 'beschrijver'

10

noot 6: p. IX, ie kolom, 14e regel, na 'uitgevoerd.' noot 7: p. IX, ie kolom, halverwege, na 'In sommige provincies ... voor de behandeling van vondstmeldingen.' noot 8: p. IX, ie kolom, halverwege, na 'Vanuit het gezichtspunt... direct tot die persoon te wenden.' noot 9: p. IX, ie kolom, 18e regel van onder, na 'Voor aanvullende informatie ... bij de beide auteurs.' noot 10: p. IX, ie kolom, 13e regel van onder, na 'aan te vragen.' noot 11: p. IX, ie kolom, 10e regel van onder, na 'vermeden'. En verder: • Bijschrift figuur 1: 'vindplaatsen (()' moet worden vervangen door 'vindplaatsen (+).' • Inmiddels zijn alle e-mail adressen bij de ROB gewijzigd. De auteurs zijn voortaan digitaal te bereiken onder f.brounen@archis.nl en m.ter.schegget@archis.nl


Speelgoedscheepjes uit Veere en Rostock (vijftiende en zestiende eeuw) Jan J.B. Kuipers

Eén van de opmerkelijke vondsten die bij onderzoek van een beerkelder aan de Kaai te Veere (huize 'In den Struys', deel van het museum 'De Schotse Huizen') in 1994 te voorschijn kwamen, was een scheepsmodelletje van kurkeik. De datering van de uit deze kelder geborgen vondsten wordt gesteld op 1425/50-1500. Het zeldzame zelfs uniek geachte - modelletje werd voor het eerst gepubliceerd in 1996.1 Het was sinds 1997 te zien in de permanente archeologische expositie in het voormalige stadhuis te Veere, en maakt van 3 april tot en met 12 maart 2000 deel uit van de expositie 'Een zee van speelgoed' in het Maritiem Museum Rotterdam. In 1998 werden enige parallellen van het Veerse modelletje gepubliceerd, afkomstig uit de Hanzestad Rostock.

gesneden uit kurk, die dienst deed als netdrijver. Kurkeik werd al in de dertiende en veertiende eeuw als grondstof voor trippen (schoeisel) gebruikt; dit materiaal werd geïmporteerd uit Spanje en Portugal. De beerkelder leverde behalve een vermoedelijk schoendeel van kurkeik nog een andere vondst van dit materiaal op, met een afmeting van 9,5 bij 5,0 cm en 2,0 cm dik. Mogelijk houdt ook dit stuk, als netdrijver, verband met de visserij.

Tekening van het Veerse katveelmodel (L.C.J. GoldschmitzWielinga, AWN/PACZ).

Het model uit Veere Het Veerse scheepje behelst een rompje, gesneden uit één stuk kurkeik (Quercus suber L). Het scheepje is 10,0 cm lang, 3,3 cm hoog en heeft een gemiddelde breedte van 3,5 cm. Er zijn geen mastgaten of andere details te bespeuren, die verwijzen naar mogelijke losse onderdelen van het scheepje. De waar te nemen gaten in de dekken zijn natuurlijke holten, behorend bij de kurkachtige structuur. De romp, met verhoogde voorplecht en twee 'lagen' aan de achterzijde, suggereert wel de aanwezigheid van verschillende dekken. Mogelijk was er nog een bovenbouw (achter)op het scheepje gelijmd: het achterdek is namelijk te laag ten opzichte van het voordek; vijftiendeeeuwse zeeschepen hadden voor- en achterdekken met hoge (soms losse) opbouw, de zogenaamde 'kastelen'. Het Veerse scheepje kan in de huidige vorm 'geïmporteerd' zijn, of ter plaatse 11


om ook wel 'hanzeschip'. Ook in de vijftiende eeuw vormde de kogge nog een vertrouwd beeld op de Europese wateren. In oorlogstijd deden kogges net als andere typen - dienst als troepentransport- en gevechtsschip. De kastelen dienden dan als verhoogde werkdekken voor (kruis)boogschutters.

Reconstructie van bovenbouw en tuigage van het Veerse model (O. Goubitz, ROB).

Kogge op een stadszegel van Veere (vijftiende eeuw).

In de veertiende en vijftiende eeuw werden in Spanje en Portugal nieuwe typen als het karveel en de kraak ont•1*7. ï""^<>. '"•>$ - i ^ - f wikkeld. Het karveel (Frans 'caravelle', Italiaans 'caravella') was een kleiner en meer wendbaar type, dat veel scherper was gebouwd dan de kogge. De oorsprong van dit middelgrote zeeschip was gedeeltelijk Moors. Karvelen waren meestal voorzien van drie of zelfs vier masten met latijnzeilen en soms gedeeltelijk razeilen. Latijn- of snijzeilen waren 'langsscheeps' getuigd en Koggen, karvelen en kraken meest driehoekig van vorm. Vierkante Het bekendste laatmiddeleeuwse koopvaardij schip was de kogge. Dit bui- of razeilen werden gevoerd aan raas, die in het midden aan de mast waren kige schip had vaak een lengte-breedopgehangen; ze waren dus 'dwarsteverhouding van 2 : i! Manoeuvreren, scheeps' getuigd. Karvelen hadden een bij de wind zeilen en dergelijke ging gladboordige, niet overnaadse buitenuiterst moeizaam; vaak ging men gehuid (de z.g. 'karveelbouw'). Hiervoor woon voor anker tot een meer gunstiwas een sterk, vanaf de kiel opgege wind woei. De kogge deed ongeveer bouwd geraamte nodig dat de zeewaar1250 zijn intrede. Het type had een digheid sterk bevorderde. De bekende overnaadse romp, een enkele mast en vijftiende-eeuwse Portugese ontdekeen vierkant zeil. De kogge was het kingsreizen door Vasco da Gama en scheepstype bij uitstek op de routes anderen konden worden gemaakt van de Duitse Hanze, het laatmiddeldankzij de technologische sprong eeuws handelsverbond, en heette daarvooruit van het karveel. Ook Christoffel Columbus gebruikte karvelen. Behalve hun grotere hechtheid waren ze relatief snel en hadden ze een betrekkelijk geringe diepgang. Later ging de naam van dit type, dat het Verre Oosten en Amerika voor Europa had ontsloten, over op kleine, snelzeilende scheepjes, die voornamelijk in het Middellandse-Zeegebied in gebruik waren. Het eerste karveel in de Nederlanden voorzover bekend - werd in 1439 in Brussel gebouwd. De bouwmeester was de Portugees Jehan Perhouse. Een telling van schepen in de haven van Sluis in 1464 meldt tal van karvelen:

12


Replica van de 'Santa Maria', één van Columbus' kamelen uit 1492, Barcelona (Foto: J.J.B. Kuipers, 1984).

één Schots van 28 ton, één 'klein' Spaans van 50 ton, één Normandisch van 25 ton en 41 Bretonse van tussen 30 en 130 ton.2 De kraak, eveneens een gladboordig driemastschip, was een veel groter en zwaarder type met een inhoud van 600 tot 1.000 ton (later zelfs meer dan 2.000 ton). Ook de kraak was van Spaans-Portugese origine. Veere - een karveelrompje? Het bekendste karveelmodel in Nederland - in tegenstelling tot het ruwe Veerse modelletje een kunstvoorwerp is eveneens gemaakt van kurkeik; ditMataró-model stamt ook uit de vijftiende eeuw en behoort tot de collectie scheepsmodellen van het Maritiem Museum Rotterdam. Het gold als het oudste houten scheepsmodel van dit type in West-Europa, maar misschien kan deze eer nu worden opgeëist door het onaanzienlijke Veerse scheepje. Daar aanwijzingen aangaande masten en tuigage ontbreken, kunnen we bij het rompje uit Veere alleen uitgaan van de verhoudingen. Op grond hiervan moeten we eerder aan het - in de

latere vijftiende eeuw in onze streken al zeer ingeburgerde - karveel denken dan aan de kogge. Losse delen zouden kunnen hebben bestaan uit boegspriet, (achter)kasteel, masten en misschien zelfs zeilen. Het is natuurlijk mogelijk dat de verhoudingen van het toch enigszins ruw gesneden rompje niet al te letterlijk mogen worden genomen. Masten en zeilen volgens de reguliere opbouw waren bij speelgoedscheepjes ook verre van noodzakelijk; wel vertegenwoordigden speelgoedbootjes steeds een scheepstype uit de eigen tijd en samenleving.3 Het rompje is zoals gezegd mogelijk niet in Veere gemaakt, maar 'geïmporteerd'. Van het Iberisch schiereiland misschien, waarmee Veere ook getuige andere vondsten uit 'In den Struys' kurk, keramiek en een buxushouten kam - handelsbetrekkingen onderhield? Het materiaal van het rompje (kurkeik) en het waarschijnlijke type (karveel) kunnen hierop wijzen.

Speelgoedscheepjes van elders Simpele speelgoedbootjes (rompjes) van hout, kurk en boomschors maken 13


deel uit van tal van (post)middeleeuwse vondstcomplexen in de Nederlanden en elders. Kleine houten vikingscheepjes werden bijvoorbeeld aangetroffen in vikingsteden als Birka, York en Dublin en op Groenland. Nederlandse speelgoedbootjes, soms met mast(gat), zijn volgens een recente inventarisatie behalve in Veere gevonden in Amsterdam, Deventer, Dordrecht en Hoorn.4 Behalve te Veere betreft dit echter rudimentair vormgegeven vaartuigen.

Model van een kraak (?) uit Rostock (naar Burrows el Niemann

14

Buiten een scheepje uit het Hanzecentrum Lübeck' zijn er ook houten, uit één stuk gesneden modelletjes bekend uit Rostock aan de Oostzee. Deze werden een paar jaar geleden aangetroffen bij stadskernonderzoek in de omgeving van het hoofdgebouw van de universiteit, in twee beerkelders uit de eerste helft van de zestiende eeuw. In één kelder werden twee scheepjes gevonden, die 30 cm lang en 10 resp. 8 cm hoog waren. Beide waren natuurgetrouw gemaakt, en zijn getypeerd als 'vermutlich Karavellen oder Karracken' (karvelen of kraken). De andere beerkelder bevatte een amper 9 cm lang en 2 cm hoog houten scheepje van hetzelfde type, dat nog gedetailleerder was uitgevoerd. Deze scheepjes uit Rostock werden als "novum" en "beispiellos" (zonder voorbeeld, uniek) betiteld; ze onderstreepten volgens de beschrijving in elk geval het maritieme karakter van de Hanzestad Rostock. 6

Veere, Rostock en de Hanze Dat laatste geldt uiteraard ook voor het rompje uit Veere. De scheepjes uit Veere en Rostock onderscheiden zich van de andere in dit artikel genoemde door hun natuurgetrouwheid en het waarschijnlijke type: dat van de karveel. Dit laatste geldt althans voor twee van de scheepjes uit Rostock; het derde heeft meer weg van de veel kloekere kraak. Als gemeenschappelijke historische noemer kan ten aanzien van Veere en Rostock de Hanze worden genoemd, waarmee Veere contacten onderhield en waarvan Rostock deel uitmaakte. De Duitse Hanze, met Lübeck als centrum, was ontstaan als groepering van kooplui uit Noord-Duitse steden, die in de dertiende eeuw lokale hanzen gevormd hadden. Omstreeks het midden van de veertiende eeuw werd de Hanze, min of meer analoog aan het bestaan van verschillende politieke stedenbonden in Duitsland, een tamelijk losse vereniging van steden, die handel dreven met elders gevestigde kooplui en daarbij deel hadden aan de hanzeprivileges, 'hanzegerechtigd' waren. De steden lagen in een gebied dat zich uitstrekte tussen Zuiderzee, Finse Golf, Baltische Zee en Thüringen. In de bloeitijd, de veertiende en vijftiende eeuw, omvatte de Hanze meer dan 150 steden. Sinds het midden van de dertiende eeuw had zij vrijwel het handelsmonopolie op de Oostzee en de Noordzee. In de veertiende eeuw werden de betrekkingen over land met Zuid-Duitsland en Italië en over zee met de Atlantische kusten van Frankrijk, Spanje en Portugal uitgebreid. Nederlandse steden die tot de Hanze behoorden waren o.a. Groningen, Deventer, Zwolle, Kampen, Staveren, Zutphen, Nijmegen, Arnhem en Harderwijk. In de vijftiende eeuw tekende zich een teruggang af, wegens toenemende concurrentie van in het bijzonder de Hollanders en Zeeuwen, en de Zuid-Duitsers. De laatste bijeenkomst van nog slechts zes Hanzesteden werd gehouden in 1669.


De modellen uit Rostock: twee karvelen en een kraak? (Uit: Burrows e[ Niemann 1998).

De Veerse handel met de steden van de Duitse Hanze was een belangrijke component van de economische betrekkingen die de stad in de late Middeleeuwen onderhield. Evenals de vaart op Engeland was er al sinds de dertiende eeuw sprake van toenemende handel met de Hanzesteden. Omstreeks 1350 was Veere tevens een belangrijke vissersplaats met vooral haringvisserij. Men bedreef ook kaapvaart en handel op Antwerpen. In de veertiende eeuw was de handel met de Hanzesteden, Bordeaux en Italië nog van even groot belang als die met Engeland en Schotland. Door het huwelijk van Wolfert VI van Borsele, heer van Veere en later o.a. 'Kapitein-Generaal en Admiraal van der zee', met de Schotse prinses Mary Stuart in 1444, werd Schotland een meer dan gewone handelspartner. Tal van Schotse kooplieden vestigden zich permanent in de stad. In 1541 wees Jacobus I Veere officieel aan als Schotse stapelplaats voor de Nederlanden.7 Het Veerse scheepsmodelletje was toen allang - vóór of kort na het jaar 1500 - in de beerput gegooid. Het had wellicht zijn bekoring voor de opgegroeide kinderen van de welvarende familie die het pand 'In den Struys' bewoonde verloren, waarna men zich er achteloos van ontdeed. De qua uitvoering en type sterk op het Veerse modelletje gelijkende scheepjes uit Rostock tonen echter, dat dit speelgoed in de eerste helft van de zestiende eeuw nog courant was in de context van de rijke maritieme handelscultuur, die Veere in de late Middeleeuwen en het begin van de Nieuwe Tijd zowel deelde met de zuidelijke havens

van Spanje en Portugal, als met de noordelijke Hanzesteden aan de Oostzee. p/a Provinciaal Archeologisch Centrum Zeeland Armeniaans Schuitvlot 1 4331 NL Middelburg Noten 1 Goubitz 1996, pp. 87-88. 2 Van Beylen 1976, p. 128. 3 Willemsen 1998, p. 68. 4 Willemsen 1998, pp. 18, 68-70, 360-361. 5 Willemsen 1998, p. 68. 6 Burrows & Niemann 1998; met dank aan Corrie de Wilde en Leida Goldschmitz (AWN afd. Zeeland). 7 Polderman & Blom 1996, pp. 20, 22-23. Literatuur J. van Beylen, 1976. Scheepstypen. In: Maritieme geschiedenis der Nederlanden dl. I. 4e dr., Bussum, 108-154. J. Burrows & M. Niemann, 1998. Frühneuzeitliche Schiffsmodelle. Archaologie in Deutschland Heft 3, 44. Goubitz O. m.m.v. Kirsti Hanninen, 1996. Hout, leder en textiel. In: Ellen Vreenegoor en Jan Kuipers (red.), Vondsten in Veere. Middeleeuwse voorwerpen uit een beerput van huis 'In den Struys'. Abcoude, 79-90. Kuipers, J.J.B. 1996. Zeeuwen te water. Sporen van een maritiem verleden. Middelburg, 20-28. Nouhuys, J.W. van. 1931. Het model van een Spaansch karveel uit het begin der 15e eeuw in het Maritiem museum "Prins Hendrik" te Rotterdam. Rotterdam. Polderman T. en P. Blom, 1996. Veere van vissersbuurt tot vestingstad; bouwstenen voor een stadsgeschiedenis. Goes. Willemsen, A. 1998. Kinder delijt. Middeleeuws speelgoed in de Nederlanden (Nijmeegse Kunsthistorische Studies VI). Nijmegen.

15


Kort archeologisch nieuws Merovingische buren van Romeinen

In Beegden zijn bij het project De Maaswerken/A73 de resten gevonden van Romeinse en vroeg-Middeleeuwse bewoning. Uit de sporen blijkt dat Merovingers hun huizen hebben gebouwd in de buurt van de Romeinse boerderijen en villa's. De overgang tussen het Romeinse en Merovingische tijdperk is volgens ROB-er Stoepker dan ook veel geleidelijker gegaan dan tot nu toe werd aangenomen. Dagblad De Limburger 1} oktober 1999 IJzereef weg bij Archeon

Mede-oprichter en mede-eigenaar van Archeon, Gerard IJzereef, is vertrokken bij het archeologische openluchtmuseum. Hij is aangenomen als directeur van museum Flehite in Amersfoort. IJzereef blijft nog wel beschikbaar voor hand- en spandiensten. Nu Archeon weer winst draait, was na bijna twintig jaar het moment gekomen voor IJzereef om een andere uitdaging te zoeken. Rijn en Gouwe, 19 oktober ĂŻggg Prehistorische drinkpoel

Specialistisch onderzoek van botten, zaden en pollen uit een prehistorische drinkpoel in Heiloo hebben bijzondere informatie opgeleverd. Het landschap rond 750 v. Chr. was open met kleine bosschages. Er werden runderen, varkens en schapen of geiten gehouden ten behoeve van vlees, melk, wol en huiden. Ook werd er aan land- en tuinbouw gedaan, zoals de verbouwing van tarwe. Op de strandwal stond een gemengd bos van eik, berk en hazelaar met hier en daar een linde en iep. Noordhollands Dagblad, 23 oktober 1999 Replica Romeinse oven

Drie Nijmegenaren zijn in Puiflijk er in geslaagd om een werkende Romeinse pottenbakkersoven na te bouwen. De Nijmegenaren werken allen bij de archeologische dienst van de gemeente en kwamen op het idee door de vondst van acht ovens op een recent opgravingsterrein in de Romeinse stad Ulpia Noviomagus. Dit praktijkexperiment moet een welkome aanvulling geven op de theoretische kennis van ovens. De oven in iglovorm is gemaakt van leem en is

16

bestand tegen een temperatuur van duizend graden. De Gelderlander, 25 oktober 1999 Romeinse villa Oirschot?

In Oirschot wordt wellicht een terrein aangewezen als archeologisch monument. Opgravingen hebben bewoningssporen aan het licht gebracht uit de Ijzertijd en Romeinse tijd, waar onder een houten, zwaar gefundeerd gebouw en een geheel stenen gebouw uit de tweede eeuw. Kennelijk gaat het om een geromaniseerde woning van lokale elite. In Brabant is zo'n zelfde villa alleen bekend uit Hoogeloon. De Rotonde, 1 november 1999 Prehistorische visconstructie

In de buurt van Emmeloord is een visvangconstructie gevonden uit de Swifterbantcultuur (4900-3400 v.Chr.). Er zijn weliswaar al 16 van deze constructies bekend in Europa, maar dit exemplaar is de grootste. De constructie bestaat uit 66 palen van elk zo'n vijf meter lang. Daartussen zat een raamwerk van staken en fuiken, waarmee vissen als zalm en steur gevangen konden worden. NRC Handelsblad, 5 november 1999 Grafheuvel in de Betuwe

In het kader van het Betuweroute-project is bij Meteren (gemeente Geldermalsen) een grafheuvelcomplex met vijf skeletten gevonden. Het complex is, vanwege zijn lokatie in het drassige Rivierengebied, uniek. Archeologen konden een eerste fase onderscheiden uit Âą 2000 v.Chr. (een volwassene en een baby) en een tweede fase uit 1400-1300 v.Chr. (eveneens een volwassene). Tussen de twee kringgreppels werden nog twee lijken van kinderen aangetroffen. Alle graven hadden kleine bijgiften. Reformatorisch Dagblad, 5 november 1999 Utrechtse abdij boven water

Buiten de stadskern van middeleeuws Utrecht - in de wijk Oudwijk - zijn muren gevonden van de Sint Stevensabdij. Het bestaan van de abdij was al bekend; de eerste vermelding ervan stamt uit 1131. Het totale grondgebied omvatte zo'n 5 hectare en gaf


ruimte aan een Benedictinesser abdij (waar vooral adellijke dames intraden) en waarschijnlijk een eigen bakkerij, bierbrouwerij en boerderij. Bij de beeldenstorm van 1584 werd het klooster in brand gestoken. Stadsblad Utrecht Woensdag, 37 november 1999

heuvel in Nuth, landweren in Heerlen, Swalmen, Venlo, Helden en Landgraaf en een wachttoren in Valkenburg. Ook mottes en Romeinse wegen staan op het verlanglijstje van de IKL. Het project wordt bekostigd door de provincie, de IKL, gemeenten, terreinbeherende instanties en de Postcodeloterij.

Nieuw archeologisch periodiek

Onlangs zag een nieuw, regionaal archeologisch periodiek het licht: Speerpunt. Dit regionale blad met archeologisch nieuws over de Noordwest-Veluwe is een initiatief van de zeer actieve AWN-er Henk Stuurman. Om het blad uit te geven is een stichting in het leven geroepen met de passende naam Stichting Archeologie Noordwest Veluwe. Het eerste nummer is gratis verspreid. Veluws Dagblad, 22 november 1999

Cobouw, 25 november 1999 Neolitisch graf in Emmen

In Emmen is een grafcomplex uit 2700 v.Chr. ontdekt. Het gaat om zes graven uit de Enkelgraf- of Standvoetbekercultuur. Deze opvolgers van het Trechterbekervolk begroeven hun doden niet meer in hunebedden, maar in grafheuvels. Bijzonder is dat er geen kinderen begraven zijn en dat de graven op een rij naast elkaar liggen. Utrechts Nieuwsblad, 2 december 1999

Almere wint archeologieprijs

Tijdens de Reuvensdagen (18 en 19 november) in Arnhem is de Ym van der Werffprijs uitgereikt aan de gemeente Almere voor het project Stadsruinen in het nieuwe stadsdeel Almere-Hout. De prijs is een nieuwe onderscheiding voor het behoud van archeologische monumenten, vernoemd naar het Eerste Kamerlid Van der Werff (overleden in 1993) dat zich jarenlang heeft ingezet voor de archeologie en de monumentenzorg. De prijs bestaat uit een geldbedrag en een kunstwerk. De Gelderlander, 20 november 1999

Middeleeuwse zwangere koe Archeologen van de gemeente Helmond hebben in de bouwput naast het voormalige Mater Dei-complex een sloot gevonden uit 1500. Deze sloot scheidde twee percelen en werd gebruikt om er afval in te gooien. Er werden veel scherven van potten gevonden, alsmede resten van begraven dieren. De twee meest opmerkelijke daarvan: een paard zonder hoofd en een zwangere koe. Eindhovens Dagblad, 25 november 1999 Opknapbeurt archeologische elementen

De Stichting Instandhouding Kleine Landschapselementen (IKL) gaat de komende drie jaar meer dan zestig archeologische elementen in Limburg opknappen en veiligstellen. Dat gebeurt in samenwerking met de ROB en de Archeologische Monumentenwacht. Deze winter nog zullen acht elementen onder handen genomen worden, zoals een Romeinse graf-

IJskelder in Sonsbeek

In het Sonsbeekpark te Arnhem is een intacte ijskelder uit begin 19e eeuw ontdekt door stadsarcheologe Smit, in samenwerking met de AWN. IJskelders werden vroeger gebruikt als natuurlijke 'koelkast' bij grote landgoederen. Tijdens de winter werden stukken ijs uit vijvers gehaald en in de kelder gelegd. Tot ver in de zomer konden die ijsbrokken bevroren blijven. De lokatie van de ijskelder werd verraden door een oude foto van het Sonsbeekpark, waarop aan de rand een gemetselde ingang was te zien. De kelder wordt waarschijnlijk in oude luister hersteld. De Gelderlander, 3 december 1999 Geldermalsen lang bewoond

In het gebied Leeuwenstein in Geldermalsen zijn sporen aangetroffen van menselijke bewoning uit de hele periode tussen de Late Ijzertijd en de Late Middeleeuwen (250 v.Chr. tot 1200). Uitzonderlijk zijn de grote hoeveelheden Karolingisch materiaal (uit 700-900). De vondsten zijn gedaan bij opgravingen van het ADC op de nieuwbouwlocatie van een scholengemeenschap. Al eerder zijn bij nieuwbouwprojecten in Geldermalsen bijzonder rijke vondsten uit Ijzertijd en Romeinse tijd gedaan. Dagblad Rivierenland, 4 decembe Kerkhof spoelt weg

Het historische kerkhof van Valckenisse is bijna helemaal weggespoeld. Vier jaar gele-

17


den lagen er nog honderden skeletten in het zand van dit verdronken dorp in de Westerschelde. Vanwege de steeds grotere getijdenbewegingen kalfde het land steeds sneller af, wel zo'n acht meter per jaar. Een noodplan van de plaatselijke AWN-afdeling om het kerkhof te ruimen kwam te laat: inmiddels was de Westerschelde hen voor geweest. Reformatorisch Dagblad, 10 december ïggg Unieke glasvondst in Zutphen In het centrum van Zutphen zijn tienduizenden scherven van gebrandschilderd glas gevonden. Ze zijn vrijwel met zekerheid 'gestript' van de naburige kerk tijdens de plundering van Zutphen door de Staatse troepen onder leiding van Willem van den Bergh in 1572. Die plundering was deels een beeldenstorm - gericht tegen Paapse beeltenissen - maar in dit geval ook een manier om aan grondstoffen te komen voor het maken van kogels. Bij de scherven is namelijk nog geen grammetje lood teruggevonden. Meestal verpulvert middeleeuws glas als het in aanraking komt met de buitenlucht, maar deze scherven zijn wonderwel in zeer goede staat. Volgens historische bronnen zijn ze waarschijnlijk afkomstig uit vier perioden tussen 1459 en 1572, corresponderend met evenveel uitbreidingen van de kerk. De glas-in-lood-ramen laten verschillende stijlen zien, van eenvoudige lijntekeningen tot uitgewerkte illustraties die aan Michelangelo en Raphaël doen denken. Trouw, 14 december ïggg Vikingschat op Wieringen De onlangs gevonden (tweede!) Vikingschat op Wieringen is gepresenteerd. De zilverschat bestaat uit 165 stukjes ongemunt zilver, 17 complete en 3 onvolledige Karolingische munten en 61 Arabische munten. Vooral deze Arabische munten zijn redenen om aan te nemen dat het daadwerkelijk om Viking-materiaal gaat. Het geeft nogmaals aan welke belangrijke positie het voormalige Zuiderzee-eiland in de vroege Middeleeuwen blijkbaar heeft gehad. De Telegraaf, ij december ïggg

18

Rotstekeningen online Een aantal Nederlanders (waar onder AWN-er Jurri furriaanse) trekt ieder jaar naar Zweden om te helpen bij het registreren en documenteren van rotstekeningen uit de Bronstijd. Het archeologisch onderzoek heeft geresulteerd in een website, waarop de (voorlopige) resultaten te vinden zijn. Het adres is: geocities.com/Tanum97. Ingezonden mededeling Geleen vergoedt vermiste stukken De Gemeente Geleen heeft de Archeologiestichting Pater Munsters in Stein 1500 gulden betaald voor twee archeologische topstukken die de gemeente heeft kwijtgemaakt. De gemeente had een Merovingische aardewerken pot en een stenen bijl in bruikleen van de stichting. In de jaren vijftig werden deze tentoongesteld in een schoolmuseum te Geleen. Toen dat werd opgedoekt maakten de vondsten vele omzwervingen. Twee jaar geleden bleken ze zoek. De vergoeding is verstrekt na zachte aandrang van een advocaat van de stichting. Limburgs Dagblad, 24 december 1999 Frankische gracht in Duiven In Duiven zijn de overblijfselen gevonden van een gracht die waarschijnlijk uit de Frankische tijd dateert. Een Frankisch hof, de 'Curtis van Duiven', wordt reeds in 838 in een document genoemd. De opgravers zijn er vrijwel zeker van dat de gevonden gracht hiervan deel uit maakte. Het onderzoek werd uitgevoerd door AWN-ers, die getipt waren door de Historische Kring Duiven-Groesen-Loo. De Gelderlander, 30 december ïggg Paul van der Heijden


Boven het maaiveld Archeologie in beeld Het is een warme, lome dag in juli. Leo Verhart staat ontspannen in een hoekje van het Hollandsch-Duits gemaal in de Ooijpolder bij Nijmegen. Twintig meter verderop is de regisseur met zijn cameraman en geluidsman nog even 'droog' aan het oefenen. Als de woorden 'Iedereen klaar.... actie!' door het moumentale gebouw galmen, vult de ruimte zich met een spannende, bijna nerveuze stilte. Leo Verhart zet zich in beweging en schrijdt langs statige ramen die uitzicht geven op de polder. Onderwijl verhaalt hij hoe de mens al eeuwenlang de strijd aanbindt tegen het water. Zijn tekst is kort, krachtig en uitgewogen. De camera volgt hem en vangt in één shot zowel verteller als landschap. Bij de laatste woorden duikt de camera naar beneden en zinkt weg in het oorverdovende geraas van de waterturbines. Pakweg twintig seconde in één soepele camerabeweging. Vakwerk. Onmiddelijk daarna wordt op een monitor het resultaat bekeken. De drie televisiemakers kijken elkaar aan. Het moet over, het geluid is niet goed.

tie bieden. Wat we willen laten zien is dat de prehistorische mens eigenlijk helemaal niet zoveel verschilt van de hedendaagse mens. Om een voorbeeld te noemen: ook de vroegere mens maakte hulpmiddelen om het zichzelf makkelijker te maken. De technische kennis lag uiteraard op een ander niveau dan tegenwoordig, maar voor die tijd was het revolutionair. Door het trekken van dit soort parallellen tussen heden en verleden wordt de geschiedenis begrijpelijk gemaakt. En boeiend." Voor Verhart is het een heerlijk uitstapje naast zijn wetenschappelijke

Leo Verhart is conservator bij het RMO in Leiden - en trouwens ook lid van de redactieraad van Westerheem, maar dat terzijde. Verhart is gespecialiseerd in de prehistorie en is in die hoedanigheid gevraagd om mee te helpen in een televisieserie over de prehistorie in Nederland. Samen met regisseur/producent Kas van der Linden ontwikkelde hij het script en nam zelf de rol van presentator voor zijn rekening. Het resultaat is een serie van twaalf korte uitzendingen waarin steeds een ander facet van de prehistorie centraal staat. Volgens Verhart ligt de kracht van de serie in de eenvoud: "We wilden geen ingewikkeld wetenschappelijk verhaal vertellen, maar juist heel toegankelijke informa-

19


werk. De rol van presentator blijkt hem op het lijf geschreven, want hij acteert met enthousiame en flair. "In feite ben ik hier met hetzelfde bezig als in het museum, namelijk educatie. Eigenlijk zou dat een taak moeten zijn van elke archeoloog." Als in het Nijmeegse gemaal uiteindelijk de vierde take door iedereen goedgekeurd is, wordt de set afgebroken. Anderhalfuur voor één shot van twintig seconden, een redelijke score. In twee auto's verhuist de hele crew naar het tien kilometer verderop gelegen Overasselt. Bij de ruïne van een kapel staat een boom waar sinds mensenheugenis lapjes van kleren aangehangen worden. Het verhaal gaat dat daarmee ziektes worden bezworen.

Wie kent dit?

Wie weet de afkomst en de betekenis van dit voorwerp? Het is gemaakt van heen en is gevonden in Oosterbeek in de tuin van een huis dat verbouwd werd. Het voorwerp is beslist niet van Nederlandse herkomst. Reacties graag naar Anke Baljet-Peters, secretaris AWN'-afdeling 17, Bronkbeeklaan 40, 6824 PH Arnhem. Tel./fax: 026-3643080.

20

'Bijgeloof is van alle tijden', is de boodschap van Verhart. 's Middags gaat hij naar het Land van Maas en Waal, waar hij in een bulldozer mag plaatsnemen om te laten zien hoe de stuwwallen in ons land zijn gevormd. De Teleac-serie 'Nederland in de Prehistorie' start op zondag 20 februari van 18.37 tot 18.53 u u r °P TV2- dus net voor Studio Sport. Overigens wordt de serie herhaald vanaf 11 juni. Tegelijk met de televisieserie verschijnt het gelijknamige cursusboek, geschreven door Theo Holleman. Paul van der Heijden


Literatuurbespreking Jaarboek Numaga. Vereniging Numaga, Nijmegen 1999, ISBN 90-74184-10-3, 224 pp, ƒ 29,50. Het Jaarboek van de Nijmeegse heemkundevereniging Numaga staat in het teken van het thema: Nijmegen, gezichten van een stad in verleden en toekomst. Dat was ook het thema van het jubileumjaar 1999, waarin de vereniging haar 45-jarig bestaan vierde. Tijdens zes jubileumlezingen stonden evenzovele perioden uit de geschiedenis van Nijmegen centraal. Vijf daarvan zijn - in bewerkte vorm - opgenomen in het Jaarboek. Alleen de bijdrage van Jan-Kees Haalebos is, 'vanwege de te grote omvang' (aldus het voorwoord) niet geplaatst. Voor archeologen is dat spijtig, want in die bewuste lezing werden heel aardige dingen verteld over Romeins Nijmegen. Zo maakte Haalebos zeer aannemelijk dat Nijmegen rond 100 na Chr. al de volledige stadrechten (als municipium) moet hebben gekregen, en niet rond 160 zoals algemeen wordt aangenomen. Maar dat dus niet in het boek. Wat dan wel? Stadsarcheoloog Jan Thijssen beschrijft 'Nijmegen op de breuk tussen Oudheid en Middeleeuwen'. In deze bijdrage zijn de eerste bevindingen verwerkt van de opgravingen aan het Kelfkensbos en de Mariënburg. Onder het Kelfkensbos (op de plek van Museum het Valkhof) zaten grachten verborgen van een laat-Romeins castellum, terwijl de Mariënburg een laatste rustplaats bood aan Franken en Merovingers.

de ruimtelijke ontwikkeling van Nijmegen in de 20e eeuw. Heel boeiend, dat wel. Alle bijdragen tezamen geven een zeer verfrissende kijk op de rijke historie van Nijmegen. Het is geen compleet geschiedenisboek geworden, maar dat was ook niet de opzet. Voor geïnteresseerden is het echter een leuke, fijne en onmisbare mix van oude en nieuwe informatie. Paul van der Heijden A. Carmiggelt, T.J. Hoekstra, M.C. van Trierum en D.J. de Vries (red.). Rotterdam Papers 10; a contribution to medieval and post-medieval archaeology and history of building. Teksten van lezingen gehouden tijdens het symposium 'Archeologie en Bouwhistorie: techniek-gebouw-structuur' te Rotterdam op 4 en 5 oktober 1996. Rotterdam 1999, 249 pagina's, prijs ƒ 50,-. Dat archeologie en bouwhistorie geen los van elkaar staande interessegebieden zijn, weten de meeste mensen die zich voor (post)middeleeuwse archeologie interesseren wel. Steeds vaker zien we publicaties waarin deze beide disciplines elkaar aanvullen en versterken. Naar aanleiding van het in 1996 gehouden symposium: 'Archeologie en Bouwhistorie' is Rotterdam Papers 10 geheel gewijd aan dit onderwerp. De lezingen zijn in teksten omgezet en voorzien van afbeeldingen.

Laat-Romeins Nijmegen 1. Castellum, 2. Frankische nederzetting, 3. Burgerlijke nederzetting Waalkade, 4. Burgerlijke nederzetting aan de rand het voormalige Ulpia, 5. Grajveld binnenstad, 6. Grajveld 'Margriet'. (Tekening R. Mols en H. v. Enckevort/ Gemeente Nijmegen)

De tweede bijdrage is van de hand van Bert Thissen. Onder de titel De lange twaalfde eeuw schetst hij de ruimtelijke ontwikkeling van Nijmegen vanaf de elfde tot het midden van de veertiende eeuw. Grote verdienste van Thissen is dat hij theorieën uit historische hoek paart met alle beschikbare archeologische gegevens. En dat is nogal wat. Niet alleen kan hij putten uit het omvangrijke proefschrift van Hemmy Clevis en de artikelen van Herbert Sarfatij, maar ook over de talloze recente ontdekkingen van de gemeentelijke archeologische dienst. De overige bijdragen in het Jaarboek hebben - uit de aard van hun periodisering - een aanzienlijk minder archeologisch gehalte: Jan Kuys schrijft over de zestiende eeuw, historisch geograaf Gerard van der Ven levert een sociaal-geografische beschrijving van Nijmegen in de periode 1870-1920 en de planologen Ekkers en Ganzevles schetsen

21


tailleerde (re)constructietekeningen. Iets wat bij mij wel het nodige respect afdwingt en voor de vakman uiterst waardevol, maar waar ik als bouwhistorische leek weinig mee kan. Het merendeel van de verhalen is echter rijkelijk doorspekt met foto's en tekeningen die een minder groot beroep doen op mijn voorstellingsvermogen. Persoonlijk vind ik het artikel over 'Het nut van contradicties. Archeologisch en historisch onderzoek naar het ontstaan van de middeleeuwse stad Rotterdam' van Carmiggelt het hoogtepunt van het boek. In dit verhaal bespreekt hij aan de hand van een onderzoek in Rotterdam de manier waarop de informatie van archeologisch onderzoek zich tot dat van de geschreven bronnen kan verhouden en wat daarvan de gevolgtrekkingen kan zijn. Een fraai voorbeeld van een onderzoek waarbij een theoretisch probleem vanuit de praktijk wordt besproken.

Opgraving Minderbroedersklooster Maastricht. Uit besproken boek.

i. Ginkel, E. van & W.J. Hogestijn, 1997: Bekermensen aan zee. Vissers en boeren in Noord-Holland, 4500 jaar geleden. Uniepers Abcoude.

22

Naar ik aanneem was het een forse klus voor de redactie, maar dat heeft geleid tot een goed resultaat; een fraai verzorgd boek met lezenswaardige artikelen en veel afbeeldingen. Een boek dat past in de traditie van de Rotterdam Papers. In het totaal zijn er zeventien artikelen in het boek opgenomen, waarbij met name de geografische spreiding opvalt; van Maastricht tot Groningen en van Haarlem tot Nijmegen. Daarmee is, weliswaar zijdelings, tevens het minpunt van het boek genoemd. Naar mijn smaak staan de verhalen wat teveel op zichzelf. Het bindend element van het boek, de bouwhistorie in relatie tot andere onderzoeksmethoden, is niet voldoende om samenhang te brengen. Het boek leent zich er dan ook niet voor om in een weekend uit te lezen. Hoewel de artikelen onderling natuurlijk in kwaliteit variĂŤren, zijn het over het algemeen zeer informatieve en vaak gedetailleerde studies. Deze geven telkens een beeld van het besproken onderwerp en laten tevens een net iets andere benaderingswijze en daarmee ook de veelzijdigheid van bouwhistorie zien. Het boek is daarmee een bron van informatie omtrent de mogelijkheden van bouwhistorisch onderzoek en geeft over de diverse steden/onderwerpen veel informatie. Hierdoor geeft het boek ook een goed inzicht in de stand van zaken binnen het bouwhistorisch onderzoek in Nederland. Enkele van de artikelen zijn technisch van aard en goed onderbouwd met veel gede-

Een ander verhaal dat eruit springt is dat van Janse over het consolideren van scheefgezakte kerktorens. In dit boeiende artikel, vooral gebaseerd op onderzoek van de geschreven bronnen, komt onze ploeterende voorouder wel het meest dichtbij en kan de modder die alle ellende veroorzaakt heeft, bijna worden geroken. Alles bij elkaar genomen, gaat het hier om een fraai uitgevoerd boek dat voor diegenen die zich voor bouwhistorie interesseren of zich met laat/post-middeleeuwse archeologie bezig houden een waardevol bezit is. Cees van Rooijen Hunebedden. Monumenten van een Steentijdcultuur. Evert van Ginkel, Sake Jager en Wijnand van der Sanden, 1999. Uitgeverij Uniepers, ISBN 906825202 X. Prijs Ć’ 39,90. Wat verschijnen er de laatste tijd toch leuke boeken over de prehistorie. Twee jaar geleden was er het prachtige boek over 'Bekermensen aan zee' waarin de laatneolithische bewoning van Noord-Holland centraal stond . Nu is er een boek over hunebedden. Over dat onderwerp is al zoveel gepubliceerd dat je denkt dat daar toch nauwelijks nog een nieuw boek over is te schrijven. De eerste berichten die over de Nederlandse prehistorie zijn verschenen, gingen al over die megalitische monumenten in Drenthe. In 1660 publiceerde de predikant Johan Picardt reeds over de hunebedden en dacht dat het bouwwerken waren van 'grouwelijke Reusen'. Daarna volgde er nog een hele


rij publicaties: van het zeer wetenschappelijke en gedegen driedelige boek van Van Giffen tot het hilarische product van de VARA-consumentenman Frits Bom die dacht dat buitenaardse wezens met de bouw te maken hadden. Met buitenaardse wezens laten de schrijvers van het nieuwste hunebeddenboek zich niet in. Ze staan met hun zes benen stevig op de grond en presenteren de laatste wetenschappelijke inzichten. Het resultaat mag er dan ook zijn. Het is een mooi uitgevoerd boek met heel veel afbeeldingen waaronder prachtige foto's en het leest als een trein. Het boek is driedelig van opzet. Het eerste korte deel besteedt aandacht aan alles wat er vóór de hunebedbouwers gebeurde. De schrijvers beginnen hun verhaal ongeveer 10.000 jaar geleden toen rendierjagers het Drentse landschap bevolken en schetsen het leven van de jagers en verzamelaars die vóór de hunebedbouwers in Noord-Nederland rondtrokken. Het tweede deel begint met de vraag waar die hunebedbouwers vandaan kwamen. Vervolgens wordt aandacht besteed aan hoe ze leefden, waarom ze die hunebedden bouwden en hoe wij altijd over hen gedacht hebben. Het laatste deel is de onvermijdelijke catalogus met informatie over ieder hunebed, inclusief foto's en handige topografische kaartjes om zelf op pad te kunnen gaan. De schrijvers hebben gebroken met de jarenlange traditie om de hunebedden alleen maar te zien als archeologische monumenten vol wetenschappelijke en technische details. Dit boek vertelt het verhaal wat er nu achter die hunebedden zit en houdt ook rekening met alle onzekerheid die daarover bestaat. Het leuke is dat de schrijvers ons uitnodigen deel te nemen aan de gedachtenvorming over het verleden. Zo mogen we meerekenen met het bepalen van het aantal calorieën, de omvang van de bevolking, het aantal graven en de hoeveelheid grafgiften per persoon. Dat is ook de grote kracht van het boek. Het daagt ons uit mee te denken en daardoor raken we betrokken. Dat zie je niet vaak met archeologische boeken. Het is hier niet de plaats om het over kleine onvolkomenheden of andere wetenschappelijke inzichten te hebben. Dat zou afbreuk doen aan de kwaliteit van het boek en dat zou onterecht zijn. Er is echter één ding waar ik het graag over wil hebben en dat is baldadigheid. De Nederlandse prehistorie is niet erg rijk gezegend met archeologische monumenten die tot de verbeelding spreken voor een groot publiek. Het object met de hoogste 'aaibaarheidsfactor' is altijd het hunebed

geweest. Wie ging er niet op schoolreisje of op vakantie naar Drenthe? En wat deden we dan allemaal? Met ontzag en bewondering beklommen we het gevaarte, ondertussen ons verbazend over zoveel kunde van die prehistorische mensen om die tonnen zware stenen te verplaatsen. Heel direct en speels kwamen we zo met de prehistorie in aanraking. Dat mag niet meer, dat is baldadigheid. Ik heb de indruk dat de schrijvers van het boek te veel naar de strenge meesters van Monumentenzorg in Amersfoort hebben geluisterd. Ook van hen mogen we niet op het hunebed. Dat is eigenlijk toch heel jammer. Hebben we eens de kans mensen op een heel directe manier met de prehistorie in contact te brengen en wat doen we dan? We jagen ze van het hunebed af, roepen dat het beschadigd kan worden en dat er héél voorzichtig mee omgesprongen moet worden. Het liefst willen we dat ze achter een hek naar ons troetelkind kijken. Volgens mij is er nog nooit een hunebed ingestort na het bezoek van een groep schoolkinderen. Zelfs als er eens een steen van zijn voetstuk valt, dan tillen we hem er gewoon toch weer op. Dat hebben we vroeger als archeologen met bijna alle hunebedden gedaan. Ik denk dat de directe confrontatie meer belangstelling opwekt voor het verleden. Het is niet voor niets dat een willekeurige Nederlander het woord prehistorie verbindt met de hunebedden. En juist dit boek over de hunebedden zorgt voor de achtergrondinformatie voor een 'speels' bezoek aan een hunebed. Leo Verhart

Kinderen die spelen met het verleden (foto: ROB).

Archeologie nr.cj, 1999, Stichting Archeologie, Eindhoven, 166 blz., ISBN 90-800431-7-6, ISSN 0924-9117. In het negende deel van deze publicatiereeks is het, met name voor de prehistorici

23


Megelsum. Halffabrikaten van 'lichtgrijs Belgisch' (pag. 40) en Simpelveldvuursteen (pag. 41) (tek. H. Peters). Uit besproken boek.

onder ons, weer smullen geblazen. In zeven artikelen voeren verschillende auteurs ons mee van het Laat-Paleolithicum tot in de Late Ijzertijd. De opgraving 'Geldrop 3-4' (N.-Br.) wordt door Jos Deeben op een grondige en zorgvuldig onderbouwde wijze uitgewerkt. Je krijgt als lezer echt het gevoel dat binnen de gestelde mogelijkheden het maximaal haalbare aan informatie uit deze LaatPaleolithische site is gehaald. In een tweede artikel in deze bundel geeft Deeben samen met Bert Groenewoudt op een vergelijkbare wijze de resultaten weer van drie opgravingen van Steentijdvindplaatsen die zich onder esdekken bevonden. Aan de hand van de vindplaatsen Oldenzaal-Schipleidelaan Raalte-Jonge Raan (Ov.) en Gennep-West (L.) wordt ingegaan op het karakter van deze sites en de processen die dat karakter hebben bepaald. Naast deze resultaten wordt tevens een onderzoeksmethode of-strategie uiteengezet die een bijdrage kan leveren aan een meer systematische methode van prospectie en opgraving van vindplaatsen onder esdekken. Fred Brounen beschrijft op prettig leesbare wijze drie depotvondsten van halffabrikaten van vuurstenen bijlen uit Megelsum, Borgharen en Groot Haasdal (L). Peter Schut doet dit op zijn beurt naar aanleiding van een depotvondst afkomstig uit Elspeet (Gl.). De door Hans Peeters met engelengeduld vervaardigde tekeningen in beide artikelen

mogen hierbij (zonder andere illustratoren tekort te doen) niet onvermeld blijven. Onder de titel 'Prehistorisch vakmanschap' beschrijft Frans Somers in een kort artikel de vuurstenen dolk in al haar facetten. Theo de Jong presenteert het onderzoek van een verzameling botmateriaal dat in combinatie met voornamelijk IJzertijdaardewerk in Nuland (N.-Br.) is gevonden. Erik Drenth en Willem-Jan Hogestijn geven de stand van onderzoek betreffende de Klokbekercultuur in Nederland weer. In hun studie blijkt dat er, ondanks de vele vondsten in de laatste 20 jaar, weinig fundamenteel onderzoek is verricht naar deze periode. De auteurs voorzien zelf in deze leemte door een 'twee-sporenmodel' te introduceren. Volgens deze hypothese hebben de klokbekers zich ontwikkeld uit twee verschillende bekergroepen van de Late Enkelgrafculruur. Dit zijn de totaal versierde bekers (AOO, all over ornamented beakers) en de 'half versierde standvoetbekers. Bij deze zienswijze is er geen ruimte meer voor een fase waarin alleen maar sprake is van 'maritieme' klokbekers. Deze komen volgens hen namelijk samen voor met andere bekertypen. Dit nieuwe model geeft bovendien een vloeiender overgang van de Enkelgrafcultuur naar de Klokbekercultuur en het vormt daarmee een aanwijzing voor culturele continuĂŻteit tussen het LaatNeolithicum en de Vroege Bronstijd. Vooral de artikelen over het 'twee-sporenmodel' voor de Klokbekercultuur en de esdek-archeologie mogen mijns inziens niet onopgemerkt blijven in archeologisch Nederland omdat ze enkele opzienbarende nieuwe inzichten weergeven en aanzetten tot discussie en nieuw onderzoek. Kortom (ondanks enkele redactionele onvolkomenheden) een aanwinst in de boekenkast. Peter de Boer Industrieel Erfgoed op Goeree-Overflakkee. Van meestooftot Deltawerken. Jan Both (red.). De Motte, Ouddorp 1999. ISBN 90 805116 1 7.128 pp. In 1999 vierde de Vereniging van amateurarcheologen voor Goeree-Overflakkee "De Motte" het 30-jarig bestaan. "De Motte" maakt er een goede gewoonte van ter gelegenheid van jubilea publicaties uit te brengen. Van meestooftot Deltawerken is van de hand van Jan Both, bestuurslid van "De Motte", die al veel meer schreef over het Industrieel Erfgoed (hierna "1E") op Goeree-Overflakkee. Nog niet zo lang geleden

24


was het begrip "industriële archeologie" vrijwel onbekend. Uiteraard vonden archeologen nu en dan resten van een industrieel verleden en sommigen waren daar ook zeker in geïnteresseerd. Maar als zelfstandig begrip is "industriële archeologie" of "1E", zoals het nu vaak wordt genoemd, nog vrij jong. In zijn Ten geleide gaat de auteur uitgebreid in op de betekenis van 1E. Hieronder vallen alle grotere en kleinere industriële en ambachtelijke bedrijven. Ons 1E is kwetsbaar en wordt op veel manieren bedreigd. Gelukkig is er langzamerhand wat meer waardering ontstaan voor oude bedrijfsgebouwen en andere resten van economische bedrijvigheid. Soms vindt men een goede herbestemming voor een oud gebouw. Soms trekt men er zelfs extra geld voor uit, soms hoeft dat niet eens. Restauratie en aanpassing zijn niet altijd duurder en onpraktischer dan nieuwbouw. Zelfs wanneer alle zichtbare resten zijn verdwenen, kunnen namen van wegen, woonwijken, bedrijventerreinen enz. ons er nog aan herinneren. Ook hier geldt: waar een wil is, is (heel vaak) een weg. In bijna vijftig korte hoofdstukken komt het 1E van het eiland aan de orde in een bonte rij. Toch bleven nog bedrijfstakken onbehandeld: door het ontbreken van herkenbare resten, door uitvoerige beschrijvingen elders (molens) of omdat het onderwerp te veelomvattend is om in het bestek van dit boek te passen (visserij). Natuurlijk is het boek vooral aantrekkelijk voor iemand die goed thuis is op het eiland. Maar ook voor andere lezers kan het leuk zijn een goede kaart van Goeree-Overflakkee op de tafel te leggen en zo met het boek het eiland rond te gaan. Het feit, dat het hier om een, zeker in vroegere tijden, duidelijk begrensde geografische ruimte gaat, geeft die rondgang iets speciaals. Indrukwekkend is de grote ondernemingsgeest van veel eilanders die uit het boek naar voren komt. Soms met maar weinig of met kortdurend resultaat, maar steeds weer grepen mensen de kansen die zich voordeden. In een boek als dit is het belangrijk om de lezer steeds het gevoel te geven dat het letterlijk om "mensenwerk" gaat. Alleen op die manier kan de belangstelling van een groter publiek worden getrokken en dan komen er meer mogelijkheden om het nog resterende van ons 1E te behouden. Mijns inziens is de schrijver daar goed in geslaagd: als nieteilander heb ik het boek met plezier gelezen. Hij gaat niet te diep in op de door hem genoemde zaken, maar verwijst veelal wel naar verdere literatuur. Het boek is gedrukt

op A4-formaat, is voorzien van duidelijke illustraties in zwartwit en ziet er ook verder goed verzorgd uit. O ja..., de Deltawerken kennen we wel, maar wat is een meestoof? Het blijken fabrieken te zijn (geweest), waar meekrap werd gedroogd en gemalen. Jan Coenraadts

Een uienren: een open schuur waarin de vers-geoogste uien werden gedroogd.

Godfried Nijs, Opnieuw de grond in. Aanvullend archeologisch onderzoek havezate Harre-

veld. Aalten 1999, ISBN 90-70017-40-7, 81 blz.. Prijs ƒ 29,95. In 1994 verscheen het boek Harreveld doorgrond. Hierin deed de Archeologische Werkgroep Lichtenvoorde (AWL) verslag van het onderzoek op de plaats waar vroeger het huis Harreveld (vanaf de 15e eeuw) stond en daarna een klooster, later internaat verrees. Toen dit internaat vervangen zou gaan worden door nieuwbouw, was archeologisch onderzoek noodzakelijk. De resultaten van deze opgraving presenteerde de AWL in Harreveld doorgrond, dat werd

besproken in Westerheem (1996 nr. 2, blz. 119). In 1996 wordt 't Anker (een justitiële jeugdinrichting) uitgebreid met een extra vleugel en is er gelegenheid tot aanvullend archeologisch onderzoek. Opnieuw de grond in is hiervan het resultaat. In het gelijknamige hoofdstuk legt Nijs uit, hoe het onderzoek werd opgezet en wat de resultaten waren. In het volgende hoofdstuk bespreekt hij de bodemvondsten en ten slotte reconstrueert hij het verleden zo goed mogelijk met de door de opgraving(en) verkregen gegevens. Harreveld werd gesticht op een natuurlijke verhoging in het landschap. De aanwezigheid van vuursteenmateriaal van jagers/verzamelaars van de laatpaleolithische Tjongercultuur op deze plaats was een grote verrassing. Tot dan waren slechts drie vindplaatsen bekend in de Achterhoek. Dendrochronologisch onderzoek maakt

25


aannemelijk dat ca. 1410 werd begonnen met de bouw van de havezate. Van steenbouw in deze 15e eeuw is niets gevonden. Een gedeeltelijk in muurwerk opgenomen paal kon worden gedateerd rond 1530, terwijl ook de bewoningsgeschiedenis van het huis een ingrijpende verbouwing in deze tijd waarschijnlijk maakt. Het gebouw blijkt groter te zijn geweest dan men had verwacht. De AWL nam een aantal grondmonsters die zijn onderzocht op botanische resten om informatie te krijgen over de plantengroei rond de havezate en over wat de bewoners aten. De resultaten zijn opgenomen in een duidelijke tabel met Nederlandse en Latijnse benamingen. Hoewel er maar een deel van het materiaal onderzocht kon worden, laten het resultaat en de (voorzichtige) conclusies die daaruit konden worden getrokken zien hoe belangrijk het is hiervoor tijd uit te trekken. Ook het gevonden botmateriaal is in een tabel ondergebracht en uitgesplitst naar twee perioden nl. 1400-1500 en 1500-1800. Uit dit materiaal kan worden opgemaakt dat Harreveld een grotendeels zelfvoorzienende woongemeenschap was, zonder veel aanvoer van luxe consumptiegoederen. Uit andere vondsten kan worden afgeleid, dat de bewoners in de tijd tussen 1575 en 1650 de grootste welstand kenden. Opnieuw de grond in is een prettig leesbaar boek geworden. Het ziet er ook prima uit: overzichtelijk, met duidelijke illustraties, dat alles in een stevige band. Het woordgebruik is helder, maar redelijk pittig voor lezers die wat minder met de materie bekend zijn. Omdat het boek vooral ook voor hen zal zijn bedoeld, zou een begrippenlijst het boek nog toegankelijker hebben gemaakt. Zoals de titel al aangeeft, is dit boek een aanvulling op Harreveld doorgrond. Dat Havezate Harrelveld zoals het huis er waarschijnlijk ooit heeft uitgezien.

26

maakt het in de eerste plaats interessant voor hen die dat boek al hebben gelezen. Zij zijn meer gedetailleerd op de hoogte van de geschiedenis van het huis. Om een voor-

beeld te noemen: in dit huis woonde eens de zeer Oranjegezinde en daarom in 1799 geĂŤxecuteerde freule Judith van Dorth. Lezing van het eerste boek maakt Opnieuw de grond in zeker (nog) aantrekkelijker. De auteur heeft zich, getuige de namen die voorkomen in het hoofdstuk Verantwoording, degelijk laten informeren. Hij gaat uit van de vondstresultaten, trekt geen onverantwoorde conclusies, maar heeft er toch een goed verhaal van kunnen maken. Valt er dan niets aan te merken op dit boek? Ach ja, Langerwehe ligt niet echt "bij Keulen" (blz. 16), maar aanzienlijk dichter bij Aken (20 km) dan bij Keulen (40 km). Ook viel mij de volgende zin op: "het Duitse Siegburg is de herkomst van enorme hoeveelheden steengoed" (blz. 17). Maar verder niets dan lof: de schrijver van het boek ĂŠn de AWL hebben hun werk letterlijk en figuurlijk voorbeeldig gedaan. Samen met Harreveld doorgrond geeft dit boek een uitstekend voorbeeld van wat een archeologische werkgroep voor de geschiedschrijving kan betekenen. Overigens maakt de AWL zich sterk voor de aanstelling van een regio-archeoloog door een aantal gemeenten in de Achterhoek, teneinde het bodemarchief beter te kunnen bewaren en, waar dat niet mogelijk mocht zijn, vroegtijdig archeologen in te kunnen schakelen. Jan Coenraadts Theo Holleman. De Neanderthaler, een verguisde pionier. Amsterdam University Press. 1998. ISBN 90 5356 288 5 In de serie 'Weten' verscheen als een van de eerste uitgaven De Neanderthaler, de verguisde pionier. De uitgever geeft in een korte verklaring aan dat een specialist, bekend met het vakgebied waarover de publicatie gaat, hiervoor uitgenodigd, zich te houden heeft aan een aantal vaste onderdelen. Hiertoe behoren o.a. uitspraken over de toekomst van het vak, alsmede een ruime literatuuropgave, die verdere toegang verschaft tot de besproken methoden en resultaten. In het voorwoord geeft Holleman zijn methode van aanpak voor dit interessante onderwerp aan. Naast vele gesprekken met diverse deskundigen op dit gebied, heeft hij vele publicaties over de Neanderthaler bestudeerd. Slechts voor een tiental titels is er ruimte om opgenomen te worden in deze uitgave. Om toch te willen voldoen aan het uitgangspunt van de serie: een ruime literatuurlijst, wordt de belangstellende lezer uitgenodigd om, via de uitgeverij, de schrijver


te verzoeken zijn geraadpleegde literatuur volledig op lijst te willen toezenden. Uw scribent heeft deze moeite genomen, door eerst het ontbrekende, niet vermelde adres van de uitgeverij op te zoeken. In zijn schrijven aan Holleman is reeds opgemerkt dat, naast de kleine literatuurlijst in de uitgave, binnen de hoofdstukteksten nergens verwijzing naar deze literatuur wordt gedaan. Hollemans antwoord: Had graag alle literatuur willen verantwoorden. Wegens ruimtegebrek moest hij tot genoemde methode overgaan. In tegenstelling tot deze beperking van de auteur is er door de ruime opmaak van dit boek, voldoende plaats om, na elk hoofdstuk, de nodige literatuuropgave hier aan toe te voegen, met verwijstekens binnen de tekst. Deze opmerkingen moesten eerst aan de bespreking voorafgaan. Holleman heeft binnen het gegeven bestek, eigenlijk het gehele verloop van het ontstaan van de mens weergegeven. Doordat hiervoor diverse schrijvers zijn geraadpleegd, die wel genoemd worden maar zonder verwijzing, is het vaak onduidelijk wat deze aan wetenschap tot het verhaal van Holleman hebben aangedragen. Dit euvel geldt voor praktisch alle hoofdstukken. In een historisch overzicht wordt uiteengezet hoe de Neanderthaler, na zijn ontdekking in de Feldhofergrot, in positieve en negatieve zin is afgeschilderd. De boektitel spreekt over verguizing. Langs de lange weg van het ontstaan van de mens, leidt Holleman zijn lezers via Australopithicus in verschillende verschijningsvormen, waarbij ook enkele in het niet verdwijnen, naar het Homogeslacht. Vele interpretaties, voorzien van de nodige uitleg over hoe de wetenschap in de loop van zo'n anderhalve eeuw over deze ontwikkelingsfase heeft gedacht, passeren hier het denkbeeldige scherm. Hoewel steeds meer gegevens door toenemend onderzoek beschikbaar komen, blijft het een legpuzzel met vele ontbrekende stukken. Hierover wordt dan met vele veronderstellingen een weg gebaand naar de Homo sapiens sapiens, de Moderne Mens. Inmiddels is hier ook de Neanderthaler, voortgekomen uit de Homo heidelbergensis, op het toneel verschenen. In een zeer uitgebreid betoog komt, ondersteund door vele moderne technieken voor onderzoek, een beeld naar voren wat waarschijnlijk meer recht doet dan de voorgaande portretten van deze vroege mens. Juist in dit stadium, waar de Neanderthaler en de Homo sapiens eikaars culturen toetsen, zou het voor de lezer duidelijker zijn

geweest om wat uitgebreidere informatie te ontvangen over de Moderne Mens. Dat deze nieuwkomer 100.000 (of 200.000) jaar geleden in Afrika ontstond, hoe en waaruit ontbreekt hier, is wel wat mager vergeleken bij het overigens boeiend verhaal over de Neanderthaler. Dat Holleman ondanks zijn toch omvangrijke bron van archeologische kennis, ook blijk geeft van een te gemakkelijk accepteren van een aangereikt gegeven, wordt duidelijker wanneer hij beschrijft hoe in Olduvai Gorge, bijna 2 miljoen jaar oude dierbotten gevonden zijn met snijsporen van vuurstenen gereedschap. Mary Leakey

heeft in haar uitgebreide publicatie Olduvai Gorge, Volume 3 uitvoerig het steenmateriaal beschreven wat in de oudste afzettingslaag: Bed 1. -1,9 miljoen oud, aan artefacten werd gevonden. Vooral vulkanisch materiaal, naast kwartsiet, werd hier veelvuldig gebruikt, echter vuursteen wordt pas veel later (in Upper Bed II) hier en daar als grondstof voor kleine artefacten toegepast. Bij zijn beschrijven van de gereedschappen uit het Paleolithicum is vuursteen sterk favoriet. Onze vroege voorouders kozen steen voor vervaardiging van hun gereedschap: alsof hout, bot, hoorn, tanden niet gebruikt zouden zijn (de Osteodontokeratische cultuur

door prof. Dart beschreven, is daar een voorbeeld van). Culturen zonder vuursteen: Olduvai Gorge - Bed I werd reeds genoemd, verder het anyathian (Burma) met versteende tuf en fossiel hout, N.W. India - PreSoan of Pensjaab-cultuur met kwartsiet en leisteen en dichter bij huis het Duitse district Kassei: Lenderscheid en Ziegenhain: hoornblende, schiefer en vooral kwartsiet. Het abusievelijk gebruiken van de term vuisthijl door de auteur is reeds door Mary Leakey en Sonia Cole ontraden. Wegens het ontbreken van fioksporen op deze werktuigen is de Duitse benoeming als Faustkeil (vuistwig) een betere benadering voor omschrijving van dergelijke stenen werktuigen. Tot slot is de aandacht voor het DNA-onderzoek als mogelijke bijdrage tot oplossing van vragen in verband met het komen en gaan van de Neanderthaler wel wat mager uitgevallen. Niettemin heeft de auteur met dit toch beknopte verhaal een bijdrage geleverd om het hardnekkig populaire misverstand van de brute krachtverschijning te vervangen door een positiever beeld van deze cultuurontwikkelaar. Dat het een pionier geweest moet zijn stond al wel vast. Gijs Vlamings

27


Werk in uitvoering De redactie van Westerheem is van mening dat er een plaats moet zijn waar (veldwerk)activiteiten van AWN-ers kort worden besproken. De onderwerpen zullen veelal afkomstig zijn uit de (gelukkig) vele periodieken die onze afdelingen aan de redactie toezenden. Maar wij ontvangen ook graag meldingen van de afdelingen die niet of nog niet in de periodieken staan, waardoor onze berichtgeving nog iets actueler kan zijn. Uiteraard zijn wij wel gebonden aan de sluitingsdata voor de kopij, zoals die in de colofon van Westerheem staan vermeld. Stuurt u uw meldingen aan: J. Coenraadts, Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. NB. Om ruimte te besparen zijn meer gedetailleerde dateringen aangegeven op de wijze zoals die in recente catalogi gebruikelijk is: cijfers (eeuwen), A, B (eerste, tweede helft van de eeuw) ofa, b, c, d (eerste t/m laatste kwart van de eeuw). Een datering als "uit het laatste kwart van de 16e eeuw tot het eerste kwart van de ïje eeuw" wordt dan "i6d-iya". Uit "Grondspoor" nr. 132, september 1999 (Afd. 3)

Veel genoemd in deze Grondspoor wordt René Lute die, al dan niet met de detector, heel wat aan het (dag)licht brengt. Zo ontdekt hij in Assendelft een plavuizen vloer die niet hoort bij het hier zojuist afgebroken huis, maar tot een huis dat er nog eerder stond. Nader onderzoek levert 9 munten op, merendeels uit de 17e eeuw, enkele uit de 18e eeuw. Ook is sprake van een losse scherfvondst die als "coppengrave" wordt bestempeld. Dit is keramiek die afkomstig is uit Coppengrave (Wesergebied) en dateert uit i6d-i7a. In Zaandijk vindt de eigenaar bij een verbouwing in de kruip-

ruimte enkele zaken. De ook hier actieve René Lute herkent o.a. een achttal zilveren munten uit iyd, alle afkomstig uit het oosten en noordoosten van ons land. Daarna vindt Lute hier nog 10 zilveren en koperen munten, voor het grootste deel eveneens afkomstig uit 17B. In Krommenie vindt Lute weer een aantal munten + een koperen hangertje met een afbeelding van SintHubertus. In Assendelft vindt hij nog een fraai versierd houten handvat van een "klotendolk". De vorm van dit handvat lijkt te wijzen op een relatief vroege datering, wellicht 14e eeuw. Overigens is Lute niet het enige actieve lid van Afd. 3. Veel zaterdagen werden besteed aan opgraving "9805", een vindplaats uit de Late Ijzertijd. Het gaat hier om de resten van een nederzetting: o.a. een "primitief' tweeschepig huisje met daarbij Ruinen-Wommels keramiek. Interessant is de geometrische versiering van een deel van het hier gevonden aardewerk, soms afwijkend van tot nu toe bekende vindplaatsen. Uit "Het Profiel", juni en september 1999 Peter van Putten gaat in op enkele metaalvondsten, variërend van lakenlood tot waterkraan. Ruud Wiggers haalt herinneringen op aan de op 9 juni overleden Karin van Reenen-Stein. Karin was een zeer actief en veelzijdig bekwaam AWN-lid en heeft veel betekend voor de afdeling Amsterdam e.o. Ook veel leden van andere afdelingen van de AWN kenden haar o.a. door haar deelname aan AWN-graafweken, zo ook schrijver dezes. In Het Profiel van september 1999 bespreekt Ron Tousain een gerestaureerd graapje (16e eeuw), gevonden tijdens een funderingsonderzoek in het Baarhuisje bij de voormalige Mariakerk te Diemen. Uit "Renus" nr. 1,1999 (Afd. 6) Dick van der Kooij doet verslag van een groot onderzoek in Alphen aan den Rijn De Hoorn, waar veel menskracht van Afd. Rijnstreek in is gestoken. Het onderzoek bracht geen duidelijke sporen uit de Romeinse en de vroegmiddeleeuwse tijd aan het licht, wel sporen van het huis Leeuwen (i4e-i5e eeuw) en van de buitenplaats Swanendrift (i7e-i8e eeuw). Verder noemt Van der Kooij kort een aantal in de toekomst wat uitgebreider te bespreken on-

28


derzoekjes in Alphen aan den Rijn, Bodegraven, Katwijk, Katwijk aan Zee, Lisse, Rijnsburg, Rijnwoude-Hazerswoude, Voorschoten en Zoeterwoude. Uit "Kwadrant" nr. i, 1999 (Afd. 7) Joanneke Hees bekijkt de terra sigillata van twee opgravingen in Voorburg (Forum Hadriani): Effatha in 1987 en het Keldertje van Reuvens in 1988. Een heel aardig en, zeker voor nieuwere AWN-ers, informatief verhaal over terra sigillata van dit jonge bestuurslid van Afd. Den Haag e.o. Uit "Kwadrant" nr. 2,1999 Vrijwel het hele blad is gewijd aan een artikel van Wim van Horssen over Romeinse bouwfragmenten van natuursteen. Sinds 1984 verzamelde de Archeologische Werkgroep Voorburg bij 11 opgravingen en waarnemingen in en rond het park Arentsburg (Forum Hadriani) een groot aantal fragmenten van bouwelementen van natuursteen. Zijn verhaal lijkt ook interessant voor AWN-leden die wat verder van Den Haag wonen. Uit "Kwadrant" nr. 3,1999 J.J. Eijsackers, F. de Kroon en J.M. Koot doen verslag van onderzoek door de Archeologische Werkgroep Rijswijk tijdens de restauratie van het pand "Haag- en Delfzigt" (vanaf 17e eeuw). Uit "Terra Nigra" nr. 146, augustus 1999 (Afd. 8) Een greep uit de (rijke) inhoud: HJ. Luth schetst "het profiel" van Piet Heinsbroek, vanaf het midden van de jaren '80 redacteur van Terra Nigra. Piet legt de leefomgeving en de veranderingen in het landschap zoveel mogelijk (fotografisch) vast, evenals waarnemingen bij boringen, profielen en opgravingen. Zo ontstond in de loop der jaren een uitgebreid en zeer toegankelijk archief, de "Collectie Heinsbroek", dat al enige tijd bij het Vlaardingse Stadsarchief is ondergebracht. Tim de Ridder beschrijft een Romeinse nepmunt, maar voegt daar een overzicht van echte Romeinse munten uit Vlaardingen aan toe. Elders in deze Terra Nigra vertelt hij over de vondst in 1990 van een skelet uit de Bronstijd en over een spitoplegger uit de tijd rond 1300. Kees van de Boogert en Meta Snijders deden een tijdrovend onderzoek in het Stadsarchief naar bouwplannen waarop oorspronkelijke hoogtematen van het te bebouwen terrein staan vermeld. Dit n.a.v. een teruggevonden bouwplan van het vroe-

gere Kolpabad met buitengewoon veel hoogtematen. Omdat geen verdere bouwplannen met dergelijke grote aantallen hoogtematen werden gevonden, is dit onderzoek gestaakt. Jurri Jurriaanse vertaalde een interessant artikel van Dietrich Evers (experimenteel archeoloog) over reconstructies en werpproeven met boemerangs.

Ajbeelding circa 1340 met twee spitopleggers met spit. (Bron: Heidinga en Smink, 1982, p. 63).

Uit "Zuidwesterheem" nr. 20, jaargang 10 (Afd. 10) Arco Willeboordse beschrijft een uit Keulen afkomstig Minervabeeldje en plaatst dit terracotta-beeldje in een ruimer verband. Uit "Grondig Bekeken" nr. 2, juni 1999 (Afd. 11) C. Groeneveld doet verslag van een onderzoek op het terrein van "Dubbelsteyn". C. van der Esch schrijft uitvoerig over vondsten die werden gedaan n.a.v. baggerwerkzaamheden op de plaats van de verdwenen herenboerderij "Crab- en Landsigt" (18e19e eeuw). T. Koorevaar beschrijft een aspot, gevonden in een gerestaureerde boerderij in Ottoland ĂŠn het restaureren van deze pot. Corrie Lugtenburg en Jan Koonings beschrijven een "snelleke", een verwisselbare kamer van een kanon (17e eeuw), hergebruikt als gewicht. Uit "Aardewerk", oktober 1999 (Afd. 21) AndrĂŠ Kerkhoven vertelt over een verkennend onderzoek op kavel OZ32 in het Hulkesteinsebos. Vondsten uit het Mesolithicum en het Neolithicum (Swifterbantcultuur) maken nieuwsgierig naar de resultaten van verder onderzoek. Helaas moet de auteur constateren dat de aanleg van een natuurvriendelijke oever zeker niet archeo-

29


logisch vriendelijk was: belangrijke delen van de omgeving van de vindplaatsen zijn vergraven. Verderop in Aardewerk besteedt hij aandacht aan wetlands in Flevoland. Wetlands kunnen alleen effectief worden behouden wanneer alle betrokkenen samen bekijken hoe een wetland een nieuwe functie kan krijgen in het huidige landschap. Jan Bakker interviewt Henk Kloosterman, "onze man op Schokland". Henk werkt in het Museum Schokland, de "thuishaven" van Afd. Flevoland. Dénes Beyer schrijft over het archeologisch booronderzoek in het Hollandse Hout (ten zuiden van Lelystad). Op verzoek van de provincie Flevoland voert de AWN hier een booronderzoek uit naar opduikingen van pleistoceen zand in de ondergrond van dit gebied en de opbouw van de grondlagen daarboven. Op het moment van schrijven bestond nog geen zekerheid over de aanwezigheid van bewoningssporen, maar bij drie boringen is houtskool gevonden. André en Dénes gaan samen in op archeologische waarnemingen in de historische kern van Urk. Aangetroffen is o.a. een keileem vloer, direct op het dekzand (13e eeuw), en mogelijk nog een tweede vloer uit de I4e-i5e eeuw. Opvallend is de vondst van een concentratie zwerfstenen: ca. dertig kleinere stenen (tot 20 kg.) en twee grote (van 250 en 150 kg.).

AWN-ers bezig met hun onderzoek in het Hulkesteinsebos.

30

Uit "Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland" nr. 3, juli 1999 (Afd. 23)

Een greep: Nico Arts schrijft over Steentijdboeren in de omgeving van Schijndel. Theo de Jong vestigt de aandacht op het dendrochronologisch onderzoek aan tien eikenhouten palen van de Gemertse watermolen (i3e-i4e eeuw) en Jelle Dekker schrijft over bijzondere haardstenen met vrouwenkoppen uit het Kasteel van Eindhoven (ca. 1500). Uit "Nieuwsbrief' nr. 4, september 1999 Willemien van de Wijdeven beschrijft de indeling van de archeologische bibliotheek in de werkruimte aan de Keizersgracht te Eindhoven. Martin Schabbink geeft een kort verslag van de opgravingen in Someren o.l.v. Nico Roymans en Fokko Kortlang. De sporen dateren van de 7e eeuw vC tot de 13e eeuw. Nico Arts gaat in op de vondst in Woensel van een muntje uit Tiel. Het muntje blijkt te dateren uit 11A. Nico en Willemien schrijven getweeën over de eerste zeven weken van de opgraving van het Smalle Haven-terrein in Eindhoven. Dit project zal nog enige maanden voortduren. In deze Nieuwsbrief ruim vijf pagina's (!) met archeologische vondsten door AWN-leden en vondsten die veelal door bemiddeling van AWN-leden konden worden geregistreerd. Voor zover aan de hand van de berichten was na te gaan, was de jongste vinder 9 jaar en de jongste gevondene 10-13 )aar» daterend uit ruim 6000 vC ("Oirschot V", gemeente Best).


Literatuursignalement Varus-Kurier, 5. Jahrgang - I/Dezember 1999. De Varus-Kurier houdt ons op de hoogte van de vorderingen bij de opgravingen van de Varusslag. Het verhaal moge bekend zijn: in 9 na Chr. liepen drie Romeinse legioenen in een Germaanse val en werden nagenoeg uitgemoord. In deze aflevering weer veel vondstbeschrijvingen. Heel bijzonder is een artikel over het toenmalige landschap. We gingen er altijd van uit dat de Romeinen in het nauw werden gedreven tussen een moeras en een dicht beboste heuvelkam (en daardoor een makkelijke prooi werden voor guerilla-achtige praktijken van de Germanen). Pollenanalyse heeft echter uitgewezen dat er in die tijd helemaal geen grote oerbossen meer voorkwamen. De streek was redelijk dicht bevolkt en het land was op grote schaal gecultiveerd en in gebruik als landbouwgrond. Daarmee krijgen de oude theorieën een flinke knauw. Paul van der Heijden

Jan Kuipers. Archeologische waarden en de Oosterschelde. Een lek reservoir van herinne-

ring? In Zeelandboek ZL-3, Middelburg 1999, ISBN 90-12146-36-0, p. 33-48. Interessant artikel voor wie geïnteresseerd is in de beleidsmatige aspecten van de archeologie. Kuipers gaat in op de status van de Oosterschelde en de ermee samenvloeiende wateren als integraal milieubeschermingsgebied en 'nationaal park in oprichting'. Wat betekent deze status voor het behoud van de vele cultuurhistorische waarden in het gebied? Ook de Monumentenwet, de Archeologische Monumentenkaart van Zeeland en het project van drie rijksdepartementen 'Belvédère' passeren de revue. Goede bedoelingen alom, maar volgens Kuipers vaart het cultuurhistorisch erfgoed van Zeeland er nog niet echt wel bij. Marie-France van Oorsouw

W.J.H. Willems (red.). Nieuwe ontwikkelingen in de Archeologische Monumentenzorg. Verslag van de studiedag georganiseerd door de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond

van de ROB op 28 augustus 1998. Amersfoort, ROB, 1999. (Nederlandse Archeolo-

gische Rapporten - NAR - 20). 52 pp. Deze bundel is opgedragen aan Daan Hallewas, die namens de ROB bestuurslid van de KNOB is en organisator van de studiedag. Bovendien is Daan 25 jaar aan de ROB verbonden. De inhoudsopgave luidt: W.J.H. Willems. De koers van de archeologische monumentenzorg: nieuwe ontwikkelingen in vogelvlucht. D.P. Hallewas. Op weg naar een geïntegreerde zorg voor de cultuurhistorie van het landschap. J. Deeben & R. Wiemer. Het onbekende voorspeld: de ontwikkeling van een indicatieve kaart van archeologische waarden. C. Koot. Archeologische monumentenzorg, de Betuweroute en spectaculaire resultaten: een complexe interactie.

De haven Rattekaai benoorden Rilland geeft toegang tot het Verdronken Land van Zuid-Beverland (uit besproken boek).

R.S. Kok. Wonen op het veen. Archeologisch en ecologisch onderzoek van een twaalfde eeuwse boerderij in de Oostpolder te Gouda.

Gouda, afd. stadsvernieuwing, volkshuisvesting en monumentenzorg, 1999.116. pp. te bestellen voor ƒ 20,- bij de gemeente Gouda, afdeling SVM, tel. 0182-588248. Ik ben, samen met Ab Waasdorp en Monique van Veen, naar de houten boerderij gaan kijken en ben er mijn gehoorapparaat kwijtgeraakt. Ook ik was zeer onder de indruk. De vindplaats werd in 1988 ontdekt bij een veldverkenning door de Archeologische Vereniging Golda. De vindplaats was gelegen op een huisterp. Achtereenvolgens worden behandeld: de

31


landschappelijke ontwikkeling; het onderzoek; de stratigrafïe; de boerderij; de vondsten en - uitvoerig - het ecologisch onderzoek. Het vlechtwerk is soms tot 25 cm hoog bewaard gebleven. De runderen waren, gezien hun schofthoogte, opvallend klein. Het onderzoek levert niet alleen een bijdrage aan de ontginningsgeschiedenis van Gouda, maar ook aan de kennis over laatmiddeleeuwse boerderijbouw en over de laatmiddeleeuwse bewoning van het platteland in West-Nederland.

Nieuwsbrief Monumentenzorg <s[ Archeologie

gemeente Gouda 17, oktober 1999. 6 pp. Een verborgen kapel aan de Westhaven: Twee bijzondere panden, Westhaven 24 en 25, spelen een rol in dit verhaal. Het pand Westhaven 25 herbergt een kapel, waarvan de geschiedenis nauw samenhangt met de emancipatie van het Katholieke volksdeel in Nederland. Een zeventiende eeuwse industrie aan de Raam: de Raam was vroeger een druk industriegebied, getuige de naam die verwijst naar de ramen waarop lakenwevers hun lakens spanden. Sporen van andere industrieën zijn allang verdwenen, maar hebben bedrijfsafval en ander materiaal in de bodem achtergelaten. Begin jaren 60 werd de gracht van de Raam gedempt; daarbij werden enorme hoeveelheden kleipijpen verzameld. Het in de loop der eeuwen gevormde ophogingspakket had hier een dikte van ca. 4 m. Bij de opgraving kwamen resten van 2 stookplaatsen tevoorschijn, waarvan de functie onduidelijk is gebleven. In 1615 heeft Jan Gijsbertsz Sas, burgemeester van Gouda, hier een lakenververij laten bouwen. Hoogstwaarschijnlijk hebben de stookplaatsen toebehoord aan de lakenververij.

Jésus au regard de l'Histoire. 158 pp. (Dos-

siers d'Archéologie; no. 249, déc. 1999janv. 2000). Uiterst interessante publicatie, waarin de nieuwste opvattingen zijn samengevat. 1. Dode Zeerollen en het Nieuwe Testament. 2. De evangelieën, een rechtstreeks getuigenis of verhalen achteraf? 3. Recente archeologische ontdekkingen. 4. De relieken op basis van de wetenschap: - de zweetdoek van Turijn; - de tuniek van Argenteuil. Galilea, de streek waarin het zich allemaal

32

afspeelde, wordt uitvoerig beschreven: geologisch, geomorfologisch en historisch. De dagelijkse gebruiksvoorwerpen worden geschetst en het leven op het platteland wordt geschilderd. Archeologisch valt er in deze schitterend uitgegeven publicatie (de foto's!) veel te beleven.

Het Profiel; AWN, afd. Amsterdam en omstre-

ken; december 1999: Paul Hoogers. Opgraving bij het kerkhof 'Gedenk te sterven' te Oud-Diemen (pp. 3/4). Ruud Wiggers. De sarcofaag in context. Zondagse opgravingen bij de Mariakerk in Diemen (pp. 7-9). Een ondersteboven liggende sarcofaag van zandsteen is geen alledaagse vondst. En hoe krijg je zo'n joekel naar boven? Een actieve graver, werkzaam in de bouw, bracht uitkomst. De sarcofaag is uit het Wesergebied afkomstig. Het transport vond vóór 1200 plaats. Het is onduidelijk, wie erin begraven ligt. De context wordt uitvoerig geschetst. Christine Waslander heeft over dit onderwerp in 1991 de monografie 'Dekselse graven' het licht doen zien. Op een studiedag zal zij aandacht schenken aan beide Diemense exemplaren.

Nieuwsbrief archeologie nr. 9; Informatieblad

Provincie Zeeland; december 1999.10 pp. Na 'Beleid actueel' door pa Robert van Dierendonck het Archeologisch nieuws, juni-augustus 1999. Allereerst de aankondiging van de Dag voor Zeeuwse amateurarcheologen op 20 mei 2000 en het Archeologisch spreekuur op het Prov. Arch. Centrum Zeeland (PACZ), elke eerste dinsdagmiddag van de maand. Verder vondsten uit Zierikzee (i4e-eeuwse broches, fragment van een pelgrimsinsigne), Tholen (dijklichaam van vóór 1220, funderingen), Goes (grafzerk ambachtsvrouwe van Wemeldinge, in Grote Kerk), Kamperland (doorboorde geweibijl, ws neolithisch, 4000-2000 v. Chr.), Valkenisse (nieuw vrijgekomen resten van het verdronken dorp), Aardenburg (graven in de vm Mariakerk), Oostburg (i4e-eeuws aardewerk). Verder de nota Belvédère (ROB) en een tinnen fles uit een Middelburgse beerput. Tenslotte het aandeel van de AWN-afd. Zeeland in het geheel van activiteiten.

Volkskrant, 15 december 1999, p. 13:


M. Effting. Kom niet aan de Pilgrim Fathers. Het plan van de gemeente Leiden om de ru誰ne van de Onze Lieve Vrouwe Kerk te slopen, heeft in de Verenigde Staten tot een storm van protest geleid. Voor de Amerikanen is de muur een monument van de Pilgrim Fathers. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg zal waarschijnlijk niet in beroep gaan tegen de sloop van de muur, maar rekent hem wel tot de 81 belangrijkste historische ru誰nes in Nederland. In de publicatie 'Ru誰nes in Nederland' wijdt de RDMZ er niet minder dan drie bladzijden aan. Thans staat de muur er verpauperd bij. Voor alle duidelijkheid: We hebben het hier over de bouwhistorie.

Speerpunt Wetlands tot op de bodem. Behoud van neolithische vindplaatsen in West-Friesland den de Kop van Noord-Holland. Start project: uitgangspunt en einddoel. Amersfoort,

ROB, 1999. 6 pp. Programmaleider is Robert van Heeringen en Liesbeth Theunissen projectleider. Circa 4600 jaar geleden, omstreeks 2600 v. Chr., ontstond in het gebied dat we nu De Gouw noemen, onder invloed van de zee en de rivieren de IJssel en de Overijsselse Vecht, een uitgestrekt landschap van geulen en kreken. Uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat de hogere gebieden in dit grillige landschap de neolithische bewoners van het gebied allerlei mogelijkheden boden tot akkerbouw, veeteelt, jacht en visvangst.

Nieuwsbrief Stichting Bouwhistorie Neder-

land: nr. 24, november 1999, 28 pp. Rob Groen, Koos Steehouwer en Ronald Glaudemens verschenen op 21 augustus jl. voor de notaris om de SBN in het leven te roepen. Bart Kl端ck mag zich met recht de personificatie van het Duitse Huis in Utrecht noemen en hij laat geen gelegenheid voorbijgaan om anderen te laten delen in de kennis die hij zich van dit complex heeft eigen gemaakt. De publicatie 'Bouwhistorie in Nederland' begint vastere vormen aan te nemen. Het zal bij uitgeverij Matrijs verschijnen en een omvang hebben van ca. 100 blz. En, last but not least, er wordt een bijzonder hoogleraar Bouwhistorie in Leiden gevraagd (m/v), namens de SBN

Fibula 40,1999, nr. 4: B. van den Berg. De oude Deen recyclede al. Opgraving in Hvolris (pp. 4-6). Een verhaal over steencirkels, vuurplaatsen, souvenirs en een archeoloog in de boom, van waaruit hij de opgraving fotografeerde. De opgravingen in Hvolris begonnen al in het begin van de jaren 60, toen een jager een ongewoon grote hoeveelheid keien, vuursteen een potscherven vond. Het Stiftsmuseum in Viborg was zeer onder de indruk van de vondsten, kocht de 7 hectare land, nam een archeoloog in dienst die het gebied ging onderzoeken. Nu is er elke zomer een opgraafcampagne voor jongeren. D. Kicken. Volkse versierselen; laatmiddeleeuwse insignes (pp. 10-13; Archeologiereeks). De laatste 25 jaren zijn er grote hoeveelheden kleine metalen voorwerpen tevoorschijn gekomen, vooral dankzij het gebruik van de metaaldetector. Met name in het westen van ons land is veel materiaal 'opgepiept'. In dit artikel gaat het om de afbeeldingen op deze 'volkssieraden' en het gebruik en de betekenis ervan. De voorstellingen waren zowel religieus als wereldlijk.

Nieuwsblad Monumentenzorg en Archeologie gemeente Amersfoort, nr. 58/9, december

1999' PP- 3-4: F. Snieder en F. Grond. Herstel overkluizing Langestraat en archeologisch onderzoek in de bodem van de Westsingel/Zuidsingel. Toen de overkluizing van de Westsingel bij de Langestraat, ter plaatse een deel van de gracht werd afgedamd, kregen de stadsarcheologen een unieke kans om een kijkje te nemen in de droge grachtbodem. De overkluizing liep niet alleen onder de Langestraat door, maar ook onder 2 panden, nrs 1 en 3. Het gedeelte onder deze panden dateert uit 1616. "Het Sprengel' was een installatie, bestaande uit een ijzeren hek, om met emmers water uit de gracht te putten. Het archeologisch onderzoek bracht aan het licht, dat de oudste stadsmuur van rond 1300 onder de voorgevels van de Krankeledenstraat doorliep en onderbroken werd door de Langestraat. De doorgang werd beveiligd door de Rodetorenpoort. In de grachtvulling werd een kloostermop aangetroffen, vrijwel zeker afkomstig van de 12eeeuwse Rodetorenpoort.

33


Duizend jaar Holland; themanummer van het Historisch Tijdschrift Holland 31,1999,

nr. 4/5; onder redactie van M. Damen, M. Keblusek en I. van der Vlis. Hilversum, Uitg. Verloren, 1999.127 pp. Hierin onder meer: M. Mostert. Het jaar 1000 in Holland (pp. 193-198). J.W.J. Burgers. Holland omstreeks 1100. De ne-eeuwse transformatie van het Westfriese graafschap (pp. 109-209). E. den Hertog. 'In wintertijt in Drechterland...' Over sarcofaagdeksels, kerken en de Hollands-Friese oorlogen (210-218). D.E.H, de Boer, Holland in Pruisen, of: het gelijk van Vondel (pp. 219-233). W. van Anrooy. Literatuur, het Hollandse hof en de Hollands/Zeeuwse adel (pp. 234-243).

Flip Woltering is op 18 januari 2000 aan de Vrije Universiteit gepromoveerd op het proefschrift: 'The Archaeology ofTexel. Four Studies on Settlement and Landscape (1350

BC-AD 1500J'. Het proefschrift bestaat uit een bundeling van vier artikelen over de bewoningsgeschiedenis en landschappelijke ontwikkeling van het waddeneiland Texel. Dat Texel tijdens de eindfase van het JongPaleolithicum, het Mesolithicum, Neolithicum en de vroege Bronstijd niet onbewoond was, is vooral uit losse steen- en vuursteenvondsten afgeleid. Het merendeel van de 750 archeologische vindplaatsen ligt op Pleistocene gronden. De huidige omvang van Texel is het resultaat van een eeuwenlange landschappelijke ontwikkeling. De gebundelde studies zijn achtereenvolgens verschenen in BROB 25,1975 (1978), BROB 29,1979 (1982) en BROB 42, 1996-97 (1998). Het vierde artikel zal verschijnen in BROB 44 (2000). Ze worden geciteerd als Texel I, II, III en IV. :

*"""

Archaologie in Deutschland; Heft 4/1999, Okt.-Dez.: Ook in Oostenrijk worden Romeinse mijlpalen ontdekt. J.-W. Neugebauer schrijft erover onder de titel: Römische Meilensteine in der Limesstrasze entdeckt (S. 5055). Het gaat om twee, vlak bij elkaar gelegen mijlpalen. De eerste is van keizer Diadumenianus (217-218 AD), de tweede van keizer Valerius Licinianus (ca. 320 AD). Ze stonden langs de Limesweg tussen Wenen en St. Pölten. Een tweede interes-

34

sante bijdrage is gewijd aan het I7e-eeuwse verbindingskanaal de Fossa Eugeniana, tussen Rijn en Maas, dat nooit voltooid is (Heinz Günter Horn; S. 64-65). Het centrale thema is Mittelsteinzeit (S. 14-29). Het omvat de volgende bijdragen: Waldjager der Nacheiszeit; Leben und Tod unter dem Felsdacht; Baumbast und Holz; Alpine Jagd- und Ferntransporte; Haushunde und Schamanen; Wohnen am Wasser-Lagerplatze am See; Lagerplatze im Schlamm.

Schatten uit het bodemarchief; impressie van een ontwerpseminar, 11 2n en juni ïggg; een project van Kwaliteit op Locatie. - Bijlage

Stedebouw & Ruimtelijk Ordening 80, 1999, nr. 4, 23 blz. Op 11 en 12 juni hebben ontwerpers van verschillende disciplines en ROB-archeologen zich opgesloten in een kasteel in Oegstgeest. Zij onderzochten de relatie tussen archeologie en ontwerpen ten behoeve van de inrichting van het landschap van de toekomst. Case studies met Midden-Groningen en de Tieler- en Culemborgerwaard als uitgangspunt. Resten van bewoning zijn gaan leven en bleken een inspiratiebron van grote klasse te zijn. Fantastische ontwerpen waren het gevolg.

Contact; orgaan van de Vereniging van amateurarcheologen voor Goeree-Overfiakkee 'De

Motte'; nr. 23-2, oktober 1999, blz. 10-15: De Motte en 'Maatje Zaaijers Huijsinghe'. Heul 1 en 3 te Dirksland zijn in 1995 afgebroken. Heul 1 was rijksmonument en beeldbepalend als eindpunt van de Voorstraat. De gemeenteraad besloot tot passende herbouw. De sloop geschiedde in fasen en De Motte was bij elke fase betrokken. De derde fase, het uitgraven van de fundering, leverde het meeste materiaal op, o.a. fragmenten van een vuurklok van ca. 1600. Met de reconstructie van 'Maatje Zaaijers Huijsinghe' is recht gedaan aan een locatie met historie. In verband met het 30-jarig bestaan van De Motte is gekozen voor restauratie en reconstructie van een aantal stuks aardewerk, die in het gemeentehuis van Dirksland mogelijk nog zijn te bewonderen.

Kwadrant 17,1999, nr. 3, pp. 8-19: J.J. Eijsackers, F. de Kroon, J.M. Koot. Haag- en Delftzigt; een afvalkuil.


Het oudste gedeelte van het (dubbele) huis dateert uit de 17e eeuw. De afvalkuil werd aangetroffen onder de niet-oorspronkelijke achtergevel. De kuil is in ieder geval ouder dan de achtergevel. Het pand ligt vrij hoog op een strandwal; als gevolg hiervan is er nauwelijks organisch materiaal en metaal gevonden. Het merendeel van de vondsten bestaat uit gebruiksaardewerk. Het dateert uit de tweede helft van de 17e eeuw en het eerste kwart van de 18e eeuw. Er is sprake van roodbakkend, witbakkend en tinglazuuraardewerk (faience), totaal 30 stuks, waarvan er 15 min of meer compleet zijn. Verder tabakspijpen en glaswerk. De bewoners van het pand behoorden niet tot de armste, maar zeker ook niet tot de meer welvarende Rijswijkers. Het onderzoek werd uitgevoerd door de Archeologische Werkgroep Rijswijk (AWR).

aandacht verdient dan ik er aan kan besteden. In het rapport worden de resultaten van de opgravingen zo volledig mogelijk besproken. De nadruk ligt daarbij op de periodisering van de bewoningssporen, de dateringen, de grondsporen, het dierlijke en het menselijke botmateriaal en de zaden. De vindplaats was het waard: complexe stratigrafie, grote aantallen grondsporen, bewoningssporen uit het laatste kwart van de derde eeuw/eerste helft van de vierde eeuw en de resten van een grafveldje uit de Romeinse tijd. Dit alles voorbeeldig en uitgebreid gerapporteerd.

Aarde e[Mens), 1999, nr. 2, juli. Themanummer: De ondergrond van Nederland. Een greep uit de inhoud: Een verborgen archiefmet toekomst. - Geologie onder asfalt en beton. - Zuid-Limburg, een aardkundig buitenbeentje. - De Noordzeebodem: aardInformatieblad provincie Zeeland; september kundig waardevol? - Grasduinen in rivierduinen. - Normen en (aardkundige) waar1999: den. - Het Montferland, een stuwwal van Het moest er eens van komen dat de hoogbetekenis. bejaarde ir. J.A. Trimpe Burger afscheid zou nemen als conservator van het museum Aardenburg. Op 10 juli vond dit afscheid plaats. Op 6 september werd de Werkgroep Metaalvondsten Zeeland Uitleg 15,1999, nr. 26,10 november, pp. (WMZ) opgericht, een gezamenlijk project 28-31: van het PACZ (Provinciaal Archeologisch Y. van Eekelen. Verbeelding verdient een Centrum Zeeland) en de afd. Zeeland van plaats in de openbare ruimte. Nederland de AWN. Wat de vondstmeldingen betreft: moet zo worden ingericht dat het zijn kaHalverwege Domburg en Westkapelle is op rakter behoudt en er ook nog 'mooi' uitziet. het strand een gouden, 4-eeuwse munt geBij het gebruik van de openbare ruimte vonden. In Middelburg is het archeologisch zouden naast omgevingsfactoren ook de onderzoek aan de Sint-Pieterstraat voor cultuurhistorische elementen in het landkorte tijd hervat. In de sleuf zijn diverse schap richtinggevend moeten zijn. stukken muurwerk aangetroffen. Ruimtelijke ordening is voor iedereen van Onbekend is tot welk bouwwerk ze hebben belang. Het staat gelukkig hoog op de poligehoord; de datering duidt op een gebouw tieke agenda. Een ander belangrijk thema uit de I3e-i5e eeuw. Bijzonder was de vondst is de identiteit, die het archeologisch erfvan een dijklichaam, oostelijk van het vergoed aan het landschap geeft. dronken Valkenisse. Robert van Dierendonck gaat nader in op een bieramfoor die in 1973 werd opgegraven in Aardenburg en in de periode 150-225 geplaatst kan worden. NRC Handelsblad zaterdag 33 november *999' blz- 3 (Katern Wetenschap en Onderwijs). *** Theo Toebosch. 'Binnenvallende volkeren, J.-K.A. Hagers en M.M. Sier. Castricumwat een onzin'. Archeoloog Colin Renfrew Oosterbuurt, hewoningssporen uit de Romeinse wipt een dagje over uit Cambridge. tijd en middeleeuwen. Amersfoort, ROB, Dat deed hij om in Amsterdam de 21e 1999. 320 blz. - Met sporenkaart. (RapporKroon-Voordracht te houden. Hij is Lord tage archeologische monumentenzorg 53). Renfrew of Kaimsthorn en hij is een - onEen omvangrijke publicatie, waarbinnen conventionele - Tory. Maar tevens is hij de vrijwel alle disciplines van de archeologie bekendste archeoloog van dit moment. De vertegenwoordigd zijn en die dus veel meer Engelse archeoloog tracht archeologie, lin-

35


guïstiek en moleculaire genetica in het onderzoek naar de prehistorie te doen samenwerken. Ik heb zijn twee meesterwerken, t.w. Before Civilisation, the Radiocarbon Revolution Revolution and Prehistorie Europe (1973) en zijn Archaeology, Theories, Methods

and Pracüce (1991), dat hij samen met Paul Bahn schreef, met vrucht gelezen en bewonderd.

NRC Handelsblad, zaterdag 20 november 1999. Katern Wetenschap e[ Onderwijs; p. 5:

Th. Holleman. Van kwelderwal tot ringdijk. Vroege Friezen deden in een zout milieu aan akkerbouw. In het Friese terpengebied zijn tussen 1991 en 1993 bij Wijnaldum, in 1998 bij Dongjum en dit jaar bij Peins de oudste dijken van ons land ontdekt. Ze dateren van om en nabij het begin van de jaartelling. Vermoedelijk waren het ringdijken rond akkers en weiden. Het gaat om akkeren in een zout milieu. Dat kon als de plekken maar goed waren gekozen. Wijnaldum en Dongjum liggen op kwelderwallen van dezelfde ouderdom, Peins op een wal die een paar honderd jaar eerder tot ontwikkeling was gekomen. De lengte van de ontdekte dijklichamen bedraagt resp. 8 m. (Wijnaldum), 4 m. (Dongjum) en 55 m. (Peins).

Castellogica, 1998-2, pp. 331-334: E.H.P. Cordfunke. Het versterkte huis te Akersloot. In mei 1957 werd een perceel weidegrond geëgaliseerd om het geschikt te maken voor tuinbouw. Er kwamen funderingsresten tevoorschijn. Op aanraden van de eigenaar werd via het gemeentebestuur de ROB op de hoogte gebracht. Er werd een archeologisch onderzoek ingesteld dat van half juni tot half juli 1957 plaatsvond en waarbij de resten van een woontoren werden blootgelegd. Ook 40 jaar later is de interpretatie van de fundamenten nog een hachelijke zaak. De resten van de woontoren zijn goed vergelijkbaar met die van Holy en de Juffer Aechtenwoning bij Vlaardingen. Opvallend is dat bij het versterkte huis niet zonder meer een bezitter kan worden geplaatst. De geslachten Van Akersloot en Van Heemskerk strijden om de voorrang.

36

Tijdschrift voor waterstaatsgeschiedenis 8,

1999, nr. 2, november, pp. 57-66: W.Th. van der Veur en E. van Wijk. De getijmolens van Middelburg. In 1994 kwam in Middelburg de restauratie van een uniek waterbouwkundig complex gereed, nl. de combinatie van gerijmolen, spui-, schut- en keersluis aan de Nieuwe Haven. Dit signalement valt dus binnen de bouwhistorie. Voor een getijmolen moet er voldoende getijverschil zijn. Hoe groter het verschil tussen eb en vloed, des te groter de energie die erin 'verpakt' zit. Bij de restauratie bleek de fundering ouder dan 1763 te zijn. Het terrein van de getijmolen, alleen toegankelijk voor voetgangers, werd opnieuw bestraat en verlicht door zes antieke lantaarns. Informatieborden verschaffen de bezoeker het nodige inzicht.

Numismatique grecque, romaine et celte.

(Dossiers d'archéologie no. 248, novembre 99). 87 PPIk volsta met de inhoudsopgave: F. de Calletay en J. van Heesch. La collection Albéric du Chastel. B. Bioul. La numismatique, une science a découvrir. L. Migeotte. De 1'épigraphie grecque a la numismatique. F. de Calletay. Guerres et monnayages a 1'époque hellénistique. O. Boparachchi. Le depot de Mir Zakah, 1e plus grand trésor du monde. S. Scheers. La naissance du monnayages d'or en Gaule. F. Berger. Kalkriese redécouvert par les monnaies. M. Amandry. Les monnaies provinciales romaines. D. Hollard. La monnaie et la crise du Ille siècle. D. Wiggs. Dieux, empereurs et Victoire; la propagande monetaire dans 1'Antiquité tardive. Een verklarende woordenlijst vormt de afsluiting van deze waardevolle publicatie.

Th. Spitzers. Houten huizen aan de middeleeuwse Polstraat; redactie M. Bartels. Uitgegeven door Archeologie Deventer, VHMZ-RMW, Gemeente Deventer, in samenwerking met het Instituut voor Bouwhistorische Inventarisatie en Documentatie (IBID). Deventer, november 1999. 6 pp.


(Archeologie in Deventer i). De opgravingscampagne 1998-1999 geeft voor het eerst een onafgebroken en compleet beeld van de ontwikkelingen in opbouw van de nederzetting, bouw van de huizen en nering van de bewoners, over de periode 850 AD -1998. Met name de ontwikkeling van vroegmiddeleeuwse handelsnederzetting tot middeleeuwse stad in de periode van 850 tot 1200 kon in detail worden bestudeerd. Over deze fase van het proces verstedelijking is in Nederland en elders weinig bekend. In het begin waren er de 'bootvormige' huizen en in de 10e eeuw was Deventer al een omwalde nederzetting. Houten huizen waren kwetsbaar en brandden gemakkelijk af. Daardoor kwam het loopvlak in 2 eeuwen soms 2 m. hoger te liggen. Rond 1200 begon men in Deventer huizen in steen te bouwen. Een bijzondere vondst betrof een briefzegel van Paus Nicolaus de Vierde (1288-1292). De brief zal bij een stadsbrand verloren zijn gegaan. In de 17e en 18e eeuw werden woonhuizen aan de Polstraat samengevoegd en naar achteren uitgebouwd. Paul Stuurman

groter gebied als afzetmarkt verzorgd. Dat zien we niet alleen bij de productie van het roodbruine loodglazuuraardewerk in ons land, maar ook bijvoorbeeld bij de productie van majolica in Italië, waar relatief kleine steden konden uitgroeien tot internationaal vermaarde majolica-centra, zoals Montelupo, Castel Durante, Urbino, Gubbio, etc. Eén daarvan was het stadje Deruta in Umbrië. Deruta was reeds in de veertiende eeuw een niet onaanzienlijk pottenbakkerscentrum, maar werd vooral vermaard om haar zestiende eeuwse majolica. Veel decoraties op de latere NoordNederlandse majolica zijn daarvan afgeleid. Onder andere in Dordrecht kwam materiaal uit Deruta tevoorschijn. Tot op de dag van vandaag vormt de productie van majolica de belangrijkste economische pijler van de Deruta. Tal van ateliers vervaardigen nog steeds hetzelfde rijk versierde schotelgoed als vierhonderd jaar geleden. Verschillende keramisten zijn ware meesters in het imiteren van de laatmiddeleeuwse veelkleurige schotels en apothekerspotten. De beide publicaties tonen daarvan een aantal fraaie voorbeelden.

Fausto Berti, Storia della ceramica di Montelupo. Uomini efornaci in un centro di produzione dal XIV al XVIII secolo (Geschiedenis van de ceramiek van Montelupo. Mensen en ovens in een productiecentrum uit de 14e tot de 18e eeuw): Volume Primo. Le ceramiche da mensa dalla origini aüafine del XV secolo. (15e eeuws tafelserviesgoed). Montelupo 1997. ISBN 888215-073-9. 357 pag., 263 kleurenfoto's. Prijs It.L 110.000 (circa ƒ 125,-) Volume secondo. Le ceramiche da mensa dal 1480 aüafine del XVIII secolo. (tafelserviesgoed van 1480 tot aan het einde van de 18e eeuw). Montelupo 1998. ISBN 88-8215079-8. 459 pag., 383 kleurenfoto's. Prijs It.L. 130.000 (circa ƒ 150,-) Volume terzo. Ceramiche dafarmacia, pavimenti maiolicati, plastiche, manufatti minori e terrecotte (Apothekerspotten, majolica te: * "' gels, etc). Geplande verschijningsdatum november 1999. 440 pag. G. Busti, Ceramiche traditionali di Deruta, Volume quarto. Una storia di uomini: lefaDeruta 1997 G. Busti & F. Cocchi, Ceramiche traditionali miglie dei vasai. (De pottenbakkersfamilies) Verschijnt in 2000? di Deruta dafarmacia. Deruta 1998 De auteur van deze volumineuze, uiterst Eén van de economische ontwikkelingen fraaie en ambitieuze reeks, dr. Fausto bij de productie van gebruiksaardewerk in Berti, is directeur van het "Museo Archeode Renaissance was de concentratie van logico e della Ceramica di Montelupo. potterijen in een aantal kleinere steden. Montelupo is een onaanzienlijke plaats tusVanuit die productiecentra werd een steeds

Vormen uit Vuur (Mededelingenblad van de Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas) 1999, nr. 167. ISSN 0927-748X, Met bijdragen van onder andere Harold Henkes ("Bewoners van een laat-zeventiende-eeuwse souvenirfles?"), Wim Hupperetz ("Genummerde Delftse spreukenborden uit de zeventiende eeuw") en Nicole Minten ("Nieuwe inzichten bij de restauratie van een zeventiende-eeuws pronkglas"). De belangrijkste inhoud van de bijdrage van Henkes kenden we reeds uit Westerheem (XLIV-3-1995 p. 111-114) terwijl de bijdrage van Hupperetz onder andere tot stand kon komen dankzij de reacties op een door hem in Westerheem geplaatste oproep (XLII-2-1993, p. 80-82).

37


sen Florence en Pisa in Toscane die vanaf de veertiende eeuw uitgroeide tot één van de belangrijkste centra van majolica-nijverheid. Zestiende eeuwse schotels uit Montelupo kwamen in Engeland tevoorschijn in plaatsen als Exeter, Norwich, Plymouth en Southampton. Uit ons land kennen we fraaie bodemvondsten uit Amsterdam, Dordrecht en Middelburg. Wellicht zijn majolica-producenten uit Montelupo vanaf het begin van de zestiende eeuw ook naar onze streken geëmigreerd, hun decoraties vinden we terug op de Noord-Nederlandse majolica. Ruim twintig jaar onderzoek naar misbaksels, naar kunsthistorische en naar archivalische bronnen hebben uiteindelijk geleid tot een resultaat, dat in deze vier delen is/wordt vastgelegd. Twee delen zijn reeds verschenen, dezer dagen verschijnt het derde deel.

Schoen uit Tiel ca. 8e - ge eeuw (uit besproken boek).

38

Ellen Hoffmanplein (Gemeentekantoor) in Gennep (1996) (RAM 71). ROB Amersfoort 1999.15 pp. ISBN 90-73104-98-X.

In 1997 startte de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek met de productie van de RAMZ-reeks. "RAMZ", of "RAM" staat voor: Rapportage Archeologische MonumentenZorg". Het zijn standaardrapportages van archeologisch onderzoek, die geproduceerd zijn naar aanleiding van onderzoek dat door of in opdracht van de ROB is uitgevoerd. De delen 49, 57, 60 en 71 hebben betrekking op waarnemingen die met name de Middeleeuwen en latere tijd betreffen. Het onderzoek in Meerssen (L.) richtte zich vooral op de Karolingische palts die uit schriftelijke bronnen bekend is. Een palts is het onderkomen waar Karolingische heersers en hun gevolg tijdelijk konden verblijven op hun reizen door het rijk. Bij Zelfs wanneer de in het Italiaans geschrehet onderzoek kwamen geen vroeg-middelven tekst een hinderpaal vormt, dan wordt eeuwse sporen aan het licht, maar gezien dat probleem ruimschoots gecompenseerd de opbouw van het terrein en de (zeer kleine door de grote hoeveelheid bijzonder fraaie hoeveelheid) aardewerkvondsten kunnen kleurenafbeeldingen van majolica uit dergelijke sporen wèl worden verwacht in Montelupo. het niet-onderzochte deel van het terrein. Een vervolgonderzoek is wenselijk. Veel uitgebreider is het verslag van de opgravingen die in 1996 in de binnenstad M. Spanjer, Aanvullend Archeologisch van Tiel plaatsvonden. Het onderzoek leOnderzoek (fase 1) in Meerssen, parkeerplaats verde een schat aan informatie op over de Bestuurscentrum (RAM 49), ROB ontwikkeling van Tiel als handelsnederzetAmersfoort 1999. Omvang 16 pp. ting vanaf ongeveer (of kort voor) 900 ISBN 90-73104-76-9. n.Chr. Het onderzoek leverde ook een beJ Dijkstra (met bijdragen van J. Buurman, langrijke bijdrage aan onze relatief beperkO. Goubitz en K. Vlierman), Archeologisch te kennis vari het aardewerk uit de tiende Onderzoek in de binnenstad van Tiel juni l/m eeuw. september 1996. Locaties Koornmarkt en tolZuid (RAM 57), ROB Amersfoort 1998. 68 Het archeologisch onderzoek in Vleuten de pp. ISBN 90-73104-84-X Meern vond plaats in 1997. Uit eerder onM.M. Bijlsma (met bijdragen van E.P. derzoek was gebleken, dat ter plaatse met Graafstal, S. Ostkamp, FJ. Laarman en R. name samenhangende bewoningresten uit de Man), Archeologisch Onderzoek Vleuten de de Romeinse tijd en uit de Late Meem, Plangebied Veldhuizen. Rijksstraatweg Middeleeuwen (elfde - vijftiende eeuw) aanVeldhuizen A (RAM 60). ROB Amersfoort wezig waren. Teneinde te kunnen kiezen 1998. 60 pp. ISBN 9073104874. tussen verschillende vormen van behoud M. Spanjer, Archeologisch onderzoek op het en onderzoek is op een aantal locaties in het plangebied Veldhuizen archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd. Tijdens de opgravingen van de middeleeuwse boerderijplaats "Veldhuizen A" werd een grote hoeveelheid vondstmateriaal verzameld, voornamelijk bestaande uit keramiek. Dat materiaal, voornamelijk daterend uit de periode 1375-1425 wordt door Sebastiaan Ostkamp besproken. Opvallend is het grote aandeel daarin van het lokaal geproduceerde aardewerk (80%) en het ontbreken van koekenpannen. Voor zover


de vondsten nog niet binnen het zgn. Deventer-systeem van aardewerk beschrijving waren opgenomen (een zestal voorwerpen), gebeurt dat hier alsnog. Het archeologisch onderzoek in Gennep (L.) , dat in 1996 werd uitgevoerd, richtte zich vooral op eventuele bewoningssporen uit de Romeinse periode en vroege Middeleeuwen, op mogelijke activiteiten van Postmiddeleeuwse pottenbakkers en op de fundamenten van mogelijk het eerste stadhuis van Gennep, dat in 1597 door brand werd verwoest. De verwachte sporen werden niet aangetroffen, wel sporen van bewoning uit de dertiende en veertiende eeuw. Of de eerder ter plaatse gevonden fundamenten tot het oudste stadhuis van Gennep behoorden blijft een open vraag.

J. Veeckman (red.), Berichten en Rapporten over het Antwerps Bodemonderzoek en Monumentenzorg (BRABOM) 3. Stad Antwerpen 1999. ISBN 90-802915-3-6. Prijs 600 BEF. 256 pp. Onlangs verscheen de derde aflevering van BRABOM. In deze reeks worden rapporten, studies of meer algemene bijdragen gepubliceerd die het archeologisch onderzoek of het monumentaal patrimonium van de stad Antwerpen tot onderwerp hebben. BRABOM 3 bevat een 6-tal bijdragen: "Schitterende scherven, het glas uit een afvalput op de Antwerpse Eiermarkt" (Harold Henkes en Johan Veeckman), "Straatkelders te Antwerpen: hinderpaal of belangrijk bouwhistorisch patrimonium" (Ivan Derycke en George Troupin), "De twaalfmaandencyclus over het landleven van Pieter Breughel als interieurdecoratie voor het huys van playsantie 'ter Beken' te Antwerpen" (RutgerTijs), "De voorwerpen in majolica uit een afvalput in het Steen te Antwerpen" (Johan Veeckman en Claire Dumortier), "Munten uit de modder, een staalkaart van 24 eeuwen monetaire geschiedenis uit de Schelde nabij Antwerpen" (Gilbert De Wilde en Koen Verlaeckt) en "Hoe 'het Steenken' bijna een houten gevel kreeg" (Jan Van Damme). Aanraders voor de Noord-Nederlandse archeologen zijn vooral de bijdragen over glas en majolica. Uit een afvalkuil in het centrum van Antwerpen kwamen 822 glazen, flessen en stolpen te voorschijn, veelal afkomstig uit de periode 1650-1750. Vooral de bekers op

voet en de voetbekers leveren een interessante discussie op. Het artikel over de glasvondsten sluit met een catalogus met de beschrijving en afbeelding van een 90-tal verschillende vondsttypen. Bij restauratiewerken van het fraaie relict van de middeleeuwse Antwerpse burcht "Het Steen" in 1978 werd een beerput ontdekt waarin men een grote hoeveelheid majolica aantrof. Het verzamelde materiaal dateert uit de periode 1550-1625 en omvat onder andere Antwerpse en Italiaanse majolica. Uiteindelijk konden de 403 verzamelde scherven tot 96 objecten worden herleid:, waaronder 51 borden, zes kommen en 21 albarello. 52 voorwerpen worden afgebeeld en beschreven in de bij het artikel opgenomen catalogus.

Glasvondsten uit Antwerpen 1650-1750 (uit besproken boek).

Jan DaniĂŤl van Dam, 'Delfts' uit de provincie. Aardewerk uit Hollandse tegelfabrieken

(Vormen uit Vuur 1993/3-4 n r - 168/169). 112 pp. ISSN 0927-748X. Dat de Nederlandse tegelfabrieken in de achttiende en negentiende eeuw niet alleen tegeltjes maakten, zien we in het jongste nummer van Vormen uit Vuur. Niet alle 'delfts' komt immers uit Delft. Deze "special" is geheel gewijd aan tegelfabrieken in Amsterdam, Rotterdam en Utrecht, die naast hun reguliere hoofdproduct ook faience produceerde. De meeste tegelbakkersfaience bevindt zich in de depots van musea, omdat de kleuren blauw en paars zo afwijken van de in Delft ge-

39


bruikte tinten, dat deze voorwerpen niet harmoniëren met de klassieke stukken uit Delft. Verzamelingen Nederlandse faience die daarentegen ooit met een bescheiden budget zijn samengesteld zijn vaak rijk aan het buiten Delft gemaakte goed, aldus Van Dam in zijn slotwoord. Het is te hopen zo schrijft hij - dat na deze publicatie dit materiaal, het Hollandse tegelbakkersfaience en het Friese tinglazuuraardewerk, te voorschijn komt en de plaats zal gaan innemen die dit ondergeschoven kind toekomt.

Binnenlands Bestuur (onafhankelijk weekblad voor bestuurders en beleidsambtenaren bij gemeenten en provincies), jrg.XX, week 38, 24 september 1999, waarin een bijdrage van Maarten Evenblij: "Geen groot bouwproject zonder archeoloog erbij. Stadsarcheologie beleeft gouden tijden" (pag. 31-32). "Het vak breidt zich uit van monumentenzorg naar betrokkenheid bij de kwaliteit van de ruimtelijke ordening" zegt drs, Jan Baart, bijna 30 jaar stadsarcheoloog van Amsterdam. "Het is de kunst", aldus Saskia van Dockum, plaatsvervangend directeur en hoofd van de sector behoud van de ROB, "om het boek van de bodemgeschiedenis op zoveel mogelijk plaatsen gesloten te houden en in goede staat op te bergen en alleen de noodzakelijke plaatsen te openen". Baart pleit voor meer geld voor het catalogiseren en bewerken van vondsten: aan zakken vol oudheden in depots heeft niemand iets. Zijn Utrechtse collega De Groot tenslotte spreekt zijn bezorgdheid uit over de kleine projecten, de postzegelplannetjes in de binnenstad. Tenslotte vestigt dit artikeltje de aandacht op de bro-

Malta kan implementeren is dat het nog steeds niet duidelijk is wie wanneer voor de kosten van het archeologische onderzoek opdraait. De verstoorder, vanzelfsprekend, maar wie is die verstoorder? En hoe gaan we om met de kleinere binnenstadsprojecten? Veel stadsarcheologische diensten hebben zich binnen de gemeentelijke organisatie en cultuurhistorische politiek een plaats weten te verwerven en beschikken over een lokale kennis die van cruciaal belang is. In de toekomst mogen ook wisselende commerciële opgravingsbedrij ven binnen de stadsgrenzen opereren, waardoor kennis en expertise versnipperd raken. Gemeente-archeoloog van Utrecht, Huib de Groot, denkt daarom, maar dat zegt hij uitdrukkelijk op persoonlijke titel, dat we met Malta moeten ophouden: "Het idee dat de verstoorder moet betalen is tegengesteld aan mijn ervaring in de stad".

Stadsarcheologie; bodem en monument in Gent, jrg. XX nr. 1,1998. ISSN 0771-4858. In dit nummer vooral aandacht voor de eerste resultaten van het archeologische onderzoek onder het Gentse Goudenleeuwplein met bijdragen over het prehistorische materiaal van Philippe Crombé, Joris Sergeant, Guy Van der Haegen, Jean-Paul Caspar en Veerle Rots.

chure Schatten van gemeenten, die dit jaar

speciaal voor gemeenten door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is uitgegeven. Daarin achttien vragen en antwoorden over archeologie op gemeentebodem. Aangevuld met praktische informatie en nuttige adressen. Contactpersoon bij de VNG: Petra van der Poel, 070-3738341.

Binnenlands Bestuur, jrg.XX, week 4 0 , 1 ok-

Kling of dolk uit Gent, Mijnsilex, Midden-N'eolithicum (uit besproken boek).

40

tober 1999, waarin wederom een bijdrage van Maarten Evenblij: "De 'verstoorder' betaalt voor archeologisch bodemonderzoek" (pag. 20-21)

Eén van de redenen waarom het zo lang duurt voor Nederland het verdrag van

5cm


Tegel XXVII - 1999. Tegel is een uitgave van de Stichting van Vrienden van het Nederlands Tegelmuseum en verschijnt eenmaal per jaar. ISSN: 0929-4539. Tal van zwart-wit en kleurenfoto's. 65 pp. Het jongste nummer bevat een aantal korte bijdragen over laat- en postmiddeleeuwse tegels: "Aarabesken uit Herckenrode" (Piet Swimberghe), "De vloertegels in The Vyne/The Floortyles at the Vyne" (Chris Blanchett), "Goedgemutst; hoofdbedekking van de vrouw in de eerste helft van de 17de eeuw, op tegels" (Lida Brouwer-Brand), "De haan en de papegaai op bloemvaastableaus" (Wihelm Joliet), "De bijbeltegels in het Arsip Nasional in Jakarta" (dr. Hans Bonke), "Flörsheimer tegels met het decor hoekanjelieren" (Hans-Jürgen Heger), "Mintontegels met decor hoekanjelieren" (Jan Pluis), "Prent en tegel" (dr. Arend Jan Gierveld), "Transplantatie-restauratie van vier zeldzame vierpastegels" (dr.ir. JJ. van der Eyk)en tenslotte: "Jugendstil tegels van de Amsterdamse plateelfabriek De Distel" (Karel Nijkerk). Paul van der Heijden

't Waterhuisje. Archeologische vondsten in Halsteren bij een herberg aan een vertakking van de Oosterschelde genaamd het Lange

Water. Heemkundige Studiekring Halsteren-Lepelstraat 1999. 112 pp. Prijs ƒ 39,95 Deze fraai verzorgde publicatie gaat over archeologische vondsten in Halsteren (thans gemeente Bergen op Zoom), gedaan bij een herberg aan een vertakking van de Oosterschelde. In de jaren 1986-1986-1987 werden daar door leden van de plaatselijke heemkundige kring "Halchterth" een grote hoeveelheid gebruiksvoorwerpen uit voornamelijk de zeventiende tot en met de negentiende eeuw opgedolven. Van het daarbij verzamelde loodglazuuraardewerk, steengoed en faience worden bijna 180 voorwerpen afgebeeld, waarmee een representatief beeld wordt geschapen van de ter plaatse gangbare gebruikskeramiek. Ook worden vondsten van glas, leer en metaal afgebeeld. De publicatie is te bestellen door ƒ 39.95 over te maken op bankrekening 65.57.13.573 van deze heemkundige kring. Gerrit Groeneweg

Ieder AWN-lid ontvangt het tijdschrift Westerheem en het blad van de afdeling waarbij men is aangesloten. De AWN geeft echter meer publicaties uit. De volgende uitgaven zijn nog voorradig: AWN - monografie 5 A. Warringa en G. van Haaff Opgraven. Technieken voor archeologisch veldwerk Utrecht 1988,128 pp., ill., ISBN 90 70482 68 1 Praktische handleiding voor allen die op verantwoorde wijze willen (helpen) opgraven. Achtereenvolgens komen aan de orde: meetsysteem, graafwerk, tekenen en fotograferen, vondsten en monsters, administratie en documentatie, kartering en bijzondere structuren. Uitgegeven in samenwerking met de NJBG bij Matrijs in Utrecht. Prijs voor leden ƒ 15,00, voor niet-leden ƒ 22,75 exc ^- verzendkosten. Oude jaargangen Westerheem Informatie over oude jaargangen van Westerheem is te verkrijgen bij het algemene AWNsecretariaat in Amsterdam, zie adressenlijst achterin. De prijs per jaargang is ƒ 27,50, voor leden inclusief verzendkosten. Zie ook de aanbiedingen in Westerheem jaargang 46 (1997) nummer 3, 4 en 5. Losse nummers van 1996 tot heden of onze AWN-monografieën kunt u bestellen bij het Bureau AWN, t.a.v. de Ledenservice. Adres achterin Westerheem. Losse nummers kosten ƒ 7,50 per stuk. Bij gelijktijdig bestellen van 10 of meer exemplaren geldt een korting van 10%.

41


Tentoonstellingen en evenementen NEDERLAND

Koningen van de Noordzee, 250-850 na Chr., t/m 5 maart 2000 Fries Museum, Turfmarkt n, Leeuwarden, 058-2134471. - Archeologische topstukken onthullen het leven van koningen en gewone mensen uit het Noordzeegebied in de Vroege Middeleeuwen. De expositie verhuist hierna naar vijf andere, participerende musea. Mythen, mensen en muziek, t/m 12 maart 2000. Allard Pierson Museum, Oude Turfmarkt 127, Amsterdam, 0205252556. - Grote overzichtstentoonstelling over muziek in de Griekse en Romeinse Oudheid: muziekinstrumenten, afbeeldingen, verhalen en reconstructies. Een onuitputtelijke put, t/m 19 maart 2000. Stedelijk Museum Roermond, Andersonweg 8, Roermond, °475-333496- Archeologische vondsten in Roermond. De Schelde, verhaal van eenrivier,t/m 26 maart 2000. Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond, Amsterdam, 020-6229014. -13 millennia boeiende geschiedenis aan de hand van vondsten uit verschillende wetenschappelijke disciplines. Handzame handel, t/m 5 mei 2000. Museum Kasteel Wijchen, Kasteellaan 9, Wijchen, 024-6424744. - Een overzicht van vondsten uit alle tijden die als handelswaar de streek zijn binnengekomen. De verloren schoen, t/m 7 juli 2000. Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt i8k, 023-5420888. - Tachtig in Nederland gevonden schoenen uit de periode 1200-1800 geven een bijzonder beeld over het schoeisel van onze voorvaderen. Asterix en Europa, 17 maart t/m 1 oktober 2000. RMO, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Wat is er waar van Asterix? En hoe zag de Romeinse wereld er werkelijk uit? Ambachten onder het Statenplein, t/m 2000. Kamer van Koophandel, Groenmarkt 17, Dordrecht, 078-633 72 03. - Kleine expositie over het archeologisch onderzoek onder het Statenplein naar kleine huisjes van middeleeuwse ambachtslieden; o.a. de unieke 13e eeuwse lap leer met daarop afbeeldingen van de jacht en draakachtige karakters.

EVENEMENTEN

Lezingen RMO Aanvang 20.00 uur - inlichtingen: 071-5163163

42

RIJKSMUSEUM VAN OUDHEDEN presenteert

Uter en Europa


7 maart: De techniek van de goudsmid vergeleken.

de Brakke Grond presenteert

Spreker: Jef Huibers, docent kunstgeschiedenis. - Het is opmerkelijk dat smeedtechnieken sinds de Oudheid nagenoeg onveranderd zijn gebleven. Aan de hand van voorbeelden worden overeenkomsten en verschillen getoond.

"Tf

n april: Asterix: de vrolijke wetenschap.

Spreker: Drs. Jaap Toorenaar, docent Klassieke Talen. - Asterix is niet zomaar een strip. Er staat veel betrouwbare informatie in over de klassieke wereld. Ook de Latijnse citaten zijn de moeite van het bestuderen waard. 9 mei: De Romeinen terug van weggeweest.

Spreker: Drs. Maarten Dolmans, stadsarcheoloog Leiden. - Lezing over het Nederlandse re-enactmentgroep Gemina Project, dat het leven van de Romeinen in deze streken tracht te reconstrueren. 13 juni: Asterix als archeoloog en historicus.

Sprekers: Drs. Rene van Royen en Sunnyva van der Vegt. - In feite is Asterix de kruising tussen archeologie (de visualisering van de toen bestaande werkelijkheid) en historie (abstracte thema's als Romeinse overheersing, organisatiestructuur en Romanisatie).

Vingerhoeden en naairitigei uil de Amsterdamse boden

AWN-reeks no. 2 is uit 'Vingerhoeden en naairingen uit de Amsterdamse bodem, productietechnieken vanaf de late middeleeuwen'. AWN - reeks no. 2 Catherine A. Langedijk en Herman F. Boon Vingerhoeden en naairingen uit de Amsterdamse bodem 112 pagina's, ill., ISBN 90 71312 06 2

Een onmisbaar boekwerk voor het determineren van vingerhoeden en naairingen en een interessant boek voor degenen die meer over de productiemethoden van deze voorwerpen willen lezen. Kortom, een boek dat in uw boekenkast thuis hoort. Een uitgebreide summary maakt het boek ook geschikt voor engelstaligen. Prijs voor leden ƒ 21,-, voor niet-leden ƒ 32,- (excl. ƒ 5,- verzendkosten voor één bijlage). Het boek is te bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorekening 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, ov.v. AWN-reeks no. 2. Na november kan het bovendien bij een groot aantal afdelingssecretariaten, zonder verzendkosten worden gekocht. Ook de AWN-reeks no. 1 'Zusters tussen twee beken' is nog verkrijgbaar tegen overmaking van ƒ 27,- (incl. verzendkosten) op bovenstaande girorekening, o.v.v. AWN-reeks no. 1. 43


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) G. Vlamings, Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 035-5387851. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Regio coördinatoren: Regio Noord-West: Max Franken, Takkenburg 15, 2135 BT Hoofddorp, tel. 023-5653031. Ed Beugel, Kostverlorenstr. 62, 2042 PJ Zandvoort, tel. 023-5712184. Regio Noord-Oost-Zuid: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Noord-Oost-Noord: dhr. W. Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432.

Regio Zuid-West: Fred Talie, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387. Ad Beerens, Franselaan 220b, 3028 AN Rotterdam, tel. 010-2623839. Regio Zuid-Oost: Joost van den Besselaar, Zoetendaalstr. 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. Nout Cornelissen, Pater Gymardstr. 4, 5844 AK Stevensbeek, tel. 0485-383743. Voorzitter: Boudewijn Goudswaard, Bodegraafsestraarweg 23, 2805 GK Gouda, tel. 0182-571656. Secretariaat: Hans Hardenberg, Kagertuinen 63, 2172 XK Sassenheim, tel. 0252-211445.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C jeugdlidmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

44

ƒ 80,00 ƒ 48,00 ƒ 40,00 ƒ 41,00 ƒ 27,50 ƒ 8,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris: Sj.S. Elzinga, Spoorlaan 33, 3739 KB Hollandsche Rading, tel. 035-5771446. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 030-2203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: Mw. A.E. Oostdijk (Professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. Mw. C. Vandepoel (Kampen), R.J. Schimmelpennincklaan 12G, 2517 JN 's-Gravenhage, tel. 070-3466943. Mw. S. Leupen (Public Relations), Nieuwe Rijn 99, 2312 JM Leiden, tel. 071-5128521. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P. Stuurman, P. Vons, S. Pos. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Mw. A. Bonnema, veiligheid en verzekeringen Koolwitje 13,7423 GJ Deventer, tel. 0570-656774. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek /Waterland: Mw. J.E. Broeze, Communicatieweg W-5,1566 DA Assendelft, tel. 075-6873763. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): R.H. Spoor, Pieter Keylaan 3, 2061 XT Bloemendaal, tel. 023-5270134. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134.

7. Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Elsbergstraat 16, 2272 AM Voorburg, tel. 070-3868921. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Mw. J.C. Vos-Kranendonk, Verwersdijk 77, 2611 NE Delft, tel. 015-2123443. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118-462142. 11. Lek- en Merwestreek: Mw. A.F. Osseweijer-van Bueren, Lindelaan 79, 3319 XJ Dordrecht. 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. L. Wierenga, Berlagelaan 207, 1222 JT Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): A.P. de Boer, Frans Tromplaan 22, 3871 EN Hoevelaken, tel. 033-2534729. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: A. Haneveer, Achterweg 39, 4112 JD Beusichem, tel. 0345-502351. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485-343456, http://www.euronet.nl/users/adrianus/awn.htm. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mw. A.M. Baljet-Peters, Bronbeeklaan 40, 6824 PH Arnhem, tel./fax 026-3643080, E-mail: baljet.pet@wxs.nl. 18. Zuid-Salland • IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: L.G. Heij, Ordermolenweg 11, 7312 SC Apeldoorn, tel. 055-3553688. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Oosterwijk, Kerkstraat 9, 7722 LR Hoonhorst, tel. 0529-402021. 21. Flevoland: J. Eelman, Postbus 2354, 8203 AJ Lelystad, tel. 0320-251969. 22. West-Brabant: Mw. A.-M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: H. v.d. Laarschot, Keizersgracht 2, 4611 GD Eindhoven, tel. 0493-341555. 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek. AWN-leden maken geschiedenis!


tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 49 . nr. 2 • april 2OOO


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement ƒ 70,-- per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. E-mail: HJ.Nieuwenhuis@worldonline.nl • Marie-France van Oorsouw (redacteur literatuurrubrieken), Lamarckhof 10-1,1098 TK Amsterdam. • Ellen Piekaar (redacteur verenigingsnieuws), Hagedoornplein 26,1031 BV Amsterdam E-mail: ellenp.@nl.euro.net • Gerrit Groeneweg, Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: gerritgr@concepts.nl • Jan Coenraadts, Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 december, 1 februari, 1 april, 1 juni, 1 augustus en 1 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: ƒ 250,-, halve pagina: ƒ 500,-, hele pagina: ƒ 900,-, insteekfolder: ƒ 900,-.

Inhoud jaargang 49 no. 2, april 2000

Redactioneel

45

Rob Beentjes en Jan de Koning

Nabij de monding van het voormalige Oer-IJ

46

Wim Tuijn en Peter Vissers Onderzoek op de Wolfsdarm

53

Boven het maaiveld

57

Kort archeologisch nieuws

61

Literatuurbespreking

63

Literatuursignalement

74

Werk in uitvoering

80

Tentoonstellingen en evenementen

83

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

84

© AWN 2000. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Ovimex Grafische Bedrijven, Deventer ISSN0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: Boswachter Kees Zonneveld raapt scherven op nadat het project de 'Wei van Brasser' is uitgevoerd (midden). Fragment van de paleogeografische kaart van Noord-Hoüand rond 800 AD (links). De aardewerkvondsten van de vindplaats 'Bleumerweg' (onder). Zie artikel pag. 46 e.v.


Redactioneel Rome is in rep en roer. De voorgenomen restauratie van het Colosseum, beeldbepaler voor het antieke Rome en symbool van de glorie van het Romeinse rijk, heeft felle tegenstand opgeroepen. Om het verval tegen te gaan worden de talloze gaten en spleten in de muren momenteel gedicht. Dat is een doorn in het oog van de Italiaanse afdeling van het Wereld Natuur Fonds. Al die kieren geven namelijk onderdak aan een rijke schakering van vogels, zoals de civetta (een uilensoort), de gheppio (een kleine, rood-grijze valk) en de taccola (een kraai). Al deze gevederde vrienden dreigen hun huisje te verliezen, maar dat is niet het enige bezwaar: ook de restauratie-activiteiten zelf leveren zo'n hoop lawaai op, dat het tere ecosysteem in het amfitheater daar onder te lijden heeft. Het is niet de eerste keer dat het Colosseum geteisterd wordt door gewetenloze historici. Aan het einde van de negentiende eeuw was de bouwvallige ruïne dusdanig overwoekerd met kruiden en planten, dat over de plaatselijke vegetatie zelfs twee boeken werden geschreven. Eén boek telde maar liefst 420 verschillende soorten. Begin twintigste eeuw moest deze groene oase echter plaatsmaken voor historisch verantwoorde restauraties. In één klap waren daarmee alle planten gebrandmerkt met het predikaat 'onkruid'. Als gladiatoren gingen de restaurateurs te keer om deze ongewenste flora tot de laatste wortel uit te roeien.

Wat kunnen we hiervan leren? Op de eerste plaats: het is nooit goed wat je doet. Archeologen kunnen daar over meepraten. Als je een schop in de grond zet, ben je aan het vernielen. Zeker in deze tijd, waar alle collega's de mond vol hebben van conservering, voel je je al bijna schuldig als je denkt aan opgraven. En dan gaat het niet alleen om het bodemarchief. Want wat moet er terecht komen van al die grote en kleine beestjes in de grond, wier ecosysteem bruut overhoop wordt gegooid? Daar wel eens aan gedacht? Een andere les is van puur praktische aard. Blijkbaar doen ruïnes het goed in de natuur. Dat is eigenlijk een beetje vreemd, want een ruïne is een onnatuurlijk element. Maar als het onze systematische vernieling van de natuur een beetje kan compenseren, pleit ik ervoor dat er meer ruïnes moeten komen in Nederland. Ik besef dat dit indruist tegen de vaderlandse traditie om gebouwen zonder functie liefst zo snel mogelijk af te breken. Maar er is een alternatief: we bouwen gewoon een aantal mooie nieuwe ruïnes, die we vervolgens aan hun lot (en de natuur) overlaten. We verzinnen er een mooi woord voor (ecologisch landschapselement, of zoiets), maken er wetten voor en ons schuldgevoel jegens het milieu is weer voor tientallen jaren gesust. En laat ze het Colosseum dan ook maar lekker opknappen. Paul van der Heijden

45


Nabij de monding van het voormalige Oer-U Rob Beentjes en Jan de Koning

Bodemarchief onder de Jonge Duinen

Ajb. 1. Boswachter Kees Zonneveld raapt scherven op nadat het project de 'Wei van Brasser' is uitgevoerd, (foto R.A. Beentjes)

In Westerheem van augustus 1999 werd door Van der Valk e.a. melding gemaakt van aardewerkvondsten in het duingebied bij Scheveningen. Het betrof vondsten die wijzen op het bestaan van bewoningssporen die zijn bedolven door het zand van de Jonge Duinen. Deze sporen komen maar zeer sporadisch aan het licht. Publicaties erover zijn vrij zeldzaam. Dit deel van het Nederlandse bodemarchief is, afgezien van vergraving door o.a. graafwerk ten behoeve van de waterwinning, vermoedelijk relatief intact, goed beschermd en net zo zeer onbekend als fascinerend. Onlangs zijn nieuwe sporen van vroegere nederzettingen aangetroffen in het NoordHollandse kustduingebied. In 1998 zijn in de duinen bij Castricum aardewerkscherven gevonden die nieuw licht werpen op de geologische - en bewoningsgeschiedenis van het kustgebied van Noord-Holland en in het bijzonder het mondingsgebied van het vroegere Oer-IJ-estuarium. Het materiaal werd gevonden na de uitvoering van het natuurontwikkelingsproject 'de Wei van Brasser' in het Noordhollands Duinreservaat. De scherven

stammen uit uiteenlopende perioden: de Vroege Ijzertijd, Midden-IJzertijd, Late-Ijzertijd/Romeinse tijd en de Merovingische tijd (zevende tot begin achtste eeuw). Een grondboring op de plaats van de schervenvondst onthulde een vermoedelijke cultuurlaag en maakte tevens aannemelijk dat de nederzetting op een Oud Duin van ca. 2 m. boven NAP lag. Tevens werden in 1998 en 1999 op ongeveer een kilometer naar het oosten, op een akker aan de duinrand bij Bakkum, onder meer aardewerk uit de Merovingische en Karolingische tijd en fibulae uit de achtste/negende eeuw gevonden. Op deze plaats was al eerder aardewerk aangetroffen, maar hier is nooit over gepubliceerd. Beide vondsten betekenen waardevolle bijdragen aan het 'Frisia-project', dat zich o.a. richt op de historie van het kustgebied in de periode van de Romeinse Tijd tot en met de Vroege Middeleeuwen.1 In deze bijdrage worden allereerst de vondsten van de 'Wei van Brasser' beknopt beschreven. Daarna worden deze vondsten vergeleken met de vondsten die zijn gedaan op drie andere plaatsen in de directe omgeving, waaronder de hiervoor genoemde akker. Vervolgens wordt aangegeven welke nieuwe informatie over de geologie van het gebied deze vondst kan bieden. Tenslotte wordt de mogelijke relatie besproken die er zou kunnen bestaan met de oude, in onbruik geraakte plaatsnaam 'Arem'. Het aardewerk van de 'Wei van Brasser' Tijdens het natuurontwikkelingsproject 'de Wei van Brasser' is door de NV PWN (Waterleidingsbedrijf NoordHolland) de toplaag van een oude akker in de duinen verwijderd, waarna een natuurlijk-ogend reliĂŤf in het duin-

46


Fig. 2. De aardewerkvondsten van de vindplaats 'Wei van Brasser' en de 'Brabantse landbouw'. Schaal 1:4. (Tekening: J. de Koning)

Vindplaats: Bleumerweg: Laat-Merovingisch aardewerk 675/700- 720/750

Karolingisch aardewerk 750-850

10

13

Laatmiddeleeuws aardewerk 1100u

zand is gegraven. Onder meer twee poelen voor amfibieĂŤn zijn gegraven. Ruim een jaar na de uitvoering van dit werk werden de aardewerkscherven gevonden. De scherven zijn aan de oppervlakte verzameld, hetgeen betekent dat niet onomstotelijk vaststaat dat de scherven afkomstig zijn uit een archeologische context op de locatie (zie figuur 1). Toch zijn er goede redenen om aan te nemen dat dit wel het geval is. Ten eerste is het onwaarschijnlijk dat er dergelijk materiaal van elders is aangevoerd en in deze opmerkelijke samenstelling op deze plaats terecht is gekomen, zeker indien men de vondsten vergelijkt met elders in de duinen

gevonden materiaal (dat wel in context werd aangetroffen). Ten tweede maken zowel meldingen over eerder, dieper graafwerk op deze plaats als een grondboring, waarin een (vermoedelijke) cultuurlaag aan het licht kwam,2 het erg aannemelijk dat de scherven uit een diepere bodemlaag op die plaats afkomstig zijn. De scherven, waarvan de belangrijkste zijn afgebeeld in figuur 2, bestaan uit de volgende typen, met daarbij vermeld het aandeel in gewichtspercentage per type: 1. Handgemaakt aardewerk met schelpenmagering (ca. 5%): Vroege Ijzertijd 47


2. Handgemaakt aardewerk met schelpenmagering (ca. 4%): Midden Ijzertijd 3. Handgemaakt aardewerk met organische magering (ca. 26%): Late Ijzertijd/ Romeinse Tijd. 4. Gedraaid aardewerk, Romeins import (een enkele kleine scherf): Romeinse tijd 5. Gedraaid ruwwandig aardewerk (ca. 63%): Laat Merovingische periode (7e, vroege 8e eeuw), waaronder ook 'Walsum'-aardewerk (ca. 15% van deze categorie.) 6. Knikwand-aardewerk met radstempelversiering (een enkele scherf) 7. Handgemaakt, met steengruis-gemagerd vroeg-Middeleeuws (twee kleine scherven)'

Fig. 3. De fragmenten van het Merovingsiche ruwwandige aardewerk. (Foto: R.A. Beentjes)

Ook is sporadisch later Middeleeuws en (sub-)recent materiaal aangetroffen op de vindplaats, maar dit is niet actief verzameld. Het hierboven beschreven materiaal is relatief vers, dat wil zeggen: de breukvlakken zijn nog vrij scherp, weinig afgesleten. Daaruit kan worden opgemaakt dat het materiaal niet van ver is aangevoerd of lang aan het oppervlak heeft gelegen, maar waarschijnlijk bij de recente graafwerkzaamheden uit een oude cultuurlaag aan de oppervlakte is gekomen. Het Romeinse importmateriaal bestaat uit slechts ĂŠĂŠn scherf: een randscherf van een kleine witte karaf, Stuart 107. Bij het inheemse aardewerk zit

een opvallende scherf met geometrische versiering, die we kunnen scharen onder het Ruinen-Wommels-aardewerk zoals beschreven door Taayke bij de typen Gi, G2 of G3.4 Het grootste deel van het materiaal bestaat dus uit ruwwandig aardewerk dat wordt gedateerd tussen ca. 600 en 720. Met name de forse bodemfragmenten (figuur 3) vallen op. Voor het onderzoek naar de bevolkingstoename in de zevende eeuw, direct na de magere vijfde en zesde eeuw, is dit aardewerk extra interessant. Vergelijking met andere vondsten In Noord-Kennemerland is op veel plaatsen aardewerk uit de Late Ijzertijd en de Romeinse tijd gevonden. Ook uit de Merovingische periode zijn o.a. in Limmen, Uitgeest/Dorregeest en Castricum inmiddels diverse vindplaatsen bekend.5 Vergelijking met alle vindplaatsen uit de regio zou te ver voeren. We bespreken hier alleen de drie vindplaatsen die in, of in de directe omgeving van de duinen en in het mondingsgebied van het Oer-IJ liggen. Er zijn drie locaties in de (directe) omgeving van de 'Wei van Brasser' waar eveneens aardewerk gevonden is, die interessant vergelijkingsmateriaal opleveren. Na enkele algemene opmerkingen gaan we in op de volgende vindplaatsen: De 'Brabantse Landbouw', 'de Bleumerweg' en 'Doornduyn'. Als we het aardewerk van 'De Wei van Brasser' - in relatie tot de andere vindplaatsen - bekijken vallen drie zaken direct op. Ten eerste is het percentage Merovingisch aardewerk in verhouding groot, terwijl deze periode elders relatief zeldzaam is. Ten tweede is er naast het Merovingische import-aardewerk nauwelijks handgemaakt, locaal geproduceerd aardewerk aangetroffen. En ten derde is het opvallend dat in het geheel geen materiaal gevonden is dat we als typisch Karolingisch bestempelen, zoals Badorf-aardewerk. De Brabantse Landbouw Begin jaren '50 werden bij graafwerkzaamheden ten behoeve van de water-

48


winning in het Noordhollands Duinreservaat belangwekkende archeologisch vondsten gedaan, die overigens destijds nauwelijks zijn onderzocht. Een intern verslag van het PWN besteedt wel aandacht aan de vondsten, maar van een wetenschappelijke beschouwing is geen sprake. Op een plaats in de buurt van de oude duinboerderij 'De Brabantsche landbouw', bij het graven van een puttenreeks ten noorden van secundair pompstation H (een locatie die we verder met de veldnaam 'de Wildernis' aanduiden) is door amateur-archeoloog D. van Deelen aardewerk gevonden. Het werk van Van Deelen blijkt van grote waarde voor de archeologie van Noord-Holland, want vooral dankzij zijn inzet was er (tot zeer kort geleden) Ăźberhaupt iets bekend over archeologische waarden in dit deel van het kustgebied van de Noord-Hollandse duinen. De Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, wier hulp Van Deelen inriep, stelde destijds vast dat in 'de Wildernis' drie cultuurlagen boven elkaar in de bodem zaten. Er werd namelijk aardewerk aangetroffen uit ten minste een drietal perioden: de twaalfde en dertiende eeuw, Pingsdorf-aardewerk uit de negende en tiende eeuw, en tenslotte uit de (Midden-) Ijzertijd: handgemaakt aardewerk met schelpverschraling. De talrijke bodemsporen op de plaats waar werd gegraven, konden verder niet worden onderzocht, alleen wat vluchtige waarnemingen en wat aardewerkscherven konden worden verzameld.6 In 1962 werd door Van Deelen opnieuw aardewerk verzameld in het duingebied nabij de 'Brabantse Landbouw' in een terrein genaamd 'het Watervlak', iets ten noordwesten van 'de Wildernis'. Bij het graven van de grote hoefijzervormige waterplas werd aardewerk (en botmateriaal) aangetroffen uit de Merovingische, Karolingische en Ottoonse tijd. Tevens werd een overstoven akkerland ontdekt en onderzocht, dat duidelijk vanwege overstuiving in onbruik was geraakt.

Van het overstoven akkerland meende Van Deelen dat het in de Merovingische tijd was gebruikt, vermoedelijk blijkens het scherfmateriaal dat hij in de bouwvoor had gevonden.7 De Bleumerweg (figuur 4) In Noord-Bakkum, direct ten westen van de spoorlijn van Castricum richting Heiloo en Alkmaar op de grens met Limmen, ligt een grasland, dat onlangs werd geploegd voor de maĂŻsteelt. Na een paar regenbuien konden op deze akker de laatste jaren veel scherven (en enkele metalen voorwerpen) worden verzameld. Het materiaal dateert uit diverse perioden, maar afgezien van het (sub)recente materiaal zijn de vondsten uit de Vroege Middeleeuwen (de Karolingische, maar vooral de Merovingische tijd) in de meerderheid. Het Merovingische import-aardewerk bestaat uit ruwwandig aardewerk. In tegenstelling tot de 'Wei van Brasser' vinden we aan de Bleumerweg wel flink wat kogelpot-aardewerk. Met name de vroege vormen worden gevonden (met ronde, vrij rechtopstaande rand en magering met scherpe fijne steentjes). Het Karolingische materiaal bestaat uit 'bolpotten' en vooral veel Badorf-aardewerk. Deze vindplaats is, in tegenstelling tot de hiervoor genoemde vindplaatsen, niet gelegen op een Oud Duin, maar op een stroomrug in het voormalige Oer-I J. De vindplaats is niet, of slechts in geringe mate overdekt met (Jong) Duinzand. Doornduyn In de jaren zestig werd in Noord-Bakkum een duin afgezand voor het aanleggen van een kunstduin rond een landhuis en tegelijk voor het maken van een nieuw stuk bollenland. De locatie ligt een kilometer ten noorden van de locatie aan de Bleumerweg. Bij deze afzanding is geen echt archeologisch onderzoek gedaan. Er is uitsluitend aardewerk verzameld door belangstellenden die min of meer toevallig bij het graafwerk aanwezig waren. Dit aar49


Fig. 4. De aardewerkvondsten van de vindplaats 'Bleumerweg'. Schaal 1:4. (Tek. J. de Koning)

Vindplaats: Wei van Brasser Midden Ijzertijd tot 400 BC

T Late Uzertijd toto AD

T 'T Merovingisch aardewerk 60010

11

t|

12

l"

\ 17

19

20

22

Vindplaats: Brabantse Landbouw (Van Deelen 1963) Voorbeelden 7e eeuws ruwwandig Merovingisch aardewerk

i1 cm

dewerk bestaat uit een grote collectie inheems, handgemaakt aardewerk uit de Late Ijzertijd en de Romeinse tijd, gedraaid 'blauwgrijs' aardewerk uit de (Laat-) Romeinse tijd en uit kogelpotaardewerk uit de Karolongische tijd. Zoeken met detectoren door leden van de Werkgroep Oud Castricum leverde naast Romeinse munten o.a. achtste/negende eeuwse Angelsaksische sceatta's uit Northumbria op. Deze vindplaats is (vermoedelijk) net 50

als de vindplaatsen 'de Brabantse Landbouw' en de 'Wei van Brasser' gelegen op een Oud Duin. Het is haast overbodig te zeggen dat het te betreuren valt dat de vindplaatsen 'de Bleumerweg' en 'Doornduyn' door landbouwwerkzaamheden ten minste zwaar beschadigd zijn geraakt, gezien hun archeologische waarden.

Nieuwe inzichten in de geologie De vorming van de Jonge Duinen vanaf de Middeleeuwen heeft ervoor ge-


zorgd dat een gebied dat in de periode daarvoor druk bewoond moet zijn geweest, vrijwel aan onze waarneming is onttrokken. Slechts incidenteel ontstaan er 'kijkgaatjes' (zoals bij het graafwerk van de 'Wei van Brasser'), waardoor we meer te weten kunnen komen over het daaronder gelegen gebied van Oude Duinen en de stroomwallen in het mondingsgebied van het Oer-IJ. De bekende publicaties in o.a. Westerheem van Zagwijn tonen aan dat tot voor kort werd aangenomen dat de monding van het Oer-IJ bij Egmond lag. Het is echter niet zeker dat die monding (uitsluitend) daar lag. Verder onderzoek naar de geologie en bewoningssporen zou antwoord moeten geven op de vele vragen die er nog zijn. Waar en hoe het Oer-IJ in de zee mondde, hoe lang er zee-invloed was in het achterliggende gebied, waar stroomwallen lagen en waar bewoning was, is grotendeels onbekend. Ook het effect van de grootschalige verstuivingen in het duingebied vanaf de tiende

eeuw op de bevolkingsontwikkeling in het achterliggende veengebied is goeddeels onbekend. Er is veel te zeggen voor gedegen onderzoek naar de geologie van het NoordHollandse duingebied, met name wanneer er ten behoeve van hetzij natuurontwikkeling, hetzij waterwinactiviteiten, gegraven wordt in dit gebied. Een schim van Arem? Uiteraard was er wel al iets bekend over mogelijke vroegere bewoning van het kustgebied op de plaats van de huidige Jonge Duinen bij Castricum. Zoals sommigen proberen de naam van het (west-) Castricumse buurtschap 'Kleibroek' in verband te brengen met de vondsten van 'de Brabantse Landbouw', zo kan gepoogd worden een verband aannemelijk te maken tussen de vondsten van de 'Wei van Brasser' en de oude, in onbruik geraakte plaatsnaam 'Arem'. In het tijdschrift 'Naamkunde' vertelt plaatsnaamdeskundige Rob Rentenaar een Fig. 5. Fragment van de paleogeografische kaart van NoordHolland rond 800 AD, met daarop aangegeven de in de tekst genoemde vindplaatsen.

Bakkum Wei van Brasser

Doorndi

Castricui

Watervlak

1100

Legenda Oude duinen, verondersteld Oude duinen, meestal op veen of klei

Waterloop

Oude duinen, strandwallen

Vroegmiddeteeuwse nederzetting (Merovingisch, Karolingisch)

Binnendella-afzettmgen (Oer-M), relatief hooggelegen

losse vondst

51


deel van de historie van het buurtschap 'Arem', in zijn artikel 'Topografische structuur en toponomische ontwikkelingen in middeleeuws Egmond':8 "[Arem] wordt verschillende keren in de bronnen genoemd. Zowel de graaf als particulieren schonken er grond aan het klooster Egmond. In de manier waarop aan de abdij geschonken goederen gelokaliseerd worden onderscheidt Arem zich niet van andere nederzettingen in dit gebied. Ook wat naam betreft steekt Arem niet tegen zijn omgeving af.'(...) Waarschijnlijk hebben we met een 'heem'-naam, samengesteld met 'haru' ('zandige heuvelrug') te doen." Als we de in de eerste paragraaf genoemde grondboring op de locatie 'Wei van Brasser' bestuderen, dan zien we meteen boven de (vermoedelijke) cultuurlaag een sterk humeus 'vernattingslaagje' op de top van het oude duin. Vermoedelijk is dit het restant van een moerasachtige vegetatie die een kenmerk is voor het drangwater uit naderend stuifduin, dat de nederzeting zou hebben bedekt met stuifzand. Rentenaar vervolgt verderop in het artikel: "We hebben nu gezien dat Arem zich zowel qua structuur als qua naam in de vroege Middeleeuwen niet wezenlijk van zijn omgeving onderscheidde. Is het dan niet het waarschijnlijkst dat het ook anderszins als nederzetting het meest op de omringende plaatsen leek? De verschillen ontstonden pas later, in de loop van de elfde of twaalfde eeuw. Waarschijnlijk lag de woonkern Arem ten zuiden van het oorspronkelijke Egmond, ten zuidwesten van Hallem, dat later Egmond zou heten, en ten noordwesten van Bakkum. Door de overstuivingen, die eerder ter sprake gekomen zijn, begon deze nederzetting aangetast te raken. De bouwlanden werden langzamerhand opgegeven en de bevolking vestigde zich in oostelijker gelegen plaatsen. Dit proces heeft nog tot na de twaalfde eeuw voortgeduurd. Terwijl Rinnegom, Egmond en Bakkum zich ontwikkelden, ging Arem steeds meer achteruit."

52

Hoewel de locatie die door Rentenaar wordt genoemd opmerkelijkerwijs samenvalt met de 'Wei van Brasser', is het noemenswaardig dat er tussen de de vroege achtste eeuw en de eerste schriftelijke vermelding van Arem zo'n 300 jaar gaapt. Is het materiaal van de 'Wei van Brasser' dus toch geen schim van Arem, maar heeft er verder oostelijk een buurtschap gelegen dat deze naam droeg? "De grens tussen Egmond en het ten zuiden daarvan gelegen Bakkum lag nu duidelijk vast. Dit had wel tot gevolg dat de naam Arem geheel buiten gebruik raakte. De gronden van deze nederzetting die nog niet overstoven waren, werden voortaan respectievelijk tot de banne Bakkum of de banne Egmond gerekend." Wie weet treedt Arem ooit geheel uit de duisternis van het verleden, bijvoorbeeld wanneer nieuw graafwerk in de duinen structureel gevolgd gaat worden door geologen en archeologen. Noten 1 Zie: Heidinga, A. Frisia in thefirst Millenium. An outline. 2 Bosman, W, Boring ' Wei van Brasser' (20 februari 1999). 3 Determinatie door A. Bosman en J. de Koning, IPP/Amsterdams Archeologisch Centrum, UvA. 4 Taayke, E., 1997. Die einheimische Keramik der nรถrdlichen Niederlande, 600

v. Chr.fats300n. Chr. Groningen. 5 Zie o.a. M. van Raaij, 1992: Pagelaan en Zuidkerklaan. In: Archeologische Kroniek van Noord-Holland 1991, p. 338-339; M. van Raaij, 1993. Limmen: Zuidkerklaan I en II. In: Archeologische Kroniek van Noord-Holland 1992, p. 315-320; J.C.

Besteman, 1990, Uitgeest. In: Archeologische kroniek van Holland over

1989,1 Noord-Holland, Holland 22, p. 324-329; Hagers en Sier, 1999. Castricum-Oosterbuurt: bewoningssporen uit de Romeinse tijd en Middeleeuwen, Rapportage Archeologische Monumentenzorg 53. 6 Deelen, D. van, 1954. 'Bij de oude nederzetting te Castricum', Westerheem 3, 1954. 7 Deelen, D. van, 'Middeleeuws akkerland onder de Castricummer duinen, Westerheem. 8 Rentenaar, R. 1996. In: 'Naamkunde'.


Onderzoek op de Wolfsdarm Wim Tuijn en Peter Vissers Het terrein, bekend onder het toponiem De Wolfsdarm, ligt ten zuiden van Winssen, gemeente Beuningen. De Wolfsdarm maakt deel uit van een gebied van 240 hectare dat in de plannen door Geertjesgolf B.V., een conglomeraat van zandwinmaatschappijen, zal worden ontzand. Na een eerder bezoek in 1996 heeft op donderdag 31 december 1998 een vijftal leden van onze afdeling het terrein verkend door middel van oppervlaktekartering. Wat doet een groep van AWN-afdeling 16 op een archeologisch monument, want dat is immers de status van De Wolfsdarm? In principe voer je op een dergelijk terrein geen activiteiten uit. Punt. Maar als door te diep ploegen voortdurend potscherven en andere archeologisch interessante zaken naar boven gebracht worden, lijkt het geen verwerpelijk idee dit materiaal te verzamelen. Eind december lag het hele veld bezaaid met scherven. In korte tijd verzamelden we er honderden. Daarnaast stukken natuursteen en ander materiaal. Opvallend daarbij is dat de Romeinse keramiek die we konden verzamelen in het algemeen sterk verweerd is. Voor het prehistorisch aardewerk geldt dit laatste in veel mindere

mate. Het kenmerkt zich juist door scherpe hoeken en verse breuken. De verklaring hiervoor is waarschijnlijk dat de bewerker van het land bij het (te diep) ploegen een oude cultuurlaag heeft aangesneden en aan de oppervlakte gebracht. Zo komen bewoningssporen van de Vroege Ijzertijd tot en met de derde eeuw na Chr. aan het daglicht. In het hiernavolgende zijn de vondsten in schema gebracht. De vondsten van het bezoek in 1996 zijn erin verwerkt. Ter afsluiting volgen een interpretatie en enkele conclusies. De verhouding tussen besmeten en onbesmeten aardewerk is omgekeerd aan de percentages die gelden gedurende het laatste deel van de Vroege Ijzertijd en de fasen E, G en H van de Midden Ijzertijd in het schema van Van den Broeke.1 Dit model is hier echter niet zonder meer toepasbaar. Op de Wolfsdarm is in ieder geval geen sprake van een gesloten vondstgroep. Kiezelmagering Een speciale groep keramiek is buiten de telling gebleven. Het gaat om met kiezelbrokjes gemagerde keramiek, reducerend dan wel oxyderend gebak-

Wandafwerking van het ijzertijdaardewerk van de Wolfsdarm Wandafwerking

Wandfragm. Randfragm.

Ruwwandig Besmeten Gladwandig Niet te bepalen Totaal

167 314 236 49 717

Bodems

170

3 10

135 49 148

Totaal

324 37i 49

914

Verhouding besmeten - onbesmeten aardewerk Besmeten fragm. 324 37.5%

Gladwandige + ruwwandige fragm. 54i 62,5%

Totaal 865 100%

53


Wandversiering van het ijzertijdaardewerk van de Wolfsdarm

Kamstreek Nagel-/spatelindrukken Verticale banen Groeven/banen/lijnen Totaal

N

%

20

64

3

10

1

3 23

7 31

100

Versiering komt voor op 33 wandscherven. Dat is op 4,3% van alle wandfragmenten. Randversiering van het ijzertijdaardewerk van de Wolfsdarm Wandafwerking

N

Ruwwandig Besmeten Gladwandig Totaal

3 3 7 J 3

Nagelindr. bovenop

Golfrand

1

2

3 7

Randversiering is aangetroffen op 33 (= 8,8%^) van de 148 randfragmenten.

Ajb. 1. Wrijfstenen uit Winssen, schaal 1: 2. (Tekening: A. van Bergen)

54

ken: 8 wandfragmenten zijn besmeten, 6 wandfragmenten uit deze groep zijn ruwwandig, 7 wandfragmenten zijn gladwandig. Mageren met geklopte kiezel is een traditie uit de Midden Bronstijd. Het aardewerk uit de Midden Bronstijd is echter vaak dikwandig en geheel oxyderend doorbakken. Op de Wolfsdarm hebben we te maken met besmeten aardewerk, met oxyderend ĂŠn met reducerend gebakken keramiek. Een aardewerkfragment hoort duidelijk thuis in het Neolithicum c.q. de Vlaardingencultuur. De scherf is zwaar gemagerd met geklopte kiezel. Kustaardewerk, slingerkogels e.d. Zeven fragmenten van het aardewerk behoren tot het kustaardewerk, i.c. de zogeheten zoutgootjes. Datering: Vroege Ijzertijd. Een fragment behoort tot een zoutpotje: Midden Ijzertijd. Onder de vondsten bevinden zich ook twee weefgewichten (of spanners) en twee slingerkogels: een compleet exemplaar en een fragment. Vier smeedslakken, dertien fragmenten van huttenleem (waarvan een stuk afkomstig van een vuurbok), een afgezaagd en aangepunt pijpbeen, een kleikopje en een zachte slak vormen eveneens bewijsmateriaal voor menselijke activiteiten ter plaatse. Een draadfibula met bandvormige beugel (eerste eeuw na Chr.) en een spinsteentje gemaakt van een potscherf (afb. 2) doen dat ook. Verder lagen er op de akker negen stukken tefriet, waaronder een stuk van 12 x 13 cm en een plat stuk met een diameter van twaalf cm. Het fragment Grauwacke en de twee kwartsieten kunnen als bouwmateriaal hebben gediend. Eveneens hebben we drie slijpstenen gevonden, een zandstenen ei, twee stukken leisteen, een gespleten kiezel en een stuk ijzererts. Bijzonder zijn twee lichtgrijze wrijf- of hamerstenen van kwartsitische zandsteen. Een exemplaar meet acht cm in het vierkant (afb.i).


Romeins aardewerk en Vroege Middeleeuwen Het Romeinse aardewerk is aanwezig in de vorm van fragmenten terra sigillata, terra nigra, geverfde waar en stukken dolium (voorraadvat). Het ruwwandig materiaal bestaat uit 47 fragmenten, waaronder een dekselfragment van Holdeurnse waar. Van de ruwwandige randfragmenten konden er diverse in tijd geplaatst worden. 32 exemplaren hebben een naar binnen verdikte rand waaronder 1 x Gose 484, midden II en 1 x Gose 487, eind Il/begin III. Vijf ruwwandige randfragmenten hebben een dekselgeul (1 x Gose 506, 3e kwart II), vier van de ruwwandige randfragmenten hebben een horizontale rand (1 x Gose 503, ie helft II). Daarnaast is er één randfragment van een wrijfschaal aanwezig (type Stuart 149?, zo ja dan valt de datering tussen AD 40 -120). Ook oren werden op de Wolfsdarm opgeraapt: twee eenledige, drie tweeledige en één stuk van een drieledig oor. Gladwandig materiaal is aanwezig in de vorm van 19 fragmenten, waarvan één fragment van een kruikamfoor met rillen (type Brunsting 22, AD 50 - 180) en twee bodemfragmenten (1 x type Gose 384, UIA). Drie fragmenten Mayener waar en een wandfragment ruwwandige Ubbergense waar (ca. AD 700) vormen de component vroege middeleeuwen.

ken, dunwandige wandscherven horen ook thuis in de Midden Ijzertijd. De wanden met kniksporen van trechterhalspotten kunnen in de Vroege zowel als in de Midden Ijzertijd worden geplaatst.4 De late ijzertijd/inheems Romeinse tijd laat zich vertegenwoordigen door een tweetal golfranden, door randfragmenten van bolle, tweeledige potjes, door met zand gemagerd aardewerk en door drie randfragmenten met dakrandlip. In de Romeinse tijd zet de bewoning zich verder voort. In het Romeinse aardewerk zijn de eerste tot en met de derde eeuw aanwezig. De Vroege Middeleeuwen zijn minder duidelijk aanwezig, slechts enkele scherven zijn in deze periode te plaatsen.

Interpretatie Een deel van de inheemse keramiek, en zo de bewoning van de Wolfsdarm, is te plaatsen in de Vroege Ijzertijd. We hebben voor deze datering zelfs de beschikking over enkele gidsartefacten: drie haakranden en zeven fragmenten die eens deel uitmaakten van een of meer zoutgootjes.2 De randen die afkomstig zijn van Harpstedt-potten en een gepolijste scherf met verticale banen horen eveneens thuis in de Vroege Ijzertijd. De Midden Ijzertijd is onmiskenbaar aanwezig via een scherf die hoort bij een zoutpotje.3 De randen van de Marne-schaaltjes en de prachtig gepolijste, reducerend gebak-

Wandversiering 31 wandfragmenten van de inheemse keramiek hebben versiering. Kamstreekversiering, waaronder kriskras, is daarbij het sterkst vertegenwoordigd (2ox). Kamstreekversiering domineert in de laatste fase van de Vroege Ijzertijd en in het begin en midden van de Midden Ijzertijd. In de (Vroeg-)Romeinse tijd komt deze manier van decoreren opnieuw in zwang.5 De scherven met kamstreekversiering hebben verse breuken, komen uit een dieper liggende laag dan de Romeinse keramiek. Dit niet-verspoelde aardewerk plaatsen we daarom in de Vroege en Midden Ijzertijd. De keramiek die in

Aft). 2. Fibula en spinklosje uit Winssen, schaal 1:1. (Tekening A. van Bergen)

55


verband gebracht kan worden met de Romeinse tijd is op dit terrein in het algemeen sterk verspoeld. Niet in dat beeld passen de drie randfragmenten met dakrandlip. Ze zijn in behoorlijk goede conditie. We mogen ze dateren in de vroeg-Romeinse tijd.6

allerlei aardewerkfragmenten naar het oppervlak zijn gebracht. Op een deel van het terrein tekende zich zelfs een duidelijk zichtbare bruine baan af. Misschien ligt hier een taak voor de Gelderse provinciaal archeoloog. Noten

Conclusies Vuursteen en keramiek uit Neolithicum of Midden Bronstijd hebben we, met uitzondering van één scherf behorend tot de Vlaardingencultuur, niet aangetroffen; wél met kwarts gemagerd aardewerk dat volgens ons in dit geval thuishoort in de Ijzertijd. Vanaf de Vroege Ijzertijd tot en met de derde eeuw na Chr. is er bewoning op de Wolfsdarm. Voor de Vroege en Midden Ijzertijd beschikken we op dit terrein over een aantal interessante gidsartefacten, resp. haakranden, stukken van zoutgootjes en een fragment van een zoutpotje. Bewoningssporen uit de Late Ijzertijd zijn schaars in vergelijking met die uit de Vroege en Midden Ijzertijd. Het Romeinse aardewerk op de Wolfsdarm is sterk verweerd. Gelukkig lijkt de Wolfsdarm als archeologisch monument enigszins ontzien te worden bij de geplande zandwinningsactiviteiten. De huidige gebruiker van het terrein doet dat absoluut niet. In het voorjaar van 1999 heeft hij opnieuw zo diep geploegd dat

Van den Broeke 1987, p.32 cfr. Van den Broeke 1987, P36/37 Van den Broeke 1987, p.37 Van den Broeke 1987, p.32 ibid. cfr. Tuijn en Vissers 1998, 228 Literatuur Broeke, P.W. van den, 1987. De dateringsmiddelen voor de ijzertijd van ZuidNederland, in: Sanden, W.A.B, van der, en P.W. van den Broeke (red.), 1987, 23-43. Brunsting, H., 1937. Hetgrajveld onder Hees bij Nijmegen. Amsterdam. Gose, E., 1950. Gefatëtypen der römischen Keramik im Rheinland, Beiheft Bonner Jahrbücher 1. Kevelaer. Sanden, W.A.B, van der, en P.W. van den Broeke (red.), 1987. Getekend Zand. Tien jaar archeologisch onderzoek in Oss- Ussen.

Waalre. Stuart, P., 1963. Gewoon aardewerk uit de Romeinse legerplaats en de bijbehorende grafvelden te Nijmegen, OML 43, suppl. (herdruk: Beschrijving van de verzamelingen in het Rijksmuseum G.M. Kam te Nijmegen, VI, 1977) Tuijn, W. en P. Vissers, 1998. Een inheems-Romeinse nederzetting in de Afferdensche en Deestsche Waarden, in: Westerheem 47, 5, 226-235.

Reizen prehistorische kunst:

Algerije, Libië, Marokko, Tsjaad Ook diverse programma's in:

Europa, o.a. Spanje (Altamira) en Frankrijk Bel voor meer informatie: 043-3616193

56


Boven het maaiveld VOC 'Amsterdam' Eind oktober 1999 namen vier leden van de Werkgroep Onderwaterarcheologie Oostelijk Rivierengebied, regio Zuidoost, LWAOW, deel aan werkzaamheden ten behoeve van het VOCschip de 'Amsterdam'. Dit schip is in 1749 gestrand op de kust nabij Hastings (Engeland) op zijn eerste reis naar de 'Oost'. Nadat 't een zandbank geraakt had, verloor het zijn roer en kwam ten anker in Pevensey Bay. Gezagvoerder Kapitein Klump besloot zover mogelijk het strand op te zeilen om zodoende schip, lading en opvarenden te kunnen redden. De meeste opvarenden konden ongedeerd van boord komen en de lading van 28 kisten met zilveren baren werd gered. Het bergen van de overige goederen en uitrusting aan boord mislukte na een aantal pogingen. In korte tijd zakte de 'Amsterdam' diep in het zand weg. Licht hellend over bakboord ligt hij nu nog steeds in de branding. Onder het zand steekt nog ongeveer 8 meter van de onbeschadigde en volledig gevulde scheepsromp. Tijdens laag laagwater (spring), vier keer per jaar, valt de wrakplaats droog en zijn de uiteinden van de spanten zichtbaar. Begin jaren tachtig is er onder auspiciĂŤn van de Stichting VOC-schip Amsterdam een uitgebreid onderzoek gestart naar dit midden-i8e-eeuwse scheepswrak, dat als het best bewaarde exemplaar van de tot nu toe teruggevonden VOC-schepen beschouwd kan worden. Het dateert uit een historisch belangrijke periode waarin het bedrijf van de VOC tal van moderniseringen onderging. Behalve studie in de archieven zijn er ook enkele grootschalige onderwaterarcheologische opgravingscampagnes georganiseerd die een schat aan archeologische vondsten opleverden. Door omstandigheden zijn de werkzaamheden op de 'Amsterdam'

de laatste jaren op een laag pitje komen staan. De stichting zoekt nog steeds naar oplossingen om de 'Amsterdam' te behouden en verder te onderzoeken. De situatie is nijpend, aangezien door stroming en branding voordurend delen van de scheepsromp en van vondsten binnenin het schip wegspoelen. Daarom zijn er plannen ontwikkeld om het schip in zijn geheel te bergen, over te brengen naar Nederland en hier verder onder water op te graven.

Foto genomen m.b.v. een vlieger. Wrak van de 'Amsterdam' met daaromheen de kojferdam en ijzeren balken. Rechtsboven het wrak, de plaats waar het duikplatform stond.

Duikers van de Woor op de wrakplaats 'Amsterdam' in afwachting van het lage water.

57


ker, werden de zeven zware balken, tijdens het laagwater tij, losgebrand en verwijderd. Eveneens werd de boeg van de 'Amsterdam', die het verst uit het zand stak, 'ingepakt' met een doorlatend zeildoek en vastgezet met zandzakken. Hierbij werden we geholpen door studenten maritieme archeologie van de universiteit van Southampton. Na de najaars- en winterstormen zal bekeken worden of deze manier van conservering een kans van slagen heeft of niet. J. van den Besselaar

H.J.E. van Beuningen Prijs 2000

De contouren van de 'Amsterdam' bij zeer laag tij.

Tijdens de opgravingscampagnes in de jaren tachtig is er een lage damwand om het achterschip geplaatst en bovenop de damwand werden ijzeren balken bevestigd voor o.a. het inmeten van het wrak. Naast de damwand verrees een duikplatform. De laatste resten van het platform zijn in 1996 verwijderd omdat ze mogelijk een gevaar voor de scheepvaart en visserij opleverden. Ook hier was een aantal leden van de WOOR bij betrokken. In augustus '99 werd vanuit Engelse hoek geopperd dat de bescherming van de 'Amsterdam' gevaar liep door de ijzeren balken over het wrak. Deze zouden de zandafzetting op het wrak bemoeilijken en de mogelijkheid bestond dat balken zouden breken en het wrak beschadigen. Door de stichting VOC schip 'Amsterdam' ,werd actie gepland om van 23 tot 26 oktober 1999 de balken te verwijderen. Eveneens zou een proef gedaan worden met doek of zeil om die delen die uit het zand staken 'in te pakken' en zo verdere aantasting tegen te gaan. Onder extreme omstandigheden, hevige stormen, zware regenval in het don-

58

De Stichting Het Nederlandse Gebruiksvoorwerp heeft in 1991 ter aanmoediging van beginnende onderzoekers de H.J.E. van Beuningen Prijs ingesteld als een hommage aan haar oprichter. De prijs bestaat uit een bedrag van ƒ 2000 en een oorkonde, en wordt namens de Stichting eens per drie jaar uitgereikt tijdens de jaardag van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici. De H.J.E. van Beuningen Prijs kan worden toegekend aan publicaties in de vorm van boeken, dissertaties en artikelen alsmede aan doctoraalscripties, die betrekking hebben op pré-industriële gebruiksvoorwerpen in de meest ruime zin. Naast kunsthistorische komen ook (cultuur)historische en archeologische studies in aanmerking, mits het pré-industriële gebruiksvoorwerp centraal staat. Zij dienen aan algemeen geldende wetenschappelijke eisen te voldoen en te getuigen van oorspronkelijkheid. Onderzoekers tot de leeftijd van 35 jaar kunnen voor de prijs in aanmerking komen. Voor de prijs, die in november 2000 wordt uitgereikt, kunnen publicaties en doctoraalscirpties worden ingezonden die verschenen zijn - of in het geval van scripties ingediend zijn - in de periode van 1 mei 1997 tot 1 mei 2000. De jury is gemachtigd om pu-


blicaties die niet door de auteurs werden ingezonden, toch bij de beoordeling te betrekken. Tevens staat zij open voor suggesties van derden.

een 'motte'. Mogelijk het oudste kasteel in Schalkwijk(l). Een tweede kasteel, waarvan de resten reeds eerder gevonden werden, bevond zich elders en werd pas na 1325 gebouwd.1

Kandidaten kunnen worden voorgedragen tot i juni 2000. Hierbij dient een curriculum, alsmede een exemplaar/fotokopie van de te beoordelen publicatie(s) ingestuurd te worden naar:

Beschrijving van de gevonden bakstenen

Stichting Het Nederlandse Gebruiksvoorwerp Drs. Alexandra van Dongen p/a Museum Boijmans Van Beuningen Postbus 2277 3000 CG Rotterdam

Bakstenen van een uitzonderlijk formaat gevonden in Schalkwijk (gemeente Houten, Utrecht) In een pas gegraven sloot, gelegen aan de Terwijkseweg te Schalkwijk (gemeente Houten) werd mijn aandacht getrokken door enkele grote baksteenfragmenten die 'in situ' in de wand van de sloot op één lijn lagen. De kraanmachinist had zich er letterlijk doorheen gegraven. De weggegraven grond, met fragmenten van de bakstenen, lag verspreid op het naastgelegen weiland. Ik heb getracht alle baksteenfragmenten te verzamelen. Op dezelfde lijn in de eerder genoemde sloot, waar de bakstenen lagen, trof ik ook dierlijk bot, maalsteenfragmenten en enkele twaalfde-eeuwse aardewerkscherfjes aan. Ik heb de vondst direct gemeld aan onze provinciaal archeoloog Karen van der Graaf, die de dag daarop haar assistent Ton van Rooijen zond om alles op een verantwoorde manier te fotograferen en in te tekenen. Ook hij was erg verheugd over deze unieke vondst. Hij stelde vast, dat hier wel eens sprake zou kunnen zijn van een doorsnijding van een gedempte grote gracht om een bewoningsplek. Voor mij was dat weer aanleiding om te denken aan

Er zijn twee gave complete exemplaren en één gebroken baksteen verzameld. Van deze bakstenen kon het formaat worden vastgesteld op 33,5 x 17 x 7,5 cm. Daarnaast zijn van vergelijkbare bakstenen een dertiental fragmenten gevonden. De bakstenen zijn 'zachtgebakken', zodat ze, wanneer men er langs strijkt met de hand, afgeven. Mogelijk zijn ze eigenlijk slecht doorbakken en mede daarom apart gelegd. Wie zal het weten? Slechts twee fragmenten hebben een 'hardgebakken laagje', dat niet afgeeft. Ook die zijn tot hetzelfde formaat te herleiden. De 'zachtgebakken' stenen waren zeker niet geschikt om als fundering (dus onder de waterspiegel gelegen) te fungeren. Het is nog niet duidelijk waar de gebruikte klei vandaan kwam.2 De steenbakker heeft getracht om de klei zo goed mogelijk te mengen.3 De diverse kleuren baksteen, variërend van donker- tot heel lichtrood en tegen bijna geel aan (een gebroken exemplaar laat dat goed zien!) zou ook wel eens kunnen verwijzen naar een steenbakkerij even ten westen van de stad Utrecht (prope muros).4 Maar de gedachte gaat in de eerste instantie uit naar een productieplaats van heel dichtbij.

Wie had deze bakstenen nodig?

Schalkwijk bestaat reeds in de twaalfde eeuw. In 1128 wordt de plaats voor het eerst genoemd.5 In 1136 wordt Schalkwijk (Salckwich) wederom genoemd, nu betreffende de schenking van een hoeve land van een zekere Gozewijn aan het klooster Rolduc.6 Gozewijns vader werd in 1139 bisschop van Utrecht.7 Schalkwijk kende ook ridders, lokale heren en zelfs een burggraaf.8 Het ligt voor de hand, dat zij, zodra het mogelijk was, een versterking (bijv. een motte) of zelfs een stenen huis lie59


ten bouwen. Dat moet reeds vóór 1250 zijn gebeurd, want in dat jaar schenkt een ridder Arnoud zijn kasteel bij Schalkwijk met acht morgen land ten behoeve van de graaf van Gelre aan Gozewijn van Rossum.9 De bakstenen kunnen dus zijn aangekocht voor het kasteel van Ridder Arnoud. Misschien ook was het diens vader, die dichtbij het kasteel een steenbakkerij liet bouwen.10

Datering van de bakstenen In het algemeen gaat men er van uit dat de herontdekking van de baksteen ligt tussen 1140 en 1160.11 Bij graafwerkzaamheden in de stad Utrecht trof men resten aan van de kerk van St.Marie, die bij de opstand van 1159 tegen de bisschop is verwoest. Deze kerk was gebouwd met natuursteen (tufsteen). Na de verwoesting heeft men bij de herbouw gebakken stenen van een zelfde formaat gebruikt. Men gebruikte toen het formaat: 31,5 x 15,5 x 10,5 cm. Een formaat dat overeenkomt met de bakstenen van de Salvatorkerk in Brugge uit 1220 (31,5/33 x 14/15 x 8,5/9,5 c m ) - d e Burcht Leiden uit 1210 (31/33 x 15/16 x 9 cm) en de burcht Kuinre uit 1200? (32x15 X7/8 cm).'3 De bakstenen uit Schalkwijk zijn groter en daarom - zo mogen we aannemen - ouder.r3 Alles wijst er nu op, dat de gevonden stenen gebakken zijn tussen 1175 en 1200 en kort daarop zijn gebruikt bij de bouw van een motte of kasteel. Wie het beter weet mag het zeggen! F.H. Landzaat Wickenburgselaan 34 3998 JX Schalkwijk

60

Noten 1 Olde Meierink e.a. 1995, 405-409. 2 In het algemeen bouwde men voor de tijd die nodig was een steenoven (loegenoven of windoven) naast het te bouwen kasteel. Voorbeelden zijn bekend als bij het kasteel 't Goy (Keijzer 1973), Wijk bij Duurstede (Hollestelle 1974 en krantenartikel Utrechts Nieuwsblad 21.8.1985 "Kasteel Duurstede weer open na 'n ingrijpende restauratie"). Het naast het kasteel Te Amerongen gelegen stuk grond heet thans nog steenovenwei. 3 Hollestelle 1961, 95-99. 4 Hollestelle 1961,112 en Arntz 1954, 23-38. 5 Olde Meierink e.a. 1995, 405-409. 6 Heijmink Liesert 1979, 15. 7 Augustus en Jamar 1995. 8 Buitelaar 1993, 63. 9 Olde Meirink e.a.1995, 405. 10 Hollestelle 1961, 77; Mulder 1949, 59 en Amerongen Bulletin 1994, 29. 11 Krantenartikel Utrechts Nieuwsblad 29.3.1971 "Werkgroep doet vondst in Ve[D Bouwput". 12 Hollestelle 1961, 77 13 Hollestelle 1961,12-22 en Krantenartikel Utrechts Nieuwsblad 29.3.1971 "Werkgroep doet vondst in Ve[D Bouwput: "Muur uit 12e eeuw gevonden". Literatuur Amerongen Bulletin voorjaar 2994. Uitgave St. Vrienden Kasteel Amerongen. Arntz W.J.A., 1954. Tijdstip en plaats van ontstaan van onze middeleeuwse baksteen, Bulletin van de Kon. Ned. Oudh. Bond 6e serie jrg.7. Augustus L. en J.T.J. Jamar, 1995. Annales Rodenses Kroniek van Kloosterrade.

Maastricht. Buitelaar A.L.P., 1993. De Stichtse ministerialiteit en de ontginningen in de Utrechtse Vechtstreek. Hilversum. Heijmink Liesert, 1779. Schalkwijk, de geschiedenis van een stichts dorp. Groningen. Hollestelle J., 1961. De steenbakkerij in de Nederlanden tot omstreeks 3560. Assen. Hollestelle J., 1974. Soil-Marks of Late Medieval Brick Clamps at Wijk bij Duurstede. BROB XXIV. Keijzer, L.M.J. de, 1973. Spiegel Historiael jrg.8. nr. 1, 45-50. Mulder A.W.J., 1949. Het kasteel Amerongen en zijn bewoners. Maastricht. olde Meierink, B. e.a., 1995. Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht. Utrecht.


Kort archeologisch nieuws Zoetermeer iooo jaar oud Volgens de Archeologische Werkgroep Zoetermeer bestaat deze stad al iooo jaar. Dat zijn de conclusies na de vondst van twee daliegaten, grote middeleeuwse kuilen om klei te delven. In één van de gaten is een houten paal gevonden, mogelijk afkomstig van een boerderij. De paal is door middel van koolstofdatering aan de RUG gedateerd op 980 na Chr. Overigens zijn de twee daliegaten het enige dat van oud-Zoetermeer is teruggevonden. Met het uitdijen van het Zoetermeerse Meer is het dorp volgens de AWZ door het water verzwolgen. Persbericht,

Romeinse kelder in Bemelen Archeologen hebben maandag tussen Scharn en Bemelen restanten van een kelder uit de Romeinse tijd blootgelegd. De kelder heeft deel uitgemaakt van een bijgebouw van een Romeinse villa uit de derde eeuw. Waarschijnlijk is het gebouw rond 270 in vlammen opgegaan, getuige de rood geblakerde mergelstenen en houtskoolresten. De kelder ligt op de plek waar een nieuwe waterleiding moest worden aangelegd. Die wordt nu omgeleid, zodat de kelder gespaard blijft. Dagblad de Limburger, ie/januari 2000

ij januari 2000 Leerlooierijen in Eindhoven

Maasdal archeologische goudmijn? Een groot deel van Limburg gaat komende jaren op de schop. Behalve het doortrekken van de A73 naar Maasbracht staat ook het project de Maaswerken op het punt van beginnen. 222 kilometer Maas wordt hierbij verbreed of verdiept. Ook worden miljoenen tonnen grind gewonnen en minimaal 1000 hectare uiterwaarden aangelegd. De ROB heeft de afgelopen jaren een inventarisatie gemaakt van potentiële vindplaatsen. Bij de A73 zijn dat er ongeveer twintig, bij de Maaswerken minstens veertig. In de Maas zal ook, waar nodig, gedoken worden. En de plaatsen die geen officieel onderzoek krijgen zullen toch in de gaten gehouden worden. Aan boord van de Samson, een van de grootste baggerschepen van Europa, staat geregeld iemand mee te kijken wat er op de zeven ligt. Algemeen Dagblad 18 januari 2000 Velsen 2 gespaard

De aanleg van bedrijventerrein Zuiderscheg in Velsen is definitief van de baan. De ROB heeft een stokje gestoken voor deze plannen door het terrein aan te wijzen als beschermd archeologisch monument. Het Romeinse fort dat wordt aangeduid als Velsen 2 werd gebouwd rond veertig na Christus. De bouw ervan hangt mogelijk samen met het voornemen van Caligula om Brittania te veroveren - wat pas door zijn opvolger Claudius is gelukt. Volgens de ROB zijn er slechts enkele vindplaatsen van dit type in Europa. Bovendien zijn de resten door de afdekking met klei goed geconserveerd.

Stadarcheoloog Nico Arts heeft in Eindhoven de resten van drie leerlooierijen opgegraven. De meest complete dateert van 1820 en geeft een goed beeld van de overgang van Middeleeuwen naar Industriële Revolutie. Zo is de looierij nog wel opgebouwd uit houten looikuipen, maar het aantal kuipen wijst al wel op grootschaligheid. Vondsten wijzen uit dat op dezelfde plek al in de 15e eeuw gelooid werd. Eindhovens Dagblad, 19 januari 2000 Mysterieuze begraving in Schagen

Op de Markt van Schagen is een 14e eeuws skelet gevonden met daarnaast een lakzegel. De tekst daarvan, 'Petrus, curator van Bergdrecht', stelt archeologen en historici voor grote raadsels. De naam 'Bergdrecht' mogelijk een klooster of landgoed - is bij geen der specialisten bekend. Verder is de man niet in een kist begraven en ook niet op zijn rug, zoals gebruikelijk, maar op zijn buik. Ter hoogte van zijn ribben werd een brok roest aangetroffen. Dat zou kunnen wijzen op een mes (en dus een onnatuurlijke dood), maar het ijzer was al teveel vergaan om die conclusie te kunnen trekken. Wel opvallend is dat de man blijkens botonderzoek zo'n 50 tot 55 jaar oud was en geen bijzondere ziektes had. Hij moet dus welvarend zijn geweest, en dat is weer een extra argument om te denken aan moord. Maar dat wordt weer tegengesproken door het feit dat hij op een kerkhof begraven ligt.... Noordhollands Dagblad, 22 januari 2000

Noordhollands Dagblad, 18 januari 2000

61


Kerkhistorie zichtbaar gemaakt

Bij de renovatie van de I5e-eeuwse Lambertuskerk in Raamsdonk heeft de Archeologische Werkgroep Geertruidenberg de bakstenen fundamenten ontdekt van een voorloper uit 1300. Ook is er tufsteen gevonden, dat wijst op een nog oudere voorloper. Naast allerlei middeleeuwse scherven en munten is er ook een munt gevonden uit de tijd van keizer Probus (276-282). Deze munt is waarschijnlijk de kerk ingeslopen met het zand dat na de Elizabethsvloed (1421) is gebruikt om de kerk op te hogen. Het Kanton Oosterhout, 27 januari 2000 7000 jaar oud grafveld

Bij werkzaamheden in het nieuwe stadsdeel Almere Poort zijn de vermoedelijke resten gevonden van drie nederzettingen en een grafveld van 6000-5300 v.Chr. Tijdens boringen van RAAP werden in prehistorische kuilen brokjes rode oker gevonden, wat volgens onderzoekingen in het buitenland duidt op grafkuilen. Van zo'n grafveld is maar één ander voorbeeld bekend in Nederland, namelijk Mariënberg. Cobouw, 1 februari 2000 Mestwet bedreigt terpen

De nieuwe mestwet vormt een acute bedreiging voor de archeologische waarden van het Noord-Nederlandse terpengebied, aldus f. Bazelmans, projectleider van het omvangrijke Frisia-project. De veeboeren uit het zuiden betalen gigantische bedragen om in het noorden hun overtollige mest kwijt te raken. Al die mest moet worden ondergeploegd of in grasland worden ingewerkt. Dat zou het bodemarchief versneld aantasten. Friesch Dagblad, 3 februari 2000

een Egyptisch beeld gevonden in de kelder van een museum. Museummedewerkers gebruikten het als fietsenrek en hadden geen idee van de waarde ervan. Voor de curator van de archeologische collectie is het een raadsel hoe het beeld in de kelder verzeild is geraakt. Haarlems Dagblad, 4 februari 2000 Looierij in Middelburg

Aan de Looierssingel (!) in Middelburg zijn de resten gevonden van een 17e eeuwse leerlooierij. Het is de eerste keer dat in Zeeland een dergelijke vondst is gedaan. De looierij bestond uit een lang, smal huisje (een zogeheten pijpelaar), twee houten bakken en twee kuipen. De grootste kuip was twee meter hoog en had een doorsnede van 2,30 meter. Die bakken en kuipen waren nodig voor de verschillende fasen van het ambachtelijke proces. Dat het daadwerkelijk om een leerlooierij gaat, werd verraden door een bak met koehoorns en eikenschors - een vast onderdeel van het leerlooiersprocedé. Provinciale Zeeuwse Courant, ij februari 2000 Romeinse terp

Bij werkzaamheden op een industrieterrein in het oosten van Leeuwarden zijn resten van een terp uit de Romeinse tijd gevonden. De voormalige heuvel huisvestte een boerenbedrijf. Zeer bijzonder aan de terp is dat hij op veen is gebouwd, in tegenstelling tot de meeste terpen in Friesland die op klei staan. De vondst heeft archeologen verrast, omdat gedacht werd dat bij de aanleg van het industrieterrein alle sporen wel gewist zouden zijn. Bovendien is er daarna op dit gedeelte een productiebos aangelegd, omdat het terrein lange tijd onverkoopbaar was. Groninger Dagblad, 18 februari 2000

Egyptisch monument als fietsenrek

Niet uit Nederland, maar bizar genoeg om te vermelden: in Southampton is onlangs

62

Paul van der Heijden


Literatuurbespreking F. Theuws en N. Roymans, Land and Ancestors. Cultural Dynamics in the urnfield period and the middle ages in the Southern

Netherlands, Amsterdam Archaeological Studies 4, Amsterdam 1999. 399 p. ISBN 90-5356-278-8. Prijs Ć’ 99,50. De titel van dit prachtig uitgegeven boek we mogen ons gelukkig prijzen met zo'n nieuwe serie als de Amsterdam Archeaological Studies met harde kaft en ingenaaide pagina's - is na het lezen van de hoofdstukken een vlag die de lading dekt. Na twee inleidende artikelen staan in afzonderlijke bijdragen de urnenveldonderzoeken van Beegden (N. Roymans), Mierlo-Hout (A. Tol) en Someren-'Waterdael' (F. Kortlang) centraal en de middeleeuwse bewoning in Hulsel (F. Theuws), de stichting van de abdij te Postel en de schenkingen die deze abdij te deel zijn gevallen (A-J. A. Bijsterveld) en de laat middeleeuwse bewoning rondom Eersel/Bergeyk (D. Vangheluve). Het eerste artikel van Roymans en Theuws, "Long-term perspectives and people in the Meuse-Demer-Scheldt region (1100 BC 1500 AD). An introduction", is een historisch overzicht van het onderzoek in de genoemde regio dat is begonnen vanuit de Universiteit van Amsterdam in 1980 en waarbij ten nauwste wordt samengewerkt met de Vrije Universiteit en de Universiteit Leiden. Zij benadrukken het belang van archeologisch onderzoek op de pleistocene dekzanden die tot voor kort plaats boden aan heidevelden en esdekken, doorsneden door beekdalen met wei- en hooilanden. In het begin van deze eeuw zijn de heidevel-

den in een rap tempo ontgonnen, waarbij een hoop archeologie op de schop is gegaan. Slechts grafheuvels uit het Neolithicum, de Bronstijd en urnenvelden uit de Late Bronstijd en Vroege Ijzertijd zijn toentertijd regelmatig archeologisch onderzocht. In de tweede helft van de 20e eeuw zijn de esdekken het slachtoffer van nieuwe ontginningen. Juist onder de opgebrachte grond van de esdekken ligt een ongekend potentieel aan archeologische gegevens die in zijn totaliteit moet worden onderzocht, dus nederzettingen, grafvelden en landinrichting in alle perioden. Het is ook van belang deze nieuwe archeologische informatie te vergelijken met het oude onderzoek ten tijde van de heide-ontginningen, omdat de heidevelden ten opzichte van de Laat middeleeuwse bewoning en recente bewoning een meer perifere positie in het landschap hadden. Het is interessant vast te stellen of de heidevelden ook in het verleden al een marginale positie innamen, omdat het hierboven geschetste landschap al in de Midden-Bronstijd is ontstaan en landschap een belangrijke structurerende factor is voor een gemeenschap, zowel economisch als sociaal en ideologisch. Vervolgens wordt kort uiteengezet hoe de bewoners uit verschillende perioden reageerden op bewoningssporen uit het verleden. Dit zijn ook min of meer de onderzoeksresultaten van de case-studies in de overige artikelen van dit boek. Zo valt het op dat in de urnenveldentijd oudere Bronstijdgrafheuvels deel uitmaakten van nieuwe grafvelden, dat de cultusplaatsen uit de Late Ijzertijd dezelfde rol in de reproductie

Urn met crematieresten uit het urnenveld van MierloHout (uit besproken boek).

63


van hiërarchische sociale organisatie behielden in de Romeinse tijd ondanks de opname in het Romeinse rijk van deze regio en dat in de Middeleeuwen het landschap opnieuw werd ingericht waarin oude heidense sporen deel uitmaakten van de woeste gronden die de christelijke woongronden, parochies, omgaven. Het tweede artikel, "Urnfield symbolism, ancestors and the land in the Lower Rhine region", is van de hand van N. Roymans en F. Kortlang en bespreekt het ontstaan van de urnenvelden, waarvoor het noodzakelijk is ook regelmatig buiten de Brabantse zandgronden te blikken. In hun visie op het ontstaan van de urnenvelden en de sociale organisatie van de samenlevingen die in die grafvelden hun doden bijzetten combineren zij de volgende aspecten: bevolkingstoename, verspreiding van grafvelden en nederzettingen, territorialiteit en het nederzettingssyteem, voorouderverering en de rituele deposities van wapens. De auteurs beschouwen de bevolkingstoename als de belangrijkste factor voor het ontstaan van de urnenvelden. Als gevolg van de bevolkingsdruk benadrukten mensen hun rechten op land en ontstond een striktere territorialiteit, waaraan de sociale organisatie van de lokale gemeenschappen werd aangepast. De gemeenschappen werden duidelijker gedefinieerd in termen van afstamming en verwantschap. De herdefiniëring bepaalde bovendien de omvang van de lokale gemeenschappen, waardoor afsplitsing en het innemen van nieuwe woongronden min of meer waren gereguleerd en het aantal nederzettingen kon groeien. Het grafritueel en de nederzettingen lijken te illustreren dat de reorganisatie van de sociale structuur gepaard ging met een sociale nivellering, maar de uitwisselingsnetwerken werden bestierd door een zwaarddragende krijgerselite. Hun aanwezigheid wordt aangetoond door de depotvondsten in rivieren. De auteurs benadrukken dat zij geen algemene verklaring hebben voor het ontstaan van de urnenvelden in de Noord west-Europese laagvlakte, maar een cultuurspecifieke verklaring die juist bijdraagt aan beter begrip voor de regionale verschillen. In het licht van de laatste opmerking moeten de artikelen over de urnenvelden van Beegden, Mierlo-Hout en Someren worden beschouwd. Het artikel over het Vroege IJzertijd-urnenveld van Beegden is mijns inziens een schoolvoorbeeld hoe grafveldonderzoek dient te worden gepubliceerd. De grafmonumenten zijn duidelijk beschreven, evenals de materiële cultuur en

64

fysisch antropologische resten en een verhandeling over de populatie van het grafveld en de ruimtelijke patronen daarin. Maar het inleidende artikel zaait naderhand twijfel, hoe moet deze kleine studie worden gezien in het groter regionaal geheel. De uitdagende conclusie dat het grootste langbed het stichtingsmonument zou zijn van het grafveld en extra betekenis heeft gekregen door de meervoudige bijzettingen die de collectiviteit van de gemeenschap moeten benadrukken, kan alleen maar gestaafd worden met meer lokaal onderzoek. Eenzelfde kritiek geldt ook voor het onderzoek van Mierlo-Hout en Someren, de grafvelden zijn goed gepubliceerd, maar de samenhang met het omringende landschap loopt mank omdat het nederzettingsonderzoek minder gedetailleerd wordt gepubliceerd. Zoals nu de interpretaties en de conclusies over het nederzettingsonderzoek worden gepresenteerd, is het voor de lezer moeilijk te bepalen of hij/zij tot dezelfde slotsom zou komen omdat alleen algemene overzichtstekeningen van de nederzettingsterreinen zijn gegeven. Wat dat betreft hadden de auteurs een voorbeeld kunnen nemen aan de materiaalpresentatie van Hulsel verderop in het boek. Uitgerekend in een boek waarin wordt benadrukt dat de verklaring van het menselijk handelen moet worden gezocht in de chronologische en ruimtelijke samenhang tussen de archeologische nalatenschap van verschillende activiteiten, mag deze omissie toch wel worden bekritiseerd. Eén van de redenen waarom het nederzettingsonderzoek misschien minder aandacht krijgt, is de constatering dat het aantal vondsten gering is waardoor dateren moeilijk is. Dat is een wrange constatering, want als het niet mogelijk is om scherp te dateren vallen er grote gaten in de culturele biografie en wordt de wens de vader van de gedachte. De armoede aan materiaal is een serieus probleem, omdat het eigenlijk de enige sleutel tot dateringen is. Vanwege het plateau in de Ci4-curve valt de radiokoolstofmethode eigenlijk af als dateringsmethode en de kans op dendrochronologische dateringen op de droge zandgronden is klein. Het loont dus de moeite na te gaan hoe meer materiaal verzameld kan worden. Het artikel "Late Iron Age human skeletal remains from the river Meuse at Kessel: a river cult place?" (M.E. ter Schegget) is enigszins een vreemde eend in de bijt tussen de urnenvelden en de middeleeuwse bewoning, maar daarom niet minder interessant. Al lange tijd mogen depots van


vooral metalen voorwerpen in rivieren zich verheugen in archeologische belangstelling, maar het blijkt dat die depots ook aardewerk, dierenbotten en mensenbotten bevatten. Bij Kessel zijn honderden mensenbotten gevonden, die voornamelijk dateren uit de Late Ijzertijd, maar ook MiddenIJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen. Deze studie toont aan dat de botten, van mannen en in mindere mate van vrouwen en van jong en oud, niet het relict zijn van een verspoeld grafveld of nederzetting omdat het vondstmateriaal daarmee niet in overeenkomst is. Ze behoren toe aan een ritueel depot. Aangezien op de botten sporen van slaan met wapens zichtbaar zijn, mag gevoegelijk worden aangenomen dat mensen opzettelijk werden gedood. Deze offerpraktijken bleven niet alleen beperkt tot Kessel, het blijkt dat op veel meer locaties in rivieren mensenbotten worden gevonden. Hopelijk is dit artikel een aanzet tot grootschaliger studie van dit fenomeen. De artikelen over Hulsel, Postel en Eersel/Bergeyk stellen de middeleeuwse bewoning centraal. Het artikel over Hulsel gaat over een kleine opgraving waarvan de resultaten worden geïnterpreteerd tegen de achtergrond van het lokale grondbezit van de abdij van Sint Truiden. Het nederzettingssyteem van de Middeleeuwen en de uitwisselingsnetwerken van goederen en diensten is zeer complex als gevolg van het grondbezit van de adel en kerk en het over en weer schenken en in leen geven van grond. Een systeem dat drastisch wijzigde tegen het einde van de middeleeuwen na de teloorgang van het feudale systeem. De historische studies "Gift exchange, landed property, and eternity. The Foundation and endownment of the Premonsratension priory of Postel (1128/1138-1179)" (A.-J. A. Bijsterveld) en "Local communities in their landscape in the rent district of Eersel? Bergeyk (i4th-i6th centuries)" (D. Vangheluwe) zijn schetsen van de historische achtergronden waarin het cultuurlandschap zich ontwikkelde. Hoewel deze drie studies worden ingeleid in het openingsartikel van Roymans en Theuws, had een separaat artikel over het middeleeuws onderzoek waarin de wisselwerking tussen archeologie en geschiedenis in dit onderzoek expliciet wordt behandeld, niet misstaan in deze bundel. Al de drie artikelen geven een goed inzicht in de ontwikkeling van het cultuurlandschap en de machten die in de ontwikkeling daarvan een rol speelden. Het blijkt maar weer eens dat het landschap net zo goed een artefact is als de oude vertrouwde

mobilia. Het is echter een artefact met een andere tijdschaal dan de nederzettingen die er onderdeel van uitmaakten en, nog veel dynamischer, de materiële cultuur die daarin rouleerde. Ik ben benieuwd of het lukt in vervolgartikelen die verschillende tijdschalen ook echt te integreren en de materiële cultuur niet separaat blijft van dat grote artefact: het landschap. Cees Koot Ton Derks. Gods, Temples and Ritual Practices. The transformation ofreligious ideas and values in Roman Gaul, Amsterdam

Archaeological Studies 2, Amsterdam University Press, Amsterdam 1998, ISBN 90 5356 254 o, 325 blz. Prijs ƒ 85,-. Een probleem met proefschriften in de archeologie is dat ze vaak in kleine oplagen gepubliceerd worden en nauwelijks verkrijgbaar zijn. Gegevens en ideeën die in zo'n dissertatie zijn opgetekend, zijn in de praktijk dan ook nauwelijks toegankelijk voor geïnteresseerden buiten het kleine Nederlandse wetenschappelijke wereldje. Dit had ook het geval kunnen zijn met het proefschrift over religie in Romeins NoordGallië waar Ton Derks in 1996 -cum laudeop promoveerde. Dankzij een forse subsidie kon dit echter in het Engels vertaald en bewerkt worden tot het hier besproken boek. Het resultaat is een mooi vormgegeven en rijk geïllustreerd boek, dat inhoudelijk weinig afwijkt van het oorspronkelijke proefschrift. Er is verder bij de uitgave geen poging gedaan om het boek voor een breder publiek toegankelijk te maken, omdat dit in feite het schrijven van een heel nieuw boek zou inhouden. Voor de echte liefhebber van de archeologie van de Romeinse tijd hoeft dit naar mijn idee echter geen probleem te zijn. Het is zonder twijfel een goede zaak dat dit proefschrift zo snel in een handelseditie beschikbaar is gekomen. Niet alleen is het een van de eerste overzichtswerken over de Gallo-Romeinse religie, maar ook biedt het in meer dan één opzicht nieuwe perspectieven op samenlevingen uit de Romeinse tijd in onze streken. Het boek is naar mijn idee om twee redenen van belang. Het is in de eerste plaats een van de weinige moderne studies waarin een overzicht wordt gegeven van de stand van onderzoek naar de GalloRomeinse religie. De uitgebreide index, literatuurlijst en de vindplaatscatalogus aan het einde van het boek bieden een nuttige ingang tot de zeer uitgebreide, maar vaak

65


landse rivierengebied bevolkten en de groepen uit de meer zuidelijk gelegen lĂśsszone. Het uitgangspunt daarbij was volgens Derks of bepaalde Romeinse religieuze opvattingen pasten in hun eigen normen en waarden: van een Gallo-Romeinse godsdienst als eenheidsworst was in onze streken dus totaal geen sprake. Derks 'beperkt' zich tot een onderzoeksgebied dat in het noorden en het oosten begrensd wordt door de rivier de Rijn, in het zuiden door de Seine en in het westen door het Kanaal en de Noordzee. Chronologisch behandelt hij de periode vanaf Caesars eerste veroveringen tot het einde van de derde eeuw AD, waarmee het ontstaan van het Christendom in deze streken buiten beschouwing blijft.

Altaarsteen uit SintMichielsgestel (Ruimelj. Opgedragen aan Hercules Magusanus (uit besproken boek).

66

sterk verspreide en ontoegankelijk gepubliceerde literatuur over allerlei aspecten van Gallo-Romeinse religie. In de tweede plaats is dit boek interessant omdat het de Romeinse religie bekijkt vanuit een ander perspectief dan gebruikelijk. In het verleden is religie vaak bestudeerd tegen de achtergrond van politieke en economische ontwikkelingen in het Romeinse rijk. Het sleutelwoord was daarbij de romanisatie van inheemse samenlevingen. De mate waarin de Romeinse religie door inheemse stammen overgenomen werd, was dan een indicatie van de mate waarin zij 'geromaniseerd' waren. Het fascinerende van Derks' aanpak is dat hij al die inheemse stammen als de Bataven en de Remi een veel actievere rol laat spelen. Zij waren niet de slaafse imitators van een Romeinse cultuur, maar zij incorporeerden elementen van de Romeinse religie in hun cultuur. Derks laat zien dat zij dat op heel verschillende manieren deden, waarbij er met name grote verschillen blijken te bestaan tussen stammen die het Midden-Neder-

Het boek opent met twee inleidende hoofdstukken waarin een algemeen overzicht wordt gegeven van de bestaande opvattingen over romanisatie in het algemeen en de rol van religie daarbij in het bijzonder. Deze hoofdstukken vormen de opmaat voor de hoofdstukken 3, 4 en 5, waarin Derks door de behandeling van drie thema's zijn eigen visie op Gallo-Romeinse religie ontwikkelt. In hoofdstuk 6 worden de belangrijkste conclusies van zijn studie samengevat. Hoewel de schrijver nergens volledigheid pretendeert, lijkt zijn behandeling van de verschillende thema's behoorlijk compleet, doorwrocht en genuanceerd. Het is dan ook niet eenvoudig om alles wat Derks naar voren brengt kort samen te vatten. Ik beperk me daarom tot een aantal belangrijke zaken, die een indruk geven van de ideeĂŤn die in dit boek ontwikkeld worden. Allereerst brengt Derks in hoofdstuk 3 de inheemse religieuze voorstellingen in kaart. Hij beschrijft daarbij een aantal interessante patronen. Een van de belangrijkste heeft betrekking op de namen waarmee goden werden aangeduid. Het is reeds lang bekend dat goden door inheemse stammen in onze streken meestal werden aangeduid met een dubbele naam, waarbij de ene naam die van een Romeinse god was en de andere die van een inheemse god die daaraan werd gelijkgesteld. Een bekend voorbeeld is de Bataafse god Hercules (Romeins) Magusanus (inheems). Zo'n dubbele godennaam is altijd gezien als een schoolvoorbeeld van romanisatie: de inheemse stam stelde zijn eigen god blijkbaar gelijk aan een Romeinse. Derks laat echter zien dat hier iets eigenaardigs aan de hand is. Ten eerste komen we in deze dubbele godennamen maar een heel beperkte selectie van Romeinse goden tegen, terwijl er een grote variatie is in het


aantal inheemse goden dat daaraan werd gelijkgesteld. Er was bijvoorbeeld een grote voorkeur voor godennamen waarin de inheemse god gelijk werd gesteld aan Mars of Hercules. Derks concludeert daarom dat de inheemse groepen blijkbaar zelf selecteerden uit het rijke Romeinse pantheon: alleen een Romeinse god met specifieke eigenschappen kon blijkbaar worden gelijkgesteld aan een inheemse god. Volgens Derks heeft de voorkeur voor Mars en Hercules te maken met de krijgshaftige eigenschappen die de Romeinen zelf aan deze goden toedichtten. Die krijgshaftigheid zou goed passen bij het karakter van de inheemse goden, dat vermoedelijk van oorsprong ook oorlogszuchtig was. Die voorkeur voor krijgshaftige goden kan volgens Derks ook iets te maken hebben gehad met de periode waarin die gelijkstelling van Romeinse en inheemse goden plaatsvond: dit moet namelijk gebeurd zijn juist in de periode van de grote Romeinse veroveringen, toen symbolen van Romeinse oorlogsvoering zoals een oorlogsgod waarschijnlijk veel indruk op de inheemse stammen maakten. Derks wijst daarnaast op een ander fenomeen. Het blijkt dat godennamen waarin Hercules was verwerkt, vooral voorkomen in het noordelijke deel van zijn onderzoeksgebied (o.a. Noord-Brabant en het rivierengebied), terwijl namen waarin een god werd gelijkgesteld aan Mars juist domineren in het zuidelijke deel (de lรถss-zone). Een belangrijk verschil tussen samenlevingen uit het noorden en die uit het zuiden, is dat bij de noordelijke groepen vooral veehouderij belangrijk was, terwijl akkerbouw in het zuiden domineerde. Volgens Derks zijn de regionale verschillen in voorkeur voor Hercules dan wel voor Mars hier in feite ook op terug te brengen. De specifieke eigenschappen van Hercules zouden beter passen bij een samenleving waarin veehouderij belangrijk was, terwijl die van Mars juist aansluiten bij meer agrarische groepen. In hoofdstuk 4 wordt een tweede thema behandeld, namelijk de rol van cultusplaatsen en tempelcomplexen. Uitgebreid wordt ingegaan op de vraag wat eigenlijk een cultusplaats definieert en hoe zoiets archeologisch te herkennen is. Derks kijkt daarbij verder dan het heiligdom alleen: hij laat zien hoe een cultusplaats of tempel deel uitmaakte van een veel breder "mythisch" landschap, maar zoomt dan vervolgens ook in op het ruimtegebruik binnen een tempel. In 4.7 neemt hij de lezer mee op een wandeling door een tempel, waarbij hij laat

zien er ook binnen een tempel verschillende gradaties van heiligheid zijn, met de ruimte waar het godenbeeld staat, de cella, als het heiligste der heiligen. Waardevol is het uitgebreide overzicht in 4.3 van de types cultusplaatsen en tempels die binnen het onderzoeksgebied voorkomen. De aanzienlijke variatie -van klassieke podiumtempel, Gallo-Romeinse omgangstempel tot nauwelijks bebouwde openluchtcultusplaats- roept de vraag op naar het waarom van al deze verscheidenheid. Ook hier blijken regionale verschillen en de eigen cultuur van verschillende groepen een belangrijke rol te hebben gespeeld. Zo blijkt de klassieke tempel beperkt te zijn tot de Romeinse steden, terwijl de Gallo-Romeinse omgangstempel eerder een verschijnsel van het platteland moet zijn geweest. Dergelijke tempels, in Nederland o.a. bekend van de opgravingen bij Empel, zijn volgens Derks een typisch provinciaal, en niet-Mediterraan, verschijnsel. Hij verzet zich sterk tegen de opvatting dat dergelijke tempels terug zouden gaan op prehistorische cultusplaatsen. Hoofdstuk 5 behandelt vervolgens het wijdverbreide gelofteritueel. Dit is een ritueel waar de mens aan de godheid een gunst vroeg en daar zelf een gelofte tegenover stelde. Wanneer de godheid de gunst verleende, loste de vrager de gelofte in. Over dit karakteristieke ritueel, dat feitelijk het karakter van een zakelijk contract tussen mens en god had, is vrij veel bekend. Archeologisch kennen we vooral de altaren die werden opgericht nadat de vrager zijn gelofte had ingelost (denk bijvoorbeeld aan de Nehalennia-altaren). Er wordt vrij algemeen aangenomen dat de handelingen die daaraan voorafgingen, zoals het vragen van de gunst, archeologisch nauwelijks sporen hebben nagelaten. Derks suggereert echter dat er wel degelijk aanwijzingen zijn, maar dat deze vaak niet herkend werden. Zo interpreteert hij bijvoorbeeld de merkwaardige bronzen zegeldoosjes die gevonden zijn bij de opgraving van de tempel van Empel, als de verzegeling van schriftstukken. Hoewel de geschriften zelf niet bewaard zijn gebleven, veronderstelt hij dat hierop het verzoekschrift aan de goden geschreven was. Van het ritueel van de gelofte lijkt dus vaak meer te zijn overgebleven dan algemeen gedacht wordt. Derks laat vervolgens zien hoe dit ritueel een veel langere geschiedenis heeft gehad dan meestal wordt aangenomen. Hoewel er voor die perioden geen altaarstenen of andere epigrafische bronnen zijn, lijken er aanwijzingen te zijn

67


voor het gelofteritueel in pre-Romeinse, late-ijzertijdsamenlevingen in Gallië. Ook voor de Vroege Middeleeuwen zijn er indicaties dat dit ritueel nog steeds bestond. Hopelijk geeft het bovenstaande enigszins een indruk van wat er in dit boek aan bod komt: geen archeologie van de grote verhalen dus, maar juist een subtiele behandeling van 'kleine' thema's als godennamen, het ontstaan van een bepaalde type heiligdom etc. De conclusies die Derks vervolgens trekt zijn zeker niet 'klein', maar zeker waar het zijn visie op Romanisatie betreft- verstrekkend. Zonder enige twijfel is dit mede daarom een boek geworden waar geen enkele geïnteresseerde in de Gallo-Romeinse religie meer omheen kan. David Fontijn

Theunissen, E.M. 1999. Midden-Bronstijdsamenlevingen in het zuiden van de Lage Landen. Een evaluatie van begrip 'Hilversum-cultuur'. Te bestellen bij de auteur, tel. 033-4227603 (ROB) voor ƒ 46,- inclusief verzendkosten. In 1899 zijn op de Trompenberg bij Hilversum enige scherven gevonden die meer dan voor scherven gebruikelijk geschiedenis zouden maken. Bijna vijftig jaar later vond W. Glasbergen, tijdens de uitgebreide opgraving onder zijn leiding van de grafheuvels bij Toterfout/Halve Mijl, een urn met dezelfde kenmerken als de scherven uit Hilversum. Glasbergen zou op dat onderzoek promoveren en later professor worden in Amsterdam. In de jaren '50 muntte hij het begrip "Hilversumcultuur" voor wat hij als een samenhangend complex van cultuurkenmerken beschouwde. Die cultuurkenmerken betroffen in eerste instantie het specifieke aardewerk met grove magering, touwindrukken, stafbanden en afgeschuinde randen, de ringwalheuvels en grafheuvels met paalkransen. Voor zowel het aardewerk als deze grafheuvels zag Glasbergen zodanige parallellen met Zuid-Engeland dat hij veronderstelde dat de cultuur door immigranten van daar naar de Lage Landen was gebracht. Bijna en passant leidde dat tot een herinterpretatie van de Engelse Bronstijd. In de jaren '60 zijn bij opgravingen van de Bronstijdnederzettingen Dodewaard en Zijderveld door R.S. Hulst ronde en ovale huisplattegronden aangetroffen die voor de Lage Landen ongewoon waren, maar wel pasten in het beeld van de Zuid-Engelse immigranten. Ook daar waren ronde huizen be-

68

kend. De ronde huizen werden een kenmerk van de Hilversumcultuur. Weer bijna vijftig jaar na de opgravingen te Toterfout/Halve Mijl, in mei 1999, promoveerde Liesbeth Theunissen in Leiden met het proefschrift Midden-Bronstijdsamenlevingen in het zuiden van de Lage Landen. Een evaluatie van het begrip 'Hilversumcultuur'. Het proefschrift bestaat uit vier delen. In het eerste deel worden de geschiedenis en de ontwikkeling van de Hilversumcultuur, verlucht met goed gekozen foto's, inclusief de perikelen rond de herinterpretatie van de Engelse Bronstijd, uit de doeken gedaan. Eens te meer valt op hoe enorm de veranderingen zijn die zich in de afgelopen twee decennia in de Nederlandse archeologie hebben voltrokken. Als een aanzet tot de geschiedschrijving van de voorafgaande periode is dit deel alleen al de moeite waard en het smaakt naar meer. Het belang ligt niet alleen in de zuivere geschiedsdocumentatie, maar ook in een bezinning op hoe archeologische kennis tot stand komt en hoe gegevens uit heden en verleden en uit verschillende regio's worden gecombineerd om tot nieuwe inzichten te komen. Het tweede deel van het proefschrift geeft een analyse van het begrafenisritueel uit de Vroege en Midden Bronstijd in het zuiden 1 van de Lage Landen. Grafheuvels spelen ï hierin een prominente rol. Het is jammer dat hiervoor de originele velddocumentatie niet of nauwelijks is geraadpleegd. Dat had, als vervolg op het eerste deel wel in de lijn der verwachting gelegen en wellicht tot een herinterpretatie van de opbouw van sommige grafheuvels geleid. Als voorbeeld noem ik de m. i. onjuiste opmerking (pg. 55) dat onderbroken ringsloten rond grafheuvels zonder meer in de Vroege Bronstijd moeten worden gedateerd. Een overzicht van de grafheuvels en graven uit de besproken regio is echter meer dan welkom. Het vormt een basis voor interpretatiemodellen en vergelijkingen met andere regio's. Als in elk proefschrift van deze omvang zijn er onvolkomenheden en onduidelijkheden, waar ik in dit korte bestek geen aandacht aan wil besteden, zolang ze de hoofdlijn van het betoog niet essentieel veranderen. Een grensgeval wil ik noemen: het stoort me dat de forse paalkrans van de grafheuvel 'De Zwartenberg' van Hoogeloon (pg. 70) in het overzicht van de paalkransdiameters op pg. 58 niet is terug te vinden. Dit verandert wel enigszins het beeld dat er verschillen in diameters bestaan tussen grafheuvels met verschillende


randstructuren. De rol van grafheuvels wordt terecht gezien als van een veel bredere importantie dan uitsluitend die van grafmonument. De Nederlandse prehistorie kent voor wat het Late Neolifhicum en de metaaltijden betreft een vrijwel ononderbroken grafheuveltraditie, waarin de urnenvelden een onderbreking lijken te vormen, maar ook daar is in feite sprake van kleine grafheuveltjes binnen een geïndividualiseerd grafritueel. Het is nu duidelijk dat nergens in Nederland de criteria om iemand primair onder een grafheuvel te begraven uitsluitend zijn gebaseerd op leeftijd of geslacht. Toch vraag ik mij af of leeftijd en geslacht in de loop van de Bronstijd in dit opzicht niet accentuele verschuivingen ondergaan. Een iets rigoureuzere chronologische aanpak van het beschikbare grafheuvelbestand had hier wellicht duidelijkheid kunnen verschaffen. Op andere punten is de conclusie te bescheiden. De constatering dat er een voorkeur voor het begraven van nabij zettingen in het (zuid)oostelijke deel van de grafheuvel bestond, terwijl crematienabijzettingen (van kinderen) in paalgaten van de paalkrans het oosten juist lijken te mijden, had voor mij niet in één zin hoeven weggestopt. Daar had best een wat speculatievere interpretatie bij gemogen dan de loutere constatering van een feit. In het derde deel komt het nederzettingsaspect aan de orde. In het bijzonder wordt ingegaan op twee vindplaatsen in het rivierengebied: Dodewaard en Zijderveld. De publicatie van deze, tot nu fragmentarisch bekende opgravingen komt op een tijdig moment nu recent archeologisch onderzoek voorafgaande aan de aanleg van de Betuwespoorlijn veel nieuwe informatie voor de Vroege en Midden Bronstijd oplevert. Met de ronde woonhuizen wordt definitief afgerekend. Hiervoor zijn overigens wel de veldtekeningen bekeken. Kort wordt ingegaan op de problematische, maar onvermijdelijke samenhang tussen de gegeven perceptie van elke opgraver en zijn interpretatie van de grondsporen. De conclusie dat opgravingsresultaten voortdurend aan herinterpretatie onderhevig zijn, wordt niet met zoveel woorden getrokken, maar is onontkoombaar. In hoeverre beïnvloedt deze perceptie de registratie en documentatie van grondsporen in het veld? Het is te hopen dat hiermee niet het laatste woord over deze interessante problematiek is gezegd. Met een beschrijving van de overeenkomsten en verschillen in de nederzettingsaspecten van resp. Zuid-Nederland, het

r%

U.-'.rv.1*

ft V ' . 1

••

rivierengebied, de Elpcultuur in NoordoostNederland en de Hoogkarspelcultuur in West-Friesland ontwikkelt zich langzamerhand een totaalbeeld voor de Bronstijd van Nederland. In het vierde deel komen de behandelde onderwerpen samen in een evaluatie van het begrip Hilversumcultuur. De conclusie sluit aan bij de al gangbare praktijk om het begrip Hilversumcultuur te gebruiken als een archeologische aanduiding van een pakket van kenmerken dat in een kerngebied (Zuid-Nederland en Vlaanderen) in zijn geheel, en in de periferie in wisselende combinaties met andere kenmerken wordt aangetroffen. De datering van de Hilversumcultuur, voornamelijk gebaseerd op het voorkomen van aardewerkversieringen en ringwalheuvels, valt in de Vroege Bronstijd. De huisplattegronden blijken niet af te wijken van een veel wijdere verspreiding van rechthoekige woon-stalhuizen en ook de paalkransen rond grafheuvels zijn niet zo typisch voor de Hilversumcultuur, al komen hier enige vroege dateringen voor die de mogelijkheid open laten dat dit gebruik, althans wat het Europese continent betreft, zich vanuit het kerngebied van de Hilversumcultuur verder naar het noorden heeft verspreid. Ik heb er moeite mee de paarsgewijze paalkransen als typisch voor de Hilversumcultuur te beschouwen, omdat ze voorkomen in slechts een zeer beperkt deel van het kerngebied (Zuidoost-Brabant

In de opgravingstekening van heuvel ïgte Toterfout-Halve Mijl is duidelijk te zien dat de heuvel was opgebouwd uit twee heuvelperioden met elk een bijbehorende paalkrans. In de buitenste is een verspringend "blok' zichtbaar. Deze onregelmatig geplaatste paalsporen zijn te interpreteren als een uitgespaarde opening in de paalkrans die na het opstapelen van de heideplaggen - is dichtgezet (uit besproken boek).

69


en de Belgische Kempen). De suggestie om de termen "Drakenstein" en "Laren", die voornamelijk typologisch en nauwelijks chronologische betekenis hebben, te vervangen door "midden-bronstijd B-aardewerk" (pg. 205) roept wel enkele vragen op. Niet alleen is hier de Midden-Bronstijd A op mysterieuze wijze uit het zicht verdwenen, ook is er blijkbaar geen argument meer om nog in de Midden-Bronstijd te spreken van Hilversumcultuur. Indien Laren- en Drakenstein-aardewerk typisch zijn voor de Midden-Bronstijd waarom mag dat aardewerk dan niet zo blijven heten? En kan een aardewerkcomplex met vroege (Hilversum-) kenmerken een bijmenging van midden-bronstijd-B-aardewerk hebben of gaat dat dan weer Laren en Drakenstein heten? En hebben we nu noordoostelijk van de IJssel Elp-aardewerk en ten zuidwesten midden-bronstijd-B-aardewerk? Hier had enige verduidelijking of onderbouwing niet misstaan. In het proefschrift wordt demogelijkheid opengelaten dat zich achter de Hilversumcultuur ook sociale tradities van een "gemeenschap" verbergen, maar hierover komen we niet zoveel meer te weten. Hoe verhouden zich de verschillende kenmerken van die cultuur tot elkaar? De vraag dringt zich bijvoorbeeld op wat achter het feit steekt dat in het verspreidingsgebied van de ringwalheuvels, dat volledig wordt afgedekt door dat van het Hilversumaardewerk, slechts in één ringwalheuvel ook een Hilversumurn is aangetroffen. Wat wel duidelijk wordt, is dat de veranderingen die in de loop van de Bronstijd in nederzettingsaspecten en vooral het grafritueel in de besproken regio plaatsvinden, goed passen in de ontwikkelingen die in geheel Noordwest-Europa merkbaar zijn. Welke specifieke rol het kerngebied van de Hilversumcultuur daarin speelde, blijft vooralsnog onduidelijk. In dit alles wreekt zich waarschijnlijk een tweeslachtigheid in het gebruik van het begrip cultuur als een interpretatie in "sociale termen" en als een archeologische beschrijving van een aantal waargenomen, archeologische kenmerken binnen een regio. De evaluatie van het begrip Hilversumcultuur verschilt in feite niet zoveel van de gangbare parktijk op dit moment. De ronde woonhuizen zijn verdwenen, de immigratie uit Engeland is discreet afgevoerd, maar dat wisten we al. Ook de vraag of de Hilversumcultuur typisch is voor de Vroege Bronstijd of pas in de loop van de Vroege Bronstijd gestalte krijgt, blijft in de lucht hangen. Waarom ik dit

70

boek nog vaak uit de kast zal halen, is dan ook om het omvattende, algemene beeld dat wordt gegeven van de Bronstijd in zuidelijk Nederland en de inspiratie die ik krijg van alles wat, vaak tussen de regels, wordt geboden. Ik blader terug naar de pagina's die me meer dan eenmaal aan het denken hebben gezet. Vooral in dit opzicht is dit proefschrift een waardevolle bijdrage aan de Nederlandse archeologie. Het is een essentiële springplank naar een verklaring van de Hilversumcultuur ook in meer "sociale termen". Erik Lohof Michiel Barrels (met bijdragen van Jaap Kortman, Michael Klomp, Hans van der Meulen, Dorien van de Venne en Herbert Sarfatij), Steden in Scherven / Cities in Sherds. Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (i2jjo-igoo).

Stichting Promotie Archeologie (SPA) te Zwolle en Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) te Amersfoort 1999. Twee delen, tezamen 1.096 pp. ISBN 90-801044-3-4. Prijs ƒ 165,-. Het is al weer een aantal jaren geleden, dat het Deltaplan Cultuurbehoud van start ging.

Eén van de projecten die binnen dat plan in de periode 1993-1996 werd uitgevoerd, was het onderzoek naar de materiële inhoud van afvalkuilen en beerputten in vier Nederlandse riviersteden: Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel. In die steden werden gedurende de jaren 1968-1995 zo'n 400 beerputten en afvalkuilen opgegraven. De inhoud daarvan nam in het ROB-depot zo'n 60 m3 ruimte in beslag. Het doel van het onderzoek was aanvankelijk beperkt: wat is er exact opgegraven en wat moet daarvan bewaard blijven? Dat uiteindelijke doel werd reeds snel omgezet in het voornemen om op systematische wijze een bronnenpublicatie van de materiële cultuur uit beerputten en afvalkuilen te maken. Voordat men met het onderzoek begon, is eerst een overzicht gemaakt van de verschillende manieren waarop het verwerken van dit soort materiaal in Nederland tot op heden was aangepakt. Uit de zes verschillende methodes van vondstbeschrijving die men daarbij had gebruikt, koos Michiel uiteindelijk voor het zogenaamde 'Deventersysteem'. Die methode van beschrijving is in ons land inmiddels redelijk ingeburgerd. Dat is inderdaad een niet te verwaarlozen voordeel. Maar toch lijkt Michiel wel erg gemakkelijk voor deze methode te hebben gekozen. Het 'Deventer-systëëm' biedt on-


getwijfeld ook nadelen. Nadelen waarmee Michiel moet zijn geconfronteerd. Helaas vinden we de discussie over de voor- en/of nadelen van de andere vijf methoden (waarom alleen Nederlandse?) niet terug. Stiekum hoop je dan, dat misschien na afloop van het gigantische project het 'Deventer-systeem' toch eens kritisch tegen het licht wordt gehouden. Doch dat viel wellicht buiten het kader van deze publicatie, maar desalniettemin jammer. Het onderzoek is gebaseerd op het archeologische materiaal uit meer dan 300 (sub)complexen, daterend uit de periode vanaf ongeveer 1250 tot kort na 1900. Ouderen onder u zullen wellicht bij dat laatste jaartal hun wenkbrauwen fronsen, doch wanneer je je realiseert dat er met het aanvangen van het nieuwe millennium weer definitief een volle eeuw aan de geschiedschrijving kan worden toegevoegd, is het tijd geworden, dat met name ook de ('moderne') industrieel vervaardigde ceramiek de aandacht krijgt die het zeker verdient. Vooral de Nijmeegse beerputten leverden een substantiële bijdrage aan de materiële cultuur uit de 'vroegmoderne' tijd. Dankzij Michiel heeft nu ook dat materiaal definitief zijn intrede gedaan in het aandachtsveld van de Nederlandse archeologie. Eerst nog wat getallen: in totaal zijn zo'n 13.000 stuks keramiek onderzocht, 3.000 stuks glaswerk, 500 metalen voorwerpen, 2.000 tabakspijpen en 50 tegels van kachelovens. Steden in Scherven bestaat uit twee kloeke boekdelen. Het eerste boekdeel kan op zijn beurt weer in drieën worden verdeeld, het tweede boekdeel omvat een uitgebreide catalogus. In het eerste boekdeel wordt een belangrijke plaats ingeruimd voor uitvoerige en diepgaande inleidingen over de verschillende keramieksoorten en hun productiecentra. Dit met als basis het onderzochte materiaal en de resultaten van andere onderzoeken, zoals die in een 700-tal geraadpleegde publicaties over vergelijkbare vondsten zijn vastgelegd. Hier vinden we ook een bijdrage van Jaap Kortman over ontwikkeling, productie en verspreiding van glaswerk, van Michael Klomp over de metalen voorwerpen, van Hans van der Meulen over de tabakspijpen en van Dorien van de Venne over kacheltegels. Tenslotte volgt een bijdrage van Michiel Bartels en Jaap Kortman, waarin een 22-tal geselecteerde 'typecomplexen' in de schijnwerpers wordt gezet. Per complex wordt op basis van vondsten en eventuele andere bronnen gekeken naar histo-

rie/plaatsbepaling, functies/kenmerken, statusbepaling/karakter, vergelijking met andere complexen, datering en conclusie. Het tweede onderdeel van het eerste boekdeel bestaat uit kaartmateriaal. Van elke stad en elke werkput is een plattegrond vervaardigd om de locatie van beerputten en afvalkuilen aan te geven. Het derde deel bestaat uit de complexdocumenten en inventarislijsten. In die catalogus, het tweede boekdeel, bijna 500 pagina's dik, worden alle nog niet eerder in het 'Deventer-systeem' gepubliceerde typen uit de onderzochte complexen (en bijzondere exemplaren van eerder gepubliceerde objecten daaruit) beschreven en afgebeeld: 1.503 stuks keramiek, 314 stuks glas, 239 stuks metaal, 21 kacheltegels en bijna 100 tabakspijpen. Reeds eerder volgens het 'Deventer-systeem' beschreven en gepubliceerde voorwerpen, die elders in ons land tevoorschijn kwamen en ook in de beerputten en afvalkuilen van de vier riviersteden worden aangetroffen, worden hier dus niet opnieuw beschreven. Een verwijzing naar die eerdere beschrijving kan volstaan. Maar om die eerdere beschrijving van een bepaald object terug te vinden zul je wel de gestaag groeiende reeks van reeds verschenen publicaties moeten doorlopen. Langzamerhand beginnen die beschrijvingen voor veel mensen steeds minder toegankelijk te worden. Een suggestie voor een vervolgproject: maak de gehele documentatie toegankelijk via de onbegrensde mogelijkheden van internet. Voorwaarde is natuurlijk wel, dat je consequent dezelfde afkortingen hanteert, bijvoorbeeld 'DDT' voor Dordrecht in plaats van 'DOR' zoals bij cat.nr. 1442 gebeurt, of 'WA' in plaats van 'WE' als je Weser bedoelt (nr. 888). Akkoord, wie geen fouten maakt, maakt meestal niets en alleen Allah is perfect (om die reden zou er bewust in elk handgeknoopt Perzisch tapijt een foutje zijn aangebracht). Maar het aantal kleine slordigheidjes dat ongemerkt en vaak ook bijna onvermijdelijk binnensluipt in een dergelijk ambitieus werk, is niet geheel te verwaarlozen. Zo zijn bijvoorbeeld de tekeningen en veel foto's in de catalogus standaard correct op schaal 1: 4 aangegeven en wanneer daarvan wordt afgeweken wordt dat aangegeven, toch ontbreekt die aanduiding nogal eens. Soms is dat vervelend wanneer ook de afmetingen van het betreffende object ontbreken (bijv. cat.nr. 1387). Toch zijn dit soort kleinigheidjes over het algemeen niet echt storend en zullen ze zelden tot

71


een verkeerde interpretatie leiden. Wanneer we bijvoorbeeld kijken naar wat deze publicatie over het pottenbakkerscentrum Bergen op Zoom te melden heeft (sorry, het bloed kruipt waar het niet kan gaan), dan lezen we op pag. 96 dat uit die stad geen vroeg-veertiende eeuws (of ouder) pottenbakkersafval bekend is. De stadsarcheoloog van Bergen op Zoom publiceerde inmiddels o.a. Bergs pottenbakkersafval uit de vroege veertiende en uit de dertiende eeuw (respectievelijk in 1992 en 1997). Over het merkteken op het Bergse potgoed vermeldt Michiel (pag. 132) "Vanaf 1798 werd het ovale stempelmerk met daarin 'BOZ' op veel voorwerpen gebruikt. Na 1881 veranderde dit in een rond merk met daarin 'BOZ'."

Dat is pertinent onjuist. Vanaf 1798 werd namelijk een rond merkteken gebruikt, met daarin de afkorting 'BOZ' (of'BOS') en na 1881 veranderde dit in een ovaal merk met daarin voluit 'BERGEN OP ZOOM'. Voorts wordt op die pagina vermeld dat de BOZ-merken ook in Friesland en Oosterhout zijn gebruikt. Dat is inderdaad waarover de Bergse potmakers steen en been klaagden, maar tot op heden hebben we daarover nog steeds geen enkel bewijs. Wel gebruikt men in Friesland en Oosterhout merktekens die mirakels veel op dat van Bergen op Zoom lijken, maar voor de insiders toch heel duidelijk herkenbaar afwijkend zijn door toevoeging van tekst of initialen, etc. (zie bijvoorbeeld mijn bijdrage in Westerheem XLVIII-1-1999). Op pagina 136 staat een foto afgebeeld waarop een drietal aardewerken flesjes te zien zijn. Elk van de flesjes toont een fraai rond gat halverwege de buik. De foto noch het bijschrift geven een indicatie over de grootte van deze voorwerpen. Daarom lijkt het bijschrift aannemelijk: "Drie kippenkannen van 'De Krónenburg' te Bergen op Zoom. De flesjes zijn inderdaad van de potterij 'Croonenburgh' afkomstig, maar hadden zeker geen functie bij het voeden of

72

drenken van pluimvee daar zijn ze immers veel te klein voor. Het zijn aardewerken ringeloren, zo'n 10 cm hoog, die - gevuld met een leempap - de potmaker in staat stelde zijn producten van slibdecoraties te voorzien. Eén van de Bergse pottenbakkerijen, 'Croonenburgh' legde zich in de late achttiende eeuw toe op de productie van het zogenaamde 'frankforter' aardewerk. Er zijn aanwijzingen dat de betreffende ondernemer hiervoor een potmaker uit het Duitse Mannheim aantrok. Ter plaatse van die potterij kon een hoeveelheid misbaksels van die frankforter waar worden gerecupereerd, materiaal dat onomstotelijk aan de betreffende potterij kon worden toegeschreven. Veel potmakers hadden hun bedrijf aan huis, sommige dreven ook een winkeltje waarin wellicht ook elders geproduceerd potgoed werd verkocht. Tussen de misbaksels vinden we daarom ook gebruikt materiaal zoals zwart geblakerde grapen en bekrast schotelgoed, maar ook fragmenten van bijvoorbeeld faience en steengoed, dat zeker elders is geproduceerd. Te stellig dan ook wordt geconcludeerd, dat twee Nederrijnse borden die uit de tuin van 'Croonenburgh' tevoorschijn zijn gekomen, daar dan ook wel zullen zijn gemaakt. En zo komt de kritische lezer her en der wat slordigheidjes tegen. En toch, hoe vreemd dat ook moge klinken, doet dat nauwelijks afbreuk aan de grote waarde van 'Steden in Scherven'. Wat Michiel hier heeft gepresteerd leek een onmogelijk opgave. Het in zo'n korte tijd bewerken, vastleggen en publiceren van zo'n enorme grote hoeveelheid informatie wekt bewondering op. En niet alleen bewondering, ook dankbaarheid. We hadden bij het stadskernonderzoek al de historische, archivalische, archeologische en andere bronnen. Nu hebben we 'Steden in Scherven', een nieuwe onuitputtelijke bron van informatie en een absolute 'must' voor ieder wiens interesse uitgaat naar de materiële cultuur zoals die zich manifesteert tussen het huishoudelijk afval uit de periode vanaf circa 1250 tot aan het begin van de 19e eeuw. 'Steden in Scherven' is te bestellen bij de Stichting promotie Archeologie, Lijnbaan 108 te 8011 AP Zwolle. AWN-leden betalen ƒ 120,- + ƒ 12,- verpakkings- en verzendkosten (in plaats van ƒ 165,-). Een fors bedrag, ja inderdaad, maar daar staat tegenover dat je voor dat geld kwantitatief en kwalitatief wel heel veel waar in huis haalt. Gerrit Groeneweg


Blinde kinderen spelen situaties na (uit besproken boek).

Archaeology of the bronze and iron Age Experimental Archaeology, Environmental Archaeology, Archaeological Parcs. Proceedings of the International Archaeological Conference, Szazhalombatta, 3-7 october

1996. Edited by Erszébet Jerem & Ildikó Poroszlai. 1999. 488 pp. DEM 180,- ISBN 963-8046-25-2, Archeolingua Budapest Door een provinciaal museum in Hongarije werd in 1996 een internationale archeologische conferentie gehouden. Er kwamen 72 specialisten uit elf landen vanwege een veelbelovende combinatie van thema's. Er werd aandacht geschonken aan meer traditionele thema's als 'de Brons- en Ijzertijd in Midden-Europa', maar de nadruk lag op de combinatie hiervan met thema's als bio-archeologie, archeologische parken en experimentele archeologie. Met deze bijeenkomst werd benadrukt hoe verschillende specialismen binnen de archeologie met elkaar vervlochten zijn geraakt en hoe belangrijk tegenwoordig wetenschappelijke samenwerking is, zowel binnen de archeologie als tussen archeologie en andere vakgebieden. Naast dit inzicht biedt de uitgave van de proceedings van het congres ons westerlingen een mooie kijk in de keuken van de middeneuropese archeologie. De bijdragen beslaan een gebied dat zich uitstrekt van Zuid-Polen tot Noord-Italië, met uitschieters naar Slovenië en Beieren en zijn gedeeltelijk in het Duits, gedeeltelijk in het Engels vervat. Wie het eerste deel van het boek leest, krijgt een gedetailleerd beeld van Brons- en Ijzertijd in het gebied rond Hongarije. Hierin vormt het boek een goede aanvul-

ling op wat in Nederlandse boeken over deze perioden te lezen is. Hier en daar wordt er wel erg diep ingezoomd op een klein probleem of een heel kleine regio. Met de net opgedane kennis komt het tweede deel van het boek pas goed tot leven. Veel korte bijdragen laten je even ruiken aan een interessant facet van bio-archeologie of bieden een mooi beeld van archeologische parken. Een typische bijdrage in dit tweede deel gaat over experimenteel archeologische presentaties voor blinde kinderen. Archeologie zelf is immers nog vaak 'wel kijken, maar niet met de handjes'. Door het toepassen van nagemaakte attributen doen blinde kinderen unieke ervaringen op en leggen een verbinding met de mondelinge informatie uit de geschiedenisles. Als je geen plaatjes kan kijken en niet kan lezen, dan is een dergelijke aanpak een prachtige uitkomst. Wil je meer weten, dan word je helaas doorverwezen naar een ander boek. De redacteuren van de proceedings wilden blijkbaar de lezer warm maken en hem/haar laten zien dat specialismen als bio-archeologie, maar ook buitenbeentjes als archeologische parken nauw verbonden zijn met de mainstream archeologie en de volle aandacht verdienen. Een dergelijke presentatie binnen een wetenschappelijk kader van met name de archeologische parken zal de opname van dergelijke 'randfenomenen' in de archeologie ten goede komen. De redacteuren laten met dit boek zien waar deze thema's thuishoren: midden in de belangstelling van de wetenschappelijke archeologie. Roeland Paardekooper

73


Literatuursignalement Nehalennia, aflevering 123, herfst 1999. In Oost-Souburg (Zld) zijn vierentwintig benen kammen gevonden. Op twee daarvan zijn versieringen in de vorm van runentekens aangebracht. Uit het nabij gelegen Ritthem is een benen drietand bekend waarop eveneens een runenteken is aangebracht. Mogelijk vormen deze vondsten een aanwijzing voor bewoning in Zeeland door mensen uit noordelijker streken van Europa, aldus Anemarie Cleophas-Smink in haar artikel "Runentekens op benen voorwerpen uit Zeeland" (p. 2-50). In hetzelfde nummer ook een artikel over een nagelaten brief van een amateur-archeoloog uit het einde van de jaren tachtig van de 19e eeuw, waarin melding wordt gemaakt van vluchtbergen, de herontdekking van het voormalige dorpje met kapel van Welzinge op Walcheren en van "steenen, schalien en menschenbeenderen" op de plaats waar ooit de kerk van Nieuwerkerke stond (B. Oele, "Over vliedbergen en Welzinge; een nagelaten brief van F.P. Polderdijk" (p. 15-21). Tenslotte, een kort maar boeiend geschreven artikel, dat zeker voor de archeozoölogisch georiënteerden onder u van belang is: "De Middelburgse wondervis uit 1825; slachtpartij op dolfijnen in de Mosselkreek bij Sint-Annaland" (J.H. Midavaine, p. 2224). Van de 38 grote "vissen" strandden er 37 op de zandplaten in de Zeeuwse wateren. Eén van de dieren werd voor nader onderzoek naar Middelburg gebracht om daar te worden ontleed. "Liefhebbers, die genegenheid hebben daar bij tegenwoordig te zijn, kunnen toegang bekomen tegen betaling van 10 cents" schrijft de Middelburgsche Courant van 14 april 1825. Volgens de Middelburgse geleerden betrof het een dolfijn die in het Hollands Potskop wordt genoemd (Butskop, Hyperoodon rostrarus ?).

Foto benen kam gevonden te OostSouburg.

74

De Beeldenaar, 23e jrg. 1999, nrs. 4 en 5. In het vierde nummer van De Beeldenaar o.a. een bijdrage over de zestiende eeuwse drieplakken uit Deventer, Kampen en Zwolle (Jan van der Wis, p. 146-154), over Nederlandse duiten die vanaf het begin van de zeventiende eeuw illegaal in Schotland werden ingevoerd (L.M.J. van Boeghem, p. 169-170) en over een veertiende eeuwse munt uit het Vrije Friesland (Hans Jacobi, p. 172-179).

In nummer vijf onder andere een bijdrage van Peter Ilisch over de "Muntpolitiek in Duitsland gedurende de Dertigjarige Oorlog 1618-1648" (p. 219-220) en van L.M.J. Boeghem met als titel "Van de eerste tot de laatste gulden" (p. 222-226).

Gaimster (ed.), Maiolica in the North. Te Archaeology ofTin-glazed Earthenware in North-West Europe c. 1500-1600. Proceedings of a colloquium hosted by the department of medieval and later antiquities on 6-7 March 1997. British Museum, Occasional paper number 12. London 1999. ISBN o 86159 I 2 2 4> ISSN 01424815,188 pp., prijs 26.50 GBP Een uiterst belangrijke bundel bijdragen met als rode draad "the Netherlandishmaiolica" en andere producten van door Italianen beïnvloede majolica-ateliers in de Lage landen "tussen" de vijftiende en zestiende eeuw. Zaken met betrekking tot de herkomst van met name de bekende IHS- en YHS-kannetjes en de geoorde vaasjes (vroeger vaak altaarvaasjes genoemd), zoals die voorheen als vanzelfsprekend werden aangenomen, blijken een heel stuk genuanceerder te zijn. Nieuwe onderzoeksresultaten en totaal nieuwe gezichtspunten worden hier gepresenteerd in een achttiental bijdragen. De


titels daarvan en de namen van hun auteurs spreken voor zich. Ik volsta hier met een opsomming: Italian maiolica around 1500: some consideration on the background to Antwerp maiolica (T. Wilson), De nomine Jhesu. An Italian export ware and the origin of Renaissance maiolica pottery-making in the Low Countries (H. Blake), Neutron activation analysis of maiolica from London, Norwich, the Low Countries and Italy (M. Hughes & D. Gaimster), Sixteenth-century South Netherlands Maiolica imported into Britain and Ireland (J.G. Hurst), Maiolica production in Antwerp: the documentary evidence (C. Dumortier), Maiolica in sixteenth- and early seventeenth-century Antwerp: the archaeological evidence (J. Veeckman), North Netherlands Maiolica of the Sixteenth Century (J.M. Baart), A group of biscuit and glazed wares from Holy Trinity Priory, London (J. Edwards), Imported maiolica vases bearing the royal arms of England: a reconsideration (D. Gaimster); ItaloNetherlandisch Maiolica from Southampton (A. GutiĂŠrrez & D. Brown), Some Italo-Netherlandish pottery from Winchester and Wickham, Hampshire (A. GuttiĂŠrrez), South Netherlands Maiolica in south-west England (J.Allan), Imported apothecary jars from Cochester, Essex (J. Cotter), A "Mailing" maiolica jug from Shapwick House, Somerset (C. Gerrard), Early tin-glazed floor tile production in London (I. Bets), South Netherlands maiolica floor tiles from the Broad Arrow Tower, Tower of London) (D. Gaimster & M. Hughes), Imported maiolica floor tiles from Whitehall Palace, London (J.G. Hurst & J. 1e Patourel), The earliest maiolica stove in north-west Europe: re-analysis of the Dissolution finds from the Abbey of St Mary Graces, London (D. Gaimster & M. Hughes).

Dit keer echter haalt A.M. Numan ("Het verblijf van de graven van Holland in Haarlem", p. 3-41) een boeiend onderwerp uit een oude doos, namelijk de archeologische onderzoeken die de ROB in 1956 (!) op verschillende plaatsen binnen het stadhuiscomplex van Haarlem deed. De oude en deels reeds gepubliceerde archeologi-

Vroeg i6e-eeuwse majolica (coll. Markiezenhof Bergen op Zoom).

Absoluut noodzakelijk voor degene die te maken heeft/krijgt met vroeg-zestiende eeuwse majolica.

J. de Jong e.a., red., Haarlems Bodemonderzoek }2, 1998. Commissie Oudheidkundig Bodemonderzoek Haarlem 1999. De onregelmatig, maar toch wel vaak verschijnende publicaties uit deze reeks, bevatten meestal verslagen van opgravingen, boringen, waarnemingen en andere onderzoekingen die relatief kort daarvoor in Haarlem plaatsvonden.

Stadszegel van Haarlem uit 3345, diameter 7,8 cm (uit Haarlems Bodemonderzoek 32).

75


dateerd aardewerk en over aardewerk uit archeologisch gesloten vondstcomplexen (zie Wim Hupperetz in Westerheem LXVII-4-1998 p. 174-176. De eerste afleveringen van het CMA waren losbladig, zodat iedere gebruiker de pagina's naar eigen goeddunken kon sorteren. Dat systeem is losgelaten, de afleveringen van het CMA verschijnen nu in gebonden vorm, maar bij zelfs een redelijk oppervlakkig gebruik valt de laatst verschenen bundel toch weer in een pakket losse pagina's uiteen. Toen was dat geen probleem, nu wel, want nu staan afbeelding en beschrijving van hetzelfde voorwerp niet langer meer op één pagina. Gelukkig is de codering van elk object op tekening en beschrijving terug te vinden, zodat ik de zaak toch weer op orde had. Ceramiek uit Den Bosch, Buitenhoven, vóór 1^42-'4} (uit Janssen G[ Nijhof ïggg).

sche en bouwhistorische gegevens werden opnieuw bestudeerd en vergeleken met de gegevens uit de beschikbare historische literatuur over het grafelijke hof in Haarlem. Uitgaande van die informatie en de daaruit voortvloeiende conclusies en veronderstellingen, ontstaat een inzicht in de geschiedenis van de bebouwing die vanaf einde van de twaalfde eeuw voorafging aan de bouw van het huidige stadhuis omstreeks 1351.

Het tweede deel van deze uitgave is gewijd aan de resultaten van in 1985 in de Veerpolder uitgevoerd archeologisch onderzoek (Eric Jacobs, "Een I2de-eeuwse huisplaats in de Veerpolder, Haarlem", p. 42-58). Behalve sporen behorend tot de constructie en het gebruik van het huis, werd ook een grote hoeveelheid aardewerk aangetroffen. De bewoning dateert uit het derde kwart van de twaalfde eeuw en eindigde waarschijnlijk door een grootschalige overstroming in november 1170.

Hans L. Janssen & Eddie Nijhof, Ceramiek uit drie beerputten onder de stadswal (15421543) van 's-Hertogenbosch (Corpus Middeleeuws Aardewerk afleveringen 14, 15 & 16). 's-Hertogenbosch 1999. 42 pp. ISBN 90-71485-12-9. Prijs ƒ 35,-. Onder redactie van prof. Dr. Frans Verhaeghe cum suis verschijnt vanaf 1983 op onregelmatige tijdstippen een volume van het Corpus Middeleeuws aardewerk (CMA). Doel van het CMA is het bijeenbrengen van gestandaardiseerde gegevens over - door externe factoren - absoluut ge-

76

In de thans verschenen uitgave wordt een 62-tal keramische gebruiksvoorwerpen beschreven die in 1977 uit een drietal Bossche beerputten werden verzameld. Behalve enkele stuks majolica, steengoed en hafnerwaar bestaat het gerecupereerde materiaal uit roodbakkend loodglazuuraardewerk. Een deel van het vondstmateriaal is reeds eerder gepubliceerd. De beerput dateert van vóór de aanleg van een aarden wal die men blijkens historische bronnen in i542-'43 tegen de toenmalige stadsmuur had aangelegd. Daarmee hebben we een einddatum van het gebruiksaardwerk. De begindatum is onzeker, maar zal niet voor 1500 zijn geweest. Gerrit Groeneweg

Zeeland 8, 1999, pp. 121-132: LH. Vogels-Wessels Boer. De Sint-Pieterskerk te Middelburg. In het literatuursignalement op p. 68 (Westerheem 48,1999, nr. 2) van P.A.M.M. van Kempen. Rapport Middelburg: opgraving igg8 is sprake van de Westmonsterkerk. Over een andere kerk, de Sint-Pieters- of Noordmonsterkerk handelt bijgaand historisch en bouwhistorisch georiënteerd artikel. De kerk is oud, volgens Hendrikx dateert zij uit ca. 1100. De Beeldenstorm, die van Vlaanderen naar Zeeland oversloeg, liet ook de Noordmonster niet onberoerd. Op 22 augustus 1566 was het zover. Later wordt de Noordmonster dé begraafkerk van de Zeeuwse adel en elite. Dan volgt in het begin van de 19e eeuw de teloorgang van de Noordmonsterkerk; in 1833 wordt besloten de kerk af te breken. In 1890 krijgt die afbraak


definitief zijn beslag. Daniël de Blieck heeft in de 17e eeuw het interieur twee keer getekend. De Noordmonster was een kruiskerk, ca. 63 m. lang en 17 m. breed. De door het Zeeuwsch Genootschap verworven tekeningen zijn opgenomen in de 'Zelandia Illustrats', een historisch-topografische atlas.

Spiegel Historiael 35, 2000, nr. 1, januari, pp. 41-44: P. van den Broeke. De franse mode tot in het graf. Grafcultuur in de Betuwe ijzertijd. Menselijke skeletten uit de 5e eeuw v.Chr. in Lent (Betuwe) vormen opmerkelijke vondsten uit een periode waarin cremeren de norm was. Een van de personen is een gewelddadige dood gestorven. Enkele andere Betuwse begravingen doen vermoeden dat de Keltische cultuur, die toen in zuidelijker streken opbloeide, door sommigen tot in het graf werd nagevolgd. Naar prehistorische begrippen is er sprake van een kortstondig verschijnsel. De materiële cultuur in onze regio wordt in de loop van de 4e eeuw v. Chr. weer van zijn tijdelijke glans ontdaan. Van dan af geen excentrieke Betuwenaren meer.

Delft; cultuurhistorisch Bulletin Delft; 4e kwartaal 1999: Deze aflevering is geheel gewijd aan de heilige Hiëronymus: Het Delftse fraterhuis Sint-Hiëronymusdal (Gerrit Verhoeven); Het ondergrondse Sint-Hiëronymusdal (Epko Bult; funderingen en grondsporen, onder meer een kelder en een beerput). Een vreemde eend in de bijt is een korte bijdrage van Daniëlle Lokin over de gevelstenen van Pieter de Hooch. De aflevering besluit met: Tenslotte Sint-Hiëronymus. Een korte biografie van de heilige (ca. 342420) en zijn band met het klooster Sion, net buiten Delft gelegen.

Scarabee nr. 43, dec. 1999/jan. 2000: Het binnenland is vertegenwoordigd met Passewaay bij Tiel (nederzetting en grafveld Romeinse tijd) en Keivin Wilson met een aandoenlijk verhaal en impressie van Trijntje, het oudste vrouwelijke geraamte van ons land; 5600 v.Chr. Het buitenland geeft acte de présence met een onzichtbaar monument in het Turkse Ephese; graven

onder nul op Nova Zembla/ het Pompeji van Polen, Biskupin en de boeiende reisimpressies van Theo Holleman: Van Romeinen en Moren afl. 3. Verder de vaste rubrieken: Nederlands en Belgisch nieuws; Eten bij de Romeinen; onder meer tentoonstellingsnieuws, een expositie van Gerti Bierenbroodspot met onder meer schilderijen van Baalbeck en een tentoonstellingsladder.

AD Magazine 15 januari 2000. pp. 26-33: Een reus herrijst. Drie jaar geleden zag een rendierjager, Zjarkov genaamd, het ingevroren kadaver van een vrouwtjesmammoet. Ze werd ook Zjarkov gedoopt. Er werd een expeditie uitgerust, waarvan ook onze landgenoot Dick Mol deel uitmaakte. Geleerden hakten het beest los. Stukje bij beetje wordt het nu uit het ijs geföhnt.

Nieuwsbrief Archeologie in de Betuweroute

nr. 14. Utrecht, Projectgroep Archeologie Betuweroute, januari 2000. 8 blz. Deze aflevering begint met 'Mensen uit Meteren'. In de zomer van 1999 troffen archeologen een grafheuvel aan op vindplaats De Bogen (Meteren) aan. Er waren vijf personen in begraven. De grafheuvel dateerde uit de overgangsperiode Laat NeolithicumVroege Bronstijd, ca. 1900 v.Chr. Een van de begravenen had een bronzen rapier naast zich, een zeldzaamheid. Verder opgravingsnieuws, eveneens van De Bogen. Een opgraving in 1999 bracht de resten van minstens drie boerderijen aan het licht, deels over elkaar heen liggend, uit de periode 2000-1400 v.Chr. Verder de vindplaats Eigenblok (Geldermalsen), met Bronstij dbewoningssporen; Lage Blok met MiddenIJzertijd-bewoningssporen (500-200 v.Chr.); Lienden, met resten uit de Vroege en Midden Bronstijd (ca. 2000-1100 v.Chr.) en de Romeinse tijd (ca. 52 v.Chr. begin 2e eeuw n.Chr.). Een bijzondere vondst betrof een TS-schaal (Drappus, bij Trier, eind ie eeuw n.Chr. - begin 2e eeuw n.Chr.). Het veldwerk is afgerond, er zijn dus geen rondleidingen meer.

Archaologie in Deutschland; Heft 1, jan.maart 2000:

Het centrale thema in deze aflevering is: Jahrtausendsschritte. Het bestaat uit de vol-

77


gende bijdragen: Dynamik dank Handel und Metallurgie. - Ruhige Zeiten? - Die Zeit um Christi Geburt. - Kein Enschnitt erkennbar. Uitgebreide opgravingen hebben in Walheim am Neckar een uitgebreide Romeinse grensvesting aan het licht gebracht. Verder een overzicht van de archeologiebeoefening in de 'Lander'. De aflevering vervolgt met een bijdrage: 'Neues vom Sonnenwagen (van Trundholm)'. Een kort bericht over het kortelings geopende museum 'Het Valkhof te Nijmegen. Ter completering het uitgebreide tentoonstellingsoverzicht en boekbesprekingen.

Dossiers d'Archéologie, nr. 250, février 2000. 120 pp: La France explore sonpassé depuis30 ans. L'archéologie territoriale: dernieres recherches et derniers bilans.

Een schitterende uitgave. Twee inleidende bijdragen: Bruno Dufay. Histoire de territoire. - Philippe Andreieux. La mam, la mémoire, 1e territoire et l'archéologie. Vervolgens: Région Nord: Seclin - Calvados - Douai - Lille - Beauvais - Chateau-Thierry Noyon - Valenciennes. Dan: Région Parisienne: Seine-et-Marne - Yvelines - Valde-Marne. Daarna: Régions Centre et Quest: Isère - Finistère - Chartres - Jublains - Autun - Bourges - Maine-et-Loire - Haute Savoie - Parthenay. Tenslotte: Région Sud: Aveyron - Marseille - Arles - Saint-Maximin - Aix-en-Provence - Fréjus - Var - Loupian. In één woord: een openbaring.

Archeologisch onderzoek in Midden-Delfland; nieuwsbrief 8, 1999; tekstbijdragen en redactie:

J.P. Flamman. Midden-Delfland Project. Amsterdam, Universiteit, Archeologisch Centrum. 4 pp. Achtereenvolgens komen aan de orde: Modulair onderzoek Abtswoude. - Oude terpen in kaart gebracht; Delft, Tanthof en Schiedam, Woudhoek. - Romeinse nederzetting met ontgonnen landerijen; Rotterdam, Kandelaarsweg. - Oude kreken en middeleeuwse terpen; Vlaardingen en Schiedam, Holierhoekse Polder. - Middeleeuwse pot helemaal compleet; Recreatiegebied Maassluis-oost. - Financiële ondersteuning. - Literatuur en exposities.

Archéologia nr. 364, février 2000: Y. Menez. Merveilles archéologiques des

78

Cötes-d'Armor (pp. 12-35). Schitterend geïllustreerd overzicht van wat één departement te bieden heeft op het gebied van prehistorische voorvaderen, dolmen, ijzertijdbewoning (duizenden boerderijen), Romeinse nederzettingen (Courseul) en heiligdommen. Tenslotte het middeleeuwse kasteel van Guildo. J.-M. Mignon. Les mausolées antiques d'Orange (pp. 49-56). Het was afwijkend, wat de archeologen in 1999 ten noorden van Orange in de necropool van Fourches-Vieilles aangetroffen. Uitgesproken luxueuze mausoleums, prachtig aardewerk, acroteria ofwel sokkels om een en ander te ondersteunen, te veel om allemaal op te noemen. Prachtig!

NISA-Jaarboek 2 1995. Lelystad, Nederlands Instituut voor Scheeps- en onderwater Archeologie, 2000. 72 pp. De nieuwe huisvesting in Lelystad is inmiddels gerealiseerd; er is een begin gemaakt met de inrichting van het publiekstoegankelijke depot. Ook de draad van de publicaties is weer opgenomen. De activiteiten van de diverse dienstonderdelen passeren de revue.

Ulpia Noviomagus 7, november 1999.

Nijmegen, Bureau Archeologie, 1 99. 4 pp. P. van den Broeke. Een uitzonderlijk grafveld uit de Ijzertijd in Nijmegen-Lent. Eén grafveld bevat een aantal ongewone graven uit de 5e eeuw v.Chr. Vier onverbrande skeletten tussen kuilen met crematieresten geven de indruk dat men zich liet inspireren door Keltische invloeden. Een enkeling - de Man van Lent - geeft de vroegere bewoners zelfs een onverwacht gezicht. Ook de eerdere vondst van een Keltische strijdwagen is een voorbeeld van zuidelijke invloed. Minstens één van de begraven personen lijkt om het leven te zijn gebracht. Hij ligt op de buik begraven, een ongewone houding.

Spiegel Historiael 35, 2000, nr. 2:

Eric Lohof. De terugkeer van de crematie (pp. 70-75). De geschiedenis van het cremeren, vanaf de prehistorie tot heden, vertoont een golfbeweging. In de christelijke periode was het lange tijd een taboe. Maar na ruim duizend jaar begraven heeft


het cremeren weer een plaats verworven in de Nederlandse samenleving. Met een aantal voorbeelden uit heden en verleden. Gerrit van der Kooy. Is er een archeologisch fundament voor de bijbel? (pp. 9095). Lange tijd was de archeologie van Palestina/Israël afhankelijk van de interesse voor oudtestamentische gebeurtenissen die zich daar zouden hebben afgespeeld. Men groef met 'de bijbel in de ene en de spade in de andere hand'. De motivatie hiervoor was niet alleen religieus, maar ook politiek en strategisch geladen. De laatste jaren nemen archeologen echter een kritische houding aan.

Vtitgerlwedpn lm uil de Amsterdt,

AD Magazine, 12 februari 2000, pp. 30-34: Theo Toebosch. De laatste ontdekkingsreiziger. Avonturier, antropoloog, handelaar in dwarse ideeën. Thor Heyerdahl blijft zoeken naar de oorsprong van onze beschaving. Heyerdahls beroemdste schip, de Ra, rust nu in het Themapark Pyramides de Güimar op Tenerife. "Sinds de negentiende eeuw is het niet meer mogelijk dat één man alles weet. We hebben nu specialisten die zich in één onderwerp verdiepen. Ik heb groot respect voor ze, maar we hebben ook mensen nodig die alle onderzoeksresultaten met elkaar verbinden." Dat tekent de wetenschapper Thor Heyerdahl, die overigens zijn avontuurlijke geest niet verloochent. Paul Stuurman

AWN-reeks no. 2 is uit 'Vingerhoeden en naairingen uit de Amsterdamse bodem, productietechnieken vanaf de late middeleeuwen'. AWN - reeks no. 2 Catherine A. Langedijk en Herman F. Boon Vingerhoeden en naairingen uit de Amsterdamse bodem 112 pagina's, ill., ISBN 90 71312 06 2

Een onmisbaar boekwerk voor het determineren van vingerhoeden en naairingen en een interessant boek voor degenen die meer over de productiemethoden van deze voorwerpen willen lezen. Kortom, een boek dat in uw boekenkast thuis hoort. Een uitgebreide summary maakt het boek ook geschikt voor engelstaligen. Prijs voor leden ƒ 21,-, voor niet-leden ƒ 32,- (excl. ƒ 5,- verzendkosten voor één bijlage). Het boek is te bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorekening 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, ov.v. AWN-reeks no. 2. Na november kan het bovendien bij een groot aantal afdelingssecretariaten, zonder verzendkosten worden gekocht. Ook de AWN-reeks no. 1 'Zusters tussen twee beken' is nog verkrijgbaar tegen overmaking van ƒ 27,- (incl. verzendkosten) op bovenstaande girorekening, o.v.v. AWN-reeks no. 1.

79


Werk in uitvoering Een plaats waar (veldwerk)activiteiten van AWN-ers kort worden besproken. Onderwerpen zijn veelal afkomstig uit periodieken van de AWN-afdelingen die ons worden toegezonden. Maar wij ontvangen ook graag meldingen van de afdelingen die niet of nog niet in de periodieken staan, waardoor onze berichtgeving nog iets actueler kan zijn. Uiteraard zijn wij wel gebonden aan de sluitingsdata voor de kopij, zoals die in de colofon van Westerheem staan vermeld. Stuurt u uw meldingen aan:]. Coenraadts, Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. Meer gedetailleerde dateringen worden als volgt aangegeven: cijfers (eeuwen), A, B (helften van de eeuw) ofa, b, c, d (kwarten van de eeuw). Een datering "uit het laatste kwart van de 16e eeuw tot het eerste kwart van de ïye eeuw" wordt dan "i6d-ija". Een complete tassa (uit Grondspoor

80

Met terechte trots meldt de afdeling dat uit hun gelederen weer een doctorandus in de archeologie is voortgekomen: Sander Hakvoort. A. Tromp-Veeter bezocht in NoordFrankrijk de in oorsprong Gallo-Romeinse stad Metz. "VR" vult het grootste deel van deze Grondspoor. Een greep hieruit. Kees Faas komt aandragen met een volledig afgesloten hals van een mineraalwaterkruik (kurk onder een tinnen capsule) waarop het stempel "Apollinaris-Brunnen" (omgeving van Neuenahr). Een melding van een oude vondst in Zaandam van o.a. vier "kromstaartpotten" in opvolgend formaat (18e19e eeuw), ca. 30 jaar geleden door een echtpaar gekocht van een archeoloog (!).

Grondspoor nr. 131, juni 1999 (Afd. Zaanstreek/Waterland)

A. Tromp-Veeter bespreekt drie tegelfragmenten uit de i8e-i9e eeuw. "VR" (redacteur CJ. van Roon?) schrijft o.a. over een aanvankelijk niet thuis te brengen scherf die René Lute vond in Assendelft. De heer Lagerweij (Arch. Dienst van Amsterdam) herkende de scherf als behorend tot een schnelle, gemaakt in het Duitse Coppengrave. Het materiaal is veel gevonden aan het Waterlooplein in Amsterdam en dateert uit i6d. Oud-voorzitter van de afdeling (én het HB, JC) Saïd Mooijman heeft de vindplaatsenadministratie (626 sites!) opnieuw opgezet en uitgewerkt. René Lute vond in Saendelft een zware oude fundering met daarop plavuizen en enkele munten uit de I7e-i8e eeuw. Ten slotte bespreekt "VR" enkele vondsten uit de "theaterput": Westerwald, Siegburg en Paffrath.

Coppengravekeramiek (uit Crondspoor 131).

Grondspoor nr. 133, december 1999 (Afd. Zaanstreek/Waterland).

Kort daarna vindt de afdeling een andere kromstaartpot op de trap naar de eigen werkruimte, gevonden door de brandweer van Assendelft. Deze de archeologie goed gezinde brandweer dook al eerder een olijfoliekruik uit Sevilla op uit de Zaan. In Wormer komt bij sanering van olietanks veel aardewerk te voorschijn uit de I7e-ige eeuw. Opvallend is hier de vondst van een "tassa" (16A), afkomstig uit het Italiaanse Montalupo. Overvloedig water maakt het onderzoek naar ijzertijdvindplaatsen in Saendelft ("9805"), op zijn minst tijdelijk, onmogelijk. Wel ontvangt de afdeling een reactie uit Friesland op de in de vorige Grondspoor genoemde Ruinen-Wommels keramiek. Ernst Taayke (expert op dit gebied) denkt, dat het inderdaad "RW" is uit 400-200 vC. In Zaandam vindt de afdeling onder de vloer van een te restaureren huis o.a. een stukje bot met gravering, enkele muntjes (i8d) en keramiek (vooral I5e-i7e eeuw). Op het eiland De Woude (in het Alkmaardermeer) onderzoekt de afdeling met weinig positief resultaat de plaats van een afgebroken schuur. Zoals wel vaker gebeurt wanneer het werk wat minder boeit, beziet men dan de ruimere omgeving en ziedaar ... "Joke" vindt de eerste van enkele


ijzertijdscherven, waarmee de afdeling onverwacht de eerste ijzertijdsite op De Woude ontdekt. Het Profiel, december 1999 (Afd. Amsterdam e.o.). Dit nummer van Het Profiel is grotendeels gevuld met verslagen over de opgraving bij het kerkhof "Gedenk te Sterven" in OudDiemen. Paul Hoogers vertelt hoe de afdeling hier op de plaats van de afgebroken Mariakerk een sarcofaag vindt van rode bontzandsteen (gewicht ca. 1000 kg!) die vervolgens, na verkregen toestemming, met succes bijna 2 m omhoog wordt gehaald o.l.v. Arie van Muylwijk, zelfwerkzaam in de bouw. Waarschijnlijk is de kist al vóór 1200 vanaf Bremen via Utrecht over water naar Diemen gebracht. Verderop in Het Profiel zet Ruud Wiggers deze sarcofaag in zijn context. Al eerder werd in het koor van de vroegere kerk een nog grotere sarcofaag gevonden van dezelfde steensoort. Enigszins aangestoken door "sarcofagitis" onderzoekt men een van de plaatsen waar radaronderzoek mogelijke sarcofagen signaleerde. Dit blijkt slechts een puinconcentratie te zijn, waarmee het belang van radaronderzoek niet minder wordt, maar wel wat gerelativeerd. Elders in Het Profiel een verslag van een onderzoek naar het grafveld naast het koor van de kerk: één hiertoe behorende begraving lijkt al gevonden. Een interessante vondst is de door Sjirk Groen beschreven duimstok uit de I7e-i8e eeuw met een ebbenhouten schacht van één Amsterdamse voet lang (ca. 28,4 cm) en messing beslag. Ron Tousain be-

schrijft een onderzoek in en bij een leegstaande boerderij in Diemen (Pand Roest, 1774). Ondanks tegenslagen lukt het de aanwezigheid van een terp aan te tonen die vanaf de 14e eeuw continu bewoond is geweest. Kwadrant nr. 4 1999 (Afd. Den Haag e.o.) Veel informatie over velerlei zaken in deze Kwadrant: over het Pijpenkabinet in Amsterdam, voor illegaal opgraven veroordeelde Leidenaars, de presentatie van het boek "Van Romeinse soldaten en Cananefaten" (geschreven door Ab Waasdorp), de tentoonstelling over de Romeinse tijd in de Haagse regio in het Museon (o.a. de vier, inmiddels zeer bekende, mijlpalen), de tentoonstelling "Kastelen en buitenplaatsen in het Westland", een hoofdprijs voor de expositie over het prehistorische grafveld op Ypenburg en over de Sector Behoud van de ROB. In deze Kwadrant één verslag van veldwerk: Wilco de Jonge vertelt over de zoektocht op de grens van Leidschendam en Voorburg naar de gracht van Corbulo. Dat vond plaats door middel van het maken van twee proefsleuven. Daarbij bleek dat de gracht toch op een iets andere plaats ligt dan gedacht. Er werd een houten constructie, mogelijk een beschoeiing aangetroffen (Ijzertijd?). Een reguliere opgraving in de naaste omgeving is in voorbereiding. Zuidwesterheem nr. 22, december 1999 (Afd. Zeeland) Veel artikelen van Robbert Jan Swiers o.a. over Belvédère (waarom staan veel archeologisch waardevolle buitendijkse gebieden als bijvoorbeeld het Nehalennia-complex bij Colijnsplaat niet op de Cultuurhistorische waardenkaart van Nederland?) en de relatie ROB/ADC - AWN (zorgen over het al te beknopt of zelfs voorlopig niet publiceren van onderzoeksgegevens). Corrie de Wilde bezocht in China het begraven leger van keizer Qin Sji Hwang Di. Hans Jongepier bespreekt archeologisch onderzoek door medewerkers van het PACZ en AWN-leden in Aardenburg, Tholen en Oostburg. In Aardenburg vond men een aantal middeleeuwse grafkelders met skeletresten. De skeletten worden nog nader onderzocht. In de binnenstad van Tholen vond men 17e18e eeuwse muurresten en daaronder afvallagen uit de I4e-i6e eeuw. Bij een boring belandde men midden in een beerput (18e eeuw) die na opgraving o.a. glaswerk en opvallend veel kurken opleverde. In Oostburg werden tijdens de aanleg van de Euregiotuinen sporen gevonden van een huisplaats

De vroegere Mariakerk te Diemen (uit Het Profiel).

81


Antiquiteiten verzamelen bij Domburg (uit Zuidwesterheem).

(12e eeuw), laat- en postmiddeleeuwse sloten en een schietbunker uit WO I. Niek Beeke geeft een impressie van een bezoek aan het NISA in Lelystad. Grondig bekeken nr. 3, september 1999 (Afd. Lek- en Merwestreek) Het bestuur van de afdeling is "zeer positief gestemd" over de bereidheid van gemeenten en provincie om hun projecten te financieren. Het archeologisch vrijwilligerswerk van de AWN weegt terdege mee bij toekenning van subsidies. Maar ... noblesse oblige ... het betekent, dat men ook rekent op de inzet van de leden. De gemeente Dordrecht ontving in 1999 de definitieve opgravingsbevoegdheid. Mooi natuurlijk, maar wordt de rol van de AWN nu niet minder belangrijk? Het bestuur vindt dat er strikt genomen niet zoveel verandert. Wel kan worden verwacht dat (meer) de hand wordt gehouden aan naleving van al

Tekenen in de zon (uit Grondig Bekeken).

bestaande regels. De AWN heeft ook sterke punten, biedt bijvoorbeeld continuĂŻteit. Archeologen, bestuurders en ambtenaren komen en gaan. De actieve kern van AWNers blijft echter opvallend constant en daar vallen de "professionele nieuwkomers" graag op terug. De afdeling vervaardigde een index van de inhoud van Grondig Bekeken en zendt het blad in het vervolg toe aan de docenten geschiedenis van de elf scholengemeenschappen HAVO/VWO in de regio. An Osseweijer-van Bueren besteedt aandacht aan de opening van een Archeologisch Centrum in Dordrecht. Peter Von Hout en Wim Boudestein gaan in op vondsten uit Oosterwijk-Lingedijk. Behalve veel materiaal van een Romeins-inheemse nederzetting op de oeverwal van de Linge, vond men ook middeleeuws materiaal bijv. een aardewerk vuurspithouder (13e of 14e eeuw) en een zilveren muntje uit de 14e eeuw, een "halve groot". Teus Koorevaar bespreekt de vondst van een nog gave kan van grijsbakkend aardewerk (midden 14e eeuw) en geeft een alternatief voor binnen-tekenaars: maak bij het tekenen gebruik van de zon! Nieuwsbrief, september 1999 (Afd. Utrecht e.o.) Het bestuur van de afdeling ziet zich om financiĂŤle redenen gedwongen het aantal lezingen te beperken. Liefhebbers met enige graafervaring kunnen assisteren bij veldwerk in Leidsche Rijn. Ten noordoosten van Vleuten zijn in een 12e eeuwse ontginning via boringen puinconcentraties aangetroffen. Ook zal een waterpartij worden aangelegd, waaruit zand wordt gewonnen voor de aanleg van de VINEX-locatie. Ervaringen in Nieuwegein en Woerden hebben geleerd dat zandzuigen botresten van prehistorische dieren en vuursteenmateriaal kan opleveren. Convocaat, januari 2000 (Afd. ZuidVeluwe en Oost-Gelderland) De afdeling heeft op dit moment op zes verschillende locaties vitrines ingericht met AWN-vondsten: in Arnhem: Paleis van Justitie (Majolica en faience), Sonsbeeksingel 3, in de eigen werkplaats (Eten en drinken in de 13e t/m de 17e eeuw), Zwanenstraat (Vondsten uit een kelder) / in Duiven: Cultureel Centrum (Opgraving "Duiven 1998") / in Wageningen: Gemeentehuis (Vondsten uit de Kloosterstegen) / in Zevenaar: Liemers Museum (Vondsten uit de Liemers).

82


Tentoonstellingsladder NEDERLAND Handzame handel, t/m 5 mei 2000. Museum Kasteel Wijchen, Kasteellaan 9, Wijchen, 024-6424744. - Een overzicht van vondsten uit alle tijden die als handelswaar de streek zijn binnengekomen. Koningen van de Noordzee, 250-850 van Chr., t/m 18 juni 2000 Museum Het Valkhof, Kelfkensbos 59, Nijmegen, 024-3608805. - Archeologische topstukken onthullen het leven van koningen en gewone mensen uit het Noordzeegebied in de Vroege Middeleeuwen. De expositie verhuist hierna naar andere, participerende musea. Mythen, mensen en muziek, t/m 18 juni 2000. Allard Pierson Museum, Oude Turfmarkt 127, Amsterdam, 020-5252556. - Grote overzichtstentoonstelling over muziek in de Griekse en Romeinse Oudheid: muziekinstrumenten, afbeeldingen, verhalen en reconstructies. De verloren schoen, t/m 7 juli 2000. Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt i8k, 023-5420888. - Tachtig in Nederland gevonden schoenen uit de periode 1200-1800 geven een bijzonder beeld over het schoeisel van onze voorvaderen. Asterix en Europa, t/m 1 oktober 2000. RMO, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Wat is er waar van Asterix? En hoe zag de Romeinse wereld er werkelijk uit?

jTllJKSMĂœSĂˆUM VAN OUDHEDEN presenteert

Ambachten onder het Staten-plein, t/m 2000. Kamer van Koophandel, Groenmarkt 17, Dordrecht, 078-633 72 03. - Kleine expositie over het archeologisch onderzoek onder het Statenplein naar kleine huisjes van middeleeuwse ambachtslieden; o.a. de unieke 13e eeuwse lap leer met daarop afbeeldingen van de jacht en draakachtige karakters.

Mar en Europa

EVENEMENTEN Lezingen RMO Aanvang 20.00 uur - inlichtingen: 071-5163163 9 mei: De Romeinen terug van weggeweest. Spreker: Drs. Maarten Dolmans, stadsarcheoloog Leiden. - Lezing over de Nederlandse re-enactmentgroep Gemina Project, die Lwww.ff'M>lnl het leven van de Romeinen in deze streken tracht te reconstrueren. 13 juni: Asterix als archeoloog en historicus. Sprekers: Drs. Rene van Royen en Sunnyva van der Vegt. - In feite is Asterix de kruising tussen archeologie (de visualisering van de toen bestaande werkelijkheid) en historie (abstracte thema's als Romeinse overheersing, organisatiestructuur en Romanisatie).

83


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) G. Vlamings, Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 035-5387851. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Regio coördinatoren: Regio Noord-West: Max Franken, Takkenburg 15, 2135 BT Hoofddorp, tel. 023-5653031. Ed Beugel, Kostverlorenstr. 62, 2042 PJ Zandvoort, tel. 023-5712184. Regio Noord-Oost-Zuid: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Noord-Oost-Noord: dhr. W. Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432.

Regio Zuid-West: Fred Talie, Korte Kerkstr. 4, 3111 JE Schiedam, tel. 010-4739387. Ad Beerens, Franselaan 220b, 3028 AN Rotterdam, tel. 010-2623839. Regio Zuid-Oost: Joost van den Besselaar, Zoetendaalstr. 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. Nout Cornelissen, Pater Gymardstr. 4, 5844 AK Stevensbeek, tel. 0485-383743. Voorzitter: Boudewijn Goudswaard, Bodegraafsestraatweg 23, 2805 GK Gouda, tel. 0182-571656. Secretariaat: Hans Hardenberg, Kagertuinen 63, 2172 XK Sassenheim, tel. 0252-211445.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C jeugdlidmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het srudentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

84

ƒ

80,00

ƒ ƒ ƒ ƒ ƒ

48,00 40,00 41,00 27.5O 8,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudbeidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het srudentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris: Sj.S. Elzinga, Spoorlaan 33, 3739 KB Hollandsche Rading, tel. 035-5771446. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 030-2203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: Mw. A.E. Oostdijk (Professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. Mw. C. Vandepoel (Kampen), R.J. Schimmelpennincklaan 12G, 2517 JN 's-Gravenhage, tel. 070-3466943. Mw. S. Leupen (Public Relations), Nieuwe Rijn 99, 2312 JM Leiden, tel. 071-5128521. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P. Stuurman, P. Vons, S. Pos. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Mw. A. Bonnema, veiligheid en verzekeringen Koolwitje 13,7423 GJ Deventer, tel. 0570-656774. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Communicatieweg W-5,1566 DA Assendelft, tel. 075-6873763. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): R.H. Spoor, Pieter Keylaan 3, 2061 XT Bloemendaal, tel. 023-5270134. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134.

7. Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Elsbergstraat 16, 2272 AM Voorburg, tel. 070-3868921. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Mw. J.C. Vos-Kranendonk, Verwersdijk 77, 2611 NE Delft, tel. 015-2123443. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118-462142. 11. Lek- en Merwestreek: Mw. A.F. Osseweijer-van Bueren, Lindelaan 79, 3319 XJ Dordrecht. 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. L. Wierenga, Berlagelaan 207, 1222 JT Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): A.P. de Boer, Frans Tromplaan 22, 3871 EN Hoevelaken, tel. 033-2534729. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: A. Haneveer, Achterweg 39, 4112 JD Beusichem, tel. 0345-502351. 16. Nijmegen en omstreken:J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485-343456, http://www.euronet.nl/users/adrianus/awn.hrm. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mw. A.M. Baljet-Peters, Bronbeeklaan 40, 6824 PH Arnhem, tel/fax 026-3643080, E-mail: baljet.pet@wxs.nl. 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: L.G. Heij, Ordermolenweg 11, 7312 SC Apeldoorn, tel. 055-3553688. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Traast-Bos, Oppenswolle 32, 8325 PH Vollenhove, tel. 0527-246602. 21. Flevoland: J. Eelman, Postbus 2354, 8203 AJ Lelystad, tel. 0320-251969. 22. West-Brabant: Mw. A.-M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/ awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: H. v.d. Laarschot, Keizersgracht 2, 4611 GD Eindhoven, tel. 0493-341555. 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.



tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 49 • nr. 3 • |uni 2000


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement ƒ 70,-- per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. E-mail: HJ.Nieuwenhuis@worldonline.nl • Marie-France van Oorsouw (redacteur literatuurrubrieken), Lamarckhofio-i, 1098 TK Amsterdam. • Ellen Piekaar (redacteur verenigingsnieuws), Hagedoornplein 26,1031 BV Amsterdam E-mail: ellenp.@nl.euro.net • Gerrit Groeneweg, Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: gerritgr@concepts.nl • Jan Coenraadts, Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek.

Inhoud jaargang 49 no. 3, juni 2000

Redactioneel

85

J.K. Schendelaar

Archeologie in het puntje van Noord-Holland: een overzicht

86

Kort archeologisch nieuws

116

Literatuurbespreking

118

Werk in uitvoering

123

Literatuursignalement

127

Tentoonstellingen en evenementen .... 131 Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

132

Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 december, 1 februari, 1 april, 1 juni, 1 augustus en 1 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: ƒ 250,-, halve pagina: ƒ 500,-, hele pagina: ƒ 900,-, insteekfolder: ƒ 900,-. © AWN 2000. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Ovimex Grafische Bedrijven, Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: De top der pleistocene afzettingen in de punt van Noord-Holland (midden). Cryoturbate structuren uit de Formatie van Twente (Weichselien) Bouwput Fregatdek 1976. Nieuwe haven Den Helder (links). Kaart van Christiaan Sgrooten uit 1573 (onder). Zie artikel pag. 86 e.v.


Redactioneel Als "junior" van de redactie heb ik de eer voor het eerst het voorwoord in Westerheem te mogen schrijven. Door de aard van mijn rubriek kijk ik om de deur bij de afdelingen. Ik lees ook over zorgen die afdelingsbestuurders kwellen: betrokkenheid van leden, financiĂŤn, hoe trek je nieuwe leden aan en hoe houd je die vervolgens vast, mogelijkheden die AWN-ers hebben om archeologisch actief te zijn. Samenvattend kan ik deze zorgen wat gechargeerd omschrijven als "is er AWN-leven na Malta"? Betrokkenheid van leden meten we meestal af aan het percentage actieve leden binnen de afdeling. Aangezien dit de 20% zelden overstijgt, komt menig afdelingsbestuur tot de conclusie dat er "dus" maar weinig actieve leden zijn. Ik wil dit niet ontkennen, maar er wel op wijzen dat andere verenigingen die zich met het verleden bezighouden, veelal niet op betere cijfers kunnen bogen. Alleen bepaalde werkgroepen binnen zo'n vereniging kennen vaak een erg hoog percentage actieve leden. Niet verwonderlijk, omdat het hier immers gaat om een zichzelf selecterende groep binnen een groter geheel. Zet men het aantal actieve leden van de werkgroepen aftegen het totaal aantal leden van de vereniging, dan zakt dit eerst zo hoge percentage meestal naar "normaal". Natuurlijk moeten we als AWN bevorderen dat zo veel mogelijk leden actief deelnemen aan archeologisch werk. Natuurlijk moeten we ervoor zorgen, dat de AWN interessant blijft voor leden van archeologische werkgroepen binnen oudheidkundige verenigingen d.w.z. we moeten ze voldoende blijven bieden. Maar ook leden die niet actief bezig zijn binnen een afdeling, vergroten

door hun lidmaatschap en "passieve" betrokkenheid bij het archeologisch gebeuren het maatschappelijk draagvlak voor de archeologie. Binnen onze afdelingen wordt met zeer bescheiden financiĂŤle middelen een enorme hoeveelheid werk verzet. Werk dat wordt uitgevoerd door een door de directe betrokkenen als klein ervaren groep mensen. Maar wel een gezamenlijke prestatie waar we als actieve AWN-ers een flinke dosis zelfrespect aan mogen ontlenen. Uit de periodieken die ik doorneem, spreekt een geweldige gedrevenheid, een grote liefde voor het verleden, zoals dat door archeologie boven het maaiveld komt. Natuurlijk is "Malta" aanleiding tot wezenlijke veranderingen in de organisatie van de archeologie in ons land. Maar een vereniging die zoveel kennis en betrokkenheid vertegenwoordigt, zal ook in dit nieuwe bestel een belangrijke plaats kunnen houden. Wat eigenwijs gesteld misschien, maar niet onterecht: Hoe zou de archeologie in Nederland er hebben voorgestaan zonder de AWN? Al in tijden van elkaar snel opvolgende bezuinigingen, heeft de AWN als geheel, maar hebben ook de afdelingen in hun eigen werkgebied, gepleit voor meer mogelijkheden voor archeologisch onderzoek en voor de aanstelling van (meer) stads- en regioarcheologen. Privatisering van archeologisch onderzoek wordt binnen de AWN minder algemeen toegejuicht. Maar een zelfbewuste, onafhankelijk en creatief denkende AWN zal zich ook hier weten te presenteren. Om zo'n AWN kun je namelijk niet heen! Jan Coenraadts

85


Archeologie in het puntje van Noord-Holland: een overzicht J.K. Schendelaar

Een voorafje De kop van Noord-Holland heeft bepaald niet te klagen over belangstelling van archeologische zijde, wanneer het begrip "kop" tenminste ruim genomen wordt. Veel aandacht was (is) er immers voor Texel, Schagen, West-Friesland, Castricum en recent ook voor Wieringen. Voor het uiterste puntje van het vasteland van de provincie - het grondgebied van de gemeente Den Helder en het aangrenzende Balgzand - bestond (bestaat) daarentegen nauwelijks belangstelling. Ten onrechte. Want weliswaar heeft er in dit "Landsend" nooit een veldkartering plaats gevonden en is er ook maar éénmaal een officiële opgraving geweest (1964 -1966), die bovendien onvolledig was en waarvan de resultaten nog niet eens alle gepubliceerd zijn, maar er zijn wel heel wat "toevallige" vondsten gedaan en daar waren niet weinig opmerkelijke bij: een terp uit de Ijzertijd is niet niks! En al helemaal niet in 1978!1 Reden genoeg om te proberen naast de weinige literatuur al die losse gegevens eens bijeen te harken en tot een overzicht te ordenen: temeer omdat Paul Stuurman mij daartoe aanspoorde, of eigenlijk zelfs uitdaagde. Het resultaat volgt hierna. Weichselien (50.000 -12.000 v.Chr.) Fregatdok Uit de Weichsel-ijstijd zijn in het bodemarchief verschijnselen van permafrost bewaard gebleven. In een diepe bouwput, welke in 1976 werd gegraven voor de bouw van het zgn. Fregatdok van de Rijkswerf in het Nieuwe Haventerrein, heeft de Rijks Geologische Dienst zowel cryoturbatie als fossiele ijswiggen ontdekt (afb. 1 bij A en 2).

86

Midden Mesolithicum (7.100 - 6.450 v.Chr.) Koegraspolder Al in het laatst van de Weichsel-ijstijd trokken ondernemende jagers ons land en de droogstaande Noordzee binnen. Ze jaagden op allerlei wild, maar vooral op paarden en rendieren. Bij Den Burg, Texel, hemelsbreed niet zo ver weg, is een (tijdelijk?) jachtkamp van deze jagers gevonden (Hamburg-cultuur, ca 12.000 v.Chr.).2 Toen na deze ijstijd in het Mesolithicum het klimaat milder werd, ontwikkelde zich in ons gebied bos en kwam het Noordzeebekken weer onder water te staan. Het voedselpatroon van de mensen veranderde: er kwamen bosvruchten, noten en andere eetbare gewassen bij, maar na het wegtrekken van het grootwild naar het koude noorden kwam er voor hen ook meer kleinwild beschikbaar: vissen, vogels, zeehonden. De jachttechniek diende zich aan de gewijzigde situatie aan te passen door een andere bewerking van het vuursteen: kleine spitsen werden aan pijlen en harpoenen bevestigd. Het zijn nu juist dit soort vuurstenen werktuigjes uit het Midden Mesolithicum die voor ons gebied de eerste archeologische sporen van menselijke bewoning vormen. Ze werden in 1956 gevonden in een diepe bouwput in de Koegraspolder benoorden Julianadorp (afb. 1 bij B) op een diepte van 4,5 m onder het maaiveld op het hoogste deel van een stuifkop van dekzand. Ze waren 0,5 - 2 cm groot.' De vondst had veel weg van een toevalstreffer. Bij nader inzien leek er echter een goede kans te bestaan op meer van dit soort vondsten in het Koegrasgebied vooral vanwege de grote bouwbedrijvigheid. Toch duurde het


MARSDIEP

Ajb. ï. Kaart met daarop aangegeven de vindplaatsen die in dit artikel beschreven worden, afgezet tegen de diepte in m - NAP van de top der pleistocene afzettingen (naar Soonius).

NOORDZEE^ Hulsduineh

^

tot de zomer van 1978 eer een soortgelijk vuurstenen werktuig aan het licht kwam. Dit maal betrof het een donkerbruine pijlpunt, die aan één der zijden beschadigd was; de retouche was heel fijn.4 De vondst werd gedaan op storthopen bij een terrein waar waterpartijen waren gegraven, nu bewesten fulianadorp. Niet in situ dus, maar wel in dezelfde omgeving (afb. 1 bij C). Het ziet er naar uit dat er (veel) meer uit het Mesolithicum in de bodem van deze polder te vinden moet zijn en ook

dat het ongeschonden is omdat de pleistocene vloer er hoog ligt (6 a 7 m • NAP, zie hiervóór) en nog goeddeels intact is. Er heeft zich zelfs een podzolbodem ontwikkeld, waaruit volgt dat het oppervlak gedurende lange tijd drooggelegen heeft en toen bewoonbaar was. Sprong door de tijd Er dient een grote sprong door de tijd gemaakt te worden om de volgende vondst te kunnen melden: de rest van 87


het Mesolithicum, de Nieuwe Steentijd, de Bronstijd en zelfs de Vroege Ijzertijd worden overgeslagen! Hetgeen overigens allerminst wil zeggen dat het gebied in die hele periode onbewoond was: er zijn tot dusver alleen geen aanwijzingen voor gevonden. Het is juist heel waarschijnlijk dat die wel degelijk in het bodemarchief aanwezig zijn: ze zijn in de naaste omgeving immers ook gevonden. Daarom zou het eerder vreemd zijn als ons stukje Noordkop - deel van een groot gebied - al die tijd niet bewoond zou zijn geweest. De sporen ervan zijn echter eerst onder veenlagen en daarna onder klei begraven. Ze verdienen snel te worden opgegraven omdat het bodemarchief van de polder Het Koegras nu al goeddeels onbereikbaar geworden is door stadsuitbreidingen, aanleg van industrieterreinen, een uitgestrekte instelling voor verzorging van verstandelijk gehandicapten, vele bungalowparken en appartementgebouwen in de recreatiesector (Julianadorp aan Zee), enz. En dit proces gaat in hoog tempo nog steeds door. Nu is er zelfs sprake van een kuuroord na een vondst van geneeskrachtig bronwater. De tijd dringt dus.

Afb. 2. Cryoturbate structuren uit de Formatie van Twente (Weichselien). Bouwput Fregatdek 1976. Nieuwe haven Den Helder (uit: Rappol (? Soonius, 1 994)-

88

Ijzertijd (800 - 12 v.Chr.) Ziekenhuis Parkzicht, uitbreiding 1959 De volgende vondst dagtekent uit de Midden Ijzertijd: ca 550 v.Chr. En weer is het een toevalstreffer. Maar dat bleek pas later. In 1959 werden bij het uitvoeren van grondwerk voor een uitbreiding van het toenmalige ziekenhuis Parkzicht (thans Gemini) aan de Huisduinerweg (afb. 1 bij D) reeds scherven gevonden van zgn. Inheems aardewerk uit de tijd rond het begin van de jaartelling. Ook werden botten aangetroffen. Een en ander lag in een vijf cm dikke verspoelingslaag van kleiig veen met schelpen (Hydrobia, Cardium en Mytilus) op een diepte van ca 2.25 m - NAP. De laag met de scherven rustte op een laag veen ter dikte van een meter en lag onder een kleilaag van 0,5 m dikte. De vondst werd gedaan door de huidige oogarts van het ziekenhuis P. Smit, een ervaren amateur-archeoloog, leerling van de befaamde Gerrit van der Heide, die al eerder belangrijke vondsten had gedaan op het Balgzand, waarover uiteraard later meer.5


Aanvankelijk werd in de aangetroffen artefacten alleen een bewijs gezien van bewoning in de Romeinse tijd, vooral ook omdat soortgelijke vondsten waren gemeld uit de Anna Paulownapolder, bij Schagerbrug, Schagen en Warmenhuizen, alles in de (zeer) nabije omgeving.6 Bij nauwkeurige bestudering bleek er echter ook een aantal scherven van aardewerk van vroeger datum, uit de Ijzertijd, tussen het geborgen materiaal te zitten. Dat zou de conclusie rechtvaardigen dat ter plaatse al in de Ijzertijd bewoning had plaats gevonden. Omdat het echter om een verspoelingslaag ging, werd deze conclusie van een vraagteken voorzien. De vraag waar de IJzertijdscherven vandaan kwamen bleef daarmee onbeantwoord. Het raadsel werd onverwachts opgelost in 1978.

NAP

Afb. 3. Schematisch profiel met terp Ijzer tijd: bouwput liftschacht Parkzicht (nu Gimini)-ziekenhuis Den Helder, 1978.1 klei (Calais IV); 2 Hollandveen (met hout);} Hollandveen (rietveen); 4-10 restant terp Ijzertijd; 4 Heiig; <j,j,g veen; 6,8 mest; 10 verspoeld; n zand (Duinkerke III). (uit: Woltering *y7y®ïToegevoegd: • = monsterpunten voor C 14-dateringen (uit: E.M.A. Smit, 3983). Dateringen:

Ziekenhuis Parkzicht, uitbreiding 1978 Bij de veel grotere uitbreiding van hetzelfde ziekenhuis in 1978 werden in de diepe bouwput voor de liftkelder resten aangesneden van een op het Hollandveen opgeworpen terp. Weer was het te danken aan de oplettendheid van oogarts P. Smit dat het belang van de vondst werd onderkend. Hij zat als het ware met zijn neus op de werkzaamheden en kon die van dag tot dag volgen. Hij wist ook de aandacht te trekken van de ROB, waarvan vooral P.J. Woltering en D.P. Hallewas zich met de in hun ogen belangrijke vondst bezighielden. Van hen hebben Smit en Woltering in 1978 resp. 1979 onafhankelijk van elkaar verslag gedaan van hun bevindingen.7 Woltering liet zijn relaas vergezeld gaan van een profieltekening met genummerde lagen (afb. 3). In zijn verslag meldde Woltering dat er grondmonsters waren genomen voor C 14, pollen- en zadenonderzoek, alsmede houtmonsters; over de vondst zou nog uitvoeriger gepubliceerd worden. Dit laatste is tot dusver nog niet gebeurd. Wel is er in latere literatuur enige malen summier naar deze terp

n 10

*¥^ - A V— A \ A A

UA«

*"

3

- A— \ —A

A- A — A A A A A —

A—/ A / A / A— /

9

= :

«c :-I-I >i *«E-

7

• E 1 : 1 : Z-Zr

6

A A A A

A A A A

A A A A

A A A A

A A A A

B

/ / / /

\ V \ \

laag}. GrNg49724go±}$BP = tussen yj6 en 416 cal.BC. laag 6: GrNg4g8: 2}oo±}$BP — tussen 402 en 208 ca.BC. laag 8: GrNg4gg: 2i8o±^BP = tussen 372 en 64 cal.BC.

V7t A A A A / \ A k K A A t

#y v v vv

S 4

/ V V V V V \

/ V V V V / V

l

V V

2

V

V V

V

V V

V

/

V V \

V

\ V

89


verwezen.8 Ook bleek na enig speurwerk dat er wel nader onderzoek had plaatsgevonden, zij het niet volledig, en dat de resultaten deels in interne rapporten zijn vastgelegd. Lagen en leeftijden Het was al snel duidelijk dat de aangesneden terp niet compleet was: hij was onthoofd! De top was verdwenen, weggespoeld. Daarmee was het raadsel van 1959 eensklaps opgelost. Hetgeen toen iets oostelijker op het ziekenhuisterrein was gevonden, waren de sterk uiteengeslagen resten van de top van de nu gevonden terp! De basis lag op 3.60 m - NAP (huidig maaiveld is ca 0.5 m + NAP). Onder de terpzooi werd op een diepte van ca 4.35 m - NAP klei aangetroffen uit het Laat Neolithicum (laag 1, Calais IV-afzetting). Daarop rustte een ca 75 cm dikke laag niet geabradeerd Hollandveen. Het onderste deel daarvan bevatte veel hout (laag 2), het bovenste (laag 3) bestond uit rietveen. De top van dit veen, direct onder het terplichaam, bleek een C 14-datering op te leveren van 776 416 cal. BC. Aan de veengroei is hier dus tussen ca 800 en 500 v.Chr., in de Vroege Ijzertijd, een eind gekomen. Na een proces van opdrogen en bodemvorming werd het veen begaanbaar en kon er zelfs op gewoond worden. Dat is kennelijk het geval geweest. Toen de bewoners door het natter worden van hun woonplek tot ophoging ervan moesten overgaan, hadden ze daar blijkbaar nauwelijks klei voor tot hun beschikking: een flinterdun laagje kleiig materiaal, direct op de veenlaag aangebracht, moet de basislaag van de terp voorstellen (laag 4).? Ze wierpen, met andere woorden, de terp deels op het veen op met veen. Materiaal dat wél in flinke hoeveelheden aanwezig was, was mest. Hoe kon men dat beter kwijtraken dan door de terp er mee op te hogen? Het mes sneed aan twee kanten. Opmerkelijk is dat in het terplichaam in het geheel geen zand en/of klei is aangetroffen: hij bestond louter uit lagen veen (5, 7, 9), afgewisseld

90

met lagen mest, riet en ander plantaardig materiaal (6, 8). En week daardoor af van alle tot dusver beschreven terpen. Van de mestlagen bleek de onderste te dateren tussen 402 en 208 cal. BC10, zodat er met het opwerpen en gebruiken van de terp al vóór die periode moet zijn begonnen, in de Midden Ijzertijd dus. Een monster strootjes, takjes, e.d. uit de bovenste mestlaag (laag 8) bleek te dagtekenen 372 -170 cal. BC. Twee monsters van houten paaltjes uit de op deze mestlaag rustende veenlaag (laag 9) leverden vrijwel dezelfde datum op. We zijn dan aangekomen bij laag 10, op verspoelingsniveau. Zoals reeds gezegd, is de top van de terp elders op het terrein in sterk verspoelde toestand teruggevonden. Terp en omgeving zijn later bedolven onder een drie meters dikke laag zand (laag 11, Duinkerke Ill-afzetting). Bewoning en behuizing Uit het geborgen materiaal viel niets met zekerheid af te leiden over de omvang van de terp. Het door de liftschacht aangesneden gedeelte ervan leverde ook geen enkele aanwijzing op voor de aanwezigheid van huizen/boerderijen der bewoners, dus evenmin hoe die er hebben uitgezien. In elk geval zal een stukje ervan bestemd zijn geweest voor het stallen van vee. Elders zijn nadien wel boerderijen uit de Ijzertijd opgegraven." Hier, vrij ver achter de schoorwal, zullen ze aanvankelijk temidden van weilanden (zoet hooiland) hebben gestaan en later met de terp mee zijn opgehoogd (huisterpen) ofwel naar de terp zelf zijn verhuisd. De terp is lange tijd in gebruik geweest: de opgebrachte lagen - met inbegrip van de verdwenen toplagen - waren aangegroeid tot ca 1.5 m. Op grond van gekalibreerde C 14-dateringen duurde het gebruik van ca 410 tot 170 v.Chr. (de laatste ophoging), maar volgens het geborgen aardewerk zelfs tot in het begin van de eerste eeuw AD.12 Landschap omgeving terp Tot de vondst van deze Ijzertijd terp in


1978 was het landschap van het puntje van Noord-Holland en zuidelijk Texel alleen in globale trekken bekend. Ver voor de huidige kustlijn lag een kilometerbrede gesloten schoorwal en oostelijk daarvan strekte zich een onafzienbaar gebied uit van venen, hoge kwelders en wadden, doorsneden met kreken en geulen, tot in het noordelijk kustgebied (Friesland, Groningen, Noordwest Duitsland). Grote delen daarvan waren met zekerheid dichtbevolkt (noordelijk kustgebied, Texel) maar het later door de Waddenzee verzwolgen deel vermoedelijk eveneens. De huidige omgeving van Den Helder en zuidelijk Texel vormden maar een snipper van dit veel grotere geheel. Van hier uit kon men over land, wad en water - te voet of per kano - naar Texel, Friesland, Groningen en desgewenst verder gaan. En vanzelfsprekend omgekeerd. Door het onderzoek van de in de bouwput genomen grondmonsters uit de achtereenvolgende ophogingslagen van de terp zijn de vage contouren van dit landschap nu tot in details bekend. En dat niet alleen in de tijd waarin de terp in gebruik is geweest, maar zelfs van voordat hij werd opgeworpen.13 Daarbij bleek de terp ook qua ligging uniek te zijn geweest: eerst in een zoet kweldergebied (met berkenbroekbos, gevolgd door gemengd loofbos), later in een langzaam verziltende omgeving waar doorheen één of meer kreken zoet water bleven afvoeren. Een dergelijk landschap komt thans in ons land niet meer voor en is alleen nog van Zuid-Ierland bekend.14 Bedacht moet wel worden dat de zee vanuit het oosten opdrong, om zo te zeggen door de achterdeur.1? Voor het staken van de bewoning van de terp zou aan twee oorzaken gedacht kunnen worden. Zolang een of meer veenkreken voldoende zoet water aanvoerden kon men nog wel op de terp blijven wonen, ook toen de brakwatergrens de terp steeds meer naderde.

Toen de aanvoer van zoet water ophield en het graven van putten op de terp niet mogelijk bleek, ontbrak het aan voldoende klei om bakken te maken voor de opvang van regenwater. De toenemende vernatting en verzilting en het tekort aan klei kunnen er samen toe geleid hebben dat de terp werd verlaten. Toegegeven: dit zijn slechts gissingen. Aardewerk Er zijn in 1978 heel wat aardewerk fragmenten geborgen op de plaats in de diepe bouwput waar de terp was aangesneden. Deze vondsten zijn aanvankelijk opgeslagen in het depot van de ROB. Daar heeft Woltering in hetzelfde jaar nog een begin kunnen maken met het bestuderen van het materiaal en is ook een omvangrijke selectie uit de scherven door hem c.q. onder zijn leiding op zes bladen in beeld gebracht.16 In 1979 gaf hij de volgende kenschets van het gevonden aardewerk: "Het omvat de typen Ruinen-Wommels II-III, IV (met streepband ornament) en Paddepoel IVA: "verdikt gefacetteerd" (vgl. Waterbolk 1977; Van Es 1968). Dit maakt een datering in de Midden- en Late Ijzertijd mogelijk".1? Bij gebrek aan gepubliceerde gegevens, leek een lacune over het aardewerk onvermijdelijk, zij het erg onplezierig. In een poging toch nog iets te kunnen melden, zijn kopieën van de bovengenoemde bladen tekeningen van (een deel van) het terp aardewerk aan enkele deskundigen toegestuurd met het verzoek de volgende vragen te willen beantwoorden: a. bestaan er overeenkomsten tussen het aardewerk van de Ijzertijd terp in Den Helder en dat van Texel in die tijd; b. in hoeverre vormt dit terp-aardewerk in Den Helder (al of niet met dat van Texel) een eigen "Pottery style group" a la Van Heeringen; c. vallen er verbindingen te ontdekken tussen het Den Helder materiaal en enerzijds de groepen Santpoort I/II 91


van Van Heeringen, en anderzijds het aardewerk uit de noordelijke provincies dat door Taayke is bestudeerd.18 In zijn reactie op deze "rondvraag" meldt Woltering dat al "in ĂŠĂŠn oogopslag" valt te zien dat er "overeenkomsten genoeg zijn tussen het Den Helder materiaal, dat van Texel en de groepen Santpoort I en II", maar dat het Den Helder materiaal toch meer op dat van Texel lijkt, zelfs "als twee druppels water". Maar omdat Van Heeringens kwantitatieve analyse noch op de Texelse, noch op de Den Helderse scherven is toegepast, valt moeilijk aan te geven in welke mate er overeenkomsten en verschillen zijn. Het gaat dus om indrukken. Overigens bestaan er tussen aardewerk stijlgroepen natuurlijk geen scherpe grenzen: er was langs de kust van Zuid-Holland tot in Noordwest Duitsland een in hoge mate continu verloop, waarin echter wel stilistische clusters zijn te isoleren. Texel en de Kop van Noord-Holland zouden een aparte stijlgroep a la van Heeringen kunnen vormen, verschillend van Santpoort I/II en van Westergo, maar niettemin met trekken van beide.19 Taayke oordeelt dat het Den Helder materiaal vooral uit de Midden en de Late Ijzertijd stamt, maar toch ook nog wel iets uit de eerste eeuw AD bevat. De Midden Ijzertijd ziet hij vertegenwoordigd door veel scherven van een type dat van 350 - 200 v.Chr. in gebruik was, terwijl uit de Late Ijzertijd veel streepband aardewerk dateert. De eerste eeuw AD is schaars aanwezig met streepbandscherven met drievoudige facettering van de rand en korte dikke randen. Hij acht het meeste materiaal vergelijkbaar met zijn Westergo typologie, al spelen toch ook andere elementen een rol, zoals wandscherven met indruk- en lijnversieringen duidelijk maken: zij komen specifiek in de Hollandse kuststreken voor en vertonen eerder zuidelijke trekken.20 Vraag a. wordt dus beslist positief beantwoord. Vraag b. vergt nog nader on92

derzoek al lijkt de mogelijkheid aanwezig. Vraag c. is weer bevestigend beantwoord. Aan het slot van deze aardewerk paragraaf blijft een vraag de auteur kwellen. Zoals eerder vermeld, bestaat de indruk dat de bewoners van deze terp niet (of nauwelijks) over klei konden beschikken. Dus ook niet voor het maken van aardewerk voor eigen gebruik?! Zo niet, dan zou al het gevonden aardewerk van elders afkomstig zijn. En rijst de vraag: vanwaar? Van de bewoners van de kilometers westwaarts liggende "schoorwal" soms? Maar waar haalden die dan klei vandaan? Wel zou dan het schelpgruis als magering verklaard zijn, en ook Wolterings aanname dat het om marien schelpgruis gaat zou juist bevonden zijn. Of voorzagen ze in hun behoefte aan aardewerk misschien door het te kopen (c.q. ruilen) van (met) de bewoners van het Texel-Hoog? Dan zou de treffende gelijkenis van het Den Helder materiaal met dat van Texel al heel vanzelfsprekend zijn! Toegegeven: de Helderse terpbewoners konden het Texel-Hoog gewoon zien liggen; de afstand vormde dus geen bezwaar. De vraag blijft intrigeren... Andere vondsten Behalve het zojuist behandelde aardewerk, zijn er nog andere vondsten gedaan in de bouwput voor de ziekenhuislift, in en om de Ijzertijd terp. Er moet evenwel worden volstaan met een simpele vermelding ervan omdat (nog) geen onderzoek is gedaan naar de betekenis en de waarde. Zo is in het nieuwe Provinciaal Depot voor Bodemvondsten een doos aanwezig met aangetroffen botten. Er is tot dusver, voor zover bekend, nog geen aandacht van deskundige zijde aan besteed. Frans Diederik herkende wel al botten van schaap, geit, rund en varken.21 Verder wordt er in de literatuur melding gemaakt van vondsten van geweien, basaltlava, natuursteen, delen van


maalstenen en spinklosjes.7 Ook is er sprake van twee ronde afvalputten.22 Nadere bijzonderheden over dit alles ontbreken evenwel. Ten slotte is in het voorgaande nog terloops de vondst genoemd van (delen van) bekapte paaltjes in laag 9 van de terp; ze staken er 30 cm diep in en enkele ervan stonden in een rij.12 Ze zijn deels gebruikt voor C 14-dateringen, maar niet geconserveerd.19 Aan één aspect is uit overweging van plaatsruimte geen aandacht geschonken maar mag wel worden genoemd: het interessante probleem waar de bewoners van deze terp ca 450 v.Chr. vandaan kwamen en waar ze in de eerste eeuw AD heengingen toen de grond te nat en te zout onder hun voeten werd. Men denke bijv. aan de door Woltering in 1997 opgeworpen vraag: "Texelaars in Friesland" die - waar Texel en Noord-Holland toen één geheel vormden - mag worden uitgebreid met ".... en Kop van Noord-Hollanders". Zinkputten Jan Verfailleweg De volgende toevalstreffer! Bij de aanleg van een reeks zinkputten in het kader van de uitvoering van het uitbreidingsplan Nieuw Den Helder ten oosten van de Jan Verfailleweg (afb. 1 bij E), dicht bij de plaats waar kort tevoren een bijzonder oude boerderij (Vrede en Vrijheid) aan de stadsuitbreiding ten offer viel, werd in 1955 een groot aantal bewoningsresten gevonden. De zaak kwam aan het rollen toen de aan genoemde weg wonende amateur-archeoloog dr. J. Westenberg, destijds verbonden aan het Zoölogisch Station, bij een zinkput-in-aanleg een grote grijze randscherf van een pot van zgn. inheems aardewerk aantrof. Bij een nader onderzoek, dat in opdracht van de ROB werd uitgevoerd door Gerrit van der Heide, bleek de zinkput intussen al geplaatst en aangeaard te zijn. Uit de uitgegraven grond kon echter nog een groot aantal scherven en ander materiaal worden geborgen. Met behulp van een proefboring, zo

dicht mogelijk bij de zinkput tot in het pleistocene zand, werd het mogelijk een beeld van het bodemprofiel ter plaatse samen te stellen (afb. 4). Een meevaller was dat in de kolom grond in de boor een scherf van inheems aar-

PROFIEL

'l Mfi

(2

ram i -

.

U

Afb. 4. Profiel boring 1 955Jan Verfailleweg Den Helder: 1-3 pleistocene zanden: 1 licht zand; 2 podzollaag; 3 loodzand; 4-5 zandige klei met rietresten; 6 rietveen; 7 zeggeveen; 8 venig met veel schelpen; 9 bewoningslaag: aardewerkscherven, houtskool en schelpen in venige/humeuze klei; 10 schelprijke kwelderklei; jj-12 schelprijk zand en slib; 13 zand; 14 bouwvoor/maaiveld 65 cm + NAP (uit: Van der Heide, 1956).

lo .1; 9 V

= "='"E

51

4 3

2.

1 93


dewerk bleek te zitten. De top van het Pleistoceen bleek hoog te liggen en wel op 5.15 m - NAP, hetgeen klopt met wat daarover eerder is opgemerkt. De laag met bewoningsresten bevond zich op 3.15 m - NAP en bestond uit sterk humeuze klei, venig materiaal, houtskool en schelpresten (Hydrobia, Macoma baltica, Cardium en Mytilus). Ook de lagen eronder (doorwortelde zeggeklei) en erboven (kwelderklei) bevatten veel van deze soorten schelpen, maar vooral brakwatersoorten Hydrobia. De aardewerkfragmenten - zonder uitzondering zgn. inheems - zijn gedocumenteerd door Van der Heide.23 Hij zag overeenkomsten met vaatwerk in de eerste en tweede terpenperiode in Friesland en Groningen. In de uitgegraven grond werd verder nog een collectie botten (rund en schaap, maar ook vos en hond) gevonden, alsmede fragmenten van vermoedelijk een spinschijfje en een voetbeker. Van der Heide concludeerde dat bewoning in het begin van onze jaartelling op de overgang van de Late Ijzertijd op een begroeid kwelderlandschap aanwezig is geweest. De bewoning moet zijn afgebroken (kort) na de vierde eeuw en is daarna nimmer hervat. Of de nederzetting op een terp heeft gelegen, viel niet (meer) te achterhalen. Verder onderzoek is onmogelijk geworden doordat ter plaatse in de jaren vijftig een woonwijk is gesticht. Romeinse tijd (12 v.Chr. - 450 AD) Zeehaven Nieuwediep: geul bij Vangdam Toen in 1951 in het waddengebied aan de oostkant van de zeehaven een geul werd gegraven om een eerder gemaakte opening in de zgn. Vangdam te verbinden met de toegang tot de spuisluis van het Balgkanaal (afb. 1 bij F), werden door de al meer genoemde heer P. Smit sporen van vroegere bewoning ontdekt op de stortplaatsen van gebaggerde en opgezogen grond. Het ging vooral om aardewerkscherven.24 Helaas viel niet meer na te gaan waar en van welke diepte deze afkomstig 94

waren. Voor een deel bestonden ze uit vroeg inheems zachtgebakken vaatwerk (toen: Fries-Bataafs, tweede periode Friese terpentijd). Het was weliswaar duidelijk dat het materiaal afkomstig was van één of meer nederzettingen uit het begin van onze jaartelling, maar verdere conclusies vielen niet te trekken omdat het materiaal niet in situ was gevonden. Evenmin kon worden nagegaan of de bewoning op terpen had plaatsgevonden. Bouwput politiebureau In het voorjaar van 1997 werden in de bouwput voor een nieuw politiebureau aan de drs. F. Bijlweg (afb. 1 bij G) acht kleine bronzen Romeinse munten gevonden: 6 exemplaren AE 3 van Constantius II (FELTEMP.REPARATIO), een Constantius Gallus (zelfde type) en mogelijk een Constantius II (GLORIA EXERCITVS). Omdat Constantius II leefde van 317 tot 361 AD waren de munten gemakkelijk te dateren. Voor het eerst werd hiermee een muntschat uit de Romeinse tijd in het puntje van Noord-Holland gevonden. Na het bekend worden van de vondst is nog een 30-tal boringen uitgevoerd rondom de niet meer toegankelijke vindplaats. Dit leverde wel een akker(?)laag van volledig veraard veen op, die misschien uit de Romeinse tijd stamde, maar er werd geen enkele vondst meer gedaan. Het staat overigens vast dat de munten niet in situ werden aangetroffen: het terrein werd eerder ook wel gebruikt als opslagplaats van overtollige grond van andere plaatsen in de gemeente Den Helder (depot). Mede omdat enkele van de munten sterk bekrast waren, zullen ze waarschijnlijk van een andere site in Den Helder afkomstig zijn. Eén van de munten was doorboord en als hanger gebruikt. Op grond van slijtage van de munten kon worden vastgesteld dat ze zeker tientallen jaren in omloop zijn geweest voordat ze in de grond werden gestopt (of verloren). Deze vondst uit de vierde eeuw is vooral opmerkelijk omdat ze in het puntje


van Noord-Holland niet alleen laatRomeinse invloed bewijst, maar ook de mening van sommige archeologen versterkt dat er in deze streken geen hiaat in de bewoning is geweest tussen 270 en 700 AD, zoals altijd werd gedacht. Recente vondsten bij Schagen en Warmenhuizen wezen ook al in die richting.25 De vondst heeft ook eerdere speculaties over een Romeinse nederzetting of zelfs een Romeins fort in deze omgeving - Groote Keeten en/of voormalig Huisduinen - nieuw leven ingeblazen! Het wachten is op nieuwe vondsten.... Jachthaven Marina Boatex In 1978 werden ten zuiden van het Napoleontische fort Westoever uitgebreide baggerwerken uitgevoerd in verband met de aanleg van een groot wooncomplex annex jachthavens: Marina Boatex (afb. 1 bij H). Daarbij werden scherven van inheems handgevormd Romeins aardewerk opgebaggerd, afkomstig van de top van het Hollandveen. Ook kwam Middeleeuws (mogelijk Karolingisch) draaischijf aardewerk met de opgebaggerde specie mee. Voorts werd nog een aantal Badorf randscherven geborgen. Het materiaal werd ook nu weer verzameld door de heer Smit. De vondsten vonden niet in situ plaats.26 De terp Torp - waarover later meer -, waar in elk geval in de Merovingische tijd werd gewoond, ligt op maar circa 800 m zuidwestelijk van deze vindplaats. Er zou aan een samenhang tussen de vondstgebieden kunnen worden gedacht, maar die is helaas moeilijk aan te tonen. Strandvondsten Deze paragraaf levert een aantal problemen op. Naar zijn aard vormt hij al een vergaarbak van vondsten van de meest uiteenlopende zaken. Daarbij komt dat de grens tussen de gemeenten Den Helder en Zijpe (waaronder Callantsoog valt) op het strand niet precies valt te trekken, ergens bij Groote Keeten (afb. 1 bij I). Daar zul-

len we maar niet moeilijk over doen. Dan dateren de hier gedane vondsten uit een veel langere periode dan alleen de Romeinse tijd, maar ze moesten toch ergens ondergebracht worden in dit overzicht. Verder valt er over de herkomst en datering van het gevonden materiaal meestal weinig of niets met zekerheid te zeggen, zeker niet wanneer het "gewoon" is aangespoeld. Wel staat vast dat veel vondsten een gevolg zijn van de zandsuppleties welke sinds 1980 periodiek plaats vinden ter compensatie van de voortschrijdende kustafslag. Ook is bekend dat de zandzuigers het nodige zand als regel opzuigen in het zgn. Schulpengat, zuidwestelijk van het tegenwoordige Huisduinen. Daarmee is de kous echter nog niet af. Want niet alleen is daar het wrak aanwezig van het in 1698 vergane linieschip Hollandia,27 maar ook heeft aan de voormalige kustlijn vijf km of meer zeewaarts gelegen het later verdronken dorp Huisduinen gelegen (afb. 5). Verder heeft ter plaatse in 1673 de zeeslag bij Kijkduin gewoed en ging hier, nu juist 200 jaar geleden, de Engelse invasievloot aan wal om met hulp van de Russen een eind te maken aan de Franse overheersing, hetgeen overigens op een jammerlijke mislukking uitliep. Ten slotte heeft in het westelijker gelegen Landsdiep ooit bodemonderzoek plaats gevonden.28 De geulenstelsels in de voordelta van het Marsdiep zijn bovendien de eeuwen door voortdurend in beweging, zij het dat daarbij bepaalde wetmatigheden optreden. Dit alles bijeen genomen levert een scala aan mogelijkheden voor vondsten van allerlei aard op. Het zal duidelijk zijn dat volstaan moet worden met een opsomming van vondsten die zeker niet volledig is, maar wel soms heel interessante gegevens bevat. Veel aardewerkscherven, vaak sterk door water en zand afgerond, dateren uit de Late Ijzertijd en de Romeinse tijd. Enkele komen uit de Merovingische en de Karolingische perioden. Uit de post-middeleeuwse periode en later zijn op het strand heel wat stuk-

95


Aft). 5. Reconstructie van de situatie rond het puntje van Noord-Holland in ca 800 AD (naar Rappol e[ Soonius

keileem

M Marsdiep

zee, geulen

D

Duinen

• Hl

Huisduinen ca 800 AD

Z

Dekzand

• Ha

Huisduinen thans

Kw

Kwelders

•"•»

Kustlijn ca 800 AD

H

Wadden

.--.

Kustlijn thans

V

Veen

ken opgeraapt die mogelijk afkomstig zijn van het genoemde wrak (of andere schepen) dan wel van de zeeslag of de Engelse invasie. Hieronder vallen zilveren Spaanse matten, oude munten, een bel, een uurwerk, een handgevest, kanonskogels, musketkogels, een deel van een maliënkolder, handlood, breeuwijzers, scheepsbijlen, een ketting, een kaartenpasser, tinnen lepels, loden visnetgewichten, riemgespen,

96

een hamertje, uniformknopen. Op zee zijn geborgen: borden (o.a. een tinnen exemplaar uit 1680 in het Landsdiep, 29 een stenen kruik, een metalen kruik, een tinnen kandelaar, een pistool.' 0 ) De zilveren Spaanse matten zijn alle gemunt in 1686. Van heel andere aard is de vondst van een zilveren Vikingarmband in 1989 eveneens na een ophoging van het strand met uit het Schulpengat opge-


zogen zand, welke al in 1986 had plaatsgevonden.31 Het sieraad is een ring met daaraan hangend vijf kleinere ringen en dateert uit de tiende eeuw. Van Heeringen stelt dat de armband afkomstig is van het voormalige Huisduinen, echter dat hij daar niet per definitie door de Vikingen zelf heengebracht behoeft te zijn, maar via de handel in Huisduinen beland kan zijn. In 1993 werden in de zandsuppletie twee Engelse munten opgeraapt: pennies van AEthelwulf van Wessex (839 858) en van Bisschop Ceolnoth van Canterbury (833 - 870). Diederik dacht toen aan de mogelijkheid dat het Vikingsieraad en deze munten kunnen hebben behoord tot een Vikingschat, die ooit ergens op het voormalige waddeneiland Huisduinen, thans met de gehele kuststreek enkele kilometers in zee, werd begraven. Die gedachte werd nog versterkt door de vondst op het strand van nog een negende-eeuwse munt en wel een zilveren dirhem uit Cordobam, destijds onder Moorse heerschappij. In Vikingschatten komen namelijk bijna altijd grote aantallen zilveren dirhems voor.'2 De gedachten van Diederik over een Vikingschat in het oude Huisduinen zijn onlangs nog veel minder onwaarschijnlijk geworden door de opzienbarende vondst van een Viking zilverschat in 1996 op Wieringen (Westerland), die omstreeks 850 AD in een bosje gras in een potje van aardewerk in de grond is gestopt,^ in 1999 zelfs gevolgd door een tweede Vikingschat eveneens op Wieringen. Eigenlijk ontbreekt er alleen nog een vondst van zilverbaren (zilveren staafjes) om met zekerheid tot een Vikingschat bij het oude Huisduinen te kunnen besluiten. Die zijn echter nauwelijks herkenbaar door roest en aarde dat zich er in de loop der eeuwen aan heeft vastgekoekt; het lijken onbelangrijke houten stokjes.34 Ten slotte mag in deze paragraaf niet onvermeld blijven dat na langdurige stormen bij laag water meer dan eens veenlagen blijken te zijn blootgespoeld

die dateren uit 800 -1200 v.Chr., alsmede restanten van oude akkergronden zoals blijkt uit het feit dat zelfs nog wagensporen en afdrukken van koeienpoten herkenbaar zijn. Op deze manier zijn ook brokstukken van oude dijken tevoorschijn gekomen.3? Vroege Middeleeuwen (500 - 9 0 0 AD) Merovingische tijd (500 - 750 AD) Bouwput bibliotheek Bernhardplein Bij het graven van de bouwput voor de nieuwe openbare bibliotheek aan het Bernhardplein in het stadscentrum van Den Helder (afb. 1 bij J) werden in 1989 spitsporen (schopsteken) waargenomen in het Hollandveen, op een diepte van 0.2 - 0.8 m - NAP. Het zijn aanwijzingen voor veenwinning.36 De terp Torp Sinds mensenheugenis lag ten zuidoosten van de stad Den Helder een verhevenheid in de weilanden van de Polder het Koegras (afb. 1 bij K). Ze stond op oude kaarten aangegeven als "Torp"37 of "'t Dorp",38 maar ook wel als "De Behoude Torp"3? en "'t Dorp off out kerckhoff'.4° Gemakshalve wordt verder de naam Torp aangehouden. Op zijn kaart uit 1573, die berust op ruim honderd jaar oudere gegevens, tekende Christiaan Sgrooten op Torp een kerk met een toren (afb. 6). Een kaart uit 1599 laat op de oostflank van de heuvel twee huizen zien,4' maar op een iets latere uit 1609 is er nog maar één over.42 Schoorl meldt dat er in 1623 inderdaad nog maar één boerenbehuizing op Torp stond: "een schamel restant van een voormalig buurtje".43 Na 1650 komt er op geen enkele kaart nog een huis voor op Torp en bleef er in het landschap kennelijk alleen maar een heuvel over: eerst in een kweldergebied met kreken, na de bedijking in 1818 in de weilanden. Slechts een enkeling vermoedde dat er met die heuvel meer aan de hand kon 97


Ajb. 6. Uitvergroot fragment van de kaart van Christiaan Sgrooten uit 1573. Te zien is de Noordkop van NoordHolland met ten zuidoosten van Huisduinen Torp met zijn kerk.

zijn. Zo drong de Alkmaarse magistraat Rutger Paludanus al in 1776 bij de overheid aan op een nauwkeurig onderzoek van "de terp".44 Hij kreeg geen gehoor.evenmin als Belonje, die jaren later, in 1950, de hoop uitsprak dat "nauwgezet bodemonderzoek meer over deze ongetwijfeld zeer oude terp aan het licht zou brengen".45 Ook de al eerder genoemde amateur-archeoloog Westenberg was erg nieuwsgierig naar de inhoud van de heuvel en drong met De Cock46 herhaaldelijk, maar tevergeefs, aan op een opgraving ervan. Pas toen door de uitvoering van plannen voor een nieuwe stadswijk De Schooten de heuvel geheel van de kaart dreigde te verdwijnen, kregen Westenberg en zijn medestanders eindelijk gehoor. Verloop opgravingen Op 16 november 1962 vond een terreinverkenning plaats door Van Regteren Altena (IPP), in gezelschap van De

98

Cock en Westenberg zelf. Aan de zijde van het IPP volgde daarna een maandenlange stilte. Bij de gemeente heerste daarentegen een nerveuze bedrijvigheid onder druk van een schrijnend gebrek aan woonruimte door de voortdurende uitbreidingen van de Marine, die weer het gevolg waren van het regeringsbesluit dat Den Helder na de oorlog 's lands eerste marinebasis zou blijven. In het voorjaar van 1964 werd er door de oostflank van de heuvel al een afwateringkanaal gegraven, 180 m lang en 6 m breed. Het lijkt erop dat dit voor het IPP een signaal was om nu toch serieus in actie te komen.47 In ieder geval vond van 5 tot 28 oktober 1964 een kleine proefopgraving plaats, vlak voordat op 29 oktober 1964 direct ten noorden van de heuvel de eerste paal werd geslagen voor het eerste complex woningen van de nieuwe wijk. Het was de bedoeling om de terp - want dat bleek de heuvel inderdaad te zijn - vanaf zijn toenmalige hoogste punt (2.60 m + NAP) in vier haaks op elkaar staande sleuven op te graven (afb. 7). Helaas is daar door slecht weer en te weinig gravers niet veel van terecht gekomen. Toch kon het noordprofiel van de westsleuf gedocumenteerd worden: er werden o.a. huiswanden van plaggen in waargenomen. Dat was toen een heel opmerkelijke waarneming.48 In maart 1965 nam de ROB het onderzoek over. Er werd gegraven van 22 maart tot 26 mei 1965, van 6 september tot 23 september 1965 en van 1 maart tot 8 april 1966. Daarna werd het veldonderzoek definitief beĂŤindigd. Er was toen zo'n 5% van de terp onderzocht. Daarover is verslag gedaan door Van Regteren Altena, Halbertsma en Van Es/Halbertsma in 1965 resp. I9Ă–6,4? waarna Van Es in 1973 een voorlopige samenvatting publiceerde,50 welke vergezeld was door een verslag van het paleo-botanisch onderzoek door Van Zeist.51 Van Es zegde daarin een vervolgverslag toe. Dat is evenwel tot dusver niet verschenen.


Op 7 maart 1997 kwamen bij graafwerk voor de nutsleiding menselijke beenderen tevoorschijn. Maar evenmin als bij het ontwerpen en publiceren van de inspraakprocedure van dat parkplan, werd er aan Torp en zijn "out kerckhoff' gedacht. De aannemer wist niet beter te doen dan de gemeente te waarschuwen en deze niet beter dan te zorgen voor een snelle begrafenis op het kerkhof te Huisduinen. Dit nieuws lekte echter uit en bereikte de pers. Er ontstond geen geringe opschudding, ook in de landelijke pers en zelfs in Westerheem, met de (on)nodige onjuistheden en overdrijvingen.52 De skeletvondsten bleken overigens niet van belang. Omdat op de zuidoostelijke terpflank - waar een park met o.a. natuurbouw in aanleg was - aanwijzingen van oudere bewoning werden gevonden, heeft op 21 mei 1997 de Stichting RAAP met behulp van boringen de juiste grens van de terpzooi ter plaatse vastgesteld, waarna de plannen voor het park zijn aangepast om de resten van de terp onaangetast in de grond te laten zitten voor mogelijk later onderzoek. Hierna volgt een poging om een overzicht te geven van hetgeen tot dusver over Torp aan het licht is gekomen, voor zover dat althans is gepubliceerd. Vorm en omvang Het gaat om een opvallend omvangrijke terp. Hoewel vorm en omvang helaas nooit precies zijn vastgesteld, zijn er wel betrouwbare schattingen bekend. In 1956 berekende Westenberg een oppervlakte van 365 x 245 m, dus circa 9 hectare.53 Van Es kwam in 1973 dicht in zijn buurt met 375 x 250 m, dus Âą 9 hectare.54 Voor de hoogte geeft Halbertsma maximaal 2.80 m op55 en Van Es 2.60 m,54 beide + NAP (afb. 8). De terp heeft twee "toppen" gekend. Dat hing waarschijnlijk samen met het aaneengroeien van enkele individuele huisplaatsen tot een aantal huiskernen, die weer samenklonterden tot grotere groepen, totdat de grootste omvang was bereikt. De noordelijke kern

was de laagste, maar dat was deels een gevolg van afgraven; wellicht ook voor de bouw van de kerk en de aanleg van een kerkhof, waarna niet verder kon worden opgehoogd. De zuidelijke kern werd door voortgaande bewoning en ophoging ten slotte de hoogste, maar is veel later om agrarische redenen vrij belangrijk afgegraven en bleek minder verstoord te zijn dan de noordelijke kern. Lagen en leeftijden De terp blijkt te zijn opgeworpen op een 30 cm dikke laag zgn. Oude Blauwe Zeeklei (Calais IV). De terpzool lag over het algemeen op 0.30 m - NAP. Dat is laag, lager in ieder geval dan bij de terpen in het Noordelijk kustgebied, ten oosten van het Vlie, het geval is.56 Opmerkelijk is dat er onder deze klei op een diepte van pi. 0,50 - 1,10 m - NAP een laag zwart humeus materiaal, ter dikte van 0,60 cm, aanwezig bleek te zijn, die sporen van

Afb. 7. Opgravingssleuven bij de opgraving(en) van de terp Torp in ig6^-ig6^. De putten 22 en 23 in het zuidelijk deel leverden de meeste informatie. De putten ĂŻy en 24 konden niet voltooid worden en gaven dus geen enkele informatie (uit: Van Es, 1973).

99


A/fc. 8. Omtrek van de terp Torp geprojecteerd op het huidige stratenplan van de woonwijk De Schooten in Den Helder (kaart Openbare werken Den Helder, i965).

100

bewerking vertoonde, zoals spitsporen, ingravingen - sommige meer dan i m diep -, sloten en akkers.57 De laag bevond zich echter niet alleen onder de terpzooi, maar strekte zich ook zuidwaarts uit om daar de ondergrond in te duiken. Deze akkerlaag bevatte ook aardewerkscherven.58 Toen Besteman dit materiaal in 1990 onder ogen kreeg, constateerde hij tot zijn verrassing dat zich daaronder een belangrijke hoeveelheid aardewerk bevond, dat onmiskenbaar uit de Merovingische periode stamde, maar tot dan toe als Karolingisch geafficheerd was. Dit betekende zijns inziens dat ter plaatse in de Merovingische tijd akkerbouw werd gepleegd, maar dat er ook was gewoond.59 Nu wordt begrijpelijk dat Besteman al in 1990 Torp karteerde als "late Merovingian:"6° en in 1994 kon schrijven: "De nabij Den Helder opgegraven nederzetting Torp bestond al vanaf de Merovingische tijd en bevond zich in de omgeving van een kwelder"; hij noemde "deze bewoning in het dan schaarse kweldergebied opmerkelijk".61 Opmerkelijker is nog wel het feit dat op een enkele plaats op grotere diepte

- in elk geval tot 2 m - NAP - een nog oudere soortgelijke laag aanwezig bleek te zijn. Daarin bevonden zich jammer genoeg geen aardewerkscherven zodat geen precieze datering mogelijk was. Er wordt uit stratigrafische overwegingen aan de Romeinse tijd gedacht. De laag blauwe klei waar de oudste terplaag op rust, zou een onderbreking van de oorspronkelijke bewoning kunnen suggereren. Maar zolang van de bij de Merovingische fase en eerder (?) behorende huisplaatsen (nog) geen resten zijn aangetroffen, valt hierover niets naders te zeggen. Toch lijkt continuĂŻteit bepaald niet uitgesloten, want zelfs twee van de oudste huisplaatsen op de terp hebben praktisch op NAP niveau gestaan.62 De terp is in de volgende eeuwen geleidelijk in fasen opgehoogd. De behuizingen dagtekenen tot in de 14e eeuw. De ophogingslagen bestonden uit blauwe en groenachtige klei en/of bruin mestachtig materiaal. In de laatste fasen is echter vooral geel zand gebruikt. Grote hoeveelheden zand zijn tegen de zuidelijke flank van de terp opgestoven: een begin van de vorming van een binnenduin. In de wijde omgeving hebben vele van deze binnenduinen bestaan: de meeste zijn afgegraven - o.a. bij de aanleg van de spoorlijn Den Helder - Alkmaar -, maar er zijn nog altijd resten van over (De Garst, De Schooten).

Behuizing en bewoning Van de (vele) in de loop van eeuwen op Torp gestichte behuizingen zijn er twee, daterend uit de ne/i2e eeuw, systematisch uitgegraven en beschreven.63 Ze werden aangetroffen in de werkputten 22 en 23 in het zuidelijke, tevens hoogste deel van de terp (afb. 9). Het oudste huis was gebouwd op een vierkant, door sloten omringd, 40 cm dik kleipodium (12 x 25 m), dat op vrijwel NAP lag. Dergelijke podia zijn ook bekend van het noordelijke kweldergebied en wijzen op verwantschap met de Friese en Groningse wierdhui-


zen.64 Het type vormt een variant op de gangbare drieschepige boerderij met een eenvoudige rechthoekige plattegrond. In dit opzicht is er verwantschap met de Texelse schapenboeten en ook weer met de terphuizen in Noord-Nederland.65 Een ander belangrijk punt van overeenkomst vormden de wanden: deze waren opgetrokken van horizontaal in rijen gestapelde kwelderplaggen (82 x 24 cm), aan de binnenkant steil, aan de buitenzijde zachtglooiend gestapeld, zodat de muren onderaan een dikte hadden van plm. 1,10 m. 66 De lengte van het huis bedroeg buitenwerks plm. 19 m., de breedte plm. 5,80 m. In het interieur van 5,5 x 16,5 m. stonden twee rijen zware eiken palen paarsgewijs tegen de lange wanden aan op een afstand van 2 m. van elkaar. Ze steunden enerzijds de plaggenwanden, anderzijds de dakconstructie. Verder werd het interieur ingedeeld door twee rijen dunnere palen, loodrecht in rijen op de langere wanden gezet. Het noordelijk deel van de ruimte deed dienst als woongedeelte: hier was ook de haardplaats, kenbaar aan een plek roodverbrande klei. Het zuidelijk deel van het interieur fungeerde als stal: er was een rij van vier stallen, elk voor twee dieren, in de oostelijke vleugel. De westvleugel bevatte enkele kuilen, mogelijk (mest-) kelders, en misschien nog enkele stallen. Beide vleugels waren gescheiden door een verhoogd middenpad van plaggen, één meter breed, waarnaast een smalle greppel liep die buiten uitkwam via een (stal-)deur in de zuidelijke korte wand van de boerderij. Verder zijn er geen deuren aangetroffen. Het inwendige van de greppel was versterkt met vlechtwerk en kleine paaltjes. Het middenpad liep noordwaarts wel door tot in het woongedeelte, de greppel niet. Het klei-platform werd later op iets hoger niveau zuidwaarts vergroot om er een tweede soortgelijke behuizing op te stichten. Die gang van zaken was niet uniek: over de hele terp verspreid werden op deze manier clusters van huizen gevormd. De twee on-

derhavige huizen beschikten samen over een waterput. Dit bleek niet voor alle behuizingen te gelden. In het algemeen waren de zodenwanden hoog genoeg om er aan de buitenkant vuilnis tegen op te hopen; ze werden echter gaandeweg vooral bedekt door de steeds hoger wordende grond tussen de huizen. Daarom moesten de huisplaatsen meermalen worden gebruikt. Op de plaggenwanden werden bij deze recycling gewoon nieuwe wanden van zoden opgetrokken nadat het oude interieur was opgevuld en een nieuwe vloer, meestal van schone, gele klei, op het hogere niveau aangebracht was. Zo gebeurde het ook veel in het noordelijk kustgebied.67 De vloeren waren plm. 0,5 m dik. Bewoning in drie achtereenvolgende perioden kwam geregeld voor. Zo bleek van twee rijen bijeen staande huizen het eerste al in de derde fase van bewoning te verkeren toen het tweede pas werd gebouwd. De tussenliggende ruimte lag toen al onder de vloer van het eerste huis en meer dan één meter onder de top van de plaggenwand. Vooral in de eerste terpfase hebben er ook akkers op de terp gelegen terwijl daar elders gelijktijdig op werd gewoond. Samenvattend staat het wel vast dat, evenals elders - men denke aan de IJzertijdterp! - in de om-

Afb. g. Situatie van twee behuizingen op de terp Torp in Den Helder, aangetroffen in de sleuven 22 en 2} van afb. 14. (uit: Wan Es, 1973J.

101


geving van de terp zowel akkerbouw als veeteelt werd bedreven door mensen die er aanvankelijk op kwelderniveau bij woonden. Zowel de akkers als de woonplaatsen lagen op de hoogste gronden. De lager gelegen gronden kennelijk buiten het opgravingsgebied - werden gebruikt als weiden en hooiland. Het kon minder kwaad wanneer die werden overstroomd: vee kon tijdig in veiligheid worden gebracht en gras verdroeg een overstroming wel. Later moest men huisterpjes gaan opwerpen die door sloten werden omringd. Deze terpjes groeiden gaandeweg aaneen. Zo zijn ook de wierden in het noordelijk kustgebied tot steeds grotere exemplaren uitgegroeid.68 Eén en ander is aantoonbaar begonnen aan de noordkant van Torp. Het centrum van de bewoning heeft zich langzaam naar het zuiden verplaatst. En daar bereikte de terp ten slotte zijn grootste hoogte. Ook dit gaandeweg opschuiven van de bewoning van noord naar zuid komt algemeen voor in het Noordelijk kustgebied.6? Op Torp kwam daarbij dat op het noordelijke, oudste deel een kerk en een kerkhof werden gesticht; die grond kon toen niet langer voor bewoning en bewerking worden gebruikt en ook niet opgehoogd. Er rijzen op zijn minst twee vragen: a. waarom heeft men zich juist hier gevestigd, en b. waarom en wanneer is er aan de bewoning een eind gemaakt? a. waarom men zich juist hier gevestigd

Halbertsma vond dat de eerste bewoning van Torp op "een onwaarschijnlijk laag peil plaats vond waarbij de bewoners zich bepaald niet veilig konden voelen voor overstroming". Dat schreef hij in 1965.7° Tot voor kort werd wonen in een kweldergebied nog uitgesloten geacht. Nadien is het wel duidelijk geworden dat de bewoners er zelf anders over dachten.71 Zij deelden kennelijk niet onze mening dat er alleen achter dijken veilig gewoond kon worden en kenden die trouwens niet.72 De 102

vaak hoog opgeslibde kwelders, die pas bij uitzonderlijk hoge (storm-) vloeden overstroomden, boden huns inziens voldoende veiligheid. Bovendien zijn dergelijke hoge vloeden in hun tijd niet of nauwelijks voorgekomen: "... in drie eeuwen is er geen spoor van een ernstige stormvloed gevonden".7? Hun gevoel van veiligheid kan nog versterkt zijn door de ver westwaarts gelegen schoorwal, die een aaneengesloten barrière vormde tegen de Noordzee. Verder vormde het kwelderlandschap tot in zeer verre omgeving een uiterst stabiele factor, waar de natuur een evenwicht had bereikt dat eeuwenlang in hoofdzaak bewaard bleef en waar veranderingen uiterst geleidelijk optraden (zoals verleggen van kreken, opslibbingen).74 Er was zoet water beschikbaar blijkens de vele aangetroffen waterputten.75 Men vestigde zich bij voorkeur op de tamelijk hoge zandruggen langs geulen en kreken, die in deze omgeving door meerdere onderzoekers zijn gesignaleerd.76 Sommige latere kaarten geven Torp met De Schooten weer als een soort duineiland in het kwelder- en waddengebied,77 waarlangs zowel aan de noord- als aan de zuidzijde brede kreken stroomden. Ook in dit opzicht frappeert weer de analogie met de vestigingspolitiek op de wierden in het Noordelijk kustgebied.7* Halbertsma opperde dat de eerste bewoning begunstigd zou kunnen zijn door een primitief dijkenstelsel, dat aansloot bij de verspreid liggende binnenduinen,55 een systeem dat de befaamde bedijker Isaac Le Maire later met succes in praktijk bracht onder Huisduinen en dat hij ook voor Torp en omgeving wilde uitvoeren^ (afb. 11). De begroeide hooggelegen kwelders konden met schapen worden beweid80 en op de uitgestrekte wadgronden, meer oostelijk gelegen, en in de vele geulen kon met netten en fuiken worden gevist.81 Afvalkuilen bevatten veel mosselschelpen hetgeen inhoudt dat mossels dikwijls op het menu stonden. Er kon volop gejaagd worden op vogels, zoals eenden, snippen enz.


Wanneer er op Torp dus tot op zekere hoogte een goed leven viel te leiden en er op zeker ogenblik zelfs van een zodanige welstand sprake was dat de toch kleine gemeenschap kans zag een kerk te bouwen, ligt de vraag voor de hand

Afb. 10. Plattegrond van huis I in afb. 9, vereenvoudigd en aangevuld door Diederik, 1989 naar Van Es, 1973 (schaal 1:200).

b. waarom en wanneer er aan deze bewoning een eind is gekomen

Schoorl zocht de oorzaak van het achteruitgaan van het buurtje in het terugwijken van de kustlijn door het afslaan van de schoorwal, het "wandelen" van de duinen, maar met name de voortdurende zandverstuivingen op grote schaal, waardoor veel kweldergronden voor beweiding onbruikbaar werden.82 De schaal van de veehouderij werd op die manier steeds kleiner. Evenredig daaraan verdween de bewoning en viel ten slotte terug tot nog maar een enkele boer. Een rol kan hebben gespeeld het feit dat gaandeweg de wijzigingen aan de westkust voelbaar invloed kregen in het gebied van Torp. Zo kan het ontstaan van het getijgat Heersdiep en de verbreding van het Marsdiep het beloop van het getij geulensysteem rond de terp gewijzigd hebben. Toch moet vastgesteld worden dat, wanneer het waar is dat na het eind der twaalfde eeuw hoge stormvloeden frequenter voorkwamen dan in de voorgaande eeuwen, de bewoners van Torp nog buitengewoon lang het hoofd boven water hebben weten te houden. Eenvoudig door hun terp steeds hoger te maken. Hoe lang hebben ze dat volgehouden? Bij de opgravingen kwam uit de bovenste laag nog wel enig aardewerk uit de zestiende eeuw tevoorschijn, maar niets meer van latere datum. Eerder is al vermeld dat de laatste kaart waarop behuizing op Torp voorkomt dagtekent uit 1609,83 maar dat jaartal zegt niets want de kaart berust op gegevens uit 1571 en geeft dus een (sterk) verouderd beeld.84 Uit schriftelijke bronnen is bekend dat de laatste boerderij op Torp met het bijbehorend land, groot 4.47 ha, in boerenhanden bleef toen in

1599 de al genoemde Isaac Le Maire grote landaankopen in de omgeving deed uit de failliete boedel van de familie Van Egmond. In 1600 had Jan Jansz. Torp (!), boer en kaagschipper te Huisduinen, er hoeve en land in eigendom. Hij woonde echter niet zelf op de terp, maar hield er wel 40 schapen, 2 paarden en 2 koeien.8' Mogelijk is hij tijdens de pestepidemie van 1605 overleden. Zijn erven verkopen al zijn goed in 1606 aan Le Maire. Voor het definitieve einde van de bewoning van Torp brengt dit alles bijeen genomen ons in de buurt van 1650. Het verval van het buurtje zal evenwel al (veel) eerder ingezet zijn en een heel langzaam proces gevormd hebben. De veronderstelling van Halbertsma86 dat de hele nederzetting door een enkele stormramp volledig verwoest en daarna niet herbouwd werd - hij noemt daarbij 1287-, lijkt niet alleen veel te vroeg gedagtekend te zijn, maar is ook in strijd met een langdurig proces van aftakeling. Wel maakt Van Dam Den Boumeester87 melding van de vondst van vele geraamten op de oostelijke flank van Torp "op en over elkander liggende", omstreeks 1750 door naar tufsteen zoekende mensen gedaan, maar dat kunnen ook hierheen gedreven licha-

103


men van slachtoffers van een overstroming elders geweest zijn.

Aft). 11. Reconstructie eiland Huisdulnen in 1600 met de bedijkingsplannen van hoge kwelders van Isaac 1e Maire. In het ene plan (—) vielen de opstuivingen Torp (14, met huis) en De Schooten (13) binnen de bedijking. Het andere plan (-.-.) betrof een veel grotere oppervlakte: ook Reynkens' zand (15), de Garst (16) en Middelzand (ij) vielen er in. De plannen zijn niet uitgevoerd. Relevante nrs: 1 Huisduinen (de oude kerk is opgegeven en staat buitengedijkt in de zeereep); jo Land genaamd Torp-pad; p Torperpad waarlangs de Huisduiners naar Torp gingen, ook voor begrafenissen op de terp (naar Schoorl, 1973 j .

104

Kerk en kerkhof Er heeft op Torp een kerk gestaan. Christiaan Sgrooten tekent haar, met een toren, duidelijk op zijn kaart uit 1573 (afb. 6) maar gebaseerd op een kaartbeeld dat op zijn laatst afkomstig moet zijn uit het midden der vijftiende eeuw.88 Halbertsma heeft op de noordflank van de terp tijdens de opgraving in de herfst van 1964 in de bovengrond enkele brokken tufsteen en "opzettelijk verzonken zwerfkeien" aangetroffen.89 Deze zwerfkeien waren een restant van de fundering van de kerk. Ook de eerste kerkjes op Texel waren op zwerfstenen gefundeerd maar verder opgetrokken van tufsteen. Het is dan niet geheel correct wanneer Halbertsma constateert dat "de fundering der kapel in haar geheel bleek te zijn uitgebroken". Het tufsteen van de kerk werd radicaal opgeruimd: in 1964 waren er nog maar een paar brokken van over. Tufsteen was een kostbaar bouwmateriaal. Sinds de invoer ervan in 1200 uit Duitsland ophield,90 werd veel gebruik gemaakt van tufsteen dat van sloop afkomstig was. Het Torper kapelletje werd zeer waarschijnlijk opgetrokken met tufsteen van de afbraak van een vroeger belangrijker dorpskerk die kan hebben gestaan op de uit-

eengeslagen strandwal aan de noordrand van het Balgzand (de Harssens) of in de later geĂŻnundeerde veenontginningen van het Balgzand.91 Er is namelijk sprake van meerdere tufstenen gebouwen "in 't afgaen van de Harsenen, aan de noortkant tusschen de Balg en Miltswin (=Meelzwin)", die veel afbraakmateriaal zullen hebben opgeleverd. 92 Een gevonden Romeinse tegel zou ook op sloopmateriaal kunnen wijzen, maar dan van Romeinse gebouwen.86 De kleine boerengemeenschap van Torp wilde wel graag een kerkje hebben maar het moest op een koopje. Toch blijft het verbazingwekkend dat zij daartoe in staat was. Een groot voordeel was voor haar wel dat de gezinnen niet langer de verre en door getijgeulen moeilijke tocht naar de kerk van Huisduinen behoefden te maken (afb. 11). Aan de hand van deze gegevens zou geconcludeerd kunnen worden dat 1. niet bekend is of de stenen kerk van Torp een houten voorganger heeft gehad, en 2. de stenen kerk in de dertiende eeuw is gebouwd, zoals ook Schoorl meent. 9 ' De meningen over het tijdstip van de bouw zijn trouwens sterk verdeeld. Hoogenbosch zegt vrij stellig dat de bouw plaats vond in de eerste helft van de tiende eeuw naar analogie van de eveneens van tufsteen opgetrokken en op zwerfkeien gefundeerde eerste kerkjes op Texel.94 Dat lijkt veel te vroeg. De moederkerk van De Westen is pas in het eind der elfde eeuw gesticht, iets later gevolgd door de kerk van Den Burg, nog later door de andere. Halbertsma plaatst de bouw in de elfde of twaalfde eeuw, hetgeen eveneens te vroeg lijkt. Het tijdstip van de bouw van de kerk is van belang met het oog op het antwoord op een vraag die de gemoederen lang heeft beziggehouden: is Torp identiek met Edesthorpa? Laatstgenoemde naam komt voor in een lijst van eigendommen welke de Utrechtse Sint Maartenskerk na de chaotische Vikingentijd terugvorderde.


Edesthorpa wordt in een opsomming genoemd tussen Huisduinen en Petten in: de kerk bezat er drie hoeven.95 Volgens Künzel c.s. betekent Thorpa hier dochternederzetting (van Huisduinen?) en zal Edi een persoonsnaam zijn geweest, misschien van een (eerste?) bezitter of gebruiker.?"5 Belonje vereenzelvigde Edesthorpa op geografische gronden - zijn plaats in de Goederenlijst - met Torp, na een verband met Ede op de Veluwe te hebben verworpen.45 Ook de Cock, die Torp "een vroeger eilandje bij Den Helder" noemt, identificeert Edesthorpa met Torp.97 Belonje en De Cock hebben medestanders in Hoogenbosch,98 Diederik99 en recent nog in Bremer.100 Op zich lijkt een en ander niet eens onlogisch. Toch kan Edesthorpa geen synoniem zijn van Torp. Om twee redenen. De drie hoeven waarvan de St. Maartenskerk de teruggaaf vorderde, omvatten samen 60 hectare grond. Dat is een flinke oppervlakte, hetgeen onverenigbaar lijkt met de beschikbare ruimte en de stand van de ontginningen, zelfs als niet-ontgonnen kweldergronden in de omgeving bij het dorp worden meegeteld. Ook Schoorl zet hier vraagtekens.101 Het tweede argument weegt misschien zwaarder. De Goederenlijst is op zijn vroegst opgesteld iets voor 885 en in ieder geval voor 896. 102 Om in deze lijst vermeld te kunnen worden moet in die tijd tenminste een kerk aanwezig zijn geweest. Dit is niet het geval de tijd van de bouw van de Torper kerk varieert bij de onderscheidene auteurs weliswaar tussen de eerste helft der tiende eeuw tot en met de dertiende eeuw, zoals eerder vermeld, maar toch in ieder geval te laat om in de Goederenlijst reeds Edesthorpa genoemd te zijn. Edesthorpa is dus niet identiek aan Torp en kan ook niet op Torp gelokaliseerd worden.10' Het kerkje raakte in de I5e-i6e eeuw in verval. Het tufsteen werd door Helderse metselaars tot tras vermalen, een waterdichte metselspecie, die voor het eerst in de zeventiende eeuw in ge-

bruik kwam. In 1775 zijn de ruïnes van de kerk volledig opgegraven en is het afkomende tufsteen eveneens verwerkt. Dat was dus een tweede "recycling" van dat tufsteen. Er is niets nieuws onder de zon. Toen in 1964 met een eerste opgraving op Torp begonnen werd, kon er al bekend zijn dat er ook een kerkhof aangetroffen kon worden. Torp werd op de eerder genoemde anonieme kaart uit 1602 immers al aangeduid als "'t Dorp off out kerckhoff'. Men kan zich dan meteen al de vraag stellen: hoe oud is een kerkhof dat men in 1602 al oud noemt? En daarnaast: werd er op Torp misschien al begraven vóór de kerk gebouwd werd? Het ziet er naar uit dat er op die vragen geen antwoord zal komen. Over het kerkhof was (is) weinig bekend. Van Dam den Boumeester vertelt dat er in 1847 "drie a vier lijksteenen staan die twee eeuwen oud zijn en de namen dragen van Rijkers en Peper". Hij weet ook dat er enige jaren eerder een grafzerk was gevonden waarop de naam voorkwam van pastoor Heycamp. Volgens hem werden er op Torp alleen "Catholieken" begraven, maar hij geeft niet aan welke katholieken hij daarmee bedoelt.104 Uit archiefonderzoek bleek de Oud-katholieke pastoor Joannes Heycamp er op 10 september 1717 begraven te zijn "door een tallooze menigte en onder de bitterste zuchten, en zijn graf werd jaren naderhand als de rustplaats eens heiligen bezocht".10' Inderdaad vond Halbertsma in 1964 op de meest noordelijke van de twee hoogste terpdelen, dus dichtbij de kerk, vlak onder het maaiveld, een grote hoeveelheid begravingen. De oudste van de daarbij behorende grafstenen dagtekende uit 1681. Ook de eerder genoemde grafsteen van pastoor Heycamp werd teruggevonden, zij het intussen in vele stukken gebroken.106 Het ging volgens Halbertsma kennelijk om het kerkhof dat de Oud-katholieken van Den Helder en Huisduinen tot aan het begin van de negentiende eeuw onderhielden, maar dat van veel

105


oudere datum was.86 Het lijkt er op dat de Oud-katholieken na hun afscheiding van de Rooms-katholieke kerk - in Huisduinen plm. 1702 - met de begraving van hun pastoor Heycamp op Torp uiting gaven aan hun vurige wens van een eigen kerkhof. Er moeten inderdaad (vele?) leden van hun gemeenschap op Torp begraven zijn.107 Toch is het nog de vraag of er inderdaad terecht gesproken kan worden van "het kerkhof der Oud-katholieken op Torp", zoals Halbertsma deed en Schoorl na hem.108 Daarvoor lijkt er toch wat weinig bewijs aanwezig te zijn, vooral wel omdat in de impost-overlij densregisters noch in de overlijdensboeken van de Oudkatholieken van Huisduinen en Den Helder aangetekend werd waar de begravingen plaats vonden: op Torp of op de Algemene begraafplaats te Huisduinen.10? Landschap en flora Paleo-botanisch onderzoek van zes grondmonsters uit opgravingsput 22 maakte een fascinerende reconstructie van landschap en plantengroei rond Torp in de tiende-twaalfde eeuw mogelijk.110 Aan de hand van de 71 aangetroffen plantensoorten konden de toen aanwezige plantengemeenschappen en hun standplaatsen nauwkeurig worden vastgesteld. Daarbij werd het toch globale beeld aanzienlijk verfijnd.111 Naast hoge kwelders en schorren, die alleen bij zeer hoge (storm)vloeden overstroomden en waarop gewoond en geweid werd en waar akkers lagen,112 waren er veel middelhoge kwelders die nog vrij geregeld door zeewater overspoeld werden maar wel begraasd werden. De soms brede kreken liepen ver landinwaarts dood en bevatten daar brak water. Een zone waar alleen zeekraal groeide, vormde de overgang naar onbegroeide wadden. Heel licht brakke situaties waren rond Torp bepaald ongewoon. In de buurt lagen complexen stuifduinen; blijkens de plantengroei bevatten enkele ondiepe zoetwatermeertj es.

106

Aardewerk en andere vondsten Wat het gevonden aardewerk betreft, is al opgemerkt dat dit Merovingische scherven bevatte. Aangezien het materiaal nog niet uitputtend is onderzocht, wordt volstaan met de vermelding dat er enkele Badorf scherven zijn aangetroffen (reliĂŤfbandamfoor, type Dorestad WIA-C) en dat 85% ervan afkomstig is van kogelpotten, waarvan dan weer 20% bestaat uit randen."3 Vermeldenswaard zijn nog enkele andere vondsten dan aardewerk: een schedel van een middeleeuws rund, een zestiende eeuwse leren schoen (uit een kreekvulling), een houten lepeltje, een fragment van een houten schaaltje, een slijpsteen/wetsteen, gemaakt van schist en een fragment van een weefgewicht (alles elfde-veertiende eeuw). Bij de recente verkenning van het zuidoostelijk deel van de terp, uitgevoerd door de Archeologische Werkgroep Schagen op 10 mei 1997, werden opvallend veel botten van paard en varken gevonden. In de terpen rond Schagen, bij de Werkgroep uiteraard goed bekend, kwamen deze dieren tot dusver in het geheel niet voor. Interessant waren de vondsten van vele houtsnippers en enkele duigen in een tweetal afvalkuilen. De indruk werd verkregen dat men te doen had met afval van een kuiper. De vraag rees of op Torp misschien een plaats is geweest voor reizigers naar Texel: de kuiper maakte er wellicht vaten voor het bevoorraden van zeilschepen met water. In andere afvalkuilen - er werden er vele in de bovenste ophogingslagen gegraven - zaten voedselresten (veel schelpdieren), scherven van kogelpotjes, fragmenten van houten drinknappen en de steel van een pannetje van groen, grofkorrelig aardewerk. Deze bovenste ophogingslagen bevatten vrijwel alleen zand (zie voor). Naast kuilen waren er in deze lagen ook veel sloten aanwezig; ze bevatten veen, hetgeen niet bepaald op de aanwezigheid van veel zout water wijst."4


De naam Torp Eerder al zijn al de namen vermeld waarmee de oude woonheuvel op kaarten werd aangeduid: "Behoude Torp" en "'t Dorp off Oud kerckhoff'. Er komen echter in geschreven bronnen ook enkele namen voor waarmee Torp bedoeld kan zijn: Terdorp, Edesthorpa, Adingerdorp en Oudendorp. Bij het bespreken van de Torper kerk is al gebleken dat van dit viertal namen Edesthorpa niet synoniem kan zijn met Torp. Ook Adingerdorp kan niet met Torp geĂŻdentificeerd worden: het ziet er naar uit dat het een verdwenen plaats is waarvan de ligging onbekend is. De overblijvende namen Terdorp en Oudendorp zijn echt ongetwijfeld beide wel degelijk synoniem met Torp, maar kennelijk niet ingeburgerd en in het vergeetboek geraakt. Karolingische tijd (750 - 9 0 0 AD) Balgzand Op het Balgzand, het waddengebied tussen Den Helder en Wieringen, zijn met name in het westelijke deel ervan (afb. 1 bij L en M), archeologische vondsten gedaan die wijzen op bewoning in de Vroege Middeleeuwen. Vooral bij uitzonderlijk lage ebstanden - zelfs tot 2.60 m - NAP, terwijl ter plaatse 1.22 m - NAP normaal is - heeft de al meer genoemde amateur-archeoloog P. Smit in de jaren vijftig en zestig er veel onderzoek gedaan. In 1972 publiceerde hij een mooi overzicht van alle vindplaatsen en vondsten tot dat moment, n5 nadat hij in 1964 al een intern rapport voor ROB en IPP had geschreven. Hieruit bleek waarom Besteman later zou spreken van "een bijzondere vindplaats in het verdronken veengebied op het wad van het Balgzand"."6 Niet alleen werden funderingen van huizen gevonden, gemaakt van grote turven"? (afb. 12), maar ook resten van huiswanden bestaande uit vlechtwerk en paaltjes, vergezeld van omheiningen van paaltjes, zeer veel aardewerk fragmenten, botten van huisdieren, benen schaatsen,

enz. Op verschillende plaatsen werden sporen van vervening aangetroffen, vaak over grote oppervlakten (bijv. 40 x 100 m, 30 x 250 m), en dan nog voor zover deze niet door een zandlaag waren bedekt. Scherpe insteken, een patroon van elkaar loodrecht kruisende sneden om een regelmatige grootte van de turven te waarborgen en de aanwezigheid van nog gave turven maakten duidelijk dat het inderdaad om een veenderij ging. Er zou immers ook sprake geweest kunnen zijn van een zoutveenwinning- en bereidplaats, maar de vondst van een twaalfde eeuwse tonput, bestaande uit drie tonnen boven elkaar, waarin zich veel voorwerpen van allerlei aard bevonden maar in het geheel geen marien materiaal, toonde aan dat in de omgeving geen zoutveen is voorgekomen en de

Afb. 12. Fundering van grote turven van een behuizing op het Balgzand bij veenderijen in de Karolingische- tijd. Het boogvormig verloop van de lange zijde op de achtergrond doet denken aan het koor van een kerkje (uit: Smit, ig?2).

107


zee dus geen directe invloed heeft gehad. Geconcludeerd moest dan ook worden dat het hier een of meer nederzettingen betrof van turfstekende boeren in een (nog) niet door de zee aangetast veenlandschap."8 In dit verband wees Smit nog op de bijzondere zorg welke blijkbaar werd besteed aan de turfwinning, en op de vele resten van huisdieren. Voor een zoutwinningbedrijf zou trouwens een groot vaarwater nodig zijn geweest van waaruit de veengravers het gebied langs de geulen konden bewerken, en dat was er gewoon niet. De huidige geulen ontstonden pas in de zeventiende eeuw.11? In de al genoemde tonput werden o.m. scherven van kogelpotten, radstempelkeramiek, Karolingische kookpotjes, brokken huttenleem, een spinklosje en tufsteenresten van een maalbak aangetroffen. Interessant is de gevolgtrekking van Smit dat in het midden der twaalfde eeuw de invloed van de zee op het Balgzand nog altijd zeer gering, zo niet geheel afwezig moet zijn geweest. Dat stemt overeen met hetgeen eerder is vermeld over de zeer geringe mariene invloed op en om de terp Torp. Dat is bepaald opmerkelijk omdat bij de terp onder het ziekenhuis Parkzicht (Gemini) (in en) kort na de Ijzertijd

Aft). ij. Bronzen ruiterspoor gevonden op het Balgzand bij Den Helder (uit Diederik 1989, naar een foto van P.A. Smit te Den Helder).

108

nu juist sprake bleek te zijn van een toenemende en grote invloed van de zee. De afstand tussen de beide terpvindplaatsen bedraagt hemelsbreed maar ca 3 km; de vindplaatsen op het Balgzand liggen ca 2 km oostwaarts gemeten vanaf Torp. De auteur beperkt zich tot het vermelden van deze gegevens over de invloed van de zee, maar zou graag zien dat iemand zich eens wilde verdiepen in deze discrepantie op zo korte afstand. Het Balgzand is Smit blijven fascineren. In januari 1978 werd door hem nog een groot aantal vondsten gedaan: Badorf- en reliĂŤfband aardewerk en ijzerslakken in de vorm van halve bollen. Een rechthoekige paalzetting (een spieker?) kon niet nader worden onderzocht als gevolg van de waterstand - door de lage ligging van de vindplaats ten opzichte van NAP (80 cm NAP) - en/of de weersomstandigheden. In datzelfde jaar werden in geulen ten noorden van het eigenlijke Balgzand door vissers nog Badorf tuitpotfragmenten opgevist.120 Ruiterspoor Afzonderlijke vermelding verdient stellig een vondst uit diezelfde maand januari 1978. Bij een bezoek aan het Balgzand zag Smit, naar hij meende, een kopspijker uit het wad omhoog steken. Toen hij probeerde deze op te pakken, bleek het te gaan om een gave bronzen ruiterspoor "van Karolingisch type" (afb. 13).121 Diederik, die de vondst ook vermeldt, noemt deze "wel zeer bijzonder" omdat het naar zijn mening een Karolingische spoor betreft, welke "stellig verband houdt met militaire ruiterij die ten tijde van Karel de Grote bestond".122 Hij denkt zelfs aan de mogelijkheid van een relatie met militaire activiteit in een deel van een oud koninklijk domein dat op het Balgzand gelegen zou kunnen hebben, maar dat laatste noemt hij zelf al "een schot in het duister". Het staat inderdaad (nog) niet vast dat de ruiterspoor Karolingisch is. "Wel is het zo", zegt de ge-


meentelijk archeoloog van Hoorn, mevr. drs. T.Y. van de Walle - van der Woude, "dat ruitersporen waarvan de schacht aan de achterzijde van de beugel in een punt eindigt (z.g. priksporen) ouder zijn dan die met een rad. Ze waren tot het eind van de dertiende eeuw in gebruik, toen het radspoor langzamerhand zijn intrede deed. De priksporen met een rechte beugel zijn het oudst; in de loop van de twaalfde eeuw kreeg deze steeds meer een gebogen vorm. een datering tot in de twaalfde eeuw voor de ruiterspoor van het Balgzand is dus mijns inziens mogelijk. Of de spoor een militaire eigenaar heeft gehad, valt niet te zeggen. Ook niet-militairen reden paard".I23 De Balgzandspoor is lange tijd een eenling in zijn soort geweest. Sinds kort heeft hij echter gezelschap gekregen. Eerst werd er in de zomer van 1995 in een"omgehaald" sloottalud in de buurt van Schellinkhout een fragment van een bronzen ruiterspoor gevonden. Het was ook een prikspoor, een datering van dit fragment in de late elfde of twaalfde eeuw lijkt aannemelijk, niet later.I24 Vervolgens werd er in 1996 een tweede bronzen prikspoor gevonden, ditmaal op een stuk land in Venhuizen; mogelijk is deze spoor meegekomen met van elders opgebrachte aarde.I23 Exacte parallellen van deze sporen zijn (nog) niet bekend. Wel vertoont een prikspoor in de collectie van het Londens Museum uit de elfde of vroege twaalfde eeuw een grote mate van overeenkomst.124 Overigens zijn er in 1995 twee ijzeren ruitersporen aangetroffen in Beuningen (Blanckenburgh terrein), maar de ene is een prikspoor met een gebogen beugel die dus vermoedelijk dagtekent van na de twaalfde eeuw - en niet de tiende eeuw, zoals is gesuggereerd - terwijl de andere duidelijk een radspoor is en uit de tweede helft van de vijftiende eeuw stamt.12' Al met al is de ruiterspoor van het Balgzand van bijzondere betekenis en zeer intrigerend.

Laarzen uit Helaas zijn er na 1978 geen (bijzondere) vondsten meer op het Balgzand gedaan. De situatie ter plaatse is namelijk ingrijpen veranderd. De vele mosselbanken zijn verdwenen - als gevolg van stormen en/of activiteiten van vissers - waardoor er een andere turbulentie is gaan optreden. Alle vindplaatsen zijn nu met dikke lagen zand bedekt en volstrekt ontoegankelijk geworden.126 De bemodderde laarzen kunnen dus uitgetrokken worden. Tot de situatie opnieuw wordt gewijzigd...

Late Middeleeuwen (900-1500 AD) Aanleg Marinehaven Bij de aanleg van de nieuwe Marinehaven op de Harssens-wadden ten oosten van het Nieuwe Diep (afb. 1 bij N), zijn in 1954 door de heer Smit vondsten gedaan op plaatsen waar zand en klei werd gedeponeerd dat uit de havenkom werd opgebaggerd en -gezogen. Evenals bij de eerder vermelde vondsten bij het Nieuwe Diep kon niet nauwkeurig worden nagegaan van welke diepte deze afkomstig waren. Wel werd door Rijkswaterstaat medegedeeld dat de aangetroffen beenderen van huisrund en paard van een diepte van ca 5 m - NAP kwamen, dus ongeveer van de top van het Pleistoceen. Een zeer kleine schedel van een volwassen paard deed denken aan het kleine type paarden waarvan resten zijn gevonden in de Groningse terpen. Interessant waren twee benen schaatsen, gemaakt van een spaakbeen en een middenhandsbeen van een paard. Aangezien de aardewerk fragmenten o.m. bestonden uit Pingsdorf en Paffrathscherven van steelpannen en kogelpotten, zou ĂŠĂŠn en ander kunnen dagtekenen uit de twaalfde eeuw.127 Nederzetting bij Julianadorp Bij graafwerk ten zuidwesten van fulianadorp voor een nieuwe woonwijk Middelzand (afb. 1 bij O) zijn resten gevonden van een laat-middeleeuws kerkhof. Hier zou een nederzetting 109


van enige omvang gelegen kunnen hebben met een eigen kerk of kapel. Behalve de menselijke botresten van meer dan een individu, werd ook vrij veel kogelpot aardewerk geborgen. Elders in de omgeving waren al eerder kogelpotscherven aangetroffen in de bovenzijde van een geoxideerd veenpakket.128 De naam van deze nederzetting is niet bekend. Of mag hierbij stilletjes worden gedacht aan Edesthorpa? Nu ja stilletjes... zie noot.m3 Slot Hiermede wordt het overzicht van archeologische vondsten in het puntje van Noord-Holland besloten. Er is ernstig gestreefd naar volledigheid en naar actualisering van de gegevens. Gevreesd moet worden dat noch het één noch het ander geheel zal zijn bereikt.12? Torp 3 1785 RN Den Helder Noten 1 Wel voerde de Stichting RAAP in 1992 een verkenning uit in het kader van een onderzoek naar potentiële archeologische waarden in voor bollenteelt aangewezen gebieden, maar die bleef letterlijk aan de oppervlakte. Soonius 1993. 2 Woltering 1994,190. 3 Du Burck 1959, 63. 4 Diederik 1998,11. 5 Westenberg 1961, 30. 6 Du Burck 1959; Wiese 1956. 7 Woltering 1979a, 246-7; P. Smit 1979, III-IV. 8 Zie bijv. Van Es et.al. 1988, 26 en 88; Diederik 1989,19-20; Woltering 1979b, 13; Woltering 1994, 205; Woltering 1996/7, 319; Woltering in druk. 9 Dit laagje "kleiig veen" is wel waargenomen door de monsternemers, maar niet aangetroffen in de profielbak (E.M.A. Smit 1983, 60). Woltering (1996/7, 319) vermeldt dan ook terecht dat onder een deel van de terp een dunne laag klei aanwezig was (at a number of places). Het is ook denkbaar dat de bewoners dit materiaal van enige afstand hebben aangevoerd. 10 In hetgeen volgt wordt ook uitgegaan van fig. 3. Meer gedetailleerde profielen in de twee profielbakken bij E.M.A.

110

Smit (1983, 7-8) laten zien dat bovenin de terp tussen ca 2.65 en 2.75 m - NAP nog een dunne derde mestlaag aanwezig was; deze was in het veld voor de monsternemers denkelijk niet zichtbaar. Omdat volgens E.M.A. Smit (1983, 73) met elke mestlaag een nieuwe reorganisatieperiode aanbrak, betekent dit dat er niet twee, maar drie terpperioden zijn geweest. 11 Woltering 1991, 211; Woltering 1997, 64 12 Het is denkbaar dat een complete serie van mest- en veen-ophogingslaag is weggespoeld, gezien de gevonden aangepunte houten paaltjes, waarvan een aantal in een rij stond. 13 E.M.A. Smit 1983. Uit dit rapport blijkt dat er 24 soorten bladmossen en 93 soorten hogere planten voorkwamen, waarmee een redelijke constructie van de (successie der) vegetatie mogelijk was en een 25-tal plantengemeenschappen - soms zelfs tot het niveau van de subassociatie - herkend werden. 14 De verwijzing naar Zuid-Ierland bij E.M.A. Smit 1983, 76 en 87, is afkomstig van prof. dr.V. Westhoff. 15 Woltering 1996/7, 319. Hier en ook bij Woltering 1979b, 13 en 104, meer gegevens uit E.M.A. Smit 1983. 16 Een kopie van deze bladen profieltekeningen zijn op 28.2.1990 door Woltering toegestuurd aan de ontdekker van de terp, de heer P. Smit. Deze heeft de kopieën onlangs ter hand gesteld aan de auteur, wetende dat deze aan dit overzicht werkte. 17 Woltering 1979a, 247. 18 Taayke 1996. 19 Woltering: schr.med. aan de auteur 30.8.1999; Van Heeringen 1992. Vgl. Woltering 1975, 23. 20 Taayke: schr.med. aan de auteur 24.1.1999. Zie Taayke 1996, 23. 21 Diederik: mond.med. aan de auteur 2.6.1999. 22 P. Smit 1979, IV. 23 Van der Heide 1956, 58-63. 24 Westenberg 1961, 29. Deze wijst er op dat Van der Heide 1956 ook melding maakt van deze vondst maar daarbij abusievelijk meende dat de scherven afkomstig waren uit de zwaaikom van de Nieuwe Marinehaven van Den Helder. 25 Diederik in interview Helderse Courant 5.12.1997; 1998,10-11. 26 P. Smit 1979, IV; Woltering 1979c Den Helder 2, 257. 27 De Hollandia werd in 1683 gebouwd op 's lands werf in Amsterdam onder lei-


ding van bouwmeester Simon Jans Lis en had een bemanning van 360 a 375 koppen. H e t schip h a d samen met de Leyden het Spaanse fregat SantĂŠ Christo buit gemaakt dat meer dan 2 miljoen gulden aan zilver (Spaanse matten) aan boord had. Begin 1698 brak aan boord de pest uit en de daardoor sterk gedecimeerde bemanning kon het anker niet meer presenteren waardoor het schip op een zandbank liep en op 26.3.1698 in het Schulpengat verging. Backer Dirks, 111,33. 28 Med. Dr. E. Oele bij Schoorl 1973, 223. 29 Schoorl 1973, 222/3. 30 Behalve het bord uit 1680: schr.med. L. Deugd (Stichting Wraksys) 29.6.1998. 31 Van Heeringen 1990, 22-23. 32 Diederik: schr.med. aan de auteur 25.10.1995. 33 Besteman 1 9 9 6 . 34 Diederik in interview Helderse Courant il.12.1996. 35 Westenberg 1961,18 en foto 7. 36 P. Smit: mond.med. aan de auteur 22.12.1996 37 Kaarten van Jacob van Deventer uit 1542 en 1570, en van Christiaan Sgrooten uit 1573 (kaartbeeld ca 1450) 38 Kaarten van Gerrit Dirksz. Langedijck uit 1599; Adriaen Anthonisz. van Alkmaar uit 1609; Anthonis Adriaensz. Metius uit 1618; Claes Jansz. Visscher uit 1624; Joan Blaeu uit 1662; Jan Dirksz. Zoutman uit 1665. 39 Kaart van Balthasar Florisz. van Berckenrode uit 1621. 4 0 Anonieme kaart uit 1602, die mogelijk teruggaat op een grensgeschil in 1529. 41 Kaart van Gerrit Dirksz. Langedijck uit 1599. 42 Kaart van Adriaen Anthonisz. van Alkmaar uit 1609. 43 Schoorl 1969,197, noot 9 8 . 44 Paludanus 1776. 45 Belonje 1950, 330-336. 4 6 De Cock schreef o.m. studies over de historische geografie van Kennemerland in de Middeleeuwen e n over veenontginningen in WestFriesland. 47 In maart 1964 was afgesproken dat het IPP toezicht zou houden en het profiel zou bestuderen. Die afspraak is door de gemeente niet nagekomen. Mond.med. ROB 48 Van Regteren Altena 1965, 52. 4 9 Halbertsma 1965, 65-66, 73-74; Van Es & Halbertsma 1965, 137-138; 1966, 53. 50 Van Es 1973, 337-345

51 Van Zeist 1973, 347-353 52 Westerheem 4 6 , nr. 3, 45 "kopte" bijv. "Terp moedwillig afgegraven", terwijl de legale opgraving al in 1 9 6 6 was afgesloten, maar de ROB had verzuimd aan het niet onderzochte deel van de terp (95%) de status van archeologisch m o n u m e n t te geven. Van Es heeft ruiterlijk erkend dat hier van een verzuim van de rijksdienst sprake is: "De woonheuvel was het wel waard" (interview Helderse Courant 4.4.1997). Ook n u is echter nog altijd geen beschermende maatregel genomen. 53 Westenberg 1956 fig. 9; 1961 fig. 1. Ter vergelijking: de wierde van Foudgum was 2 0 0 x 250 m., die van Emden in de vroeg-middeleeuwse fase 250 x 70 m . Knol 1993,123 resp. 137. 54 Van Es 1973, 339. 55 Halbertsma 1965, 65. 56 Schoorl 1973,108, acht het mogelijk dat deze verschillen zijn veroorzaakt door bodemdaling, welke bewesten het Vlie van groter betekenis zou zijn geweest, volgens Halbertsma 1965. Dit kan echter niet de reden zijn geweest omdat bij sonderingen in de (wijde) omgeving van Torp tot 6 m beneden maaiveld geen of nauwelijks veen is aangetroffen en er dus geen klink van enige betekenis onder Torp kan zijn opgetreden (Van Regteren Altena dagrapport 5.3.1964; Halbertsma 1965, 65-66). 57 Van Es 1973, 340, 344. 58 Deze akkerlaag is ook elders in de gemeente Den Helder aangetroffen. 59 Besteman: schr.med. aan de auteur 17.1.1996. 60 Besteman 1990,100. "Late Merovingian" is hier vanaf de 7e eeuw. Schoorl 1973,108 dateerde deze woonlaag later, namelijk 8e - 9e eeuw, ten onrechte dus. 61 Besteman 1994, 224V. 62 Van Es 1973,fig.3. 63 Van Es 1973, 337"345 64 Knol 1993,145. 65 Zie voor dit laatste bijv. de beschrijving van huizen op wierden bij Knol 1993, 123-124. 66 Knol 1993,123-124. Plaggenwanden zijn ook aangetroffen op Texel: Den Burg, bij Medemblik en bij Assendelft. Besteman 1989, 36, noot 24. 67 Knol 1993,124. 68 "Doordat meerdere op podia gelegen huisplaatsen aaneengroeiden ontstonden grotere wierden". Knol 1993,145. 69 Knol 1993,120; Besteman c.s. 1993, 66.

111


Knol heeft in een schr.med. aan de auteur van 14.9.1998 deze vooral gewezen op de sterke overeenkomsten die bestaan russen de behuizingen van Torp en van de Tuinstra-wierden in NoordGroningen. Dit betreft met name de keus van de plaats, de bouwwijze (op podia), de indeling der woonhuizen en de verdere ontwikkeling van de terpen door het herbouwen van huisplaatsen en het aaneengroeien daarvan. Zie hierbij vooral Knol 1993,124W. De vraag rijst of het geen aanbeveling verdient dit punt nader te onderzoeken. 70 Halbertsma 1965, 65. 71 In dit verband is "Wonen op onbedijkt land in de Vroege Middeleeuwen" een veelzeggende titel: Knol 1994,130-137. Zie ook Knol 1993 en De Langen 1995. Het peil van de Noordzee steeg al lang niet meer of nauwelijks: in de laatste 2000 jaar hoogstens in totaal 1 m. Buisman 1994 dl.I, 350. 72 Hoewel zeer onlangs resten van dijken zijn aangetroffen van veel oudere datum dan waartoe men tot dusver de bewoners van onze lage landen in staat achtte dijken op te werpen. Deze dienden ter bescherming van akkers. Overigens zijn ook wij zowel volhouders als hardleers wat de veiligheid achter dijken betreft: ondanks de bedijking in 1277 is de Alblasserwaard liefst 33 keer overstroomd! Busch 1998,191. De stormramp in Zeeland e.o. in 1953 ligt nog vers in het geheugen... 73 Namelijk van 838 tot 1134 (of zelfs 1163): Buisman 1994 dl.I, 316, 353. 74 Zo stabiel dat van de huidige Waddenzee kan worden gezegd dat tot de dertiende eeuw de verdeling van land en water niet zoveel zal hebben verschild met die uit de Romeinse periode. Van Staalduinen 1977, 32. 75 Op Torp zelf (zie eerder), in het nabij gelegen binnenduincomplex De Schooten (Westenberg 1961, 30) en op het Balgzand (P. Smit 1972, 13-15). 76 Halbertsma 1965, 65; Schoorl 1973,108. 77 Westenberg 1963,118-131 geeft zelfs reconstructies van de Noordkop om de 50 jaar. 78 Knol 1993,145: "...op de oeverwal van een waterloop". Veel voorbeelden bij Miedema 1983, 49V. 79 Schoorl 1969, 40-64. 80 Schoorl 1973,111; Knol 1993, 243 bezigt zelfs het woord "uitstekend" voor de geschiktheid van kwelders voor de beweiding van schapen, mede omdat op brak-

112

ke kwelders de leverbotslak niet kan gedijen, een intermediair bij de leverbotziekte bij schapen. Stelling 2 van Knol luidt: "De grote productie van biomassa van de kwelders in het Noordnederlandse kustgebied maakt bewoning hiervan, ondanks de kans op overstromingen, zeer aantrekkelijk voor een agrarische bevolking". Dit zou geschreven kunnen zijn voor de Noordkop van Noord-Holland. 81 Schoorl 1973, 110; Knol 1993, 240. De vele toponiemen in de omgeving van Torp die een verbinding vormen met "garn", wijzen op visvangst met uitgezette netten en fuiken. Zie ook Schoorl 1973, 90, noot 20. 82 Schoorl 1973,110. Gedacht kan worden aan het ontstaan van zeer grote complexen binnenduinen, alsmede aan het opgravingsgegeven dat voor het ophogen van de terp in latere (c.q. laatste) fasen duinzand werd gebezigd. 83 Adriaen Anthonisz., kaart van 26 april 1609. 84 Schoorl 1973, 91, noot 23. 85 Schoorl 1969,197, noot 98. 86 Halbertsma 1965, 66. 87 Van Dam den Boumeester 1847, 54. 88 Westenberg 1961, 49. 89 Halbertsma 1965, 66; Paludanus 1776, 224-226. 9ojansse 1965. 91 Schoorl 1973,110, noot 8. 92 Correspondentie hierover door Burgemeester Witsen van Amsterdam, zie Schoorl 1973, 46, noot 12. Mogelijk hebben ook (de) Texelse kerken hiervan geprofiteerd. 93 Schoorl 1973, 110. In de Engelse samenvatting noemt hij echter de 14e eeuw (177), maar dat moet wel een verschrijving zijn. 94 Hoogenbosch 1966,16. Gegevens over de kerken op Texel geeft o.a. Van der Vlist 1977(2), 87-95. 95 Blok 1979(3), 98-99 9ÖKünzel c.s. 1989,123. 97 De Cock 1965, 62, noot 5; 149. 98 Hoogenbosch 1966,11. 99Diederiki989, 86. iooBremer 1998, 11. 101 Schoorl 1973,109. In het postuum uitgegeven deel I van Schoorls "De Convexe kustboog" 1999,157, noot 61 staat: "Edesthorpa kan misschien geïdentificeerd worden als het in een 15e eeuwse kerkenlijst genoemde terp- en kerkdorp Adingerdorp, de inmiddels door stadsuitbreidingen verdwenen ne-


derzetting Torp ten zuiden van Den Helder. Vgl. Schoorl 1973,109". Dat is opmerkelijk omdat Schoorl het in 1973 moeilijk vindt "om Torp zonder meer te identificeren met Edesthorpa wegens de late bouw van de kapel op Torp"en "het eerder onwaarschijnlijk dan waarschijnlijk (is) dat men de latere terp en kapel op Torp zou kunnen identificeren met Edesthorpa", dit laatste wegens "de geografische veranderingen die hebben plaatsgevonden". Een en ander is niet bepaald consistent. Over Adingerdorp spreekt hij in 1973 trouwens in het geheel niet. Daarover later nader. 102 Henderikx 1987, 38,117. 103 De vraag waar Edesthorpa rond 885 dan wel tussen Petten en Huisduinen kan hebben gelegen, is bij de huidige kennis niet te beantwoorden. Er zijn wel veronderstellingen geuit. Schoorl: ergens ver westelijk van de huidige kustlijn als centrale nederzetting op een langgerekt eiland dat ooit tussen de zeegaten Zijpe en Marsdiep kan hebben gelegen, nu dus in zee (1973, 107). Diederik: ergens op de grens tussen de oer-parochies Callantsoog en Huisduinen, achter de kust, op het veen (1989, 99). Zie ook nog item F.3. 104 Van Dam den Boumeester 1847, 53. 105 De Oud-Katholiek, jg. 1935, nr. 21 106 De steen heeft na restauratie een plaats gekregen op het kerkhof van Huisduinen. 107 Als enige wordt van Cornelia Jans van de Oude Sluijs in de Zijp op 7 april in de kantlijn in het impostregister op trouwen en begraven der Oud-Katholieke kerk van Huisduinen en Den Helder bijgeschreven: "sullende op Torp begraven worde". RAH.OBA, nr. 2

108 109 110 in

55-

Schoorl 1973,111. R. Schendelaar 1997,132. Van Zeist 1973, 347-353. Om een indruk te geven van de hoeveelheid zaden in de grondmonsters zij vermeld dat er in ĂŠĂŠn daarvan 18.278 zaden voorkwamen van Zilte rus (=96,6% van het totale aantal). Hoewel bekend is dat deze soort zeer veel zaad voortbrengt, is het toch duidelijk dat ze hier wel een bijzonder prominente rol in het landschap heeft gespeeld. Van Zeist 1973, 347-349. 112 Voor beweiding van hoge kwelders elders: Knol 1993, 28V. Veelzeggend is de naam "Drooghe Weert" voor een uitgestrekt kweldergebied in de Noord-

kop op een kaart uit 1633 (Visscher). 113 ROB: mond.med. aan de auteur in 1996. 114 Diederik in interview in Helderse Courant 10.5.1997 en schr.med. aan de auteur 10.8.1997. 115 P. Smit 1972, 3-18. 116 Besteman 1997, 27. 117 Van een der huizen liep de lange zijde uit in een boog, hetgeen sterk deed denken aan het koor van een kapel. Smit 1972, 5. Zie fig. 12. 118 Dit zou tegenwoordig door pollenanalyse bevestigd kunnen worden. 119 Westenberg 1961,15. 120 P. Smit 1979, IV; Woltering i979d, 262. 121 Als noot 120. Ook nadere mond.med. van P. Smit aan de auteur 22.12.1998. 122 Diederik 1989,194-5. 123 T.Y. van de Walle - van der Woude: schr.med. aan de auteur 4.2.1999. 124 T.Y. van de Walle - van der Woude 1996,121. 125 Tuyn en Vissers 1998, 220. 126 P. Smit: mond.med. aan de auteur 22.12.1998. 127 Westenberg 1961, 30-31. 128 Diederik 1989, 99-100, volgens mond. med. P.J. Woltering; 169, noten 165166. Zie ook BROB 1976, 90. 129 De auteur wil graag zijn dank uitspreken jegens allen die hem sinds januari 1995 met raad en daad hebben geholpen bij het schrijven van dit overzicht en hem hebben aangemoedigd door te zetten. Hun namen worden in alfabetische volgorde s.s.t.t. (zonder vermelding van titels en predikaten) vermeld: mevr. C.C. Bakels (Leiden), J.C. Besteman (Amsterdam), M.J. Boggan (London), J.T. Bremer (Wieringerwaard), mevr. J. Buurman (Amersfoort), L. Deugd (Den Helder), F. Diederik (Schagen), W. de Gans (Haarlem), M.M.Th.L. Hameleers (Amsterdam), J. van Herwijnen (Den Helder), K. Huisman (Leeuwarden), E. Knol (Groningen), W.A. Ligtendag (Rotterdam), mevr. J.R. Magendans (Leiden), R. Rentenaar (Amsterdam), P. Smit (Den Helder), mevr. C.M. Soonius (Amsterdam), J. Stobbe (Schagen), P. Stuurman (Den Haag), E. Taayke (Groningen), mevr. T.Y. van de Walle - van der Woude (Hoorn), P.J. Woltering (Amersfoort).

113


Literatuur Backer Dirks, J.J., 1890. De geschiedenis ter zee, Den Haag Belonje, J., 1950. Het Torp, De Speelwagen, jg. 5, nr. 11, 330-336 Besteman, J.C., 1989. Depre-stedelijke ontwikkeling van Medemblik van vroeg-middeleeuwse handelsplaats naar middeleeuwse stad. In: F.J. Bakker, W.F.M. Brieffies & CA. van Zijverden (eds.), Een nieuw Medemblikker scharre-zootje. Enkele grepen uit de geschiedenis van Medemblik, 1289-1989, Schoorl, 13-38 Besteman, J.C., 1990. North Holland AD 400 - 1200: turning tide or tide turned? In: J.C. Besteman, J.M. Bos & H.A. Heidinga (eds.), Medieval Archaeology in the Netherlands. Assen/Maastricht, (SPP4), 19-120. Besteman, J.C., 1994. Noord-Holland op de schop. Bewoning en landschap in de Middeleeuwen. In: M. Rappol & C.M. Soonius (eds.), In de bodem van NoordHolland. Amsterdam, 219-247. Besteman, J.C., 1996. Vikingen in NoordHolland? Haarlem. Besteman, J.C. 1997. Van Assendelft naar Amsterdam. Occupatie en ontginning van de Noordhollandse veengebieden in de Middeleeuwen. In: D.E.H, de Boer, E.H.P. Cordfunke, H. Sarfatij (eds.), Holland en het water in de Middeleeuwen. Hilversum, 21-39. Besteman, J.C., J.M. Bos & H.A. Heidinga, 1993. Graven naar Friese koningen. De opgravingen in Wijnaldum, 2e druk. Franeker. Blok, D.P., 1979. De Franken in Nederland, 3e druk. Haarlem. Bremer, J.T., 1979. Wiringherlant. Deel 1: Hoofdstukken uit de geschiedenis van het land en het volk van Wieringen. Schoorl. Bremer, J.T., 1998. Overpeinzingen bij een oude schoolkaart (3), Zijper Historiebladen, jg. 16, nr. 3,10-13. Buisman, J., 1994. Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen. Dl.I, tot 1300. Franeker. Burck, P. du, 1959. Over de opbouw en vorming van het laaglerras en de oudere holocene afzettingen in de Kop van NoordHolland. Boor en Spade, nr. 10, 58-73. Busch, A.J., 1998. Alblasserwaard, Land van Arkel en Vijfheerenlanden. Gens Nostra, jg. 53. n r - 4/5Cock, J.K. de, 1965. Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de middeleeuwen op jysisch-geografische grondslag. Groningen, Diss. RU. Dam den Bouwmeester, J. van, 1947.

114

Beschrijving van Den Helder met het Nieuwe Diep en Huisduinen. Nieuwediep. Diederik, F., 1989. Archeo-logica. De archeologie van het noorden van NoordHolland in historisch en landschappelijk perspectief. Schoorl. Diederik, F., 1998. Jaarverslag over 1997. Stichting Archeologische Werkgroep Kop van Noord-Holland der AWN. Schagen. Es, W.A. van, 1973. Terp research, withparticular reference to o Medieval terp at Den Helder, province of North Holland, BROB, 23. 337-345Es, W.A. van en H. Halbertsma, 1965. Den Helder. Opgraving terp Het Torp, Archeologisch Nieuws ROB, 11,137-138, Westerheem, 1966, 26v). Es, W.A. van en H. Halbertsma, 1966. Den Helder, voortgezet onderzoek in de terp Het Torp, Archeologisch Nieuws ROB, 5, 53V., Westerheem, 1966, 87V). Halbertsma, H., 1965. Den Helder. Onderzoek in de terpachtige heuvel Het Torp, Archeologisch Nieuws ROB, 5, 65-66; 6, 73-74Heeringen, R.M. van, 1990. Een Viking-sieraad van het strand van Callantsoog, Westerheem, 22-23. Heeringen, R.M. van, 1992. The IronAge in the Western Netherlands. Amersfoort. Diss. VU Amsterdam. Heide, G.D. van der, 1956. Vroeg-inheemse vondsten bij Den Helder, Westerheem, jg. 6, nr. 7-8, 56-63. Henderikx, P.A., 1987. De beneden-delta van Rijn en Maas. Hollandse StudiĂŤn 19. Hilversum. Hoogenbosch, M.J.J., 1966. 12 Eeuwen Katholicisme aan het Marsdiep. Heiloo. Jansse, H., 1965. Bouwers en Bouwen in het verleden. De bouwwereld tussen 1000 en 1650. Zaltbommel. Knol, E., 1993. De Noordnederlandse kustlanden in de Vroege Middeleeuwen. Groningen, Diss. RU. Knol, E., 1994. Wonen op onbedijkt land in de Vroege Middeleeuwen, Madoc, jg. 8, nr. 3,130-137. KĂźnzel, R.E., D.P. Blok & J.M. Verhoeff, 1989. Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200. Amsterdam. Langen, G.J. de, 1995. Het Friese kweldergebied in de Vroege Middeleeuwen, Madoc, jg. 9, nr. 3,172-187. Miedema, M., 1983. Vijfentwintig eeuwen bewoning in het terpenland ten noordwesten van Groningen. Amsterdam. Diss. VU. Paludanus, R., 1776. Oudheids- en Natuurkundige Verhandelingen, meestal betrekkelijk Westvriesland of het Noorderkwartier,


Eerste stuk. Leiden. Westenberg, J., 1961. Oude kaarten en de Geschiedenis van de Kop van NoordRappol, M. & C.M. Soonius (red.), 1994. In Holland, Verhandelingen Kon. Ned. de bodem van Noord-Holland. Amsterdam. Academie van Wetenschappen, Afd. Regteren Altena, H.H. van, 1965. Het Torp, Natuurkunde, Eerste reeks, dl. 23, nr. 2, gemeente Den Helder, BROB, afl. 4, 52. Amsterdam. Schendelaar, R., 1997. De begraafplaatsen van Den Helder en Huisduinen (4), Levend Westenberg, J., 1963. Spel van land en water verleden, orgaan der Helderse Historiom Huisduinen en Den Helder, WFON sche Vereniging, jg. 9, nr. 4,127-132. 1963,118-131. Schoorl, H., 1969. Isaac Le Maire, koopman Woltering, P.J., 1975. Occupation History of en bedijker. Haarlem. Texel, I, The Excavations at Den Burg: Preliminary Report. BROB 25, 7-36. Schoorl, H., 1973. Zeshonderd jaar water en land. Bijdrage tot de historische geo- en hy- Woltering, P.J., 1979a. Den Helder 1. In: drografie van de kop van Noord-Holland in P.J. Woltering (red.): Archeologische krode periode 3350-1750. Groningen. niek van Noord-Holland over igy8, Holland 11, 246-247. Schoorl, H., 1999. De convexe kustboog Texel - Vlieland - Terschelling. Deel I. Het Woltering, P.J., 1979b. Occupation History of Texel, II, The Archaeological Survey: westelijk waddengebied en het eiland Texel Preliminary Report, BROB 29, 7-113. tot circa 1550. Postuum uitgegeven: J.T. Bremer & H.Th.M. Lambooij (red.). Woltering, P.J., 1979c. Den Helder 2. In: Schoorl. P.J. Woltering (red.): Archeologische kroniek van Noord-Holland over 3978, Holland Smit, E.M.A., 1983. Een vegetatiereconstructie gebaseerd op macrorest onderzoek uit een 11, 257. profiel van een Ijzertijd terp te Den Helder. Woltering, P.J., I979d. Den Helder, Intern verslag botanische afdeling ROB. Balgzand. In: P.J. Woltering (red.): Amersfoort. Archeologische kroniek van Noord-Holland over 3978, Holland 11, 262. Smit, P., 1972. Middeleeuwse bewoningssporen op het Balgzand, Westerheem, 21, 3-18. Woltering, P.J., 1981. Medemblik: Opperdoes. In: P.J. Woltering (red.): ArcheologiSmit, P., 1979. Den Helder. In: Jaarverslag sche kroniek van Noord-Holland over ig8o, over 3978 van de Afdeling Noord-Holland Holland 13, 210-212. der Archeologische Werkgemeenschap van Nederland, III-IV. Woltering, P.J., 1985. Prehistorie en Romeinse tijd in West-Friesland. WFON 52, Soonius, C.M., 1993. PotentiĂŤle archeologi199-232. sche waarden in de voor bollenteelt aangeWoltering, P.J., 1994. Texel - landschap en merkte gebieden. RAAP rapport nr. 70. bewoning van Midden Bronstijd tot Vroege Amsterdam. Middeleeuwen. In: M. Rappol en C.M. Staalduinen, J.C. van (red.), 1977. Soonius (eds.): In de bodem van NoordGeologisch onderzoek van het Nederlandse Holland, Amsterdam, 189-217. Waddengebied, Rijks Geologische Dienst. Haarlem. Woltering, P.J., 1996/7. Occupation History of Texel, III, The Archaeological Survey, Taayke, E., 1996. Die einheimische Keramik Paleography and Settlement Patterns, der nĂśrdlichen Niederlande 600 v.Chr.hr. BROB 42, 209-363. bis 300 n.Chr. Groningen. Diss. RU. (ook BROB 40 (1990), 41 (1995) en 42 Woltering, P.J., 1997. Texelaars in (1996)). Friesland? Over de waarschijnlijkheid van Tuyn, Wim & Peter Vissers, 1998. een westelijke herkomst van de eerste bewoArcheologie in de modder. Vondsten van het ners van de Friese kwelders. In: D.P. Blankenburgh terrein te Beuningen, Hallewas, G.H. Scheepstra & P.J. Westerheem, 47, 214-223. Woltering (eds.): Dynamisch landschap: Archeologie en geologie van het Nederlandse Vlist, J.A. van der, 1977. tLant van Texsel. kustgebied, Amersfoort. Den Burg Texel, tweede druk. Zagwijn, W.H., 1986. Nederland in het Walle - van der Woude, T.Y. van de, 1996. Holoceen, 's-Gravenhage. Een gouden vondst op een akker bij Zeist, W. van, 1973. The Environment of Het Schellinkhout, WFON 1996, 120-126. Torp in its Early Phases. BROB 23, 347-353. Westenberg, J., 1956. Oude kaarten en de Geschiedenis van het voormalig eiland Huisduinen, Tijdschrift Kon. Ned. Aardrijksk. Gen., 2e reeks, dl. LXXIII, afl. 3, 223-240, Leiden.

115


Kort archeologisch nieuws Verdronken dorp Carnisse gevonden?

In de wijk Waterkant van Carnisselande zijn de sporen van een houten huis tevoorschijn gekomen. De resten dateren van rond 1300 en liggen pal achter een dijk uit diezelfde tijd. Deze dijk maakte deel uit van de middeleeuwse polder Riederwaard op IJsselmonde. In 1373 werd deze polder overspoeld door de zee, net als het dorp Carnisse. Vermoed wordt dat het houten huis onderdeel is van dit legendarische verdronken dorp. Waalpost Maasstad, 10 februari 2000

Nieuwe Romeinse tempel In het dorp Colijnsplaat (Zeeland) wordt een Romeinse tempel gebouwd die zal worden gewijd aan de godin Nehalennia. Initiatiefnemer is een speciaal hiervoor in het leven geroepen stichting. Het gaat om een gallo-romeinse tempel van 13 x 13 meter met een rood pannendak en twintig hardstenen zuilen, die 450.000 gulden kost. In het verleden zijn in Zeeland tientallen altaarstenen voor Nehalennia gevonden. Bovendien moet ongeveer op deze plek aan de Oosterschelde ooit de legendarische Romeinse havenstad Ganuenta hebben gelegen. Vanwege de protestantse signatuur van Colijnsplaat spreekt de stichting in het openbaar liever niet van 'tempel' en 'afgod', maar van een 'historisch monument'. Overigens is de tempel ook te zien op pagina 4 van het Nederlandse paspoort. BN de Stem, 35 februari 2000

Nederlands Dagblad, 23 februari 2000 Harlingse tegels

In Harlingen zijn onder de vloer van de achterzaal van het Hannemahuis vier bijzondere 17e eeuwse tegels gevonden. Van deze zogeheten pandectentegels waren tot nu toe acht exemplaren bekend in Nederland. Ze zijn rond 1780 gemaakt door de Harlinger tegelfabrikant Sybrand Feytema en dragen juridische afbeeldingen, gebaseerd op de pandecten (Grieks voor 'verzameling') van wetten uit 530 onder keizer Justinianus. De tegels konden echter niet concurreren tegen de veel populairdere afbeeldingen van bijbeltaferelen. Leeuwarder Courant, 26 februari 2000 Oudste sok van Europa

Na langdurig onderzoek blijkt de wollen sok die vier jaar geleden in Groningen gevonden is, de oudste van Europa te zijn. De sok dateert uit de tweede helft van de 16e eeuw. Het is zeer uitzonderlijk dat wollen gebruiksvoorwerpen zo lang bewaard blijven. Het onderzoek duurde zo lang omdat "het meer gaten dan sokken betreft", aldus gemeentarcheoloog G. Kortekaas. Trouw, 29 februari 2000

Rituele allee in Raalte

Dankzij de oplettendheid van een aannemer uit Raalte is een belangrijke aanvulling ontdekt op de eerder opgegraven begraafplaats uit de Ijzertijd aldaar. Behalve een aanzienlijke uitbreiding van het ontdekte grafveld is ook een groot aantal paalsporen gevonden die samen een soort pad van 2,5 meter breed vormen. Waarschijnlijk was dat een soort allee, een rituele plaats die vóór de crematie werd gebruikt. Deventer Dagblad 22 februari 2000 Kampdorp in Alphen

Op de bouwlocatie van het nieuwe stadhuis in Alphen aan den Rijn hebben archeologen van de Katholieke Universiteit Nijmegen de sporen gevonden van een Romeins kampdorp. Zo'n kampdorp of cannabae ontwik-

116

kelde zich altijd vlakbij een Romeins legerkamp, dat in Alphen reeds is ontdekt. De vondsten bestaan onder meer uit waterputten, kuilen, enkele losse vondsten en bodemkundige aanwijzingen over de loop van de Rijn in die tijd.

Vlaardingen scoort opnieuw

Na spectaculaire vondsten van een Romeinse boemerang, de oudste dam van Europa, de oudste luis van Europa en een dertiende eeuws kasteel is het opnieuw prijs in Vlaardingen. Ditmaal gaat het om een stuk van een houten ploegschaar uit de tweede eeuw (120-150). Het bewijst volgens stadsarcheoloog Tim de Ridder dat de inheemse bevolking op de vruchtbare oeverwallen van de kreken ook akkerbouw bedreef. Het predikaat 'oudste ploegschaar van Nederland' wordt overigens opgeëist door een ploegschaar uit de Ijzertijd die gevonden is in Echt (Limburg). Reformatorisch Dagblad/ Dagblad de Limburger, 2/16 maart 2000


Friezen stammen af van Jutlanders Volgens archeoloog Jos Bazelmans stammen de huidige Friezen niet af van de Friezen die hier tijdens de Romeinse tijd woonden, maar van Jutlanders. Een archeologisch 'gat' in de vierde eeuw toont aan dat de oorspronkelijke bewoners rond 300 wegtrokken uit het gebied, terwijl dik honderd jaar later pas Angelen uit Noord-Duitsland en Jutlanders daarvoor in de plaats kwamen. Bij archeologisch onderzoek in Friesland is uit de vierde eeuw nergens aardewerk tevoorschijn gekomen. Haagsche Courant, 7 maart 2000

Bronzen bijl maakt reis Een Terschellinger heeft onlangs een bronzen hielbijl uit de midden-Bronstijd (± 1200 v.Chr.) gevonden op zijn eiland. De bijl is waarschijnlijk daar terecht gekomen met een partij schelpen, die gebruikt wordt voor de verharding van fietspaden. De schelpen worden gezogen in het zeegat tussen Vlieland en Terschelling. Opmerkelijk is dat de bijl vrijwel identiek is aan een exemplaar dat in 1941 in de Noordoostpolder is gevonden. Hij lijkt uit dezelfde mal te zijn gegoten. Leeuwarder Courant, 35 maart 2000

Eeuwenoude scheepswerftraditie De opgravingen van afgelopen twee jaar aan de Hogendijk in Zaandam hebben aangetoond dat daar sinds 1580 onafgebroken scheepswerven hebben gestaan. Daarmee is het terrein volgens archeologen het oudste industriecomplex van West-Europa. Het complex blijkt in één keer te zijn aangelegd. Onder het gewicht van de eikenhouten scheepshellingen verzakte de grond regelmatig, waarna deze telkens opgehoogd werd. Omdat de bestaande scheepshellingen daarvoor steeds als fundament zijn gebruikt, zijn ze bewaard gebleven. De opgraving kwam tot stand doordat bodemsaneerders bij toeval eikenhout tegenkwamen bij de uitvoering van hun werk. Noordhollands Dagblad, 37 maart 2000

Oude sluis van Oudeschans De stichting Archeologie en Monument heeft bij de historische boerderij Uniken in Oudeschans een groot deel van een uit circa 1545 daterende sluis ontdekt. Het vestingdorp heeft feitelijk zijn bestaan aan die sluis te danken. Omdat de sluis een groot strategisch belang had, werd hij versterkt

met een schans en kwam er bebouwing omheen. Zo ontstond het huidige dorp. Overigens meldde een krantenbericht in 1854 al dat er sluisdeuren waren gevonden. Er stond alleen niet precies waar. De sluis is inmiddels weer toegedekt met grond. Groninger Dagblad, 25 maart 2000

13e eeuws schip Uit een bouwput in Den Bosch hebben archeologen delen van een houten schip uit de 13e eeuw gepeuterd. Zeer waarschijnlijk zijn het de resten van een rivier-aak. De boot is gemaakt van naaldhout, wat in Nederland een zeldzaamheid is. Waarschijnlijk is het vaartuig dan ook afkomstig uit het Zwarte Woud in Duitsland. Met de resten ervan is de kade van een Binnendiezetak versterkt. Den Bosch telde toen nog maar een paar honderd zielen. Brabants Dagblad, 29 maart 2000

Wieringen verbiedt opgravingen De gemeente Wieringen gaat amateurarcheologen verbieden opgravingen te doen. Reden is dat niet alle vondsten worden gemeld. Bovendien vreest de gemeente dat schade wordt toegebracht aan archeologisch waardevolle restanten en structuren. In december werden op Wieringen door amateurarcheologen oude Vikingschatten gevonden. Sindsdien is het voormalige eiland overspoeld door tientallen archeologen met metaaldetectoren, op zoek naar meer schatten in de bodem. Nederlands Dagblad, 4 april 2000

Romeinse villa in Wijchen Op het terrein van de Tienakker in Wijchen zijn de resten van een Romeinse villa opgegraven. Het gaat waarschijnlijk om bijgebouwen van een villa van een Bataafse exofficier. Daarbij zijn onder meer een bronzen waterkraan, een rweede-eeuwse christelijke inscriptie, talloze munten en ook een vijfde-eeuwse nederzetting gevonden. Het terrein van de Romeinse villa blijkt door de Franken te zijn overgenomen. De Gelderlander, 5 april 2000 Bril van Alva gevonden? Bij opgravingen in de Prinsenstraat in Groningen is een brilletje gevonden uit de 16e eeuw. Op deze plaats stond vroeger een fort van Alva. De gracht daaromheen is later gedempt met huisvuil. "Hoewel we

117


nooit zeker kunnen weten of het inderdaad om de bril van Alva gaat, kunnen we het evenmin uitsluiten," aldus een woordvoerder. NRC Handelsblad, 5 april 2000

een (deel van een) tempelplein zijn of een geplaveide straat uit de Romeinse tijd. De werkgroep archeologie Schouwen-Duivenland wil dat al deze resten een beschermd monument worden. Provinciale Zeeuwse Courant, 8 april 2000

Grafheuvel in Emmen

Archeologen hebben in de Noordbargeres in Emmen een grafheuvel uit de Late Steentijd blootgelegd (± 2300 v. Chr.). De heuvel bevat drie grafplaatsen, één van een volwasssene en twee van kinderen. Ze waren begraven in holle boomstammen. Rondom de graven zijn zeven urnen uit de Bronstijd aangetroffen. Amersfoortse Courant, 8 april 2000 Nehalennia bedreigd

Het illegale duiken naar resten van de Nehalennia-tempels op de bodem van de Oosterschelde, richt grote schade aan. Onderzoeken hebben uitgewezen dat er nog complete altaren op de bodem liggen, plus zestien vierkante meter plaveisel. Dat kan

Middeleeuwse watermolen

In Deurze zijn de restanten gevonden van de watermolen die anno 1259 aan de wieg heeft gestaan van het ontstaan van de stad Assen. De molen hoorde bij de ruiling van de grond en eigendommen waardoor het klooster Maria in Campis van Coevorden naar Assen kon verhuizen. De vondst is vooral belangrijk als puzzelstukje in de middeleeuwse geschiedenis van Drenthe én omdat er lange tijd gezocht is naar de juiste plek van de molen. Drentse Courant, 13 april 2000

Paul van der Heijden

Literatuurbesprekingen The excavations at Wijnaldum. Reports on Frisia in Roman and Medieval times, volume

I. J.C. Besteman, J.M. Bos, D.A. Gerrets, H.A. Heidinga & J. de Koning. Rotterdam/Brookfield 1999, ISBN 90 5410 488 o, 343 blz., EUR 45,00//100,00.

Deel van de voorzijde van het besproken boek.

118

Begin jaren '50 vond men op de terp Tjitsma, iets ten oosten van Wijnaldum, een opvallend sieraad. Later werden nog meer delen gevonden van dit juweel, nu bekend als "de grote fibula van Wijnaldum".

Omdat de stijl in hoge mate overeenkomt met die van sieraden uit het vorstengraf van Surton Hoo, wekte deze vondst hoge verwachtingen t.a.v. de sociale positie van de vroegmiddeleeuwse bewoners van Tjitsma. Hierna vonden amateurarcheologen regelmatig interessante zaken op de terp, zodat deze tot de verbeelding bleef spreken. Vanwege het hierboven genoemde, om puur wetenschappelijke redenen, maar ook omdat de vele vondsten duidelijk maakten dat het bodemarchief aan erosie onderhevig was, gingen archeologen van de universiteiten van Groningen (BAI/GIA) en Amsterdam (IPP/AAC) over tot een gezamenlijk onderzoek: in 1991-1993 werd een deel van de terp opgegraven. Bijzonder, omdat men in ons land niet eerder een terp zo grootschalig, met gebruikmaking van de modernste methoden onderzocht. Na een beknopt verslag in 1992, verscheen vorig jaar deel 1 van het "echte" opgravingsverslag. In twintig hoofdstukken, zeer variërend in lengte, worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd.


Wat vindt u in dit eerste deel? Een lange opsomming: waarom werd juist deze plaats onderzocht (H.A. Heidinga), in welke mate heeft Tjitsma te lijden van erosie (J.M. Bos/ D.A. Gerrets), ontwikkeling van het kustgebied rond Tjitsma (P.C. Vos), nederzettingen op Tjitsma (D.A. Gerrets/J. de Koning), resultaten van het pollenonderzoek/leervondsten (W. Groenman-van Waateringe), akkerbouw op en rond Tjitsma (J.P. Pais), terra sigillata (T.B. Volkers), gedraaide Romeinse keramiek, terra nigraachtige schalen en tegels (M.C. Galestin), (dis)continuïteit van de bewoning op Tjitsma (M. Erdrich), Romeinse munten (J.P.A. van der Vin), de fibula van Wijnaldum (J. Schoneveld/J. Zijlstra), onderzoekstechnieken waaraan de fibula werd onderworpen (A.J. Nijboer/J.E. van Reekum), middeleeuwse munten (A. Pol), glasvondsten/kralen (Y. Sablerolles), analyse van het glasmateriaal (J. Henderson), begravingen op Tjitsma (A.G.F.M. Cuypers/C.M. Haverkort/J.M. Pasveer/W. Prummel) en ten slotte DNA-analyse van menselijke resten (M.B. Richards/I.B. Colson/J.F. Bailey/R.E.M. Hedges/B.C. Sykes). Het zou te veel ruimte vragen om hier zelfs maar de voornaamste conclusies van de diverse onderzoeken te vermelden, maar enkele wil ik u toch niet onthouden. Zorgwekkend is, dat de conserveringsomstandigheden op Tjitsma veel minder gunstig zijn dan op basis van onderzoek elders was aangenomen. Bos en Gerrets noemen hiervoor drie verklaringen: het ontbreken van mestlagen die de ondergrond hadden kunnen afsluiten van zuurstof, de lage grondwaterstand en het hoge zoutgehalte van de grond. De computer had natuurlijk een belangrijke plaats in de verwerking van de overstelpende hoeveelheid gegevens. Gerrets plaatst hierbij een kanttekening: de poging alle vondsten driedimensionaal in beeld te krijgen leidde tot veel aandacht voor het vergaren en invoeren van data, maar tot minder aandacht voor het waarnemen en vastleggen van de stratigrafie in de put zelf. Tjitsma wordt bewoond vanaf 175 AD, maar lijkt na 300 ruim een eeuw lang vrijwel verlaten. Pas na 425 zijn er nieuwe bewoners, maar deze hebben een heel andere materiële cultuur dan hun voorgangers en zijn waarschijnlijk afkomstig uit het oosten van het Noordzeegebied. De terp blijft bewoond tot ca. 950. De bewoners verbouwen gerst, huttentut, tuinbonen, velderwten en vlas en misschien wat emmertarwe en raapzaad. De omgeving verandert in de

loop van de Vroege Middeleeuwen steeds meer in een zoetwatermilieu. Verreweg de meeste Romeinse vondsten zijn in een beduidend jongere context gevonden. Voor een deel zullen het prestigeverhogende voorwerpen zijn geweest en daarom zijn bewaard. Een ander deel lijkt te zijn verzameld voor hergebruik. De fibula heeft een "Scandinavische" vorm, maar "Engelse" versieringsmotieven en is waarschijnlijk gemaakt tussen 600 en 650. De aanwezigheid van een kundige edelsmid op Tjitsma staat vast, wat wijst op de aanwezigheid van een elite. De fibula zou hier kunnen zijn gemaakt of gerepareerd. Uit analyse bleek, dat het goudgehalte relatief hoog is. Eveneens dat sommige later op Tjitsma gevonden fragmenten ten onrechte voor delen van de fibula zijn aangezien. Vooral tussen 550 en 650 produceert men hier kralen: van glas en waarschijnlijk ook van barnsteen. Systematisch zeven leverde veel kralen op en onvoorstelbaar veel andere microvondsten. Men vond het graf van een jonge vrouw; in een Angelsaksische kruik zaten crematieresten van een volwassene en een kind en men ontdekte vijf kindergraven, alle van zuigelingen. DNA-onderzoek gaf als resultaat: twee meisjes en drie jongens. Een van de kinderen is misschien opzettelijk gedood: een bouwoffer? Van de crematie kon geen geslacht worden vastgesteld. Er waren ook dierlijke resten in aanwezig. Werden mensen in de 5e eeuw in een huid met poten gewikkeld en zo gecremeerd? De opgraving trok veel belangstelling, zeker ook omdat het hier om een periode gaat, waarin de Friezen een belangrijke rol speelden in Noordwest-Europa. Vooral onder Fries gezag ontwikkelde Dorestad zich tot een handelsplaats van meer dan regionale betekenis. Tjitsma moet zeker een belangrijke rol hebben gespeeld in de Vroege Middeleeuwen. Maar omdat er qua opzet en schaal nog geen vergelijkbaar onderzoek in deze regio is uitgevoerd, is ook nu de betekenis nog niet goed aan te geven. Vandaar dat Wijnaldum-Tjitsma het begin werd van het "Frisia-project", dat vroegmiddeleeuws Friesland in een ruimer kader wil plaatsen. De opgraving leverde erg veel materiaal op, waardoor diverse chronologieën van artefacten konden worden aangevuld. Ook kregen de onderzoekers een duidelijker beeld van het dagelijks leven op de terp van de tweede tot de tiende eeuw. Tijdens het AWN-graafkamp in 1992 kreeg ik na een dag zeven het idee dat de hele terp door de zeef ging. Dat valt achteraf

119


mee, want er is maar 7,1% van de terp opgegraven, zodat er nog voldoende rest. The excavations at Wijnaldum ziet er uitstekend uit. De afbeeldingen zijn duidelijk en de tekst is doorgaans helder. Wel kent ook dit boek zijn onvolkomenheden. Afgezien van wat drukfoutjes zijn op blz. 54-55 de doorsneden van het kustgebied rond de terp links en rechts verwisseld, staat op blz. 125 (kolom 2 onderaan) een onafgemaakte zin, is de tekst bij de pollendiagrammen op blz. 128-135 soms slecht leesbaar, suggereert de legenda op blz. 179 meer dan op de bijbehorende kaart is te zien, terwijl voor sommige tekens op blz. 178-179, 256-257 en 306-307 juist weer naar een legenda op blz. 100 moet worden teruggebladerd, zonder dat dit staat aangegeven. Ten slotte staat op blz. 220 (kolom 1, laatste alinea) een regel op een onjuiste plaats. Aan het eind van het boek geeft Gerrets een goede samenvatting van de inhoud van de voorgaande hoofdstukken. Jammer dat de auteurs het niet nodig achtten de samenvatting ook in het Nederlands op te nemen. De voetnoten meegerekend zou dit 12 bladzijden aan de huidige 343 bladzijden hebben toegevoegd. Een en ander maakt het verslag van een van de belangrijkste opgravingen van de jaren '90 natuurlijk niet minder waardevol. Het boek is redelijk aan de prijs, maar biedt ook veel. Het lijkt gewaagd het verschijnen van een boek op voorhand een mijlpaal in de geschiedenis van het archeologisch onderzoek in het terpengebied te noemen, maar onderzoek en verslag geven

Vingerhoed uit 2631 (uit besproken boek).

120

daar wel aanleiding toe. Alle reden dus om uit te zien naar Volume II van The excavations at Wijnaldum. De verborgen schatten van Blokzijl. D.N. Boogaard. Blokzijl 1999, ISBN 90 9012927 8, 64 blz., ƒ 27,50. Soms kom je in de archeologie een boek tegen, dat je emotioneel iets doet. Het mag misschien minder waardevol zijn als naslagwerk, je archeologische kennis niet echt vergroten, geen nieuwe theorieën brengen, niets van dat alles ... maar het boeit wel. Zo'n boek is De verborgen schatten van

Blokzijl. Blokzijl is vooral in de 17e eeuw een belangrijke havenplaats aan de Zuiderzee. De turf van Noordwest-Overijssel wordt vanaf hier doorgevoerd, vooral naar het westen van ons land. Pas in 1672 krijgt Blokzijl stadsrechten, nadat men zich heeft vrijgevochten van "Bommen Berend", bisschop van Munster. Daarna loopt de welvaart vrij snel terug, maar wie het stadje bezoekt, vindt nog heel wat sporen van vroegere goede tijden. Hier woonde amateurarcheoloog René Teiwes, lid van de Archeologische Werkgroep Brederwiede. In de loop der jaren verzamelt René veel gegevens over Blokzijl, waaronder een grote hoeveelheid bodemvondsten. Helaas overlijdt hij al op 32-jarige leeftijd, voordat hij er toe komt zijn kennis in boekvorm vast te leggen. Zijn verloofde, Dieuke Boogaard, besluit hierin zo goed mogelijk te voorzien en schrijft het boek zelf. De sponsorgelden komen voornamelijk uit Blokzijl, waardoor het echt een herinneringsboek wordt voor een "Blokzijliger". Het boek heeft als ondertitel Een historische vertelling, geschreven vanuit archeologisch oogpunt en zo is het inderdaad geschreven. Waarom ontroert dit boek? Uiteraard door de tragiek rond deze twee jonge mensen, maar ook door de grote liefde die eruit spreekt voor de geschiedenis van Blokzijl, in het bijzonder de archeologie. Door de betekenis die enkele bodemvondsten krijgen voor René en Dieuke zullen veel lezers zich realiseren hoe leuk archeologie is en hoe belangrijk deze hobby kan zijn voor een mens. Samengevat: hier doen we het allemaal voor. Het boekje ziet er goed verzorgd uit: een stevige band in A5>formaat met zwartwiten kleurafbeeldingen. Er zijn veel, op zich goede foto's van bodemvondsten (i6e-2oe eeuw) in opgenomen, maar vanwege het gekozen formaat van het boek zijn die


soms wat al te klein afgedrukt. Ik zocht tevergeefs naar "de kogel naast de gewichten" (blz. 46) en ook ben ik het niet helemaal eens met de manier waarop Dieuke kleuren en dateringen van wandtegels aan elkaar koppelt (blz. 48). Maar verder is het een sympathiek boekwerkje, bovendien een aanprijzing voor de (amateur)archeologie. U bestelt het boek door ƒ 27,50 over te maken op banknummer 1591.37.217 o.v.v. naam en adres, t.a.v. D.N. Boogaard. •.t

Nederland in de prehistorie. Een archeologische zoektocht. Theo Holleman. Hilversum/Baarn 2000, ISBN 90 6533 546 3, 176 blz., ƒ 39,90. Veel mensen keken de afgelopen maanden naar de Teleac/NOT-serie "Nederland in de prehistorie". Zoals bij Teleac gebruikelijk, verscheen een begeleidend boek bij de serie, geschreven door Theo Holleman. Getuige zijn voorwoord vond deze het niet eenvoudig zich aan te moeten passen bij de thematische indeling van de TV-serie. Afgezien hiervan is het bij het schrijven van een begeleidend boek altijd wat moeilijk de doelgroep te bepalen. Want voor wie is zo'n boek bedoeld? Voor de min of meer toevallige kijker die bij het programma "blijft hangen" en er wel iets meer van wil weten? Of voor kijkers die redelijk thuis zijn in de archeologie en het bijbehorende vakjargon? Holleman heeft een middenweg gevonden: het is een vlot geschreven boek, maar hij buigt niet echt naar toevallig met de serie in contact gekomen lezers. Daardoor is het ook voor archeologisch meer gevorderden een aardig boek om te lezen. Net als in de tv-serie staat ook bij Holleman de mens centraal. Zoals te verwachten besteedt hij relatief veel aandacht aan de "ontwikkeling van de menselijke soort", waarbij hij oude ideeën bespreekt maar ook de meest recente theorieën naar voren brengt. Dat is meteen de waarde van dit boek. Holleman heeft veel gelezen en laat blijken goed op de hoogte te zijn van recente ontwikkelingen in de archeologie. Wie het boek leest, krijgt een behoorlijk beeld van de stand van zaken in de archeologie van de prehistorie en dat is ook voor redelijk ingevoerden nooit weg. Het boek geeft zeker een meerwaarde aan de tv-serie, maar kan ook goed los daarvan worden gelezen. Het boek ziet er aantrekkelijk uit met goed gekozen en prima afgedrukte afbeeldingen. Storend vond ik de herhaalde afwezigheid van komma's tussen twee persoonsvor-

men. Ook ontbraken er nog al eens woorden/letters of stonden er juist te veel. Verder zag ik spelfouten die de spellingcontrole van elke tekstverwerker kan opsporen. Inhoudelijk kwam ik gelukkig nauwelijks fouten tegen. Op blz. 59 wordt een product van de Bandkeramiek aangeduid als "gemaakt door Trechterbekermensen". Op blz. 77 staat "volledige onafhankelijkheid" waar Holleman juist "afhankelijkheid" bedoelt. Op blz. 122 noemt hij Hilversumaardewerk "fraaie urnen". Niet alle kenners van prehistorische keramiek zullen dat volmondig beamen, maar smaken verschillen. Nieuwsgierig naar de Steen van Linne voorop het boek, gebruikte ik het register, maar vond daar helaas geen spoor van de steen. Elders in het boek wel een uitspraak van Leo Verhart: "...de tekening werd gemaakt door een mens zoals wij, maar dan 12000 jaar geleden. Ze kan eigenlijk van alles voorstellen. Het fascinerende is dat voor de betekenis, ik als archeoloog en u als toeschouwer, van alles naar voren kunnen brengen. Ik denk dus dat het een tent is, u misschien wat anders. We hebben allebei recht van spreken en dat maakt archeologie zo uitdagend." Kenmerkend voor de presentatie van Leo Verhart en, ondanks wat kritische opmerkingen hierboven, ook voor het boek. Jan Coenraadts

Moderne reconstructie van een neanderthaler (uit besproken boek).

121


Het sterk verstoorde grajveld rond het vorstengraf (kuil rechtsboven) (uit besproken boek).

Bouwen aan het verleden; 25 jaar archeologisch onderzoek in de gemeente Oss. Richard Jansen, Harry Fokkens. Faculteit der Archeologie, Leiden 1999. Zwart-wit, 107 pagina's. Te bestellen door overmaking van Ć’ 17,50 (inclusief verzendkosten) op giro 859006 t.n.v. H. Fokkens, Postbus 9515, 2300 RA Leiden, o.v.v. 'Bouwen aan het verleden'. E-mail: h.fokkens @rulpre.leidenuniv.nl Archeologisch onderzoek in Oss heeft een speciaal plekje in mijn hart. Ooit werd ik er geboren en jaren later keerde ik er, inmiddels als student prehistorie te Leiden, terug om er mijn veldpracticum te volgen en de fijne kneepjes van het vak te leren. Ik bleef er jarenlang graven, met veel plezier. Want wat is er nu zo bijzonder aan archeologisch onderzoek in Oss? In de eerste plaats de omvang. Sinds 1976 wordt het uitbreidingsplan 'Ussen' geheel gevolgd door de Universiteit van Leiden en inmiddels is dit uitgegroeid tot het grootst opgegraven areaal van Nederland. Bovendien is het onderzoeksgebied in de loop der jaren, geheel in de lijn met de geldende traditie van het bestuderen van (veranderende) landschappen en de rol van de mens daarin, uitgebreid tot de gehele Maaskant. De complete geschiedenis van het onderzoek en alle resultaten tot nu toe worden in het boekje helder uiteengezet. Paalgaten worden zo huizen, spiekers en hekjes; huizen, spiekers en hekjes worden erven en erven worden weer een schakel in een groter geheel. Maar er is meer bijzonder aan Oss. We laten in ons land de Ijzertijd immers beginnen met een Osse vondst. In 1932 al werd het 'Vorstengraf van Oss' ontdekt. Wie kent niet de in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden te bezichtigen bronzen situla met

122

prachtig versierd kromzwaard, paardentuig etc? Ook over de heropgraving van het vorstengrafterrein in verband met bodemsanering in 1997 leest u in dit boek. Veel aandacht wordt besteed aan het werk van amateurs of lokale archeologen, zoals ze in het boek heten. Als de Leidse studenten weer in de collegebanken zitten, zijn zij degenen die alle ontwikkelingen in de Maaskant op de voet volgen. Ook tijdens de universitaire opgravingen wordt hun hulp zeer gewaardeerd, niet in de laatste plaats omdat ze altijd weer tijd vinden om in het weekend nog eens een waterput uit te spitten! Ook zij hebben in de loop der jaren veel over Oss en omgeving gepubliceerd. Daarnaast is er, omdat het om universiteitsonderzoek gaat, veel uitwerking geschied door studenten en ligt de weerslag daarvan besloten in scripties. Het goede van dit boekje is nu, dat het tevens een repertorium vormt waarin al deze (grijze) literatuur in een klap geheel ontsloten is. Hoewel de redactie van het boekje niet altijd even zorgvuldig is uitgevoerd, vormt het al met al een leesbaar geheel. Enige verwarring treedt soms op bij de beschrijving van de verschillende onderzoekslocaties, waarbij de chronologie steeds opnieuw in zijn geheel doorlopen wordt. Ook jammer is het feit dat de voor het aardewerk van Oss-Ussen door Peter van den Broeke opgestelde typologie wel genoemd wordt en vele verwijzingen kent, maar dat de daadwerkelijke typologie zelf niet uit de doeken gedaan wordt. Desalniettemin zeker zeer interessant voor wie zijn eigen omgeving aan nader onderzoek wil onderwerpen of wie geĂŻnteresseerd is in de lange en zeer goed gedocumenteerde bewoningsgeschiedenis van dit deel van ons land. Marie-France van Oorsouw


Werk in uitvoering Een plaats waar (veldwerk)activiteiten van AWN-ers kort worden besproken. Onderwerpen zijn veelal afkomstig uit periodieken van de AWN-afdelingen. Maar ik ontvang ook graag meldingen van de afdelingen die niet of nog niet in hun periodiek staan. Uiteraard is de rubriek gebonden aan de sluitingsdata voor de kopij, zoals die in de colofon van Westerheem staan vermeld. Stuurt u uw periodieken/meldingen aan: J. Coenraadts, Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. Convocatie nr. 1, februari 2 0 0 0 (Afd. Noord-Nederland)

Deze qua werkgebied grootste AWN-afdeling stak de convocatie in een nieuw jasje en is nog zoekende naar een sprankelende naam voor de periodiek. Natuurlijk had de expositie "Koningen van de Noordzee" in het Fries Museum in Leeuwarden de volle belangstelling van de afdeling. Via enkele krantenartikelen besteedt de convocatie aandacht aan vroegmiddeleeuws Wijnaldum, Texel in de Late Bronstijd en het Groningse Niekerk, waar amateur-archeoloog Bernard Versloot mesolitische haardkuilen vond, die hij helaas niet nauwkeurig kon onderzoeken. Grondspoor nr. 134, maart 2 0 0 0 (Afd. Zaanstreek/Waterland e.o.)

De afdeling bestaat dit jaar 40 jaar en het bestuur is bezig met een jubileumprogramma. Gedacht wordt aan een bijeenkomst op 4 november in Wormer voor iedereen in Noord-Holland die archeologisch is geïnteresseerd, de verschijning van een boekje, een feestelijke lezing en een excursie. Druk dus! Het bestuur maakt melding van het overlijden van D.H. van Vliet en zal daar in de volgende Grondspoor dieper op ingaan. Van Vliet was de eerste voorzitter van "Zaanstreek" en daarna geruime tijd redacteur van het mededelingenblad. Piet Kleij, de kersverse stadsarcheoloog van de gemeente Zaanstad, introduceert zichzelf. Hij is geboren in deze streek en daar na vele archeologische omzwervingen weer teruggekeerd. Het in deze Grondspoor opgenomen jaarverslag maakt duidelijk, dat "Zaanstreek" heel wat doet: vooral in Assendelft, maar ook in Krommenie, Zaandijk, Zaandam, Wormer en De Woude. René Lute diepte in Krommenie een aantal munten op (i7e-2oe eeuw). Henk Stuurman woont nu in Harderwijk en constateert dat de Veluwe is opgedeeld onder vier

AWN-afdelingen, waarvan er twee vooral elders actief zijn. A. Tromp-Veeter verdiepte zich in het voorkomen van ladders op bijbeltegels. Het Profiel, maart 2 0 0 0 (Afd. Amsterdam e.o.)

In Het Profiel o.a. een interessant elders al eerder verschenen artikel over pijpaarden beeldjes, dit n.a.v. de vondst van zo'n beeldje langs de Amsteldijk. De beeldjes werden op grote schaal gemaakt in de 15e en begin 16e eeuw. Ron Tousain bespreekt een kacheltegel die via een erfenis opdook. Uit de verslaggeving veldwerk 1999 is op te maken dat de afdeling actief was in Amstelveen, Diemen, Ouderkerk a/d Amstel en de Watergraafsmeer in Amsterdam. De vondstverwerking in Diemen verhuisde in 1999 naar de tweede etage van een leegstaande flat, wat uiteraard veel werk met zich meebracht. Penningmeester Leendert Dros vestigt de aandacht op de afname van de retributies aan de AWN-afdelingen, dit o.a. om Westerheem te kunnen verfraaien. Als gevolg hiervan dienen de afdelingen zelf financiële bronnen aan te boren. Samen met andere afdelingen moet het mogelijk zijn een wervingsbeleid te ontwikkelen, maar Leendert vindt het wel jammer dat zoveel uren aan administratieve handelingen moeten worden besteed i.p.v. aan het echte archeologische werk. Kwadrant 2 0 0 0 nr. 1 (Afd. Den Haag e.o.)

Het bestuur van de afdeling bestaat nu uit vier leden en voorzitter Bram van den Band hoopt dat het bestuur meer activiteiten kan ontplooien nu het beter is "bemenst". Marco Mosselman bespreekt de enige overblijfselen van het oudste Zoetermeer: daliegaten. Nam de AW Zoetermeer al aan dat Zoetermeer vóór het jaar 1000 werd gesticht, een Ci4-datering van een in zo'n daliegat gevonden stuk eikenhout leverde een datering op van ca. 980 AD. Hierdoor gesterkt zoekt men verder naar sporen die de ontginningsgeschiedenis van Zoetermeer kunnen verduidelijken. E. van der Most gaat op persoonlijke titel in op een geval van bodemsanering in Leidschendam, waarbij men ook veel archeologisch materiaal tegenkwam. Ten slotte is in deze Kwadrant de notitie van de SNA over de rol en positie van amateurarcheologen in het nieuwe bestel opgenomen.

123


Heinsbroek behandelt de resultaten van een booronderzbek in de Zouteveensepolder te Schipluiden. Elders bespreekt hij deksels van sarcofagen. Ellen Groen en Meta Snijders deden onderzoek naar gevelde beuken van de Hogelaan in Vlaardingen, telden jaarringen en doken de archieven in. Tim de Ridder vervolgt "Hoe oud is Vlaardingen eigenlijk?". Deel 4 gaat over de Ijzertijd, waarbij vooral een vroege-ijzertijdboerderij in de Holiërhoeksepolder centraal staat. Hij noemt enkele laatste ontwikkelingen, zoals de vondst van een houtbewerkingsplaats rond het begin van de jaartelling. Verder die van zestiendeeeuwse havenconstructies, waarbij het onderzoek schade ondervindt van schatgravers. Een persbericht hierover haalde de landelijke pers, de radio en zelfs de tv. Hetgeen niet wegneemt dat de put na elke opgravingsdag voor een deel onder water wordt gezet om verdere onregelmatigheden te voorkomen. Ten slotte bespreekt De Ridder een onder een dam gevonden houten voorwerp met metalen blad: waarschijnlijk een ploegschaar uit de tweeede eeuw. Ledenbericht, nr. 1, april 2 0 0 0 (Afd. De Nieuwe Maas)

Kees van den Boogert (uit Terra Nigra).

Terra Nigra nr. 147, januari 2 0 0 0 (Afd. Helinium)

In dit zoals steeds aantrekkelijk uitziende mededelingen- en contactblad van Helinium vind ik weer een grote hoeveelheid interessante zaken. Een greep hieruit: Petra de Wit was lang secretaris, maar kon gezin, baan en secretariaat niet langer op een goede manier combineren. In de opvolging is nog niet voorzien. De afdeling ondernam een excursie naar Cuijk en omgeving. In de rubriek Personalia (een goed idee trouwens) vertelt Kees van den Boogert over zichzelf. Helinium organiseerde een eendaagse tentoonstelling van voorwerpen uit de privécollectie van Helinium-leden. Petra de Wit gaat in op enkele verzamelingen. Uit het blad van BOOR nam Helinium een artikel over van H.W. Jacobi die uitgebreid ingaat op middeleeuwse en post-middeleeuwse munten en penningen, gevonden in het tracé van de Willemsspoortunnel. J.P. Flamman schrijft over archeologisch onderzoek van het AAC in Midden-Delfland. P.G.

124

Ook deze afdeling bestaat al 40 jaar. Het bestuur wil daarom voor de leden een boekje samenstellen, waarin vooral de graafactiviteiten van de afgelopen 10 jaar worden belicht. Het bestuur maakt zich zorgen over het ledenaantal, de betrokkenheid van de leden en de mogelijkheden voor AWNers om in de grote steden zelfstandig bezig te zijn. Voorzitter Rob de Graad schreef hierover een in dit Ledenbericht afgedrukte brief aan het HB, omdat het bestuur denkt dat dit niet alleen een probleem is van deze afdeling. Zuidwesterheem nr. 23 (Afd. Zeeland)

Ook in Zuidwesterheem is de nota "De rol en positie van amateurarcheologen in het nieuwe bestel" van de SNA opgenomen. In Hulst ontdekte men een gewelf, waarvan de aard nog niet helemaal duidelijk is. Het PACZ voerde een onderzoek uit, gesteund door o.a. AWN-ers. Na leegpompen bleek de binnenbekleding uit verticaal aangebrachte rode bakstenen te bestaan en de vloer uit diagonaal gelegde gele bakstenen. Misschien een waterkelder "met een militaire signatuur" uit de I7e-i8e eeuw? Het hout uit de fundering van de kelder wordt dendrochronologisch onderzocht door RING. Dicky de Koning graaft in archieven naar Valkenisse en kan best assistentie ge-


bruiken. Hans Jongepier schrijft over een onderzoek in Vrouwenpolder, waar leden van "Zeeland"' de plaats onderzochten waar funderingssleuven waren voorzien voor een aanbouw aan de NH-kerk. Al in 1314 stond op deze plaats een kapel, in 1324 "bevorderd" tot parochiekerk met Maria als patrones. De kerk blijkt in oostelijke richting 18,5 m langer te zijn geweest. De huidige kerk staat op de oudere funderingen. Bij een spaarboog bevond zich een afvalput met vooral i8e-eeuws materiaal (glas, pijpen en keramiek met Chinese motieven). Tevens trof men hier, niet onverwacht, skeletresten aan. Hans beschrijft verder de archeologische begeleiding van de werkzaamheden op een terrein aan de Looierssingel te Middelburg. Geheel in overeenstemming met de naam vond men hier restanten van een leerlooierij. De archeologische resten konden grotendeels in situ bewaard blijven. In dit nummer nuttige spelregels/adviezen voor nieuwe amateurarcheologen, voordat zij zich "vol enthousiasme in een put storten". Leida Goldschmitz ontvangt graag suggesties betreffende de vondst door Hans Bostelaar van een groot (67 cm breed!) stuk bewerkt hardsteen (zie de illustratie), gevonden in i8e-eeuwse context (bekroning van een hardstenen paal? JC). Niek Beeke vervolgt het verhaal over de Batavia, de reconstructie op de Batavia-werf en het NI SA. Nieuwsbrief, tevens jaarverslag 1999 (Afd. Utrecht e.o.)

In deze Nieuwsbrief verslagen van de diverse werkgroepen in deze afdeling. De projectgroep Oude Rijn bereidde een opgraving voor van een laat-middeleeuws boerderij complex in de polder Themaat. Bij een veldverkenning werd hier al vroeg en laat-middeleeuws materiaal aangetroffen. Anton van Schip: De archeologische werkgroep Leen de Keijzer was actiefin Houten (bewoningssporen uit Ijzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen) en bij kasteel Heemstede (funderingsonderzoek). Pieter van der Voorde: De werkgroep Zandgronden moest helaas wegens de onzekerheid w.b. de werkruimte en het kleine aantal medewerkers besluiten te stoppen met de werkzaamheden. R.J. Ooyevaar: De werkgroep Zuidwest-Utrecht hield zich bezig met tekenwerk voor een publicatie over het Huis te Jaarsveld en presenteerde zich op de gemeentedag in de gemeente IJsselstein. Een stuk leisteen met tekst en muzieknotatie uit de I4e-i5e eeuw, gevonden in Lopikerkapel, is onderdeel van de tentoonstelling Opgedolven klanken (archeolo-

gische muziekinstrumenten uit Noordwest-Europa). De muziek is gebruikt in een "millenniumspektakel" te Lopik. De werkgroep maakte een publicatie over de opgraving van een inheemse boerderij in Nieuwegein (Batau-Noord). Elders in het blad beschrijft Ooyevaar hoe hij het Romeinse maliĂŤnpantser (lorica hamata) uit Vechten restaureerde. Hij voegde meer dan 2500 zelfgemaakte ijzeren ringetjes toe aan het pantser en de restauratie vroeg liefst 320 manuren. Marijke Donkerslootde Vrij beschrijft de ontdekking van een kasteelfundament van het middeleeuwse Huis te Veen in Fort Blauwkapel. Jaarverslag 1999 (Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland)

De publiciteits- en ledenwerfcampagne in november 1999 oogstte binnen en buiten

Bewerkte hardsteen (uit Zuidwesterheem).

GeĂŤnsceneerd tafereel op wervingsposter (uit Jaarverslag 1999 ZVen OG).

125


op de Schuytgraaf, tussen Arnhem en Driel. Alles was goed geregeld en alles verliep goed, alleen ... de opkomst viel tegen. De afdeling neemt steeds vaker deel aan projecten van derden (ongeveer de helft van alle projecten, vooral in Arnhem). Maar er was ook eigen veldwerk: in Arnhem, Didam (Romeinse tijd), Bennekom (laatmiddeleeuws), Zevenaar (i6e-eeuwse funderingen), bij de Posbank (veldverkenningen) en in Duiven (speuren naar een Frankische curtis). Na ruim 20 jaar draagt Trees Boltze de leiding van de vondstverwerking over aan Anke Baljet, die op haar beurt 13 jaar lang secretaris was van de afdeling. Trees speelde een belangrijke rol binnen de afdeling en in 1996 ontving zij van het HB dan ook terecht de bronzen legpenning voor haar verdiensten voor de AWN. Ron Moerenhout doet verslag van de excursies naar Lelystad en Culemborg/Wijk bij Duurstede.

Wil Gordijn (uit Aardewerk).

de afdeling veel waardering. Het bestuur wil deze campagne dan ook graag elk jaar organiseren. Samen met de afdeling Nijmegen e.o. wordt een cursus opgezet voor leden van de beide afdelingen. Hierin komen zaken aan de orde als prospectie, meten en tekenen, Landesaufnahme, boren en determinatie van keramiek. Het bestuur ontwierp een regeling voor te declareren onkosten voor leden die meegraven bij bepaalde projecten onder leiding van de stadsarcheoloog. Een greep uit het verslag van veldwerkleider Rinus Houkes: De zomeropgraving van de afdeling vond plaats

Rectificatie In het artikel Onderzoek op de Wolfsdarm van Wim Tuijn en Peter Vissers (Westerheem nr. 2) is een fout gemaakt in één van de bij het artikel horende tabellen. In de tabel 'Wandafwerking van het ijzertijdaardewerk van de Wolfsdarm' onder aan pagina 53 zijn wat getallen in het verkeerde rijtje terechtgekomen. Zo staat achter 'besmeten' onder 'bodems' het cijfer 324, dat moet een plaats opschuiven naar 'totaal'. Een regel lager staat achter 'gladwandig' het cijfer 371, ook dat moet opschuiven naar 'totaal'. Weer een regel lager staat achter 'niet te bepalen' twee maal het cijfer 49 (onder'wandfragmenten' en 'randfragmenten'). Deze cijfers horen in de laatste twee kolommen 'bodems' en 'totaal'.

126

Aardewerk, maart 2000 (Afd. Flevoland) André Kerkhoven (sinds een jaar provinciaal archeoloog van Flevoland) schrijft in een terugblik over het veldwerk op Urk. Naast de al eerder in WIU besproken opgraving van o.m. vele zwerfstenen die waarschijnlijk een groter geheel vormen, was sprake van onderzoek op kavel E 5 in een rivierduin. De grond was hier behoorlijk verstoord. Einde 1999 kon weer een onderzoek plaatsvinden aan de rand van de historische kern van Urk. Het esdek ter plaatse kon worden gedateerd tussen ca. 9e en 16e eeuw. Er zijn monsters genomen van het esdek t.b.v. pollenanalyse. Ten zuidwesten van Emmeloord werd gegraven op kavel J97. Hier troffen de onderzoekers o.m. paalresten, otterkaken, vuurstenen artefacten, keramiek, een stenen bijl, een geweihamer, kookstenen, maalstenen en klopstenen aan. Heel bijzonder is de vondst van een visweer met een lengte van 50 m met ca. 120 palen en een fuik. Dit is een van de grootste die in Europa werd gevonden. De vondsten zijn afkomstig uit de Swifterbantculruur, Klokbekercultuur en de Vroege en Midden-Bronstijd. Jan Bakker interviewt "stille kracht" Wil Gordijn (penningmeester van de afdeling). Wies Kreukniet schrijft over een excursie naar Friese terpen (Janum, Hogebeintum). Assistent provinciaal archeoloog Dick Velthuizen bespreekt twee vondsten van Wil Gordijn: een geslepen bijltje van noordelijke vuursteen en een Deventer zilveren florijn uit 1684. Verder diverse krantenberichten over archeologische vondsten in Flevoland.


Literatuursignalement Bijdragen en Mededelingen van de Vereniging

Gelre; dl. XC, 1999, pp. 189-221: M. Groothedde. Van straten, muren en poorten. Archeologische waarnemingen bij rioleringswerkzaamheden en de opgraving aan de Waterstraat in Zutphen anno 1998 en 1999. De laatste jaren is er, als gevolg van archeologisch en bouwhistorisch onderzoek, nogal wat informatie beschikbaar gekomen over de Zutphense stadsmuur. Zowel bovengronds als ondergronds is nog het nodige bewaard gebleven van de ommuring, die niet in één keer tot stand is gekomen. Onder invloed van de eroderende Ifssel is het tracé van de stadsmuur tussen 1250 en 1450 drie keer gewijzigd.

- Architecture de défense des villes: Architectuur ter verdediging van steden. - Implantations monastiques; 1'exemple de Cluny: Kloostervestigingen. Het voorbeeld van Cluny. Vooral de twee bijdragen over Cluny zijn zeer de moeite waard.

Dordrecht in Historisch Perspectief; januari

2000.12 pp. Centraal in deze aflevering staat het kasteel Van der Merwede. Niet minder dan drie artikelen zijn aan het kasteel en zijn heren gewijd. Traditioneel wordt de heren een woning toegedicht ter plaatse van de Nieuwkerk, die echter niet ouder is dan de 15e eeuw. Opvallend is de scheiding russen het huis en de heerlijkheid. Het is nl. een leen van de heren van Putten en Strijen. Het ambacht blijkt echter een leen te zijn van een andere heer, nl. die van Voorne. Het Huis te Merwede was géén kasteel, maar een ridderhofstad, in verband met de lage adel die het bewoonde. Er was sprake van twee kastelen, een ouder dat uit de periode 1275-1300 dateerde en een jonger, veel groter dan het eerste kasteel, uit het midden van de 14e eeuw.

Dossiers d'Archeologie; no. 251, mars 2000:

Er zijn twee inleidende bijdragen: N. Reveyron. Les nouvelles approches de 1'architecture mediévale; en: J. Tardieu. Archeologie et restauration des monuments protégés en région RhöneAlpes. Verder is de indeling onderwerpsgewijs: - Matériaux et chantiers: la pierre, la brique et 1e bois: Materialen en 'chantiers', hetgeen de Belgen zo kernachtig vertalen met 'bouwwerf: De steen, de baksteen en het hout. - Les marques lapidaires: In steen gesneden merktekens.

Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie

Alkmaar; winter 1999/2000; jrg. 2, nr. 3: 16 pp. Uit de inhoud heb ik archeologisch aandoende bijdragen gesignaleerd. Dat zijn: Kapelkerk gebouwd naar het voorbeeld van de Grote Kerk; Hergebruik historisch bouwmateriaal; Archeologisch onderzoek aan het Canadaplein, fasen 2 en 3; Graven aan de Ooyevaarsteeg (Groot Nieuwland 22 + 24); Onderhouds gedoe (Mient 17-19); Opgravingsresultaten Grote Kerk te boek.

Kapelkerk door Saenredam 1661.

Holland, historisch tijdschrift 31, nr. 6 , 1 9 9 9 :

E. Jacobs. Archeologische kroniek van Holland over 1998. Het doet me genoegen dat mijn oude vriend Erik Jacobs de Kroniek van Noord- en Zuid-Holland verzorgt.

Kastelen in Nederland opengesteld voor bezich-

tiging 2000. Wijk bij Duurstede, Nederlandse Kastelenstichting, 2000. 36 pp. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist. In de gids vindt u informatie over de historische achtergronden van elk vermeld kasteel, toegangsprijzen en -tijden, wisseltentoonstellingen, bijzondere tentoonstellingen, kasteeltuinen en nog veel

127


de Nederlandse prehistorie. Israël is het tweede onderwerp: Terugblik naar het jaar nul; Tsippori; Hoog als een vogelnest; Herodes de bouwer; Geef ons heden ons dagelijks brood; Van tempel naar synagoge. Het aandeel van Lou Lichtenberg is groot: Dorset is rijk aan historische sporen en spoken. Verder een groot aantal vaste rubrieken, onder andere Keivin Wilson in woord en beeld. In, 'De kinderen van het Pieterskerkhof geeft hij blijk van veel inlevingsvermogen.

Heemschut 77, 2000, no. 1: Bescherming cultuurmonumenten. 40 pp. Verdienstelijke uitgave in bouwhistorische zin met o.m. bijdragen over het Bonnefantenmuseum in Maastricht, dat door de redactie als monument voor de toekomst is genomineerd. Verder een aardig artikel over een museumboerderij in Maartensdijk, het Boschboerderijtje. Tenslotte een timmerwerkplaats in De Lier, een I7e-eeuws gebouw, dat van 1642-1995 onafgebroken als timmerbedrijf in gebruik is geweest. Na het vertrek van de laatste timmerman wachtte sloop. Edoch, het tij keerde. Een imposante verzameling timmermeubilair en timmergereedschap is het resultaat. Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie 11, Dordrecht (gem. 1999, nr. 21, 66 pp. Kolonialisme. Zuid-Hollandj. Tolbrug- Waterzijde; Ik volsta met een opsomming van de bijopgravingen in 3969- dragen in deze magistrale aflevering van het TMA. 1970 (foto ROB). P. van Dommelen. Koloniaal versus inheems? Koloniale categorieën in de mediterrane archeologie. J.P. Crielaard. Eerzucht en krijgshaftigheid als discours voor vroeg Grieks kolonialisme. G.-J. Burgers. Antieke koloniale situaties in Zuid-Italië. Een regionaal perspectief. P. Attema. Koloniale geografieën in de Mediterrane wereld. M. Kleinbrink. Kolonisatie en de Sibaritide. D. Yntema. Kolonisten en migranten. E.Ch.L. van der Vliet. De dekolonisatie van de kolonisatie.

Archeologie Magazine 8, 2000, nr. 1: De naam Scarabee is gewijzigd in Archeologie Magazine. Het binnenland met Groningse 'steenhuizen'; 13e eeuw. Lou Lichtenberg bezocht de Heemkun.dekring van het West-Brabantse Halsteren. Lou Lichtenberg wijdt ook aandacht aan de opgraving in de Oostpolder bij Gouda in 1996. Els Lems gaat nader in op de Teleac/NOT cursus over

128

Bonner Jahrbücher; Bd. 197, 1997 (1999)639 S. Verscheidene bijdragen vragen de aandacht: L. Pauli. Die Kelten am Rande der antiken Staatenwelt. K. Parlasca. Beobachtungen zum Knaben von Xanten. G. Wirth. Deditizier, Soldaten und Romer. 'Besatzungspolitik' im Vorfeld der Völkerwanderung. Ook bij de 'Berichte' zijn er verschillende die op het Rheinland betrekking hebben (Neolithicum, Vroege Ijzertijd, Urnenveldentijd, Romeinse tijd, Middeleeuwen). Verder zeer veel boekbesprekingen (S. 403-616), o.m. van J.K. Haalebos. Zeer goed ontsloten door verscheidene registers.

Archeobriefi?,, winter 2000. 32 pp. Allereerst SNA Nieuws door Dorien Scheerhout. Malta blijft voorlopig de gemoederen bezighouden (Dorien Scheerhout, Dieke Wesselingh, Jeroen van der Vliet). Ook de rol en positie van amateur-


archeologen in het nieuwe bestel staat ter discussie. Het belang van deze categorie archeologie-beoefenaren voor de archeologie is evident, maar de concrete invulling van hun rol in het nieuwe bestel daarentegen niet. Marjan Scharloo betoogt dat archeologen en numismaten elkaar veel te vertellen nebben. Boudewijn Goudswaard gaat nader in op een mogelijke 'Code of Approved Practice' voor de Nederlandse archeologie. Verder de welkome vaste rubrieken. Tevens de aankondiging van de door Leo Verhart gepresenteerde Teleac/NOT cursus Nederland in de prehistorie, op zondagavond op TV 2.

Spiegel Historiael 15, nr. 3/4, maart/april 2000. Themanummer: Visualisering van het verleden.

G. Offenberg. Herrijzenis der Middeleeuwen De virtuele tijdvensters van Ename (pp. 126/131). Er is een aantal interessante bijdragen in dit themanummer. Eén is echter geheel en al aan de archeologie gewijd. Vandaar. Ename is ook in ons land een bekende naam, ondermeer vanwege de AWN-werkkampen. Met behulp van een computer kan men zich in Ename in de Middeleeuwen wanen. Virtuele voorstellingen zijn aan mij niet besteed. Ik beschouw ze als een vorm van intellectuele luiheid en gebrek aan verbeeldingskracht. Voor mij hoeft dit gegoochel met requisieten niet.

Er zijn nog ca. 250 grafheuvels in Overijssel, waarvan er 215 aan de buitenkant in ere zijn hersteld. Aan de basis van het herstel is het in 1995 in het leven geroepen samenwerkingsverband van de ROB en Landschap Overijssel verantwoordelijk. Vijf werkzoekenden hebben hierin een baan gevonden. Er is ook een wandelroute gepland in het deel waar de meeste grafheuvels zijn te vinden. Ook is een fietsroute uitgezet: Markelo, land van bergen en bergjes.

AD Magazine 18 maart 2000, pp. 28-32: René van Royen en Sunnyva van der Vegt. Rare jongens, die Galliërs? De ontdekking van het Romeinse Rijk, de wereld van Asterix en het Europa van nu in het Leidse Rijksmuseum van Oudheden. Mijn recensie van 'Asterix en de waarheid' van beide auteurs sloot ik destijds (Westerheem 46,1997, 4, pp. 34-35) als volgt af: "In vele opzichten is het beeld dat in de stripverhalen van Galliërs en Romeinen wordt gepresenteerd een karikatuur en beide auteurs doen weinig om deze foutieve beeldvorming te corrigeren." Ik ben nog steeds die mening toegedaan. Neemt men de hoera-stijl voor lief dan blijft er opnieuw een met aanstekelijk enthousiasme geschreven artikel over. Maar of dat voldoende is? Ik zie vol spanning uit naar het nieuwe boek van beide schrijvers: Asterix en de wijde wereld.

Natuurlijk Overijssel 2,99:

Restauratie Ommer 'Motteheuvel' (p. 4): Ruud van Beek was redacteur van Westerheem en ik hoofdredacteur. Ik kwam nogal eens bij hem en dan voerde hij mij per auto langs hem dierbare plekjes. En dat waren er nogal wat. Een van die plekjes was een er destijds erbarmelijk bijliggende Motteheuvel. Ik meen dat die voorafging aan het latere kasteel 'Het Laar'. Nu heeft men het herstel ter hand genomen. Het is een gemeenschappelijk project van Landschap Overijssel en de ROB. Het project wordt gefinancierd door de provincie Overijssel en de gemeente Ommen. Landschap Overijssel en de ROB dragen in natura bij.

Jaarboek ïggg Geschiedkundige Vereniging

Die Haghe, pp. 199-203: P.H.J.E. Ploegaert, M.M.A. van Veen, J.A. Waasdorp. Archeologie in Den Haag in 1998.

Het tijdvenster van Ename: via een computer kunnen virtuele beeltenissen van de archeologische site van Ename worden opgeroepen.

Natuurlijk Overijssel 3,99:

'Hobbels' van duizenden jaren oud in ere hersteld (p. 10):

129


Een qua opgravingen relatief rustig jaar. Alleen in de VINEX-locatie Wateringse Veld werd praktisch het hele jaar gegraven. Veel energie en geld werd gestoken in de restauratie en conservering van de topvondst van 1997: De vier Romeinse mijlpalen. Het onderzoek heeft, naast bestendiging van waarnemingen, ook nieuwe inzichten opgeleverd. Het beeld van een in cultuur gebracht landschap werd verduidelijkt door een tweede opgraving. Door deze opgraving kon een strook van 150 bij 300 m worden aangetoond. Van het buitenstadgebied valt niets bijzonders te melden. In de Grote Marktstraat werd de aanleg van het tunnellichaam kritisch gevolgd. Ook in de Bierstraat vond een kort onderzoek plaats. In de verslagperiode verscheen een deeltje van het HOP-reeks: Romeinse vondsten van de Scheveningseweg te Den Haag. De dieren- en plantenresten.

Rapport sur la situation de l'archéologie urbaine en Europe: Mainz, franse propaganda voor de reconstructie van verwoeste steden.

Er is weer een aantal interessante publicatie op archeologisch gebied verschenen, waarvan ik u auteurs en titels niet wil onthouden: 1 Rapport sur la situation de 1'archéologie urbaine en Europe. Strassbourg, Ed. du Conseil de 1'Europe, 1999. 253 pp. Herbert Sarfaty verzorgde het hoofdstuk over ons land (pp. 153-164). P. Bitter, R. Borman, G. van den Eynde, H.R. de Groot, J.R. Magendans en T.S.A.M. Panhuysen stonden hem terzijde. 2 K. Grewe. Groszbrittanniën. England Schottland - Wales. Ein Führer zu bauund technikgeschichtlichen Denkmalern aus Antike und Mittelalter. Stuttgart, Theiss, 1999.192 S.

3 C. Larnac, F. Garrigue. L'Aqueduc du Pont du Gard. 8 itinéraires de découverte d'Uzès a Nimes. Montpellier, Les Presses du Languedoc, 1999.173 pp. 4 R. Bedon. Les villes des Trois Gaules; de César a Néron, dans leur contexte historique, territorial et politique. Paris, Picard, 1999. 396 pp. 5 A. Hesnard, M. Moliner, F. Conche, M. Bouizon. Parcours des villes. Marseille: 10 ans d'archéologie, 2600 ans d'histoire. Marseille, Musées de Marseille/ Aixen-Provence, Ed. Edisud, 1999.183 pp.

Volkskrant, 18 maart 2000: E. Hendriks. Brood en bier voor de grootvizier. Het verhaal gaat over een nederzetting in Noord-Syrië: Teil Sabi Abyad, de heuvel van de Witte Jongen, een tien meter hoge heuvel. Onder leiding van Peter Akkermans, een medewerker van het RMO, heeft een opgravingsteam de resten van de nederzetting opgegraven. Het stadje was ommuurd en ruim 300 jaar oud. Het leven ter plaatse kan tot in details worden gereconstrueerd. Rond 6000 v.Chr. was er ook bewoning. Op de heuvel werden resten van een herdersnederzetting gevonden. Er stonden ronde woningen rondom grote magazijnen met talloze kleine voorraadkamers.

Nieuwsbrief Archeologie in de Betuweroute 15,

maart 2000. Utrecht, Projectgroep Archeologie. 8 pp. Eerst een gesprek met Richard Kroes, ontwerper fysieke bescherming, ofwel ervoor zorgen dat niemand de archeologische resten kapot maakt. Ten tweede het verhaal van de Romeinse waterput uit Lienden, opgegraven door ARC uit Groningen. De duigen zijn afkomstig uit het Zuidduitse Rijngebied en uit Zwitserland. Ci4-datering zal uitkomst moeten brengen omtrent de ouderdom van de waterput. Vervolgens een overzicht van geselecteerde vindplaatsen en wat ermee gebeurt. Tenslotte zijn er nieuwe telefoonnummers. Paul Stuurman

130


Tentoonstellingen NEDERLAND

De verloren schoen, t/m 7 juli 2000. Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt i8k, 023-5420888. - Tachtig in Nederland gevonden schoenen uit de periode 1200-1800 geven een bijzonder beeld over het schoeisel van onze voorvaderen. Antiek Toerisme, t/m zomer 2000. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Een reis langs het mooiste van het RMO: langs de Middellandse Zee, Egypte, Nabije Oosten en terug naar Romeins Nederland. Kruit, kogels en kanonnen, t/m 1 oktober 2000 Nationaal Scheepshistorisch Centrum/Bataviawerf, Lelystad, 0320-261409. - Scheepsbewapening van bronzen kanonnen van de Hollandse admiraliteit tot het musket van een Schotse huursoldaat uit 1787. Asterix en Europa, t/m 1 oktober 2000. RMO, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Wat is er waar van Asterix? En hoe zag de Romeinse wereld er werkelijk uit? Cuijk een regionaal centrum in de Romeinse tijd, t/m 29 oktober 2000. Museum Ceuclum, Castellum 1, Cuijk, 0485-322280/314652. - Overzichtstentoonstelling met speciale aandacht voor de vicus en de Romeinse Maasbrug in Cuijk. Ambachten onder het Statenplein, t/m 2000. Kamer van Koophandel, Groenmarkt 17, Dordrecht, 078-6337203. - Kleine expositie over het archeologisch onderzoek onder het Statenplein naar kleine huisjes van middeleeuwse ambachtslieden; o.a. de unieke 13e eeuwse lap leer met daarop afbeeldingen van de jacht en draakachtige karakters. Het Badhuis, t/m januari 2001. Thermenmuseum Heerlen, Coriovallumstraat 9, Heerlen, 045-5605100. - Tweeduizend jaar badcultuur in Oost en West worden - vaak letterlijk - tastbaar via verhalen, voorwerpen, geuren en films. Moderne kuurparken blijken een lange geschiedenis te hebben!

BUITENLAND

Fundort Nordrhein-Westfalen - Millionen Jahre Geschichte, t/m 27 augustus 2000. Rรถmisch-Germanisches Museum, Keulen. - Archeologen en paleontologen tonen de resultaten van hun onderzoek over de jaren 1995-2000 in deze (aan Nederland grenzende) Duitse deelstaat. Die Romer zwischen Alpen und Nordmeer, t/m 5 november 2000. Lokschuppen Rosenheim, Rosenheim. - De techniek, architectuur, organisatiegraad en schriftcultuur van de Romeinen hebben hun sporen nagelaten in heel Duitsland. Grote overzichtstentoonstelling.

131


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) G. Vlamings, Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 035-5387851. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: B. (Boudewijn) Goudswaard, Bodegraafsestraatweg 23, 2805 GK Gouda, tel. 0182-571656. Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Penningmeester: H. (Hans) Hardenberg, Kagerruinen 63, 2172 XK Sassenheim, tel. 0252-211445. Regio Noord-West: E. (Ed) Beugel, Kostverlorenstraat 62, 2042 PJ Zandvoort, tel. 023-5712184.

Regio Noord-Oost-Zuid: H. (Hans) Bruggeman, (coördinator). Adres: zie vorige kolom. Regio Noord-Oost-Noord: W. Walta (coördinator), De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432. Regio Zuid-West: E. (Eric) Weiters (coördinator), Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (N.B.), tel. 0168-472783. Regio Zuid-Oost: J. (Joost) van den Besselaar (coördinator), Zoetendaalstr. 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. A.A. (Nout) Cornelissen, Pater Gymardstraat 4, 5844 AK Stevensbeek, tel. 0485-383743. Regio Delta: D. (Dries) van Weenen (coördinator), Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C jeugdlidmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

132

ƒ 80,00 ƒ ƒ ƒ ƒ ƒ

48,00 40,00 41,00 27,50 8,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris: Sj.S. Elzinga, Spoorlaan 33, 3739 KB Hollandsche Rading, tel. 035-5771446. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 030-2203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWNDeBilt. Bestuursleden: Mw. A.E. Oostdijk (Professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. Mw. C. Vandepoel (Kampen), R.J. Schimmelpennincklaan 12G, 2517 JN 's-Gravenhage, tel. 070-3466943. Mw. S. Leupen (Public Relations), Nieuwe Rijn 99, 2312 JM Leiden, tel. 071-5128521. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P. Stuurman, P. Vons, S. Pos. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Mw. A. Bonnema, veiligheid en verzekeringen Koolwitje 13,7423 GJ Deventer, tel. 0570-656774. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: BJ. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Communicatieweg W-5,1566 DA Assendelft, tel. 075-6873763. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): R.H. Spoor, Jan Luykenstraat 30, 2026 AG Haarlem, tel. 023-5396199. E-mail: r.h.spoor@getronics.com. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134.

7. Den Haag en omstreken: Mw. f. Hees, Elsbergstraat 16, 2272 AM Voorburg, tel. 070-3868921. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Mw. J.C. Vos-Kranendonk, Verwersdijk 77, 2611 NE Delft, tel. 015-2123443. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118-462142. 11. Lek- en Merwestreek: Mw. A.F. Osseweijer-van Bueren, Lindelaan 79, 3319 XJ Dordrecht. 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. L. Wierenga, Berlagelaan 207, 1222 JT Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): A.P. de Boer, Frans Tromplaan 22, 3871 EN Hoevelaken, tel. 033-2534729. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: A. Haneveer, Achterweg 39, 4112 JD Beusichem, tel. 0345-502351. 16. Nijmegen en omstreken:J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485-343456, http://www.euronet.nl/users/adrianus/awn.htm. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: Mw. A.M. Baljet-Peters, Bronbeeklaan 40, 6824 PH Arnhem, tel./fax 026-3643080, E-mail: baljet.pet@wxs.nl. 18. Zuid-Salland - IJsselstreek • Oost-Veluwezoom: L.G. Heij, Ordermolenweg 11, 7312 SC Apeldoorn, tel. 055-3553688. 19. Twente: Mw. N. Orto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Traast-Bos, Oppenswolle 32, 8325 PH Vollenhove, tel. 0527-246602. 21. Flevoland: J. Eelman, Postbus 2354, 8203 AJ Lelystad, tel. 0320-251969. 22. West-Brabant: Mw. A.-M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: H. v.d. Laarschot, Keizersgracht 2, 4611 GD Eindhoven, tel. 0493-341555. 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek. AWN-leden maken geschiedenis!


tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 49 • nr. 4 • augustus 2000

"


Colofon

Inhoud

Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement ƒ 70,-- per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden

jaargang 49 no. 4, augustus 2000

Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. E-mail: HJ.Nieuwenhuis@worldonline.nl • Marie-France van Oorsouw (redacteur literatuurrubrieken), Lamarckhof 10-1,1098 TK Amsterdam. • Gerrit Groeneweg, Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: gerritgr@concepts.nl • Jan Coenraadts, Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek, (redacteur Werk in uitvoering)

Ivo Hermsen

Redactieraad J..C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 december, 1 februari, 1 april, 1 juni, 1 augustus en 1 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: ƒ 250,-, halve pagina: ƒ 500,-, hele pagina: ƒ 900,-, insteekfolder: ƒ 900,-.

Roei C.G.M. Lauwerier en J0rn T. Zeiler Wishful thinking en de introductie van het konijn in de Lage Landen 133

Een opmerkelijke dobbelsteen uit Didam (Gld.)

... 138

Ben van Rosmalen (Bijna) vergeten: de vuurslag

145

Boven het maaiveld

149

Wie kent dit?

150

Kort archeologisch nieuws

151

Werk in uitvoering

153

Literatuurbespreking

156

Literatuursignalement

158

Tentoonstellingen en evenementen .... 170 Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

172

© AWN 2000. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Ovimex Grafische Bedrijven, Deventer ISSN 0166-4301

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: Konijnen afgebeeld in het in 1660 in Amsterdam verschenen platenboek (midden). De jacht op konijnen in een warande (links). Kasteel Valkenburg: opperarmbeentjes van konijnen (onder). Zie artikel pag. 133 e.v.


Wishful thinking en de introductie van het konijn in de Lage Landen Roei C.G.M. Lauwerier en J0rn T. Zeiler

Inleiding Het konijn lijkt van alle tijden te zijn. In werkelijkheid is het echter een dier dat, net als bijvoorbeeld de kip en de kat, pas in de loop der geschiedenis door de mens naar onze streken gebracht is. Verschijnen de laatste twee al in de Romeinse tijd, het konijn is hier pas sinds de late Middeleeuwen. Een paar jaar geleden publiceerden wij de oudste vondst van konijnen in het huidige Nederland. Het ging om resten van dit dier uit elfde- en twaalfdeeeuwse lagen van het kasteel van Valkenburg in Zuid-Limburg. Het belang van deze vondsten was dat ze een logische schakel leken in de verspreidingsgeschiedenis van het konijn. In dit artikel gaan we, na enkele opmerkingen over de andere diersoorten die gevonden zijn in Valkenburg, nader in op de datering van de konijnenbotten en de introductie van deze soort in de Lage Landen.

Dieren in een adellijke context Het kasteel van Valkenburg was de zetel van de heren van Valkenburg die voor het eerst worden genoemd in 1040. In 1122,1327 en 1329 werd het kasteel verwoest maar telkens weer herbouwd, totdat de Fransen het in 1670 ontmantelden en deels opbliezen. Bij de opgraving van de ruĂŻne in de jaren zeventig van de inmiddels vorige eeuw werd met de hand een grote hoeveelheid dierlijke resten verzameld. De botten uit de oudste fase, gedateerd in de elfde en twaalfde2 eeuw, zijn bestudeerd door Zeiler. Enkele botten uit deze vroege contexten zijn van paarden, honden en katten, dieren die niet werden gegeten. De meeste resten zijn echter van dieren die wel werden gegeten: rund, schaap en varken. De gevonden kip-

pen kwamen waarschijnlijk van de eigen hoenderhof. Op het kasteelterrein of in de buurt werden mogelijk ganzen en eenden gehouden, maar de meeste vogels zullen in de vrije natuur zijn gevangen: wilde eend, pijlstaart, zomertaling, kuifeend, en wintertaling. Ook de ganzen komen voornamelijk uit het wild. Het merendeel van de botten is van de grauwe gans en van de veel kleinere kolgans. Er is ook wat vis aangetroffen. Barbeel zal wel gevangen zijn in een lokaal stroompje, maar kabeljauw moet vers of als stokvis zijn aangevoerd van de kust. Op kasteelterreinen is wild bijna altijd aanwezig. Dit in tegenstelling tot steden, waar we wild zelden aantreffen.3 Maar net als bijna overal elders was groot wild ook op het kasteel van Valkenburg over het geheel genomen van weinig betekenis voor de consumptie. Er is slechts een kleine hoeveelheid slachtafval en resten van maaltijden van wild zwijn en edelhert gevonden. Klein wild is vertegenwoordigd door botten van de haas. Tevens zijn er wat resten van de vos gevonden. Deze zal zijn gejaagd voor de vacht en waarschijnlijk ook omdat hij als schadelijk wild werd beschouwd. De combinatie van enkele vogelsoorten doet vermoeden dat Valkenburg (van 'Falchenberch', de 'valkenberg')4 zijn naam eer aandeed. Het meest opvallend zijn de resten van twee sperwers. Deze dieren werden in de Middeleeuwen niet gegeten, behalve soms door valkeniers.5 De aanwezigheid van deze resten samen met die van de eveneens gevonden blauwe reiger, houtsnip, patrijs, ekster en zwarte kraai wijzen op jacht met valken. Dit was een privilege van de adel. Deze 133


Afb. 1. De jacht op konijnen in een warande. Frans handschrift uit 3393 (naar H. Nachtsheim en Stengel 1977, ajb. 53/54)-

jachtvorm op de netgenoemde soorten is bijvoorbeeld beschreven in het Jacht-Bedrij ff, een boek over de jacht uit 16356, en in de Ménager de Paris uit omstreeks 1395, een handboek voor de huishouding waarin een stuk wordt gewijd aan de jacht. Ook melden historische bronnen dat patrijzen en blauwe reigers alleen met valken gevangen mochten worden. Iedereen mocht eksters en kraaien jagen, maar ze waren ook een geliefd doelwit bij de valkerij. Het gaat dan louter om de sport, want voor consumptie zijn ze vanwege hun slechte smaak ongeschikt. Het botcomplex als geheel, met een kleine maar duidelijke jachtcomponent en de indicatie voor valkerij past goed in de adellijke sfeer.

De eerste konijnen Wat ook leek te passen in deze adellijke omgeving was de vondst van konijn in Valkenburg. Immers, een van de theorieën over de verspreiding van het konijn gaat er vanuit dat de adel hier de hand in had. Pas in de vroege Middeleeuwen werd het konijn gedomesticeerd in kloosters in ZuidFrankrijk. Door de mens werd het vervolgens vanuit Zuidwest-Europa geïmporteerd in noordelijker streken.? Voor die introductie gaat men uit van drie mogelijkheden die elkaar overigens niet hoeven uit te sluiten. Vondsten van konijnenbotten die geassocieerd zijn met Vikingen doen vermoeden dat zij deze dieren op hun tochten per schip hebben meegenomen van Zuid-Frankrijk naar het noorden. Uit geschreven bronnen is bekend dat het netwerk van kloosters een belangrijke rol speelde in de verspreiding van het tamme konijn in de Middeleeuwen. En tot slot is er de aristo134

cratie. De Romeinse gewoonte om wilde konijnen te houden in omheinde 'tuinen', lijkt ook na de Romeinse tijd te hebben voortbestaan. Later werd deze gewoonte verbreid naar West- en Midden-Europa. Dit gebeurde met name door toedoen van de adel, die zich hiermee voorzag van een extra jachtobject en een leverancier van bont. Ook in onze streken werden wilde konijnen om deze redenen gehouden in konijnentuinen en konijnenheuvels, later in grotere arealen, de zogenaamde'waranden. Dit waren gebieden waar men het alleenrecht op de jacht had, ongeacht of men er ook de eigenaar van was. Flink wat van deze waranden en konijnenheuvels zijn bekend uit historische bronnen en toponiemen (afb.1).8 De oudste historische bron waarin gewag wordt gemaakt van de aanwezigheid van konijnen in Nederland is uit 1297.9 Het is een document waarin graaf Jan I van Holland zijn vrouw het gebruik schonk van onder andere guarennus cervorum, hindarum, cuniculo-

rum (de waranden met herten, hinden en konijnen) in het gebied tussen de rivieren Maas en Zijpe, dat wil zeggen, het hele graafschap Holland (afb.2). Het oudste verbod om illegaal op konijnen te jagen is van 1300. De keur van Haamstede verbiedt het stropen van hase ofpatrise ofconine (hazen, patrij-

zen of konijnen). Op grond van deze en andere historische gegevens concludeert Rentenaar dat de introductie en verspreiding van het konijn in West-Nederland dateren uit de laatste decaden van de dertiende eeuw.10 De Rijk bestrijdt deze conclusie en meent dat de introductie eerder plaatsvond, in de twaalfde eeuw." Hij geeft echter geen overtuigend historisch of archeo-


logisch argument om zijn bewering te staven. Voor aanwijzingen uit vroegere tijd moeten we meer naar het zuiden, naar het huidige België. De oudste bron, uit 1255, is een rekening van de baljuw van Veurne over de levering van konijnen aan het hof in Lille (Rijsel).12 En in 1289 ondertekent hertog Jan I van Brabant een acte waarin hij de abten en monniken van de abdij van Park bij Leuven toestemming geeft om te jagen op konijnen binnen het terrein van de abdij en het nabijgelegen bos.'3 Archeozoölogisch kennen we het konijn uit de abdij "Ter Duinen" te Koksijde waar in een laag die dateert uit het eind van de twaalfde eeuw tot het midden van de dertiende eeuw één wervel is gevonden/4 Het is echter niet uitgesloten dat het hier gaat om een intrusie, een insluiting, uit later tijd.1' In een twaalfde-eeuwse context van de abdij in Ename zijn de botten van twee volwassen, twee bijna volwassen en een jong dier gevonden.16 Latere vondsten uit België komen van de kastelen te Laarne en Londerzeel, beide daterend uit het einde van de dertiende en de eerste helft van de veertiende eeuw.1?1 In Nederland vinden we pas in de veertiende eeuw sporen van het konijn terug, namelijk bij een klooster in Middelburg (1325-1400), op kasteelterreinen in Dordrecht (1350-1421) en Venlo (1375-1425), en in de steden Leiden (1300-1350), Amersfoort (13501375) en Breda (1350-1400).18

bovendien van een adellijke plek. Maar zoals het zo vaak gaat met stukjes van een puzzel die op het eerste gezicht lijken te passen, kunnen ze ons ook op een dwaalspoor brengen. Konijnen kunnen intrusief zijn, dat wil zeggen dat ze zich in oudere lagen kunnen ingraven. Als van dergelijke dieren resten achterblijven, krijg je jongere dieren in een oudere context. Daar waren we ons van bewust. Maar de kleur van de Valkenburgse konijnenbotten was dezelfde als die van de andere botten en de context waarin ze gevonden waren gaf geen aanleiding om te twijfelen of ze wel uit dezelfde tijd kwamen als de andere vondsten. Maar de belangrijkste reden was natuurlijk dat de vondsten pasten in onze ideeën. Een collega van de universiteit van Kiel, Dirk Heinrich, schreef ons over de nieuwe, recente Ci4-dateringen van de konijnenresten uit Menzlin die voor-

Afb. 2. Kaart van Nederland en België met de in de tekst genoemde plaatsen. De dateringen voor de archeozoölogische informatie zijn gegeven in eeuwen (1), voor de historische bronnen in jaartallen (2),y. het graafschap Holland.

De konijnen van Valkenburg De vroege vondst van konijnenbotten in elfde- en twaalfde-eeuwse lagen in Valkenburg was een prachtig argument in de discussie over de introductie van dit dier in Nederland. Er was een rechter en een linker opperarmbeentje van twee verschillende volwassen dieren gevonden (vondstnummers: Valk75-2Ö8; Valk75-3i7). Dit waren de oudste exemplaren ooit gevonden, vroeger dan de oudste historische bronnen, ze kwamen uit het uiterste zuiden van Nederland, en

Venlo 14/15

jKoksijde 12/13 vVeumei255

*

i

«Londerzeel 13/14

•Ename 12/13

Ulle1255

1

• 2 D 3

)../3

Uame13/14

«Leuven 1289

)

\1,

.•'' «Valkenburg 14

BELGIË

I

J"

1' FRANKRIJK <•-. !

^

Ji 135


thinking' had deze kleine dierengeschiedenis bijna veranderd. Het is jammer dat in de publicaties van de vroege vondsten uit Ename en Koksijde hetzelfde ontbreekt als in onze publicatie over Valkenburg, namelijk een kritische beschouwing van de taphonomie van de konijnenbotten. Zo kan bijvoorbeeld de leeftijdsverdeling van de dieren uit Ename ook duiden op een natuurlijke herkomst uit latere tijd. Voor beide complexen zou een Ci4-datering het belang van de vondsten aanzienlijk vergroten.

Afb. 3. Kasteel Valkenburg: opper armbeentjes van konijnen (grootte ca. 62 mm).

heen een van de bouwstenen vormden voor de Vikingtheorie.'9 Dit deed ons ertoe besluiten om de botten van Valkenburg alsnog voor Ci4-datering op te sturen. De resultaten waren 690 ± 40 BP voor vondstnummer 268, en 525 30 BP voor nummer 317 (GrA±i3Ö38; GrA±i3Ö42). Uitgedrukt in normale jaartallen betekent dit dat de gekalibreerde dateringen luiden: 1263-1327 na Chr. of 1347-1391 na Chr. voor het eerste bot en 1329-1343 of 1397-1439 na Chr. voor het tweede bot.2° De konijnenbotten zijn dus niet uit de elfde of twaalfde eeuw maar zijn van intrusieve dieren, waarschijnlijk uit de veertiende eeuw, de eerste misschien uit de dertiende, de laatste misschien uit de vijftiende eeuw. Conclusie In plaats van nieuw licht te werpen op de introductie van het konijn in de Lage Landen bevestigen de vondsten uit Valkenburg slechts het idee dat we al hadden. In het zuiden, het huidige België, vond de introductie plaats in de twaalfde eeuw, in Nederland een eeuw later. De vroegste historische bronnen en archeologische gegevens doen vermoeden dat ook in de Lage Landen zowel kloostergemeenschappen als de aristocratie de belangrijkste spelers waren bij de introductie en verspreiding van het konijn. Slechts 'wishful

136

Dankwoord Met dank aan Wietske Prummel (Groninger Instituut voor Archeologie, Rijksuniversiteit Groningen) voor haar suggestie over de valkerij, Theo de Jong (ArcheoService, Eindhoven) voor literatuur, Achilles Gautier (Laboratorium voor Paleontologie, Universiteit van Gent) voor informatie over het bot uit Koksijde en Dirk Heinrich (Institut für Haustierkunde der Christian Albrechts Universitat, Kiel) voor de diplomatieke manier waarop hij ons wees op onze onzorgvuldigheid betreffende mogelijk intrusieve konijnen. De kaart is getekend door Henk de Kort (ROB). R.C.G.M. Lauwerier: ROB, Kerkstraat 1, 3811 CV Amersfoort, e-mail: r.lauwerier@archis.nl J.T. Zeiler: ArchaeoBone, Aggemastate 135, 8926 PC Leeuwarden, e-mail: j.t.zeiler@let.rug.nl Literatuur Baudet, F.E.J.M. 1904. De maaltijd en de keuken in de middeleeuwen. Leiden: A.W.

Sijthoff. Benecke, N. 1994. Der Mensch und seine Haustiere. Die Geschichte einer jahrtausendealten Beziehung. Stuttgart: Theiss. Benecke, N. 1999. Die jungpleistozane und holozane Tierwelt Mecklenburg-Vorpommerns Faunenhistorische und kulturgeschichtliche

Befunde (Documenta naturae 124), München. Boer, H. de, van den Heuvel, W. en Krauwer, M. 1994. Dierlijk bot, in: Krauwer, M. en Snieder F. (red.), Nering en vermaak. De opgraving van een veertiende-eeuwse markt

in Amersfoort. Utrecht: 137-149. Clason, A.T. 1967. Animal an man in Holland'spast. Groningen.


Ervynck, A., Cooremans, B. en Van Neer, kul^ jvrceth W. 1994. De voedselvoorziening in de Sint-Salvatorsabdij te Ename (stad Oudenaarde, prov. OostVlaanderen). 3. Een latrine bij de abtswoning (i2de-begin 13de eeuw), Archeologie in Vlaanderen 4, 311-322. Ervynck, A., Van Neer, W. en Van der Plaetsen, P. 1994. Dierlijke resten, in: Dewilde, M., Ervynck, A., Van Neer, W., De Meulemeester, J. en Van der Plaetsen, P. (red.): De 'Burcht' te Londerzeel. Bewoningsgeschiedenis van een motte en een bakstenen kasteel. Asse-Zellik: Instituut voor het Archeologisch Patrimonium, 99-170. Gautier, A. 1983/1984. Enkele huisdierresten uit de Abdij Ten Duinen te Koksijde (ca. 2175-2250, ca. 1250-131$, 1593-1601), De Duinen 13-14, 61-63. Groenman-van Waateringe, W. en van Wijngaarden-Bakker, L.H. 1990. Mediegisch onderzoek achter het 'Van de Perrehuis' Konijnen afgebeeld val archaeology and environmental rete Middelburg (Rapportage Archeologische in het in 1660 in search in the Netherlands, in: Besteman, Amsterdam verscheMonumentenzorg 52), Amersfoort, 27-37. J.C. Bos, J.M. en Heidinga, H.A. (eds.), nen platenboek Wijngaarden-Bakker, L.H. van. 1980. Heb Medieval Archaeology in the Netherlands. 'Matthias Merian; je wel gehoord van de Hollebolle Gijs. Assen en Maastricht, 283-297. 2859 afbeeldingen in Veertiende-eeuwse dierenresten uit koper gesneden uit]. Jong, T. de. 1992. Slachten, eten en huiden Leiden, in: Bodemonderzoek in Leiden, Jonston's naeukeurilooien. Beenderen uit de late 14de eeuw Leiden, 45-51. geven inzicht in de dagelijkse omgang Zeiler, J.T., 1995. Zwijnskoppen en wijngaard- ge beschryvingh van tussen mens en dier, in: Amateursverslag slakken. Faunaresten uit kasteel Valkenburg de natuur'. Bodemonderzoek 4. Breda: Archeologische (Zuid-Limburg) (Intern Rapport Limburgs Vereniging Breda, 41-55. Museum 1995). Groningen. Lauwerier, R.C.G.M. 1995. Vlees in het stadskasteel het Hertogenhof in Venlo Noten: (1375-1425), in: Hupperetz, W. en Van 1 Zeiler 1995; Lauwerier, van Winter, de Winter, J.M. (red.), Dagelijks leven op Jong en Zeiler 1996. Limburgse kastelen (1350-1600): voeding en 2 Zeiler 1995. voedselbereiding. Venlo, 131-141. 3 Groenman-van Waateringe en Van Lauwerier, R.C.G.M., van Winter, J.M., de Wijngaarden-Bakker 1990; Lauwerier Jong, T. en Zeiler, J.T. 1996. Voeding op 1997. Limburgse kastelen, in: Hupperetz, 4 Renaud 1973. W.M.H., van Hall, J.H.M.M., Kloek, E.M. 5 Baudet 1904. en Wessels, L.H.M, (red.), Middeleeuwse 6 Swaen 1635. kastelen in Limburg. Verschijningsvormen 7 Benecke 1994, 356-362. van het kasteel, zijn adellijke bewoners en 8 Rentenaar 1978; De Rijk 1988. hun personeel. Venlo, 143-169. 9 Rentenaar 1978. Lauwerier, R.C.G.M. 1997. Faunal remains 10 Rentenaar 1978. from Dutch medieval towns. A survey, 11 De Rijk 1988. Anthropozoologica 25/26, 479-486. 12 Rentenaar 1978. Renaud, J.G.N. 1973. Enige aantekeningen 13 De Jong 1992. betreffende de ruĂŻne van Valkenburg, 14 Gautier 1983/1984. Bulletin van de Koninklijke Nederlandse 15 Gautier, Universiteit van Gent, persoonOudheidkundige Bondj2,122-115. lijke mededeling oktober 1999. Rentenaar, R. 1978. De vroegste geschiede16 Ervynck, Cooremans en Van Neer 1994. nis van het konijn in Holland en Zeeland, 17 Van Damme en Ervynck 1988; Ervynck, Holland 10, 216. Van Neer en Van der Plaetsen 1994. Rijk, J.H. de. 1988. Geschiedenis van het 18 Middelburg: De Vries 199 Dordrecht: konijn Oryctolagus cuniculus in NederClason 1976, 24-25; Venlo: Lauwerier land, Lutra 31/2 ,101131. 1995, Lauwerier, van Winter, de Jong en Swaen, A.E.H, circa 1635. JachtBedrijff. Zeiler 1996; Leiden: Van Wijngaarden(herdruk 1948. Leiden: E.J. Bril). Bakker 1980; Amersfoort: De Boer, van Van Damme, D. and Ervynck A. 1988. den Heuvel en Krauwer 1994; Breda: Medieval ferrets and rabbits in the castle De Jong 1992. of Laarne (EastFlanders, Belgium). A con19 Heinreich, Christion-Albrechts-Univertribution to the history of a predator and sitat, Kiel, persoonlijke mededeling deits prey, Helinium 28/2, 278-284. cember 1998; Benecke 199,131. de Vries, L.S. 1998. Botmateriaal, in: Dijk20 Beide berekend voor het waarschijlijkstra, J. en de Haan, M.J.A. (red.) Archeoloheidsgebied van 95,4% (2 sigma).

137


Een opmerkelijke dobbelsteen uit Didam (Gld.) Ivo Hermsen

Afb. r. In de tekst genoemde vindplaatsen van dobbelstenen uit de Romeinse tijd en vroege Middeleeuwen. 1. Sneek;2. Almenum; 3. Spannum;4. Baard; 5. Friens; 6. Menaldum; 7. Jelsum; 8. Beetgum; 9. Stiens; 10. Britsum; 11. Cornjum; 12. Ferwerderadeel/Hallum; 13. Aalsum; 14. Ezinge/ Joeswerd; 35. Ranum; 16. Didam; 37. Nieuw Wehl; 18. Zutphen; ïg.Velsen; 20. Broekpolder; 23. Assendelver Polder; 22. Uitgeesterbroekpolder; 23. Castricum; 24. Schagen.

Van maart tot en met mei 1998 voerde de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) een opgraving uit op het terrein Aalsbergen te Didam (afb. 1), waarbij amateur-archeologen, deels in AWNverband, assistentie verleenden. Hier ging een Aanvullend Archeologisch Onderzoek in het najaar van 1997 aan vooraf. De op veldverkenningen gebaseerde veronderstelling dat zich op deze plaats een nederzetting uit de periode vanaf de midden-Romeinse tijd tot in de Vroege Middeleeuwen moest bevinden, werd bevestigd.1 Na mei 1998 werd de opgraving voortgezet door amateur-archeologen, om nog zoveel mogelijk informatie aan de bodem te kunnen onttrekken voordat het landbouwterrein in industriegebied zou veranderen. Gezien de opmerkelijke vondsten die gedaan werden, zowel grondsporen als voorwerpen, besloot

de ROB tot een kort vervolgonderzoek in januari 1999. Vooruitlopend op een populaire opgravingspublicatie die voor de toekomst gepland staat, zal in dit artikel alvast één opmerkelijke vondst besproken worden, die de nodige stimulans tot speculeren geeft. Dobbelsteen Uit een ondiepe, ronde verkleuring in de zandgrond is een dobbelsteen afkomstig. Deze kuil ligt temidden van nederzettingssporen zoals hutkommen en andere kuilen, die gezien het vondstmateriaal alle uit de vierde en/of vijfde eeuw n.Chr. stammen. Dit maakt een laat-Romeinse of vroegMerovingische datering van de dobbelsteen zeer waarschijnlijk. De dobbelsteen is donkerbruin van kleur en vervaardigd van reducerend gebakken klei, die duidelijk kwartsgemagerd is. Het voorwerp zal gekneed zijn uit klei die tevens gebruikt werd voor de productie van inheems vaatwerk. De vorm is enigszins onregelmatig. De zijden zijn platgedrukt en de hoeken zijn afgerond. Wat de afmetingen van de dobbelsteen betreft: deze is 20 mm lang en in beide richtingen 15 mm breed. Nadat de dobbelsteen gebakken was, werden op alle zes zijden ogen met een diameter van 2 tot 3 mm aangebracht door ondiepe boring met een hard, mogelijk metalen, puntig voorwerp. Op de beide kopse kanten bevindt zich centraal in het vlak één oog. Op de lange zijden bevinden zich tweemaal drie en tweemaal zeven ogen, waarbij de gelijke waarden tegenover elkaar liggen (afb. 2 en 3). Typologie In 1982 verscheen een publicatie van T. Krüger, waarin een overzicht wordt gegeven van speelschijfjes en dobbelstenen uit de late La Tène-periode en

138


de Romeinse keizertijd die in het gebied van het Vrije Germanië zijn gevonden. Krüger onderscheidt drie hoofdtypen dobbelstenen, die afkomstig zijn uit 74 vondstcomplexen: 1. zeszijdige dobbelstenen (zogenaamde tesserae), die min of meer kubisch van vorm zijn; 2. staafdobbelstenen ofwel langwerpige dobbelstenen (zogenaamde tali), waarvan slechts vier kanten te bespelen zijn; 3. benen dobbelstenen van het type Westerwanna, genoemd naar de vindplaats in Noord-Duitsland, die evenals het tweede type langwerpig en vierzijdig bespeelbaar zijn, maar die zo sterk zijn afgerond dat bijna van een ovaalvorm gesproken kan worden (afb. 4). Dit type heeft een beperkte verspreiding in het NoordDuitse en Noord-Nederlandse kustgebied. De meeste dobbelstenen zijn gemaakt van been, in enkele gevallen van aardewerk, glas of brons. Hoewel deze niet in het overzicht voorkomen, is bekend dat in de Romeinse tijd ook dobbelstenen werden vervaardigd van onder meer hout, ivoor, gewei en hoorn.2 Benen tesserae kunnen massief zijn of een mergholte bezitten. Zij werden vaak uit middenvoetsbeentjes van runderen, schapen of geiten gesneden. Mergholte-openingen werden met een op maat gemaakte stop gedicht. Een nader onderscheid kan gemaakt worden op basis van de wijze waarop de ogen op de zijden zijn aangebracht.

In de meeste gevallen is de optelsom van de tegenover elkaar gelegen waarden op zeszijdige dobbelstenen zeven, in een enkel geval komt een andere combinatie voor.' Wel is altijd sprake van het unieke voorkomen van de waarden één tot en met zes. Zij variëren in de maximale zijdelengte van 6,5 tot 21 mm. Staafdobbelstenen bezitten maar drie of vier lange zijden met ogen en zijn doorgaans tussen 17 en 54 mm lang, met enkele uitschieters tot 114 mm. Zij zijn 3 tot 21 mm breed. De kopse kanten van deze dobbelstenen konden niet geworpen worden en hoefden dus ook geen ogen te bevatten. De aantallen ogen op de lange zijden variëren in dit geval van nul tot zes. Op twee exemplaren uit een nederzetting te Hotice (Tsjechië) komen als uitzondering respectievelijk éénmaal tien en eenmaal negentien ogen voor in een geordend patroon. Van een vondst, uit Stradonitz (Tsjechië), is een dubbelwaarde (drie) bekend. Dit kan mijns inziens in dit geval verklaard worden uit ruimtegebrek op de lange zijde. Op zeszijdige dobbelstenen zijn de ogen bijna altijd over het vlak verdeeld zoals dat ook op hedendaagse exemplaren het geval is. Op staafvormige dobbelstenen komt een aantal variaties in de plaatsingswij ze van de ogen voor, maar deze kenmerken zich alle door symmetrie.

Afb. 2: Aardewerken dobbelsteen uit Didam. Schaal 1:1 (Tek.: I. Hermsen).

Afb. y. Opmerkelijke zijde van de Didamse dobbelsteen met zeven ogen (Foto:A. Koster).

139


Ajb. 4: Benen dobbelsteen van het type Westerwanna. Schaal 1:1 (Tek.: I. Hermsen).

Ajb. 5: Aardewerken dobbelsteen uit Baard. Schaal 1:1 (Tek.: I. Hermsen).

140

Bijzonder De in Didam gevonden dobbelsteen kan nauwelijks geplaatst worden in de door Krüger opgestelde categorisering. Hij neemt een bijzondere positie in. Ten eerste is hij gemaakt van aardewerk, wat volgens Krüger relatief weinig voorkomt. Daarnaast heeft de dobbelsteen een langwerpige vorm, maar bevat toch ogen op alle zes de zijden. Voor een langwerpige dobbelsteen is het gevonden exemplaar zeer kort en breed, voor een kubische dobbelsteen is hij groot. Het meest opvallende en van de standaard afwijkende kenmerk is dat de dobbelsteen driemaal twee dezelfde waarden bevat, waarbij de waarde zeven wordt gehanteerd.

Tenslotte zijn de ogen op de lange zijden op een ongebruikelijke, onregelmatige manier over het vlak verdeeld (met uitzondering van de drie ogen die op één zijde in een rechte lijn liggen). De enige parallel die is aangetroffen, bevindt zich in het Fries Museum te Leeuwarden en is een terpvondst uit Baard (afb. 5). Dit betreft een aardewerken dobbelsteen met exact dezelfde afmetingen als het Didamse exemplaar en eveneens een ongebruikelijk ogenpatroon: de zeven en zes ogen liggen tegenover elkaar, zo ook de drie (afwijkend van de standaard aangebracht in drie hoeken) en vier ogen. Op de overige zijden staan enerzijds twee ogen en anderzijds meer dan negen, waarbij het exacte aantal niet te bepalen is door beschadiging. Op de dobbelsteen uit Baard zijn de ogen vóór het bakken met een hol takje of rietstengeltje op grove en fijnere wijze ingedrukt. Het is vooralsnog onduidelijk of achter beide vondsten eenzelfde oorsprong gezocht moet worden en of er sprake is van een wijder verbreid type dobbelsteen. De vondsten nodigen in ieder geval sterk uit tot discussie. Scenario's Er zijn verschillende scenario's te bedenken voor de totstandkoming van de Didamse dobbelsteen. Het is goed mogelijk dat de dobbelsteen gemaakt is door Germanen (of Franken, als men ze zo noemen wil) die geen kennis hadden van de precieze spelregels en het principe van dobbelen, zoals dat door de Romeinen en Gallo-Romeinen met grote liefde bedreven werd, of die deze regels bewust negeerden en een eigen variant speelden. Het Romeinse spelletje morra (even-oneven) kan geenszins gespeeld zijn. En wanneer het doel van het gokspel zou zijn geweest om een zo hoog mogelijk aantal ogen te gooien, dan hadden de makers waarschijnlijk op de kopse kanten van de dobbelsteen niet slechts een enkel oog gezet, maar juist een groot aantal ogen. Uit een experiment blijkt dat de kans om een kopse


kant boven te krijgen bij het gooien aanzienlijk kleiner is (kleiner dan 1/15) dan die om een lange zijde te gooien. De kans op het gooien van drie of zeven ogen is ongeveer aan elkaar gelijk. Het is niet ondenkbaar dat we hier te maken hebben met een dobbelsteen die vervaardigd is door mensen die zuiderlingen of geromaniseerde Germanen het dobbelspel hebben zien spelen en zelf het gebruik van dobbelen hebben overgenomen, maar daarbij een andere functie aan de dobbelsteen toedichtten. Een optie die opengehouden moet worden is, dat zij de vorm globaal in klei hebben overgenomen, maar de ogen van een of meerdere geziene exemplaren niet direct konden kopiëren, aangezien ze geen voorbeelden bij de hand hadden. Ten eerste kunnen zij er als een soort versieringspatroon verschillende aantallen ogen op hebben gezet; dat de tegenoverliggende zijden dezelfde hoeveelheden ogen bevatten, kan het gevolg zijn van een voorkeur voor symmetrie, zoals dat ook spreekt uit de spatel- en nagelindrukversiering op het vele inheemse aardewerk dat naast de aanzienlijke hoeveelheden Romeins import aardewerk op de site is aangetroffen. Dat de enkele ogen dan op de kleine zijden terechtkomen, hoeft ons niet te verbazen. Ook de niet-werpbare uiteinden van staafdobbelstenen zijn vaak versierd met een sierrondje. Deze hypothese lijkt echter niet aannemelijk wanneer we de dobbelsteen uit Baard bezien. Ten tweede kunnen de betreffende aantallen ogen er ook heel bewust op zijn gezet omdat zij een bepaalde getalsymboliek vertegenwoordigen. Het is opvallend dat er uitsluitend sprake is van oneven getallen. Dit geldt niet voor de dobbelsteen uit Baard. In een derde scenario kunnen er in twee fasen ogen in de Didamse dobbelsteen zijn gekrast, eventueel door verschillende personen. Bij nadere beschouwing van de Didamse dobbelsteen blijkt een aantal ogen namelijk, met name op de zijden met zeven ogen, iets afwijkend van vorm te zijn en nog-

al onbeholpen te zijn aangebracht. Het waarom blijft in dat geval echter nog steeds een mysterie. Functie Het geheel overziend, kunnen we nu gaan speculeren over de functie die deze dobbelsteen gehad zal hebben in de gemeenschap in de laat-Romeinse/ vroeg-Merovingische tijd. Dat de dobbelsteen geen functie vervulde als gokinstrument waarbij een aanzienlijke tegenprestatie op het spel stond, lijkt op grond van voorgaande overwegingen en de constatering dat de ogen op de twee dobbelstenen niet allemaal even duidelijk zijn gemarkeerd -waardoor valsspelen vergemakkelijkt wordtvrij aannemelijk. Hij zou eventueel als een 'gedegenereerd' speelobject gediend kunnen hebben, waarmee men bijvoorbeeld achter elkaar hetzelfde patroon moest proberen te gooien. Of is de dobbelsteen simpelweg door een kind gemaakt en verkreeg het daardoor zijn afwijkende kenmerken? Dit valt noch te bewijzen, noch met zekerheid te verwerpen. Maar duidelijk is dat de dobbelsteen niet helemaal ondoordacht gemaakt is (er moet een voorbeeld aan ten grondslag gelegen hebben) en dat hij gebakken is, waarbij zeker een volwassene betrokken zal zijn geweest. Aangezien dobbelstenen uit diverse, gemakkelijk te verkrijgen materialen eenvoudig te maken zijn door niet-specialisten, is het niet erg waarschijnlijk dat dobbelstenen bewonderd werden om hun artistieke of ambachtelijke kwaliteit. Kijken we naar de aard van de context waarin dobbelstenen in het Vrije Germanië worden aangetroffen en naar de oorsprong van het fenomeen dobbelsteen, dan moet rekening worden gehouden met een geheel andere functie van het voorwerp, namelijk dat van een 'wonderlijke steen' met een symbolische betekenis.

Andere dobbelstenen Het grootste gedeelte van de door Krüger geïnventariseerde dobbelste141


Afb. 6: fragmentarische dobbelsteen uit Nieuw Wehl. Schaal 1:1 (Tek.: I. Hermsen).

nen is afkomstig uit een grafcontext, hoewel twee van de drie door hem geïnventariseerde Nederlandse exemplaren in nederzettingscontext zijn aangetroffen (Ezinge, Sneek; uit Spannum stamt een losse vondst).4 Ook zijn van diverse Noord-Nederlandse terpen andere benen dobbelsteenvondsten uit de Romeinse tijd bekend (Jelsum5, Friens, Joeswerd, Menaldum, Ranum, Stiens).6 Helaas zijn dit alle losse vondsten die tijdens terpafgravingen zijn gedaan en waarvan geen nadere vondstomstandigheden bekend zijn. Uit Nieuw-Wehl, dat circa 8 km ten noordoosten van Didam ligt, is als losse vondst een fragment van een (vermoedelijk kubische) aardewerken dobbelsteen, afkomstig uit een bodemlaag die geassocieerd wordt met de Romeinse tijd (afb. 6)7 Deze bevat ogen die vóór het bakken zijn ingedrukt. Eén zijde is helemaal verloren gegaan. Van een andere zijde is het aantal ogen zeker, te weten vier. Twee tegenoverliggende zijden bevatten minimaal twee ogen, de overige minimaal één. De zijde tegenover één oog bevat vrijwel zeker geen zes ogen. Vermoedelijk bezat de Nieuw-Wehlse dobbelsteen oorspronkelijk, evenals die uit Didam, één of meerdere dubbele oogwaarden. Tijdens opgravingen te Schagen zijn uit een kuil die in de vroege vierde eeuw gedateerd wordt, twee houten dobbelstenen tevoorschijn gekomen, waarvan de één en zes niet gegooid kunnen worden vanwege de bolheid van de betreffende

142

zijden. In de Assendelver Polder (Noord-Holland) is onder andere een kubusvormige aardewerken dobbelsteen gevonden die bij een buitenhaardplaats uit de Romeinse tijd lag en die op grond van deponeringspatronen, evenals twee aardewerken dobbelstenen uit een vroeg eerste-eeuwse kuil in de Uitgeesterbroekpolder, in verband gebracht wordt met een cultuurspecifiek ritueel.8 Uit Aalsum (Groningen) is een vondst bekend van een urn met crematieresten en meeverbrande bij gaven, waaronder een benen dobbelsteen en tien speelschijfjes. Deze dateert uit de Vroege Middeleeuwen.? Tenslotte kan de vondst van twee complete, verbrande benen dobbelstenen en één half exemplaar uit een Romeins crematiegraf te ZutphenLeesten vermeld worden.10 Er wordt soms gesteld dat dobbelstenen in het graf werden meegegeven om de reis naar het hiernamaals plezieriger te maken. Hierbij wordt uitsluitend uitgegaan van de dobbelsteen als gokspel-element. In de minder geromaniseerde wereld zou de 'magische steen' echter bijvoorbeeld ook goed gefunctioneerd kunnen hebben als een instrument om de toekomst mee te voorspellen, goden mee gunstig te stemmen of iets dergelijks, vergelijkbaar met rituelen met behulp van gemerkte voorwerpjes in diverse vormen, zoals die uit sommige vroegere en niet-Westerse culturen bekend zijn." De oorsprong van de dobbelsteen wordt thans gezocht in dit soort rituelen in het Oosten, zo'n paar duizend jaar voor Christus.12 Het werpen van een dobbelsteen werd en wordt nog steeds door velen gezien als een metafoor voor de wijze waarop individuele verlangens en de universele krachten van het lot interacteren (afb. 7). Door cultuurverschillen kan een opvallend, voor sommigen onbekend voorwerp als de dobbelsteen, dat de Romeinen in staat van grote opwinding kon brengen, bij ongeletterden met een eigen traditionele denkwijze gemakkelijk


Afb. 7: Voorspelden de Didavn.se Germanen hun toekomst door het werpen van een dobbelsteen ? (Tek.: N. Hermsen).

een geheel andere (bij-)betekenis krijgen. Of dit daadwerkelijk het geval is geweest in Didam zal nooit met zekerheid gezegd kunnen worden, maar ach, een gokje kunnen we toch altijd wagen? Oproep Aangezien een compleet en actueel overzicht van dobbelstenen (en hun exacte vondstomstandigheden) die in Romeinse en vroeg-middeleeuwse context in Nederland en de omringende landen gedaan zijn, ontbreekt, is het moeilijk om sterk gefundeerde uitspraken over de vondst uit Didam te doen. Dit kennishiaat geldt in het bijzonder voor het gebied binnen de grenzen van het Romeinse rijk, dat in dit artikel buiten beschouwing is gelaten. Uit vele Romeinse forten zijn dobbelstenen bekend, maar welke invloed zij hebben uitgeoefend op de plaatselijke bevolking blijft vooralsnog onduidelijk. Zo blijft het ook voorlopig nog een boeiende vraag in hoeverre de bezetters van het vroeg-Romeinse castellum van Velsen, waar benen dobbelstenen gevonden zijn1', een rol hebben gespeeld bij de introductie van dobbelstenen en het fenomeen dobbelen in de inheemse wereld noordelijk daarvan. Dat de Romeinen voor de algemene verbreiding van de kubusvorm hebben gezorgd, is inmiddels wel 1 duidelijk, maar of de Germanen al

dobbelden met tali of andere objecten voordat zij beïnvloed werden door zuiderlingen, staat nog niet vast. Weliswaar vermeldt Tacitus (circa 55120 n.Chr.) dat de Germanen bij hun laatste worp, toen ze alles verloren hadden, zelfs hun eigen vrijheid op het spel zetten, maar dit zegt weinig tot niets over de oorsprong van dobbelen in het Vrije Germanië.14 Bovendien mogen niet alle Germaanse bevolkingsgroepen bij de interpretatie van deze historische informatie samen als één homogene eenheid beschouwd worden. In de toekomst zullen meer nauwgezette documentatie en bestudering van dobbelstenen én hun vondstcontext hopelijk meer licht kunnen werpen op de datering, vroegere functie en betekenis van deze kleine, tot de verbeelding sprekende vondsten. Omdat er nog vele vragen onbeantwoord blijven, wil ik lezers die meer informatie kunnen verschaffen of een discussie over dit uitdagende onderwerp willen aangaan, van harte aanmoedigen te reageren. Rode Kruislaan 1124B m i XA Diemen e-mail: i.hermsen@frw.uva.nl Dankwoord Hierbij dank ik Alex Koster, Linda Therkorn en Alexander Jager hartelijk voor de door hen verstrekte informatie, eerstgenoemde tevens voor het be-

143


schikbaar stellen van de dobbelstenen uit Didam en Nieuw-Wehl en voor het geleverde fotowerk, laatstgenoemden tevens voor de toestemming die zij verleenden om de ongepubliceerde dobbelstenen uit Noord-Holland respectievelijk Friesland te bestuderen en hier te mogen vermelden. Nathalie Hermsen bedank ik voor het tekenen van afbeelding 7. Noten 1 Deze veldverkenningen werden uitgevoerd door de Didamse amateur-archeoloog Henk Tomas. 2 Van der Heijdt 1990, pp. 85 en 121. Er moet rekening mee worden gehouden, dat de bekende vondstspreiding van (benen) dobbelstenen voor een belangrijk deel bepaald zal zijn door de gunstige conserveringsomstandigheden in het kustgebied. 3 Zo werd in 1970 in Westerheem melding gemaakt van een aardewerken kubusvormige dobbelsteen, gevonden in een tweede-eeuwse bodemlaag te Castricum, die de oogwaarden één tegenover zes, twee tegenover vier en drie tegenover vijf bevat. Onlangs is in de Broekpolder (Noord-Holland) in een zandige afzetting uit de Romeinse tijd een kubusvormige benen dobbelsteen gevonden, waarvan de sommen van de tegenoverliggende zijden drie en tweemaal negen bedragen (mondelinge mededeling LindaTherkorn). Krüger 1982, pp. 320-321. Braat 1960, cat.nr. 139a. Herweijer 1986, p. 8. Mondelinge mededeling Alex Koster. Mondelinge mededeling Linda Therkorn. De dobbelstenen uit NoordHolland bevatten, met uitzondering van de twee onder voetnoot 3 vermelde exemplaren, alle het gebruikelijke ogenpatroon, waarbij de ogensom van de tegenoverliggende zijden zeven is.

144

9 Van Vilsteren 1987, p. 47; Herweijer 1986, p. 7. 10 Bouwmeester 1997, deel II p.16. n Van der Heijdt 1990, p. 14. In dit verband worden de Germanen, NoordAmerikaanse Indianen, de Maya's, Azteken, Eskimo's, Afrikanen en Aziatische volkeren genoemd. 12 Botermans e.a. 1991, p. 87; Van der Heijdt 1990, pp. 15-17. 13 Bloemers e.a. 1981, p.81; Herweijer e.a. 1986, p. 8. 14 Tacitus, Germania 24, 2. Literatuur Bloemers, J.H.F., L.P. Louwe Kooijmans en H. Sarfatij, 1981. Verleden land. Archeologische opgravingen in Nederland. Amsterdam. Botermans, J., N. Visser en T. Burrett ed., 1991. Timpen, hinkelen Qpierebollen. Spelen in de Lage Landen. Houten, 83-91. Bouwmeester, J., 1997. Chamavi qui et Franci. Grafritueel in Wehl en Zutphen in een periode van migratie en continuïteit (ongepubliceerde doctoraalscriptie). Amsterdam. Braat, W.C. e.a., 1960. Van Friezen, Franken en Saksen (catalogus Fries Museum/Haags Gemeentemuseum). Den Haag. Heijdt, L. van der, 1990. Oog in oog. jooo jaar dobbelsteen en dubbelspel. Naarden. Herweijer e.a., 1986. Catalogus bij de tentoonstelling: Speels goed uit eigen bodem van prehistorie tot 1600 (uitgave Stichting Publicaties Gemeente musea Deventer). Deventer. Krüger, T., 1982. Das Brett- und Würfelspiel der Spatlatènezeit und römischen Kaiserzeit imfreien Germanien. Neue Ausgrabungen und Forschungen in Niedersachsen. Band 15. Hildesheim, 135-324. Tacitus, Cornelius. Germania. A. Stadele vert. 1998. Düsseldorf/Zürich. Vilsteren, V.T. van, 1987. Het benen tijdperk: gebruiksvoorwerpen van been, gewei, hoorn en ivoor 10000 jaar geleden tot heden. Assen, 47.


(Bijna) vergeten: de vuurslag Ben van Rosmalen

Inleiding Onze voorouders hadden het niet gemakkelijk. Voor een eenvoudige handeling als het ontsteken van vuur moest een bewerkelijk proces worden doorlopen. In de prehistorie gebruikte men daarvoor onder meer een vuurboog, de vuurploeg of een stenen vuurslag met pyriet. Toen men ijzer begon te bewerken (rond 700 v.Chr.) werd ook in de Nederlanden de metalen vuurslag geintroduceerd. Tot aan de uitvinding van de lucifer rond 1800-1850 werd dit werktuigje gebruikt. Nu, een eeuw later, weten nog weinigen hoe dat vuur maken in zijn werk ging, terwijl het hier toch gaat om een techniek die het ruim tweeduizend jaar uithield! De handelingen die voor dat vuur maken nodig waren, worden in het onderstaande experiment beschreven, terwijl ook aan de gebruikte materialen aandacht wordt geschonken. De stenen vuurslag, de vuurboog en vuurploeg worden hier niet behandeld. Er is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van authentieke materialen en technieken om het experiment historisch verantwoord te houden. Waar dat niet mogelijk bleek, werd teruggegrepen naar bestaande technieken, gereedschappen en materialen. Experimentele archeologie tenslotte verbond heden met verleden. Uit het experiment bleek dat het relatief eenvoudig is vuur te maken met simpele materialen. Begrippen Alvorens onze aandacht op het experiment te richten is het noodzakelijk enkele begrippen nader te definiĂŤren, want zowel in de literatuur als in de spreektaal wisselt de terminologie nogal eens. Vraag bij voorbeeld aan mensen wat een tondeldoos is en u zult merken dat de antwoorden aanzienlijk

uiteenlopen. In de eerste plaats is het gebruikelijk om over een vuurslag te spreken als we het stalen voorwerp van de afbeelding bedoelen. Deze vuurslag werd langs vuursteen geschampt waardoor vonken ontstonden. De vonken (of liever gezegd: een vonk) ving men op in een stof die tondel (of tonder) werd genoemd die daarop tot smeulen werd gebracht. Om tondel droog te houden werd het in een tondeldoos opgeborgen. De bij het experiment gebruikte onderdelen en hun vervaardiging zullen afzonderlijk worden besproken evenals de technieken die er voor nodig zijn. 1. de vuurslag

Vuurslagen werden in alle vormen en soorten vervaardigd. De oudst bekende vuurslag in de Nederlanden is van enkele honderden jaren voor de jaartelling en werd in de Kempen (B) aangetroffen als grafvondst. Ze bestaan uit een stalen slagvlak, voorzien van een handgreep. Wanneer het staal langs een scherpe vuursteenrand schampt worden er kleine stukjes van het staal geschraapt. Dit gaat gepaard met warmteontwikkeling, waardoor de stukjes verbranden en er vonken ontstaan. Bij de experimentele vuurslag van de afbeelding werd een deel van een vijf mm dikke vijl gebruikt waaraan een beugel werd gelast. Het geheel werd geslepen en geschuurd. Koolstofrijk staal produceert goede vonken, gewoon ijzer is te zacht en het verdient aanbeveling de gebruikte staalsoort eerst te testen met een stukje vuursteen. Vroeger gebruikte men ook wel ijzer waarop men oppervlakteharding toepaste. De bij het experiment gebruikte vuurslag is een nauwkeurige replica van een uit de zestiende-zeventiende eeuw daterend exemplaar dat bij opgravingen in de vesting Bour145


Stakn vuurslag.

tange werd gevonden. Het betreft een vrij groot en plomp werktuig, grootste lengte ongeveer 12 cm, waarschijnlijk ooit voor militair gebruik vervaardigd. 2. vuursteen In het noordelijk en oostelijk deel van Nederland kan het materiaal gewoon in het veld worden gevonden. Meestal is het afkomstig uit ScandinaviĂŤ, getransporteerd door het ijs. In het uiterste zuiden van Limburg wordt vuursteen gewonnen als bijproduct van de mergelwinning, terwijl het ook in Maasgrind voorkomt. Bijna alle vuursteen is bruikbaar, zoals uit het experiment bleek. De slag met het vuurstaal dient langs een scherpe breuklijn te worden uitgevoerd, waarbij het Limburgs materiaal het best voldeed vanwege de grote beschikbare brokken. Deze brokken kunnen met een hamer of steen tot handzame stukjes worden geslagen waarbij de verse breuken uitstekend benut kunnen worden. 3. tondel Heel lang heeft men verkoold linnen of katoen gebruikt, waarover straks meer. Van onze prehistorische voorouders weten we dat het gebruik van zwammen bij het maken van vuur bekend was. Later, zo ongeveer in de 17de eeuw, gebruikte men tondel die op industriĂŤle basis vervaardigd werd waarvoor men de tondelzwam (Polyporus fomentarius) gebruikte die veel voorkwam in het Bohemerwoud (D), waar ook de voornaamste productiecentra gevestigd waren. De methode voor bereiding van tondelzwam is goed beschreven, maar

146

het materiaal mag vanwege de kwetsbaarheid van deze zeldzame zwammen niet meer worden gebruikt. Om deze reden valt het onderwerp buiten het bestek van het experiment. Anders is het gesteld met verkoold materiaal. Linnen is het langst gebruikt en voor het experiment werd dat ook toegepast. Gekozen werd voor ongekleurd linnen. Verkolen gebeurde door rondgeknipte lapjes (diameter 10 cm) in een afgesloten blik te verhitten op een klein gasstelletje. In het deksel werd met een spijker een klein gaatje geslagen. Verkolen neemt ongeveer een halfuur in beslag en het proces kan enigszins gevolgd worden door te letten op de bruine rook die uit het gaatje stroomt. Als de verkoling voldoende gevorderd is neemt de hoeveelheid rook af terwijl ook de kleur verloopt van bruin naar grijs. Het beste is af en toe even in het blik te kijken: verkoold linnen is zwart van kleur, onvoldoende verkoold linnen is nog enigszins bruin. De structuur van het materiaal blijft goed zichtbaar. Bij het experiment werden ongeveer tien van deze lapjes paarsgewijs verkoold en op elkaar gelegd. Het materiaal is wel broos maar blijft vervormbaar, waardoor het bij voorbeeld opgerold kan worden. Het materiaal wordt een stuk ontvankelijker voor vonken als het wordt behandeld volgens de methode die in de Middeleeuwen werd toegepast: drenk het verkoolde materiaal in salpeter (kalii nitras). 1 mg van deze stof, opgelost in 20 a 30 cl water is voldoende voor zo'n tien verkoolde lapjes. Salpeter is in de apotheek te koop. Naast drenken kunnen de lapjes ook in de vloeistof worden 'ingekookt', waarvoor enkele minuten voldoende zijn. Hierna dient het materiaal langdurig te worden gedroogd. Opmerking: Dezelfde procedure kan ook voor katoenweefsel worden gebruikt omdat het niet altijd even gemakkelijk is om aan linnen te komen.


Ateliers en kunstnijverheidsbedrijven hebben in het algemeen het materiaal wel voorhanden. 4. de tondeldoos

De droge tondel kan nu worden opgeborgen in de tondeldoos. Dat kan iedere goed afsluitbare doos zijn. In de prehistorie werd een leren zakje gebruikt, later raakten metalen doosjes in zwang, meestal vervaardigd van messing waarvan zeer kunstzinnige uitvoeringen bekend zijn.. Voor het experiment werd een blik gebruikt met een goed sluitend afneembaar deksel waarin snoepjes hadden gezeten.

Het eigenlijke vuur maken Vuur maken met behulp van de hierboven beschreven onderdelen is een kwestie van handigheid, ervaring en wat geduld. Vroeg of laat krijgt u de slag (letterlijk en figuurlijk) wel te pakken. U houdt de vuurslag in de ene hand, in de andere het brokje vuursteen met een scherpe kant naar voren. Schamp nu de vuurslag langs de steen (zie afbeelding) waarbij de volle lengte van het slagvlak gebruikt wordt, en u zult merken dat er vonken ontstaan. Sommige van die vonken maken een knetterend geluid zoals bij de 'kerststerretjes' die kinderen aansteken. Deze vonken dienen opgevangen te worden op de tondel. Een vonk die goed op de tondel valt (het is altijd maar ĂŠĂŠn vonk) blijft even goed zichtbaar gloeien en daarvan maakt u gebruik door zachtjes te blazen. U zult zien dat de vonk zich door het materiaal verspreidt en er een snel verwijdende, roodgloeiende, smeulende plek ontstaat. Hier doet zich overigens een praktische moeilijkheid voor: het is met geen mogelijkheid te voorspellen wanneer de slag resultaat oplevert. Soms lukt het met de eerste slag, soms zijn er meer dan vijf slagen voor nodig. Met de fel-gloeiende tondel kunt u, onder voortdurend blazen, een kaarsje aansteken, destijds een veel gebruikte methode. Met deze kaars kon het fornuis of haardvuur worden aangestoken.

Bij het experiment bleek dat tijdens het blazen de tondel soms vlam vatte en er bleke, gele vlammetjes ontstonden waarmee het vuur rechtstreeks kon worden aangestoken en het kaarsje niet nodig was. Dat ging op de manier die bij onze ouders nog gebruikelijk was bij het aansteken van de kolenkachel of-fornuis. Eerst werd wat papier verscheurd waarop kleine, droge houtjes werden gelegd (aanmaakhoutjes). Als die eenmaal brandden kon brandstof worden toegevoegd. Ook gebruikte men voor het aansteken van het vuur wel zwavelstokjes, dat zijn houten spanen die in verhit zwavel werden gedompeld als vuuroverbrenger. Ook bij het experiment werden zwavelstokjes vervaardigd van lange lucifers (kop eraf) en zwavel. Het zwavelstokje brandt met een flauw, blauwgekleurd vlammetje. Zwavel is in poedervorm verkrijgbaar bij de apotheek. Pas op! De zwaveldampen zijn zeer prikkelend voor de ademhalingswegen zowel bij de bereiding als bij de verbranding. Voer dit experiment buitenshuis uit! Vermoedelijk gebruikte men in de prehistorie lichtontvlambare materialen, zoals bosjes gras of stukjes gedroogd mos als tussenstof russen tondel en het aan te maken vuur.

Tondeldoos en inhoud, gebruikt bij het experiment

147


ca van het experiment werd afgeleid, duikt op ergens laat in de negentiende eeuw. Hierbij werd een katoenen lont in een kokertje gestoken dat met een dopje kan worden afgesloten. Zulke lont is waarschijnlijk niet meer in de handel, maar katoenen lontjes (zogenaamde aansteeklonten die de vuurwerkindustrie gebruikt) kunnen er uitstekend voor gebruikt worden. De lont bij het experiment werd in dezelfde lichte salpeteroplossing gedrenkt als hiervoor beschreven. Het huisje werd vervaardigd uit een stukje koperen buis van 12 mm: dopje en kettinkje zijn los te koop in de winkel.

Vonken slaan.

Gebruik van een lont.

148

Na gebruik kan de tondeldoos gewoon gesloten worden. Het smeulen houdt dan vanzelf op. Er is nog een andere methode die eveneens effectief werkt. Hierbij is de tondeldoos tot mini-formaat teruggebracht. Het origineel, waarvan de repli-

Het uiteinde van de lont drukt u uit het huisje waarna u het wat in de breedte uitpluist. Leg dit rafelige uiteinde op het brokje vuursteen, ter plekke van de breukrand. Houd steen en lont tussen duim en wijsvinger van een hand vast: met de andere hand schampt u de vuurslag langs steen en rafels. De lont -of liever gezegd ĂŠĂŠn vezel- komt vrij snel tot smeulen en na enig blazen ontstaat een gloeiende, smeulende plek.


Na gebruik wordt de gloeiende lont het buisje ingetrokken en het dopje er op gedaan. Lont werd ontwikkeld ongeveer in het laatst van de achttiende, begin negentiende eeuw. De combinatie werd in hoofdzaak gebruikt om pijp, sigaar en later de sigaret aan te steken. Als zodanig kan het worden beschouwd als een primitieve aansteker. Lont is in allerlei variaties ook al eerder in gebruik geweest, namelijk voor militaire doeleinden waar het werd gebruikt om musketten met lontmechanisme af te vuren. Dit mechanisme werd geleidelijk aan vervangen door het vuursteenmechanisme dat afgeleid is van het vuurslagprincipe.

Literatuur Paolo De Sanctis & Maurizio Fantoni, 1991. gli acciarini (firesteel). (Engels en Italiaans) Milaan Ad van der Weerd en Joop Bromet. 1995. Van tondeldoos tot turbo. Historie en magie van de aansteker. Naarden . JJ. Lenting, H. van Gangelen, H. van Westing, 1993. Schans op de grens, Bourtanger bodemvondsten 3580 -1850. Stichting Vesting Bourtange. Sellingen. Eva Koch, Fire. Skalk paper no. 5/1990 (Engels). Prehistorisch Museum Eindhoven, Informatie over smeedwerk van Thys van de Manakker te Helenaveen. Georg Alfred Brongers, 1978. Van gouwenaar tot bruyere pijp. Gaade, Amerongen.

Wie kent dit? Bij het uitdiepen van een kelder onder een ijssalon aan de Markt te Wijk bij Duurstede kwam een stuk natuursteen tevoorschijn, groot 12 x 12 x 5 cm met aan weerszijden daarvan uitgediepte versieringen. De steen kan een functie hebben gehad als gietmal bij het gieten van metaal (een gietkanaaltje lijkt overigens te ontbreken) of als matrijs voor het vormen van een reliĂŤfdecoratie in klei of een andere plastische materie.

De vondstomstandigheden boden geen houvast voor het bepalen van de ouderdom van de steen. Wie kent dit soort stenen, het soort versiering dat met behulp van dergelijke mallen werd gemaakt, of herkent de in de steen aangebrachte figuren? Informatie graag naar de heer F.H. Landzaat, Wickenburghselaan 34 te 3998 JX Schalkwijk (tel. 030-6011207) of naar de redactie.

149


Boven het maaiveld Oudste sok

Noordkop van Noord-Holland

Naar aanleiding van het bericht in Trouw van 29 februari 2000 (Westerheem 49, bladzijde 116) over de oudste sok in Europa. Dergelijke claims, hoewel verleidelijk, zijn ook wel gevaarlijk. De oudste mij bekende sok in Europa is niet middeleeuws, maar Romeins en komt uit het fort Vindolanda, aan de Muur van Hadrianus in Engeland. Hij dateert uit het begin van de tweede eeuw. Inlegzolen van vilt of textiel waren in die tijd ook een mogelijkheid. Maar de mooiste Romeinse sokken komen uit Egypte, gestreept in vele kleuren en gesplitst bij de grote teen zodat ze met sandalen gedragen konden worden.

In het artikel over de Noordkop van Noord-Holland door J.K. Schendelaar wordt herhaaldelijk gesteld dat de invloed van de zee en de verzuring zelfs tot in de twaalfde eeuw gering is geweest. Tocht wordt een kaart afgebeeld met een breed Marsdiep in Âą 800 AD. Met elkaar in tegenspraak en alweer een bewijs voor de stelling van Kikkert en De Jager dat het Marsdiep pas in 1770 vanaf het westen doorbrak. Voor die tijd was het Marsdiep een moerasafwatering naar het oosten. Bij een eerdere doorbraak zou bijvoorbeeld het Balgzand een zout gebied zijn geweest.

Dr. Carol van Driel-Murray Amsterdams Archeologisch Centrum Nieuwe Prinsengracht 130 1018 VZ Amsterdam

De uit het begin van de tweede eeuw daterende Romeinse sok. Gevonden in het fort Vindolanda aan de Muur van Hadrianus.

150

Irene Maas Stuartstraat 105 1815 BR Alkmaar

Bronnen: De reeks historische bijdragen van W. Kikkert en C. de Jager in De Hoornder, De doorbraak van het Marsdiep, extra uitgave van het Tijdschrift van de Historische Vereniging Texel 1995, Kikkert en De Jager, Van het Clijf tot Den Hoorn, Kikkert en De Jager, Nauta Boek, Den Burg (Texel) Nederland in het Holoceen, Zagwijn.


Kort archeologisch nieuws Christenen vóór de jaartelling?

Op de Tienakker in Wijchen zijn de sporen gevonden van een Romeinse villa. De villa stamt uit de eerste eeuw en had waarschijnlijk een Bataaf als eigenaar. Rond 200 is het gebouw geplunderd en in brand gestoken. Tussen de ruïnes vestigden zich later Franken. Een muntschat en bronzen staafjes en schijfjes uit de vijfde eeuw duiden op een munterij. De meest bizarre vondst is een aardewerkscherf die gedateerd wordt op 40 voor Christus. Op de scherf staat een Christussymbool, de chirho. Uiteraard zal dit er vele jaren later pas ingekrast zijn, maar dan nog hebben we te maken met een uitzonderlijk vroege aanwezigheid van Christenen in onze streken. Wijchen Actueel, 5 april 2000 Bodemschatten uit Steentijd

Bij archeologische opgravingen in Zutphen zijn vijf nederzettingen uit de middenSteentijd gevonden. Er zijn duizenden resten van vuurstenen voorwerpen en botten uit de periode 8400-7900 v.Chr. geborgen. In de uitzonderlijk goed geconserveerde nederzettingen leefden mensen van jacht en visvangst. Uit botten is af te leiden dat edelherten, wilde zwijnen en snoek op het menu stonden. Leidsch Dagblad, ig april 2000 Kasteel Aemstel wordt museum

Stadsarcheoloog Baart van Amsterdam lijkt toch (iets meer) gelijk te krijgen. De kans dat de door hem gevonden fundamenten inderdaad het 'Kasteel van de Heeren van Aemstel' is, wordt alsmaar groter. Het staat inmiddels vast dat het gebouw in 1304 gesloopt is, precies na de periode dat de familie Van Aemstel het in het dorp voor het zeggen had. De gemeente wil de resten in situ opnemen in een museum, dat op zijn beurt weer wordt opgenomen in de (kantoor)bebouwing ter plekke. Kosten: 46 miljoen gulden. Trouw 27 april 2000 Visfuik uit 14e eeuw

Archeologen hebben in Vlaardingen een puntgave, veertiende eeuwse palingfuik gevonden. Zij visten de van wilgentenen vervaardigde fuik op uit baggerslib. Het is een

van de weinige historische visfuiken die compleet bewaard zijn gebleven. Algemeen Dagblad, 2j april 2000

Grenssteen gered Dankzij de oplettendheid van een wandelaar is een middeleeuwse grenssteen van de ondergang gered. Bij graafwerkzaamheden voor een bedrijventerrein in Heerlen was de steen uit de grond gekomen en lag klaar om afgevoerd te worden. De driehoekige kwartsietsteen stond eertijds op het drielandenpunt tussen de stad Aken, het Land van Rode en het hertogdom Gulik. De steen draagt aan één kant nog de beeltenis van een adelaar, verwijzend naar de Rijksstad Aken. Middeleeuwse grensstenen zijn zeldzaam. Van de oorspronkelijke 138 staan er voor zover bekend nog 18 overeind. De twee exemplaren in Nederland zijn uitgeroepen tot Rijksmonument. Limburgs Dagblad, 27 april 2000 Romeins paard onder voetbalveld

Bij opgravingen op het voormalige voetbalveld van de W Leiden is een Romeins paard aangetroffen. Het paard was intact, met dien verstande dat het hoofd achter het bekken was geplaatst. In tegenstelling tot wat gebruikelijk was, is dit paard niet in de context van een grafveld gevonden. Wel geeft het samen met andere vondsten aanleiding om hier een nederzetting te vermoeden. En dat is opmerkelijk, want het terrein ligt ten noorden van de vroegere rijksgrens, de Leidsche Rijn. Leidsch Dagblad, 11 mei 2000 Bataven in Heumen

In het noorden van Heumen (ten zuiden van Nijmegen) is een grote nederzetting gevonden uit de late Ijzertijd (500 v.Chr. o). De nederzetting is minimaal anderhalve hectare groot en is mogelijk Bataafs. Nederzettingen van dit kaliber komen in de 'Romeinse' omgeving van Nijmegen niet vaak voor. De Gelderlander, 17 mei 2000

151


Klooster Sint Odulfus gevonden

Onderzoekers van de Stichting Natte Archeologische Projecten hebben met behulp van sonaropnames voor de kust van Stavoren de resten gevonden van het legendarische klooster Sint Odulfus. Al langer was bekend dat het verzonken klooster ergens op deze plek te vinden moest zijn. Het klooster verdween in de zestiende eeuw in de golven van de Zuiderzee. Ook de resten van de vroegere kapel en het kerkhof zijn op de opnames duidelijk waarneembaar. Leeuwarder Courant, 18 mei 2000 Meisje van Yde op stap met Rooie Frans

Het Meisje van Yde, de reconstructie van het veenlijk uit Drenthe, gaat een toer maken met haar lotgenoot Roter Franz uit Hannover. Het tweetal zal een prominente rol gaan spelen in een internationaal reizende tentoonstelling over het offergedrag van de prehistorische mens in de veengebieden van Noordwest-Europa.

2000 jaar oud bos In de Zwolse nieuwbouwwijk Stadhagen is een 2000 jaar oud veenbos ontdekt. Honderden gevonden boom blijken uit het begin van de jaartelling te stammen. Volgens de Zwolse stadsarcheoloog H. Clevis is het veenbos vele hectaren groot geweest. Er zijn van 165 bomen monsters genomen. De Volkskrant, }0 mei 2000 Oudste dijk van Nederland

Bij het dorp Peins in Friesland is in een terp een dijklichaam aangetroffen uit de eerste of tweede eeuw v.Chr. De dijk, waarvan 40 meter is gevonden, was gemaakt van plaggen. Waarschijnlijk gaat het om een ringdijk die nieuw akkerland op de kwelder moest beschermen. Over het algemeen werd aangenomen dat de bewoners hun gewassen lieten aanvoeren van de hoger gelegen zandgronden. De vondst van deze dijk laat zien dat mogelijk ook in kweldergebied aan akkerbouw gedaan werd. EOS Magazine, 31 mei 2000

Haarlems Dagblad, 2} mei 2000 Zeldzame grafsteen in Houten

Bij de aanleg van een fïetstunnel midden in Houten is een deel van een Romeinse grafsteen gevonden. De grafsteen dateert uit 25-50 na Christus en is daarmee één van de oudste van ons land. Het brok kalksteen bevat een Latijnse inscriptie en een reliëf van een buste. Juist deze combinatie is in Nederland nog niet gevonden. De grafsteen behoorde toe aan Tiberius Iulius Probus, geboren in Fréjus (Provence). Waarschijnlijk was hij ooit gelegerd in het fort VleutenDe Meern en nadien eigenaar van de Romeinse villa die eerder al in Houten is gevonden. Amersfoortse Courant, 26 mei 2000

Romeinse wielen Bij opgravingen in Leiden zijn enkele bijzondere houten voorwerpen gevonden: twee wagenwielen, de onderkant van een ladder en vijf waterputten, bestaande uit gestapelde plaggen. De wielen zijn 95 cm in doorsnede en hebben tien tot twaalf spaken. Alle voorwerpen stammen uit de eerste eeuw. De Telegraaf, 30 mei 2000

152

Eg uit 12e eeuw Archeologen hebben in het nieuwe Utrechtse stadsdeel Leidsche Rijn een unieke vondst gedaan. Zo'n twee meter onder de grond troffen zij een vrijwel ongeschonden eg uit de twaalfde eeuw aan. Volgens de archeologen is een dergelijk oud landbouwwerktuig nog nooit in ons land gevonden. De Telegraaf, 2 juni 2000 Oud afwatersysteem

Archeologen hebben in Capelle-Middelwatering een dijkje met twee duikers blootgelegd. De constructie dateert uit de tweede eeuw. Duikers zijn holle buizen (boomstammen) met kleppen die werden gebruikt voor de afwatering, ook bij eb en vloed. Dat er twee duikers zijn gevonden wijst op een brede kreek. De indamming werd gedaan door de toenmalige bewoners die leefden van akkerbouw en veeteelt. Uit vondsten van baksteen en aardewerk is af te leiden dat ze redelijk waren geromaniseerd. Rotterdams Dagblad, 6juni 2000

Paul van der Heijden


Werk in uitvoering Een plaats waar (veldwerk)activiteiten van AWN-ers kort worden besproken. Onderwerpen zijn veelal afkomstig uit periodieken van de AWN-afdelingen. Maar ik ontvang ook graag meldingen van de afdelingen die niet of nog niet in hun periodiek staan. Voor dit nummer van Westerheem is gebruik gemaakt van periodieken die de samensteller t/m 03-07-2000 heeft ontvangen. Stuurt u uw periodieken/meldingen aan: J. Coenraadts, Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. Renus (Afd. Rijnstreek)

Het aantal leden nam met één toe: 134. De afdeling timmerde op de Reuvensdagen 1999 aan de weg met een dubbelposter over de voorlopige resultaten van de opgraving Alphen-Den Hoorn. Van de posterjury kregen deze een eervolle vermelding. Cor Kalee maakte in eigen beheer een publicatie over terra sigillata uit Alphen aan den Rijn en Vechten. In Leiden vond Dick van der Kooij onder in een kuil groen mos in laat-middeleeuwse context. Mossenkundige Hans Kruijer (Rijksherbarium/Hortus Botanicus) herkende het als Gewoon puntmos en gaat dieper in op deze algemeen voorkomende mossoort. Het mos moet in de 15e eeuw plotseling van de buitenlucht zijn afgesloten.

Zuidwesterheem, nr. 24 (Afd. Zeeland)

Voorzitter Robbert Jan Swiers zet secretaris Leida Goldschmitz nog eens in het zonnetje. Leida ontving op de Jaarvergadering van de AWN in Eindhoven de bronzen legpenning van de AWN. Gelet op haar indrukweldcende staat van dienst, die overigens nog steeds langer wordt, zeer terecht. Ook in deze Zuidwesterheem is Leida duidelijk aanwezig en doet zij onder meer verslag van een bezoek aan Saint-Sauveur-enPuisaye, waar men een middeleeuws kasteel bouwt op de manier zoals dat in de 13e eeuw gebeurde. Henk Hendrikse en Hans Jongepier schrijven over een onderzoek in Middelburg, waar een pakhuizencomplex en een toren van de middeleeuwse stadsmuur werden ontdekt en onderzocht. Door bouwtechnische aanpassingen kan de torenfundering bewaard blijven, evenals de aansluitende delen van de stadsmuur. Grondig Bekeken, maart 2 0 0 0 (Afd. Leken Merwestreek)

Uit deze goed ogende periodiek blijkt dat hier heel wat wordt aangepakt. De afdeling voerde een nieuw declaratieformulier in. De jaarvergadering en de aansluitende lezing over Hardinxveld-Giessendam trokken liefst 150 mensen. De Werkgroep

• / • ' •

Kasteel in aanbouw te Saint-Sauveuren-Puisaye (uit Zuidwesterheem).

153


rtffl I f / Fragment van een evenveeltjespan (uit Grondig Bekeken).

Fibula uit Huissen (uit Jaarverslag 3999 Nijmegen e.o.).

154

Dordrecht-Binnenstad organiseerde enkele excursies, terwijl Corrie Lugtenburg en Marijke Groos al voor de tiende maal een middeleeuwse maaltijd verzorgden. Gelet op de toenemende belangstelling valt die uitstekend in de smaak. De Werkgroep Dordrecht-Buitengebied deed 28 waarnemingen in Sterrenburg III, vooral stratigrafisch van belang. In drie jaar tijd ontdekten de onderzoekers hier diverse vroegere geulen/kreken. De Werkgroep Alblasserwaard was actiefin Giessenburg, Molenaarsgraaf, Oosterwijk, Oud-Alblas, Ottoland, Papendrecht, Sliedrecht en Wijngaarden. De Werkgroep Gorinchem werkte hard aan de uitwerking van de opgravingen van het kas-

teelterrein Dalemsedijk en op het Kazerneplein. Resultaten zijn te zien in het Gorinchems museum. De gemeente deed toezeggingen voor een nieuwe werkruimte. De werkgroep pleitte voor aanstelling van een regioarcheoloog met Gorinchem als mogelijke thuisbasis. Ook probeert men een eigen periodiek uit te brengen. Teus Korevaar schrijft over C-14 gedateerd hout uit Sliedrecht. Een conclusie is dat hier de vorming van het eerste kleidek is begonnen vanaf 800, toen de Merwede belangrijker werd. Jan Koonings doet verslag van een interessante excursie naar onder meer museum De koperen knop in HardinxveldGiessendam. A.J. Vesseur (brandweerhistoricus) en T. Koorenaar brengen een een door Pieter Wemmers gevonden brandweerpenning (begin 20e eeuw) onder de aandacht en C. Groeneveld bespreekt een scherf die pas na vele jaren werd herkend als afkomstig van een evenveeltjespan (17e eeuw). Jaarverslag 1999 (Afd. Nijmegen e.o.)

In dit goed verzorgde Jaarverslag vind ik een groot aantal lezenswaardige zaken. In zijn verslag stelt secretaris Jan van Daalen aan de leden de vraag: "Waarom spreekt de AWN, en in het bijzonder onze eigen afdeling, jongeren niet aan en wat kunnen we daaraan doen?" Ook min of meer los hiervan vraagt het bestuur zich af hoe de band met de leden kan worden versterkt. De afdeling kent bloeiende locale werkgroepen die echter nogal op zich zelf staan. Het aantal leden van Nijmegen e.o. groeide overigens wel in 1999: nu 147. Wim Tuijn en Peter Vissers schrijven over IJzertijd-vondsten uit Scharenburg-Druten. Toon Stuart vond hier een kuil met IJzertijd-keramiek tussen 300 en 200 vC. John Jansen gaat uitgebreid in op enkele door A. Stuart in Wijchen gevonden scherven terra sigillata: "een meer Tiberische vorm met versieringen uit de Claudisch-Neronische periode" (40-50 nC). Veel mensuren (tot oktober 1999 al 1700) stak de afdeling in onderzoek in het bouwplan Tienakker, eveneens in Wijchen. Rein Looij, Harry van Enckevort en Jan Thijssen doen verslag van de vondst van de fundering van een Romeins gebouw uit de eerste-derde eeuw en een vijfhoekige waterput. De Werkgroep Archeologie Cuijk is op zoek naar 4e-eeuwse graven in Cuijk, voorlopig zonder resultaat. Wel vond men sporen van een Romeinse weg. Onder redactie van Harry van Enckevort en Jan Thijssen verschijnt dit jaar een boek over Romeins Cuijk en is


in het Museum Ceuclum ter begeleiding van de boekverschijning een tentoonstelling te zien. In een huis-aan-huisblad verzorgen het museum en de WAC een wekelijkse rubriek over het museum en de Cuijkse archeologie. Jan van Daalen doet verslag van een goed bezochte schervenavond die de aanwezigen erg aansprak. Opvallend is de bijdrage van B. Brus over een verondersteld kilometers lang traject van een Romeinse waterleiding van Berg en Dal naar Nijmegen. De ROB en de gemeentelijke archeologische dienst van Nijmegen zijn hierin geïnteresseerd. Cor Nijenhuis schrijft over vroeg-Romeinse vondsten in een inheemse nederzetting te Huissen (waaronder een fraaie en bijzondere fïbula), terwijl Wim Tuijn een door Laurens Flokstra in Wijchen gevonden Romeinse dakpan bespreekt. Het stempel op de dakpan blijkt een pootafdruk van een lammetje te zijn. Genoemde Laurens Flokstra vond in Valburg in uit Eist aangevoerde grond een vrijwel complete balans/ unster uit de Romeinse tijd. Wim Tuijn besteedt aandacht aan de consolidering van een Romeinse wachtpost in de bossen van Heumensoord en ten slotte spreekt Gerard van Alphen over enkele vondsten op het terrein van Huize Arendsvlucht die wat licht brengen in de duistere Middeleeuwen van Oss. Vermeldenswaard is verder dat, mede door inspanningen van Aad Hendriks, de stadsarcheologie van Pskov (de Russische zusterstad van Nijmegen) nu over een metaaldetector beschikt. Nieuwsbrief Archeologie, april 2000 (Afd. Kempen- en Peelland) Op de voorkant een tekening van een ivoren bijltje, gemaakt van de hoektand van een wild zwijn. De ouderdom is nog niet bekend, maar wordt gemeten met de C14methode. Het voorwerp is gevonden in de gemeente Eindhoven. Willemien van de Wijdeven wijst in haar Redactioneel op de snelle verdwijning van cultuurlandschappen: eeuwenoude wegenpatronen en nog veel oudere archeologische vindplaatsen. Er is wel meer aandacht voor dit probleem, maar het zal nog wel even duren voordat daar in de planning van de ruimtelijke inrichting iets van is te merken. Wijdeven zou het een goede zaak vinden, wanneer niet alleen toekomstige, maar ook reeds bestaande plannen getoetst worden aan het nieuwe beleid. Nico Arts, Ria Berkvens en Theo de Jong schrijven over de archeologische begeleiding van de aanleg van een pijpleiding in Nuenen en Eindhoven, waar

ook het hierboven genoemde ivoren bijltje werd gevonden. Men ontdekte hier verschillende nederzettingsterreinen vanaf het Mesolithicum tot in de Middeleeuwen. Opvallend is een kruisvormig ijzeren voorwerp uit de vroege Ijzertijd. Het onderzochte gebied blijkt veel goed bewaarde vindplaatsen te bevatten en zou moeten worden beschermd. Ria Berkvens bespreekt een karterend booronderzoek door RAAP in het tracé van de aan te leggen A50 tussen Oss en Eindhoven. Theo de Jong doet hetzelfde met een opgraving aan de Ameidewal in Helmond. Hier trof men paalkuilen, een greppel en een waterput aan. De waterput, opgebouwd van plaggen, leverde vondsten op uit 16A, terwijl de greppel materiaal uit de dertiende en veertiende eeuw bevatte. Nico Arts en Willemien van de Wijdeven schrijven deel 3 over de opgraving van het Smalle Haventerrein in Eindhoven. De opgraving wordt nog voortgezet. Vervolgens bespreekt Nico Arts het begin van de opgravingen in Meerhoven (bezocht door de deelnemers aan het middagprogramma van de ALV op 13 mei in Eindhoven). Tot nu toe vond men sporen uit de prehistorie (Mesolithicum, midden-bronstijd, ijzertijd), de Middeleeuwen en, heel wat minder lang geleden, WO II in de vorm van resten van een Duits ondergronds luchtafweergeschut met daaromheen smalle loopgraven. Ten slotte de rubriek Archeologische vondsten (Nico Arts). Een greep hieruit: Theo Jansen vond in de gemeente SintOedenrode een gave vuurstenen kling, vermoedelijk uit de Federmesser-periode. Jos Lamers vond bij Budel een bronzen kokerbijl (late bronstijd), een type dat weinig bekend is in Zuid-Nederland: waarschijnlijk een "rituele depositie". Mare Evers vond in Sint-Oedenrode een in deze regio zeldzame middeleeuwse munt: een (Friese?) sceatta.

Kruisvormig ijzeren voorwerp (uit Nieuwsbrief Archeologie).

155


Literatuurbespreking R.E. de Bruin, T.J. Hoekstra, A. Pietersma. Twintig eeuwen Utrecht. Korte geschiedenis van de stad. Utrecht, SPOU en Het Utrechts Archief, 1999.104 pp. ISBN5479-040-7. Prijs ƒ 14,40. "Misschien straalt het genoegen dat de drie auteurs bij het schrijven eraan beleefd hebben er vanaf." Was getekend: Tarq. Hoekstra. Feit is dat het boekje als een trein leest en dat je iedere keer de neiging voelt opkomen om fragmenten eruit te citeren.

Gezicht op de Stadhuisbrug met het nieuwe stadhuis, schilderij 1833.

156

Welnu, dat wordt een recensie die voor een belangrijk deel uit citaten bestaat. Niet alleen omdat de taalvaardigheid van de drie auteurs groot is, maar ook omdat zij zoveel beter en subtieler hun kennis aan de geïnteresseerde lezer doorgeven. En die lezer raakt geïnteresseerd, reken maar. Het Utrechts Kerkenkruis (pag. 17):

"Zijn zoon en opvolger Hendrik gaf toen opdracht tot het oprichten van vier kerken rondom de nog maar net gereed gekomen

Utrecht Korte geschiedenis van de stad


Utrechtse St. Maartenskathedraal. Bisschop Bernold (1026-1054) moest het werk laten uitvoeren. Vóór de dood van Bernold verrezen de Pieterskerk in het oosten, de Janskerk in het noorden en de kerk van de Paulusabdij in het zuiden. Deze kerken, die in een zo korte tijd gebouwd waren, leken sterk op elkaar, iets wat nu nog te zien is aan de Janskerk en de Pieterskerk. De bouw van de Mariakerk in het westen begon pas na 1080 en zijn bouwstijl week sterk af van de andere drie kerken." Markten (pag. 43): "De meeste markten werden op zaterdag gehouden. De goederen werden voor een deel per schuit aangevoerd en via de werf verder getransporteerd. Bij grotere lasten werd de stadskraan bij het stadhuis ingeschakeld. De Lage Korenmarkt voor granen werd gehouden op de Neude, de Hoge Korenmarkt voor peulvruchten aan de Oudegracht bij de tegenwoordige Weesbrug. De kramen stonden niet alleen op straat, maar ook op de bruggen. De extra brede Vis- of Kalisbrug en de Stadhuisbrug waren ontstaan nadat stukjes Oudegracht tussen oudere brugdelen waren overkluisd." De Utrechtse universiteit (pag. 59): "De stad spaarde kosten noch moeite om het de heren studenten naar de zin te maken: er kwam een schermschool, de maliebaan werd aangelegd voor het beoefenen van het maliespel (een kolfspel) en na deze inspanning kon men genieten van een goedkoop biertje of wijntje, vrij van stedelijke accijns."

De cirkel is rond (pag. 99-100): "Er werd veel minder gesloopt en in geval van sloop werd eerst archeologisch onderzoek gedaan. Veel vaker viel de keuze op restauratie. Het meest spectaculaire restauratieprogramma was dat van de vijf hervormde binnenstadskerken, dat 20 jaar in beslag nam. De laatste jaren probeert het gemeentebestuur het monumentale karakter van de binnenstad te versterken door de auto terug te dringen. De plannen rond het Museumkwartier in de zuidelijke binnenstad moeten dit gedeelte ook voor toeristen aantrekkelijker maken. Verder bestaan er plannen om de gedeeltelijke demping van de singels ongedaan te maken. Dat voornemen maakt deel uit van het Utrecht Centrum Project (UCP). Voordat de aannemers aan de gang konden, kregen de archeologen de gelegenheid het terrein te verkennen. Hun onderzoek heeft weer bijgedragen aan de kennis van vroege bewoning in wat nu Utrecht is. Dat met de bevindingen van archeologen rekening is gehouden bij de inrichting van de nieuwe woonwijk maakt de cirkel van de Utrechtse geschiedenis weer rond." "Twintig eeuwen Utrecht" is een juweel van een boekje, dat dan ook als zodanig gewaardeerd moet worden. Het ademt een levenskunst, die zo langzamerhand zeldzaam begint te worden. Het is, in één woord, een sieraad voor onze vaderlandse geschiedschrijving. Hulde zij zijn deel.

Paul Stuurman

Naaldbanden

Fraai gedecoreerde naaldbanden in grijs en oranje; een sieraad voor uw boekenkast. In elke naaldband kunnen 2 jaargangen Westerheem worden opgeborgen. De banden kosten ƒ 12,50 per stuk, plus/ 8,- verzendkosten. Tot een gewicht van 1 kg, dit zijn 3 banden, kan worden volstaan met ƒ 8,- voor verzendkosten. Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. naaldbanden met opgave van de gewenste kleur.

157


Literatuursignalement Tilmann Bechert, Die Provinzen des Römischen Reiches. Einfuhrung und Ueherblick.

Philipp von Zabern, 1999. Dit is het eerste deel van een nieuw op te zetten reeks met de titel ORBIS PROVINCIARUM. Als ik het goed begrijp moet deze reeks per Romeinse provincie een boek opleveren. In dit eerste deel wordt geprobeerd een weerslag te geven van de huidige stand van kennis in de ProvinciaalRomeinse archeologie. Het overzicht is echter veel te beknopt om nuttig te zijn. Zo komt Nederland er bekaaid af met slechts enkele (naams)vermeldingen. Bovendien zijn de illustraties niet van optimale kwaliteit. Daar zijn veel betere voorbeelden van, zoals 'Het Oude Rome' en de onnavolgbare 'Atlas van het Romeinse Rijk'. De grote waarde van het boek schuilt in iets heel anders. Per provincie worden zeer uitgebreide literatuurlijsten gegeven (bijgewerkt t/m 1995), die voor internationaal georiënteerde archeologen een schat aan informatie kunnen opleveren. Niet zozeer een plaatjesboek dus, als wel een bronnenboek.

Rapportage Archeologische Monumentenzorg 74

Deze RAM kreeg als titel mee: 'GroesbeekKlein Amerika: prospectie en Aanvullend Archeologisch Onderzoek van bewoning uit de prehistorie en Romeinse tijd en een mogelijk pre-Flavisch openluchtheiligdom.' Maar is er nu wel of geen heiligdom op deze afgelegen plek ten zuidoosten van Nijmegen? Het onderzoek geeft daarover geen uitsluitsel. Op grond van een afwijkend vondstenspectrum in een gedeelte van het terrein wordt dat wel vermoed. Maar harde bewijzen ontbreken. In ieder geval zijn er wel nederzettingen uit de midden-IJzertijd, vroeg- en midden-Romeinse tijd geconstateerd. De vroeg-Romeinse tijd (± 20-70 na Chr.) valt op door een grote concentratie Romeinse importproducten en militaria. Tot slot nog een grote pluim voor amateurarcheoloog J. de Jong die niet alleen het meeste voorwerk deed, maar dat ook nog voorbeeldig documenteerde. Paul van der Heijden

158

Jaarboek Oud-Utrecht (Vereniging tot Be-

oefening en tot Verspreiding van de Kennis der geschiedenis van Stad en Provincie Utrecht) 1999. ISBN 90-71108-18-X. Naast het tijdschrift Oud-Utrecht en de bekende Archeologische en Bouwhistorische kroniek van de gemeente Utrecht, geeft de

Vereniging Oud-Utrecht sinds 1970 ook een jaarboek uit. Het jaarboek 1999 opent met een boeiende bijdrage van Cees van Rooijen: "Continue discontinuïteit; Het castellum Trajectum in het vroeg-middeleeuwse krachtenveld" (Pag- 5-34)De oorsprong van de stad Utrecht ligt bij het Romeinse castellum uit de eerste eeuw van onze jaartelling. Door de eeuwen heen moet dit castellum en zijn directe omgeving van belang zijn geweest, maar toch lijkt er, zoals de titel reeds aangeeft, geen sprake te zijn van een continue bewoning. De lacunes uit de bewoningsgeschiedenis van Utrecht in het eerste millennium na Christus blijken vooral uit de samenhang tussen bodemvondsten en stratigrafie van vindplaatsen en ook uit de historische bronnen. De auteur poneert hier enkele theorieën die - volgens de redactie van het jaarboek ingaan tegen de traditionele opvattingen over de bewoningscontinuïteit van de stad Utrecht. Om die reden wordt het Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum van de gemeente Utrecht in de gelegenheid gesteld om in het volgende jaarboek daarop te reageren. Wij houden u op de hoogte.

Stadsarcheologie, bodem en monument in

Gent (driemaandelijks tijdschrift van de Gentse Vereniging voor Stadsarcheologie), jaargang XXII nrs. 2 en 3,1998. Het tweede nummer van de jaargang 1998 van het driemaandelijks orgaan van de Gentse vereniging voor Stadsarcheologie staat vooral in het teken van de numismatiek met artikelen van Leen Charles en Marie Christine Laleman (Geld en muntwezen in Gent, p. 6-32) en van Luk Beeckmans (Een twaalfde-eeuwse omloopschat op de Korenmarkt te Gent, p. 33-41). Binnen de context van deze omloopschat werd ook een fragment van een middel-


eeuwse schoen gevonden, welk fragment door Olaf Goubitz wordt beschreven (p. 42). Bij opgravingen op de Gentse Korenmarkt in april 1998 kwamen pakketten plantenresten aan het licht. Nader onderzoek wees uit, dat het wouw en vermoedelijk meekrap betrof, planten die werden gebruikt bij het verven van textiel (Jan Bastiaens, Verven met wouw en meekrap; archeobotanisch onderzoek van de Korenmarkt te Gent, p. 43-50). Een lange reeks van vondstmeldingen en korte beschrijvingen van opgravingsresultaten (p. 51-75) sluiten deze editie af. In het onlangs verschenen derde nummer van 1998 onder andere een artikel, waarin Hendrik Demiddele, Anton Ervynck, Marie Christine Laleman en Gunter Stoops het middeleeuwse verleden van de Gentse Korenmarkt onthullen op basis van de resultaten van het onderzoek naar restanten van kiezelwieren uit de opgraving. Verder een artikel van Koen De Groote over het spaarzame middeleeuwse aardewerk van dezelfde vindplaats en een bijdrage van Piet Swimberghe over bronzen kandelaars met draakachtige figuren, daterend uit de periode 1150-1250.

Hervonden stad ïggg. Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente

Groningen (red. J.A.N. Leutscher-Bosker e.a.). Groningen 1999. ISSN-nr. 1386 0208.112 pagina's. Prijs ƒ 17,50. Hervonden Stad 1999 is een co-productie van de Stichting Monument & Materiaal en de Dienst Ruimtelijke Ordening en Economische Zaken van de gemeente Groningen. In een drietal bijdragen wordt beknopt verslag gedaan over de resultaten van 1998 in de stad Groningen met betrekking tot de archeologie (Gert Kortekaas), de bouwhistorie en de restauraties. Het verslag van Gert Kortekaas (p. 6-26) laat de veertien locaties die in 1998 om aandacht vroegen, stuk voor stuk de revue passeren, zoals de opgravingen en waarnemingen aan de Oude Boteringstraat, de opgraving van een nederzetting aan de Stettinweg en het onderzoek langs het Van Starkenborchkanaal. In 1994 kwam bij de opgraving "Waagstraat" een zogenaamde hanzeschotel te voorschijn. Hanzeschotels zijn bronzen schalen uit de elfde tot de dertiende eeuw, die vanwege hun verspreiding en vindplaatsen ooit ten onrechte in verband zijn gebracht met het Noord-Europese handelsver-

Uit 'Hervonden Stad 2999', ie-2e eeuw n.Chr.

bond "De Hanze". Dikwijls zijn in deze schotels medaillons, afbeeldingen en teksten gegraveerd. Onder de titel "De Pyramus-schaal uit de Waagstraat-opgraving"

publiceert Matthijs Driebergen de resultaten van zijn onderzoek naar de Groninger hanzeschotel (p. 63-66).

Het grensvlak tussen onder- en bovengrondse archeologie ontmoeten we in de bijdrage van Jan van der Hoeve over baksteenvloeren (veertiende-zeventiende eeuw) (p. 67-76). Hervonden Stad 1999, geïllustreerd met tal van foto's en tekeningen in zwart-wit en in kleur, is o.a. verkrijgbaar bij de Stichting Monument & Materiaal, tel. 050-3146246.

Mark van Strydonck & Guy de Mulder, De Schelde. Verhaal van een rivier. Leuven

2000. ISBN-nr. 90 5826 059 3.176 pagina's. Prijs circa ƒ 75,-/Bfr. 1475,-. Dit boek verscheen ter gelegenheid van de gelijknamige tentoonstelling die tot en met 26 maart te zien was in het Vlaams Culruurhuis De Brakke Grond in Amsterdam. Vlaamse en Nederlandse wetenschappers

159


Onder anderen de archeologen Jean Bourgeois, Anton Ervynck, Hans Jongepier, Robert van Dierendonck en Johan Veeckman, verleenden hieraan hun medewerking. Met name de bijzonder fraaie foto's en de op een breed publiek gerichte tekst maken deze publicatie tot een genot om als cadeau te schenken, dan wel te ontvangen. En voor wie dieper in deze materie wil duiken, besluit het boek met een literatuurlijst die vijf pagina's omvat. Een lijst die weliswaar niet pretendeert volledig te zijn, maar waarmee de lezer wel een heel stuk op weg wordt geholpen.

Boegbeeld van een schip, ca. 700 n.Chr. Uit 'De Schelde'.

Archeologie in Vlaanderen V, 1995/1996. Instituut voor het Archeologisch Patrimonium (IAP) te Asse-Zellik 1999. ISSN 0778-2837. 330 pagina's. Eén kaart in kleur, verder tal van zwart/wit afbeeldingen. Prijs Bfr. 2.140 (circa f. 86,-). Met de beslissing tot regionalisering van de van diverse pluimage beschrijven de rol van de mens in dertien millennia geschiedenis van de rivier de Schelde. .

Bronzen bijl uit LutlommelKonijnepijp (B.). Uit: Archeologie in Vlaanderen V, schaal 1:2.

160

Nationale Dienst voor Opgravingen (NDO) in

België kwam ook een definitief einde aan de reeks Archeologica Belgica, het tijdschrift van deze voormalige wetenschappelijke instelling. De taken van de NDO werden in Vlaanderen voortgezet door de Dienst voor Opgravingen, welke dienst inmiddels is omgevormd tot het IAP. Op dat moment kon ook weer een structurele basis worden gezocht voor het publiceren van opgravingsverslagen. Zo ontstond enkele jaren geleden het tijdschrift Archeologie in Vlaanderen, uitgegeven door het IAP, onder leiding van dr. G. De Boe. De publicatiemogelijkheden in Archeologie in Vlaanderen worden niet beperkt tot uitsluitend de eigen wetenschappelijke medewerkers. Ook verslagen en studies van onderzoekers uit andere geledingen van de Vlaamse archeologie komen voor plaatsing in aanmerking. Het tijdschrift beoogt primair de resultaten van het archeologisch onderzoek aan collega's en direct geïnteresseerden in eigen land voor te stellen. Daarom is en blijft het Nederlands de voertaal. Door middel van een summaty of resumé-wordt de toegankelijkheid van de informatie niet geheel tot het eigen taalgebied begrensd. Onlangs is het vijfde deel verschenen (jaargang 1995/1996) met een vijftiental artikelen. Daarin komen onder meer de volgende onderwerpen aan bod: onderzoek van een groot bronsdepot uit Lommei, nederzettingen uit ijzertijd en vroege Middeleeuwen,


de beschrijving van bijna vijftig i5e-eeuwse tonputten uit Raversijde, de organische resten uit een beer- en afvalput van de abdij te Eename (1350-1450), een vijftiende-eeuws atelier voor pelgrimsdevotionalia te Geraardsbergen, grafelijk glas en aardewerk uit Brussel van omstreeks 1600. Veel onderzoeken worden multidisciplinair uitgevoerd en gepubliceerd, de archeozoölogische en vooral de archeobotanische onderzoeksresultaten nemen daarbij een belangrijke plaats in. Wanneer je dit fraaie boek vanuit Nederland bestelt, betaal je behalve de basisprijs van circa/ 86.- ook nog eens zo'n ƒ 16,50 bank- en transactiekosten en ƒ 20,- verzendkosten! Te bestellen bij het IAP, Doornveld Industrie Asse 3 nr 11, bus 30 te 1731 AsseZellik (België)

A.G. Pauwels, Keramiek 2. Stedelijke Musea Kortrijk 1999. ISBN 90-71579-09-3. Prijs circa Bfr. 1000. 190 pp., tal van kleurenfoto's. De afdeling Keramiek van de Stedelijke Musea van Kortrijk (zuidelijk West-Vlaanderen, België) brengt de geschiedenis van de Europese en Aziatische keramiek in beeld en legt daarbij de nadruk op de regionale productie (Kortrijks kunstaardewerk, Vlaamse haardtegels en voorbeelden van producten uit Belgische en Noord-Franse centra). In 1981 verscheen een catalogus met een beschrijving van 1381 keramische voorwerpen uit de collectie van de afdeling keramiek. Die verzameling is enerzijds verkleind doordat 96 voorwerpen in 1993 werden ontvreemd. Daar staat gelukkig tegenover dat door giften en aankopen de collectie toch nog met zo'n 300 stuks kon worden uitgebreid. In de onlangs verschenen catalogus worden die aanwinsten beschreven.

Ui

ons nu een gedetailleerd beeld van de evolutie van de nederzetting en van haar woningen gedurende de periode 850-1200. De wijze, waarop een handelaarskolonie uit 850-1000 in de loop der eeuwen verstedelijkte en versteende tot het huidige Deventer wordt op vier pagina's op A4-formaat door Thomas Spitzers beschreven.

Spaarpotjes. Uit: 'Keramiek 2'.

Archeologie in Deventer 2 beschrijft de werk-

zaamheden op het terrein achter Papenstraat en Muggeplein, waar archeologie en bodemsanering samengingen. Hans Ringenier en Michiel Bartels vatten de resultaten van het onderzoek samen en beschrijven aan de hand daarvan de geschiedenis van dit stukje Deventer. Wellicht zijn nog exemplaren van beide folders verkrijgbaar (Archeologie Deventer Briefzegel van Paus Nicolaas IV (1288-1292) uit 'Archeologie in Deventer 1'.

Michiel Bartels (red.), Archeologie in Deventer 1 en 2. Folders uitgegeven door Archeologie Deventer (gemeente Deventer, afdeling VHMZ, RMZ). November 1999 en februari 2000. Het eerste nummer van Archeologie in Deventer is gewijd aan het onderzoek dat in de jaren 1998-1999 aan de Polstraat werd uitgevoerd. De resultaten daarvan geven

161


RMW-VHMZ, Postbus 5000, 7400 GC Deventer), maar het is zeker zo aantrekkelijk om ze via internet te raadplegen. In dat geval zie je de afbeeldingen zelfs in kleur: www.deventer.nl

VNG magazine (weekblad van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten), jrg. 54 nr. 21, 26 mei 2000. In dit blad een interview met Jaap Zwart, tot voor kort wethouder Wonen, monumenten en grondzaken van Utrecht en voorzitter van de VNG-commissie Monumenten en Archeologie en als zodanig nauw betrokken bij de onderhandelingen over de nieuwe archeologiewetgeving, voortvloeiend uit het Verdrag van Valletta (pag. 23-25).

Bij toeval zijn in een familie-archief de voorschriften gevonden op basis waarvan De Loose zijn abdij bestuurde. In die regels legde hij tot in de kleinste details vast welk personeelslid wanneer wat moest doen. Vanaf het verzorgen van het vee, het onderhoud van de tuin, de taakomschrijving en kwalificaties van het personeel tot en met het bereiden van de maaltijden toe. Over het karakter en het uiterlijk van de koemeid, de dagelijkse controle op het tinwerk, het vangen van vis, het confijten van de noten, enzovoorts. Een fraaiere kijk op het leven in een abdij en op het daarbij te voeren beheer is nauwelijks denkbaar. De tekst van de 'regulen' is integraal getranscribeerd en daarnaast bovendien in hedendaags Nederlands omgezet. De bekende Vlaamse archeoloog Anton Ervynck legt het verband tussen de voorschriften met betrekking tot de voeding en de restanten daarvan, zoals die bij archeologisch onderzoek tevoorschijn kwamen.

SEMafoor I nr. 1, mei 2000. ISSN 15675203. Jan Pluis (mmv. Sytse ten Hoeve en Pieter SEMafoor is het tijdschrift van de SEM, de Studiekring Eerste Millennium. "De studiekring beoogt met zijn werk een hernieuwd onderzoek naar de geschiedenis van het eerste millennium van de Lage landen globaal tussen Somme en Elbe in de periode 100 BC tot AD 1200" en is een vervolg op het werk van de Stichting Delahaye. Velen kennen ongetwijfeld de kritische en vaak controversiële standpunten van Albert Delahaye. In het eerste nummer van dit nieuwe tijdschrift onder meer bijdragen van W. Bruijnesteijn van Coppenraet (Transgressies), Ruud van Veen (de weg tussen Bingium en Argentorate), Rien Boidin (zijn Friezen van oorsprong Belgen?), H.A.J. Robeek (woonden de eerste Hollandse graven in Frisia in Noord-west Frankrijk?) en Ad Maas (Lag ook Dorestad in Noordwest-Frankrijk?).

Guido Tack, Anton Ervynck & Gunther van

Jan Tichelaar), Fries Aardewerk. Deel I:

Kingma Makkum. Leiden 2000. ISBN 9074310-63-x. 260 pp., ruim 325 illustraties, waarvan circa 200 in kleur. Prijs ƒ 125,-. Onlangs verscheen het rijk geïllustreerde eerste deel in een reeks van vier over de Friese majolica. In 1784 startte de gleibakkerij van de familie Kingma haar productie in Makkum. Tot en met 1812 werden daar zo'n 750.000 schotels en enkele miljoenen tegels geproduceerd. Dankzij de bewaard gebleven debiteurenboeken kon de geschiedenis van producten, producenten en afnemers in beeld worden gebracht. De nog te verschijnen volgende delen gaan over het Fries Aardewerk uit Bolsward (circa ƒ 95,-, verschijnt omstreeks voorjaar 2001), Tichelaar Makkum (ƒ 125,-, 2002) en Harlingen (ƒ125,-, 2003). Bij voorintekening liggen de prijzen belangrijk lager. Gerrit Groeneweg

Bost, De monnik-manager. Abt De Loose in zijn abdij t'Eename. Davidsfonds Leuven

1999. ISBN 90-5826-005-4.197 pp. Archéologia, no. }66, avril 2000:

Eename bij Oudenaarde in Oost-Vlaanderen (B.) is reeds bij veel AWN-ers bekend. Dat geldt ook voor de resten van het daar opgegraven klooster. In 1657 deed Antoon de Loose daar zijn intrede als nieuwe abt.

162

B. Chaume c.s. wijden een interessant artikel aan nieuwe ontdekkingen rond de beroemde vindplaats Vix/Mont Lassois. E. Bensard gaat in een bijdrage nader in op het Palazzo Massimo alle Terme in Rome,


waar de museologie hoogtij viert en de voorwerpen goed tot hun recht komen. K. Fleury-Alcaraz beschrijft het aan het licht brengen van het grootste Romeinse huis van Afrika, in El Djem. B. Chauvin geeft een impressie van de restauratie van de Cisterciënzer abdij in Provondeval, Picardië. Y. Tabourin geeft in 'Préhistoire: Les interprétations de 1'art paléolithique' een persoonlijke kijk op dit fenomeen. Ahmed Galal Abdel Fatah beschrijft een klooster en een necropool voor de poorten van Fayoum. B. Mare geeft in de 'fiches pédagogiques' een boeiende beschrijving van de megalieten in de Franse Minervois.

Nehalennia; afl. 125, voorjaarsnummer, maart 2000:

A.C.J. Willeboordse. Het 3000 jaar oude veer van Breskens (pp. 2-19). Arco Willeboordse besteedt in dit eerste nummer van het jaar uitgebreid aandacht aan de Bronstijd - of liever, de imaginaire Bronstijd van Iman Wilkens, volgens wie de Trojaanse oorlog een grootschalig gewapend conflict was tussen Keltische volken van het Europese vasteland en Kelten in Brittannië. Wilkens' mede door oudere auteurs ontworpen bouwwerk wordt door Willeboordse zorgvuldig afgebroken, met extra zorg voor de Zeeuwse onderdelen ervan. R.J. Swiers. Een tromp uit Valkenisse (pp. 33-35)'Wat me intrigeerde aan de tentoonstelling was een mondharpje die volgens het bijschrift afkomstig was van het verdronken dorp Valkenisse, onder Waarde'. Uniek, dat niet (zie vondst Grijpskerke), maar wel uit het schatgraverscircuit afkomstig. A. de Haan. Funderen op huiden? (pp. 36-37). In Nehalennia aft. $g (1985) verscheen van de hand van onze redacteur, J.A. Trimpe Burger een bijdrage met de titel: "Huien waren geen huiden'. Men zou vroeger gebruik gemaakt hebben van koeienhuiden om op te funderen. Trimpe Burger stelt hiertegenover dat in Zeeland geen sprake is van koeienhuiden om op te funderen. Een ton waarin zoveel palen geslagen waren dat er geen meer bij kon, noemde men een hui. In 'Korte Berichten', het personeelsblad van de ROB, stond in afl. jan. 2000, een artikel van Arnold de Haan, getiteld: 'Fundering op huiden?. De conclusie willen wij u niet onthouden: 'Met het bovenstaande hoop ik het idee van funderingen

op koeienhuiden, althans voor degene die dit leest, te hebben weerlegd. Dat daarmee dit misverstand definitief naar het rijk der fabelen is verwezen lijkt me een illusie, het zal ongetwijfeld nog vaak de kop opsteken.'

AD Magazine; 8 april 2000, pp. 38-43: Achter gesloten deuren. Zeven jaar geleden ontdekte 'zijn' robot, de Upuaut II, een mysterieuze doorgang in de piramide van Cheops. Sindsdien mag de Duitse ingenieur Rudolf Gantenbrink de piramide niet meer betreden. Dat is te wijten aan Zahi Hawass, een egyptoloog, die Gantenbrink niet goed gezind is en niets nalaat om hem het leven en werken onmogelijk te maken. Mark Lehner, een Amerikaan, die een paar jaar geleden op zoek ging naar de verborgen archieven van de verdwenen beschaving van Atlantis, moest constateren dat die archieven niet bestonden. Wel ontwikkelde hij zich daarna tot de grootste expert op het gebied van de Egyptische piramides.

les momies egyptiennes et incaïques; la quête d'éternité. - Les momies devant la science.

(Dossiers d'archéologie no. 252; avril 2000). 85 pp. Archéométrie; les sciences appliqueées a

l'archeologie. (Dossiers d'archéologie; no. 253, mai 2000). 85 pp. Twee interessante monografieën over resp. Egyptische en Inca mummies en de diverse vormen die de archéométrie kan aannemen: C 14, infrarood, thermoluminescentie, dendrochronologie, chromatografie en nog veel meer toepassingen.

AD Magazine, 15 april 2000, pp. 38-43: J. Boom. Vaarwel Schokland, we gaan je verlaten. 'Majesteit, uw overgrootvader Willem III heeft in 1859 tegen onze wil Schokland ontruimd. U heeft wat goed te maken.' 'Daarover moet u het met mijn zoon hebben', antwoordde Beatrix. 'Hij is naar mijn overgrootvader vernoemd.' Nooit meer wat van gehoord. De nazaten van de vroegere bewoners zijn trots, maar maken zich ook zorgen. Het voormalige eiland staat nu 5 jaar op de Werelderfgoedlijst, naast bijv. de Egyptische piramides.

163


Fibula 41, 2000, nr. 1, pp. 8-10: E. Weber. Gewoon wat klein spul? Kinderspeelgoed door de eeuwen heen. Over Annemieke Willemsen, die in 1998 promoveerde op een onderzoek naar kinderspeelgoed in de Middeleeuwen. Haar boek 'Kinder delijt' ging als een warm broodje over de toonbank (Archeologiereeks).

Archaeological Dialogues; vol. 6 , 1 9 9 9 , nr. 2:

Uitzicht op Veere vóór 1562. Kopergravure. ZA, KZGW, Zei. III. I-342.

Zeeland; tijdschrift van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 9,

2000, no. 1, pp. 9-18: P.A. Henderikx. Havenplaatsen in Zeeland in de dertiende eeuw. Rond 1200 kent Zeeland twee centrale plaatsen, Middelburg en Zierikzee, nederzettingen met handel en scheepvaart, een centrumfunctie op kerkelijk en bestuurlijk gebied en eigen stedelijk recht, kortom plaatsen die men steden pleegt te noemen. Daarnaast zien we in de 13e eeuw een aantal kleine plaatsen, voor een deel dan pas gesticht, waarvan de opkomst in ieder geval te maken heeft met de visserij en de uitvoer

Nieuwsbrief Archeologie nr. 10. Middelburg,

Provincie Zeeland, maart 2000. Allereerst de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland. Vervolgens Archeologisch nieuws december 1999-februari 2000. Eerst het programma voor de Zeeuwse amateur-archeologendag op 20 mei 2000. Daarna onderzoek, waarnemingen en vondstmelding; Schouwen-Duiveland; Walcheren (met name de resten van de Noordmonsterkerk); Middelburg-Klarenbeeklaan; Noord- en Zuid-Beveland (ColijnsplaatNoordhoeksnol); 's Heer Arentskerke; polders ten zuiden van Ellewoutsdijk en Baarland. Vervolgens Zeeuwsch-Vlaanderen: Aardenburg, Cadzand, Hulst (de restanten van een gebouw met dubbelgewelf, Zaamslag). Tenslotte het ROB-aandeel. De vondst voor het voetlicht: Henk Hendrikse: Bollen in de schaduw van het Duitse Huis. Leida Goldschmitz (AWN, afd. Zeeland) behandelt de rol, positie van amateur-archeologen in het nieuwe bestel.

164

Het eerste discussion article is van de hand van Fokke Gerritsen en is getiteld: To build and to abandon. The cultural biography of late prehistorie houses and farmsteads in the southern Netherlands. M. Vellinga, L. Nevet en N. Sharples discussiëren hierover. Fokke Gerritsen dient hen van repliek. Er is nog een tweede discussion article. Yannis Hamilakis. Sacrilising the Past. Cults of Archaeology in Modern Greece. Over dit tweede onderwerp discussiëren M. DiazAndreu, N.A. Silberman, D. Sutton en A. Alexandri. Yannis Hamilakis en Elena Yalouri dienen hun op hun beurt van repliek.

J. Ayolt Brongers en Simon Wynia. Wie is wie in de archeologie. Proeve van een biografisch woordenboek van in Nederland en directe omgeving tot ca. ic)6o op enigerlei wijze archeologisch actieven. Utrecht, antiquariaat Halos, Oudwijkerdwarsstraat 2, 3581 LD,

2000. Prijs ƒ 27,50. 57 pp. Graag voldoe ik aan het verzoek van Simon Wynia om deze wel heel bijzondere grijze uitgave te signaleren. Ik ben me ervan bewust hoeveel arbeidzame uren hierin zijn verdisconteerd. Tenslotte ben ik mij er ter dege van bewust een primeur in handen te hebben.

Spiegel Historiael 35, 2000, mei:

J.C. van der Wis. Uit de muntplaats Groningen (pp. 189-195). De muntslag in Groningen begon tegen het midden van de 11de eeuw en eindigde in 1692. Gedurende meer dan zes en een halve eeuw werden door plaatselijke muntateliers perioden van intensieve aanmunting afgewisseld met perioden van geringe activiteit of zelfs van volledige stilstand. Een overzicht van de muntslag in Groningen en een tijd waarin de euro nog verre toekomstmuziek was.


R. Kok. Wildwest in het veen? Een 12deeeuwse boerderij in de Oostpolder bij Gouda (pp. 214-219). Meer nog dan ridders en geestelijken zijn het de ontginners die het aanzien van Noordwest-Europa in de Middeleeuwen hebben bepaald. Aan het proces waarbij tussen 1000 en 1300 grote stukken wildernis zijn omgezet in landbouwgronden - ook wel aangeduid als de grote ontginning dankt het huidige West-Nederlandse veengebied zijn vermeende saaiheid.

promoties, publicaties en personalia. En niet te vergeten de gastcolumn.

Public Archaeology; vol. 1, nr. 1, 2 0 0 0 .

London, James & James. Er is een nieuw archeologisch tijdschrift verschenen. Hoofdredacteur is Neal Ascherson, regionaal redacteur is Francis McManamon. Er is in dit eerste nummer een keur van de meest uiteenlopende artikelen opgenomen.

De Kroniek; Nieuwsbrief Historisch

Amersfoort 2, 2000, nr 2, mei, pp. 5-7: M. van Dijk, R. Jajasena en H. de Jong. Archeologisch onderzoek in de Provenierssteeg. In de 13e eeuw was het gebied ten zuiden van de Langstraat nog niet ontgonnen, behoudens enkele afwateringsgreppels. In de 14e eeuw kreeg de stad dit gebied in leen van de Heren van Nijeveld. Op het opgravingsterrein aan de Provenierssteeg zijn twee beerputten aangetroffen, één gevuld met puin, een tweede met een rijke vulling. Merendeels complete faienceborden, roodbakkend aardewerk, thee- en koffiekopjes, glas, pijpen en enkele wandtegels uit de periode 1700-1750. In een zakje van leer of textiel dat in de bodem vergaan is, zaten punten uit het laatste kwart van de 17e eeuw: Gouden en zilveren munten zijn handelsgeld. In de praktijk bestonden er twee muntsystemen naast elkaar.

Archeobrief. Uitgave van de Stichting voor de Nederlandse archeologie. Jrg. 3, nr. 14, lente 2000.

Dorien Scheerhout verzorgt het SNAnieuws. Evert van Ginkel resp. Riemer Knoop behandelen in resp. 'Tien jaar archeologie en publiek: de beker halfleeg of halfvol?' en 'Archeologie, publiek en toekomst' de verhouding tussen archeologie en publiek. Hanneke de Louw gaat in 'Voorlichting in het veld. Communicatie over het archeologisch onderzoek in de Betuweroute' nader in op de communicatie. Idzard van Manen gaat met de 'Archeologie de school in'. Jeroen van der Vliet behandelt de toepassing van internet in de archeologie. Eveline van der Steen, gemeentelijk archeoloog van Hattem, vraagt aandacht voor de bodemschatten in dit stadje. Verder de vaste rubrieken, zoals

Archeologie Magazine Scarabee 8, april/mei 2000:

Het binnenland is vertegenwoordigd met archeologisch onderzoek van 18e en begin 19e eeuwse graven in de St. Laurenskerk in Alkmaar, waarbij een uitzonderlijke collectie kledingvondsten tevoorschijn kwam. Wieringen is de afgelopen jaren veelvuldig in het nieuws geweest door de vondst van Vikingschatten. Er is een stichting in het leven geroepen met de naam: Stichting Weg van Wieringen. Een pluim voor Maastricht betekent de stichting van een Archeologisch Centrum in de Wiebengahal. Theo Toebosch interviewt Gerard IJzereef over de doorstart van het Archeologisch Themapark Archeon. Lou Lichtenberg ging op bezoek in de Romeinse resten van het Tunesische Dougga. Ad van Schaik bezocht de resten van het VOC-fort Geldria in Zuid-India. Evert van Ginkel ontving terecht de Gouden Scarabee 1999. Verder de vaste rubrieken.

Spiegel Historiael 35, nr. 6, juni 2000: R. van Royen en S. van der Vegt. De Asterixstrips als geschiedschrijving (pp. 256-260). Geschreven in de zo langzamerhand bekende enthousiaste stijl. Dat de belevenissen van Asterix en Obelix leerzaam zijn, mag als bekend verondersteld worden. Er wordt verrassend veel informatie over het Romeinse verleden verstrekt, die bovendien dikwijls betrouwbaarder is dan vaak wordt aangenomen. Goscinny en Uderzo hebben zich serieus verdiept in hun onderwerpen. P. van Ginneken. De Hurrieten van Teil Mozan (pp. 262-269). In 1984 begonnen de archeologen Giorgio en Marilyn Buccelati met opgravingen bij Teil Mozan, een ruïne-heuvel in het noordoosten van Syrië. Na een aantal onderzoeken konden zij vaststellen dat de stad die in

165


Plattegrond van de ruïneheuvel. In zwart zijn de plaatsen aangegeven waar is gegraven. Op de top van de heuvel ligt de tempel (BA) en onderaan de westelijke helling het magazijngebouw (AK).

f O

30

lOOm

MOZAN THE HIGH MOUND STEPHEN —5SOOE

de heuvel verborgen ligt het oude Urkech is. Tevens brachten zij nieuwe gegevens aan het licht over de Hurrieten, een volk dat een rol speelde in het derde en tweede millennium, waarvan weinig bekend is. De zuidgrens van het gebied waar landbouw zonder irrigatie mogelijk is, wordt op een afbeelding aangegeven.

Archéologia, no. 368, juni 2000: C. Coquerel schrijft over Rennes en het gebied van de Namnetes in de klassieke oudheid. D. Josset en V. Aubourg beschrijven Blois in het jaar 1000, de periode waarin de

166

M. HUOHEY. Survtyor

3700 £

hertogen van Blois de machtigsten van het toenmalige Frankrijk waren. Cl. Cauchat' verhaalt over de mysterieuze beschaving van Moché in Peru. C. Bensard behandelt de grote opgravingen in Rome in het jubel jaar 2000. J. Burdy gaat nader in op de antieke bescherming van aquaducten. Ph. Hameau beschrijft de grotschilderingen van de eerste boeren in Var. Een tentoonstellingsagenda completeert de aflevering op nuttige wijze.

Nieuwsbrief Archeologie in de Betuweroute 16,

mei 2000. Utrecht, Projectgroep


Archeologie. 8 blz. Eerst, onder de titel 'Van architectuur tot infrastructuur', een gesprek met Nicole Mulder, archeologisch toezichthouder. Vervolgens 'Tracébegeleiding en archeologisch toezicht'. Onder de kop 'Traject' een beschouwing over de vraag, of de archeoloog wijzer wordt van geboorde tunnels. Nog meer archeologische trajectbegeleiding: Een wolharige neushoorn van meer dan 11.000 jaar, gevonden in Hendrik-IdoAmbacht.

Algemeen Dagblad; 'In het nieuws', p. Ni; 10

juni 2000: W. van der Post. Verdronken stad geeft schat prijs. De vondst van twee antieke steden, Herakleion en Methousis voor de kust van Egypte leidt tot enthousiasme bij onderwaterarcheologen. Maar wat is de wetenschappelijke waarde van de schatten uit deze voormalige handelscentra aan de Nijl?

Haagsche Courant; Weten en Werken; 10

juni 2000; pag. Di: J. Ottens. En de jager, hij ploegde voort. Waarom gaven de jagers-verzamelaars in de prehistorie hun bestaan op voor de landbouw? Volgens de Goudse archeoloog Leo Verhart omdat de boeren in hoger aanzien stonden; het begon dan ook met het overnemen van nieuwe statussymbolen.

Koningen van de Noordzee; 250 tot 850 n.Chr.; door A. Jager. 25 pp. Prijs ƒ 5,-. Tentoonstelling, gehouden van 19 december t/m 5 maart 2000 in het Fries Museum in Leeuwarden en van 1 april t/m 18 juni 2000 in Museum Het Valkhof in Nijmegen. De natuurlijke leefomstandigheden van de volkeren uit het kustgebied waren erg verschillend. De kustlandschappen van Nederland, Duitsland en Denemarken bestaan uit laagland, terwijl het Engelse kustgebied heuvelachtig is en de fjordenkust van Noorwegen zelfs rotsachtig. In het hedendaagse landschap zijn nu nog de indrukwekkende sporen zichtbaar, zoals bijv. delen van de 'Muur van Hadrianus' in Engeland, terwijl in Duitsland fragmenten van de 'Danevirke' zichtbaar zijn. In het Noord-Nederlandse landschap zijn de door de mens opgeworpen woonheuvels nog steeds dominerend.

Archaologie in Deutschland, Heft 2, April-

Juni 2000: Het Schwerpunktthema is: Romer zwischen Alpen und Nordmeer. Het bestaat uit de volgende bijdragen: Das zivilatorische Erbe Roms; Eintauchen in die Welt der Romer; Militar bringt Kultur; Aspekte einer schwierigen Nachbarschaft; Mit Geduld in Mikroskop. De artikelenreeks is gekoppeld aan een expositie in Rosenheim. Tweede "Schwerpunkt" is de Michelsberger cultuur. Homo Erectus zou zich al 1,75 miljoen jaar geleden in Georgië geves-

*... *

Viilgerlwecli'il Ml iicu uit de Anwenlwnse botk'm

AWN-reeks no. 2 is uit 'Vingerhoeden en naairingen uit de Amsterdamse bodem, productietechnieken vanaf de late middeleeuwen'. Catherine A. Langedijk en Herman F. Boon 112 pagina's, ill., ISBN 90 71312 06 2 Een onmisbaar boekwerk voor het determineren van vingerhoeden en naairingen en een interessant boek voor degenen die meer over de productiemethoden van deze voorwerpen willen lezen. Kortom, een boek dat in uw boekenkast thuis hoort. Een uitgebreide summary maakt het boek ook geschikt voor engelstaligen.

Prijs voor leden ƒ 21,-, voor niet-leden ƒ 32,- (excl. ƒ 5,- verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 2.

167


Die Stammesgebiete in Germanien nach Tacitus. Die Korte entspricht den geografischen Kenntnissen der Romer um 100 n.Chr. (Archaeologie in Deutschland)

SAR M ATA E

Hermunduri

\ T\,Aeti

S^GALLI Trevc ri

tigd hebben. Dwars door Noord-England loopt de Wal van Hadrianus. Een impressie. Verder de vaste rubrieken.

168

ArchĂŠologia, no. 367, mei 2000, 86 pp. De meest opvallende bijdrage is gewijd aan het Romeinse en vroegmiddeleeuwse verleden van Bordeaux: Dany Barraud. Recherches rĂŠcentes de Burdigala a Bordeaux (pp. 56-66). Verder een reeks bijdragen over de


archeologie van de 20e eeuw. Dossier: L"Archeologie du XXe siècle. L. Olivier. Pour une archeologie du passé recent. F. Boura. Autour de la tombe d'AlainFournier. Y. Defessés c.s. Premières recherches sur la Grande Guerre dans 1e Nord-Pas de-

Calais. M. Jasmin. Le Mur de 1'Atlantique comme objet archéologique. J.-P. Legendre. Le crash du bombardier Lancaster. Verder een tentoonstellings- en een opgraafoverzicht.

Carte de l'évolution topographique de Bordeaux. (Archeologia no.

169


Tentoonstellingen NEDERLAND

Antiek Toerisme, t/m zomer 2000. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Een reis langs het mooiste van het RMO: langs de Middellandse Zee, Egypte, Nabije Oosten en terug naar Romeins Nederland. Huis ter Kleef, een kasteel in Haarlem, t/m 10 september. Natuur- en Milieucentrum Ter Kleef, Kleverlaan 9, Haarlem, 023-5114726. - De tentoonstelling toont de bouwfasen van het Huis ter Kleef sind de 13e eeuw, het verval na 1573, een prachtige maquette en het onderzoek van de plaatselijke AWN-afdeling. Kruit, kogels en kanonnen, t/m 1 oktober 2000 Nationaal Scheepshistorisch Centrum/Bataviawerf, Lelystad, 0320-261409. - Scheepsbewapening van bronzen kanonnen van de Hollandse admiraliteit tot de musket van een Schotse huursoldaat uit 1787. Asterix en Europa, t/m 1 oktober 2000. RMO, Rapenburg 28, Leiden, 071-5163163. - Wat is er waar van Asterix? En hoe zag de Romeinse wereld er werkelijk uit?

h

Quattro Stagioni, t/m 22 oktober 2000. Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt i8k, 023-5313135. - Vorm, techniek, functie en decoratie van Haarlemse bodemvondsten. Cuijk een regionaal centrum in de Romeinse tijd, t/m 29 oktober 2000.

Museum Ceuclum, Castellum 1, Cuijk, 0485-322280/314652. 1 - Overzichtstentoonstelling met speciale aandacht voor de vicus en de Romeinse Maasbrug in Cuijk. !

~t 4.'r\ I I K U

H Handzame handel, t/m 29 oktober 2000.

vorm techniek functie decoratie var, HaarlernscTboclemvondsten

M u s e u m Kasteel W i j c h e n , Kasteellaan 9, W i j c h e n , O 2 4 - 6 4 2 4 7 4 4 .

Q T A <r> I f \ ik I I - Een overzicht van vondsten uit alle tijden die als handelswaar de O I M O S \J IN I i£isa-i*l s t r e e k zijn binnengekomen. Over.Bruggen, t/m 31 december 2000. Wiebengahal, Avenue Céramique 250, Maastricht, 043-3290190. - De eerste officiële expositie in de Wiebengahal, die de afgestoten archeologische collectie van het Bonnefantenmuseum moet herbergen. Over.Bruggen gaat over de wetenschappelijke en artistieke inspiratie die de Romeinse en middeleeuwse bruggen van Maastricht hebben opgeroepen. Ambachten onder het Statenplein, t/m 2000. Kamer van Koophandel, Groenmarkt 17, Dordrecht, 078-6337203. - Kleine expositie over het archeologisch onderzoek onder het Statenplein naar kleine huisjes van middeleeuwse ambachtslieden; o.a. de unieke 13e eeuwse lap leer met daarop afbeeldingen van de jacht en draakachtige karakters. Het Badhuis, t/m januari 2001. Thermenmuseum Heerlen, Coriovallumstraat 9, Heerlen, 045-5605100. - Tweeduizend jaar badcultuur in Oost en West worden - vaak letterlijk - tastbaar via verhalen, voorwerpen, geuren en films. Moderne kuurparken blijken een lange geschiedenis te hebben!

170


BUITENLAND Fundort Nordrhein-Westfalen - Millionen Jahre Geschichte,

t/m 27 augustus 2000. Römisch-Germanisches Museum, Keulen. - Archeologen en paleontologen tonen de resultaten van hun onderzoek over de jaren 1995-2000 in deze (aan Nederland grenzende) Duitse deelstaat. Archaologische Kostbarkeiten vom Niederrhein,

t/m 22 oktober 2000 Regionalmuseum Xanten, Kapitel 18, Xanten. - Een primeur: vondsten van het ruitercastellum Burginatium (Altkalkar), afkomstig uit de privé-collectie van plaatselijke pater Gerhard Alsters. Die Romer zwischen Alpen und Nordmeer,

t/m 5 november 2000. Lokschuppen Rosenheim, Rathausstrasse 24, Rosenheim. - De techniek, architectuur, organisatiegraad en schriftcultuur van de Romeinen hebben hun sporen nagelaten in heel Duitsland. Grote overzichtstentoonstelling.

Zuslrrs lits.fi'11 2 beken

AWN - reeks i Onder redactie van Nina Herweijer, Herman Lubberding en Jan de Vries Zusters tussen 2 beken, graven naar het klooster Ter Hunnepe 138 pp., ill., ISBN 90 71312 04 6 De bundel geeft een impressie van 25 jaar lang onderzoek door de afdeling Zuid Salland-Oost Veluwe naar de resten van het adellijk klooster Ter Hunnepe bij Deventer. Het klooster is in de 13e eeuw gesticht en verwoest in 1578. Naast het archeologisch onderzoek wordt ook ruime aandacht besteed aan het historisch onderzoek van het klooster en de bewoners.

Prijs voor leden ƒ 22,-, voor niet-leden ƒ 32,50 (excl. ƒ5,- verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 1.

171


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) G. Vlamings, Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 035-5387851. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: B. (Boudewijn) Goudswaard, Bodegraafsestraatweg 23, 2805 GK Gouda, tel. 0182-571656. Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Penningmeester: H. (Hans) Hardenberg, Kagertuinen 63, 2172 XK Sassenheim, tel. 0252-211445. Regio Noord-West: E. (Ed) Beugel, Kostverlorenstraat 62, 2042 Pf Zandvoort, tel. 023-5712184.

Regio Noord-Oost-Zuid: H. (Hans) Bruggeman, (coördinator). Adres: zie vorige kolom. Regio Noord-Oost-Noord: W. Walta (coördinator), De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432. Regio Zuid-West: E. (Eric) Weiters (coördinator), Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (N.B.), tel. 0168-472783. Regio Zuid-Oost: J. (Joost) van den Besselaar (coördinator), Zoetendaalstr. 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. A.A. (Nout) Cornelissen, Pater Gymardstraat 4, 5844 AK Stevensbeek, tel. 0485-383743. Regio Delta: D. (Dries) van Weenen (coördinator), Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A B C D E

basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) studentlidmaatschap jeugdlidmaatschap geassocieerd lidmaatschap huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

172

ƒ

80,00

ƒ ƒ ƒ ƒ ƒ

48,00 40,00 41,00 27,50 8,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris: Sj.S. Elzinga, Spoorlaan 33, 3739 KB Hollandsche Rading, tel. 035-5771446. Alg. penningmeester: H. van Herwij nen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 030-2203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: Mw. A.E. Oostdijk (Professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. Mw. C. Vandepoel (Kampen), R.f. Schimmelpennincklaan 12G, 2517 JN 's-Gravenhage, tel. 070-3466943. Mw. S. Leupen (Public Relations), Nieuwe Rijn 99, 2312 JM Leiden, tel. 071-5128521. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P. Stuurman, P. Vons, S. Pos. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Mw. A. Bonnema, veiligheid en verzekeringen Koolwitje 13, 7423 GJ Deventer, tel. 0570-656774. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: BJ. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek /Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103,1551 BG Westzaan, tel. 075-6873763. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): R.H. spoor, Pieter Heylaan 3, 2061 XT Bloemendaal, tel. 023-5270134. E-mail: r.h.spoor@getronics.com. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17, 1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134.

7. Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Elsbergstraat 16, 2272 AM Voorburg, tel. 070-3868921. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Mw. J.C. Vos-Kranendonk, Verwersdijk 77, 2611 NE Delft, tel. 015-2123443. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118-462142. 11. Lek- en Merwestreek: Mw. A.F. Osseweijer-van Bueren, Lindelaan 79, 3319 X] Dordrecht. 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. L. Wierenga, Berlagelaan 207, 1222 JT Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): A.P. de Boer, Frans Tromplaan 22, 3871 EN Hoevelaken, tel. 033-2534729. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: A. Haneveer, Achterweg 39, 4112 JD Beusichem, tel. 0345-502351. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485-343456, http://www.membersj.chello.ni/a.hendriksoj. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360. E-mail: awnafd17@worldonline.nl homepage: http://awnafd17.webpage.net 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: L.G. Heij, Ordermolenweg 11, 7312 SC Apeldoorn, tel. 055-3553688. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Traast-Bos, Opperswolle 32, 8325 PH Vollenhove, tel. 0527-246602. 21. Flevoland: W. Puyk, Postbus 2354, 8203 AJ Lelystad, tel. 0320-251242. 22. West-Brabant: Mw. A.-M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: H. v.d. Laarschot, Keizersgracht 2, 4611 GD Eindhoven, tel. 0493-341555. 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.



tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 49 • nr. 5 • oktober 2000

.

.

-

-

>

"

-

/

*

*

.

- J .


Colofon

Inhoud

Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement ƒ 70,-- per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden

jaargang 49 no. 5, oktober 2000

Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), favastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. E-mail: HJ.Nieuwenhuis@worldonline.nl • Marie-France van Oorsouw (redacteur literatuurrubrieken), Lamarckhof 10-1,1098 TK Amsterdam. • Gerrit Groeneweg, Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: gerritgr@concepts.nl • Jan Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 december, 1 februari, 1 april, 1 juni, 1 augustus en 1 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: ƒ 250,-, halve pagina: ƒ 500,-, hele pagina: ƒ 900,-, insteekfolder: ƒ 900,-.

Redactioneel

173

Georgette M.E.C, van Boekei Een Romeins masker van aardewerk uit Bodegraven

174

Eric van der Kuijl Friezen en Romeinen als bondgenoten, een bevolkingsgroep in dubio 179 Menno Dijkstra Te Lis en bij Dever. De vroegste middeleeuwse bewoningsresten van Lisse

185

Leo A. den Hollander Een Leidse pottenbakkerij 1616/1671 .. 194 Sjek Venhuis Het slibaardewerk van de Leidse pottenbakkerij

209

Archeologisch nieuws

216

Literatuurbespreking

219

Werk in uitvoering

227

Boven het maaiveld

232

In memoriam

233

Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen

Literatuursignalement

234

Druk: Ovimex Grafische Bedrijven, Deventer

Tentoonstellingen en evenementen .... 237

ISSN 0166-4301

Verenigingsagenda

238

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

240

© AWN 2000. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poorrugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: Vindplaatsen van tcrracottamaskers in Nederland (midden). Fragment van een masker (links). Masker uit Nijmegen, Museum Het Valkhof (onder). Zie artikel pag. 374 e.v.


Redactioneel Kastelen (en castella) De afdeling Rijnstreek acht het passend haar 27-jarig bestaan te vieren. Aldus sprak de penningmeester op de jaarvergadering, afgelopen mei. In 1998 besloot het bestuur namelijk, eerst te presteren en dan pas te vieren. Het jaar daarop bleek dat de AWNederland in 2001 zou jubileren. Zo kwamen we uit op het oktobernummer van 2000, en niet op het laatste of eerste nummer van een millennium. Maar de redactie is ons al zeer ter wille geweest met dit dubbeldikke nummer. Vijf afdelingsleden en drie specialisten, die we gevraagd hebben, vullen het.

van dit (gast)redactioneeltje loopt beter als je de volgorde omdraait: Kastelen en castella. Als Nederlands woord is kasteel bovendien het oudst, en onze afdeling heeft vanaf het begin veel in kastelen gegraven.

Ons werkgebied van strandwallen, veen en oeverwallen omvat tegenwoordig 24 gemeenten en is, in de woorden van een middeleeuwse oorkonde, circa horas Rheni. Dat lijkt Latijn en Grieks door elkaar: 'rondom de gebieden van de Rijn'. Het afdelingsblad handhaaft trots de spelfout in zijn Latijnse naam Renus.

Resteren twee artikelen over Romeinse zaken. Georgette van Boekei bespreekt een terracotta maskerfragment uit Bodegraven. Eric van der Kuijl heeft zijn scriptie omgewerkt: contacten over de Romeinse rijksgrens heen.

Onze werkruimte was ooit ondergronds, in een kelder van het universitaire Gorlaeuslaboratorium. Sinds 1988 hebben we aan de gemeente Leiden een monumentaal onderkomen te danken: een voormalig rioolgemaal, gebouwd in 1935 in de stijl van de Amsterdamse school. In de (ondergrondse) machinekamer is een russenvloer gelegd en zo is een grote opslagruimte ontstaan. Die liep al snel vol. Met onze vondsten wel te verstaan. Ons beleid is daarom: publiceren en afvoeren. De grote meerderheid van onze onderzoeken betreft de Romeinse tijd en alles wat daarna komt. Maar de titel

De haakjes in bovenstaande titel waren niet gepland. Het hoofdartikel, over een mogelijk Romeins fortje in Bodegraven, houdt u van ons tegoed. Het deel over de sporen was niet op tijd af, de delen over aardewerk (Suus Sprey) en dierenbotten (Roei Lauwerier, ROB) wel. Hun werk vindt u helaas niet in dit nummer.

Onze eigen kweek Menno Dijkstra groeit door als promo<vendus in Amsterdam, maar doet zijn (en onze) plaats Lisse eer aan met een bijdrage over de vroegmiddeleeuwse bewoning. Leo den Hollander zal vanaf nu bekend zijn als specialist van postmiddeleeuws aardewerk uit Leiden, als hij dat al niet was. Sjek Venhuis bespreekt slibversierd aardewerk uit dezelfde Leidse opgraving. Ik hoefde alleen te redigeren, samen met de auteurs. Stimuleren hoeft niet bij echte amateurs, zeker niet als het specialisten zijn. Ons (besloten) feest is op Lis. Op Dever. Lees maar. D. Steures, afdelingsvoorzitter

173


Een Romeins masker van aardewerk uit Bodegraven Georgette M.E.C, van Boekei

Afb. 1. Bodegraven, fragment van een masker, afdeling Rijnstreek, AWN. H. 6,7 cm. Foto E. Simon-van Boekei.

De afdeling Rijnstreek van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland ontving in 1995 een bijzondere scherf van aardewerk (afb. i).1 Het fragment is gevonden in een bouwput in de Oud Bodegraafse weg ('Albert Heijn'), ten zuiden van de opgraving die de afdeling Rijnstreek daar in 1996 heeft uitgevoerd. Het is de gedeeltelijk bewaarde linkerhelft van een levensgroot gezichtsmasker dat een mannelijke figuur voorstelt. Voor zover bekend is dit het eerste masker dat in Bodegraven is ontdekt. Het maakt deel uit van een groep terracottamaskers uit de Romeinse tijd waarvan in Nederland en in andere landen van Noordwest-Europa tientallen fragmenten zijn opgegraven. Enkele exemplaren zijn goed bewaard gebleven en dienen als voorbeeld voor de reconstructie van de scherven. Beschrijving Het masker is gemaakt van zuivere en

compacte klei. De kleuren zijn beige met een roze tint en beige-bruin, maar mogelijk was het masker oorspronkelijk lichter van tint. Door de inwerking van de bodem kan de kleur zijn beïnvloed. De hoogte is 6,7 cm en de breedte 7,4 cm. De wand loopt afin dikte vanaf het oor, van 1,5 cm tot 0,4 cm boven het oog. Het masker is gemaakt in een vorm (mal) van klei of gips. Vóór of na het bakken kon de modelleur allerlei details van het masker beschilderen, maar verf is niet bewaard gebleven. Er resteert nog een groot linkeroor, waarvan alleen de contouren zijn weergegeven. Het oor ligt plat tegen het hoofd. De bovenkant en de oorlel zijn vóór het bakken geperforeerd. Men kon koorden rijgen door de ronde gaten die elk aan de buitenzijde een diameter hebben van ruim één centimeter. Voor het overige is nog de ooghoek van het linkeroog te zien met een klein deel van het uiteinde van de wenkbrauw bij het oor. Ook is een deel van de gladde wang bewaard gebleven. Het maskertype Het beste voorbeeld voor de reconstructie van het fragment is een masker uit Nijmegen dat een grimmige uitdrukking heeft (afb. z).2 Het voorhoofd is gefronst en de ogen en zeer brede neus zijn groot. De lippen zijn in een soort grijns opgetrokken. Er is een opening tussen de grote onder- en boventanden. Het masker is hol en de iris, neusgaten en oren zijn doorboord zodat men het kon dragen. Dit type is tevens vertegenwoordigd door een groot fragment uit een inheemse nederzetting in Oss-Ussen en waarschijnlijk door twee scherven uit Zwammerdam en één uit Woerden.3

174


De verspreiding van maskers in Nederland (kaart) In Nederland zijn ongeveer 80 maskerfragmenten gevonden van vermoedelijk een zestigtal maskers.4 De belangrijkste vindplaatsen zijn Vechten en Nijmegen, gevolgd door VoorburgArentsburg en de militaire pottenbakkerijen van De Holdeurn bij Berg en Dal (Groesbeek). Op de kaart is te zien dat de maskervondsten zich concentreren in het meest geromaniseerde gebied, namelijk aan de Romeinse grens, de Limes. Bodegraven maakt hiervan dus ook deel uit. De vindplaatsen van sommige maskers zijn waarschijnlijk te verbinden met de militaire aanwezigheid.5 Productiecentra van maskers en datering De meeste maskers zijn gemaakt in de pottenbakkerijen van Keulen en Trier in de tweede eeuw.6 De Keulse exemplaren zijn gewoonlijk wit ('pijpaarde'), terwijl de maskers uit Trier roodbruin zijn.7 In Nijmegen en op De Holdeurn bij Berg en Dal vond kleinschaliger maskerproductie plaats. Het masker uit Bodegraven is hoogstwaarschijnlijk in Keulen vervaardigd.8 De vondstomstandigheden ervan leveren geen gegevens op voor de datering. Wel zijn er nederzettingsporen uit de eerste eeuw gevonden in de directe omgeving van de vindplaats. Uit vergelijking met andere exemplaren blijkt dat het masker gemaakt moet zijn op

een tijdstip in een periode vanaf ongeveer het laatste kwart van de eerste eeuw tot ca. 150.9 Het is echter niet uitgesloten dat het nog later in de tweede eeuw is vervaardigd. De onderwerpen van de maskers De maskers stellen zowel vrouwen als (groteske) mannelijke figuren voor, alsmede enkele saters. Ze zijn in hoofdzaak ontleend aan het theater. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de grote opening met brede ribbel om de mond van het masker uit Nijmegen (afb. 2). Deze was bedoeld om de woorden van een acteur luider te laten klinken. Bepaalde maskers zijn misschien te verbinden met de populaire Romeinse Fabulae Atellanae, kluchten die uit Griekse stukken zijn voortgekomen.10 Ze ontstonden in Zuid-Italië en zijn genoemd naar de plaats Atella in Campanië. De Fabulae Atellanae werden nog opgevoerd ten tijde van de keizers Trajanus en Hadrianus (98138), wat overeenkomt met de productieperiode van de maskers. Het is bekend dat acteurs bij de opvoering van de kluchten openbare aangelegenheden en zelfs de keizers bekritiseerden. De Fabulae zijn waarschijnlijk door het leger geïntroduceerd in de noordelijke provincies van het Romeinse rijk. Daar vormden ze een geliefd volksvermaak met een steeds grovere inhoud. Hoewel alleen de titels zijn overgeleverd, is er iets van de karakters bekend. Opvallend is met name Manducus, een gulzige figuur met enorme klappe-

Afb. 2 Nijmegen, Museum Het Valkhof, masker uit Nijmegen, GNBBIX2. H. 17,5 cm. Foto Rijksmuseum van Oudheden, Leiden, P. J. Bomhof.

175


rende tanden om het publiek angst mee aan te jagen. Dit doet denken aan de sterk benadrukte tanden en de afschrikwekkende uitdrukking van de maskers uit Bodegraven en Nijmegen (afb. 2). Dit type kan dus zijn geĂŻnspireerd door de Fabulae Atellanae. Gebruik van de maskers De grote maskers komen niet of nauwelijks in graven voor. Wel zijn ze gevonden bij theaters in Duitsland." De maskers uit het cultustheater in een heiligdom in Trier waren misschien wijgeschenken of ze dienden als versiering van het theater. Mogelijk werden ze zelfs gedragen tijdens rituele handelingen of processies.

Ajb. 2.Vindplaatsen van terracottamaskers in Nederland. 1 Valkenburg. 2 Leiden, Roomburg. 3 Zwammerdam (Alphen aan den Rijn). 4 Bodegraven. 5 Woerden. 6 De Meern (Vleuten-de Meern). 7 Utrecht. 8 Vechten (Bunnik). 9 Resteren. 10 Ewijk (Beuningenj. 11 Nijmegen. 12 Voorburg-Arentsburg. 13 Oss. 14 Berg en Dal, De Holdeurn (Groesbeek). 15 Cuijk. 16 Ouddorp, ij Goes. 18 Aardenburg. 29 Voerendaal. 20 Maastricht. Tekening Bureau Archeologie van de Gem. Nijmegen.

176

De herkomst van verschillende maskers uit de militaire zone in Nederland en Duitsland duidt wellicht op een verbinding met de lixae, rondreizende toneelgezelschappen die het leger volgden. Zij gaven voorstellingen voor de troepen, eventueel op tijdelijke podia.12 Het is echter ook mogelijk dat terracottamaskers in het algemeen niet bedoeld waren om te dragen.1' Dit kan blijken uit de proporties, afmetingen en het gewicht van maskers, alsmede de kwetsbaarheid van het materiaal. Een bijna volledig bewaard masker uit Worms bijvoorbeeld, weegt ruim een kilo (1,258 gram).'4 Bovendien zijn verschillende exemplaren gevonden bij huizen en badgebouwen (Trier, Kaiser-


thermae). Hieruit zou men kunnen afleiden dat dergelijke maskers ornamenten waren. Zo hingen maskers van een huis in Lyon waarschijnlijk tussen de zuilen van een gaanderij om een binnenhof.15 In Nederland zijn maskers opgegraven bij de villae van Voerendaal en Ewijk (Beuningen). Exemplaren van het Maasplein in Nijmegen kunnen eveneens tot de inventaris van huizen hebben behoord.16 Het is dus mogelijk dat maskers die zijn gevonden in de omgeving van huizen bedoeld waren als decoratieve elementen, bijvoorbeeld van de gevels.17 Een bijkomend aspect kan zijn dat men soms een kwaadafwerende werking toeschreef aan de vaak afschrikwekkende gelaatsuitdrukkingen. Samenvatting Het levensgrote gezichtsmasker uit Bodegraven stelde een mannelijke figuur voor met een grimmige gelaatsuitdrukking. Het is hoogstwaarschijnlijk van hetzelfde type als vier of vijf exemplaren uit Nijmegen, Oss-Ussen, Woerden en Zwammerdam. Het type komt voort uit de Grieks-Romeinse traditie van toneelmaskers en is misschien geĂŻnspireerd door de Fabulae Atellanae. Het masker is toe te schrijven aan het Keulse productiecentrum en zal gemaakt zijn omstreeks het laatste kwart van de eerste eeuw of in de tweede eeuw (eerste helft). Een toepassing zowel in militaire als burgerlijke context behoort tot de mogelijkheden, zoals blijkt uit vergelijking met andere vindplaatsen van maskers. Misschien diende het masker ter versiering van een huis of ander gebouw, hoewel niet met zekerheid is uit te sluiten dat het gedragen kon worden. Het decoratieve aspect van maskers tenslotte, wordt enigszins belicht door de dichter Martialis die een Germaans masker, persona Germana, beschouwde als een scherts van een pottenbakker. Dit blijkt uit een aldus getiteld epigram, geschreven omstreeks het jaar 84. l8 Het was bedoeld om een gastge-

schenk te begeleiden dat men gaf tijdens het Saturnalia-feest in december en luidt als volgt. Sum figuli lusus russi persona Batavi. / Quae tu derides, haec timet ora puer. "Ik ben een grapje van een pottenbakker, een masker van een roodharige Bataaf. Het gezicht waar jij om lacht, daar is een kind bang voor." Noten 1 De heer Chr. Zwaan is vinder en schenker van het fragment. Mevrouw S. Sprey, lid van de afdeling Rijnstreek, identificeerde het als een masker. 2 Van Boekei 1986, 308-9 (838-9), nr. 303; idem 1987a, 161-3, afb. 2. 3 Van Boekei 1986, 310-1 (840-1), nr. 304, 305A-B; 314 (844), nr. 308; idem 1987a (Oss). 4 Zie voor een overzicht van Nederlandse en andere maskers: Van Boekei 1986, 273-326 (803-56); idem 1987a; idem 1987b; idem 1993,113-7; idem 1996, 2428. Verschillende fragmenten, onder andere uit Goes en Nijmegen, zijn nog ongepubliceerd. Zie voor maskers ook: Bieber 1961; Dijkman 1993 (Maastricht); Rose 1999a; Rose 1999b; Van HoornGroneman 1960. 5 Van Boekei 1986, 286 (816); idem 1993, 115; Vleuten-De Meern, De Holdeurn, Resteren, Leiden-Roomburg (Matilo), Utrecht en Valkenburg; met verwijzing naar dergelijke vindplaatsen in Duitsland. 6 Zie Rose 1999a voor maskers uit Keulen. 7 De auteur van dit artikel bereidt de publicatie voor van de maskers uit Trier in het Rheinisches Landesmuseum Trier (RLM). 8 Ook volgens de archeologe H. Rose is de herkomst van het masker naar alle waarschijnlijkheid Keulen. 9 Nijmegen, afb. 2: eerste-tweede eeuw, misschien uit een groot gebouw (een tempel?) bij Fort Krayenhoff (op de Winseling), vgl. Van Enckevort/Thijssen 1996, 63; 65; 69; 149. Dateringen van maskers van andere typen uit Nijmegen: Maasplein, waarschijnlijk uit de Flavische periode (69-96), vgl. Van Enckevort/Thijssen 1996, 69-71; grafveld of castra: eerste eeuw, zie Van Boekei 1986, 325 (855), nr. 323; Nijmegen-Oosterhout: Flavische periode of zeer vroege tweede eeuw. - Oss: uit een waterput met materiaal uit de eerste en tweede eeuw. Woerden: datering vanaf de laatste decennia van de eerste eeuw. - Keulen, masker van een ander type: ontdekt bij

177


een pottenbakkersoven, vermoedelijk uit het tweede kwart van de tweede eeuw. Vgl. ook Van Boekei 1987a, 164. 10 Bieber 1961,145-6; 148; 247-8. Van Boekei 1986, 282-3 (^I2"3)> m e t verwijzing naar andere literatuur. 11 Gose 1970,107-8, afb. 230-1 (bewerkt door W. Binsfeld). Van Boekei 1987a, 164-5. 12 Vgl. Von Petrikovits 1980. Overigens kan een andere verbinding met het leger blijken uit de mogelijkheid dat sommige maskers zijn geïnspireerd door metalen ruiterhelmen met gezichtsmaskers, vgl. Van Boekei 1986, 283 (813). 13 Seiterle 1988, voor de opvatting dat (Griekse) toneelmaskers van leer waren gemaakt. In dat geval zouden terracottamaskers een beeld kunnen geven van leren theatermaskers die nu zijn vergaan. 14 Van Boekei 1986, 274 (804); 281 (811), afb. 139; idem 1993,115, afb. 24. 15 Desbat 1977. Rose 1999b, 387, fig. 1, met nadruk op het decoratieve gebruik van maskers. Van Boekei 1986, 285 (815). 16 Andere voorbeelden (Duitsland): een masker gevonden bij een huis in Mandern (RLM Trier, EV 94,126 FNr. 793/855, opgraving Dr. S. Faust), bij een villa in Keulen-Braunshof en enkele exemplaren in de woonwijken van het Romeinse Trier. 17 Wel is in dat geval de functie van de vele gaten in de maskerranden niet duidelijk, tenzij elk masker met meerdere koorden werd opgehangen. 18 Martialis XIV, 176. Vgl. Binsfeld 1966, 49-

Netherlands. Catalogue III and Conclusions, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 36,25-404(555-934). De drie voorgaande artikelen zijn gebundeld in: Roman Terracotta Figurines and Masks from the Netherlands, diss. Groningen 1987. Boekei, G.M.E.C. van, 1987a: Een Romeins maskerfragment van aardewerk uit OssUssen, in: Getekend zand. Tien jaar archeologisch onderzoek in Oss-Ussen (onder redactie van W.A.B, van der Sanden, P.W. van den Broeke), Waalre, 161-8. Boekei, G.M.E.C. van, 1987b: Een masker van de Holdeurn, in: Jaarverslag 19&7, Jaargang 20, AWN afdeling Nijmegen e.o., 42-43. Boekei, G.M.E.C. van, 1993: Terracotta Figurines and Masks, in: The Valkenburg Excavations 1985-1988, Nederlandse Oudheden, 15, edited by R.M. van Dierendonck, D.P. Hallewas, and K.E. Waugh, Amersfoort, 82-120. Boekei, G.M.E.C. van, 1996: Romeinse terracotta 's, Nijmegen, Vereniging van Vrienden van het Museum Kam, Nijmegen (Museumstukken 6).

Desbat, A., 1977: Masques gallo-romains en terre cuite trouvés a Lyon, Figlina 2, 19-32. Dijkman, W., 1993: Munt <? Muze, Een klinkend archeologisch spel in zes bedrijven, Maastricht. Enckevort, H., van/J. Thijssen 1996: Graven met beleid. Gemeentelijk archeologisch onderzoek in Nijmegen 1989-1995, Abcoude/Nijmegen. Gose, E., 1970: Der gallo-römische Tempelbezirk im Altbachtal zu Trier, Trierer Grabungen und Forschungen 7, Mainz 1972. Literatuur Hoorn-Groneman, J.J.C, van, 1960: Bieber, M., 1961: The History of the Greek Römische Maskenfragmente, Bulletin anand Roman Theater, reprint of the 2nd tieke beschaving, 35, 75-9. ed., Princeton/London. Petrikovits, H. von, 1980: Lixae, in: Roman Binsfeld, W., 1966: Schauspiele im römiFrontier Studies 12 (W.S. Hanson en schen Trier, Landeskundliche VierteljahrsL.J.F. Keppie eds.), Oxford (British Archaeoblatter 12, Juni, Heft 2, 47-50. logical Reports Int. Ser., 71), 1027-1035. Boekei, G.M.E.C. van, 1983: Roman Rose, H., 1999a: Römische TerrakottaTerracotta Figurines and Masks from the masken in Köln, Kölner Jahrbuchfür VorNetherlands. Introduction and Catalogue I (Apollo-Fortuna), Berichten van de Rijksund Frühgeschichte 32 (in druk). dienst voor het Oudheidkundig BodemRose, H.M.A. 1999b: Masques en terre cuionderzoek 33,197-359. te trouvés en Germanie Inférieure et Boekei, G.M.E.C. van, 1985: Roman TerraSupérieure et plus spécialement a cotta Figurines and Masks from the Cologne, Société Frangaise d'Etude de la Netherlands. Catalogue II (Isis-Venus), Céramique Antique en Gaule, Actes du Berichten van de Rijksdienst voor het Oudcongres de Fribourg, 387-390. heidkundig Bodemonderzoek 35, 15-230 Seiterle, G., 1988: Maske, Ziegebock und Satyr. Ursprung und Wesen der griechis(349-553)chen Maske, Antike Welt, 19, 2-14. Boekei, G.M.E.C. van, 1986: Roman Terracotta Figurines and Masks from the

178


Friezen en Romeinen als bondgenoten, een bevolkingsgroep in dubio Eric van der Kuijl

Inleiding Dit artikel1 heeft als thema het bestuderen van cultuurverschillen in het grensgebied van het Romeinse Rijk op basis van het aardewerkspectrum uit opgravingen.2 Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van de limesregio tussen Leiden en Alphen aan den Rijn, waar van een zevental inheems-Romeinse nederzettingen (zie afbeelding i), zowel ten noorden als ten zuiden van de Rijn, het aardewerkspectrum is bekeken. Ten noorden van de Rijn zijn dit de vindplaatsen Leiden-Cruquiuslaan, Leiderdorp-Achthovenerpolder en Koudekerk-Hondsdijkse polder.

Ten zuiden van de Rijn betreft het de vindplaatsen Hazerswoude-Maanstraat en Hazerswoude-Zonneveld en in Alphen aan den Rijn; kwekerij Lemkes en aardewerk dat bij de aanleg van de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) en Rijksweg n is gevonden. Het betreft materiaal dat door onze afdeling is opgegraven in de periode van 1978 tot circa 1993. De selectie van de vindplaatsen is tot stand gekomen op basis van de beschikbare hoeveelheid kwalitatief en representatief materiaal voor een steekproef. Het aardewerkspectrum

Ajb. 1. De vindplaatsen in het onderzoeksgebied zijn omcirkeld weergegeven. De kaders geven het bereik vanuit de nederzettingen weer. De straal komt overeen met 1 uur gaans, wat gelijk staat aan ongeveer 5 km.

179


van de genoemde vindplaatsen is onderling vergeleken met dat ten noorden en ten zuiden van de rivier. Om een idee te krijgen of het aardewerk binnen de vindplaatsen te koppelen is aan een bepaalde bevolkingsgroep (of meerdere groepen), is gekeken naar twee reeds onderzochte gebieden, één ten noorden en één ten zuiden van het onderzoeksgebied. Dit zijn de complexen van de Assendelverpolders in Noord-Holland en Rijswijk "de Bult" in Zuid-Holland. Beide zijn uitvoerig onderzocht en gepubliceerd. De complexen worden gekenmerkt door Noord-Nederlandse invloeden in het aardewerkspectrum. Onderzoeksvraagstellingen De bedoeling van het onderzoek was om inzicht te krijgen in de onderlinge verhoudingen in het grensgebied. Voor het onderzoek waren de volgende hypothesen van belang: a) Zijn er bewijzen voor continuïteit van bewoning in het limesgebied van de Oude Rijn vanaf de Late Ijzertijd tot aan de val van het Romeinse (West) Rijk ? b) Wat was de relatie van de inheemse bevolking met de Romeinse en (Gallo) Romeinse nieuwkomers ? c) In hoeverre was de Limes een barrière voor het uitwisselen van contacten tussen de bevolking ten noorden en ten zuiden van de Oude Rijn? d) Is deze barrière aantoonbaar op basis van verschillen in het aardewerkspectrum in de nederzettingen aan beide zijden van de Oude Rijn? In dit artikel zal worden getracht antwoord te geven op deze vragen, aan de hand van de analyse van het vondstmateriaal in combinatie met historische gegevens. De formele betekenis van de limes Door divers onderzoek in het stroomgebied van de Oude Rijn zijn we redelijk goed geïnformeerd over de grenssituatie in de Romeinse Tijd in ons 180

land. Zo weten we hierdoor dat de zone direct ten noorden van de Rijn, die volgens Tacitusi voor militaire doeleinden vrijgehouden moest worden van bewoning, wel degelijk bewoond werd in de Romeinse Tijd. Er is geen bewijs voor bewoning in dit gebied in de tweede helft van de eerste eeuw n.C, juist de periode waarin Tacitus (55-117 n.C.) leefde en werkte. Vindplaatsen direct ten noorden van de limes, zoals Leiden-Cruquiuslaan, Leiderdorp-Achthovenerpolder en Koudekerk-Hondsdijkse polder, vormen echter het bewijs dat er wel degelijk in het gebied gewoond werd, ondanks de militaire aanwezigheid voor een periode van pakweg 250 jaar (ca. 25-270 n.C). Op grond van dit gegeven mogen we stellen dat deze militaire zone erg smal geweest is. We weten overigens niet exact hoever de zojuist genoemde vindplaatsen in de Romeinse tijd van de hoofdstroom van de Rijn hebben gelegen. Tevens kunnen we concluderen dat de aanwezige bewoning in de zone gedoogd werd. We zouden mogen verwachten dat de bewoners geen direct gevaar vormden voor het bestuur en de inwoners van het Romeinse Rijk, of dat zij een speciale relatie onderhielden met de Romeinse (overwegend militaire) bevolking in het grensgebied. Hiervoor is het noodzakelijk om te kijken naar de bronnen van bestaan in het grensgebied. Bewoners van het grensgebied De voornaamste bron van bestaan van de grensbewoners is af te lezen uit de vorm van de behuizing. Het woon-stalhuis was een veel voorkomend huistype in het rivierengebied en langs de kust in de Romeinse tijd. Huisplattegronden ontbreken echter bij vrijwel alle door onze afdeling onderzochte vondstcornplexen, zodat we gedwongen zijn ons te beperken tot het vondstmateriaal. Gezien het hoge percentage runderbotten (49,5% van het totaal aantal botresten) dat bijvoorbeeld op de vindplaats Achthovenerpolder4 aan


het licht kwam, mogen we veronderstellen dat het houden van runderen ten behoeve van de vleesproductie van groot belang geweest zal zijn. Tacitus verhaalt over het weiden van vee in de grenszone. Het gaat in dit geval om vee dat specifiek voor de vleesconsumptie gehouden werd voor de militairen in het gebied.5 Wat specifiek aan het zoĂślogisch onderzoek van het materiaal uit de Achthovenerpolder opviel, was dat de schofthoogte van de runderen aansloot bij de door de Romeinen geĂŻmporteerde dieren. Deze runderen hadden een grotere schofthoogte dan de indertijd bekende inheemse runderrassen. We mogen er waarschijnlijk vanuit gaan dat de inheemse bevolking die bekend was met de veehouderij, de zorg voor de Romeinse veestapel op zich nam. Wanneer we uitgaan van een situatie waarin de inheemse bevolking belast was met de zorg voor de 'Romeinse' veestapel, rijst al gauw de vraag hoe en in welke vorm de mensen beloond kunnen zijn voor hun arbeid. Romeinse importen ontbreken nagenoeg, evenals concrete aanwijzingen voor het bestaan van een geldeconomie. Wellicht mogen we veronderstellen dat het landbezit in deze gedoogzone de belangrijkste vergoeding geweest is voor de geleverde arbeid. Het is anderzijds mogelijk dat de plaatselijke bevolking om politieke of strategische redenen als buffer heeft gediend tussen de inwoners van het Romeinse Rijk en de noordelijke stammen.

vanaf de tweede eeuw n.C. Een voor de verschillen kenmerkend aardewerktype is de zogenaamde fijne waar. Dit zijn vooral bekers en kookpotten van zwartgekleurd dunwandig aardewerk, dat mooi gepolijst is. In de noordelijke vindplaatsen komt dit materiaal (gemiddeld 2,7%) vanaf de tweede eeuw6 relatief meer voor dan in de zuidelijke vindplaatsen (gemiddeld 1,5%). Een uitzondering hierop vormt het materiaal uit de opgraving van Lemkes 2, waar 6,3% van het totaal aan aardewerk uit fijne waar bestaat. Specifieke randvormen van het aardewerk Maatgevend voor onderzoek van inheems aardewerk zijn de randvormen en de afwerking van de randen. Een aanzienlijk deel van de randen die bij het onderzoek werden bestudeerd is gefacetteerd (afbeelding 2). Vooral de driehoekige randprofielen met binnenfacet komen veelvuldig voor. In diagram 1 zijn de verhoudingen van de voornaamste randvormen weergegeven tussen de noordelijke en zuidelijke vindplaatsen. De facertering van de randen is een kenmerk dat typerend is voor het aardewerk in de Noordelijke provincies (Noord-Holland, Friesland en Groningen). In Drenthe ontbreken dergelijke randprofielen. Ten zuiden van de Rijn komt aardewerk met deze randvorm een stuk minder voor (ongeveer 50% van de noordelijke component).

Aft). 2. LeidenCruquiuslaan, aardewerkfragment met een driehoekig randprofiel en binnenfacet (pijl). Datering: eind 2e/begin 3e eeuw.

Over de herkomst en de handelscontacten van de bewoners van de zone ten noorden van de Rijn kunnen we meer vertellen. Het aardewerkspectrum van de noordelijke vindplaatsen in het onderzoeksgebied komt in al zijn verscheidenheid goed overeen met het aardewerkspectrum van Rijswijk en Assendelft, al verschilt het aanzienlijk van het spectrum in de nederzettingen binnen het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied. Deze verschillen treden opvallend genoeg pas op

181


Randvormen :«. | gefeccttteri Noord (N=59i)

Zuid (N=617)

B B ovcf%

Zuid (N=6i7)

\ (12%) \

^

.-

4 IK)

i

i

^ (52%)

Diagram ï. Verdeling van de randvormen over de noordelijke en de zuidelijke sites.

Randdecoratie I verstad I onverütad (22%)

(3%)

(78%)

(97%)

Noord (N=591)

Zuid (N=«17)

Diagram 2. Percentages randen met versiering.

Randvorm 10 uit het onderzoek bestaat uit een eenvoudige licht uitgebogen ronde rand, een type dat relatief veel voorkomt in zowel de Late Ijzertijd als de Romeinse Tijd. Dit type lijkt zowel in de noordelijke als de zuidelijke vindplaatsen in zwang te zijn geweest. Versieringen op de randen komen vaker en in groten getale voor bij de vindplaatsen op de noordelijke Rijnoever (diagram 2) en passen het beste in de Noord-Hollandse en Friese aardewerktraditie (die voortborduren op Harpstedt-vormen uit de Ijzertijd). Het voor het Friese gebied zo typerende streepbandornament (het kerngebied

182

valt in het kustgebied tussen Rijn en Eems7) ontbreekt nagenoeg in dit onderzoek. Streepbandversiering komt volgens Bloemers op in de tweede eeuw v.C. en verdwijnt geleidelijk aan het eind van de eerste eeuw/begin tweede eeuw n.C.8 We mogen hieruit waarschijnlijk concluderen, dat de meeste nederzettingen ten noorden van de Rijn in het Limesgebied (m.u.v. Leiderdorp-Achthovenerpolder) na deze periode ontstaan zijn. Als voorlopige eindconclusie over invloeden en handelscontacten kunnen we stellen dat het aardewerkspectrum van de noordelijke vindplaatsen grote overeenkomsten vertoont met zowel Assendelft als Rijswijk. Al deze vindplaatsen tonen grote verwantschap met het aardewerk uit de drie meest noordelijke provincies, met name met het Friese gebied. Voor Assendelft is dat gezien de ligging niet zo vreemd; voor Rijswijk echter des te meer. Op grond van de gelijkenis mag men wellicht veronderstellen dat zowel Rijswijk, het onderzochte gebied tussen Leiden en Alphen aan den Rijn als Assendelft in de Romeinse tijd tot eenzelfde 'aardewerkprovincie' behoren. Daarmee lijkt dit onderzoek de hypothese van de "Friese connectie" van Rijswijk te bevestigen. Hier is echter één maar aan verbonden en dat betreft de periodisering. Periodisering van het aardewerk Eerste-eeuws importmateriaal ten zuiden van de Rijn blijkt in de onderzochte vondstcomplexen relatief schaars te zijn, maar komt wel voor. We zien dat vanaf de tweede tot en met de derde eeuw een belangrijk deel (gemiddeld ca. 50%) van het aardewerk in de inheemse vindplaatsen op de zuidelijke Rijnoever bestaat uit Romeins importaardewerk (afb. 3). De datering van de vindplaatsen is gebaseerd op dit importaardewerk. De typologie van het inheems-Romeinse aardewerk en de datering worden vooralsnog meestal opgehangen aan het Romeinse importmateriaal. Romeins importaardewerk


uit de eerste eeuw n.C. ontbreekt bij de noordelijke vindplaatsen in dit onderzoek (met als mogelijke uitzondering een Romeins honingpotje dat tijdens het R.O.B, onderzoek van 1978 gevonden werd in Koudekerk). Het lage percentage inheems aardewerk in de zuidelijke vindplaatsen, waaronder bijvoorbeeld de Fijne Waar, zal mijns inziens verband houden met de Romeinse aanwezigheid. Het leger en handelaren hebben waarschijnlijk in de toevoer van op de draaischijf vervaardigd aardewerk voorzien. Het Romeinse importaardewerk was kwalitatief beter, kende een grote vormenrijkdom en omvatte veel luxe aardewerk. De behoefte van de inheemse bevolking om zelf nog aardewerk te produceren zal hierdoor sterk afgenomen zijn. Het importaardewerk in de zuidelijke vindplaatsen bestaat uit het volledige scala aan vormen en soorten dat in die tijd voorhanden was, van tafelwaar in terra sigillata tot ruwwandige kookpotten. De zuidelijke vindplaatsen, die allemaal vlakbij of zelfs aan de Romeinse weg gelegen hebben, lijken gezien de grote hoeveelheid importen, vanaf de tweede eeuw definitief opgenomen te worden in de Romeinse samenleving. Het aardewerkspectrum geeft ons vanaf dat moment ook het idee, dat we eerder met een geromaniseerde civiele bevolking te maken hebben dan met een zuivere inheemse bevolking. Vanaf de tweede eeuw n.C. lijken de bewoners ten zuiden van de Rijn deels afgesneden te zijn van hun noordelijke broeders. Men zou vanaf dat moment van een barrière kunnen spreken, in die zin dat de scheiding tussen noord en zuid, respectievelijk binnen of buiten het Rijk, daadwerkelijk verwezenlijkt wordt. Het is echter niet zo, dat de gebieden ten noorden en ten zuiden van de Rijn vanaf de tweede eeuw totaal afgeschermd zijn van elkaar, getuige de (geringe) aanwezigheid van 'Fries' getint aardewerk in de zuidelij-

ke vindplaatsen. Er zal dus op enige wijze contact geweest moeten zijn. Een dergelijke stelling werd al eerder geponeerd door Bloemers?, die dit baseerde op het onderzoek in Rijswijk 'de Bult'. Drieschepige woon-stalhuizen en de aanwezigheid van 'Fries' aardewerk in deze nederzetting vormden het bewijs voor het feit dat met de vorming van de Rijngrens niet alle contacten met het Vrije GermaniĂŤ verbroken werden. Tot slot Als eindconclusie mag gesteld worden dat op basis van de overeenkomsten in het aardewerkspectrum, de bevolking direct ten noorden en ten zuiden van de Rijn een grote mate van verwantschap had met elkaar. Deze verwantschap wijst bovendien duidelijk op invloeden of wellicht zelfs een directe herkomst uit het Friese gebied. Om de bewoners onmiddellijk als Friezen te bestempelen op basis van gemeenschappelijke aardewerkkenmerken, gaat wel erg ver. Kennelijk moet hier sprake zijn geweest van een bevolkingsgroep, die door haar bijzondere positie zowel allianties aan kon kno-

Afb. 3. Gladwandige kruik van het type Stuart 110a uit de opgraving bij Kwekerij Lemkes. De grafitto onder de hals is door Prof. Bogaers getranscribeerd als SVPIIRIS MIILI= (eigendom) van Melus, van de centuria (onder commando) van Super.

183


the northern frontier, in : Brandt R.W./Slofstra J. (eds.) Roman and Native in the Low Countries: Spheres of Interaction, Oxford (BAR Int. Ser., 184), pp. 129-145. Brandt R.W., Groenman-van Waateringe W., Van der Leeuw S.E. (eds), 1987: Assendelver Polder Papers 1 (A'damCingula 10). Grant M., 1984: Tacitus - The Annals of Imperial Rome. (Dorset Press) Noten Heeringen R.M. van en Trierum, M.C. van, 1 Het artikel is gebaseerd op een doctoraal1981: The Iron Age in the Western scriptie uit 1994 in het kader van het Netherlands I: Introduction and Method hoofdvak Provinciaal Romeinse of Pottery Description. BROB 31 -1981, Archeologie aan de Universiteit van PP- 347-354Amsterdam, getiteld "Aan de rand van Heeringen, R.M. van, 1987: The Iron Age in het Romeinse Rijk". the Western Netherlands II: Site Catalogue 2 Mijn dank gaat uit naar mijn begeleiand Pottery description. BROB 37 -1987, ders: dr. M. Meffert en Prof. dr. J.H.F. pp. 39-121. Bloemers Heeringen, R.M. van, 1989: The Iron Age in 3 Tacitus Annales XIII, 54. the Western Netherlands III en IV: Site 4 Van Mensch 1975. Catalogue and Pottery description + V, 5 Tacitus Annales XIII, 55. Synthesis. BROB 39 -1989, pp. 1-255. 6 Alleen materiaal uit de AchthovenerLeeuw, S.E. van der, e.a., 1987: Ceramic polder is eerder te dateren, globaal tusProduction, in: Assendelver Polder Papers sen 200 v.C. en circa 50 n.C. I (Amsterdam - Cingula 10), pp. 225-264 7 Bloemers 1983. Mensch, P.J.A. van, 1975: Dierresten uit de 8 Taayke 1990, p. 193. Polder Achthoven (Gem. Leiderdorp), 9 Bloemers 1978, p 71. Westerheem 24, p. 111-116. Sarfatij H., 1979: Koudekerk a.d. Rijn; in Holland 11, J979, pp. 313-339. Literatuur Suurmond-van Leeuwen H., 1980: Verslag Aldred J. e.a., 1992: Romeinse bewoningsover het jaar 3979; 2 - Cruquiuslaan, pp. 9sporen langs de Oude Rijn ten westen van 12. in: Bodemonderzoek in Leiden, jaarAlphen (Lemkes), Westerheem 4 -1992, verslag 1979. pp. 158-167. Taayke E., 1990: Die einheimische Keramik Bloemers J.H.F., 1978: Rijswijk (Z-H), "De der nรถrdlichen Niederlande 600 v.C. bis300 Bult" Eine Siedlung der Cananefaten, n.C: Vorbericht und Teil I: Westergo (FriesNederlandse Oudheden 8 (Amersfoort - 3 land), B.R.O.B. 40 -1990, pp. 101-222 dln.) Bloemers J.H.F., 1980: Engels drop: een po- Willems W.J.H., 1988: The Dutch River ging tot ontleding van het romanisatieproces Area: Imperial Policy and Rural Developments in a Late Roman Frontier Zone, in: in Nederland, Westerheem 29,1980, blz. Jones R.F.J. et al., First Millennium 152-173. Papers: Western Europe in the First Bloemers J.H.F., 1983 : Acculturation in the Millennium AD, Oxford 1988 (BAR Int. Rhine/Meuse Basin in the Roman Period: a Ser.) pp. 241-256. Prelimenary Survey, in: Brandt R.W./ Slofstra J. (eds.) Roman and Native in the Low Countries: Spheres of Interaction, Oxford (BAR Int.Ser., 184), pp. 159-209. Bogaers J.E., 1967: Enige opmerkingen over het Nederlandse gedeelte van de Limes van Gennania Inferior (Cermania Secunda), in: B.R.O.B. 17 (1967), pp. 99-114. Brandt R.W., 1983: A briefencounter along

pen met de noordelijke stammen als met de Romeinse overheerser aan de zuidkant van de Rijn. Er blijven echter nog veel vragen open, die mogelijk met de bestudering van nieuwe onderzoekslocaties en nieuw materiaal een beter licht kunnen werpen op het leven van deze grensbewoners.

184


Te Lis en bij Dever. De vroegste middeleeuwse bewoningsresten van Lisse Menno Dijkstra

Inleiding Lisse en omgeving vallen niet bepaald op door een redelijke hoeveelheid archeologie. De belangrijkste oorzaak hiervan ligt in de grootschalige afzandingen in het recente verleden ten behoeve van de bollenteelt, waarbij veel archeologische resten verloren moeten zijn gegaan. De verspreidingskaart van archeologisch materiaal beperkt zich dan ook voornamelijk tot meldingen van losse vondsten. In dit artikel zullen drie vindplaatsen worden besproken die de tot nu toe oudst bekende middeleeuwse bewoningsresten bevatten. Vindplaats i betreft een klein noodonderzoek in het huidige dorpscentrum. De vondsten van vindplaats 2 zijn afkomstig van het voorterrein bij kasteel Dever.1 De derde vindplaats zal hier slechts kort worden aangestipt en betreft een mogelijke middeleeuwse stenen 'agtkanten toorn' (zie afb. 1). Vindplaats 1: 't Vierkant Eind 1988 vonden aan 't Vierkant te Lisse de voorbereidingen plaats voor de nieuwbouw van een Digros supermarkt. Die zou gebouwd worden ter plaatse van het reeds in 1971 afgebroken vermaarde hotel-restaurant De Witte Zwaan. Daarnaast werden nu ook de woning en diverse bedrijfsgebouwen van de firma Vreeburg gesloopt. De centrale ligging van het terrein in de oude dorpskern maakte de aanwezigheid van archeologische gegevens waarschijnlijk (afb. 2). Deze dorpskern ligt aan de oostzijde van een voormalige strandwal langs een belangrijke noord-zuid verbinding, de Heereweg. Dankzij medewerking van de aannemer en sloper kon op zaterdag 15 oktober een noodonderzoek plaatsvinden door de AWN afdeling Rijnstreek (afb. 2, opgravingslocaties/-

putten 4-6). Kort daarvoor waren reeds drie kleine proefputjes gegraven op plaatsen, waar dat al voor de sloop mogelijk was (opgravingslocaties 1-3). Na het eendaags noodonderzoek zijn in de bouwput nog enkele vondstconcentraties verzameld en is een deel van het noordelijk profiel van deze bouwput getekend, waarbij eveneens vondsten werden gedaan (locaties 7-15). In dit artikel wordt alleen ingegaan op het vroegste middeleeuwse vondstmateriaal uit met name werkput 5. Het materiaal uit de periode na 1500 blijft hier onbesproken.2 Afb. 1. De ligging van de vindplaatsen.

I [

I strandwal \ dorpskerk | veen o vondstlocatie ringsloot Poelpolder 185


De middeleeuwse bewonings-

omtrek bouwput supermarkt

A woning en bedrijfsgebouw (Heereweg 248) B bollenschuur uit 1908 C houten schuur D stenen schuur 'anno 1814' E De Witte Zwaan F bioscoop Luxor en 2 woningen 1 t/m 16: opgravingslocaties

Ajb. 2. De ligging van de vondstlocaties aan 't Vierkant in het centrum van Lisse.

Ajb. j . De middeleeuwse grondsporen in de putten 4 en 5.

186

resten (ajb. 3) De vondsten uit de middeleeuwen werden gedaan ter plaatse van het gesloopte woonhuis van de fam. Vreeburg (Heereweg 248). Voordat het zover kwam, werd aan de straatzijde echter eerst een met zand dichtgegooide kelder ontdekt (put 6). Deze kelder moet in onbruik zijn geraakt in 1923, toen het oude woonhuis werd afgebroken en, gebruikmakend van de oude funderingen, op dezelfde plek een nieuwe woning verrees. De kelder dateert minstens uit de eerste helft van de zeventiende eeuw, mogelijk zelfs uit het einde van de zestiende eeuw. Aan de opgraving leek voor deze dag een einde te komen tot onverwachts in het vrijgelegde gedeelte zuidelijk van de kelder middeleeuws scherfmateriaal werd gevonden. Na het aanleggen van een vlak op ca. 50 cm onder het maaiveld bleken in het duinzand van de strandwal zelfs enige sporen aanwezig. Deze bestonden onder meer uit een gedeelte van een greppel, een afvalkuil en enkele paalsporen. Van de nog 40 cm diepe afvalkuil kon ongeveer een kwart worden vrij gelegd. Gedeeltelijk over deze afvalkuil bevond zich een aantal paalkuiltjes. Hun resterende diepte vanaf het vlak varieerde van 5 tot 35 cm. Waarvan deze paaltjes een onderdeel hebben uitgemaakt kan door de beperktheid van de waarneming niet met zekerheid gezegd worden. Waarschijnlijk maakten ze deel uit van een houten vlechtwerk, dat diende als ĂŞrfomheining of als wand voor een gebouw. Van de greppeldiepte resteerde nog maar 9 cm. De ligging van de greppel parallel aan de straat geeft wellicht aan, dat ze diende voor afwatering en/of erfafscheiding. Het grootste deel van het vondstmateriaal bestond uit 383 aardewerkscherven. De scherven zijn naar verhouding erg gefragmenteerd en zullen dan ook geruime tijd aan het oppervlak hebben gelegen en belopen zijn. De meeste werden tijdens de aanleg van het vlak gevonden, een kleiner deel is afkom-


stig uit de afvalkuil en de greppel. Ongeveer een derde van het materiaal bestond uit lokaal, handgemaakt kogelpot-aardewerk. De rest was geïmporteerd uit diverse produktiecentra uit het Duitse Rijnland en het Belgische Midden-Maasgebied. Een klein aantal scherven uit de losse bovengrond dateert uit jongere perioden of was niet te determineren. Een totaaloverzicht van het aardewerk is gegeven in afb. 4. Het overige vondstmateriaal bestond uit één spinsteentje, 39 botfragmenten, tien fragmenten verbrand huttenleem, één stukje natuursteen, tien fragmenten ijzer, 32 brokken hoogversinterde leem en één stukje ijzerslak. In de noordwesthoek van opgravingsput 5 was een deel van het zand rood verbrand en bevond zich relatief veel houtskool. Hier zijn ook de meeste brokken versinterde leem gevonden. Wellicht mogen we ervan uitgaan dat op deze plaats of in de directe omgeving een oven in gebruik is geweest, die overigens niet gelijktijdig met de aangetroffen bewoningsresten hoeft te hebben bestaan. Het kleine fragment ijzerslak geeft vooralsnog onvoldoende aanleiding om de ovenstructuur als een ijzeroven te beschouwen of om van ijzerproductie ter plaatse uit te gaan. Hieronder zullen de verschillende aardewerkgroepen besproken worden die in werkput 5 zijn aangetroffen. Voor achtergrondinformatie over de aardewerksoorten zij verwezen naar Verhoeven 1998. Kogelpot-aardewerk (afo. 5, nr. 1-12) Onder het kogelpot-aardewerk uit put 5 bevindt zich een negental randfragmenten, waaronder een viertal vierkante randen en één met een dekselgeul. Opvallend is een randstuk bestaande uit een gedraaid hardgebakken roodbruin baksel met een driehoekige verdikte rand. Verder zijn twee wandscherven met vingervegen gevonden en één met een tweetal draaigroeven. De magering bestaat voor het overgrote deel uit fijn zand, zo'n 10%

aantal scherven

%

kogelpot Paffrath Pingsdorf Andenne proto-steengoed rood aardewerk grijs aardewerk steengoed ondetermineerbaar

124 50 29 139 22 7 1 4 7

32 13 8 36 6 2 1 2

totaal

383

100

Aardewerksoort

Ajb. 4. Totaaloverzicht van het aardewerk uit put 5 (voor nummering zie tekst).

kende een magering van grof zand (tot 1 mm). Paffrath-aardewerk (afb. 5, nr. 13-16) De drie gevonden randfragmenten, zijn een min of meer vierkante rand, een ronde verdikte rand en een vierkantige rand met een groef aan zowel de binnen- als buitenzijde. Opvallend is de vondst van een bodemfragment met een aangeknepen voet. Het baksel is vrij hard en niet overal is de gelaagde structuur even goed te zien. De enig bekende soortgelijke vondst is gedaan in Assendelft (N.H.) en betreft de bodem van een kannetje.3 Pingsdorf-aardewerk en protosteengoed (afb. 5, nr. iy-2i) Van de drie in put 5 gevonden Pingsdorfer randfragmenten behoort er één toe aan een tuitpot (nr. 17). Deze heeft een dakvormig afgeschuinde rand, waarbij de aanzet van een bandoor nog net zichtbaar is. Deze randvorm wordt gedateerd in de twaalfde eeuw.4 Een volgende rand is van een lage beker of een kogelpotje met beschildering (nr. 18). Het baksel is zeer hard en lijkt op dat van proto-steengoed. Een laatste fragment is van een lage beker met gearceerde versiering (nr. 19). Hiervan zijn geen goede gelijkenissen bekend, maar het wat grove baksel geeft wellicht aan dat het een beker uit een Zuidlimburgs productiecentrum be187


cr 4 cm 10-12

V 14

19

17

15

22

20-21

Ajb. 5. Overzicht van het aardewerk uitput 5.

188

23

25

24

26

30

28

27

IV?

f

31

29

ca 1175 en 1225. De begindatum is gebaseerd op een aantal verschijnselen. Ten eerste op het ontbreken van manchetranden en de aanwezigheid van kannen van Andenne-aardewerk. Ten tweede op het voorkomen van lage drinkbekers van Pingsdorf- en/of Zuid-Limburgs-aardewerk. Ten derde op de vondst van scherven met vingervegen en eên gedraaide rand bij het kogelpot-aardewerk. De eindfase wordt ingegeven door de einddatering van het Pingsdorf-aardewerk en de aanwezigheid van een kleine hoeveelheid Andenne-aardewerk (ajb. 5, nr. 23-31) proto-steengoed. Wanneer we kijken naar de onderlinge Uit put 5 komen in totaal een negental verhoudingen van de aardewerksoorranddelen. Vier daarvan behoren tot ten (tabel. 1), dan passen deze in het kookpotten (nr. 23-26) en vier andere beeld van de regio Zuid-Holland. Hier tot kannen (nr. 28-31). Het andere is (rond 1150) doorgaans wat meer aarrandfragment kan niet duidelijk als dewerk uit Andenne, Pingsdorf en kookpot of kan bestempeld worden. Paffrath aanwezig dan in het aangrenBij één bodemscherf was nog een deel zende Noord-Hollandse gebied, waar van een standlob te zien. Wat opvalt is het Kogelpot-aardewerk overheerst.7 de afwezigheid van manchetranden en Dit zal samenhangen met de nabijheid bandoren, waarmee een datering na van de Oude Rijn en Maas als belang1175 v o o r de hand ligt.6 rijke aanvoerroutes. Datering van de bewoningsresten Overige vindplaatsen bij 't Vierkant Overzien we het geheel aan gegevens, Andere plaatsen waar enige middeldan kunnen de bewoningsresten gedaeeuwse scherven gevonden zijn, beteerd worden in de periode tussen cirtreft. Daar komen aan het einde van de twaalfde eeuw vergelijkbare bekers voor.5 Op drie wandscherven zijn fragmenten van roodbruine beschildering te zien. Een deel van de Pingsdorf scherven (28%) was zo hard gebakken dat ze al neigde naar het proto-steengoed. Bij het proto-steengoed zelfwas maar één klein randfragment aanwezig (nr. 22). Vermeldenswaardig zijn verder twee delen van worst-oren en een wandscherf met een paarsige engobe.


treffen de opgravingslocaties 4,14 en 15. In put 4 gaat het om een kogelpotscherf uit een spoor met een zwartbruine humeuze opvulling van 15 cm diep. In deze werkput is verder één duidelijke paalkuil aangetroffen. De scherven van de locaties 14 en 15 (in het profiel van de bouwput) komen uit de overgangszone tussen het schone duinzand met plaatselijk enkele humeuze bandjes en de eerste ophogingslaag (of akkerlaag?) van donkerbruin zand. Ze bestaan uit vijf scherven van kogelpot-aardewerk, vier van Andenneaardewerk, één Pingsdorf- en één Paffrathscherf. De randscherven hiervan zijn weergegeven in afbeelding 6, nr. 32-34. Belangrijk daarbij is de vondst van een Andenne randfragment van een kan, waardoor het hier gevonden aardewerk uit dezelfde periode als dat uit put 5 lijkt te dateren. Een laatste, vrij onverwachte, plaats waar materiaal werd gevonden was een plantsoen voor de woning aan de Achterweg 2 (zie afb. 2, locatie 16). Behalve uit de laat- en post-middeleeuwse periode, bevonden zich hier 49 scherven uit dezelfde periode als put 5,1175-1225.8 Deze zijn gevonden tot op maximaal 20 cm diepte, en dat laat zien hoezeer vondstmateriaal op zandgrond vermengd kan raken met jonger materiaal. Daarnaast moet echter met de mogelijkheid rekening gehouden worden dat het aardewerk is meegevoerd in van elders opgebracht zand (uit de directe omgeving?) De aanwezige randprofielen zijn weergegeven in afbeelding 6, evenals enkele wandscherven van kogelpotten met bezemstreken (nr. 40-41) en een beschilderde scherf Pingsdorfer aardewerk (nr. 42). Vindplaats 2: 't Huys Dever Ten zuiden van de dorpskern van Lisse staat even ten oosten van de Heereweg een woontoren die omstreeks 1370 is gebouwd door Reinier d'Ever. De donjon is gebouwd op de flank van een smalle zandrug, die nog vóór de eerste aaneengesloten strandwallengordel is

4 cm 32

33

34

profiel bouwput

39

plantsoen Achterweg 2

gelegen, temidden van een oud veengebied. Dat deze locatie in het verre verleden al de aandacht trok blijkt uit de vondst van aardewerk uit de Late Ijzertijd gedurende de blootlegging door de AWN Rijnstreek van de fundamenten van de voorhof en de postmiddeleeuwse voorhuizen in 1985/86.9 Recentelijk is bij restauratiewerkzaamheden ook een aantal scherven inheems-Romeins aardewerk naar boven gekomen.10 Daarnaast is in de loop der tijd bij Dever tevens een bescheiden hoeveelheid materiaal aangetroffen dat een aanwijzing geeft voor de aanwezigheid van bewoning uit de middeleeuwse periode vóór de bouw van de woontoren. Dit materiaal is afkomstig uit twee groepen: de collectie De Graaff en de AWN-activiteiten. Op beide groepen wordt hieronder ingegaan.

Afb. 6. Overzicht van het aardewerk van de locaties 14/15 (profiel bouwput) en 16 (plantsoen Achterweg 2).

Collectie De Graaff Reeds rond 1920 was een kleine hoeveelheid scherven verzameld door de bloembollenkweker en plaatselijk amateur-historicus Ir. A.F. de Graaff. Deze waren afkomstig van de voormalige voorhof ten westen van de toren en werden gedaan tijdens het uitkruien van de teeltlaag wegens een schimmelziekte in de bodem, die de teelt van bollen onmogelijk maakte. Een bestrijdingsmiddel tegen deze 'kwade grond' bestond toen nog niet.11 Een determinatie van de vondsten in 1961 door dr. W.C. Braat, destijds werkzaam bij het Rijksmuseum van Oudheden te

189


Leiden, leerde dat de vondsten behalve uit wat steengoed en roodbakkend aardewerk bestonden uit "bataafse scherven uit de tweede eeuw, stukken van kogelpotten uit de tijd van Karel de Grote, en enige scherven laat-Pingsdorfer aardewerk uit de twaalfde eeuw", aldus

Afb. 7. De belangrijkste scherven uit de collectie De Graaff, getekend naar de originele foto's.

Hulkenberg in zijn Dever-monografie uit 1966.12 Al vroeg was daarmee duidelijk geworden dat de bewoningsgeschiedenis verder terugging dan het einde van de veertiende eeuw. Navraag leerde dat de schervencollectie jammer genoeg verloren is gegaan. Gelukkig beschikt het archief van de Stichting Vrienden van Dever over een zestal zwart-wit foto's van de vondsten, in totaal 29 scherven. Dankzij de aanwezigheid van diverse randfragmenten en versieringsmotieven, konden de meeste scherven met een redelijke mate van zekerheid nader worden gedetermineerd. Daarnaast bleek in het archief van het RMO nog een determinatieverslagje van Braat aanwezig met aanvullende informatie.13 In het navolgende zal alleen worden ingegaan op de vroegste middeleeuwse vondsten, verspreid over drie foto's. Het bijschrift op de eerste foto luidt "fragmenten kogelpotten, negendetwaalfde eeuw". Tegenwoordig wordt kogelpot-aardewerk gedateerd tussen de achtste en de dertiende eeuw.14 Waarschijnlijk zijn drie rand- en drie wandscherven als zodanig te determineren. Een ander randfragment is blijkens het wat ruwe oppervlak en de bladerdeeg-achtige structuur van de breuk toe te schrijven aan Paffrath-aar-

44

ca 4 cm

190

dewerk, daterend uit de late tiende tot dertiende eeuw.15 Opvallend is het laatste fragment, een ruwwandige scherf met een verdikte, horizontaal omgeslagen rand (afb. 7, nr. 43). De identiteit van de scherf wordt verraden door de typische golflijnversiering op wand en schouder. Deze komt voor op ruwwandig aardewerk uit de laat-merovingische periode (ca. 650-750 n.Chr.).16 Naar mijn idee moet dit fragment, samen met één of enkele andere (kogelpot?)scherven, één van de scherven zijn die Braat beschreef als "enkele ruwwandige Romeinse scherven", die op de overige foto's ontbreken. Het voorkomen van deze vroegmiddeleeuwse scherf is bijzonder, omdat uit de Bollenstreek maar weinig vindplaatsen uit deze periode bekend zijn. De vier scherven op de tweede foto, waarvan één met tuit (afb. 7, nr. 44) laten zich vrij eenvoudig herkennen als gedraaid Pingsdorfer aardewerk. Wellicht zijn de scherven afkomstig van één tuitpot. De ogenschijnlijk breed ingeknepen standring wijst op een datering na 1000.'7 De beschildering biedt vooralsnog geen houvast voor een nadere tijdsbepaling. Op de derde foto staat waarschijnlijk een manchetrand van Andenne-aardewerk uit de periode 1125-1175 (afb. 7, nr. 45). l8 De andere scherf is door Braat omschreven als "een scherf met sporen van glazuur en een radstempelversiering van kruizen en strepen in meto-

pen" (afb. 7, nr. 46). Omdat de scherf donkerder van kleur is dan de manchetrand, is deze waarschijnlijk roodbakkend. De aardewerkgroep waar dit fragment op aansluit is het 'hoogversierd', of'Vlaams aardewerk', ook wel bekend onder de naam 'Aardenburgs'. Dit is rood gebakken en (gedeeltelijk) voorzien van glazuur. Het wordt gekenmerkt door een versiering met ondermeer radstempels, met als meest voorkomende verschijningsvorm de kan met worstoor. Het dateert tussen het einde van de twaalfde en het midden van de veertiende eeuw, met een


hoogtepunt in verspreiding tussen 1250 en 1325.19 AWN-activiteiten De tweede groep vondsten is verzameld bij de restauratiewerkzaamheden bij de poortwachterswoning (1978)20, bij de opgraving van de voorhuizen tegen de woontoren (1985/86) en de gedeeltelijke ontgraving van de oude kasteelgracht (februari 2000). Het gaat in totaal om negentien scherven buiten hun oorspronkelijke context die slechts een 'achtergrondruis' zijn van eerdere bewoning. Het betreft achtereenvolgens acht fragmenten kogelpot (waarvan één met bezemvegen), drie fragmenten Paffrath, drie fragmenten Pingsdorf, vier stuks proto-steengoed en één scherf Andenne-aardewerk. Van de twee randfragmenten kogelpotaardewerk (afb. 8, 47-48) heeft de laatste een magering van zand en steengruis tot ca. 2 mm. Daarmee is een Karolingische datering mogelijk.21 Een randscherf Badorf-aardewerk uit dezelfde periode die bij de opgravingen in de jaren tachtig gevonden zou zijn is niet teruggevonden.22 Het enige fragment Andenne-aardewerk betreft het bovendeel van een manchetrand (afb. 8, nr. 49). De vondsten bevestigen daarmee het beeld dat naar voren kwam uit de collectie De Graaff. Betekenis voor de geschiedenis van Lisse Naar men aanneemt gaat het ontstaan van het huidige dorp Lisse terug op de vroegmiddeleeuwse ontginningsfase (500-1000 n. Chr.). De plaatsnaam gaat waarschijnlijk minstens terug tot de Romeinse tijd. Mogelijk kan het in verband gebracht worden met het goed Lux (of Liusna?) dat in de laat negende -vroeg tiende-eeuwse goederenlijst van de Utrechtse St. Maartenskerk vermeld staat.23 Alleen bij Dever zijn spaarzame aanwijzingen voor bewoning uit deze periode gevonden. De eerste betrouwbare vermelding betreft de viering van een bruiloft te Lis in 1182 tussen graaf Dirk IV van Kleef en

T Y~H 48

49

I4cm Margaretha, de dochter van de Hollandse graaf Floris III en Ada van Schotland.24 Een tweede vermelding vinden we in een oorkonde van graaf Dirk VII uit 1198 die apud Lis is opgemaakt in aanwezigheid van de grafelijke familie.25 De vondst van de archeologische resten aan 't Vierkant maakt in ieder geval duidelijk dat op de plaats van het huidige dorpscentrum in de periode van circa 1175-1225 al sprake van enige bewoning was. Daarmee wordt de mogelijkheid van de identificatie van de vermeldingen van Lis met het latere Lisse verder ondersteund. Onduidelijk zal blijven waarom Lisse werd uitgekozen om bovengenoemde bruiloft te vieren. Aanwijzingen voor het bestaan van een wereldlijk of kerkelijk centrum bij 't Vierkant in deze periode zijn er niet. Pas in 1461 werd Lisse tot een zelfstandige parochie verklaard. De oude dorpskerk dateert waarschijnlijk van kort na deze datum. Daarvoor stond op deze plaats een kapel die in ieder geval in 1301 reeds bestond en mogelijk rond 1250 door graaf Willem II is gesticht.26 Misschien was te Lisse grafelijk bezit in de vorm van een hof aanwezig, wat gezien de ligging op de route tussen Haarlem en Leiden geen overbodige luxe kon zijn. Een andere mogelijkheid is natuurlijk dat de locatie Dever het focuspunt van de grafelijke aanwezigheid was.27 De daar gevonden aardewerksoorten uit de Volle Middeleeuwen zijn over het geheel beschouwd namelijk te plaatsen in een bewoningsfase tussen ca. 1125-1225, hetgeen grotendeels overeenkomt met de datering van de bewoning aan het Vierkant. Van het geslacht d'Ever vernemen we voor het eerst iets in de persoon van Conrardus Aper. Deze wordt vermeld

Afb. 8. Randfragmenten kogelpoten Andenne-aardewerk uit de AWNactiviteiten bij Dever.

191


192

als één der getuigen in een leenbrief uit 1221, waarin de hertog van Brabant een leengoed als huwelijksgift schenkt aan graaf Willem I.28 Gezien de herkomst van de door de graaf meegenomen getuigen, leden van de lokale adel uit de Hollandse duinstreek, neemt Hulkenberg terecht aan dat dit ook zal hebben gegolden voor Conrart Dever. Dit wordt bevestigd in enkele bronnen uit de late dertiende eeuw, waaruit blijkt dat de leden van het geslacht die Ever identiek zijn met die de Lysse.2? De vondst van bovengenoemde scherven op het voorterrein betekent dat een verband tussen de woonplaats van de vroege Devers en de locatie van de huidige woontoren niet is uit te sluiten. Bewijzen doen ze het natuurlijk niet. De traditie wil, dat het stamslot van het Devergeslacht bestond uit een 'agtkanten toorn' die in 1624 werd aangetroffen bij het graven van de ringsloot van de Poelpolder, even ten oosten van de latere donjon. De Graaff zoekt de locatie van deze toren ter hoogte van een, inmiddels verdwenen, halfrond perceel langs deze ringsloot (zie afb. 1, vindplaats 3). Westelijk van deze plaats stond namelijk tot circa 1650 een boerderij genaamd Den Burg, waar volgens De Graaff "vrij talrijke vondsten" van grote kloostermoppen met de afmetingen 33 x 17 x 8,5 cm zijn gedaan.3° Indien deze waarneming juist is, dan zou een eventueel hiermee verbonden woontoren uit de twaalfde of dertiende eeuw dateren!^ De waarde van deze veronderstellingen zal aan de hand van dieper gravend historisch onderzoek nader vastgesteld moeten worden.

Noten

Al met al leveren de hier behandelde vindplaatsen een interessante bijdrage aan de lokale bewoningsgeschiedenis, uit een gebied dat in sterke mate aan archeologische erosie onderhevig is geweest. Het motto blijft dan ook: 'Zoekt en gij zult vinden...'

Literatuur Alders, G.P., 1985. De vroegste baksteen in Holland en Friesland. Westerheem 34, 269-270. Beenakker, J.J.J.M. et al. (red.), 1988. Rondom Dever, Alphen aan den Rijn. Bergman, B.H.H., 1993. Het poortwachtershuisje aan de Deverlaan. Dever Bulletin 4, 24-30. Bergman, B.H.H., 1998. Een wandeling door Lisse en omgeving in het jaar 1922. Dever Bulletin 9, 29-39.

1 Over beide onderwerpen verschenen al eerder twee afzonderlijke artikelen (Dijkstra 1997 en 1999). 2 Zie hiervoor Dijkstra 1998b. 3 Verhoeven 1998, p. 80. 4 Verhoeven 1998, p. 70-78. 5 Bruijn 1962/63, afb. 18. 6 Verhoeven 1998, p. 68-69. 7 Verhoeven 1990, p. 273-275 en appendix 1; Hallewas 1981, p. 36-37. 8 Het betreft 18 kogelpot, 5 Paffrath, 22 Andenne, 2 Pingsdorf en 2 proto-steengoed scherven. 9 Van der Most 1988. Voor gegevens over de opgravingen zie Beenakker et al. 1988. 10 Van de Veen 1998, p. 50-52. n Hulkenberg 1966, p. 270-272; Bergman 1998, p. 29-39. 12 Hulkenberg 1966, p. 8. 13 Met dank aan A. Peddemors, RMO, Leiden. 14 Verhoeven 1998. 15 Verhoeven 1998, p. 79. 16 Siegmund 1998, p. 141-142, 207. 17 Dijkstra 1998a, p. 34. 18 Zie noot 6. 19 Verhaeghe 1989, p. 90, 101-102. 20 Bergman 1993, p. 24-30. 21 Verhoeven 1998, p. 30. 22 Mondelinge mededeling R. Pex. 23 Henderikx 1986, p. 535, 551, 554. 24 Oppermapn 1933, p. 184. 25 Koch 1970, deel I, nr. 230. 26 Hulkenberg 1960, p. 10. 27 Rond 1400 verbleef de Hollandse graaf bij gelegenheid in Lisse (of Dever?) op doorreis of tijdens jachtpartijen. Zie Smit 1991, p. 107,116,118. 28 Koch 197O, deel I, nr. 412; Hulkenberg 1966, p. 7. 29 Hulkenberg 1966, p. 7-11. 30 De Graaff 1941, p. 178; Hulkenberg 1966, p. 11, 84. 31 Hollestelle 1961, p. 16-22, 77-79; Alders 1985, p. 269-270.


Bruijn, A., 1962/63. Die mittelalterliche keramische Industrie in Südlimburg. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 12/13, 357-459Dijkstra, J., 1998a. Archeologisch onderzoek in de binnenstad van Tiel,juni t/m september 1996. Lokaties Koornmarkt en Tol-Zuid. (ROB Rapportage Archeologische Monumentenzorg 57). Amersfoort. Dijkstra, M.F.P., 1997. Archeologische bewoningssporen aan 't Vierkant te Lisse. I: de Middeleeuwen. Dever Bulletin 8, 9-19. Dijkstra, M.F.P., 1998b. Archeologische bewoningssporen aan 't Vierkant te Lisse. II: de Post-Middeleeuwen. Dever Bulletin 9, 40-49. Dijkstra, M.F.P., 1999. Vondsten van vóór Dever uit de collectie De Graaff, een opgraving in zwart-wit. In: Dever belicht. Selectie uit tien jaren Dever Bulletin (19901999) betreffende Dever en zijn directe omgeving. Lisse, 76-81. Graaff, A.F. de, 1941. Rondom de kerk van Lisse. Leids Jaarboekje 33,168-179. Hallewas, D.P., 1981. Een gat in de Breestraat te Leiden. Bodemonderzoek in Leiden 4, 23-45. Henderikx, P.A., 1986. The lower delta of the Rhine and the Maas: Landscape and Habitation from the Roman period to c. 1000. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 36, 445599Hollestelle, J., 1961. De steenbakkerij in de Nederlanden tot omstreeks 1560. Assen. Hulkenberg, A.M., 1960. De Aagtenkerk van Lisse. Lisse. Hulkenberg, A.M., 1966. Het huis Dever te Lisse. Zaltbommel. Koch, A.C.F, (ed.), 1970. Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299. I. Eind van de je eeuw tot 1222. 's-Gravenhage.

Most, E. van der, 1988. De oudste bewoningsresten bij 't Huys Dever. In: J.J.J.M. Beenakker et al. (red.), Rondom Dever. Alphen aan den Rijn, 66-67. Oppermann, O. (ed.), 1933. Fontes Egmundenses. (Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap, derde serie 61). Utrecht. Siegmund, F., 1998. Merovingerzeit am Niederrhein. Die frühmittelalterlichen Funde aus dem Regierungsbezirk Düsseldorf und dem Kreis Heinsberg. (Rheinische Ausgrabungen 34). Köln. Smit, J.G., 1991. De graven van Holland en Zeeland op reis. Het grafelijk itinerarium van het begin van de veertiende eeuw tot 1425. In: D.E.H, de Boer et al. (red.), Holland in wording. De onstaansgeschiedenis van het graafschap Holland tot het begin van de vijftiende eeuw. Hilversum, 91-124. Veen, F. van de, 1998. Fundamentele zaken. Dever Bulletin 9, 50-52. Verhaeghe, F., 1989. La céramique tres décorée du Bas Moyen Age en Flandre. In: G. Blieck (ed.), Travaux du groupe de recherches et d'études sur la céramique dans 1e Nord-Pas-de Calais. Actes du colloque de Lille (26-27 mars 1988). Berck-sur-Mer, 19113.

Verhoeven, A.A.A., 1990. Ceramics and economics in the Low Countries AD 1000-1300. In: J.C. Besteman et al. (eds.): Medieval archaeology in the Netherlands. Studies presented to H.H. van Regieren Altena. (Studies in Prae- en Protohistorie 4). Assen/Maastricht, 265-281. Verhoeven, A.A.A., 1998. Middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland (8ste-ijde eeuw). (Amsterdam Archaeological Studies 3). Amsterdam.

Naaldbanden

Fraai gedecoreerde naaldbanden in grijs en oranje; een sieraad voor uw boekenkast. In elke naaldband kunnen 2 jaargangen Westerheem worden opgeborgen. De banden kosten ƒ 12,50 per stuk, plus ƒ 8,- verzendkosten. Tot een gewicht van 1 kg, dit zijn 3 banden, kan worden volstaan met ƒ 8,- voor verzendkosten. Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. naaldbanden met opgave van de gewenste kleur.

193


Een Leidse pottenbakkerij 1616/1671 Leo A. den Hollander

Inleiding Met de sloop in oktober 1993 van het fabriekscomplex "Parmentier" aan de Lammermarkt te Leiden verdween één

Afb. ia. Detail van Leidse stadskaart van]. Blaeu, met uitvergrote omgeving van de pottenbakkerij.

194

van de laatste industriële monumenten uit de laat negentiende-eeuwse Leidse textielindustrie. De mogelijkheid dat de A.W.N. Rijnstreek op het

Afb. ïb. De contouren van de uitvergroting met hierin het aangekochte perceel op basis van de gronduitgifte anno 2615. W vindplaats pottenbakkersajval Ut aangekocht perceel


vrijgekomen terrein een uitgebreid archeologisch onderzoek kon verrichten was door de tijdsdruk van het nieuwbouwproject helaas niet aanwezig. Het onderzoek bleef hierdoor beperkt tot snelle archeologische waarnemingen tijdens het verwijderen van de funderingen. Het behoeft geen betoog dat door deze beperking veel archeologische informatie verloren zal zijn gegaan. De aangetroffen grondsporen zijn op basis van het vondstmateriaal dateerbaar tussen 1350/1900. Een aanzienlijk deel van het vondstmateriaal bestaat uit productieafval van een historisch traceerbare pottenbakkerij. Hierdoor heeft deze vondstgroep een toegevoegde waarde ten aanzien van onze kennis over vormontwikkeling en datering van gebruiks aardewerk in het algemeen. Tegen deze achtergrond heeft de auteur gekozen om in dit artikel uitsluitend het pottenbakkersafval te bespreken. De heer J.G.Venhuis is bereid gevonden om in een aansluitend artikel de betekenis van het geproduceerde slibaardewerk te bespreken. Historisch-topografische situatie De voormalige pottenbakkerij bevond zich historisch topografisch op het terrein ten westen van de Nieuwe Mare begrensd door Lange Gracht en Binnenvestgracht. Op grond van geschreven bronnen is de pottenbakkerij te dateren tussen 1616 en iรถyi.1 De stadskaart van J.Blaeu (afb.ia) ca 1646 geeft ons geen bouwkundige informatie van dit brandgevaarlijke bedrijf dat decennia lang binnen een dicht bebouwd stadsdeel in bedrijfis geweest.2 De pottenbakkers De eerste eigenaar van de pottenbakkerij was Cornelis Jacobsz. Verburch. Hij werd ca. 1588 geboren als zoon van Jacob Thijsz. warmoesman en Grietgen Jacobsdr. Zijn zuster Marijtghen ging in 1594 in ondertrouw met Pouwels fansz., jongeman van Blokzijl, pottenbakker van beroep, in 1606 wonend naast zijn schoonmoeder in de Duivelshoornpoort op de Middelste

Gracht in een huis met vijf vuurplaatsen. Op 16 april 1610 stelde de weeskamer Cornelis Arendsz., pottenbakker geboortig van Leiden aan als medevoogd over Cornelis Jacobsz,. Wellicht

Ajb. 2. Kookpot

195


was Cornelis reeds eerder bij deze pottenbakker in dienst getreden. Cornelis Jacobsz, gaat op 6 mei 1615 in ondertrouw met Jannetgen Joosten. Op 6 december van het zelfde jaar koopt hij een terrein bestaande uit drie ledigen erven bouwgrond, gelegen aan de Lange Graft (afb. ib) en laat hij hierop zijn pottenbakkerij bouwen.3 Op 16 november 1651 verkoopt Cornelis zijn pottenbakkerij voor f3600,- aan Isaeck Oliviersz. Deze Isaeck Oliviersz., jongeman van Leiden, pottenbakker, wonende aan de Lange Graft, ging op 21 mei 1648 in kerkelijke ondertrouw met Susannetgen Larnou. Hij werd hierbij geassisteerd door onze pottenbakker Cornelis Jacobsz. Verburch. Het is hierdoor zeer aannemelijk dat de jongeman Isaek Oliviersz. reeds voor zijn huwelijk bij Cornelis Jacobsz. Verburch werkzaam was. Van Isaeck Oliviersz. zijn de archiefgegevens uiterst summier; hij werd kort voor 25 augustus 1670 in de Hooglandse kerk begraven. Zijn vrouw verkocht op 31 december 1671 de pottenbakkerij voor f2400,- aan de voerman Gerrit Cleasz., en hiermee eindigt de pottenbakkersnering aan de Lange Graft.4

Vondstomstandigheden Een groot deel van het achterterrein bleek door de bouw van de textielfabriek en recent grondverzet archeologisch geheel vernietigd. Het westelijk deel van het terrein dat grenst aan de Langegracht leverde echter, zoals bijna gebruikelijk bij stadsarcheologisch onderzoek, een groot aantal bouwkundige restanten van de voormalige bebouwing op. Binnen het inpandig vlak van een zeventiende-achttiende-eeuws huis werd tijdens het verdiepen een aanzienlijke hoeveelheid misbaksels van rood en witbakkend aardewerk, ovenstenen en stapelmateriaal aangetroffen. De ondergrond waaruit het materiaal werd verzameld was opgebouwd uit laagjes vuilgrijze tot zwarte klei; naast invullingen van opvallend schone klei ontbraken ook asresten niet. Buiten het pottenbakkersterrein

196

werd productieafval aangetroffen in de bovenvulling van enkel met aarde en puin opgevulde putten. Dit wijst op de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid pottenbakkersafval op het toenmalige loopvlak. Het is zeer wel mogelijk dat het pottenbakkersafval gebruikt is als terreinverharding van een of meer achtererven. Door het bebouwen van deze achtererven in een latere fase is het aanwezige pottenbakkersafval hieronder bewaard gebleven. Vormtypologische beschrijving van het roodbakkend gebruiksaardewerk. Vormen gebruikt bij het bereiden van voedsel.

kookpot: Van de kookpotten zijn bijna uitsluitend randfragmenten opgegraven. Toch geven de 'langere' randfragmenten ons aanknopingspunten aangaande grondvormen en randdiameters van de geproduceerde kookpotten. Het schetst ons een beeld van voornamelijk wijde kookpotten; voorzien van zowel de 'oudere' ronde buikovergang als de in de zeventiende eeuw veelvuldig toegepaste scherpe buikovergang met ribbel.5 De oren hebben bijna allemaal een ronde doorsnede, individueel is de bovenzijde iets ingeknepen. De kookpotten van afb.2.1-2.2 zijn voorzien van kraagranden; die van afb.2.3-2.5 zijn voorzien van een ronde afgewerkte rand en een iets hol gedraaide dekselgeul; de verdikte rand van de kookpot van afb. 2.6 is aan de bovenzijde vlak afgewerkt. Die van afb. 2.7 heeft een scherpe ril op de bovenzijde van de mondrand. Door het ontbreken van een stratigrafie in het pakket pottenbakkersafval is niet te bepalen of en wanneer er een omslag heeft plaatsgevonden in vorm en detailafwerking. Er is slechts ĂŠĂŠn complete kookpot (afb. 2.6) aangetroffen; deze is afkomstig uit de vulling van een beerput in de directe omgeving van de pottenbakkersstort. Vergevorderde slijtage en dikke roetaanslag op de pootjes wijzen op


V

Ajb.3. Koekenpan (1-3) staartpan (4) bakpan (5) melkkan (6-7) oorkan (8) deksels (g)

[—All

o

9 197


een langdurig gebruik. Het is vrijwel zeker een product/misbaksel van onze Leidse pottenbakkerij.6 In deze kookpot zien we de afspiegeling van een stukje oer-Hollandse zuinigheid of economisch onvermogen om, ondanks de hinderlijke onvolkomenheid van een scheur in de potwand, deze toch langdurig te gebruiken. Het toont aan dat misbaksels, indien enigszins bruikbaar, als tweede keus werden verkocht; de geringe restwaarde was zowel voor pottenbakker als gebruiker nog van belang.

koekenpan: Onder het productieafval van de koekenpannen is die van afb. 3.1 door zijn holle bodem toe te schrijven aan de vroegste productiefase. Die met de afhangende kraagrand afb. 3.2, in combinatie met lobvinnen of pootjes de vertegenwoordiger van een vorm die eind zestiende/begin zeventiende eeuw in Holland tot ontwikkeling komt7 (als pottenbakkersafval aangetroffen in Alkmaar, Leiden en Bergen op Zoom).8 De pan van afbeelding 3.3 is uitgevoerd met vlakke dekselgeul en vlakke bodem en heeft een opvallend rechtstandige wand en rechte steel; de pootjes zijn ver uiteen aangebracht.

kromstaartpan: De kromstaartpan is een brede kookpot met een opvallend rechte wand, die van afbeelding 3.4 is voorzien van een omgeslagen afgeronde, verdikte rand. De steel is aan de onderzijde van de buitenwand aangebracht; het kleine breukvlak wijst op de aanwezigheid van een gebogen steel, de z.g. kromstaart (tussen het pottenbakkersafval zijn enkele biscuit misbaksels van deze gebogen stelen aanwezig). Gelijkvormige potten met gebogen stelen zijn in Bergen op Zoom in het begin van de achttiende eeuw in productie.9 De Leidse kromstaartpan geeft een aanzienlijk vroegere ontstaansgeschiedenis te zien.

198

bakpan: De bakpan van het type volgens afbeelding 3.5 heeft een manchetvormige rand die aan de binnenzijde is uitgevoerd met een dekselgeul.10 Voor het uitschenken van vloeistof is in de bovenrand een snep aangebracht, twee stevige horizontaal aangebrachte oren zorgen voor een robuuste greep. Deze lage brede bakpan (ongeglazuurd halffabrikaat) vertoont op een aantal plaatsen gerepareerde scheuren in wand en bodem. De (krimp)scheuren zijn ook hier opgevuld met een zanderige klei. Door inwendige spanning tijdens het opstoken of afkoelen van de oven zijn de reparaties opnieuw gescheurd.

deksels: Het gebruikelijke, kleine percentage deksels dat binnen het laatmiddeleeuws gebruiksaardewerk wordt aangetroffen is ook op het productieafval van onze zeventiende eeuwse Leidse pottenbakkerij van toepassing. De driehoekig verdikte dekselranden volgens afb. 3.9 vertonen slechts minieme onderlinge verschillen en zijn identiek aan elders gefabriceerde deksels." Dergelijke deksels zijn uitgevoerd met knop of oor, De beperkte aanwezigheid binnen zowel gebruiksafval (beerputten of stortvuil) als pottenbakkersafval doet vermoeden dat aardewerk deksels in geringe mate werden gebruikt/gefabriceerd. De aanwezigheid van een grote hoeveelheid gebruiksaardewerk met een dekselgeul doet vermoeden dat naast deksels van aardewerk veel deksels van hout werden gebruikt. Vormen gebruikt bij het nuttigen van voedsel.

melkkannen: De rechte buikprofielen van de twee afgebeelde kannen vertonen sterke overeenkomsten: de tot dekselgeul uitgebogen mondrand van afbeelding 3.6 vertoont een licht kraagachtige vorm.12 Bij afbeelding 3.7 is de uitgebogen mondrand aan de bovenzijde iets ver-


dikt; door deze vormen hebben beide kannen goed afsluitende dekselgeulen. Verder is aan de binnenzijde van beide kannen een dun laagje witbakkende kleipap groen met groenkleurende koperoxide aangebracht (bodemgedeelte). De kannen zijn op de onderzijde na geheel geglazuurd.

oorkannetje: Het kleine kannetje van afb. 3.8 kan voor verschillende functies zijn gebruikt. Het meest aannemelijk is het gebruik tijdens de maaltijd. De binnenzijde van dit geheel geglazuurde exemplaar is voorzien van een dun laagje witbakkende klei met groen-

Afl>.4. bord (i-6) eetkom (7) waterkant (8-io)

7ĂŻo 199


kleurende koperoxide. Het misbaksel is incompleet, zodat het onbekend is of het was voorzien van een uitschenksnep.

kleipap, waardoor de glazuurlaag een geelachtige kleur krijgt. Vormen gebruikt bij het transport van de maaltijd.

borden: De opkomst/populariteit van het bord als veelvuldig gebruiksgoed staat in directe relatie met de veranderingen in eet- en tafelgewoonten die zich gedurende de zestiende en zeventiende eeuw hebben voltrokken.1' De borden zijn voorzien van een 'horizontaal' uitlopende flens: met verhoogde buitenrand. Over het algemeen is deze overgang scherp afgewerkt. Dit profiel is sinds het 4e kwart van de zestiende eeuw in Holland sterk verbreid.14 Bij de borden van de afbeeldingen 4.2 en 4.3 zijn de verhoogde randen aan bovenzijde scherp afgewerkt, die van de afb. 4.4-4.6 zijn voorzien van verdikte randen. Het bord van afbeelding 4.4 heeft door het verdikte afhangende profiel een sterke overeenkomst met de koekenpan van afb. 4.2. Afbeelding 4.1 toont een klein bordje met een diameter van 10 cm; de horizontale flens is voorzien van enkele grote stippen van witte slib, op de spiegel is een slibcirkel met hierin drie stippen aanwezig. Dit misbakseltje is mogelijk als zoutschoteltje of kinderspeelgoed vervaardigd. Voor het maken van de lobvinnen gebruikten onze pottenbakkers een traditionele werkwijze, waarbij men de lobvin vormde uit klei die ter plaatse uit de bodem werd geschraapt.

eetkommen: Eetkommen waren in de zeventiende eeuw een vertrouwde verschijning tijdens de maaltijd; eetkommen werden uitgevoerd met een of twee oren. Eetkommen zonder oor zijn in de 'Leidse' regionale, zeventiende-eeuwse opgravingslocaties nauwelijks aanwezig. De afgebeelde eetkom van afb. 4.7 heeft een hoge, met draairibbels naar buiten uitgebogen rand. De overgang van rand naar buik is scherp uitgedraaid. De kom is aan de binnenzijde voorzien van een dun laagje witbakkende 200

hengselpot: Enkele met vingerindrukken gedecoreerde hengselfragmenten wijzen op de vervaardiging van hengselpotten (niet afgebeeld). Vormen gebruikt bij het transport of bewaren van vloeistoffen.

waterkan: Er zijn slechts drie randfragmenten van waterkannen opgegraven. Deze zijn gezien de doorsnede afkomstig van grote exemplaren; afbeelding 4.8 toont een halffabrikaat, de overige twee zijn geglazuurd. Vormen gebruikt bij het bewaren van droge voedingsmiddelen/grondstoffen.

voorraadpotten: Voordat loodglazuur werd toegepast om vaatwerk waterdicht te maken werd het reducerend afgebakken: hierbij werd tijdens het afstoken van de oven de zuurstoftoevoer afgesloten: hierdoor ontstond een minder poreus baksel. Dit zgn. grijsbakkend aardewerk werd na de opkomst van het roodbakkend geglazuurde aardewerk na het derde kwart van de veertiende eeuw in het westen van het land nauwelijks geproduceerd.15 De reducerende baktechniek verdween, maar dat bepaalde vormen soms eeuwenlang in gebruik zijn gebleven, blijkt uit de rand/schouderfragmenten van voorraadpotten volgens afb. 5.1-5.3. Deze randvormen zijn reeds van vijftiende-eeuwse exemplaren bekend.16 Op het fragment van afbeelding 5.1 zijn de drie draaigroefjes nog net zichtbaar. Verschillende schouderfragmenten zijn door een te hoge oventemperatuur ingezakt; hierbij is de scherf op het breukvlak regelmatig versinterd. Vormen voor sanitair gebruik.


AJb.5. voorraadpot (1-3) kamerpot (4-6) miniatuur (j)

1

201


kamerpotten: De kamerpot op standring met een afgeplatte bovenrand is een vormontwikkeling uit de tweede helft van de zestiende eeuw.'7 Die van afb. 5.5 kan gezien de nog aanwezige afgeronde buikknik, worden toegeschreven aan de vroegste productiefase van onze pottenbakkerij. De potten van afbeeldingen 5.4 en 5.6 zijn door de scherpe buikknik later te dateren. Van het miniatuur kamerpotje volgens afb. 5.7 dat mogelijk als kinderspeelgoed is geproduceerd, is niet met zekerheid vast te stellen of het hier produktieafval betreft. Het ongeglazuurde exemplaar (afb. 5.4) vertoont een niet geslaagde reparatie van een krimpscheur in de bodem. De vondst van zowel ongeglazuurde als geglazuurde misbakselfragmenten wijst op het tweemaal bakken van kamerpotten tijdens het productieproces. Vormen gebruikt bij verwarming en verlichting.

vuurklok: De vuurklok had in de middeleeuwse, vuurgevaarlijke woningen de functie om de van het haardvuur overblijvende gloeiende kooltjes veilig af te dekken. Door luchtgaten in de vuurklokwand kon voldoende zuurstof toetreden om de kooltjes te laten smeulen. Door deze handelwijze was het eenvoudig om het vuur opnieuw op te stoken. Het maken en het aan de gang houden van vuur was voor onze middeleeuwse voorouders een constante zorg. Het is bekend dat vuur in de vorm van gloeiende vuurkooltjes of turfjes werd verhandeld.18 In de hier besproken pottenbakkerij zijn zowel de reeds eeuwen in gebruik zijnde ronde als de later te dateren halfronde vuurklokken met vlakke achterplaat geproduceerd. De ongeglazuurde, ronde vuurklok met kraagrand (afb. 6.1) vertoont aan de binnenzijde enkele donkerblauw tot zwarte verkleuringen. Deze wijzen op temperatuurverschillen in het baksel met als gevolg dat de klok tijdens het bakken is krom getrokken. Enkele fragmenten 202

van een halfrond exemplaar (afb. 6.2) zijn aan de voorzijde met groen glazuur bedekt (d.m.v. toevoeging van kopervijlsel). Voor het verkrijgen van een optimale kleur is als ondergrond een egaal, dun laagje witbakkende klei aangebracht. Helaas zijn de ooit aanwezige witbakkende appliques door beschadiging niet te beschrijven. Miniatuur viiurstolpjes worden tussen het laat-middeleeuwse aardewerk slechts spaarzaam aangetroffen. P. Bitter bespreekt in zijn publicatie 'Geworteld in de bodem' de vondst van enkele in Alkmaar geproduceerde miniatuur vuurklokjes. Deze zijn, in tegenstelling tot het 'Leidse' incomplete exemplaar (afgebeeld in het artikel van Venhuis), rijk versierd met gestempelde appliques van witbakkende klei. Ondanks de opgravingslocatie tussen pottenbakkersafval vertoont het 'Leidse' vuurklokje geen aanwijzingen dat het hier een misbaksel van onze pottenbakkerij betreft. Het is duidelijk zichtbaar dat de pottenbakker het klokje heeft samengesteld uit een halfbolle voorzijde en een met snijwerk uitgevoerde, vlakke achterplaat. Het nog aanwezige deel van de achterplaat en buikgedeelte zijn voorzien van ringeloorversiering (decoratie met opgebrachte witbakkende klei). De functie van dit miniatuur vuurklokje is onduidelijk. De hypothese dat miniatuurvuurklokjes naast de functie van kinderspeelgoed ook als voorbeeld voor de vervaardiging van een bestelling werden gefabriceerd. Is hier gezien de mindere kwaliteit onwaarschijnlijk. Het is echter goed mogelijk dat het vanwege de matige kwaliteit is afgekeurd.

vuurtest/vuurbak/olielamp De vuurtest werd gebruikt voor de opslag van gloeiende kooltjes of turfjes. De vorm van de vuurtest is in deze Leidse pottenbakkerij niet aan verandering onderhevig geweest.20 De uitsluitend ongeglazuurde testen zijn uitgevoerd met een iets verdiepte, naar buiten uitgedraaide, rand (afb. 6.6.). De overgang van buik naar hals is


-o-

Afb.6. vuurklok (1-2) olielamp (3) vuurbak (4-5) vuurtest (6) Witbakkend deksel (7) mosterdpot (8) schotel (9) onbekend (10) kandelaar (lij Schaal 1:4.

74

-O6

9

\

8

10 10

- '11 203


scherp afgewerkt. Een ongeglazuurde vuurbak (afb. 6.4) vertoont aan de buitenzijde van de rand een reparatie; de vuurbak van afb. 6.5 vertoont rond de krimpscheur een afwijkende structuur. De gefabriceerde olielampen (afb. 6.3) zijn een afspiegeling van het in de zeventiende eeuw gebruikelijke type, uitgevoerd met een ophangoog en afgeplatte onderbak. Uit het breukpatroon van de misbaksels blijkt dat de overgang van steel naar onderbak het kwetsbare punt is geweest tijdens het bakproces. De aanwezigheid van zowel biscuit- als geglazuurde misbakselfragmenten wijst ook hier op het dubbele bakproces.

kwantitatieve gegevens van het roodbakkend aardewerk Van elke gebruiksvorm zijn het aantal en type vastgesteld door het aantal randen en/of bodemfragmenten te tellen. Hierbij is gecontroleerd of niet verschillende scherven tot hetzelfde exemplaar behoorden. Op basis van deze methode zijn 282 stuks aardewerk: het minimum aantal exemplaren (MAE), vastgesteld. Hiervan zijn 49 geglazuurde exemplaren niet als misbaksels herkenbaar. De opgravingslocatie en het ontbreken van roet of slijtsporen maken het echter aannemelijk dat het hier toch pottenbakkersafval betreft. Het totaal aantal misbaksels is echter te beperkt om de gegevens uit onderstaande tabel te interpreteren als representatief voor de totale productieperiode. ie: biscuitmisbaksels, ontstaan in de eerste ovenbrand 2e: geglazuurde misbaksels, ontstaan in de tweede ovenbrand. n.t.b: niet als misbaksels herkenbaar Beschrijving van het witbakkende gebruiksaardewerk De vorm en detailafwerking van de groene glazuurde olielampen van witbakkende klei zijn identiek aan die van het roodbakkende product. In contrast tot de grof gedraaide olielampen staan 204

gebruiksvorm

ie

2e

n.t.b

kookpot koekenpan kromstaartpot bakpan deksel melkkan oorkannetje bord eetkom hengselpot waterkan voorraadpot vuurklok vuurtest vuurbak olielamp kamerpot

26

35

22

1

4

totaal

1

10

11

8

83 mae mae 1 mae 3 mae 2 14 mae 2 mae 1 mae 8 mae 16 21 mae 4 mae 3 mae 16 mae !3 mae 59 mae 2 2 mae 11 mae 5 24 mae

165

71

49 285 mae

J

5

1

3 12

2 1 2

6 5

4 1

2

16 13

59

20

enkele scherp en strakgedraaide vormen die deel uit maken "van het serviesgoed. Ook de mosterdpot afb. 6.8, schotel afb. 6.9, en deksel afb. 6.7 zijn groen geglazuurd. Mogelijk maken de twee rand/bodemfragmenten afb. 6.10-6.11 gezien de locatie ook deel uit van de productie; de vorm en functie zijn mij echter onbekend. De groen geglazuurde steel met vlakke opvangplaat is een gedeelte van een kandelaar (afb. 6.11), de twee dikke rillen op de steel boven de opvangplaat zijn slordig en onregelmatig afgewerkt. Soortgelijke kandelaars zijn voorzien van een ophangoog en ondiepe onderbak.21 De aanwezigheid van halffabrikaten (biscuit) van zowel een dekselknop als een schotel wijzen hier ook op een bakproces in twee fasen. ie: biscuitmisbaksels, ontstaan in de eerste ovenbrand. 2e: geglazuurde misbaksels, ontstaan in de tweede ovenbrand. n.t.b.: Niet als misbaksels herkenbaar Afgaande op het kleine aantal M.A.E zal het witgoed in beperkte mate zijn geproduceerd.


gebruiksvorm ie olielamp kandelaar deksel schotel mosterdpot onbekend

2en.t.b.

2

9 mae 2 mae 2 mae 2 mae i mae 2 mae

2

18 mae

9 2 i i

I I I

2

14

totaal

Ondersteuningsmateriaal uit de pottenbakkersoven Tijdens het vullen van de oven gebruikte onze pottenbakkersbrokken van goedkope, keramische materialen zoals dakpannen, bakstenen of plavuizen als ondersteuningsmateriaal tussen het laagsgewijs opgestapelde aardewerk. Getalsmatig zijn de laatste twee soorten verwaarloosbaar. Het onderzoek is dan ook uitsluitend gericht geweest op de dakpanfragmenten. Het numerieke overwicht van de dakpanfragmenten is mijns inziens het gevolg van de bijzondere functionele svormige doorsnede. De pottenbakker maakte bewust gebruik van het bolvormige bovenvlak; voornamelijk bij het omgekeerd geplaatste potvormig aardewerk bestond hierdoor een minimaal contact tussen potrand en ondersteuningsmateriaal. Hiertoe zijn dakpannen dan ook uitsluitend in de svormige breedterichting afgebroken of gekapt. Veelvuldig zijn deze stukken aan de bovenzijde bedekt met resten vastgekit loodglazuur, waarbij achtergebleven breuksporen de plaats markeren waar het vastgebakken aardewerk na het bakproces is losgebroken. Uit de vorm van deze breuksporen blijkt dat potten zowel omgekeerd als op hun zijkant in de oven werden opgestapeld. Bij de eerste stapelwijze ontstonden door de vastgebakken potranden smalle cirkelvormige breuksporen. Bij de tweede stapelwijze ontstonden echter ronde/ovale breuksporen, afkomstig van de buitenwand van de op zijn kant geplaatste pot. Deze laatste werkwijze wordt bevestigd door

'plasjes' verglaasd loodglazuur aan de binnenzijde van enkele kookpotfragmenten ter hoogte van de buikknik. Immers, uitsluitend in deze positie is dat punt het laagste niveau waar het vloeibare loodglazuur zich kon verzamelen. Het is echter niet uitgesloten dat een deel van de grotere ronde/ovale breuksporen afkomstig is van kleine stukjes klei of dakpan die als extra opvulling hebben gediend. In totaal zijn 63 gebogen en 37 rond/ovaalvormige breuksporen aangetroffen, waarvan er resp. vier en drie afkomstig zijn van witbakkend aardewerk. Hierbij dient opgemerkt te worden dat op diverse stukken elkaar overlappende breuksporen voorkomen hetgeen op hergebruik wijst. Op slechts één dakpan zijn de parallel lopende breuksporen van verticaal geplaatst schotelgoed aanwezig; hierbij is, in tegenstelling tot bij het potgoed, gebruik gemaakt van de holle binnenzijde van de dakpan. Onder acht dakpanfragmenten zijn stukken baksteen vastgekit. In het overvloedig op de fragmenten aanwezige loodglazuur is veel gruis en kleine stukjes klei vastgebakken. Dit zijn mogelijk aanwijzingen dat bakstenen bij onze pottenbakkers uitsluitend in het onderste deel van de oven werden gebruikt. Een deel (7%) van de 647 dakpanfragmenten draagt sporen van onvoldoende beheersing van de oventemperatuur. Blauw-/zwartachtige verkleuringen, versintering, gedeeltelijk inzakken en blaasvorming in het loodglazuur zijn het gevolg van een te hoge stooktemperatuur tijdens het bakproces. Gebruiksmaten van de ondersteuningsmaterialen Efficiënt gebruik van de oveninhoud vraagt een stabiele en compacte stapeling van het aardewerk. Bij het onderzoek of tussen het ondersteuningsmateriaal nog oorspronkelijke gebruiksmaten aanwezig zijn (lengte en/of breedte), is uitgegaan van de volgende criteria: een oorspronkelijke maat wordt bepaald door afwezigheid van 205


een 'vers' (heldere kleur) afgebroken zijvlak; al dan niet in combinatie met de originele voor en/of zijkant van de dakpan. Verder zijn vastgebakken spatten loodglazuur op één of meer breukvlakken een indicatie voor de oorspronkelijkheid van de afmeting. In totaal zijn slechts vier ondersteuningsstukken geheel compleet aangetroffen; bij 49 exemplaren is uitsluitend de oorspronkelijke breedtemaat nog aanwezig. In het overzicht staan de grootste afmetingen van het vaak onregelmatig gevormde ondersteuningsmateriaal vermeld. complete ondersteuningsstukken breedte: lengte: aantal: 14 cm 16 cm 1 14 cm 18 cm 1 16 cm 16 cm 1 16 cm 19 cm 1 niet complete ondersteuningsstukken breedte: max. lengte aantal 5 cm 11 cm 2 6 cm 14 cm 2 9 cm 15 cm 2 10 cm 16 cm 10 11 cm 11 cm 3 12 cm 16 cm 11 13 cm 20 cm 7 15 cm 19 cm 2 17 cm 18 cm 5 18 cm 24 cm 2 24 cm 15 cm 2

Noot Het afbreken/kappen van de dakpan in de richting van de bolle dwarsdoorsnede zal voor de nodige problemen hebben gezorgd. De ongelijk gevormde stukken ondersteuningsmateriaal laten zien dat nauwkeurige maatvoering bijna onmogelijk was. Er zal echter tijdens het stapelen een relatie hebben bestaan tussen de afmetingen van het aardewerk en het ondersteuningsmateriaal. Bij b.v. omgekeerd gestapelde kookpotten was de afstand tussen de pootjes bepalend voor de breedte van het stapelmateriaal. Het ontbreken van voldoende 206

van dit materiaal sluit verder onderzoek helaas uit. Het geheel aan ondersteuningsmateriaal is mogelijk vervaardigd uit slechts één type gegolfde dakpan van 24 cm breed met respectievelijk: een rechthoekige of dubbellobvormige nok (5,5x2011). Lengtereconstructie was niet mogelijk. Resten van de pottenbakkersoven Het regelmatig verhitten van de oven veranderde de inwendige structuur van de stenen van de ovenwand. Bij de twaalf aangetroffen ovenwandfragmenten is dit proces duidelijk zichtbaar: enkele van de licht gebogen stenen zijn bros en brokkelig; andere zijn door de extreem hoge temperatuur zwart geblakerd en vertonen een 'opgeblazen' structuur. Breedte/dikte verhouding van de stenen: 12x7,12,5x6, en 12x5,5 c m Het glazuren van kleipijpen Het was zeer gebruikelijk dat pijpenmakers hun gedroogde en afgewerkte producten in pottenbakkersovens lieten afbakken. De vondst van een deel van een roodbakkende 'tegelachtige' kleiplaat bedekt met loodglazuur, voorzien van vier afgebroken steelfragmenten bevestigt dat in deze pottenbakkerij geglazuurde kleipijpen werden gebakken. Het is aannemelijk dat al de bewerkingen voor het glazuren, gezien de specifiek benodigde materialen, in de pottenbakkerij werden uitgevoerd.22 Paralellen van deze 'tegels' zijn ook in Alkmaar aangetroffen.2? Het bakken van schotelgoed in kokers De kwaliteit van het witbakkend schotelgoed werd door het aan de achterzijde ondersteund stapelen in kokers sterk verbeterd. Een fragment van een dergelijke koker en twee gebruikte driekantig, witbakkende aardewerk draagpennen zijn tussen het pottenbakkersafval teruggevonden. Tastbare resultaten van deze technische noviteit ontbreken echter. Dingeman Korff vermeldt in zijn boekje 'Majolicavondsten


in en om Leiden' het gebruik door een Leidse plateelbakker rond 1650/1652.24 De afbeeldingen in dit artikel zijn getekend op schaal 1:4.

Conclusie Het pottenbakkersafval is afkomstig van een pottenbakkerij die gevestigd was tussen de voormalige Korte Langegracht en Binnenvestgracht. Archiefgegevens wijzen op een productieperiode tussen circa 1616 en 1671. Door de beperkte opgravingstnogelijkheden ontbreekt een stratigrafĂŻsch inzicht in het pottenbakkerspakket, een scherpere datering van het aardewerk binnen de productieperiode is hierdoor niet mogelijk. De aanwezigheid van uitgeselecteerde halfprodukten (biscuit) van gebruiksvormen die door hun functie uitsluitend geglazuurd werden gebruikt, geeft aan dat dit in twee fasen werd gebakken. Economische motieven als verlies van kostbaar loodglazuur liggen aan deze werkwijze ten grondslag. Als ondersteuningsmateriaal tussen het aardewerk in de oven werden bijna uitsluitend stukken dakpan gebruikt. Voor de verbetering van het bakken van schotelgoed is in deze pottenbakkerij ook de nieuwe techniek van het bakken in kokers toegepast. Naast de gebruikelijke productie van grof onversierd, roodbakkend gebruiksaardewerk treffen we ook in een beperkte hoeveelheid witbakkende vormen aan. Dat in deze Leidse pottenbakkerij borden, kommen en vuurklokken werden geproduceerd, voorzien van versieringsmotieven geĂŤnt op het Noord-Hollands slibversierd aardewerk uit het begin van de zeventiende eeuw, is zeer verrassend. Resumerend kan worden gezegd dat ons inzicht in de productie van de zeventiende-eeuwse Leidse pottenbakkersnering aanzienlijk is vergroot. Noten 1 Afkomstig uit het gemeentelijk archief te Leiden. 2 Stadskaart Blaeu ca. 1646

3 Van Oerle 1975, atlas, blz 350-360 4 De historische gegevens over de pottenbakkers en pottenbakkerij zijn verzameld door P.J.M, de Baar van het gemeente-archief Leiden, waarvoor de auteur hem zeer erkentelijk is. 5 Bitter 1992, blz.30; deze scherpe ribbel bij biconische kookpotten is een gevolg van de gewijzigde vormtechniek waarbij bij vooral de grotere potten werden samengesteld uit twee gedeelten. 6 Gelijkvormig ongeglazuurde misbakselrandfragmenten bevinden zich tussen het productieafval; dat het hier een misbaksel betreft wordt bevestigd door de glazuurvorming op het breukvlak van de verticale scheur. 7 Bitter 1992 blz. 29. 8 Groeneweg 1992 blz. 83; geproduceerd in de pottenbakkerij 'De schipperskapel' gedurende de periode 1638-1651. Groeneweg 1992, blz. 80; geproduceerd in de pottenbakkerij 'Croonenburgh', Bitter r993 blz. 138. Bitter 1992 blz. 23, afb 3 E. 9 Groeneweg 1992 blz. 68- 69; hier wordt beschreven dat in 1653 in een ambachtskeure de naam 'kromsteert' wordt genoemd, het is echter onduidelijk of de vorm hiervan gelijk was aan de 'kromsteerten' of 'staartpotten' die in de potterij de 'Achterkat' aan het begin van de 18e eeuw in Bergen op Zoom werden geproduceerd. 10 Bitter 1992 blz. 24. 11 Groeneweg 1992 blz. 62, afb 465/466. 12 Clevis en Kortman 1989 blz. 42. 13 Bartels 1999 blz. 120. 14 Bitter 1992 blz.29. 15 Michiel Bartels 1999 blz.93. 16 Anton Bruyn 1979 blz. 47, sommige voorraadpotfragmenten uit Leiden komen sterk overeen met die van gelijksoortige producten uit Utrecht rond 1400.

17 Bitter 1992 blz. 28. Bitter 1993 blz. 132; Afb 49/50 Groeneweg 1992 blz. 67, afb 423, blz. 84 afb 501. 18 Bartels 1999 blz. 127. Groeneweg 1992 blz. 227. 19 Bitter 1993, blz.108. 20 Er zijn 50 MAE gelijkvormige vuurtesten aangetroffen. 21 Ruempol en van Dongen blz. 211. 22 Mondelinge mededeling van de hr. J.v.d.Meulen, waarvoor de auteur hem zeer erkentelijk is. 23 Bitter en Ostkamp blz. 333 24 Dingeman Korf 1970 blz, 71.

207


Literatuur Bartels, M., 1999: Steden in scherven 1, Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250-1900). Bitter, P., 1992: Bodemonderzoek in Leiden, archeologisch jaarverslag 1990/1991, 'vroeg zeventiende-eeuws pottenbakkersajval uit de pottenbakkersgang'. Bitter, P., Geworteld in de bodem. Archeologisch en historisch onderzoek van een pottenbakkerij bij de Wortelsteeg in Alkmaar. Bitter, P., en S. Ostkamp, 1997: Archeologische kroniek van Holland 1997, Alkmaar: Laat 125 "De verfpot". Blaeu, J., 1649: Toneel der steden van de Vereenigde Nederlanden. Groeneweg, G., 1992: Bergen op Zooms aardewerk, vormgeving en decoratie van gebruiksaardewerk gedurende 600 jaar pottenbakkersnijverheid in Bergen op Zoom.

Archeologische streekbeschrijving «>v handleiding

Bruyn, A., 1979: 'Pottersvuren langs de Vecht', Rotterdam papers III. Clevis, H., en J. Kotmann, 1989: Weggegooid en teruggevonden; aardewerk en glas uit Deventer Vondstcomplexen 1375-3750. Dingeman Korf: 1970, Majolicavondsten in en om Leiden. H.A. van Oerle, Dr.Ir. 1975, Leiden binnen en buiten de stadsvesten. De geschiedenis van de stedebouwkundige ontwikkeling binnen het Leids rechtsgebied tot aan het einde van de gouden eeuw. Ruempol, A.P.M., en A.G.A. van Dongen, 1991, Pre-industriële gebruiksvoorwerpen 1150-1S00 (museum Boymans-van Beuningen, Rotterdam).

AWN - monografie 4 Jurjen M. Bos Archeologische streekbeschrijving, een handleiding Z.p. (Vlaardingen) 1985,158 pp., ill., ISBN 90 71312 011 Een praktische handleiding die alle aspecten van veldverkenning behandeld, de bronnen die kunnen worden geraadpleegd, de vondstverwerking en de rapportage. Prijs voor leden ƒ7,50, voor niet-leden ƒ12,50 (excl. ƒ5,- verzendkosten voor één exemplaar).

Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. Streekbeschrijving.

Zuster.'; ntssen 2 beken

AWN - reeks i Onder redactie van Nina Herweijer, Herman Lubberding en Jan de Vries Zusters tussen 2 beken, graven naar het klooster Ter Hunnepe 138 pp., ill., ISBN 90 71312 04 6 De bundel geeft een impressie van 25 jaar lang onderzoek door de afdeling Zuid Salland-Oost Veluwe naar de resten van het adellijk klooster Ter Hunnepe bij Deventer. Het klooster is in de 13e eeuw gesticht en verwoest in 1578. Naast het archeologisch onderzoek wordt ook ruime aandacht besteed aan het historisch onderzoek van het klooster en de bewoners.

Prijs voor leden ƒ 22,-, voor niet-leden ƒ32,50 (excl. ƒ5,- verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 1.

208


Het slibaardewerk van de Leidse pottenbakkerij Sjek Venhuis'

De in het vorige artikel beschreven vondst van pottenbakkersafval heeft naast een grote hoeveelheid onversierd gebruiksgoed ook een bescheiden aantal fragmenten slibversierd aardewerk opgeleverd. Van de ca. 125 scherven konden er een twintigtal gecombineerd worden tot negen verschillende voorwerpen. Die leverden, samen met een paar grote fragmenten, net genoeg informatie op om ze te kunnen determineren aan de hand van reeds bestaande, vergelijkbare bodemvondsten. Het materiaal laat een grote verscheidenheid aan vormen en decoratiemotieven zien. Eigenlijk is het te beperkt van omvang om aan het onderzoek ernaar conclusies te verbinden. Aan de andere kant is het weer te interessant de eerste vondst van pottenbakkersafval van slibaardewerk, waaronder misbaksels- om buiten beschouwing te laten.

BeĂŻnvloeding vanuit Noord-Holland In 1997 is het boek 'Hoorn des Overvloeds' verschenen als catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling in het Westfries Museum te Hoorn.2 Het behandelt voornamelijk de categorie Noord-Hollands slibaardewerk, zo genoemd omdat het overwegend in Noord-Holland wordt aangetroffen. Op basis van verspreiding en stijlkenmerken kan de herkomst toegeschreven worden aan een aantal streken of steden boven het IJ, waaronder zeer waarschijnlijk de stad Alkmaar. Daar zijn weliswaar een paar misbaksels gevonden, maar het betreft hier incidentele vondsten. Het Alkmaarse materiaal is goed te documenteren omdat de verschillende decorateurs vaak een goed herkenbare, constante stijl hebben gehanteerd. Bovendien zijn veel stukken gedateerd.

In 'Hoorn des Overvloeds' is beschreven hoe opvallend het is dat de 'Alkmaarse' decorateur F2 (werkzaam van 1613 tot ca. 1625), na in de jaren 16131617 veel gedateerde papkommen te hebben versierd, het dateren na 1617 niet voortzet.3 Tevens wordt daar gesuggereerd dat hij elders emplooi zou hebben gevonden.4 Voordat Cornelis Jacobsz. Verburch te Leiden in 1616 of 1617 een eigen pottenbakkerij begint, heeft hij al ervaring opgedaan in die van pottenbakker Cornelis Aerntsz., tevens zijn (mede)voogd.5 Er zijn geen aanwijzingen dat er in Leiden slibaardewerk is geproduceerd voor ca. 1617. Er bestaat daar nog niet een dergelijke traditie. Cornelis Jacobsz. heeft de techniek van de slibdecoratie dus niet in dat bedrijf geleerd. Als hij in zijn eigen pottenbakkerij slibaardewerk maakt, dat stilistisch gezien te dateren is tussen 1615 en 1620, is het mogelijk dat hij daarvoor iemand heeft aangetrokken. Op basis van thans bekend opgravingsmateriaal kan geconcludeerd worden dat het aantal papkommen uit de periode na 1613 beduidend groter is dan uit het tijdvak ervoor. Het betreft dan overwegend objecten die niet aan 'Alkmaar' of andere thans bekende of mogelijke productieplaatsen in NoordHolland kunnen worden toegeschreven.6 De overeenkomsten tussen het 16131617-materiaal dat voornamelijk in Noord-Holland is gevonden en het daarop sterk gelijkende, ongedateerde dat zowel in Noord- als in Zuid-Holland voorkomt, zijn evident. Een mogelijke hypothese is, dat F2 van 1613 tot 1617 ergens anders dan in Alkmaar in Noord-Holland heeft gewerkt - maar wel in de typisch 'Alkmaarse' stijl van 209


gers of collega's, werden in het eigen repertoire opgenomen; vaak alleen in de beginperiode, later ontwikkelden ze meestal een meer eigen stijl. Uitgaande van deze constatering is het niet verwonderlijk dat men in Leiden slibaardewerk ging maken dat stilistisch aansloot bij een variant die in die tijd gangbaar en populair was in Noord-Holland.

Afb. 1. Vindplaats: Leiden, diameter: 24 cm. Foto: Sjek Venhuis, Nieuw Vennep. Tekening: Leo den Hollander, Leiden. Afb. 2. Vindplaats: Leiden, hoogte: 18 cm. Foto: Sjek Venhuis, Nieuw Vennep.

210

decorateur C (ca.1610-1612)- en na 1617 in Leiden aan de slag is gegaan.7 Ook een andere theorie is mogelijk. Cornelis Jacobsz. of iemand anders in zijn bedrijf heeft zichzelf de techniek van slibdecoreren eigen gemaakt. Bij het onderzoek naar Noord-Hollands slibaardewerk in de afgelopen jaren is gebleken dat slibdecorateurs zeer traditioneel te werk gingen. Afbeeldingen en motieven, toegepast door voorgan-

Voorbeelden Op afbeelding 1 is een randfragment van een misbaksel te zien waarop langs de brede slibcirkel elkaar overlappende boogjes zijn aangebracht. Dit soort versiering is tot nu toe alleen bekend van slibaardewerk dat aan Alkmaar wordt toegeschreven. Het strakke 'driespruit-motief, een anjer tussen twee blaadjes, is een gangbaar versieringselement vanaf ongeveer 1610.8 Het vuurklokfragment (misbaksel) van afbeelding 2 toont een deel van een damesrok. Deze 'ingekraste' rok doet denken aan die op een 'Alkmaarse' vuurklok uit 1611 (afb. 3). Het naast de fok afgebeelde bladmotief komt in deze variant alleen voor bij vier 'Alkmaarse' decorateurs uit de periode 1610-1615.9 Eigen ontwikkeling Na 1625 doen in Zuid-Holland verschillende niéuwe decorateurs van zich spreken. De stijl van één van hen wordt gekenmerkt door Duitse Werrainvloeden: o.a. veel concentrische cirkels (eigenlijk een spiraal met veel windingen) met soms groene dwarslijnen en stijf gestileerde vogels, slechts vergezeld door wat streepjes. De vroegste datering is IÖ2510, de laatste 1643. Dit product is tot nog toe alleen in Zuid-Holland aangetroffen. Bewijzen dat het bij een Leidse pottenbakker is gemaakt ontbreken. Van een andere decorateur is het vroegst gedateerde exemplaar een hanenkom uit 1627" en het laatst gedateerde eveneens een hanenkom uit 1640. Ook van zijn producten zijn geen sporen aangetroffen tussen het Leidse afval.


Vijf scherven van een schoteltje met misbakselkenmerken (afb. 4) geven daarentegen wel aanleiding tot enig enthousiasme. De wijze waarop de duivenvleugel en -poten, alsmede het klavermotief zijn gestileerd, is terug te vinden op twee papkommen, de ene afkomstig uit Delft (afb. 5)12, de andere gevonden te Noordeinde (Schermereiland) (afb. 6)13. De totale decoratie op deze stukken ademt een sfeer die sterk doet denken aan die op de stukken van de hierboven besproken decorateur F2, werkzaam tot ca. 1625. Omdat ook het baksel en de heldere gele en groene tinten overeenkomsten vertonen, hebben we waarschijnlijk te maken met een groep die gedeeltelijk synchroon met de F2-periode loopt of van kort erna. De twee scherven van een verbrande schotel (afb. 7) lijken op het eerste gezicht van een ander soort product afkomstig te zijn. In combinatie met de schotelrandscherf van afbeelding 8, geen aantoonbaar misbaksel, zien we een voorstelling met dezelfde elementen als die op de papkommen van 5 en 6: respectievelijk een bloemen bladmotief en de vleugel/staartconstructie. Op deze schotels zien we de eerder geconstateerde Werra-invloed, de tot de schotelrand doorlopende spiraal. De introductie van dit decoratiekenmerk wordt geacht tussen 1620 en 1625 te hebben plaatsgevonden in reactie op de verminderde import van Werra-keramiek vanuit Duitsland, vanwege de Duits-Franse oorlogsperikelen.

Afb. 3. Vindplaats: Schermereiland, huidige verblijfplaats: Groot-Brittannië. Tekening: Sjek Venhuis, Nieuw Vennep

kening (afb. 9), duidelijk dat in beide gevallen het origineel een duif moet zijn geweest zoals die van afbeelding IO.:4

Afb. 4. Vindplaats: Leiden, diameter: 2j cm. Foto: Sjek Venhuis, Nieuw Vennep.

Duidelijkheid bestaat er ook ten aanzien van de decorateur die in 'Hoorn des Overvloeds' vermeld wordt als iemand met innovaties op het gebied van vorm en versiering.'3 Van objecten die aan hem kunnen worden toegeschreven, zijn ten minste negen fragmenten tussen het Leidse pottenbakkersafval aangetroffen, waarvan er vier als misbaksel kunnen worden gekwalificeerd. De stilering van de vogelonderdelen op de van twee verschillende objecten afkomstige scherven maakt, gecombineerd in één reconstructiete211


ven besproken decorateur met vernieuwingsdrift, zodat hier bovendien sprake is van een co-product. Afgaande op de vele stukken die van hem bekend zijn, zal hij vrij lang actief zijn geweest. Het ontbreken van gedateerde stukken maakt het moeilijk aan te geven tot wanneer hij werkzaam is geweest, waarschijnlijk tot ongeveer 1640-1645.

Afb. 5. Vindplaats: Leiden, diameter: ca. 15 cm. Collectie: Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam (collectie Van Beuningênde Vriese). Tekening: D.S. Neal (Gr.Br)

Afb. 6. Vindplaats: Noordeinde, diameter: 13,5 cm. Collectie: Frans Laurentius, Voorschoten. Foto: Sjek Venhuis, Nieuw Vennep.

Ajb. 7. Vindplaats: Leiden. Reconstructietekening: Sjek Venhuis, Nieuw Vennep.

,-'

/•'o) X\

Het lijkt aannemelijk er ook bij deze decorateur vanuit kan worden gegaan, dat hij ergens rond 1625 met zijn werk is begonnen. Een aanwijzing daarvoor vormt een vuurklok die zich bevindt in het Nederlands Openlucht Museum te Arnhem (afb. 11). De centrale voorstelling erop is probleemloos toe te schrijven aan F2 (± 1613-1625) en wel uit z'n latere periode, wat is af te leiden uit enkele details. De twee duiven op de kap echter tonen de stijl van de hierbo-

212

Tot nog toe is de aandacht voornamelijk gericht geweest op decoraties op papkommen, schoteltjes en vuurklokken. Vermeld dient te worden dat de vormenrijkdom van het Leidse slibmateriaal zeer groot is geweest. Er zijn fragmenten gevonden die deel hebben uitgemaakt van grapen, kopjes en zoutschaaltjes, al dan niet op een stam. Bovendien zijn er fragmenten aangetroffen waarvan niet nagegaan kan worden waartoe ze hebben behoord. Er is slechts één minuscuul biscuitfragment geborgen, behorend tot een object dat evenmin nader is te identificeren. Tot slot, ook vuurklokken van roodbakkend aardewerk, bedekt met een groen geglazuurde engobe (dunne kleipap) en versierd met appliques, behoorden tot het assortiment van de Leidse pottenbakkerswerkplaats (zie ook het vorige artikel). Co-productie Het overige vondstmateriaal levert slechts schamele informatie op voor parallellen met bekend materiaal. Dat wordt voor een deel veroorzaakt door het verschijnsel dat verschillende personen een bijdrage hebben geleverd aan de uiteindelijke decoratie. Daardoor worden verschillende stijlen per object aangetroffen (zie de beschrijving hierboven van afb. 11). Vergelijking van de fragmenten van de afbeeldingen 4 en 8 laat zien dat de randversiering bij het eerste traditioneel is: parallelle korte streepjes; bij het andere een brede spiraalband, beginnend op de spiegel en doorlopend tot aan de buitenrand (Werra-look). Nadere beschouwing van het laatste


voorbeeld laat zien dat de middendecoratie gedeeltelijk over de binnenste windingen is aangebracht. Bovendien is te zien dat het slib van de hoofddecoratie niet 'versmolten' is met dat van de windingen. De conclusie kan derhalve zijn dat de randversiering al was aangebracht vóór de centrale decoratie en dat de decorateur van het hoofdmotief dus een schotel onder handen nam die reeds in een eerder stadium van een randversiering was voorzien. Op andere voorbeelden is te zien dat centrale decoraties van de hand van eenzelfde persoon nu eens worden omgeven door een op de draaischijf gevormde spiraal en dan weer door onhandig aangebrachte concentrische cirkels. Hieruit kan wellicht de conclusie getrokken worden dat zowel beginners als gevorderden hun bijdrage hebben geleverd aan de uiteindelijke decoratie. Tot slot wil ik de aandacht vestigen op twee bijzondere vondsten onder het pottenbakkersafval. In de eerste plaats betreft het een gedeelte van een klein formaat vuurklok (afb. 12). Een beschrijving ervan heeft in het voorgaande artikel plaats gevonden. Eén van de kenmerkende onderdelen van de decoratie vormen de slingerlijnen. Ze worden in Leiden geïntroduceerd door de decorateur die de kom van afbeelding 10 heeft versierd. Op de onderzijde van deze kom staan ook dit soort decoraties. Ze komen voor in een gele en in een groene variant. Het klokje kan gedateerd worden in het tweede kwart van de zeventiende eeuw. Dat geldt ook voor het versierde, waarschijnlijk één-orige graapje van afb. 13. Deze vertoont naast de slingerlijn op de onderkant twee andere, opvallende kenmerken. De gehele binnenzijde is met een witte engobe bestreken en de binnenzijde van de kraagrand is, evenals de buitenkant, versierd met parallelle streepjes. De hoofddecoratie bestaat uit een geëncadreerde afwisseling van verticale strepen en stippen en gestileerde bloemmotieven. Eenzelfde decoratie is bekend van grapefragmen-

Afb. 8. Vindplaats: Leiden, diameter: ca. 34 cm. Foto: Sjek Venhuis, Nieuw Vennep.

Afb. 9. Vindplaats: Leiden. Reconstructietekening: Sjek Venhuis, Nieuw Vennep.

Ajb.10. Vindplaats: Amsterdam, diameter: 22,2 cm. Collectie: Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam (collectie Van Beuningen-de Vriese). Foto: Studio Torn Haarrtsen, Ouderkerk a/d Amstel.

213


4. Omdat Zuid-Hollandse schotels met een ronde buitenrand globaal gedateerd worden tussen 1640 en 1660 - er is slechts één gedateerd voorbeeld bekend uit 165617 - en er tussen dit Leidse afval ook geen fragmenten gevonden zijn van andere groepen die in die periode geplaatst kunnen worden, kan de voorzichtige gevolgtrekking gemaakt worden dat het Leidse pottenbakkersafval aanknopingspunten oplevert voor een productie van slibaardewerk tussen ca. 1617 en 16401645. De meeste overeenkomsten tussen het Leidse afval en anderszins bekend materiaal vallen in de periode 1625-1640. De auteur is bestuurslid van de Stichting Noord-Hollands Slibaardewerk

Ajb. 11. Vindplaats: Noord-Holland, hoogte: 47 cm. Collectie: Nederlands Openluchtmuseum, Arnhem. Foto: Sjek Venhuis, Nieuw Vennep.

ten uit Schermerhorn en Norwich Noten

Conclusies In 'Hoorn des Overvloeds' worden als kenmerken van Zuid-Hollandse schotels genoemd een naar binnen afgeronde buitenrand, gecombineerd met veel concentrische cirkels die beginnen op de spiegel en doorlopen tot aan de rand.lS Voorbeelden van die pottenbakkerskenmerken zijn onder dit Leidse materiaal niet gevonden; de buitenranden zijn hier recht (afb. 1), zoals bij de meeste Noord-Hollandse schotels of zoals bij de schotel van afb. Ajb.12. Vindplaats: Leiden, hoogte: 12 cm. Foto: Sjek Venhuis, Nieuw Vennep.

214

1 Van Gangelen H. e.a., 1997. 2 In 1997 waren slechts papkommen bekend met de jaartallen 1614,1615 en, waarschijnlijk, 1617. Erna zijn kommen met dateringen 1613 en 1617 boven water gekomen. 3 Zie: Van Gangelen e.a. 1997, 64, achtste regel van onderen. 4 Zie het hoofdstuk 'pottenbakkers' van het vorige artikel. 5 Overigens bevindt zich tussen de vele F2-kommen ook een gering aantal schoteltjes met een diameter van ca. 25 cm (zie "Hoorn des Overvloeds" afb. 67) en vuurklokken met een model dat niet uit 'Alkmaar' bekend is (zie afb. 11 van dit artikel) dat eveneens de karakteristieken van het werk van F2 laat zien. Er zijn helaas weinig aantoonbare parallellen tussen reeds bekend materiaal van deze, in tweede instantie, 'Leidse' decorateur en het Leidse pottenbakkersafval; slechts drie fragmenten wijzen in die richting w.o. een gedeelte van een vuurklok van het type van afb. 11. 6 Waarom het aanbrengen van jaartallen in de 'Leidse' periode van F2 (1617ca.1625) ongebruikelijk was, is vooralsnog een raadsel. 7 Een waarschijnlijk ander productiecentrum in Noord-Holland kent ook papkommen met een dergelijk motief, te dateren tussen 1615 en 1620. 8 Dec.C (1610-1612), D (1609-1613), E (1613) en G2 , één voorbeeld uit ca.1615.


9 Hurst J.G. e.a., 1975, 50, fig.2.7 en Van Gangelen e.a. 1997, afb. 116. 10 Deze kom is gevonden in Haarlem en bevindt zich in het stedelijk depot aldaar. n Het kommetje bevindt zich in het depot van Museum Boijmans Van Beuningen. 12 Dit papkomfragment bevindt zich in de collectie van F. Laurentius te Voorschoten. 13 Zie: Van Gangelen e.a. 1997, 73. 14 Deze kom is gevonden te Amsterdam en bevindt zich in Museum Boijmans Van Beuningen (collectie Van Beuningen-de Vriese). 15 Jennings S. Eighteen centuries of pottery from Norwich; East Anglian Archeology Report No 13; fig. 36, nr. 629. 16 Zie: Van Gangelen e.a. 1997, 92. 17 Dit fragment is gevonden te Leeuwarden en bevindt zich in het depot van het Fries Museum. Literatuur:

Van Gangelen, H„ P. Kersloot en S. Venhuis, 1997. Hoorn des Overvloeds, de bloeiperiode van het Noord-Hollandse slibaarde-

werk (ca i^So-ca 1650J, Oosthuizen/Wormerveer. Hurst, J.G., D.S. Neal en H.J.E. van Peuningen, 1975. Pottery produced and moded in North-West Europe 3350-1650. Rotterdam Papers VI, Rotterdam. Jennings, S., 1981. Eighteen centuries of Pottery from Norwich, East Anglian Archaeology Report N. 13, Norwich.

Binnen de cirkels zijn het uiteinde van een vogelstaart, een stukje granaatappel en een bladpunt te onderscheiden. De staart en het blad hebben de typisch grijsgroene tint die zo kenmerkend is voor ongeglazuurd slib met kopervijlsel. De schotel zal indertijd (ca. 1640-1660) het uiterlijk hebben gehad van de schotel van afbeelding 2, gevonden te Voorschoten.1 Schotels van dit type zijn uit veel vondstcomplexen in Zuid-Holland bekend.

Afb.ij. Vindplaats: Leiden, diameter: 16 cm, hoogte: 10,5 cm. Foto: Sjek Venhuis, Nieuw Vennep.

Een biscuit-vondst elders in Leiden In de conclusies van het vorige artikel wordt een bepaald type Zuid-Hollands slibaardewerk gememoreerd, dat zich niet tussen het daar beschreven pottenbakkersafval bevindt. Dat dit zeer waarschijnlijk ook in Leiden is geproduceerd, maar dan in een andere pottenbakkerswerkplaats, bleek in oktober 1999, toen in grond, gestort voor taludverzwaring langs de A4, fragmenten werden aangetroffen die duiden op de herkomst uit een pottenbakkerij (misbaksels en dakpanproenen). EĂŠn van de vondsten betrof een schotelrandfragment met de hierboven genoemde kenmerken (afb. i).Deze scherf is ongeglazuurd (biscuit).

Noot 1 Deze schotel bevindt zich in de collectie van de heer F. Laurentius te Voorschoten.

215


Archeologisch Nieuws Ploegsporen uit bronstijd De bewoning van Broekpolder gaat verder terug dan verwacht. Archeologen zijn gestuit op ploegkrassen die wellicht dateren uit de bronstijd, pakweg 1500 jaar v.Chr. Vorig jaar waren er ook al ploegkrassen gevonden, maar die schatte men duizend jaar jonger in. Onderzoek van schelpjes en rietresten in dezelfde bodemlaag leverde de nieuwe datering op. Noordhollands Dagblad,

Elfde-eeuwse boerderij In het Liemerse deel van de Betuwelijn zijn resten gevonden van een elfde-eeuwse boerderij. Het gebouw kende een afmeting van 25 bij 6 meter en lag op een hoge oeverwal. De vondst is onverwacht: de proefboringen gaven geen aanwijzingen voor een dergelijke boerderij. Arnhemse Courant, 26 juni 2000

Loosdrecht vindt porseleinfabriek De Historische Kring Loosdrecht (HKL) heeft na tientallen jaren speurwerk de resBroekpolder vol offerplaatsen Nog meer nieuws uit Broekpolder. Het on- tanten gevonden van de Loosdrechtse porseleinfabriek. Aan de Oud Loosdrechtsedijk derzoek voorafgaande aan nieuwbouw werd de paalfundering van de oven blootgeheeft een merkwaardig grote hoeveelheid legd. De fabriek werd ooit gebouwd in opofferplaatsen opgeleverd. Zo zijn er veel dracht van de vermogende dominee De runderen aangetroffen die met afgehakte Mol, met als doel de bestaande armoede te kop en poten zijn begraven in kuilen. Ook bestrijden. Er werkten 85 Loosdrechters, zijn er vondsten gedaan van voorwerpen waarvan 25 kinderen. Na tien jaar moest de die in open water neergelegd lijken te zijn. fabriek echter weer sluiten wegens buitenBizar is de vondst van een walviskaak die landse concurrentie. Het Loosdrechts porrechtop is neergezet, wellicht als markeselein is inmiddels onbetaalbaar. ringspunt of krabpaal voor koeien. Cobouw, De Kennemer, 34 juni 2000

15 juni 2000

Judas in Nijmegen? Bij opgravingen onder het MariĂŤnburg in Nijmegen is een graf gevonden met een uitzonderlijke bijgift. Het graf, dat zo'n twee eeuwen oud is, bevatte een buidel met dertig zilverlingen. De munten zijn overwegend eind achttiende eeuw geslagen en zijn deels Frans, Nijmeegs en Oostenrijks. Grafgiften zijn in deze tijd hoogst ongebruikelijk. Het graf lag temidden van honderden Romeinse, Merovingische en middeleeuwse graven. De Gelderlander,

2jjuni 2000

Romeinen gek op paling Dat Romeinen van paling hielden, blijkt uit de vondst van twee palingfuiken in het Leidsche Rijngebied. De fuiken zijn 80 cm lang en 50 cm breed. Ze lijken sterk op de aalkubbe, die tot voor honderd jaar geleden in de Zuiderzeevisserij werd gebruikt. Daaruit blijkt dat de Romeinen de vistechniek zeer goed beheersten. Dagblad Rivierenland, 2jjuni 2000

Overtreding van de Monumentenwet De ROB heeft bij de politie aangifte gedaan van overtreding van de Monumentenwet Capelle: eeuwenoude oversteekplaats door een inwoner uit Bronkhorst. De beArcheologisch onderzoek bij het Dief- en treffende persoon heeft restanten van het Duifhuisje te Capelle a/d IJssel heeft aanplaatselijke kasteel opgegraven, in de stelligetoond dat deze plek aan het begin van de ge overtuiging dat het een toeristische verjaartelling druk bezocht werd. Een damconrijking is voor de stad. De ROB juicht het structie uit de tweede eeuw, compleet met enthousiasme en de achterliggende doelhouten duiker en vele andere losse vondstellingen toe, maar wil alleen dat er opgesten doen vermoeden dat het gaat om een graven wordt onder professionele begeleioversteekplaats die zowel door Romeinen ding. Bovendien zouden de blootgelegde als inheemsen werd gebruikt. muren zonder conservering spoedig ten Havenloods - IJssel en Lekstreek,prooi vallen aan de elementen. Vandaar dat ze inmiddels weer toegedekt zijn met zand. 20juni 2000 Gelders Dagblad, 20 juni 2000

2g juni 2000

216


Romeinse wachttoren in Leidsche Rijn De nieuwe Vinex-lokatie Leidsche Rijn levert naast een hoop horizonvervuiling ook veel archeologische verrassingen op. Behalve de unieke Romeinse weg aldaar zijn onlangs ook de fundamenten van een bouwwerkje tevoorschijn gekomen. Vermoedelijk gaat het om de resten van een wachttoren. Dat blijkt onder andere uit de vondst van veel militaire voorwerpen en een greppel. De toren mat zo'n vijf bij vijf meter en is mogelijk tot diep in de derde eeuw in gebruik geweest. Utrechts Nieuwsblad 2gjuni 2000 Dommeldal archeologisch monument? Het Dommeldal tussen Eindhoven en Nuenen is zo belangwekkend dat het een nationaal archeologisch monument moet worden. Althans, als het aan archeoloog Nico Arts ligt. Arts dook afgelopen maanden met een twintigtal beroeps- en amateurarcheologen het dal in omdat daar een pijpleiding voor de afvoer van water doorheen werd getrokken. Dat leidde tot de ontdekking van vijf nederzettingsterreinen uit verschillende perioden. BN de Stem, 30juni 2000

Russische paleizen, waaronder schilderijen van Paulus Potter en Gerard Dou. Algemeen Dagblad, 3 juli 2000 Stadskastelen in Alkmaar In de Langestraat te Alkmaar zijn de fundamenten gevonden van drie stadskastelen. Volgens stadsarcheoloog Bitter zijn ze waarschijnlijk gebouwd rond 1280, vlak na de bouw van een nieuwe stadsmuur. Edellieden besloten daarop hun aanzien te benadrukken door het bouwen van stenen huizen die hoog uitstaken boven de eenvoudige woningen van het gewone volk. Wellicht werden ze daarbij geĂŻnspireerd door de aanwezigheid van het plaatselijke kasteel van Rooms-koning Willem II, de vader van Floris V. Een en ander wijst erop dat Alkmaar in de veertiende eeuw een veel grotere economische betekenis moet hebben gehad dan tot nu toe werd aangenomen. Noordhollands Dagblad, 4 juli 2000

Vier keer raak in Deventer Bij diverse werkzaamheden in en rond Deventer zijn verschillende interessante vondsten gedaan. Vlak langs de weg Deventer-Zutphen is een bronstijdnederzetting gevonden (periode Wikkeldraadaardewerk, 'Alva's muur' teruggevonden 2000-1800 v.Chr.). Op de plek van de oudIn Groningen is aan de Prinsenstraat een ste kloosterboerderij uit de omgeving, de muur van het fort blootgelegd, dat de Olthof, zijn sporen gevonden van diens Spaanse hertog Alva wilde laten bouwen rwaalfde-eeuwse voorloper inclusief hooiom Groningen voor de Spanjaarden te bebergen. Ook is hier een skelet aangetroffen, houden. Alva heeft zijn fort nooit voltooid. waarschijnlijk een gesneuvelde soldaat uit In plaats daarvan is de gracht gebruikt als de Tachtigjarige Oorlog. Aan de Molbergafvalput en zodoende in twintig jaar tijd steeg, de middeleeuwse weg van Deventer volgestort. Dat heeft een verrassende hoenaar Zutphen, zijn resten van de oude tol veelheid goed geconserveerd materiaal opgevonden. En in Deventer zelf tenslotte geleverd: tientallen leren schoenen, vilten stootte men op een achttiende-eeuwse vermutsen, babyjasjes, resten van runderen, dedigingsmuur. sieraden en zelfs een donzen hoofdkussen. Nieuwsblad van het Noorden, Deventer Dagblad, 30 juni/4 juli 2000 6 juli 2000 Nederlandse schat op Finse zeebodem Een groep Finse duikers heeft voor de kust van Finland het vermoedelijke wrak van de Catherine gevonden. Deze Nederlandse vrachtvaarder verging op 17 september 1782, op weg van Amsterdam naar Sint Petersburg. Aan boord was een grote partij zilver die in Rusland zou worden verwerkt tot gebruiksvoorwerpen. Eerder al werd het wrak van de Vrouw Maria gevonden. Dit schip verging eveneens twee eeuwen geleden op weg naar Sint Petersburg. Aan boord waren tal van kunstschatten voor

Bergen ouder dan gedacht Stadsarcheoloog Vermunt van Bergen op Zoom heeft naar aanleiding van de vondst van vijf Romeinse munten op de Parade geconcludeerd dat hier al minstens duizend jaar eerder mensen woonden dan tot nu werd aangenomen. Daarnaast zijn de fundamenten gevonden van een twaalfdeeeuws houten huis en een veertiendeeeuwse leerlooierij. BN de Stem, yjuli 2000

217


300 jaar oude wijn Duikers van het NISA hebben een 300 jaar oude fles wijn gevonden. De fles lag in de Waddenzee in een scheepswrak uit het begin van de achttiende eeuw. Het is voor het eerst dat zo'n oude wijnfles met inhoud is aangetroffen in de Nederlandse wateren. De inhoud van de fles wordt nader onderzocht. Trouw, 21 juli 2000

Romeins paard in IJsselstein Bij de Romeinse nederzetting aan de Lage Dijk in IJsselstein (Utrecht) is het complete skelet van een paard opgegraven. Het paard is kennelijk door de toenmalige bewoners begraven, mogelijk als offergave. Op dezelfde site trof men ook een bronstijdnederzetting aan (1800-800 v.Chr.). Utrechts Nieuwsblad, 10 augustus 2000

Scheepshelling VOC In Amsterdam Oost hebben archeologen een scheepshelling van een VOC-werf en het zeventiende-eeuwse bolwerk Zeeburg blootgelegd. De houten scheepshelling was onderdeel van een gigantische werf op het eiland Oostenburg (pal naast het huidige scheepvaartmuseum), waar 1300 mensen werkten. In 150 jaar zijn hier bijna 850 schepen gebouwd, wat tevens een grote aanslag was op het bosareaal van Nederland. Het driehoekige bastion Zeeburg maakte deel uit van de stadswal uit 1663 en is vrij gaaf bewaard gebleven. Mogelijk zullen de resten worden verwerkt in de groenvoorziening van de aldaar geplande nieuwbouwwijk. Friesch Dagblad, 12 augustus 2000

218

Karolingisch Alkmaar Onder een pand aan de Doelenstraat in Alkmaar zijn de resten gevonden van een huis uit de achtste of negende eeuw. Het gaat om houten staanders van een boerderij en een waterput met scherven van Badorf aardewerk met radstempelmotief en een kogelpotfragment. Het opgravingsterrein is te klein om conclusies te trekken over de omvang en aard van de nederzetting. Noordhollands Dagblad, 13 augustus 2000

Botten gestolen Op het terrein waar onlangs de VOC-werf en bolwerk Zeeburg zijn ontdekt, zijn ook menselijke resten gevonden. De botten en schedels, die tijdelijk opgeslagen lagen in containers op het terrein, zijn echter in het weekend meegenomen door souvenirjagers. Het hek rond het terrein bleek omvergeduwd en de container opengebroken. Waarschijnlijk gaat het om botresten die zijn blijven liggen na de ontruiming van de Sint Pietersbegraafplaats in de negentiende eeuw. Noordhollands Dagblad, 16 augustus 2000

Voorloper Rotterdam gevonden Aan de Bovensloot te Rotterdam zijn de resten gevonden van een duizend jaar oude boerderij. Voor het eerst is daarmee een gebouw gevonden van Rotta, de vroeg-middeleeuwse voorloper van Rotterdam. Aangetroffen werden onder meer zware staanders en vlechtwerk van wilgentenen. Trouw, 19 augustus 2000


Literatuurbespreking Jos Bazelmans. By weapons made worthy. Lords, retainers and their relationship in Beowulf, Amsterdam Archaeological Studies 5,

Amsterdam University Press, Amsterdam 1999,ISBN 9053563253. Prijs Ć’ 87,50. Dit boek is een Engelse vertaling van het oorspronkelijke proefschrift. Het is zeer specialistisch en zeker niet eenvoudig te lezen. Het boek is weliswaar fraai vormgegeven, maar bevat weinig illustraties. Voor de liefhebber van plaatjesboeken is dit een ongeschikt boek. Voor de liefhebber van theoretische werken, daarentegen, is dit werk een aanrader. Bazelmans heeft een zeer verfrissende benadering van de reconstructie van Germaanse samenlevingen. In dit werk heeft Bazelmans tot doel de sociale structuur van vroeg-Germaanse samenlevingen te reconstrueren. In het verleden waren dergelijke reconstructies meestal gebaseerd op het historische werk van Tacitus' "Germania". De patroon-cliĂŤnt relaties in dit werk zijn door onderzoekers vaak als uitgangspunt genomen voor de reconstructie van de sociale structuur. Hierbij werd een economisch-politiek perspectief gehanteerd. De auteur poogt de relatie koning/heer en krijger/volgeling in een nieuw perspectief te plaatsen nl. een ritueel-kosmologisch perspectief. Hij doet dit niet aan de hand van primaire bronnen over dergelijke relaties, maar aan de hand van een analyse van de Beowulf. In dit gedicht staat geschenkenuitwisseling centraal. Daarom kiest Bazelmans zowel voor een literair-historische als antropologische (d.w.z. structuralistische) benadering. Enige kennis van het antropologisch begrippenapparaat is dan ook zeer handig voor degenen die in dit onderwerp geĂŻnteresseerd zijn. De eerste vier hoofdstukken vormen een taaie, lange onderbouwing voor de in de twee laatste hoofdstukken kort maar zeer krachtige reconstructie van de samenleving in de Beowulf. Het is dan ook niet eenvoudig een korte samenvatting van deze hoofdstukken te schrijven. Het eerste hoofdstuk is de inleiding. Hierin formuleert Bazelmans zijn doelstelling. In hoofdstuk twee behandelt hij de antropologie van het geschenk. Hij geeft een overzicht van verschillende posities in het

antropologisch debat over dit onderwerp. Centraal daarbij staat het werk van Marcel Mauss; "L'essay sur 1e don." Mauss formuleerde met zijn werk een algemene theorie over de symbolische voorstellingen van relaties tussen het geschenk, de gever en de ontvanger. Mauss observeerde een nauw verband tussen de participant en het object in de uitwisseling. Vervolgens behandelt de auteur verschillende benaderingen in de antropologie van uitwisseling, waaronder de constitutieve benadering. Bij deze benadering wordt de mens als een zelfbewust subject beschouwd, wiens leven vervlochten is met dat van mensen die hem omringen, net zoals die levens vervlochten zijn met het zijne. Aan de hand van deze bena- ' dering wordt het werk van Louis Dumont even kort toegelicht. Voor een beter begrip van deze onderzoeker (een erfgenaam van Mauss) grijpt Bazelmans al snel weer terug naar het werk van de laatstgenoemde. Tot slot worden de drie benaderingen in de antropologie van uitwisseling nogmaals bekeken en bekritiseerd. Bazelmans laat hierbij zijn voorkeur voor de derde, constitutieve benadering blijken. Het werk van Dumont mag door zijn holistische visie tot deze benadering gerekend worden. Bazelmans kiest dan ook voor de visie van Dumont

219


voor zijn analyse van de Beowulf. Door de afwisseling van oude opvattingen, kritiek daarop en vernieuwende inzichten omtrent dit toch al niet eenvoudige onderwerp, is dit hoofdstuk het pittigste van het boek. Dit brengt het gevaar met zich mee dat zelfs de meest geïnteresseerde lezer de moed tot verder lezen verliest en het boek naast zich neer legt. Doe dit niet! De volgende hoofdstukken zijn eenvoudiger. Met name de twee laatste hoofdstukken zijn zeer plezierig te lezen. Een beloning voor de gedane moeite. Op het uitgebreid beschreven bovenstaande hoofdstuk volgt logischerwijs een uiteenzetting van het werk van Louis Dumont en het werk van zijn volgelingen. Dumont voegt aan het structuralisme van LeviStauss het hiërarchisch concept toe. Een samenleving is opgebouwd uit twee niveaus. Op het eerste niveau staat de samenleving met zijn levende relaties. Deze is opgenomen in een tweede, superieur niveau (relaties russen levenden met bovennatuurlijke). Beide niveaus vormen de samenleving als geheel, ook wel het socio-kosmisch universum genoemd. Dit universum bestaat uit een geheel van relaties. Een element bestaat niet zonder een relatie met een ander element. Belangrijk hierbij is dat in een dergelijke samenleving een persoon uit verschillende constituenten ('bouwstenen') bestaat. Tijdens de levenscyclus worden deze constituenten samengebracht, vervolledigd en wederom losgekoppeld. Dit proces is niet een natuurlijk proces maar moet in gang worden gezet door het geheel van relaties waaruit een holistische samenleving bestaat. Deze relaties drukken zich uit middels rituelen, waaronder geschenkenuitwisseling. Hierbij is door de volgelingen van Dumont opgemerkt dat objecten vergelijkbaar zijn met de constituenten. Het bovenstaande dient voor Bazelmans als richtlijn voor de analyse van de geschenkenuitwisseling zoals in de Beowulf beschreven staat. De invloed van het christelijk denken wordt in hoofdstuk 4 behandeld. Het christendom bepaalt immers de context van de geschenkenuitwisseling. De mate van christelijk denken in het gedicht heeft dus directe invloed op de reconstructie van de Vroeg middeleeuwse Germaanse samenleving. Enkele opvattingen hierover worden behandeld. Bazelmans kiest, hoewel niet expliciet, voor de opvatting dat het gedicht een heidens verleden vanuit een christelijk perspectief beschrijft. De dichter moest de voorouders een plaats geven in de collectie-

220

ve christelijke nagedachtenis van zijn tijdgenoten, zonder daarbij de voorouders in een negatief daglicht te zetten. De hoofdrolspelers zijn nog altijd verdoemd. Goede daden leveren weliswaar geen verlossing op, maar wel aardse rijkdommen, zoals eer, roem en reputatie. Deze rijkdommen vormen dan ook de centrale waarden in het model van de samenleving in Beowulf dat Bazelmans in de laatste twee hoofdstukken samenstelt. Deze laatste hoofdstukken mogen met recht een kroon op het werk genoemd worden. Hierin analyseert Bazelmans de Beowulf vanuit het Dumontiaanse perspectief. Aan de hand van passages uit het gedicht licht de auteur de belangrijkste relaties in de samenleving van Beowulf toe. Deze relaties worden in verband gebracht met de belangrijkste waarden, die nodig zijn voor het verkrijgen van de belangrijkste constituenten. Daar de constituenten niet los te koppelen zijn van objecten die in de geschenkenuirwisseling rouleren, wordt ook van deze een overzicht gegeven. Tenslotte giet Bazelmans op sublieme wijze de losse elementen (het netwerk van relaties, de waarden, de constituenten, de topografie van de ondermaanse wereld, de rituelen en de ceremoniële uitwisselingen) in een holistisch model van de samenleving van Beowulf! Deze laatste hoofdstukken zijn afzonderlijk van de rest van het boek zeer goed te lezen. Toch raad ik aan ook de andere hoofdstukken te lezen. Net als de in dit werk behandelde samenleving is het boek holistisch, d.w.z. het boek in zijn geheel. De afzonderlijke hoofdstukken zijn nauw met elkaar verweven. Ze dienen voor een volledig begrip van de materie alle te worden gelezen. Daarnaast levert dit meer en langer leesplezier op. Tenslotte mag geconcludeerd worden dat de auteur de wetenschappelijke wapens waardig is. Lidewij de Leeuw Ab Waasdorp - Van Romeinse soldaten en Cananefaten. Gebruiksvoorwerpen van de Scheveningseweg. Gemeente Den Haag, VOM-reeks 1999 nummer 2. ISBN 90-73166-33-0,176 pp. Meer dan tien jaar geleden gingen archeologen van de gemeente Den Haag poolshoogte nemen op een bouwterrein aan de Scheveningseweg. Het duingebied aldaar werd alom gezien als een archeologisch oninteressant terrein. Groot was dan ook de


verbazing toen er veel vondsten naar boven kwamen. Het onderzoek ter plekke zou jaren in beslag nemen en daarmee uitgroeien tot het grootste en belangrijkste project dat de gemeentelijke afdeling Archeologie onder handen zou krijgen. Het terrein bleek twee bewoningslagen te bevatten: een inheems-Romeinse uit het begin van de tweede eeuw en een Romeinse van eind tweede/begin derde eeuw. Bij de eerste is de verhouding inheems aardewerk/import aardewerk ongeveer 9:1, terwijl bij de tweede deze verhouding precies andersom ligt. Wat blijkt? De eerste laag bestaat uit een kleine Cananefaatse boerennederzetting. De tweede laag is een sterk geromaniseerde nederzetting en heeft de typische kenmerken van een vicus. Gezien de vele militaire vondsten moet vlak in de buurt een militair fort liggen. 'Van Romeinse soldaten en Cananefaten' is een weerslag van de belangrijkste resultaten van het archeologisch onderzoek op de Scheveningseweg. Het is een bijzonder boek geworden, niet alleen door de fraaie vormgeving (gebonden!) en de vele prachtige kleurenfoto's. In feite is het een catalogus van alle belangrijke vondsten, gerangschikt naar functie: munten, militaria, beslag, mantelspelden, schoeisel, bronsbewerking, sieraden, gereedschap, sport en spel, etcetera. Deze catalogus is op zichzelf al waardevol, maar niet voor iedereen interessant. Grote meerwaarde van het boek zijn de vele begeleidende teksten. Zo wordt elke vondstgroep uitgebreid ingeleid in een voor iedereen begrijpelijke taal. Ook zijn er korte verhandelingen over de materialen waar de vondsten uit bestaan. Maar veel belangrijker nog is de grotere context waarin de voorwerpen geplaatst worden en de conclusies die daaraan verbonden worden. De auteur plaatst Den Haag - letterlijk - prominent op de archeologische kaart van Romeins Nederland en voegt daarmee een nieuw en belangrijk puzzelstukje toe aan de geschiedenis van West-Nederland. Dat hij daarmee juist ook vele vragen oproept, moeten we maar zien als een uitdaging. Want wat hadden de Romeinen rond die periode (190-240) in de duinen nog te zoeken, in de tijd dat het nabijgelegen fort Ockenburgh al verlaten was? En hoe is de aanwezigheid van twee munten uit 270 te verklaren?

Veen / klei Ocvcrv.allcn en

ting nog maar 15% van de nederzetting blootgelegd. Voorlopig kunnen we met dit boek wel een stukje vooruit. Smullen geblazen! Paul van der Heijden

Romeinse militairen versterkingen in West-Nederland.

Reconstructietekening van een calceus.

Wie weet ligt het antwoord elders in de duinen. Archeologen krijgen nog een hele klus, want de opgraving heeft naar schat-

221


schaft in de versleten achttiende-eeuwse kledij zoals die ooit door de gegoede burgerij werd afgedragen (Alkmaar) of aanleiding vormt om een diepgaand onderzoek te doen naar plaatselijke gebruiken rondom dood en begraving in de late achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw en naar beheer en gebruik van een begraafplaats (Den Bosch).

Wollen rijglijfje waarin Dorothee Schluters, oud 44 jaar, in 1777 in Alkmaar werd begraven en vest van wollen damast waarin eenjaar later Albert Valk, oud 59 jaar, werd begraven (uit: P Bitter, red.

1999J.

iSj8. Stichting Matrijs Utrecht 1999. ISBN 90 5345 142 o. 224 pagina's, zw/w.afbeeldingen.

Laat- en postmiddeleeuwse begravingen bij opgravingen: jê kon er niets mee en je kon er evenmin omheen. Lang verguisd vanwege het bijzonder arbeidsintensieve werk, terwijl het eigenlijk weinig meer opleverde dan wat gegevens over de levensverwachting van een niet representatieve groep mensen uit een moeilijk te dateren periode, met wat slecht geheelde botbreuken (doet het altijd leuk in een vitrine) en een paar voorbeelden van lichamelijke gebreken en enge ziektes. Zo dachten althans velen tot voor kort. Het onderzoek van laat- en postmiddeleeuwse begraafplaatsen neemt binnen de Nederlandse archeologie evenwel een steeds belangrijker plaats in. Dat dit onderzoek veel ruimer is dan alleen het fysisch-antropologisch onderzoek en tot verrassende conclusies kan leiden, bewijzen de drie publicaties. Onderzoek van begravingen uit vervlogen tijden is ongeveer de enige overeenkomst tussen de onderzoeken in Alkmaar, Hellevoetsluis en Den Bosch. Benaderingswijze, doelstelling en resultaten zijn volkomen verschillend. De drie publicaties tonen ons enkele aspecten van de schier onbegrensde mogelijkheden van onderzoek naar de schamele resten van onze voorvaderen.

Het menselijke leven met al zijn vreugde en tragedies loopt na korte of langere tijd onverbiddelijk dood. Maar de dood is geenszins een definitief einde. Want los van zekerheden en tal van onzekerheden over reïncarnatie of wederopstanding, of juist met het oog daarop, volgde de twee laatste millennia vrijwel altijd een teraardebestelling. Soms plechtig met pracht, praal en gedenktekens, soms ook slordig, gewoon gewikkeld in een stuk linnen, in kuil ergens in een hoekje van het kerkhof. Vervolgens worden de graven na verloop van tijd vaak geroerd, geruimd of op andere wijze verstoord. En tenslotte is daar de archeoloog, die uit de nog aanwezige overblijfselen een stuk dertiende-eeuwse nederzettingsgeschiedenis weet te reconstrueren (Hellevoetsluis), ons een fraai inzicht ver-

Van 1992 tot 1996 vonden in Alkmaar restauratiewerkzaamheden plaats aan de St. Laurenskerk en bij die gelegenheid onderzocht men in 1994 en 1995 een duizendtal graven en enkele diepere sleuven voor funderingsonderzoek Tijdens dat onderzoek stuitte men op de meest omvangrijke archeologische textielvondst die tot dusverre in Nederland te voorschijn kwam. Door de droge bodemomstandigheden zijn veel textielfragmenten van dierlijke oorsprong (wol en zijde) bewaard gebleven. Van textiel van plantaardige oorsprong zoals katoen en linnen, resteert in de regel niets meer. In een rapport uit de reeks RAMA (de binnen- en buitenkant van de omslag spreekt van nummer 7, de begeleidende brief noemt het nummer 8) beschrijft Peter Bitter de

P. Bitter (red.), Goed gevonden. Textielvondsten uit opgravingen in de grote ofSt. Laurens-

kerk te Alkmaar (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie (RAMA). Alkmaar 1999. 224 pagina's met circa 150 zwart-wit illustraties en tien pagina's met kleurenafbeeldingen. A. Carmiggelt, T.A. Goossens en AJ. Guiran (met een bijdrage van E. Smits), Een ïje-eeuwse begraafplaats te Hellevoetsluis bij de Uithof Oosthoek van de Vlaamse Cisterciënzerabdij ter Doest (BOORapporten 47).

Bureau Oudheidkundig Onderzoek van gemeentewerken Rotterdam 1999.118 pag., illustraties in zw./w. en kleur. Marcel Portegies, Dood en begraven in 's-Hertogenbsoch. Het Sint-Janskerkhof1629-

222


restanten van de circa 270 stuks verzamelde textielobjecten. De nazorg van het onderzoek was grotendeels in handen van twee vrijwilligers, F. Berendsen en H. Scharff. Het boek wordt ingeleid door een kort overzicht van de textielnijverheid en -handel te Alkmaar, alsmede door een hoofdstuk van J.M.T. van Seters over een bijzondere achttiende-eeuwse textielsoort die werd opgegraven: wollen damast. Tot 1830 bevond de belangrijkste begraafplaats van Alkmaar zich in en om de kerk. In de kerk begraven worden was duurder; bij het onderzoek verkreeg men dan ook voornamelijk inzicht in de kisten van de meer welgestelde Alkmaarders. Naast de knekelkisten onderzocht men 600 individuele graven, waarvan een derde deel ook textiel opleverde. Opmerkelijk is, dat een veertigtal kledingstukken grotendeels tot geheel bewaard is gebleven. Die gegevens vormden de start van een bijzonder avontuur: De onderzoekers beperken zich namelijk niet alleen tot het beschrijven van wat ze zien, maar weten de doden bijna weer tot leven te wekken! Bij het lezen van dit boek leren wij een deel van de overledenen redelijk goed kennen: archiefonderzoek levert ons de naam, het adres, het beroep, de namen van verdere familieleden, de bezittingen, enzovoorts van de teraardebestelden. De gestalte van de persoon in kwestie wordt geschetst door medisch onderzoek: lengte, lichamelijke afwijkingen en sporen van aandoeningen. Er worden relaties gelegd met andere in het onderzoek genoemde personen. De wijze van begraven (al dan niet met zaagsel of met bijgiften) wordt ons evenmin onthouden. Door de diepgaande, maar zeer leesbare beschrijving van elk gevonden kledingstuk, ziet de lezer de beter gesitueerde Alkmaarder uit de achttiende eeuw voor zich tot in zeer persoonlijke details: een broekband die blijkbaar te krap had gezeten, verstelde en gestopte kledij. Om dit alles goed te kunnen plaatsen in het Alkmaar van die tijd, geven de onderzoekers ons ook een duidelijk beeld van de mode uit die tijd, van de herkomst en vervaardiging van de stoffen die gebruikt werden (met name wollen damast) en van de ambachtslieden die daarbij betrokken waren. Enkele boedelbeschrijvingen geven kans tot vergelijking tussen de vondsten en hetgeen toentertijd in sommige huishoudens aanwezig was. Prijs en kwaliteit worden geĂŻllustreerd met gegevens uit archiefonderzoek, maar ook

bovenzijde deksel

de manier waarop de kledingstukken en pruiken gedragen en gecombineerd werden, wordt ons nu duidelijk. Wat dit boek zo bijzonder maakt is, is niet zozeer de beschrijving van een rijk priestergewaad, maar vooral de minutieuze aandacht voor de kledij van een bepaalde groep Alkmaarders: patronen zijn gereconstrueerd, weefselbinding, kleuren en verfstoffen, groene uitslag van verdwenen koperen haakjes, types van voornamelijk benen knopen, alles wordt vermeld. De liefhebber kan zelfs een trui uit 1774 nabreien! Al deze zin voor het detail leidt naar enkele conclusies die het onderzoek van de St.Laurenskerk een plaats geven in de geschiedschrijving van Noord-Holland. Eerst de manier van begraven: uit het onderzoek blijkt dat de overledene niet alleen in een doodshemd maar ook gedeeltelijk gekleed werd opgebaard en begraven. Duidelijk wordt, dat de nabestaanden van "onze" overledenen zuinig waren op sieraden en vooral op knopen en gespen. Hoewel zilveren knopen voor mensen van deze stand niet uitzonderlijk waren, had men die nauwgezet van de kledij verwijderd. Alleen benen knopen gingen mee het graf in. Blijkbaar maakten knopen deel uit van de erfenis. De belangrijkste vaststelling is echter dat de overledenen in oude kleren begraven werden: ooit kostbare kleding was tot op de draad versleten en afgedragen, ieder kledingstuk is versteld, gestopt of naar de drager "gaan staan". Waarom verslijten de welgestelde Alkmaarders hun kleren tot op de draad, waarom is kledij die nog enigszins bruikbaar was niet mee het graf ingegaan? Waarom zijn alleen de pastoors begraven

Dertiende-eeuws graf in Hellevoetsluis vaneen 1.79 m lange man, die tussen de 69 en ySjaar oud is geworden. Het skelet vertoont degeneratieverschijnselen. De kist heeft een open lattenbodem en een verbreed deksel. Het deksel en ĂŠĂŠn van de zijplanken zijn gemaakt van scheepshout (uit: Carmiggelt e.a., 1999).

223


in hun volledige ambtskleding, zelfs met schoenen, pruik en bonnet? Hier bieden de schrijvers ook de oplossing: als gevolg van oorlog, blokkade en ondergang van de VOC hadden de politieke en economische omstandigheden in Holland een absoluut dieptepunt bereikt. De chique burgers van Alkmaar waren blijkbaar door schaarste en hoge prijzen gedwongen hun kostbare kledij uit betere tijden binnenshuis af te dragen. Hun nazaten hebben hen uit begrijpelijke en uit praktische overwegingen dan ook begraven in kleren waar verder niemand nog wat mee wilde of kon.

Detail van twee begravingen te 's-Hertogenbosch. Een latere begraving ligt pal boven de oudere en is er gedeeltelijk doorheen gegraven. De schedel van de latere begraving is doorgezaagd ten behoeve van sectie (uit: M. Portegies 1999)-

224

In 1998 is door het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van gemeentewerken Rotterdam (BOOR) in het nieuwbouwplan 'Ravense Hoek' te Hellevoetsluis een onderzoek uitgevoerd naar een reeds in 1982 ontdekte dertiende-eeuwse begraafplaats. Op de begraafplaats kon ook de plaats van een kerk worden gelokaliseerd. De resultaten worden besproken in samenhang met nabijgelegen dertiende-eeuwse nederzettingssporen en een woontoren uit dezelfde periode, die reeds eerder werden onderzocht. Ook de resultaten van het fysisch-antropologisch onderzoek van de skeletten worden behandeld. De vondsten kunnen gerelateerd worden aan de uit historische bronnen bekende uithof Oosthoek, een dependance van de Vlaamse cisterciĂŤnzerabdij Ter Doest. Wanneer vanaf ongeveer 1214 het Haringvliet ontstaat en de zee landinwaarts dringt,

verdrinken langzamerhand steeds meer delen van het nog grotendeels onbedijkte veenlandschap van Voorne. De heren van Voorne zagen die ontwikkeling niet met lede ogen aan, maar schakelden de Vlaamse abdijen Ten Duinen en Ter Doest in om met hun hulp het eiland voor algehele ondergang te behoeden. Deze abdijen hadden immers veel ervaring met bedijkings- en ontginningswerkzaamheden. Uit de schriftelijke bronnen is bekend, dat de cisterciĂŤnzer abdij Ter Doest al in 1220 bezittingen heeft in Oosthoek, het uitgestrekte veengebied dat thans onder meer de polder Nieuwenhoorn omvat. Deze abdij bezit in Oosthoek een uithof, doch de juiste ligging ervan was tot voor kort niet bekend. Op basis van recent archeologisch onderzoek kan de uithof en de daarbij behorende nederzetting thans in de huidige, doch veel recentere polder Nieuwenhoorn worden gesitueerd. Tijdens het jongste onderzoek richtte men zich vooral op de resten van de ruim 150 dertiende-eeuwse graven. De overledenen waren bijgezet in houten kisten die rondom een open plek waren gegroepeerd. Binnen die open plek stond ooit een houten kerk of kapel van zo'n 7 x 28 meter. Daar trof men ook de fundering van het altaar aan, dat daar omstreeks 1280 moet zijn opgericht. De graven zelf dateerden vooral uit de jaren I26o-'9O. Bij het onderzoek is ook speciaal aandacht geschonken aan materiaal en constructie van de grafkisten. Zeker de helft van het gebruikte hout was secundair verwerkt en diende daarvoor als bouwmateriaal voor woningen of als scheepshout. Opvallend is dat de kisten vaak van een lattenbodem waren voorzien, gemaakt uit duigen. Op basis van ervaringscijfers, formules en aannames kan uit de begravingen worden afgeleid dat de populatie van de nederzetting uit zo'n 260 personen moet hebben bestaan, gehuisvest in circa 42 woningen. Uit het fysisch-antropologisch onderzoek blijkt dat er sprake is van een mannenoverschot van ongeveer 20%. Dat overschot wordt verklaard door aan te nemen, dat behalve de vaste bewoners van de nederzetting ook de bij de uithof verblijvende familiares en de van elders afkomstige seizoenarbeiders op het kerkhof zijn bijgezet. Familiares zijn geen echte monniken, maar ze zijn wel als zodanig gekleed en zijn ook gehoorzaamheid aan de abt verschuldigd.


De gemiddelde lengte van de overleden mannen en vrouwen bedroeg respectievelijk 172,4 en 161,2 cm. De relatief hoge kindersterfte en het hoge sterftecijfer bij mannen en vrouwen in de leeftijdscategorie 20-40 jaar zou naar huidige maatstaven schrijnend en onacceptabel zijn, doch wijkt niet af van andere populaties uit dezelfde periode. Aan het einde van de dertiende of het begin van de veertiende eeuw vagen overstromingen de gehele nederzetting, inclusief kerk en begraafplaats, definitief van de aardbodem. Het weinige dat nog resteerde leidde uiteindelijk tot een bijzonder boeiende publicatie. Waar in Alkmaar en Hellevoetsluis bergen grond zijn verzet om tot de thans gepubliceerde verslaglegging te komen, spitte men in Den Bosch vooral ook in de archieven. In 1984 verrichtte de afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumentenzorg van de gemeente 's-Hertogenbosch archeologisch onderzoek op het kerkhof van de Sint Jan. Naar aanleiding daarvan verrichtte Marcel Portegies een studie naar het schriftelijk bronnenmateriaal, zodat de opgegraven skeletten in hun historische context konden worden geplaatst. Zo valt het onderzoek naar de begravingen in twee delen uiteen. Ten eerste het historisch onderzoek naar de geschiedenis van het kerkhof, de organisatie van de begravingen en de sociale status van de doden, waarvan we de resultaten terugvinden in de onlangs verschenen publicatie 'Dood en begraven'. En vervolgens de nog niet verschenen publicatie van de in siru aangetroffen graven en de fysisch-antropologische analyse van het skeletmateriaal. Het oorspronkelijke idee om alle resultaten in één monografie te bundelen bleek een te omvangrijk boekwerk op te leveren, vandaar dat de beide onderzoeken van hetzelfde kerkhof afzonderlijk worden gepubliceerd. In Dood en begraven nemen we stap voor stap tot in de kleinste details kennis van vroegere gebruiken rondom het sterfbed in Den Bosch, de behandeling van de dode, zijn kleding en de doodskist. We volgen de uitvaart met alle betrokkenen en hun attributen, de kerkdienst, de begrafenis, we nemen kennis van het aanzicht van het kerkhof, de sociale status en plaats van begraving op het kerkhof. Maar we zien ook de daarop volgende handelingen zoals grafruimingen en herbegravingen, inclusief alle voorschriften die daarbij in acht

worden genomen, dan wel met voeten worden getreden. Het onderzoek omvat voornamelijk de zeventiende, achttiende en vooral negentiende eeuw. De bij het archeologisch onderzoek aangetroffen skeletten dateren voor het grootste deel uit de periode 1831-1858. De sociale status van de opgegraven doden uit de periode was laag. Als gevolg van armoede, slechte leefomstandigheden en gebrek aan hygiënisch besef kwamen vooral toen veel Bosschenaren versneld op het kerkhof terecht. Het gemiddeld aantal overledenen overstijgt dan dat van de rest van NoordBrabant. Dood en begraven is een uniek en goed leesbaar boekwerk geworden. Nooit eerder werd zo diepgaand in de geschiedenis van één enkele begraafplaats gespit. Het is de bedoeling van de gemeente Den Bosch en uitgeverij Matrijs om een selectie van reeds verschenen en nog te verschijnen onderzoeksresultaten als monografieën uit te geven. Het boek van Marcel Portegies over de geschiedenis van het Sint-Janskerkhof is het eerste deel in die reeks monografieën over archeologisch en (bouw)historisch onderzoek in den Bosch. De volgende delen zien we met interesse tegemoet. Goed gevonden is voor ƒ 15,- (exclusief verzendkosten) te verkrijgen bij de dienst Stadsontwikkeling en beheer, afd. monumentenzorg en archeologie (tel. 0725142494) en bij het Archeologisch Centrum CW Bruinvis, Oudegracht 245 te 1811 CG Alkmaar (072-5154115). BOORrapport 47 is voor ƒ 38,- (exclusief verzendkosten) verkrijgbaar van het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam, St.Jobsweg 7 te 3024 EH Rotterdam (010-4777053). Dood en begraven kost ƒ 39,95 en is verkrijgbaar bij Uitgeverij Matrijs, Postbus 670 te 3500 AR Utrecht, of via de erkende boekhandel. Gerrit Groeneweg en Lic. Vera Vandenbulcke

225


Tweeduizend jaar Bartlehiem, terp en klooster

Bethlehem. Klaas R. Henstra. Stichting Streekmuseum/Volkssterrenwacht Burgum 2000, ISBN 90 802046 6 8,

Muntfibula uit Servië, 0 3,9 cm (uit het besproken boek).

Bartlehiem:... Friesland... elfstedentochten. In de twaalfde eeuw stond hier het vrouwenklooster Bethlehem, dat een belangrijke plaats innam in Oostergo en wijdere omgeving. In 1580 werd het klooster opgeheven en sinds 1600 wordt er geboerd op deze ooit 7,5 hectare grote terp. Ook deze ontkwam niet aan afgraving, maar een deel bleef bewaard, waaronder de terpzooi. In 1999 voerde de Werkgroep Archeologie Streekmuseum hier archeologisch onderzoek uit: tijdens het ploegen was het mogelijk waarnemingen te doen. Klaas R. Hens tra schreef hierover een boek, waarin ook kloosterstichtingen in Tytsjerksteradiel ter sprake komen, waaronder Mariëngaarde (Hallum). De abt van dit klooster stichtte Bethlehem in 1170 en hij en zijn opvolgers bestuurden het ook nadien. Hierna komen landschap en bewoners van de Steentijd tot de late Middeleeuwen aan de orde en vervolgens de terpafgraving met zijstapjes naar de Bartlehiemse markt en het naburige Wyns. Twee hoofdstukken wijdt Henstra aan de archeologische vondsten. Na de 'wilde' archeologie van het verdere verleden behandelt hij recent onderzoek. De werkgroep

V^?W.

'•"&'*

.-.-•H'Sï-. ••.=-•. :•£

^

226

vond in 1999 relatief veel aardewerk uit de Romeinse tijd, erg weinig uit de vroege Middeleeuwen, weer meer uit de late Middeleeuwen, Verder veel dierlijk bot en natuurlijk ook bouwmateriaal: de grootste Bartlehiemse kloostermop meet 31x16x9 cm. Ook kwam er vrij veel metaal aan het licht, waarvan een verguld zilveren Byzantijnse munt, later gebruikt als fibula, bijzonder opvalt. De munt dateert uit de dertiende eeuw en is afkomstig uit Servië. Het boek geeft een tamelijk indrukwekkende lijst van metaalvondsten, waarvan er enkele door Henstra worden besproken en zijn afgebeeld. Vele blijven echter onzichtbaar voor de lezer en dat is waarschijnlijk jammer. Hetzelfde geldt voor de keramiek. Een paar bladzijden met tekeningen van rand- en bodemfragmenten, desnoods achterin als bijlage, zouden het boek mogelijk nog waardevoller hebben gemaakt als naslagwerk. Dat boek ziet er overigens prima uit en is fraai geïllustreerd. De tekst is duidelijk: Henstra schrijft verzorgd en maakt het niet mooier dan het van zichzelf al is. Geen te boude beweringen dus en veronderstellingen worden ook als zodanig gepresenteerd. Nadrukkelijk wijst hij op het belang van terpzolen voor archeologisch onderzoek. Ook vrijwel afgegraven terpen kunnen nog waardevolle informatie bevatten en dienen te worden beschermd. Henstra hoopt, dat de uitgave van zijn boek zal leiden tot meer aandacht voor de terpen in Oostergo. Geen wezenlijke kritiek dus, wel een paar dingen die mij tijdens het lezen opvielen. Consequent gebruikt Henstra 'het buurtschap' (onzijdig dus), waar het liever 'de buurtschap' (want vrouwelijk) moet zijn. Ook zou ik voorzichtig zijn met 'het jaar nul' en wordt het deelwoord van 'opslibben' met een d geschreven. Dit zijn echter kleinigheden, want Henstra schreef een archeologisch verantwoord en fraai vormgegeven boek over een interessante plek. Een plezierig boek om te lezen, ook voor nietschaatsers. Jan Coenraadts


Werk in uitvoering

Een plaats waar (veldwerk)activiteiten van AWN-ers kort worden besproken. Onderwerpen zijn veelal afkomstig uit periodieken van de AWN-afdelingen. Maar ik ontvang ook graag meldingen van de afdelingen die niet of nog niet in hun periodiek staan. Voor dit nummer van Westerheem is gebruik gemaakt van informatie die de samensteller heeft ontvangen t/m 2 september 2000. Stuurt u uw periodieken/meldingen aan: J. Coenraadts, Handelstraat 2, 6g6i AC Eerbeek.

In Akersloot bekeken leden van de afdeling enkele malen scherven die daar in de loop van jaren werden verzameld. Er was ook aardewerk bij uit de IJzertijd-Romeinse tijd (600 BC-200 AD) en de Middeleeuwen (600-1400). A. Tromp-Veeter bekeek enkele door RenĂŠ Lute in Assendelft verkregen tegelfragmenten, veelal afkomstig van bijbeltegels. Verder een artikel over twee vrij onbekende stempels van mineraalwaterkruiken.

Convocatie, juli 2 0 0 0 (Afd. Noord-Nederland)

Het Profiel, juni 2000 (Afd. Amsterdam e.o.)

Veel krantenartikelen over de archeologie in het noorden. Een kleine greep: in Stavoren vonden Binne Boarnstra en Auke Bult bakstenen en een fragment van een muurschildering van een kapelletje uit de dertiende eeuw. Eerder vonden zij al een dertiende-eeuws 'palenpad'. De in Friesland e.o. zeer bekende Jan Zijlstra schreef een boek over de Friese koning Finn Folkwalding en de Friezen die na de Romeinse tijd in Friesland woonden. Finn komt voor in het Beowulf-epos. Terschellinger Jan Lettinga vond op zijn eiland een bronzen hielbijl die exact overeenkomt met een type dat in de Noordoostpolder is gevonden. Grondspoor, juni 2 0 0 0 (Afd. Zaanstreek/Waterland)

In maart 2000 overleed Dirk Herman van Vliet. E.J. Helderman denkt in 'Herinneringen aan D.H. van Vliet (1918-2000)' terug aan de oud-voorzitter van Zaanstreek en oud-redacteur van Grondspoor. RenĂŠ Lute schrijft over het onderzoek "Haaldersbroek 22", waar behalve veel zeventiende en achttiende-eeuwse keramiek een bouwoffer werd aangetroffen. Het kwam te voorschijn bij het uit elkaar nemen van een spant en bestond uit vijf duiten en een oord. Het Friese oordje was versleten, maar de West-Friese duiten fonkelnieuw (1658/1660). Nico van den Brom bericht over veldwerk van de AW Purmerend, dat aansloot bij eerder onderzoek van Afd. Zaanstreek in 1991. De vondsten geven een bevestiging voor de uitbreiding van Purmerend tot aan de burgwallen in het begin van de vijftiende eeuw.

Ruud Wiggers geeft een uitgebreid verslag van een lezing door Erik Verhelst over TielPassewaaij. Deze was aanleiding een excursie naar Tiel te organiseren. Elders gaat hij in op reacties op zijn artikel in Westerheem over middeleeuws glas uit Diemen. Paul Hoogers schrijft over een onderzoek naar een zeventiende-eeuwse herberg aan de Amstel. "Het Kalfje" stond daar vanaf 1630 en werd in 1967 gesloopt. De gevelsteen van de uitspanning kwam via Hoogwoud weer terug in Amsterdam. In Het Profiel een oproep aan de lezers om de uitgave van het blad financieel te ondersteunen. Ondanks een zuinig beleid drukt Het Profiel zwaar op de begroting van de afdeling, ook al omdat de retributies zijn verlaagd. Kwadrant, 2000-2 (Afd. Den Haag e.o.)

Wilco de Jonge verhaalt van enkele aanvallen van de moderne tijd op Forum Hadriani die juist op tijd konden worden afgeslagen. Elders geeft hij een uitvoerige reactie op de 'Startnotitie amateurs'.

Gevelsteen van 'Het Kalfje' (uit Het Profiel).

227


Als wandtegd gebruikt majolicabord (uit Grondig Bekeken).

228

].]. Beerepoot schrijft over archeologische vondsten in Poeldijk: Ijzertijd en Romeinse tijd. Terug naar Wilco de Jonge (AW Voorburg): hij zond de samensteller van deze rubriek enkele artikelen die dit jaar in diverse Voorburgse bladen verschenen. De AWV timmert behoorlijk aan de weg en maakt zich onder meer sterk voor een vertegenwoordiging van de AWV in de gemeentelijke Monumentencommissie. Hiertoe stuurde de AWV de gemeente een beleidsnotitie over archeologisch onderzoek in Voorburg, waaraan een aantal aanbevelingen voor gemeentelijk beleid is toegevoegd. De werkgroep maakte werkafspraken met de ROB over de bescherming van Forum Hadriani en ziet het feit,- dat de ROB voor het eerst zulke officiĂŤle afspraken maakte met een vereniging van amateurarcheologen terecht als een erkenning en waardering voor de manier, waarop de AWV vanaf 1985 opkwam voor de Romeinse nederzetting in park Arentsburgh. Voor het door de AWV uitgebrachte boekje 'Tussen Vliet en strandwal' bestaat zo veel belangstelling, dat onlangs een tweede druk verscheen. Tuinde de AWV aanvankelijk ook in een aprilgrap over een niet-bestaande opgraving, door snel te reageren wist de werkgroep dit om te buigen tot een wervingscampagne voor de AWV en de archeologie in het alge-

Grondig bekeken, juni 2 0 0 0 (Afd. Lek- en Merwestreek)

Oud-afdelingsvoorzitter Huib de Kok werd in april benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Hij ontving de onderscheiding voor zijn grote inzet voor de archeologie en cultuurhistorie van de omgeving. Peter von Hout spreekt over de ziel van majolicaborden (17A), verwerkt in de muur van een zeventiende-eeuwse boerderij te Molenaarsgraaf. Ze waren opzettelijk rechthoekig bijgewerkt om goed aan te sluiten bij de tegelmaten. Von Hout vermoedt, dat zowel de tegels als de bordfragmenten zijn gebruikt als afdichtingslaag tegen vocht. Al eerder bleek dit het geval te zijn in een pand te Gorinchem. C. van der Esch en T. Koorevaar doen uitgebreid verslag van archeologisch onderzoek in de jaren 1996-1998 op de ligweide van het Papendrechtse zwembad, waar een flatgebouw ging verrijzen. Het onderzoeksterrein ligt op een stroomrug die vanaf Oud-Alblas naar de Merwede loopt. Deze stroomrug is al in de Romeinse tijd bewoond vanaf 75. In de periode 150-225 kent de bewoning een hoogtepunt om rond 250 te verdwijnen. Gelet op de aard van de vondsten hadden de bewoners intensieve contacten met de Romeinen, wat hun welvaart aanmerkelijk verhoogde. In de late Middeleeuwen wonen hier weer mensen, eerst op de hoger gelegen stroomrug (vanaf 11B), later meer naar de Merwede toe. Kees Groeneveld bespreekt de vondst van halve bollen van waarschijnlijk tras, die in Dordrecht uit de walkant van een haven aan het Wantij tevoorschijn kwamen. In totaal werden hier elf van deze voorwerpen gevonden, in grootte variĂŤrend van 3 tot 13 cm. Tras (metselspecie van gemalen tufsteen) is de voorloper van cement en het is inderdaad in Dordrecht gemaakt. Groeneveld vraagt zich af, of het misschien proefmonsters waren. Pieter Wemmers gaat terug naar zijn jeugd (met Peter Koorevaar) en vertelt hoe zij al op hun dertiende "geobsedeerd" waren door archeologie, waarbij het zoeken naar pijpenkoppen in Hardinxveld-Giessendam een belangrijke plaats innam. In september brengen de AWN-afdelingen Zeeland en Helinium een bezoek aan Afdeling Lek- en Merwestreek Ten slotte rondde het Dendroteam RING/ROB het NWO-project met succes af: de veeneik-kalender is verlengd naar een tijdsdomein van 3525 BC tot 633 AD, terwijl dit daarvoor "liep" van 2258-1141 BC


en van 325-563 AD. Deze verlenging was mede mogelijk door de vele eikenstammen die Cees van der Esch aanleverde. Convocaat, 21 juni 2 0 0 0 (Afd. ZuidVeluwe en Oost-Gelderland)

Dit najaar organiseert de afdeling een aantal lezingen vanuit het perspectief van verschillende overheidsniveaus. Archeologen in dienst van gemeente, provincie en rijk lichten hun recente activiteiten toe en stellen daarbij ook de rol van de amateurarcheologie aan de orde. Het is de bedoeling dat er op de lezingavonden ook ruimte is voor discussie en gesprek over deze voor AWN-leden zeer wezenlijke zaken. De afdeling organiseerde in de vakantie een 'zomeropgraving' in Zevenaar, waar op de Marlet de restanten van het in oorsprong middeleeuwse Huis De Doelen zijn opgegraven. Inmiddels is de samen met Afd. Nijmegen e.o. georganiseerde cursus 'Archeologisch veldwerk voor beginners', bedoeld voor leden van de beide afdelingen, van start gegaan. Hunnepers, december 1999 (Afd. ZuidSalland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom) In deze Hunnepers stelt de nieuwe gemeentelijk archeoloog van Deventer zich voor. Uit zijn introductie wordt duidelijk dat Michiel Bartels niet bang is om een nieuw project aan te pakken. Op dit moment is Bartels binnen de AWN waarschijnlijk het meest bekend als hoofdauteur van de volumineuze uitgave 'Steden in scherven', die al in veel vondstverwerkings-

ruimtes aanwezig zal zijn. Bartels meldt dat Deventer in 2000 een 'volledige voorwaardelijke opgravingsbevoegdheid' krijgt. Herman Lubberding schrijft over het ROBonderzoek in Bathmen, dat volgde op de ontdekking door de AWN van een vierdeeeuwse bronsgieterij, een smederij, een ijzersmeltoven en enkele boerderijen. Gevonden werd hier o.m. een aantal boerderijen en schuren uit de negende en twaalfde/dertiende eeuw. Later nog delen van negende tot twaalfde-eeuwse huisplattegronden en ten slotte een elfde-eeuwse boerderij met een boomstamput. De werkgroep Raalte besteedde veel tijd aan het onderzoek van cunetten en kavels in de wijk de Berkte. Bovendien verleende men medewerking aan een ROB-opgraving van de boerderij de Berkte (twaalfde eeuw), waar de nieuwe wijk naar is genoemd. In het gemeentehuis richtten leden van de werkgroep de tentoonstelling 'Piepen in Raalte' in. In Warnsveld vond men een zeldzame pijpenkop (ca. 1755), bestemd voor 'gegoede oranjeklanten'. Een groot deel van deze Hunnepers is gevuld met bijdragen van Michel Groothedde, gemeentelijk archeoloog van Zutphen. Zijn verslagen lezend wordt weer eens duidelijk hoe omvangrijk het bodemarchief is in oude steden, hoe belangrijk het is dat een gemeentebestuur hiervan is doordrongen en vervolgens geld vrijmaakt om dit archief waar mogelijk te beschermen en anders op zijn minst adequaat te laten onderzoeken. Van de vele onderzoeken in 1999 noem ik er enkele:

Reconstructie van de Zutphense keizerpalts (uit Hunnepers).

229


Kling uit Budel (uit Nieuwsbrief Kempen- en Peelland).

230

Aan de Waterstraat vond onderzoek plaats dichtbij het 's-Gravenhof, het vroeg-middeleeuwse bestuurlijke centrum van de stad. Hier bouwde men in de dertiende eeuw houten huizen, waarvan er twee of drie zijn teruggevonden. De Reinmakerstoren was onderdeel van de oostelijke stadsmuur van de Nieuwstad. Na het onderzoek is de toren in de nieuwe bestrating aangegeven. Bovendien vond men ook de aansluitende stadsmuur met een andere toren. De resten konden bewaard blijven onder de Stedelijke Scholengemeenschap en zijn daar in de vloer gemarkeerd. Op 's-Gravenhof kwam de tufstenen oostmuur van de elfde-eeuwse keizerlijke palts tevoorschijn. De palts blijkt 54 m lang en 12,5 m breed te zijn geweest. Gelukkig kon de 'keizerlijke' muur bewaard blijven. De vondst haalde de landelijke pers. Elders op het plein vonden de onderzoekers sporen van gebouwen en hutkommen uit de 9e eeuw. In de Lange Hofstraat trof men de fundering aan van een tufstenen poort, deel van de hofomwalling die ca. 1125 werd aangelegd: de oudste poort van Zutphen en bovendien een van de oudste van Nederland. Vanaf de poort vond men middeleeuwse ophogingen met daarin houten straten. Hier en daar waren vier straatniveaus zichtbaar. Aan de Dieserstraat bevond zich onder de vloer van een middeleeuws huis een kuil die was gevuld met tienduizenden fragmenten vensterglas, afkomstig van de Nieuwstadskerk. Ook deze vondst verwierf , landelijke bekendheid. Met enige voorzichtigheid is het glas gedateerd tussen 1459 en 1572. Van het lood van daken en vensters hebben de soldaten waarschijnlijk kogels gegoten, want er is geen lood gevonden bij de glasscherven. De uitwerking van deze vondst zal nog heel wat puzzelwerk vragen. In de buurt van ziekenhuis Het Spittaal vond in samenwerking met de ROB onderzoek plaats naar een aantal jagerskampjes uit het Laat Paleolithicum - Mesolithicum. Op de hier aanwezige zandrug vonden jagers en verzamelaars in de steentijd meerdere malen een goede tijdelijke woonplaats. Eveneens in de buurt van Het Spittaal is weer onderzoek gedaan naar nederzettingsresten van de buurtschap Eme (vierde-zevende eeuw), bijzonder omdat deze plaats gedurende 2000 jaar continu bewoond is geweest. Men trof hier grondsporen aan van huizen, werkplaatsjes, schuren, spiekers, afvalkuilen en waterputten. Zeven putten konden dendrochronologisch wor-

den gedateerd in de periode 524-686. Hierna geeft Groothedde nog een nuttig overzicht van in 1998 en 1999 verschenen publikaties en rapporten over archeologisch onderzoek in Zutphen, terwijl hij besluit met het verhaal 'Zutphen, koninklijk bestuurlijk centrum tussen 850 en 1150". Hierin zijn ook de resultaten van recent archeologisch onderzoek verwerkt. Door dit onderzoek moest het beeld van het ontstaan van Zutphen in belangrijke mate worden bijgesteld. Nieuwsbrief Archeologie, nr. 3 (Afd. Kempen- en Peelland) Nico Arts beschrijft de opgravingen in Meerhoven. Vondsten wijzen op een nederzettingsterrein van de Vlaardingencultuur, wellicht zelfs van de Rรถssener cultuur. Over deze overgangsperiode tussen Mesolithicum en Neolithicum is nog maar weinig bekend. Verder trof men op het opgravingsterrein sporen aan van woonstalhuizen en spiekers (Vroege of Midden Ijzertijd) en uit latere perioden (vijftiende/zestiende eeuw en WO II). Goof van Eijk schrijft over onderzoek in Uden. Hier onderzocht men vijf waterputten aan de marlet. Helaas was een groot deel van de grondsporen al vernietigd door de graafmachine. Er is geen duidelijkheid over de gebruiksduur van de putten, omdat geen dateerbaar materiaal werd gevonden in vulling en insteek van de putten. Jelle Dekker verdiept zich in negentiende-


eeuwse keramiek van het Smalle Haventerrein in Eindhoven. Massaproductie leidde tot een afnemende kwaliteit van de decors. In de Nieuwsbrief weer enkele meldingen van archeologische vondsten: Jos Lamers vond in Budel een kling van Lousberg-vuursteen (Midden-Neolithicum). G.P.F. Hofland deed een vondst tijdens de aanleg van een tuin in de wijk EindhovenBlixembosch: een compleet bijltje (Neolithicum). Willy Oomen vond op de Groote Heide ten zuiden van Eindhoven een pijlpunt van mogelijk de Michelsbergcultuur. In 1999 vond Oomen op 40 m afstand eveneens een pijlpunt uit die periode. Stefan Steeman diepte m.b.v. de metaaldetector bij Soerendonk een deel van een bronzen speerpunt op met resten van de houten steel (Late Bronstijd): een 'rituele depositie'? Karel Beks trof, eveneens met de detector, op een akker bij Breugel een bronzen randbijl aan en later nog een denarius van Hadrianus. De bijl is van het 'Oldendorf I'-type (Midden-Bronstijd). Gaat het ook hier om een opzettelijk wegge worpen voorwerp? Schrijnend vind ik een artikel over Someren, waar een heel terrein (waarin o.m. een compleet urnenveld en een aantal middeleeuwse nederzettingen) veel dieper werd uitgegraven dan was afgesproken. Nog een teleurstelling: weer doet een museum de archeologie de deur uit: het Museum 't Oude Slot in Veldhoven. Jan Groels werd benoemd tot lid in de Orde van Oranje-Nassau. Dit onder meer vanwege zijn inzet als amateur-archeoloog. Zijn meest in het oog vallende ontdekking was misschien wel de 'Venus van Geldrop', een steen met een ingekraste vrouwenfiguur. Verder natuurlijk een verslag van de ALV van de AWN in Eindhoven en tot besluit een overzicht van nieuw verschenen literatuur over archeologie van Kempen- en Peelland. Speerpunt, december 1999 / maart 2000 (Stichting Archeologie Noordwest Veluwe) Op de Veluwe woonachtige leden van de afdelingen Vallei en Eemland (Amersfoort e.o.) en IJsseldelta - Vechtstreek constateerden dat de Noordwest Veluwe meer aan-

dacht verdient dan tot nu toe het geval was. Om dit te bereiken kwam de Stichting Archeologie Noordwest Veluwe tot stand. Het doel van de SANV is het vergroten van de belangstelling voor de archeologie en de AWN. Het bestuur bestaat uit Henk Stuurman, Gerda Vegt en Jan van Niel. Het contactorgaan van de SANV heet Speerpunt en zal vier maal per jaar verschijnen. Inlichtingen: Henk Stuurman, tel. 0341-434878. Speerpunt, december 1999 Redactielid Dirk Jan Gritter introduceert de drie bestuursleden, allemaal geboren in West-Nederland. Herman Hulleman doet verslag van het AWN-beginnerskamp in Nijmegen. Henk Stuurman schrijft over het onderzoek van muurwerk en een houten paalconstructie te Harderwijk. Waarschijnlijk gaat het om een zeebeer tegen het water van de Zuiderzee en/of het water van de gracht. De functie van de houten 'beschoeiing' is nog niet duidelijk. De werkgroep dateert de muur in het begin van de zeventiende eeuw. Gelukkig kunnen muur en paalconstructie bewaard blijven en wellicht zichtbaar worden gemaakt. Speerpunt, maart 2000 De redactie start een serie interviews met voor archeologie verantwoordelijke wethouders van gemeenten in het werkgebied van de SANV, te beginnen met die van Harderwijk. Wethouder Jan ter Steeg ziet •. wel een rol voor de AWN in zijn en andere gemeentes: a. als samenbindende organisatie voor amateur-archeologen en historische verenigingen, b. inbreng via de gemeentelijke monumentencommissie bij planbeoordelingen, c. onder leiding van een bevoegde archeologische dienst meedoen aan archeologisch onderzoek, d. het in kaart brengen/behouden van het bodemarchief. Cor van Baarle schrijft over vuurstenen pijlspitsen en pleit ervoor 'pijlpunten en andere vondsten in een breed kader met elkaar te vergelijken en zo tot een gedetailleerd inzicht te komen in het woon-werkverkeer van de Steentijdbewoners langs de beken op de Veluwe'.

231


Boven het maaiveld Oud vondstbericht De Duitse keizer Wilhelm II woonde na de tweede wereldoorlog vanaf 1921 tot zijn dood in 1941 als balling in Nederland, in Huis Doorn. In Duitsland had de keizer zich meermalen ingezet voor het behoud en de restauratie van archeologische monumenten. Zo bevorderde hij daadwerkelijk de reconstructie van het Romeinse castellum de Saaiburg, in Hessen, en het onderzoek van de Romeinse bouwwerken in Trier. In Nederland heeft hij veel tijd aan het hakken van bomen besteed (er gaat een verhaal van 40000 omgehakte bomen), maar de belangstelling voor oudheden was kenne-

lijk niet geheel verdwenen, wat bij voorbeeld te zien is aan de inventaris van Huis Doorn. In onderstaande brief wordt een Deense schilling uit de tweede helft van de achttiende eeuw, gevonden in de gracht rondom het kasteel, aangeboden aan Dr. G. van Hoorn, lector in de archeologie aan de universiteit Utrecht en conservator van de archeologische collectie van het Provinciaal Utrechts Genootschap. De in Duitse hofkringen gebruikelijke bombastische stijl, met majesteitsmeervoud en al, werd kennelijk aan het minihof te Doorn volledig in ere gehouden. SLW

Haus Doorn den 1 4 . September 1929

S e i n e r Hochv/olilgeboren Herrn D r . G. van H o o r n U t _ r _ e c_h_t

lm Allerhöchsten Auftrage Seiner Majestat des Kaisers und Königs beehre ion uich Euerer Hochv/ohlgeboren in der anlage einen Danischen Schilling aus der Zeit Christian VII. sehr ergebenst' zu übersenden. Die Mürize wurde in diesen Tagen 'cei dem augenblicklich sehr niedrigen tfasserstand auf dem Grunde der Gracht urn Hau3 Doorn gef-jnden . Seine üajestat lassen Buere Hoohwohljjeboren bitten, die Htinze de;n iiuseum in Utrecht zu überweisen. In ürledigung dieses Allerhöchsten Auitrages Euerer Hoohviohl^eboren sehr er^ebener

/ Dienstt. Hofmarschall.

232


In memoriam Dr. W.J. de Boone

Op 9 augustus j.1. overleed op 85-jarige leeftijd dr. W.J. de Boone, die als lid van het hoofdbestuur van de AW(W)N en in het bijzonder als lid van de redactie en redactieraad van Westerheem, gedurende een periode van 35 jaar met grote betrokkenheid het wel en wee van onze vereniging heeft meegemaakt. Wim de Boone studeerde in Amsterdam klassieke talen en promoveerde in 1954 in Groningen op een proefschrift over 'De Franken van hun eerste optreden tot de dood van Childerik'. Gedurende de oorlog was hij een aantal jaren verbonden aan het Rijksbureau voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, dat in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden was ondergebracht. Na de oorlog koos hij voor een werkkring als leraar aan het gymnasium te Amersfoort, maar bleef nauwe contacten onderhouden met de archeologische wereld. Daar gold hij als bij uitstek deskundig op het gebied van de vroege Middeleeuwen. Reeds in 1952 was hij door zijn vriend Henk Verhagen, een van de oprichters van de AWWN, gevraagd toe te treden tot de redactie van Westerheem. Tal van bijdragen van zijn hand verschenen in Westerheem, waaruit onder meer zijn grote kennis van de numismatiek van de vroege Middeleeuwen bleek. Hij bleef redactielid tot 1977, toen een reorganisatie van de redactie plaats vond waarbij naast de redactie een redactieraad aantrad. Nog tien jaar zou hij deel uitmaken van deze redactieraad. Op een aantal cruciale momenten in het bestaan van Westerheem heeft De Boone door zijn ingrijpen een keer ten goede weten te bereiken. Door zijn laconieke opstelling en zijn groot gevoel voor humor kon hij tegenstellingen overbruggen. Nog in 1983 heeft hij zich beschikbaar gesteld om voor een korte periode, namelijk van 1983 tot 1985, het proces van vernieuwing van Westerheem te begeleiden. De AWN gedenkt hem in dankbaarheid voor het vele dat hij voor de vereniging heeft gedaan. E.H.P. Cordfunke

233


Literatuursignalementen Vormen uit Vuur (Mededelingenblad van de Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas) 2000, nr. 172. ISSN 0927-748X. Met bijdragen van onder andere Harold Henkes ('Frans drinkglas uit de zestiende tot de late achttiende eeuw in Nederland') en Herbert van den Berge ('Genummerde Delftse spreukenborden uit de zeventiende eeuw: een aanvulling'). Over het Franse tafelglas dat in de periode 1500-1800 in onze streken werd gebruikt is weinig bekend. Henkes toont ons, waaraan we dit glaswerk kunnen onderscheiden van het gebruiksglas dat in andere Europese landen werd gemaakt. Begin vorig jaar verscheen van de hand van Wim Hupperetz in Vormen uit Vuur een artikel over genummerde zeventiende eeuwse faience borden met versregels. Een complete set uit zo'n serie geeft dan de complete tekst van het gedicht te zien. Van den Berge vult dat artikel nu aan met de informatie van een 24-tal van dit soort schotels uit een particuliere verzameling. Gerrit Groeneweg

J. van Dijk, H. Robbers, T. de Ridder (red.), 2000. Het botmateriaal van een inheemsRomeinse nederzetting uit 120-1J5 na Chr. VLAK-verslag Nr. 2.2 / Hoogstad 5.19. Gemeente Vlaardingen. In 1996-1997 vond een opgraving plaats op het noordoostelijke deel van het bedrijventerrein Hoogstad, waarbij men een inIllustratie uit VLAK- heems-Romeinse nederzetting uit de periode 120-175 n a Chr. ontdekte. Uit oude verslag 2.2.

bewoningslagen en greppels verzamelden de onderzoekers in totaal 1684 dierlijke resten. Analyse maakt duidelijk dat de veestapel hoofdzakelijk uit runderen bestond. Haksporen op het bot vertellen dat het hier vooral om consumptieafval gaat. Wild en vis zullen hier weinig zijn gegeten. De onderzoekers vermoeden, op grond van het vrijwel ontbreken van inheems aardewerk, 'dat hier een boer woonde die mogelijk goede connecties onderhield met de Romeinen, of in goeden doen was'. Het botmateriaal lijkt dit vermoeden te bevestigen. Verder onderzoek van bijvoorbeeld de genomen grondmonsters moet duidelijk maken of ook akkerbouw een belangrijke activiteit was. Vergelijking met andere nog te onderzoeken ijzertijd en inheemsRomeinse nederzettingen zal mogelijk aantonen in hoeverre de handel invloed had op de veehouderij. Het VLAK-verslag 2.2 over het onderzochte botmateriaal van project 5.19 is verkrijgbaar op Museum Hoogstad tegen de kostprijs van Ć’ 2,50. Informatie bij gemeentelijk archeoloog Tim de Ridder, Westnieuwland 6, 3130 EG Vlaardingen. Jan Coenraadts.

Toon Schmeink - Nederland Waterstaat. Monumenten van het Water. Stichting Open Monumentendag, 2000. ISBN 90-7110759-0,128 pp. Prijs Ć’ 22,-. Dit boek is uitgebracht ter gelegenheid van de Open Monumentendag 2000, die 'water' als thema had. Eigenlijk is het een stijlbreuk, want tot vorig jaar werden er steeds van die handige, smalle gidsjes uitgegeven over de thema's. Dit jaar dus een echt boek. In een strakke,1 thematische opzet werd toch nog ruimte gezien voor een vlot verhaal met veel voorbeelden en mooie plaatjes. Allerlei monumenten passeren de revue, zoals molens, gemalen, dijken, watertorens, vuurtorens etcetera. Gezien het aantal pagina's geen naslagwerk, maar wel leuk. Paul van der Heijden ***

Metro, vrijdag 23 juni 2000; pp. 12-13; F. Meyst. Romeinse stad Zeugma ten onder. Terwijl het water achter de Birecik-sruwdam in Zuidoost-Turkije langzaam stijgt,

234


hebben de archeologen de laatste maanden een race tegen de klok gevoerd, om de kostbare mozaïeken en andere Romeinse schatten uit de grond te halen. Na dit weekend verdwijnt een groot deel van de stad Zeugma voorgoed onder water. N.B.: Er gloort nog enige hoop!

Nieuwsbrief 18 Monumenten en Archeologie gemeente Gouda; mei 2000; Met o.m. tekstbij dragen van Ruurd Kok. In tegenstelling tot wat de titel van deze Nieuwsbrief suggereert staat zij in het teken van beleid. Desondanks is het aandeel archeologie groot: Op dit moment worden alle archeologische onderzoeken en waarnemingen van de afgelopen jaren in kaart gebracht. Deze inventarisatie zal uitmonden in de archeologische basiskaart, die in 2000 zal worden afgerond.

Archeologisch magazine Scarabee 8, nr. 3,

juni/juli 2000; Het binnenland is vertegenwoordigd met bijdragen over dertiende-eeuws Hellevoetsluis (met tekeningen van Gilbert Kempenaar) en een aanbeveling voor een tentoonstelling over apen. Tenerife figureert in een bijdrage over mogelijke piramiden op het eiland; Thor Heijerdahl veronderstelt een verband met Egyptische piramiden. België is, zoals gewoonlijk, goed vertegenwoordigd (Lou Lichtenberg); Opgravingen in Tongeren, in de O.L.V.-basiliek, en de internationale allure van de St. Laurentiuskerk in Ename. Een nieuw Egyptisch museum is in de maak in Cairo. Theo Holleman gaat nader in op een tektietenregen in Zuidoost-Azië. Aansluitend op het vorige artikel wordt de vondst aangekondigd van een nieuwe piramide in omgeving van Sakkara door Franse archeologen. Keivin Wilson vervolgt zijn weergave van het verleden met een gevoelvolle weergave van een skelet uit de ijzertijd, gevonden te Rockanje (skel. 08-52E/1385). Het slachtoffer werd omschreven als een man van gemiddeld postuur. Tot slot een leerzaam artikel over 'Water voor Pompeji', waaruit maar weer eens blijkt, dat de wereld bedrogen wil worden; onderzoek dr. Ohlig. Tenslotte de vaste rubrieken.

Fibula 41, 2000, nr. 2, pp. 8-10; Th. de Jong, A. Carmiggelt en G. van den Eijnde. Met de Nassaus aan tafel. Dierlijk afval uit het kasteel van Breda. Een archeozoöloog bestudeert de botten van opgegraven dieren, en kan zo veel te weten komen over het natuurlijk milieu in het verleden. Maar als deze botten uit het afval van een kasteel afkomstig zijn, valt er ook veel te zeggen over de leef- en eetgewoonten van de bewoners van dit kasteel, het kasteel van de Nassaus in Breda. De oorspronkelijke tekst is voor Fibula bewerkt door redactielid Erik Weber.

De Sint-Laurentiuskerk met rechts het Provinciaal Museum t'Ename. (Foto: Ename

Dossiers d'Archeologie, no. 255, juilliet-aoüt

2000. 142 pp. Rome, de Constantin a Charlemagne; par Ph. Pergola. Rome jublilé 2000. Het is dit jaar een jubeljaar en dat valt aan deze publicatie af te zien. Meesterlijk! Spectaculaire ontdekkingen: Hypogées (onderaardse begraafplaatsen), cimetières (begraafplaatsen) en catacomben (onderaardse graven met nissen om de resten van de overledene op te bergen). Bijzondere ontdekkingen bij het forum en van de Crypta Balbi. Veranderingen in de stad van de vierde tot de negende eeuw. De grote basilieken: San Pietro in Vaticano, San Giovanni in Laterano, Santa Maria Maggiore, San Clemente en de San Agnese. Van al deze monumenten wordt de jongste stand van het archeologisch onderzoek weergegeven. De uitvoering van deze vorstelijke publicatie is, zoals we van de Dossiers d'Archéologie gewend zijn, meesterlijk. Eén en al kleurenpracht!

235


De ruïne van de vijftiende-eeuwse kapeltoren herinnerde tot 1860 als een baken aan het verdwenen vissersdorp Walraversijde.

Spiegel Historiael 35, nr. 6, juni 2000; R. van Royen en S. van der Vegt. De Asterixstrips als geschiedschrijving (pp. 256-260). Geschreven in de zo langzamerhand bekende enthousiaste stijl. Dat de belevenissen van Asterix en Obelix leerzaam zijn, mag als bekend verondersteld worden. Er wordt verrassend veel informatie over het Romeinse verleden verstrekt, die bovendien dikwijls betrouwbaarder is dan vaak wordt aangenomen. Goscinny en Uderzo hebben zich serieus verdiept in hun onderwerpen. P. van Ginneken. De Hurrieten van Teil Mozan (pp. 262-269). In 1984 begonnen de archeologen Giorgio en Marilyn Buccelati met opgravingen bij Teil Mozan, een ruïne-heuvel in het noordoosten van Syrië. Na een aantal onderzoe-

ken konden zij vaststellen dat de stad die in de heuvel verborgen ligt, het oude Urkesh is. Tevens brachten zij nieuwe gegevens aan het licht over de Hurrieten, een volk uit het derde en tweede millennium, waarvan weinig bekend is. De zuidgrens van het gebied waar landbouw zonder irrigatie mogelijk is, wordt op een afbeelding aangegeven.

Archéologia, no. 368, juni 2000: C. Coquerel schrijft over Rennes en het gebied van de Namnetes in de klassieke oudheid. D. Josset en V. Aubourg beschrijven Blois in het jaar 1000, de periode waarin de hertogen van Blois de machtigsten van het toenmalige Frankrijk waren. Cl. Cauchat verhaalt over de mysterieuze beschaving van Moché in Peru. C. Bensard behandelt de grote opgravingen in Rome in het jubeljaar 2000. J. Burdy gaat nader in op de antieke bescherming van aquaducten. Ph. Hameau beschrijft de grotschilderingen van de eerste boeren in Var. Een tentoonstellingsagenda completeert de aflevering op nuttige wijze.

Nieuwsbrief Archeologie in de Betuweroute 16,

mei 2000, Utrecht, Projectgroep Archeologie, 8 blz. Eerst, onder de titel 'Van architectuur tot infrastructuur', een gesprek met Nicole Mulder, archeologisch toezichthouder. Vervolgens 'Tracébegeleiding en archeologisch toezicht'. Onder de kop 'Traject' een beschouwing over de vraag, of de archeoloog wijzer wordt van geboorde tunnels. Nog meer archeologische trajectbegeleiding: Een wolharige neushoorn van meer dan 11.000 jaar, gevonden in Hendrik-IdoAmbacht.

Ch. Kightly, M. Pieters, D. Tys, A. Ervynck. 1465 Walraversijde; de bloeiperiode van een vissersdorp aan de zuidelijke Noordzeekust.

Z.pl., Provincie West-Vlaanderen, Instituut voor het Archeologisch Patrimonium; in opdracht van de Bestendige Deputatie van de Provincieraad van West-Vlaanderen. Brugge, 2000. 88 blz. Viertalig: Nederlands, Frans, Duits en Engels. Beeldschoon uitgevoerde publicatie, waarin opkomst en teloorgang van het middeleeuwse vissersdorp Walraversijde wordt be-

236


schreven, dat na het beleg van Oostende (1601-1604) van de kaart verdween. Toch duurde het tot 1992 voordat een grootschalig archeologisch onderzoek werd gestart door het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium. Dat dit onderzoek op zo ruime schaal kon plaatsvinden was te danken aan de steun van de provincie West-Vlaanderen. De ligging van het middeleeuwse Walraversijde binnen het domein Raverszijde was hierbij doorslaggevend. De resultaten van het onderzoek hebben een bijzondere plaats ingenomen in de Westeuropese archeologie.

Koningen van de Noordzee; 250 tot 850 n.Chr.;

door A. Jager; 25 pp. Prijs/ 5,-. Tentoonstelling, gehouden van 19 december t/m 5 maart 2000 in het Fries Museum in Leeuwarden en van 1 april t/m 18 juni 2000 in Museum Het Valkhof in Nijmegen. De natuurlijke leefomstandigheden van de volkeren uit het kustgebied waren erg verschillend. De kustlandschappen van Nederland, Duitsland en Denemarken bestaan uit laagland, terwijl het Engelse kustgebied heuvelachtig is en de fjordenkust van Noorwegen zelfs rotsachtig. In het hedendaagse landschap zijn nu nog de indrukwekkende sporen zichtbaar, zoals

bijv. delen van de 'Muur van Hadrianus' in Engeland, terwijl in Duitsland fragmenten van de 'Danevirke' zichtbaar zijn. In het Noord-Nederlandse landschap zijn de door de mens opgeworpen woonheuvels nog steeds dominerend.

Archéologia, no. 369, juillet-aoüt 2000: Als- 'dossier' dient het verhaal over 500.000 jaar menselijke evolutie, op weg naar de moderne mens. Het verhaal 'beperkt' zich tot Europa, Azië en Afrika. De volgende bijdrage handelt over druïden op de Mont Beuvray. De daarop volgende bijdrage behandelt vergeten mummies in de necropolis van Alexandrië. Dominique Darde, als conservator verbonden aan het Archeologisch museum te Nimes, beschrijft een kwartier van Nimes, 2000 jaar geleden. Turkije, artisten en heremieten staan model voor het volgende verhaal. Vervolgens het 'dossier' en tenslotte een verhaal over Romeinse actualiteiten, weergegeven op sarcofagen. Verder de vaste rubrieken. Goede wijn behoeft geen krans. Ook deze aflevering ziet er weer piekfijn uit. Paul Stuurman

Tentoonstellingsladder NEDERLAND

Cuijk een regionaal centrum in de Romeinse tijd, t/m 29 oktober 2000. Museum Ceudum, Castellum 1, Cuijk, 0485-322280/314652. - Overzichtstentoonstelling met speciale aandacht voor de vicus en de Romeinse Maasbrug in Cuijk. Handzame handel, t/m 29 oktober 2000. Museum Kasteel Wijchen, Kasteellaan 9, Wijchen, 024-6424744. - Een overzicht van vondsten uit alle tijden die als handelswaar de streek zijn binnengekomen. Over.Bruggen, t/m 31 december 2000. Wiebengahal, Avenue Céramique 250, Maastricht, 043-3290190. - De eerste officiële expositie in de Wiebengahal, die de afgestoten archeologische collectie van het Bonnefantenmuseum moet herbergen. Over.Bruggen gaat over de wetenschappelijke en artistieke inspiratie die de Romeinse en middeleeuwse bruggen van Maastricht hebben opgeroepen. Ambachten onder het Statenplein, t/m 2000. Kamer van Koophandel, Groenmarkt 17, Dordrecht, 078-6337203. - Kleine expositie over het archeologisch onderzoek onder het Statenplein naar kleine huisjes van middeleeuwse ambachtslieden; onder meer de unieke dertiende-eeuwse lap leer met daarop afbeeldingen van de jacht en draakachtige karakters.

237


Het Badhuis, t/m januari 2001. Thermenmuseum Heerlen, Coriovallumstraat 9, Heerlen, 045-5605100. - Tweeduizend jaar badculruur in Oost en West worden - vaak letterlijk - tastbaar via verhalen, voorwerpen, geuren en films. Moderne kuurparken blijken een lange geschiedenis te hebben! In muren verborgen. Baksteen in bouwhistorisch onderzoek. 23 november t/m december 2000. Hal Dienst RO/EZ Gemeente Groningen, Gedempte Zuiderdiep 98, Groningen. - Baksteenproductie, verschillende vormen en toepassingen en de betekenis van bouwsporen in bakstenen muren voor bouwhistorisch onderzoek. De Weg naar de Hemel, 16 december 2000 t/m 22 april 2001. De Nieuwe Kerk, Dam, Amsterdam en Museum Catharijneconvent, Lange Nieuwstraat 38, Utrecht, 020-6243333. - Overzichtstentoonstelling over reliekviering in de Middeleeuwen.

BUITENLAND

Die Romer zwischen Alpen und Nordmeer, t/m 5 november 2000. Lokschuppen Rosenheim, Rathausstrasse 24, Rosenheim. - De techniek, architectuur, organisatiegraad en schriftcultuur van de Romeinen hebben hun sporen nagelaten in heel Duitsland. Grote overzichtstentoonstelling.

OVERIG

14 november 2000: Onderwijs op de schop: over onderwijs en archeologie. Jubileumcongres van de archeologische werkgroep van de Philips van Horne Scholengemeenschap te Weert. Centraal staat de vraag: welke functie kan archeologie in het onderwijs vervullen? Inlichtingen: M. Beerens, tel. 024-3602294, beerens@telebyte.nl

Verenigingsagenda 14 oktober Afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: excursie naar Drenthe (Assen: Drenfhs Museum, Borger: Hunebedden Museum, Schoonoord: hunebed De Papeloze Kerk). Nadere inlichtingen bij Ron Moerenhout: e-mail: ron.moerenhout@planet.nl 17 oktober Afdeling Zaanstreek/Waterland e.o.: lezing door drs. J. Nicolay over de goudvondsten in Friesland en de verbinding hiertussen met de veronderstelde Friese koningen. Via deze vondsten en bronnen uit de achtste

238

eeuw probeert hij duidelijk te maken waar en wanneer dit plaatsvond. Een volgende kwestie is hoe is dit koningschap ontstaan en waarom is het weer verdwenen. Deze lezing heeft een extra feestelijk tintje vanwege het 40-jarig bestaan. Buurthuis "De Lorzie" (op het marktplein) in Wormerveer. Aanvang: onbekend. 17 oktober (oorspronkelijk aangekondigd voor 10 oktober) Afdeling Nijmegen e.o.: lezing "Grafheuvels in het stuwwallengebied" door Rinus Houkes. In 1996 rondde de heer Houkes, lid van AWN-afdeling


Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland, met een publicatie een vijfjaar durend onderzoek af naar de verspreiding van grafheuvels uit het laat-neolithicum en de bronstijd in het gebied ArnhemRenkum. Tijdens zijn lezing zal Houkes vertellen over de opzet van dit onderzoek, dat belangwekkende feiten heeft opgeleverd. Zo werden tijdens het onderzoek diverse tot dan toe onbekende grafheuvels in kaart gebracht. Grafheuvels blijken zich in tuinen van particulieren te bevinden of midden tussen flatgebouwen. Maar hoe ontdek je nou zoiets? Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 (zijstraat van de Hengstdalseweg) te Nijmegen. Aanvang: 20.00 uur.

24 oktober Afd. Kempen en Peelland: lezing "Recente opgravingen in en om Helmond" door Theo de Jong. Plaats: Helmond (nog niet nader bekend). Aanvang: 20.00 uur. 28 oktober Afdeling Kempen en Peelland: excursie naar Kasteel Loevestein. 8 november Afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: lezing door mw. drs. M Smit (gemeente Arnhem) over onderzoek aan de Laar in de Schuytgraaf. Na ruim twee jaar opgraven wordt het tijd om iets te vertellen over het archeologisch onderzoek dat de gemeente Arnhem uitvoert aan de Laar in de Schuytgraaf. Het wordt een verhaal over sporen en vondsten uit de midden-IJzertijd, de Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen. De uitwerking van het onderzoek is nog in volle gang. Het verhaal kan dan ook niet anders dan voorlopig zijn, maar desalniettemin zeker de moeite waard. Cultureel Centrum de Coehoorn te Arnhem. Aanvang: 19.45 uur. Toegang ƒ 2,50. 11 november Afdeling Zaanstreek/Waterland e.o.: bijeenkomst van amateur- en beroeps-

archeologen uit de provincie NoordHolland. Opzet is om elkaar beter te leren kennen en te luisteren naar enige inleidingen. Aanmelding vooraf bij een van de bestuursleden is gewenst i.v.m. de beschikbare ruimte. Provinciaal depot voor bodemvondsten "Mercurius", Veerdijk 32 in Wormer. 14 november Afdeling Nijmegen e.o.: lezing door prof. dr. J.K. Haalebos over "limitanea, aspecten van de Romeinse grensverdediging aan de hand van archeologische projecten in Nederland en Roemenië". Recente opgravingen en verkenningen in Nederland en Roemenië maken het mogelijk de verdedigingssystemen van verschillende Romeinse provincies te vergelijken en de rol van het leger bij de romanisering van de randgebieden van het rijk te bestuderen. Een voorproefje heeft u al gekregen in de vorm van het artikel "Nederlanders in Roemenië", in Westerheem, jaargang 48 nr. 6, blz. 197-210. Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 (zijstraat van de Hengstdalseweg) te Nijmegen. Aanvang: 20.00 uur. 15 november Afdeling Helinium: lezing (onderwerp nog niet bekend). Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, Vlaardingen. Informatie 010-4604737 (Jurrien Moree). Aanvang: 20.00 uur. 13 december Afdeling Helinium: lezing (onderwerp nog niet bekend). Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, Vlaardingen. Informatie 010-4604737 (Jurrien Moree). Aanvang: 20.00 uur. 16 december Afdeling Kempen en Peelland: excursie naar het Limburgs Museum te Venlo. 12 mei 2001 Algemene Ledenvergadering te Vlaardingen, nadere informatie volgt.

239


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) G. Vlamings, Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 035-5387851. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: B. (Boudewijn) Goudswaard, Bodegraafsestraatweg 23, 2805 GK Gouda, tel. 0182-571656. Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Penningmeester: H. (Hans) Hardenberg, Kagertuinen 63, 2172 XK Sassenheim, tel. 0252-211445. Regio Noord-West: E. (Ed) Beugel, Kostverlorenstraat 62, 2042 PJ Zandvoort, tel. 023-5712184.

Regio Noord-Oost-Zuid: H. (Hans) Bruggeman, (coördinator). Adres: zie vorige kolom. Regio Noord-Oost-Noord: W. Walta (coördinator), De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432. Regio Zuid-West: E. (Eric) Weiters (coördinator), Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (N.B.), tel. 0168-472783. Regio Zuid-Oost: J. (Joost) van den Besselaar (coördinator), Zoetendaalstr. 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. A.A. (Nout) Cornelissen, Pater Gymardstraat 4, 5844 AK Stevensbeek, tel. 0485-383743. Regio Delta: D. (Dries) van Weenen (coördinator), Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap A zonder aftrek van kosten over te maken) studentlidmaatschap B jeugdlidmaatschap C geassocieerd lidmaatschap D huisgenoot-lidmaatschap E in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

240

ƒ 80,00 ƒ ƒ ƒ ƒ ƒ

48,00 40,00 41,00 27,50 8,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris: Sj.S. Elzinga, Spoorlaan 33, 3739 KB Hollandsche Rading, tel. 035-5771446. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 030-2203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: E.H.P. Cordfunke, Jan van Scorelpark 50, 1871 EX Schoorl, tel. 072-5092588. J.N.M, de Grood, A. van Schendelstraat 739, 3511 MZ Utrecht, tel. 030-2322332. Mw. A.E. Oostdijk (Professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P. Stuurman, P. Vons, S. Pos. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Mw. A. Bonnema, veiligheid en verzekeringen Koolwitje 13, 7423 GJ Deventer, tel. 0570-656774. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103,1551 BG Westzaan, tel. 075-6873763. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): R.H. Spoor, Jan Luijkenstraat 30, 2026 AG Haarlem, tel. 023-5396199. E-mail: r.h.spoor@getronics.com. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134.

7. Den Haag en omstreken: Joanneke Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Mw. J.C. Vos-Kranendonk, Verwersdijk 77, 2611 NE Delft, tel. 015-2123443. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118-462142. 11. Lek- en Merwestreek: Mw. A.F. Osseweijer-van Bueren, Lindelaan 79, 3319 XJ Dordrecht. 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. L. Wierenga, Berlagelaan 207, 1222 JT Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): A.P. de Boer, Frans Tromplaan 22, 3871 EN Hoevelaken, tel. 033-2534729. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: A. Haneveer, Achterweg 39, 4112 JD Beusichem, tel. 0345-502351. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485-343456, http://membersi.chello.nl/-a.hendriksoi. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360. E-mail: awnafd17@worldonline.nl homepage: http://awnafd17.webpage.net 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: LG. Heij, Ordermolenweg 11, 7312 SC Apeldoorn, tel. 055-3553688. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Traast-Bos, Opperswolle 32, 8325 PH Vollenhove, tel. 0527-246602. 21. Flevoland: W. Puyk, Postbus 2354, 8203 AJ Lelystad, tel. 0320-251242. 22. West-Brabant: Mw. A.-M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: R. Linke, Het Hooi 21, 5701 NM Helmond, tel. 0492-532731, e-mail: R.Linke@rue.nl. 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.



tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 49 • nr. 6 • december 2000


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) www.Awn-archeologie.nl Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement ƒ 70,-- per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), favastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. E-mail: HJ.Nieuwenhuis@worldonline.nl • Marie-France van Oorsouw (redacteur literatuurrubrieken), Lamarckhof 10-1,1098 TK Amsterdam. • Gerrit Groeneweg, Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: gerritgr@concepts.nl • Jan Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. Redactieraad J.C. Besteman, J. dé Cock-Buurman, H. Groenendijk, J.K. Haalebos, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 december, 1 februari, 1 april, 1 juni, 1 augustus en 1 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: ƒ 250,-, halve pagina: ƒ 500,-, hele pagina: ƒ 900,-, insteekfolder: ƒ 900,-.

Inhoud jaargang 49 no. 6, december 2000 Wim Tuijn en Peter Vissers

Het servies van Scharenburg: een bijzondere aardewerkdepositie op de overgang van middennaar late ijzertijd

241

Frits David Zeiler

Bewoningssporen in het duin Een reactie

248

Kort archeologisch nieuws

254

Boven het maaiveld

256

Reacties van lezers

259

Literatuurbespreking

262

Werk in uitvoering

271

Literatuursignalement

275

Tentoonstellingen en evenementen ... 279 Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

280

© AWN 2000. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Ovimex Grafische Bedrijven, Deventer ISSN 0166-4301

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: Overzicht van het gebied tussen Heemskerk en Schoort (midden). Vroegmiddeleeuws aardewerk, gevonden in 1912 (links). In de noordelijke duinen van Bergen liggen de duinpannen 'Roosloot' (onder). Zie artikel pag. 248 e.v.


Het servies van Scharenburg: een bijzondere aardewerkdepositie op de overgang van midden- naar late ijzertijd Wim Tuijn en Peter Vissers In 1998 vond AWN-lid Toon Stuart op Scharenburg, gemeente Druten, een kuil met aardewerk uit de Ijzertijd. De kuil was aangesneden bij de aanleg van een slootcunet. Een deel van de inhoud van de kuil was vergraven. De kuil bevond zich onder een bewoningslaag uit de late Ijzertijd. In deze laag zaten fragmenten La Tène-glas, een slingerkogel en enkele spinklosjes. Het aardewerk uit de kuil bestaat uit één-, twee- en drieledige vormen. Tevens zijn er bodemfragmenten aanwezig; minimaal gaat het om een complex van negen potten. Alle aardewerkfragmenten zijn verbrand. Het lijkt erop dat breuk van minstens een deel van het aardewerk heeft plaatsgevonden vóór het verbranden ervan. De diepte van de kuil vanaf de onderzijde van de bewoningslaag bedroeg 80 a 90 cm bij een diameter van ca. 70 cm. Onder in de kuil bevond zich botmateriaal. Dit

is niet verzameld; crematieresten zijn niet waargenomen door de vinder. Wij dateren het complex op de overgang van midden- naar late Ijzertijd, tussen 300 en 200 voor Chr. De wijze van deponeren en het aardewerkensemble zélf doen Keltische invloed vermoeden. Methode Het feit dat al het schervenmateriaal verbrand is, wijst erop dat de vondstgroep in korte tijd is gevormd en dat we dus te maken hebben met een gesloten vondst. Al het Scharenburgs aardewerk, behalve een nog te bespreken drieledige bokaal, is gemagerd met potgruis. Deze manier van verschralen past in de ijzertijdtraditie. Voor datering gebruiken we het model-Van den Broeke (afb. 1), dat ontwikkeld is op basis van aardewerkvondsten uit Oss-Ussen. Het Gelders rivierengebied, dus ook Scharenburg,

Afb.i. Frequentieverdeling van enkele potvormen uit OssUssen door de tijd heen, naar Van den Broeke 1987a; rechts in het schema de tweeledige pot.

241


fichtsnoer geven. De datering van het ardewerk ligt dan in het tijdsgebied waar de dateringen van afzonderlijke kenmerken als bijvoorbeeld vorm en wandafwerking elkaar overlappen.1

Een- en tweeledig aardewerk

Afb. 2. Schaal en ligt binnen het toepassingsgebied van tweeledige kookpotdit model. Toch is enige voorzichtigten. Schaal 3:5. heid bij toepassing ervan geboden. Enerzijds hebben we op Scharenburg te maken met een gesloten vondstgroep, anderzijds bestaat deze uit vrijwel complete stukken. Het schema van Van den Broeke echter is gebaseerd op nederzettingsvondsten die tevens hoofdzakelijk bestaan uit fragmenten. Niettemin kunnen de percentages die voor Oss-Ussen gelden ons een goed 242

Het eenledig aardewerk wordt vertegenwoordigd door een volledig besmeten schaal met een randdiameter van 46 cm. De schaal is gemagerd met potgruis en door de hitte vervormd, (afb. 2.1) De datering ervan is niet eenvoudig, aangezien eenledige vormen gedurende de gehele Ijzertijd voorkomen.2 Drie tonvormige potten, waarvan er hier twee worden afgebeeld (afb. 2.2 en 2.3), vormen de groep tweeledig aardewerk. Alle drie zijn ze volledig besmeten. Volgens Van den Broeke komen ook deze vormen gedurende de gehele Ijzertijd voor. Het meest prominent aanwezig zijn ze in de laatste fase van de vroege ijzertijd, in de midden-Ijzertijd en in de eerste helft van de late Ijzertijd, Van den Broekes fasen D tot en met J. De tweeledige vorm komt in de vroegRomeinse tijd opnieuw in de mode na zowat volledig verdwenen te zijn in de tweede helft van de late ijzertijd. De randdiameter van de tweeledige potten bedraagt respectievelijk, 2j(?), 30 en 33 cm. De pot van 27 cm is zo door de hitte vervormd dat een exacte bepaling van de diameter overigens niet mogelijk is; vandaar het vraagteken. Opvallend aan deze pot is het feit dat hals en schouder lichtgrijze verkleuringen vertonen. Ook enkele andere potten hebben dit kenmerk. Misschien is aangekoekt en verbrand organisch materiaal hiervoor verantwoordelijk. De pot met de grootste randdiameter heeft een iets naar buiten verdikte rand (afb. 2.2).

Drieledig aardewerk Vijf potfragmenten kunnen we rekenen tot het drieledige aardewerk. Een exemplaar (afb. 3.1) is verwant met een pot uit Bemmel, tevens met een exemplaar uit Oss-Ussen.3 Het Drutense


potfragment is besmeten van bodem tot schouder. Schouder en hals zijn glad afgewerkt. De pot kan geplaatst worden in (eind)fase H of fase I d.w.z. in de derde eeuw voor Chr.4 Het Bemmelse exemplaar is afkomstig uit een oven die op basis van Ci4-dateringen geplaatst wordt in de periode 300 - 200 voor Chr.5 Ook twee drieledige, nauwmondige potten sluiten aan bij door Van den Broeke afgebeeld materiaal6 (afb. 4.1 en 4.2). Het vierde exemplaar heeft een randdiameter van 22 cm (afb. 3.2). De buik van deze pot is besmeten, schouder en hals zijn glad afgewerkt. De pot heeft een S-profiel. De drieledige groep wordt gecompleteerd door een scherp geprofileerde, volledig gepolijste bokaalvormige pot met hoge standring (afb. 3.3). De vorm ervan is vergelijkbaar met een bij Perizonius afgebeelde Eierbecher7 (afb. 5). Deze is gevonden in Overasselt, gemeente Heumen, en geassocieerd met Marne-aardewerk.8 Daarmee worden alle vormtypen aangeduid die tegenhangers hebben in de Mame-cultuur, de specifiek NoordFranse tak van de La Tène-cultuur in zijn eerste stadium. Dat moet begonnen zijn ergens tussen 470 en 450 en eindigde niet vóór 400 voor Chr.9 De bokaalvorm met hoge standring, die ten opzichte van de overige vondsten afwijkend gemagerd is met zand en partikels ijzeroxide, komt dus voort uit de midden-IJzertijd-traditie. Een identieke, weliswaar versierde, vorm is bekend uit het grafveld van Les Jogasses (Marne, Fr.), een belangrijke bron van informatie voor de La Tène-cultuur.10 Datering De schaal, het enige voorbeeld van een eenledige vorm op Scharenburg, past zowat in de gehele Ijzertijd. De tonvormige potten komen voornamelijk voor in de fasen D tot en met J. De drieledige exemplaren, met uitzondering van de bokaalvorm, zijn geplaatst in de fasen H en I. Als we de bokaalvorm buiten beschouwing laten, zit de overlapping in tijd van de aardewerkvormen

als geheel in de fasen H en I. De bokaalvormige pot laat zich daarbij niet duidelijk plaatsen. Het is een vrij zeldzaam stuk, een wat vreemde, op de Marne-keramiek geïnspireerde eend in de aardewerk-bijt. Desondanks denken we de aardewerkgroep van Scharenburg verantwoord te kunnen dateren op de overgang van de midden- naar de late Ijzertijd, tussen 300 en 200 voor Chr. De datering van vergelijkbaar aardewerk uit Bemmel is daarmee in overeenstemming. Het volledig ontbreken van versiering op het Drutense materiaal lijkt een extra argument voor de voorgestelde datering." Modderman, die de oude woongronden in het

Afb. 3. Drieledige potten, waarvan één bokaalvorm. Schaal 1:4.

243


Afb-4- Min of meer nauwmondige, drieledige voorraadpotten Schaal 3:5.

Land van Maas en Waal karteerde, maakt melding van enkele scherfjes laat-middeleeuwse keramiek aan het oosteinde van de Scharenburgse straat.12 Verdere vondstmeldingen waar de naam Scharenburg in voorkomt, ontbreken. We kunnen de huidige vondsten dus niet relateren aan ander ter plaatse aangetroffen aardewerk uit de Ijzertijd. Drinkgelag Waarom het aardewerkensemble en de daarbij waargenomen botten in de bodem zijn geraakt, is met louter een datering nog onbeantwoord. Ook de

Ajb.5. Eierbecher uit Overasselt; Perizonius 1976. Schaal 1:2.

244

vraag wie voor deze depositie verantwoordelijk is, blijft open. Zoeken naar de functie die de verschillende keramische vormen gehad kunnen hebben, brengt ons misschien dichter bij de oplossing van het vraagstuk. Zo kan de grote, volledig besmeren schaal gediend hebben voor het serveren van vast of vloeibaar voedsel. De twee nauwmondige voorraadpotten zullen geschikt geweest zijn voor opslag van voedsel of drank. Is het vergezocht om te veronderstellen dat de tweeledige, tonvormige potten gebruikt zijn bij de voedselbereiding? Tot slot de bokaal: drinkbeker bij uitstek. Als de balans eenmaal is opgemaakt, ontstaat het idee dat het hier gaat om de restanten van een servies min of meer vanzelf. De stevige voorraadpotten en het formaat van de schaal doen vermoeden dat op Scharenburg bij een bepaalde gelegenheid meer dan ĂŠĂŠn maag gevuld moest worden. Na de maaltijd ging het servies inclusief de bokaal aan diggelen. Een handelwijze die gedachten oproept aan drinkgelagen of rituele maaltijden uit de Keltische invloedssfeer. Ritueel In Frankrijk en in Duitsland heeft men een aantal grote, vierkante monumenten opgegraven. Deze worden aangeduid als Viereckschanzen of endosures. Het zijn vierhoekige terreinen die omgeven zijn door een greppel (al dan niet met wal) of palissade. De tijdspanne waarbinnen Viereckschanzen hebben gefunctioneerd is onderwerp van discussie.'3 Dat ze tot in de Romeinse tijd in gebruik waren is zeker. De Gallische heiligdommen lijken algemeen in gebruik vanaf de eerste helft van de derde eeuw. Soms is er sprake van een voorgeschiedenis naar de vierde eeuw voor Chr.14 Op de binnenterreinen van enclosures worden regelmatig offerkuilen, greppels of offerschachten aangetroffen waarin aardewerk, voedselresten, mensen- en dierenbotten gedeponeerd zijn.'5 Ook in OssenUssen denkt men in het noordweste-


lijk grafveld een dergelijk monument, zij het bescheidener van opzet dan de cultusplaatsen in Duitsland en Frankrijk, te hebben aangetroffen. Het monument in Oss-Ussen wordt gedateerd op einde midden-IJzertijd, ca. 300 voor Chr.16 Diepe offerschachten zijn in Oss-Ussen niet aangetroffen. Het materiaal dat tevoorschijn komt uit greppels en kuilen die behoren bij het monument, wijkt in niets af van het gewone nederzettingsafval. Dierenbotten ontbreken geheel. Aardewerk overweegt.17 Niet zo opmerkelijk volgens de opgravers, want er waren aanzienlijke verschillen in materiĂŤle cultuur tussen Oss-Ussen en het gebied waarbinnen de Viereckschanzen gedijden. Van eventuele dierlijke offers zou in de kalkarme bodem niets zijn overgebleven, zodat slecht valt te bepalen of die er geweest zijn of niet. Op Scharenburg is tot nu toe geen sprake van een monumentale structuur. Wij moeten ons tevreden stellen met een kuil gevuld met verbrand aardewerk. Het is evenwel niet ondenkbaar dat het deponeren van aardewerk op Scharenburg dezelfde culturele achtergrond had als in Oss-Ussen. Het aardewerk dat men gebruikte in Oss-Ussen is, zoals we hebben gezien, vergelijkbaar met dat van Scharenburg. De datering van het aardewerk van Scharenburg komt daarnaast globaal overeen met de tijd waarin de cultusplaats van OssUssen functioneerde. Traditie Met het deponeren van offers in de bodem raken we aan een traditie die in Europa zeker vanaf de Bronstijd heeft bestaan.18 Als Odysseus de Hades wil bezoeken, moet hij met zijn zwaard een gat in de grond graven, en daarin melk, honing, water en wijn plengen. Tevens moet er gerstemeel gestrooid worden. Tenslotte dient hij offerdieren te slachten en hun bloed in de gegraven kuil uit te storten. De schimmen kunnen met hem praten wanneer zij van het bloed gedronken hebben. De gegraven kuil vormt zo de schakel met

het dodenrijk.1? Het offeren in kuilen duidt volgens Wes op een cultus die te maken heeft met de aarde en de (onderaardse goden. Het was een manier om deze goden te geven wat hen toekwam en de aarde te bevruchten. Volgens Caesar beschouwden de Kelten zich als afstammelingen van Dis Pater, de god van de onderwereld, de schenker en bewaarder van de rijkdom van de aarde die alle leven mogelijk maakt.20 In het nuttigen van een gemeenschappelijke maaltijd zal men de verbondenheid van mens en godheid, eventueel voorouders, hebben willen tonen. Door te offeren hoopte men met de godheid in contact te treden en deze te beĂŻnvloeden. De ingewanden van het offerdier, die gezien werden als de zetels van het leven, zullen daarbij meestal aan de godheid zijn voorbehouden. De vleesrijke delen konden door de dedicanten worden geconsumeerd.21

Ceremonieel Terug naar het aardewerk van Scharenburg. Minstens een deel ervan werd na de maaltijd stukgeslagen en vervolgens verbrand, waarschijnlijk samen met organisch materiaal. Dat heeft geleid tot de lichtgrijze verkleuringen op een aantal van de scherven. Een dergelijke slotceremonie blijkt uit het feit dat de scherven nagebakken zijn; op de breuken van diverse scherven zijn de secundaire verbrandingssporen duidelijk zichtbaar. Sommige zijn in een zuurstofrijke omgeving verbrand, terwijl andere onder hoge temperatuur gesmoord zijn. Dat laatste geldt o.a. voor een aantal fragmenten van de schaal. Op basis van mondelinge mededelingen van de vinder lijkt het erop dat men begonnen is met de botten, na of tijdens de maaltijd, in de kuil te smijten. De botten waren, volgens de vinder, onverbrand. Ons servies zal dus buiten de kuil zijn stukgeslagen of -gegooid, in contact gebracht zijn met vuur, en vervolgens in de kuil gedeponeerd. Van het opzettelijk onbruikbaar maken, verbranden of vernietigen van 245


geofferde goederen, essentieel voor de overdracht van het offer aan de godheid, zijn binnen de Keltische invloedssfeer diverse voorbeelden bekend.22 Van een verbranding tot besluit van een offerplechtigheid bestaat een voorbeeld uit de tweede eeuw voor Chr.23 Kelten? Toch zijn degenen die het servies en het daarbij behorende botmateriaal in de bodem hebben gebracht niet noodzakelijk Kelten geweest. Van den Broeke stelt voor de situatie in OssUssen zelfs dat het onwaarschijnlijk is dat men aan de Maaskant weet had van het feit dat ook anderen, honderden kilometers zuidelijker, dezelfde vormen produceerden. De inheemse bevolking imiteerde buren of familieleden die woonden in nabijgelegen nederzettingen. Zij kenden deze stijl weer van elders. Huwelijksrelaties, waarbij de vrouw de eigen woonplaats verliet om zich te voegen bij de familie van de echtgenoot, zouden een belangrijke rol gespeeld hebben bij het doorgeven van de aardewerkmode. Er is dus sprake geweest van imitatie binnen het netwerk van relaties binnen de eigen regio. Beweren dat de bewoners van Oss-Ussen en die van Scharenburg deel uitmaakten van hetzelfde regionale netwerk lijkt ons geen waagstuk. Hemelsbreed zijn beide plaatsen zo'n 10 km van elkaar verwijderd. Overigens kreeg men aan de Maaskant pas in de fasen F, tweede helft van de vijfde eeuw voor Chr., en G importaardewerk onder ogen dat als model kon dienen.24 In Oss volgde men niettemin de Franse mode op de voet, zonder dat daarbij sprake was van een belangrijke vertragingsfactor. De "Marnerage" bereikte in Oss-Ussen in fase F haar hoogtepunt en was voorbij aan het begin van fase H, op zijn vroegst rond 350 voor Chr.25 Dat na het verlopen van de Marne-invloed alsnog een bokaalvorm opduikt in Scharenburg, duidt erop dat de contacten met het zuiden in de loop van derde eeuw voor Chr. niet volledig verdwenen waren.

246

Inspiratie De manier waarop het aardewerk van Scharenburg in de bodem geraakte, was niet willekeurig, maar verbonden met ritueel. Offeren waarbij in de bodem te deponeren voorwerpen onbruikbaar werden gemaakt, is een bekend verschijnsel in de Keltische cultuur. Het kon daarbij gaan om kostbare zaken als sieraden en wapens. In Oss-Ussen offerde men waarschijnlijk het gewone nederzettingsaardewerk in kuilen en greppels die behoorden bij een cultusplaats. Bovendien gebeurde dit aan het einde van de midden-Ijzertijd. Het Scharenburgse aardewerk is gedateerd op de overgang van middennaar late Ijzertijd. Net als in OssUssen gaat het om gebruiksaardewerk. De bokaal lijkt de uitzondering op de "regel" dat in de besproken regio gebruiksaardewerk werd geofferd. De bokaalvorm is in onze huidige cultuur overigens nog steeds sterk verbonden met ritueel en ceremonie. Toeval? Tussen 300 en 200 voor Chr. liet men zich op Scharenburg niet alleen inspireren door het aardewerk van de zuiderburen. Ook spirituele zaken die verbonden waren met hun prestigieuze cultuur spraken tot de verbeelding. Denken wij, De tekeningen bij dit artikel zijn gemaakt door: Anneke van Bergen, Cees Punselie, Ben Teubner en de schrijvers. Peter van den Broeke was behulpzaam bij het determineren van het aardewerk en.maakte daarnaast tijd vrij om de concept-tekst met ons te bespreken. Noten 1 2 3 4

Van den Broeke 1987a, p.34-36. Van den Broeke 1987a, p.32. Van den Broeke 1987b, afb.9.4, p.108. Datering P. van den Broeke d.d. 04.07.2000.

5 Bloemers en Hulst 1983, p. 111 en p.139, afb.28, 8-3; de exacte datering van het complex zal meer in de buurt van 300 dan in die van 200 voor Chr. gezocht moeten worden (mondelinge mededeling R.S. Hulst). 6 Van den Broeke 1987b, afb.2, p.103.


7 Perizonius 1976, p.89 fig.5, nr.54. 8 Perizonius 1976, p.94 en 100. 9 Van den Broeke 1987b, p.105; voor de datering cfr. Van den Broeke 1980, p. 51. 10 Hatt en Roualet 1976, PI. 6, 804 (graf 16). 11 Mondelinge mededeling P. van den Broeke. 12 Modderman 1951, p.55. 13 Hafmer 1995, p.11-12, waarschuwt tegen het projecteren van de religieuze fenomenen uit de eerste en tweede eeuw voor Chr. op de zesde en zevende eeuw voor Chr. 14 Haffner 1995, p.21; Brunaux 1995, p.5556. Zie noot 12. 15 Haffner 1995, m.n. p.37-41. 16 Van der Sanden 1987, p.72-75; Slofstra en Van der Sanden 1987, p.156-157. 17 Van der Sanden 1987, p.73. 18 Haffner 1995, p.37. 19 Schuyf 1995, p.28. 20 Wes 1995, p.61. 21 Seijnen 1994, p.171; cfr. Haffner 1995, p.17-18; Pulles en Roymans 1994, p.135 en 137. 22 Haffner 1995, p.17,18, 26, 27. 23 Haffner 1995, p.41. 24 Van den Broeke 1987b, p.105/109. 25 Van den Broeke 1987a, p.33.

Literatuur Bloemers, J.H.F en R. S. Hulst, 1983. Mitteleisenzeitliche Keramik von zwei Siedlungen zu Ressen und aus einem Töpferofen zu Bemmel. In: Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 33, 107-151.

Broeke, P.W. van den, 1980. Bewoningssporen uit de Ijzertijd en andere perioden op de Hooidonksche Akkers, gem. Son en Breugel, prov. Noord-Brabant. In: Analecta Praehistorica Leidensia XIII, 7-80. Broeke, P.W. van den, 1987a. De dateringsmiddelen voor de Ijzertijd van ZuidNederland. In: Sanden, W.A.B, van der, en P.W. van den Broeke, 1987, 23-43. Broeke, P.W. van den., 1987b. Oss-Ussen: Het handgemaakte aardewerk. In: Sanden, W.A.B, van der, en P.W. van den Broeke, 1987,101-119.

Brunaux, J.L., 1995. Die keltischen Heiligtümer Nordfrankreichs. In: Haffner, A., 1995a, 55-74. Haffner, A., 1995. Allgemeine Übersicht. In: Haffner, A„ 1995a, 9-42. Haffner, A.fHrsg.), 1995a. Heiligtümer und Opferkulte der Kelten. Sonderheft 1995 Archaologie in Deutschland.

Stuttgart. Hatt, J.J. en P. Roualet, 1976. Le cimetière des Jogasses en Champagne et les origines de la civilisation de La Tène. In: Revue Archéologique de l' Est et du CentreEst XXVII, 421-503. Modderman, P.J.R, 1951. Het oudheidkundig onderzoek van de woongronden in het Land van Maas en Waal. In: Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden XXXII, 25-61. Perizonius, W.R.K., 1976. Eierbecher in Nederland. In: Analecta Praehistorica Leidensia IX, 85-103. Pulles, I. en N. Roymans, 1994. Mantelspelden en armringen als offerobject. In: Roymans, N. en T. Derks, 1994, 132-141.

Roymans, N., enT. Derks (red.), 1994. De tempel van Empel. Een Hercules-heiligdom in het woongebied van de Bataven. 's-Her-

togenbosch. Sanden, W.A.B., 1987. Oss-Ussen: de grafvelden. In: Sanden, W.A.B, van der, en P.W. van den Broeke, 1987, 69-80. Sanden, W.A.B, van der, en P.W. van den Broeke (red.), 1987. Getekend Zand. Tien jaar archeologisch onderzoek in Oss- Ussen.

Waalre. Schuyf, J., 1995. Heidens Nederland. Zichtbare overblijfselen van een niet-christelijk verleden. Utrecht.

Seijnen, M., 1995. Dierebotten en rituele maaltijden. In: Roymans, N., en T. Derks, 1994,162-171. Slofstra, J., en W. van der Sanden, 1987. Rurale cultusplaatsen uit de Romeinse tijd in het Maas-Demer-Scheldegebied. In: Analecta Praehistorica Leidensia 20, 125-168. Wes, M.A., 1995. Caesar in Gallië, God in Frankrijk. Notities van een toerist. Baarn.

247


Bewoningssporen in het duin; Een reactie Frits David Zeiler

Overzicht van het gebied tussen Heemskerk en Schoorl. Tek.: F.D. Zeiler.

248

In Westerheem nr 2 van dit jaar was een interessante bijdrage te lezen van Rob Beentjes en Jan de Koning over bewoningssporen in en achter het duin in de omgeving van Castricum, waar ooit het Oer-IJ zijn voornaamste monding had.1 Het is zeker een verdienste van de auteurs, dat zij hebben geprobeerd een aantal recente en oudere vondsten met elkaar in verband te brengen en tevens hebben gewezen op de noodzaak van een gecoรถrdineerde aanpak van het oudheidkundig bodemonderzoek ter plaatse, waardoor dit verband in de toekomst nog veel

duidelijker kan worden. Ook op dit moment is echter al een bredere context te schetsen dan door hen, waarschijnlijk op grond van een beperkt literatuuronderzoek, is gedaan. Vandaar deze reactie en aanvulling. Resten van een rivier Sinds de 'ontdekking' van het Oer-IJ door Zagwijn en consorten is er eigenlijk nooit meer getwijfeld aan het feit, dat zich in Midden-Kennemerland in de Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen een actieve, zij het steeds meer verlandende rivierarm heeft bevonden. Het voornaamste vraagstuk is sindsdien welke onderdelen van dit stelsel het langst hebben bestaan en wat dit voor consequenties heeft gehad voor de bewoningsgeschiedenis van het gebied. Laten we bij het slot beginnen. Omstreeks 1100 is de kustlijn tussen Oude Rijn en Zijpe definitief gesloten, al zullen er in de zeereep de nodige slufters, schuitegaten en beekmondingen zijn overgebleven.2 We kunnen dit indirect afleiden uit de perikelen rond de Limmer Zanddijk, die omstreeks 1120113 o op initiatief van de monniken van Egmond is aangelegd en sedertdien de waterscheiding vormt tussen Noorden Midden-Kennemerland. Het gebied benoorden deze dwarsdijk watert af richting Zijpe, dat ten zuiden ervan richting IJ. Dat vooral dat laatste grote problemen gaf blijkt wel uit de pogingen van de Castricumers om de dijk door te steken, opdat zij hun overtollige water ook naar de Zijpe konden laten afstromen. Het IJ moet op dat moment een verlande, vrijwel stilstaande veenrivier zijn geweest, die pas weer activiteit ging vertonen na de doorbraak van de Zuiderzee ruim een halve eeuw later.


Het dichtraken van de laatste openingen in het Oer-IJ markeert de eerste fase van de jonge duinvorming. Deze duinvorming kwam al in de Karolingische tijd op gang, maar zette in de twaalfde eeuw door en heeft vooral tussen de veertiende en de zestiende eeuw honderden hectaren landbouwgrond met de bijbehorende nederzettingen overstoven. Behalve uitputting door te intensief bodemgebruik, rigoureuze houtkap en algemene verdrogingsverschijnselen heeft vooral de introductie van het konijn deze milieuramp in de hand gewerkt.' Toch zijn de eigentijdse bronnen er verbazingwekkend zwijgzaam over. Zandstormen waren blijkbaar zo'n alledaags verschijnsel, dat men het niet de moeite waard vond om er veel aandacht aan te besteden. Toch geven naast de archeologische vondsten, zoals beschreven door Beentjes en De Koning - waarover straks nog meer - ook enkele typen schriftelijke bronnen nog verrassend veel informatie over het verloop van dit proces. Het gaat dan allereerst om de oudste kaarten van het gebied, met name die welke gegevens bevatten over de 16de eeuw, en de naamgeving in het duingebied. Wanneer we deze bronnen combineren met de ons bekende bodemkundige gegevens, komen we zelfs tot een tamelijk helder beeld van het geografische grondpatroon.4 Dorpsterritoria De verschillende armen van het Oer-IJ blijken bij nauwkeuriger beschouwing de begrenzingen van de dorpsgebieden te hebben bepaald. Daarbij moeten we in het oog houden, dat de betreffende dorpen over het algemeen wel op het zand zijn ontstaan, maar niet zoals de meeste andere bewoningskernen van het kustgebied op echte strandwallen. Castricum, Bakkum, Hallem/Egmond en Wimmenum liggen op zandplaten in de delta van het Oer-IJ, die overigens ter plaatse tot enkele meters kunnen zijn opgestoven en dus in die zin wel weer tot de oude duingronden mogen worden gerekend.

De zuidgrens van Castricum, die het van Heemskerk scheidt, wordt bepaald door de rivierarm die lange tijd de hoofdstroom moet hebben gevormd en die ook op de paleogeografische kaart en de reconstructiekaart van Noord-Holland omstreeks het jaar iooo staat ingetekend.5 De naam ervan is in verschillende vormen overgeleverd en luidt 'Mare'. Behalve het water van die naam (en een nieuwbouwwijk) onder Heemskerk en de landweg Maer- of Korendijk aan de zuidzijde van Castricum kan ook het toponiem 'Marrevelts Dael' voor een duinpan bewesten Castricum (ca. 1612) met deze oude arm in verband worden gebracht. De noordgrens van Castricum moeten we zoeken in het verlengde van de huidige Schulpvaart,

De Limmer Zanddijk, gezien in de richting van Egmond Binnen. (Allefoto's F.D. Zeiler, tenzij aners aangegeven.)

De Castricumer Schulpvaart, gezien vanaf Limmen in westelijke richting.

249


Fragment van de kaart van J. Dou en J. Blaeu uit ca. 1660. Inde noordelijke duinen van Bergen liggen de duinpannen 'Roosloot' (linksboven) alsmede 'Seven Huijsen' en 'Drie Huijsen' (midden). Houtwal in de Hoepvallei nabij 'De Brabantsche Landbouw' onder Castricum, een typerend voorbeeld van een voormalige 'krocht', een omsloten stuk land, in het duingebied.

waarvan het bochtige verloop zijn natuurlijke herkomst nog altijd verraadt. Sommige duintoponiemen in de buurt van de Castricumer Zeeweg, zoals Glop, Knor, West Zand en Zeegors, kunnen in verband met deze oude arm worden gebracht. Ten noorden hiervan begint Bakkum, waarvan de huidige oude kern eigenlijk Zuid-Bakkum is, terwijl we Noord-Bakkum moeten zoeken tegen de grens met Egmond aan, ter hoogte van de Limmer Zanddijk. Of de westelijk hiervan gelegen Wei van Brasser dan inderdaad de plaats is van het onder het zand verdwenen Arem, zoals Beentjes en De Koning veronderstellen, is niet zeker. Wel lijkt het erop, dat de traditionele begrenzing van het Egmondse dorpsgebied aan deze zijde, het Aremerzwet, genoemd is naar deze nederzetting.

;•**:»-..

250

Waar dit 'zwet' (grenssloot) heeft gelopen is intussen onduidelijk; het is de enige grens die niet in de vorm van een oude rivierarm is terug te vinden en dus misschien niet van natuurlijke oorsprong is geweest. De noordgrens van Egmond heette Wimmenumerzwet en deze vinden we terug in opvulling van pikklei langs de Tiggellaan, aan de noordrand van Egmond aan den Hoef.6 Mogelijk wijzen namen als 'De Kil' en 'Robbenzand' ten zuiden van Egmond aan Zee op de vroegere uitloop daarvan in zee. Bij deze grens begon het dorp Wimmenum, dat evenals Bakkum bestond uit een zuidelijk en een noordelijk gedeelte. Dat laatste was grotendeels veengebied en stond bekend als 'Wymnemmerwalt', dat nu nog voor een deel "t Woud' wordt genoemd. De nog bestaande Roosloot7 vormde hier tot omstreeks 1400 de scheiding met het dorpsgebied van Bergen, dat oorspronkelijk één geheel met Schoorl vormde. Deze Roosloot loopt min of meer parallel aan de brede, haakvormige strandwal waarop Bergen en Schoorl zijn gebouwd. Nog in de zeventiende eeuw lag in het verlengde ervan, ongeveer 3 km noordwestwaarts, vlak achter de zeereep in het duin een duinpan van dezelfde naam. In vrijwel alle dorpsgebieden vinden we vervolgens oude bewoningssporen terug in vorm van toponiemen in het duin.8 Onder Castricum zijn dat 'Boucroftgen', 'Schuijer Bergh' en mogelijk 'Rodaam' (ca. 1612). Een krofi of krocht is een omheind stuk bouw- of weiland en komt als zodanig aan de binnenduinrand algemeen voor; de tweede naam lijkt te wijzen op een bouwwerk (hooi- of kapberg) bij een boerderij. 'Rodaam' zou verband kunnen houden met rode, gerooid bos. Onder Bakkum vinden we onder meer 'Kroftveld' en 'Kroftlaan' met verschillende daaraan voorafgaande benamingen.9 Deze landjes staan nog op een aantal oudere kaarten aangeduid. Onder Egmond wijzen namen als 'Haegie', 'Kroffie' en 'Vole [veulen] Vlack' (1680/1745) ^s-


mede 'Mient' (1963)10 op oud agrarisch gebruik. Onder Wimmenum komen wel namen van akkertjes of weilandjes voor, maar die zijn nergens ouder dan de late achttiende eeuw. Onder Bergen tenslotte treffen we omstreeks 1660 twee duin valleien aan met de namen 'Driehuizen' en 'Zevenhuizen'. Al met al is het aantal sporen van intensief gebruik van gronden binnen het (jonge) duin van vóór 1600 vrij talrijk. De archeologische vondsten versterken dit beeld.

Archeologische gegevens Beentjes en De Koning hebben gelijk: de archeologische gegevens van het gebied zijn nooit goed en volledig in kaart gebracht en zijn vrijwel nooit gevolgd door systematisch veldonderzoek. De beide regionale studies die gebruik maken van archeologische gegevens, die van De Cock uit 1965 en die van Diederik uit 1989, schetsen een fragmentarisch beeld. Wat De Cock betreft is dat op zich niet zo vreemd; zijn boek is historisch-geografisch van aard en verscheen bovendien op een tijdstip, dat de geschiedenis van de jonge duinvorming nog maar nauwelijks was ontrafeld. Ook Diederik lijkt het nog altijd onbekende duingebied min of meer te mijden en gaat bovendien niet ver genoeg zuidwaarts om werkelijk belangrijke gegevens toe te voegen. De Cock vermeldt de gegevens van Van Deelen uit de omgeving van de Brabantsche Landbouw onder Castricum, die ook door Beentjes en De Koning worden genoemd. De periodisering van deze vondsten, globaal provinciaal-Romeins en (vroeg)middeleeuws tot omstreeks 1200, komt niet alleen overeen met een aantal sindsdien gedane vondsten, maar ook met het onder Schoorl en Bergen gevonden materiaal. De laatste zijn voor het merendeel beschreven door A. Schermer, maar verschillende ongepubliceerde vondsten bevinden zich in Museum 'Het Sterkenhuis' in Bergen. Drie van Schermer's artikelen zijn onlangs door

dit museum heruitgegeven en gecompleteerd." Een prachtige aanvulling daarop vormen waarnemingen, die begin dit jaar zijn gedaan door E.M. Eisma-Donker op het strand enkele kilometers ten noorden van Bergen aan Zee.12 Marion Eisma, die enkele maanden geleden op 64-jarige leeftijd overleed, heeft de afgelopen 15 jaar Bergen definitief op de archeolgische kaart gezet. De betreffende waarnemingen werden gedaan russen 1 januari en 1 april 2000 op het strand tussen paal 31 en 31,25, dat wil zeggen even ten noorden van de grens tussen Bergen en Schoorl. Het ging om een ca. 50 meter lange strook veen, die onder het duinzand was blootgespoeld. Het zuidelijk deel van deze strook bestond uit taai veen, waarin duidelijk resten van bie-

Voorbeeld van een nog bestaande 'krocht' langs de binnenduinrand bij de grens tussen Castricum en Heemskerk.

Vroegmiddeleeuws aardewerk, gevonden in 1912 in een blootgestoven gedeelte oude duingrond in het Pirolavlak onder Schoorl. Collectie Museum Het Sterkenhuis, Bergen NH.

251


zen en dergelijke zichtbaar waren. Het noordelijk deel bestond uit een humeuze laag, die homogeen was en zachter dan het biezige veen. In februari en maart werden veel hoefafdrukken van vee waargenomen, waarvan een tweetal voorbeelden werd geborgen, terwijl vlak vóór de verdwijning van het pakket door afslag en bedekking met zeezand ploegsporen en resten van greppels zichtbaar werden (zie afbeelding). Uit de cultuurlaag is één aardewerkfragment geborgen, dat door Frans Diederik is gedetermineerd als vroeg midden-IJzertijd (500-400 v.C). Deze datering lijkt overeen te komen met eerdere vondsten uit 1975 en 1982, maar niet met de al in 1912 gevonden scherven van het Pirolavlak, de duinvalléi op dezelfde hoogte direct achter de zeereep. Dit materiaal is eveneens door Diederik bekeken en bestempeld als vroeg-middeleeuws (Merovingisch of vroeg-Karolingisch). Een en ander zou in ieder geval wijzen op een herhaalde bewoning van nagenoeg dezelfde plek in het na 1200 volkomen verstoven duin. Het zou interessant zijn om deze vondsten van onder het jonge duin (dus feitelijk vanuit het oude duin) te

Ploegsporen, resten van een greppel en hoe/afdrukken van runderen op het strand benoorden Bergen aan Zee. Foto: D. Eisma.

252

vergelijken met die van de niet-overstoven gedeelten van het oude duinlandschap aan de binnenduinrand en verder landinwaarts. Een vergelijking met het onder Alkmaar, Heiloo en Limmen gevonden materiaal van de laatste 10-15 jaar en met de recentelijk door RAAP gekarteerde vindplaatsen in het herinrichtingsgebied BergenEgmond-Schoorl heeft voorzover bekend nog niet plaatsgehad. Dit zou zeer zeker de moeite waard zijn en een veel completer beeld kunnen opleveren van de materiële resten van de prehistorische, Romeinse en vroegmiddeleeuwse bewoning langs het Oer-IJ. Natuurbouw, cultuurverlies? Het betreffende RAAP-rapport is gemaakt in het kader van de landinrichtingsplannen voor de drie genoemde, vanaf 1 januari 2001 één geheel vormende gemeenten. Daarbij speelt niet alleen ruilverkaveling meer een rol, en zelfs niet meer een uitbreiding van de bloembollenteelt, maar vooral ook de zogenaamde 'natuurbouw'. Alle drie veranderingen van grondgebruik gaan met een enorm grondverzet gepaard en vernielen grote delen van het bodemarchief. De 'vernaturing' van de Wei van Brasser, zoals beschreven door Beentjes en De Koning, is uit het oogpunt van cultuurbescherming onoordeelkundig geschied. Van een bedrijf als het PWN, dat dikwijls getoond heeft zich bewust te zijn van de cultuurwaarden die ook het duinlandschap herbergt, zou eigenlijk anders moeten worden verwacht.1' Een grondige veldverkenning, gevolgd door proefopgravingen, zou vooraf moeten gaan aan elke vorm van grondverzet. Wat eenmaal is vergraven, kan immers niet meer worden onderzocht. Deze bijdrage is behalve een reactie dan ook vooral een pleidooi. Ondanks de sterk toenemende verstedelijking en de intensivering van het grondgebruik herbergt het gebied ten noorden van Heemskerk nog tal van landschappelijke en cultuurhistorische waarden, archeologische daarbij inbegrepen. De


komende decennia zullen bepalend zijn voor het behoud daarvan. Integraal onderzoek van het gehele gebied, de jonge duinen niet uitgezonderd, is dringend noodzakelijk. Tenslotte ligt hier een van de kernen waaruit het graafschap Holland is voortgekomen, en Holland spreekt, zij het in een andere vorm, toch nog altijd een woordje mee. Noten 1 Beentjes en De Koning 2000. 2 Rentenaar 1977, geeft een aantal voorbeelden van dit soort landschappelijke verschijnselen. Een schuitegat was een slufter waarin schepen konden binnenlopen bij zware storm. Bij Hargen aan Zee komen twee duinvalleien met die benaming voor, gelegen vlak achter de zeegreep. 3 Rentenaar, 1978 (b). Momenteel voert mw P. van Dam als postdoc aan de VU te Amsterdam een nader onderzoek uit naar de toestand van de duinen in de late Middeleeuwen en de invloed daarop van de konijnenfok. 4 Voor deze gegevens zie Zeiler 1995. 5 Voor de mogelijke rol van deze riviertak in de Romeinse tijd, zie Zeiler 1996. 6 Rentenaar 1978 (a). Vergelijk voor deze en andere 'kandidaten' als rivierarm ook Bremer 1971. 7 Deze is afgebeeld bij Zeiler 1989. 8 Hieronder rekenen we niet de vele 'waters', waarin vogelkooien waren gelegen, omdat deze net als weidegronden hooguit duiden op extensief gebruik, dat door de geschiedenis heen steeds weer in de duinen is voorgekomen. 9 De historische namen zijn: Cnor Croften (1860/1745), Oost en West Kroften (1823) en Verlaten Kroft (1823). 10 Dit is het jaar van optekening, maar de naam is zonder twijfel vele eeuwen ouder. 11 Diederik en Janssen 2000, waarin m.b.t. ijzertijdvondsten ook vergelijkingen worden gemaakt met het werk van R. van Heeringen over die periode. 12 Eisma-Donker 2000, met veel dank aan D. Eisma en H.J. Duinmaijer-Zeiler voor de inzage in het betreffende materiaal. 13 Naar verluidt heeft het PWN inmiddels beterschap beloofd.

Literatuur Beentjes, R., en J. de Koning, 2000. Nabij de monding van het voormalige Oer-IJ. Westerheem 49, 46-52. Bremer, J.T., 1971. Het estuarium van Egmond: invalspoort voor de Vikingen? Alkmaars Jaarboekje 7 (1971), 40-49. Cock, J.K. de, 1965/1980. Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland of Jysisch-geografische grondslag. Assen/Arnhem. Diederik, F., 1989. Archeo-logica. De archeologie van het noorden van Noord-Holland in historisch en landschappelijk perspektief. Schoorl. Diederik, F. en W. Janssen (red.), 2000. Bewoningssporen in het onderstoven Schoorlse kustgebied. Overdruk van artikelen van A. Schermer uit Westerheem VI en XIII, met bibliografie. Bergen NH. Eisma-Donker, E.M., 2000. Veen-vondsten op het strand. Waarnemingsrapport. Bergen aan Zee. Jelles, J.G.G., 1968. Geschiedenis van beheer en gebruik van het Noordhollands Duinreservaat. Arnhem. Rentenaar, R., 1977. De nederlandse duinen in de middeleeuwse bronnen tot omstreeks 1300. Geografisch TijdschrifiXl (5),36i-376. Rentenaar, R., 1978 (a). Topografische structuren en toponymen. Ontwikkelingen in middeleeuws Egmond. Naamkunde 10, 334-349. Rentenaar, R., 1978 (b). De vroegste geschiedenis van het konijn in Holland en Zeeland. Holland 10, 2-16. Roos, R., 1995. Bewogen kustlandschap. Duinen en polders van Noord-Kennemerland. Haarlem. Schermer, A., 1957,1963. Zie: Diederik en Janssen 2000. Zagwijn, W.H., 1971. De ontwikkeling van het 'Oer-IJ'-estuarium en zijn omgeving. Westerheem XX, 11-18. Zeiler, F.D., 1989. Archeologische collecties 4: Museum "'t Sterkenhuis" te Bergen (NH). Westerheem XXXVIII (1989), 207-209. Zeiler, F.D., 1995. Nollen - krochten - blinken. Duintoponiemen tussen Wijk aan Zee en Camperduin. Z.pl. [Castricum]. Zeiler, F.D., 1996. Een Drusiaanse Compagnonsvaart? Westerheem XLV, 6669.

253


Kort archeologisch nieuws Vroege bewoning in duinen In de Waterleidingduinen bij Hillegom is een vroeg-middeleeuwse nederzetting ontdekt op nog geen 500 meter van het strand. De vondst kwam aan het licht door de demping van het honderd jaar oude Van Limburg Stirumkanaal waarbij het oorspronkelijke zand is teruggestort. De nederzetting heeft zeker van 700 t/m 900 na Chr. bestaan, maar is niet exact meer te lokaliseren: bij het graven van het kanaal is men er dwars doorheen gegaan. Zutphense Koerier, 3 augustus 2000 Romeinse helm uit bagger De schoonmaakbeurt van de Woerdense Singel brengt behalve oude fietsen ook Romeins materiaal naar boven. Onlangs vond men in de bagger een deel van een zandstenen Romeins altaar. Ook kwamen er een deel van een Romeinse emmer, een pikhaak, munten en een helm tevoorschijn. Waarschijnlijk gaat het om een sierhelm: op de bovenzijde hoort een adelaartje. Woerdense Courant, 3 augustus 2000 Duinen langer bewoond Archeologen van de gemeente Den Haag hebben bij de Noordweg op de Vinexlokatie Wateringse Veld sporen ontdekt van 6000 jaar oud. De bewoningsgeschiedenis van het Zuid-Hollandse kustgebied blijkt hiermee 1000 jaar ouder dan tot nu toe bekend. De sporen dateren uit de midden-Steentijd en wijzen erop dat de toenmalige bewoners vis en wild aten, maar ook al aan veeteelt deden. Haagsche Courant, 25 augustus 2000 Horstse hutkommen Op het bedrijventerrein Hoogveld-Oost bij Horst (L) zijn twee hutkommen uit de derde eeuw aangetroffen. Dat is uitzonderlijk, want de oudste die tot nu toe zijn ontdekt, dateren uit de vijfde eeuw. Hutkommen zijn met takken, twijgen en leem overdekte kuilen. Ze zijn karakteristiek voor de Germaanse stammen die vanaf de vierde en vijfde eeuw de Rijn over trokken. Behalve de twee hutkommen zijn ook de resten van twee fikse inheems-Romeinse boerderijen gevonden, eveneens uit de derde eeuw. Ook

254

dat is bijzonder. Dagblad de Limburger, 29 augustus 2000 Duiker blijkt kano Archeologen zijn na vier jaar onderzoek naar de in Vlaardingen gevonden duiker uit het begin van de jaartelling tot de conclusie gekomen dat het een inheemse boomstamkano betreft. Deze duiker zou hebben gefungeerd als watergeleider in het krekenstelsel rond Vlaardingen. Algemeen Dagblad, 31 augustus 2000 Opnieuw wrak bij Texel Texel is een eldorado voor wrakzoekers. Duikers van het NISA hebben een uitzonderlijk goed bewaard wrak gevonden van een zeventiende eeuws schip. Aan boord bevinden zich talloze stenen kruiken en vaatjes met olijfolie, ansjovis en druiven, maar ook leien dakpannen en Nederlands aardewerk. Het schip is waarschijnlijk gemaakt van naaldhout en is mogelijk van mediterrane herkomst. Texelse courant, 1 september 2000 Vreemde kuil in Broekpolder In de Broekpolder is een middeleeuwse kuil gevonden met een doorsnede van vijftien meter. Deze ovale, dertiende eeuwse kuil wordt deels gevormd door een natuurlijke poel, maar is verder uitgebouwd. De randen zijn versterkt met een vlechtwerk van balken en twijgen. Na gebruik is de kuil weer volgestort met plaggen en klei. Archeologen staan voor een raadsel wat betreft het gebruik ervan. Noordhollands Dagblad, 2 september 2000 Bijzondere vondsten Hoorn Op de plek van een afgebrande bioscoop in Hoorn zijn enkele verrassende vondsten gedaan. Zo werd er een vijftiende-eeuwse snaveltrip gevonden: een luxe houten overschoen uit de tijd dat schoenen nog geen verharde zool hadden. Ook vond met een wasschrijftafeltje uit 1350 in een versierd leren etui. Tenslotte trof men een grote houten voorhamer en een ploegschaar aan. Noordhollands Dagblad, 6 september 2000


Keizerlijke hand

Resten paleis in Breda

In de Leidse polder Roomburg is een meer dan levensgrote bronzen hand gevonden, afkomstig van een bronzen keizersbeeld uit de midden-Romeinse tijd (50-270 na Chr.). De hand werd aangetroffen in een middeleeuwse vuilnisput. Het oorspronkelijke beeld moet zo'n 2,10 meter hoog zijn geweest. Resten van zulke bronzen beelden zijn uiterst zeldzaam. Slechts op twee plekken in Nederland is ooit eerder een hand gevonden: in Voorburg (1771) en in Naaldwijk (1933).

In Breda zijn de resten gevonden van het vermoedelijke stadspaleis van Gabriël van Biest, hofmeester van Karel V. De hofmeester was de plaatsvervanger van Karel V in dit gebied. De resten zijn aangetroffen op de binnenplaats van het voormalige Volkenkundig Museum. Dit wordt momenteel verbouwd tot appartementencomplex.

Leidsch Dagblad, 8 september 2000

Zeldzame gouden munt In Lieshout is een zeldzame gouden munt gevonden. Het is een Keltische munt uit ± 50 v.Chr., behorende tot de stam der Ambiani, afkomstig uit het gebied van de Somme bij Amiens. Volgens kenners is het pas de vierde keer dat zo'n exemplaar in Nederland is aangetroffen. 't Groene Weekblad 13 september 2000 Natuurlijke beken blijken gegraven

De beken rond Winterswijk blijken niet allemaal natuurlijk te zijn ontstaan. Dat is het resultaat van bodemkundig onderzoek in de omgeving op verzoek van het Waterschap. De huidige beken blijken soms haaks te staan op de beekbeddingen uit het pleistoceen. Een natuurlijke oorzaak is om geomorfologische redenen uitgesloten, ze moeten dus gegraven zijn. Maar de huidige beken liepen er al voordat de eerst bekende bewoners er hun tenten opsloegen. Zij zouden dus voorgangers gehad moeten hebben. Voer voor archeologen, dus. Gelders Dagblad, 18 september 2000

Brabants Dagblad, 3 oktober 2000

Gaaf koggeschip in België Bij het graven van een dok in het Belgische Doel is een van dertiende-eeuws koggeschip blootgelegd. Het nauwelijks beschadigde schip is aangetroffen in het reeds lang verzande Deurganckgat, in de Middeleeuwen een zijtak van de drukke Schelde. Volgens de eerste schattingen meet de kogge 20 bij 7 meter. Het hout is waarschijnlijk afkomstig uit Scandinavië. Provinciale Zeeuwse Courant, 7 oktober 2000

Stadpaleis in Den Bosch Op de plek van de in 1525 gebouwde Keijsershof in Den Bosch zijn resten gevonden van een voorloper uit de veertiende eeuw. Enkele funderingsbogen, muurwerk en resten van vloeren en bakstenen bestratingen tonen de ouderdom van de plek aan. Het zou gaan om een adellijk huis rond 1325, dat in 1425 is afgebrand en opnieuw opgebouwd. Opmerkelijk is verder een middeleeuwse waterput uit 1400. Het Keijsershof uit 1525 was in Den Bosch na het stadhuis één van de belangrijkste. Brabants Dagblad, 12 oktober 2000

Paul v.d. Heijden

Naaldbanden

Fraai gedecoreerde naaldbanden in grijs en oranje; een sieraad voor uw boekenkast. In elke naaldband kunnen 2 jaargangen Westerheem worden opgeborgen. De banden kosten ƒ 12,50 per stuk, plus ƒ 8 , - verzendkosten. Tot een gewicht van 1 kg, dit zijn 3 banden, kan worden volstaan met ƒ 8,- voor verzendkosten. Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. naaldbanden met opgave van de gewenste kleur.

255


Boven het maaiveld Van oude botten, de glissen die vooruit gaan1 Gedurende de afgelopen twintig jaren werden er bij onze opgravingen nogal eens stukken van voorwerpen van been gevonden, die in de literatuur als "glissen" benoemd worden. Gebruikelijk wordt de glis beschreven als een benen schaats. Zelden hebben we daarvan een gaaf exemplaar aangetroffen. Veel vaker ging het om fragmenten, waaraan flinke slijtage zichtbaar is, en die blijkbaar, onbruikbaar geworden, weggegooid zijn door de toenmalige gebruikers. Het glijvlak ervan kenmerkt zich door een hoge mate van polijsting. De meeste door ons gevonden exemplaren werden, na beschrijving, bij de ROB in depot gedaan. Op dit moment zijn er jammer genoeg maar vier fragmenten2 in ons bezit ter bestudering namelijk twee onderstukken, respectievelijk A en B, en twee bovenstukkken, respectievelijk C en D, zie foto 13 van het scheenbeen (metatarsale) van equus: paard. De beide onderfragmenten, zie A en B, zijn ter hoogte van het scharniergewricht in de breedte met een tapse boor doorboord. De beide bovenzijden hebben niet zo'n doorboring. Het fragment C vertoond echter een doorboring in lengterichting. Uit de doorboringen is niet met zekerheid op te maken of het hier inderdaad om schaatsen gaat. Het fragment D zou ook, gevat in een blokje hout, gefunctioneerd kunnen hebben als, bijvoorbeeld, een van de glijders van een slede. Bij het exemplaar C kan het inderdaad gaan om een schaats, die met twee in de lengterichting door het bot gestoken koorden, aan de voet werd be-

vestigd. Met alleen een doorboring in het scharniergewricht, zie A en B, lijkt een goede bevestiging aan de voet onmogelijk. Voordat hierover wat meer gezegd kan worden, moeten mijns inziens nog (veel?) meer exemplaren dan de huidige vier, bestudeerd worden. Enige tijd geleden hoorde ik van "iemand" het verhaal dat een grootmoeder uit Friesland bij de slager botten gehaald had om er vervolgens voor haar kleinkinderen glissen van te maken. Deze zouden er toen met veel plezier op geschaatst hebben. Het verhaal over die oma intrigeerde mij zodanig, dat ik er over na bleef denken. Op de eerste plaats bleef het mijn belangstelling vragen omdat die oma blijkbaar wist hoe ze die glissen moest maken. Ik had altijd gemeend dat men alleen "vroeger": 1500-1000 jaar geleden, geweten had hoe die gemaakt moesten worden. Maar het was ook omdat ik het een pracht idee vond om een stel potentiĂŤle schaatsen bij de slager te gaan kopen. Bovendien nog zeer milieuvriendelijk ook. Je kookt eerst een pan soep uit de botten, sterkt je daarmee tegen de te verwachten inspanningen en koude, en hergebruikt ze vervolgens om er glissen van te maken en gaat er daarna lekker ontspannen op schaatsen. Een prachtig idee! Behalve dan van dat ontspannen er op voortschaatsen. Zelf ben ik namelijk een beroerd tot zeer slecht schaatser, die alleen maar zijn Friese doorlopers onderbindt als sociale en opvoedkundige redenen dit vereisen. Tenslotte zul je af en toe wel op de gladde ijzers moeten als je een gezin hebt dat met veel genoegen schaatst. Al was het alleen maar om onze jongste, hij was toen acht en ik 52, daarna geringschattend vast te kunnen laten stellen dat hij het veel beter kon dan ik. Maar toen we dus weer eens een glis onder ogen kregen, opperde ik het plan om zelf zo'n stel te maken. EĂŠn van de leden, Sonja Dijns, stelde zich daarop direct beschikbaar om ze als ze klaar waren, ijs en weder dienende, uit te gaan proberen. Dus nu moest alleen nog het materiaal er komen. Complicerend daarbij was dat, als al eerder gemeld, de glissen veelal gemaakt werden van een scheenbeen van een paard. En waar vind je vandaag de dag nog zo gauw

256


een slager die een heel paard voor je wil gaan slachten voor twee van die botten? Het geluk was echter met me. In de verzameling van onze werkgroep trof ik een scheenbeen aan, zij het niet van een paard, maar van een koe. Dat bot was in 1995 gevonden op een perceel 77B in 't Goy. En thuiskomend vond ik er in mijn verzameling een, die ik langs de A12 bij Vechten gevonden had. Het ging daarbij niet om metatarsalia van onlangs geslachte koeien, o nee! Beide beenderen stammen naar alle waarschijnlijkheid uit de Romeinse tijd. Maar ze waren toch nog goed bruikbaar voor de plannen die ik had. Nou en toen waren de glissen binnen en halfuurtje klaar. Om de zaak zo simpel mogelijk te houden, werden beide beenderen aan beide gewrichtszijden in de breedte doorgeboord. Vervolgens werd, net als bij de Friese doorlopers, een lang stuk vlaggenlijn door het gat in het scharniergewricht gehaald. Door het gat aan de andere kant werd een korter stuk gehaald en vervolgens omgevormd in een hielband met aan iedere kant een lus, zie foto 2.3 En daar stond ik dan met een paar eeuwenoude botten die nieuwe schaatsen geworden waren. Ik wil best ruiterlijk toegeven, dat ik het toen - voor het eerst van mijn leven - jammer vond dat er nog geen ijs was. In de dagen na Nieuwjaar trok Sonja ver-

volgens de botten schaatsen aan, zie foto 33, om ze, met hulp van een kennis, uit te proberen op de kunstijsbaan in Utrecht. Haar indrukken? Ze bleken heel erg glad, in het begin moest ze dan ook ondersteund worden. Ze kon het eerste begin niet goed met de glissen afzetten. Daarvoor moest ze een andere schaatstechniek toepassen dan gebruikelijk. Door met een ruk het lichaamsgewicht beurtelings naar links en rechts te bewegen kon ze gang maken. In het begin was dat erg vermoeiend en stond ze nog erg wankel. Maar na enige oefening kon ze er een behoorlijke snelheid mee bereiken. Ook ontdekte ze toen dat de voorkant van het scharniergewricht te gebruiken was om af te zetten. Een probleem op zich bleek het onderbinden. De voorlijn kruislings over de voet door de lussen van het hielbandje halen en deze vervolgens strak op de voorvoet binden, bleek niet voldoende om de glis stevig aan de voet te bevestigen. Door een extra slag om de voet zag ze kans om dit probleem te verhelpen. Sonja had naar schatting maar ongeveer een halfuur "geglist". Toch kon, als verwacht bij dit experiment, duidelijk een proces van polijsting op de glijvlakken vastgesteld worden. Met Sonja meen ik dan ook vast te mogen

257


stellen dat het heel goed realiseerbaar is om 's winters op koevoeten te schaatsen. . Dit experiment weerlegt mijns inziens de mening van de heer Gauke Bootsma, initiatiefnemer van het Eerste Friese Schaatsmuseum in Hindelopen, die betoogt4 dat glissen meer als glij-ijzers dan als schaatsen gebruikt werden, waarbij de glisser zich met behulp van een prikstok voortbewoog. Een uitdaging aan u lezer tot slot. Bent u het die gaat bewijzen dat je, bijvoorbeeld de Elfstedentocht, op koeienbenen uit kunt rijden? Het lijkt me een waardige uitdaging voor triathlonners. (Maar mij zult u niet horen als u die eer aan een ander laat. Ook hoeft u van mij echt geen concurrentie te vrezen als u er wel aan begint!) Noten: 1 Met een - goed bedoelde - knipoog naar Couperus. 2 De eerste drie fragmenten zijn in depot bij onze werkgroep: - fragment glis A: HTN BEU 6.1.W, komt uit kist 20, - fragment glis B: HTN 77B 1991, determineercollectie, - fragment glis C: HTN Beu 83.2.9a, kist 20.

- fragment glis D: ongemerkt, uit collectie Mevr. de Keijzer. 3 Foto's 1 en 2: mevr. Auke Kalkman. Foto 3: mevr. Sonja Dijns 4 In: Plusmagazine, 10, 2, pp. 91-94, in het artikel van Weimoed de Graaf "Schaatskoorts".

Dit artikel is eerder gepubliceerd in het periodiek "Het Kromme-Rijngebied", 34 1/2, pp.23-25, van de Historische Kring "Tussen Rijn en Lek". Anton van Schip, secretaris/penningmeester van de AWG "Leen de Keijzer" van de Historische Kring "Tussen Rijn en Lek". Werkhovenseweg 22 3985 MH Werkhoven

AWN - monografie 5 A. Warringa en G. van Haaff Opgraven. Technieken voor archeologisch veldwerk Utrecht 1988,128 pp., ill, ISBN 90 70482 68 1 Een praktische handleiding voor allen die op verantwoorde wijze willen (helpen) opgraven. Uitgegeven in samenwerking met de NJBG bij Matrijs in Utrecht. Prijs voor leden ƒ 15,00, voor niet-leden ƒ 22,75 (exd. ƒ5,- verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, de Bilt, o.v.v. Opgraven.

258


Reacties van lezers Het 'spinpotje' uit Hoeven: tijd voor een nieuwe visie Onder deze titel verscheen in Westerheem, jrg. 48, nr. 4, augustus 1999 een artikel van Gerrit Groeneweg. Hij merkt, kort samengevat op, dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de kleine in Raeren geproduceerde steengoed kruikjes, circa 4 cm hoog en voorzien van twee oortjes ter weerszijden van de mondopening, als spinpotjes gebruikt zouden zijn. In ieder geval ontbreekt daarvoor tot dusverre enig bewijs. Hetgeen de vraag doet opkomen waarvoor die kruikjes dan wel gebruikt kunnen zijn. Bij het beantwoorden van die vraag oppert de schrijver de veronderstelling dat deze kruikjes gebruikt werden door bezoekers aan bedevaartplaatsen gelegen in het Rijn-Maasgebied als pelgrimsampul. Indien deze veronderstelling terecht is, dan is er aanleiding om in het tweede deel van Heilig en Profaan, het overzichtwerk van profane insignes, pelgrimstekens en bedevaartampullen, dat begin 2001 zal verschijnen, aandacht te besteden aan deze kruikjes. Deze zijn immers in grote aantallen bij archeologisch onderzoek in West-Europa gevonden. Ik kan begrijpen dat Groeneweg twijfelt aan het gebruik als spinpotje. Ik wil mij onthouden van een oordeel over de werkelijke gebruiksfunctie van deze kruikjes omdat ik daar ook geen raad mee weet. Mijn commentaar is er dan ook uitsluitend op gericht om duidelijk te maken dat er geen sprake van kan zijn dat de kruikjes als pelgrimsampullen werden verkocht. Met deze reactie wil ik voorkomen dat een nieuwe onjuiste visie gemeengoed gaat worden, waardoor die kruikjes dan weliswaar geen spinpotjes meer worden geacht te zijn maar onterecht als pelgrimsampullen een nieuw leven zullen gaan leiden... In het eerste deel van Heilig en Profaan dat in 1993 verscheen, zijn slechts enkele pelgrimsampullen beschreven. Uitgangspunt is toen geweest dat alleen die ampullen beschreven werden die konden worden toegeschreven aan een specifieke pelgrimsplaats. Zo zijn toen ampullen beschreven afkomstig uit Boulogne-sur-Mer, Haarlem, Keulen, Neuss, Santiago de Compostela en Vendรถme. De betrekkelijk grote en stevige lood-tinnen ampullen blijven gemakkelijker bewaard in de bodem dan de fragiele insignes. Ze wor-

den dan ook vrij vaak, zelfs als losse akkervondst, gevonden door metaaldetectorzoekers. Dat geeft er dan ook toe geleid dat in het tweede deel van Heilig en Profaan een zestigtal ampullen zal worden opgenomen. Daaronder velen die ook nu nog niet met zekerheid aan specifieke pelgrimsplaatsen toegeschreven kunnen worden. In het documentatiesysteem van de Stichting Middeleeuwse Religieuze en Profane Insignes zijn de gegevens van meer dan 150 in Nederland en Vlaanderen gevonden ampullen opgenomen. Een klein aantal betreft glazen flesjes waarvan op grond van archeologische vondstomstandigheden aangenomen mag worden dat deze als ampul gebruikt, werden gemaakt van een lood-in alliage en van gietmallen. De vormgeving van de ampullen is - ook al komen deze uit ver uiteengelegen productieplaatsen - opvallend gelijk. Er is sprake van een ronde dan wel afgevlakte bolle bodem en van een ovale of ronde mondopening. Ook komen er bijna altijd twee oogjes voor die ter weerszijde van de mondopening zijn aangebracht. De voorkant is meestal iets afgerond en voorzien van decoraties, terwijl de achterzijde vlak is. De ampullen kunnen voor het merendeel niet staan. Uitzondering hierop zijn een klein aantal cilindervormige ampullen met ronde bodem en vlakke zijkanten waarop soms wapenschilden als decoratie zijn aangebracht. Ook nu is de mondopening rond en zijn de ampullen voorzien van twee oortjes. In die gevallen dat de ampul rechtopstaand bewaard kon worden is er sprake van een klein afgevlakt voetje dat echter meer decoratief dan functioneel genoemd kan worden. In het algemeen mag worden gesteld dat ampullen werden gedragen en niet konden staan. Zoals eerder opgemerkt is bij de meeste ampullen de mondopening ovaal of rond. Wanneer deze ampullen worden gevonden is die mondopening bijna altijd afgesloten doordat deze is ingedrukt of dichtgevouwen. De indruk wordt wel gewekt dat bij dit afsluiten tanden en kiezen een belangrijke rol hebben gespeeld, met andere woorden dat ze letterlijk dichtgebeten zijn. In ieder geval moet het de bedoeling zijn geweest om in de ampul een vloeistof van de pelgrimsplaats mee naar huis te nemen. De voorzijde van de ampul is in de meeste

259


Beide ampullen bevinden zich in de collectie van Beuningen, Cothen. Inv.nr.j6y2. Bodemvondst Vlissingen Hoogte 40 mm Breedte }j mm Dikte 13 mm. Voorzijde met drie fleurs de lis in gekroond wapenschild (links). Keerzijde gekroond wapenschild met gevierendeeld wapen. Bourgondie (?)•

gevallen voorzien van een decoratie. Teksten die aangeven om welke bedevaartplaats het gaat komen weinig voor. Uitzonderingen zijn Boulogne-sur-Mer en Canterbury. Weer andere ampullen tonen aan de voorzijde wapenschilden die opvallend vaak betrekking hebben op Franse en Bourgondische wapens. Maar ook de dubbelkoppige adelaar verwijzend naar Neuss, en het wapenschild met drie kronen boven een veld van hermelijn, verwijzend naar Keulen, komen voor. Ook worden veelvuldig bloemmotieven en geometrische figuren, evenals kruismotieven, verwerkt in letters of huismerken, toegepast. Een enkele keer worden afbeeldingen aangetroffen die verwijzen naar een heilige, zoals de attributen van Antonius in de vorm van klok en taukruis. Soms zijn resten van rode plychromie nog aanwezig. De achterzijde van een ampul is bijna steeds glad, vaak onversierd of voorzien van geometrische figuren zoals bloemmotieven. Als uitzondering op deze regel moet worden gewezen naar de vroege ampullen van bijvoorbeeld Boulogne-sur-Mer (Maria) en Canterbury (Thomas Becket), waar zowel de voor- als achterzijde voorzien zijn van op deze heiligen betrekking hebbende afbeeldingen en teksten. Het is bekend dat er onder de verschillende bedevaartplaatsen een behoorlijke concurrentie om de gunst van de bedevaartganger plaats vond. Public relations werd ook in de middeleeuwen toegepast. Hoe groter de faam van een bedevaartplaats, hoe meer reizigers aangetrokken werden. En dat betekende voor kerk, dorp of stad een aanzienlijke bron van inkomsten. Het was dus van belang om bij de vormgeving van insignes en ampullen duidelijk herkenbaar te

260

maken waar die pelgrimsreiziger geweest was. Dat ampullen gedragen werden blijkt niet alleen uit de vormgeving maar ook uit slijtagesporen op de achterzijde. In dit verband moet opgemerkt worden dat de scherpe rand van de standvoet van de kleine steengoed kruikjes niet geschikt was om op kleding te dragen. Dat het de bedoelaing was een vloeistof mee naar huis te nemen staat vast. De dunne lood-tinnen mondopening van de ampul was gemakkelijk waterdicht af te sluiten. Men had daar geen kurk of stopje voor nodig, ook al komt dit bij uitzondering voor. De mondopening van de steengoed kruikjes varieert sterk in doorsnede en vereist dus uiteenlopende formaten stoppen. De productie en het recht van verkoop van insignes en ampullen was doorgaans een privilege van de kerkelijke instanties van de bedevaartplaats of door hen aangewezen instellingen. Het is ondenkbaar dat een bedevaartplaats een bestelling deed in Raeren om een aantal kleine steengoed kruikjes zonder enige signatuur te leveren om dienst te doen als pelgrimsampul. Dit zou immers het eigen privilege aantasten en dat is strijdig met het belang van herkenbaarheid van de herkomst van de ampul. Het is dan ook ondenkbaar dat de handelaar in steengoed, waarvan in Bergen op Zoom een afvalstortplaats werd aangetroffen waaronder zich een viertal spinpotjes bevond, deze als pelgrimsampullen zal hebben verhandeld. Groeneweg geeft in zijn artikel inzicht in de datering van in Nederland gevonden spinpotjes met een vroegste Zwols exemplaar van vóór 1450 en een laatste voorbeeld uit het kasteel van Eindhoven van na 1575. Het feit dat er na 1500 nauwelijks


Inv.nr. 1499. Bodemvondst Nieuwlande. Hoogte 4g mm Breedte 34 mm Dikte 10 mm (ingedeukt). Voorzijde schelpmotief (verwijzend naar Santiago de Compostela). Keerzijde kruismotief met twee gekruiste stofjes.

meer sprake is van pelgrimsampullen maakt de laatste datering onhoudbaar. Interessant, en essentieel voor verdere conclusies, zou zijn om ook de buiten Nederland gevonden 'spinpotjes' in kaart te brengen. Ze worden immers overal gevonden waar het Raerense steengoed naar toe werd geëxporteerd. Bijvoorbeeld kwam er een tevoorschijn aan de Zweedse westkust (Nya Lödöse, Vasterötland) [Claes Wahlöö, Keramik 1000-1600 i svenskafynd, Archaeologica Lundensia V, Lund 196, nr. 537]. Nog veel spannender in dit kader is dat er uit de bron van Sint Oiofin de kathedraal van Nidaros (Trondheim), hoog in Noorwegen ook zo'n steengoed kruikje tevoorschijn kwam. Wilde een vrome bezoeker dat gebruiken om het 'heilige' water mee naar huis te nemen? [Lars Rumar (red.), Helgonet i Nidaros, Olavskult och kristnande i

norden, Trondheim 1997, p. 183-185]. In de periode dat ik tezamen met Dr. O.E. Mayer van het Topferei Museum in Raeren onderzoek kon verrichten op een aantal stortplaatsen van pottenbakkersafval, onder andere aan de Mühlenstrasse te RaerenBorn troffen wij regelmatig van deze kleine steengoed kruikjes aan tussen de vele andere zo typisch Raerense pottenbakkersproducten. In de collectie van Beuningen-de Vriese, ondergebracht in Museum Boijmans Van Beuningen te Rotterdam, bevinden zich een vijftiental van deze kleine steengoed kruikjes. Een tiental daarvan werd tussen 1966 en 1972 gevonden in de afvallagen van Raeren-Born en Raeren-Hauset. Er bestaat een grote variatie in hoogte en buikbreedte en er is bepaald geen sprake van een eenheidsproduct. Er werd geen enkel kruikje van circa 40 mm hoogte aangetroffen; het kleinste kruikje dat gevonden

werd heeft geen voetje maar een bolle bodem en is 59 mm hoog en 48 mm dik. Van dit type werd slechts één exemplaar gevonden. De afmetingen van de andere kruikjes variëren tussen 62 en 78 mm hoogte (7 stuks) en resp. 80 en 81 mm hoogte (2 stuks). De andere vijf kruikjes zijn onder meer afkomstig uit Rotterdam en Zwijndrecht. Opgemerkt moet worden dat deze steengoed kruikjes bij archeologisch onderzoek vrij regelmatig in beerputten worden aangetroffen, terwijl voor zowel gegoten metalen ampullen als religieuze insignes geldt dat deze eigenlijk nooit in beerputten worden aangetroffen. De Raerense pottenbakkers waren zeer bedreven in het optimaal opvullen van hun ovens. Bij het opstapelen maakten ze welbewust gebruik van de verschillende afmetingen van hun producten. De kleine steengoed kruikjes waren minder kwetsbaar bij het productieproces. Dat geldt ook voor de door ons 'oliekannetjes' genoemde kruikjes die voorzien zijn van een oor en een gladde afgevlakte bolle bodem. Bovendien behoren daartoe de duizenden spinstenen, steengoed zalfpotjes en de kleine als speelgoed verhandelde potjes en kannetjes. Samenvattend: de kleine Raerense steengoed kruikjes, circa 60 tot 80 mm hoog, voorzien van twee oortjes, een relatief wijde, lastig afsluitbare opening aan de bovenzijde en een vlakke standvoet, zijn dan wellicht geen spinpotjes maar zeer beslist ook geen pelgrimsampullen. Er valt nog veel wetenschappelijk onderzoek te doen om de gebruiksfunctie van steengoed- en aardewerk gebruiksvoorwerpen juist te interpreteren. H.J.E. van Beuningen Brink 5, 3945 BE Cothen

261


Literatuurbespreking The Articulation ofa 'New Neolithic'. The meaning of the Swifterbant Culture for the process ofneolithisation in the western part of the North European Plain (4900-3400 BC).

D.C.M. Raemaekers, Leiden 1999. Archaeological Studies Leiden University 3. ISBN: 90-76368-03-1). Te bestellen bij Faculteit Archeologie, Universiteit van Leiden. Postbus 9515, 2300 RA Leiden. Prijs ƒ 85,-

Aardewerk uit Brandwijk (uit besproken boek).

Lang spraken de Deense Erteb0llevondsten tot de verbeelding. Ze werden aangetroffen in de k0kkenm0ddings, de afvalhopen met schelpen, die in Noord-Denemarken worden gevonden. Daar leefden jagers/vissers/verzamelaars bij de zee en ze gebruikten ook aardewerk: potten met een puntbodem. Ons natte land leek in vele opzichten op Noord-Denemarken dus misschien konden hier ook wel van die Ertebellevondsten gedaan worden. In 1957 leek het zover. Waterbolk publiceerde in de kolommen van Westerheem een artikel met de vraag of wij ook een Erteb0Üecultuur in Nederland hadden.1 Het ging om vondsten die vooral in het kustgebied waren aangetroffen,

maar nauwelijks op de hogere zandgronden. De vondsten die hij besprak, bleken merendeels te horen bij de laatneolithische cultuur die we nu kennen als de Vlaardingencultuur. Toch kwamen er wel vondsten boven de grond die verdacht veel op dat Erteb0llemateriaal leken. In 1955 werd bij Schiedam een pot met een puntbodem ontdekt en in de jaren zeventig werd er bij Swifterbant en op de Hazendonk aardewerk gevonden dat toch heel erg op Erteb0Üe leek. Ook in Drenthe kwam een pot boven water die veel overeenkomsten vertoonde met exemplaren uit Swifterbant. Bijna 25 jaar woedde er een discussie wat dit materiaal nu was: Erteb0lle, Hazendonk, Michelsberg of Swifterbant. Daan Raemaekers presenteert het verlossende antwoord met zijn proefschrift: The Articulation ofa 'New Neolithic'. The meaning of the Swifterbant Culture for the process ofneolithisation in the western part of the North European Plain (4900-3400 BC). Al

dat bediscussieerde aardewerk en nog een groot aantal nieuwe vondsten worden tot de Swifterbantcultuur gerekend. De Swifterbantcultuur (4900-3400 v.Chr.) vertegenwoordigt de eerste fase van het Neolithicum in West- en Noord-Nederland. Deze cultuur strekt zich uit over de kuststrook en aangrenzende hogere gronden tussen Schelde en Elbe. In het proefschrift wordt na een historisch overzicht een theoretisch kader ontwikkeld waarin de analogie, de stilistische betekenis van materiële cultuur en veranderingen in de samenleving een belangrijke rol spelen. Vervolgens worden de vondsten van de belangrijkste vindplaatsen Swifterbant (S2 en S3), de Hazendonk, Brandwijk en Hüde I (Duitsland) gepresenteerd en uitvoerig geanalyseerd. Het wordt zo mogelijk een driedeling in de Swifterbantcultuur aan te brengen: Vroeg: 4900-4600 v.Chr. Midden: 4600-3900/3800 v. Chr. Laat: 3900/3800-3400 v. Chr. In dat chronologisch schema kunnen ook de andere vondstgroepen geplaatst worden. De vroege fase is vertegenwoordigd door de vindplaatsen Hüde, P14 in de Noordoostpolder, Hoge Vaart, Hardinxveld-Polder-

262


weg, Hardinxveld-De Bruin, Ede-Rietkamp, Bronneger en mogelijk Meppel-De Gaste. Het aardewerk kenmerkt zich door weinig versiering. Als een pot versierd is dan is het vaak met kleine kerfjes op de rand. Bij de vuurstenen werktuigen vallen vooral de trapezia op. De middenfase omvat de vindplaatsen bij Swifterbant, Brandwijk, de Hazendonk, Bergschenhoek, Zoelen-Buren en mogelijk Schiedam en Winterswijk. Ook Hüde en P14 zijn in deze fase nog in gebruik. Het aardewerk is nu veel rijker versierd. In het noorden blijven de trapezia in gebruik, terwijl in het zuiden andere pijlspitsen in gebruik komen: bladvormige- en druppelvormige pijlspitsen. Daarnaast is er in het zuiden ook een verschil in vuursteensoorten te zien. Er wordt in deze fase veel vuursteen uit Rijckholt gebruikt, terwijl in het noorden voornamelijk vuursteen uit de glaciale afzettingen wordt verzameld. De jongste fase van de Swifterbantcultuur is maar door een beperkt aantal vindplaatsen vertegenwoordigd. Deels kan nog materiaal van P14 en Hüde tot deze fase gerekend worden, maar ook de vindplaats Schokkerhaven. Het aardewerk is eenvoudiger uitgevoerd, vaak met een nekvormige hals en wat versiering op de rand van de hals en op de wand. Door het ontbreken van veel vondsten in de vroege en late fase, concentreert het proefschrift zich op de middenfase. De Swifterbantgemeenschappen waren toen sterk mobiel en er is een onderscheid te maken in een noordelijke groep en een zuidelijke. De zuidelijke groep zou zich in het latere deel van de middenfase sterker cultureel manifesteren. Een voorbeeld daarvan is de Hazendonk-3 groep. De noordelijke groep maakt een andere ontwikkeling door en evolueert tot de Trechterbekercultuur door invloeden van buitenaf. Ik moet zeggen dat de argumenten om te blijven spreken van één Swifterbantcultuur in de middenfase mij niet overtuigen. Ik vind de verschillen tussen de zuidelijke groep en de noordelijke groep erg groot en zou ze zelf meer als twee aparte groepen zien, weliswaar met gezamenlijke wortels, maar die later toch sterk van elkaar gaan verschillen. Het argument dat het aardewerk, vooral technisch, zo sterk op elkaar lijkt, vind ik mager. Want in vorm en versiering zijn de verschillen juist erg groot. Ook de pijlspitsen en grondstoffen verschillen in sterke mate. In het noorden

loopt de traditie door, terwijl in het zuiden de invloeden van de Michelsbergcultuur duidelijk zichtbaar zijn. Het aardewerk vertoont heel wat Michelsbergtrekken en ook de bladvormige- en druppelvormige pijlspitsen komen in Michelsberg voor. Tenslotte kan het gebruik van zuidelijke Rijckholtvuursteen -dat zo dominant is binnen de Michelsbergcultuur- worden genoemd. In het laatste hoofdstuk wordt de vraag opgeworpen hoe het neolithisatieproces in zijn werk ging. Nederland wordt daarbij vergeleken met de Deense Erteb0Üecultuur. De Swifterbantcultuur neemt in 4900 v. Chr. aardewerk over, daarna schaap/geit in 4400 en tenslotte graan in 4200. Bij de Deense Erteb0llecultuur gaat dat heel anders. Daar wordt al wel vroeg aardewerk overgenomen, maar de rest van de domesticaten (graan en vee) komen pas in gebruik bij de binnenkomst van de Trechterbekercultuur. In Nederland ging die ontwikkeling dus anders. Geleidelijk werden neolithische elementen overgenomen en bleven jagen en vissen nog belangrijke middelen van bestaan. Deze voortdurende combinatie van bestaansmiddelen, neolithische en mesolithische, noemt Raemaekers een 'Nieuw Neolithicum', waarin samenlevingen nog sterk mobiel zijn met een seizoensmatige bewoning van nederzettingen. Het proefschrift van Daan Raemaekers is een belangrijke bijdrage aan het onderzoek van het neolithisatieproces. Dat staat al jaren in het centrum van de belangstelling en ook van Nederlandse kant worden hier nu bijdragen aan geleverd. Het onderzoek van Raemaekers is ook van belang omdat nu eindelijk eens de vondsten van al die vindplaatsen waarvan vroeger alleen maar een typeplaat beschikbaar was, in detail worden beschreven. Daarnaast probeert Raemaekers nieuwe wegen in te slaan door het betrekken van de postprocessuele archeologie in zijn verklaringen. Dat laatste is voor mij niet geheel overtuigend, maar het doet de blik verruimen. Achter de enkele scherven uit de jaren vijftig blijkt dus een hele wereld schuil te gaan. Daan Raemaekers heeft die wereld voor ons zichtbaar gemaakt. In zijn artikel van 1957 vroeg Waterbolk zich nog af wat er zich afspeelde op de hogere zandgronden in Noord-Nederland in het begin van het Neolithicum, vóór de komst van de Trechterbekercultuur. Niet door onderzoek

263


op de droge zandgronden zelf, maar door onderzoek van de verdronken zandgronden, weten we daar door het proefschrift van Raemaekers nu veel meer van. Leo Verhart i H.T. Waterbolk, 1957: De Erteb0Üe-cultuur in Nederland? Westerheem 6,1957, 86-90. Paleo-aktueel 10/3999: Archeologie in igg8.

Verkrijgbaar bij het Groninger Instituut voor Archeologie, Poststraat 6, 9712 ER Groningen (tel: 050-3636712), tegen de prijs van ƒ 25,- (incl. ƒ 5,- verzendkosten) In deze tiende Paleo-aktueel wordt weer een overzicht gepresenteerd van het brede scala aan onderzoek, verricht aan het GIA in 1998. In zeventien korte bijdragen komen zeer diverse onderwerpen aan de orde; van de snelheid van klimop tot versteende ribben van een zeekoe en van benen kammen tot platvormvilla's. De traditionele Groningse thema's, de steentijd en archeo-botanie en zoölogie, zijn verweven met nieuwe onderwerpen, zoals het in 1997 gestarte, interuniversitaire onderzoeksproject Regional Pathways to Complexity. Ook de geografische verspreiding is breed. Een blik op de wereldkaart op een van de eerste pagina's maakt dat snel duidelijk; negen artikelen hebben betrekking op onderzoek in NoordNederland, de studies van de overige acht spelen zich afin Europa, Midden-Italië, Noord-Duitsland en in Indonesië. Qua periodisering verspringen de NoordNederlandse onderwerpen van jachtkampjes uit de late en midden-Steentijd, via Trechterbekerscherven uit een hunebed en 2300 jaar oude grafmonumenten naar laatmiddeleeuwse kerkfunderingen. Aan twee artikelen wil ik wat meer woorden wijden dan alleen een korte vermelding. Allereerst de bijdrage van Aerts-Bijma, Lanting en Van der Plicht over het verrassende inzicht dat verbrand been prima gedateerd kan worden. Tot voor kort was het vrijwel onmogelijk crematieresten met de Ci4-methode te dateren; de organische bestanddelen, het collageen, waren door het verbrandingsproces verdwenen. Wel kon het houtskool, indien aanwezig tussen de crematieresten, de begraving dateren. Maar veel crematieresten zijn 'schoon', d.w.z. houtskoolloos, en bleven ondateerbaar. Daar is nu verandering in gekomen; tegenwoordig is een kleine hoeveelheid verbrand bot (ca 2 gr.) voldoende om een crematie-

264

graf in de tijd te plaatsen. In tegenstelling tot het collageen verdwijnt structureel carbonaat, het minerale bestanddeel van het bio-apatiet, niet volledig op de brandstapel of in het haardvuur. In de nabije toekomst zullen dateringen van zowel gecremeerde menselijke resten als verbrand dierlijk botmateriaal de chronologie verfijnen en kunnen ook de geassocieerde artefacten, zoals bij giften en urnen, chronotypologisch aangescherpt worden. De tweede - mij aansprekende - bijdrage belicht een klein deel van de geschiedenis van de archeologie. Het overlijden van Albert Meijer in oktober 1997 vormt de aanleiding voor Waterbolk om vijftig jaar terug te blikken in de Groningse archeologiebeoefening en verbanden met het heden te leggen. Het is interessant uit de eerste hand kennis te nemen hoe men in de jaren 1947 tot 1949 opereerde; het opdoen van veldervaring, de opleiding, de organisatiestructuur van de Nederlandse archeologie, de conflicten, enz. Duidelijk wordt dat de generatie archeologen, die hun opleiding in deze jaren genoten, een zeer goede leen school kregen. Ware pioniers, die aan dè basis van de archeologie als wetenschap stonden en op wier schouders de huidige generatie staat. Ik, als archeoloog van de vijfde generatie, kijk vol bewondering achterom en besef dat dat niveau vrijwel onbereikbaar is voor mijn en volgende generaties. Tot slot, de vermelding van een opvallend detail; de zeer schaars geklede vuursteenbewerkers van Gramsbergen in fig. 2 van de bijdrage van Johansen en Stapert. Het lijkt mij dat het slaan van vuursteen niet alleen een specialisme is, maar ook een pijngrensverleggende bezigheid. Liesbeth Theunissen P.C.M. Rademakers (red.), 1998, De Prehistorische Vuursteenmijnen van Ryckholt-

St.Geertruid. Nederlandse Geologische Vereniging, afd. Limburg. 333 pp., 216 afb. Prijs f35,00 (incl. porto). Een boek dat bij schrijver dezes een poos op het recensieplankje is blijven liggen. Zeker niet, omdat het een moeilijk aan het lezerspubliek te slijten winkeldochter zou zijn, integendeel. 'Rijckholt' zal voor de gemiddelde Nederlander niet meer zijn dan de naam van een Zuid-Limburgs kerkdorp. Voor Steentijd-archeologen in binnen- en buitenland daarentegen is het een begrip dat geligwit omlijste beelden van halfduis-


tere mijngangetjes oproept, of een geheugenplaatje van blauwgrijs vuursteen. Rijckholt is gekend. Op zijn gemak door het boek bladerend, vindt de lezer een goed verzorgde uitgave op zijn schoot, verluchtigd met een keur aan afbeeldingen. Daaronder begrepen zijn sfeervolle foto's van het werk aan het opgravingsfront en de verrichtingen van eerdere generaties onderzoekers. De vele topografische kaartjes, lifhostratigrafische profielen alsook tekeningen en/of foto's van vondsten en vuursteentypen verhogen de informatieve waarde van de publicatie. Het projectteam dat het boek samenstelde heeft de artikelen geordend in vier hoofdgroepen. Onder het kopje Onderzoekers vóór 1964 vinden we bijdragen die de eerste eeuw van vooral 'buitenlandse' activiteiten in het Savelsbosch omspannen. Met (soms iets teveel) aandacht voor detail en chronologie voeren de auteurs ons al citerend uit brieven, dagrapporten en publicaties terug naar vervlogen pionierstijden. Deze benaderingswijze van het (sub)recente verleden keert in versterkte vorm terug in het derde deel, De werkgroep in beeld en beleving, waar-

in opgravers hun dagboekaantekeningen aan het gedrukte papier toevertrouwen. Het tussenliggende De opgravingscampagne

1964-1972 geeft een overzicht van de in rap tempo evoluerende opgravingsmethoden en -technieken, problemen die men ontmoette en oplossingen die ervaren mijnwerkers waardig zijn. Het grootste en belangrijkste deel van het boek is gereserveerd voor Studie KJ Resultaten. Als eerste wordt daarin de geologie van het Rijckholtse mijnveld en omstreken uit de doeken gedaan. Een negatief oordeel over de lang veronderstelde neolithische datering is het droeve lot van de Henkeput (eerder werd al 'afgerekend' met de ongewis hoge ouderdom van het Grote Atelier). Vuursteen is meer expliciet het onderwerp van een volgende reeks artikelen. Verhelderend is met name een bijdrage over de verscheidene aspecten van vuursteen als materiaal. Bij de bespreking van 33 plaatsen in ZuidLimburg en omgeving waar deze grondstof in de prehistorie werd gewonnen, valt op hoe weinig gericht onderzoek er is geweest en dus ook hoe gebrekkig de informatie over veel exploitatieplaatsen is. Het aansluitende blok handelt over vondsten die tijdens onderzoekingen in Rijckholt werden verzameld: winningswerkruigen, klingkernen, klopstenen, faunaresten en - getuige het afsluitende, fictieve verhaal in de bundel - enkele tot de verbeelding spreken-

de menselijke overblijfselen. Ook voor 'merkwaardige' vondsten werd plek ingeruimd. De resultaten die betrekking hebben op schachten en galerijen worden afzonderlijk voorgesteld. In de laatste serie bijdragen tracht men vragen over zaken als de ouderdom, duur en intensiteit van de exploitatie te beantwoorden. Er is onder andere aandacht voor sociaal-economische aspecten van vuursteenwinning. Tenslotte wordt geprobeerd om met behulp van feitelijke gegevens een beredeneerde indruk te krijgen van bijvoorbeeld de totale hoeveelheid gewonnen vuursteen en de tijd die het kostte om een vuursteenmijn aan te leggen. Zoals bij elke publicatie kunnen ook in dit geval enkele kanttekeningen worden gemaakt. Net iets te vaak stokt het lezersoog bij spelfouten en grammaticale onvolkomenheden; sommige zinnen ontsporen volledig (p. 21). Inhoudelijk gezien hadden de artikelen meer op elkaar afgestemd kunnen worden. Een aantal verhandelingen zijn als op zichzelf staande eenheden geschreven, met als gevolg onnodige herhalingen betreffende de onderzoeksgeschiedenis en -resultaten. Ook qua te hanteren begrippen schijnt men het niet steeds eens te kunnen worden. Zo zou de term 'hak' worden gereserveerd voor het complete werktuig (= steel plus vuurstenen pic/hakpunt; p. 313) en 'hakpunt' voor het losse vuurstenen gedeelte ervan; in de tekst wordt daar evenwel regelmatig van afgeweken. Hier en daar kunnen we schrijvers betrappen op onnauwkeurigheden. Het C14gedateerde houtskool uit de Valkenburgse Plenkertstraat ( p. 192, 284) werd verza-

De onderzoekers aan het front van de hoofdgang (uit besproken boek).

265


meld in de mijnen II en IV. Ook met de ouderdom van de Rijckholtse vuursteenwinning neemt men het soms wat minder nauw: 5000 jaar (p. 201) volgens de een, 6500 volgens de ander (p. 271). De neolithische 'mijnwerker' van Obourg (p. 222) werd al in 1993 ontmaskerd als een vervalsing. Tot een bewuste, zij het niet toegelichte afwijking heeft men besloten bij de spelling van de dorpsnaam: Ryckholt. De consequentie is dat bijschriften soms niet helemaal stroken met afgebeelde kaartuitsnedes (p. 113,173). De bovenstaande opmerkingen laten echter onverlet, dat De Prehistorische Vuursteenmijnen van Ryckholt-St. Geertruid een aan-

winst is voor de boekenkast van een ieder die zijn kennis van dit omvattende aspect van het Neolithicum wil verdiepen, beroepsarcheologen zowel als studenten, amateurs of weetgierige leken. Fred Brounen Clevis, H. & J. de Jong (Eds.), (1998). Archaeology and Landuse, three case studies. Prehistorie Links in Modern Europe. Zwolle:

Monumentenzorg en Archeologie. ISBN: 90-801399-5-5. 71 pp. Niet in de handel. Menig archeoloog zal zich de ontdekking herinneren van de zonnecirkels van Zwolle-Ittersumerbroek. Deze structuren hebben in 1992 heel wat stof doen opwaaien, vooral omdat ze na de opgraving op de tekentafel werden ontdekt. Voor een bevestiging van hun hypothese hebben de Zwolse archeologen contact gezocht met Engelse collega's. Deze contacten hebben geleid tot het project Prehistorische Banden in Hedendaags Europa (PLIME) dat mede werd gefinancierd door de Europese commissie. Het is zonder meer opmerkelijk dat een gemeentelijke dienst zich in een dergelijk internationaal avontuur begeeft en de resultaten daarvan bovendien ook nog tweetalig publiceert. Juist in het huidige Maltatijdperk waarin de verschillende instituten en diensten zich steeds verder lijken in te graven in hun eigen bastions, is samenwerking en communicatie van groot belang. Wat dat betreft verdient de opzet van het project alle lof. De tweetalige uitgave maakt het boekje makkelijk toegankelijk. Dit wordt helaas grotendeels weer te niet gedaan, doordat het niet in de handel is. Dat is jammer, want er komen zeer essentiĂŤle en actuele onderwerpen aan bod. De tekst op de ach-

266

terkaft wekt echter hogere verwachtingen, dan het boekje kan waarmaken. Ten eerste hinkt de publicatie op twee gedachten, zoals al blijkt uit de titel: enerzijds invloed van hedendaags landgebruik en anderzijds prehistorische banden. Deze prehistorische banden uit de naam van het project komen in het boekje geheel niet aan de orde. De artikelen bevatten echter wel relatief veel inhoudelijke informatie, die voor het landgebruikverhaal irrelevant is. In de tweede plaats beantwoorden de gepresenteerde onderzoeksresultaten slechts in geringe mate aan de vraagstelling van het landgebruikproject. De drie artikelen worden hieronder kort besproken: Wales-Walton Basin Project (Alex Gibson), Zwolle-Ittersumerbroek (Hemmy Clevis & Lieuwe Dijkstra) en Gent (Jean Bourgeois). Vanuit de Clwyd-Powys Archaeological Trust (Wales) is onderzoek gedaan naar de schade van landbouw op het bodemarchief. Het onderzoeksgebied is een vallei in Midden Wales (20 km2), een archeologisch zeer rijk gebied: neolithische grafheuvels, ijzertijd enclosures, Romeinse legerkampen en middeleeuwse nederzettingen liggen op steenworp afstand van elkaar. Wat betreft de bedreiging door landbouw beperkt het artikel zich hoofdzakelijk tot ploegschade aan grafheuvels. De weinig opzienbarende uitkomst is dat alle grafheuvels in hoogte zijn afgenomen (maximaal 95 cm in 18 jaar); behalve die in veengebieden liggen. Onvermeld blijft wat de schade is op andere vindplaatsen, zoals de Romeinse kampen of middeleeuwse nederzettingen. Aan de vertaling naar het Nederlands had wel meer aandacht mogen worden besteed: 'barrow' als graf vertalen in plaats van grafheuvel is echt een misser evenals de vertaling staande steen voor 'standing stone'. De gemeentelijk archeologische dienst van Zwolle heeft onderzoek gedaan naar de schadelijke effecten van bosbouw op sporen van een bronstijd nederzetting. Op het opgegraven terrein (925 m2) had meer dan honderd jaar lang bos gestaan. De conclusie luidt dat de invloed van bosbouw op de sporen nihil is. Essentieel is de omstandigheid dat de sporen hier door een 1 m dik pakket zijn afgedekt, met een kleilaag waar de wortels niet doorheen konden. In dit geval zorgde de aanwezigheid van bos zelfs voor bescherming van de sporen tegen bodemingrepen. De constatering dat het behoud van bossen vaak beter haalbaar is dan het behoud van het eronder liggende


bodemarchief, is op zich een waardevolle suggestie voor een verbond tussen natuurbeheer en archeologische monumentenzorg. De auteurs gaan echter te ver door te suggereren dat de stelling 'Bronstijdboeren zijn beter af met bos' waarschijnlijk algemeen geldend is. Het bos heeft hier immers alleen beschermend kunnen werken, doordat de sporen buiten bereik van de wortels lagen. Bovendien betreft het hier eikenhakhoutbosjes, waarbij de eiken laag werden gehouden (zogenaamde stobben) en dus niet konden volgroeien. De invloed van de boomsoort en de aard van het wortelstelsel blijft geheel onbesproken. Waren de wortels van een volgroeide eik wel door de kleilaag heen gekomen? Wat te denken van de diepe penwortels van naaldbomen? Een dergelijk onderzoek heeft alleen maar zin, wanneer ook dergelijke vragen erin worden betrokken. Het gaat dan ook wel erg ver om uit dit ene specifieke voorbeeld algemeen geldende conclusies te willen trekken. De Gentse hoogleraar Jean Bourgeois behandelt in zijn bijdrage de gevolgen van industrialisatie op het archeologisch erfgoed. Het artikel begint met een interessante uiteenzetting over de Vlaamse wetgeving op het gebied van archeologisch erfgoed. BelgiĂŤ heeft het Verdrag van Malta niet ondertekend en Vlaanderen heeft in plaats daarvan vanaf 1995 een wet die regelt dat archeologisch advies verplicht is bij werken waar de staat initiatiefnemer is. Hierna dwaalt het artikel afin een opsomming van vindplaatsen die al dan niet na opgraving ten prooi zijn gevallen aan industrialisatie. Zorgwekkend is dat als positieve voorbeelden die gevallen worden genoemd, waar de vindplaatsen konden worden opgegraven. Dat in de geest van Malta in de eerste plaats naar behoud moet worden gestreefd, komt nergens ter sprake. De foto van een volle-

dig blootgelegde IJzertijdstructuur als illustratie van een 'normaal verkennend onderzoek' (p. 64), is in dit verband misschien niet eens een vergissing. Als het waar is dat de universiteit van Gent zich structureel met dit vraagstuk bezig houdt (aldus het voorwoord), dan is dit artikel eigenlijk een aanfluiting. Nadere kwantitatieve en/of kwalitatieve gegevens over de vernietiging van het Vlaamse bodemarchief door industrialisatie ontbreken bijvoorbeeld geheel. Het artikel maakt overduidelijk dat onze Vlaamse collega's een zeer zware taak wacht door het ontbreken van adequate wetgeving. Helaas hoort die boodschap niet thuis in dit boekje. De tekortkomingen van de afzonderlijke artikelen hadden enigszins goed gemaakt kunnen worden door een inhoudelijke inleiding en een conclusie. Hierin hadden vragen gesteld respectievelijk beantwoord moeten worden als 'Wat is de invloed van landgebruik op het bodemarchief?' en vooral 'Wat kunnen we daaraan doen?' Nu staan de drie bijdragen volledig los van elkaar en wordt het zoeken naar verbanden (bewust?) aan de lezer over gelaten. Ondanks - of misschien juist dankzij - de tekortkomingen zet het boekje aan tot nadenken over een soort onderzoek waar nog weinig aandacht aan wordt besteed. Op dit gebied hebben we ook (nog) weinig gehoord van de ROB, het nationale kenniscentrum. Hierin komt binnenkort overigens verandering met de verschijning van een rapport over onderzoek naar neolithische vindplaatsen in De Gouw (Noord-Holland), dat is uitgevoerd in het kader van het speerpuntprogramma Wetlands tot op de bodem. Desondanks blijft de belangrijkste vraag na het lezen van dit boekje, waarom er nog geen werkgroep 'Archeologie en bodemgebruik' bestaat. Hierin zouden enerzijds archeologen van gemeenten, universitaire instituten en ROB en anderzijds land-, bos- en tuinbouwdeskundigen gezamenlijk onderzoek moeten doen naar bodemgebruik en bodemarchief met concrete maatregelen als uiteindelijk doel. Ruurd Kok

Maldegern als een 'goed' voorbeeld: onder de grote loods lagen twee Bronstijdgrafheuvels; enkele proefsleuven op het achterterrein liggen nog open. Het originele onderschrift luidt: Ontwikkeling van de archeologische vindplaats te Meldegem na de opgravingscampagne.

267


archeologen hier niet uit hun neus hebben gepeuterd, was al te lezen in publicaties van de afzonderlijke opgravingsinstanties die de afgelopen jaren het licht hebben gezien. Maar Nijmegen. Legerplaats en stad in het achterland van de Romeinse limes is veel

méér dan een opsomming van deze verschillende bevindingen. Het geeft een totaalvisie op de ontwikkeling van de stad, waarbij de ruimtelijke ontwikkeling van even groot belang is als de chronologie. 'Romeins Nijmegen' is immers niet beperkt tot één lokatie, maar is een complex van verschillende burgerlijke en militaire nederzettingen in een groot gebied. Zelfs enkele Bataafse plattelandsdorpjes vallen nog binnen de gemeentegrenzen (met dank aan de Waalsprong).

Reconstructie van het in de Schildersbuurt ontdekte amfitheater. Op de achtergrond is de zuidwestelijke hoek van de legerplaats van het Tiende Legioen zichtbaar (tekening: uit besproken boek).

Harry van Enckevort, Jan Kees Haalebos & Jan Thijssen - Nijmegen. Legerplaats en stad in het achterland van de Romeinse limes.

Uitgeverij Uniepers/Gemeente Nijmegen, Archeologische Berichten Nijmegen 3, 2000. ISBN 90-6825-239-9,112 pp. Pakweg eens in de tien jaar verschijnt er een boek over Romeins Nijmegen, waarin de stand van het archeologisch onderzoek wordt weergegeven. Na Op het spoor van de Romeinen in Nijmegen (1979) van Bloemers et al en Romeins Nijmegen. Vier eeuwen stad en centrum aan de Waal (1990) van Willem Willems was het dus de hoogste tijd voor een follow-up. Geen eenvoudige opgave, want Romeins Nijmegen was tot voor kort verdeeld over drie - soms rivaliserende - opgravende instanties. Nu de ROB van het graaftoneel is verdwenen, hebben de Katholieke Universiteit (in de persoon van Jan Kees Haalebos, hoogleraar ProvinciaalRomeinse archeologie) en stadsarcheoloog Jan Thijssen de krachten gebundeld. De samenwerking tussen deze twee archeologische krachtpatsers heeft een positieve en een negatieve kant. Positiefis dat eindelijk weer in één boek alle informatie over Romeins Nijmegen is gebundeld. In tien jaar tijd is er zo ontstellend veel gevonden, dat de kennis over deze stad op tal van punten is uitgebreid en aangescherpt. Dat

268

Ook weet het boek ons te verblijden met enkele belangrijke nieuwigheden. Zo zijn eindelijk - de voornaamste bevindingen over de stad Ulpia op schrift gesteld, als ook de eerste resultaten van het graven naar Bataven in het Waalspronggebied. Enkele theorieën zijn flink aangescherpt, zoals de hypothese dat de door Tacirus genoemde plaatsen Oppidum Batavorum en Batavodurum twee verschillende nederzettingen zijn. Het Oppidum Batavorum is volgens de auteurs een puur Romeinse nederzetting, gelegen rond het Valkhof en door Julius Civilis in brand gestoken, terwijl Batavodurum verwijst naar een inheems heiligdom op de plek van de latere stad Ulpia Noviomagus in het huidige Nijmegen-West. Een andere verdienste van het boek is dat eindelijk het archeologische gat van de vroege Middeleeuwen gedicht kon worden, zodat met zekerheid continue bewoning is aangetoond - en gelokaliseerd! - vanaf de Ijzertijd tot nu. De samenwerking tussen de auteurs heeft, zoals gezegd, ook een mindere kant. Door de taart netjes op te delen heeft het boek een fragmentarisch karakter gekregen, waarbij de kwaliteit van de bijdragen soms sterk verschilt. Ook wordt in sommige hoofdstukken naar mijn smaak teveel aandacht besteed aan opgravingen uit het verleden. Die ruimte en energie had beter besteed kunnen worden aan meer relevante zaken. Voorts lijken de auteurs er niet goed in te slagen om een juiste toonzetting te vinden die zowel de archeoloog als de liefhebber weet te bekoren. Puur wetenschappelijke feiten hebben nauwelijks een plek kunnen vinden in het boek. Voetnoten zijn bewust achterwege gelaten en het aantal


profielen, kaartjes, vondstekeningen, tabellen etc. is magertjes, zeker waar het gaat om de meest recente opgravingen. Maar ook de leek wordt niet echt verwend: de fascinerende wereld van de Romeinen komt maar moeizaam tot leven. Misschien is het niet eerlijk om het boek te vergelijken met standaardwerken als De Romeinen in Nederland van Van Es en De Romeinen tussen Rijn en Maas van Tilmann

Bechert. Maar toch blijft het gevoel knagen van een gemiste kans. Want Nijmegen verenigt, zeker met het omliggend gebied, alle aspecten van de Romeinse geschiedenis van ons land. Dat neemt niet weg dat Nijmegen. Legerplaats en stad in het achterland van de Romeinse limes toch een bijzon-

der leesbaar, boeiend en informatief handboek is. En onmisbaar voor iedereen die zich ook maar een beetje interesseert voor de Romeinse geschiedenis. Paul van der Heijden Harry van Enckevort & Jan Thijssen Graven op Mariënburg. Archeologisch onderzoek in het centrum van Nijmegen. Gemeente

Nijmegen, Archeologische Berichten Nijmegen 4. 48 pp. De afgelopen twee jaar is een flink deel van de Nijmeegse binnenstad op de schop gegaan. Met het ambitieuze plan 'Centrum 2000' probeert de gemeente de stedebouwkundige littekens van de Tweede Wereldoorlog enigszins weg te poetsen. Uiteraard was de sectie archeologie van de gemeente er als de kippen bij om de van vondsten uitpuilende grond een waardig onderzoek te gunnen. Hot spot van het onderzoek was het Mariënburg, een plein rond de gelijknamige vijftiende eeuwse kapel die wonderwel gespaard is gebleven van oorlogsgeweld en traditionele, stedelijke sloopzucht. Het terrein bleek het zuidwestelijke puntje te herbergen van de vroeg-Romeinse nederzetting Oppidum Batavodurum. Deze reeds door Tacitus genoemde plaats werd tijdens de Bataafse Opstand in 69-70 na Chr. in de as gelegd en niet herbouwd. In de laatRomeinse tijd lag op het Mariënburg een grafveld, dat zeker tot in de zevende eeuw is gebruikt. Deze functie werd daarna overgenomen door het terrein rond de eerste christelijke kerk op het Valkhof. Hiermee is ook voor het eerst onomstotelijk bewezen dat Nijmegen sinds de Romeinse tijd continu bewoond is geweest.

Na de bouw van een klooster in de vijftiende eeuw (inclusief voornoemde kapel) werd het terrein opnieuw in gebruik genomen als grafveld. Dit kerkhof is ook na de de annexatie en opheffing van het klooster door de protestanten (in 1591) in gebruik gebleven. Archeologen troffen er diverse massagraven aan, mogelijk daterend uit periodes van pest of andersoortige ellende. Eén van de ongelukkigen uit een massagraf rond 1800 had een beurs bij zich met daarin dertig zilverlingen - wat aanleiding was voor talrijke speculaties over Judas-achtige taferelen.

Deel van de thermen van Ulpia Noviomijn. Het lichte raster geeft de oudste fase weer, het donkere raster de jongste fase (illustratie uit besproken boek).

Graven op Mariënburg is een aardig boekje

dat de eerste opgravingsresultaten voor een groter publiek inzichtelijk maakt. Een grote verdienste is dat deze resultaten meteen in een breder historisch verband worden geplaatst. Paradoxaal genoeg is dat echter ook het manco van het boek. De auteurs willen teveel zeggen in te weinig pagina's. Niet alleen de resultaten van de opgravingen op het Mariënburg zijn beschreven, ook alle voorgaande archeologische onderzoeken in de binnenstad van Nijmegen passeren de revue. Het Mariënburg lijkt daarmee niet het hoofdonderwerp te zijn, maar meer een

269


Overzicht van Nijmegen in de laat-Romeinse tijd (vierdebegin vijfde eeuw). De grachten en de wegen zijn door getrokken en gestippelde lijnen weergegeven. 1 Versterking op het Valkhof en omgeving 2 Frankische nederzetting aan de St. Canisiussingel 3 Nederzetting aan de Waalkade 4 Frankische nederzetting Voorstadslaan 5 Grajveld binnenstad Nijmegen 6 Grajveld achter het Margriet Verpleeghuis

Een Frankisch tafereeltje (tekening uit besproken, boek).

5

/ tém

\

§

/ X / x.

1

•'

PC ••

y

HE Pi1i SS

S,

^ ^

«

/ '•

KW"111"

/

m 'm

^

^Q— ' y' T x '! I

/ /

ir \

/ Ooijpoider

'ixSx

/

JL i//

i)'

f

pv

J r J s\

?X.

6

// — — "

1

^X '"^ •v.

t =./X

\

1

X

i

>

J—i

X 1 427.00

aanleiding om de nieuwste theorieën te ontvouwen over de bewoningsgeschiedenis van Nijmegen. Dat is zeker een uiterst interessant thema, maar het boek ontbeert de kracht, ruimte en (visuele) middelen om dat werkelijk inzichtelijk te maken. Het zwaartepunt van het boek ligt duidelijk op de vroege geschiedenis. Dat zet latere periodes helaas teveel in de schaduw. Wat er verder met het Mariënburg is gebeurd komen we eigenlijk nauwelijks te weten. Ook hier wreekt zich het gebrek aan kaartmateriaal, terwijl er toch talloze oude stadsplattegronden voorhanden zijn. Erg aardig tenslotte is een bijdrage van Cees Brok. Enkele verwrongen stalen onderdelen op het Mariënburg bleken na bestudering afkomstig van een aldaar ontploft geallieerd amfibievoertuig uit WO II. Door archiefsrudie kon een directe relatie gelegd worden met ooggetuigenverklaringen en zelfs een - vage - foto van het brandende gevaarte. Deze mini-ramp vaagde de helft van het plein weg. Triest natuurlijk, maar het heeft uiteindelijk nog wel een aardig verhaal opgeleverd. Paul van der Heijden

270


Werk in uitvoering Een plaats waar (veldwerk)activiteiten van AWN-ers kort worden besproken. Onderwerpen zijn veelal afkomstig uit periodieken van de AWN-afdelingen. Maar ik ontvang ook graag meldingen van de afdelingen die niet of nog niet in hun periodiek staan. Voor dit nummer van Westerheem is gebruik gemaakt van informatie die de samensteller heeft ontvangen t/m 2 november 2000. Stuurt u uw periodieken/meldingen aan:]. Coenraadts, Handelstraat 2, 6g6i AC Eerbeek. Grondspoor nr. 136, september 2 0 0 0 (Afd. Zaanstreek-Waterland e.o.)

In Grondspoor wijst de redactie op het feestprogramma t.g.v. het 40-jarig bestaan van de afdeling: de bijeenkomst voor leden/donateurs op 17 oktober en de bijeenkomst voor amateur- en beroepsarcheologen op 11 november. Verder veel bijdragen over veldwerk. In Haaldersbroek: René Lute schrijft over een onderzoek waarbij funderingen en kelders met materiaal vanaf de 17e eeuw werden aangetroffen, waaronder een fraaie tulptegel. Het Project Wetland West-Broekpolder: Walter Prinsze levert een bijdrage over dit project waarbij men onder meer koeienpaadjes uit de Ijzertijd waarnam. Diverse AWN-leden werkten mee aan dit project van de Universiteit van Amsterdam (AAC) onder leiding van Linda Therkorn door deel te nemen aan een van de landelijke AWN-graafkampen. Zoals gebruikelijk veel bijdragen in Grondpoor van redacteur Kees van Roon, al dan niet samen met andere veldwerkers van Zaanstreek. In Akersloot: twee onderzoeken leverden weinig tot geen archeologische sporen op als gevolg van de bollenteelt ter plaatse. In Assendelft: hier vond onderzoek plaats toen een achttiendeeeuwse boerderij aan de Dorpsstraat werd gerestaureerd. Resten van een zware fundering uit de zestiende eeuw wijzen volgens de auteurs op minstens één voorganger van de boerderij. Redacteur Van Roon houdt zich aanbevolen voor iemand die iets meer kan zeggen of wil onderzoeken over verschillen in functie tussen rekenmunten en speelpenningen. Beide munten/penningen werden in Assendelft gevonden. In Dorregeest: leden van Zaanstreek ontdekten tijdens grondwerkzaamheden een ijzertijdbewoning, later nog materiaal uit de Vroege Middeleeuwen. In Koog a/d Zaan: tijdens grondboringen aan het Zuideinde

(op verzoek van stadsarcheoloog P. Klei) kwam men over het hele terrein een zaagsellaag tegen. Nader onderzoek wees uit dat hier inderdaad enkele houtzaagmolens hebben gestaan. Op het terrein verzamelde men wat keramiek waaronder een hier niet eerder gevonden kruikenbakkersmerk met een bronmerk van Hilgert. Zaanstreek wil dit jaar weer beginnen met cursussen, vooral met een archeologischtechnische inhoud. Nieuwe gravers kunnen zo profiteren van ervaringen van anderen. Zeer vermeldenswaard is dat Zaanstreek liefst acht brugklassen van het Saenredam College ontving in het kader van een project archeologie van hun school. Van Roon blikt in dit jubileumjaar van de afdeling met enige (gepaste) tevredenheid terug op het onderzoek dat Zaanstreek in de loop der tijd verrichtte: de Zaanstreek staat nu als archeologisch interessant gebied op de kaart. Belangrijk is dat nu ook de "nieuwe tijd" aandacht krijgt, want juist veel van de gegevens van onze meer directe voorouders dreigen anders door nieuwbouw te verdwij-

Het Profiel, september 2000 (Afd. Amsterdam e.o.) Relatief weinig "Amsterdams" in deze aflevering. Twee bijdragen van redacteur Ruud Wiggers vullen het grootste deel van het

Tulptegel uit ïye eeuw (uit Grondspoor).

271


Zwaard uit Vlaardingen (uit Terra Nigra).

blad. Allereerst een verslag van een excursie van de afdeling naar o.a. Tiel-Passewaaij n.a.v. een lezing door Erik Verhelst. Verder een opvallend uitgebreid verslag van een deze zomer georganiseerde AWN-graafweek in Nijmegen: zeer wervend en besloten met een nuttige literatuurlijst voor determineerders van vooral Romeins materiaal. Maureen van Munster schrijft over de samenwerking tussen de Vereniging Historisch Amstelveen en de AWN die o.m. moet leiden tot een overzichtstentoonstelling in 2002 met Amstelveense vondsten. De coördinatie is in handen van Paul Hoogers en Maureen zelf. Johan Dwarshuis belicht toekomstig onderzoek in het tracé van een ontsluitingsweg voor de aan te leggen woonwijk IJburg. Ron Tousain vestigt de aandacht op de opening van het klompenmuseum in De Zaanse Schans. Bij de opening werden ook de oudste klomp en de oudste trip van Nederland tentoongesteld. Samen met de Afdeling Archeologie van de gemeente Amsterdam had ook de AWN een duidelijke plaats in de uitgebreide publiciteit rond de opening. Terra Nigra nr. 148, oktober 2000 (Afd. Helinium) Helinium organiseerde dit jaar geslaagde excursies: naar Delft, Haarlem, NoordDuitsland/Zuid-Jutland en Dordrecht. In maart en april was er een proefopgraving naast de NH Kerk van Kethel, waar funderingen van een diaconiehuisje werden gevonden. In mei lukte het niet de fundamenten te vinden van een boerderij op de terp Clattenburgh te Vlaardingen. In de zomer waren er boringen in het Hof en een veldverkenning bij een toekomstig recreatiegebied die veel scherven opleverde. Het is altijd weer plezierig Terra Nigra te lezen: ook nu weer vind ik veel lezenswaardigs. Zo verzorgt Meta Snijders een profiel van Joop Snel die vele uren stak en steekt in de ordening en het bijhouden van het uitgebreide knipselarchief van de afdeling. Joop is van jongsafaan geïnteresseerd in archeologie, studeerde het ook een tijdje, maar koos uiteindelijk toch een andere studierichting. Als VUT'er kreeg Snel gelegenheid weer meer met archeologie bezig te zijn. Hij is gelukkig met de publieksvriendelijke en kindgerichte presentatie in veel hedendaagse musea. Matthijs Struijs is prominent aanwezig met twee uitvoerige bijdragen. Hij duikt diep in de geschiedenis van de boerderij Bouwlust aan de Zuidbuurtseweg te Vlaardingen. Doordat het erf vroeger een leen was van de Heren

272

••'1=3

van Mathenesse (Schiedam) waren er zoveel gegevens te vinden dat de geschiedenis tot ca. 1400 kon worden nagegaan. In een tweede bijdrage duikt hij zo mogelijk nog dieper in de geschiedenis van "Den Engelschen Boomgaerd", eveneens in Vlaardingen. Hier stond ooit een laat-middeleeuws "wanthuis". Wellicht was dit een spieker, een versterkt stenen huis of een lakenhal uit de dertiende eeuw. Het gebouw zal in de veertiende eeuw door de Kabeljauwen zijn verwoest. Op dit terrein bouwde men in de vijftiger jaren van deze eeuw (jawel!) het Kolpabad, nu ook al gesloopt. Archeologisch onderzoek leverde sporen op uit Ijzertijd en Romeinse tijd en bovendien een rechthoekige omgrachte verhoging met o.a. dertiende-eeuwse kloostermoppen. Dorothea Schulz gaat in op een bijzondere vondst uit deze gracht: resten van een zwaar door roest aangetast zwaard. Het zwaard werd in delen gevonden, was oor-


spronkelijk ruim een meter lang, tweesnijdend en had een grootste breedte van ca. 5 cm. Het ijzeren wapen is gedateerd aan de bronzen pommel: waarschijnlijk vóór 1300. Begeleidend archeologisch materiaal wijst op een datering van vóór 1370. Middeleeuwse zwaarden uit archeologische context zijn weinig gevonden. Schulz noemt de haar bekende voorbeelden uit De Voorst (Zwolle), Groningen, Teylingen en Akersloot. Het zwaard kan tijdens een gevecht in de gracht zijn geraakt. Een interessant artikel, iets voor Westerheem? Ook Annemarie Verburg schrijft over hetzelfde terrein. Zij gaat verder in op het begrip "wanthuis", hier opgevat als een lakenhal. Zij geeft onder meer een schematisch overzicht van wanthuizen in Holland. S. Henderickz behandelt een "oude" vondst: een in 1966 aangetroffen boerderij uit de vroege Ijzertijd in de Holiërhoeksepolder. Onder moeilijke omstandigheden slaagden de auteur en andere leden van Helinium er destijds in de plattegrond vrijwel te completeren. De schrijver is niet onverdeeld gelukkig met de wijze waarop deze plattegrond staat afgebeeld en is geïnterpreteerd in het bekende boek "Sporen in het land" van L.P. Louwe Kooijmans.

werden aangetroffen. Bovendien deed Bostelaar hier nog een aantal metaalvondsten. Twee interessante bijdragen over archeologische projecten in het buitenland vallen alleen al door hun lengte op. Allereerst een van de hand van Arco Willeboordse over de havenstad Berenike, gelegen in Egypte aan de Rode Zee. De stad speelde eertijds een belangrijke rol en werd bewoond van 275 vC tot ca. 500 nC. In het artikel vraagt Willeboordse om financiële steun voor de opgravingen die hier plaatsvinden. Iets dichter bij huis: de tweede omvangrijke bijdrage is van Nathalie de Visser en gaat over de site Verrebroek-Dok bij Antwerpen. Dit is een van de grootste en best bewaarde mesolithische nederzettingen in België. Het college van GS van Zeeland gaat Valkenisse voordragen bij het rijk als beschermd archeologisch monument. Dit is voor Leida Goldschmitz aanleiding nog eens duidelijk te maken wat deze status inhoudt. Helaas moet worden geconstateerd dat de fundamenten van Valkenisse op dit moment sterk worden aangetast door erosie, zodat snelle maatregelen noodzakelijk ziin.

Ten slotte bespreekt P.G. Heinsbroek enkele geologische waarnemingen in de Kerkpolder bij Schipluiden, gedaan tijdens de aanleg van singels in 1997. Hoewel misschien wat minder spectaculair dan de vondst van fraaie objecten en huisplattegronden is het belangrijk dat dit soort waarnemingen van de opbouw van de ondergrond zo goed mogelijk wordt vastgelegd. De auteur zou graag zien dat hier meer aandacht voor kwam en dat liefst op structurele basis.

Hierin een artikel over de rol van de amateurarcheologie onder Malta: er blijft gelukkig nog heel wat werk over voor amateurs, zowel kwantitatief als kwalitatief. An Osseweijer-van Bueren schrijft over een in Dordrecht gevonden pot uit Breisgau (Zwarte Woud). Haar tweede bijdrage gaat over een "lobbenpot" (aspot). Ar jan den Braven doet verslag van een bezoek aan de AW Gorinchem en zag daar hoe glas en metaal wer-

Grondig Bekeken nr. 3, september 2 0 0 0 (Afd. Lek- en Merwestreek)

Zuidwesterheem, nr. 25 (Afd. Zeeland)

Voorzitter Robbert Jan Swiers vindt dat "de archeologie er bekaaid vanaf komt" in de nieuwe cultuurnota van de provincie Zeeland. Zowel amateurarcheologen als professionals in Zeeland komen handen tekort voor het vele werk. Het bestuur zal dit in een commentaar op de nota onder de aandacht brengen. Verder in deze Zuidwesterheem onder meer de visie van de ROB op de betrokkenheid van amateurarcheologen bij de Archeologische Monumentenzorg en een kort maar nuttig artikel "Archeologie en vervuilde grond". Hans Bostelaar verleende medewerking aan de archeologische begeleiding van de sloop van een school in Veere door het ADC, waarbij plavuizen vloeren, muurwerk, een waterput en poeren

t

1

_

V

J3

Pot uit Breisgau (uit Grondig Bekeken).

273


den behandeld. Teus Korevaar vertelt over de laatste Betuwelijn-opgraving in de Leken Merwestreek: Schelluinen. Diverse AWN-leden en vrijwilligers uit Gorinchem werkten mee met dit door het ADC geleide onderzoek. De opgraving lijkt conclusies uit een voorgaand onderzoek in Papendrecht te bevestigen. Sinds de aanleg van ringdijken in de dertiende eeuw worden de stroomruggen verlaten en groepeert de bewoning zich naar de dijkstructuur. Vervolgens een verslag van het uitgraven van de gracht van het vroegere kasteel Liesveld (Groot-Ammers). De gracht leverde vooral materiaal op uit de zeventiende eeuw en daarna. Wat oudere vondsten geven aan dat het eerste "echte" kasteel niet vóór 1275 kan zijn gebouwd. Dat komt overeen met de eerste schriftelijke gegevens. Nieuwsbrief, oktober 2000 (Afd. Utrecht e.o.) Wanneer de landelijke AWN volgend jaar het 50-jarig bestaan viert, bestaat afdeling Utrecht 40 jaar. Samen met de Volksuniversiteit Utrecht en gesteund door de provincie organiseerde de afdeling in het najaar een serie lezingen over archeologie. Op 4 november bood de provincie Utrecht de intekenaars op de lezingen een excursie aan naar Vleuten/Utrecht. De provincie Utrecht organiseerde in oktober een contactdag voor amateurarcheologen. Leiders van de werkgroepen gaven een overzicht van hun archeologische werkzaamheden in het afgelopen jaar. Belangrijk op zo'n dag zijn het onderling contact en het uitwisselen van ervaringen. Leden van de werkgroep Oude Rijn maakten een gedetailleerde hoogtekaart van de polder Themaat (Vleuten). Tijdens veldwerk daarna ontdekte men in een sleuf sporen van een gracht met daarin o.a. een vrij gave lanspunt uit de vijftiende eeuw. Opvallend aan deze gracht was dat deze kort na de voltooiing weer gedeeltelijk was gedempt. Mogelijk greep de landsheer hier in bij een al te ambitieuze boer? In volgende sleuven troffen de onderzoekers uitbraaksporen, een andere gracht en resten van een muur met daar tegenaan een keldertje. Verder onderzoek moet meer duidelijkheid brengen in al deze sporen. Mededelingen nr. 35, 3 september 2000 (Afd. Zuid-Salland - IJsselstreek - OostVeluwezoom) Er vindt veldwerk plaats in Epse Noord (info: 06-53364417/06-25017248), Zutphen-Looerenk (info: 0575-510229), Raalte (info: 0572-353520), de gemeente

274

Apeldoorn (info: 055-3670173) en Eefde. Bij diverse projecten zijn helpende handen uiterst welkom. Liefhebbers kunnen zich melden bij Wallie Vosmeijer (0570-651580). Speerpunt (nieuwsbrief AWN Flevoland), 18 oktober 2000 (Afd. Flevoland) In Speerpunt (niet te verwarren met het contactorgaan van de SANV hieronder) komt het bestuur de toezegging na om regelmatig de evenementenagenda onder de leden te verspreiden. In het middelpunt van de belangstelling staat de "opgraving J97" te Emmeloord. Volgens de redactie wordt dit onderzoek even belangrijk als dat van de Hoge Vaart (aanleg van de A27 bij Almere). Bestuurslid Saskia Thijse wijst AWN-ers op de mogelijkheid gratis lezingen etc. bij te wonen van de Vrienden van Schokland (Museum Schokland; informatie: A. Pol, 0527-613767) en die van de Drents Prehistorische Vereniging (Drents Museum te Assen; informatie: Alexandra Mars, 033-4227635) Kontakt nr. 24-2, oktober 2000 (Vereniging voor amateurarcheologen De Motte) In het blad van deze actieve vereniging brengt A. van de Breevaart de lezers op de hoogte van het onderzoek van de stadsmuur van Goedereede (Bekaf). Muur en poorten zijn in het verleden al op diverse plaatsen te voorschijn gebracht. Speerpunt nr. 2.2, juni 2000 (Stichting Archeologie Noordwest-Veluwe) In dit nummer onder meer een bijdrage van Henk Stuurman die de nieuwe archeologische presentatie van het Stadsmuseum Harderwijk kritisch bezag. Na de gemeente Harderwijk mag nu de gemeente Ermelo, in de persoon van wethouder Eddy Bilder, het in zijn gemeente nog nauwelijks aanwezige archeologisch beleid toelichten. Ook Bilder ziet wel een taak voor AWN-leden, dit vooral op het vlak van regionaal en gemeentelijk overleg en als klankbord. Vervolgens een artikel over de bodem van het Uddelermeer en de daarnaast gelegen Hunnenschans. In 1999 is geboord in de bodem van het meer tot een diepte van ruim 3 m onder het wateroppervlak. De meest zuidelijke boring leverde gegevens op over de vegetatie rond 8000 vC en pas rond 1500 vC is de mens aantoonbaar aanwezig in de boring. Op een wat hoger niveau en elders leverde het onderzoek vooral informatie op over de tijd rond 1600 en daarna.


Literatuursignalement Archaeology (The Archaeological Institute of America), Vol. LUI nr. 4, jul./aug. 2000. ISSN 0003-8113 In dit glossy magazine trekt vooral het artikel "Fate of the Neandertals" van Joao Zilhao (directeur-general van het Instituto Português de Arqueologia) de aandacht. Het artikel gaat over de relatie tussen Neanderthalers en de moderne mens. De Neanderthaler verdween niet ongemerkt van de aardbodem! Hij was niet gedoemd te verdwijnen als gevolg van de weinig tolerante moderne mens, doch is daarmee versmolten, zoals blijkt uit de vondst van het graf van een kind, daterend van omstreeks 25.000 v.Chr. Hoewel dan in Portugal de laatste Neanderthaler al lang is verdwenen, vertoont het skelet van dit kind onmiskenbaar de kenmerken van zowel de Neanderthaler als die van Homo sapiens. En zo hebben wij misschien allen nog wel iets van de Neanderthaler in ons. Daarnaast onder andere een lezenswaardig artikel van Mary Ellin d'Agostino over het gebruik van en de symboliek achter de zeventiende-eeuwse pispot ("Chamber Pots and sexpots in Colonial life").

de wat jongere ceramiek en voor pijpelogen. Maar ook voor de archeoloog die met laat-achttiende en negentiende-eeuws gebruiksaardewerk in aanraking komt, biedt deze publicatie veel nuttige informatie en tal van boeiende wetenswaardigheden.

"Excuse me, ladies, these gentlemen notieed your lighter. They'd like to buy you a drink."

Johan Veeckman (red.), Berichten en Rapporten over het Antwerps Bodemonderzoek en Monumentenzorg (BRABOM) 4. Antwerpen 2000. ISBN 90-802915-44. Geul., 197 pp. (Deze publicatie vormt tevens de afleveringen 1-4, jaargang 1998, van het Bulletin van de Antwerpse Vereniging voor Bodem- en grotD.H. Duco, Koninklijke Goedewaagen (1779- onderzoek, ISSN 0771-5833) Op 9 september 2000 werden de eerste 1982). Een veelzijdig ceramisch bedrijf. Visitekaartje repreexemplaren van BRABOM 4 uitgereikt. Dit Leiden 1999. ISBN 90-74310-54-0. Tal van sentatief voor de gebeurde tegelijkertijd met de officiële opeill., waarvan 44 in kleur, een lijst met 160 producten van dat ning van het nieuwe Stedelijk pijp- en ceramiekmerken. 224 pp. moment: pijpen en Informatiecentrum Archeologie en Prijs ƒ65,-. Monumentenzorg van de stad Antwerpen. grof aardewerk, In dit fraaie boek beschrijft Don Duco hoe 1930-1935. De archeologische dienst van Antwerpen, een eenvoudig familiebedrijf uit de achttiende eeuw uitgroeit tot een veelzijdige ceramische fabriek. Die geschiedenis begint in 1779, wanneer de eerste Goedewaagen in Gouda zijn meesterproef als pijpenmakersbaas aflegt. Vanaf 1853w o r d t in dat bedrijf ook loodglazuuraardewerk vervaardigd. Rond 1915 komt een fijnceramische tak tot ontwikkeling met de productie van plateel, serviezen, mozaïeken, tegels, etc. en in 1918 wordt ook het kunstaardewerk aan het assortiment toegevoegd. In 1982 brengt een faillissement de dan meer dan 200 jaar lange Goedewaagen Steenen pijpen in meer dan 1200 soorten. dynastie definitief tot stilstand. Geëmailleerde doorrookers met en zonder Productie, producten en producenten met :: Lichtbeelden. :: al hun facetten en aspecten worden uitgeGoudsch flardewerk en ruwe Bloempotten. breid belicht. Het boek is vooral interessant voor kunsthistorici, voor verzamelaars van

275


Boven: Het huis "De Groote Schaliën Loove" en standkrab. Uit: BRABOM 4. Links: Gebeeldhouwde vrouwenkop (XV) op schouw van de Groote Schaliën Loove (foto: Gerrit Groeneweg).

die tot voordien in de magazijnen aan de Godefriduskaai was ondergebracht, resideert nu in het hartje van de stad in het fraaie Mercator-Orteliushuis. Het nieuwe adres luidt: Kloosterstraat 15,2000 Antwerpen (B.). In de reeks BRABOM worden rapporten, studies of meer algemene bijdragen gepubliceerd die het archeologisch onderzoek of het monumentaal patrimonium van de stad Antwerpen tot onderwerp hebben. Volume 4 bundelt een vijftal artikelen over één vijftiende-eeuwse woning, het pand Groote Schaliën Loove. Dit laat-middeleeuwse pand op de overgang van hout- naar steenbouw, werd vanzelfsprekend eeuwenlang aangepast aan de eisen van de tijd en van de bewoners ervan. Vooral de laatste honderd jaar ging het verval sneller dan de soms gebrekkige pogingen tot het plegen van achterstallig onderhoud. Bijzonder boeiend is dan ook de bijdrage van wijlen Peter Van der Wee, Mare Hendrickx en stadsarcheoloog Johan Veeckman. Daarin wordt de woning aan de hand van de huidige constructie, maar vooral ook op basis van de talloze bouwkundige lidtekens, minutieus en stap voor stap gereconstrueerd tot zijn oorspronkelijke vormgeving en indeling. Zoals we dat bij archeologische studies in Vlaanderen gewend zijn, wordt ook de inhoud van de aangetroffen beerput multidisciplinair aangepakt. Aan het verslag daarvan is meegewerkt door Johan Veeckman, Werner van Hoof, Brigitte Cooremans, Anton Ervynck en Wim Van Neer. Meer dan 8200 graten en andere visresten konden tot 26 vissoorten worden herleid, daarnaast bevatte de beerput ook resten van garnalen, kreeften en krabben. Vanzelfsprekend zijn ook tal van zaden en pitten russen het afval aangetroffen. Het meest opzienbarende is echter, dat de bewoners van De Groote Schaliën Loove hun

beerput uitsluitend gebruikten voor recyclebaar maaltijdafval! Het grovere keukenafval, zoals soepknoken en ook gebroken vaatwerk, ontbreekt nagenoeg geheel. De auteurs vermoeden dat de gebruiker(s) van de beerput streefden naar een goede kwaliteit meststoffen, zodat het aantal ledigingen beperkt kon blijven en de kosten laag. Visgraten, plantenresten, faecaliën, eierschalen, pantsers van schaaldieren en ander composteerbaar materiaal (wat wij thans als GFT-afval zouden aanduiden) konden zonder problemen in de put worden gestort en leverden uiteindelijk een uitstekende mest op voor de akkertjes op de schrale Kempische zandgronden. Men had

276


er dan ook geen enkel belang bij om grote botten, potscherven en puin in zijn beerput te storten. Doch wanneer een beerput, door welke omstandigheid dan ook, buiten gebruik wordt gesteld, dan ontmoet het geen enkel bezwaar om deze verder te vullen met serviesgoed, ander huisraad en desnoods de halve inboedel. In zo'n situatie zouden onze stadsarcheologen, die zulke fraaie collecties glas en aardewerk uit beerputten weten te recupereren, steeds weer te maken hebben met de laatste stort na buiten gebruikstelling van zo'n put. BRABOM 4 kost 550 BEF (13,60 euro) en is op het bovenstaande adres te bestellen. In combinatie met de voorgaande drie afleveringen betaal je slechts 1.700 BEF (42,20 euro).

Zestiende-eeuwse majolica vloertegels uit de kerk van Brou (F.). Uit: Images du Pouvoir.

Musis, jaargang VI, nr. 8, september 2000. Het tijdschrift Musis verschijnt 11 maal per jaar en informeert en opinieert onafhankelijk op het brede gebied van cultuur en samenleving in Schiedam/Vlaardingen en omgeving. Het jongste nummer (pag. 251-291) is onder de titel "De blauwdruk van Vlaardingen" geheel gewijd aan de open monumentendag aldaar op 9 september 2000. De "special" kost(te) ƒ 6,- en werd als los nummer verspreid via de Historische Vereniging Vlaardingen en de Archeologische werkgroep Helinium.

De jongste nationale monumentendag stond in het teken van het water en vijftien verschillende auteurs (waaronder Tim de Ridder en Jeroen ter Brugge) spitsen dit toe op Vlaardingen en halen in een 24-tal bijdragen telkens een ander aspect van dit onderwerp boven water: de oudste waterstaatkundige werken, de middeleeuwse waterhuishouding, sluizen, bruggen, kranen en vloedstenen, de "kaymeester", overstromingen, de drinkwatervoorziening, de bekende Vlaardinger fuiken en zelfs een bronstijd-drenkeling.

Images du pouvoir. Pavements defaïence en France du XlIIe au XVIIe siècle.Pahs,

Réunion des muséers nationaux/Bourg-enBresse, musée de Brou 2000. ISBN 2 7118 4047 6. FF 240,— (36,58 euro). 200 pp. Ter gelegenheid van de gelijknamige tentoonstelling in Bourg-en-Bresse van 24 juni

tot 24 september 2000 en het bijbehorende colloquium, verscheen een fraai geïllustreerde bundel met daarin ruim twintig bijdragen over Franse majolica vloertegels uit de dertiende tot en met de zeventiende eeuw. Vanzelfsprekend wordt daarbij ook stilgestaan bij de befaamde veelkleurige zestiende-eeuwse tegelvloeren uit Brou zelf. Zoals reeds uit de titel blijkt, richt de publicatie zich vooral op de Franse tegels. Dat is

277


jammer. Claire Dumortier legt dan nog wel een link naar Antwerpen en Anjum, maar een relatie met bijvoorbeeld de vergelijkbare dertiende- en zestiende-eeuwse majolicategels uit respectievelijk Utrecht en Bergen op Zoom, had hier zeker niet misstaan.

Scherven van het verleden, Universiteit Antwerpen, jrg. XIV nr. 45, september

een aantal bijdragen van J.Herbert ten Berge, Kitty Laméris en Wilhelm Joliet over zeventiende-eeuwse faience tegels en tegeltableaus, een artikel van Agnita van't Klooster en Hans Theunissen over een vijftiende-eeuwse "Mamlukse" tegel en het derde deel van een verhandeling van Karel Nijkerk over Jugendstil tegels van de Amsterdamse plateelbakkerij de Distel. Gerrit Groeneweg

2000, pag. 12-15

"De Hoop", fragment van tegeltableau uit Harmelen. Uit: Tegel.

In het september-nummer van het driemaandelijkse magazine van de Universiteit Antwerpen een artikel over het analytisch onderzoek van zestiende- en zeventiendeeeuws glas uit Antwerpse bodem. Professor Koen Janssens ontdekte, dat zestiende-eeuws Antwerpse Cristallo per miljoen deeltjes doorgaans tachtig deeltjes zirkonium bevat, terwijl het oorspronkelijke Venetiaanse Cristallo er niet meer dan dertig telt. Het in Antwerpen gevonden Vitrum Blanchum is daarentegen wel authentiek Venetiaans. Uit de analyses van de glasvondsten blijkt ook dat ten gevolge van de val van Antwerpen in 1585 en de daarop volgende afsluiting van de Schelde men bij de productie van glas overstapte van het gebruik van Syrische as naar as uit vermoedelijk Catalonië of Zuid-Frankrijk. Vastgesteld is ook, dat zestiende-eeuwse glasvondsten uit de bodem van Londen, Amsterdam en Breda qua chemische kenmerken overeenkomen met de Antwerpse producten. Op dit moment worden glasvondsten uit onder meer Amsterdam, Parijs en Toscane onderzocht.

Tegel nr. 28,2000. ISSN 0920-4539.56 pag. Het tijdschrift Tegel verschijnt eenmaal per jaar en is een uitgave van de Stichting van Vrienden van het Nederlands Tegelmuseum. Ten opzichte van de voorgaande nummers heeft het blad - dankzij enkele sponsors een complete gedaanteverwisseling ondergaan. Het meet nu 22 x 22 cm, is voorzien van een hedendaags uiterlijk en fraaie layout, telt meer pagina's dan we voorheen gewend waren en bevat een aantal fraaie kleurenfoto's. Wat gebleven is, is een reeks gevarieerde artikelen over de Nederlandse (en één Turkse) tegel. Het boekwerkje bevat een samenvatting van het artikel dat Frans Landzaat in Westerheem over nisvloeren publiceerde,

278

Koos Steehouwer - Doorheen het laatste dal. Wandelen in de heuvels bij Vaals.

Archeologische Routes in Nederland 30. ROB 2000. ISBN 90 76046 190. Deze aflevering van de inmiddels indrukwekkende reeks TRAP-routes voert geen specifiek thema in de titel. Dat is ook onmogelijk, gezien de geweldige variatie aan onderwerpen die in deze route aan bod komen. Toegegeven, het Vaalse land heeft nu eenmaal veel te bieden, maar zelden is dat zo compact en vlot weergegeven als in dit boekje. Van grafheuvels tot het oudste kerkje van Nederland (in Lemiers), van Romeinse villa's tot middeleeuwse bosbouw, het staat er allemaal in. Fijn ook dat de TRAP-routes steeds meer aandacht hebben voor de geschiedenis van het landschap.

Vlak-verslag Nr. 3.3; Hoogstad 6.36. Het archeobotanisch onderzoek naar het milieu rond dammen en duikers uit de periode van 275

voor tot 173 na Christus. Gemeente Vlaardingen, 2000. Verkrijgbaar bij de gemeente Vlaardingen en Museum Hoogstad, ƒ 5,-. De prehistorische dammen die in 19931996 onderzocht zijn op het terrein Hoogstad, blijken te zijn aangelegd in een ontbost landschap, dat doorsneden werd door een zoetwatergetijde stelsel van kreken. De dammen zorgden voor droger land, hoewel er nog wel regelmatig overstromingen vanuit zee hebben plaatsgevonden. Paul v.d. Heijden


Tentoonstellingen NEDERLAND

Over.Bruggen, t/m 31 december 2000. Wiebengahal, Avenue Céramique 250, Maastricht, 043-3290190. - De eerste officiële expositie in de Wiebengahal, die de afgestoten archeologische collectie van het Bonnefantenmuseum moet herbergen. Over.Bruggen gaat over de wetenschappelijke en artistieke inspiratie die de Romeinse en middeleeuwse bruggen van Maastricht hebben opgeroepen. Ambachten onder het Statenplein, t/m 2000. Kamer van Koophandel, Groenmarkt 17, Dordrecht, 078-6337203. - Kleine expositie over het archeologisch onderzoek onder het Statenplein naar kleine huisjes van middeleeuwse ambachtslieden; o.a. de unieke dertiende-eeuwse lap leer met daarop afbeeldingen van de jacht en draakachtige karakters. Het Badhuis, t/m januari 2001. Thermenmuseum Heerlen, Coriovallumstraat 9, Heerlen, 045-5605100. - Tweeduizend jaar badcultuur in Oost en West worden - vaak letterlijk - tastbaar via verhalen, voorwerpen, geuren en films. Moderne kuurparken blijken een lange geschiedenis te hebben! In muren verborgen. Baksteen in bouwhistorisch onderzoek, t/m december 2000. Hal Dienst RO/EZ Gemeente Groningen, Gedempte Zuiderdiep 98, Groningen. - Baksteenproductie, verschillende vormen en toepassingen en de betekenis van bouwsporen in bakstenen muren voor bouwhistorisch onderzoek. Halve Zolen, t/m 6 januari 2001. Museum Schevingen, Neprunusstraat 92, Den Haag, 070-3500830. - Expositie van opgegraven schoenen.

WAS GETEKEND RIEN POORTVLIET

Bartlehiem en Bethlehem, boeren en nonnen, t/m 22 april 2001. Streekmuseum/Volkssterrenwacht, Menno van Coehoornweg 9, Burgum, 0511-465544. - Resultaten van de AWN-opgraving naar het klooster 'Bethlehem', dat van 1170 tot 1580 op een terp in Bartlehiem heeft gelegen (en deze plaats ook zijn naam bezorgde). De Weg naar de Hemel, t/m 22 april 2001. De Nieuwe Kerk, Dam, Amsterdam en Museum Catharijneconvent, Lange Nieuwstraat 38, Utrecht, 020-6243333. - Grote overzichtstentoonstelling over relielcviering in de Middeleeuwen. Was getekend, Rien Poortvliet, t/m 14 juni 2001. Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt i8k, Haarlem, 023-5313135. - Expositie over het dagelijkse leven in de zestiende eeuw, geïnspireerd door het boek 'de tresoor' van Rien Poortvliet.

3 NOVEMBER 2000 :.,;w-14 JUNI 2001

' Archeologisch Museum Haarlem ! GfolQ Markt 18k o p o n w o l / m r a 13- \7 uur TOEGANG GNATIS

BUITENLAND Musée des Celtes, Place communale i, Libramont (provincie Luxemburg), 00-31-61224976. - Nog niet zolang geopend Keltisch Museum, dat aan de hand van vondsten en reconstructies de vloer aanveegt met vooroordelen omtrent de aartsvaderen van onze zuiderburen. Een aanrader.

279


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) G. Vlamings, Ploeglaan 22, 3755 HT Eemnes, tel. 035-5387851. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: B. (Boudewijn) Goudswaard, Bodegraafsestraatweg 23, 2805 GK Gouda, tel. 0182-571656. Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Penningmeester: H. (Hans) Hardenberg, Kagertuinen 63, 2172 XK Sassenheim, tel. 0252-211445. Regio Noord-West: E. (Ed) Beugel, Kostverlorenstraat 62, 2042 PJ Zandvoort, tel. 023-5712184.

Regio Noord-Oost-Zuid: H. (Hans) Bruggeman, (coördinator). Adres: zie vorige kolom. Regio Noord-Oost-Noord: W. Walta (coördinator), De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432. Regio Zuid-West: E. (Eric) Weiters (coördinator), Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (N.B.), tel. 0168-472783. Regio Zuid-Oost: J. (Joost) van den Besselaar (coördinator), Zoetendaalstr. 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. A.A. (Nout) Cornelissen, Pater Gymardstraat 4, 5844 AK Stevensbeek, tel. 0485-383743. Regio Delta: D. (Dries) van Weenen (coördinator), Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C jeugdlidmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

280

ƒ 80,00 ƒ ƒ ƒ ƒ ƒ

48,00 40,00 41.00 27,50 8,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskarners, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 Bf Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris: Sj.S. Elzinga, Spoorlaan 33, 3739 KB Hollandsche Rading, tel. 035-5771446, e-mail: elbod@dutch.nl. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 030-2203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: E.H.P. Cordfunke, Jan van Scorelpark 50, 1871 EX Schoorl, tel. 072-5092588. J.N.M, de Grood, A. van Schendelstraat 739, 3511 MZ Utrecht, tel. 030-2322332. Mw. A.E. Oostdijk (Professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. W.J.C. Nieuwenhuis, veiligheid en verzekeringen, Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./fax 078-6186819. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P. Stuurman, P. Vons, S. Pos. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: BJ. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-HoĂźand Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103,1551 BG Westzaan, tel. 075-6873763. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): R.H. Spoor, Jan Luijkenstraat 30, 2026 AG Haarlem, tel. 023-5396199. E-mail: r.h.spoor@getronics.com. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134.

7. Den Haag en omstreken: Joanneke Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Mw. J.C. Vos-Kranendonk, Verwersdijk 77, 2611 NE Delft, tel. 015-2123443. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118462142, e-mail: j.goldschmitz@net.hcc.nl 11. Lek- en Merwestreek: Mw. A.F. Osseweijer-van Bueren, Lindelaan 79, 3319 XJ Dordrecht. 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. L. Wierenga, Berlagelaan 207, 1222 JT Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): A.P. de Boer, Frans Tromplaan 22, 3871 EN Hoevelaken, tel. 033-2534729. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: A. Haneveer, Achterweg 39, 4112 JD Beusichem, tel. 0345-502351. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485-343456, http://membersi.chello.nl/~a.hendriksoi. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360. E-mail: awnafd17@worldonline.nl homepage: http://awnafd17.webpage.net 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: L.G. Heij, Ordermolenweg 11, 7312 SC Apeldoorn, tel. 055-3553688. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Traast-Bos, Opperswolle 32, 8325 PH Vollenhove, tel. 0527-246602. 21. Flevoland: W. Puyk, Postbus 2354, 8203 AJ Lelystad, tel. 0320-251242. 22. West-Brabant: Mw. A.-M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: R. Linke, Keizersgracht 2, 5611 GD Eindhoven, tel. 0492-532731, e-mail: R.Linke@tue.nl. 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.



VERENIGINGSNIEUWS februari 2000 Redactie: Ellen Piekaar, Hagedoornplein 26,1031 BV Amsterdam

Oproep voor tweede secretaris Voor het algemeen bestuur van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland wordt gevraagd naar een tweede secretaris. In nauwe samenwerking met de algemeen secretaris zullen zijn/haar werkzaamheden o.a. bestaan uit: • Deelnemen aan de vergaderingen van het Hoofdbestuur; maken van de notulen • Samenstellen van de adressenlijst van de afdelingbestuurders • De jaarlijkse vergadering van het Hoofdbestuur met afgevaardigden van de afdelingen: maken van dé presentielijst, opstellen en verzenden agenda, maken en verspreiden verslag • Jaarlijkse algemene ledenvergadering: maken van de presentielijst, opstellen en verzenden uitnodiging en agenda, maken van notulen.

archeologen - al dan niet ervaren. Er wordt voor gezorgd dat mensen niet een vreselijk eind uit de buurt gestuurd worden om hun archeologische bijdrage te verlenen. Een leuk en nuttige oplossing voor het tekort aan archeologen en wellicht een idee voor andere AWN afdelingen. Voor informatie kan men terecht bij P.J.A. Baarslag, telefoonnummer 070-4043971.

Een toevallige ontmoeting

Graaf pool

Afgelopen jaren ben ik tweemaal langdurig (3 maanden) voor mijn werk in Hongarije geweest. Het werkgebied waren de rivier de Donau en Tisza. Als zeer enthousiaste amateur archeoloog van Nederlandse binnenwateren was ik natuurlijk zeer geïnteresseerd in wat de binnenwateren van Hongarije (ze hebben geen zee, maar wel een zèevaartgeschiedenis) te bieden hadden. Ongelofelijk veel!!! Zijn de rivieren in Nederland genormaliseerd en gekanaliseerd en daardoor de meeste archeologische overblijfselen verdwenen, in Hongarije is dat nog niet gebeurd. Echter met de toenemende westerse welvaart en de aanstormende jachtige economie zal met de rivieren in Hongarije hetzelfde als in Nederland gebeuren.

AWN afdeling Den Haag e.o. heeft een zogenaamde graafpool in het leven geroepen. Wanneer er archeologenhanden tekort komen, kan een beroep gedaan worden op de graafpool van vrijwillige

Een stukje Hongaarse geschiedenis. In de Romeinse tijd liep de grens van het Romeinse rijk in het huidige Hongarije voor het grootste gedeelte langs de rechteroever van de Donau. De provin-

Met het vervullen van deze functie krijgt u de gelegenheid kennis te maken met afdelingen en werkgroepen. De algemeen secretaris, Bob Elzinga, geeft graag nadere informatie. Zijn telefoonnummer is: 035-5771446.


cie heette Pannonia. De hoofdstad van de provincie was Aquincum, de huidige hoofdstad Boedapest. Overal langs de Donau zie je resten van Romeinse bouwwerken die blootgesteld worden aan de sterk wisselende weersinvloeden en stromende rivier. In Hongarije is wel interesse en belangstelling voor archeologie maar geen geld en geen overheidsorgaan die dat structureel oppakt, laat staan voor onderwaterarcheologie. Voor onderwaterarcheologie is men afhankelijk van enkele duikers/archeologen met slechte, verouderde uitrustingen en bijna geen opgravingsmateriaal. Via Hongaarse collega's kwam ik in contact met een archeoloog/museumdirecteur van het provinciaal museum van'de provincie Tolna in de stad Szekszard. Dr. Gaal Artila, directeur van het Wosinsky Mor Megyei Muzeum, had samen met enkele andere archeologen zich het duiken meester gemaakt toen zij vernamen dat zich in de Donau een grote hoeveelheid Romeinse graf- en andere stenen bevond bij het plaatje Bolcske, een aantal kilometers ten zuiden van Boedapest. Met zeer veel moeite - er was op de totale Donau maar één kraanscheepje ter beschikking - hebben ze toen een groot aantal stenen kunnen bergen van een vondstgebied van 80 bij 60 meter, midden in het stroombed van de Donau. De meeste stenen bleken hergebruikte grafmonumenten te zijn uit Aquincum. Men neemt aan dat er een fort gelegen heeft. Sinds de berging van 60 stenen in 1990 is er weinig meer ondernomen. We maakten een afspraak. De afspraak werd verschoven omdat een Zuidafrikaanse professor in de onderwaterarcheologie van de University of Cape Town, die ook Nederlands sprak, dan ook aanwezig kon zijn. Hij was in Boedapest voor een lezing. Dat gaf mij de tijd om via Thijs Maarleveld/AAO een aantal geschriften, boekwerken over archeologie in Nederland en inter-

nationale adressen, te verkrijgen. Ik was ruim op tijd voor de afspraak in • het museum en was met de heer Artila de boekwerken over de Nederlandse archeologie aan het doornemen (waar hij zeer blij mee was), toen ik plotseling achter mij hoorde: "Hoi Joost". Zeer verbaasd keek ik achterom. Daar stond Brunö Werz!, de professor uit Kaapstad! Eén ding was zeker, hij sprak Nederlands! Hij was net zo verbaasd als ik, hij uit Kaapstad, ik uit Nederland die elkaar ontmoetten in een provinciestadje in centraal Hongarije om over onderwaterarcheologie te spreken. Bruno Werz had ik in. 1985 ontmoet op het project VOC schip "Amsterdam" te Hastings, Engeland. Hij was toen student archeologie die ervaring kwam opdoen in archeologie onderwater. Ondertussen was hij Senior Lecrurer in Maritime Archaeology aan de Universiteit van Kaapstad, Zuid-Afrika. Wij hebben met onze Hongaarse gastheren een prachtige dag beleefd. Na eerst dr. Attila's prachtige museum bekeken te hebben, bezochten we de geborgen Romeinse stenen en vondstlocatie. Na een korte onderbreking, dr. Artila moest zijn drie varkens en kippen voeren (in Hongarije moet ook een museumdirecteur voor zijn eten zorgen), hebben we uitvoerig genoten van de Hongaarse gastvrijheid, zelfgestookte palinka (soort jenever) en wijnen uit eigen wijngaardjes. Het leerde ons dat in Hongarije, naast ontzettend veel cultureel erfgoed bovenwater, er ook nog ontzettend veel onderwater moet liggen in de rivieren en het Balatonmeer. Op het eind van de avond bood Bruno aan om gedurende drie maanden, omniet, verkenningen naar de Romeinse brug in de Maas bij Maastricht te begeleiden. Hij had duidelijk de palinka onderschat. Joost van den Besselaar Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water '


LWAOW In de vorige Westerheem was een verslag te lezen van de vijfde regiodag van LWAOW Zuidoost, die gehouden is bij Cuijk in de Maas. De foto die dit verslag van de vrolijke regiodag had moeten opluisteren, kwam echter te laat bij de redactie van Westerheem binnen. Voor de goede orde wordt deze alsnog afgedrukt om een indruk te geven welke attributen de onder-water-archeolóog nodig heeft om zijn werk uit te voeren.

Adreswijziging Het adres van het secretariaat van afdeling Zaanstreek/Waterland is: Communicatieweg W-5,1566 DA Assendelft. De 'W' staat voor West, bij het ontbreken van de W komt de post verkeerd terecht.

Jubileum AWN 2001 In 2001 bestaat de AWN een halve eeuw - een mijlpaal die veel aandacht verdient. Dit jubileum moet allereerst voor onszelf als verenigingsleden een feestelijke gebeurtenis worden. Daarnaast is het een goede gelegenheid om meer bekendheid te geven aan het belang van de AWN voor de Nederlandse archeologie en voor het behoud van het nationale erfgoed. Om dat te verwezenlijken zullen we - naast het organiseren van de jubileumactiviteiten - ook veel aandacht moeten schenken aan de publiciteit. Hiertoe zal een PR-commisie worden gevormd, waar-' voor op korte termijn vrijwilligers, het liefst eigen leden, gezocht worden. Het jubileum zal worden gecoördineerd door de jubileumcommissie, bestaande uit het Dagelijks Bestuur van de AWN, aangevuld met Prof. dr.

E.H.P. Cordfunke, Mr. A.W.H. Docters van Leeuwen en ir. J.N.M, de Grood. Inmiddels is er ook een Comité van Aanbeveling samengesteld, bestaande uit: Prof. dr. W.A. van Es (Oud Directeur Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, ROB) . Mw. drs. I. Günther (Voorzitter Stichting Nederlandse Archeologie, SNA) Prof. dr. L.P. Louwe Kooijmans (Hoogleraar Rijksuniversiteit Leiden) Prof. drs. H.J.L. Vonhoff (Óud Commissaris der Koningin in Groningen) Prof. dr. W. J. H. Willems (President European Association of Archeologics, Directeur Kwaliteitszorg Ministerie OCW)


De jubileumcommissie is inmiddels vijfmaal bijeengekomen. Opzet is om de leden zoveel mogelijk te betrekken bij het ontwikkelen van ideeën voor het jubileum en bij de voorbereiding en de uitvoering daarvan. In een vroeg stadium zijn er al oproepen geplaatst voor ideeën: het eerst in het bulletin aan de afdelingen van augustus 1999, later in een berichtje in de Westerheem van oktober en op de afgevaardigdenvergadering van november, Op 11 maart zal er een speciale afgevaardigdenvergadering aan het jubileum worden gewijd. In de volgende Westerheem zullen we u uitvoerig berichten over de resultaten daarvan. In de tussentijd blijven we openstaan voor uw suggesties betreffende activiteiten en Public Relations. Of wilt u zelf in de PR-commissie? • U kunt uw ideeën kwijt bij de leden van de jubileumcommissie of bij uw eigen bestuur. Jos de Grood

Uitnodiging Alg. Ledenvergadering Het hoofdbestuur van de AWN heeft het genoegen de leden uit te nodigen tot het bijwonen van de Algemene Ledenvergadering op zaterdag 13 mei in De Witte Dame te Eindhoven. Gastheer is de afdeling Archeologie van de gemeente Eindhoven. De Witte Dame, Emmasingel 12, is een industrieel-archeologisch monument in Eindhoven en ligt op 5 minuten loopafstand van het station. Onder het complex en in de naaste omgeving zijn voldoende mogelijkheden voor betaald parkeren.

Vergadering Huishoudelijk reglement Op de algemene ledenvergadering wordt uw goedkeuring gevraagd voor het nieuwe (en inmiddels geheel her-

IV

ziene) huishoudelijk reglement van de AWN. Het concept van dit reglement wordt de aanmelders voor de algemene ledenvergadering, samen met de jaarstukken, toegezonden. Degenen die de algemene ledenvergadering niet kunnen of willen bijwonen, kunnen het concept ontvangen door storting van ƒ 2.50 op girorekening 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Op uw stortingsformulier s.v.p. vermelden 'Huish. Regiement'. De jaarstukken en het huishoudelijk reglement worden in april verzonden. Bestuursmutaties Saskia Leupen die de PR-activiteiten coördineerde, kan deze' functie niet langer combineren met haar andere werkzaamheden en moet noodgedwongen afhaken. Hoewel naarstig wordt gezocht, is nog geen kandidaat voor deze functie gevonden. Een taakomschrijving vindt u elders in dit blad. Het bestuur hoopt dat zich voor de jaarvergadering alsnog een kandidaat aanmeldt. Verder heeft ook Annemieke Bonnema te kennen gegeven dat zij geen mogelijkheden ziet om de portefeuille 'veiligheid en verzekeringen' nog langer te beheren. Uw bestuur stelt voor om een hoofdbestuurslid met deze taak te belasten. Als kandidaat stelt uw bestuur voor, de heer W.J.C. Nieuwenhuis uit Dordrecht. Jan Nieuwenhuis is geen onbekende in de verzekeringswereld, hij was jarenlang verzekeringsinspecteur. Tegenkandidaten kunnen door tenminste tien stemgerechtigde lede.n worden ingediend bij de algemeen secretaris tot uiterlijk zeven dagen voor de vergadering. Deze kandidaatstelling dient vergezeld te zijn van een schriftelijke verklaring van de betrokken kandidaat (art. 16.2 van de Statuten). Middagprogramma Na de algemene ledenvergadering zal de heer N. Arts, gemeentearcheoloog van Eindhoven en bestuurslid van afde-


ling 23, in het kort het middagprogramma inleiden. Vervolgens wordt gezamenlijk geluncht en daarna maken we per bus een rondrit in de omgeving van Eindhoven waarbij achtereenvolgens de volgende locaties worden bezocht: - Een opgraving, uitgevoerd door de afdeling Archeologie van de gemeente Eindhoven, in Meerhoven (Steentijd tot Late Middeleeuwen). - De molenheuvel in Zandoerle. In deze heuvel, waarop ooit een molen stond, is een Bronstijd-grafheuvel ontdekt. - De grafheuvel-necropool uit de Vroege- en Middenbronstijd nabij Huismeer bij Knegsel. Als afsluiting wordt een drankje aangeboden in de werkruimte van de afdeling Archeologie van de gemeente Eindhoven (tevens werkruimte van de afdeling 23, de Archeologische Vereniging Kempen en Peelland).

Programma Het programma van 13 mei is als volgt: 10.00-10.30 uur: ontvangst plus koffie 10.30-12.30 uur: jaarvergadering 12.30-13.00 uur: introductie middagprogramma 13.00-14.00 uur: lunch 14.00-16.00 uur: middagprogramma 16.00-16.30 uur: feestelijke afsluiting

Deelname Deelname aan de jaarvergadering is gratis. Voor deelname aan de lunch en het middagprogramma (introducé(e) s zijn welkom!) dient men per deelnemer ƒ25.- over te maken op gironummer 577808 t.n.v. AWN te De Bilt. Tevens wordt een ieder verzocht om, ook als men alleen aan de jaarvergadering wil deelnemen, het aanmeldingsformulier op te sturen naar de algemeen penningmeester, Sóestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt.

Aanmelding Jaarvergadering AWN op 13-05-2000 Ik zal met huisgenootleden en introducé(e)s deelnemen aan de Algemene Ledenvergadering van de AWN op 13 mei a.s. in Eindhoven en neem wel / niet deel aan de lunch en en het middagprogramma. De deelnemersbijdrage ( x ƒ 25.-) voor de lunch en de excursie is overgemaakt op rek. 577808 t.n.v. AWN te De Bilt. Naam Adres Postcode/woonplaats

:

.'..;.

Datum en handtekening

•.

Dit strookje, of een kopie ervan, inzenden voor 1 mei aan: Penningmeester AWN, Sóestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt.

V


AWN-zomërkampen 2000 In Westerheem december 1999 zijn de zomerkampen aangekondigd en werd tevens gevraagd naar kampleiders. Gelukkig heeft een aantal enthousiaste AWN-ers gereageerd en kunnen, wat het hoofdbestuur betreft, de kampen doorgang vinden. In dit vroege stadium zijn nog niet alle gegevens (exacte locatie, onderkomen, catering, het programma en de deelnemersbijdrage) bekend, maar kunt u zich al wel 'voorlopig' opgeven. Zodra ik meer weet over uw favoriete kamp, krijgt u van mij de gegevens. Bovendien hopen wij in het aprilnummer van Westerheem meer informatie te kunnen verstrekken. Let wel, de functie van coördinator kampen, vervul ik slechts tijdelijk. Zodra Claudia Vanderpoel weer in staat is om haar functie te vervullen, zal zij het van mij overnemen. Vanaf deze plaats wens ik haar van harte beterschap.

.

H.H.J.Lubberding (vice-voorzitter) Verlengde Lindelaan 53 7391 JHTwello tel. 0571-275706

Blad-in-blad

.

Dit keer in deze rubriek aandacht voor het blad 'Grondspoor' van de afdeling 'Zaanstreek-Waterland en omstreken'. Het is een professioneel uitgevoerde nieuwsbrief die zo'n 4 keer per jaar verschijnt. Na enkele mededelingen van de afdeling en een korte rubriek 'varia' komt een rijke serie artikelen aan bod. Het laatst ontvangen nummer telt maar liefst 14 pagina's (A4) met 13 artikelen. In dit nummer onder meer een leuk artikel over de stad Metz, kromstaartpotten gevonden aan de Westzander-

VI

dijk te Zaandam, opgravingen in de St. Jacobstraat te Wormer en, ook leuk om hier te noemen, een felicitatie aan één van de leden van de afdeling, Sander Hakvoort. Sander is actief bij de afdeling vanaf zijn tiener-jaren, en is onlangs afgestudeerd in de archeologie. De artikelen zijn alle voorzien van duidelijke illustraties en zijn helder geschreven. Voor verdere informatie over dit afdelingsblad en de afdeling zelf: zie het adres achterin deze Westerheem van het afdelings secretariaat. N.B.: zie ook de adreswijziging in dit katern!

GEZOCHT ENTHOUSIASTE PR-FUNCTIONARIS Met ingang van het nieuwe verenigingsjaar leg ik vanwege familieomstandigheden mijn functie als pr-functionaris neer. We zijn nu op zoek iemand die deze functie wil overnemen. Het leuke van de "PR-portefeuille" is dat je een soort ondersteunende bestuursfunctie hebt. Een beetje vliegende keep, zo je wilt. Hoewel er natuurlijk tientallen taken te bedenken zijn, kun je de omvang van de functie tot op zekere hoogte zelf bepalen. Je kunt enkele afgeronde projecten onder handen nemen zoals het ontwerpen van een nieuw affiche, het ontwerpen en onderhouden van de homepage of het maken van persmappen of je volledig in het verenigingsleven storten en het hele land door reizen met een minicursus "pr voor afdelingsbesturen". Het hangt helemaal af van je persoonlijke aanpak. Er is veel ruimte voor eigen initiatief. Momenteel is er een nieuwe pr-commissie in oprichting, die de pr-functionaris gaat ondersteunen bij deeltaken. Met het oog op het lustrum in 2001 houdt de pr-commissie zich ook actief bezig met de promotie van dit evenement. De pr-functionaris is degene die deze commissie vertegenwoordigt in het hoofdbestuur, maar hij


hoeft natuurlijk niet al het werk alleen te klaren. Ben je enthousiast en heb je (enige) ervaring op het gebied van pr en voor- • lichting, neem dan contact op met Saskia Leupen. Hier kun je ook terecht voor meer informatie voor vragen en informatie over de invulling van de functie. Telefoon: 071-5128521 of email: M .beyer@inter.nl.net

Troffeltjes

Beauvais, Senlis en Terwaan en in de Vroege Middeleeuwen was Quentowic een belangrijke handelsplaats. De regio bezit bovendien enkele van de mooiste kathedralen (Amiens, Beauvais, Senlis) en bijzondere kastelen. Enige haast is wel geboden, want officieel verstrijkt de inschrijvingstijd op 20 februari. Inlichtingen: Mevr. C.S. Duintjer, A. Jacobsstraat 143, 9728 MG Groningen, tel. 050-5275772. Sluitingsdatum kopij: zie colofon.

Troffeltjes' zijn gratis advertenties van AWN-leden. De inhoud van een 'troffelrje' moet direct met de AWN of de archeologie te maken hebben en mag geen commercieel doel nastreven'. Een 'troffeltje' kan maximaal 50 woorden bevatten. De redactie behoudt zich het recht voor advertenties te wijzigen ofte weigeren. Te koop:

complete jaargangen Westerheem 1966-1999 Vraagprijs f 100,-.

Te bevragen bij mevr. Mees, Troelstraweg 38, De Bilt, tel. 030-2210190.

Excursie Frankrijk De Drents Prehistorische Vereniging (DPV) organiseert van 13 t/m 20 juni een excursie met als titel 'Tussen Somme en Seine'. Ook AWN-leden kunnen (indien er nog plaats is) hieraan deelnemen. In de Somme-vallei (ten noordwesten van Parijs) bevinden zich de wortels van het paleolithisch onderzoek in Frankrijk. Het gebied is drager van de laatneolithische Seine-Oise-Marne cultuur met zijn bijzondere grafmonumenten, de allées couverte. In de Romeinse tijd bloeiden er steden als Amiens,

Agenda 24 februari: Afdeling Noord-Nederland: lezing door Peter Asmussen (RAAP), 'Grootschalig onderzoek naar vuursteenvindplaatsen in de provincie Friesland', Drents museum te Assen, aanvang 19.30 uur. 8 maart: Afdeling Zuid-Veluwe en OostGelderland: lezing door mw. Drs. MKok, 'Recent onderzoek in de Broekpolder (Heemskerk, Beverwijk) naar bewoning in de ijzertijd met o.m. inheerns-Romeinse vondsten. Cultureel Centrum De Cóehoorn te Arnhem. Aanvang: 19.45 uur. 10 maart: Afdeling Utrecht e.o.: lezing door dr. A. Bosman, 'Het Castellum Flevum te Velsen',onderzoek naar de resten van de Romeinse vlootbasis in Velsen. Na de lezing vindt de afdelingsjaarvergadering plaats. Pieterskerk te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. 13 maart: Afdeling 'de Nieuwe Maas': lezing door drs. P. Floore, 'Het Behouden Huys opgegraven', St. Jobsweg 7 te Rotterdam. Nadere informatie bij het afdelingssecretariaat.

VII


Afdeling Kennemerland: 'Terug naar Rijnsburg. De vroegmiddeleeuwse bewoning op het voormalige abdij-terrein opnieuw bekeken.' Lezing door drs. M. Dijkstra. Het onderzoek maakt deel uit van het project 'De relatie tussen landschap en machtsvorming in Frisia tussen de derde en de negende eeuw', beter bekend als het 'Frisia-project'. Archeologisch Museum Haarlem,' Gróte Markt 18, Haarlem. Aanvang: 20.00 uur.

14 maart: Afdeling Zaanstreek-Waterland.e.o.: lezing door drs. P. Floore over onderzoek naar scheepsbouw en bewoning aan de Hogendijk in Zaandam. Werk- en expositieruimte Dorpstraat 370 te Assendelft. Aanvang: 20.00 uur. 15 maart: Afdeling Zuid-Salland, IJsselstreek, Oost-Veluwezoom: lezing door Hans Peeters over de overgang tussen Mesbloliticum en Neolithicum, naar aanleiding van o.a. een opgraving in het wegcunet van de A27. Stadsarchief te Deventer, Klooster 3. Aanvang: 20.00 uur. 4 april: Afdeling Nijmegen en omstreken: Lezing door Jan Thijssen, 'Een millennium op de schop'.Jan Thijssen stelt de toehoorders op de hoogte van de voorlopige resultaten van het archeologische onderzoek op de Tienakker in Wijchen in de jaren 1999 en 2000. Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 in Nijmegen. Aanvang: 20.30 uur. 12 april: Afdeling. Utrecht e.o.: K. van der Graaf en A. van Rooijen, 'Wat gebeurt er met vondstmeldingen?', over de lopende projecten van de provinciale archeologie, Pieterskerk te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur.

VIII

Afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: lezing door dhr. W. Alferink, 'Monumenten kun je lezen, het glashuiskwartier van de Oude Stad van Nijmegen'. Een voorbeeldproject iri uitvoering. Revitalisering en heroriëntering aan de hand van de cultuurhistorische leidraad van de fysiek nog aanwezige maar stedenbouwkundig verbrokkelde middeleeuwse, deels Romeinse stads structuur en haar historische bebouwing. Cultureel Centrum De Coehoorn te Arnhem. Aanvang: 19.45 u u r 17 april: Afdeling Kennemerland: Lezing door drs. E. Graatstal, 'De Romeinse weg in Vleuten - De Meern'. Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt 18, Haarlem. Aanvang: 20.00 uur. 18 april: Afdeling Zaanstreek-Waterland e.o.: lezing door drs. R. Kok over onderzoek naar een 12e eeuwse boerderij in de Oostpolder bij Gouda. Werk- en expositieruimte Dorpstraat 370 te Assendelft. Aanvang: 20.00 uur. 10 mei: Afdeling Zuid-Velüwe en Oost-G'elderland: lezing door drs. M. Groothedde (gemeente Zutphen), 'Zutphen, de ontwikkeling van een vroegmiddeleeuws bestuurlijk centrum'. Mede op grond van resultaten van recent onderzoek is gebleken, dat de vroegste historie van Zutphen een heel bijzondere is, die slechts begrepen kan worden in het licht van de Europese geschiedenis rond de millenniumwende. Frankische koningen, graven van Hamaland, Rooms-Duitse keizers, bisschoppen van Utrecht en Zutphens-Gelderse graven passeren de revue. Cultureel Centrum De Coehoorn te Arnhem. Aanvang: 19.45 uur.


VERENIGINGSNIEUWS april 20Ö0 Redactie: Ellen Piekaar, Hagedoornplein 26,1031 BV Amsterdam

AWN-Zomerkampen 2000 Instructiekampen Instructieweek I in Breda van i juli t/m 8 juli Instructieweek II in Einhoven van 29 juli t/m 5 augustus De wetenschappelijke leiding van het instructiekamp in Breda berust bij Chrystel Brandenburg, de dagelijkse leiding heeft Anne Marie Visser. In Eindhoven is Nico Arts de wetenschappelijk leider en heeft Haro van Galen de dagelijkse leiding. Beide instructiekampen zijn bedoeld voor leden van de AWN die nauwelijks of geen ervaring hebben in opgraaftechnieken, het inmeten van grondsporen en het waterpassen. Aan deze onderwerpen wordt de meeste aandacht besteed, 's Avonds is een aantal lezingen en excursies gepland. Zondag is er een dagexcursie. Aan de instructieweken kunnen 12 tot 15 personen/week deelnemen. Minimum leeftijd 16 jaar. Deelnemersbijdrage ƒ 225.- p.p., inclusief logies, maaltijden en excursies. Gevorderdenkampen Week I in Breda van 8 juli t/m 15 juli Week II in Einhoven van 5 augustus t/m 12 augustus Week III in Nijmegen van 12 augustus t/m 19 augustus AWN-leden die beschikken over enige ervaring in opgraven, dan wel eerder aan een instructiekamp hebben deelgenomen, kunnen zich hiervoor inschrijven.

De deelnemers worden ingezet in lopende onderzoeken; één volle werkdag wordt besteed aan instructie van prospectief-onderzoek (uitzetten van raaien, boren, zeven en verwerken van de boorgegevens). Op zondag is er een dagexcursie, 's avonds zijn er lezingen, excursies en werkavonden. De wetenschappelijk leidster in Breda is Chrystel Brandenburg, in Eindhoven Nico Arts en in Nijmegen Kees Brok. De dagelijkse leiding in Breda berust bij Haro van Galen en in Eindhoven bij Bram van den Band. De dagelijkse leiding in Nijmegen staat nog open. Aan de gevorderdenkampen kunnen 12 tot 15 personen per week deelnemen. De deelnemersbijdrage is ƒ 290.- p.p. incl. logies, maaltijden en excursies. Extra week voor meer-gevorderden Van 15 juli t/m 22 juli wordt in Breda een week georganiseerd voor AWNleden met ruime ervaring die echter graag in AWN-verband willen deelnemen aan een onderzoek. De wetenschappelijke leiding berust bij Chrystel Brandenburg, de dagelijkse leiding heeft Nico Siffels. Aan deze week kunnen 12 tot 15 personen deelnemen. De deelnemersbijdrage is ƒ 290.- p.p. incl. logies, maaltijden en excursies. In Breda en Eindhoven kunnen grondsporen worden aangetroffen van Prehistorie tot Middeleeuwen. In Nijmegen behoort ook de romeinse periode tot de mogelijkheden.


Aanmeldingsformulier voor de AWN-zomerkampen 2000 Ondergetekende:

:

Adres:

:

,

'.

Postcode en woonplaats: ...: Telefoon:....'. geeft zich op voor week

in

Indien voor deze week het aantal belangstellenden te groot ofte gering is, is de tweede keus week in

Aanmeldingen insturen voor 27 mei 2000 aan onderstaand adres.

Gegadigden krijgen in de week van 28 mei/3 1uni bericht of hun aanmelding kan worden gehonoreerd.

Herman Lubberding Verlengde Lindelaan 53 7391JH Twello

Afgevaardigdendag Afdelingsbestuurders, veldwerkcoördinatoren en -leiders, alsmede de regiovertegenwoordigers van de landelijke werkgroepen dienen 4 november 2000 alvast te reserveren voor de jaarlijkse afgevaardigdendag te Amersfoort.

Prijs 2000 De Stichting Het Nederlandse Gebruiksvoorwerp heeft in 1991 ter aanmoediging van beginnende onderzoekers de H.J.E. van Beuningen Prijs ingesteld als een hommage aan haar oprichter. De prijs bestaat uit een bedrag van ƒ 2000 en een oorkonde, en wordt namens de Stichting eens per drie jaar uitgereikt tijdens de jaardag van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorica. De HJ.E. van Beuningen Prijs kan worden toegekend aan publicaties in de vorm van boeken, dissertaties en ar-

tikelen alsmede aan doctoraalscripties, die betrèkkening hebben op pré-industriële gebruiksvoorwerpen in de meest ruime zin. Naast kunsthistorische komen ook (cultuur)historische en archeologische studies in aanmerking, mits het pré-industriële gebruiksvoorwerp' centraal staat. Zij dienen aan algemeen geldende wetenschappelijke eisen te voldoen en te getuigen van oorspronkelijkheid. Onderzoekers tot de leeftijd van 35 jaar kunnen voor de prijs in aanmerking komen. Voor de prijs, die in november 2000 zal worden uitgereikt, kunnen publicaties en doctoraalscirpties worden ingezonden die verschenen zijn - of in het geval van scripties ingediend zijn - in de periode van 1 mei 1997 tot 1 mei 2000. De jury is gemachtigd om publicaties die niet door de auteurs werden ingezonden, toch bij de beoordeling te betrekken. Tevens staat zij open voor suggesties van derden. Kandidaten kunnen worden voorgedragen tot 1 juni 2000. Hierbij dient een curriculum, alsmede een exemplaar/fo-


tokopie van de te beoordelen publicatie(s) ingestuurd te worden naar: Stichting Het Nederlandse G ebruiks voorwerp Drs. Alexandra van Dongen p/a Museum Boijmans Van Beuningen Postbus 2277 3000 CG Rotterdam

Oproep In het boek 'Brittenburg' van Dijkstra & Ketelaar (1965) wordt steeds verwezen naar een door de NJBG samengesteld archief. Naspeuring naar dit archief leverde echter niets op. Wie weet waar dit is gebleven? Verder zoek ik oude kaarten van de omgeving, bijvoorbeeld het beleg van Leiden (1574?) en ouder, waarop aan dé kust nabij Katwijk een fort is aangegeven. Sinds 1:965 zijn er ook nieuwe gegevens boven water gekomen; daarvan probeer ik een overzicht te krijgen. Wie kan mij daarbij helpen? Eric Weijters Voorstaat 48 4794 BH Willemstad

Blad-in-blad Dit keer in deze rubriek aandacht voor de nieuwsbrief van de afdeling Utrecht e.o. De afdeling Utrecht geeft een aantal maal per jaar een nieuwsbrief uit. Het laatste exemplaar bevat tevens het jaarverslag van 1999. Het bevat naast het financiële jaarverslag verslagen van de werkgroepen Zandgronden, ZuidwestUtrecht en Leen de Keijzer. In de laatste nieuwsbrief staat behalve het jaarverslag pok een interessant artikel van Marijke Donkersloot-de Vrij over een ontdekt kasteelfundament in Fort Blauwkapel, gelegen direct ten

noordoosten van de stad Utrecht. Gevonden zijn de fundering, een bruggenhoofd en de gracht van het Huis te Veen, opgegraven onder leiding van stadsarcheoloog Huib de Groot. Daarnaast een leuk artikel van R.J. Ooyevaar over de restauratie van de Lorica hamata (ofwel Romeins maliënpantser) uit Vechten. De auteur heeft in overleg met een metaaldeskundige van het ROB het gevonden maliënpantser gerestaureerd en ingelijst en te zien op de Archeologie-Zolder. Nadere informatie over de nieuwsbrief en de artikelen bij het afdelingssecretariaat.

Adreswijzigingen Het nieuwe adres van het secretariaat van afdeling 20 (IJsseldelta-Vecht- streek) is: Mevrouw M. Traast-Bos, Oppenswolle 32, 8325 PH Vollenhove, telefoonnummer: 0527-246602. Wijziging internet

De archeologische informatieservice ArchWËB is verhuisd per 31 december 1999 naar de website van de Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA) op http://www.sna.nl. Wijziging e-mailadres

Het e-mailadres van Ellen Piekaar wordt nu: Ellenp@nl.euro.net

Troffeltjes Troffeltjes' zijn gratis advertenties van AWN-leden. De inhoud van een 'troffeltje' moet direct met de AWN of de archeologie te maken hebben en mag geen commercieel doel nastreven. Een 'troffeltje' kan maximaal 50 woorden bevatten. De redactie behoudt zich het recht voor advertenties te wijzigen ofte weigeren. Sluitingsdatum kopij: zie colofon.


Agenda 17 april: Afdeling Kennemerland: lezing door drs. E. Graatstal, 'De Romeinse weg in Vleuten - De Meern'. Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt 18, Haarlem. Aanvang: 20.00 uur. . 18 april: Afdeling Zaanstreek-Waterland e.o.: lezing door drs. R. Kok over onderzoek naar een 12e eeuwse boerderij in de Oostpolder bij Gouda. Werk- en expositieruimte Dorpstraat 370, Assendelft. Aanvang: 20.00 uur. 27 april: Archeologie in Limburg: lezing door professor W. Roebroeks over 'Neanderthalers, jagers of aaseters?'. Organisatie AVL en Natuurhistorisch genootschap, in het Natuurhistorisch Museum, De Bosquetplein te Maastricht. Aanvang: 20.00 uur. 10 mei: Afdeling Zuid-Veluwe en OostGelderland: lezing door drs. M. Groothedde (gemeente Zutphen), 'Zutphen, de ontwikkeling van een vroegmiddeleeuws bestuurlijk centrum'. Mede op grond van resultaten van recent onderzoek is gebleken, dat de vroegste historie van Zutphen een heel bijzondere is, die slechts begrepen kan worden in het licht van de Europese geschiedenis rond de millenniumwende. Frankische koningen, graven van Hamaland, Rooms-Duitse keizers, bisschoppen van Utrecht en Zutphens-Gelderse graven passeren de revue. Cultureel Centrum de Coehoorn te Arnhem. Aanvang: 20.00 uur.

IV

12 mei: Afdeling Zeeland: jaarvergadering en na de pauze een lezing door drs. Robert van Dierendonck: 'de Romeinse muurschilderingen in Aardenburg. Onderzoeksmethoden en resultaten', Provinciaal Archeologisch Centrum Zeeland, Armeniaans Schuitvlot 1 te Middelburg. Aanvang: 20.00 uur. 17 mei: Afdeling HelliniĂźm: lezing (onderwerp nog niet bekend), boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Nadere informatie bij het afdelingssecretariaat. 16 juni: Afdeling Zeeland: lezing door mw. dr. Marian Diepeveen-Jansen met als onderwerp de Kelten. De exacte titel van de lezing is op dit moment nog niet bekend. Zeeuwse Bibliotheek Middelburg. Aanvang 19.30 uur. 16 september: Archeologie in Limburg: Archeologiedag Limburg 2000 in het Limburgs Museum teVenlo. Er zijn 3 lezingen en vier workshops gepland.


VERENIGINGSNIEUWS juni 2000

Redactie: Ellen Piekaar, Hagedoornplein 26,1031 BV Amsterdam

Jubileum AWN 2001 Op ii maart was er een speciale afgevaardigdenvergadering, geheel gewijd aan de voorbereiding van het jubileum, een halve eeuw AWN. Daar werd door de jubileumcommissie een overzicht gegeven van tot nu toe ontwikkelde ideeĂŤn. Deze werden door de aanwezigen met suggesties aangevuld. Belangrijke onderwerpen waren het jubileumboek en de oproep om vanuit de afdelingen deel te nemen aan een commissie voor Public Relations en een commissie voor de opzet van de jubileumtentoonstellingen. . . Het jubileumjaar 2001 zou er wat programma betreft zo uit kunnen zien: Algemene ledenvergadering met jubileumtintje (april). Week van de amateur-archeologie . (mei/juni, regionaal). Onderzoek- en studieweken (juli/augustus). De twee jubileumdagen (september) - eerste dag: Symposium - tweede dag: Jubileumvergadering, excursie en feestelijke afsluiting. Reuvensdagen (november). Met de organiserende SNA (Stichting Nederlandse Archeologie) is overleg over de mogelijkheden om verbinding te leggen tussen het programma van deze dagen en de jubilerende AWN. Afhankelijk van de ondersteuning van binnen en buiten de AWN bij het tot stand brengen van het programma zal dit worden uitgebreid of ingeperkt. Er wordt ook een jubileumboek uitgegeven, onder supervisie van prof. Eric Cordfunke, oud-voorzitter van

de AWN. Het boek is gewijd aan de rol van de AWN in de Nederlandse archeologie. Hierin komt de geschiedenis van de AWN uitvoerig aan de orde. Ook aan de hoogtepunten van de afdelingen wordt aandacht besteed. Oproep Ter ondersteuning van het samenstellen van het boek wordt om materiaal gevraagd. Te denken valt aan. foto's, bestuurs- en jaarverslagen. Hoe ouder, hoe beter. Ook materiaal van hoogtepunten uit de afdelingen is welkom. Het ligt in het voornemen om met het aangeleverde materiaal het archief van de AWN te complementeren en vervolgens onder te brengen bij het Rijksarchief. Het jubileum wordt ondersteund door plaatselijke tentoonstellingen. Liefst mobiel, zodat deze tentoonstellingen in de loop van 2001 op achtereenvolgende plaatsen getoond kunnen worden, zoals in gemeentehuizen, banken, bibliotheken en dergelijke. De ingestelde tentoonstellingscommissie zal een kader aangeven en een algemeen gedeelte verzorgen dat aangevuld moet worden met specifieke onderwerpen uit de eigen omgeving. Over de Public Relations het volgende. Het jubileum moet natuurlijk een feestelijke gebeurtenis voor ons zelf worden maar het is ook een goede gelegenheid om het belang van de (amateur)archeologie en de grote rol van de AWN hierin duidelijk te maken. Onbekend maakt onbemind. Meer bekendheid en erkenning stelt ons beter in staat ons belangrijke werk, en te-


r •

vens hobby, uit te voeren. De PR is daarom ontzettend belangrijk. De PR rond het jubileum moet natuurlijk niet pas beginnen ten tijde van het jubileum. De aandacht hiervoor moet al lang van te voren opgebouwd worden met toenemende intensiteit. Vorig jaar september is al een begin gemaakt met denkwerk. Het eerste uiterlijke kenmerk was het aan het jubileum aangepaste vignet op enveloppen, briefpapier e.d. Maar er moet veel meer gebeuren op landelijk en regionaal niveau. Belangrijk is ook dat u nu al het jubileum vermeldt in uw contacten met pers en anderen. De samenstelling van het Comité van Aanbeveling en van de Jubileumcommissie zijn al in Westerheem 2000-1 vermeld. De nieuwe Commissies voor de Jubileumtentoonstellingen en voor de PR zijn op basis van de opgaven van de afdelingen voorlopig samengesteld, ze hebben als u dit leest, beide hun eerste bijeenkomst achter de rug. Jos de Grood

LWAOW Even voorstellen: Een lange afkorting voor een werkgroep die sinds 24 september 1994 bestaat. De afkorting staat voor Lande-

lijke Werkgroep Archeologie Onder Water. De werkgroep is sinds haar begin aangesloten bij de AWN en houdt zich bezig met een specifiek onderdeel van de archeologie, namelijk de 'natte archeologie'. Inmiddels bestaat de werkgroep uit meer dan 150 leden die allen een affiniteit hebben met het duiken en de archeologie. We kunnen na een paar jaar van hard werken misschien trots stellen dat het merendeel van de Nederlandse duikers met een sterke interesse voor ons verleden en de archeologie onder water in onze werkgroep zijn verenigd. De LWAOW is in het leven geroepen om een bestaand probleem op te lossen. In ons land bestaat er een grote groep mensen, die naast het duiken ook geïnteresseerd is in geschiedenis. Nederland heeft een geschiedenis die sterk verweven is met het water, er valt dan ook nog veel te onderzoeken onderwater. Hierbij moet u denken aan de stormvloed die schepen doet vergaan of zelfs hele steden, dorpen onder water laat verdwijnen. Ons land is altijd in beweging. Dat het niet altijd eenvoudig is in ons troebele water archeologie te bedrijven wordt in een later te verschijnen artikel vermeld, waarin een praktijkervaring zal worden beschreven. Het onderwaterwerk maakt het noodzakelijk om met speciale uitrustingen te werken. In dit eerste artikel zou het teveel zijn om hier uitgebreid over uit te weiden, maar ook daar komen we in volgende artikelen op terug. De leden van de LWAOW zijn een aanvulling op de (amateur)archeologen die in het veld, 'op het droge', werken. Zij zijn beslist geen concurrenten van elkaar, maar we hebben elkaar en eikaars kennis nodig. Dit is een van de belangrijkste doelstellingen van de LWAOW om, als onderdeel van de AWN, duikers en landarcheologen samen te laten werken. Zoals onze voorzitter, Boudewijn Goudswaard, al eens schreef: "Vreemd genoeg bestond tot voor kort juist wel een strikte schei-


ding tussen mensen die bovenwatereen mensen die onderwaterarcheologie bedreven. Nu is dat anders, we bedrijven namelijk een gezamenlijke hobby; het schrijven van een verhaal over het werk van mensen in het verleden. In Nederland is de strikte scheiding tussen en land en water ook in de archeologie verdwenen. Ons bereiken steeds vaker de verzoeken van de amateurs en archeologen in de regio bovenwater om een verkennend onderzoek te doen onderwater. Dit moet steeds vaker gebeuren, vandaar dat wij meer bekend gaan maken wat de LWAOW doet en hoe wij samen met de 'droge' archeologen de geschiedenis van Nederland verder kunnen uitwerken en bekend maken aan iedereen." De LWAOW werkt in het land in regio's. Er zijn er vier, waarbij in elke regio een coรถrdinator is benoemd, de namen en adressen staan achter in Westerheem. Bij hen kun je terecht voor meer informatie over de activiteiten in de regio en voor verdere informatie over de te bewandelen wegen voor het doen van verkenningen, aanmelden van vondsten etc. Binnen elke regio werken de verschillende (loka-

III


le)werkgroepen die via hun regiocoördinator contact houden met het bestuur van de LWAOW. Binnen het bestuur doet de regiocoördinator verslag van de activiteiten binnen zijn regio. Het is de bedoeling om van deze activiteiten melding te maken in Westerheem, zodat u op de hoogte blijft van de verschillende activiteiten en de status daarvan. Om een gezamenlijk gevoel te kweken en om zaken af te spreken vormen de regiocoördinatoren samen met de voorzitter, penningmeester en secretaris samen het bestuur, dat ca ix per maand bijeen komt

IV

De LWAOW onderhoudt ook nauwe contacten met het NI SA (Nederlands Instituut voor Scheeps- en Onderwaterarcheologie) met de afdeling Archeologie Onderwater. Een vertegenwoordiger heeft zitting in het bestuur van de LWAOW. Daarnaast zijn er ook contacten met buitenlandse organisaties zoals DEGUWA (Deutsche Gesellschaft für Unterwasser-archeologie; Duitsland) en de NAS (Nautical Archaeological Society; Engeland) wat ook al eens heeft geresulteerd in een uitwisselingsprogramma. Tevens wordt natuurlijk gebruik gemaakt van de kennis die al aanwezig is bij deze organisaties. Hierbij denkend aan handboeken over archeologie onderwater die vertaald kunnen worden vanuit het Engels en toegepast op de Nederlandse situatie. Waarom zouden wij opnieuw het wiel gaan uitvinden? Waarom nu publicatie in Westerheem? De LWAOW heeft in haar recente bestaan een paar keer een poging gedaan om met de leden te communiceren met behulp van informatiebulletins. Dit medium was goed, doch door het vele werk dat dit meebracht en de hoge kosten (drukwerk en portokosten) is besloten het op een andere manier aan


te pakken. Toch merkte het bestuur van de LWAOW dat de leden behoefte hebben aan informatie over de verschillende activiteiten binnen hun werkgroep. In Westerheem staat een aantal pagina's voor verenigingsnieuws. Ook de LWAOW mag en kan hiervan gebruik maken. In december 1999 is aan alle leden aangekondigd dat er vanaf 2000 regelmatig wat van de LWAOW in Westerheem zal verschijnen. Dit is niet alleen interessant voor de leden van de LWAOW, maar ook voor alle andere leden van de AWN en belangstellenden. Als contactpersoon tussen bestuur LWAOW en de leden voor het inzenden van stukken, verslagen etc. is Louis van den Berg bereid gevonden dit te coรถrdineren. Hij is bij voorkeur te bereiken via e-mail onder het adres l.v.d.berg@scn.nl. Zijn normale postadres is Louis van den Berg,

Zonnebloemstraat 32, 8012 XG ZWOLLE. Een dringende oproep aan een ieder die iets te melden heeft, een verslag van een activiteit of iets anders dat van belang is voor alle (amateur)archeologen in Nederland en dan met name voor de 'natte archeologen' om mededelingen en verslagen etc. naar bovenstaand contactpersoon te sturen. Alleen dan kunnen we samen zorgen voor een goede communicatie tussen de AWN leden. Enkele lopende projecten op dit moment: St Oldolfus klooster in Stavoren, paalresten in Stavoren, kasteel Heusden, mammoetenkerkhof, onderzoek in een wiel Wijchens meer (Maasarm), kasteel Brittenburg, inventarisatie Oostvoornse meer, scheepsresten in het IJsselmeer.


Adreswijzigingen

Troffeltjes

Het adres van het secretariaat van afdeling 20, IJsseldelta-Vechtstreek is gewijzigd. Het nieuwe adres is:

In Westerheem 41 -6 (1992), plaatste ik voor het eerst een oproep over een bijzonder voorwerp dat vervaardigd is uit een legering van lood/tin. Sindsdien heb ik veel informatie ontvangen omtrent deze voorwerpen, die gevonden zijn bij opgravingen in Nederland, België, Frankrijk, Engeland en Noord-Ierland. De bakjes zijn over het algemeen vier tot zes centimeter hoog en voorzien van diverse versieringen, zoals een wapenschild met hierin een leeuw, dubbelkoppige ade-, laar of een andere voorstelling uit de heraldiek. Ook komen ze voor met een voorstelling van een gezicht of zijn geheel onversierd. Deze bakjes worden veel gevonden in afvallagen daterend uit de 14e en 15e eeuw. Bijzonder is wel dat er een aantal is gevonden bij kastelen en geestelijke instellingen. Aan dit voorwerp werden in de loop van een honderdtwintig jaar verschillende functies toegekend. Enkele hiervan zijn: dobbelbeker, wijwaterbakje en vogeldrinkbakje, waarvan de laatstgenoemde de meest gebruikte benaming is. Er bestaat echter een enkele tastbare aanwijzing dat het hier meer gaat om een inktpot die in de hand werd gehouden.

Afdeling IJsseldelta-Vechtstreek Mevrouw M. Traast-Bos, Oppenswolle 32, 8325 PH Vollenhove telefoonnummer: 0527 - 246602 Afdeling 3: Mevrouw J.E. Broeze Nieuw adres: Overtoom 103 1551 PG Westzaan . Het adres van het secretariaat van afdeling 17, Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland is eveneens gewijzigd. Het nieuwe adres is: , Afdeling Zuid-Veluwe en OostGelderland De heer G.A. Boomsma Bremstraat 3 6813 EK ARNHEM tel. 026-445 °3 ^ ° Email: awnafd17@worldonline.nl Homepage: http://AWNafd17.webpage.net Adreswijzigingen op het internet: Het internetadres van afdeling Nijmegen en omstreken is eveneens gewijzigd in: http://membersi.chello.nl/~a.hendriksoi/ De archeologische informatieservice ArchWEB is verhuisd per 31 december naar de website van de Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA) op http://www.sna.nl. Bij de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) hebben enige wijzigingen van bestuurlijke aard plaatsgehad. Voor de precieze samenstelling van het bestuur en een overzicht van de regio coördinatoren verwijzen wij naar de adressenlijst achter in dit blad.

VI

Omdat het al een tijdje geleden is dat de oproep in Westerheem verscheen, wil ik bij deze dit voorwerp weer onder de aandacht brengen, omdat het mogelijk is dat de laatste tijd bij opgravingen dergelijke bakjes opnieuw zijn aangetroffen. Voor het zoveel mogelijk compleet maken van mijn onderzoek zou ik graag informatie ontvangen over dergelijke vondsten die dan nog, zo mogelijk met foto en tekening, worden toegevoegd aan de ophanden zijnde publicatie over dit onderwerp. Reacties kunt u sturen aan: T. Bottelier Oosterstraat 15 2022 CT Haarlem telefoonnr.: 023-5376911 ('s middags en 's avonds) ,


Zeeuws archief open Het Zeeuws Archief, gevestigd aan het Hofplein 16 in Middelburg is geopend op dinsdag tot en met zaterdag, van 9.00 uur tot 17.00 uur. In de kelder van het Van de Perrehuis (dit is hèt kantoorgedeelte van het Zeeuws

AWN - reeks 1

Archief) is een permanente expositie te zien die tijdens de openingstijden gratis toegankelijk is voor het publiek. Vanaf 4 januari is het thema van de expositie: 'Het Van de PerrehuiS en directe omgeving'. Er worden archeologische vondsten (gedaan tijdens de bouw van het Zeeuws Archief), tentoongesteld.

.

Een bakje gevonden te Middelburg met de voorstelling van een leeuw in een schild. Schaal 1:2. Tekening: L.C.]. GoldschmitzWielinga.

Onder redactie van Nina Herweijer, Herman Lubberding en Jan de Vries Zusters tussen 2 beken, graven naar het klooster Ter Hunnepe 138 pp., ill., ISBN 90 71312 04 6 De bundel geeft een impressie van 25 jaar lang onderzoek door de afdeling Zuid Salland-Oost Veluwe naar de resten van het adellijk klooster Ter Hunnepe bij Deventer. Het klooster is in de 13e eeuw gesticht en verwoest in 1578. Naast het archeologisch onderzoek wordt ook ruime aandacht besteed aan het historisch onderzoek van het klooster en de bewoners. Prijs voor leden ƒ 22,-, voor niet-leden ƒ32,50 (exd. ƒ 5,- verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen\door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 1.

Naaldbanden Fraai gedecoreerde naaldbanden in grijs en oranje; een sieraad voor uw boekenkast. In elke naaldband kunnen 2 jaargangen Westerheem worden opgeborgen; , De banden kosten ƒ 12,50 per stuk, incl. ƒ 8,- verzendkosten. Tot een gewicht van 1 kg, dit zijn 3 banden, kan worden volstaan met ƒ 8,- voor - verzendkosten. Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. naaldbanden met opgave van de gewenste kleur.

VII


Agenda 16 juni: Afdeling Zeeland: lezing door mw. dr. Marian Diepeveen-Jansen met als onderwerp de Kelten. De exacte titel van de lezing is op dit moment nog niet bekend. Zeeuwse Bibliotheek Middelburg. Aanvang 19.30 uur. 17 juni: Afdeling Kempen en Peelland: Contactdag Noord-Brabantse (amateur-) archeologen te Empel (gem. 's-Hertegenbosch), restaurant 'De Lachende Vis'. Aanvang: 10.00 uur.

23 september: Afdeling Helinium: excursie naar een nog te bepalen bestemming. Vertrekplaats: Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Meer informatie bij Jurrien Moree, telefoon: 010-4604737.

28 augustus: Afdeling Kempen en Peelland: Excursie: bestemming en programma worden later bekend gemaakt.

28 oktober en 16 december: Afdeling Kempen en Peelland: Excursie: bestemming en programma worden later bekend gemaakt.

13 september: Afdeling Helinium: lezing - onderwerp nog niet bekend. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Meer informatie bij Jurrien Moree, telefoon.: 010-4604737.

30 september: Najaarsexcursie AWN. De najaarsexcursie gaat dit jaar naar Zutphen. Op het programma staat o.m.: - bezoek aan een opgraving in Leesten - archeologische- en bouwhistorische wandeling door de binnenstad Noteert u deze datum vast in uw agenda. Nadere mededelingen en wijze van opgeven voor deelname, volgt in het augustusnummer van Westerheem.

16 september: Archeologie in Limburg: Archeologiedag Limburg 2000 in het Limburgs Museum te Venlo. Er zijn 3 lezingen en vier workshops gepland.

OPGRAVEN

23 september: Afdeling Zeeland: excursie naar Dordrecht, afdeling 11 van de AWN, Leken Merwedestreek. Een rondleiding door de stad of een bezoek aan een opgraving zullen mogelijk op het programma staan. Meer informatie bij het afdelingssecretariaat (van afdeling Zeeland).

AWN - monografie 5 A. Warringa en G. van Haaff Opgraven. Technieken voor archeologisch veldwerk

Utrecht 1988,128 pp., ill., ISBN 90 70482 68 1 Een praktische handleiding voor allen die op verantwoorde wijze willen (helpen) opgraven. Uitgegeven in samenwerking met de NJBG bij Matrijs in Utrecht. Prijs voor leden ƒ 15,00, voor niet-leden ƒ 22,75 (excl- f Sr verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, de Bilt, o.v.v. Opgraven.

VIII


VERENIGINGSNIEUWS juni 2000

Redactie: Ellen Piekaar, Hagedoornplein 26,1031 BV Amsterdam

Algemene Leden Vergadering in de Witte Dame in Eindhoven Het middagprogramma Na de vergadering gaf Nico Arts, gemeentelijk archeoloog van Eindhoven (en Helmond) en bestuurslid van de Archeologische Vereniging Kempenen Peelland een lezing met dia's over de geschiedenis van de stad Eindhoven. Tevens besprak hij de ontwikkelingen binnen de archeologie van Eindhoven en de opgraving in de Vinex-locatie Meerhoven in Eindhoven, die 's middags bezocht zou worden. Na een uit-

stekende lunch vertrok het gezelschap in twee bussen richting Meerhoven. Bij de opgraving in Meerhoven gaf Nico een toelichting over de opgraving en de resultaten tot nu toe. Het totale gebied van Meerhoven beslaat een oppervlakte van ongeveer zes vierkante kilometer, ongeveer de helft daarvan behoorde vroeger tot het vliegveld Welschap. De archeologische ondergrond is daar reeds grotendeels weg. De andere helft is nog hoofdzakelijk landelijk gebied. Dit laatste gedeelte bestaat voor het grootste deel uit een dekzandvlakte met enkele dekzandruggen. Hier bevinden zich enkele historisch bekende woonkernen en hoeven. In maart 2000 zijn hier de opgravingen



begonnen, waaraan regelmatig vrijwilligers van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland (AWN-afdeling 23) meewerken. Dat er ook in de prehistorie bewoning op deze plaats is geweest blijkt uit de opgravingsresultaten tot nu toe. Er zijn vuurstenen voorwerpen en enkele haardplaatsen uit de midden steentijd gevonden. Verder is er aardewerk gevonden uit de nieuwe steentijd en paalkuilen en aardewerk uit de ijzertijd. De meest indrukwekkende vondst is een bijna complete pot uit de nieuwe steentijd die behoort tot de Vlaardingencultuur (3500-2500 voor Chr.). Greppels uit de late Middeleeuwen met vondstmateriaal uit de 15e en 16e eeuw wijzen op een huisplaats uit die periode. De jongste sporen dateren uit de Tweede Wereldoorlog. Er zijn bomkraters, resten van een ondergronds Duits luchtafweergeschut en loopgraven aangetroffen. Hierna ging de reis verder naar de Molenheuvel in de bossen van Zandoerle (gemeente Veldhoven). Op deze heuvel heeft tussen ongeveer 1500 en 1900 een molen gestaan. In de jaren tachtig van de vorige eeuw zijn de fundamenten van deze molen zichtbaar

gemaakt. Daarbij zijn aardewerkscherven uit de midden-bronstijd aangetroffen. Vermoedelijk is deze heuvel dus een grafheuvel uit die periode. Hiernaar is echter verder nog geen onderzoek gedaan. Op het programma stond ook nog een bezoek aan een grafheuvelgroep uit de bronstijd gelegen bij het Huismeer, op geringe afstand van de Molenheuvel. Helaas was er geen tijd meer om deze te bekijken. De Kempen zijn rijk aan grafheuvels. De bijbehorende nederzettingen zijn echter tot op heden nog niet gevonden. Misschien liggen die tussen de grafheuvels in, op plaatsen waar nog nooit gezocht is. Terug in Eindhoven wachtte het dorstige gezelschap een borrel in de archeologische werkruimte aan de Keizersgracht. Men bleek nog niet moe te zijn geworden van de enerverende dag want tussen de enthousiaste gesprekken door werd uitgebreid gesnuffeld in de bibliotheek, werd de neolithische pot die in Meerhoven gevonden is, bewonderd en werden er zelfs scherven gepast. Willemien van de Wijdeven Eindhoven

III


van de AWN te vergroten en duidelijk te maken dat wij "een serieuze en onmisbare partner" zijn geweest en zullen blijven voor de Nederlandse archeologie en het behoud van het nationale erfgoed. Het voorlopig programma stond al vermeld in de laatst verschenen Westerheem. Het is intussen iets verder uitgewerkt. Hoe het programma er definitief uit komt te zien, hangt sterk af van de ondersteuning die de eigen leden en instanties buiten de AWN verlenen. Tot nu toe is er ondanks oproepen nog weinig steun toegezegd. Om de voorbereidingen voor het vijf-,' tigjarig jubileum beheersbaar te houden heeft de jubileumcommissie de aandacht voor de verschillende aspecten van het jubileum en van de te organiseren onderdelen onder de leden van de commissie verdeeld. Het is de bedoeling dat per onderdeel aparte werkgroepjes aan het werk gaan. Voor de meeste onderdelen bestaan deze werkgroepjes nog niet. Voor het jubileumboek over de AWN is al langer een groepje actief o.l.v Erik Cordfunke. In Westerheem werd hierover al bericht met een oproep om historisch materiaal. Het is ondanks verwoede pogingen niet gelukt om een werkgroep voor de Public Relations van de grond te krijgen. Het HB heeft daarom de Hogeschool van Utrecht gevraagd een communicatieplan op te stellen en tevens ideeën aan te dragen voor een aandachttrekkende opening in januari. In september start de opdracht. Helaas is onze aanvraag voor de uitgave van een jubileumpostzegel afgewezen. De concurrentie onder dergelijke aanvragen is altijd erg groot. Voor de tentoonstellingen is er recent een groepje van start gegaan o.l.v. Alexandra Oostdijk en Bram van de Band. Het is dè bedoeling dat van januari tot najaar 2001 op veel'plaatsen in Nederland achtereenvolgens een wisseltentoonstelling te zien zal zijn. De basis ovan deze tentoonstelling wordt gevormd door een vast deel, bestaande

uit panelen met tekst enj foto's gewijd aan de rol van de AWN in heden en het vijftigjarig verleden, aangevuld met informatie en archeologische voorwerpen uit de betreffende regio. Als tentoonstellingsplaatsen wordt minder aan musea aan publieksplaatsen als stadskantoren, banken, bibliotheken e.d. gedacht. ' De opening van de eerste tentoonstelling, in januari, wordt zo mogelijk gekoppeld aan de opening van het jubileumjaar en moet met enige publiciteit gepaard gaan. Als afsluiting fungeert de wat grotere tentoonstelling in september in de Vleeshal in Haarlem, tijdens de jübileumdagen in september en die daarna daar nog ongeveer twee maanden te zien zal zijn. De afdelingen die plannen hebben om in 2001, al dan niet plaatselijke, tentoonstellingen te organiseren, worden hierbij gevraagd, dit door te geven aan Alexandra (adres op de achterflap)! Wacht hier niet mee omdat de plannen misschien nog vaag zijn. Meer gedetailleerde informatie over de voorbereiding van ons jubileum vindt u in het bulletin dat in juli naar de besturen van de afdelingen is gezonden. Ideeën en suggesties voor het jubileum kunt u doorgeven aan hoofdbestuursleden en dus ook aan mij. Nog mooier is het als u daadwerkelijk aan een jubileumonderdeel wilt mee werken. Jos de Grood (tel 030 232 2332; jdegrood@worldonline.nl)

Provinciaal meldpunt archeologische bodemvondsten Noord-Brabant (MAB) Sinds juni is er een telefonisch meldpunt voor archeologische bodemvondsten in Noord-Brabant. De provincie neemt hiermee gedeeltelijk taken over van de ROB. Het meldpunt is dinsdag

V


t/m vrijdag tussen 9 en 16 uur telefonisch bereikbaar op 06-53844548 voor vondstmeldingen en het maken van afspraken op locatie. Taken De medewerkers van het meldpunt nemen niet alleen vondstmeldingen in, ze zijn ook behulpzaam bij het vastleggen en bezichtigen van archeologische vondsten en locaties. Er wordt ook informatie verzameld en verspreid naar andere instellingen. In de nieuwe taakverdeling tussen rijk en provincie is de provincie een eerste opvang voor vondstmeldingen; de ROB functioneert als specialistisch kenniscentrum. De provincie streeft naar wederzijdse kennisoverdracht. In veel gevallen zijn het de amateur-archeologen die het bodemarchief in eerste instantie ontsluiten. Met de opening van een provinciaal meldpunt wil Noord-Brabant de aandacht voor hét archeologisch erfgoed vergroten. Een vondst melden Het meldpunt werkt met het ARCHIS" vondstmeldingsformulier, waarop vondstmeldingen door de vinder worden vastgelegd. De ARCHIS-formulieren worden door het meldpunt gedistribueerd en ingenomen. Vragen over het invullen hiervan worden door de archeoloog van het meldpunt beantwoord. De gegevens worden verwerkt en naar de ROB gestuurd, waar ze in ARCHIS worden opgenomen. Er kan eventueel een afspraak worden gemaakt voor een bezoek in het veld om de vondst op locatie vast te leggen.

Oproep

' '•

Ellen Piekaar heeft wegens drukke werkzaamheden haar functie binnen de redactie van Westerheem moeten neerleggen. De redactie zoekt daarom met spoed een opvolger. Iets voor jou? Als lid van de redactie ben je verant-

VI

woordelijk voor het verenigingskatern. Het is heel leuk en niet moeilijk. Je zorgt dat aangeleverde informatie wordt samengevat in een agenda, zit mensen achter de vodden om op' tijd artikeltjes in te leveren, houdt contact met de Landelijke Werkgroep Onder Water Archeologie en schrijft zo af en toe zelf ook een stukkie. We vergaderen eens per maand in Utrecht. Computerbezit is verejst, e-mail is erg handig. Vanwege de samenstelling van de redactie hebben vrouwelijke kandidaten / bij ons een lichte voorkeur. Voor nadere inlichtingen kun je contact 'opnemen met Paul van der Heijden of Marie-France van Oorsouw. Sollicitaties naar het centraal redactieadres (zie voorin de Westerheem).

Mededeling Afd. Nijmegen e.o. Een nieuw adres voor de inloopavonden voor leden en belangstellenden (woensdagen vanaf 20.00 u.): Mariënburgsestraat 73 in Nijmegen. U moet aanbellen en even uw naam noemen. Het desbetreffende kantoor ligt tegenover CineMariënburg. Website van Afdeling Nijmegen e.p.: http://membersi.chello.nl/-a.hendriksoi/

Agenda 28 augustus: Afdeling Kempen en Peelland: excursie naar Cuijk en Xanten. 2 september: Afdeling Nijmegen e.o.: excursie per fiets en te voet met de loop van het veronderstelde aquaduct tussen Berg en Dal en de Romeinse castra op het Kops Plateau als route. De tocht is niet bijzonder zwaar en de landschappelijke kenmerken die de theorie van de aan-


wezigheid van het aquaduct onderbouwen, krijgen de nodige aandacht. Belangstellenden worden om 12.00 u. met hun fiets verwacht op de parkeerplaats van de uitspanning Tivoli in Berg en Dal. Vanaf dat punt dalen we af naar Nijmegen. Verwachte aankomsttijd rond 16.30 u. De kosten bedragen ƒ8,50, de kosten voor een kop koffie of thee en een versnapering zijn daarbij inbegrepen. Op het NS-station Nijmegen worden fietsen verhuurd. Adres: Rijwielshop Station Nijmegen, Stationsplein 6, Nijmegen. Voor inlichtingen bel 024-3229618. Opgave bij de secretaris per telefoon of e-mail onder vermelding van naam, aantal deelnemers en telefoonnummer vóór 29 augustus a.s. In geval van slecht weer wordt u telefonisch op de hoogte gesteld van afgelasting. Opgave is ook mogelijk bij Peter Vissers, tel. 0246418751, e-mail: p.vissers@hccnet.nl 13 september: Afdeling Zuid-Veluwe en OostGelderland: lezing door mw. Drs. F de Roode (prov. Gelderland) over de "rol van amateurarcheologen, historische verenigingen, stichtingen e.d. in het (nieuwe) Gelders archeologisch bestel: beleid en praktijk in Gelderland". De spreker, provinciaal archeoloog van Gelderland, zal daarnaast ingaan op het Gelders Archeologisch Centrum in wording, het belang van vondstmeldingen, de Archeologische Monumentenkaart van Gelderland en de archeologi.sche periodenkaarten, lopende en nieuwe projecten en nieuwe cursussen waar de provincie en verenigingen bij zijn betrokken. Cultureel Centrum de Coehoorn te Arnhem. Aanvang: 19.45 uur. Toegang ƒ 2,50. 13 september: Afdeling Helinium: lezing - onderwerp nog niet bekend. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Meer informatie bij Jurrien Moree (tel. 010-4604737).

16 september: .Archeologie in Limburg: Archeologiedag Limburg 2000 iri het Limburgs Museum te Venlo. Er zijn drie lezingen en vier workshops gepland. 19 september: Afdeling Nijmegen e.o.: "jaarlijkse schervenavond". Breng al uw onbegrepen, verrassende en kostbare vondsten mee naar De Ark. U krijgt alle gelegenheid uw vondsten te tonen en uw vragen aan de aanwezigen voor te leggen. Ook korte diapresentaties over uw opgravingsactiviteiten zijn meer dan welkom. Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 (zijstraat van de Hengstdalseweg) te Nijmegen. 23 september: Afdeling Zeeland: excursie naar Dordrecht, te gast bij AWN-afdeling Leken Merwestreek. Een rondleiding door de stad of een bezoek aan een opgraving zullen mogelijk op het programma staan. Meer informatie bij het afdelingssecretariaat van Afdeling Zeeland. 23 september: Afdeling Helinium: excursie naar Dordrecht, te gast bij AWN-afdeling Lek- en Merwestreek. Vertrekplaats: Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Meer informatie bij Jurrien Moree (tel. 010-4604737). 30 september: De najaarsexcursie van de AWN gaat dit jaar naar Zutphen. Op het programma staan o.m. - een bezoek aan een opgraving in Leesten - een archeologische en bouwhistorische wandeling door de binnenstad. 10 oktober: Afdeling Nijmegen e.ö.: lezing door Rinus Houkes over "grafheuvels in het stuwwallengebied". In 1996 rondde de heer Houkes, AWN-lid van Afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland, met een publikatie een vijfjaar durend onderzoek af naar de verspreiding van

VII


grafheuvels uit het laat-neolithicum én de bronstijd in het gebied ArnhemRenkum. Tijdens zijn lezing zal Houkes vertellen over de opzet van dit onderzoek, dat belangwekkende feiten heeft opgeleverd. Zo werden tijdens het onderzoek diverse tot dan toe onbekende grafheuvels in kaart gebracht. Grafheuvels blijken zich in tuinen van particulieren te bevinden of midden tussen de flatgebouwen. Maar hoe ontdek je zoiets? Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 (zijstraat van de Hengstdalseweg) te Nijmegen.

ruim twee jaar opgraven wordt het tijd om iets te vertellen over het archeologisch onderzoek dat de gemeente Arnhem uitvoert aan de Laar in de Schuytgraaf. Het wordt een verhaal over sporen en vondsten uit de Midden-IJzertijd, de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen. De uitwerking van het onderzoek is nog in volle gang. Het verhaal kan dan ook niet anders dan voorlopig zijn, maar desalniettemin zeker de moeite waard. Cultureel Centrum de Coehoorn te Arnhem. Aanvang: 19.45 uur. Toegang ƒ 2,50.

11 oktober: Afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: lezing door dr. B.J. Groenewoudt (ROB) over "essenonderzoek: nieuwe methoden en resultaten". Essen zijn oude akkercomplexen op de pleistocene zandgronden. Hun bescherming en het onderzoek ernaar is één van de vier- speerpunten van de ROB. Tijdens de lezing zal een impressie worden gegeven van de stand van zaken. Cultureel Centrum de Coehoorn te Arnhem. Aanvang: 19.45 u u r - Toegang ƒ 2,50.

14 november: Afdeling Nijmegen e.o.: lezing door prof. dr. J.K. Haalebos over "limitanea, aspecten van de Romeinse grensverdediging aan de hand van archeologische projecten in Nederland en Roemenië". Recente opgravingen en verkenningen in Nederland en Roemenië maken het mogelijk de verdedigingssystemen van verschillende Romeinse provincies te vergelijken en de rol van het leger bij de romanisering van de randgebieden van het rijk te bestuderen. Een voorproefje heeft u al gekregen in de vorm van het artikel "Nederlanders in Roemenië", in Westerheem, jaargang 48 nr. 6, blz. 197-210. Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 (zijstraat van de Hengstdalseweg) te Nijmegen.

11 oktober: Afdeling Helinium: lezing (onderwerp nog niet bekend). Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, Vlaardingen. Informatie 010-4604737 (Jurrien Moree). 14 oktober: Afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: excursie naar Drenthe (Assen: Drenths Museum, Borger: Hunebedden Museum, Schoonoord: hunebed De Papeloze Kerk). Nadere inlichtingen bij Ron Moerenhout: email: ron.moerenhout@planet.nl 28 oktober: Afdeling Kempen en Peelland: excursie naar Kasteel Loevestein. 8 november: Afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: lezing door mw. Drs. M Smit (gemeente Arnhem) over onderzoek aan de Laar in de Schuytgraaf. Na

VIII

15 november: Afdeling Helinium: lezing (onderwerp nog niet bekend). Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, Vlaardingen. Informatie 010-4604737 (Jurrien Moree). 13 december Afdeling Helinium: lezing (onderwerp nog niet bekend). Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, Vlaardingen. Informatie 010-4604737 (Jurrien Moree). 16 december Afdeling Kempen en Peelland: excursie naar het Limburgs Museum te Venlo.


VERENIGINGSNIEUWS december 2000 Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts

Vooraankondiging AWN-zomerkampen 2001 In de zomer van 2001 kunnen onze leden deelnemen aan de volgende zomerkampen: - Instructieweek in Eindhoven 28 juli t/m 4 augustus - Graafkamp voor gevorderden in Utrecht 14 juli t/m 21 juli - Graafkamp voor gevorderden in Nijmegen 11 augustus t/m 18 augustus De instructieweek is bedoeld voor degenen die de grondbeginselen van meten, tekenen, opgraven, vondstverwerking en verslaglegging willen leren. Op de beide graafkampen voor gevorderden kunnen degenen die de grondbeginselen van een opgraving al enigszins onder de knie hebben hun kennis opfrissen; ook wordt er aandacht besteed aan prospecief onderzoek. De voorbereidingen van de kampen zijn nog in een pril stadium. De instituten die hun medewerking hebben toegezegd, weten nog niet exact welke locatie aan de AWN wordt toegewezen, maar u kunt er op rekenen dat het, zoals gebruikelijk, leerzame en ontspannende weken zullen worden. In de komende Westerheem leest u meer over deze kampen en over de wijze waarop u zich kunt aanmelden. Deze voor-aankondiging is uitsluitend bedoeld voor degenen die nu al hun vakantie moeten vastleggen. Herman Lubberding (vice-voorzitter)

Zilveren legpenning In 1991 heeft de AWN de Zilveren Legpenning met oorkonde ingesteld, uit te reiken aan een persoon of organisatie (gemeente, instituut of bedrijf) dat zich op bijzondere wijze heeft ingespannen voor de Nederlandse archeologie. De eerste penning werd verleend aan de Archeologische afdeling van de gemeente Den Haag, de tweede werd twee jaar later uitgereikt aan de afdeling Onder Water van de ROB en de derde in 1996 aan het Prehistorisch Openluchtmuseum te Eindhoven. De Zilveren Legpenning zou oorspronkelijk elke twee jaar worden uitgereikt; maar de commissie voor de tweede uitreiking heeft het hoofdbestuur geadviseerd de uitreiking voortaan te laten samenvallen met elk lustrum van de AWN. Doordat dit advies werd overgenomen, zal de eerstvolgende uitreiking plaats vinden bij het 50-jarig bestaan van de AWN in 2001. Voor het opstellen van een lijst van kandidaten wordt een commissie geinstalleerd die aan het hoofdbestuur voorstellen doet. Deze commissie bestaat uit prof.dr. E.H.P. Cordfunke (voorzitter), oud-voorzitter van de AWN, drs. J.P. ter Brugge, lid van de commissie van advies van de AWN en mevr. L. Wiggers, secretaris van de LVA. • Wie meent een kandidaat (persoon of instelling) te kennen die in aanmerking komt voor de Zilveren Legpenning, wordt verzocht dit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 maart 2001, aan de commissie kenbaar te maken in de vorm van een voorstel met toelichting. Het adres van de commissie is Jan van Scorelpark 50,1871 EX Schoorl.


Website AWN Vanaf i november staat de AWN op internet. Het is een voorlopige versie die aan de hand van binnengekomen reacties voor het eind van het jaar zal worden aangepast. Daarna wordt de site geregeld geactualiseerd. AWN is te bereiken onder: www.awn-archeologie.nl Reacties zijn welkom bij onze medewerker op het SNA bureau.

Trof feitje 'Troffeitjes' zijn gratis advertenties van AWN-leden. Inhoud van een 'troffeltje' moet direct met de AWN of de archeologie te maken hebben en mag geen commerciaal doel nastreven. Een 'troffeltje' kan max. 50 woorden bevatten. Sluitingsdatum kopij: zie colofon. De redactie behoudt zich het recht voor advertenties te wijzigen ofte weigeren.

Ik ben al een tijd op zoek naar

enkele jaargangen Westerheem die in mijn collectie ontbreken. Het gaat om de volgende jaargangen: 1952,1953,1976,1978,1980,1983, 1987,1991,1996 en 1998. Wie kan mij daaraan helpen? Michel Mens AWN Afdeling 2 (Noord-Holland-Noord) Imkerstraat 37,1825 BH Alkmaar Telefoon 06 - 25 53 25 24 '

De. Drentse Prehistorische Vereniging (DPV) houdt van 29 mei tot en met 6 juni 2001 een excursie naar het gebied rond Poznan met de bedoeling een historisch inzicht te krijgen van dat gebied van de Steentijd tot de twaalfde eeuw, waaronder de ontstaansgeschiedenis van de staat. Daaronder vallen grafmonumenten, verdedigingswerken en nederzettingen met bijbehorende musea en parken, evenals kerken die met deze historie te maken hebben. De nadruk ligt op de Slavische Piastentijd, maar alle objecten van de reis zijn heel bijzonder, bijvoorbeeld het beroemde Biscupin. AWN-leden en andere belangstellenden kunnen aan de reis deelnemen, voorzover plaats. De inschrijving sluit eind februari. Programma en inlichtingen bij: mevrouw C.S. Duintjer, A. Jacobsstraat 143, 9728 MG Groningen, telefoon 050-5275772.

Mededelingen De SNA organiseert in samenwerking met de Stichting Nationaal Contact Monumenten (NCM) in dit najaar provinciale contactbijeenkomsten archeologie en monumentenzorg. Deze bijeenkomsten zijn met name bedoeld voor amateurarcheologen en verder voor particuliere monumentenorganisatiĂŤs en anderen die actief betrokken zijn bij de archeologie en de monumentenzorg. Het doel van de avonden is informatie-uitwisseling, discussie en het leggen van contacten met andere organisaties. Centraal zal staan het thema "Wat wordt de rol van de gemeente binnen de archeologische monumentenzorg als het Verdrag van Malta is ingevoerd?" Volgens de voor-


stellen van staatssecretaris Van der Ploeg zal de gemeente de vergunningverlenende instantie worden bij bodemingrepen en zal elke gemeente een archeologiebeleid moeten formuleren. Ieder AWN-lid krijgt t.z.t. een uitnodiging tot het bijwonen van deze contactbij eenkomsten (overgenomen uit Zuidwesterheem, afd. Zeeland).

Archeologische Vereniging Kempenen Peel land Op de achterflap van Westerheem staat wellicht nog een foute postcode vermeld van het secretariaat. Het juiste secretariaatsadres is: Keizersgracht 2, 5611 GD Eindhoven. Ook heeft de vereniging een nieuwe secretaris: de heer R. Linke, tel. 0492-532731. Ook de verenigingsruimte is (alleen op woensdagavond) telefonisch bereikbaar: 040-2446517.

Agenda 13 december 2000 Afdeling Helinium: lezing (onderwerp nog niet bekend). Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, Vlaardingen. Informatie 010-4604737 (Jurrien Moree). Aanvang: 20.00 uur. 13 december 2000 Afdeling Utrecht e.o.: lezing door dr. Liesbeth Theunissen (ROB) over "Grafrituelen in.de Bronstijd". De grafheuvel had een bijzondere symbolische waarde in de bronstijd-samenleving, zowel grafmonument, voor de dode als herinneringsdrager, landmerk, centrale plaats voor rituelen, en meer. Toelichting met specifiek Utrechtse kenmerken. Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Toegang: AWNleden ƒ 2,50 / niet-leden ƒ 5,-.

16 december 2000 Afdeling Kempen en Peelland: excursie naar het Limburgs Museum te Venlo. 18 december 2000 Afdeling De Nieuwe Maas: lezing door drs. Cora Laan over "Glasvondsten en drinkgewoonten in de 18e eeuw". De titel spreekt voor zich. Mevr. Laan is bezig met de laatste loodjes van een proefschrift over dit onderwerp, dat de glasliefhebbers zeker zal aanspreken. Lezingenlokaal van het BOOR, St. Jobsweg 7 te Rotterdam. Aanvang: 20.00 uur.

6 januari 2001 Afdeling Lek- en Merwestreek: Vanaf 11.00 uur de Nieuwjaarsinstuif in "De Vest" (Vest 94a, Dordrecht). AWN-ers van buiten Dordrecht zijn in dit jubileumjaar van de AWN ook zeer welkom. 10 januari 2001 Afdeling Utrecht e.o.: lezing door dr. F. Bunnik (bioloog) over "Mensen en het landschap sinds de Steentijd". Wat weten wij van de leefomstandigheden van de eerste akkerbouwers? Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Toegang: AWNleden ƒ 2 , 5 0 / niet-leden ƒ5,-. 17 januari 2001 •

Afdeling Zuid-Salland - IJsselstreek Oost-Veluwezoom: lezing door Mieke Smit (gemeentearcheoloog van Arnhem) over "Het onderzoek van de Vinex locatie Schuytgraaf (Arnhem) met Romeins, Merovingisch en Karolingisch materiaal". Gemeente Archief, Het Klooster 3 te Deventer. Aanvang: 20.00 uur. 18 januari 2001 Afdeling Flevoland: lezing door drs. H. Berg over "De toekomst van Nieuw Land Poldermuseum". Museum Schokland, filmzaal of kerkje. Aanvang: 20.00 uur. De lezing is georganiseerd door de Vereniging Vrienden van Schokland en gratis toegankelijk voor AWN-leden.


26 januari: Afdeling Zeeland: Drs. Maarten Dolmans over o.a: het Geminaproject. Zeeuwse Bibliotheek Middelburg. Aanvang 19.30 uur. 29 januari 2001 Afdeling De Nieuwe Maas: lezing door drs. Erik Graafstal & drs. Herre Wynia over "Opgraven in de Leidse Rijn". Gesproken wordt over opgraven in een VINEX-locatie, nl. de nieuwe stad Leidse Rijn ten westen van Utrecht. Uiteraard wordt ruim aandacht geschonken aan de vondsten uit de Romeinse tijd (o.m. de weg langs de limes en een aangetroffen "Romeins" schip). De sprekers zijn beiden als projectleiders betrokken bij alle opgravingen in de nieuwe stad. Lezingenlokaal van het BOOR, St. Jobsweg 7 te Rotterdam. Aanvang: 20.00 uur. 14 februari 2001 Afdeling Utrecht e.o.: lezing door Dick Mol (amateur-paleontoloog) over "Mammoeten in Siberië". De spectaculaire vondst en het onderzoek van een in de permafrost gevonden intacte mammoet. Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Toegang: AWN-leden ƒ 2,50 / nietleden ƒ 5,-. 15 februari 2001 Afdeling Flevoland: lezing door AWNlid Peter de Boer over "Opgravingen van de (twee) burchten van Kuinre". Museum Schokland, filmzaal of kerkje. Aanvang: 20.00 uur. De lezing is georganiseerd door de Vereniging Vrienden van Schokland en gratis toegankelijk voor AWN-leden. 12 maart 2001 Afdeling De Nieuwe Maas: lezing door drs. Erik Verhelst over "Tiel-Passewaay, een Bataafse nederzetting in de Betuwe". In een nieuwbouwwijk van Tiel is de laatste jaren een groot grafveld blootgelegd uit het begin van onze jaartelling. In de pers heeft deze opgraving al veel aandacht gekregen, maar niet zo zeer inhoudelijk. Tijd dus IV

om daarover meer te vernemen van de opgravingsleider. Lezingenlokaal van het BOOR, St. Jobsweg 7 te Rotterdam. Aanvang: 20.00 uur. 14 maart 2001 Afdeling Utrecht e.o.: lezing door J. van Doesburg (ROB) over "Wijk bij Duurstede, 700 jaar stadsrechten en recente opgravingen". Na de opgravingen in de jaren 60 en 70 zijn ook de recente ontwikkelingen en opgravingen van de Middeleeuwen interessant. Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Toegang: AWN-leden ƒ 2,50 / nietleden ƒ 5,-. Na deze lezing vindt de afdelingsjaarvergadering plaats. 11 april 2001 Afdeling Utrecht e.o.: lezingen door sprekers uit de eigen afdeling: A. Duermeijer over "Peru" en H. Doornenbal over "Resultaten van de werkgroep Oude Rijn, Vleuten". Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Toegang: AWNleden ƒ 2 , 5 0 / niet-leden ƒ5,-. 19 april 2001 Afdeling Flevoland: diapresentatie door H. de Jong over "De Tjonger in het licht van de prehistorie". Aanvang: 20.00 uur. De diapresentatie is georganiseerd door de Vereniging Vrienden van Schokland en gratis toegankelijk voor AWN-leden.


Westerheem Tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

INHOUDSOPGAVE JAARGANG 49, 2000 Artikelen Beentjes, R. e[J. de Koning. Nabij de monding van het voormalige Oer-IJ 46-52 Boekei, G.M.E.C. Een Romeins masker van aardewerk uit Bodegraven 174-178 Dijkstra, M. Te Lis en bij Dever. De vroegste middeleeuwse bewoningsresten van Lisse ... 185-193 Hermsen, I. Een opmerkelijke dobbelsteen uit Didam (Gld.) 138-144 Hollander, LA. den. Een Leidse pottenbakkerij 1616/1671 194-208 Rosmalen, B. van. (Bijna) vergeten: de vuurslag 145-149 Kuil, E. van der. Friezen en Romeinen als bondgenoten, een bevolkingsgroep in dubio ... 3:79-184 Knijpers, J.J.B. Speelgoedscheepjes uit Veere en Rostock (vijftiende en zestiende eeuw) 11-15 Lauwerier, R.C.G.M. GLJ.T. Zeiler. Wishful thinking in de introductie van het konijn I inde Lage Landen 33"I37 Schendelaar, J.K. Archeologie in het puntje van Noord-Holland: een overzicht 86-115 Tuijn, W. e[ P. Vissers. Onderzoek op de Wolfsdarm 53-56 Tuijn, W. a[ P. Vissers. Het servies van Scharenburg: een bijzondere aardewerkdepositie op de overgang van midden- naar late Ijzertijd 241-247 Venhuis, S. Het slibaardewerk van de Leidse pottenbakkerij 209-215 Wiggers, R. Middeleeuws glas uit Diemen 2-10 Zeiler, F.D. Bewoningssporen in het duin; een reactie 248-253 Kort archeologisch nieuws (met bijdragen van P. van der Heijden)

16-18, 61-62,116-118,151-152, 216-218, 254-255

Literatuursignalement (met bijdragen van P. Stuurman, P. van der Heijden, G. Groeneweg, J. Coenraadts) 31-41. 74-82,127-130,158-167, 234-237, 275-278

Literatuurbespreking Archeologie nr. 9, Stichting Archeologie Eindhoven (P. de Boer) Bartels, M. (red.) Steden in Scherven/Cities in Sherds. Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250-igoo) (G. Groeneweg) Bazelmans, J. By weapons made worthy. Lords, retainers and their relationships in Beowulf (L. de Leeuw) Besteman, I.J.C. et al. The excavations at Wijnaldum. Reports on Frisia in Roman and Medieval times, volume I (J. Coenraadts) Bitter, P. (red.) Goed gevonden. Textielvondsten uit opgravingen in de grote of St. Laurenskerk te Alkmaar (G. Groeneweg/L.V. Vandenbulcke) Boogaard, D.N. De verborgen schatten van Blokzijl (J. Coenraadts) Both, J. (red.) Industrieel erfgoed op Goeree-Overflakee (J. Coenraadts) Bruin, R.E. de, T.J. Hoekstra & A. Pietersma. Twintig eeuwen Utrecht. Korte geschiedenis van de stad (P. Stuurman)

23-24 7°\7 2 219-220 118-120 222-225 120-121 24-25 156-157


Carmiggelt, A. e.a. Rotterdam papers 10; a contribution to medieval and post-medieval archeology and history of building (C. van Rooijen) Carmiggelt, A., T.A. Goossens & A.J. Guiran. Een ïje-eeuwse begraafplaats te Hellevoetsluis bij de Uithof Oosthoek van de Vlaamse Cisterciënzerabdij ter Doest. (G. Groeneweg/LV. Vandenbulcke) '. Clevis, H & J. de Jong (red.) Archaeology and landuse, three case studies. Prehistorie Links in Modem Europe (R. Kok) Derks, T. Gods, Temples and Rirual Practices. The transformation of religieus ideas and values in Roman Gaul (D. Fontijn) Enckevort, H. van, J.K. Haalebos & ƒ. Thijssen. Nijmegen. Legerplaats en stad in het achterland van de limes (P. van der Heijden) Enckevort, H. van & J. Thijssen. Graven op Mariè'nburg. Archeologisch onderzoek in het centrum van Nijmegen (P. van der Heijden) Ginkel, E. van et al. Hunebedden. Monumenten van een Steentijdcultuur (L. Verhart) Henstra, K.R. Tweeduizend jaar Bartlehiem, terp en klooster Bethlehem (J. Coenraadts) Holleman, T. De Neanderthaler, een verguisde pionier (G. Vlamings) Holleman, T. Nederland in de prehistorie (J. Coenraadts) jaarboek Numaga (P. van der Heijden) Janssen, R. & H. Fokkens. Bouwen aan het verleden; 25 jaar archeologisch onderzoek in de gemeente Oss (M.F. van Oorsouw) Jerem, E. & I. Poroszlai (red.) Archaeology of the bronze and iron Age - Experimental Archaeology, Archaeological Parcs, Proceedings of the Archaeological conference, Szdzhalombatta, 3-7 october 1996 (R. Paardekooper) Nijs, G. Opnieuw de grond in. Aanvullend onderzoek havezate Harreveld (J. Coenraadts) Portegies, M. Dood en begraven in 's-Hertogenbosch. Het Sint-Janskerkhof1629-1858 (G. Groeneweg/L.V. Vandenbulcke) Rademakers, P.C.M, (red.) De Prehistorische vuursteenmijnen van RyckholtSt.Geertruid (F.Brounen) Raemakers, D.C.M. The Articulation ofa 'New Neolithic'. The meaning of the Swifterbant Culture for the process of neolithisation in the western part of the North European Plain (4900-2400 BC) (L. Verhart) Theunissen, E.M. Midden-Bronstijd samenlevingen in het zuiden van de Lage Landen. Een evaluatie van het begrip 'Hilversum-cultuur' (E. Lohof) Theuws, F. en N. Roymans. Land and ancestors. Cultural Dynamics in the urnfield period middle ages in the Southern Netherlands (C. Koot) Waasdorp, A. Van Romeinse soldaten en Cananefaten. Gebruiksvoorwerpen van de Scheveningseweg (P. van der Heijden)

22

222-225 266-267 65-68 268-269 269-270 22-23 226 26-27 121 21 122

73 25-26 222-225 264-266

262-264

and the 63-65 220-221

Werk in uitvoering (met bijdragen van J. Coenraadts)

28-30, 80-82,123-126,153-155, 227-231, 271-274

Diversen Boven het Maaiveld: - Archeologie in Beeld, verslag opnamedag voor de serie Nederland in de Prehistorie, (P. van der Heijden) - VOC 'Amsterdam', verslag opgraving (J. van den Besselaar) - H.J.E. van Beuningenprijs, aankonding en oproep - Bakstenen van een uitzonderlijk formaat gevonden in Schalkwijk (F.H. Landzaat) - Oudste sok, reactie op bericht uit Archeologisch Nieuws (dr. C.van Driel-Murray)

19-20 57-58 58-59 59-60 150


- Noordkop van Noord-Holland, reactie op artikel Schendelaar uit Westerheem 49-2 (I. Maas) 150 - Oud vondstbericht, over een schenking van de Duitse keizer Wilhelm II (S.L. Wynia) 232 - Van oude botten, de glissen die vooruit gaan (A. van Schip) 256-258 Erratum (n.a.v. vondstmeldingsformulier ARCHIS, Westerheem 48 no. 6) 10 In Memoriam Dr. W.J. de Boone (E.H.P. Cordfunke) 233 Reacties van lezers: Het 'spinpotje' uit Hoeven: tijd voor een nieuwe visie (H.J.E. van Beuningen) 259-261 Redactioneel: Muizenissen, door M.F. van Oorsouw 1 Redactioneel door P. van der Heijden 45 Redactioneel door }. Coenraadts 85 Ten geleide (n.a.v. jubileumnummer afdeling Rijnstreek, door D. Steures) 173 Tentoonstellingen en evenementen 42-43> 83,131,170-171, 237-238, 279 Wie kent dit? - Benen voorwerp uit Oosterbeek - Stuk natuursteen uit Wijk bij Duurstede

20 149

Katern Verenigingsnieuws Agenda

i.VII-VIII; 2,IV; 3,VIII; 4/VI-VIII, 238-239, 6,111-IV

ALV: - Uitnodiging - Verslag (W. van de Wijdeven) AWN-Zomerkampen: -Aankondiging -Vooraankondiging Blad-in-blad: - Grondspoor - Nieuwsbrief afdeling Utrecht

i,IV-V 4.I-III

2,1 6,1 i,VI 2,11

Diversen: - Uitnodiging mededingen naar H.J.E. van Beuningen Prijs 2.II - Mededeling Zeeuws archief 3,VII - Oproep Najaarsexcursie (H. Lubberding) 4,IV - Mededeling MAB (Provinciaal meldpunt archeologische bodemvondsten Noord-Brabant)... 4,V - Aankondiging website AWN 6,11 Jubileum AWN 2001: - Aankondiging en oproep (J. de Grood) - Aankondiging zilveren legpenning LWAOW: - Een toevallige ontmoeting (J. van den Besselaar) - Even voorstellen

2,111-IV; 3,1-11; 4JV-V 6,1 i,I-II 3,11-V


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.