tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 51 • nr. 1 • januari 2002
O O O 4 Q D D H M
Wachtpost Vleuterweide Uskacfe Veldhuizen Moerasbrug Veldhuizen Romeinse nederzetting op de Hoge Woerd Beddingafzettingen Oeverafzettingen Komafzettingen Crcvasse-afzettingen Niet gekarteerd
'f •'
V
»
••"
"
Colofon
Inhoud
Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) www.Awn-archeologie.nl Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement € 37,-- per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden
jaargang 51 no. 1, februari 2002
Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), favastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. E-mail: Hf.Nieuwenhuis@worldonline.nl • Gerrit Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • Jan Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • Tim de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl
Redactioneel.. E.P. Graafstal
Over de uitrusting van de Romeinse rijksgrens in Nederland
2
Reacties van lezers
28
Wie kent dit?
29
Literatuurrubrieken
30
Werk in uitvoering
43
Adressenlijst en AWNlidmaatschappen
48
Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 december, 1 februari, 1 april, 1 juni, 1 augustus en 1 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: € 115,-, halve pagina: € 230,-, hele pagina: € 410,-, insteekfolder: € 410,-. © AWN 2001. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Ovimex Grafische Bedrijven, Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Op het omslag: Het Romeinse landschap in de VINEXlocatie Leidsche Rijn (midden). De kademuur uit het jaar 100 (onder). Reconstructie van een houten paaljubrug op basis van julius Caesars beschrijving in De Bello Gallico. Zie artikel pag. 2 e.v.
Redactioneel Nooit meer hetzelfde De klus is geklaard, de rits door het landschap is bijna weer dicht. Nog voordat er ook maar één trein over de Betuweroute dendert, is er al veel te evalueren. Behalve dat de Betuweroute de geschiedenis in zal gaan als Neerlands meest omstreden megaproject, is het voor de archeologie een mijlpaal gebleken. Hier werpt Malta zijn schaduw vooruit: nog voordat de wet echt een wet is, wordt hij al geëerbiedigd. Wie terugkijkt op het project, kijkt in feite dus in de toekomst. "Archeologie is na de Betuweroute nooit meer hetzelfde", merkte projectleider Boudewijn Goudswaard tijdens het evaluatiesymposium op. Het zouden evengoed de woorden van een aartspessimist kunnen zijn, maar Goudswaard behoort tot het kamp der positievelingen; volgens hem is archeologie in de nieuwe vorm voorspelbaar, beheersbaar en bruikbaar. Ontegenzeggelijk kunnen Goudswaard en de zijnen goede rapportcijfers tonen: nooit eerder is er zoveel geld vrijgemaakt voor archeologisch onderzoek, 35% van de vindplaatsen is behouden gebleven en over de belangrijkste overige sites zijn vlak na de opgravingen twaalf dikke publicaties verschenen. Ook is het - althans in dit project - mogelijk gebleken om archeologie in te passen in een door aannemers en bouwmaffia gedicteerde wereld. Voor veel archeologen is dat een ware aardverschuiving, want het schrijven van een bestek hebben ze op de opleiding nooit geleerd. Onwennig en schoorvoetend zullen de vakbroeders hun werkwijze aan moeten passen.
Is de Betuweroute dan werkelijk op alle fronten zo'n successtory? Wat mij betreft liggen er nog aardig wat addertjes onder het gras. Allereerst heb ik de indruk dat de resultaten van al het archeologisch onderzoek bij menigeen nogal tegenvielen. Als je Nederland openritst zou dat toch iets meer moeten opleveren. Ten tweede is - ook al volgens Goudswaard zelf- archeologie gebruikt als PR-instrument om het negatieve imago van de Betuweroute op te vijzelen. Dat lijkt me van twee zijden gevaarlijk: een waardevrije discipline mag zich natuurlijk nooit committeren aan een politiek beladen onderwerp. Andersom kan het heulen met de 'vijand' ook negatief doorklinken in de publieke opinie over archeologie. Maar het belangrijkste gevaar schuilt in de 'vereconomisering' van de archeologie. Veel facetten blijken in termen van geld uit te drukken en daarmee goed inpasbaar in de bouwwereld. In de hele discussie wordt echter één factor geheel over het hoofd gezien: kennis. Als straks op grote schaal archeologische bedrijven worden geworven, zal archeologische kennis een zeer belangrijke onderscheidende factor worden. Archeologen zullen - nog veel meer dan nu - geneigd zijn om hun zelf vergaarde kennis niet prijs te geven. Als kennis een economische grootheid wordt, is kennis immers ook macht. Onherroepelijk zal dat ten koste gaan van de wetenschappelijke vooruitgang. En dan zal archeologie inderdaad nooit meer hetzelfde zijn. Paul van der Heijden
Logistiek, communicatie en watermanagement Over de uitrusting van de Romeinse rijksgrens in Nederland E.P. Graafstal
Vanaf 1997 vindt in de Utrechtse VINEX-locatie Leidsche Rijn op grote schaal archeologisch onderzoek plaats. De Romeinse periode komt daarbij ruim aan bod. In de eerste eeuwen van de jaartelling slingerde de grens van het Romeinse wereldrijk door het grondgebied van het nieuwe stadsdeel. De uitbreidingsplannen bieden een unieke kans om meer te weten te komen over het uiterlijk van de Romeinse rijksgrens (limesj in het Nederlandse rivierengebied. Sinds het begin van dit jaar wordt al het onderzoek in Leidsche Rijn gecoĂśrdineerd door het Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum van de gemeente Utrecht. In deze bijdrage worden enkele nieuwe inzichten gepresenteerd over de ontwikkeling en de uitrusting van de limes buiten de militaire nederzettingen.1
De limes centraal Eindelijk is het dan zo ver: na een aanloop van enkele jaren vinden op dit moment de eerste verkenningen plaats voor een nationaal project dat zich bezig moet gaan houden met de hedendaagse betekenis van de Romeinse erfenis in ons land. Het spreekt voor zich dat de voormalige Romeinse grens daarbij het verbindende thema zal zijn. Dit Limes-project is een initiatief van het Projectbureau BelvÊdère, waarin de ministeries van OCenW, LNV, VROM en VWS samenwerken. Het is de bedoeling dat het op termijn als een nationaal Belvedere-project op eigen benen komt te staan. Gelukkig is gekozen voor een brede benadering: toeristische ontwikkeling en artistieke verbeelding zijn even legitieme invalshoeken als monumentenzorg en planologie. Op deze wijze kunnen er verrassende samenhangen ontstaan in onze omgang met de resten van het Romeinse verleden.
Nu is dat Romeinse verleden in ons land vaak weinig tastbaar en aanwezig. Juist de resten van de limes zijn voor een groot deel verzwolgen door de Neder-Rijn of overbouwd door het stadslandschap in het drukke westen. Toch heeft juist het eigenaardige fysieke milieu van ons land een heel bijzondere Romeinse geschiedenis opgeleverd. Het landschap waarin dit verhaal zich heeft afgespeeld, ligt er voor een groot deel nog, ondanks alle gedaantewisselingen. En het is vooral hier, in het zichtbare cultuurlandschap, dat we nog iets kunnen ervaren van dit roemruchte verleden. Romeins Nederland ligt bepaald niet voor het grijpen, maar gewapend met enige kennis valt er veel te ontdekken. Daarom is het belangrijk dat de historische beeldvorming een centrale plaats krijgt in het Limes-project. De eigenheid van het Nederlandse landschap zal daarbij steeds een vruchtbaar vertrekpunt zijn. Ons land, met zijn eigenaardige fysieke gesteldheid en zijn soms taaie tradities, vormt een bijzonder geschikte proeftuin voor de bestudering van Rome's integratiepolitiek en militaire strategie in een grenssituatie. Het eerste aspect heeft zich vanaf het begin van de jaren '80 in een groeiende wetenschappelijke belangstelling kunnen verheugen. Inmiddels begint er wat meer duidelijk te worden van het proces waarbij een rommelig cultureel substraat via kunstmatige etnische verbanden geleidelijk werd omgevormd tot bestuurseenheden op Romeinse leest. De bijzondere ontwikkeling van het grensverdedigingssysteem heeft merkwaardig genoeg veel minder aandacht gekregen. Er is misschien te gemakkelijk van uitgegaan dat de limes als defensieve structuur zich vanaf het mid-
den van de eerste eeuw over de hele lengte volgens een voorgeschreven patroon ontwikkelde en na omstreeks 70 n.Chr. in hoofdlijnen overeind stond.2 Maar elke grenssector had zijn eigen dynamiek en werd in zijn ontwikkeling beĂŻnvloed door koerswijzigingen op rijksniveau. Juist de wisselwerking tussen het grote perspectief en het dynamische Nederlandse landschap levert een prachtig vertrekpunt voor onderzoek op. Toch is de eigenheid van de Romeinse grens in het Nederlandse rivierengebied nauwelijks het onderwerp geweest van synthetiserende studies. Eigenlijk is dat vreemd, want juist vanwege zijn landschappelijke setting heeft de Nederlandse limessector ook in internationaal verband een bijzonder verhaal te vertellen. Veel meer dan andere limessecties was de Nederlandse grenssector een doorgangszone, een bewaakte bundel van infrastructurele voorzieningen, die allerlei verkeer in oost-west-richting mogelijk moest maken - een trait d'union tussen de Engelse graanschuur en het Duitse Rijnland. Deze functie moest gestalte krijgen in een dynamische rivierdelta, die westwaarts allengs meer beperkingen oplegde in termen van beschikbare ruimte, agrarische productie en natuurlijke hulpbronnen. Het meest uitgesproken komen deze trekken tot uiting in het westen van het land, waar de limes zich op de steeds smaller wordende stroomgordel van de Oude Rijn moest ontplooien. De grens had in de Nederlandse rivierdelta een heel eigen gezicht. Zelfs de vorm van de castella was aangepast aan het landschap: vanwege de beperkte ruimte misten ze de gebruikelijke bebouwingsstrook achter het hoofdkwartier (retentura) en lagen zij nogal langgerekt met hun brede front aan het water. De rond 47 n.Chr. aangelegde fortenreeks tussen Vechten en Valkenburg (Z.-H.) bestond uit wel heel 'platte' castella van hooguit 80 bij 140 m (binnenwerks gemeten), waar nauwelijks een compleet cohort in pas-
te.3 Zij kenden ook een bijzondere bezetting. Want waar de meeste grenssectoren goed waren toegerust met cavalerie-eenheden, komen we tussen Vechten en Valkenburg gedurende de gehele Romeinse periode vooralsnog geen bereden eenheden tegen. Die eisten immers meer ruimte en uitgestrekte weidegronden.4 Om dezelfde reden was de limes in Nederland veel meer dan een reeks legerplaatsen verbonden door een weg. Het rivierengebied was een weerbarstig landschap, dat om bijzondere voorzieningen vroeg op het gebied van beheer en communicatie. De hiervoor benodigde infrastructuur is trager en met veel meer inspanningen tot stand gekomen dan tot dusverre kon worden vermoed. In het oosten van het land zijn we veel informatie kwijtgeraakt als gevolg van erosie door de Rijn. De stapsgewijze opbouw van de rijksgrens zullen we vooral moeten bestuderen in het landschap waar de Nederlandse limes zijn meest uitgesproken trekken vertoonde: de smalle strook tussen het Kromme-Rijngebied en de monding van de Oude Rijn. Limes en landschap in Leidsche Rijn Het onderzoek in Leidsche Rijn is in dit verband maar een heel klein puzzelstukje. Het bijzondere van deze locatie is wel dat zij volop gelegenheid biedt om de limes in zijn landschappelijke context te bestuderen. De VINEXlocatie is grotendeels gelegen op de stroomrug van de Oude Rijn, die vanaf het midden van de eerste eeuw de basis vormde waarop de Romeinse grens zich in West-Nederland ontvouwde. Binnen het plangebied van Leidsche Rijn kronkelt de limes over een lengte van acht kilometer als een slang door de stroomgordel. Deze bereikt hier een breedte van ruim drie kilometer, wanneer wij de afzettingen van een zuidelijke nevengeul, de zogenaamde Heidammer stroomrug, erbij betrekken. Een complete sectie van de grens komt door de ontwikkeling van
Wachtpost Vleuterweide Loskade Veldhuizen Moerasbrug Veldhuizen Romeinse nederzetting op de Hoge Woerd Beddingafzettingen
Oeverafzettingen Komafzettingen Crevasse-afzettingen Niet gekarteerd Afb. 1. Het Romeinse landschap in de VINEX-locatie Leidsche Rijn. Aangegeven zijn de rivierlopen, de inheemse nederzettingen (grote stippen) en de limesweg (stippellijn) in relatie tot de stroomgordel- en komafzettingen. De weg volgt de zuidoever van de Heidammer stroom, die zich 1 km ten noorden van de Hoge Woerd afsplitste van de Oude Rijn, waarvan de Romeinse en middeleeuwse loop is aangegeven. Bron: Jeroen Tirion/OudUtrecht.
Leidsche Rijn voor onderzoek beschikbaar, inclusief een flink stuk van het directe achterland ĂŠn een brede strook in het 'Overrijnse' (afb. i). De continuĂŻteit die vanuit een gemeentelijke dienst als het Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum kan worden geboden, maakt dat nu al enkele hoofdlijnen kunnen worden getrokken in het ongeveer tienjarige programma van noodopgravingen dat de nieuwbouw met zich mee brengt. Voor de Romeinse tijd tekenen zich daarin drie zwaartepunten af, die zijn samengevat met het thema 'Limes en landschap'. Om te beginnen is daar de aloude vindplaats op de Hoge Woerd ten noorden van De Meern. Tussen circa 47 en 270 n.Chr. lag hier een omvangrijke militaire nederzetting, bestaande uit een hulptroepenfort (castellum), een kampdorp (vicus), een badhuis, grafvelden, wegen en kadewerken. In de Nederlandse grenssector lagen langs de Rijn ongeveer achttien dergelijke nederzet-
tingen, maar er zijn er weinig die zo compleet bewaard zijn en nog vrij in het terrein liggen. Een groot deel van de Hoge Woerd is wettelijk beschermd, maar de periferie is dat niet en daar zal de komende jaren het nodige gaan gebeuren. Een tweede programmaonderdeel vormen de nederzettingen van de inheemse bevolking, die aan weerszijden van de voormalige grens gelegen waren. In Leidsche Rijn zijn het er al gauw een stuk of twintig. In hun ruimtelijke verspreiding en uiteenlopende ontwikkeling hebben deze agrarische nederzettingen naar zich laat aanzien een belangrijk verhaal te vertellen over de Romeinse politiek in de grenszone. Er hoeven er overigens maar enkele te worden opgegraven. Het derde zwaartepunt kan het best worden omschreven als het 'buitengebied' van de limes. Eigenlijk was er tot nu toe weinig bekend over het uiterlijk en de uitrusting van de rijksgrens buiten de militaire nederzettingen. Juist
op dit punt nu heeft het Romeinse onderzoek in Leidsche Rijn zich de afgelopen jaren geconcentreerd. Ten westen van De Meern volgde de limes de zuidrand van de eerder genoemde Heidammer stroomgordel, die in de Romeinse Tijd actief was (zie afb. i). Hier, in de plangebieden Veldhuizen en Vleuterweide, maar ook in de periferie van de Hoge Woerd, heeft vanaf 1997 vrijwel ononderbroken archeologisch onderzoek plaatsgevonden.' In deze 'schone' landschappelijke setting, buiten de invloed van nederzettingen, is inmiddels een paar kilometer van de limes in kaart gebracht en 'aangekleed'. Leidraad vormde steeds de limesweg, die de opeenvolgende legerkampen langs de Rijn met elkaar verbond en die in 1997 in Veldhuizen voor de dag kwam (afb. 2). Drie zwaartepunten dus: de militaire nederzetting op de Hoge Woerd, het inheemse nederzettingspatroon aan weerszijden van de grens en de fysieke uitrusting van de limes in het 'buitengebied'. Door nu de landschappelijke ontwikkeling als leidraad te nemen ontstaat uit deze drie componenten een toegespitst programma. Om te beginnen moet het rivierengebied door zijn bijzondere gesteldheid allerlei beperkingen hebben opgelegd aan de ontplooiing van een politiek-militair systeem dat om ideologische en praktische redenen juist sterk gericht was op eenvormigheid. Vanuit dit perspectief richt het onderzoek zich om te beginnen op de dynamiek van het rivierlandschap en de beperkingen die dit met zich meebracht voor de inrichting en het gebruik van de limeszone. In het bijzonder gaat de aandacht daarbij uit naar de fysisch-geografische voorwaarden, de natuurlijke hulpbronnen en de culturele tradities die van invloed zijn geweest op de inrichting van de grensstrook. Vervolgens wordt gekeken naar de gevolgen die de opbouw van de limes had voor landschap en vegetatie. Aandachtspunten daarbij zijn bijvoorbeeld de beĂŻnvloeding van de
waterhuishouding en de exploitatie van locale bosbestanden. Tenslotte gaat de aandacht uit naar de ontwikkeling van het nederzettingssysteem, dat in de loop van de Romeinse Tijd ingrijpende veranderingen onderging. De inheemse samenlevingen aan weerszijden van de limes lijken vanaf de late eerste eeuw snel uiteen te groeien. Voor het directe achterland speelt de vraag of het nederzettingspatroon toen 'van boven' is herschikt met het oog op een efficiĂŤntere exploitatie van het beschikbare landbouwareaal en in hoeverre zich bijzondere vormen van landgebruik ontwikkelden in de verschillende landschappelijke zones die overbleven na de inrichting van de limes. Het programma 'Limes en landschap' gaat dus kort gezegd over de complexe wisselwerking tussen de fysische geografie, de natuurlijke vegetatie en het cultuurlandschap, die met de ontplooiing van de Romeinse grens op gang kwam.
De aanleg van de limesweg De volgorde van bouwactiviteiten in Leidsche Rijn maakte dat het Romeinse onderzoek zich tot nu toe vooral heeft gericht op het derde zwaartepunt van het onderzoeksprogramma: de uitrusting van de limes buiten de militaire nederzettingen. Achteraf blijkt dit een gunstig vertrekpunt, want er begint inmiddels een beeld te ontstaan van de impact die de opbouw van de grens voor het onderzoeksgebied moet hebben gehad. Aanleg en onderhoud van de limesweg met alle infrastructuur die daar aan vast zat, vormden een permanent civieltechnisch project waarvan de contouren nu pas duidelijk beginnen te worden. Over de ontwikkeling van de weg is elders al het nodige geschreven, maar het is goed om enkele grote lijnen nog eens aan te geven.5 We mogen ervan uitgaan dat de inrichting van de fortenreeks in West-Nederland rond 47 n.Chr. gepaard ging met de aanleg van een begaanbare route op de zuidoever van de Rijn. Maar of deze meteen al de vorm kreeg van een ge-
Ajb. 2. De Romeinse weg vlak na de ontdekking in ïggy. Het 5 m brede weglichaam wordt geflankeerd door palen en planken van eikenhout, gedateerd in 324-125.
Foto ROB.
fundeerde en geplaveide weg, valt te betwijfelen. Een analoge ontwikkeling lijkt zich aan de Midden-Rijn te hebben voorgedaan: daar bestond vanaf het tweede decennium van de eerste eeuw een min of meer gesloten fortenreeks tussen Mainz en Xanten (of misschien moeten we zeggen: de OverBetuwe), maar de aanleg van een geplaveide limesweg volgde pas onder Claudius (41-54 n.Chr.), zo lijkt het, een paar decennia later.7 In de Nederlandse rivierdelta zal de aanleg van fortificaties, havenfaciliteiten en andere voorzieningen na 47 aanvankelijk prioriteit hebben gehad. Voor logistieke processen en patrouilles was men in het begin vooral aangewezen op het netwerk van waterwegen.8 Het is in dit verband opvallend dat er ondanks het intensieve onderzoek aan de weg in Leidsche Rijn nog steeds geen goede aanwijzingen zijn voor een eerste planmatige aanleg vóór de jaren 70 of zelfs 80 van de eerste eeuw. Nergens is meer dan één houtbouwfase voorafgaand aan de campagne van het jaar 99-100 vastgesteld. Het gaat hier bovendien steeds om bermbeschoeiingen van het weinig duurzame elzenhout.9 In Valkenburg, waar in de jaren '80 en '90 veel onderzoek naar de weg heeft plaatsgevonden, neigt het allemaal in dezelfde richting.10 In zijn eerste aanleg is de Romeinse weg wat betreft tracékeuze, profilering
en materiaalgebruik nog geheel aangepast aan de natuurlijke condities van het rivierengebied. Zo blijkt de weg ten westen van De Meern met grote kennis van het terrein te zijn aangelegd op een dun pakket van oeverafzettingen op de flank van de stroomgordel (zie afb. 1). De knikpunten in het tracé werden hier bepaald door zuidwaartse rivierbochten. Waar de ondergrond het toeliet werden noordwaartse bochten recht afgesneden. In andere gevallen bleef de weg de hogere oeverafzettingen volgen. Op deze manier werd het midden gezocht tussen de kortst mogelijke verbinding, een optimale natuurlijke fundering en een veilige afstand tot de rivier. Er waren trouwens andere overwegingen om de loop van de rivier vrij trouw te volgen. De weg was namelijk niet alleen een verbinding tussen de opeenvolgende castella: hij was tegelijk de voornaamste patrouilleroute in het grensgebied en het was vooral de riviervaart die hier in de gaten gehouden moest worden.11 Het profiel van de weg werd aangepast aan de verschillende terreintypen die hij doorsneed. Op hoger gelegen terrein was hij in eerste instantie niet meer dan een grindbaan op maaiveldniveau, begeleid door een of twee greppels. Op wat lager terrein werd de rijbaan op een bescheiden dam aangelegd, indien ter plaatse voldoende geschikte grond aanwezig was. Was deze minder ruim voorhanden, zoals in de tracégedeelten die een rivierbocht afsneden en over slappere bodem gingen, dan werd het weglichaam vermoedelijk wat steiler geprofileerd en ingeklemd tussen lichte beschoeiingen van rijshout (?) gestut door palenrijen.12 Wat opvalt is dat de limesweg in het Nederlandse rivierengebied vaak enkele meters smaller is dan elders gebruikelijk was: 4,5 a 5 meter - net genoeg voor twee karren om elkaar te passeren. '3 Werden de inspanningen ten behoeve van aanleg en onderhoud in dit milieu anders soms te hoog? In alle gevallen was de weg aanvankelijk geconstrueerd met materialen uit
de directe omgeving: klei, zand en elzenhout, dat overvloedig groeide op de flanken van de stroomrug. Alleen het plaveisel, bestaande uit grind (vermengd met zandige klei), moest van elders uit het rivierengebied worden aangevoerd.14 Eikenhout komt in de eerste fase van de weg nauwelijks voor: mogelijk werd het gereserveerd voor de legerkampen langs de Rijn. Voor wat zwaardere constructies rond de weg werd in plaats daarvan vaak iepen- of essenhout gebruikt.1? Rond ioo n.Chr. had de limesweg op de meeste plaatsen het profiel van een bescheiden dijkje gekregen, al dan niet bijeengehouden door (steeds zwaarder uitgevoerde) bermbeschoeiingen. Bij een grote bouwcampagne rond het jaar 125 bereikte de weg zijn volgroeide vorm: onderhoudsbehoeftige secties werden toen vervangen door een strak geprofileerd grondlichaam in een kistwerk van zware eiken palen en planken, met tamelijk steile taluds aan de zijkanten (zie afb. 2). Het kunstwerk zal in deze vorm om en nabij 1 m hoog zijn geweest.'6 Over de latere ontwikkeling van de limesweg is weinig bekend. Wel staat vast dat het onderhoud tot in de eerste helft van de derde eeuw doorging.'7 De dynamiek van het rivierengebied maakte dat de ontwikkeling van de infrastructuur in de grenszone niet een enkelvoudig proces van opbouw was. Al gauw raakten Romeinse ingenieurs en soldaten verwikkeld in een permanent gevecht met het water, dat om innovatief gedrag vroeg. In het westen van Veldhuizen bijvoorbeeld kwam al rond het jaar 90 een rivierbocht tegen de weg aan te staan. Er volgde een eindeloze geschiedenis van reparaties, verbeteringen en ophogingen, die hier in enig detail kon worden gevolgd.18 De weg had in deze rivierbocht al aan het eind van de eerste eeuw het karakter van een dijkje gekregen. En zoals dat met dijken gaat, brak de rivier er op zwakke punten doorheen; één zo'n doorbraak vond al in de jaren 90 plaats. In het jaar 100 werd de hele rivierbocht
daarom over honderden meters voorzien van een zware beschoeiing, een kade haast, opgebouwd uit eiken palen en planken van zilverspar. Het eikenhout kwam toen wellicht nog uit de regio, maar de meest nabije zilversparren groeiden in het Zwarte Woud en de Vogezen. Uit de Eifel werden tijdens de campagne van 100 grote hoeveelheden basaltbrokken aangevoerd, vermoedelijk om deze en andere erosiegevoelige oevers te versterken.'9 De weg zelf werd als een dijk strak achter de kade gelegd en hield in deze gedaante enkele generaties stand. In de Nederlandse rivierdelta moeten zich al gauw tientallen van dit soort situaties hebben ontwikkeld. Kleine en grote bouwcampagnes Als er iets is wat duidelijk is geworden door het onderzoek in Veldhuizen en Vleuterweide, dan is dat wel hoeveel menskracht er is geïnvesteerd in de opbouw en het onderhoud van de Nederlandse limessector. Bijna jaarlijks moeten bouwploegen vanuit de omliggende castella zijn uitgerukt voor reparaties en regulier onderhoud aan de weg. Alleen al binnen de limessectie Hoge Woerd - Veldhuizen zijn inmiddels bouwwerkzaamheden aan weg- en oeverconstructies bekend uit de volgende jaren:20 89 bermbeschoeiing (?) Veldhuizen 90 en 91 rivierbeschoeiing Veldhuizen 92/93 steiger Veldhuizen rivierbeschoeiing Hoge Woerd 99/100 rivierbeschoeiing Veldhuizen fase 1 kademuur Veldhuizen fase 1 brug Veldhuizen 103 fase 2 kademuur Veldhuizen 104-108 rivierbeschoeiing Hoge Woerd 107 reparaties landhoofd brug Veldhuizen 112 reparaties fase 2 kademuur 117/118 rivierbeschoeiing Hoge Woerd 124/125 wegbeschoeiingen Veldhuizen fase 2 brug Veldhuizen
Deze compacte reeks van jaartallen wijst op een periode van intensieve civieltechnische activiteit. Voor een deel kan deze zijn veroorzaakt door een tijdelijk verhoogde activiteit van de
Heidammer stroom.21 Maar er is meer aan de hand. Uit jaarringonderzoek is gebleken dat in 99-100 en 123-125 n.Chr. niet alleen in De Meern, maar ook in Woerden, Leiden-Roomburg en Valkenburg op grote schaal is gewerkt aan de limesweg en aan oeververstevigingen.22 Dit wijst erop dat enkele malen de hele grenssector ineens onder handen is genomen. Voor deze grootscheepse opknapbeurten werden op grote schaal gebiedsvreemde materialen aangevoerd. Het eikenhout van 123-125 uit Valkenburg en De Meern komt waarschijnlijk uit het Duitse Rijnland of van de Oostnederlandse zandgronden.23 Bouwcampagnes op deze schaal, waarbij scheepsladingen grind, basalt en eikenhout uit ver stroomopwaarts gelegen gebieden werden aangevoerd, moeten gepaard zijn gegaan met de inzet van de Rijnvloot (classis Germanica)
en talrijke legionairs. Er is geen denken aan dat zo'n onderneming zonder keizerlijke lastgeving kon plaatsvinden.24 Het ligt dan erg voor de hand om een verband te leggen met het historisch overgeleverde verblijf van twee opeenvolgende keizers in 'onze' provincie Neder-Germanië: Traianus in 98 en Hadrianus in i22.25 Het past bij de schaal van dit soort operaties dat dan pas een jaar of twee later de eerste werken op locatie werden gerealiseerd. Met name het optreden van Traianus (98-117) verraadt een groter strategisch concept. Door enkele mijlpalen wisten we al dat in 98 of 99 het wegennet in het Duitse Rijnland onder handen werd genomen.26 De nieuwe dendrodateringen uit West-Nederland maken duidelijk dat ook de infrastructuur van het rivierengebied in 99-100 is aangepakt. Het is opvallend dat na deze grootscheepse campagne de troepensterkte in Germania Inferior plotseling drastisch afneemt: zeker acht cohorten vertrekken kort na 100 naar het Donaugebied, vermoedelijk in verband met de Dacische oorlogen (101-106).27 Met de aftocht van het tiende legioen uit Nijmegen naar Aquincum (Budapest)
omstreeks 104 viel ook de strategische reserve in het achterland van de limes weg. Er lijkt aan de bouwactiviteiten rond 100 dus een verandering van het strategisch concept van de Nedergermaanse limes ten grondslag te liggen: door een ingrijpende verbetering van de infrastructuur en communicatielijnen moest de Rijngrens voortaan door een kleinere bezettingsmacht verdedigd kunnen worden.28 Het optreden van Traianus is in dat licht misschien beter te zien als afronding van een veel groter proces, dat al enkele jaren daarvoor in gang was gezet door Domitianus (81-96). Het Dacische probleem was al in 85 acuut geworden; nadien stond niet langer de Rijn, maar de Donau centraal in de Romeinse frontierpolitiek. Na een offensieve fase in Zuid-Duitsland (8283) en Noord-Engeland (77-84) begon in deze grenssectoren na 85 een systematische politiek van consolidatie en troepenreductie. Het voorheen ongedeelde militaire bestuursgebied langs de Rijn werd opgedeeld in twee provincies. Bovendien werden al onder Domitianus de eerste aanzetten gedaan voor een doorlopende grenslinie tussen Rijn en Donau, de Obergermanisch-Ratische Limes.29 Bij de strategische afronding van deze kwetsbare hoek van het rijk moet Traianus als stadhouder van Boven-Germanië een belangrijke rol hebben gespeeld. Kort daarop (begin 98) bevindt de kersverse keizer zich in Neder-Germanië, om ook hier het werk af te ronden als een 'getrouw voltrekker van het testament van Domitianus'.3° Net als in ZuidDuitsland en Noord-Engeland zullen de veranderingen aan de Nedergermaanse limes die kort na 100 worden afgerond, wel tussen ergens tussen 85 en 90 zijn ingezet. Onder Domitianus zien we al enkele belangrijke herschikkingen in de gordel van legerkampen hogerop langs de Rijn.31 In de Nederlandse sector vallen eveneens bouwactiviteiten te noteren, bijvoorbeeld in het castellum van De Meern tussen 89 en 96.32 Ook de in-
frastructuur werd toen al onder handen genomen. De opmerkelijke lijst van Meernse dendrodateringen begint in 89.^ In dit verband mag met enige nadruk worden gewezen op de oudste fase van een aanstonds te bespreken losplaats in Veldhuizen, die verband lijkt te houden met de bouw van de limesweg: deze voorziening dateert uit 93. Dit jaartal was al bekend van een zware beschoeiing ten noorden van de Hoge Woerd. Sinds kort voegt ook het rivierfront van het castellum in Alphen aan den Rijn zich in deze reeks (94 n.Chr.).34 Was er in deze jaren soms al een centraal aangestuurde bouwcampagne aan de gang, die de jonge grenssector beter moest toerusten op zijn taak? Hoe dit ook zij, de verzamelde dendrodateringen wijzen er voorlopig op dat de infrastructuur van de limes in het Nederlandse rivierengebied in een aantal grote campagnes is 'neergezet' tussen circa 90 en 125. Wat daaraan voorafgaat aan wegenbouw hoeft het niveau van locaal initiatief, locale hulpbronnen en locale hulptroepen niet te zijn ontstegen. Hadrianus heeft dan in 122 - net als elders op zijn inspectiereizen - willen afronden wat zijn voorgangers in gang hadden gezet: de limesweg werd nog ĂŠĂŠn keer in hoogwaardig materiaal en in een uniform profiel (?) doorgetrokken tot aan de kust - als een niet mis te verstane, fysieke afbakening van het rijk." Het is misschien een eerbewijs aan Hadrianus dat we vooralsnog geen aanwijzingen hebben voor 'grote' bouwcampagnes aan de limesweg na 125. De volgende grote uitbreiding van de limesinfrastructuur vindt plaats in het kustgebied, als rond het midden van de tweede eeuw een systeem van wegen en wachtposten tussen de mondingen van Rijn en Maas wordt aangelegd of beter toegerust.36 Logistiek Als er iets is wat het onderzoek in Leidsche Rijn heeft duidelijk gemaakt, dan is het wel dat de limes in het
Nederlandse rivierengebied veel meer inhield dan een reeks van castella verbonden door een weg. Zij was in de eerste plaats een bundel van 'natte' en 'droge' infrastructuur - de zenuwbanen van een militaire corridor. In de Nederlandse rivierdelta resulteerde dit in een complex civieltechnisch project, dat in wisselwerking met het dynamische landschap geleidelijk vorm kreeg. De limes moest in dit koppige milieu vooral voorzien in een reeks van faciliteiten op het gebied van communicatie, logistiek en watermanagement. Het recente onderzoek in Veldhuizen en Vleuterweide heeft voor alle drie verrassende aanwijzingen opgeleverd. Deze worden in het onderstaande kort gepresenteerd. De pointe is steeds tweeledig: telkens speelde het toeval een rol bij de ontdekking van deze moeilijk te prospecteren elementen en in alle drie gevallen is er reden om aan te nemen dat zij niet op zichzelf staan. Misschien mogen we voorzichtig gaan spreken van een categorie van 'kleine inrichtingselementen van de limes'. Met deze paar voorbeelden is de catalogus natuurlijk verre van compleet, maar het maakt wel duidelijk dat er in het buitengebied van de limes veel meer te halen is dan tot nu toe werd verondersteld. Het eerste object kwam in 1998 voor de dag, in de reeds genoemde rivierbocht in het westen van Veldhuizen, en confronteert ons al meteen met de toevalsfactor. De onderzoekslocaties in de wijk Veldhuizen waren namelijk allemaal bepaald door de ligging van toekomstige straten en nutsleidingen: alleen op die plaatsen zou de Romeinse weg worden onderzocht. Zo kwam er in het voorjaar van 1998 een sectie van 20 m aan snee op de kruising van twee straten.37 Met name in de oeverzone van de weg werd hier een duizelingwekkende hoeveelheid hout aangetroffen. De plek lag aan het einde van een bocht waarin weg en rivier sinds het einde van de eerste eeuw over enkele honderden meters strak tegen elkaar aan lagen. Op het punt waar zij elkaar los-
bedding moeten zijn gedreven (afb. 3).j8 Goede parallellen voor deze tamelijk elementaire constructie, zonder verankering aan de landzijde, zijn bekend van het Romeinse havenfront van Londen. 3 9 De kademuur is binnen enkele jaren voorover gevallen onder druk van de erachter aangeplempte grond. Al in 103 werd er een nieuw front opgetrokken, ditmaal opgebouwd uit elzen- en iepenstammen, die vrijwel mannetjeaan-mannetje naast elkaar werden geplaatst; een beschot aan de landzijde was hierdoor niet nodig. In het jaar 112 werd er een aantal palen bij geslagen, waarschijnlijk om opengevallen gaten op te vullen. Deze tweede kademuur was aan de landzijde verankerd door middel van trekbalken. Enkele daarvan werden opgehangen aan de steigerpalen van 93, die toen kennelijk nog overeind stonden en met het oog op hun nieuwe functie werden verdubbeld met zware elzen palen.4° Op de trekbalken werd waarschijnlijk een nieuw platform gebouwd. Dit moet minstens tot de campagne van 125 hebben bestaan, want de wegbeschoeiing uit dat jaar vertoont aan de rivierzijde een onderbreking precies ter hoogte van het platform. Afb. 3. De kademuur uit het jaar 100. De brede onderste plank is van dennenhout, de overige planken zijn van eikenhout. In het profiel een omgevallen paal van de kademuur uit 10}. Foto auteur.
10
lieten en de oever dus relatief weinig aan erosie was blootgesteld, verrees al in het jaar 93 een flinke steiger van eikenhout. Eigenlijk mogen we wel spreken van een platform, want de breedte ervan bedroeg minstens 5,5 meter en de constructie liep ca. 5 m landinwaarts door - klaarblijkelijk om weg en rivier met elkaar te verbinden. Bij de grote bouwcampagne van het jaar 100, toen de rivierbocht definitief werd vastgelegd door middel van een zware beschoeiing, werd de steiger vervangen door een heuse kademuur. Deze was manshoog opgebouwd uit planken van dennen- en eikenhout, die van boven naar onder steeds zwaarder werden. Zij werden vastgehouden door 5,5 m lange eiken palen, die met een zware hei-installatie in de rivier-
Wat was de functie van deze aanlegplaats, die in direct verband stond met de weg? Het materiaalgebruik, de bewerkingssporen op het hout en Ăźberhaupt de zwaarte van het werk wijzen eenduidig op een militaire constructie. In dat beeld past ook een monumentale bouwinscriptie op de eerste kademuur: [...]ASSI, die wel zal verwijzen naar de centurio van het verantwoordelijke legeronderdeel (zie afb. 4). De lengte van de twee kademuren bedroeg minstens 20 m. Het lijkt erop dat hier flinke schepen moesten kunnen afmeren. Het brede platform dat de steiger van 93 en de kades van 100 en 103 met de weg verbond, moet dan haast wel bedoeld zijn geweest om goederen van schepen over te slaan op het land (zie afb. 5).
Nu is het curieuze dat het archeologisch onderzoek in het directe achterland van deze losplaats geen spoor van bewoning of economische activiteit heeft opgeleverd. We moeten haast wel concluderen dat de aan land gebrachte goederen bestemd waren voor opbouw en onderhoud van de weg zelf. Daarop wijst ook het feit dat de verschillende bouwfasen van de losplaats precies samenvallen met de grote campagnes van 93, 100 en 125: dit was een voorziening die in dat verband kennelijk een essentiële rol te vervullen had. Maar ook bij regulier onderhoud speelde de losplaats vermoedelijk een rol, want in 103 en 112 werd de kade hoogwaardig gerepareerd. De vraag is natuurlijk: stond deze logistieke voorziening in Veldhuizen op zichzelf? Vast staat dat bij de grote bouwcampagnes aan de limesweg per strekkende kilometer scheepsladingen eikenhout, grind en natuursteen moeten zijn aangevoerd. Het ligt dus voor de hand dat er op regelmatige afstand emplacementen werden ingericht, waar materialen in depot konden worden gezet en de aangevoerde stammen
een eerste bewerking ondergingen. Telmerken ('II') op enkele paalpunten uit het jaar 125 lijken te bevestigen dat op een centrale werkplaats partijen aangepunt hout werden vervaardigd ten behoeve van onderhoudsbehoeftige secties van de weg. Een dergelijke werkwijze stelt wel grenzen aan de afstand tussen twee opeenvolgende losplaatsen, want vervoer over land was relatief omslachtig. Bij een landtransport van enkele kilometers was het voordeel van zo'n opzet waarschijnlijk al weer verdwenen. Nu lagen er al gauw één of enkele kilometers tussen twee opeenvolgende
Ajb. 4. Fragment van ten gebeitelde bouwinscriptie op een plank van de kademuur uit het jaar 100: [ ] ASSI. Foto ROB.
Ajb. 5. Reconstructie van de losplaats, zoals deze er rond het begin van de tweede eeuw uit kan hebhen gezien. Tekening Willem Bogaard.
11
contactpunten tussen rivier en weg en die moest men dan ook benutten. Eigenlijk ligt het voor de hand dat logistieke faciliteiten zoals opgegraven in Veldhuizen tot standaarduitrusting van de limes behoorden, zeker in de periode van opbouw tussen circa 90 en 125. Maar misschien ook daarna, want de limes was in het Nederlandse rivierengebied eigenlijk nooit af. Watermanagement Ons tweede object confronteert ons wederom met de toevalsfactor. In het najaar van 1998 kwam er nog een sectie van 20 meter van de Romeinse weg aan snee op de kruising van twee toekomstige straten. De onderzoekslocatie lag ditmaal halverwege het rechte tracégedeelte dat de twee rivierbochten in Veldhuizen met elkaar verbond. De verwachting was dat hier palenrijen langs een dijkvormig weglichaam tevoorschijn zouden komen. Maar in plaats daarvan werden zware eiken staanders gevonden, die in zes rijen van doorgaans 4 palen dwars op de weg waren geplaatst (zie afb. 6). Verscheidene palen waren ongeveer 450 scheefgezakt, een enkele zelfs afgebroken. Daaruit kon worden afgeleid dat zij ooit ruim boven de grond heb-
Aft). 6. Eiken palen van de moerasbrug uit 125 n.Chr., gezien vanuit het westen. De voorste rij telt zes, de overige telkens vier staanders. Met kleine piketten zijn de elzenhouten bermpalen van een oudere fase van de weg gemarkeerd. Foto auteur.
12
ben uitgestoken. Kennelijk was hier sprake van een wegconstructie op palen, in de dwarsrichting verbonden tot jukken, waarop dan een brugdek moet hebben gelegen (zie afb. 7). Aan de oostzijde liep het palenrooster uit op een landhoofd. Een kleine uitbreiding van de opgraving bracht ook aan de westzijde een landhoofd aan het licht, bijeengehouden door een kistwerk van voornamelijk eikenhout. Op deze wijze kwam geheel toevallig een ongeveer 20 meter lange en 5,5 meter brede brug aan het licht. De hoogte van de overbrugging bedroeg op zijn hoogst een meter. De constructie kan daarom het best worden aangeduid met de term moerasbrug. Zij is verwant aan andere 'paaljukbruggen' uit de Romeinse Tijd. Een goede parallel is bijvoorbeeld de 300 meter lange moerasbrug van Bickenbach in Hessen (Duitsland), gedateerd in het jaar 119.41 Ook op de zuil van Traianus in Rome staan er trouwens enkele afgebeeld.^2 Onze brug is iets jonger en behoort tot de grote bouwcampagne van 125. Maar gezien de datering van het westelijke landhoofd in het jaar 100 moet de brug minstens één voorganger hebben gehad. Deze heeft echter geen spoor in de bodem
achtergelaten, wellicht omdat zij op houten liggers, zogenaamde sloffen, was gefundeerd. Wat kan de functie zijn geweest van deze moerasbrug? De rivier lag honderden meters verderop en ook een overloopgeul of een ander obstakel viel er hier naar het schijnt niet te overbruggen. Veel drasser dan de directe omgeving lijkt deze plek evenmin te zijn geweest. In eerste instantie werd de Romeinse weg hier dan ook met het voor dit terreintype gebruikelijke profiel aangelegd: een iets verhoogd weglichaam tussen lichte beschoeiingen van elzenhout. De twee landhoofden tonen echter aan dat de Romeinse weg in het lage terrein tussen de twee rivierbochten al in ioo n.Chr. was of werd opgewerkt tot een gronddam van een kleine meter hoog. En daar zit vermoedelijk de reden voor de aanleg van de brug: de weg was gaan functioneren als een dijk en had het natuurlijke afwateringssysteem verstoord, waardoor overtollig rivierwater niet meer vrijelijk kon afvloeien naar de lager gelegen komgronden ten zuiden van de stroomgordel. In het natte seizoen raakte het water opgesloten in het lage terrein ten noorden de weg, waar het een bedreiging vormde voor de wegconstructie. De moerasbrug was vermoedelijk bedoeld als een doorlaat en moest de natuurlijke afwatering naar het zuiden herstellen. Dat het daarbij soms flink tekeer is gegaan, blijkt uit allerlei aanwijzingen voor verspoeling en reparaties. Het westelijke landhoofd moest al in 107 flink worden verstevigd. Daarvoor werd onder andere de mastbank van een schip gebruikt. Om de stroomsnelheid van het water te breken, werden rond de noordelijke opening van de doorlaat kransgewijs talrijke rijen van elzen paaltjes in de grond gedreven. Vermoedelijk hebben zij bundels rijshout of vlechtwerkhorden vastgehouden. Achter deze barrières en dus vlak vóór de brug ontstonden van lieverlee steeds grotere en diepere spoelgaten in
het veen. Op een gegeven moment begonnen deze zelfs de stabiliteit van de brugpijlers te ondermijnen. Tegen het einde van de tweede eeuw of iets daarna lijkt de brug door een calamiteit te zijn getroffen, want enkele staanders zijn schuin weggesleurd, één zelfs als een lucifer afgeknapt. Opstuwing van ijs vanuit het noorden lijkt de meest plausibele verklaring voor wat hier is gebeurd. Dit zou kunnen betekenen dat de laagte ten noorden van de weg in het natte seizoen soms toch blank kwam te staan. Dat is in overeenstemming met de resultaten van het archeobotanisch onderzoek op deze plek.43
Ajb. 7. Reconstructie van ten houten paaljukbrug op basis van Julius Caesars beschrijving in De Bello Gallico. Bron: Baatz en Herrmann (red.) 19&2.
In het Nederlandse rivierengebied zullen zich talrijke vergelijkbare situaties hebben voorgedaan. De limesweg moet hier regelmatig lager gelegen terreindelen hebben doorsneden, die een functie hadden in de oppervlakkige afwatering. Bij Woerden bijvoorbeeld is in de jaren '80 ook al een soort moerasbrug opgegraven.44 Daarnaast moeten vooral in rivierbochten heel wat bruggen en dammen zijn geslagen. Met name in buitenbochten ontwikkelen onbedijkte rivieren van tijd tot tijd crevasse- of overloopgeulen, die bij hoogwater door de oeverwallen breken en in rustiger tijden doorgaans snel weer verzanden. In het oosten van Veldhuizen is onlangs vastgesteld dat
13
de Romeinse weg in de tweede en derde eeuw op ĂŠĂŠn punt minstens vijf van zulke doorbraken te verwerken heeft gekregen. Het lijkt erop dat men pogingen heeft ondernomen om deze natuurlijke 'uitlaatkleppen' in bedwang te houden door het aanbrengen van beschoeiingen rond het doorbraakpunt. De bruggen die hier moeten zijn geslagen, vielen net buiten het onderzoek.45 In het mondingsgebied van de Rijn, bijvoorbeeld in Valkenburg, waren het vooral getijdekreken die overbrugd moesten worden.46 Vaak ook zullen onbeduidende crevassegeulen en zijstromen rigoureus zijn afgedamd. Maar dan moeten er toch duikers zijn aangebracht om althans de ontwatering van het achterland in stand te houden. Waarnemingen en vondsten langs de limes bevestigen het bestaan van dit soort kunstwerken.47 Al deze waterstaatkundige maatregelen getuigen van een goed ontwikkeld inzicht in de ecologie van het rivierengebied. Zij doen ons beseffen dat de limes in de Nederlandse rivierdelta, wilde zij standhouden, vooral ook een doordacht systeem van watermanagement moet zijn geweest. Behalve een reeks van logistieke voorzieningen mogen we rondom de limesweg daarom een bonte aaneenschakeling van beschoeiingen, bruggen, duikers en dammen verwachten.
Communicatie Een zo complex systeem van kunstwerken en voorzieningen als de limes hier was, vroeg om bijzondere vormen van beheer en bewaking. Daarbij moest in tijden van nood (en dat zal hier meestal wel watersnood zijn geweest) teruggevallen kunnen worden op de troependepots in de castella, die door de bank genomen toch een kilometer of acht uiteen lagen (in West-Nederland wat minder). Men zou dus haast op voorhand verwachten dat er verspreid over de riviergrens kleinere wachtposten bestonden, die een rol konden spelen bij observatie- en ver-
14
bindingstaken. Op dit punt heeft zich nog maar kort geleden in het plangebied Vleuterweide een verrassing voorgedaan. Het ging hier om een schijnbaar onbeduidende, maar intrigerende vindplaats, vanwege zijn ligging ongeveer 125 meter ten noorden van de limesweg. Tijdens een vooronderzoek in de zomer van 2000 was al vastgesteld dat de vindplaats, die op de zuidoever van de rivier lag, reeds in de tweede en derde eeuw aanzienlijk was aangetast door erosie. Veel erger nog was de schade als gevolg van de kleiwinning die hier in recente tijd heeft plaatsgevonden: van eventuele bewoningssporen op de zuidoever was hierdoor vrijwel niets bewaard gebleven. Was er niet een toegespitst onderzoeksprogramma geweest, dan zou dit terrein niet gauw onder de hoede van de archeologische monumentenzorg zijn terechtgekomen. Nu kwamen na goed overleg tussen gemeente, provincie en ROB middelen beschikbaar voor een integrale opgraving van de resten. Dit vervolgonderzoek heeft plaatsgevonden van februari tot april 2001. 48 Voor het verhaal van deze curieuze vindplaats zijn we voornamelijk aangewezen op de vondsten uit de rivierbedding. Om te beginnen zijn er enkele duizenden aardewerkscherven gevonden. Daaronder bevinden zich veel kleine fragmenten, want de meest vondstrijke lagen uit de rivierbedding zijn integraal gezeefd. De samenstelling van het vondstmateriaal maakt duidelijk dat er op deze plek is gewoond, want er is behalve slachtafval relatief veel keuken- en tafelaardewerk bij. Wat waren de achtergronden van deze bewoners, die zich nestelden in de zone tussen de limesweg en de grensrivier, waarvan we toch mogen aannemen dat deze voor civiele activiteiten verboden was? Het antwoord op deze vraag wordt gecompliceerd doordat op het westelijke deel van het onderzoeksterrein ook veel inheems aardewerk is gevonden. Omdat in dezelfde context enkele vondsten uit de eerste helft van
de eerste eeuw zijn gedaan, wordt voorlopig uitgegaan van een bewoning in twee fasen. De vroegste betreft dan een kleine nederzetting van de inheemse bevolking, die hier werd getolereerd zolang de inrichting van de limeszone nog niet serieus ter hand was genomen. Maar toen uiterlijk in het laatste kwart van de eerste eeuw de weg werd aangelegd, zullen de bewoners hebben moeten wijken.4? In de tweede en derde eeuw huisde er heel ander volk op het terrein. De samenstelling van het aardewerk, waaronder opvallend veel tafelwaar, wijst sterk in de richting van Romeinse militairen. Niet mis te verstaan zijn enkele lanspunten en bijlen en een partij kogels voor werpgeschut (ballista), mogelijk verloren bij ontscheping. In dezelfde richting wijst een vijftiental bespijkerde schoenzolen, die alleen op militaire sites in deze verhoudingen voorkomen. Maar het meest opvallend zijn wel de talrijke bouwmaterialen. Er zijn ruim 1400 stukken natuursteen gevonden, vele daarvan met bewerkingssporen en/of mortelresten. Alles bij elkaar maakt het vondstcomplex een uitgesproken militaire indruk. Er moet bovendien haast wel een stenen bouwwerk hebben gestaan. Basalt overheerst weliswaar (en dat kennen we inmiddels ook uit andere contexten), maar er komt ook zandsteen, kalksteen, trachiet, tuf en leisteen voor. We hebben hier zeer waarschijnlijk met meer dan een paar stenen poeren te doen. Opvallend is bijvoorbeeld een regelmatig bekapt stuk tufsteen, aan de dagzijde rechthoekig en naar binnen taps toelopend: een steen voor de bekleding van een opgaande muur, uitgevoerd in kistwerk - een klassieke Romeinse constructietechniek. Behalve natuursteen komen er ook dakpannen voor, waarvan enkele met militaire stempels; één daarvan dateert uit de jaren circa 196-222.5° Wat kan de aard zijn geweest van deze kleine militaire site? Als we 'wachtpost' zeggen, dan zeggen we eigenlijk
niets, want dat laat nog alle mogelijkheden open. Van de kleine militaire nederzettingstypen, kunnen we het zogenaamde minicastellum, dat één of twee centuriae van ca. 80 man huisvestte, wel buiten beschouwing laten. Dit zou er op deze plaats wel heel verloren bij liggen, 100 m van de limesweg verwijderd. De minicastella die we in Neder-Germanië kennen, hebben allemaal toch een min of meer begrijpelijke strategische ligging, zoals dat van Ockenburg in Den Haag, dat aan een kruispunt van wegen lag.51 Maar daar valt in ons geval niet veel van te maken. En dan: zou zo'n klein fort met grachten en al werkelijk spoorloos zijn verdwenen? We moeten hier ook het extensieve karakter van de vindplaats in het oog houden. De restgeul heeft vanaf het midden van de tweede eeuw gedurende enkele generaties als stortplaats gediend, maar de neerslag van bewoningsafval blijft al met al mager.52 Dit wijst op een kleine bezetting. We zouden dan kunnen denken aan een statio, een wachtpost van de beneficiarii consularis, een soort marechaussee, onder meer belast met het toezicht op de wegen en het wegverkeer." Maar hier geldt hetzelfde bezwaar: een statio zou zeker aan de limesweg gesitueerd zijn geweest. Bovendien liggen de bekende stationes eigenlijk altijd onder de rook van grotere militaire of civiele nederzettingen, soms ook aan een kruispunt van wegen.54 De site in Vleuterweide lag in een troosteloze uithoek. Juist deze eigenwijze en geïsoleerde ligging, op een landschappelijk markant punt in de binnenbocht van de rivier, wijst sterk op de resterende mogelijkheid: een wachttoren, bedoeld voor observatie van de grenslinie. Want de locatiekeuze voor dit soort posten blijkt in het buitenland vaak bepaald door knikpunten in de limes of opvallende terreinkenmerken, die natuurlijke zichtassen opleverden.55 Het enige aangetroffen grondspoor waar we iets van kunnen maken, wijst ook precies in deze richting. Het gaat om 15
Ajb. 8. Restant van een cirkelvormige greppel, die mogelijk een wachttoren heeft omgeven. Van de oorspronkelijke bodemopbouw is de bovenste meter door kleiwinning verdwenen. Foto auteur.
Aft). 9. Grondsporen van de wachttoren van RĂźsselsheim in Hessen. Bron: Baatz en Herrmann (red.) 39S2.
16
het restant van een ovale greppel, die een binnenterrein van ongeveer 12 bij 17 meter moet hebben omsloten (afb. 8). In de greppel is een derde-eeuwse, Haspengouwse kruik gevonden en een flink aantal bouwfragmenten, voornamelijk van basalt. Uit de buitenlandse literatuur kennen we vergelijkbare greppels in de context van wachttorens: zij omsluiten en ontwateren dan de standplaats van een vierkante toren, waarvan de zijden doorgaans tussen 4 en 5,5 meter lang zijn in het geval van houtbouw en 4,5 tot 6 m in het geval van steenbouw.56 Meestal zijn de greppels rond of afgerond-rechthoekig, maar er zijn goede parallellen voor de ovale vorm waar wij hier mee te maken hebben (zie afb. 9).5? Dat er geen funderingsresten binnen de greppel zijn gevonden hoeft ons niet te verbazen: van het oorspronkelijke bodemprofiel is hier ongeveer een meter verdwenen.'8
Misschien is er ook een argument gelegen in de vondsten. Naar de materiĂŤle cultuur van kleine wachtposten is nog weinig vergelijkend onderzoek gedaan, maar het ligt voor de hand dat deze eigen trekken vertoont. Baatz noemt enkele terugkerende items voor de torens van de ObergermanischRatische Limes: een opvallende variatie aan tafelaardewerk, wrijfschalen, maalstenen (men leefde immers met een man of vier een aantal dagen op zo'n post!), slingerkogels en lichte werpsperen (vanuit een toren beide bijzonder geschikt als defensieve projectielen).'? Toeval of niet: in het beperkte vondstcomplex van Vleuterweide zijn al deze items vertegenwoordigd. We moeten over een wachttoren aan de Nederlandse limes niet al te zenuwachtig doen. Om te beginnen weten we dat in het achterland van de Rijngrens, langs doorgaande wegen, in de midden-Romeinse tijd al wachttorens stonden.60 Van andere Romeinse grenssectoren, zoals in Zuid-Duitsland en Noord-Engeland, kennen we hele series van dergelijke wacht- of signaaltorens (zie afb. 10). Zij dienden daar voor observatie van de grenslinie en in het bijzonder ook voor het doorgeven van optische signalen door middel van vuur, rook of bakens. Hiermee konden in korte tijd over grote afstand gecodeerde berichten worden doorgegeven.61 Voor het functioneren van het middenRomeinse grensverdedigingssyteem, gekenmerkt door middelgrote troependepots verdeeld over een lange lineaire grenzen, was zo'n communicatiestructuur eigenlijk onmisbaar.62 Ook de Nedergermaanse limes moet in haar ontwikkelde vorm daarom haast wel uitgerust zijn geweest met een doorlopende reeks van zulke kleine wachtposten, zeker nadat de troepensterkte in het begin van de tweede eeuw sterk werd teruggeschroefd. Het gemiddelde interval tussen de castella aan de Obergermanisch-Ratische Limes, met zijn bekende wachttorens, en aan de Nederlandse verschilt nau-
welijks: ongeveer 9 tegenover 8 km. Eerlijk gezegd kennen we al drie wachttorens uit het Duitse Rijnland: op de Dachsberg bij Duisburg-Baerl, op de Reckberg bij Neufé-Grimmlinghausen en bij Remagen, de eerste twee uiteindelijk uitgevoerd in steen.63 Er is geen reden om aan te nemen dat dit fenomeen bij Lobith ophoudt. In de jaren '80 is op het Marktveld in Valkenburg al een houten wachttoren opgegraven. Hij is mogelijk de opvolger van een minicastellum vlak ten zuiden ervan.64 Men zou natuurlijk kunnen stellen dat de wachttoren een exclusieve functie had voor de observatie van het door kreken doorsneden gebied rond het Marktveld of voor de communicatie met het legerkamp in Valkenburg-dorp, dat 700 m verderop lag. Mogelijk echter zien we hier de aanvang van een systeem van kleine militaire posten, die de observatie van en communicatie langs de Nedergermaanse limes moesten verbeteren. Wanneer kan een dergelijk systeem zijn ontworpen? Gezien het voorgaande zou men haast zeggen: ergens tussen 85 en 100, in het verlengde van wat er in Zuid-Duitsland gebeurde en als logisch complement van de verbeterde infrastructuur die het concept voor een afgeslankte limes met zich mee bracht. Klopt dat ook met de archeologische gegevens? De militaire post op het Marktveld kan op grond van de gepubliceerde gegevens globaal worden gedateerd tussen ca. 70 en 110/5 n.Chr.65 Als het juist is dat de wachttoren het minicastellum opvolgt, dan zou hij al gauw in de tijd van Domitianus (81-96) of daaromtrent terechtkomen.66 Opmerkelijk is in dit verband de begindatering van twee andere Nedergermaanse wachttorens. Gechter plaatst Remagen op grond van het vondstmateriaal in de tijd van Domitianus. Het complex bij NeufèGrimmlinghausen zou na de opheffing van de legioensvesting ca. 95 kunnen zijn gebouwd.67 Dit is een opmerkelijk consistent beeld. We kennen nog een riviergrens die
rond deze tijd al uitgerust was of werd met wachttorens. Het openingsbeeld op de zuil van Traianus in Rome, opgericht in 113 n.Chr., beeldt de Donaulimes in Moesia af aan het begin van de Dacische oorlogen (101).68 We zien daar een reeks stenen (!) torens, uitgerust met vuurbakens (zie afb. 11): kennelijk fungeerden zij niet alleen als observatie-, maar ook als signaal torens. Als het juist is dat de introductie van dit fenomeen in Neder-Germanië onderdeel was van een troepenreductieplan, dan kunnen de wachttorens wellicht bedoeld zijn geweest als schakelstation in een nieuwe communicatiestructuur, die de troependepots met elkaar verbond. Maar dat was niet hun enige functie, want dan hadden ze allemaal aan de limesweg gelegen, om storingen in de overdracht snel te kunnen ondervangen. En dat lijkt nu juist niet het geval. De toren van Remagen lag 65 m van de limesweg, het complex op de Reckberg 900 m (waarschijnlijk aan een nevenweg) en de Dachsberg zelfs 4 km. Daarentegen
Afb. 10. Reconstructie van een wachttoren aan de ZuidDuitse limes. Bron: Baatz en Herrmann (red.) 3982.
Afb. n . Wachttoren met vuurbaken op de zuidoever van de Donau. Links daarvan een houtstapel en een hooimijt. Openingsbeeld van de zuil van Traianus uit 113 n.Chr. Bron: Cichorius, 3896-1900.
17
stonden ze alle drie op de rand van het laagterras, de laatste twee op de kop van een geprononceerd zandduin.6? Kennelijk was het hier eerst en vooral de grensrivier met zijn verkeersbewegingen, en minder de limesweg, die gecontroleerd moest worden. De Vleuterweide-site, ruim ioo m van de weg gelegen, voegt zich nu in dit patroon.7° Voor beide functies: communicatie en observatie, is de wachttoren de voorgeschreven vorm. Veel posten zullen ook uit niet meer dan een torenbouw hebben bestaan. Tot het midden van de tweede eeuw zijn deze vermoedelijk in hout uitgevoerd geweest. Maar net als aan de Obergermanisch-Ratische Limes zullen zij uiteindelijk, wellicht vanaf omstreeks 175, in steen zijn herbouwd. Die fase zouden we dan in Vleuterweide - voor het eerst aan de Nederlandse limes - bij de hand kunnen hebben.71 In Zuid-Duitsland gebeurde deze herbouw in steen overigens steeds door locale hulptroepen het waren uiteindelijk hun dienstgebouwen.72 Klopt ons verhaal van een reeks wachtposten die vanaf de late tweede eeuw versteent, dan zouden we in sommige goed verkende limessectoren de proef op de som moeten kunnen nemen. Immers, voor het functioneren van een dergelijk systeem van observatieen communicatieposten moesten de wachttorens min of meer op zichtafstand van elkaar staan, ook bij minder gunstige weersgesteldheid. In het meest nabije deel van de Obergermanisch-Ratische Limes (Werterau) liggen de intervallen meestal tussen 800 en 1500 m.73 Tussen de locatie Vleuterweide en het castellum op de Hoge Woerd (hemelsbreed 2,5 km uit elkaar gelegen) zou er volgens dit ritme al gauw nog zo'n voorziening mogen worden verwacht. Nu wil het geval dat in de zomer van 2001 in het oosten van Veldhuizen een tweede locatie met aanwijzingen voor steenbouw is ontdekt - precies halverwege de Vleuterweide-site en de 18
Hoge Woerd. De plek ligt strategisch op een knikpunt van de limesweg, aan een rivierbocht waar telkens maar nieuwe crevassedoorbraken optraden en waar in de tweede eeuw een schip van het Zwammerdam-type is gezonken.74 Het proefonderzoek heeft zich tot dusver toegespitst op de crevassegeulen, maar hieruit is al een compleet gamma van bouwmaterialen tevoorschijn gekomen: basalt, tufsteen, dakpannen, vloerbeton, wandpleister en een flinke partij vensterglas. Met name dat laatste vermeldt Baatz weer als een typische vondstcategorie voor wachttorensites.75 Een andere goed geïnventariseerde sectie is het traject tussen de castella van Zwammerdam en Alphen aan den Rijn (bijna 5 km). Hier zouden dan volgens hetzelfde ritme zeker twee sites met 'stevige' Romeinse vondstspectra en aanwijzingen voor steenbouw te verwachten zijn. Die zijn er ook: de vindplaatsen Goudse Rijpad en De Schans.76 Ze liggen (waarschijnlijk toevallig) zó, dat het traject Zwammerdam-Alphen in drie secties van globaal een Romeinse mijl (ca. 1,5 km) uiteenvalt. Nieuwe perspectieven voor de limes Verondersteld wordt dat wachttorens in wisseldienst werden bemand door ploegen van ongeveer vier soldaten, waarschijnlijk vanuit het meest nabijgelegen legerkamp. Die zaten daar dan vermoedelijk een aantal dagen achtereen. Zij maalden er hun graan, aten en sliepen er, deden ondertussen wat aan het onderhoud van hun wapenrusting, en draaiden natuurlijk hun dienstroosters. Die wachttorendiensten zullen wel gehaat zijn geweest. Of betekende het juist een paar dagen van relatieve vrijheid, met zeeën van tijd om te dobbelen? Eén tijdverdrijf op de wachtpost in Vleuterweide is door de opgravingen althans goed gedocumenteerd: niet minder dan vier palingfuiken lieten de soldaten hier in de derde-eeuwse rivierbedding achter (afb. 12). De fuiken van Vleuterweide mogen symbool staan voor een belangrijk
nieuw inzicht: in het buitengebied van de limes sluimert een schat aan informatie over de Romeinse aanwezigheid in het hart van ons land. Het onderzoek dat de laatste jaren in Leidsche Rijn is uitgevoerd, heeft daar vermoedelijk maar een klein voorproefje van laten zien. EĂŠn ding begint langzamerhand duidelijk te worden: de limes in het Nederlandse rivierengebied was veel meer dan de eenmalige aanleg van een reeks legerkampen verbonden door een weg. Het 'buitengebied' van de limes was bezaaid met kleine inrichtingselementen met heel specifieke functies, die het grenssysteem beter moesten toerusten op zijn taak in de Nederlandse rivierdelta. Wat zich begint af te tekenen, is een nimmer voltooid bouwproject, dat gaandeweg vorm kreeg in wisselwerking met een dynamisch landschap. Opbouw en onderhoud van de Nederlandse grenssector moeten ongehoorde inspanningen hebben geĂŤist in termen van transport, mankracht en ingenieurskunst. In alle fasen van de ontwikkeling van dit systeem zullen er uitgebreide logistieke voorzieningen zijn geweest, in de vorm van vrachtschepen, kadewerken, emplacementen en voorzieningen voor landtransport. De landschappelijke context dwong daarnaast tot de ontwikkeling van een intelligent systeem van watermanagement, uitgerust met talloze kunstwerken in de vorm van dammen, beschoeiingen, bruggen en duikers. Voor het beheer van een zo complex systeem, in een verraderlijk landschap vol waterwegen, was een fijnmazig stelsel van observatie- en communicatieposten nodig. In het Nederlandse milieu moest het buitengebied van de limes dus wel uitgroeien tot een bonte aaneenschakeling van voorzieningen op het gebied van logistiek, waterbeheer en communicatie. In dit verband is het goed om nog eens te onderstrepen dat de volgroeide limes van de midden-Romeinse tijd (waar dan ook) niet gedacht was als een verdedigingslinie. Zelfs de landgrenzen
met een fysieke barrière waren niet meer dan een bewaakte grens, hoogstens bedoeld om "heimelijke grensoverschrijdingen door roversbenden" tegen te
gaan, zoals een inscriptie uit Hongarije het treffend uitdrukt.77 Het was dan ook meer de grenslinie zelf, met zijn infrastructuur en zijn verkeerbewegingen, die geobserveerd moest worden.78 Dat gold wel heel in het bijzonder in het Nederlandse rivierengebied, waar de limes misschien wel in de eerste plaats een bundel van infrastructurele voorzieningen was, die bewegingen van troepen, materialen en goederen in oost-west-richting mogelijk moesten maken. Vooral in WestNederland was de limes welbeschouwd een smalle corridor, die het kustgebied verbond met het centrale rivierengebied en die van nature al werd afgeschermd door eindeloze veengebieden aan weerszijden ervan. Het was die corridor zelf met zijn kwetsbare infrastructuur die in het Nederlandse rivierengebied bewaakt en beheerd moest worden.
Ajb. 32. Palingfuik van gevlochten wilgentenen. De bovenzijde is niet bewaard gebleven, waardoor de trechtervormige vangmond zichtbaar is (links). In de fuik bevindt zich allerlei verzwaringsmateriaal, onder andere natuursteen en dakpanfragmenten. Foto Archeoplan.
We hebben gezien dat deze infrastructuur niet van de ene op de andere dag tot stand is gekomen, maar in een aantal fasen gestalte kreeg. Om te beginnen ontwikkelde de limesweg zich waarschijnlijk trager en meer stapsgewijs dan tot nu toe is aangenomen.
19
Buiten de militaire nederzettingen is de weg vóór de late eerste eeuw (nog) niet goed aantoonbaar. Pas in 99-100 vond schijnbaar de eerste centraal aangestuurde bouwcampagne aan de infrastructuur plaats, na serieuze aanzetten in de jaren 90. De veranderingen die de Nedergermaanse limes toen onderging, lijken onderdeel van een nieuw defensief concept dat de Rijngrens met een kleinere bezettingsmacht beter moest toerusten op haar taak. Een doorlopende reeks van wachttorens was daar waarschijnlijk onderdeel van. In de campagne van Hadrianus (circa 122-125) manifesteerde zich vervolgens een streven naar fysieke voleindiging en symbolische afronding van dit alles. De integratie van het kustgebied in het verdedigingsstelsel gebeurde mogelijk pas een generatie later. Een volgende monsteroperatie was de 'verstening' van de militaire bouwwerken. Tot nu toe was er van de latere ontwikkeling van de limes niet veel meer bekend dan dat de ringmuren en hoofdgebouwen van de meeste castella tussen circa 180 en 210 in steen herbouwd werden. Geheel op zichzelf stond tot voor kort de verbouwing van het hoofdkwartier van Valkenburg, dendrochronologisch gedateerd omstreeks 26579 Het recente onderzoek in het 'buitengebied' van de limes voegt daar een nieuwe dimensie aan toe, omdat het suggereert dat ook de evolutie van de infrastructuur minstens tot in de Severische tijd (193-235) doorging. Aan het eind van de tweede of in de eerste helft van de derde eeuw werd in Veldhuizen nog een moerasbrug vervangen door een gronddam en werd er onderhoud gepleegd aan de limesweg bij Alphen aan den Rijn. Voegen we daarbij het vondstmateriaal van de nieuwe steenbouwsites in Leidsche Rijn en andere vermoedelijke 'wachtposten', dan begint het erop te lijken dat de limes met zijn infrastructuur tot ruim in de eerste helft van de derde eeuw zorgvuldig is onderhouden en bemand. Sterker nog: als we zoe20
ken naar aanwijzingen voor een laatRomeinse herbezetting van de limes in West-Nederland, dan moesten we die versteende wachtposten ook maar eens in de gaten gaan houden.80 Ook wanneer wij de rijksgrens vanuit cultuurpolitiek oogpunt bezien, dagen er nieuwe perspectieven. Tot nu toe was de archeologische monumentenzorg, als het om de limes ging, voornamelijk gericht op de grotere militaire nederzettingen, geheel terecht overigens. Maar juist de laatste tijd wordt duidelijk dat veel van deze complexen, met name in het oosten van het land, door latere rivieractiviteit voor een groot deel zijn opgeruimd, terwijl zij in het westen van het land door hun ligging in binnenstedelijk gebied vaak moeilijk te beschermen zijn. Des te belangrijker is het om vast te stellen dat de limeszone buiten de militaire nederzettingen waarschijnlijk veel rijker aan informatie is dan tot nu toe werd aangenomen. En dit 'buitengebied' van de limes valt - niet geheel toevallig overigens - voor een groot deel samen met de huidige groene ruimte, waarvoor op dit moment overal nieuwe ontwikkelingsscenario's worden uitgedacht. Hier tekenen zich nieuwe uitdagingen af voor de archeologische monumentenzorg. Veel van de inrichtingselementen in het buitengebied van de limes zijn vooralsnog lastig te traceren het zijn werkelijk spelden in een hooiberg. Maar zij dragen heel specifieke informatie in zich over de Romeinse aanwezigheid in ons land. Deze informatie gaat veelal over ingrepen die nodig waren om het grensverdedigingssysteem te laten functioneren in het bijzondere milieu van het Nederlandse rivierengebied. En juist op dat punt heeft ons land een fascinerend verhaal te vertellen. Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum, Zwaansteeg 11,3511 VG Utrecht
Noten ADC en de gemeente Utrecht tussen voorjaar 1998 en voorjaar 2001. De uit1 Dit artikel is gebaseerd op een lezing op werking is op dit moment nog gaande 7 april 2001 in Amersfoort voor de Ver(Graafstal in voorbereiding). Voor de weg eniging Oud- Utrecht. Een eerdere versie zijn verder relevant: Graafstal 2000a, verscheen in Oud-Utrecht 74 (2001) nr. Vos en Blom 2001 en Bakker en Vos in 6,145-58. De basis voor wat hier wordt voorbereiding. gepresenteerd is in de jaren 1997-2001 onder vaak barre omstandigheden gelegd 7 Zo reeds Von Petrikovits 1960, 54, op badoor Annette Bakker, Edwin Blom, Klaas sis van de mijlpalen uit Kapellen en Greving, Arnold de Haan, Tom HazenKoblenz uit 44 n.Chr. (CIL XIII, 9143 en berg, Jeroen van der Kamp, Willem 9145). De summiere aanwijzingen die Koudijs, Silke Lange, Joris Lanzing, Hans het onderzoek bij Moers-Asberg heeft opSiemons, Albert Veenhof en Wouter Vos. geleverd (Bechert 1989, 166), zijn in dit De schrijver dankt Robert van verband moeilijk te interpreteren: een onDierendonck, Paul van der Heijden, Rien geveer Tiberische post quem-datering? Polak en Wouter Vos voor verstrekte inAan het begin van de regering van formatie. Herre Wynia was steeds een Tiberius (14-37) waren volgens het overkritisch klankbord. zicht van Gechter 1979,114-25, "die beiden groEen Aufmarschgebiete um Vetera 2 Vgl. bijv. Van Es 1981, 116, over de ontund Mainz durch eine lose Kette von wikkeling van de infrastructuur van de liLagern mit einander verbunden" (121), mes. maar deze keten mag nu wel worden 3 Deze lengte alleen in Utrecht (?): Ozinga voortgezet tot Nijmegen en zijn voorland: en De Weerd 1989, 43-6 (grondplannen Willems 1986, 236-8, 242, 391-3. Er is periode 1-4), 48 met n. 27 (500 bij 300 geen grond voor de veronderstelling dat Romeinse voeten buitenwerks?). Voor De de oudste of zelfs maar de Claudische Meern staat alleen de korte zijde min of fase van de limesweg verder liep dan meer vast: De Jager 2000,11 met kaarthier, zoals Van Es 1981,116 met n. 313, bijlage 1. Woerden (periode 2): Haalebos suggereert. en Lanzing 2000,18-20. Zwammerdam: Haalebos 1977, 21, 32 met Beilage ia, met 8 Het is opmerkelijk dat de aanleg van de een uitvoerige discussie van de ruimteWestnederlandse fortenreeks rond 47 problematiek (78-82). Alphen aan den n.Chr. gepaard ging met het graven van Rijn lijkt zich nu in deze rij te voegen: een verbinding russen de mondingen van nieuwsbrief Archeologisch onderzoek 2001- Rijn en Maas, de zogenaamde 2002, Alphen aan den Rijn-Stadshart/Hoge Corbulogracht (Tacitus, Ann. XI.20). Er Zijde Actueel d.d. 2-8-2001. Voor kunnen in de delta van Rijn en Maas Roomburg en het ontbreken van de retenmeer van dit soort dwarsverbindingen tura, Vechten uitgezonderd: Polak, Van zijn gegraven. Voor een mogelijk geval Doesburg en Van Kempen in druk, hfdst. tussen De Meern en de Hollandse IJssel: 5.1. Van Dockum 1998b. 9 In één sectie komt in dit verband een geï4 Zie reeds Hessing 1995, 89, die echter soleerde eiken paal uit 89 n.Chr. voor. een verband legt met de beperkingen van De eerste wegaanleg wordt indirect gedahet veengebied voor de inzet van cavaleteerd door een kleine inheemse (?) activirie. De bekende infanterie-eenheden hadteitenzone uit het midden van de ie eeuw den voor een deel een bijzonder karakter: langs de Letschertweg ten westen van De Haalebos 1997a, 55-7. Meern, die plaats lijkt te hebben moeten 5 Veldhuizen: Graafstal 1998, 2000a, maken voor de limesweg (vgl. onder bij 2000b en in voorbereiding. Vleuterwein. 49). Tot het vondstcomplex behoren de: Blom en Graafstal 2000, Bakker en een fragment van een gebronsde beker Vos in voorbereiding. Hoge Woerd: Blom Hofheim 26C, waarschijnlijk een knikfien Graafstal 2001 en Vos en Blom 2001. bula (type B) en mogelijk ook een Aucis6 Zie eerdere samenvattingen in Graafstal sa-fibula (Graafstal 2000a, 8-10). Enkele 1998,142-6,150-3, en Graafstal 2000b, vondsten die elders in Veldhuizen zijn 173-91. Veel van het navolgende berust op gedaan, met name een fragment terra rude resultaten van het project Waterland. bra en een dakpanstempel van het 15e leHet project omvat negen secties van de gioen (Graafstal 1998,158), zouden er op Romeinse weg en begeleidende oeverkunnen wijzen dat de militaire activiteit constructies in de deelplannen 1 en 2 van in het gebied al vóór circa 70 n.Chr. bede wijk Veldhuizen. Deze zijn achtereengint. Rüger 1968, 60-6, brengt dit en volgens onderzocht door de ROB, het
21
andere pre-Flavische stempels in verband met "daudisch-neronischen militarischen Strajlenposten", maar het overzicht van Willems 1986,186-92, strekt tot behoedzaamheid. 10 Marktveld 1985-1988: Hallewas en Van Dierendonck 1993,17-18, met de nieuwe datering van 99-100 (zie Hessing 1999, 151-2). Veldzicht 1994-1997: Vos en Lanzing 2000, 23-7. Dit sluit het bestaan van oudere (locale?) wegen binnen de militaire nederzetting natuurlijk niet uit. 11 Von Petrikovits 1960, 54, concludeerde uit het tracĂŠ van de limesweg, die in het Duitse Rijnland consequent de bochtige rand van het Laagterras volgt, dat deze bedoeld was als "Spahtruppweg zur Ăœberwachung des Rheinstroms". 12 De 'wilde' paalstelling van de oudste wegbeschoeiing zou daarop kunnen wijzen. In put 6 van het project Waterland (zie n. 6) zijn langs de wegkant (en in kuilen) resten van rijswerk gevonden. Een opmerkelijke parallel is de oudste (?) wegaanleg in Moers-Asberg: Bechert 1989,162-6. 13 De tweede weg van Valkenburg-Marktveld (124 n.Chr.) is ongeveer 4,5 m breed: Hallewas en Van Dierendonck 1993,19. In Moers-Asberg bijv. is de oorspronkelijke aanleg 7 m breed (Bechert 1989,166). Voor een reeks andere waarnemingen: Chevallier 1997, 114-8. 14 Romeinse grindwinning op de Horden bij Wijk bij Duurstede: Van der Voort, Poelman en Van Es 1979, 444-6. In het mondingsgebied van de Rijn werden schelpen als plaveisel gebruikt: Hallewas en Van Dierendonck 1993,19. 15 Houtrapport van het project Waterland door S. Lange (typescript). Voor een recent onderzoek van een houtspectrum in castellumcontext (Alphen aan den Rijn): Van Rijn 2000, met oudere literatuur. Voor de geringe beschikbaarheid van eikenhout in het Kromme-Rijngebied: Kooistra 1996, 50. 16 De 'klassieke' gedaante werd in de jaren '80 vastgesteld tijdens het grote onderzoek op het Marktveld in Valkenburg: Hallewas en Van Dierendonck 1993,1920. Ook bij Moers-Asberg was de limesweg uiteindelijk circa 1 m hoog (Bechert 1989, 166). 17 Graafstal 2000b, 187-90. Vorig jaar werd bij een proefonderzoek door het ADC aan het Goudse Rijpad in Alphen aan den Rijn aardewerk uit de tweede helft van de 2e tot het begin van de 3e
22
eeuw (Drag. 37, 45, Niederbieber 32, 89 en 112A) gevonden aan de basis van de jongste (?) fase van de weg (Vos 2001, 14,17-18). De mijlpalen van het Wateringse Veld (gem. Den Haag) wijzen op onderhoud van het wegennet in het kustgebied tot onder keizer Decius (249-251): Waasdorp 1999b, 440. Op het Marktveld in Valkenburg werd de weg echter rond het begin van de 3e eeuw opgegeven (of verlegd?): Hallewas en Van Dierendonck 1993,19. 18 Opgravingsputten 1 t/m 5 van het project Waterland (1998); zie n. 6. Vgl. Graafstal 2000b, 176-9. 19 E.A.K. Kars, Natuursteen Vleuten-Waterland (typescript 1998). Basalt komt in oeverconstructies ook voor in KrefeldGellep: Bechert 1991, 38 met Abb. 17. Een met natuursteen verstevigde oever mogelijk ook in Alphen aan den Rijn-de Schans: Kok 2001,141. 20 Dendrochronologische dateringen van de veldatum van eiken- en iepenhout door het Nederlands Centrum voor Dendrochronologie / Stichting RING, mei 1998 - februari 2000 in het kader van het project Waterland. Voor de Hoge Woerd: Vos en Blom 2001,14,16, 20, 27 (de datering 104-108 op basis van het maximaal aantal ontbrekende ringen spinthout). De bewerkingssporen en de aanwezigheid van bast wijzen op zogenoemde 'groene' verwerking van de stammen, behalve in 125 n.Chr. (mond. med. S. Lange). 21 Graafstal 2000b, 183. Aanwijzingen voor verhoogde activiteit van de Rijn in Valkenburg tussen circa 110 en 120 n.Chr.: Van Dierendonck 1997, 549-50. 22 Hessing 1999,151-3 met table 1. 23 Van Rijn 1989, 28-9. 24 Reuter 1997. Voor de Classis Germanica als transportonderneming: Bechert 1991, 29-30. 25 Hessing 1999. Mogelijk vervulde Traianus begin 98 zelfde functie van stadhouder: Haalebos 2000, 60. Andere voorbeelden van de doorslaggevende betekenis van de keizerlijke aanwezigheid: Walser 1980, 459, 462. 26 De mijlpalen van Beek bij Nijmegen (CIL XIII, 9162 = XVII, 584) en Xanten (XVII, 582) kunnen volgens Haalebos 2000, 66, op grond van CIL XVII, 574, uit Koblenz zo worden aangevuld dat zij alle drie dateren uit het tweede consulaat van Traianus. 27 Haalebos 2000, 66-7, op grond van het nieuwe diploma van Eist.
28 Deze gedachte ook al bij Hessing 1999, 153, en minder uitgesproken bij Haalebos 2000, 67. 29 Een mooi overzicht bij Jones 1992,126155. Zie m.n. 153-5: de troepenconcentratie aan de Donau begint al vroeg in de jaren 90. Voor Zuid-Duitsland: Baatz 1982, 74-83. 30 Dat Traianus vele van de door Domitianus ingezette beleidslijnen vervolgde, is sinds Waters 1969 steeds meer onderkend. Zie beider meest recente biografieĂŤn: Jones 1992 en Bennett 1997. 31 De ontmanteling van Moers-Asberg valt waarshijnlijk al in 82 n.Chr.: Bechert 1989, 65, met Jones 1992, 128-130, voor het begin van de Chattenoorlog. In 85 n.Chr. werd er blijkens inscripties (CIL XIII, 8258-9) gewerkt aan de herbouw in steen van de vlootbasis KĂśln-Alteburg. Het minicastellum van Werthausen dateert waarschijnlijk uit de tijd van Domitianus: Bechert 1989,199-200. De legioensvesting van Neufs is (of werd?) rond 95 platgebrand om plaats te maken voor een castellum (Bechert 1995, 43). Rond 100 werd het cavaleriekamp van Dormagen gesticht (M. Gechter in a.w., 37)32 Dat blijkt uit dakpanstempels van de cohors I dassica met de eretitels P(ia) F(idelis) D(omitiana). De cruciale laatste letter, geschrapt bij de dood van Domitianus, komt mogelijk ook voor op stempels van de cohors II Hispanorum pedilata, die in Utrecht lag: Haalebos 2000, 5233 Vgl. ook een secundair gebruikte (?) beschoeiingpaal uit 86/7 in een latere beschoeiing (124/5) van de Corbulo-gracht in Leiden-Roomburg: Hazenberg 2000, 34, 36. 34 Van Dockum 1998a, 130, en nieuwsbrief Archeologisch onderzoek 2001-2002, Alphen aan den Rijn-Stadshart/Hoge Zijde Actueel d.d. 9-8-2001. Vgl. nog de kade van Woerden-Groenendaal, gebouwd "omstreeks het jaar 80 of iets later" (Haalebos 1997b, 72). 35 Hessing 1999,155. 36 Waasdorp 1999a, 172-173, en 1999b. 37 Put 4 van het project Waterland; zie n. 6. 38 De reconstructie van afb. 5 is door latere dendrodateringen achterhaald: bij de afgebeelde situatie hoort eigenlijk de tweede fase van de kademuur uit 103 (zie onder). 39 Diverse voorbeelden bij Brigham 1990, 107 e.v. (midden le-eind 3e eeuw). Verankering wel reeds bij het in opbouw
vergelijkbare havenfront van Xanten, dat dateert uit ca. 80 (Bechert 1991, 36, 38). 40 Een zware trekbalkconstructie uit de late ie eeuw opgegraven in Woerden (Groenendaal, 1978/1980) kent vergelijkbare dubbelpalen: deze houden horizontale dwarshouten tegen, die door de trekbalken steken: Haalebos 1997b, 723. Zo ook in Londen: Brigham 1990, 149 met PI. XXIIA (begin en late 2e eeuw). Daar ook een parallel voor de tweede kademuur, mogelijk met gording: a.w. 127 (midden 2e eeuw). 41 Geyer 1977. Deze brug heeft telkens drie palen per juk. 42 Bijv. Cichorius 1896-1900, Taf. 12, Bild XI-XII. 43 Van Haaster en Vermeeren 2000, 9-11, 13-4. 44 Onderzoek van de Katholieke Universiteit Nijmegen in de Wagenstraat/Wilhelminaweg (1983-84). Haalebos 1997b, 70-1, spreekt van een knuppelweg, maar althans de eiken constructie lijkt veel op een moerasbrug. De brug is later mogelijk verbouwd tot een dam, iets wat ook met de bruggen van Veldhuizen en Bickenbach gebeurde (beide eind 2e eeuw of iets later). 45 E. Blom, Context schip. Beleidsgericht advies op basis van de eerste veldwerkresultaten, briefrapport ADC, november 2001, 6-8. 46 Bijv. op de Woerd in Valkenburg: Sarfatij 1977,162. 47 De waarnemingen aan de Hoorn ten westen van Alphen aan den Rijn (vindplaats Lemkes) in 1968 lijken te wijzen op een onder meer met palen en rijshout afgedamde zijgeul: Beunder 1970. Voor een dam over een getijdegeul in Valkenburg-Veldzicht: Lanzing en Vos 2000, 26-7. In 1965 lijkt bij Hazerswoude een (Romeinse?) duiker te zijn gevonden: Kok 2001, 90, n. 117. 48 Op dit moment heeft alleen een quick scan van het culturele vondstmateriaal plaatsgevonden. De uitwerking van het complex is onlangs begonnen. 49 Eerder vond proefonderzoek plaats op twee inheemse sites aan de Meentweg (1998) en de Letschertweg (1999), in het directe achterland van de limes resp. pal ten noorden van de Romeinse weg (vgl. n. 9). Op beide terreinen lijkt de bewoning in de tweede helft van de ie eeuw op te houden: Bakker 2000,19, en Graafstal 2000a, 9-10. Aan de overzijde van de Rijn werd enkele maanden
23
geleden een inheems vondstcomplex geborgen dat ook rond die tijd eindigt (Hoge Weide, terrein LR 24). 50 Namelijk van de Legio I Minervia Antoniniana. Voor de vervroegde datering van dit stempel: Haalebos en Franzen 2000, 41-2,123, al wegen de historische overwegingen misschien zwaarder dan het stratigrafïsche argument. 51 Waasdorp 1999a, 172-3. ValkenburgMarktveld: Hallewas en Van Dierendonck 1993, 37. Werthausen: Bechert 1989,196-200. Reckberg: Muller 1974. Een mooi voorbeeld ook Neuwirtshaus bij Hanau (Hessen): Czysz 1982, 339-40. 52 Het tweede kwart van de 2e eeuw lijkt reeds vertegenwoordigd door een kom Drag. 27, terra sigillata uit La Madeleine, een gladwandige kruik en een nauwelijks gesleten sestertius van Aelius (136138). Het materiaal loopt zeker door tot in het begin van de 3e eeuw. 53 Een goede discussie van de bronnen bij Haalebos 1977, 75-8. 54 Een ruime verzameling bij Von Petrikovits 1960, 72-4 ("Die Stationes an der Limesstrajie befanden sich alle bei Legionsoder Auxiliarfestungen oder bei einer Stadt"), en Haalebos 1977, 76. 55 Een doordringende analyse van de wachttorenreeks van Gask Ridge (Schotland) vanuit dit gezichtspunt bij Woolliscroft 2001. Zie verder Woolliscroft 1989 (Hadrian's Wall) en Woolliscroft en Herrmann 1991 (Wetterau-Limes). 56 Voor hun functie (ontwatering): Baatz 1976,18-20 en 26. 57 In Germania Superior bijv. Rüsselsheim in Hessen, uit de late ie tot de eerste helft van de 2e eeuw (Schallmayer 1982). In Noord-Engeland Roper Castle, onderdeel van de wachttorenreeks door Stainmore (Farrar 1980, 220, 222), en in Schotland Midgate, onderdeel van het Flavische systeem van Gask Ridge (Woolliscroft 2001). Extra ruimte binnen de greppel kon dienstig zijn bijv. voor de opslag van brandstof (Farrar, 217). 58 Gezien de datering na het midden van de 2e eeuw en gelet op de geassocieerde vondsten zouden we op deze plaats steenbouw mogen verwachten. Vitruvius, II.9.10, III.4.2 en V.12.5, beveelt voor monumentale steenbouw onderheiing met elzenhouten palen aan. Deze constructiewij ze is in NoordwestEuropa inderdaad op veel plaatsen aangetoond, maar de toepassing lijkt afhankelijk te zijn geweest van de bodemgesteldheid (een overzicht bij Haalebos
24
1977, 36-7). In Vleuterweide maakte de stabiele ondergrond van pleistoceen gefundeerde, nauwelijks kleihoudende beddingafzettingen onderheiing wellicht overbodig. 59 Baatz 1976, 43-4. 60 Over deze categorie, hun functie en bezetting, is weinig bekend. Voorbeelden zijn Rheinberg in Germania Inferior (Rüger 1974) en Rüsselsheim in Germania Superior (n. 40), beide in houtbouw. De 'wachttoren' van Veldhoven zal haast wel een inheems grafmonument zijn (Bogaers 1968). De aard van de middenRomeinse wachtpost (een statio?) in Heumensoord is onduidelijk (Bechert, Van Enckevort en Willems 1995, 72). 61 Obergermanisch-Ratische Limes: Baatz 1976 en Woolliscroft en Herrmann 1991. Stainmore in Noord-Engeland: Farrar 1980. Gask Ridge in Schotland: Woolliscroft 2001. 62 De klassieke formulering van het defensieve concept dat zich vanaf de Flavii ontwikkelde, bij Luttwak 1984, 55-80; wachttorens waren hierin een essentieel element (66-67). Het vroegste systeem dat we kennen, op de Gask Ridge in Schotland, is in de jaren ca. 80-85 n.Chr. aangelegd: Woolliscroft 2001. 63 Resp. Bechert 1989, 201-204 (als torenbouw wel problematisch), Muller 1974 en Gechter 1979, 87. 64 Van Dierendonck 1997, 549, oppert deze volgorde. 65 Van Dierendonck, t.a.p., suggereert een relatie met de Bataafse opstand, maar legt de nadruk op observatie van het Marktveldgebied. 66 Volgens persoonlijke mededeling van Robert van Dierendonck valt de wachttoren op grond van onder meer vondstmateriaal en stratigrafie vóór ca. 90 te dateren. 67 Resp. Gechter 1979, 87, en Muller 1974. De wachtpost van Duisburg-Baerl lijkt uit het midden van de 2e eeuw te dateren (Bechert 1989, 203). Vergelijk ook de aanvang van het minicastellum van Werthausen "etwa 85/90" (a.w., 200). 68Cichorius 1896-1900, Bild 1. 69 Resp. Gechter 1979, 87, Muller 1974 en Bechert 1989, 202-3. ^ r ' s m de Duitse literatuur discussie over het tracé van de limesweg ten zuiden van Neuss, maar ik volg de mening van Bechert 1995, 41. 70 Voor de prospectie van wachttorensites in het rivierengebied zou de preferente ligging direct aan het water een belangrijke leidraad kunnen zijn. Tegelijk ligt
hier misschien een deel van de verklaring van h u n zeldzaamheid: vele moeten door post-Romeinse rivieractiviteit zijn opgeruimd. 71 De wachttoren was mogelijk niet de enige drager van activiteiten op het terrein: de vondsten (waaronder natuursteen) en structuren in de restgeul, zoals steigers (?) en resten van beschoeiingen, strekken zich nog zeker 100 m ten westen van de ovale greppel uit. De veronderstelde steenbouw was zeker ook niet eerste structuur op het terrein: in wat oudere afzettingen, iets naar het zuiden, komt al verspoeld materiaal uit de 2e eeuw, waaronder ook weer natuursteen, voor. 72 Baatz 1976, 28-31, op grond van bouwinscripties, de vroegste uit het jaar 146. 73 Woolliscroft en Herrmann 1991. De variatie binnen het systeem van Gask Ridge is vergelijkbaar: Woolliscroft 2001. Aldaar ook goede toegang tot de tamelijk uitvoerige discussie in de Engelse literatuur over de effectieve dracht van visuele communicatiesystemen en de te onderscheiden functies van observatie en communicatie. 74 Voor het schip: Graafstal 1998,146-9. Het zal in het najaar van 2002 door de ROB/NISA worden opgegraven. Voor de crevassedoorbraken zie boven bij n. 45. 75 Baatz 1976, 44: de eerste verdieping fungeerde waarschijnlijk als verwarmd woonvertrek. Eén km stroomopwaarts van de Hoge Woerd, vermoedelijk nabij de splitsing van de Romeinse riviergeulen van de Heidammer en Oude Rijn stroomrug, ligt mogelijk een volgende militaire (?) site met aanwijzingen voor steenbouw die in deze reeks past: Gazenbeek en Polak in druk, hfdst. 2.3 en 4.2. 76 Goudse Rijpad: Kok 2001,115-6,122-3, 127,137,138-9 (mogelijke paalfundering voor steenbouw) en laatstelijk Vos 2001. De Schans: Kok 2001, 116-7,139,144-5, 147-8, 149. 77 Baatz 1976, 30 ("dandestinos latrunculorum transitus"). 78 Heel typerend is dat de wachttorens aan de Obergermanisch-Ratische Limes bijna telkens zo zijn geplaatst dat zij vrij zicht hebben op een zo groot mogelijk stuk van de grenslinie, ook als dit betekent dat h u n zicht op vijandelijk gebied wordt geblokkeerd door het plaatselijke reliëf (Baatz 1976, 47). 79 Groenman-Van Waateringe en Van Beek, 33-34. De 4e-eeuwse 'fase 7' blijft hier buiten beschouwing. Sinds kort
ook een datering 243 n.Chr. voor een funderingspaal van de ringmuur van het castellum van Roomburg: Polak, Van Doesburg en Van Kempen in druk, hoofdstuk 5.1 (met een discussie van de gegevens voor de verstening van de legerkampen) en bijlage 2. 80 Het valt op dat enkele van de besproken terreinen aanwijzingen hebben opgeleverd voor 4e- en/of 5e-eeuwse activiteit. De Meern-'t Zand/Bloemenveiling: Haarhuis en Graafstal 1993, 72-74. De steenbouwsite in Veldhuizen leverde enkele vermoedelijk late ruwwandige baksels op. Goudse Rijpad en De Schans: Kok 2001,122 (Saksisch aardewerk), 147 (follis uit 321). Literatuur Baatz, D., 1976. Die Wachttürme am Limes. Kleine Schriften zur Kenntnis der römischen Besetzungsgeschichte Südwestdeutschlands 15, Stuttgart. Baatz, D., 1982. Römische Eroberungen unter den flavischen Kaisern, Bau des Limes, in: idem en F.-R. Herrmann (red.), Die Romer in Hessen, Stuttgart, 66-83. Bakker, A.M., 2 0 0 0 . Aanvullend Archeologisch Onderzoek in de gemeente Vleuten-De Meern (provincie Utrecht). Vindplaats De Meern - Meentweg. ADC-rapport 29, Bunschoten. Bakker, A.M. & W.K. Vos, in voorbereiding. Archeologisch onderzoek in de gemeente Vleuten - De Meern. Vindplaats Stroomweg Veldhuizen - Romeinse weg. Pandhuis-rapport, Utrecht. Bechert, T., 1989. Die Romer in Asciburgium. Duisburger Forschungen 36, Duisburg. Bechert, T., 1991. Zu den Anfangen der Rheinschiffahrt, in: Duisburg und der Rhein. Begleitband und Katalog zur Ausstellung des-Museums der Deutschen Binnenschiffahrt Duisburg-Ruhrort im Kultur- und Stadthistorischen Museum Duisburg 15. September 1991 bis 12. Januar 1992, Duisburg, 23-46. Bechert, T., H. van Enckevort en W.J.H. Willems, 1995. Van de Lippe tot De Waal, in: T. Bechert en W.J.H. Willems (red.), De Romeinse rijksgrens tussen Moezel en Noordzeekust, Utrecht, 63-76. Bennett, J., 1997. Trajan Optimus Princeps. A Life and Times, London-New York. Beunder, P.C., 1970. Lag russen Albanianis en Matilone nog een castellum?, in: Westerheem 29, 128-38. Blom, E. & E.P. Graafstal, 2000. Aanvullend archeologisch onderzoek Vleuterweide. ADC-rapport 54, Bunschoten.
25
Blom, E. & E.P. Graafstal, 2001. Aanvullend Graafstal, E.P., in voorbereiding, archeologisch onderzoek Hoge Woerd. ADC- "Veldhuizen • Waterland. De Romeinse weg en de bewoning in het achterland. rapport73, Bunschoten. Haalebos, J.K., 1977. Zwammerdam - Nigrum Bogaers, J.E., 1968. In memoriam de Pullum. Fin Auxiliarkastell am NiedergerRomeinse wachttoren te Veldhoven, in: manischen Limes. Cingula 3, Amsterdam. Brabants heem 20,162-3. Haalebos, J.K., 1997a. Van Nijmegen naar Brigham, T., 1990. The late Roman waterUtrecht. De limes in Nederland, in: front in London, in: Britannia 21, 99-183. Jaarboek Oud-Utrecht, 35-65. Chevallier, R., 1997. Les voies romaines, Paris. Haalebos, J.K., 1997b. Een Romeins graanschip in Woerden, in: Jaarboek OudCichorius, C, 1896-1900. Die Reliëfs der Utrecht, 67-95. Traianssaule, Berlin. Haalebos, J.K., 2000. Traian und die HilfsCzysz, W., 1982. Das Kleinkastell truppen am Niederrhein. Ein MilitarNeuwirtshaus, in: D. Baatz en F.-R. diplom des Jahres 98 n. Chr. aus Eist in Herrmann (red.), Die Romer in Hessen, der Over-Beruwe (Niederlande), in: SaaiStuttgart, 337-40. burg Jahrbuch 50, 31-72. Dierendonck, R.M. van, 1997. ValkenburgHaalebos, J.K., en P.F.J. Franzen e.a., Marktveld: military and civilian occupa2000. Alphen aan den Rijn • Albaniana tion in the vicinity of a Roman fort, in: W. 1998-1999. Opgravingen in dejulianaGroenman-van Waateringe e.a. (red.), straat, de Castellumstraat, op het Eiland en Roman Frontier Studies 1995. Proceedings onder het St.-Jorisplein. Libelli Noviomaof the XVIth International Congress of genses 6, Nijmegen. Roman Frontier Studies, Oxford, 547-554. Haalebos, J.K., en J.J. Lanzing, 2000. Dockum, S.G. van, 1998a. Vleuten-De Aanvullend Archeologisch Onderzoek aan de Meern. Hoge Woerd, in: D.H. Kok, S.G. Groenendaal te Woerden, ADC-rapport 25, van Dockum en F. Vogelzang (red.), Bunschoten. Archeologische kroniek provincie Utrecht 1994-1995, Utrecht, 128-31. Haarhuis, H.A., en E.P. Graafstal, 1993. Vleuten-Harmelen. Een archeologische karteDockum, S.G. van, 1998b. Vleuten-De ring, inventarisatie en waardering, RAAPMeern. De Mare, in: a.w., 131,133. rapport 80, Amsterdam. Es, W.A. van, 1981. De Romeinen in Nederland, 3e druk, Haarlem. Haaster, H. van, en C. Vermeeren, 2000. Onderzoek aan macroresten, pollen en artroFarrar, R.A.H., 1980. Roman signal-stapoden aan monsters van de Romeinse weg in tions over Stainmore and beyond, in: Vleuten-De Meern, Biaxiaal 93, z.p.. W.S. Hanson en L.J.F. Keppie (red.), Hallewas, D.P & R.M. van Dierendonck, Roman Frontier Studies 1979. Papers pre1993. The Valkenburg - Marktveld and sented to the nth International Congress of Valkenburg - the Woerd excavations, Roman Frontier Studies, BAR international 1985-1988: a preliminary report, in: R.M. series 71, Oxford, 211-31. van Dierendock, D.P. Hallewas & K.E. Gazenbeek, A.E., en M. Polak, in druk. Waarderend onderzoek van de vindplaats 't Waugh (red.), The Valkenburg excavations Zand/Bloemenveiling te Vleuten - De Meern 1985-1988. Introduction and detail studies. Nederlandse oudheden 15/Valkenburg (1999). Rapport archeologische monuproject 1, Amersfoort, 11-46. mentenzorg, Amersfoort. Hazenberg, T., 2000. Leiden-Roomburg Gechter, M., 1979. Die Anfange des 1995-1997: archeologisch onderzoek naar het Niedergermanischen Limes, in: Bonner kanaal van Corbulo en de vicus van het casJahrbücher 179,1-129. tellum Matilo. Rapportage archeologische Geyer, W. e.a. , 1977. Die römische Sumpfmonumentenzorg 77, Amersfoort. brücke bei Bickenbach (Kreis Darmstadt), in: SaaiburgJahrbuch 34, p. 29-41. Hessing, W.A.M., 1995. Het Nederlandse Graafstal, E.P., 1998. Veldhuizen, in: D.H. kustgebied, in: T. Bechert & W.J.H. WilKok e.a. (red.), Archeologische kroniek prolems (red.), De Romeinserijksgrenstussen vincie Utrecht 1996-1997, Utrecht, p. 137Moezel en Noordzeekust, Utrecht, 89-101. 68. Hessing, W.A.M., 1999. Building programGraafstal, E.P., 2000a. De Meern, Letschertmes for the Lower Rhine Limes, in: H. weg - AAO. ADC-rapport 43, Bunschoten. Sarfatij, W.J.H. Verwers & P.J. Woltering Graafstal, E.P., 2000b. Waterland, in: D.H. (red.), In discussion with the past. ArchaeoKok, K. van der Graaf & F. Vogelzang logical studies presented to W.A. van Es, (red.), Archeologische kroniek provincie Zwolle-Amersfoort, 149-56. Utrecht 1998-1999, Utrecht 2000,167-91. Jager, D.H. de, 2000. De Hoge Woerd, ge-
26
meente Meuten-De Meern. Aanvullend boor- germanische Limes. Materialien zu seiner en weerstandsonderzoek bij het Romeinse Geschichte, Köln, 125-7. castellum van De Meern, RAAP-rapport Sarfatij, H., 1977. Valkenburg (ZH): excava531, Amsterdam. tions at the Woerd (Praetorium Agrippinae) in 1972. A preliminary report, in: Jones, B.W., 1992. The emperor Domitian, D. Haupt en H.G. Horn (red.), Studiën zu London - New York. den Militargrenzen Roms, II, Vortrage des Kok, R.S., 2001. Archeologische inventarisa30. Internationalen Limeskongresses in der tie gemeente Alphen aan den Rijn, Alphen Germania Inferior. Beihefte der Bonner aan den Rijn. Jahrbücher 38, Köln, 159-67. Kooistra, LI., 1996. Borderlandfarming. Possibilities and limitations offarming in Schallmayer, E., 1982. Rüsselsheim, in: D. the Roman Period and Early Middle Ages Baatz en F.-R. Herrmann (red.), Die between the Rhine and Meuse, Assen. Romer in Hessen, Stuttgart, 469. Voort, W.J.M, van der, J.N.B. Poelman en Luttwak, E.N., 1984. The grand strategy of W.A. van Es, 1979. Wijk bij Duurstede, the Roman Empire. From thefirst century De Horden: geologische Erkundung und AD to the third, 2e dr. Baltimore-London. Phosphatenuntersuchung im Rahmen eiMuller, G., 1974. Neufê-Grimmlinghausenner Ausgrabung. Vorlaufiger Bericht, in: Reckberg, in: J.E. Bogaers en C.B. Rüger Berichten van de Rijksdienst voor het Oud(red.), Der Niedergermanische Limes. heidkundig Bodemonderzoek 29, 433-58. Materialien zu seiner Geschichte, Köln, 145-6. Vos, W.K., 2001. Aanvullend archeologisch onderzoek in Alphen aan den Rijn langs het Ozinga, L.R.P., en M.D. de Weerd, 1989. Goudse Rijpad. ADC-rapport 106, Traiectum: een hulptroepencastellum aan Bunschoten. de Rijn-limes, in: L.R.P. Ozinga e.a. (red.), Het Romeinse castellum te Utrecht, Vos, W.K., en E. Blom, 2001. Vleuten - De Utrecht, 37-62. Meern, Zuidelijke Stadsas II - Rotonde 't Zand, ADC-rapport 102, Bunschoten. Petrikovits, H. von, 1960. Das römische Rheinland. Archaeologische Forschungen Vos, W.K., en J.J. Lanzing, 2000. Valkenburg-Veldzicht: onderzoek 1994seit 1945. Arbeitsgemeinschaft für For*997> Rapportage Archeologische Monuschung des landes Nordrhein-Westfalen, mentenzorg 78, Amersfoort. Geisteswissenschaften, Heft 86, Köln Waasdorp, J.A., 1999a. Van Romeinse soldaOpladen. ten en Cananefaten. Gebruiksvoorwerpen Polak, M., J. van Doesburg en P.A.M.M. van de Scheveningseweg. VOM-reeks 1999van Kempen, in druk. Op zoek naar het 2, Den Haag. castellum Matilo en het St. Margarethaklooster te Leiden-Roomburg: het archeolo- Waasdorp, J.A., 1999b. Een Romeins wegisch onderzoek in iggg-2ooo, Rapportage gennet bij Den Haag, in: Spiegel historiael Archeologische Monumentenzorg, 34, 436-40. Amersfoort. Walser, G., 1980. Die Strassenbautatigkeit von Kaiser Claudius, in: Historia 29, 438Reuter, M., 1997. Zu den Befugnissen rö62. mischer Statthalter bei militarischen Waters, K.H., 1969. Traianus Domitiani Bauprojekten, in: W. Groenman-Van continuator, in: American journal ofphiloWaateringe e.a. (red.), Roman frontier stulogy 90, 385-405. dies 1995. Proceedings oftheXVIth International Congress of Roman Frontier Studies, Willems, W.J.H., 1986. Romans and Batavians. A regional study in de Dutch eastern Oxford, 189-94. river area, z.p.. Rijn, P. van, 1989. Hout van Romeins Woolliscroft, D.J., 1989. Signalling and the Valkenburg. Een aanzet voor onderzoek naar houtgebruik, - exploitatie en -bevoorra- Design of Hadrian's Wall, in: Archaeologia Aeliana, 5Ü1 series 17, 5-19. ding van Praetorium Agrippinae, scriptie Woolliscroft, D.J., en B. Hoffmann, 1991. UvA-IPP. Zum Signalsystem und Aufbau des Rijn, P. van, 2000. Hout, in: Haalebos en Wetterau-Limes, in: Fundberichte aus Franzen 2000,167-78. Baden-WürttembergiG, 531-43. Rüger, C.B., 1968. Germania Inferior. Woolliscroft, D.J., 2001. Signalling and the Untersuchungen zur Territorial- und Verwaltungsgeschichte Niedergermaniens in design of the Gask Ridge system, op: http://www.morgue.demon.co.uk/Pages/ der Prinzipatszeit, Beihefte der Bonner Gask/Pages/Introduction/Gask_signalJahrbücher 30, Köln-Graz. ling.html. Rüger, C.B., 1974. Rheinberg, in: J.E. Bogaers en C.B. Rüger (red.), Der Nieder-
27
Reacties van lezers Baduhenna Geachte heer Braakman, Onlangs hield ik een lezing over waternamen in - en rond het gebied van de voormalige Zuiderzee. Ook het door Tacitus genoemde Baduhenna kwam daarin aan de orde. Na afloop van de presentatie attendeerde één der aanwezigen mij op het artikel dat u daarover heeft geschreven in Westerheem. Ik was blij verrast een overzicht van verschillende verklaringen aan te treffen van zowel de naam Flevum als Baduhenna alsmede hun interrelatie. Uw veronderstelling, dat indien een van beide bekend is daarmee ook de andere min of meer bepaald is, is op zichzelf beschouwd juist. Echter ziet u over het hoofd dat, als het niet zeker is dat Flevum in Velsen lag, het nog minder zeker is dat Baduhenna in Velserbroek gezocht moet worden. De interrelatie tussen beide namen is moeilijk of niet in afstand of richting uit te drukken. Een niet te grote onderlinge afstand lijkt plausibel; Flevum bij de kust of open water en Baduhenna in een slecht begaanbaar gebied eveneens. Tijdens een excursie in 1967 heb ik met de door u geciteerde prof. Van Giffen hierover van gedachten gewisseld. Ook hij noemde de interrelatie zoals u op bladzijde 6 schrijft, maar heeft nooit met stelligheid beweerd dat Flevum gezocht moet worden bij Fochtelo. U citeert dan ook terecht: "... een hoofdelingenhuis als..." Hij wist
niet en wij weten niet met zekerheid
28
waar Flevum lag; Velsen is een mogelijkheid en is heel plausibel omdat daar heel wat gevonden is. Van Giffen was over Flevum minder stellig dan over Baduhenna dat hij zocht in het grensgebied van het eigenlijke Friesland en dat daar vond: het Friese Broek (thans Aekingerbroek), het brongebied van de Vledder Aa bij Wateren. Deze plaats werd in 1493 nog als Waethorne geschreven, met de betekenis van 'natte hoek'. Het eerste woorddeel heeft betrekking op 'waden' (Fries: wadzje), het tweede op 'hoek' (Fries horne, herne of henne). Wat de Romeinen destijds hoorden, klonk als 'Waadhenne' en werd genoteerd als 'Baduhenna' Hierin geeft de letter B de klank weer van onze letter W die niet voorkomt in het Latijn noch Italiaans. Nu heb ik niets tegen Velsen en Velserbroek (ik ben er zelfs geboren), maar uw enthousiasme voor een gedenkbos ter plaatse kan ik helaas niet delen. Overigens doet me dit denken aan mijn oud-leraar tekenen aan de RHBS in Velsen, H.J. Calkoen, een geducht amateur-archeoloog (voorzitter AWN) die soms érg ver ging om Velsen op de archeologische kaart te plaatsen.
Met vriendelijke groet Joop van der Tuin Pr. Christinestraat 58 8331 GB Steenwijk
Wie kent dit? Het hierbij afgebeelde voorwerp kwam aan het licht tijdens een opgraving in 1998 in een twaalfde of dertiendeeeuwse terp aan het riviertje de Holendrecht niet ver van Ouderkerk aan de Amstel. Het lag in de ophopingslaag, vlak boven het natuurlijk veen. In de directe nabijheid werden ook nog een ruiter(prik) spoor en het skelet van een klein paard aangetroffen. Het zou een ornament kunnen zijn, want duidelijk is te zien dat het ergens afgebroken is. De vinders vermoeden dat het geen zwaardknop of schildknop is, daarvoor lijkt de constructie te iel.
Het is onbekend van welke metaalsoort het bronskleurige object gemaakt is. De afmetingen zijn van punt tot punt vijf centimeter. De breedte van de bol is 3,5 centimeter. Wie er wat meer van kan en wil vertellen, kan dat doen aan: Ton van Bommel, Schippersdreef 17, 3972 VA Driebergen, tel. 0343-521779, e-mail tonvanbommel@wxs.nl
29
Literatuurrubrieken Recensies Mare De Bie en Jean-Paul Caspar, Rekem. A Federmesser Camp on the Meuse River bank.
Archeologie in Vlaanderen Monografie 3 & Acta Archaeologica Lovaniensia Monographiae 10. Twee delen. ISBN: 907523013 & 905867011. Prijs € 122,71, excl. verzendkosten. Dikke, gedegen monografieën lijken niet meer van deze tijd. Voor me ligt er een: twee kloeke delen met een harde kaft, mooi gedrukt, goed vormgegeven, fraaie afbeeldingen en met een schat aan gegevens. En om dat laatste gaat het natuurlijk. Toch nog eerst iets over de voorkant. Daarop is een jager zichtbaar, die een nieuwe vuurstenen pijlpunt op zijn pijl aan het zetten is met hars dat hij boven het vuur verwarmd heeft. Op de achtergrond staat een tent. Het is een prachtige plaat van Benoït Clarys, de man die de prehistorie zo tot leven kan brengen. De vraag is natuurlijk of de auteurs dat ook kunnen. Rekem ligt net over de Nederlandse grens, aan de westzijde van de Maas, ten noorden van Maastricht. Zoals grote delen van de Nederlandse Maas zijn uitgegraven ten behoeve van de grindwinning, zo werd bij diezelfde activiteiten aan de Belgische kant de vindplaats in het begin van de jaren tachtig ontdekt. Al snel was duidelijk dat de vondsten belangrijk waren. Rekem A F-'ederrneiier C a m p
Ajb. 1. Rekum (n.35°± 35° BP), boekomslag Rekum; o federmesser Camp.
30
Federmesservindplaatsen zijn niet talrijk en de vindplaats was afgedekt waardoor de vondsten niet verstoord waren. Toch was de mate van conservering niet best. Zoals op alle vindplaatsen op de zandgronden was het organisch materiaal vergaan en restte alleen nog het onvergankelijke materiaal: overwegend vuursteen en steen. Het noodonderzoek duurde van 1981 tot 1986. Er werden op een oppervlak van 1,7 ha 16 concentraties aangetroffen en totaal 24.000 stukjes vuursteen geborgen. Het onderzoek na de opgraving beoogde diverse vraagstellingen te beantwoorden. Was het mogelijk om menselijk gedrag te reconstrueren aan de hand van alleen de verspreiding en het gebruik van vuursteen, met andere woorden kan er een beeld geschetst worden wat mensen hier 12-13.000 jaar geleden allemaal hebben gedaan? Dat lijkt toch een simpele vraag, maar het werk dat hiervoor verzet moet worden is enorm. De Bie en Caspar maakten het zichzelf niet makkelijker door ook nog eens diverse onderzoeksmethoden met elkaar te combineren. Dus ieder vuursteentje werd aan de hand van diverse kenmerken gedetailleerd beschreven waardoor inzicht verkregen werd in de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van het vuursteen, refitting werd uitgevoerd, het vuursteen werd onderzocht op gebruikssporen, de ruimtelijke verspreiding werd onder de loep genomen en tenslotte werd ook aandacht besteed aan de experimentele archeologie. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de publicatie pas in 2000 gereed was en dat het een dergelijke omvang heeft. Een van de grootste problemen bij vindplaatsen op de zandgronden is het vaststellen van de ouderdom. Meestal wordt daarvoor houtskool gebruikt afkomstig uit haarden. Maar het blijkt telkenmale dat de veronderstelde associatie van die haarden met een concentratie vuursteen niet klopt of dat een deel van het houtskool niet dateert van het veronderstelde aanlegmoment van de haard. Dat is ook in Rekem het geval. Er werden drie haarden gedateerd met verrassende resultaten. De eerste had een ouderdom van 2230 ± 70 BP; de tweede 6390 ± 100 BP en de derde bestond uit twee monsters met een ouderdom van respectievelijk 5220 ± 100 BP en 9900 ± 110 BP. Al deze dateringen zijn te jong. In
Rekem werd echter iets zeer bijzonders gevonden: een Federmesser-spits waaraan nog hars zat dat was gebruikt om de spits vast te zetten aan de pijlschacht. Deze hars kon gedateerd worden en leverde een ouderdom op van 11.350 Âą 350 BP. Dit betekent dat de vindplaats in het Allerad geplaatst kan worden, een warme periode aan het eind van de laatste ijstijd. Een periode waarin het landschap gedomineerd werd door de groei van berken en dennen en er voornamelijk standwild leefde zoals: eland, edelhert, ree en oeros.
gewoond en gewerkt werd. Voor de vaststelling van dergelijke functies is veel gebruik gemaakt van experimentele archeologie. Er is nog een tweede facet aan deze ruimtelijke analyse. Met behulp van refitting konden ook de relaties tussen de verschillende clusters bestudeerd worden. Daaruit bleek dat in vrijwel alle concentraties artefacten aangetroffen werden die pasten aan artefacten in een andere concentratie. Er was een enkele concentratie waar alleen maar artefacten intern aan elkaar gepast konden worden.
De belangrijkste hoofdstukken van het boek zijn 4 en 5. Hierin staat het vuursteen centraal. Het vierde hoofdstuk gaat over de vuursteenbewerking. De vuursteenbewerkers van Rekem werkten met klopstenen en een directe slagtechniek. Het doel was klingen te maken, maar de techniek was minder sterk ontwikkeld dan in de voorgaande, laatpaleolithische tradities. Erg selectief was men ook niet in de keuze van de grondstof. Zowel kleine als grote knollen werden gebruikt en de kwaliteit van de knollen wisselde sterk. De sterk doorgevoerde analyse door middel van refitting maakte duidelijk dat werktuigtypes vaak in series werden aangemaakt. Het belang van deze refittingmethode komt vooral naar voren in het vijfde hoofdstuk. Daar wordt als het ware het spoor gevolgd van werktuigen: hoe en waar worden ze gemaakt, waar worden ze gebruikt, hoe gebruikt, hoe worden ze wel of niet bijgewerkt, wat gebeurt er dan mee en hoe worden ze uiteindelijk afgedankt. Bij de spitsen bleek dat deze niet vaak hergebruikt werden. Een beschadigd exemplaar werd vervangen. Dat lag anders bij de stekers en de krabbers. De stekers werden vaak opnieuw van een snijvlak voorzien, maar meestal gebruikt op de plaats waar ze ook gemaakt werden. Gebruikssporenanalyse toonde aan dat ze gebruikt werden voor het bewerken van bot, gewei en soms op huiden. De krabbers werden vooral gebruikt voor de bewerking van droge huiden. Ze werden langdurig bijgewerkt waarbij nauwelijks verandering van vorm optrad. Als de lengte minder werd dan 22 mm werden ze afgedankt. In hoofdstuk 6 komt de ruimtelijke analyse aan bod. De belangrijkste vragen zijn daarbij wat de functies zijn van de individuele clusters en hun onderlinge relaties. Er kunnen concentraties onderscheiden worden waar vrijwel uitsluitend vuursteen bewerkt werd en concentraties waar vermoedelijk
Nu zou ik willen terugkeren naar de voorkant van het boek met het beeld van een jager die zijn pijl repareert en op de achtergrond de tent. Klopt dit beeld nu? De jager lijkt geen probleem te zijn en zijn pijl met de hars er nog aan is ook gevonden. De tent is lastiger. In de concentratie nummer 10 is een cirkelvormige structuur van brokken zandsteen aangetroffen met een diameter van 6 meter. Die kennen we wel vaker van steentijdnederzettingen en ze worden meestal als verzwaring van de bekleding van een tent opgevat. De stenen van Rekem zijn echter klein en verbrand, dus die verklaring lijkt niet op te gaan. De auteurs zijn deze mening ook toegedaan, maar denken toch dat het om een tent gaat, maar dat de stenen als gevolg van allerlei opruimactiviteiten in de tent tegen de buitenwand, aan de binnenzijde terecht zijn gekomen. In de verspreiding van het vuursteen is dit gehele patroon niet herkenbaar. Ik heb dan ook mijn twijfels of er een tent heeft gestaan. Er is nog een tweede kritiekpunt wat ik naar voren wil brengen. Ik vind het opvallend dat er nauwelijks aandacht wordt besteed aan de mogelijkheid dat de vindplaats over een veel langere periode is gebruikt. De interpretatie is sterk gericht op een weliswaar grote kampplaats, maar de verschillende clusters worden gezien als het resultaat van 'gelijktijdige' functionele identieke en functioneel verschillende activiteiten. Als bewijs daarvoor zou het aaneenpassen van clusters door middel van refitting kunnen dienen. Ik ben daar echter niet zo zeker van. Van zeer veel vindplaatsen op de zuidelijke zandgronden wordt het steeds duidelijker dat ze zich op locaties bevinden waar jager/verzamelaars steeds naar terugkeerden. Het kon zijn om daar identieke activiteiten uit te voeren, maar ook andere activiteiten of slechts kortstondige bezoeken. Daarbij kan bruikbaar vuursteen op
31
verlaten kampementen verzameld zijn en gebruikt zijn in het nieuwe kampement. Het resultaat daarvan is dat ze duizenden jaren later door een archeoloog weer aaneengepast worden en dat daaruit dan geconcludeerd wordt dat het één gebruiksmoment is. Dit zijn maar kleine kritiekpuntjes en dat is ook logisch. Het boek is de weerslag van een indrukwekkende, langdurige studie naar het gedrag van prehistorische jagers/verzamelaars. De diepgang van die studie, de hoge kwaliteit van de afbeeldingen, de analyse van al het materiaal, de combinatie van verschillende onderzoeksmethoden en de wijze van documentatie, zorgen er voor dat de jagers en verzamelaars tot leven komen. We kunnen ze volgen in het kamp en over hun schouders meekijken wat ze daar gedaan hebben. Die voorplaat was dus zo gek nog niet. Te bestellen bij het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium , Doornveld Industrie Asse 3, nr. nb3o, 1731, Asse-Zellik (België). E-mail: iap@lin.vlaanderen.be Leo Verhart
Y. Dijkstra, O. Brinkkemper en C.W. Koot (red) met bijdragen van Y. Dijkstra, H. Buitenhuis, M. van Dinter, K. Hanninen, LI. Kooistra, C.W. Koot,, W.J. Kuiper, W. Laan, I.L.M. Stuijts en I. Vossen, Papendrechtse Stroomrug. Archeologie in de
Betuweroute (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 80), Amersfoort 1999. ISBN 90-5977-008-3. 143 pag.., ingenaaid gebonden in harde kleurkaft, illustraties in zwart-wit. Prijs € 18,15 Dit rapport handelt over de eerste en meest westelijke opgraving die in het kader van de aanleg van de Betuweroute is uitgevoerd. De vindplaats ligt in de Alblasserwaard op de Papendrechtse stroomrug tussen Oud Alblas en Papendrecht. Op grond van het vooronderzoek werd hier een grafveld of plaats van rituele handeling uit de Ijzertijd en/of Romeinse tijd verwacht, hoewel hierover al vanaf het begin twijfels waren. Bij de opgraving werden echter alleen brandplaatsen uit de Midden- en Late Ijzertijd gevonden alsmede nederzettingsafval in een verlandende restgeul en enkele kuilen uit de Romeinse tijd.
32
Door recente grondbewerking bleek een groot deel van het terrein ernstig verstoord te zijn, waardoor veel oppervlaktesporen waarschijnlijk verloren zijn gegaan en de omvang van het oorspronkelijk gebruikte terrein niet kon worden vastgesteld. De sporen werden aangetroffen op twee plaatsen (A en B) op de noordelijke oeverwal van een riviertje dat in de Ijzertijd deel uitmaakte van een zoetwatergetijdegebied dat in open verbinding stond met Rijn en rond 200 na Chr. snel dichtslibde. Langs de kreken stonden elzen, essen wilgen en riet, maar er waren ook open plekken met gras. Aan de oevers en in het water groeide moerasvegetatie met waterlelies en irissen. Op verschillende momenten in de Ijzertijd hebben groepjes mensen hier vuren gestookt. Op de noordoever werd een brandplaats blootgelegd met resten van versierd aardewerk (type Broekpolder II), dierbotten en een fragment van een glazen armband uit de Midden-IJzerijd (vindplaats A: 200-150 v Chr.). Op dezelfde oever werd 200 meter oostelijker een soortgelijke brandplek gevonden met onversierde scherven uit de Midden-IJzertijd (vindplaats B: 500-200 v Chr). In de eeuwen daarna verbreedden zich de oevers als gevolg van verdere verlanding en bleef alleen een restgeul achter, waaraan zich in de Romeinse tijd mensen vestigden. Op de hogere en bredere oeverwallen groeiden nu beuken, eiken en esdoorns en waren er mogelijk akkers en weiden aanwezig. De oevers waren nog steeds dicht begroeid met elzen. Op de oever en in de bedding van de restgeul werd in vindplaats B in een vlak van ca. 25 m. een grote hoeveelheid nederzettingsafval gevonden, bestaande uit voornamelijk scherven importmateriaal uit de periode 150-200 na Chr. Verder botten van geslacht vee en paarden, wat jachtwild, maalsteenfragmenten en bouwmateriaal. De samenstelling van het aardewerkassortiment, het kleine formaat van het rundvee, het schaarse voorkomen van schaap en varken plus de aanwijzingen dat de paarden waarschijnlijk werden geslacht, wijzen op een 'inheemse' agrarische bevolkingsgroep die in materieel opzicht deel uitmaakte van de geromaniseerde wereld ten zuiden van de limes, maar in sociaal-cultureel opzicht veel minder. Tussen 200 en 250 na Chr. kwam er aan de bewoning op de Papendrechtse stroomrug een eind, mogelijk omdat de restgeul onbevaarbaar was geworden.
In het rapport komen na een inleiding over het vooronderzoek, de ligging, de fysischgeografische context en een uitvoerige omschrijving van de onderzoeksopdracht in afzonderlijke hoofdstukken aan bod: de fysische geografie, sporen en structuren, aardewerk, overige vondstgroepen, archeozoölogie en archeobotanie. Het rapport sluit af met een synthese, samenvatting en conclusies. De multidisciplinaire aanpak en rapportage door evenzoveel auteurs is begrijpelijk, maar stelt hoge eisen aan redactionele samenhang die in dit rapport op een aantal plaatsen wel beter had gekund. Zo is in de hoofdstukken archeozoölogie en archeobotanie moeilijk te achterhalen waar het flora- en faunamateriaal precies is verzameld. Koppeling van de tabellen en tekeningen met de spoornummers, vlaken profieltekeningen elders zou veel verduidelijkt hebben. Ronduit slordig is de redactie en opmaak van het derde hoofdstuk 'sporen en structuren'. Het dubbel afdrukken van vlaktekeningen (3.4 en 3.6), verwisseling van afbeeldingsteksten, verwijzing naar verkeerde afbeeldingnummers, het ontbreken van spoornummers (S6 en S7 in afb. 3.3b) en het gebruiken van dezelfde spoornummers in een vlaktekening (afb. 3.4) zonder verwijzing in de tekst naar de onderscheidenlijke putnummers, maakt de bestudering van dit voor de samenhang zo cruciale hoofdstuk tot een ware spoorzoekerij. Toevoeging van een meelezer aan de redactie zou dit ongemak hebben kunnen voorkomen. Inhoudelijk had dit onderzoek beter in de regionale context geplaatst kunnen worden (een van de onderzoeksvragen) wanneer meer moeite was gedaan om ook onderzoeksresultaten uit de directe omgeving nadrukkelijker in de discussies te betrekken. Op dezelfde Papendrechtse stroomrug, maar ook op de nabijgelegen Alblasserdamse stroomrug (stelselmatig en foutief aangeduid als Oud Alblas), zijn namelijk in het verleden zowel door de ROB als door de AWN Lek en Merwestreek diverse vindplaatsen uit de Romeinse tijd onderzocht en bruikbaar gedocumenteerd. Inhoudelijke vergelijking met het aardewerk en de faunaresten uit deze ROB- en AWN opgravingen blijft echter achterwege. Een ander punt is de verlanding van de restgeul in de tweede helft van de 2e eeuw (de bewoningsperiode!), die door de schrijvers wordt toegeschreven aan een verleg-
ging van de stroombaan stroomopwaarts. Nergens wordt de mogelijkheid van bewuste afdamming door de bewoners zelf geopperd of bediscussieerd, terwijl dit toch als een reële oorzaak van de plotselinge verlanding kan worden beschouwd. De mogelijkheid van actieve waterbeheersing had het bodemgebruik van deze bevolkingsgroep ook in een meer collectief perspectief kunnen plaatsen. Verder blijven we nog met enkele vragen zitten, bijvoorbeeld dat in een van de brandplaatsen met aardewerk uit de Midden Ijzertijd verkoolde gerstekorrels zijn gevonden die met 14 C uitkomen op een datering in de Late Middeleeuwen. Het is jammer dat het rapport nergens nader ingaat op deze met vraagtekens omgeven discrepantie. Tot slot worden onder het hoofdstuk 'overige vondstgroepen' maalsteenfragmenten uit de Late Ijzertijd of Romeinse tijd besproken, maar nergens afgebeeld. In plaats daarvan wel afbeeldingen van een maalsteen uit de Bronstijd en een experimenteel voor-Romeins type. Daarmee blijft vergelijking evenwel onmogelijk.
Afb. 2. Fragment van een glazen armband uit de Late Ijzertijd. Uit: Papendrechtse Stroomrug.
Los van de geplaatste kanttekeningen kan dit rapport echter worden beschouwd als een goed gedocumenteerd verslag van een onderzoek dat misschien niet heeft opgeleverd wat er aanvankelijk van werd verwacht en bovendien bemoeilijkt werd door ingrijpende verstoringen, maar beide zijn de onderzoekers niet aan te rekenen. Belangrijk is dat de gegevens van deze met zoveel vraagtekens omgeven vindplaats vanuit verschillende disciplines nu uitvoerig zijn vastgelegd, en nog wel in een vorm waarop bepaald niet is bezuinigd.
Afb. 3. IJzertijdaardewerk uit Papendrecht.
33
De inhoud vormt een nuttige bijdrage aan het cyclische proces van de archeologie waarnaar nog vaak zal worden teruggegrepen, terwijl aan de opzet en de uitvoering van de Betuwelijnrapportages toekomstige projecten zich wat ons betreft mogen spiegelen. leus Koorevaar AWN Lek- en Merwestreek
Het verhaal achter de vondst. Archeologen schrijven geschiedenis. Catalogus bij de gelijk-
namige tentoonstelling in Museum Kasteel Wijchen, 2001. 50 pp, z/w. Prijs: € 1,15 In het kader van het 50-jarig jubileum van de AWN heeft afdeling Nijmegen e.o. een leuke expositie opgezet in Museum Kasteel Wijchen. Uit het rijke amateur-archeologische verleden van de afdeling zijn verschillende topstukken bijeengebracht, veelal uit particuliere collecties. Tezamen geven ze een mooie doorsnede van de archeologische potenties van het gebied, dat zich uit- . strekt over drie provincies. Hoewel de meeste vondsten ook al beschreven staan in vroegere jaarverslagen van de afdeling, kent de catalogus een belangrijke meerwaarde: de vinders geven hierin een korte beschrijving van de (soms bizarre) vondstomstandigheden. Dat voegt een stukje wetenschappelijke waarde toe, maar vergroot gelijk ook de herkenbaarheid voor elke amateur-archeoloog die zich met ziel en zaligheid in het verleden stort. Zo mocht Laurens Flokstra in 1999 een stuk land onderzoeken, dat opgehoogd was met zand uit Eist. Behalve puin en plastic afval vond hij tot zijn grote verbazing een vrijwel complete balans (unsterj uit de Romeinse tijd. In het Noord-Brabantse Zeeland groef een koe met zijn hoeven een bijl uit de Nieuwe Steentijd op. Het voorwerp hoefde alleen nog maar te worden meegenomen.
Aft). 4. Vuurstenen bijl uit Zeeland (N.B.). Schaal 1:2. Uit: Het verhaal achter de vondst.
34
In Druten zag baggeraar Visschers een houten voorwerp op de transportband, dat een unieke, gave harpoen bleek te zijn van ± 8000 v.Chr. Andere 'klappers' zijn een terra sigillata bord van 'Ulpius de rustige' uit Huissen, een bronzen hielbijl met oor uit de Waal bij Weurt, vuurstenen sikkels uit Haalderen en Eierbecher uit de Ijzertijd uit Heijen. Pronkstuk is misschien wel het fragment van de bronzen plaat met inscriptie uit Escharen (nabij Grave), gevonden in 1979. Deze inscriptie heeft toenmalig inscriptie-expert Bogaers behoorlijk wat hoofdbrekens bezorgd. Vermoedelijk stamt de plaat uit de tijd van Claudius (± 45 n.Chr.) en was het één van de twee afschriften van een soort contract, waarbij een welgestelde bewoner van Rome zich opwierp als beschermheer of patroon (tabula-patronatus) van een provinciestad. Voor de hand ligt het om daarbij te denken aan Nijmegen, maar die stad bestond toen nog helemaal niet. En Keulen ligt wel erg ver weg voor zo'n 'verdwaald' document... Het is jammer dat de catalogus niet meer is dan een hoeveelheid dubbelgevouwen en aan elkaar geniete kopietjes. Maar ach, aan de andere kant past zulke soberheid wel bij een dergelijk initiatief van een amateurvereniging. De prijs is verwaarloosbaar terwijl de inhoud er niet onder lijdt: de begrijpelijkheid van teksten en vondsttekeningen zijn immers niet afhankelijk van kleurgebruik en papiersoort. De expositie is nog te zien tot 22 april.
Gundolf Precht (red.), Genese, Struktur und Entwicklung römischer Sta'dte im 1. Jahrhundert n.Chr. in Nieder- und Obergermanien.
Xantener Berichte 9. Landschaftsverbandes Rheinland, 270 pp., ISBN 3-8053-2752-8. Verlag Philipp von Zabern, Mainz 2001. Prijs: € 43,46 Vier jaar geleden vond er in Xanten een colloquium plaats met de titel Genese, Struktur und Entwicklung römischer Sta'dte im 1. Jahrhundert n.Chr. in Nieder- und Obergermanien. Zoals gebruikelijk bij onze oosterburen gaat er vervolgens wat tijd overheen voordat de schriftelijke reportage het daglicht ziet. Dat is nu dus gebeurd. Het resultaat is een enorme bundel met bijdragen over de 'geboorte' van Romeinse steden in Germania Superior en - Inferior. Zes artikelen hebben Xanten als onderwerp, twee gaan over Keulen en verder nog
bijdragen over Krefeld, Trier, Tongeren (dat tegenwoordig tot Germania Inferior wordt gerekend!), Augsburg, Auerberg, Kempten, Augst/Kaiseraugst, Wintherhur en Salzburg. Temidden van deze indrukwekkende hoeveelheid stadsgeschiedenis prijkt ook een flink artikel over Nijmegen. Harry van Enckevort en Jan Thijssen schetsen daarin de ontstaansgeschiedenis van de Romeinse stad. Centraal in hun betoog staat de opvallende theorie dat er waarschijnlijk twee nederzettingskernen zijn geweest. Dat zou ook de door Tacitus gezaaide verwarring verklaren: in zijn HistoriĂŤn spreekt hij namelijk zowel over Oppidum Batavorum als Batavodurum. Volgens de klassieke theorie zou hier hetzelfde plaatsje mee bedoeld zijn. De auteurs menen nu dat de naam Oppidum Batavorum slaat op de planmatig aangelegde, Romeinse nederzetting rond het Valkhof die tijdens de Bataafse opstand door rebellenleider Iulius Civilis in brand is gestoken. Batavodurum is een voor-Romeins, inheems-Bataafs dorp in Nijmegen-west. Na het platbranden van Oppidum Batavorum (waarvan ook archeologisch bewijs is geleverd) concentreerden de bouwactiviteiten zich voortaan op Nijmegen-west, waar de oorspronkelijke nederzetting een meer planmatig aanzien kreeg en zich langs de uitvalswegen uitbreidde. Gezien de vele ambachtelijke activiteiten (pottenbakkerijen, slachterijen etc.) zal Nijmegen in die tijd voornamelijk een zelfvoorzienende, regionale functie (voor het Bataafse gebied?) hebben gehad. Rond het jaar ioo schonk keizer Traianus de nederzetting stadsrechten en mogen we met enige eerbied spreken van Municipium Ulpia Noviomagus Batavorum. De stad werd omgracht en de vroegere ambachtswijk werd platgegooid ten faveure van grote bouwwerken, zoals villa's, een tempelcomplex en een enorm badgebouw. De ontwikkeling van houtnaar steenbouw in de gewone huizen verliep echter niet zo drastisch. Onderzoek heeft aangetoond dat dit een geleidelijk proces van vele tientallen jaren is geweest. Toch kunnen we spreken van een enorme omslag: de nederzetting veranderde binnen korte tijd van een centrum voor regionale productie naar een echte stad met nadruk op handel en consumptie. De meeste ideeĂŤn in het artikel zijn reeds bekend uit andere publicaties, maar nooit eerder stond het zo helder en compleet op een rijtje. Bovendien maken de auteurs gebruik van nieuwe, nog ongepubliceerde op-
gravingsresultaten. Helaas worden ondersteunende plattegronden van de stad in zijn verschillende ontwikkelingsfasen en van de besproken ambachtshuizen node gemist. Wie zich voor de materie interesseert, kan zijn hart ophalen aan alle overige artikelen. Grote waarde van het boek is dat het de Romeinse stad benadert als een fenomeen en niet als een lokale toevalligheid. Zo kunnen we 'onze' Romeinse stad eindelijk eens in perspectief bekijken en concluderen dat er opvallende parallellen zijn te trekken met andere steden. En daarmee is het gelijk jammer dat de enige andere Romeinse stad van Nederland, Forum Hadriani (Voorburg), geen aandacht heeft gekregen. Maar ja, daar was in de eerste eeuw ook nog niet zoveel te doen... :
Ajb. 5. Tongeren, Kielenstraat. Reconstructie van de militaire ontstaansfase van de stad. Uit: Genese.
*""'
Riekckhoff, S. & J. Biel (red.), Die Kelten in Deutschland. Theiss Verlag, Stuttgart 2001, ISBN 3-8062-1367-4, 542 pp. Prijs: 6 64,-. Wat hebben Duitsers met Kelten? Wie de geschiedenis oppervlakkig bekijkt, denkt bij Duitsland alleen aan Germanen. Dat deden de Duitsers zelf immers ook: in de negentiende eeuw werd de Germaanse Romeinendoder Arminius postuum als held vereerd en tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het Arische ras als PR-instrument ingezet voor een bloedig nationalisme. Gelukkig is dat verleden tijd en heeft de wetenschap zich in alle zuiverheid kunnen richten op een heel ander facet van de Duitse geschiedenis. In de eerste eeuwen voor onze jaartelling behoorde Zuid-Duitsland namelijk tot het kerngebied van de Kelten. Gedurende deze periode zou je de Kelten de 'dragers van de Europese cultuur' kunnen noemen. Genoeg reden dus voor het schrijven van een forse publicatie, zoals ze dat alleen in Duitsland kunnen.
35
leem. Gevonden scherven van onder meer rood- en zwartfigurig Grieks aardewerk wijzen op een levendige handel met de beschavingen rond de Middellandse Zee. Datering: zesde eeuw v.Chr. Het tweede deel is een topografische rondgang langs alle Keltische sites in Duitsland. Met talloze kaartjes, foto's en reconstructietekeningen wordt per site verteld wat er (niet meer) te zien is, gecompleteerd door nuttige literatuurverwijzingen. Het enige dat ontbreekt is een overzichtskaart van alle beschreven plaatsen; als niet-Duitser heb je dan toch een handicap. Desalniettemin weet ik zeker dat het boek voortaan mijn trouwe reisgenoot wordt bij elke trip naar Duitsland. Als een fijn, Keltisch bijbeltje. Afb. 6. Afbeeldingen van Keltische ruiters en wagens. Uit: Die Kelten in Deutschland.
Afb. 7. Fortificatie. Uit: Die Kelten in Deutschland.
36
Het boek valt in twee delen uiteen. Als eerste krijgen we een algemeen beeld van de Kelten voorgeschoteld, waarin grondig afgerekend wordt met tal van vooroordelen en mythologisering rond de 'stamvaders' van Europa. Niet alleen wordt de vloer aangeveegd met de hedendaagse Bretonse en Britse druïdenverering, ook het idee van een 'universele' Keltencultuur verdwijnt naar het rijk de fabelen. De Kelten bestonden uit tientallen naast elkaar levende stamverbanden, die weliswaar veel culturele eigenschappen deelden maar vooral allemaal hun eigen identiteit koesterden. In het boek wordt ingegaan op de verschillende aspecten van de Keltische cultuur, zoals nederzettingspatronen, dodenverering, rituelen en kunst. Eén van de meest opmerkelijke Keltische nalatenschappen is een complete stad, de beroemde Heuneburg in Baden-Württemberg. De 'Phoenicische' bastionmuur daarvan lijkt op de Cyclopen'muren uit de mediterrane Bronstijd, maar in plaats van grote keien is hier gebruik gemaakt van enorme blokken gedroogde
Pfatilwand
Feuerstelle
Elnzeln stehender
Untersuchto Grabungsflëchö
Andeutung dos ehcmaligen Fichtenwaldes und der Rodungslnsel
Paul van der Heijden
'** A.P. van den Band en E.H.P. Cordfunke (red.), Archeologie in veelvoud. Vijftigjaar Archeologische Werkgemeenschap voor
Nederland. AWN p/a Matrijs, Utrecht 2001. ISBN o 5345 198 6. Genaaid gebonden, 17 x 24 cm, 256 pag., geul. Prijs € 22,67. Op 6 september jongstleden was het precies vijftig jaar geleden, dat de AWN het levenslicht zag. Ter gelegenheid daarvan vonden tal van festiviteiten en herdenkingen plaats. De AWN viel terecht een hele hoop publiciteit ten deel, er verscheen een Westerheem-feestbundel en er verscheen dit jubileumboek Archeologie in veelvoud.
Vijftig jaar AW(W)N. Er zijn geringere aanleidingen om eens een blik achterom te werpen. Het jubileumboek Archeologie in veelvoud is
primair een boek van, door, over en voor AWN-ers. Ik bevind mij daardoor in een wat ongemakkelijke positie, dat ik als recensist, word verondersteld kritisch te kijken naar één van onze eigen voortbrengselen. Daar staat tegenover, dat het boek te belangrijk is om daaraan ongemerkt voorbij te gaan. Ik zal mij hier dan ook beperken tot niet meer dan een eerste indruk van onze jubileumuitgave. In het eerste deel van Archeologie in veelvoud, totaal 99 pagina's lang, laat Cordfunke de geschiedenis van de AWN de revue passeren. Een blik in het verleden met het oog op de toekomst. Hij beschrijft daarin de geschiedenis van
de AW(W)N en plaatst deze steeds weer in relatie tot de dan geldende tijdsgeest, tot de dan heersende politieke situaties en tot de immer voortdurende intense haat-liefde verhouding met de gevestigde instituten, zoals de ROB. Een uiterst boeiend, een goed, maar ook een heel belangrijk verhaal. Het zou ook een feestelijk verhaal moeten zijn. Niet dat schaduwzijden en dieptepunten achterwege moeten blijven, zeker niet. Maar je zou verwachten dat je ten minste iets van al dat feestelijks dat wij vierden zou terugvinden in de vorm van een wervende tekst of een feestelijke lay-out. Dat is niet het geval. Tal van pagina's bevatten uitsluitend een grote hoeveelheid doorlopende tekst. Het gebruik van kleurendruk is tot het uiterste beperkt gebleven en we missen speelse elementen in tekst en lay-out. Dit, in combinatie met een wat archaïsch aandoende lettertype en zwart-wit kiekjes uit vroeger tijd, veroorzaakte bij mij een nostalgische herinnering aan wat in de jaren vijftig met de toenmalige mogelijkheden en middelen als feest- of gedenkbundel verscheen. Het boek, zeker het eerste deel daarvan, ontbeert dan ook een vlotte eigentijdse uitstraling. Wat meer kleur zien we gelukkig in het tweede deel. Daarin zijn de bijdragen van de twee werkgroepen en van twintig afdelingen van de AWN opgenomen. Twintig? Ja, want ik mis de afdelingen 15 en 22. Van de laatste, mijn eigen afdeling West-Brabant, weet ik, dat een geschreven en vervolgens herschreven tekst een halfjaar na aanlevering, zonder duidelijke opgaaf van redenen, aan de schrijfster werd geretourneerd met de mededeling dat dit niet in de bundel zou worden opgenomen. Misschien terecht, misschien niet, daar gaat het hier niet om. Maar door een wat betere communicatie had alleen al het totstandkomen van de bundel een wat feestelijker karakter kunnen hebben. De afdelingen en werkgroepen presenteren zich elk in Archeologie in veelvoud door middel van een korte schets van hun ontstaansgeschiedenis, gevolgd door één of meer verslagen van hun meest belangwekkende onderzoeken. "Op die wijze is", ik citeer Van den Band en Cordfunke, de redacteuren van het boek, "een waar mozaïek van het werk van de AWN ontstaan". Archeologie in veelvoud is gewoon via de boekhandel verkrijgbaar.
Hemmy Clevis (red.), Zwolle Ondergronds. Afb. 9. Nog één keer: Zeven blikvangers van archeologische vondsten-de drie logo's van de in Zwolle. Stichting Promotie Archeologie, AWN. Zwolle 2001. ISBN 90-801044-5-0. Tal van Uit: Archeologie in zw./w.ill., 187 pag. Prijs ind. verzendkosveelvoud. ten € 12,25. De kerntaak van musea is het conserveren, documenteren en presenteren van hun collecties. Maar met presentaties van niveau, hetzij fysiek als expositie, hetzij in de vorm van een publicatie, bereik je meestal niet
Afb. 30. Westerheem nr. 1, februari 3952. Uit: Archeologie in veelvoud.
Februari 1952
HEEM Orgaan ven fle Arohaeológische ' ' i e s voor Westelijk ï.ederiend.
Hoofdredacteur: H.J. Verhagen , Hoge lUjncijk 240, ï.oidor.. Secretaris dor A.V.l.ü. : B.J.Üicland Los, Klcppcraingel 1Ï7 , Haarlftrc. Contribvitio ad niu. t. b,— io sto:Hc>: op £iror3k<jni;-.£ 3773OS r ten naiao ". cn do /"cisintpocostcr der A.'.7.??.;.', to H'JÜLïfc. Eir.delijk ia drJi hot ogcnbl5.k ccko.-r.er., \marop v i j i:ct orgaan dor A.W.7.M. "sïesterheoni" ean'-U kunnor» voorstellen." Toen,naar aanleiding van de circulaire TOar.iodc o;'-:3 p r i l lo vereniging zich voor het corot naar buito.i toe manifesteerde, ze velen c-ns hun vertrouwen fichonicon 3n onc do ingovuldc. caraoldin^skitart. toezonden (vató zelfs voorafgegaan door de girostortinjj'), toen gevoelden wij «ns verplicht, dit vertrouvjen zo snex uogclijk act doden te bcantToordea. 3ij de voorbereiding daarvan n s t c n vxj ons gedragen door het enthousiasme on da spontoneïieit onzer lcde.i en bat i s daardoor, dat vdj thans in staat zijn, t i j het a l s uitkomst van etn lange, vaak bange rekensom, ü deze eerste aflevering van ons tijdschrift aan te bieden. Eeri aflevering, die np.ar wij hopen, dit jaar door nog vijf anderen zal wordtin gevolgd. Daartoe willen Bestuur en Hodactie zi«h gaarne inspannon. Wilt gij hen daarbij helpen? Cij kunt dat doen, door de Itedactie op ruime schaal'van copy te voorzien. Doch gij kunt dat bovenal ,door velo nieuwe leden te winnen voor de A.ïT.H.N. Zo ooge de neus, dat door gezamenlijke inspanning i e t s goeds ert schoons zal worden opgebouwd, dit eerste verschijnen van 'Tïesterheen" vergezellen. Bestuur der'A.ï.Xii. Rodactie "Wosterheen:°^
37
meer dan heel beperkte groep geïnteresseerden. Steeds meer zie je, hoe musea door financiers en/of subsidiegevers gedwongen worden de omvang en diversiteit van hun publiek te vergroten, desnoods ten koste van het kwalitatieve niveau van hun eigenlijke kerntaken. Bij de archeologie zie je iets vergelijkbaars. Ook daar gaat het commerciële aspect een steeds grotere rol spelen. Er komt weliswaar meer geld beschikbaar, maar dat is uitsluitend bestemd voor noodzakelijk onderzoek van concreet bedreigde sites. "Wie schrijven straks de syntheses die de opgravingsput zelf overstijgen?", zo vroeg mijn mede-
redacteur Tim de Ridder zich afin het redactioneel van één van de voorgaande Westerheems. En wat gebeurt er, wanneer musea en archeologie de handen ineen slaan en beide hun kerntaak even terzijde schuiven om samen op zoek te gaan naar dat bredere publiek. In beiderlei belang, dat spreekt vanzelf: het museum trekt meer bezoekers en de archeologie creëert een groter draagvlak. Het resultaat van die symbiose zien we in Zwolle ondergronds, zeven blikvangers van archeologische vondsten in Zwolle, een perma-
nente tentoonstelling in het Stedelijk Museum van die stad en de gelijknamige publicatie onder redactie van Hemmy Clevis. Afb. u. Roemers en kelkglazen ïfoj1675, opgegraven in Zwolle. Schaal 1:4. Uit: Zwolle ondergronds.
38
De inhoud van de publicatie is grotendeels van Hemmy zelf afkomstig, met bijdragen van Janke Verweij (ledervondsten uit Melkmarkt/ Kalverstraat), Michael Klomp (beerput op het Eiland) en Gerard van der Sluis
(medeauteur van het hoofdstuk 'Hanzeland') De titel verraadt al een kleine concessie van de zijde van de archeologie: niet de resultaten van het archeologisch onderzoek staan blijkbaar centraal, doch de voorwerpen die daarbij zijn geborgen. In één van de vorige afleveringen van Westerheem gaf onze eindredacteur Henk Nieuwenhuis reeds een uitgebreide impressie van de tentoonstelling. Ik verkeer daardoor in een comfortabele positie omdat ik mij mag beperken tot het bespreken van alleen het bijbehorende boek. Centraal in het boek staan zeven blikvangers, namelijk: Het kasteel Voorst, de moderne devoten in de Praubstraat en in Windesheim, het Zwolse Celehuisje, de opgraving tussen Melkmarkt en Kalverstraat, een beerput op het Eiland, Hanzeland en een beerput met een glazen geweer. Elk van de zeven blikvangers presenteert zich met een aantal fraaie (laat- en postmiddeleeuwse) vondsten die het stuk voor stuk goed doen in de museale spotlights. De eerste vier blikvangers werden reeds eerder door Hemmy gepubliceerd, namelijk in respectievelijk 1983,1987,1990 en 1999. De opgraving op het eiland werd reeds eerder door Michael Klomp als afstudeerscriptie beschreven. Van de laatste twee blikvangers wordt slechts een tipje van de sluier opgelicht: er worden slechts enkele krenten uit de archeologische pap gepresenteerd, want de betreffende onderzoeken zijn nog niet afgerond. Vanzelfsprekend is het van groot belang, om voor het eigen gemeentebestuur en de eigen bevolking een breed draagvlak voor de stadsarcheologie te creëren. Ik ben er van overtuigd, dat men daarin geslaagd is. De expositie kreeg alle lof, trok zelfs nationaal de aandacht en de bijbehorende publicatie schetst een beeld van de materiële cultuur van de Zwollenaar. We moeten echter vaststellen, dat de waarde die de publicatie toevoegt aan hetgeen al bekend was over de blikvangers, beperkt is. Van enige actualisering van eerdere publicaties is nauwelijks sprake. Zo zien we, dat voor de herkomst van bepaalde grapen en pispotten uit het Zwolse Celehuisje, evenals in 1983, nog steeds aan Zwolle wordt gedacht. Dit terwijl dit type aardewerk in het gehele Nederlandse rivierengebied van ons land wordt aangetroffen en vermoedelijk uit Oosterhout afkomstig is. We hebben in Westerheem de discussie kunnen volgen over kleine geoorde steen-
goedkruikjes uit Raeren die vaak als spinkruikje worden aangeduid. We weten nog steeds niet wat de functie ervan was, gedacht wordt aan inktpotje, wij watervaatje of pelgrimssouvenir. Eén ding mag inmiddels als vaststaand worden aangenomen, namelijk dat ze geen rol speelden bij het spinnen. Een functie die, zoals de auteur terecht opmerkt, wat merkwaardig zou combineren met de mannelijke bewonerspopulatie Domus Parva, het klooster waar het kruikje tevoorschijn kwam. Maar vooringenomen standpunten blijven hardnekkig gehandhaafd. Zo schrijft men: "Maar dat er olie of vet in gezeten heeft, lijkt onbe-
twistbaar". Hoezo, waarom lijkt dit? Wel nieuw is het feit dat men van deze gelegenheid gebruik maakt om oude vondsten alsnog toe te voegen aan het zgn. Deventer-systeem van vondstbeschrijving Grote publiekstrekkers op de tentoonstelling waren uiteraard de twee zeventiendeeeuwse houten 'vrouwenspuiten' uit een beerput op het eiland. Dergelijke voorwerpen zouden gebruikt zijn om de vagina na de geslachtsdaad schoon te sproeien. Dat klinkt fraai en lijkt niet onaannemelijk. Maar waarom wordt het mannelijk geslachtsdeel hier in zijn volle grootsheid en tot in de kleinste details weergegeven? Waarom gebruikte men niet gewoon een simpele klisteer- of andere doeltreffende en eenvoudig uitgevoerde spuit? Het feit dat iemand zich kon herinneren, dat 'zo'n ding gewoon bij haar oma op het toilet hing', sluit niet uit, dat we hier gewoon met een antieke, fraaie, maar ordinaire dildo van doen hebben, 'batteries not induded'. Hoewel Zwolle ondergronds ons nauwelijks iets nieuws meldt, is het een leuke publicatie en uitgebreide gids bij een boeiende expositie. Museum en archeologie hebben zich beide ongetwijfeld in een brede belangstelling mogen koesteren. De publicatie is verkrijgbaar door een bedrag van € 12,25 o v e r t e maken op giro 703734 van de Stichting Promotie Archeologie te Zwolle. E-mail: archeologie.spa@wxs.nl.
J.W.M. Oudhof, J. Dijkstra en A.A.A. Verhoeven (red.), Archeologie in de Betuweroute. 'Huis Malburg'van spoor tot spoor. Een middeleeuwse nederzetting in Kerk-Avezaath.
(ROB Rapportage Archeologische Monu-
===*§> mentenzorg 81). NS Railinfrabeheer B.V., Utrecht / ROB Amersfoort 2000. ISSN 1383-5025. ISBN 90-5799-015-6. zw./w.ill., 368 pag., zes losse bijlagen. Prijs € 34,03 exd. verzendkosten.
Ajb. 12. 'Vrouwenspuit', zeventiende eeuw. Schaal 1:4. Uit: Zwolle ondergronds.
Vorig jaar, februari 2001, verschenen de eerste drie publicaties in de reeks Archeologie in de Betuweroute namelijk: Kesteren-De Woerd (besproken door Paul van der Heijden in Westerheem L-5-2001), de Papendrechtse Stroomrug (in dit nummer besproken door Teus Koorevaar) en tot slot het hier besproken boek over de opgraving Kerk-Avezaath. Deze standaardrapportages richten zich primair tot archeologen. Daarnaast is inmiddels ook een fraai publieksboek verschenen met een vakkundige populair wetenschappelijke bewerking van de standaardrapportages. Het 'Huis Malburg' (genoemd naar het nabijgelegen gelijknamige monumentale pand) te Kerk-Avezaath was de eerste opgraving in het tracé van de Betuweroute waarbij expliciet een projectmatige benadering op basis van een vooraf opgemaakt bestek werd voorgestaan. Dat de eerste kennismaking met de nieuwe wijze van aanpak aanvankelijk niet geheel probleemloos verliep, moge genoegzaam bekend worden verondersteld. Mijn eerste kennismaking met de opgraving bij Kerk-Avezaath verliep overigens wat teleurstellend. Onder een grauwe hemel lagen enkele glad afgeschaafde vlakken waar niets, of althans heel weinig, te zien was. De oogst van het werken met water en zeef leverde behalve wat onooglijke steen-
39
Ajb. 13. Hooivork uit Kerk-Avezaath, volle Middeleeuwen. Schaal 1:4. Uit: Huis Malburg.
Aft). 14. Zgn. Brabants wieltje, loodtin, circa 3 cm hoog, Junctie onbekend. Verondersteld werd, dat deze wieltjes uit de Ijzertijd zouden dateren, maar de vondst uit Kerk-Avezaath maakt het aannemelijk, dat het hier om een middeleeuws voorwerp gaat. Wordt vooral in Noord-Brabant gevonden, vondsten uit noord Nederland zijn niet bekend. Uit: Het huis Malburg.
40
tjes evenmin veel verheffends op. Blijkbaar was mijn verblijf er te kort of bevond ik mij er niet op het juiste moment, want blijkens het thans voor mij liggende boek leverde het onderzoek een overweldigende schat aan vondsten en andere informatie op. Na een verantwoording over de gekozen aanpak (J.W.M. Oudhof), volgen hoofdstukken over de fysische geografie (M. van Dinther), de aangetroffen sporen en structuren (Oudhof), informatie uit de geschreven bronnen (R.C.M. Wientjes), de resultaten van het onderzoek van de vondsten (P. Kleij, E.A.K. Kars, C. Nooijen en E. Goubitz), de archeozoölogische aspecten van het onderzoek (E.Esser), de archeobotanie (H. van Haaster, LI. Kooistra en C. Vermeeren) en tenslotte gevolgd door een synthese (Oudhof), een samenvatting/summary en een lijst van geraadpleegde literatuur. Merovingische scherven geven aan, dat het terrein, of de onmiddellijke nabijheid daarvan, bewoond was vanaf circa 500). Omstreeks 700 wordt het terrein verlaten en in de tweede helft van de achtste eeuw weer in gebruik genomen. Hoogtepunt vormt de periode tussen 1050 en 1225, waarna het terrein weer onbewoond, maar wellicht nog wel gebruikt, achterblijft.
Het is voor de onderzochte locatie alleen mogelijk om vanaf de tweede helft van de elfde eeuw een goed beeld van de nederzetting te schetsen. Vrijwel alle vondsten en waarnemingen hebben op die periode betrekking. Ter plaatse bevonden zich twee boerderijen met bijgebouwen en waterputten. De plattegrond van de huizen was bootvormig, kenmerkend voor die tijd. Een bijzonder fraaie, veelkleurige afbeelding, twee pagina's breed, geeft een tot de verbeelding sprekende impressie van die nederzetting. De nederzetting lag op een hoger gedeelte te midden van vooral vochtige graslanden, moerassen en rietvelden, afgewisseld met ooibossen en hoger gelegen drogere gronden. Jacht en visserij speelden voor de voedselvoorziening geen rol van betekenis, waarschijnlijk was akkerbouw, met een breed spectrum aan gewassen, belangrijker dan veeteelt (varkens en runderen). Hoogst merkwaardig is de vondst van de schedel van een elandstier. De laatste historische vermeldingen van elanden in ons land dateren uit de tiende en het eerste kwart van de elfde eeuw. De jongste archeologische vondsten zijn afkomstig uit Rijnsburg (negende eeuw), Dorestad (achtste of negende eeuw) en Houten-Tiellandt (voorlopige datering elfde tot en met dertiende eeuw). De elandschedel uit KerkAvezaath dateert waarschijnlijk uit de eerste helft van de twaalfde eeuw, in elk geval van na 1100 en behoort daarmee tot één van de meest recente in ons land. Wat mij ooit een wat mistroostige opgravingsput leek, werd de aanzet tot een nieuwe fase voor de Nederlandse archeologie. Een dergelijk gedetailleerd interdisciplinair onderzoek volledig uitwerken en publiceren in een uitvoerig verslag, dat nog geen twee jaar na het beëindigen van het veldwerk in druk verschijnt is geen sinecure. Vanzelfsprekend hebben botsende belangen, tijdsdruk en de niet altijd even ervaren medewerkers ook hun weerslag gehad op de kwaliteit van verschillende aspecten van het multidisciplinaire onderzoek. Maar desondanks beschikken we nu over een degelijk en uitstekend gedocumenteerd onderzoeksrapport. Info: www.archis.nl. Bestellingen: l.sickenga@archis.nl of tel. 033-422 77 77. Het boek ligt ook ter inzage bij de openbare bibliotheken en historische musea van Tiel en Papendrecht. Gerrit Groeneweg
Signalementen
Afb. 15. Versierde schoen met opengewerkt (geiten)leer, afkomstig uit Haarlem, begin veertiende eeuw. Grootste lengte 22,5 cm. Uit: Haarlems Bodemonderzoek.
Varus-Kurier, 7e jaargang no. 1 In de aanloop naar de opening van het hernieuwde Varus-museum in Kalkriese (april) lijken de archeologische resultaten wat tegen te vallen. Een aarden wal, twee wangkleppen van een Romeinse helm en een concentratie mensen- en dierenbotten zijn de enige hoogtepunten van de meest recente opgravingen. Tevens in deze aflevering een korte schets van de 'odyssee' van de beroemde grafsteen van de centurio Marcus Caelius. Hij is de enige van alle 15.000 omgekomen Romeinen tijdens de Varus-slag van wie een zerk is teruggevonden.
en bestekken. Uiteraard is er nog een hoop te verbeteren, maar het begin is gemaakt. Paul van der Heijden
J. de Jong c.s. (red.), Haarlems BodemonderNieuwsbrief Archeologie in de Betuweroute 20 zoek 33. Commissie Oudheidkundig Bodemonderzoek Haarlem 1999) verschijningsdatum 2001). ISSN 1384-0584. In deze (laatste?) aflevering van de NieuwsGeïlL, 72 pag., bijlage. Prijs € 6,81. briefeen verslag van het symposium ter gelegenheid van de afronding van het megaproject Betuweroute op 3 september. Alle Aflevering 33 uit de reeds lang bestaande aanwezigen waren unaniem positief over reeks Haarlems Bodemonderzoek omvat deze eerste grote test-case van Malta. In de een vijftal bijdragen. praktijk is nu bewezen dat archeologisch A.M. Numan beschrijft 'Een waarneming onderzoek geïntegreerd kan worden in een aan de Barnesteeg hoek Spaarne'. Daar (grootschalig) bouwproject, inclusief het werd de voormalige oeverzone van het gebruik van strakke planningen, begrotingen Spaarne aangetroffen met ophogingslagen vanaf het einde van de dertiende eeuw. Daarnaast vond men ook de restanten van muren en vloeren uit de veertiende en vijftiende eeuw terug, een beerput uit de zeventiende en achttiende eeuw, alsmede twee grote kuilen die mogelijk voor het looien van huiden werden gebruikt. P.A. Groenveld beschrijft de schoen vondsten van de Banesteeg en het fragment van wat ooit een fraaie lederen messchede was. E Jacobs publiceert de resultaten van het archeologisch onderzoek van de oude strandwal onder de Hekslootpolder. Daar werden sporen aangetroffen uit het Laat Neolithicum, de Midden- en Late Bronstijd en de Late Ijzertijd/Romeinse tijd. Het boekje eindigt met de vaste rubrieken Archeologisch Nieuws en de kroniek (over 1999).
Tiny Polderman, Zeeland in de Vroege Middeleeuwen (± 500 tot ± ïoooj. Provincie Zeeland, oktober 2001. ISBN 90-71565-661. Zw./w.-ill, 68 pp. Prijs € 5,67 Zeeland in de Vroege Middeleeuwen is het tiende deel dat verschijnt in een reeks van
Ajb. 8. Uit 1643 daterende afbeelding van de 'CaeliusGrabstein'. Uit: Varus Kurier.
41
Aft). 16. Jemen Bosch, detail van tekening met trechterhalskannetje. Uit: Hieronymus Bosch.
42
boekjes over de cultuurhistorie van Zeeland. Met het vertrek van de Romeinen in de derde eeuw na Christus, lijkt de hele provincie Zeeland te zijn ontvolkt. Men liet althans geen sporen na. Tussen ongeveer 500 en 1000 komt de bewoning weer terug. Bekend is de oprichting van een vijftal ringwalburgen in die periode. Waar ging men wonen, hoe zag het landschap er uit, waarom bouwde men de befaamde burgen, wat waren de middelen van bestaan. Stuk voor stuk vragen waarop de auteur een antwoord probeert te geven. Die antwoorden, tezamen met tal van zwart-wit illustraties, bieden ons een helder en samenvattend beeld van deze wat minder bekende periode uit de Zeeuwse geschiedenis.
Amsterdamse tegel' (Ger J.M. de Reen), 'Haardachterwandtegels uit de eerste helft van de zeventiende eeuw,' deel II (J. Herbert van den Berge), 'Nederlandse tegels op enkele zeventiende-eeuwse Delftse schilderijen' (Margot Alingham), 'De Nederlandse invloed op Duitse tegels' (Andreas Heger), 'De Tegelschilders' van A.G.A. Ridder van Rappard (F.H.Landzaat), 'Jubileumtableau van de 'Leidsche Broodfabriek' (Johan A. Kamermans) en 'Het Tegelhuis' in Alphen a/d Rijn 1915-1983' (Jan Pluis). Tenslotte bevat Tegel een bibliografie van tegelpublicaties die in de periode 1 juli 2000 tot 1 juli 2001 het levenslicht zagen. Info: Het Nederlandse Tegelmuseum, tel. 0318-591519.
Tegel (eenmaal per jaar verschijnend periodiek van de Stichting Vrienden Nederlands Tegelmuseum te Otterlo), nr. 29, 2001. ISSN: 0920-4539. Zw./w.-ill., 48 pag. Contributie € 16,- / jaar.
Jos Koldeweij, Bernard Vermet & Barbera van Kooij, Hieronymus Bosch. New Insights Into His Life and Work. Museum Boijmans Van Beuningen Rotterdam. Geïll, 213 pag. Prijs € 36,08.
Het jongste nummer van Tegel omvat de volgende artikelen: Een wapenschild op majolicategels (Frans Caignie), 'Een vroege
Van 1 september tot 11 november 2001 was in Museum Boijmans Van Beuningen de zowel veel geprezen als fel bekritiseerde tentoonstelling van Jheronimus Bosch te zien. Jeroen Bosch (ca 1450-1516) spreekt met zijn kunstwerken vol diep menselijke taferelen, maar ook met zijn raadselachtige voorstellingen vol wonderlijke mysterieuze wezens en vreemde gedrochten sterk tot de verbeelding. Nooit raken we uitgekeken op zijn schilderijen en tekeningen, vol minieme en soms raadselachtige details, boordevol symboliek, die haarscherp worden weergegeven. Veel van die details herkennen we van de vijftiende en vroeg zestiende-eeuwse bodemvondsten. In het hier gesignaleerde boek wordt Bosch en zijn werk vanuit een veertiental gezichtspunten bekeken. Geen wonder, dat onze archeologen daarbij eveneens van de partij zijn. Specifieke aandacht vragen de navolgende artikelen: 'Parallels Between Hieronymus Bosch's Imagery and Decorated Material Culture from the Period Between circa 1450 en 1525' (Hans van Gangelen en Sebastiaan Ostkamp, pag. 153-170), 'Everyday Objects in the Paintings of Hieronymus Bosch' (Hans Janssen, Olaf Goubitz en Jaap Kortman, pag. 171-192) en 'Playing with Reality. Games and Toys in the Oeuvre of Hieronymus Bosch' (Annemarieke Willemsen, pag. 193-200).
Werk in uitvoering Voor dit nummer (2002-1) maakte ik gebruik van informatie die ik ontving t/m 3 januari. Deadline voor deze rubriek in Westerheem 2002-2:1 maart.
Voorwerp van leisteen (uit Grondspoorj.
Grondspoor nr. 141, december 2001 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.)
Omdat de brandweer alle plafonds en ijzeren elektriciteitsleidingen afkeurde, volgen ingrijpende werkzaamheden in de werkruimte. Daardoor dienen veel afdelingsbezittingen (weer) te worden verplaatst. Booronderzoek van gemeentelijk archeoloog Piet Kleij tussen Krommenie en Assendelft wijst op een kreekrug/oeverwal. Sleuven moeten aantonen of hier bewoning is geweest. De afdeling is al een tijd bezig met onderzoek in Assendelft-zuid en men denkt dat hier in de laat 18e en begin 19e eeuw een boerenfamilie woonde die in de 19e eeuw ook glaszette. Ook vond men hier een "aspotplavuis": een plavuis met een gat in het midden die werd gebruikt om de ingegraven aspot af te dekken. Een interessant ingekomen voorwerp was een rechthoekige koperen plaat (49 x 12,5 cm) met daarin twee rijen van 8 kuiltjes (0 52 mm). In Krommenie trof Kees Faas in uit Hoorn aangevoerde grond een leistenen voorwerp aan, waarvan de functie onduidelijk is. Een meet- of tekenhulp misschien? Kees van Roon gaat dieper in op leisteenvondsten. Bij de afbraak van het buurthuis in Krommenie concludeerde men dat hier na de Middeleeuwen lange tijd geen bebouwing is geweest. Aan een verkenning in Wormerveer op de plaats van afgebroken fabrieken viel door de "grote vieze puinhoop geen eer te behalen". De afdeling organiseert minilezingen in de werkruimte in Zaandijk, deels over archeo-technische onderwerpen, maar ook over andere archeologisch interessante zaken.
den ontvangen door stadsarcheoloog Peter Bitter. Eva van der Mast schrijft over de AWN-graafweek in Nijmegen die haar goed is bevallen. Het boek "Diemen buyten Amsterdam" wordt deels door de afd. Archeologie van Amsterdam geschreven, vnl. door Ab Lagerweij. Met de in de vorige WIU genoemde toekomstige projecten in en rond de Mariakerk kon nog niet worden begonnen.
Het Profiel, december 2001 (Afd. 5 Amsterdam e.o.)
In 1997 vonden onderzoekers in Diemen bij de verdwenen Mariakerk een trotseerlood. Dit is een stukje lood dat men soldeert over de koppen van de spijkers waarmee de stukken lood worden vastgezet die op het dak inwateren moeten voorkomen, de zgn. loodslabben. Het Diemense lood toont het Amsterdamse stadswapen. Verder in HP een verslag van de excursie van de afdeling naar Alkmaar, waar zij wer-
Trotseerloodje uit Diemen (uit Het Profiel).
43
Renus nr. 2, 2001 (Afd. 6 - Rijnstreek)
Stuk bewerkt hertengewei uit Grijpskerke (uit Zuidwesterheem).
Simon Oud (Afd. Nijmegen) kreeg van Rijnstreek ondersteuning voor zijn "hypothese-onderzoek" naar een muur die vanaf de Brittenburg veel verder landinwaarts zou hebben gelopen dan op de bekende tekening van Ortelius is te zien. Er start binnenkort een onderzoek naar de muur. De rest van R bestaat vooral uit bijdragen rond een onderzoek in een bouwput aan de Woubrugseweg/Heuvelweg in Alphen aan den Rijn. Suus Sprey behandelt de vondsten in algemene zin; deze dateren van eind 17e tot midden 19e eeuw. Hans van der Meulen constateert dat het pijpenmateriaal gemiddeld van middelmatige kwaliteit is. P.J.M, de Baar gaat in op de gevonden gewichten, de ijkmerken op de gewichten, de letter- en cijfercodes die hier bij het ijken werden gebruikt, waarna hij de lezer weer meeneemt naar de vindplaats en de aanvoer van grond/afval aldaar. Ten slotte bespreekt De Baar nog het boek "De burcht van Leiden" van Ed van der Vlist. Hij gaat daarbij uitvoerig in op de locatiekeuze en de reden(en) van ontstaan van de burcht. Kwadrant nr. 2001-3 (Afd. 7 - Den Haag e.o.)
Het verslag van de veldwerkleidersvergadering in maart 2001 maakt duidelijk dat er in Den Haag e.o. heel wat wordt gebouwd, wat veel energie van de tien werkgroepen vraagt. Vervolgens vermeldt K de tekst over "archeologie in het Wateringse Veld" die op de informatiekubus aan het Oosteinde staat, waaronder informatie over de Romeinse weg en de beroemde mijlpalen. Voor zover bewaard gebleven staan hier alle teksten die aanwezig zijn op de vier palen uit 151, 211-217, ca. 240-244 en ca. 250. De ontbrekende tekst is waar mogelijk ingevuld. Verder in K het verslag door Epko J. Bult over onderzoek op het terrein van Kasteel Boekestein in de gemeente
Maasland. Dit verslag kwam onder Terra Nigra al in de vorige WIU (2001-6) aan de orde. Tot 2 maart 2002 is in het Westlands Museum nog de tentoonstelling "Van Romeinen tot begijnen" te zien. Gemeentearcheoloog Bult en voorzitter Moerman van de Historische Vereniging Schipluiden bedachten een cultuur- en archeologievriendelijker alternatief voor de "calamiteitenberging" van water in de Woudse Polder, een plan van het Hoogheemraadschap van Delfland. In Rijswijk ontdekte men op de locatie Hoornwijck een crematiegraf uit de Romeinse tijd (2e eeuw): het eerste crematiegraf uit de Romeinse tijd dat hier werd gevonden. Terra Nigra nr. 152, december 2001 (Afd. 8 - Helinium)
Heliniumleden gaan "archeologisch experimenteren": zij willen op het terrein van Hoogstad proberen hoe hun prehistorische voorouders brood bakten en koper/brons goten. Daartoe bouwen zij een lemen broodoven en een "metaalgieterij". Helaas meldden zich nog geen kandidaten voor de vacante functies van secretaris en voorzitter van de afdeling. De werkavonden worden goed bezocht en de uitwerking van onderzoek te Kethel en dat van de Fonoteek vordert. Heliniumleden helpen mee aan de Kortedijk en sinds kort ook met het project "Gat in de Markt". Daar zag men al een I5e-eeuwse kademuur en materiaal uit de 13e eeuw. Guus van de Berg en Yuri Eijskoot, nieuwe medewerkers van het VLAK, stellen zich voor. Jeroen ter Brugge overdenkt hoe belangrijk de overleden Jeltje Schreurs was: voor de totstandkoming en inrichting van Museum Hoogstad, maar ook voor hemzelf. Zoals altijd bestaat de inhoud van TN vooral uit verslagen van veldwerk; de tijd ontbrak mij echter om dat nog vóór de deadline te kunnen verwerken. Zuidwesterheem nr. 30, december 2001 (Afd. 10 - Zeeland)
*t"ÏZl.~''"~'
44
Arco Willeboordse evalueert de tentoonstelling "Uit de klei getrokken" in Aardenburg die ca. 3500 bezoekers trok. Nog meer verslagen: de opening van de reizende tentoonstelling in Vlissingen en Hulst. Een duik in het verleden van de afdeling in de vorm van een bijdrage aan Westerheem (1959) door de voor wat oudere AWN-leden niet onbekende G. Elzinga. Hij schrijft over een stuk bewerkt hertengewei, in 1954 gevonden bij Grijpskerke. Burgemeester Bouwman van Grijpskerke, toen voorzitter
van Afd. Zeeland, bracht het artefact aan. Elzinga dateert het voorwerp "ergens tussen de 9e en de 14e eeuw", maar weet er verder niet echt raad mee. Een suggestie is dat het voorwerp onderdeel was van een "sledeachtig voertuig". Een tweede duik in het verleden komt ook uit Westerheem (1961). Toenmalig hoofdredacteur H.f. Verhagen schreef een "in memoriam" voor bovengenoemde voorzitter Bouwman en maakt de lezer en passant deelgenoot van de moeite die Bouwman had om in Zeeland aandacht te krijgen voor archeologische waarden. Voor zoetekauwen heeft Z een Italiaans recept voor "nucato" (14e eeuw), waarna een aardig verhaal over kaarsen, kandelaars en olielampen volgt. Namens de activiteitencommissie van de afdeling vertellen Dirk van de Linden en Dicky Koning dat ze nieuwe "dingen" willen organiseren. Het doel is dat er meer onderlinge contacten komen en mede daardoor ook meer mogelijkheden voor deskundigheidsbevordering. Belangrijk, want de afdeling heeft geen eigen veldwerkleider en kan daarom moeilijk zelfstandig bezig zijn in het weekend. Grondig Bekeken nr. 4, december 2001 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek)
Het bestuur vindt dat de afdeling trots mag zijn op het werk dat in 2001 is verzet. Cees van der Esch reageert op de ontvangst van de bronzen legpenning op de ALV 2001. Men had hem "via omwegen en vrouwenlist" naar Vlaardingen gelokt en hij was totaal verrast door de gebeurtenis daar, die hij overigens hogelijk waardeert. Minder leuk is de waarschuwing voor miltvuur: de bacterie kan zelfs na een lange periode in de bodem nog gevaar opleveren. Peter von Hout gaat in op Gorinchemse aspotten (18e eeuw). Vaak gebruikte men daar afgedankte voorraadpotten voor, maar in Gorinchem werden ook nieuwe aspotten gemaakt. Die vallen op doordat een standvlak ontbreekt. Vorm en baksel van de aspotten lijken op de hier veel gevonden eveneens i8e-eeuwse pijpenpotten. Corrie Lugtenburg levert een grote bijdrage aan deze GB. Naar aanleiding van vondsten van fragmenten van stenen vijzels in Dordrecht duikt zij diep in de vijzelmaterie. Meestal zijn de vijzels van zandsteen (in Dordrecht zo'n 80% van de fragmenten). Dateren van vijzels is moeilijk en hier tot nu toe steeds gedaan aan de hand van het dateren van begeleidend aardewerk. Er moet ook een grote variĂŤteit in vijzels zijn geweest. Stenen vijzels wogen nogal wat: een complete Dordtse vijzel
Corrie Lugtenburg tussen de vijzels (uit Grondig Bekeken).
weegt ca. 13 kg. Hierna volgt een catalogus van ruim 20 tot nu toe gevonden vijzels, waarbij Corrie eerst de onderdelen nog een naam moest geven. De auteur noemt haar werk bescheiden een "eerste aanzet" om vijzels met elkaar te kunnen vergelijken. Opgravingsprojecten in Alblasserdam (De Lange Steeg; Vinkenpolder) en in Giessenburg (Brugstraat) zijn nog niet begonnen resp. voortgezet. Activiteitenprogramma, januari 2002 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) T.g.v. 50 jaar AWN is in Museum Kasteel Wijchen een tentoonstelling ingericht onder de titel "Het verhaal achter de vondst, amateur-archeologen schrijven geschiedenis". Veel van de tentoongestelde voorwerpen kwamen toevallig en soms onder komische omstandigheden aan het licht. De tentoonstelling is tot stand gekomen in samenwerking met leden van de afdeling en loopt t/m 22 april 2002. In januari bezochten leden van de afdeling het fraaie Venlose Limburgs Museum. Activiteitenprogramma, december 2001 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) De AWN is elke eerste dinsdag van de maand te gast bij de Stadsomroep Arnhem met nieuws over lezingen, opgravingen en andere activeiten. Ook dit jaar organiseerden de afdelingen 16 en 17 samen een cursus voor archeologische beginners. Twee bestuursleden zijn aftredend en niet herkiesbaar (Anke Baljet en Walter Sietinga), maar het bestuur lijkt voltallig te blijven. Er waren en zijn diverse exposities. In november organiseerde de afdeling het jaarlijkse "open huis", bedoeld om zich te kunnen presenteren aan belangstellenden. Wat later was er in dit kader een kleine opgraving in Pannerden, op een plek waarvan al was vastgesteld dat het om oude woongrond ging (5e-i2e eeuw) met vermoedelijk een dichtgeslibde rivierloop uit dezelfde tijd. Ervaren en onervaren onderzoekers troffen hier inderdaad vondsten uit deze periode
45
Sierplaatje uit Oostelbeers (uit NA Kempenen Peelland).
aan. De voorjaarsexcursie van de afdeling voert naar Zuid-Limburg (vuursteenmijn bij Rijckholt) en BelgiĂŤ (Tongeren). Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland nr. 4/5, december 2001 (Afd. 23 AV Kempen- en Peelland)
Maurice Lipsch wijst op het verschil tussen het beeld dat het publiek heeft van het bedrijven van archeologie (vooral opgraven) en de werkelijkheid. Sander Hakvoort beschrijft een AlVU-onderzoek bij AarleRixtel. Hier vond men een nederzetting (ca. 750-noo) die al ruim 25 gebouwplattegronden opleverde. Jelle Dekker duikt in de (geschiedenis van de) toiletpot. Dit naar aanleiding van de vondst van brokstukken van een toiletpot (ca. 1900) in Eindhoven
(Smalle Haven). De pot is van binnen en buiten voorzien van een chrysantenpatroon en waarschijnlijk gemaakt in Schotland. Op de veldwerkkalender veel projecten, waar vrijwilligers zeer welkom zijn. Maar ook onderzoeken door de AW Heemkundekring Myerle (MierloPatronaatsgebouw), de AW Asten-Someren (Someren-Peelrijtweg), de AV KeP (Gemert-Bakel: booronderzoek grachten middeleeuwse hoeves) en Heemkundekring Heeze-LeendeZesgehuchten (Geldrop-Genoenhuis). Bas van der Pol vond in Oostelbeers een roodkoperen plaatje: een sierplaatje op een "klotendolk"? De afbeelding toont mogelijk |ohannes met een gifbeker in de hand. In Someren hielp de AW Asten-Someren mee bij het inrichten van een tentoonstelling t.g.v. 700 jaar Someren. Ruim 20 leden werkten o.l.v. Ria Berkvens mee aan een booronderzoek in Gemert-Bakel. Ria schrijft ook over het Project landinrichting Sint Oedenrode, een cultuurhistorisch onderzoek in het kader van een komende ruilverkaveling. De AV KeP werkte mee aan het controleren van de gegevens van een inventarisatie door ARCADIS en RAAP en gaf een schriftelijke reactie op het conceptrapport. Met de kritische opmerkingen van de AV lijkt weinig te zijn gedaan. De afdeling bezocht Rotterdam en bewonderde daar werk van Jeroen Bosch, insignes en de tentoonstelling Opgespoord verleden. In begin 2002 gaat een eerste excursie naar Brussel, terwijl in dit jaar nog vier andere excursies op het programma staan. Tegelijk met nummer 4/5 van 2001 ontving ik nummer 4/5 van 1998. Hierin schrijft Jelle Dekker over een gekleurd Boheems glasscherfje uit de dorpskern van Tongelre (waarschijnlijk ca. 1600) en Theo de (ong over ige-eeuwse Helmondse hondenskeletten, waarvan botslijtage vertelt dat ze waarschijnlijk voor het karretje zijn gespannen. De Ouwe Waerelt nr. 3, december 2001 (De Motte, Goeree-Overflakkee)
S. Olivier bespreekt een in 1984 in de polderdijk bij Oude Tonge gevonden steengoedkan. De onbeschadigde grijze tot lichtbruine kan werd bij toeval ontdekt vanuit een boot en is afkomstig uit Langerwehe. De datering van de kan (eerste helft 15e eeuw) komt overeen met de bedijking van de polder (1438). Haagse Bacchus op het vat (ontvangen via W. de Jonge).
46
Nieuwsbrief nr. 12, december 2001 (AW Voorburg)
Tijdens de opening van de expositie "De dubbele bodem van Sijtwende" presenteerde de AWV het boek "Op weg naar Sijtwende, de geschiedenis en archeologie van een veranderd landschap en zijn bewoners", geschreven door Wilco de Jonge en andere leden van de AWV. Als gevolg van de gemeentelijke fusie LeidschendamVoorburg zullen wellicht ook de archeologische werkgroepen in deze gemeenten fuseren. De AWV is blij met de eretaak "archeologisch bewaker" van Forum Hadriani. Maar dat voor het rijksmonument bijna letterlijk bewaking nodig is, hadden weinigen verwacht. Van de veertien gevallen van bodemverstoring sinds begin 2000, gebeurde dit vijf keer zonder vergunning en archeologische begeleiding. Provincie, ROB en AWV bezinnen zich op nader te ondernemen stappen. Wilco de Jonge: "Als er over een tiental jaren nog restanten van Forum Hadriani over moeten zijn, zal er nu toch echt een vuist moeten worden gemaakt. Met praten, schrijven en begeleiden allĂŠĂŠn komen we er klaarblijkelijk niet". Enkele leden waren aanwezig bij boringen op een terrein in Westeinde. De locatie ligt op de flank van een strandwal en in de omgeving werd eerder prehistorisch en middeleeuws materiaal gevonden. Verder zal onderzoek plaatsvinden aan de Mariannelaan, waar mogelijk de Romeinse muur en gracht van Forum Hadriani wordt aangesneden. De AWV schafte een fraaie vitrine aan na een bijdrage van ff 1800 uit een fonds. De werkruimte (in eigen bezit!) vroeg heel wat herstelwerk, maar het ergste leed lijkt nu geleden. Wilco de Jonge reageerde op Grondspoor in WIU 2001-6: ook in Voorburg en Den Haag vond men een "Bacchus op het vat". Speerpunt nr. 2/3, juni/september 2001 (St. Arch. Noordwest Veluwe) In S. veel aandacht voor archeologie in de geschiedenislessen op de basisschool en wel aan de hand van een project in de gemeente Ermelo. Dit project richt zich op leerlingen van groep 6 (9-10 jaar) en heeft als doel (archeologische) belangstelling te kweken voor de geschiedenis van de eigen omgeving. Alle betrokkenen waren positief over het verloop van het project dat wordt gecontinueerd. Gert Schuurman vraagt aandacht voor een groep percelen richting Hierden, op oude kaarten aangeduid als "de Raatakkers". Wethouder Jan Klein van Oldebroek vindt dat de aandacht voor het
Archeologie... mooi toch (uit Speerpunt).
bodemarchief nog moet groeien en is blij met de aanwezigheid van een archeologische werkgroep in zijn gemeente "die heel goede dingen doet". De gemeente moet beleid ontwikkelen, waarbij ook de monumentencommissie een duidelijke inbreng moet krijgen. Een streekarcheologische dienst zou, gezien de beperkte gemeentelijke budgetten, wel een erg grote stap ineens zijn. De AWN kan kennis en expertise beschikbaar stellen bij het in kaart brengen van de bodemschatten, het tegengaan van "schatgraven" en wellicht de monumentencommissie ondersteunen. G. van der Meulen: in 1999 meldde de eigenaar van een bungalowpark in Ermelo de vondst van een (boomstam)waterput die helaas geen dateerbare vondsten opleverde. Gerda VegtSnel: in Elspeet-Noord onderzocht het ADC een voor woningbouw bestemd terrein. Enkele boringen toonden een 30 cm dikke laag roodzand aan, waarschijnlijk gevormd tijdens de overgang van Pleistoceen naar Holoceen. Er is geen aanleiding voor verder onderzoek. Henk Stuurman stoort zich aan de wijze waarop een fietsgids een urnenveld omschrijft als een "historisch complex van veelal lage kleine grafheuvels". Flinta van Spete schrijft over de lust tot verzamelen in het algemeen en die van oudheid minnenden in het bijzonder.
47
Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: B. (Boudewijn) Goudswaard, Bodegraafsestraatweg 23, 2805 GK Gouda, tel. 0182-571656. Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Penningmeester: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160. Regiocoördinatoren Regio Noord: Winfried Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432.
Sub regio Groningen: Otto Brinkhuizen, Oude Adorperweg 7, 9738 TB Groningen, tel. 050-5733263. Regio Noordwest: vacature. Regio Oost: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Zuidoost: Joost van den Besselaar, Zoetendaalstraat 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. Nout Cornelissen, Pater Gymardstraat 4, 5844 AK Stevensbeek, 0485-383743. Regio Zuidwest: Eric Weijters, Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (n. Br.), tel. 0168-472783. Sub regio Zeeland: Dries van Weenen, Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. Redacteur: Louis van de Berg, Zonnebloemstraat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320.
AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C j eugdlidmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van
Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:
48
€
36,50
€ € € €
22,00 18,00 19,00 12,50
€
5,00
- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.
Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris: Sj.S. Elzinga, Spoorlaan 33, 3739 KB Hollandsche Rading, tel. 035-5771446, e-mail: elbod@dutch.nl. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 030-2203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: Mw. M.A. Noordhoek, Parklaan 17, 3722 BC Bilthoven, tel. 030-2448672. Mw. A.E. Oostdijk (Professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. W.J.C. Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./fax 078-6186819. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P.J.R. Modderman, P. Stuurman, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: BJ. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34, 1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103,1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): R.H. Spoor, Jan Luijkenstraat 30, 2026 AG Haarlem, tel. 023-5396199. E-mail: r.h.spoor@getronics.com. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134. 7. Den Haag en omstreken: Joanneke Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533.
8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Windmolen 86, 2986 TL Ridderkerk, tel. 0180-431240. 10. Zeeland: Mw. L.C.]. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118462142, e-mail: j.goldschmitz@net.hcc.nl 11. Lek- en Merwestreek: Mw. A.F. Osseweijer-van Bueren, Lindelaan 79, 3319 XJ Dordrecht. 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): A.P. de Boer, Frans Tromplaan 22, 3871 EN Hoevelaken, tel. 033-2534729. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485-343456, http://membersi.chello.nl/-a.hendriksoi. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Celderland: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360. E-mail: awnafd17@worldonline.nl homepage: http://awnafd17.webpage.net 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: G. Draaijer, Smedenstraat 120, 7411 RJ Deventer, tel. 0570-641887. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. Ijsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Traast-Bos, Opperswolle 32, 8325 PH Vollenhove, tel. 0527-246602. 21. Flevoland: Mw. E.B. van Galen Last, Maanzaadpad 29,1313 HV Almere. 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W.M. van de Wijdeven, p.a. Keizersgracht 2, 5611 GB Eindhoven, tel. 040-2446517, e-mail: carinetummers@hotmail.com 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
:\v'
\-i--f
/WK AXA verzekeraar van de AWN
>mds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederlan^.. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek. AWN-leden maken geschiedenis!
tijdschrift voor 3e Nederlandse archeologie jaargang 51 â&#x20AC;˘ nr. 2 â&#x20AC;˘ april 2002
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) www.Awn-archeologie.nl Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. E-mail: HJ.Nieuwenhuis@worldonline.nl • Gerrit Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • Jan Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • Tim de Ridder, Lamberrushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, LB.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 januari, 1 maart, 1 mei, 1 juli, 1 september en 1 november. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: € 115,-, halve pagina: € 230,-, hele pagina: € 410,-, insteekfolder: € 410,-.
Inhoud jaargang 51 no. 2, april 2002
Teus Koorevaar
AWN Lek- en Merwestreek 40 jaar
49
Het verdronken dorp Cruyskerck c.q. Erkentrudenkerke gevonden
50
De raadsels van de Berckepoort te Dordrecht
62
De gevonden Bulla
64
Het Nieuwland grondig bekeken
65
Geen mosterd voor Abraham: 50 jaar AWN
79
Het onderste boven
86
Reacties van lezers
98
Literatuurrubrieken
99
Werk in uitvoering
105
Adressenlijst en AWNlidmaatschappen
108
© AWN 2002. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Ovimex Grafische Bedrijven, Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Op het omslag: Detail van een manuscriptkaart uit omstreeks 1550 (midden). Detail van het altaatstuk van de Wieldrechtenaren (onder). Middeleeuws ijzeren gereedschap (links). Zie artikel pag. 50 e.v.
AWN Lek- en Merwestreek 40 jaar De afdeling Lek- en Merwestreek komen we in Westerheem met artikelen niet al te vaak tegen, maar dat wil niet zeggen dat er binnen de afdelingsgrenzen op archeologisch gebied weinig te beleven valt, integendeel. De Alblasserwaard-Vijfheerenlanden en het Eiland van Dordrecht zijn archeologisch zéér interessant en de Lek- en Merwestrekers voelen zich daar zeer bij betrokken. Hier zijn vanaf de laatste ijstijd de sporen van de landschapsontwikkeling en menselijke aanwezigheid door de gestage zeespiegelstijging laagsgewijs ingebed in de holocene klei- en veenafzettingen. Het waren AWN amateurs van de afdeling Lek- en Merwestreek die deze sporen op donken en stroomruggen in de jaren '60 voor het eerst ontdekten. Vroeger werd gedacht dat laag Nederland archeologisch leeg of door water verspoeld was en dat alleen de vervaagde sporen die op de hogere gronden dagzomen ons verder konden helpen bij het bestuderen van het leven in de oudheid. Dat is onjuist gebleken. Juist in laag Nederland liggen de jaarringen van de menselijke cultuur door het water als in een kluis bewaard. De recente Betuwelijn-opgravingen hebben weer eens prachtig geïllustreerd hoe organische resten en gebruiksvoorwerpen als bijvoorbeeld een benen priem van grote diepte nog net zo gaaf tevoorschijn komen als de neolitische donkbewoner hem voor het laatst gebruikte. Stel je dat eens voor! Donken en stroomruggen genieten inmiddels bescherming en zijn terecht het onderzoeksterrein geworden van de professionele archeologie. Daarom schrijven onze amateurs daar weinig over en blijft dit aspect dus (ook hier)
wat onderbelicht. Bij deze gelegenheid doe ik daarom graag een beroep op de professionals om hun vorderingen hierin wat vaker kenbaar te maken aan het brede en geïnteresseerde Westerheem-publiek. Onze afdeling houdt zich intussen meer bezig met de Romeinse tijd en de Middeleeuwen, waarvan de sporen zich wat dichter onder het maaiveld bevinden en dus binnen het bereik liggen van boor en spade of de graafmachine. Ons afdelingsjubileum is een mooie aanleiding om daarvan eens wat voor het voetlicht te brengen: sporen van aarde-delvers in een buitendijkse polder bij Alblasserdam, een verdronken kerkhof in Dubbeldam, de lange geschiedenis van een woonheuvel in Brandwijk en klein maar fijn afval uit de bodem van een Dordtse beerput. Alle hebben gemeen dat we er dankzij de invloed van het water nog sporen van terugvinden, al moesten daarvoor eerst wel metersdikke lagen sediment, ophogings- of afvallagen verwijderd worden. Het zijn maar enkele grepen uit het werk van de afdeling, het is beslist geen overzicht. Wel hoop ik dat er naast de resultaten van het gewroet, uit de bijdragen iets zichtbaar wordt van de toewijding waarmee leden van de afdeling Lek- en Merwestreek zich al jaren met hun streek- of stadsarcheologie bezighouden. Teus Koorevaar voorzitter afdelingsbestuur
49
Het verdronken dorp Cruyskerck c.q. Erkentrudenkerke gevonden Cees van der Esch en Taco Groeneveld1
Inleiding In juni 1990 is door de ROB onder leiding van W.A.M. Hessing met hulp van de AWN-afdeling Lek- en Merwestreek een opgraving uitgevoerd op het voormalig sportveld van de vereniging M.O.K. in Dubbeldam, waar een nieuwe villawijk zou gaan verschijnen (afb. 1). Archeologische resten waren hier niet voorzien.
Taco Groeneveld, die in de buurt woonde, volgde het eerste graafwerk voor de riolering, waarbij al spoedig menselijke botten werden geraakt. In overleg met Cees van der Esch werd besloten de volgende morgen een nader onderzoek in te stellen. Het bleek geen loos alarm, ook nu werden weer skeletdelen naar boven gehaald. Even werd nog getwijfeld aan de ouderdom van de begravingen. Toevallig staat namelijk de huidige twintigste-eeuwse kerk van Dubbeldam precies aan de andere kant van de Dubbelsteynlaan en een relatie daarmee was natuurlijk mogelijk. Door de circa 1,80 m. schone afzettingen boven de begravingen was een middeleeuwse begraafplaats echter waarschijnlijker. De vondst van een grote eiken boomstamkist onder de voor het meerendeel planken kisten was voor de ROB doorslaggevend om aanvullend onderzoek te plegen.2
Ligging en voorgeschiedenis
Afb. 1. De huidige nieuwbouwwijk langs de Dubbelsteynlaan West te Dubbeldam. Op het overzicht de ligging van de opgravingsputten A, B, C, D en de huidige kerk K, de gereconstrueerde ligging van het middeleeuwse kerkhof (arcering) en de locatie van de nederzettingsvondsten (zwarte stippen) en de middeleeuwse ajvoergoten (driehoekje). Tekening W.A.M. Hessing.
50
Het huidige Dubbeldam is nog geen vier eeuwen oud. Het middeleeuwse Dubbeldam, waarvan de oudste vermelding uit 1270 dateert, lag enkele kilometers westelijker, pal ten zuiden van Dordrecht. In 1421 maakte de Sint Elisabethsvloed het polderland van de toenmalige Grote Waard, waarin naast het oude Dubbeldam nog tal van andere dorpen en gehuchten lagen, onbewoonbaar. Na de ramp was het gebied van Geertruidenberg tot de Merwede en van Strijen tot de afgedamde Maas bij Heusden veranderd in een onafzienbare watervlakte. Oorspronkelijk bestond het gebied voornamelijk uit bosveen, doorsneden door enkele rivieren waarlangs in het oosten reeds in de Vroege Middeleeuwen kleine ontginningskernen ontstonden. Na de ontginningen werden
in de dertiende eeuw een aantal rivieren afgedamd en de dijken rond de kleine waarden met elkaar verbonden. Deze eerste grote waterstaatkundige werken zijn tussen 1200 en 1300 uitgevoerd.4 Sindsdien spreken we van de Groote of Zuidhollandse Waard. Van enkele dorpen in de Groote Waard stamt de eerste vermelding reeds uit de negende en tiende eeuw, maar de meeste worden pas voor het eerst genoemd in de twaalfde en dertiende eeuw.5 Darinkdelven en selnering (het maken van consumptiezout uit met zeewater verzadigd veen) waren hier een belangrijke bron van inkomsten. Begonnen als kleinschalige afgravingen, groeide dit in de loop van de tijd uit tot georganiseerde commerciële ontgronding, die tot gevaarlijke situaties leidde. Ondanks verbodsbepalingen om in de nabijheid van dijken te graven, bleek met name de lucratieve selnering nauwelijks in te perken. Het verzwakte toezicht op het dijkonderhoud door de politieke strubbelingen binnen het graafschap Holland en tussen Holland en Brabant in de veertiende eeuw en het begin van de vijftiende eeuw, ver-
grootte het gevaar. Of dit de hoofdoorzaken waren of dat meer algemene fysisch-geografische omstandigheden, zoals bodemklink en stijging van het waterpeil een grote ramp in de Nederlandse delta onvermijdelijk maakten, is nog een punt van discussie.6 In elk geval worden sinds de tweede helft van de veertiende eeuw regelmatig dijkbreuken in de Groote Waard gemeld. De genadeslag kwam echter in de onheilspellende nacht van 18 op 19 november in 1421. Niemand zal vermoed hebben dat het water deze keer niet meer zou wijken. De welvarende streek veranderde in een binnenzee.7 Archeologische resten in de Groote Waard Na de ramp bleven in de Groote Waard zuidoostelijk van Dordrecht waarschijnlijk nog slechts drie stenen gebouwen gedeeltelijk boven water zichtbaar: De kasteelruïne van het Huis te Merwede aan de Merwede bij Dordrecht, het kasteel Crayenstein aan de Merwede in het oude Sliedrecht en het Huis te Dubbeldam (ook wel het Blauwhuis genoemd) in het oorspronkelijke Dubbeldam aan de Dubbel (afb. 2).
Afb. 2. Detail van een manuscriptkaart uit omstreeks 1550 met de limietscheidingen en de ligging der visserijen in de verdronken waard, de oriëntatie is zuidnoord. (ARA, VTH i9o3C)
51
Ajb. 3. Gewone planken kist met bodem van smalle dwarslatjes uit Dubbeldam.
Van de middeleeuwse bewoningssporen wordt weinig teruggevonden omdat ze onder meters dikke afzettingen van na 1421 begraven liggen. Buiten de oude Dordtse stadskern heeft er in dit gebied nog geen grootschalig onderzoek plaatsgevonden naar bewoningsresten van voor de ramp. De oudste opgraving is die van het Huis te Merwede in 1943.8 Daarnaast zijn er naspeuringen geweest naar onder andere het zuidelijk van de Merwede gelegen oudste Sliedrechts en het verdronken dorp Houweningen.10 In 1966 werd in de Brabantse Biesbosch bij de Spieringsluis baksteen, hard- en kalksteen opgehaald met een zandzuiger. In het verslag over deze vondsten duikt de naam Erkentrudenkerke op, het dorp dat in ons betoog een centrale plaats zal gaan innemen. Bij de vondst uit 1966 moeten we echter eerder aan Almonde of Dubbelmonde denken, verdronken dorpjes die op de zuidoever van de Maas hebben gelegen.11 Is de vondst van de noordoever afkomstig, dan is Almsvoet waarschijnlijker. Bij ander graafwerk buiten de Dordtse stadskern worden, voor zover bekend, maar weinig zaken van vóór 1421 aangetroffen. Zo nu en dan duiken wel meldingen op van een gevonden menselijk geraamte in een polder of griend. In het land van Heusden en Altena zijn archeologische vondsten veel talrijker.12 Het is echter pas de vierde maal dat er grafkisten in de verdronken Groote Waard zijn gevonden. In 1764 zou het
zijn gegaan om begravingen behorend bij Leyderkerck, en van de gehuchten Broek en Claes Duyen, en in 1940 van het dorp Weede, dat in het uiterste westen van de Groote Waard nabij Strijen lag.1' Deze locaties liggen vooral aan de randzone van de Groote Waard of in de gebieden, die enigszins in de luwte van de doorbraakgeulen hebben gelegen en daarom niet volledig zijn weggespoeld, maar afgedekt door een onder rustiger omstandigheden neergelegd kleisediment. De begravingen Volgens Hessing zijn alle personen op het kerkhof naar christelijk gebruik met het hoofd naar het westen begraven. Priestergraven met het hoofd naar het oosten, zijn niet aangetroffen. De meeste personen waren in kisten begraven. Skeletresten zonder kist lagen in een verspoelde context. De meeste grafkisten bestaan uit vier ruwhouten planken voor de zijkanten en een vijfde als deksel. De bodem bestaat in de meeste gevallen uit slechts acht of tien smalle dwarslatjes (afb. 3). Over het algemeen zijn eenvoudige houtverbindingen toegepast en weinig spijkers gebruikt. De meeste kisten waren van elzenhout, maar voor vijf is essenhout gebruikt. Naast planken kisten zijn acht boomstamkisten gevonden, vervaardigd uit een gekliefde boomstam waarvan de delen als kist resp. deksel fungeerde. Op deze wijze zijn hier drie volwassenen en vijf kinderen begraven. Voor de volwassenen waren eiken stammen gebruikt, voor kinderen elzen (afb. 4). Boomstamkisten duiden gewoonlijk op een vroege begraafplaats. Begraven in uitgeholde bomstammen stamt volgens Hessing in NW-Europa al uit de Midden-Bronstijd (circa 1500 voor Chr.) of mogelijk nog eerder. In de Vroege Middeleeuwen was deze begraafwijze het meest populair (vijfde-tiende eeuw).
52
:S?-iĂ&#x2039;
Ă&#x2C6;ffM *f,:'..
Boomkistgraven uit deze periode zijn zowel aangetroffen in voorchristelijke (rijen)grafvelden, als in en rond de oudste kerken. Na deze bloeiperiode lijkt het gebruik langzaam uit te sterven. Boomstamkisten uit de periode na 1300 zijn in archeologische context niet aangetroffen, al leeft het gebruik in de overlevering nog lang voort. Voor de bewoningsgeschiedenis in de Groote Waard is het belangrijk te weten of de kisten in de negende of in de dertiende eeuw gedateerd moeten worden. Dendrochronologisch onderzoek aan een van de eiken boomstamkisten
kwam uit op een veldarum tussen 1043 en 106314, hetgeen de hypothese ondersteunt dat de bewoning in dit gedeelte van de Groote Waard al in de elfde eeuw kan zijn aangevangen.
Aft). 4. Boomstamkistje met babyskelet uit Dubbeldam.
De menselijke resten De menselijke skeletresten zijn overgebracht naar het ROB laboratorium en door fysisch antropoloog F.J. Laarman aan een eerste inventariserend onderzoek onderworpen. In totaal zijn 86 skeletten onderzocht, waarvan ongeveer 30% jonger was dan 20 jaar; een percentage dat goed vergelijkbaar blijkt te zijn met een middeleeuws kerkhof in Dokkum (35% onvolwassenen), maar dat duidelijk hoger ligt dan het percentage van deze groep in het voornamelijk dertiende en veertiende eeuwse kerkhof van het Dordtse Minderbroederklooster (11%).r5 Dit kan te maken hebben met het feit dat daar op de eerste plaats (maar niet uitsluitend) de kloosterlingen zelf werden begraven. Zuigelingen (babies tot circa 1 jaar) lijken in de Dubbeldamse begraafplaats te ontbreken. Mogelijk zijn deze op een niet onderzocht deel van het kerkhof of daarbuiten begraven. De door Laarman samengestelde tabellen geven een indruk van de leeftijdsopbouw, het geslacht en de lichaamslengte van de toenmalige bewoners.
Tabel 1. Leeftijdsopbouw en geslachtsverdeling in Dubbeldam leeftijdsgroep
aantal
in%
mannen
vrouwen
1- 5 jaar 5-10 jaar 10-15 jaar 15-20 jaar 20-25 jaar ondet. kind 20-40 jaar 40-60 jaar ondet. volw.
11 9 3 2 2 20 15 5 19
13 10 3 2 2 23 18 6 22
13 11 3 4
7 4 2 6
totaal
86
99
31
19
53
Tabel 2. Lichaamslengten in Dubbeldam in cm.
Vrouwen Mannen
aantal
min.
max
gemidd.
17 26
141 164
177 191
158 173
De resultaten blijken goed vergelijkbaar met die van het Dordtse Minderbroederklooster (vrouwen gemiddeld respectievelijk 158 en 162 cm, mannen op beide lokaties 173 cm). Hieruit blijkt ook dat de middeleeuwse mens ongeveer hetzelfde postuur had als onze ouders en grootouders. Pas sinds de jaren vijftig van de twintigste eeuw is een sterke groei van de gemiddelde lichaamslengten van mannen en vrouwen ingezet. De bewoningssporen Voor, tijdens en na de opgraving van het kerkhof zijn door diverse amateurs van de afdeling Lek- en Merwestreek op verschillende locaties in de omgeving meer aanwijzingen voor bewoning gevonden (afb. 1). De vondst van een aantal aardewerkfragmenten en een middeleeuwse munt16 vormde de eerste aanwijzing voor bewoning van vóór de Sint Elizabethsvloed op het M.O.K.-veld. Bij de aanleg van de riolering werden op tenminste twee locaties met mest gevulde afvalkuilen aangesneden. In de stortgrond werden
Afb. 5. Zilveren munt van Albrecht van Beieren (13S9 1404), gevonden op het voormalige M.O.K.-veldin Dubbeldam.
54
gemidd. CBS1948
gemidd. CBS1987
174
169 181
fragmenten aardewerk, hout, metaal en wederom een munt (afb. 5) gevonden. Later werden op twee andere plaatsen nog delen van een houten afvoerleiding of duiker geborgen (afb. 1). Na de ROB-opgraving zijn door AWN-leden nog een groot aantal boringen gezet en is nog een kleine proefsleuf gegraven. Samengenomen valt uit alle waarnemingen op te maken, dat er op tenminste twee plaatsen bewoningssporen aanwezig zijn. Bij de begraafplaats stond een kleine kerk of kapel op waarschijnlijk een verhoging of een smalle dijk. De bewonings-sporen zijn waarschijnlijk van eenvoudige boerderijen die eveneens op verhogingen of aan de dijk stonden. Tijdens de aanleg van een nieuwe riolering onder de Dubbelsteynlaan werd iets westelijk van de opgraving een dik pakket humeuze grond aangetroffen die mogelijk het restant vormde van een oude woonheuvel of dijk. Hierin zijn fragmenten van zogenaamd hoogversierd aardewerk gevonden, dat ruwweg tussen 1200 en 1300 gedateerd kan worden. Ook werden op twee lokaties zuidelijk van de opgraving fragmenten Pingsdorf, Paffrath en Andenne-aardewerk aangetroffen. Pingsdorf- en Andenneaardewerk werd tussen circa 1100 en 1300 in grote hoeveelheden naar onze gewesten geïmporteerd. Ook de Paffrathscherven dateren van voor 1300. Daarna komt het productiematig op de draaischijf vervaardigde grijs- en roodbakkende aardewerk in zwang. Aan de hand van deze "vroege" aardewerkvondsten en één van de aangetroffen muntjes, zal de aanvang van de bewo-
ning mogelijk in de eerste helft van de dertiende eeuw kunnen liggen. De meeste andere vondsten van het M.O.K.-veld, inclusief de verspoelde vondsten op het kerkhof, stammen uit de veertiende eeuw. Vergeleken met de vondsten uit de Dordtse binnenstad uit dezelfde periode, kunnen we spreken van een laag welstandsniveau. Het aardewerk is van secundaire kwaliteit en de gevonden schoenfragmenten vertonen sporen van regelmatig herstel. Gespen, spelden en andere zaken die in de Middeleeuwen als verfraaiing van de kleding werden gedragen zijn buiten het kerkhof in het geheel niet aangetroffen. Naast de genoemde mestpakketten duidt ook de vondst van een welhaak (afb. 6) op agrarische activiteit.17 Een weefgewicht en een spinsteentje wijzen op enige eenvoudige huisnijverheid, waarbij ook een gevonden schaartje dienst kan hebben gedaan. De bebouwing zal hoogstwaarschijnlijk hebben bestaan uit eenvoudige houten huizen met een dak van stro of riet. Aanwijzingen voor stenen muurwerk zijn niet gevonden. De enkele gevonden bakstenen (formaat 26 x 13 x 7 cm), zijn vrijwel zeker afkomstig van de kapel of het kerkje op de begraafplaats.
aanleiding van visserijconflicten in de zestiende eeuwse Biesbosch. De rijke visgronden, maar ook de geleidelijke opslibbing van land, boden na de vloed al spoedig nieuwe bestaansmogelijkheden. Velen hadden in het gebied echter nog oude rechten en claimden daarom een deel van de nieuwe inkomsten. De eerste taak voor de overheid, als arbiter en belanghebbende, was derhalve het reconstrueren van de voormalige waterwegen en de grenzen van dorpen en ambachten (afb. 8). Voor ons gebied zijn de rivieren Maas en Dubbel (oudste vermelding IIOI 1 ^) en de Graaf (een belangrijke landweg tussen Almkerk en Dordrecht) van be-
Aft>. 6. Middeleeuws ijzeren gereedschap, gevonden op het voormalige M.O.K.-veld. Afb. 7. Detail van het altaarstuk van de Wieldrechtenaren, afkomstig uit de Grote Kerk in Dordrecht. Te zien zijn de diverse dorpen in de Groote Waard ten oosten van Dordrecht. Alloysen (Tolloysen) is hier afgebeeld op de verkeerde oever van de Dubbel.
De indentificatie van de bewoningssporen We zijn nu aangekomen bij het probleem van de identificatie van de nederzetting, waartoe de begravingen en bewoningssporen behoorden. Het weinige kaartmateriaal van vóór 1421 is zo schematisch, dat het aan de topografische reconstructie van de Groote Waard geen wezenlijke bijdrage levert. Een van de oudste afbeeldingen van de situatie rond 1421 is weergegeven op de twee panelen van het altaar van de Wieldrechtenaren. De panelen stammen waarschijnlijk uit circa 1490 en bieden vooral een sfeerbeeld, zonder tot in details betrouwbaar te zijn (afb. 7).18 Er rest ons weinig anders dan de vele reconstructiekaarten te raadplegen, die voornamelijk zijn vervaardigd naar
55
\ \v>
\
,fX ^
\ c i -
'
^
•
A' .«is ir.M
•
,--•
v
//
»
//
'
c^
J
a> < •
;
V ' *
^
r /'.
X .
<
V
\
1/
^
(
;
\,
•iv
/ < '
i'
1
i
///
'
i„ '
'1
/
't
"e n „,„
V ^/ «Cl
'fa';' ? 1
&ff /
V •^
\,
It,»
,,f .BI
i
1 •h
/ƒ
f-:/
1f
I»
•f
i
.f
\
|:
IK ! • •
ï
i - •.- " j - \ —
7=~ 0
1!
-
s^-
J"
't
'
•
•
•
WÖ 1 1 ' """^"-^^
1
\
V \
V
=^=i; —
ïr
X
•
Afb. 8. Detail van een manuscriptkaart uit i6og van een deel van de Groote of Zuidhollandse Waard met de limieten der verdronken ambachten (ARA, VTHigu).
56
' s •
•
/
v
V
1 \A j
lang.20 Toen de oude Maas met o.a grondmonsters weer was getraceerd, werden op regelmatige afstand op de bedding bolbakens aangebracht, vastgezet aan zware molenstenen.21 Het meest oostelijke en westelijke verloop was bij het toenmalige onderzoek waarschijnlijk nog wel zichtbaar. Of de rest overal even nauwkeurig kon worden aangegeven, laten we in het midden. Voor de ligging van het kerkhof is de afsplitsing van de Dubbel uit de Maas van belang. Het baken op dit punt plaatst Teixeira de Mattos op basis van een kaart uit 1609 langs het Noorderdiep in de Nieuwe Haniapolder, nabij de oude Veerweg.22 Een iets latere kaart plaatst dit tiende bolbaken veel westelijker^, wat echter onmogelijk kan corresponderen met deze splitsing. De loop van de Dubbel is op diverse reconstructiekaarten steeds weer verschillend aangegeven. Een meer dan globale indicatie geven deze kaarten dan ook niet.
Bezien wij enige zestiende eeuwse topografische kaarten, o.a. Pieter Sluyter uit 1560 en Jacob van Deventer uit 1565, dan blijken al flinke stukken opgeslibd land boven water te liggen.2^ Deze platen begroeiden met biezen en riet en, na van lage kaden te zijn voorzien, met griendhout. Tal van dergelijke poldertjes werden als eendenkooi ingericht. In 1603 werd met gebruikmaking van de terpen en kaden op de poldertjes een langgerekte sikkelvormige dijk aangelegd, waardoor de polder Oud Dubbeldam ontstond. Een van de weinige overgebleven gebouwen van voor de vloed, het zogenaamde Blauwhuis, stond in de zestiende eeuw midden in deze opwassen.25 De exacte locatie van dit voormalige Blauwhuis is niet bekend. Ook het huidige stratenpatroon (waaronder de Dubbelsteynlaan) volgen de vroegere loop van de Dubbel maar gedeeltelijk. Uit een beschoeid pad dat tijdens de opgraving zuidelijk van het kerkhof
legen.'0 Ramaer en Van Rheineck Leyssius voegen daarentegen Cruyskerck en Wolbrandskerke samen tot één en hetzelfde dorp, maar nu gelegen op de zuidoever van de Dubbel en dus in de Tieselenswaard.31 De verwarring lijkt hiermee compleet.
werd aangetroffen en uit boringen is gebleken dat de Dubbelbedding ten zuiden van de opgraving ligt.26 Ook de door de A.W.N, gevonden delen van houten afvoerleidingen wijzen op afwatering in zuidwestelijke richting. Met de boringen is de ligging van nederzetting en kerkhof tussen de Dubbel (aan de zuidzijde) en de Graaf (aan de noordzijde) verder onderbouwd. Langs de Graaf of Grave stond, ruim 1,5 kilometer oostelijk onze locatie, voor 1421 waarschijnlijk het klooster Heysterbach.27 Het gebied tussen de Dubbel en de Graaf behoorde aan de heren van Tolloysen, die verwant waren aan het geslacht Van de Merwede.28 Het ambacht zelf stond waarschijnlijk bekend onder verschillende namen en dat heeft in de overlevering nogal verwarrend gewerkt. Verbasteringen als Aleusen of Aloysen komen voor, evenals (op reconstructiekaarten van na 1421) de namen Nesse of Jan Seghersambacht Van der Tolne. De (dorps)kern zou Erkentrudenkerke genoemd zijn, maar ook Oudekerke, Thole of Cruyskerck.29 Van den Bergh en Van Rheineck Leyssius beweren verder dat in de heerlijkheid Tolloysen ook de dorpen Duble en Thiedradeskerke hebben ge-
Cruyskerck c.q. Erkentrudenkerke Hoewel Ramaer argumenten aanvoert voor zijn stelling dat Cruyskerck en Wollebrandskerke hetzelfde dorp zijn en in de Tieselenswaard gezocht moeten worden, lijkt de mening van Teixeira de Mattos dat Cruyskerck en Erkentrudenkerke één geheel vormden en op de noordoever van de Dubbel lag(en) meer aanvaardbaar.32 Om het verhaal niet te lang te maken, vatten we alleen zijn reconstructie samen» : het ambacht Tolloysen strekte zich uit van de Dubbel in het zuidwesten en Almvoet in het oosten tot halverwege de Graaf en het ambacht Merwede in het noorden en Dubbeldam (langs de Blekersgracht) in het westen (afb. 9). In Tolloysen stonden tenminste drie Godshuizen: de kapel nabij de Vuilpoort buiten de ommuring van Dordrecht, die in 1417 "kapel van Tolloysen en Cruyskerck filia" wordt Gor^n,//
VI» -
itiïim
^
Hot
' (lUli)
)\J -rlVs...
/
WolbrondsK
/.Eeosteyn
r
7%
; 7^
=s^
~^K
ousjen M<euw«n
Iwerde
StandhaTen
• \
Gartruidenl
ïpy^k~~ Cap«lle
•
« '
«)L
Kftisden J L .
sïiAsx&ZZ-
' B e s o yen
]
\ I
,-v—-
Drimmelcn S • __ CvdE.
E<then
Alm
',Stryen \
Afb. 9. Reconstructie van de topografie van de Groote Waard kort voor 1421, gebaseerd op historische en archeologische gegevens. Tekening C. van der Esch.
«
..... i 57
genoemd. Na de vloed van 1452 wordt deze kapel tot parochiekerk van St. Adriaan verheven.34 Ook de kapel van de Dorren Boom, vermeld in 1317 en eveneens aan de ringdijk gelegen, behoorde aan Tolloysen (afb. 2).35 Het derde Godshuis zou dan de kapel of kerk van Cruyskerck of Erkentrudenkerke geweest moeten zijn, de moederkerk van de kapel bij de Vuilpoort. De eerste vermelding van Erkentrudenkerke is van augustus 1240, wanneer gesproken wordt over het bedijken van een 'hoek' land aan het einde van het kerspel (kerkdorp) dat lang overstroomd is geweest.36 Ook Muller voegt in zijn werk over de kerkelijke indeling Cruyskerke en Erkentrudenkerke samen tot één plaats met kerk in het ambacht Tolloysen.3? Dit wordt bevestigd door een kaart uit 1609, de enige met een afbeelding van de kerk. Een deel van de Tieselenswaard wordt hier echter gemakshalve ook Cruyskerck genoemd (afb. 2). Samenvattend mogen we voorzichtig concluderen dat het kerkhof aan de Dubbelsteynlaan, op de noordoever van de Dubbel en ten zuiden van de Graaf, bij Cruyskerck c.q. Erkentrudenkerke gehoord heeft. In de normale omgang zal wellicht vaker van Cruyskerck zijn gesproken dan van het lastiger uit te spreken Erkentrudenkerke. Het is echter ook duidelijk dat de historisch-geografische problematiek van de verdronken Groote Waard allerminst een eenvoudige zaak is. Immers, slechts honderd jaar na de ramp werden bij de reconstructiepogingen al tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Op basis van dergelijke bronnen een plaatsbepaling in het huidige landschap verrichten, blijft dus een hachelijke exercitie. Waarmee weer eens is aangetoond hoe moeilijk het is historische en archeologische gegevens naadloos met elkaar te verbinden. Vervolgonderzoek Zoals vermeld werden in de zomer van 1992 zuidelijk van het M.O.K.-veld een 58
aantal boringen verricht, waarmee de loop van de oude Dubbel nader kon worden getraceerd.28 Vervolgens werd in 1994 en 1995 op een stuk grond tussen de Dubbelsteynlaan, Vijverlaan, Eikenlaan en de burgemeester Jaslaan wederom een nieuwbouwproject gerealiseerd, 'het Belaertspark' genaamd. Op deze bouwlokatie, pal westelijk van het M.O.K.-veld, werden boringen verricht en een aantal 'kijkgaten' gegraven. Hieruit werd duidelijk dat ook hier sporen van vóór 1421 aanwezig waren. Door de ROB zijn hier enkele proefsleuven gegraven.38 Hoewel wel degelijk aanwijzingen voor twaalfdeveertiende eeuwse bewoning werden gevonden, was het resultaat niet voldoende om tot uitgebreide opgravingen over te gaan. Waarschijnlijk is de vindplaats bij de St. Elisabethsvloed van 1421 hier al grotendeels verspoeld. Na het ROB-onderzoek is door de AWN nog aanvullend onderzoek uitgevoerd. Op meer dan 20 plaatsen zijn kleine opgravingsputten en zoeksleuven aangelegd om onder de meer dan 1,5 meter dikke afzettingen van klei en zand te zoeken naar middeleeuwse sporen, en niet zonder succes. Het grootste deel van dit gebied bleek op de verhoogde oeverwal van een binnenbocht van een Dubbel-meander te liggen. Er werd een oeverzone aangetroffen met veel aardewerkafval, maar ook een kade en een kavelsloot met daartussen een knuppelpad op het veen. Een gevonden Romeinse fibula kan een aanwijzing zijn dat ook in de Romeinse tijd de oever van de Dubbel al werd bewoond. De middeleeuwse nederzetting lag dus aan het water en lijkt op grond van het aardwerk zeker vanaf de twaalfde eeuw te zijn bewoond, al mag een aanvang in de tweede helft van de elfde eeuw niet geheel worden uitgesloten. De nederzetting moet al vóór 1300 zijn verlaten. Opvallend was het hoge percentage Andenneaardewerk (bijna 37%). Uit de vondst van visloodjes en sintels blijkt dat naast landbouw, ook de visse-
rij voor de bewoners van belang was. De vissers zijn waarschijnlijk vertrokken nadat in 1282 een dam in de Maas werd gelegd. De trekvis kon toen de rivier niet ver genoeg meer opzwemmen, zodat de bron van inkomsten verloren ging. Nadien zijn nog een aantal booronderzoeken uitgevoerd aan de westzijde van de burgemeester Jaslaan om de loop van de Dubbel verder te traceren. Verder zijn bij een gemeentelijke baggercampagne in verschillende Dordse waterbodems diverse waarnemingen gedaan. In het aan het M.O.K.-veld grenzende Dubbelsteynpark, werden in 1997 aan diverse slootkanten en vijverbodems sporen van vóór 1421 aangetroffen. 39 Het vondstmateriaal loopt uiteen van fragmenten Paffrath, Elmpt, Langerwehe en Siegburg tot schoenrestanten en bakstenen van verschillende formaten. Verder noemen we een fragment van een zandstenen vijzel (mortier), een tinnen kinderspeelgoed-bordje, een fragment van een tinnen pelgrimsinsigne van een ridder met schild en een zwaard, de resten van een aalkup (een soort fuik)4°, een pijlpunt en een zestal munten.41 De aangetroffen sporen in het Dubbelsteynpark zullen eveneens tot het dorp Cruyskerck c.q. Erkentrudenkerke hebben behoord. De begraafplaats met de bijbehorende kapel of kerk zijn reeds door de ROB opgegraven dan wel deels verloren gegaan tijdens de aanleg van de villawijk. De sporen in het Dubbelsteynpark zijn daarentegen nog grotendeels ongeschonden in de bodem aanwezig. Dit park zou daarom als belangrijke archeologische vindplaats beschermd moeten worden! Tot slot De opgegraven skeletten van de opgraving op het Dubbeldamse M.O.K.-veld liggen op dit moment nog in het ROB laboratorium te Amersfoort voor verder onderzoek. Het zou een goede zaak zijn wanneer alle skeletten van deze voormalige bewoners van de
Grote Waard na afronding van het onderzoek worden herbegraven op de begraafplaats van Dubbeldam. Al dan niet voorzien van een gedenksteen. Kerkbuurt 16, 3354 XK Papendrecht Rijnweide 104, 3451 VK Vleuten Noten 1 Dit artikel is een bewerking van "Een verdronken kerkhof in Dubbeldam", door C. van der Esch, W.A.M. Hessing, F.J. Laarman en J.C. Groeneveld in Kwartaal <i[ Teken, jaargang 18 1992-4. Gemeentearchief Dordrecht. Hieraan zijn toegevoegd de resultaten van het AWN vervolgonderzoek naar aanleiding van de opgraving op het M.O.K.-veld. 2 Deze vondst wordt vermeld in het dagblad De Dortenaar van 9 mei 1990. Een proefonderzoek met de edelmanboor één jaar eerder had geen reden gegeven te vermoeden dat een opwerping met begravingen in de ondergrond aanwezig was. 3 In dat jaar wordt gesproken over een dam in de Dubbel. Sinds 1318 stond de plaats bekend als Clays Oem Bacht. De naam Dubbeldam duikt pas aan het einde van de veertiende eeuw op. (Teixeira de Mattos 1936,105-106) 4 Fockema Andreae, 1950. Gebleken is echter dat deze datum tenminste veertig jaar te vroeg is gesteld. De feitelijke werken zijn omstreeks 1282 afgerond. Zie hiervoor Hendrikx 1977, 415 en noot 63 en 67. 5 De negende en tiende eeuwse nederzettingen liggen vooral in het hoger gelegen, oostelijk deel van de Groote Waard: Eethen, Meeuwen, Aalburg, Heesbeen, Andel en Woudrichem. Uit het noordwestelijk deel zijn de twaalfde eeuwse vermeldingen van Dubbelmonde, Almvoets, Strijen en Dordrecht zelf bekend. 6 Zie voor een korte samenvatting, ook van de politieke strubbelingen, De Boer, Boone & Hessing 1992, speciaal 169-174 en 247 e.v. 7 Zie verder Fokkema Andreae 1950; Taeke Stol 1981; Gottschalk 1971. 8 Opgravingen uitgevoerd o.l.v. J.G.N. Renaud; zie o.a. 'Het resultaat van drie jaar opgravingsarbeid', in: Dordrechtsche Courant 5 augustus 1943; catalogus tentoonstelling 'Huys te Merwede, Een toekomst voor een ruïne, Gemeentearchief Dordrecht 11 t/m 28 mei 1976. 9 C. van der Esch 1965.
59
10 Zie Van der Esch 1985 en 1989 en Van der Esch en Hessing 1991, 354-355. 11 Halbertsma 1967. Deze vindplaats, het Gat van den Hardenhoek, is nabij de splitsing Maas en Dubbel. Opmerkelijk is dat Van Rheineck in 1940 vrijwel dezelfde plek aanwees voor de ligging van de oude Duble of Thiedradeskerke, aan de bovenloop van de Dubbel in oost Toloysen. Texeira de Mattos meent dat men in deze buurt Almsvoet moet zoeken, dat op de noordoever van de Maas lag 12 Zie daarvoor o.a. Hendriks 1990. 13 De Groot 1954, 50-71; Hingman 1885, 35-36; Teixeira de Mattos 1936,118. 14 Archeologische Kroniek van Holland 1994 onder redactie van J.-K.A. Hagers en W.A.M. Hessing 15 Zie verder Jaarverslag ROB 1986,113 e.v. 16 Vermoedelijk een zilveren munt van Lodewijk I van Nevers, graaf van Vlaanderen (1322-1346) of van Lodewijk van Crecy. Daarnaast werd blauwgrijs aardewerk, Siegburg aardewerk uit Duitsland en een rand van een koekenpan (roodbakkend aardewerk) aangetroffen. 17 Dit stuk gereedschap zat aan een steel van ongeveer een halve meter lengte en werd, in combinatie met een zeis of sikkel, gebruikt bij het maaien. Met de haak worden de halmen naar de sikkel getrokken. 18 Zie de eerdere bespreking door L.M. Heimus in Kwartaal & Teken 1992-1. 19 Teixeira de Mattos 1936,150. 20 Zie van Rheineck Leyssius 1940. De schrijver meent dat deze weg deel zou hebben uitgemaakt van een belangrijke Romeinse heerweg. Voor de reconstructie is inv. Nr. 740 uit het archief van de Grafelijkheidsrekenkamer 1446-1812 van belang: Informatie gedaan bij Jan van Barry... omme te soucken die Graeff in den verdroncen waert... (1525-1526). Algemeen Rijksarchief Den Haag. (Jan van Barry was commissaris van de keizer en secretaris van de rekenkamer van het Graafschap Holland). 21 Zo'n molensteen is in 1991 in Hank (NB) teruggevonden: Dagblad De Dortenaar 18-10-1991. 22 Teixeira de Mattos 1936,112. Dit punt moet waarschijnlijk toch wat verder oostelijk gezocht worden. 23 Het betreft een manuscriptkaart uit 1638, VTH 2188. De splitsing zou dan aan de oostkant van het sportterrein Amstelwijck en het ziekenhuis Refaja in
60
Dordrecht gezocht moeten worden. Deze cartograaf is echter abuis geweest; het punt moet het elfde baken zijn (zie ook Hingmans kaart "de Zuid Hollandsche Waard"uit 1885). 24 Kaart van Pieter Sluyter VTH 1895 A en de kaart van Jacob van Deventer VTH 3274 uit het Algemeen Rijksarchief Den Haag. Ook de serie kaarten VTH 18892026 geeft de nodige informatie. 25 Het Blauwhuis of Blauwe Camer was de benaming voor een later gebouwd huis, volgens Lips oorspronkelijk het versterkte huis van de heren van Dubbeldam. 26 Van der Esch 1992, 2-7. 27 Op deze plaats is een aantal bewerkte natuurstenen bouwfragmenten gevonden. Mondelinge mededeling C.J.P. Lips 1985. Een oud-bewoner van de boerderij waar de vondsten zijn gedaan bevestigde het verhaal van Lips. 28 Teixeira de Mattos 1936,110-111; Van Dalen 1931, 32 en 35. 29 Teixeira de Mattos 1936,110. 30 Van den Bergh 1949, 99-101. 31 Ramaer 1899,108-109. 32 Ramaer (1899,108-109) leidt dit af uit een mededeling van maart 1391 waarin gesproken wordt van "Wolbrandskercke ten brunen cruce... in teyzelens waert bij Dordrecht" enz., uit de in leen gegeven visserij in de Dubbel, en nog wat min of meer vage grenstoespelingen. Mogen we "ten bruinen kruis"(naar hedendaags Nederlands eerder een houten kruis, langs de kant van de weg) wel vertalen als Kruiskerk? Erkentrudenkerke plaatst hij overigens als dorp in Tolloysen. Zie verder Teixeira de Mattos 1936,112-113. 33 Teixeira de Mattos 1936,106,110,112113. 34 Teixeira de Mattos 1936,112-113. 35 Van Dalen 1931-1933, 720-721; evenals de (latere) St. Adriaanskerk stond ook deze kapel waarshijnlijk niet op territoriaal gebied. 36 Van den Bergh 1866-1873, deel I nr. 376. 37 Muller 1921, 237-238. 38 Archeologische Kroniek van Holland 1994, onder red. van J.-K.A. Hagers en W.A.M. Hessing. 39 C. van der Esch in Archeologische Kroniek van Holland 1997, pag. 382 onder redactie van R.M. van Heeringen en M. Meffert. 40 Doordat de fuik in de slootkant werd gevonden bestaat het vermoeden, dat de waterpartijen in het Dubbelsteynpark
(deels) bestaan uit overgebleven sloten en kreken van vóór 1421. 41 Een dubbele mijt uit Born van Jan van Salm (1398 - 1400), 1/8 groot Holland van Willem VI em 1405 (1407-1417) beide gedetermineerd door B.J. van der Veen (KPN Leiden), mijt van de zuidelijke Nederlanden (± 1350), doublé tournois van Philips IV van Frankrijk (1285 - 1314), Vermoedelijk een zilveren muntje van Lodewijk I van Nevers, graaf van Vlaanderen (1322-1346) of van Lodewijk van Crecy en een rekenpenning (dertiende of veertiende eeuw).
Heimus, L.M., 1992: De Elisabethsvloed en het altaar van de Wieldrechtenaren in de Grote Kerk te Dordrecht, in: Kwartaal e[ Teken 18-1,1-9. Hendrikx, P.A., 1977: De zorg voor de dijken in het baljuwschap Zuid Holland en in de grensgebieden ten oosten daarvan tot het einde van de 13e eeuw, in KNAG, Geografisch Tijdschrift XI-5. Hendriks, J.P.C.A., 1990: Archeologie en bewoningsgeschiedenis van het land van Heusden en Altena, Almkerk. Hessing, W.A.M., 1991: De archeologische Kroniek van Holland over 1990, deel II: Zuid-Holland, in: Holland 23-6. Hingman, J.H., 1885: De Maas en de dijken van den Zuid-Hollandschen Waard in 1421, Literatuur 's-Gravenhage. Bergh, L.Ph.C. van den, 1866-1773: Jaarverslag van de ROB 1986,113 e.v. Oorkondenboek van Holland en Zeeland, Lips, C.J.P., r.974: Dordrecht, Stad in de Amsterdam, deel I nr. 376. ruimte, Den Haag. Bergh, L.Ph.C. van den, 1949: Handboek der Middelnederlandse Geographie, 3e druk, Muller, S., 1921: De kerkelijke indeling omstreeks 1515, tekst I: het Bisdom Utrecht, 's-Gravenhage. in: De Geschiedkundige atlas van Dalen, J.L. van, 1931-1933: Geschiedenis van Nederland, 237-238. Dordrecht, Dordrecht. Ramaer, J.C., 1899: Geographische geEsch, C. van der, 1965: Romeinse en midschiedenis van Holland bezuiden den Lek deleeuwse vondsten in de Sliedrechtse en de Nieuwe Maas in de middeleeuwen, Biesbosch, in Westerheem XIV, 158-162. in: Verhandelingen van de KNAW, afd. Esch, C. van der, 1985: Houweninghen onLetterkunde, nieuwe reeks II-3. der de loep, vondsten van een voormalig Renting, G., 1990: Erkentrudenkerke gedorp in de polder Ruijgten bezuiden den vonden? Middeleeuwse begraafplaats in Peereboom, in: Westerheem XXXIV-6, Dubbeldam blootgelegd, in: Kwartaal s[ 245-258. Teken 16-2,15-17. Esch, C. van der, 1989: De Sliedrechtse Rheineck Leyssius, H.J.L.Th, van, 1940: De Biesbosch vijfjaar grondig bekeken, in Zuid-Hollandsche eilanden in den Grondig Bekeken 4, nr. 7, 8-16. Romeinschen tijd en de Zuidelijke route Esch, C. van der, 1992: De bedding van de van de Peutinger kaart, Rotterdams Dubbel opgespoord, boringen langs en in Jaarboekje, 92-104. de buurt van de Dubbelsteynlaan, in Stol, T., 1981: Opkomst en ondergang van Grondig Bekeken 1992, nr. 3. de Groote Waard in Holland 13-3/4,129Esch, C. van der en T. Koorevaar, Vissers 145. aan de Dubbel, Opgravingen in het Burg. Teixeira de Mattos, L.F., 1936: De waterBeelaertspark in Dubbeldam, Grondig keeringen, waterschappen en polders van Bekeken, 1995, nr 3. Zuid-Holland deel IX, afd. VI: Het Eiland Fockema Andreae, S.J., 1950: De Grote of van Dordrecht en de in Zuid-Holland geleZuidhollandse Waard; Studiën over watergen landen van den Biesbosch, 'sschapsgeschiedenis, deel 3, Leiden. Gravenhage. Gottschalk, E. 1971: De St. Elizabethsvloed, Visscher, H.A., 1986: Het eiland van in Spieghel Historial 6, nr. 12, 668-675. Dordrecht, Dordrecht. Groot, A.G. de, 1954: Het verdronken dorp Weede, in: Zuid-Hollandse Studiën IV, 5071Halbertsma, H., 1967: Werkendam, in: Nieuwsbulletin Kon. Ned. Oudheidkundige Bond, afl. 4 april, '44.
61
De raadsels van de Berckepoort te Dordrecht An Osseweijer-van Bueren
Van oktober 1989 tot maart 1990 werd door de Dordtse werkgroep een onderzoek uitgevoerd in de kelders van het gebouwencomplex Nieuwstraat 12/22, bekend onder de naam Berckepoort. Het huis is één van de oudste gebouwen van Dordrecht en heeft een rijke geschiedenis. In 1572 logeerde hier de Hertog van Alva. Een jaar later was Willem van Oranje er te gast. Zijn vrouw Charlotte de Bourbon beviel hier van hun eerste dochter Louise Juliana. Afb. i. Kamsleutel met niervormig oog (aj, kamsleutel met recht oogeinde (bj, hef-, schuif of steeksleutel (c). Foto's F. Bakker. •4 m
ib
i ;
U ,.! ft'
IC
Afb. 2. Perkamentsnippers. Tekening T. Koorevaar. Schaal 1:2.
62
De aanleiding van dit archeologisch onderzoek was het plan van de gemeente om bij de restauratie/verbouwing het vloerniveau in de kelders te verlagen. Onder leiding van Ir. M. Tillema van het Monumenten Adviesbureau te Delft werden sleuven gegraven. Daarbij werd een grote beerkelder ontdekt. Gezien de datering van het vondstmateriaal (dertiende - achttiende eeuw) moet de beerput regelmatig geleegd zijn. Naast het gebruikelijke aar-
dewerk/steengoed, glas, pijpenkoppen en -stelen werden gevonden: a. sleutels Er werden veertien gave (of bijna gave) sleutels gevonden. De kamsleutel met het niervormig oog is de oudste en dateert ongeveer uit de 13e eeuw (afb. ia) De kamsleutel met de rechte bovenkant aan het oog moet gedateerd worden in de 14e eeuw (afb. ib). De hef-, schuif- of steeksleutel is uit de vijftiende-zestiende eeuw (afb. ie). b. snippers perkament Meer dan honderd snippers perkament kwamen te voorschijn. De snippers of strookjes varieerden in breedte van enkele mm. tot circa 26 mm en de lengte varieerde van enkele mm tot circa 60 mm. Eén fragment met een breedte van 45 en 90 mm lengte lijkt gevouwen te zijn geweest. Er zijn 36 stukjes gevonden met losse letters of onleesbare tekstfragmenten. Daarin zijn vier of vijf verschillende handschriften herkenbaar. Te oordelen naar de wijze van schrijven is de tekst veertiende-vijftiende eeuws. Opvallend is dat de meeste strookjes in de lengte zijn afgesneden terwijl de zijkanten lijken te zijn afgescheurd (afb. 2). c. waszegels Deze platte, ronde grijs-zwarte schijfjes met slechts een doorsnede van 1,5 tot 2 cm werden eerst niet herkend. Pas bij het zeven werden zij opge-
3a
merkt. Groot was het enthousiasme toen op één zo'n schijfje een afbeelding werd waargenomen. Het bleek een 'waszegel' te zijn. Op zeven stuks stond een afbeelding. Eén zegel werd door een medewerker van het Dordts Gemeente-archief herkend als het zegel van Henric van Dinslake Vrederixz, schepen te Dordrecht tussen 1374 en 1375 (afb. 3). Om deze zegels te maken werd bijenwas gebruikt. De zegels zijn zeer kwetsbaar.
De perkamentsnippers (b) en de waszegels (c) zouden ook bij elkaar kunnen horen. Dokumenten werden voorzien van zegels om de echtheid te waarborgen. De waszegel kan gebruikt zijn onder aan een oorkonde. Aan de onderzijde werd vanaf de zijkant een strook (staart) ingeknipt. Aan die smal toelopende 'staart' werd het zegel bevestigd (afb. 6). Sommige stroken zijn aan het einde zo smal dat zij overeenkomen met de afdruk aan de achterzijde van de waszegels. Eén van de mogelijkheden is dat men het perkament wilde hergebruiken. De strook met het zegel werd er afgescheurd en verdween in de beerkelder.
Afb. 3. Waszegel (a) van een veertiende eeuwse Dordtse schepen en een tekening (b) van het zegel. Foto: A. Molendijk. Tekening: A. Bouw. Schaal 1:1.
Afb. 5. Sleutel van de koffer der oosterlingen.
d. een houten stempel
Het bijzondere aan dit stempel is dat de afbeelding in het hout is gesneden en niet zoals gebruikelijk in metaal gegraveerd (afb. 4a en b). Wat het stempeltje (d) betreft vragen we ons af of dit voor de waszegels is gebruikt. Graag zie ik uw reactie tegemoet! Lindelaan 79 3319 Xf Dordrecht
4b
De sleutels (a) en de perkamentsnippers (b) zouden bij elkaar kunnen horen. In 'De Nederlandse Hanzesteden' van W.Jappe Alberts staat een foto (afb. 5) van een sleutel met een perkamenten label. Deze is van de koffer der Oosterlingen, dat wil zeggen de kooplieden van de Duitse Hanze te Brugge, gedateerd 28 mei 1347.
Aft). 4. Het houten stempel (a), het stempelvlak (b) en een detailtekening van het stempel (c). Foto's A. Molendijk.
Literatuur Lugtenburg, C, 1991. De sleutels uit de Berckepoort, Westerheem 41. Lugtenburg, C en T. Koorevaar, 1993. Snippers perkament, Grondig Bekeken 1993, no. 4. Lugtenburg, C, i99i.Waszegels, Grondig Bekeken 1991, no. 3.
Afb. 6. Bevestiging afhangend zegel.
63
De gevonden bulla An Osseweijer-van Bueren
Afb 1. Voor (a)-en achterzijde (b) van het pauselijk briefzegel. Foto's: Gemeentearchief Dordrecht.
a. 64
In de periode van 1982 tot 1985 vond op het 'Buytinckterrein' aan de Visstraat/Voorstraat te Dordrecht een archeologisch onderzoek plaats naar het Minderbroedersklooster, dat daar vermoedelijk omstreeks 1250 is gesticht. Hier werd door een detector-amateurarcheoloog een bulla (pauselijk zegel) gevonden. De vondst werd gemeld aan de Heer Sarfatij, die daar de opgraving leidde. Deze was niet geĂŻnteresseerd in de vondst. Na jaren kwam de vinder met het voorwerp naar de werkruimte van de AWN. De loden briefzegel (bulla) was afkomstig van Paus Alexander IV, die pontificeerde van 1254-1261. Er moet dus in die tijd een pauselijke boodschap uit het Vaticaan voor Dordrecht zijn vervaardigd. Aan de voorzijde zijn twee hoofden afgebeeld die de apostelen Paulus en Petrus voorstellen. Daarboven staat SPASPE, de afkorting van Sanctus PAulus Sanctus PEtrus; aan de keerzij-
b.
de staat 'Alexander' PP IIII. PP staat voor Papa Patria. Bij een boodschap van het Vaticaan denkt men aan gunsten en aflaten bijvoorbeeld ten behoeve van een relikwie. Het oorkondeboek van Dordrecht schijnt pas na 1457 te beginnen. Wel moet er een oorkondenboek van Holland en Zeeland zijn waarin Dordrecht in de dertiende eeuw voorkomt. Wie weet brengt dat aan het licht wat Alexander IV Dordrecht mede te delen had. Met dank aan de medewerkers van het Catharijne Convent te Utrecht. Lindelaan 79 3319 XJ Dordrecht
Literatuur KĂźhner, H., 1962. Geschiedenis der pausen, Utrecht/Antwerpen. The coinhunter Magazine, 1993, nr. 45.
Het Nieuwland grondig bekeken Gravende boeren in het buitengebied tussen Alblasserdam en Papendrecht in de Middeleeuwen Ce.es van der Esch
Inleiding Tussen Papendrecht en Alblasserdam ligt de polder Het Nieuwland, ingeklemd tussen de rivier de Noord en de Hoogendijk, die hier een opvallende bocht landinwaarts maakt. De gemeentegrens loopt er middendoor. Aan het meest oostelijke punt van deze 65 hectare grote buitenpolder ligt binnendijks de Moordhoekse wiel, een van de vele getuigen van de verloren strijd tegen het opdringende water vanuit de Noord in de vijftiende en zestiende eeuw. Uit zeventiende eeuwse archieven is bekend dat er een lange traditie heeft bestaan om uit deze polder aarde te halen voor dijkversterkingen in de regio. In de twintigste eeuw werd de polder voornamelijk gebruikt voor de landbouw, terwijl het noord-oostelijke gedeelte op de Militaire kaart van 1858 nog staat aangegeven als griendland met een eendenkooi. Noordelijk van Het Nieuwland ligt de inmiddels vrijwel volgebouwde Vinkenpolder met daarin de Alblasserdamse stroomrug, waarop in het verleden door AWN en ROB talrijke nederzettingsterreinen uit de Romeinse tijd zijn ontdekt en onderzocht.1 De uitloper van deze forse vloedrug snijdt het uiterste noorden van polder Nieuwland (afb 1). Door de bijna-watersnoodramp van 1995 werd de uitvoering van de Deltawet versneld. De eerste graafmachines verschenen al in de winter van datzelfde jaar om de bovenste vette Heilaag te benutten voor de dijksversterkingen in de regio. Zomer 1996 werden in het afgegraven vlak de eerste structuren
met middeleeuwse sporen ontdekt, hetgeen de reden was om het graafwerk tot eind 2000 nauwlettend te volgen. Voor de afgraving lag het maaiveld in de polder op gemiddeld op 60 cm NAP. De bovenlaag van 1,10 tot 1,40 m klei is hoofdzakelijk door de rivier in de nieuwe tijd afgezet maar ten dele ook opgebracht. Aan de rivierzijde liggen hieronder gelaagde afzettingen van klei en zand, terwijl aan de dijkzijde veen in de ondergrond zit. De klei is afgegraven tot gemiddeld 1,90 m - NAP en daarbij werd in de dijkzone ook de toplaag van het veen aangesneden. Hierin kwam een ingewikkeld stelsel van meest langgerekte eilandstucturen bloot, gescheiden door met klei opgevulde geulen die gemiddeld 1,5 meter diep waren. Uit de rechte en soms hoekige veen-klei scheidingen blijkt dat de geulen door afgraving zijn ontstaan. In het vlak werden vondstconcentraties aangetroffen van middeleeuwse woonplaatsen, oude verkavelingsstructuren en een doorgebroken dijkrestant met daaraan een woonheuveltje. Het vastleggen van de sporen was niet gemakkelijk omdat in het afgegraven vlak met de enorme rijen storthopen iedere referentie aan het oorspronkelijke reliĂŤf ontbrak. Het kompas was in combinatie met herkenningspunten aan de horizon vaak het enige houvast. Bovendien zijn in al die jaren uiteraard lang niet alle sporen gezien en vastgelegd. Veel gegevens hebben we ook te danken aan enkele detectoramateurs die 65
zich in hoofdzaak beperkten tot het zoeken van voorwerpen en het graven van kleine putjes, terwijl de AWN-ers zich vooral bezighielden met het opsporen en intekenen van bijzonderheden, profielen graven, fotograferen, etc. Inmiddels is de 65 hectare grote polder nagenoeg geheel met zand op hoogte gebracht en binnen afzienbare tijd zal deze laatste buitenpolder zijn veranderd in een industriegebied. Het dreigende water in de Middeleeuwen Het Noordwater werd in de middeleeuwen tot aan Vlaardingen nog Merwede genoemd. Het stroomde toen dichter langs de Alblasserwaard en maakte hier een meander naar het
Aft), i. Ligging van Het Nieuwland aan de Noord met de bedding van de oude Merwede, dijkdoorbraken (dd), de Alblsserdamse stroomrug en de (gestippelde) raailijn botersloot-Waelnes (zie ook ajb. 2).
66
oosten. Dat blijkt uit de zand en kleilagen onderin het grote middendeel van Het Nieuwland.2 Door de verlanding van de Oude Rijn was in de Vroege Middeleeuwen de stroming in de Lek en Merwede sterk toegenomen. Tijdens stormvloeden tussen de negende en twaalfde eeuw moet de Merwede herhaaldelijk in een grote watervlakte zijn veranderd, waarbij veel randveen verspoelde en in grote delen van de west-Alblasserwaard, en dus ook in ons onderzoeksgebied, een fors pakket klei is achtergelaten. Uit bodemkundig gegevens blijkt dat de loop van de rivier hier drastisch is gewijzigd. Zo werd bij overstromingen in eind dertiende en begin veertiende eeuw een flink deel van de oostelijke
Zwijndrechtse Waard weggevaagd.' Door de aanleg van de Maasdam kregen de dijken het hier nog zwaarder te verduren, waardoor in 1332 aan de Zwijndrechtse zijde de dijken veel verder landinwaards moesten worden herlegd.4 De Merwede was een breed water geworden, waarin zich aan de westzijde nieuwe stroombanen vormden: Strooppot en Noorddiep Door het ontstaan van de Oude Maas bij Dordrecht nam vanaf het laatste kwart van de twaalfde eeuw de stroomsnelheid in de oude Merwede af, waardoor de grote meander bij Ridderkerk verzand begon te raken. Bij de stormvloeden van 1373 drong het water zich hier een weg door de Alblasserwaardse polder Donkersloot boven Alblasserdam, waardoor deze polder voorgoed van de Alblasserwaard werd afgesneden. Deze stroombaanverlegging wordt algemeen gezien als de geboorte van De Noord.5 In Het Nieuwland blijkt deze zeeinvloed o.a uit de brakwaterkokkels en zoutminnende vegetatie in het kleisediment direkt op het veen.6 Na het ontstaan van de Biesbosch in 1421, nam de stroomsnelheid in de Noord nog verder af, waardoor de zandplaten Slobbegors, Galgenplaat en Sophiapolder ontstonden en het water langs Papendrecht in de zestiende eeuw verworden was tot een kreek die de Pelsert genoemd werd.
Ontginning, bedijking en aardhaling In de elfde eeuw zijn de eerste ontginningen in het klei op veengebied langs de Merwede in volle gang.7 Op lokale schaal vond in de twaalfde eeuw de eerste dijkaanleg plaats.8 Rond de centrale Alblasserwaard werd in 1277 onder leiding van graaf Floris V de eerste ringdijk aangelegd. In 1281 voegden zich hierbij ook de westelijke polders Papendrecht, Oud Alblas (Alblasserdam) en Nieuw Lekkerland. Met de totstandkoming van ĂŠĂŠn gezamenlijk
Dijkscollege van 'De Landen tusschen Leek ende Meruwede' was de feitelijke strijd tegen het water begonnen. Van Oudenhoven beschrijft talloze veertiende en vijftiende eeuwse handvesten ter verbetering van de dijken.9 Zo zijn de polders Blokweer/Donkersloot bij Alblasserdam-Kinderdijk na de stormvloed van 1373 jaren lang blijven drijven. Men stak de spade omdat herstel niet meer op te brengen was.10 De huidige Hoogendijk werd vroeger Vinckendijk genoemd, evenals de Vinkenpolder genoemd naar Harmen Vinck van Brandenburg uit Dordrecht, die in 1447 Ambachtstheer van Alblasserdam werd en veel geld stak in het herstel van de dijken.11 De grond die hiervoor nodig was werd uit Het Nieuwland gehaald, getuige vele processen die daarover werden gevoerd en waarvoor in 1542 zelfs een speciale kaart is vervaardigd.12 Het clandestien weghalen van aarde (of turf) was overigens een wijdverbreid fenomeen waartegen al vroeg werd opgetreden. Zo stelde Graaf Willem III voor de Zwijndrechtse Waard een handvest op, waarbij hij voor het herdijken van deze waard in 1335 verbood binnendijks aarde weg te halen/3 Hiervoor zal men zeker grond uit het aan de overzijde gelegen Nieuwland hebben betrokken, waar door de eeuwen heen geregeld clandestien aarde werd weggehaald. Van Oudenhoven vermeldt in een keur uit waarschijnlijk het begin van de zeventiende eeuw14: "soo in 't steken als uytvoeren van Aerde uyt seker Polder gelegen voor Alblasserdam, ende Papendrecht, genaemt 't Nieuw-landt, soo hebben wij goet gevonden alle ende eenen yegelijcken bij desen te Interdiceren, geene aerde te halen uyt den Polder voornoemt, sonder al voren aan te spreken den Eygenaer ofte sijnen gemachtighden, om als dan te gaen ter naesten lage ende minster schade'5, yder voor in 't land recht tegen sijnen Dijck gelegen "
67
Afb 2. Het Nieuwland met de ligging van de aangetroffen woonplaatsen Wi t/m W5, de oude verkavelingsstructuur (k) en de botersloot met oriëntatie op Waelnes (stippellijn), het doorgebroken dijkrestant (d), de globale vindplaats vanfibula's (f) en paalrijen (p).
68
Woonplaatsen in het veen (W 1 W2 en W3) In het veen langs de Hoogendijk zijn op minstens drie plaatsen vondstconcentraties aangetroffen van vroegere woonerven, waarvan in het vlak alleen nog min of meer vierkante structuren zichtbaar waren (afb 3). Het vondstmateriaal werd in en naast deze structuren aangetroffen, maar is voor een belangrijk deel ook verspoeld geraakt in de daaromheen liggende geultjes, waardoor maar een klein gedeelte geborgen kon worden. Bij Wi werden ook twee rechthoekige kuilbodems aangesneden, waarvan een gevuld bleek met slachtafval van runderen. Het aardewerkspectrum uit deze vindplaatsen komt sterk overeen: Hoofdzakelijk kogelpotaardewerk, waarvan
tweederde Paffrath met de typisch lichte metaalglans, en Pingsdorf. De kogelpotranden hebben bijna allemaal het bekende afgeschuinde profiel en een fraaie ronde halsopening (afb. 9). Eén kogelpothals had drie vingertopindrukken als versiering. Binnen het Pingsdorf waren drie tijdsgroepen vertegenwoordigd. De oudste groep uit de 11e eeuw is licht van kleur, vaak niet goed doorbakken en vertoont nog maar een wazig oranje verfpatroon (afb 9b).16 De tweede groep die tot het midden van de twaalfde eeuw gedateerd kan worden is ook licht van kleur, maar is goed doorbakken en de versiering oogt perfect (afb. 9c). De derde groep die we tot rond 1200 dateren, is klinkend hard met een paarsbruine, soms glanzende engobe (afb. 9c). Deze dateringen gelden globaal ook voor de kogelpotten. Verder slechts een klein aantal Andenne-scherven, waarvan vijf fragmenten met licht bruingeel glazuur en een radstempelbaan met daarin een 9 mm breed ruitjespatroon (afb 6). Hoewel in de negende eeuw al volledig geglazuurd aardewerk voorkomt 17, schatten we de datering hiervan rond 1150 - 1175. Proto- en bijna steengoed , alsmede grijsbakkend aardewerk waren slechts met enkele scherven vertegenwoordigd. De aanvang van de bewoning stellen we rond het midden van de elfde eeuw. We baseren dit op het dominante percentage kogelpot- en Pingsdorfaardewerk en het ontbreken van het vroegere Badorf en karolingisch aardewerk, alsmede Pingsdorfaardewerk met radstempelversiering. Door het lage percentage en vroeg aandoende Andenne-aardewerk schatten we dat deze woonplaatsen al voor of rond 1200 zijn verlaten. Vijf scherven Romeins aardewerk (waaronder één inheems) en een in deze omgeving gedetecteerde Romeinse fibula met email, zijn mogelijk afkomstig van de buitendijks gelegen uitloper van de Alblasserdamse stroomrug. De scherven vertoonden
waterslijtage en kunnen hier dus terechtgekomen zijn door verspoeling, maar mogelijk ook omdat hiervandaan klei werd betrokken voor het verhogen van de erven. Onder de metaalvondsten waren vier opgerolde en met kindertandjes dichtgebeten visloodjes van 2,5 tot 4 cm lengte, enkele spijkers en klinknagels van elfde eeuwse boten, drie twaalfdedertiende eeuwse messen zonder handvat met een restlengte van 16.3 cm en een 7,8 cm lang pijltje van een handboog met een ruitvormige puntdoorsnede (afb. 10a).18 Opmerkelijk was de vondst van een driebenige strip met omgebogen uiteinden. De functie is niet duidelijk. Tenslotte acht sintels, smalle evenwijdige strippen van het oudste type van voor IIOO.1^ Oostelijk van W3 werd met de detector een vroeg middeleeuwse bronzen fibula gevonden met zes gaten in de rand en in het midden een zwartgroene halfedelsteen (afb 4). Vergelijkbare fibulae met eenzelfde sluiting zijn in de negende of 10e eeuw te dateren. Zo'n voorwerpje kan als erfstuk echter veel langer zijn meegaan.20 Op alle drie de erven zijn dierbotten gevonden, hoofdzakelijk van rund en varken en in veel mindere mate van schaap/geit en hond. Aanwezigheid van het paard onder de grote botten kon niet met zekerheid worden vastgesteld.21 Uit W3 kwamen vijf fragmenten van een tefriet maalsteen: vier ligger-fragmenten van 3,3 cm dikte en een loperfragment met een restdikte van 5,7 cm en een diameter van bijna 50 cm. Verder een doorboorde gave zandstenen wetsteen, een stukje gevlochten touw en twee knollen vuursteen die ook elders zijn gevonden. Mogelijk hield men deze in voorraad voor fijn snijgereedschap.22
Sporen in het veen In het veen kwamen tussen Wi en W4 en in het noordelijk deel van de polder
delen van een oude verkavelingsstructuur bloot met een extreem smalle kavelbreedte van gemiddeld 7,5 meter en bijna Oost-West georiënteerd. De nauwelijks één meter brede slootjes ertussen waren dichtgeslibd met klei. Opvallend is dat de slootjes soms eindigen tegen de erfstructuren met vondsten, waaruit we concluderen dat de woonplaatsen waren opgehoogd. In de Alblasserwaard heeft de opstrekkende strokenverkaveling een gemiddelde breedte van 40 m of soms 80 m. In bepaalde hoeken komen smallere kavels voor, zoals bijvoorbeeld in de polder Blokweer en in de aangrenzende Vinkenpolder, waar de breedte volgens de topografische kaart 15 meter bedraagt. Bij het graven van een waterpartij in de Vinkenpolder in 1999 en 2000 bleek uit het profiel dat tussen de huidige kavelsloten oorspronkelijk nóg een sloot heeft gelegen, die met 30 cm. klei bleek te zijn dichtgeslibd.23 Nadat het binnendijkse land na overstromingen jarenlang blank heeft gestaan, heeft men de oude sloten om en om opgeschoond, waarschijnlijk omdat men het in orde maken van alle sloten
Afb. 3. De veeneilanden rond woonheuvel Wi, gezien vanaf de Hoogendljkt. Duidelijk zijn hieromgeen de met klei opgevulde geulen zichtbaar.
Afb. 4 Bronzen fibulafy met zes gaten en zwartgrone natuurstenen inleg, diameter 19 mm, datering negende of tiende eeuw. Gevonden in de omgeving van de woonheuvelbasis W2.
69
Afb. 5 Pingsdorfbandoorragment uit W} met verfpatroon op rand en hals.
teveel werk vond. Zeer smalle kavelpercelen komen dus van oorsprong zowel in de Vinkenpolder als in de polder Nieuwland voor, alleen zijn ze totaal anders georiënteerd. Deze oriëntatie stemt overeen met het westelijk deel van de binnendijkse Botersloot tussen Oud Alblas en Papendrecht. Deze blijkt gericht te zijn op Waelnes in de kern van Hendrik Ido Ambacht, waar in de veertiende eeuw de Stenen Kamer gelokaliseerd was en ten tijde van de ontginning mogelijk een voorganger stond. Verder werd op minstens zes plaatsen, meest in de randzone van veenstructuren, rijen paaltjes aangetroffen over een lengte variërend tussen 3,5 tot 12 m. De paaltjes waren aangepunt en circa 6 cm dik. Ze waren naar de landzijde schuin ingeslagen en aan de binnenzijde soms verstevigd met liggende stammen. Op en plaats lagen er twee paalrijen parallel achter elkaar en in een ander geval werd in een met klei dichtgeslibd kanaal een restant van een vlechtscherm waargenomen van
Afb. 6 Detail Andenne-aardewerk uit W} met ruitvormige radstempelversiering.
70
wilgentenen en elzen. Omdat de paalrijen in de meeste gevallen op enkele meters afstand van de waterscheiding in het veen staan, kan het geen beschoeiing zijn. Waarschijnlijk zijn het houten vlechtwerkschermen waarachter jagers op waterwild zich voor hun prooi uit het zicht hielden. Met deze praktijk houden waarschijnlijk ook de kleine essenhouten werpsikkel24 en de ijzeren pijlpuntjes verband die in de geulvulling in de buurt van deze paalstructuren zijn gevonden. In sommige gevallen zouden de paaltjes te maken kunnen hebben met versteviging van een stuk kade. Zo werd bij W3 langs een gespaarde strook veen een liggende boomstam met ingeslagen elzenpaaltjes, stro, biezen en takjes aangetroffen die aan een vroeger dijkfragment doen denken dat in verbinding stond met deze woonheuvel. Tussen Wi en W4 werd een kleine primitieve helling waargenomen, bestaande uit ingeslagen palen en liggende boomstammen. De helling lag aan de rand van een veenbult, waar een gegraven kanaal van 15 tot 20 m breed op uit liep. Op 55 meter zuidoostelijk van W4 was in een kavelsloot een aanlegsteiger of stoep gemaakt van zes palen; drie palen klem in de waterkant en drie op het land zodat hier een houten platform / plankier op bevestigd kon worden. De woonheuvel W4 lijkt in het zuidelijke deel van de polder verbonden te zijn geweest met een kade waaraan tegen de westkant een door golfslag uit zijn verband gespoeld skelet van een jonge koe lag en botten van een klein huisdier. Overblijfselen uit de tijd dat het gebied verlaten was en kadavers tegen de regels in niet weer werden opgeruimd.2' Uit een latere kreekvulling direct zuidelijk van W4, werden naast weer een middeleeuws pijlpuntje twaalf Romeinse aardewerkfragmenten gevonden, waarvan een inheems. Onder het importmateriaal bevond zich een grote
potbodem van TN-achtig materiaal en een voetje van een TS bekertje. 75 m zuidoostelijk van W4 werd door een detectorbezitter een gave en zeer fraaie schijffibula gevonden (afb. 7), ingelegd met in verschillende kleuren uitgevoerd email in dambordpatroon uit waarschijnlijk de derde eeuw.26 Terwijl de vinder kort tevoren nog beweerde 'hier nooit iets bijzonders te hebben gevonden'. Een heel ander type schijffibula met email uit de Romeinse tijd werd met de detector een paar honderd meter noordelijker gevonden bij wat Romeinse en middeleeuwse kogelpotscherven in de buurt van een veeneiland (afb. 8).2? De woonheuvel aan de rivieroever (W 4 ) In het zuiden van de polder werden even buiten de veensikkel in de klei de restanten van woonheuvel W4 aangetroffen die door de graafmachines al grotendeels was verwoest. Deze meest naar voren gelegen woonplek lag dus oorspronkelijk kort aan de rivier en blijkt in afwijking van de vorige woonpekken niet te zijn aangelegd op veen, maar op een ondergrond van klei- en zandlagen. Uit het 90 cm dikke ophogingsrestant met daarin afgeronde bonken veen, grind en zand blijkt duidelijk dat de woonheuvelbasis sterk verspoeld is. Uit de resterende bonken kon nog veel materiaal worden verzameld. Nog nergens is binnen Papendrecht zoveel vroeg materiaal teruggevonden! Het schervenmateriaal bestond hoofdzakelijk weer uit kogelpot- en Pingsdorfaardewerk, weinig Andenne en proto-steengoed en slechts twee scherfj es spaarzaam geglazuurd rood aardwerk. Westelijk van W4 werd in de klei nog een verspoeld Pingsdorf spinsteenje gevonden. Onder de kogelpotfragmenten waren verschillende typen Paffrath, grof verschraald met zand en in kleur variërend van antraciet kleurig, bruin en
Afb. 7. Romeinse fibulafi met kleurige emailversiering in dambordpatroon, diameter ruim 30 mm, datering derde eeuw.
blauwgrijs tot lichte tinten. Vrijwel alle typen hebben een min of meer bolle en hoge schouder met een ronde naar buiten staande halsopening. Van de oudste groep kogelpotten is er één met een afwijkende knik-rand en een vuilwit schilferig baksel dat aan de buitenzijde blauwgrijs van kleur is en in de elfde eeuw gedateerd kan worden (afb. 9a). De latere en grotere voorraadpotten hebben een nagedraaide standring. Afgezien van de mogelijkheid dat de jongere ophogingslagen zijn weggespoeld, lijkt ook deze woonplaats dus al vóór 1200 te zijn verlaten. Aan overig materiaal werden in deze woonplek stukken van een tefriet maalsteen en brokjes huttenleem gevonden. Uit het woonheuvelrestant en de directe omgeving werden met de detector drie messen en zes vroege sintels opgespoord (afb 11). Op basis van de
Afb. 8. Romeinse (waarschijnlijk, maar niet zeker) fibulafi mei nog vier roze emailpareltjes aan de rand, diameter 31 mm. Een bevestiging ontbreekt. Gevonden tussen Wi en W4.
71
in Dordrecht zijn gevonden. Wij nemen daarom voorzichtig aan, dat het mes uit de elfde eeuw afkomstig zou kunnen zijn.
* V 'JT
tabel van K. Vlierman behoren deze sintels tot het oudste type van 1000 -
Aft). 9. Enkele profielen van kogelpotaardewerk en Pingsdorf, schaal 1:1.
1100.
Volgens de literatuur zouden de drie messen qua type dertiende eeuws zijn28, ware het niet dat een (vrij gaaf) lemmet van hetzelfde type het fraaie damast vertoont, dat bekend is van de vroeg-middeleeuwse wapens, waarbij staal en smeedijzer zeer vakkundig aanéén geweld werden. Bij dit eenvoudige mesje is zelfs een baan ijzer met het SZ-torsiedamast zichtbaar (afb. na).29 Voor onze streek is dit type mes onbekend, en het is voor zover bekend ook niet aangetroffen onder de honderden messen die in de loop der jaren
Aft). 10. Enkele metaalvondsten: pijlpunt (a) en klinknagel (b) uit W3 , een vroege sintel (c) uit W4, zeskantige dolk-knop (d), een visloodje (e)W^. Het tinnen gespje (f) is langs het dijkrestant gevonden. Schaal 1:2.
O-
72
Dijkrestant (d) en primitief boerderijtje met uitzicht op Dordrecht. (W5) Deze laatste maar tevens ook interessantste woonheuvel kwam oktober 1997 voor het eerst bloot en bleef voor driekwart tot september 2000 bewaard. In tegenstelling tot de vorige woonplaatsen waren de ophogingslagen met materiaal hiervan nog aanwezig en ons streven was dan ook om het nauwkeurig op te graven. Helaas werd ons deze kans niet geboden. Twee monsters uit deze woonheuvel zijn op archeo-ecologische sporen onderzocht door Ank Fokma. Haar bevindingen zijn neergelegd in het artikel 'Geen mosterd voor. Abraham', waarbij ook de vlaktekening en een profiel van deze woonheuvel staan afgebeeld. Voordat de lokatie werd geëgaliseerd zijn in de bijna ondoordringbare vegetatie nog wel een aantal boringen gedaan. Na de egalisatie bleken nog opvallend veel sporen uit de woonheuvelvoet in het vlak te zijn achtergebleven, onder andere het 65 m lange restant van een dijkje waaraan de woonheuvel bleek te liggen. Het dijkje was 5 m breed en versterkt met zoden, mest, veen en kleilagen. Langs het dijkje vonden we huisdierbotten, wat blauw-grijs aardewerk, een tinnen gespje (afb. iof) en een schoenfragment. Direct oostelijk van de woonheuvel was het dijkje doorgebroken. Een 10 m brede en met klei opgevulde geul waaierde vanuit het zuiden via het doorbraakpunt naar het noorden. Door erosie zijn in het veen grillige scheuren ontstaan van 2 tot 60 cm breed en wel tot 35 m lang. Onderin de woonheuvel was het dijkje verstevigd of hersteld met verticale staken elzenhout. Ook waren voor dat doel onderin boomstammen en liggend rijshout aangebracht.
In het ophogingspakket kwam een stuk vlechtwerkwand met een eiken onderligger tevoorschijn. Het meeste vondstmateriaal lag aan de teen van de dijk. Met het weinige kogelpotaardwerk, Pingsdorf en enkele vroege sintels in de onderste lagen blijkt het oudere materiaal hier opvallend in de minderheid. Veruit het meeste materiaal dateert uit de dertiende en veertiende eeuw: Protosteengoed, waaronder een groot fragment van een veldfles, rood- en grijsbakkend aardewerk van bakpannen, voorraadpotten en kannen maken het huishouden compleet. Sommige randen van blauw-grijs aardewerk zijn tot 1400 te dateren. Op een scherf na ontbreekt het echte steengoed. Verder schoenfragmenten, enkele vrijwel complete dertiende eeuwse kloostermoppen, een stuk tufsteen met doorboord gat dat gediend zou kunnen hebben als netverzwaring of weefgewicht. Ook twee wetstenen van zandsteen en een stuk vroege baksteen dat als wetsteen gebruikt blijkt te zijn. Voorts drie vuursteenknollen, visloodjes, een mes en mesfragmenten uit de dertiende en veertiende eeuw (afb. 11b), een knijpschaar, een tinnen gesp, een bootshaak uit ca. 1300, dierbotten waaronder afgehakte runderhoorns, enkele vogelbotjes (gans) en twee glissen gemaakt uit het scheenbeen van een paard en een paardenschedel. Onder het versleten schoeisel zijn behoudens een schoenfragment uit ca. 1100, diverse typen uit de periode 1225 - 1350.3° De meeste schoenen hebben een knoopsluiting. Eén van de zolen heeft een merkwaardige en voor ons totaal onbekende inkeping in de hiel (afb. 12). Afgaand op óf het dertiende óf veertiende eeuwse vondstmateriaal uit de woonheuvel moet het voorafgaande herstelwerk aan het dijkje op het eind van de twaalfde eeuw hebben plaatsgevonden. Onderaan het talud van het over een gedichte sloot aangelegd achtererf wer-
den drie vroege en veertien latere sintels gevonden die volgens de tabel van K. Vlierman te dateren zijn rond 1225 tot hooguit 1300 (afb. ng). In die tijd werden hier dus kennelijk schuiten gerepareerd of op de wal getrokken. Het botmateriaal geeft overigens ruimte voor de veronderstelling dat hierbij paarden zijn gebruikt. In dit tijdbeeld past ook heel goed een eiken scheepsplank die enkele tientallen meters westelijker van W3 in de klei naast een veeneiland werd aangetroffen (sh op afb. 2) en waarvan de kapdatum door het RING kon worden vastgesteld op 1289.31 Op grond van de jaarringen zou deze plank volgens Vlierman afkomstig kunnen zijn van een plankboot uit Polen of Zuid Duitsland.
Afb. u. Vermoedelijk elfde eeuws mes met torsiedamast uit woonheuvel W4 (a), en een compleet mes van rond 1300 uit woonheuvel W<j (b). Lengte van beide 16,5 cm. Schaal 1: 2.
Afb. 12. Leervondsten uit woonheuvel W5 aan het dijkje: gerestaureerde dertiende eeuwse schoen (a) en een schoenzool met opmerkelijke hiel-inkeping, lengte 23,6 cm. Schaal 1:4.
73
Overzichtstabel van aantallen scherven- en botftagmenten uit de woonheuvelrestanten. Kp Ping And Prst Stgd Grijs Rood Rund Paard Sch/Gt Vark Hond Wi W2
w3 w4 w5
74
326 148 113 255 19
138 36 108 54 23
12 6 11 8
5
4 8 3 49
2
1
1
233
2 85
95 14 2 31 2
6 1 1 13 1
1
1 kabel jw
5
1 kip 1 kat
2
2 1
Div
De bewoning eindigde hier in het laatste kwart van de veertiende eeuw, nadat de dijk was doorgebroken en niet meer kon worden hersteld. Vrijwel zeker is hiervoor de stormvloed van 1373 verantwoordelijk waarbij ook de Noord ontstond.
niet geschikt geacht. Het liet bovendien na verbranding veel as na.33 Wel is de kans groot dat de daar verblijvende boeren het minder kleiige veen als turf voor eigen gebruik dolven. Ook zoutwinning lijkt ons niet waarschijnlijk, omdat dit gebied te ver van zee verwijderd ligt.
Samenvatting en conclusies Door de toegenomen waterverplaatsing en oevererosie van het Merwedewater sinds de Vroege Middeleeuwen, kunnen we geen duidelijk beeld meer krijgen van eventuele oeverbewoning in de Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. Alleen enkele verspoelde scherven en twee fibula's, die ook afkomstig kunnen zijn van woonplaatsen op de Alblasserdamse stroomrug, getuigen hier van menselijke aanwezigheid in de Romeinse tijd en mogelijk de volle middeleeuwen.32 Pas vanaf het midden van de elfde eeuw is er duidelijk sprake van nederzettingen aan de rivieroever en op het achterliggende veen. Uit de elfde eeuwse sintels en klinknagels leiden we af dat er al vanaf het begin sprake is van aardhaling die per schuit werd afgevoerd. De afgravingen zullen ongetwijfeld aan de kleiige rivierzijde zijn begonnen en zijn benut voor de aanleg van de eerste dijken. Het lijkt ons niet waarschijnlijk dat het bosveen in Het Nieuwland met zijn boomstammen en sterk variĂŤrend slibgehalte werd uitgegraven voor gebruik als turf. Weliswaar had de groeiende stad Dordrecht hier grote behoefte aan, maar in de literatuur wordt voedselrijk, dus slibhoudend veen daarvoor
Uit het botmateriaal blijkt dat de bewoners zich niet alleen met delven bezighielden maar ook rundvee en wat varkens hielden, mogelijk voor eigen gebruik om zelf vlees en melk voorhanden te hebben. Landbouw is in de grondsporen, noch in het gereedschap of in de zadenmonsters aangetoond. De gevonden wet- en maalstenen hoeven niet direkt in te houden dat de gebruikers ook zelf akkerden. De paarden, waarvan alleen in W4 en W5 botten werden gevonden, zullen eerder zijn gebruikt voor het over kaden trekken van de schuiten. Wanneer het ijs in de winter de overtocht naar Dordrecht mogelijk maakte, bewezen de uit paardenbot vervaardigde glissen bovendien goede diensten. Om het rivierwater te weren zijn waarschijnlijk de hogere oeverdelen waarop het vee graasde met de woonheuveltjes door een kade verbonden geweest. Een enkel schaap of geit zal het gras op de kaden hebben kortgehouden. Het achterliggende veen zal met een eenvoudige klepduiker op de rivier hebben uitgewaterd. De extreem smalle kavelpercelen die we ook tegenkomen in de aangrenzende Vinkenpolder dateren zeker van voor de veertiende eeuwse overstromingen en vormen hier het oorspron-
kelijke ontginningspatroon. De smalle percelen lijken speciaal aangelegd te zijn voor de griendteelt.^ Voor de aanleg of herstel van dijken was immers ook veel rijshout nodig. Uit het verschil in kavelorientatie binnen- en buiten de Hoogendijk blijkt dat hier vanaf het begin een kade lag die de scheiding vormde tussen twee verschillende ontginningsblokken. Rond of nog voor 1200 werden de oude woonplaatsen Wi t/m W4 verlaten en neemt men zijn toevlucht tot de inmiddels aangelegde polderdijkjes (W5). De overstromingen die in de tweede helft van de twaalfde eeuw onze delta teisterden zijn hier zeker debet aan geweest. De bedijking van het noordelijk polderdeel werd hersteld of gehandhaafd, maar het overgrote midden en zuiden van het huidige Nieuwland lijkt toen als woongebied te zijn opgegeven. In de dertiende en veertiende eeuw nam de behoefte aan aarde door de aanleg van de ringbedijking rond de Alblasserwaard en de herdijking van de Zwijndrechtse waard alleen maar toe. Het afgraven en verschepen van grond breidt zich in de dertiende en veertiende eeuw in onze polder dan ook verder uit tot het veen van het oude ontginningslandschap, hetgeen onder meer ook blijkt uit de vergravingen rond de oude woonplekken en de gevonden scheepsplank. Uit de wirwar van kanalen blijkt dat de graverij er dan heel wat minder ordelijk aan toe gaat. Omdat bosveen voor dijkherstel eigenlijk nauwelijks geschikt is zal men deze zeker hebben moeten mengen met klei uit de oeverzone. In de uitgespaarde veenrand buiten de Hoogendijk herkennen we het van overheidswege gestelde verbod om binnen een bepaald aantal meters van de dijk te graven. Dit bevestigt bovendien dat het oostelijk deel van de Hoogendijk toen al onderdeel uitmaakte van de rivierdijk. In het westen liep de rivierdijk waarschijnlijk vanaf de 'knik' via het gevonden dijkrestant (d) in de richting van
de rivier om vervolgens naar het noorden aan te sluiten op de oorspronkelijke Merwededijk langs de polders Blokweer en Donkersloot. Ook het grotere aaneengesloten veenoppervlak in het noordelijk deel van de polder wijst er onder meer op dat dit deel (langer) binnen de ringdijk heeft gelegen. Uit enkele verspreid aangetroffen scherven Siegburgs steengoed blijkt dat het graven en op kleine schaal keuterboeren hier tot in de veertiende eeuw stand heeft kunnen houden. Op de doorwaterde veenstrook buitendijks bleef op den duur weinig ruimte over voor veeteelt. Wel maakte men hier vanachter houten vlechtschermen nog wel jacht op waterwild met onder andere pijl en boog en werpsikkels. Ook moet er in de waterpartijen en de rivier veelvuldig zijn gevist op onder andere paling (zie Fokma). Rond 1373 breekt het zeewater bij stormvloed genadeloos in op de noordwestelijke polders van de Alblasserwaard en daarbij gaan over grote lengte stukken dijk en land verloren. Ook het door ons gevonden dijkrestant bezwijkt daaraan en jaagt de laatste mensen hier op de vlucht. De kleiafzetting in de binnen- en buitendijkse slootjes illustreert dat het land aan beide zijden van de dijk lange tijd overstroomd heeft gestaan, waardoor zich hier een brakwatervegetatie kon ontwikkelen. Tientallen jaren heeft het water de West Alblasserwaard in een verlammende greep gehouden. Het zou pas tot 1434 duren voordat Harmen Vick met veel geld de dijkring herstelt. Daarbij is door hem de Hoogendijk oostelijk van het dijkrestant waarschijnlijk hersteld, maar werd noordelijk van het doorgebroken dijkrestant een nieuwe inlaagdijk aangelegd die via de 'knik' verder aansloot op de nieuwe dijken die vanwege het niet meer terug te dringen Noordwater langs de Vinckenpolder en door Blokweer moesten worden gelegd. Voor het aanleggen van deze dijken zal zeker het toch al gehavende Nieuwland verder zijn uitgemergeld.
75
In het nog doorweekte land binnen de nieuwe dijk worden de volgeslibde sloten echter om en om geschoond en beginnen de polders aan een nieuw leven. Hoewel de verspoelde aard van het onderzoeksgebied en de beperkte waarnemingen slechts fragmentarische gegevens hebben opgeleverd, is hiermee toch weer een stukje toegevoegd aan de kennis van dit randgebied dat vanaf de ontginning tot zelfs in onze tijd als gebied van aardhaling een belangrijke rol heeft gespeeld in de strijd tegen het water, het element waaraan het zelf meermalen ten gronde is gegaan. Kerkbuurt 16 3354 XK Papendrecht Aan het onderzoek werkten mee: Led Brand, Martin Buytendijk, Cees van der Esch, Ad Geurts, Teus Koorevaar, Joan van Pelt, Ben Stam en Pieter Wemmers. Afbeeldingen: C. van der Esch en T. Koorevaar (afb. 1, j , 6 en y). Noten 1 O.a. Van den Beemt 1967, p. 137-143. D. Hallewas, Archeologische Kroniek van Holland 1986. 2 Pons 1994, fĂŻg. 2 en 3. Uit de sikkelvormige veenstrook langs de Hoogendijk blijkt dat het water niet zo klem langs de Hoogendijk stroomde als Pons hier aangeeft.. 3 Pons 1994, p. 9-31. 4 Pons 1998, 203-211 en Stol 1981, p. 137138. 5 Koorevaar 1990, p.18-30. 6 Brakwaterkokkel of Cerasdoderma glaucum, zie ook het artikel over het archeobotanisch onderzoek in deze polder door Ank Fokma (Geen Mosterd voor Abraham). 7 Henderikx, 1977. Als eerste wordt Zwijndrechtse Waard genoemd in een oorkonde van 1028 en op grond van schriftelijke bronnen kan worden aangenomen dat in de tweede helft van de elfde eeuw nederzettingen bestaan aan beide Merwedeoevers en in de mondingsgebieden van de veenstromen die daarin uitkomen. In 1105 worden parochiekerken genoemd in Papendrecht, Hardinxveld, Sliedrecht, Houweningen en Riede.
76
8 Henderikx, 1977. Bij de verpachting van de tienden van Papendrecht in 1251 wordt rekening gehouden met het verloren gaan van gewassen als gevolg van dijkdoorbraken. 9 Oudenhoven 1654, p.322-365. 10 Het is een tijd van moeilijkheden, waarin spadestekingen geregeld voorkomen. Zie onder andere Van Oudenhoven 1654, p. 286. Spadesteking wil zeggen dat men het bezit opgaf omdat het financieel niet meer op te brengen was. 11 Korpel, 1990 en Oudenhoven, 1654 12 Stol 1985, p. 142-143. Manuscriptkaart 83x71 cm, Gemeente-archief Gorinchem, kaart nr. 92. Proceskaart gemaakt voor het Hof van Holland i.v.m. het recht om keuren te maken op het weiden, hooien, darink delven en het heffen van aardgeld voor aardhaling in de aanwas (gorzen) in de Merwede. In onze buitendijkse polder staat op dezekaart: Dat nijeuwelant van Vinckenpolder groet omtrent acht(..?..) morgen. 13 Van Oudenhoven 1654, p. 242-246. 14 Van Oudenhoven 1654, p. 344-345 15 Te naaster lage en minster schade is in die tijd een veel gebezigde uitdrukking. Het betekent dat de grond moet worden gehaald van een plek die zo dichtbij mogelijk ligt maar tegelijk zo min mogelijk schade veroorzaakt. 16 Het behoort tot het oudste middeleeuwse aardewerk dat over het algemeen in onze regio wordt aangetroffen. In de literatuur wordt het kogelpot- en Pingsdorfaardewerk m.i in teveel gevallen als twaalfde eeuws gedateerd. De kogelpotten uit bijvoorbeeld Schagen, waarvan Diederik (1983, p 208) meent dat een deel misschien wel hèt standaardtype voor de dertiende eeuwse kogelpot zou zijn, hoeft voor onze streek niet op te gaan. Toegegeven, er heeft bij ons vanwege de verspoelde context vrijwel geen stratigrafisch onderzoek plaatsgevonden, maar geschiedkundig gaar deze streek verder terug dan de twaalfde eeuw. Sliedrecht-zuid, Houwingen (beide gelegen in de Grote Waard die in 1421 verdronk) en Papendrecht worden al genoemd in 1105. Op grond van (schaars) archeologisch materiaal is ook in en rond Dordrecht bewoning in ieder geval al in de elfde eeuw aangetoond. Vanaf 850 n.Chr. was er al bewoning in de tegenoverliggende Zwijndrechtse Waard die reeds in de 10e eeuw is ontgonnen en verkaveld. Tegen het einde van de
negende eeuw zou daar zelfs al aan begonnen zijn. (Pons, 1998). Verder concludeert Henderikx dat systematisch opgezette strookvormige verkavelingen in géén geval vóór het midden van de tiende eeuw hebben plaatsgevonden. Van Trierum, Döbken en Guiran, stellen dat vanuit de oude nederzetting Vlaardingen de eerste systematische ontginningen langs de Merwede rond 1000 of op zijn vroegst in het laatste kwart van de tiende eeuw worden uitgevoerd (1988, p. 57). Terecht stellen stellen zij ook dat de tiende eeuw in historische bronnen ondervertegenwoordigd is en dat de archeologische gegevens niet eenduidig zijn. Het gevolg is dat nederzettingen ofwel te oud ofwel te jong gedateerd worden.
17 18 19
20
21 22
23
Naar onze mening wordt de twaalfde eeuw als datering voor dit materiaal dan ook te vaak gebezigd. Braat 1988, p. 32-35. Renaud 1976, p.2129. Van der Esch 1991. Sintels zijn krammen waarmee de moslatjes tussen de planken van de overnaadse schuitjes op h u n plaats werden gehouden. Vlierman (1997) dateert dit oudste rechte type tussen 1000 en 1100. Uit de omgeving is een exemplaar met dezelfde sluiting aangetroffen in Dubbeldam/Dordrecht, ook met kogelpoten Pingsdorfaardewerk vanaf 1050. Het botmateriaal is gedetermineerd door Annemiek Robeerts. Zoals voorkomt op een schilderij van Pieter Brueghel uit 1568, genaamd de Boerenbruiloft, waarbij een op de voorgrond uit een bord likkend kind een mesje van vuursteen in een houten handvat aan het middel draagt (Kunsthistorisch m u s e u m Wenen). Het is zeer moeilijk en dikwijls onmogelijk om de diverse overstromingen in de Heilagen te onderscheiden. Boven Romeinse nederzettingssporen in Papendrecht en Alblasserdam is gemiddeld 6 0 cm klei afgezet, maar een kleidikte van 80 cm is geen uitzondering. De structuur van het landschap is vanaf de Romeinse tijd tot het jaar 9 0 0 nauwelijks veranderd. Na die tijd is er in deze hoek is echter vrij veel slib neergelegd. Naar mijn overtuiging zijn de overstromingen uit de tweede helft van de twaalfde eeuwdaarbij het belangrijkst geweest. Het instromende water kon niet voldoende naar het westen afvloeien doordat de Alblasserdamse stroom-
rug en de Hoogendijk als drempel fungeerden 24 Koorevaar, 1996. 25 Van Oudenhoven, 1654, p. 341: 'Niemant en sal eenige doode Krengen op den Hoogen-dijck ofte Schoubare wegen, nochte oock in den Dijck-sloot daer benevens leggende, mogen brengen ofte laten leggen, maer deselve bedelven, op een boete van hondert schellingen.' (Mey-Keuren bij Dijck-Graef ende Hoogedijck-Heemraden etc). 26 Van der Esch, 1997 en De Bruin, 2001, afb. 4 nr 3, p. 14. De bronzen fibula heeft als bevestiging een tweeledige veerconstructie. 27 Deze bronzen fibula bezit aan de rand nog slechts vier emaille roze gekleurde 'pareltjes'. De bevestiging ontbreekt. Ik ben er niet 100% van overtuigd dat het een fibula is, vergelijkingen ontbreken mij op dit moment. 28 Onder andere Baart 1977, p. 325 en Jansen 1983, p. 357-358. 29 Ypey 1978 en 1982 30 Al het leder is wegens de slechte toestand direct na berging getekend. O. Goubitz maakte uit de tekeningen op dat de fragmenten vooral uit die periode stammen. Vergelijkbaar met Baart 1977, p. 86-87, fig. 15 maar dan een lager type, verder Jansen 1983, p. 275, type 5b, maar ook schoeisel dat in Groningen op het Wolters-Noordhof complex is aangetroffen. 31 Dr. E. Jansma en Drs. E. Hanraets van de Stichting RING. 32 We moeten niet vergeten dat het bovendeel van het veen vóór de ontginning door de Merwede is opgeruimd. Ik acht de kans klein dat er materiaal van de Alblasserdamse stroomrug zuidwaarts door verspoeling in onze polder is terechtgekomen. 33 Van der Ven 1996, p.41-46 en Stol, 1985, p. 16-19. 34 Van Oudenhoven meldt dat de gorzen en aanwassen vanaf het ambacht Donckersloot bij Blokweer tot zuidoostwaarts langs de Vinckendijk de namen droegen ' 't Gors van Scharlaken' en de 'Uyt-gors, ende Aenwas, genaemt Rapenburgh'. Deze gorzen liepen tot de Zomerdijk en de Sluisvliet van de sluis van 't Nieuwe Landt. Dit blijkt uit een koopcontract, waarbij de Vrouwe van Alblasserdam de vier nieuw beteelde griendakkers uitzondert. De griendakkers deden eeuwenlang dienst. Het aardige is dat de naam 'Raeppenburg' voorkomt op de kaart van I542(zie noot 22)
77
Henderikx, P.A., 1977. De zorg voor de dijken in het baljuwschap Zuid-Holland en in het oosten daarvan tot het einde van de dertiende eeuw. KNAG, Geografisch Tijdschrift XI-5. Literatuur Baart, J, e.a., 1977. Opgravingen in Amster- Henderikx, P.A., 1977. De oprichting van het hoogheemraadschap van de Alblasserdam, 20 jaar stadskernonderzoek. waard in 1277, Regionaal-Historisch tijdAmsterdam. schrift Holland Beemt, G. van den, 1967. Iets over een Janssen, H.J., red. 1983. Van Bos tot StadRomeinse nedezetting te Alblasserdam, opgravingen in 's Hertogenbosch, 's HertoWesterheem. genbosch. Besteman, J.C. en A.J.Guiran, 1983. Het Koorevaar, T., 1990. De Noord. Grondig middeleeuw-archeologisch onderzoek in Bekeken, jrg. 5, nr. 4. Assendelft, een vroege veenontginning in middeleeuws Kennemerland. Westerheem Koorevaar, T., 1996. Papendrecht: Polder Nieuwland, Archeologische Kroniek van 32 2/3, p. 155-175. Holland, p. 435-436. Borremans, R en R.Warginaire, 1966. La céramique d'Andenne, Recherches de 1956- Korpel A, 1990. De ambachtsheren van de ambachtsheerlijkheid Alblasserdam (scrip1965. Rotterdam tie). Braat, W.C., 1988. Vroegmiddeleeuws aarOudenhoven, Jacob.van, 1654. Out-Hollandt dewerk met loodglazuur. Westerheem 37, nu zuyt-Hollandt, vervangende en Generale p. 32-35. beschrijvinge, mitsgaders De Privilegiën, Bruin, J. de, 2001. Een internationale fibuKeuren, Hant-Vesten etc. Dordrecht. la, deel I en II. Archetype, jrg. 4 nr. 2 en 3, resp. p. 18-25e n P- I4"I9Pons, Dr. J.L., 1994. De Zwijndrechtse Waard in 3332. Een reconstructie van bodemkunBurgers, J.W.J.en E.C. Dijkhof, 1995. De dige gegevens. Zwijndrechtse Wetensoudste stadsrekeningen van Dordrecht waardigheden. Hist. Ver. Zwijndrech. 1283-1287, Historisch tijdschrift Holland. Pons, Dr. J.L., 1998. De oorspronkelijke Carmiggelt A. en A.J. Guiran, 1997. Boorhoevenverkaveling van de ambachtsheerbalansj. Archeologisch onderzoek in het lijkheden van de Zwijndrechtse Waard. tracé van de Willemsspoortunnel te Zwijndrechtse Wetenswaardigheden II. Rotterdam. Rotterdam. Stam, G.H., 1986. Een vergelijkend onderDiederik, F., 1983. Dorpen-terp, een onderzoek van dertiende eeuws aardewerk. zoek naar een laat-middeleeuwse woonWesterheem 35 nr. 2. plaats te Schagen. Westerheem 32-4, p. 202-213. Stol, T., 1981. Opkomst en ondergang van de Grote Waard. Holland nr. 3-4, p. 129-145. Esch, C. van der, 1991. Lans- en pijlpunten uit de omgeving. Grondig Bekeken, jrg. nr. Stol, T., 1985. Brandend Land, turfwinning in Holland, en Wonen bij rivieren (kaart 6, nr. 2, p. 3-12 1542) in Nederland in kaarten, verandering Esch, C. van der, 1997. Papendrecht: van stad en land in vier eeuwen cartografie Polder Nieuwland, Archeologische kroniek door Prof. Dr. M.W. Heslinga e.a. van Holland, p. 393-395, Ede/Wageningen. Esch, C. van der, 1998. De polder NieuwTrierum, M.C., A.B. Döbken en A.J. Guiran land heeft een boeiend verleden. Grondig ,1988. Archeologisch onderzoek in het Bekeken, jrg. 13, nr. 2, p. 34-38. Maasmondgebied 1976-1986. Boorbalans Esch, C. van der, 2001. Alblasserdam I, Rotterdam. Polder Nieuwland. Grondig Bekeken, jrg. Ven, van de, 1996. Turfwinning in Laag 16, nr. 1, p. 21-29. Nederland in de Middeleeuwen. Tijdschrift Fockema Andreae, S.J., 1953. Schets van voor de waterstaatgeschiedenis 5 nr. 2, p. 41Zuid-Hollandse watersnoden in vroeger 46. tijd, Zuid-Hollandse Studiën III. Vlierman, K.,1997. Van Zintelen van ZinteHallewas, D.,Heeringen, R.M. van en Meflroeden ende Mossen, Scheepsarcheofert M., red. 1998. Archeologische Kroniek logoe I, Flevobericht 386 NISA/ROB. van Holland ïggy. Esch C. van der, 1998. Ypey, J., 1978. Zwaarden, Dorestad supplePapendrecht: Polder Nieuwland, p. 393ment. Westerheem/Spiegel Historiael 13, 395nr.4, p.254-259. Heeringen R.M. van en Meffert M., red. 1997. Archeologische Kroniek van Holland Ypey, J., 1982. Europaische Waffen mit Damarzierung, ROB overdruk nr. 176, 1996, T. Koorevaar, Papendrecht - Polder Sonderdruck aus: Arch. Korrespond. Nieuwland, p. 435-436. én ook nog op de topografische kaart uit 1958. Het betreft het noordelijkste stukje van de polder Het Nieuwland.
78
Geen mosterd voor Abraham: 50 jaar AWN Archeo-ecologische analyse van monsters uit het onderzoek in de polder Nieuwland, Alblasserwaard, door de AWN Lek- en Merwestreek
Citaat uit dit artikel: 'helaas bevonden zich tussen al die Brassica's (Raapzaad) geen Brassica nigra (Mosterdzaad), jammer voor de AWN die Abraham zag, maar we weten nu dat hij de mosterd niet uit de Polder Nieuwland haalde.' Ank Fokma
Inleiding en doelstellingen Bij het AWN-onderzoek in de polder Nieuwland zijn twee grondmonsters genomen uit woonheuveltje W5 en een uit een spoelgat, ongeveer 20 meter daarvan verwijderd (afb. 1). Het diepste grondmonster bestond uit een ongeveer 4 cm dikke kleilaag met daarboven en onder dunne veenlaagjes. De klei en het veen zijn apart geanalyseerd. Verder zijn twee blokjes hout met minieme knaaggaatjes, wat stukken boomschors en twee paar schoenzolen met een keverrest ecologisch onderzocht. De codering is als volgt (zie ook afb 2): 'woรณnheuvelmonster 1 400a spoelgatmonster 400c woรณnheuvelmonster 2 4oobi (veen) houtmonster 4ood woรณnheuvelmonster 2 4oob2 (klei) leermonster 400e De woonheuvelmonsters bestonden
uit veen, mest, rietfragmenten en klei; het spoelgatmonster bevatte klei en veen. Uit de ophogingen kwam ook een brokje klei van ongeveer 5x5x5 cm waarin met het blote oog zwarte ronde zaadjes zichtbaar waren. Deze zijn geregistreerd onder monster 400a. Als aanvulling op het archeologisch onderzoek had de eco-archeologische analyse tot doel: - een reconstructie te maken van het toenmalige milieu, - het achterhalen van de landbouwmethoden en voedingsgewoonten van de bewoners, - uit het verschil tussen de monsters 4oobi en b2 te bepalen of het hier gaat om een kleisediment door stormvloed vanuit zee dan wel door opperwater vanuit de grote rivieren, - uit te zoeken welke boomsoort hier in ieder geval groeide - en welke soort kever er ronddoolde.
Afb. 1. Vlaksporen van de woonheuvel aan het dijkje in Het Nieuwland met o.a de ligging van het oostprofiel OO (monsters 400a en 400b) en het spoelgat in het veen (monster 400c).
79
Ajb. 2. Oostprofiel OO van de ophogingslagen in de woonheuvel met de plaatsen waaruit de monsters 400a en 400b zijn genomen. Rechts onderin de versterking van de dijk/woonheuvelbasis met elzenstaken.
Resultaten en interpretatie Bij de analyse van de zaden is gebruik gemaakt van Aalto (1970), Bertsch (1941), Beyerinck (1976), KörberGrohne (1967), Körber-Grohne (1991) en Nilsson & Hjelmquist (1967), de vergelijkingscollectie van het Amsterdams Archeologisch Centrum (AAC) van de Universiteit van Amsterdam (UVA) en de hulp van dr J.P. Pais van het AAC. De nomenclatuur volgt Heukels's Flora van R. van der Meyden (1996). De aantallen zaden en zadensoorten en andere ecofacten zijn opgenomen in een tabel, waarbij de wilde planten zijn ingedeeld in rubrieken naar groeiplaats: akkeronkruiden, meerjarige onkruiden, graslandvegetatie, weilandvegetatie (tredplanten), oever- en waterplanten en overige. Als een plant meer groeiplaatsen heeft is dat de eerste keer erbij vermeld en komt de plant niet verder in de tabel voor. Tevens zijn in de tabel enkele bodemgegevens opgenomen: zout- (saliniteit) en vochtgehalte en voedsel(nutriënten)rijkdom.
Selderij zijn de enige voor menselijke consumptie geschikte plantaardige producten, de acht palingwervels wijzen op eventueel dierlijk voedsel. Zee-/rivierklei
Helaas zijn de veenlagen boven en onder deze lichtgrijze klei niet apart behandeld, waardoor niet nagegaan kan worden of er sprake is van een verschil in zaden van brak/zilt of zoet water in de bodem. In alle monsters komen planten voor van een brak en zelfs zilt milieu, waarvan de Zeeaster uit het spoelgat een mooi voorbeeld is. Deze planten komen niet vaker voor in het kleimonster, terwijl daarin geen enkel kalkskelet van Foraminiferen (ééncellige, in zee levende krijtdiertjes, die bij hun verscheiden kalkskeletjes achterlaten) werd aangetroffen. Het meest waarschijnlijke is dat het bij de onderzochte klei om een sediment gaat dat tijdens een rivieroverstroming is neergelegd. De zaden van bijvoorbeeld Selderij en Zeeaster die een brak/zilt milieu verdragen wijzen wel in de richting van tenminste één zeekleilaag in het profiel van afb. 3.
Aantallen-
De zaden uit de monsters 400a en 4oobi lijken qua aantal flink oververtegenwoordigd te zijn, maar een groot deel ervan komt voor rekening van Raapzaad en Veld-/ Ruw beemdgras. Toch is het aantal in 400a en 4oobi groter dan dat uit 400c. Het aantal soorten zaden ligt bij deze drie monsters niet ver uit elkaar. Het kleimonster 4oob2, met opzet apart geanalyseerd om uit te zoeken of het hier orn rivier- dan wel zeeklei gaat, bevat qua aantal en aantal soorten zaden duidelijk minder exemplaren. De eenlingen Vijg, Zoete kers en
80
Natuurlijk milieu
De aangetroffen zaden van Watertorkruid, Drijvend fonteinkruid, Waterweegbree en Pijlkruid wijzen op een in gang zijnd verlandingsproces na een overstroming, waardoor een voedingsbodem onstond voor Riet, waarvan veel fragmenten in de monsters aanwezig waren. Het natuurlijk milieu kan in de genoemde periode van bewoning gekenschetst worden als een zeer vochtig gebied met broekbos (Zwarte els) en (riet)moeras met onder andere Gewone water- en Mattenbies, Watermunt, Waterweegbree en Grote egels-
Tabel met overzicht van de ecologisch macroresten uit de monsters van het onderzoek code 400 , Polder Nieuwland, door de AWN, afdeling Lek- en Merwestreek 400a = terpmonster 1 = saliniteit bodemwater sal vocht = vochtigheidsgraad bodem 4oobi = terpmonster 2 veen nutr = nutriĂŤnten voedselrijkheid bodem 4oob2 = terpmonster 2 klei
400c
= spoelgatmonster oude veenkreek
400a Cultuurplanten Nederlandse naam Selderij Apium graveolens Brassica rapa Raapzaad 4200 1 Ficus carica Vijg Linum usitatissimum 1 Vlas Akkeronkruiden Aethusa cynapium Hondspeterselie Rood guichelheil 3 Anagallis arvensis 7 Atriplex patuia Uitstaande melde Persicaria maculosa Perzikkruid 6 Solanum nigrum Zwarte nachtschade Stellaria media Vogelmuur 24 Urtica dioica Grote brandnetel 13 Bolderik Agrostemma githago Stinkende kamille Anthemis cotula Grote Leeuwenklauw Aphanes arvensis 3 Melganzenvoet 44 Chenopodium album Chenopodium ficifolium Stippelganzenvoet 11 Zwaluwtong Fallopia convolvulus 8 Kleefkruid Galium aparine Persicaria lapathifolia Beklierde duizendknoop 29 Behaarde boterbloem 17 Ranunculus sardous 2 Raphanus raphanistrum Knopherik Herik Sinapis arvensis 4 Gewone spurrie Spergula arvensis Kleine brandnetel Urtica urens Overblijvende planten Artemisia vulgaris Bijvoet Akkerdistel 48 Cirsium arvense Conium maculatum Gevlekte scheerling 2 Veldzuring 10 Rumex acetosa Ridderzuring 270 Rumex obtusifolius Rumex obt.+bloemdek Ridderzuring 40 Sambucus nigra Gewone vlier 1 Sonchus arvensis Akkermelkdistel Graslandvegetatie Grote kattenstaart Lythrum salicaria Myosotis scorpioides Moerasvergeet-mi j -nietj e Gagel Myrica gale Zachte dravik Bromus hordeaceus Glyceria fluitans Mannagras Kleine duizendknoop Persicaria minor Ranunculus flammula Egelboterbloem Ranunculus repens/acris Kr./scherpe boterbloem 42 Trifblium pratense Rode klaver 19 Juncus articulatus Zomprus 40
4oobi 25 41
4 00b2
400c
2
16
sal
vocht
nutr
waar
vochtig vochtig vochtig vochtig droog vochtig
rijk
3 1 10 5 21 13 1 3
droog vochtig vochtig vochtig vochtig vochtig vochtig vochtig vochtig droog vochtig droog vochtig
rijk rijk N2-rijk N2-rijk rijk rijk rijk rijk matig zeer rijk matig bemest
ook (moestuinen) ook (moestuinen) ook (moestuinen) ook (moestuinen) ook (moestuinen) ook (moestuinen) ook (moestuinen) akkers akkers akkers akkers akkers akkers ook in struwelen akkers ook aan oevers akkers akkers akkers akkers
nat 12 zoet/brak nat vochtig vochtig 12 vochtig vochtig 1 droog vochtig
zeer rijk rijk rijk matig zeer rijk zeer rijk N2-rijk rijk
omgewerkte gr. grasland omgewerkte gr. akkeronkr. omgewerkte gr. omgewerkte gr. omgewerkte gr. akkeronkr.
20 4 1 9 12 19 11 7 5 5
5 4 6 32
12 4 8 8 1
24
2 45
2
57
2
3 4
16
4
56 27
4
108
nat rijk nat rijk nat/zuur
ook in moeras ook in moeras ook in moeras grasland rijk 5 nat grasland 3 nat rijk grasland nat matig grasland 2 nat rijk grasland vochtig rijk grasland zoet/brak nat zeer rijk ook aan oevers 5 5
11
brak
N2-rijk rijk rijk rijk rijk
81
400a (uncus bufonius
Greppelrus
4oobi
4<50b2
400c
sal brak
340
waar
vocht
nutr
nat
zeer rijk ook aan oevers ook aan oevers
rijk
Waterpeper
6 2
vochtig
Persicaria hydropiper
nat
N2-rijk
ook aan oevers
Ranunculus sceleratus
Blaartr. boterbloem
4
nat
N2-rijk
ook aan oevers
Medicago Iupulina bloem Hopklaver
Weilandvegetatie Alopecurus genicalatus
Geknikte vossenstaart
Plantago major
Grote weegbree
Poa trivialis/pratensis
Ruw-Veldbeemdgras
3300
Polygonum aviculare
Gewoon varkensgras
10
grazige grond
zoet/brak nat
20 50
12
31
1300
100
20 6
vochtig
zeer rijk tredplant
nat
rijk
tredplant
vochtig
rijk
tredplant
Oever- en waterplanten Aster tripolium
Zeeaster
Eupatorium cannabinum Koninginnenkruid
1
z/brak/z nat
5
nat
rijk
ook rietmoeras
zoet/brak nat
rijk
ook rietmoeras
matig
moerasbos
Sonchus palustris Alnus glutinosa
Moerasmelkdistel
Carex sectie Acutae
Scherpe zegge
Carex disticha
Tweerijige zegge
Eleocharis palustris
Gewone waterbies
Iris pseudacorus
Gele lis
Juncus effusus
Pitrus
Lycopus europaeus
Wolfspoot
Phragmites australis
Riet
Sium latifolium
Grote watereppe
1
Sparganium erectum
Grote egelskop
1
3
Alisma plantago-aquatica Waerweegbree
30
8
18
39
2
2
20
4
4
2
Zwarte els
nat
6
zeer rijk ook rietmoeras
ook in moeras
3 4 zoet/brak vochtig rijk 25 4
20 72
Mentha aquatica
Watermunt
Xanthium strumarium
Late stekelnoot
Scirpus lacustris
Mattenbies
Oenanthe aquatica
Watertorkruid
1
Potamogeton natans
Drijvend fonteinkruid
2
Sagittaria sagittifolia
Pijlkruid
ook in moeras
nat
ook in moeras ook in moeras
nat nat
rijk
ook in moeras
zoet/brak nat
rijk
ook in moeras
10
2
ook in moeras
nat 3
zoet brak
nat
rijk
ook drijftillen
nat
rijk
langs water
nat
rijk
langs water
2
langs water
5
6
107 zoet/brak nat
12
2
nat 1
ook in moeras
nat
zoet
langs + in water in water in water
nat
1
nat
rijk
in water
1
vochtig
matig
bos, houtwallen
Overige Prunus avium
Zoete kers
Rumux maritimus
Goudzuring
3
drooggevallen gr.
nat
Diversen Arctium sp
Klit
1
Asteraceae sp
Composieten
Bidens sp
Tandzaad
5 1
Carex sp
Zegge
2
nat
N2-rijk
langs water
1
nat
rijk
grasland
XXX
zoet/brak nat
rijk
1
Lamium sp
Dovenetel
5
Poaceae
Grassen
2
Rumex sp
Zuring
12
10
Stachys sp
Andoorn
7
36
Zaden indet
2
15 4 9
68
18
Andere macroresten Asteraceae bloembodems Composieten Equisetum knollen Lidrus/Heermoes Phragmites australis Rietfragmenten Veenmosblaadjes
4 2 X
X
X
34
Dierlijke resten Palingwervels
8
Medicago Iupulina bloem Hopklaver
6
Aantal zaden
82
8680
1509
245
474
vochtig rijk
ook aan oevers
kop. Er zijn ook zaden aangetroffen van Gele lis en Zeggen die met hun in elkaar verstrengelde wortelstokken drijftillen vormen die aan elkaar groeien en zo een vegetatietapijt geven dat een voedingsbodem is voor pionierplanten zoals: Zomp- en Greppelrus, Waterpeper, Perzikkruid en voor planten van graslanden en ruigten, zoals: Geknikte vossenstaart, Veld- en/of Ruw beemdgras, Egelboterbloem, Watermunt, Wolfspoot, Pitrus en Moerasvergeet-mij-nietje. Veel van deze planten groeien ook op moerassige bodem. Gezien de aanwezigheid van Gewone vlier, de Late stekelnoot en de Zoete kers is het mogelijk dat er ook drooggevallen plaatsen met struweel en ruigten in het landschap waren. Meerjarige planten die weliswaar als akkeronkruiden aangemerkt worden gedijen op akkers slecht, doordat de grond steeds omgewerkt wordt en de winterknoppen verloren gaan. Ze komen wel voor op erven, dijken enzovoort. De in de tabel genoemde overblijvende planten zoals Bijvoet, Akkermelkdistel en Akkerdistel, Velden Ridderzuring, Gevlekte Scheerling en Gewone Vlier kunnen dus ook tot het natuurlijk milieu behoord hebben. Veeteelt
De in de tabel genoemde Vedbeemdgras, Grote weegbree en Gewoon varkensgras zijn tredplanten, die wijzen op grasland dat in gebruik was als weidegebied voor vee. Tredplanten groeien namelijk bij voorkeur in grasland waar de bodem wordt omgewoeld door de hoeven van vee. Ook de Geknikte vossenstaart is een weideplant. Dat de toenmalige bewoners veeteelt bedreven blijkt ook uit de door Annemiek Robeers gedetermineerde botten van paard, rund en schaap/geit. Geiten zullen er waarschijnlijk niet geweest zijn, want hun hoeven kunnen niet tegen vocht. In 1985 zijn er ook fosfaatsporen gevonden die wijzen op dierenmest.
Akker- en tuinbouw Hoewel er aan cultuurplanten wat akkerbouw betreft alleen Vlas en Raapzaad aangetoond zijn geeft een aantal akkeronkruiden aan dat de grond zoveel droger werd dat er geakkerd kon worden. De belangrijkste aangetroffen akkeronkruiden zijn: Stinkende kamille, Zwaluwtong, Uitstaande melde, Beklierde duizendknoop, Mei- en Stippelganzenvoet, Vogelmuur, Gewone spurrie, Pitrus en Grote brandnetel. Een aantal van de akkeronkruiden kan ook gedijen in moestuinen. Het éne zaadje van Selderij wijst in ieder geval in de richting van de aanleg van een moestuin. Zaden van akkerbouwproducten die geschikt zijn voor menselijke consumptie zijn niet aangetroffen, noch zaden van andere eetbare producten zoals vruchten en andere tuinkruiden dan Selderij. Daar staat tegenover dat zaden van tuinkruiden zelden gevonden worden, doordat deze producten geoogst worden voordat ze vrucht zetten. Het is dus niet mogelijk iets te zeggen over de voedingsgewoonten van de bewoners in plantaardig opzicht. De enorme hoeveelheid Raapzaad kan betekenen dat er Raapzaad verbouwd is. De zaden ervan kunnen geperst zijn om raapolie te krijgen, vaak gebruikt als lampolie; de plant kan als veevoeder gediend hebben. De enig aangetoonde eetbare vruchten zijn, beide via één zaadje, de Vijg en de Zoete kers. Aangenomen mag worden dat de Vijg door de bewoners niet als dagelijks voedsel werd genuttigd, maar dat er wel eens vijgen uit het veel rijkere Dordrecht werden gehaald of gebracht. De Zoete kers hoort tot de wilde planten en kan als eetbare waar verzameld zijn. Knolletjes
De knolletjes uit woonheuvelmonster 1 en het spoelgat zijn gedetermineerd door dr L. Martens van BIAX Consult Amsterdam. Het zijn wortelknolletjes van Lidrus of Heermoes van de Paardenstaartfamilie. Volgens Lucy Martens 83
en Jan Peter Pais zijn ze recent en kunnen op grote diepte voorkomen doordat de wortels van Paardenstaartachtigen zeer diep in de grond doordringen. Hout
De blokjes hout (code 4ood) leken van de Gewone es te zijn, hetgeen bevestigd werd door Drs P. van Rijn, eveneens van BIAX. Daarnaast heeft er in ieder geval de Zwarte els gegroeid, aangetoond door de in het spoelgatmonster gevonden nootjes, door de aanwezigheid van veel fragmenten elzenhout en door het feit dat het woonheuveltje met takken elzenhout verstevigd bleek te zijn. Kever
Het keverdekschildje op een van de schoenzolen is losgepeuterd, meegenomen en gedetermineerd door drs T. Hakbijl, entomoloog aan de UVA. Het is het dekschildje van een Haantje, maar nadere precisering was niet mogelijk; het idee dat het om een Elzenhaantje zou gaan ligt misschien wel voor de hand, maar is speculatief. Vis
De acht palingwervels uit het spoelgatmonster geven aan dat er zeer waarschijnlijk paling rondzwom in de veenkreken, maar of er ook vis gegeten werd is hiermee niet bewezen.
Conclusies Uit het voorgaande kunnen we de doelstellingsvragen als volgt beantwoorden: Reconstructie milieu
De natuurlijke omgeving van het woonheuveltje was in de periode van de twaalfde-veertiende eeuw, behoudens in tijden waarin het gebied overstroomd lag, een drassig en moerassig laagveengebied met mogelijk een broekbos met Zwarte els, begroeiing van water- en moerasplanten en waarschijnlijk ook de Gewone es. Dit blijkt uit de zaden van planten die zich zowel in de ophogingslaag (400a) als in
84
de voet van de woonheuvel (4oobi/2) en in het spoelgatmonster bevonden. Van de aangegeven boomsoorten zijn resten tijdens het onderzoek aangetroffen. Mogelijk zijn er ook drooggevallen plaatsen geweest met ruigten en struweel. Voedingsgewoonten
De eerste bewoners van het gebied hebben door ontwatering het gebied zo droog gekregen dat ze land in cultuur konden brengen. De gevonden botten van paard, rund en schaap wijzen op veeteelt en de zaden van tredplanten op weidegebied. De meeste planten duiden op een drassig weidegebied; de aanwezigheid van geiten, waarvan de hoeven niet tegen permanent vocht kunnen, is dus onwaarschijnlijk. Bij het archeologisch onderzoek zijn geen artefacten gevonden van bijvoorbeeld onderdelen van een ploeg of andere werktuigen, die op akkerbouw wijzen. De monsters bevatten wel veel zaden van akkeronkruiden en planten die op omgewerkte grond groeien. Beide categorieĂŤn zijn vooral van planten die een droge tot vochtige bodem nodig hebben, dus het is zeer wel mogelijk dat er op de droger geworden stukken geakkerd kon worden. Hoewel we een (verdwaald) zaadje van de giftige, destijds op roggeakkers groeiende Bolderik aantroffen, mag er zeker niet geconcludeerd worden dat op deze vochtige grond rogge werd geteeld. Opvallend is de enorme hoeveelheid Raapzaad, dat gebruikt kan worden als veevoeder of om raapolie uit de zaden te persen. Beide toepassingen zijn mogelijk geweest: er was vee, en raapolie diende veel als lampolie en zou eventueel als ruilmiddel tegen andere producten uit de dichtstbijzijnde stad Dordrecht gebruikt kunnen zijn (Vijgen?). Helaas bevonden zich tussen al die Brassica's (Raapzaad) geen Brassica nigra (Mosterdzaad); jammer voor de AWN, die het afgelopen jaar jaar Abraham zag, maar we weten nu dus dat hij de mosterd niet uit de Polder
Nieuwland haalde. Naast het uit andere bronnen geconcludeerde runder- en schapenvlees (van paardenvlees mogen we niet zonder meer uitgaan) blijft er uit dit onderzoek een karig, maar wel lekker maaltje over van Vijg, Zoete kers en Paling. Zee- ofrivierklei
Of de kleilaag van monster 4Oobi/2 neergelegd is tijdens een stormvloed of een rivieroverstroming kan niet met echte zekerheid worden beantwoord. Dat er geen Foraminiferen zijn aangetroffen betekent nog niet dat ze er niet in gezeten hebben. De op zilte bodem groeiende Zeeaster heeft één zaadje achtergelaten bij de veenkreek (400c) en kan dus uit een andere kleilaag afkomstig zijn. Boven en onder het kleisediment van woonheuvel 2 bevonden zich in de gecombineerde veenlagen (4oobi) zowel zaden van planten uit zowel brak als zoet milieu. De klei van 4oob2 was niet blauwig maar lichtgrijs en duidt dus meer op rivierklei. Bomen
Gezien de vermoedelijke vegetatiesuccessie die na iedere overstroming heeft plaatsgevonden en die kon eindigen in een broekbosveen kan tussen twee overstromingen in regelmatig de Zwarte els gestaan hebben, die bovendien een niet te zware overstroming soms ook wel overleeft. Elzenhoutvondsten van Van der Esch bevestigen de theorie dat Zwarte els in het toenmalige landschap aanwezig was. De stukken hout (monster 4ood), gedetermineerd als Gewone es maar helaas niet dateerbaar, geven aan dat er tenminste één exemplaar van die soort gestaan heeft. Kever
Het van de schoenzool gelichte keverdekschildje blijkt van een Haantje te zijn. Over de soort kan geen uitspraak gedaan worden: een verband tussen de aanwezige Zwarte els en het daarin/op voorkomende Elzenhaantje is niet verantwoord.
Opmerking
Verschillende aspecten van het archeologisch onderzoek in de woonheuvel en directe omgeving, sluiten aan op de resultaten van deze ecologische analyse. Te noemen zijn: Vijg (in een eerdere analyse bevonden door L. Kooistra), elzenhoutfragmenten (C. van der Esch), botten (gedetermineerd door A. Robeerts, visloodjes en de sintels die eventueel verwijzen naar (paling)visserij (L. Brand). Met dank aan Jan Peter Pais, Lucy Martens, Paulien van Rijn en Tom Hakbijl voor hun hulp. Erik de Roodestraat i" 1056 AJ Amsterdam Literatuur Aalto, M., 1976, Potamogetonaceae Fruits I Recent and subfossil endocarps of the fennoscandian species, Acta Botanica Fennica, 88, pp 4-81, Helsinki. Bertsch, K., 1941, Früchte und Samen, ein Bestimmungsschlüssel zur Pflanzenkunde der vorgeschichtlichen Zeil, Stuttgart. Beyerinck, W., 1976, Zadenatlas der Nederlandse Flora ten behoeve van de botanie, paleontologie, bodem-cultuur en warenkennis, Amsterdam. Gottschalk, M. K. E., 1971, Stormvloeden en overstromingen in Nederland, Assen. Herwaarden, J. van, 1996, Geschiedenis van Dordrecht tot 1572, deel I, Hilversum. Körber-Grohne, U., 1964, Bestimmungsschlüssel jür subfossile Juncus-Samen und Cramineen-Früchte, Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet, Band 7, pp 1-49, Hildesheim. Körber-Grohne, U., 1991, Bestimmungsschlüssel Jür subfossile Gramineen-Früchte, pp 169-280, Hildesheim. Van der Meijden, R., 1996, Heukels' Flora van Nederland, Groningen Mieris, F. van. Groot Charterboek der Graaven van Holland en Zeeland en de heeren van Friesland, dl III, Leiden 1755. p. 401 Nilson, O. en H. Hjelmquist, 1967, Studies on the Nutlet Structure of South Scandinavian Species of Carex, Botaniska Notiser, 120, pp 460-485, Lund. Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra en T. Westra,. 1987 -1995, Nederlandse ecologischeflora,deel 1 tot en met 5, Deventer.
85
Het onderste boven Woonheuvelonderzoek onder een gesloopte boerderij in Brandwijk Teus Koorevaar
Afb. i. Ligging van de Brandwijkse woonheuvel in de centrale Alblasserwaard.
Afb. 2. De boerderij Gijbelandsedijk ug/120 in verval maar nog niet gesloopt.
Inleiding In Brandwijk, gemeente Graafstroom, is in 1998 de historische boerderij aan de Gijbelandsedijk 119/120 gesloopt. De hofstede stond op een woonheuvel aan de noordoever van de Graafstroom, een gegraven verlengde van het natuurlijke riviertje de Alblas. De boerderij had aan de voorzijde een voor de Alblasserwaard typerend onderkelderd dwarshuis met opkamer, maar de uitvoering was voor een boerderij wel erg luxe.1 In de kelderramen stond het jaatal 1653 en uit historische bronnen is bekend dat de opkamer tussen 1655 en 1671 als rechtkamer werd gebruikt.2
Het feit dat de boerderij de status van Rijksmonument genoot kon niet verhinderen dat het complex in de jaren '80 sterk in verval raakte en ondanks restauratiepogingen uiteindelijk werd gesloopt voor nieuwbouw. Tijdens de sloop zijn waarnemingen verricht en bouwsporen ingetekend, onder andere dichtgemetselde kaarsnissen in de schouw en muurresten van de eerste stenen kelder in het voorhuis. Na de sloop is de woonheuvel in juli 1998 met financiĂŤle steun van de provincie ZH en de gemeente Graafstroom door leden van de AWN Leken Merwestreek archeologisch onderzocht. Daarbij werden op grote diepte de palen aangetroffen van de eerste boerderij uit de ontginningsperiode. Het AWN onderzoek Direct westelijk van de boerderij-as werd een sleuf aangelegd van 24 m en haaks daarop in het midden een van ruim 10 m. De sleuven zijn tot circa 3 meter -mv uitgegraven. De ophogingen zijn gedateerd aan de hand van het aardewerk, dat laagsgewijs is verzameld. Daarbij is vooral gekeken naar de onderlinge verhouding in de aardewerksoorten en de verschuivingen daarin. Het geringe aantal scherven bleek voor de datering van vooral de oudste lagen een beperking. Het veldwerk heeft zes dagen in beslag genomen. De natuurlijke ondergrond (hv, nki en nk2) De natuurlijke veenondergrond vertoont in de bovenste 80 cm twee banen van meer kleiig veen (nki en nk2), een gevolg van de overstromingen die in de Vroegere Middeleeuwen het hogerliggende veenkussen in de centrale Alblasserwaard hebben bereikt
86
(Duinkerke-II en IIIa).3 De toplaag van het veen was veraard en heeft dus vóór de boerderijbouw geruime tijd boven het grondwaterpeil gelegen.4 De eerste boerderij Op het veen lag een dunne laag houtspaanders (s), ongetwijfeld vrijgekomen bij het ter plaatse bewerken van het bouwhout. De laag is alleen waargenomen onder de eerste ophogingen. Daarbuiten zijn de spaanders waarschijnlijk door betreding of bewerking verdwenen. De hoofdconstructie van de eerste boerderij bestond uit twee rijen van vermoedelijk 7 palen met een diameter van 25 tot 30 cm. Hiervan zijn er zes teruggevonden: in de westelijke rij paal VII, VIII, VI, V(els), XI en in de oostelijke rij een spoor van paal XII. De westelijke rij zet zich buiten de sleuf in zuidelijke richting waarschijnlijk nog met twee palen voort. De palen stonden gemiddeld 60 cm ingegraven en rustten op een spaanderbed. De onderzijde was schuin aangekapt, waarschijnlijk om in combinatie met het spaanbed een optimale draagkracht te krijgen. Uit de nog aanwezige schors en zelfs mos op sommige paalresten blijkt dat men de stam verder onbewerkt liet.
Ajb. 3 De opgravingssleuf juli 1998, gezien vanuit het noorden.
De afstand tussen de gebintstijlen varieerde van 2,10 tot 2,80 meter en was middenin het grootst. De overspanning tussen de twee rijen staanders bedroeg in het midden 6,80 meter. Deze maat kon worden afgeleid uit een funderingsspoor van paal XII in de oostelijke rij die niet meer fysiek aanwezig was, maar waarvan een spaanderbed en ontgravingssporen daarboven de aanwezigheid onmiskenbaar aantoonde. De westelijke palenrij stond in een licht gebogen lijn, waaruit blijkt dat de boerderij een lichte bootvorm had.
Ajb. 4 Ligging van de opgravingssleuven met de belangrijkste vlaksporen. De palen zijn met romeinse cijfers gecodeerd. Met een stippellijn is de contour van de gesloopte boerderij weergegeven.
87
Afb. 5. Langs- en dwarsprofiel door de woonheuvel met de ophogingslagen: hv = veen, nk = natuurlijke klei, s = spaanderlaag, ok = ophoging met klei, m = mestlaag, p = plaggenlaag. De in het voorliggende vlak gevonden palen zijn gestippeld geprojecteerd op het profiel. Botanische monsters zijn met een omcirkeld nummer weergegeven.
o -n
> t/l
Mogelijk is deze al uit de prehistorie bekende constructie toegepast voor een betere weerstand tegen windbelasting in dwarsrichting. Buiten de gebintstijlen stond waarschijnlijk nog een rij buitenstaanders voor ondersteuning van het dak-eind, maar daarvan zijn geen duidelijke sporen teruggevonden. Vermoedelijk la88
1
33
gen ze buiten de sleuf. De goede conserveringstoestand van de palen geeft aan dat ze al vrij snel tot onder het grondwaterniveau zijn weggezakt. De palen I, II, II, IV en XII zaten hoger in het profiel en maken deel uit van een schoorconstructie of behoren tot een latere bouwfase. Paal X is door
de kleinere diameter en de schuinstand naar het noorden geĂŻnterpreteerd als hoekschoor. Een stukje buitenstijls vlechtwerkwand. in putsectie G, wijst op een driebeukige hoofdindeling. Achterin de langssleuf lag een laag takken op liggend houtwerk, met daartussen een groot aantal ingeslagen paaltjes. Geen wandrest, maar waarschijnlijk een vloer voor het vee, waarbij de houten onderliggers met paaltjes werden gefixeerd, zoals ook is waargenomen bij de boerderij opgraving in Spijkenisse.5 De ligging van het houtwerk zou hier wel indirect het verloop van de buitenwand kunnen verraden, die dan min of meer ovaal rond de boerderij zou hebben gelopen. Bij een breedte van de zijbeuken van naar schatting 2 meter, heeft de eerste boerderij ongeveer een buitenafmeting van circa 21 x 11 meter gehad. De boerderij stond in het midden van het achterliggende weilandperceel en de richting was zuiver georiĂŤnteerd op de verkaveling. Paal V is gedetermineerd als els en de kapdatum die met radiokoolstofdatering uitkwam op 922 +/-17 jaar BP kon met zogenaamde wiggle matching vrij nauwkeurig worden omgezet naar een kalenderdatering rond 1086 n.Chr.6
De eerste ophoging oki met mestlaag mi De eerste ophoging van 50 cm is aangebracht over een lengte van 10 meter tussen de gebintstijlen in het midden van de boerderij. Waarschijnlijk is de aanleg in het midden bepaald door de beschikbare ruimte onder een schilddak. Omdat onder de ophoging op een enkele Pingsdorfscherf na geen aardewerk is gevonden, moet deze al tijdens of kort na de bouw zijn aangebracht. Het humeuze ophogingsmateriaal komt uit de direkte omgeving en had door het handmatig verwerken een vlekkerige structuur.
A/b. 6. Paal V met bekapte onderzijde. Datering circa 1086 na Chr.
De schaarse vondsten werden in de voorste (zuidelijke) helft van de sleuf aangetroffen, waaruit we opmaken dat hier het woongedeelte lag. De langere stukken hout voorin kunnen te maken hebben met regelwerk voor hout- of vlechtwerkwanden tussen de gebintstijlen. Op de achterflank van de ophoging lag een nog bescheiden laag mestplaggen (mi) met daaronder vlonderwerk van plankjes op forse dwarsliggers. Achterin ging de plaggenlaag over in de al genoemde takkenlaag op kleinere houten onderliggers. Een botanisch monster uit deze mestlaag (vn 95) bestond uit lagen stengelfragmenten, waaronder grasachtigen, boomschors em recht afgesneden houtfragmentjes (onder andere van es) met braamsporen van een metalen bijl! Dominant was echter vlas/lijnzaad. Daarnaast werden vlaswarkruid (een vlasparasiet) en enkele kafresten van emmer en (waarschijnlijk wilde) haver gevonden.? Tijdens deze eerste bewoninsgfase zijn waarschijnlijk de rechthoekige of gekantrechte palen III en IV als schoor aangebracht voor resp. stijl XI en een hypothetische stijl oostelijk buiten de sleuf. Een boorgat onder in paal III kan duiden op bevestiging aan een slof (hoewel die niet is aangetroffen), maar de houtmolmgaatjes en de onbewerkte onderzijde van IV wijzen eerder op oudere constructieonderdelen die secundair zijn gebruikt. Paal III is met C-14 dateerd op 991 +/18 jaar BP, gecalibreerd 1022 na Chr., maar de kapdatum kan nog veel jonger zijn, omdat we niet meer weten uit welk deel van de stam het monster komt. 89
Afb. 7. Kogelpotjragment uit ophoging okj met vingertopversiering.
Duidelijke sporen van een ingang zijn niet gevonden. De hoogste concentratie scherven kan wijzen op een ingang ter hoogte van het woongedeelte.8 Door het geringe aantal scherven uit de eerste ophoging (vnl. Paffrath en Paffrathachtig materiaal) is datering moeilijk. Bovendien was er in de lagen buiten de opwerping sprake van vermenging met jonger materiaal (protosteengoed, gedraaid grijs en zelfs zeventiende eeuws witbakkend). Wanneer we deze scherven buiten beschouwing laten, komt de verdeling sterk overeen met het materiaal uit de eerste vloer van de boerderij in de Goudse Oostpolder (vlak 2) die gedateerd werd in 12A.9 Het geringe aantal scherven wijst overigens op een korte bewoningstijd.
Ophoging ok2 met mest en plaggencumulatie m2 en p2 Vervolgens is opgehoogd met 30 cm van hetzelfde humeuze materiaal. Hierop lag binnenstijls een dun plaggenlaagje, dat vanaf circa een meter binnenstijls richting zijbeuk plotseling toenam tot 40 cm dikte. Deze mestlaag is niet alleen dikker, maar ligt ook verder naar voren en achteren verspreid. In de mest lagen zware stukken rondhout in oost-west-richting met daartussen vlonderwerk voor waarschijnlijk het vee. Achterin lag weer een cluster van liggend hout met paaltjes en stukken schors. Uit boring b5 bleek dat de vloer in het woongedeelte was afgedekt met dunne, door verdroging verbrokkelde, leemlaagjes.
90
Een botanisch monster uit de dunne plaggenlaag binnenstijls (vn 79 sectie E) bevatte kafresten, kapsels en zaden van vlas/lijnzaad. Het geringe aantal zaden in verhouding tot het aantal kapsels wijst op dorsactiviteit. Ook werd hierin vlaswarkruid (een vlasparasiet) aangetroffen en sporen van emmer. Een stukje touw uit hetzelfde niveau (vn 77) bleek te zijn opgebouwd uit twee strengen in elkaar gedraaide repen bast (geen vlasvezels). Door het gewicht van ophogingen en het gewas moet in deze fase ook de boerderijconstructie al zijn gaan verzakken, waardoor vooral in het middendeel extra steun en/of schoorconstructies nodig waren om dit te corrigeren. Daartoe zijn waarschijnlijk de palen XIII en II aangebracht. Ophoging 0IC3 met mest- en plaggencumulatie m$ en P3 Deze laatste ophoging met humeuze klei komen we vooral tegen in het dwarsprofiel binnenstijls en in het langsprofiel ter hoogte van het woongedeelte voorin. De vloerlaagjes in het woongedeelte bestaan nu uit dunne laagjes fijnzandige klei. In het bedrijfsdeel lag naast de ophoging weer een mest/plaggenpakket (m3, P3) dat echter moeilijk te onderscheiden was van de voorgaande en in het midden ten dele is geĂŤgaliseerd. In deze fase moet paal I zijn aangebracht. De diameter van ruim 30 cm en de afgestompte onderzijde duiden op een dragende stijl, mogelijk een vervanging of ondersteuning van paal II. De aanstomping wijst overigens nog steeds op een bouwtechnologie van ingegraven palen. Paal I is met C-14 gedateerd op 894 jaar BP met een meest waarschijnlijke kalenderdatering rond 1160 n.Chr en een minder waarschijnlijke datering rond 1135. Hierin is nog een spreiding van tientallen jaren mogelijk. Een monster uit de dikke mestlaag achterin het laatste gebint (putsectie D,
vn 59) bevatte voornamelijk lagen van stengel- en houtfragmenten, vliegenpoppen en enkele brokjes houtskool. Hierin kwamen nu opvallend weinig resten van vlas/lijnzaad voor. Wel veel vruchtvliesjes van dravik, dat wel wordt gezien als surrogaatgraan, dat als vervanging van graan in tijden van schaarste werd gegeten. Mogelijk een aanwijzing voor de verslechterde omstandigheden voor akkerbouw in deze periode. In deze laag troffen we een (elmptachtig) kogelpotfragment aan met een versiering van drie vingertopindrukken op de schouder (afb. 7); een versieringstype dat al voorkomt in de negende/tiende eeuw, maar ook later bekend is.10 Zeer bijzonder was de vondst van een koperen siervoorwerp, aangetroffen in de westelijke zijbeuk ter hoogte van het woongedeelte onderin laag ol<3 (vn 71, afb. 8). Het betreft een licht gebolde koperen schijf van 6,5 cm diameter en een grootste dikte in het midden van 2 mm. Op de voorzijde is een fabeldier gegraveerd, omgeven door blauw email met enkele witte puntjes. In de rand zijn twee gaten aangebracht die aan de achterzijde een flinke braam hebben, waaruit we afeiden dat ze later zijn aangebracht. Bij navaag bleek van dit voorwerp in Nederland geen parallel bekend te zijn. In eerste instantie werd gedacht aan de Franse stad Limoges die al in de middeleeuwen bekend stond om dit soort emailproducten. Via het Musee Municipal de Limoges en het Corpus des émaux méridionaux in Parijs kwamen we terecht bij het Hessiches Landesmuseum Darmstadt, waar conservator Dr. Theo Jülich een vergelijkbaar voorwerp in beheer bleek te hebben en zeer geïnteresseerd was in het Brandwijkse exemplaar. Het Duitse pendant, een koperen hanger met gegraveerde versiering en email, was onder een laat twaalfde eeuwse
muur gevonden van de Neuenburg bij Freyburg, waarvan de oudste delen teruggaan tot ongeveer 1090. Vorm en ornamentering wezen op een herkomst uit een lokaal atelier in Sachsen. Met uitzondering van de kophouding blijken vorm en gravering van het Brandwijkse fabeldier het spiegelbeeld te vormen van dat op de hanger uit de Neuenburg. Dit soort dierafbeeldingen komen reeds in de tiende en elfde eeuw op broches en hangers voor, maar de witte puntjes in het blauwe email, de karakteristieke tekening van het fabeldier met extreem ingesnoerde taille, bladvormige binnentekening, katogen en spitse oren, wijzen op een herkomst uit hezelfde atelier of ateliers die met elkaar in zeer nauwe samenhang stonden. Het gaat volgens Jülich om een profane versieringstechniek die werd toegepast op sier- en beslagstukken zoals wapens, kisten, zadels en tomen. Hij acht een toepassing als versiering op paardentuig het meest waarschijnlijk en dateert het vóór het einde van de twaalfde eeuw. Het is echter moeilijk voor te stellen dat een Brandwijkse boer de middelen had om zijn paardentuig zo kostbaar te versieren. Wel zou door de bijzondere functe van de boerderij als schoutswoning/rechthuis denkbaar zijn dat bijv. de ambachtsheer het voorwerp verloren is bij een gelegenheid dat hij zijn ambachtsgoed bezocht en verblijf hield in de schoutswoning.11 Het voorwerp is daarna wellicht ter versiering ergens in het woongedeelte opgespijkerd.
Afb. Sa. Siervoorwerp in champlevétechniek uit oki/}, diameter 6,j cm, herkomst Sachsen, datering ïzd. Afb. 8b. Detail van het gegraveerde fabeldier in het siervoorwerp.
91
Ophoging 0IC4 met plaggenlaag p4 Met ok4 is de woonheuvel binnenstijls wat aangeheeld, maar ook aan de voorzijde verlengd en aan de zijflanken verbreed tot een groter oppervlak, waarschijnlijk als aanzet voor een nieuwe/grotere boerderij. Hiervoor is voor het eerst wat betere klei aangevoerd van elders. Vermoedelijk bevatte deze ouder schervenmateriaal, want het kogelpotaardewerk neemt in deze laag nl. weer toe en bestaat uitsluitend uit Paffrath-achtig materiaal.12 Gezien de duidelijke aanwezigheid van gedraaid Elmpter aardewerk dateren we deze laag in 12B, mogelijk nog begin dertiende eeuw. De gruislaag De meest opmerkelijke laag is wel de oranje-rode laag van gebakken/verbrand kleigruis die over het gehele vlak is aangebracht. De laag ligt aan de bovenzijde vrijwel horizontaal en de dikte varieert van 10 cm aan de randen tot meer dan 30 cm daarbinnen. Nergens steken sporen of palen uit door deze laag heen of nemen we paalgaten waar. De gehele boerderij is dus afgebroken voordat deze laag werd aangebracht. Het materiaal is zeker niet afkomstig van een boerderijbrand, omdat houtskool of verbrande materiaalsporen erin ontbreken en het volume daarvoor te groot is. Ouder aardewerk wijst weer op aanvoer van elders. Gerelateerd aan de onder- en bovenliggende lagen moet de gruislaag begin dertiende eeuw zijn aangebracht.
Afb. 9. Vuurdover met kerfsneeversiering uit ophoging ok 32, datering dertiendd-vijftiende
92
Aangebracht over het gehele vlak, kan het geen maatregel zijn voor alleen het woon- of bedrijfsgedeelte, maar is het bedoeld voor de gehele boerderij. Waarschijnlijk heeft men willen afrekenen met de problematische funderingswij ze van de eerste boerderij (en) en een betere grondslag willen aanbrengen voor een nieuwe boerderij, waarbij de gebintstijlen met een poer of slof Ăłp deze gruislaag werden gefundeerd. Een in tweeĂŤn gebroken loper van een handmolen in sectie A op de gruislaag, zou als poer gebruikt kunnen zijn. Het type is dertiende eeuws.1' Hier vlakbij werden in de klei onder de gruislaag rode vlekken waargenomen van 15 tot 30 cm in diameter. Mogelijke onregelmatigheden in de gruisverdeling, maar de gruislaag zou hier ook door het gewicht van palen verder in de grond kunnen zijn gedrukt. De vlekken lagen in het verlengde van de paalgroep I, II en III. De schone en homogene samenstelling geeft aan dat de gruislaag niet is betreden, maar was afgedekt met de kleivloer ok5. In de achterste meters begint in het profiel pas een houtrijke mestlaag (m5), waaruit kan blijken dat de stalfunctie naar achteren is opgeschoven. Vermoedelijk werd in deze bouwfase ook voor het eerst de ankerbalkconstructie toegepast, waarbij de stijfheid werd verkregen met een binnenschoor bovenin het gebint, waarmee men niet meer afhankelijk was van uitwendige grondschoren op de slappe ondergrond. Ankerbalkgebinten werden op de grond pas gemaakt en daarna opgericht. Door de stijfheid die deze constructie van zichzelf heeft, moeten de stijlen ten opzichte van elkaar in hetzelfde horizontale vlak staan. '4 De vlakke gruislaag voldeed aan deze voorwaarde. Het corrigeren van ongelijkheid, verzakking of het opvijzelen van de gehele constructie bij ophogingen werd nu mogelijk door alleen de
stijlpoeren met extra stenen of tegels te verhogen.
Ophogingen ok6-io Dit pakket lichtbruine klei ligt in zijn geheel wat verder naar achteren, hetgeen kan bevestigen dat de boerderij verder naar achteren stond. Dit blijkt ook uit het ontbreken van gewas- of mestlaagjes in zowel het dwarsprofiel als achterin het langsprofiel. Ook het omringend erf is in deze fase opgehoogd omdat dit kleipakket doorloopt tot buiten de oostgevel. Voorin bevat de klei scheidingslaagjes met houtskool waaruit blijkt dat de vloer zeker vijfmaal is opgehoogd en dat er in het woongedeelte nog een open vuur werd gestookt. Huttenleem komen we nauwelijks meer tegen, terwijl het aantal nagels voorin daarentegen toeneemt en op getimmerde wanden wijst. Bijzondere vondsten uit dit pakket zijn een steengoed spinsteentje met bruin zoutglazuur, een fragment van een slijp- of wetsteen en een bijna compleet protosteengoed kannetje.
Ophoging ok II Dit betreft .een verlenging over enkele meters aan de voorzijde die waarschijnlijk verband houdt met een verbouwing of uitbreiding van het woongedeelte cq. voorhuis. Hierin komen we voor het eerst stukjes vensterglas tegen en een fragment van een daktegel. Is het afkomstig van een latere sloopfase of had het voorhuis toen al een gedeelte met bevensterde (op)kamer met stenen dekking?
Ophoging oki2 Deze ophoging van ruim 40 cm. donkerbruine tot roodbruine klei is weer over het gehele oppervlak aangebracht. Voorin bevatte deze laag sporen van puingruis, wat zand en een fragment van een dungeglazuurde vloertegel. Er komen geen houtskoollaagjes meer in voor, hetgeen kan betekenen dat er geen open vuur meer werd gestookt, maar dat de boerderij in deze fase een
muurhaard had met een betegelde vloer.1' Deze muur moet óp oki2 gefundeerd zijn geweest omdat in het profiel geen funderingssporen zijn aangetroffen.IÊ Bijzonder vondsten uit deze laag zijn een witbakkend spinsteentje, een vuurdover met 'kerfsnee' versiering (datering 1275-1500, afb. 10) en een stuk bewerkte baksteen, mogelijk eveneens gebruikt als vuurdover, maar het zou ook het voetstuk kunnen zijn van een stenen raammontan. Verder een dik stuk tegel van grijsbakkend aardewerk die aan twee zijden beroet was en waarschijnlijk een plaats heeft gehad in of bij een gemetselde haard of schoorsteen.
Afb. 10 Röntgenopname van de zwaar gecorrodeerde kamsleutel.
Vóór de sloop kwam op dit niveau uit een proefputje voor de voorgevel een roestig klompje ijzer tevoorschijn dat blijkens een röntgenopname een middeleeuwse kamsleutel bevatte.17 De sleutel heeft een enigszins niervormig oog, een korte steel en een brede baard met zeven inkepingen. Kamsleutels van dit type zijn te dateren in de dertiende eeuw.18 De inkeping in het steeleind zou geïnterpreteerd kunnen worden als een inboring, maar zeker is dit niet. In weerwil van de vindplaats (voor de voordeur) zal de sleutel niet zijn gebruikt als huissleutel, maar voor een kast of kist. Deuren werden immers afgesloten met grendels of grendelbalken. Bij deze vondst rijst dezelfde vraag als bij het eerder beschreven siervoorwerp, want een dergelijke sleu-
93
laag
n
0214 oki3 oki2 okn ok6+ ok5 gruis ok4 ok3 ok2 oki n
div 178 148 118 239 57 38 64 42 24 39 947
kp
ekp
-
-
2,0 1,7 6,7 54,4 65,8 59,4 23,8 45,8 38,5 151
ping
and
0,7 0,8 1,7 0,4 7,0 1,8 13,2 10,5 9,4 9,4 14,3 19,0 16,7 12,5 7,7 35,9* 45 28 1,4
0,4 1,8 26,2 25,0 5,1 21
prst
stg
egrs
grijs
rood
wit
faie
pors
0,6 1,4 1,7 5,4 5,3 5,3
14,0 10,8 9,3 0,4
-
23,6 29,1 57,6 64,0 8,8
42,1 49,3 28,8 15,9 14,0
3,9 1,4
15,7
-
2,4
5,1* 25
54
2,6* 229
9
2,6* 29
2,0 3
2,0 5,0 7,0 5,3 18,8 4,8 35
3,1 9,5 2,6* 318
Datering
16-19 15B-17 15A 14B 13B-14A 13A 13A 12B 12B 12A 12A
Overzicht van het gevonden aardewerk per ophogingslaag in aantallen, percentages en met de datering. n = aantal scherven, kp = kogelpot handvorm, ekp = elmter kogelpot handvorm (gipsachtige breuk) ping = pingsdorf, and = andenne, prst = protosteengoed, stg = steengoed, egrs = elmpter gedraaid grijs aardewerk (gipsachtige breuk), grijs = grijs gedraaid aardewerk, rooc = roodbakkend aardewerk, wit = witbakkend aardewerk, faie == faience, pors = porselein, * = vermoedelijk door verstoring
tel is in die tijd zeker geen allerdaags voorwerp. Mogelijk werden er op deze boerderij waardevolle spullen bewaard in een afgesloten kist en zou dat een bevestiging kunnen zijn voor de eerder gedane veronderstelling dat hier de schout cq. de secretaris van de ambachtsheer zijn woning had en zijn administratie in een kist bewaarde.
Ophoging oki3 Dit pakket betreft een aanheling/verhoging aan de voorzijde van de woonheuvel die verband houdt met een verbouwing in of aan het voorhuis. Het is tevens de laatste ophoging met klei De klei is opvallend donkergrijs tot zwartbruin van kleur en bevat veel egaal verdeeld houtskool, Mogelijk is deze grond vrijgekomen bij het uitgraven van een kelder of een fundering voor de voorgevel en gebruikt om de vloer inpandig aan te helen. In het vlak van putsectie A werd op dit niveau een funderingsspoor van noordzuid lopend binnenmuurwerk waargenomen met een duidelijke knik ter hoogte van meetpunt 3,40. Waarschijnlijk is in deze fase het voor94
huis met een gebint uitgebreid voor een (nieuw) dwarshuis naar het oosten, waarvan de voorgevel nu werd georiĂŤnteerd op de Graafstroom in plaats van op de verkaveling. Deze knik was ook in het opgaande muurwerk van de voorkamer nog duidelijk waarneembaar. In kleilaag oki3 is ook de voorgevel van de boerderij gefundeerd die blijkens het aardewerk eronder niet eerder dan rond het midden van de zesde eeuw kan worden gedateerd. Het steenformaat van gemiddeld 19 cm komt overeen met dat van de eerste kelder in het voorhuis. Onder de fundering werd ook een fragment textiel aangetroffen, naar alle waarschijnlijkheid kaasdoek. Boven de kleiophogingen is de vloer van het voorhuis verder opgehoogd met circa 40 cm zand en afgedekt met een plavuizen vloer.
Conclusies Blijkens de C-14 dateringen van het vroegste constructiehout vond de eerste ontginningsactiviteit in de polder Gijbeland plaats in het laatste kwart van de elfde eeuw.
De ontginners hebben zich waarschijnlijk eerst toegelegd op het ontginnen van de ruigte en pas in het begin van de twaalfde eeuw de eerste boerderij gebouwd, toen de bodem over een groter oppervlak geschikt was voor het telen van gewassen en het weiden van vee. Ook de veraarde toplaag van het veen onder de boerderij wijst op een tijdsverschil tussen ontginning/ontwatering en boerderijbouw. De eerste boerderij had een hoofdconstructie van ingegraven palen in een lichte bootvorm, wanden van beleemd vlechtwerk en waarschijnlijk een rieten schilddak (afb 12). Voor de dragende palen is o.m. els gebruikt dat in het omringende broekveen ruim voorhanden moet zijn geweest. De boerderij had buitenafmetingen van ca. 21 bij 11 meter en was zuiver georiënteerd op de verkavelingsrichting. Plattegrond en bouwwijze vertonen sterke overeenkomst met de twaalfde eeuwse boerderijen in Spijkenisse en Gouda. Al tijdens of direct na de bouw is in de middelste gebintvakken een ophoging aangebracht voor bewerking en opslag van akkerbouwgewas. Het strooisel werd benut voor het vee dat achter de opwerping gestald stond. Vermoedelijk stond het zwaardere rundvee direkt achter de grondbult op vlonderwerk en het kleinvee verder achterin op een takkenvloer. Dit stemt overeen met een optimaal ruimtegebruik onder een aflopend schilddak. Uit de bescheiden eerste mestlaag blijkt dat het akker-areaal en de veestapel aanvankelijk nog beperkt waren, maar in de loop van de twaalfde eeuw toenemen. Het woongedeelte bevond zich aan de vóórzijde. Het vloeroppervlak bestond hier uit een dunne leemlaag. Het geringe aantal vondsten wijst op een korte eerste bewoningstijd. Volgende ophogingen beslaan een groter deel van de boerderij maar nemen
in dikte geleidelijk af, waaruit blijkt dat de verzakking in het begin het sterkst was en reeds in de twaalfde eeuw het aanbrengen van schoorpalen en nieuwe stijlen in vooral het midden van de boerderij noodzakelijk maakte. In de twaalfde eeuw werd nog opgehoogd met humeuze klei uit de directe omgeving. Op het nieuwontgonnen veen werd in de twaalfde eeuw nog vlas geteeld voor de productie van lijnolie en linnen of touw. Het veen moet in die tijd dus goed ontwaterd moet zijn geweest.15 Als gevolg van de bodemdaling was akkerbouw hier mogelijk tot in het eerste kwart van de dertiende eeuw. Vanaf dat moment wijst een grote hoeveelheid dravik in een botanisch monster op moeilijker wordende akkerbouwomstandigheden. In het eerste kwart van de dertiende eeuw werd een geheel nieuwe boerderij gebouwd op een dikke laag roodgebrand kleigruis. Deze boerderij moet wat verder naar achteren hebben gestaan, hetgeen te maken zou kunnen hebben met een verbreding van de voorliggende Graafstroom die in de 13e eeuw een boezemfunctie kreeg. De gruislaag lijkt te zijn aangelegd als fundering van een ankerbalkconstructie, waarbij de gebintstijlen bovengronds op poeren stonden van baksteen of ander steenachtig materiaal, zoals een afgeschreven maalsteen. Het voorhuis heeft in deze fase waarschijnlijk plankgevels. De vondst van een kunstzinnig siervoorwerp en een kamsleutel uit de twaalfde respectievelijk dertiende eeuw
Afb. 33. Ruimtelijke reconstructie van de eerste ontginningsboerderij.
95
wekken het vermoeden dat in deze boerderij ook toen al het schoutsambt was gevestigd. De dertiende eeuwse conjuctuurverbetering in de agrarische sector weerspiegelt zich in de toepassing van beter ophogingsmateriaal (klei), nieuwe bouwtechnologie en kwalitatief beter gebruiksaardewerk. Vanaf de tweede helft van de veertiende eeuw vinden ophogingen in hoofdzaak aan de voorzijde plaats en hangen samen met verbouwingen in of aan het voorhuis. De boerderij krijgt een gemetselde kelder (met mogelijk een bevensterde opkamer) en een gemetselde haard met kaarsnissen. Deze elementen houden ongetwijfeld verband met de accentverschuiving in de bedrijfsvoering van akkerbouw naar veeteelt en zuivelproduktie. De dalende veenbodem was in die tijd alleen nog geschikt als weiland.30 De uitbreiding van het voorhuis met een groter onderkelderd dwarshuis en een op de Graafstroom georiĂŤnteerde voorgevel kan niet eerder dan in de zestiende eeuw worden gedateerd. Door de verstening van het voorhuis was vanaf de zestiende eeuw ophoging met klei en algehele nieuwbouw geen optie meer. Bescherming van de woonplaats, gewas en vee werden vanaf die tijd bouwkundig gerealiseerd met respectievelijk een hoge opkamer, waterdeuren en een verhoogde hooitil (kameeldak) met een waterzolder. Door vooral deze bouwkundige aanpassingen kreeg de Alblasserwaardse boerderij zijn karakteristieke verschijningsvorm. Tenslotte Met dit onderzoek is aangetoond dat de nog bestaande historische boerderijen op woonheuvels in de Alblasserwaard direct teruggaan op de ontginningstijd. In de woonheuvel is de evolutie zichtbaar van een betrekkelijk kleine boerderij met vlechtwerkwanden en ingegraven palen volgens een nog pre96
historische bouwtraditie, naar een boerderij met gebinten op poeren, een versteend en uitgebouwd voorhuis en een verhoogd dak boven de stal. Het feit dat deze boerderijen tot in onze eeuw operationeel zijn gebleven en nog steeds beeldbepalend deel uitmaken van de nederzettingslinten, maakt ze in cultuurhistorisch opzicht volstrekt uniek. Nergens zijn de sporen van een zo lange bouw-, bewonings- en bedrijfscontinuĂŻteit aanwezig als in de woonheuvels. Voor ons land dienen zij met de daarop staande boerderijen dan ook te worden beschouwd als cultuurmonumtenten van de eerste orde en uit dien hoofde te worden beschermd. Aan het onderzoek werkten mee: Joan van Pelt, Cees van der Esch, Toos Busch, Tiny Wijnen, Joel Vos, Jantine Donk, Peter Vonhout, Piet den Hertog, Arie van der Plas, Arjan den Braven en Kea Verduyn. Tekeningen en foto's van de auteur. Burg. Brouwerstraat 17 3366 BA Wijngaarden Noten 1 Catharina van Groningen, 1992. 2 Harm Jan van Rees, 1994. 3 J. H. A. Bosch en H. Kok, 1994. 4 Deze veraarding kan ook het gevolg zijn van het drogere klimaat in de 10e eeuw. 5 M.M.A. Veen, Boorbalans II. 6 Met dank aan dhr J.N. Lanting van de Rijksuniversiteit Groningen, vakgroep archeologie die de radiokoolstofdateringen voor zijn rekening nam en Ingelise Stuyts voor determinatie van paal V. 7 Het botanisch onderzoek werd uitgevoerd door Liesbeth van Beurden, ROB. 8 Bij de opgegraven 12e eeuwse boerderij in de Oostpolder bij Gouda bleek zich rond de ingang de hoogste concentratie scherven te bevinden. 9 R. Kok, 1999. 10 Besteman en Guiran, 1986. 11 Bijvoorbeeld bij een rechtsgeding, het innen van tienden of het brengen van hulde bij de overdracht van het leen aan een opvolger, die deze persoonlijk in
ontvangst kwam nemen. 12 Mogelijk is deze kei afkomstig van eerder bewoonde kleiruggen in de omgeving. AWN onderzoek heeft aangetoond dat de eerste woonplaatsen op de stroomruggen in de late twaalfde/begin dertiende worden verlaten en dat men zich dan vestigt aan de rivierdijken (C. van der Esch/T. Koorevaar, PapendrechtLigweide, Grondig Bekeken juni 2000). 13 Harsema 1979 14 Ruurd Kok 1999, p 50 15 De bouw van een muurhaard en een kaaskelder zijn m.i. in deze periode niet los van elkaar te zien. Door de terugloop van de landbouw als gevolg van ongunstiger wordende bodemfactoren verlegt men zeker in de vijftiende eeuw of nog eerder het accent naar veeteelt en zuivelproduktie. Naast het koken van de dagelijkse pot krijgt de haard daarmee ook een belangrijke functie in de zuivelbereiding, hetgeen nadrukkelijk voorzieningen vereist voor het ophangen van kookpotten of ketels. Een open haardvuur in het kamermidden is daartoe minder geschikt. Ook het toenemend brandgevaar en rookoverlast zijn factoren die zullen hebben bijgedragen aan de noodzaak van een stenen haard en rookschouw. 16 Helaas waren we niet in de gelegenheid waarnemingen te doen aan de fundering van de branddmuur. 17 Met dank aan Drs J.P de Jonge en F.M.V Bloemers van het Albert Schweitzerziekenhuis Drechtsteden. 18 Corrie Lugtenburg, Sleutels uit de Berckepoort, Westerheem 1991-5, p-322 19 Van Beurden 1999. 2oKoorevaar, 2001.
Diederik, F., 1983. Dorpen-terp, een onderzoek naar een laatmiddeleeuwse woonplaats te Schagen, Westerheem XXXII-4 1983, p 202. Dierendonck, M.C. en J.P. Pais, 1988. Between flax and Fabric: Cultivation and Processing of Flax in a Mediaevel Peat Redamation Settlement Near Midwoud (Prov. Noord Holland), Journal of Archaeological Science 15, pag. 237-251. Groningen, Catharina L. van, 1992. De Alblasserwaard, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist/Zwolle. Harsema O.H., 1979. Maalstenen en Handmolens in Drenthe van het neolithicum tot ca. 1300 A.D. Provinciaal Museum Assen , overduk uit Molens in Drenthe, Zwolle. Henderikx, Peter A.,2001. Land, water en bewoning, Waterstaats- en nederzettingsgeschiedenis in de Zeeuwse en Hollandse delta in de Middeleeuwen, Hilversum. JĂźlich, Dr. Theo, Ein Emailfund von der Neuenburg in Sachsen-Anhalt, Zeitschrift des Deutschen Vereins fĂźr Kunstwissenschaft , Band 52/53. Kok, Ruurd S.,1999. Wonen op het Veen, archeologisch en ecologisch onderzoek van een twaalfde eeuwse boerderij in de Oostpolder bij Gouda, Gemeente Gouda. Koorevaar, T., 2001. Gelaagd verleden, archeologisch onderzoek in de woonheuvel onder de boerderij Gijbelandsedijk 119/120 Brandwijk gemeente Graafstroom. AWN Lek- en Merwestreek. Lugtenburg, Corrie, Sleutels uit de Berckepoort, Westerheem 1991-5. Meule, Drs. Leo van der.,1997. Gijbelandsedijk ug/120 Brandwijk gemeente Graafstroom, een bouwhistorische verkenning, intern rapport. Rees, Harm Jan van., 1994. Eenheid en Literatuur scheiding, Historische schetsen van MoleBesteman, J.C. en A.J. Guiran, 1986. De naarsgraaf en Brandwijk, Stichting publimiddeleeuwse bewoningsgeschiedenis van caties Binnenwaard, Molenaarsgraaf. Noord-Holland boven het IJ en de ontginSlicher van Bath, Bernard., 1987. De agrarining van de veengebieden. Opgravingen in sche geschiedenis van West-Europa 500Assendelft in perspectief. Rotterdam Papers 1850, Het Spectrum. V, Rotterdam. Tukker-Rouwert Boer, Rechthuizen BrandBeurden, Liesbeth van, 1999. Botanische wijk, Kwartaalblad Historische Vereniging resten van een middeleeuwse veenontginBinnenwaard, 12e jaargang nr 3. ningsboerderij te Brandwijk (Gijbelandsedijk Veen, M.M.A. van, Middeleeuwse houtbouw ug/120), Intern rapport Archeobotanie uit Spijkenisse-Hartel West, Boorbalans II. ROB 1999/8. Voskuil, J.J.,1979. Van vlechtwerk tot bakBosch, J.H.A. en H. Kok, Toelichting bij de steen, Geschiedenis van de wanden van het geologische kaart van Nederland, kaartblad boerenhuis in Nederland, Stichting HistoGorinchem-West, RGD Haarlem. risch Boerderij-Onderzoek, Arnhem. Bult, E.J., 1997. Archeologische kroniek van Zuid-Holland 1997, Pijnacker; Zuideindenseweg 74, ROB/Holland.
97
Reacties van lezers Nooit meer hetzelfde? In snikken ben ik uitgebarsten toen ik het redactioneel 'Nooit meer hetzelfde' las over de afronding van de archeologie in de Betuweroute, op bladzijde i van de Westerheem van januari 2002: 'een waardevrije discipline mag zich natuurlijk nooit committeren aan een politiek beladen onderwerp.' Ze bestaan nog; echt! De mensen die alle dogma's van vóór het Tweede Vaticaans Concilie in ere houden: de maagdelijkheid van de Moeder Gods, de transsubstantiatie, de Onbevlekte Ontvangenis en de onfeilbaarheid van de paus. Tegen alle stormen van commercialisering, economisering en marktwerking in houden deze Zoeaven der Heilige Moederkerk de banier der Waardevrije Wetenschap hoog. Zij trekken heldhaftig ten strijde tegen elke ketterij en tegen elke poging het gelovige volk leerstellig in verwarring te brengen. Dat al sinds de jaren vijftig niets, maar dan ook echt niets meer 'waardevrij' genoemd kan worden, is in hun ogen een modernistische opvatting die thuishoort in de Syllabus Errorum. 'Geen keus is óók een keus' is voor hen slechts een holle frase. Neen! God is Drie-enig en Wetenschap is Waardevrij! Wee dus hen die samen met de 'bouwmaffia' een succesvol archeologisch project ten einde brengen. Drieëndertig vindplaatsen opgegraven of beschermd. Voor iedereen toegankelijke en ontsluitbare documentatie
98
plus kloeke publicaties binnen twee jaar na afronding van het veldwerk. Zelfs deze kruisvaarders kunnen het niet negeren, maar toch: de banvloek erover! Excommuniceren die hap! Want wat is er aan de hand? De publieke opinie zou wel eens kwaad van de archeologen kunnen gaan denken omdat ze 'met de vijand heulen'. Je moet wel héél erg lang in je waardevrije toren opgesloten hebben gezeten om zoiets te kunnen bedenken. Waarom zou iemand überhaupt op het idee komen om iets 'heulen met de vijand' te noemen wat op de rest van de planeet gewoon 'samenwerking' heet? De publieke opinie werkt heel anders. Over een aantal jaren loopt de bouw van 528 woningen een halfjaar vertraging op. Iedereen kan op zoek naar tijdelijk vervangende woonruimte en heeft ineens dubbele verhuiskosten. Er hoeft zich maar één van die 528 gedupeerde huizenkopers te beklagen bij Ook dat nog en we worden landsdekkend afgeschilderd als 'dat clubje fundamentalistische randgroepwetenschappers dat zo nodig waardevrij bezig wil zijn'. Dan hóeven we helemaal niet meer met de vijand te heulen: dan zijn we zelfde vijand. Met waardevaste Gouden Eikel. Richard Kroes Voormalig collaborateur bij de Betuweroute, Conradstraat 74a 1018 NK Amsterdam
Literatuurrubrieken Recensies K.Steehouwer, Sporen aan de wand. De speurtocht naar de prehistorische vuursteenmijnbouw in Zuid-Limburg. 2000 Uitgeverij
Uniepers Abcoude / Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort 2000. 80 pagina's, paperback, ISBN 90 68252313. Prijs € 11,34. Van een boek met een dergelijke ondertitel mag je als lezer een recent en zo compleet mogelijk overzicht verwachten van de stand van zaken betreffende het onderzoek naar de exploitatie van de belangrijkste grondstof voor werktuigen in de Europese prehistorie: vuursteen. De inhoud van de eerste zes hoofdstukken in dit boek is gewijd aan de boeiende geschiedenis van de ontdekking en de historie van het onderzoek verricht aan de belangrijkste vuursteenmijnen in ons land, die te Ryckholt-St. Geertruid in Zuid-Limburg. Dit deel voldoet dan ook zeker aan de verwachtingen van de geïnteresseerde lezer. Toch zijn hierbij enkele vraagtekens te plaatsen naar de functie van een aantal afbeeldingen, die eigenlijk niet meer zijn dan bladvulsel. Het is volstrekt onduidelijk wat de bijdrage is van de achttiendeeeuwse fantasieafbeelding van de vondst van de Mosasaurus in de St. Pieters berg aan het verkrijgen van een duidelijk beeld van de prehistorische vuursteenwinning. Een dergelijke vraag kan ook gesteld worden ten aanzien van de opmerkingen over de Romeinse villae en de vondst van een bronzen figuur, die toevallig in Ryckholt is gevonden, en met betrekking tot de uitwijding over Eugène Dubois en zijn vondst van de Javamens. Lezenswaardig is de toelichting over de minder bekende feiten en gebeurtenissen in de duiding van de vuursteenmijnen, zoals de evidente 'uitglijder' van de onderzoeker Casimir Ubaghs op een congres te Eijsden in 1887. Illustratief zijn ook een aantal historische foto's, zoals van een opgraving te Rullen en van de activiteiten van de Paters Dominicanen in hun witte (en niet grijze, zoals in de tekst staat) pijen als merkwaardige 'mijnwerkers kleding'. Hoofdstuk 7 is een niet ter zake doende verhandeling over het Savelsbosch, waarvan de tekst zelfs voor een botanicus niet altijd te begrijpen is. In het volgende hoofdstuk wordt, geheel terecht, een relatie gelegd met de vuursteen in het niet al te verre
buitenland, namelijk die te Spiennes in België. Nieuw verworven inzichten betreffende de culturele context van de vuursteen winning alsmede de toepassing van nieuwe opgravingtechnieken ('putten'), zijn de basis geweest voor de opgravingcampagne in 1964 te Ryckholt-St. Geertruid. Deze hernieuwde activiteit, uitgevoerd op het plateau boven het Grote Atelier, is de eigenlijke aanzet geweest tot de grootscheepse ondergrondse opgraving door amateurs verenigd in de Werkgroep Prehistorische Vuursteenmijnbouw van de Nederlandse Geologische Vereniging, afdeling Limburg. Het ontstaan van deze werkgroep en het verloop van de succesvolle opgraving gedurende een aantal jaren zijn onderwerp van hoofdstuk 9. In het daaropvolgende deel wordt de Bandkeramische Cultuur besproken, waarin de oorsprong en eventuele winning van de gebruikte vuursteen echter nauwelijks aan bod komen. Hoofdstuk 11 is grotendeels gewijd aan de Romeinse Cultuur. Min of meer terloops worden hierin enkele opmerkingen gemaakt over de herkomst van de Valkenburg-vuursteen. De ontdekking van de mijnen en de winning van deze karakteristieke vuursteen is onderwerp van het volgende hoofdstuk. De Simpelveld-vuursteen wordt ook nog genoemd, zonder verdere bijzonderheden te vermelden over de wijze van voorkomen of exploitatie van deze goed herkenbare steensoort. De laatste twee hoofdstukken bestaan voor het grootste deel uit speculaties over hoe het geweest had kunnen zijn in Ryckholt-St. Geertruid ten tijde van de vuursteenmijnbouw, ongeveer 5.000 jaar geleden. Door de grote nadruk op de exploitatie van vuursteen te Ryckholt-St. Geertruid, komen andere locaties van prehistorische mijnbouw slechts fragmentarisch aan de orde. Vergeleken hiermee komt ook de ontginning van Valkenburg-vuursteen in dit boek slechts marginaal aan bod. De belangwekkende vuursteenwinning te Banholt en Mheer wordt al helemaal niet besproken. De herhaalde uitweidingen over andere culturen, vooral de Romeinse periode is favoriet, maken dat het boek een nogal rommelige indruk maakt. De ruimte die hieraan is besteed, had beter gebruikt kunnen worden om de Nederlandse prehistorische mijnbouw in een breder regionaal kader te plaatsen. Immers de winningplaatsen in aangrenzend België en Duitsland liggen op
99
aanreiken, mits deze enigszins aannemelijk beargumenteerd zijn. Echter, uitlatingen dat de productie van microlithen samen zou hangen met de schaarste aan vuursteen, of dat de klingen van RyckholtSt. Geertruid meer statussymbolen of sieraden dan werktuigen zouden zijn, doen wel een erg groot beroep op de fantasie van de lezer. Wat de vormgeving betreft, is het spijtig dat verscheidene illustraties zo klein of onduidelijk zijn weergegeven, dat ze absoluut onleesbaar zijn en daarom niets bijdragen ter verduidelijking van de tekst, zoals bijvoorbeeld de krantenpagina (pagina 9) en de schetskaart van Dubois (pagina 22/23), of nauwelijks herkenbare objecten laten zien (pagina's 8,15, 34, 62 en 70). Het is bijzonder jammer dat er over het boeiende aspect van de prehistorische vuursteenwinning in Zuid-Limburg niet een degelijker en completer boekwerk is verschenen in deze lopende reeks van de Uniepers/ROB. r.H.Willems
Afb. 1. Drie soorten vuurstenen hakken meteen reconstructie van de schachtwijze. Uit: Sporen aan de wand.
Arnold Carmiggelt (redactie), Opgespoord verleden; archeologie in de Betuweroute. Uitgeverij Uniepers - Projectorganisatie Betuweroute/NS-Railinfrabeheer - ROB, Abcoude 2001. ISBN 90-6825-277-1. Illustr. in kl/zw, 208 blz., 22 x 28 cm. Prijs â&#x201A;Ź 22,50 Over het prestigieuze, omstreden Betuweproject is veel gezegd en geschreven. Maar wel een kans voor archeologen om een bijna letterlijke dwarsdoorsnede door een groot deel van Nederland te bestuderen! Bijzonder is de manier waarop men het archeologisch onderzoek inpaste in het project, waardoor archeologen erg bedrijfsmatig moesten werken. Een gunstig resultaat daarvan is de snelle rapportage in de vorm van ruim tien opgravingsverslagen en dit publieksboek Opgespoord verleden. Op ver-
een steenworp afstand van die in ZuidLimburg. In een boek als dit, kunnen speculaties en hypothesen zeer zeker functioneel zijn en de verbeeldingskracht van de lezer prikkelen of suggesties voor nader onderzoek
100
schillende plaatsen worden de werkzaamheden ook hierna nog archeologisch begeleid. Opgespoord verleden gaat vooral over de prehistorie, omdat men deze periode aanzienlijk meer dan verwacht tegenkwam. Na het voorwoord door Boudewijn Goudswaard, Theo Holleman en Richard Kroes belanden we bij de eerste van twee 'intermezzo's' door Herman van der Beek. Dan zijn we op de hoogte van het project zelf en de wijze waarop het archeologisch onder-
zoek is aangepakt en gaan we naar de resultaten van het onderzoek. René Isarin, Otto Brinkkemper en Eli Gehasse schetsen in "Oevers en donken" de ontstaansgeschiedenis van het landschap van de Betuweroute. Redacteur Arnold Carmiggelt schreef "Wonen in het moeras", waarin deels al bekende zaken uit de Steentijd worden behandeld. Zo kreeg 'Trijntje' uit de Alblasserwaard als Nederlands oudste begraven skelet al veel aandacht, evenals de boomstamkano, gevonden op een tweede locatie. Extra tekstblokken belichten een verschijnsel als donken, maar ook hoe men hier tot acht meter onder het grondwaterniveau kon werken. Belangrijk is dat het onderzoek meer informatie opleverde over de periode van overgang van een mesolithische jagers- en verzamelaarscultuur naar een meer sedentair bestaan in het Neolithicum. Het blijkt dat er rond 5000 BC al contacten waren tussen de bewoners en de Bandkeramiek in zuidelijker streken. Hierna komen er drie door Wilfried Hessing geschreven hoofdstukken. "Boeren aan de waterkant" heeft de sporen uit het LaatNeolithicum en de Bronstijd bij Resteren en Geldermalsen als onderwerp. In "Met de blik naar het zuiden" richt hij zich op sporen uit de Ijzertijd bij Kesteren, Geldermalsen en Papendrecht en in "Paardenfokkers in het grensgebied" bespreekt hij de
Bataafse nederzetting op De Woerd bij Kesteren. Het is allemaal interessant en goed leesbaar geschreven, waarbij vooral centraal staat hoe de mens toen leefde. Maar ook de grote ontwikkelingen worden niet vergeten. Extra tekstblokken gaan in op de ontwikkeling van klokbekers, begravingen, Marne-aardewerk, de oudste druif, glazen armbanden, Bataven in het Romeinse leger en de limes in Neder-Germanië. Na een tweede intermezzo door Herman
van der Beek over wonen in dit rivierengebied en de consequenties daarvan vroeger en nu, neemt Eric Jacobs de middeleeuwse bewoning aan de Linge en de Daver onder de loep. Voor het eerst onderzocht men in dit deel van het rivierengebied grootschalig middeleeuwse landelijke nederzettingen. Extra tekstblokken gaan over het vangen van muizen in potten en over bouwhistorie. Een epiloog van Herman van der Beek besluit het boek. Hierin stelt hij, dat onze nakomelingen zullen spreken van "archeologie vóór en na de Betuweroute". Dat zullen we zien, maar vast staat dat dit enorme archeologische project de manier waarop in ons land archeologie wordt gezien en bedreven sterk zal beïnvloeden. De tekst van het boek is behoorlijk nauwkeurig. Op blz. 114 zal in het bijschrift van de afbeelding van Hilversum- en wikkeldraadkeramiek sprake zijn van een linksrechts verwisseling, maar voor het overige beperken de fouten zich tot wat problemen met spaties en afbreken. Op blz. 19 viel mij in een bijschrift "het jaar o" op, terwijl op blz. 149 Velzen op het kaartje als Velsen staat aangegeven. Opgespoord verleden is rijk en smaakvol geïllustreerd, voor het overgrote deel in kleur. Bovendien verwerkte de bekende illustrator Keivin Wilson diverse opgravingresultaten tot leuke illustraties, zodat het oog weinig tekort komt. Alle tekeningen, plattegronden, tabellen enz. zijn prima afgedrukt. Bij nadere beschouwing valt echter op dat minstens dertien van de afgebeelde foto's behoorlijk onscherp zijn. Niet de grote foto's die aan het begin van elk hoofdstuk als achtergrond dienen voor frames met kleinere foto's en waarbij het "mistige waasje" heel functioneel is. Nee, er zijn foto's bij die men niet in deze vorm had moeten plaatsen. Enkele voorbeelden: op blz. 52 toont
Afb. 2. Een erf in de Midden-IJzertijd in de Betuwe. Uit: Opgespoord verleden.
101
een foto een donk bij Dreumel: dat het een donk is ontgaat je niet, maar de rest is erg onduidelijk. Ook het hondenskelet op blz. 78 is erg onscherp en hetzelfde geldt voor wat stukken van peddels op blz. 83. Op blz. 169 zijn de grondsporen op De Woerd dermate wazig dat geen AWN-afdeling ze zo in het afdelingsblad zou zetten en zo kan ik nog wel even doorgaan. Incidenteel wordt wazigheid bewust gebruikt om het beperkte zicht op het verleden te illustreren, maar in dit geval is dit dan wel vaak gebruikt. Jammer, want het doet afbreuk aan een verder qua tekst en uitvoering heel mooi boek. Jan Coenraadts
Peter van den Broeke. Vindplaatsen in Vogelvlucht. Beknopt overzicht van het archeologische onderzoek in de Waalsprong, 1996-
2001. Archeologische Berichten Nijmegen - Rapport 1. 2002. 40 pp. Het is dweilen met de kraan open in Nijmegen. Ook in het nieuwe, overwaalse stukje van de gemeente ligt zoveel archeologisch materiaal dat het opgravingsbudget ternauwernood kan voorzien in veiligstelling. Geld voor conservering, verwerking en publicatie is er niet. Het prachtige, in full colour uitgebrachte Vindplaatsen in Vogelvlucht is paradoxaal genoeg daarvan het levende bewijs. Het onderhavige stukje Betuwe is van vergelijkbare betekenis als bijvoorbeeld Tiel-Passewaaij en De Horden in het Kromme Rijngebied. Toch zijn er van vijf lange jaren onderzoek voorlopig 'slechts' 40 pagina's te vullen. Daarom worden alle publicitaire inspanningen in de ondertitel geclassificeerd als 'beknopt overzicht'. Niet zonder cynisme omschrijft de auteur zijn werkzaamheden als 'wetenschappelijke EHBO'. Het Bureau Archeologie durfde het zelfs niet aan om deze publicatie te scharen in de eigen reeks monografieĂŤn. Daarom is een speciale reeks van (ISBN-nummerloze) rapporten ingesteld. Ik kan me de frustratie van de archeologen goed voorstellen. Behalve dat je verplicht half werk moet afleveren zijn de nationale verhoudingen ook zoek. Een reepje grond van 300 bij 40 meter in het nabijgelegen Resteren leverde onlangs nog, dankzij de vette subsidies van de Betuweroute, een gebonden pil van 400 pagina's op. Ook in de archeologische wereld draait alles om geld. Toch kan het belang van dit rapport niet
102
worden onderschat. De bodem van het Waalspronggebied is aanmerkelijk rijker dan archeologen ooit hadden gedacht. Niet alleen de verwachte Bataafse aanwezigheid is rijkelijk aangetroffen, ook in de Bronstijd (tenminste vanaf 2000 v.Chr.) en Ijzertijd blijkt de Betuwe druk bevolkt te zijn geweest. In Oosterhout is een fors Bataafs lintdorp ontdekt dat veel informatie kan opleveren over de romanisering van het gebied. Ook is op verschillende plekken een (door de Romeinen aangelegd?) verkavelingsysteem met bijbehorend afwateringsstelsel aangetoond. In Lent zijn bij een begraven man uit de Midden-IJzertijd oorringen gevonden, die een reconstructie van het toenmalige kapsel met twee grote vlechten mogelijk maakte. In een ander IJzertijdgraf waren een man en een vrouw slordig bovenop elkaar gegooid. En de bijzettingen van een ander vrouwelijk graf doen vermoeden dat de vroege IJzertijdbewoning alhier bestond uit immigranten uit het Midden-Rijngebied. En zo is er nog veel meer te smullen in het rapport. Ook al is het maar het topje van de ijsberg. Paul van der Heijden
Michel Groothedde, Jeroen Bouwmeester, Jos Deeben, Bert Groenewoudt, Hans Peeters en Sophie Peeters-Verneau, Steentijdjagers en Frankische hoeren in het Laaksche Veld hij Zutphen. Zutphen, Walburg
Pers, 2001, ISBN 90-5730-179-2, 24x20 cm, 96 blz., prijs â&#x201A;Ź 15,95. In vele opzichten is de Steentijd nog steeds het stiefkind van de Nederlandse archeologie; dat geldt met name voor het Paleolithicum en Mesolithicum. Structureel worden de perioden waarin in Nederland jagers en verzamelaars rondzwierven, nauwelijks onderzocht. Soms worden steentijdvondsten daardoor niet herkend en hier en daar zelfs niet eens verzameld. Dat het onderzoek van het Paleolithicum en Mesolithicum flink in de slop zit, blijkt wel uit het aantal archeologen dat er in Nederland mee bezig is. Dat aantal is omgekeerd evenredig aan de periode die de Steentijd beslaat. Slechts een enkele archeoloog in Groningen, Leiden of Amersfoort is de tijd gegund om onderzoek te doen naar die o zo verwaarloosde episoden uit onze voorgeschiedenis. Uiteraard zijn er ook nog de vele tientallen amateur-ar-
cheologen, die van de Steentijd hun liefhebberij hebben gemaakt. De kennelijke impopulariteit van het Paleolithicum en Mesolithicum in de Nederlandse archeologie kan niet liggen aan het aantal vindplaatsen en vondsten, want Nederland ligt bezaaid met de overblijfselen van talrijke, door jagers en voedselverzamelaars bewoonde kampementen. Zou het gebrek aan onderzoek liggen aan het voor de buitenstaander ietwat chaotische jargon, dat steentijdarcheologen plegen te gebruiken voor het benoemen van de talrijke typen vondsten? Of ligt het aan de doorgaans armoedige condities van conservering van de overblijfselen uit de Steentijd in Nederland? Voor wat dit laatste betreft zijn in Nederland recentelijk enkele opzienbarende ontdekkingen gedaan, waarvan het belang zelfs de landsgrens overstijgt. Wellicht zullen deze ontdekkingen een stimulans vormen om het steentijdonderzoek wat structureler aan te pakken, want ook voor wat dat betreft blijkt het bodemarchief veel gevarieerder en rijker te zijn dan we in Nederland ooit hebben durven te vermoeden. EĂŠn van deze recente ontdekkingen betreft het Laaksche Veld bij Zutphen, een gebied waar momenteel een nieuwe stadswijk in
aanbouw is, Leesten genaamd. Over het archeologisch onderzoek in Leesten is reeds in 1996 een kloek boek verschenen. Het afgelopen jaar is er wederom een fraai geĂŻllustreerd, voorbeeldig snel geproduceerd en goed geschreven publieksboek over gepubliceerd. De voorlopige wetenschappelijke versie van althans de oudste vondsten van het Laaksche Veld (die uit het Mesolithicum) is inmiddels reeds in het Engels gepubliceerd in een gerenommeerd vakblad (Archaologisches Korrespondenzblatt jrg. 31, 2001, blz. 329-348). Daardoor kunnen ook anderstalige vakgenoten de ontdekkingen in het Laaksche Veld raadplegen. Het Laaksche Veld is een oud akkergebied waarvan de ondergrond bestaat uit een rivierduin met daarop een esdek. De combinatie van oude akkerlagen en de daaronder gelegen hoge rivierduinen of dekzandruggen scoren in archeologisch opzicht eigenlijk altijd bijzonder hoog. Dat bleek ook hier het geval te zijn, want de grootschalige opgravingcampagnes die hier sinds 1990 plaats vinden hebben zowel overblijfselen opgeleverd uit de prehistorie, Romeinse tijd als de Middeleeuwen. De oudste vondsten werden in de zomer van 1998 gedaan, deze zijn in 1999 en 2000 onderzocht. Het betreft een zestal
Ajb. 3. Een selectie van de vele vuurstenen werktuigen die in de nederzettingen op het duin bij Zutphen zijn gevonden. Schaal 1:1. Leganda: 1-5 spitsen; 6-7 steil geretoucheerde klingetjes; 8-14 schrabbers; 15 steker en 16-17 geretoucheerde klingen. Uit: Steentijdjagers en Frankische boeren in het Laaksche Veld.
17
103
kleine woonplaatsen uit het begin van het Mesolithicum, waarin - zoals veelal elders in Nederland ook het geval is - overwegend voorwerpen van vuursteen en wat houtskool. Deze woonplaatsen bevonden zich op het rivierduin. De grote verrassing echter was de ontdekking van een verveende rivierbedding, waarin zich een aantal voorwerpen van organisch materiaal bleken te bevinden. Behalve uitstekend geconserveerde resten van planten waren dat een 87-tal skeletresten van verschillende diersoorten. Deze betreffen wild zwijn, edelhert, ree, bever, bruine beer, wilde kat, snoek, blankvoorn, een niet nader te determineren vogel, snoek en blankvoorn. Ook is het oudste stukje mens gevonden dat ooit in Nederland is opgegraven, namelijk een kies van een kind. Vergeleken met de even oude vuursteenvondsten op de rivierduin, waarvan het aantal enkele duizenden moet beslaan, zijn deze botvondsten niet erg groot in aantal. Het is een niet goed te beantwoorden vraag waar de rest van het dierlijk afval is gebleven. Ongetwijfeld is dat grotendeels vergaan, maar het lijkt mij onwaarschijnlijk dat al het dierlijk materiaal is gevonden. Of is hier sprake van selectieve deponering van skeletresten? De vondsten van het Laaksche Veld tonen in elk geval aan dat er in Nederland plaatselijk nog uitstekende conserveringscondities bestaan voor dit soort vondsten, waarvan waarschijnlijk nog wel meer vindplaatsen ontdekt zullen worden. Het zijn zeldzame vindplaatsen, want de dichtstbijzijnde parallellen liggen honderden kilometers verderop, elders in Europa. Opzienbarend in het boek is de constatering dat tijdens de oudste bewoning, ongeveer 8650 v.Chr., de oevervegetatie herhaaldelijk in brand is gestoken. Mogelijk was dat om het uitzicht of de toegang tot het dal te verbeteren. Ook voor dit soort manipulaties van de natuurlijke omgeving bevinden zich parallellen ver buiten de Nederlandse grenzen. De vondsten bieden nog heel mooie perspectieven voor verder onderzoek. Eén daarvan geldt voor het aan het elkaar passen van vuurstenen vondsten (het zogenaamde refitten). Misschien passen sommige vondsten van de zes verschillende nederzettingsterreintjes aan elkaar, hetgeen mogelijk kan betekenen dat deze kampementen absoluut tegelijkertijd hebben bestaan. Het Laaksche Veld heeft ook talrijke overblijfselen opgeleverd uit vele millennia la-
104
ter, namelijk de laat-Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen. In het hier besproken boek wordt de bewoningsgeschiedenis van deze nederzetting, die heeft bestaan tussen ongeveer 350 en 700 na Chr., deskundig beschreven. Naast nederzettingen gaat het daarbij ook om twee kleine grafvelden, waarvan één graf enkele benen dobbelstenen opleverde. Deze behoren tot de vroegste tastbare overblijfselen van het dobbelspel in Nederland. Het boek wordt afgesloten met een hoofdstuk over het menselijk gebruik van de omgeving, die een periode van zo'n 10.000 jaar beslaat. Daarbij bevindt zich een als offerplaats geïnterpreteerd terrein waar met metaaldetectoren een reeks opvallende metalen voorwerpen zijn gevonden. Deze dateren uit zowel de Ijzertijd, de Romeinse tijd als de Middeleeuwen. De offerplaats ligt boven op een hoge rivierduin, een terrein waar, zoals in de bodem te zien was, vaak de bliksem is ingeslagen. Al met al is het een mooi en instructief boek. Jammer is wel dat in het eerste gedeelte van het boek bij veel kaartjes de noordpijl en soms (blz. 30, 32) zelfs een schaalstokje ontbreekt. In het tweede gedeelte van het boek ontbreken bij alle afbeeldingen van de voorwerpen vermeldingen van de grootte van die vondsten. Mijns inziens dienen ook in publieksboeken noordpijlen en schaalvermeldingen te worden weergegeven. Nico Arts
W. de Jonge en de archeologische Werkgroep Voorburg, Op weg naar Sijtwende. De geschiedenis en archeologie van een veranderend landschap en zijn bewoners. Voorburg
2001. ISBN 90-804572-2-1. Geïll., 88 pag. Prijs € 14,-. Op het grensvlak van de dit jaar samengevoegde gemeenten Voorburg en Leidschendam is onlangs het Plan Sijtwende ontwikkeld. Op een oorspronkelijk beschikbare oppervlakte van 22 hectare is door dubbel grondgebruik en ondergrondsbouwen circa 27 hectare aan woon-, werk- en verkeersvoorzieningen gerealiseerd. Wonen en recreëren in de nabijheid van een zeer drukke verkeersverbinding werd mogelijk gemaakt door toepassing van een ondergrondse en een bovengrondse tunnel. De bovengrondse tunnel, een "holle dijk" in het landschap, bood weer tal aan nieuwe stedebouwkundige uitdagingen.
Tot voor kort bevonden zich hier nog de laatste restanten van een agrarisch cultuurlandschap. Daarvoor lag hier een uitgestrekt gebied waarin zandduinen en veenmoerassen elkaar afwisselden. De Archeologische Werkgroep Voorburg (AWV) speelde een actieve rol bij het historische en archeologische onderzoek dat de stichting RAAP hier in 1985 opstartte. Jarenlang volgden de leden van de AWV de voortgang van het Plan Sijtwende, daarbij bijgestaan door officiĂŤle instanties en ondersteund door tal van vrijwilligers uit de omliggende archeologische werkgroepen. Het feit dat er bij het infrastructureel en stedebouwkundig project uiteindelijk geen grote archeologische structuren zijn vernietigd, wil niet zeggen, dat niets verloren ging. Door de inzet van de AWV kon veel worden gedocumenteerd over de voorgeschiedenis van dit stukje oer-Hollands kustgebied. Dankzij ook die inzet van de AWV, de tentoonstelling "De dubbele bodem van Sytwende" die in het "Museum Swaensteyn" te zien was, maar vooral dankzij deze publicatie, wordt het boeiende resultaat van de onderzoeken ons thans op een aantrekkelijke wijze voorgeschoteld. Het aantrekkelijk en veelkleurig uitgevoerde boekje staat uitvoerig stil bij de vroegere bewonings- en ontstaansgeschiedenis van dit nu verdwenen stukje cultuurlandschap. Het belangrijkste slachtoffer van het Plan waren de laatste sporen van de reeds vrijwel vergeten landscheiding, aan welke dijk het Plan zijn naam dankt. Bij de behandelde onderwerpen komt uiteraard ook de befaamde Gracht van Corbulo ter sprake,
Afb. 4. Metalen knopen, ca. 1500-1750. Uit: Op weg naar Sijtwende.
evenals de massa's verzamelde knopen en pijpenkoppen. Ook kon een grote hoeveelheid munten en ander klein metaal worden gedetecteerd. Zo moeten er maar liefst 555 duiten zijn geweest, die men niet in het spreekwoordelijke zakje heeft gedaan. Bovendien verzuimden onze voorvaderen 33 keer hun laatste oordje te versnoepen. Zo vond men ook in totaal 52 reken- en speelpenningen, geen steekpenningen. Of die bij de realisatie van het Plan een rol hebben gespeeld vermeldt de geschiedenis niet. Wellicht een aardig onderwerp voor een volgende generatie onderzoekers. Op weg naar Sijtwende is verkrijgbaar te Voorburg: bij Museum Swaensteyn, de Voorburgse boekhandel en Kantoorboekhandel Welter. Gerrit Groeneweg
Werk in uitvoering Voor dit nummer (2002-2) maakte ik gebruik van informatie die ik ontving t/m 5 maart. Deadline voor deze rubriek in Westerheem 2002-y. 1 mei. Renus nr. 1, 2002 (Afd. 6 - Rijnstreek)
In R een In memoriam voor de in januari overleden Hans Hardenberg. Hij was niet alleen belangrijk voor Rijnstreek, maar ook jarenlang penningmeester in het hoofdbestuur van de AWN. Een bijdrage van redacteur P.J.M de Baar over de dam van Zwammerdam vult het grootste deel van R. Deze dam wordt voor het eerst genoemd in 1165 en zal niet veel
eerder zijn gebouwd. De restanten van de dam werden in 1970 opgeruimd, gelukkig onder de ogen van P.C. Beunder. Het fraaie en zeldzame draagteken uit 1574 t.g.v. Leidens ontzet (WIU 2001-6), gevonden in stort uit naar later bleek Zoetermeer, komt ook in R ter sprake. Het is niet bekend hoeveel er indertijd van zijn gemaakt. Loodtinnen draagtekens zijn veelal goedkopere uitvoeringen van gouden of zilveren exemplaren. Ten slotte bespreekt R boeken over de Knappenhof of Grotenhof te Lisse (door R.J. Pex) en over terra sigillata, gevonden langs de limes (door C.A. Kalee).
105
werpen van aardewerk, porselein en glas. Paul Baarslag besluit deze K met het eerste deel van een verslag van zijn reis naar TunesiĂŤ en LibiĂŤ. Ook in K: voorbeelden van archeologisch vandalisme resp. onachtzaamheid/laksheid in 's-Gravenzande (3X), Naaldwijk en Voorburg.
Ypje (uit Kwadrant).
De bronzen "Spaanse"pot uit Vlaardingen (uit Terra Nigra).
106
Kwadrant nr. 4, 2001 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) In januari hield de afdeling in het Westlands Museum haar Archeologische Dag. Een groot deel van K is gevuld met de Archeologische Kroniek van het Westland 2000 met verslagen over archeologisch onderzoek te 's-Gravenzande (veilingterrein), Monster (Rijnweg), Poeldijk (Noordoost / Wateringseweg), Naaldwijk (Koningstraat), Schipluiden (K. Engelbrechtspolder / Woudsepolder / Kerk 't Woudt). Hierna volgen nieuwtjes van de AW Voorburg: de tentoonstelling over Sijtwende - illegale slooppraktijken bij het Diaconessenhuis - archeologisch onderzoek bij Westeinde. Vervolgens schrijft Harry Groenewegen over "Kasteelwerf De Hop werf oftewel de woning van Jan Dirxs van Teylingen": mogelijk ook Romeinse sporen. T.g.v. het afscheid van bewoners van Ypenburg die Hagenaars worden, kregen deze van hun oude gemeente Rijswijk een boek "Graven in Rijswijk. De Steentijdmensen van Ypenburg" (door Hans Koot & Ben van der Have) met daarbij een videodocumentaire. Van een van de schedels uit het hier gevonden grafveld reconstrueerde archeologe Maja d'Hollosy het gezicht van een vrouw van circa 35 jaar. Deze "Ypje" woonde de feestelijke uitreiking van boek en video bij. De Werkgroep AWN 's-GRAVENhage was actief op het Bezemplein (nu Rabbijn Maarsenplein), waar men vondsten uit de i6e-2oe eeuw tegenkwam. De AWN'ers sorteerden en lijmden vooral veel zeventiende en achttiende-eeuwse gebruiksvoor-
Terra Nigra nr. 152, december 2001 (Afd. 8 - Helinium) Zoals beloofd in de vorige WIU: nu het veldwerk uit TN 152. Vincent van Vilsteren schrijft over een in 1998 in Vlaardingen gevonden bronzen pot. Stadsarcheoloog Tim de Ridder denkt dat deze pot in de gracht belandde, nadat het (kasteel)terrein in de 14e eeuw 'vrij plotseling en onder abnormale omstandigheden' werd verlaten. Van Vilsteren stelt naar aanleiding van 45 in Drenthe gevonden 'Spaanse' potten dat de vondstomstandigheden meer doen denken aan een offer. Het VLAK-nieuws geeft een opsomming van opgravingsnieuws uit Vlaardingen. Men is hier vooral bezig in en rondom het Buizengat (Kortedijk-Dammes Erve-Van der Windt). Gevonden werden hier scheepswerven (vooral negentiende eeuw), gebouwen (zestiende-zeventiende eeuw), een terp (dertiende-veertiende eeuw), een asschuur (achttiende-negentiende eeuw). Andere projecten waren De Toekomst (zeventiende eeuw), Heemraadstraat en Vettenoord. Dan de mededeling dat het VLAK sinds enkele maanden een eigen, goedbezochte website heeft, terwijl ten slotte de vele helpers van Helinium e.a. worden bedankt voor hun inspanningen. P.G. Heinsbroek doet uitvoerig verslag van het project Gat in de Markt op de kerkheuvel. Men keek hier niet alleen naar de grond, maar lette ook goed op de gebouwen die werden afgebroken. Jeroen ter Brugge probeert aan de hand van oude kaarten de ligging van de buitenplaats 'Het hof zo exact mogelijk vast te stellen. Hierna volgen een aantal krantenknipsels over onderzoek in Vlaardingen e.o. en onder de titel 'Alle wegen leiden naar Rome...' gaat Kees van den Boogert op ludieke wijze in op een niet gevonden Romeinse weg. Zuidwesterheem nr. 31, maart 2002 (Afd. 10 - Zeeland) De afdeling besloot het jubileumjaar met een gezellig samenzijn voor hen die waren betrokken bij de jubileumtentoonstellingen. Het ledenaantal steeg vorig jaar met ruim 10% tot 84. In oktober kwamen leden
van Afd. n op bezoek in Middelburg. Jan Kuipers schreef in het Zeelandboek over Zeeuwse verdronken dorpen, waarbij Leida Goldschmitz een lijst voegde van tot nu toe bekende verdronken dorpen. De werkgroep Metaal verzamelt gegevens van voorwerpen in het bezit van detectorzoekers. Dit om een overzicht te krijgen van de vondsten in Zeeland. Ruim 200 zegelstempels en -ringen uit de Late Middeleeuwen t/m de 18e eeuw werden al aangemeld. Men wil hierover een tentoonstelling inrichten en een boekje publiceren. Hierdoor gesterkt startte men een nieuw project, nu over vogeldrinkbakjes/inktpotjes uit Zeeuwse bodem. Dit zijn kleine loden bakjes met een decoratieve versiering, meestal aan één kant. Het is nog onzeker of deze bakjes wel in vogelkooien stonden. De werkgroep denkt hierna aan gemerkte loden gewichten van Zeeuwse steden. Op de jaarvergadering zal afscheid worden genomen van bestuurslid Corrie Messer-de Wilde. In de buurt van Oostkapelle startten leden van Zeeland dit jaar een booronderzoek en veldverkenning bij Duno (een dertiendeeeuwse uithof van de Abdij van Middelburg), tot nu toe zonder opmerkelijk resultaat. Wilfried Capello schrijft over archeologisch onderzoek rond Westdorpe (westelijk van Axel), waar de zee acht middeleeuwse dorpen 'verzwolg'. Men vond hier o.m. moerneringsputten, aardewerk, organisch materiaal, hele kippeneieren en... geen oesterschelpen, alles daterend van 1200 tot 1500. Z nam een leuk artikel op uit de PZC over een moerneringsproject in Kloetinge. Echter, niet alles is zonnig in Zeeland: in de nieuwe nieuwsbrief van de SCEZ verliest de archeologie meer dan de helft van de ruimte, waarbij het afwachten is of er nog plaats blijft voor AWN-nieuws. Nieuwsbrief/jaarverslag, februari 2002 (Afd. 12 - Utrecht e.o.)
Afdeling Utrecht e.o. stak het afgelopen jaar veel tijd in het jubileum o.m. door tentoonstellingen. Het bestuur is niet blij met de tekst over de afdeling in het jubileumboek. Volgens het bestuur laat die onvoldoende zien wat de afdeling in de afgelopen jaren deed. Gelukkiger is de afdeling met een doelsubsidie van ƒ 5000 van de provincie Utrecht, te besteden voor educatieve doeleinden. De lezingen in 2001 werden redelijk tot goed bezocht. Pieter van der Voorde wordt als voorzitter opgevolgd door Jos de Grood.
Een greep uit de activiteiten van de AW Leen de Keijzer (Anton van Schip): Joke van den Barselaar en Joop van Herwijnen inventariseerden het bezit aan boeken en tijdschriften. Aan de Binnentuin trof men o.m. veel ijzertijdscherven, goed geconserveerde paalspitsen, een stuk bewerkt hertengewei aan. Na perforatie van een rioolbuis volgde een grote toestroom van viezigheid die men allengs toch overwon. Verder was men actief op Heemstede, waar de resten van een brug werden onderzocht. In Houten richtte de AW een expositie in met Houtense bodemvondsten. De AW Zuidwest-Utrecht (R.J. Ooyevaar) had een tentoonstelling op de "archeologiezolder" die behoorlijk werd bezocht. De AW werkte mee aan een ADC-onderzoek aan de Lage Dijk in IJsselstein, waar sporen van een Romeinse nederzetting werden gevonden. De AW was gastheer voor de contactdag voor amateurarcheologen, georganiseerd door de provincie en de gemeente IJsselstein. Verder was er een bijeenkomst t.g.v. het opmetselen van de contouren van de i4e-eeuwse kapel van Eiteren. De AW Schalkwijk (F.H. Landzaat) bestond 30 jaar. Dit feit vierde men o.m. met een tentoonstelling in Schalkwijk over het werk van de AWN in deze regio. Een aantal losse vondsten in Schalkwijk: een herinneringssteen van een school in Vreeswijk, een peilsteen, een (Romeinse?) werp- of slingerkogel, fragmenten Romeinse keramiek en een strijkglas.
Vlaardingen: Van der Windt-terrein, met o.m. resten van de asschuur (uit Terra Nigra).
Een 'vogeldrinkbakje' (uit Zuidwesterheem).
107
Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160. Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Penningmeester: vacant. Regiocoördinatoren Regio Noord: Winfried Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432. Sub regio Groningen: Orto Brinkhuizen, Oude Adorperweg 7, 9738 TB Groningen, tel. 050-5733263.
Regio Noordwest: vacature. Regio Oost: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Zuidoost: Joost van den Besselaar, Zoetendaalstraat 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. Nout Cornelissen, Pater Gymardstraat 4, 5844 AK Stevensbeek, 0485-383743. Regio Zuidwest: Eric Weijters, Voorstaat 48, 4797 BH Willemstad (n. Br.), tel. 0168-472783. Sub regio Zeeland: Dries van Weenen, Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. Redacteur: Louis van de Berg, Zonnebloemstaat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320.
AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C jeugdlidmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van
Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studenterilidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:
108
€
36,50
€ € € € €
22,00 18,00 19,00 12,50 5,00
- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het srudentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.
Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: H.H.J. Lubberding (afdelingen en regio's), Verlengde Lindelaan 53, 7391JH Twello, tel. 0571-275706. Alg. secretaris: Sj.S. Elzinga, Spoorlaan 33, 3739 KB Hollandsche Rading, tel. 035-5771446, e-mail: elbod@dutch.nl. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 030-2203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: Mw. M.A. Noordhoek, Parklaan 17, 3722 BC Bilthoven, tel. 030-2448672. Mw. A.E. Oostdijk (Professionalisering), Willemstraat 9, 2275 CN Voorburg, tel. 070-3869222. W.J.C. Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./fax 078-6186819. Ereleden E.H.P. Cordfunke, P.J.R. Modderman, P. Stuurman, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek /Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103,1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): R.H. Spoor, Jan Luijkenstraat 30, 2026 AG Haarlem, tel. 023-5396199. E-mail: r.h.spoor@getronics.com. 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, M. Yourcenarstraat 17,1102 AJ Amsterdam ZO, tel. 020-6005179. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134. 7. Den Haag en omstreken: Joanneke Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533.
8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): Windmolen 86, 2986 TL Ridderkerk, tel. 0180-431240. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118462142, e-mail: j.goldschmitz@net.hcc.nl 11. Lek- en Merwestreek: Mw. A.F. Osseweijer-van Bueren, Lindelaan 79, 3319 XJ Dordrecht. 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): A.P. de Boer, Frans Tromplaan 22, 3871 EN Hoevelaken, tel. 033-2534729. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485-343456, http://membersi.chello.nl/~a.hendriksoi. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360. E-mail: awnafd17@worldonline.nl homepage: http://awnafd17.webpage.net 18. Zuid-SaĂźand - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: G. Draaijer, Smedenstraat 120, 7411 RJ Deventer, tel. 0570-641887. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Traast-Bos, Opperswolle 32, 8325 PH Vollenhove, tel. 0527-246602. 21. Flevoland: Mw. E.B. van Galen Last, Maanzaadpad 29,1313 HV Almere. 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W.M. van de Wijdeven, p.a. Keizersgracht 2, 5611 GB Eindhoven, tel. 040-2446517, e-mail: carinetummers@hotmail.com 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
AXA verzekeraar van de AWN
Inmiddels is deze orgarisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een or misbare functie in het archeologisch onderzoek. A W N-leden maken geschiedenis!
tijdschrift voor
ogie
jaargang 51 . nr. 3 â&#x20AC;¢ juni 2002
.1
Colofon
Inhoud
Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) www.Awn-archeologie.nl Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden
jaargang 51 no. 3, juni 2002
Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. E-mail: HJ.Nieuwenhuis@worldonline.nl • Gerrit Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • Jan Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • Tim de Ridder, Lamberrushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 januari, 1 maart, 1 mei, 1 juli, 1 september en 1 november. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: € 115,-, halve pagina: € 230,-, hele pagina: € 410,-, insteekfblder: € 410,-.
Redactioneel
109
Jan van Dam Een zeventiende-eeuws zoutvat uit Gouda
110
D. Parlevliet
De Brittenburg voorgoed verloren
115
In Memoriam Paul Stuurman
122
Anton van Schip Aan kasteel Heemstede zat een aardig schroefje los
125
Boven het maaiveld
129
Literatuurrubrieken Werk in uitvoering Adressenlijst en AWNlidmaatschappen
131 146 152
© AWN 2002. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Ovimex Grafische Bedrijven, Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Op het omslag: Blokvijzel (midden). De zeer vreemd gevormde paal (onder). Werkhovenaren bij een hooiberg met bergwijn (links). Zie artikel pag. 125 e.v.
Redactioneel De zomer dient zich weer aan. Het is een periode van massale volksverhuizingen. De één zoekt het zo ver mogelijk de ander gaat op ontdekkingstocht in eigen land. Voor de fraaie landschappen hoefje geen verre reizen te maken. Ik verbaas me er telkens weer over hoeveel mooie plekjes er toch in ons 'volle' land zijn. Elk jaar speuren wij op vakantie naar bovengrondse oudheden in het landschap. De verlaten kasteelruïnes kunnen mij dan meer boeien dan een compleet kasteel. Een ruïne prikkelt je fantasievermogen en als je door je oogharen er naar kijkt, kun je je in een verloren tijdperk wanen. Maar in die dromen sta ik vast niet alleen. Is tijdreizen niet een wens van menig archeoloog? Wel, er is goed nieuws. Vorig jaar las ik een wetenschapsbijlage van de Volkskrant dat theoretisch gezien het mogelijk moet zijn om sneller te kunnen reizen dan het licht. Het is enkel nog een kwestie van tijd en dan zal de eerste tijdmachine zijn vervaardigd. Vakanties zullen dan wel een zeer aparte dimensie krijgen. Misschien eindig je op de brandstapel of breng je per ongeluk één van je verre voorouders om, zodat je er zelf niet eens had kunnen zijn. Het zou de geschiedenis op zijn kop zetten. Maar het allerergste is natuurlijk dat het funest zou zijn voor de archeologie.
Waarom zouden we nog kostbare opgravingen verrichten of tijd verspillen aan uitwerkingen als we het verleden uit eigen waarneming kunnen beleven. Er zullen op z'n hoogst alleen nog opgravingen verricht worden om bijzondere voorwerpen, waarvan de ligging reeds bekend is door de tijdreis die zojuist gemaakt is, op te graven om daarmee een museum te stofferen. Of zullen de musea ook verdwijnen? Waarom zou iemand nog een museum bezoeken als je met een reisje met de tijdmachine het allemaal in het echt kan zien. Maar voordat we ons massaal laten omscholen of een andere vrijetijdsbesteding gaan zoeken, volgens mij klopt er toch iets niet aan de theorie. Stel dat ze in de toekomst sneller kunnen reizen dan het licht, dan zouden we dus nu mensen uit de toekomst tegen moeten kunnen komen. Ik heb ze nog niet gezien. U wel? Het lijkt me vooralsnog afdoende bewijs dat reizen in de tijd onmogelijk is. We zullen het moeten doen met onze fantasie en onze ogen bij verlaten kasteelterreinen maar een beetje dichtknijpen. Voor de thuisblijvers biedt Westerheem wellicht uitkomst dat ook ditmaal weer enkele 'reisjes' in de aanbieding heeft die ons voeren naar het verleden. Ik wens u een goede vakantie toe. Tim de Ridder
109
Een zeventiende-eeuws zoutvat uit Gouda Jan van Dam
Afb. ia. Zoutvat, zijaanzicht, vindplaats: Gouda, collectie Archeologische Vereniging Golda, hoogte: 9,} cm, diameter voet: 8 cm, foto: Maarten van der Veer
Ajb. ib. Zoutvat, bovenaanzicht, foto: Maarten van der Veer.
Afb. ie. Zoutvat, tekening zij -en bovenaanzicht, schaal 1:2, tekening: Jan van Dam.
110
Inleiding Bij opgravingen komen in ons land regelmatig zoutvaten aan het licht. Meestal zijn ze gemaakt van aardewerk of tin. In 1995 vonden in Gouda graafwerkzaamheden aan de Nieuwehaven plaats, nauwlettend gevolgd door de Archeologische Vereniging 'Golda'. Het resultaat was een grote hoeveelheid gebruiksvoorwerpen uit de veertiende tot en met de twintigste eeuw.1 Hieronder bevond zich een bijzonder zoutvat: rijk versierd en tot nu toe zelden gevonden in Nederland (afb. ia-c). Vreemde vogel Het Goudse zoutvat is gemaakt van rode klei en bestaat uit een eenvoudig schaaltje (oorspronkelijk voorzien van een uitstaand randje), een holle voet en een stam met halverwege een verdikking. Het zoutvat is versierd met
een zogenaamde ringeloor. Dit was meestal een koehoorn met aan het einde, als een soort schrijfstift, een rietstengel of ander pijpje. Ook werden wel zelfgemaakte ringeloren van aardewerk gebruikt. Met de ringeloor maakte de pottenbakker met witte slib een decoratie op het voorwerp. Daarna werd het versierde gedeelte voorzien van een laag transparant loodglazuur. De op deze manier gemaakte afbeelding op het schaaltje bestaat uit een wat vreemd uitgedoste vogel, waar met een beetje fantasie een haan in kan worden gezien. Het afbeelden van dieren had behalve een decoratieve functie ook vaak een symbolische betekenis. De haan kan in dit geval ook een symbolische betekenis hebben gehad. In de christelijke symboliek wordt
deze vogel gezien als de gewijde voorbode van het licht die duivels en andere machten van de duisternis verjaagt. Het is deze symboliek die waarschijnlijk aanleiding was om kerktorens te voorzien van windwijzers in de vorm van een haan. Ook waakzaamheid en onkuisheid dichtte men in de christelijke symboliek toe aan de haan.2 Er zijn meer voorbeelden bekend met een slibversiering als op het Goudse zoutvat, onder andere op een papkom in Museum Boymans van Beuningen, waarbij vooral de gelijkenis van de staarten opvalt (afb. 2). Op een zoutschaaltje uit de bodem van Noordeinde (verzameling A. Commandeur) staat een haan afgebeeld die een grote overeenkomst vertoont met het Goudse exemplaar (afb. 3). Op het Goudse zoutvat is links van de vogel een bloemmotief afgebeeld. Zowel in de bloem als op de staart van de vogel zijn groene accenten weergegeven. De voet is versierd met eenvoudige slibstreepjes. Op dezelfde locatie aan de Nieuwehaven werd overigens nog een fragment aangetroffen van een zoutvat, dit keer versierd met een bloem (afb. 4). Verder zijn van verschillende locaties in Nederland zeker zeven zoutvaten of fragmenten bekend die zijn voorzien van slibversiering.3 Noord-Holland Met een ringeloor versierd aardewerk of slibaardewerk wordt dikwijls gevonden, vooral tussen zeventiende-eeuws vondstmateriaal. Tot voor kort was er over dit aardewerk eigenlijk betrekkelijk weinig bekend, maar dankzij jarenlang onderzoek door Sjek Venhuis is er inmiddels veel meer over bekend. In 1997 verscheen 'Hoorn des Overvloeds', een uitgebreid boekwerk over Noord-Hollands slibaardewerk waarin Venhuis een groot aandeel had.4 De naam Noord-Hollands slibaardewerk heeft te maken met het feit dat het overgrote deel van dit aardewerk, voornamelijk schotels, kommen en vuurklokken, in Noord-Holland werd gevonden en daar waarschijnlijk ook werd
Afb. 2. Papkom, vindplaats: onbekend, gedateerd 1695, collectie Museum Boymans van Beuningen, inv. nr. F951, diameter: 26,5 cm, foto: Torn Haartsen.
Afb. 3. Zoutschaaltje, vindplaats: Noordeinde, collectie A. Commandeur, foto: Sjek Venhuis.
Afb. 4. Fragment zoutvat, vindplaats: Gouda, collectie Archeologische Vereniging Golda, foto: Maarten van der Veer.
111
leende motieven, antropomorfe motieven (mannen, vrouwen en paren), heraldische en nog vele andere motieven, al dan niet gecombineerd met symbolische elementen. Wanneer en waar dit specifieke aardewerk voor het eerst werd gemaakt is onzeker. Het zestiende-eeuwse sgraffito-aardewerk, de Noord-Nederlandse majolica en het Werra-aardewerk dienden waarschijnlijk als inspiratiebron.6
Aft), 5. Diverse scherven met slibversiering, vindplaats: Gouda, collectie Archeologische Vereniging Golda, foto: Maarten van der Veer.
gemaakt, vermoedelijk in Alkmaar. Een publicatie in Westerheem over een hoeveelheid productieafval van een Leidse pottenbakkerij maakt duidelijk dat dit soort slibaardewerk ook in Zuid-Holland werd gemaakt.5 Volgens Sjek Venhuis is een klein aantal scherven dat in Gouda bij opgravingen werd gevonden afkomstig van Zuid-Hollandse pottenbakkers. Het gaat onder andere om enkele fragmenten van papkommen, waaronder een kom met een afbeelding van een dier met als datering '166' (afb. 5). NoordHollands slibaardewerk werd geproduceerd vanaf ongeveer 1580 tot 1655. Als decoraties kennen we onder andere aan de dieren- en plantenwereld ont-
Afb. 6. Le Bénécidité, ets vanjaques Callot, 1628, Parijs, Bibliothèque Nationale, met afbeelding van een zoutvat.
!A At.f. CARE PVER, CALrfEM OIBE TF. MA NET ALTER _VI TF.NS1S MAN1KVS NON NISI MOHTT CADKT
112
Van blikvanger tot gebruiksvoorwerp De vorm van zoutvaten is altijd aan mode onderhevig geweest. In de Middeleeuwen was zout erg schaars en dus kostbaar. Het zoutvat werd daarom vooral in vorstelijke kringen gebruikt en soms zeer rijk uitgevoerd in goud of zilver.? In de zeventiende eeuw ontbreekt het zoutvat in vrijwel geen enkel huishouden en het is dan ook vaak terug te vinden op schilderijen en prenten uit die tijd (afb. 6). Uit deze periode zijn door overlevering veel zilveren zoutvaten bekend, nu veelal in museale collecties te vinden. Ook is incidenteel glas gebruikt voor zoutvaten.8 Opgravingen leveren vooral zoutvaten op van tin en van eenvoudig loodglazuuraardewerk. De vorm van deze laatste soort is vermoedelijk afgeleid van tinnen exemplaren die weer zijn afgeleid van zilveren voorbeelden. Een tinnen exemplaar vinden we in de collectie van Museum Boymans van Beuningen (afb. 7). Het Goudse zoutvat van de Nieuwehaven heeft een vormgeving die in de eerste helft van de zeventiende eeuw erg gangbaar is. Vergelijkbare bodemvondsten zijn onder andere bekend uit Delft?, Rotterdam10 (afb. 8) en Harlingen". Opvallend hierbij is een veelvuldig gebruik van groen- of geelkleurig loodglazuur.IZ In de tweede helft van de zeventiende eeuw, als het Delftse aardewerk of faience ongekend populair wordt, zien we steeds meer zoutvaten verschijnen in dit witte roomkleurige materiaal. Ook majolica leende zich goed voor
het maken van zoutvaten. In Gouda werd in 1953 een aantal majolica zoutvaten gevonden op het terrein van de voormalige, zeventiende-eeuwse majolicafabriek 'De Swaen'. Het gaat hier grotendeels om halffabrikaten (biscuit) die nog niet zijn voorzien van een decoratie'3 (afb. 9). Ook hier zien we weer de eerder genoemde vorm met voet en stam. Na de zeventiende eeuw lijkt de vormgeving van het zoutvat steeds minder belangrijk te worden. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat het zout zijn bijzondere betekenis verloor en daardoor de pronklust afnam. Bekijken we de geschiedenis van het zoutvat dan valt op dat het in de loop van zijn bestaan een steeds kleiner en eenvoudiger uiterlijk krijgt. De blikvanger van weleer wordt, uitzonderingen natuurlijk daargelaten, uiteindelijk een eenvoudig en onopvallend gebruiksvoorwerp. '4
Afb. 7. Tinnen zoutvat, 1550-1600, vindplaats: Rotterdam, collectie Museum Boymans van Beuningen, inv. nr. F43J0, hoogte: 11,5 cm, foto: G. Stam.
Afb. 8. Zoutvat, aardewerk, circa 1650, vindplaats: Rotterdam, collectie Museum Boymans van Beuningen, inv. nr. F71, hoogte: 8,7 cm, foto: Dick Wolters.
Conclusie De hier beschreven Goudse bodemvondst was in de zeventiende eeuw geen kostbare blikvanger maar zeker ook geen eenvoudig gebruiksvoorwerp. Het was zondermeer een wat duurdere uitvoering dan een doorsnee zoutvat van aardewerk. Waar het gemaakt werd, is niet bekend, hoewel zeker aan Zuid-Holland gedacht moet worden. Het afbeelden van vogels was vooral op slibaardewerk populair en de manier van afbeelden doet Zuid-Hollands aan.1? Als datering moeten we denken aan de periode iĂ&#x2013;5o-i67o.lS Het aantreffen van een ander fragment van een met slib versierd zoutvat op dezelfde locatie is opvallend. Het maakt de productie van dergelijke zoutvaten in de regio of misschien wel in Gouda zelf aannemelijk. Pas wanneer er in Gouda zulk pottenbakkersafval wordt aangetroffen weten we meer. Een woord van dank gaat uit naar Steven Braat, Ruurd Kok en Sjek Venhuis voor hun aanwijzingen en correcties.
Afb. 9. Majolica zoutvat (biscuit), 1625-1650, vindplaats: Gouda, collectie Archeologische Vereniging Golda, schaal 1:2, tekening: Jan van Dam.
Noten: 1 Kok 1997. 2 Timmers 1993. 3 Mededeling Sjek Venhuis. 4 Van Gangelen, Kersloot en Venhuis 1997.
113
5 Venhuis 2000. 6 Van Gangelen, Kersloot en Venhuis 1997. 7 Lunsingh Scheurleer Th. H. 1968. 8 Kortman 1999. 9 J.R. ter Molen 1976, catalogusnr. 46, pp. 52. 10A.P.E. Ruempol en A.G.A. van Dongen 1991, inventarisnr. F 71, pp. 182. 11 H.P. ter Avest, afb. 39, pp. 48. 12 Zie voor afbeeldingen: J.R. ter Molen 1976. 13 Onder de vondsten vinden we schotels, mosterdpotjes, papkommen en tegels (particuliere verzameling). Zie ook: G.C. Helbers 1956. 14 J.R. ter Molen 1976. 15 Van Gangelen, Kersloot en Venhuis 1997. 16 Mededeling Sjek Venhuis.
Helbers G.C., 1956. De geschiedenis van het oude Goudse plateel, Vrienden van de Nederlandse ceramiek, nr. 4,1956, Amsterdam. Kok R.S., 1997. Graven in een gracht, archeologisch onderzoek bij derioolaanlegin de Nieuwehaven te Gouda, Gouda. Kortman J.F.P., 1999. Glazen zoutschalen, uit de zeventiende tot en met de negentiende eeuw, Vormen uit vuur nr. 166, p. 2-9, Amsterdam. Lunsingh Scheurleer Th. H., 1968. Een hartig woord over het zourvat. In: Het zout der aarde, pp. 145-186, Hengelo. Molen J.R. ter, 1976. Zout op tafel, de geschiedenis van het zoutvat, tentoonstellingscatalogus Museum Boymans van Beuningen. Ruempol A.P.E. en A.G.A. van Dongen, 1991. Pre-industriële Gebruiksvoorwerpen 1150-1800, Rotterdam. Timmers J.J.M., 1993. Christelijke symboliek en iconografie, Houten. Venhuis S., 2000. Het slibaardewerk van de Leidse pottenbakkerij. Westerheem 49/5, p. 209-215.
Literatuur: Ter Avest H.P. Opmerkelijk afval, vondsten uit een zeventiende-eeuwse beerput in Harlingen, Harlingen. Van Gangelen H., P. Kersloot en S. Venhuis, 1997. Hoorn des Overvloeds, De bloeiperiode van het Noord-Hollands slibaardewerk (ca. ï^So-ca. 1650J, Oosthuizen/Wormerveer.
Jubileumboek AWN Onder redactie van A.P. van den Band en E.H.P. Cordfunke 'Archeologie in veelvoud, vijftig jaar Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland'. Uitgeverij Matrijs 2001; 254 pp., ill. (deels in kleur), gebonden ISBN 90 5345 198 6 Het boek omvat twee delen, deel 1, "De geschiedenis van de AWN 19512001" en deel 2, "Archeologisch mozaïek, de afdelingen aan het woord". Prijs: € 19.95 (excl. € 3 verzendkosten) Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. penningmeester AWN, de Bilt, o.v.v. Jubileumboek.
114
De Brittenburg voorgoed verloren D. Parlevliet
In 1910 wijst een vakantieganger zijn zoon op muurwerkresten, die op een kilometer uit de kust boven het zeewater uitsteken. Die herinnering komt naar boven in 1959, als de eerste voorbereidingen worden ondernomen voor een onderwateronderzoek door duikers in het daaropvolgende jaar. Deze speurtocht brengt vele kranten in opwinding en levert verhalen op van Loch Ness proporties: een Amsterdammer, infanteristen, een Leidse met verloofde, zij allen ontdekken de Brittenburg. Maar de vele Katwijkers die op de Boulevard tijdens hun dagelijkse commentaren de zee afspeuren, zien nooit wat. Deze opwinding is nu wel over, want tijdens een paar jaar geleden gehouden elektromagnetisch on-
derzoek op het strand (met hulp van de AWN) wordt de onderzoeker omringd door radio, krant en TV-ploegen, maar de Katwijkers kunnen maar met moeite bewogen worden hun handdoeken een stukje te verplaatsen. De vruchteloze duikpoging in 1960 resulteert wel in een uitgebreid archiefonderzoek van de Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis. Het boek dat daaruit resulteert is nog steeds het standaardwerk over de Brittenburg. Het lezen hiervan is voldoende om voorgoed een Brittenburg-adept te worden. Een kenmerk in bijna alle verhalen is de ligging van de Brittenburg ver in zee, op zijn minst een paar honderd meter uit de kust. Dit blijkt echter op
Ajb. 1. Gravure van de Brittenburg 1588, naar een kaart van de Heer van Wassenaar uit 1572 (Bloemers en Ketelaar 1965, ajb. IV).
tv ' »7»J !>'>«"'••'«•«'•«-*•"
W03.I
won,fiix«™rMf>j;pw/juB«
u ' f i i L ^ ^ a .
^
i
115
Afb. 2. Tekening uit 166j (Bloemers en Ketelaar 1965, afb. XII).
weinig harde gegevens te berusten: vooral door de eerder genoemde verhalen en de klachten van Katwijkers, dat door de kustafslag zoveel van hun huizen wegspoelen. Ook de angst voor het wegslaan van de sluizen van het Rijnlands uitwateringskanaal heeft in onderzoeken de indruk doen ontstaan van honderden meters duinafslag. Tijdens de reconstructie van de Katwijkse historische topografie komen echter andere gegevens naar voren, die een veel kleinere kustafslag suggereren.1 De Brittenburg en andere gebouwen In 1520 ligt na een storm opeens een
Afb. 3. Tekening uit 1701 van een kleinere ruïne dichter bij Katwijk (Bloemers en Ketelaar 3965, p. 21).
116
reusachtig fort op het strand bij Katwijk aan Zee. Het zorgt voor grote opwinding onder oudheidkenners, die tot dan toe ver naar het zuiden moeten reizen om iets dergelijks te zien. Het zet de Brittenburg letterlijk op de (land)kaart. Ook daarna komt het gebouw regelmatig tevoorschijn. In 1566 maakt Abraham Ortelius een gravure van de plattegrond van de Brittenburg en in 1572 wordt een kaart gemaakt voor de Heer van Wassenaar, de ambachtsheer van Katwijk, met een meer kloppende achtergrond en op een paar kleine punten afwijkend gebouw (afb. i).2 Behalve kopieën van deze twee kaarten verschijnen er later andere tekeningen, maar de gebouwen hierop zien er anders uit en zijn dus niet de 'echte' Brittenburg. Deze ruïnes komen door de voortdurende kustafslag onder de duinen tevoorschijn. De meeste nieuwsgierige bezoekers weten dat niet en zien alles voor de Brittenburg aan. In 1667 wordt een tekening gemaakt van een gebouw zonder verdere gegevens (afb. 2). In die tijd wordt regelmatig gemeld dat de 'Brittenburg' zichtbaar is. Het is onduidelijk wat dit voor een gebouw is. Er loopt een zware muur buitenom die misschien dezelfde is als de 'stenen muur van Katwijk op Zee tot het Britse kasteel' die in een krantenbericht uit die tijd wordt genoemd. In 1701 worden weer fundamenten zichtbaar, nu dichtbij de duinen en dichter bij Katwijk, bij de dichtgesto-
ven oude uitwatering (afb. 3). In 1749 zijn de stenen muren hiervan verdwenen en resteren slechts de houten funderingspalen. Het gaat om een fortachtig gebouw met twee ronde torens, maar veel kleiner dan de vroegere Brittenburg. Ook nu is er weer een losse, zware muur zichtbaar en is het strand over honderden meters bezaaid met stenen, dakpannen en metselkalk. Een aparte categorie zijn de resten waaraan de Katwijkse netten vroeger vast bleven zitten en die zij de 'toorn van Calla' noemden. Men heeft gesuggereerd dat dit een herinnering is aan de vuurtoren die Caligula heeft opgericht in het beroemde verhaal, waarin hij zijn leger op het strand schelpen laat verzamelen als overwinning op de oceaan. Dit is natuurlijk vrijwel onmogelijk. Waarschijnlijk hebben de eerste bezoekers na verhalen van de vissers verheugd uitgeroepen dat het de vuurtoren van Caligula is, waarna de Katwijkers dit weer gretig aan volgende bezoekers doorvertellen. Van latere meldingen is nauwelijks de betrouwbaarheid te bepalen. Zo maken duikers in 1960 de netten van een
visser los die vast zitten aan (weer) een ronde muur en een recht stuk muur. De plaats is onduidelijk: tussen Katwijk en Noordwijk op circa vijfhonderd meter uit de kust. Het is echter vreemd dat deze vondst geen enkele publiciteit krijgt, ondanks het spraakmakende duikonderzoek die zomer. Ook de schrijvers van de Brittenburg trekken geen vergelijking met hun eigen onderzoek. De duiker is onlangs in een TV-programma achter zijn verhaal blijven staan, dus wie weet. Er is nog een ander, nooit opgemerkt verhaal uit het Katwijkse woordenboek, waarin gesprekken voorkomen van Katwijkers uit de dertiger jaren voor een onderzoek naar de Katwijkse taal. Twee vissers halen herinneringen op aan de grote stenen die zij vroeger opvisten bij een visplaats ten zuiden van Katwijk, bij de tweede strandpaal (waarschijnlijk paal 89) op drie kilometer uit de kust op vijftien meter diepte. Wat pleit voor de betrouwbaarheid is het feit dat ze het niet over de Brittenburg hebben (ze denken aan het oude Katwijk) en dat het tegenwoordig op die plaats inderdaad vijf-
Afb. 4. Reconstructiedoorsnede (zie noot
9h
117
tien meter diep is. Vissers konden zich op zee goed oriënteren om goede visplaatsen terug te vinden. Natuurlijk gaat het hier niet om de Brittenburg (die ten noorden van Katwijk ligt) maar het betekent, dat er op drie kilometer van de kust nog Romeinse stenen gebouwen staan en dat is toch wel erg ver weg. Het is het enige verhaal over die plaats en dus nog niet doorslaggevend.
De ligging van de ruïne
Aft). 5. Vermoedelijke ligging van de Brittenburg.
Het is aannemelijk dat de beroemde plattegrond niet lang voor 1566 is gemaakt, misschien in 1552,1562 of 1566, toen de Brittenburg zichtbaar is geweest. Kort daarna wordt in 1570 een onderzoek gehouden voor de aanleg van een uitwatering voor het Hoogheemraadschap Rijnland en wordt de afstand opgemeten waarlangs het kanaal moet worden aangelegd, van de Rijn tot aan het strand. Ook worden enkele bejaarde Katwijkers geïnterviewd omdat men bang is dat door de kustafslag de sluizen zullen wegslaan waardoor de zee het achter-
Brittenburg Huidige uitwatering
t Noordzee
Ruïne van 1701 (positie globaal)
N^
Eerste uitwatering in 1627 (Mallegat)
Katwijk aan Zee Laagwaterlijn i Kerk Huidige duinvoet
118
100 m
liggende land overstroomt. De Katwijkers zien echter geen problemen: naar hun geheugen van hoge wateren en vloeden, speciaal de jaren (15) 30, 32 en 52 is de (golf)slag van de zee hoger dan tot de werf (nu de Boulevard) van het dorp, waarbij het zeewater dertig tot veertig meter het dorp inloopt, maar daarbij geen kracht bezit. Het afspoelen van de duinen noemen ze wel, maar dat is blijkbaar niet verontrustend veel. Het kanaal wordt aangelegd, maar stuift snel dicht. In 1627 wordt een landkaart gemaakt voor weer een nieuwe uitwatering. De nauwkeurigheid van die kaart is in het dorp hoog, dus ook de duinvoet zal goed zijn aangeven. In dat jaar komt ook de voorste houten sluis van de oude uitwatering onder de duinen vandaan. In 1708 wordt deze afgebroken, als het op twintig meter van de duinen op het strand ligt en een gevaar is voor de landende schepen. De duinvoet ligt in die tijd op dertig meter van de kerkhofmuur. In 1776 ligt het strand na een zware storm op maar vier meter van de kerkhofmuur, maar daarna trekt de zee zich weer terug. Tientallen meters zeereep komen er weer bij tot de nu bestaande situatie, waar tussen de nog bestaande kerkmuur en het strand ruimte is voor een brede Boulevard en de zeereep. Hiermee valt een redelijke schatting te maken van de duinvoet op de diverse tijdstippen (afb. 4). Volgens de historische beschrijvingen ligt er dus niet meer dan honderd meter tussen de huidige zeereep en de duinvoet in 1570. Deze gegevens zijn weliswaar niet erg zeker, maar hardere feiten over een veel grotere duinafslag ontbreken ook. De duinafslag is blijkbaar niet zo dramatisch als gedacht, al was het natuurlijk wel genoeg voor het opruimen van een grote hoeveelheid kleine vissershuisjes voor de kerk. Vervolgens is van belang, waar de Brittenburg ligt tijdens de ontdekking. Volgens de verhalen is de zee leeggelopen (en lag de ruïne dus normaal in zee) of is een groot deel van de duinen weggeslagen, waaronder het gebouw
tevoorschijn komt. Maar de zee loopt niet leeg en zelfs de zeer zware storm van 1953 slaat bij Katwijk maar zo'n twintig meter van de duinen weg. Het ligt daarom meer voor de hand, dat de Brittenburg onder het strand ligt en zichtbaar wordt nadat een storm een forse laag zand van het strand spoelt. Ook tegenwoordig verdwijnen de kilometerpalen op het strand 's zomers soms onder het zand, maar kunnen na een storm boven de wandelaar uitkomen. Een lastig punt is de hoogteligging, want het strand lijkt wel vlak, maar is dat niet. Het zand loopt in het eb-vloed gebied al op van 60 cm -NAP tot 70 cm +NAP en verder tot 2-3 meter +NAP naar de duinen toe. Als de Brittenburg bij de duinen net boven het zand uitsteekt zijn de muren bij de laagwaterlijn drie meter hoog en dat is wel heel onwaarschijnlijk. Volgens een recente archeologische opgraving in de bouwput van de nieuwe uitwateringssluizen ligt het Romeinse loopniveau op ongeveer NAP met een halve meter lager de dikke laag klei die in heel Katwijk te vinden is.4 Deze afsluitende kleilaag moet veel wateroverlast hebben gegeven en de Brittenburg zal daarom zeker niet lager hebben gelegen. Als het fundament 0,5-1 meter onder loopniveau ligt, moeten bij laagwater de heipalen al zichtbaar zijn geweest. Waarschijnlijk is een deel van de Brittenburg bij eb al dagelijks zichtbaar maar trekt door de verre ligging van het dorp nooit grote aandacht. Een storm legt daarna een groot deel van de ruĂŻne bloot waardoor de omvang pas goed zichtbaar wordt, waarna men het resterende stuk richting de duinen met de hand uitgraaft. Van de later gevonden achttiende-eeuwse ruĂŻne liggen de houten heipalen hoger, misschien rond NAP. Het is dus mogelijk, dat de Brittenburg nog hoger ligt, waarbij de muurresten door onderspoeling zijn gezakt. Het gebouw is dan al vele malen eerder te zien geweest, maar heeft vooral door de sterk toenemende historische belangstelling in de zestiende eeuw de aandacht ge-
kregen, die nu voor ons leesbaar is. Hoe dan ook, volgens de gravure ligt de Brittenburg vlak voor 1570 midden op het strand, tussen de duinvoet en de zee en dat klopt wel ongeveer: het gebouw is circa 75 meter in het vierkant en ligt schuin op het strand, dus ongever 100 meter loodrecht op de kust. De afstand tussen zeereep en laagwaterlijn is ongeveer 125 meter. Samen met de veronderstelde duinafslag van circa honderd meter zou dit betekenen dat de oostelijke punt van het gebouw ongeveer op de huidige laagwaterlijn ligt (afb. 4 en 5). Zelfs met wat meer duinafslag dan verondersteld komen daar onmogelijk honderden meters of zelfs kilometers bij. Toch plaatst iedereen in het verleden de Brittenburg in zee. Ik vermoed dat dit ontstaan is door de verhalen van de vissers over de stenen waar hun netten in zee aan vast blijven zitten. Ook zullen de resten van de Brittenburg altijd aan de laagwaterlijn zichtbaar zijn geweest, dus meestal in zee. De ligging in noord-zuid richting wordt opgegeven als twaalfhonderd passen of driehonderd roeden vanaf de kerktoren (beide circa 1150 m) wat uitkomt voor de huidige uitwatering. Natuurlijk is dit geen exacte opmeting geweest, maar een schatting op het oog, zodat het best tweehonderd meter verder of dichterbij kan zijn. De restanten De vraag dringt zich dan natuurlijk op: waarom is er niets zichtbaar? Afb. 4 geeft hierop het antwoord: de restanten zijn door onderspoeling steeds verder weggezakt. De boringen geven een verwarrend beeld, maar laten zien dat de Heilagen die elders tot 3 m -NAP doorlopen op het strand zijn weggeslagen. De meest westelijke boring geeft zelfs tot 3 m -NAP zand met schelpen, dus nieuw zeezand. De strandhoogten uit afb. 4 zijn gemiddelde lijnen, die na stormen veel dieper kunnen liggen. De restanten zullen dus minstens twee tot drie meter onder de huidige zeebodem liggen. Er is echter een pijnlijker
119
probleem. Tufsteen is in vermalen toestand zeer geschikt voor metselspecie, zodat ze zelfs in de huidige woordenboeken nog trassteen wordt genoemd. Op de tekening van Ortelius zijn de Katwijkers dan ook druk doende het gebouw af te breken. De Brittenburg is zo vaak zichtbaar geweest, dat de kans groot is dat alles is gesloopt. Van het andere gebouw dat in de achttiende eeuw onder de duinen vandaan komt blijven uiteindelijk ook alleen maar de heipalen over. Wat nog resteert na alle sloop is tijdens stormen ondergespoeld en meters gezakt, waarbij iedereen blijkbaar veronderstelt (ook bij veel verder in zee liggende resten) dat zoiets zonder schade gebeurt. Alles rond de ruĂŻne is weg: de grondsporen, de kleine vondsten, de heipalen. Hoe spijtig ook voor de verbeelding, maar waarschijnlijk resteert er niets meer, hooguit wat brokken steen. De functie van de Brittenburg Algemeen is men het er over eens dat het fort voor een groot deel gevuld wordt door een fors graanpakhuis: een dubbel-horreum. Het grote probleem zijn echter de dubbele ronde torens. De historisch bekende vondsten komen uitsluitend uit de derde eeuw, waarin Romeinse forten geen ronde torens hebben.5 Ronde torens komen wel voor in de vierde eeuw, maar dan nog niet dubbel. Een recente veronderstelling is dan ook dat het geen fort is, maar een deel van de stadsmuur van Lugdunum, de Romeinse plaats die zich dan van hieraf richting Katwijk heeft uitgestrekt, want ronde torens komen wel voor bij steden uit de derde eeuw, zij het dan nog steeds geen dubbele torens.6 De muren lijken ook alleen ten noorden van het horreum te lopen en vandaar richting de zee en de duinen. De in de krant genoemde muur van de Brittenburg naar Katwijk zou hier een deel van zijn. In sommige publicaties wordt nog vastgehouden aan een vierde-eeuws fort, met als argument dat ook in Valkenburg horrea uit deze eeuw zijn aangetroffen zonder 120
vierde-eeuwse vondsten. Er is echter toch een verschil tussen een paar houten horrea in een al bestaand, verder bijna verlaten fort en een compleet nieuwe fort rond een stenen horreum. Het is daarbij onduidelijk, waarom op zo korte afstand twee horrea nodig zijn in een verder in de vierde eeuw vrijwel verlaten gebied. Recent is gesuggereerd, dat de dubbele torens eigenlijk enkele, zeer grote torens zijn.7 De tekenaar heeft dan de dubbele torens gereconstrueerd uit de resten van muuraanzetten met de middenpilaar. Zo'n vergissing lijkt op het eerste gezicht goed mogelijk maar geeft toch een paar problemen. Torens met deze afmetingen komen blijkbaar in zwang aan het eind van de derde eeuw, waarin de Rijnmond bijna ontvolkt is. Als bewijs wordt een afbeelding genoemd van de Brittenbrug op een kaart van de grafelijke landerijen in Rijnsoever uit 1570. Er is echter al eerder op gewezen, dat op kaarten alleen emblemen staan waaraan men geen details mag ontlenen. De Brittenburg wordt trouwens in zee getekend, dus blijkbaar niet zichtbaar voor de landmeter. Ter vergelijking wordt een grote toren genoemd uit alweer een vierde-eeuwse stad. In deze toren stond een groot en ongetwijfeld duur geschut. Bij de Brittenburg zijn dit er twee, op zo'n korte afstand dat ze elkaars schootveld toch wel in de weg zitten. Wat de onnauwkeurigheid van de tekenaar betreft: elders op de tekening geeft hij wel afgebroken delen weer zonder neiging tot reconstructie dus waarom zou hij dat bij de torens wel doen. Kort geleden is ook beargumenteerd dat Ortelius tot die geleerden behoorde die vonden dat historische tekeningen zo betrouwbaar mogelijk moesten zijn, zonder reconstructies.8 Gezien de grote historische belangstelling van Ortelius en zijn vrienden is het ook waarschijnlijker dat hij de opmeting zelfheeft uitgevoerd. De stadsmuur blijft met de beperkte gegevens daarom voorlopig de meest redelijke verklaring. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat er niet elders, op een
nog onbekende plaats, een fort is geweest, misschien dichter bij de rivier als we als voorbeeld de Rijncastella nemen, die ondanks het wisselende rivierwater (bij storm en binnenstromend zeewater) toch erg dicht bij de rivier zijn gebouwd. Samenvatting Uit historische gegevens blijkt dat de duinafslag waarschijnlijk veel minder is dan vroeger verondersteld, waardoor de oostelijke punt van de Brittenburg misschien niet verder ligt dan de huidige laagwaterlijn. De restanten zullen echter zover zijn gesloopt en ondergespoeld dat er hoogstens wat losse brokken steen over kunnen zijn, meters onder de huidige zeebodem. Dit geldt ook voor de zeventiende-eeuwse vondsten. De resten van een gebouw, dat in de achttiende eeuw tevoorschijn komt liggen, voor zover nog aanwezig, alweer onder de duinen. Omdat graven in de zeereep, bijvoorbeeld voor parkeerkelders, sinds kort niet meer is toegestaan zal het daar ook wel voorgoed blijven. Verder in zee kan nog muurwerk liggen van andere gebouwen, maar ook dit ligt diep onder het zand en zal hooguit bij toeval tevoorschijn komen als banken zich verleggen. Maar ook al is de werkelijke Brittenburg voorgoed verloren, de verbeelding zal altijd blijven voortleven door de spanning tussen al die verhalen en de verdronken resten. Het is juist de hoop en spanning over nog onbekende vondsten, die de drijfveer is van veel archeologie en die soms meer is dan wat er werkelijk gevonden wordt. Nachtegaallaan 42, 2224 JH Katwijk
Noten 1 De gegevens in dit artikel zijn in hoofdzaak gebaseerd op: Dijksta en Ketelaar 1965 en Parlevliet 1996 p. 5 en p. 72-75. 2 De gravure van Ortelius is gedrukt in 1568 en er is nog één exemplaar van bekend is: zie Meganck 1999, p. 228. Het origineel van de kaart uit 1572 is niet meer bekend. 3 Overdiep 1949, p. 92. 4 Bloemers 1984, p 43 en Jansen 1981. 5 Ook de archeologische opgraving in de sluisput levert alleen derde-eeuws materiaal, zie Bloemers en De Weerd 1984, p. 48. 6 Bloemers 1984, p. 48-51. 7 Oud 1995. 8 Meganck 1999, p. 230. 9 In de reconstructie: boringen A-D van het Hoogheemraadschap Rijnland voor de aanleg van de nieuwe uitwatering, rechts daarvan een profiel van Jansen 1981. Het nulpunt van de horizontale schaal is de duinvoet (gesteld op 3 m +NAP) in 1970. Het duinprofiel is in hoofdzaak afkomstig van de kaart van de boringen. De duinvoet en de Brittenburg ter hoogte van de uitwatering bleken bij nadere bestudering waarschijnlijk meer westelijker te liggen dan op de kaarten van Parlevliet 1996 is aangegeven. Literatuur Bloemers, J.H.F, en M.D. de Weerd, 1984. Van Brittenburg naar Lugdunum. De uitwateringssluizen van Katwijk 1404-1984. Leiden, 41-51. Dijksta, H. en F.C.J. Ketelaar, 1965. Brittenburg, raadsels rond een verdronken ruïne. Bussum. Janssen A.W., 1981. Profiel in de put van de nieuwe uitwateringssluis. ROB rapport I1W9830008. Meganck, Tine L., 1999. Abraham Ortelius, Hubertus Goltzius en Guido Laurinus en de studie van de Arx Britannica. Bulletin KNOB 5/6, 226-236. Oud, S.P., 1995. Brittenburg: hoektorens en muurstukken. Westerheem 44, 225-230. Overdiep, G.S., 1949. Woordenboek van de volkstaal van Katwijk aan Zee. Herdruk I987Parlevliet, D., 1996. Historische atlas van Katwijk en Valkenburg, 1544. Katwijk.
121
In memoriam Paul Stuurman 1929 - 2002 Op 17 april 2002 is Paul Stuurman overleden. Met hem verliezen we een markante persoonlijkheid die een belangrijke rol gespeeld heeft in de AWN. Hij was niet alleen een actief lid van de Afdeling Den Haag e.o., maar ook vervulde hij een hoofdrol in de redactie van Westerheem, het tijdschrift van de landelijke AWN. Hij was van 1965 tot 1970 redacteur en van 1970 tot 1977 hoofdredacteur. Paul was een autoriteit. Als er twijfels ontstonden of controverses dreigden uit te breken in het kleine, sterk individualistische wereldje van de archeologie had hij zoveel gezag dat er naar hem geluisterd werd.
122
Paul was na zijn opleiding tot bibliothecaris werkzaam bij de Bibliotheek, Informatie- en Documentatiedienst van de Centrale Directie PTT te Den Haag. Vanaf 1981 tot 1989 was hij vakreferent en hoofd van de Systematische Catalogus van de Koninklijke Bibliotheek. Daarnaast was hij docent in de vakken Trefwoorden- en Thesaurussystemen, Classificatiesystemen en Catalogusbouw, gastdocent en lid van diverse commissies op deze gebieden. Van 1980 tot 1987 was hij lid van het SBDA-bestuur, de Stichting Bibliotheek- en Documentatieacademies. Op het gebied van documentaire informatie en opleidingen heeft Paul tal van publicaties op zijn naam staan. Publicaties op het gebied van de archeologie zijn er vele: in de Berichten voor de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek over Romeins aardewerk in Zichtenburg en het Monsterse Geestje, in Westerheem een twintigtal artikelen: over inheemsRomeins aardewerk, reisverslagen over zijn tochten in ItaliĂŤ en Frankrijk, stadskernonderzoek en boekbesprekingen. Zijn boekbesprekingen gaven blijk van zijn ongelofelijke belezenheid en veelzijdigheid in de archeologie en cultuurgeschiedenis. Bovendien leverde hij zijn bijdrage aan het register op de jaargangen 1 t/m 40 van Westerheem. Dan is er Pauls praktische werk: naast zijn bestuurlijke werk voor de Afdeling Den Haag e.o. heeft hij zich intensief beziggehouden met het veldwerk in de jaren '60: het Monsterse Geestje, de opgravingen aan de Laan van Meerdervoort en de opgraving 'De Bult' in Rijswijk. Jarenlang heeft hij voor de gemeente Den Haag onderzoek gedaan naar het IJzertijdaardewerk dat in de gemeente was opgegraven. Een bezoek aan Pauls flat was ook een archeologische tocht: zijn kleine, knusse woning was tot aan het plafond volgestouwd met artikelen, krantenknipsels,
boeken, kaartmateriaal en klassieke muziek Zoals een goed bibliothecaris betaamt, wist Paul iedere snipper papier moeiteloos te vinden. In 1996 verscheen van Pauls hand 'Een passie voor het verleden en waartoe zoiets leidt'. Het boekje werd uitgegeven ter gelegenheid van de viering van het negende lustrum van de AWN. In dit prachtige werk komt Pauls passie uitvoerig aan de orde. Als romanticus leefde hij in onmin met het hier en nu. Ook al voelde hij zich niet thuis in onze moderne tijd, toch maakte hij er deel van uit en was hij zeer geĂŻnteresseerd in de ontwikkelingen op politiek en maatschappelijk gebied. Met de moderne techniek wilde hij niets te maken hebben: hij haatte computers en printers en hij zag het als een persoonlijke triomf als zo'n apparaat bij zijn aanblik spontaan de geest gaf. Paul zette zich achter zijn oude vertrouwde typemachine en tikte met behulp van correctievloeistof en kleine strookjes plakpapier onverstoorbaar zijn vele brieven en artikelen. Het ging Paul om de opgraver, die reiziger in de tijd is en de reiziger, die op pad gaat in de ruimte. Die twee maken, gecombineerd met de verbeeldingskracht, het verleden tastbaar. Paul had die verbeeldingskracht en heeft zijn passie door zijn vele reizen en opgravingen kunnen bevredigen en dat was voor hem een grote voldoening. Hij kon zich zeer opwinden over het populariseren
van het verleden zoals in het Archeon gebeurt: een archeologisch pretpark dat niets aan de fantasie overlaat, puur consumptief en passiefis. Paul was een man met een ijzeren discipline: hoe beroerd hij zich ook voelde, hij ging naar de archeologische dienst van de gemeente Den Haag, hij ging bij zijn vrienden op bezoek en hij bleef zelfstandig wonen. Tot het niet meer ging. Met zijn enorme eruditie was hij een vraagbaak voor allen. Hij was uiterst kritisch, maar altijd bereid de helpende hand te bieden. Hij was, was ik noem, een sociale individualist: hij ging zijn eigen weg, maar had een warm hart voor zijn medemens. Ik wil mijn bewondering uitspreken voor Pauls zusters die alles op alles hebben gezet om hun geliefde broer naar Deventer te halen om hem dichtbij zich te hebben. Ik zal Paul ontzettend missen; hij ruste in vrede. Bram van den Band
123
Vingerhoeden en naairingen uit de, Amsterdamse bode
AWN-reeks no. 2 Catherine A. Langedijk en Herman F. Boon 'Vingerhoeden en naairingen uit de Amsterdamse bodem, productietechnieken vanaf de late middeleeuwen'. 112 pagina's, ill., ISBN 90 71312 06 2 Een onmisbaar boekwerk voor het determineren van vingerhoeden en naairingen en een interessant boek voor degenen die meer over de productiemethoden van deze voorwerpen willen lezen. Kortom, een boek dat in uw boekenkast thuis hoort. Een uitgebreide summary maakt het boek ook geschikt voor Engelstaligen.
Prijs voor leden € 9,50, voor niet-leden € 14,50, (exd. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 2.
AWN - monografie 5 A. Warringa en G. van Haaff Opgraven. Technieken voor archeologisch veldwerk
Utrecht 1988,128 pp., ill., ISBN 90 70482 68 1 Een praktische handleiding voor allen die op verantwoorde wijze willen (helpen) opgraven. Uitgegeven in samenwerking met de NJBG bij Matrijs in Utrecht. Prijs voor leden € 6,80, voor niet-leden € 10,50 (exd. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, de Bilt, o.v.v. Opgraven.
AWN - monografie 4 Jurjen M. Bos Archeologische streekbeschrijving, een handleiding Z.p. (Vlaardingen) 1985,158 pp., ill., ISBN 90 71312 011 Een praktische handleiding die alle aspecten van veldverkenning behandeld, de bronnen die kunnen worden geraadpleegd, de vondstverwerking en de rapportage. Prijs voor leden € 3,40, voor niet-leden € 5,70 (exd. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. Streekbeschrijving.
124
Aan kasteel Heemstede zat een aardig schroefje los Anton van Schip De heer Marcel Kroonenburg, uitvoerder bij de restauratie van kasteel Heemstede te Houten, meldde ons begin juli 2001 een aantal archeologische vondsten. Daarbij was onder meer een groot fragment van een zeventiendeeeuwse(?) fles met een bijzondere coating. Hij had de fles gevonden bij reconstructiewerkzaamheden in de gracht rond het kasteel. Bij deze werkzaamheden werd verder behalve wat bewerkte grenen kinderbalken en één van eikenhout, ook een zeer vreemd gevormde paal ontdekt (afb. i)1 de foto is gemaakt na conservering van de paal. De paal lag een aantal meters zuidoostelijk van de toegangsbrug naar het kasteel. Wellicht deden balken en paal ooit dienst in een molen die in de nabijheid van het kasteel kon hebben gestaan. De merkwaardig gevormde paal bleek een houten schroef te zijn van 115 cm lang, met een grootste doorsnede van 15,5 cm en een draadhoogte van 1,5 cm. Om hem als paal te kunnen gebruiken, had men hem aan één zijde gevlakt en vierzijdig aangepunt met een puntlengte van 20 cm. Omdat de punt zonder overgang in de schroefdraad doorliep, kan de schroefdraad oorspronkelijk een sruk(je) langer geweest zijn. Na ontvangst werd de schroef direct geconserveerd, er zat namelijk nogal veel vocht in en bij de minste aanraking vielen er stukjes hout af. Hij werd daarom eerst langzaam gedroogd en daarna ter bescherming en versteviging geïmpregneerd met paraffme. Toen we dit voorwerp in handen kregen, rezen er twee vragen: hoe oud is de schroef en waarvoor diende hij oorspronkelijk.
vorderd was dat hier en daar alleen nog maar wat paalresten werden gevonden op de plek waar ze in de grond geslagen waren. Het balkhout vertoonde verweringssporen, die erop wezen dat ze heel lang onder water hadden gelegen. Er was één eiken balk bij, die dezelfde verweringssporen vertoonde als de eiken palen, ze moeten dus (evenals de andere balken?) gelijktijdig in de grond geslagen zijn. Op de grondhopen rond de gracht werd nog een groot aantal palen aangetroffen, met net zo'n verweringslaag. Ze waren over het algemeen van eiken en evenals de schroef ook vierzijdig aangepunt. Uit de vorm van een aantal palen werd afgeleid dat voor het maken ervan een dikkere eiken balk in vieren gezaagd was. Er waren echter ook eiken palen die uit een dikkere balk of stam gekloofd waren. De palen waren een meter of minder lang, dit laatste mogelijk door het wegrotten van de koppen. De dikte was redelijk gelijk: 8 cm, de breedte varieerde van 12 tot 15 cm. Een klein deel van de palen was van grenen, deels rond, deels rechthoekig. De meeste waren in zeer slechte staat, één echter, die gemenied was en oorspronkelijk mogelijk deel had uitgemaakt van een kozijn, was nog in uitstekende conditie. Blijkbaar
Afb. 1. De zeer vreemd gevormde paal.
Bij onderzoek ter plekke op 21 juli bleek dat de reconstructie al zover ge-
125
palen, met in de rij een onderlinge afstand 40 tot 50 cm. Daartegenaan werden balken en grenen delen aangebracht, waarop vervolgens de grachtmuur werd opgetrokken. Eerder hadden we al resten van de fundering van bijgebouwen gevonden die op een identieke manier gefundeerd bleken. Verder is ook de fundering van de torens op dezelfde manier opgebouwd. En bij de grote tuinvijver, die oorspronkelijk ook met een muur omringd was, werd op een aantal plaatsen nog een rij van deze palen aangetroffen. Op grond van de verweringssporen op de schroef valt aan te nemen, dat hij als onderdeel van de oorspronkelijke bekisting geplaatst werd bij de bouw van het kasteel in 1645. Dit zou inhouden dat deze schroef, oorspronkelijk gemaakt met een heel ander doel, zo'n driehonderdvijftig jaar geleden letterlijk voor paal kwam te staan.
Ajb. 2. Olijfolie?pers.
126
waren ook grenen delen als paal benut. Er werd een compleet aangepunt deel gevonden van 100x24x30x1 en een aantal fragmenten van soortgelijke delen. Daarnaast werden wat fragmenten van eiken planken en schaaldelen aangetroffen, even verweerd als de eiken palen. Bij deze planken varieerde de dikte over de breedte gemeten van 2 tot 1 cm. Aanvankelijk werd er vanuit gegaan dat palen, planken en balken gebruikt waren voor het maken van een grachtbeschoeiing. Uit de tekeningen van het kasteel blijkt echter dat de gracht er omheen afgegrensd was met muren. Daarom wordt nu verondersteld dat de materialen deel uitmaakten van een bekisting om de grachtmuren te funderen. De bekisting bestond uit een rij
Maar met welke bedoeling werd hij ooit gemaakt? Houten schroeven worden al eeuwenlang gebruikt. Uit Herculaneum, door een plotselinge uitbarsting van de Vesuvius in 79 n.Chr. onder vulkanische as bedolven, is een afbeelding bekend van een linnenpers met twee schroeven. Ook werd daar een linnenpers met één schroef opgegraven.2 Wijnpersen die gebruik maakten van een schroefmechanisme, moeten al vóór 1046 in gebruik geweest zijn. Otto Roller schrijft namelijk, dat in de Codex Aureus Spirensis van Heinrich III een afbeelding van zo'n wijnpers voorkomt.3 Tot in recente tijd werden deze schroefmechanismen nog gebruikt. Zelf fotografeerde ik in 1985 een grote olijfolie(?)pers in Playa del Ingles op Gran Canaria, die daar blijkbaar als een soort monument opgesteld was (afb. 2).4 Van het Landesmuseum te Koblenz kreeg ik een foto van een zeer grote wijnpers uit 1790, van het type Baumkelter (afb. 3)5, die daar in het museum tentoongesteld wordt.6 Uit eigen waarneming in Playa del Ingles en uit de mij door het Landesmuseum
Koblenz toegezonden mededelingen over de afmetingen van de schroef van de Baumkelter: diameter 23 cm, werd mij duidelijk dat daarbij soms schroeven gebruikt werden met beduidend grotere afmetingen dan het op Heemstede aangetroffen exemplaar. Houten schroeven werden tot in de vorige eeuw ook vaak gebruikt bij mangels, kaas- en papierpersen en bankschroeven. Een andere toepassing ervan was in een vijzel om de kap van de hooiberg hoger of lager te brengen(afb. 4)?, het apparaat is bij de linker hooiberg onder de kap gemonteerd op een bergroede rechts op de foto.8 Bij deze toepassingen zijn de houten schroeven echter vaak kleiner, of niet veel groter dan 8-9 cm. Nu is het heel onwaarschijnlijk dat er op of in de omgeving van kasteel Heemstede een olijfoliepers gestaan zal hebben, evenmin als een wijnpers. Dus werd eerst eens nagegaan of de Heemsteedsebekistingspaal/schroef, als door onze voorzitter Joop van Herwijnen geopperd, onderdeel van een molen was. We gingen daarom de Werkhovense molen bekijken. Een samen met molenaar Michel Strik ingesteld nauwgezet onderzoek van het mechaniek kon de aanwezigheid van een houten schroef met de afmetingen van het op Heemstede gevonden exemplaar helaas niet aan het licht brengen.
een schroef van dit formaat in een linnenpers niet te kennen. Hij veronderstelde dat de schroef onderdeel van een vruchtenpers zou zijn geweest. Ik had ook een brief aan de Vereniging De Hollandsche Molen gestuurd met een verzoek om informatie. Daarop kreeg ik van medewerker Techniek Nico Kruger, de stellige verzekering dat de op Heemstede gevonden schroef geen molenonderdeel kon zijn en ook geen relatie met molens had. Volgens hem kon het zijn dat de schroef oorspronkelijk dienst deed in een blokvijzel, een soort houten dommekracht. Deze veronderstelling leek hem des te aannemelijker, omdat bij
Ajb. 3. Wijnpers.
de bouw van een kasteel zeer zware zo-
berg met bergwijn.
Ajb. 4. Werkhovenaren bij een hooi-
Maar ik liet het er niet bij zitten. Er werden brieven verzonden aan diverse instanties, die iets zouden kunnen weten over het gebruik van dit soort reuzenschroeven. Van conservator W.F. Renaud, conservator van het Openluchtmuseum in Arnhem kreeg ik de suggestie dat de schroef onderdeel geweest kon zijn van een grote linnenpers. Toen ik mijn licht hierover opstak bij Guus den Besten van het Nederlands Strijkijzermuseum te Noordbroek en medeauteur van de publicatie 'strijken, streek, gestreken'2-, bleek deze het gebruik van
127
kistingpaal. Was dat niet gebeurd, dan was hij waarschijnlijk al eeuwen geleden opgestookt en zou ik er geen artikel over hebben kunnen schrijven.
AJb. 5. Blokvijzel.
genaamde moerbalken gebruikt wor-
den. Die kunnen niet alleen met spierkracht op hun plaats gezet worden. Hij meende dat er in het Molenmuseum te Lachebekje (Oost-Vlaanderen) een paar van deze vijzels te zien zijn. Ik had het gevoel dat ik steeds dichter bij de oplossing van mijn vraagstuk kwam. Daarom ging er een brief naar het Belgische Molenmuseum met het verzoek om informatie over de afmetingen en constructie van de bij hen tentoongestelde blokvijzels. Conservator Alter van den Branden stuurde me een foto (afb. 5)9 en de relevante gegevens toe. Een blokvijzel is, als uit de foto blijkt, een hijstoestel met twee schroeven. Met dit toestel kunnen zeer zware lasten opgeheven worden. De diameter van de daar geĂŤxposeerde schroefvijzels was 12 cm. De lengte van de schroefdraad was 60 cm. Wat minder groot dus dan de door ons gevonden schroef. Met de kennis die ik tot nu toe vergaard heb, lijkt het me redelijk te veronderstellen dat onze schroef, samen met een identiek exemplaar, aanvankelijk dienst gedaan heeft in een blokvijzel bij de bouw van Heemstede. Veel later (toen de vijzel het begaf?) begon onze schroef een tweede leven als be-
128
Noten: 1 Foto: Joop van Herwijnen. 2 Besten, EG. Den en Bestanden Burger, KL. den: 'Strijken Streek Gestreken', Terra Zutphen 1983, pp.19-20, afb 18 en 19. 3 Roller, O.: 'Die Baumkelter im Weinmuseum des Historischen Museums der Pfalz', p. 357. In: 'Sonderdruck aus den Mirteilungen des Historischen Vereins der Pfalz. 67.en Band. Festschrift hundert Jahre Historisches Museum der Pfalz'. Verlag des Historischen Vereins der Pfalz E.V. Speyer 1969. 4 Foto: Anton van Schip. 5 Foto: Landesmuseum Koblenz. Publikatie met schriftelijke toestemming. 6 De heer Frans Landzaat uit Schalkwijk maakte mij op deze wijnpers attent. 7 Fotograaf: onbekend. Publicatie met toestemming van de heer Arie van der Gaag. 8 Mijn zwager Wim Miltenburg, die jarenlang op het Rijnsoever in Bunnik geboerd heeft, kent de schroef van dit apparaat als het 'mannetje' en het gedeelte waarin de schroef draaide als het 'vrouwtje'. Willemijn Blitterswijk uit Bunnik herinnert zich dat ze dit apparaat bij haar thuis een 'bergwijn' noemden. 9 Foto: Provinciaal Molenmuseum Wachtebeke. Publicatie met schriftelijke toestemming. Met dank aan alle in dit artikel genoemde personen en instanties voor hun bijdrage aan dit artikel.
Boven het maaiveld TAG in Ireland De AWN internationaal Midden vorig jaar verscheen in Current Archaeology, een van de meest toonaangevende publieksbladen op het terrein van de archeologie, een alarmerend artikel over de gevolgen die het verdrag van Malta zou hebben voor de amateur-archeologie. Het einde was (volgens de auteurs) nabij: wetgeving op basis van het verdrag van Malta zou de doodssteek betekenen voor wat in het Verenigd Koninkrijk heet "independent archaeology".
Nu is de Britse situatie niet in alle opzichten vergelijkbaar met de Nederlandse, maar in zoverre wél, dat ook aan de overzijde van de Noordzee de amateurs vanouds een grote en kwalitatief hoogwaardige bijdrage hebben geleverd aan het archeologisch onderzoek. Dat zou volgens het CA-artikel verloren dreigen te gaan als de regeringsvoorstellen op basis van Malta worden aanvaard. Maar in Nederland wordt nu juist uitgezien naar implementatie van het verdrag van Malta, óók door de amateurs. Het leek ons wenselijk om deze gezichtspunten eens naast elkaar te leggen, om overeenkomsten en verschillen, kansen en bedreigingen te analyseren. Wij hebben daarom een reactie gezonden aan de redactie van Current Archaeology, waarin wij schetsten hoe de gevoelens in Nederland lagen, en welke oplossingen hier zijn bedacht voor de problemen die zich straks gaan voordoen. De strekking van die reactie was: wetgeving op basis van het verdrag van Malta biedt broodnodige bescherming aan het bodemarchief, en moet dus worden toegejuicht. De problemen rondom het inpassen van de amateur-archeologie in dat bestel zijn beslist op te lossen. In Nederland is al een aantal oplossingen voorhanden; over andere wordt nog nagedacht.
Maar het uitgangspunt daarbij voor alle betrokken partijen is: de amateurarcheologie is van zo groot belang, dat daar in elk geval voldoende ruimte voor moet blijven, zowel kwalitatief als kwantitatief. Wij hadden stilletjes verwacht, dat het antwoord een kort, beleefd briefje zou zijn (waar de Engelsen zo goed in zijn....) in de geest van: fijn dat u mee wilt denken, maar wij lossen onze problemen zelf wel op. Maar dat bleek anders te liggen. "Fascinating! Wat boeiend om te zien hoe jullie in Holland met deze problematiek omgaan. Wij willen graag wat foto's - en over een paar weken is er een conferentie in Dublin waar wij een session verzorgen over de Malta-wetgeving. Kunnen jullie daar komen spreken?"
Zo hebben Claudia Vandepoel en ondergetekende dus in december 2001 de AWN vertegenwoordigd op de TAG in Ireland: de jaarlijkse conferentie van de Theoretical Archaeology Group, die
dit jaar werd georganiseerd door University College Dublin. In de session
waar wij als spreker optraden, is uitgebreid gediscussieerd over de mogelijkheden om amateurs een legale en gegarandeerde plaats te geven in een archeologisch bestel dat gekarakteriseerd wordt door veel striktere formele kwaliteitseisen dan wij tot nu toe gewend waren. Van bedrijven die zich met archeologisch onderzoek bezighouden zal een kwaliteitsgarantie worden gevraagd - het ligt voor de hand dat zo'n eis op een of andere manier óók voor amateurs zal gaan gelden. Dat wil niet noodzakelijkerwijs zeggen dat de amateur-archeologie naar de marges van het onderzoek wordt verwezen - het betekent wél, dat goed moet worden nagedacht over vraagstukken als opleiding van amateurs, samenwerking met commerciële onderzoeksbedrijven, en - griezelig woord! - certificering. 129
De Britse archeologische wereld wordt momenteel in dat opzicht gedomineerd door PPG16: een richtlijn voor locale en regionale overheden die hen verplicht om bij infrastructuur- en vastgoedontwikkeling archeologisch onderzoek te laten uitvoeren van voldoende kwaliteit en omvang. Dat betekent op het ogenblik vrijwel automatisch: inschakeling van commerciële opgravingsbedrijven, die nauwelijks contacten onderhouden met de amateurwereld. En de stronghold van de Britse amateurs, het onafhankelijk onderzoek, dreigt door de Malta-wetgeving te verdwijnen: straks kan alleen met toestemming van de overheid nog worden opgegraven, en dus niet meer, zoals voorheen, met uitsluitend toestemming van de eigenaar van de grond. In andere landen in en buiten Europa treedt het probleem minder op de voorgrond - helaas niet doordat de problemen daar fundamenteel anders liggen, maar simpelweg omdat daar nauwelijks sprake is van een levende amateur-archeologie. Dat laatste aspect kwam nog duidelijker naar voren op de andere session die wij bijwoonden, rondom het thema Public Archaeology. Dat begrip blijkt in
de verschillende vertegenwoordigde landen een heel diverse inhoud te hebben. Meestal betekent het niet méér dan dat de resultaten van het archeologisch onderzoek toegankelijk worden gemaakt voor het publiek, door middel van tijdelijke of permanente exposities, themaparken of modelnederzettingen. Soms wordt ook het onderzoek zelf onder de publieke aandacht gebracht door voorlichtings- en mediacampagnes. Maar eigenlijk bestaat alleen in Nederland en het Verenigd Koninkrijk public archaeology als een actieve en
structurele deelname van 'het publiek' aan het archeologisch onderzoek. Een kostbare en zorgvuldig te koesteren verworvenheid! Al met al: de Nederlandse amateurs staan op de archeologische wereldkaart. Aan ons als AWN nu de opgave, om - natuurlijk samen met onze zusterorganisaties in binnen- en buitenland - die positie te handhaven en liefst nog te verbeteren. Zoals geschetst: via opleiding, samenwerking, en misschien zelfs certificering. Namens de AWN-commissie deskundigheidsbevordering, Kees Daleboudt
AWN-reeks no. 3 'Schervengericht'
Frans Diederik 'Schervengericht, een onderzoek naar inheems aardewerk uit de late derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland'
168 pagina's, ill., ISBN 90 71312 07 o Uit de duizenden aardewerkscherven, aangetroffen in tientallen nederzettingen uit de Inheems-Romeinse tijd in Schagen e.o., is de migratie van de bevolking in de derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland te herleiden. De publicatie, met de vele lijntekeningen en afbeeldingen, is tevens een uitzonderlijk fraai naslagwerk voor het determineren van aardewerk uit bovengenoemde periode. Prijs voor leden € 12,50, voor niet-leden € 18,50, (excl. € 3,00 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 3.
130
Literatuurrubrieken Recensies Verhart, L.B.M., Times fade away. The neolithization of the southern Netherlands in an anthropological and geographical perspective
(Acheological Studies Leiden University 6), Leiden 2000. ISBN: 90-76368-06-6. zw./w.ill., 252 pag. Prijs: € 18,-. Verzendkosten € 3,-Het Maasdal Project waarvan deze dissertatie de neerslag vormt, beslaat een gebied van circa 4500 km2 met zo'n 4000 bekende vindplaatsen. Deze zijn alle in kaart gebracht teneinde culturele en ruimtelijke patronen te kunnen onderscheiden. Uitgangspunt is, zoals de titel al aangeeft, het 'neolithiseringsproces', de overgang van een bestaanswijze gebaseerd op jagen, vissen en verzamelen, naar een sedentair agrarisch bestaan. Binnen het grote onderzoeksgebied zijn kerngebieden geselecteerd voor nadere studie. Steeds afdalend naar kleinere gebiedseenheden komen we uit bij de kleinste waarin veldverkenning, geologische kartering en het graven van proefsleuven tenslotte geleid hebben tot opgravingen waarvan er drie in deze dissertatie worden behandeld: • de laat-mesolithische site van MerseloHaag; • de midden-neolithische site Linden De Geest; • de Michelsberg site Neliske. Mesolithische nederzettingen in Zuid Nederland bevatten vrijwel geen organische resten. Plaatsen met gunstige conserveringsomstandigheden zijn recent sterk achteruitgegaan als gevolg van ruilverkaveling, landbouw, woningbouw, etc. Op die manier kunnen bijna alleen conclusies worden getrokken uit spreidingspatronen van vuursteen op micro- en macroniveau. Bij dat laatste moet ook nog rekening worden gehouden met het feit dat het kaartbeeld eerder de activiteiten weerspiegelt van amateur-archeologen dan die van de mesolithische bevolking. Niet alleen de mesolithische sites worden op grote schaal aangetast. Het gebied van Linden is als gevolg van grindwinning domweg verdwenen! De site van Neliske kwam aan het licht door diepploegen, wat de archeoloog ook geen onverdeelde vreugde zal schenken. Het verslag van de opgraving MerseloHaag draait grotendeels om het gevonden
vuursteen in verschillende stadia van bewerking. De liefhebber kan z'n hart ophalen aan een zeer gedetailleerde rapportage, ondersteund door tientallen spreidingskaarten. Geprobeerd is ook antwoord te geven of Merselo-Haag een jachtkamp was, of een basiskamp. De mogelijkheden om sites te typeren waar alleen vuursteen is aangetroffen, zijn echter zeer beperkt. Een complicatie is ook het herhaalde gebruik van dezelfde site over vaak een lange periode. Verhart moet ietwat spijtig concluderen dat complexe activiteiten die schuilgaan achter een cluster van vuursteen niet of nauwelijks te achterhalen zijn. Linden-De Geest is gesitueerd op een laatglaciaal rivierduin, dat naast sporen van neolithische bewoning ook sporen van bewoning uit latere periodes vertoont. Het neolithische materiaal bestaat uit een beperkt aantal aardewerkfragmenten, waarvan sommige verwantschap vertonen met Hazendonk-2 materiaal. De gevonden pijlspitsen verwijzen naar twee bewoningsfasen, zowel in het Midden als het Laat Neolithicum. De aard van de site blijft onduidelijk: vermoedelijk betreft het een 'offsite zone', eventueel geassocieerd met een onbekende nabijgelegen permanente nederzetting. Het onderzoek naar de site Neliske in het kerngebied Roerstreek was ten tijde van het schrijven van de studie nog niet afgerond. Bij de behandeling van de vorige sites ' wordt eerst een uitvoerige monografie aangeboden van het kerngebied (Venray, Grave-Cuyk) waarin de site is gelegen. Bij Neliske is daarvan afgezien. De regionale gegevens zullen later worden gepubliceerd en de opgravingresultaten worden summier besproken. Het aardewerk wordt in de Hazendonk-2 fase geplaatst. De vuurstenen pijlspitsen blijken echter afkomstig uit meer periodes. Van de grondsporen kan een aantal als paalgaten worden beschouwd. Een duidelijke huisplattegrond kon echter niet worden onderscheiden. Naast de publicatie van de opgravingresultaten ligt mijns inziens de waarde van deze studie vooral in de regionale monografieën die aan de onderzoeksrapporten voorafgaan. Daarin wordt een synthese geboden van een schat aan veelal moeilijk toegankelijk materiaal. Verhart heeft echter geprobeerd meer te bieden. Hij gaat ervan uit dat het adopteren van een op landbouw gebaseerde bestaanswijze het resultaat is van
131
contact tussen mesolithische jagers-vissersverzamelaars en neolithische boeren. Dat contact zou zijn te vergelijken met situaties uit de moderne geschiedenis, zoals beschreven in etnografische studies, waarvan een aantal wordt besproken. Degene die eerst vluchtig kennis neemt van het boek zal dan ook misschien wat verbaasd zijn om al op pagina 19 een foto aan te treffen van een Australische goudzoeker met geweer temidden van Papoea's in het hoogland van Australisch Nieuw Guinea! Verhart stelt de vraag of er algemene kenmerken zijn te ontlenen aan studies van 'eerste contact' situaties en meer in concreto wat de effecten zijn op een bevolking wanneer anderen het eigen territoir koloniseren. Er zou sprake zijn van een eerste situatie van verbazing en verwarring, gevolgd door het ontstaan van een stabiel relatiepatroon. Over de keuze van de etnografische case studies valt te twisten. Interessanter voor de archeoloog is echter hoe Verhart de etnografische gegevens 'vertaalt' naar de situatie in het raakvlak van Mesolithicum en Neolithicum. Vroegneolithisch materiaal wordt sporadisch aangetroffen buiten het bekende vestigingsgebied van LBK en Rossen. Soms is de context mesolithisch. Bekend zijn de LBK dissels gevonden buiten het loessgebied. Dat kan wijzen op contacten van boeren met groepen met een mesolithische bestaanswijze, maar veel meer valt daar niet over te zeggen. Vindplaatsen als Hoge Vaart en Swifterbant vertonen een hybride bestaanswijze waarin akkerbouw en veeteelt wordt gecombineerd met jagen-vissen-verzamelen. Of dit het resultaat is van acculturatie, en hoe dat proces dan is verlopen, blijft echter vooralsnog onopgehelderd. Het stellen van vragen waarop het materiaal geen antwoord kan geven is een frustrerende bezigheid. Zich beperken tot zuivere, veelal catalogiserende, beschrijving van sporen en vondsten, zoals zo vaak gebeurt, is echter ook hoogst onbevredigend. Bedacht moet worden dat het neolithiseringsproces onderwerp is van voortgaande discussie en onderzoek. In dat licht bezien hebben we hier weliswaar niet met hèt antwoord, maar in elk geval wel met een belangrijke bijdrage aan het debat te maken. Informatie: http://archweb.leidenuniv.nl/fa/publicaties/aslu/aslu_folder.html Wim Ettema
132
A. Carmiggelt, A.J. Guiran en M.C. van Trierum (red.), BOORbalans 4. Archeologsich onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel te Rotterdam. Sluizen en schepen in de dam van de Rotte. Roterdam
2001. ISBN 90-800264-4-1. Geïll. (137 afb. in kl. en zw/w), 205 blz., 19 bijlagen in portofolio. Prijs € 27,50 (excl. € 4,50 verzendkosten). Tussen 1988 en 1992 heeft het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) archeologisch onderzoek uitgevoerd in de binnenstad van Rotterdam. Aanleiding was de aanleg van de Willemsspoortunnel. In BOORbalans 3 (Rotterdam, 1997, zie de recensie van Tarcq. Hoekstra in Westerheem jaargang 47 no. 5, oktober 1998, pag. 261-263) is aandacht besteed aan verschillende aspecten van het onderzoek, waaronder de geologie en landschapsreconstructie van Rotterdam en omgeving, de pre-stedelijke bewoningssporen, de aanleg en ruimtelijke ontwikkeling van de dam, de (post-)-middeleeuwse bebouwing aan de Hoogstraat op basis van archeologische en historische gegevens en de muntvondsten uit het spoortunneltracé. De meest spectaculaire vondst bij het archeologisch onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel betrof een tweetal opeenvolgende dertiende-eeuwse houten sluizen. In BOORbalans 4 staan die sluizen en (resten van) schepen in de dam van de Rotte centraal. Rotterdam is ontstaan nabij een dam in de Rotte, welke dam omstreeks 1270 is aangelegd. De Rotte was oorspronkelijk een veenriviertje, dat zorgde voor een natuurlijke afwatering van het omliggende gebied op de Nieuwe Maas. Langs de Rotte werd al in de prehistorie, de Romeinse Tijd en in de negende tot twaalfde eeuw gewoond, zo blijkt uit het archeologisch onderzoek in de spoortunnel. Overstromingen in de twaalfde eeuw waren een belangrijke aanleiding voor de bouw van dijken langs de Nieuwe Maas. De dam in de Rotte, thans de Hoogstraat, vormde het sluitstuk van deze bedijking, waarop men direct na de aanleg is gaan wonen. De dam vormde een effectieve bescherming tegen het buitenwater, maar vormde tevens een belemmering voor de waterafvoer van de Rotte en voor de ontwatering van de polders. In verband daarmee moesten er in de dam uitwateringsluizen worden gebouwd. De onderzochte dertiende-
eeuwse uitwateringsluizen waren een soort kokers, opgebouwd uit een reeks gebinten waartegen houten planken waren bevestigd. De oudste sluizen bezaten één staande deur, die zelfstandig functioneerde door de getijdenwerking. Bij vloed sloot de sluisdeur door de druk van het hogere water aan de buitenkant en bij eb drukte het water uit de Rotte deze vanzelf weer open. Een sluis voor het schutten van schepen bestond er in die tijd nog niet. Pas rond 1340 wordt een schutsluis in de Delftsevaart aangelegd. Voor die tijd konden kleine schepen van de uitwateringssluizen in de Rottedam gebruik maken. Aanvankelijk waren de sluizen aan de bovenzijde nog open. Vanwege de verdichting van bebouwing op de dam (de huidige Hoogstraat), de verbreding van de dam en de toenemende verkeersdrukte in de Hoogstraat werden de sluizen in de dam van boven afgedekt. De sluisvlieten werden in de loop van de veertiende eeuw overkluisd met stenen gewelven. De sluiskern met de deur onder de Hoogstraat bleef tot in de tweede helft van de zestiende eeuw van hout gemaakt. Deze houten sluizen werden, zo blijkt uit archiefonderzoek, om de 25 jaar vernieuwd. De vondst levert een belangrijke bijdrage aan de waterstaatsgeschiedenis, aangezien over de constructie en ontwikkeling van sluizen uit deze periode tot nu toe weinig bekend was. Daarin is nu verandering gekomen. Elke plank en balk, de bevestigingswijze ervan, het breeuwen en het gebruik daarbij van sintelnagels om een waterdicht geheel te krijgen, etc, het wordt allemaal tot in detail door Ton Guiran beschreven. BOORbalans 4 is dan ook geen publieksboek geworden dat je in één adem uitleest. Maar met behulp van tal van tekeningen en fraaie foto's weet hij de technische details, veronderstellingen en conclusies op zodanige manier te presenteren, dat iedereen die geïnteresseerd is in houtbewerking en in middeleeuws watermanagement hier bijzonder veel plezier aan kan beleven. Bij de uitwerking van de onderzoeksresultaten is ook gebruik gemaakt van de uit de oorlogsjaren overgeleverde documentatie. Tijdens het puinruimen en de egalisatiewerkzaamheden na het bombardement van Rotterdam op 10 mei 1940 werden namelijk ook al resten van sluizen aangetroffen en opgetekend, maar deze waren tot op heden nooit uitgebreid gepubliceerd. Arnold Carmiggelt beschrijft in dit boek de waterstaatkundige organisatie en situatie
van Rotterdam in de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Centraal staan daarbij uiteraard de uitwateringssluizen in de Hoogstraat in die periode, maar ook de rol van het hoogheemraadschap Schieland, het onderhoud en beheer van de sluizen, alsmede de constructie ervan op basis van overgeleverde bestekken. Na circa 1560 worden de sluizen geheel uit steen opgetrokken en voorzien van een nieuw type deur. Dit sluistype blijft onveranderd in de Hoogstraat bestaan tot 1870, wanneer de sluizen buiten gebruik worden gesteld, tengevolge van de demping van de Binnenrotte en de aanleg van het aan de spoortunnel voorafgaande spoorwegviaduct door de binnenstad van Rotterdam. In en om de sluis trof men ook de restanten aan van een viertal dertiende-eeuwse vaartuigen. Dit onderdeel van de publicatie is van de hand van A.F.L. van Holk; verschillende specialisten van het NISA verleenden hun medewerking. Onder de aan-
De restanten van de dertiende-eeuwse sluis tijdens de opgraving in het race van de Willemsspoortunnel in 1991. de wanden van de sluis zijn gemaakt van hergebruikt scheepshout.
Een reconstructietekening van de oudste Sluis van Rotterdam. De sluis heeft een staande deur, die op de werking van het getij zelfstandig open en dicht gaat.
133
getroffen schepen bevond zich een overnaads geklonken kogge-achtig vaartuig, geladen met bakstenen. Ook werd een punterachtig scheepje opgegraven, dat mogelijk voor het vervoer van vracht kan hebben gediend, maar ook als vissersvaartuig kan zijn gebruikt. Twee schepen werden in de sluis verwerkt en als zodanig hergebruikt: een rivieraak en een onbekend type riviervrachtschip. Dat onbekende schip bood als gevolg van hergebruik voor de bouw van de sluis onvoldoende aanknopingspunten meer om tot een reconstructie van de romp te komen. Daarbij speelt ook een rol, dat er nauwelijks vergelijkingsmateriaal voorhanden is. Voorbeelden van (complete) rivierschepen uit die periode zijn immers niet bekend. Het boek eindigt met een synthese en discussie van de hand van Arnold Carmiggelt en Ton Guiran over het archeologisch en bouwhistorisch onderzoek van de uitwateringsluizen in de Rotte-dam. Uit het onderzoek wordt bevestigd wat we al wisten: watermanagement is de Rotterdammers niet vreemd en uit de scheepsresten blijkt weer, dat deze stad aan het eind van de dertiende eeuw een belangrijke rol speelde in het internationaal scheepvaartverkeer, zowel naar het achterland, als over zee. BOORbalans 4 kan besteld worden bij het BOOR, St.-Jobsweg 7, 3024 EH Rotterdam. Nadere info: e-mail: me. vantrierum@gw.rorterdam.nl
pagina's tekst. Toch is het handig om zoveel informatie gebundeld te hebben in één band. En vanwege het algemene karakter is het - als leerboek of naslagwerk - ook voor Nederlanders goed bruikbaar.
Archaologie in Deutschland. 2001-4 (okt-dec).
Deze aflevering heeft als thema 'prehistorische wagens'. Zes artikelen belichten hun verschijningsvorm, context en betekenis in verschillende cultuurperioden. Voorts een bijdrage over de ontstaansgeschiedenis van de Keulse Dom, die teruggaat tot de derde en vierde eeuw.
Neujahrsgruss 2002. Jahresberichtjïir 2001.
Westfalisches Museum für Archaologie/Amt für Bodemdenkmalpflege/Altertumskomission für Westfalen. Munster 2001. 124 pp. Drie Westfaalse oudheidkundige instanties bundelen hun krachten - en ook hun jaaroverzicht. Thema's zijn o.a. nieuwe exposities in de musea van Haltern, Munster en Paderborn. Voorts veel opgravingnieuws uit de hele deelrepubliek, met behalve de zojuist genoemde plaatsen ook Soest, Dortmund en Bielefeld.
Gerrit Groeneweg B. Rudnick. Die Römischen Töpferöfen von
Haltern. Bodenaltertümer Westfalens 36, Mainz 2001. ISBN 3-8-53-2796-x, 480 pp.
Signalementen Thomas Fischer (red.). Die Römischen Provinzen. Eine Einfilhrung in ihre Archaologie. Theiss Verlag, Stuttgart 2001. ISBN 3 8062 1591 X, 396 pp, z/w, € 32,-. Prettig handboek over provinciaal-Romeinse archeologie. Alles staat er in: van archeologische methoden tot nederzettingsvormen, van religieuze praktijken tot catalogisering van vondstmateriaal. Deze aanpak in de breedte laat echter geen diepte per onderwerp toe, waardoor de informatie doorgaans erg summier is. Het ontbreken van een notenapparaat doet daar een schepje bovenop. En voor een modern handboek weegt een hoeveelheid van 50 matige zwart-wit afbeeldingen niet op tegen 400
134
Uitgebreid wetenschappelijk onderzoek naar de 14 pottenbakkersovens van de vroeg-Romeinse legioensplaats Haltern. De zeven rechthoekige en zeven ronde ovens herbergen genoeg informatie om bijna 500 pagina's te vullen, inclusief 120 pagina's illustraties en een catalogus op cd-rom. Louter voor specialisten.
Titus Panhuysen. De Romeinse godenpijler
van Nijmegen. Vereniging van Vrienden van Museum Het Valkhof Nijmegen, Museumstukken 8, 2002. ISBN 90-6829-072-X, 48 pp. Eindelijk iemand die de monumentale, vroeg-Romeinse reliëfstenen uit Nijmegen
eens goed onder de loep neemt. Reliëfbeeldenspecialist Panhuysen ziet er de resten in van een herdenkingsmonument, opgericht rond 17 na. Chr. ter ere van Germanicus' zegetocht in Germanië. Tegelijk is het een politiek-religieus propagandamiddel van keizer Tiberius: Het einde van de Germaanse oorlogen betekent voor ons gebied immers het begin van de Pax Romana: pacificatie, romanisatie en welvaart. De plek van de pijler op het kruispunt van twee belangrijke wegen zou wel eens het markeerpunt kunnen zijn geweest voor de bouw van Oppidum Batavorum, de eerste burgerlijke nederzetting van Nederland. En tegelijk daarvan het religieuze middelpunt vormend. Paul van der Heijden
Nieuwsbrief Archeologie (Informatieblad provincie Zeeland), nr. 16 (oktober 2001) en 17 (december 2001). Zoals gewoonlijk wordt de voorzijde van dit door de provincie Zeeland uitgegeven informatieblad opgeluisterd met een foto en bijbehorende beschrijving van een bijzondere vondst. Die bestaat in het oktobernummer uit een tweetal ruim 45 cm hoge kruiken, gevonden te Sluis (ZeeuwsVlaanderen), daterend uit de vijftiende- of zestiende eeuw en afkomstig uit Spanje. Ook wordt een bronzen hielbijl voor het voetlicht geplaatst. De vaste rubriek 'vondst voor het voetlicht' is
in het december-nummer van de hand van Jan Kuipers en gaat nu eens niet over een specifiek artefact, maar over de (her) ontdekking van het in de zestiende eeuw verdronken dorp Moggershil. Verder in beide edities veel actueel nieuws over de archeologie in Zeeland. Nadere info: (0118) 63 13 94 / 63 13 96
P. Stuart & J.E. Bogaers (+), Nehalennia. Rö-
Stuart, destijds verbonden aan het RMO, zich bezig met de befaamde aan Nehalennia opgedragen altaarstenen. In deze publicatie legt hij het resultaat van zijn onderzoek vast. Deze uitgave is uiteindelijk min of meer zijn levenswerk geworden. Het boek omvat een tekstdeel en een deel met afbeeldingen. Bogaers had een belangrijk aandeel bij het bewerken en interpreteren van de inscripties op de altaren.
Olaf Goubitz (met bijdragen van Carol van Driel-Murray & Willy Groenman-van Waateringe). Stepping through Time. Archaeological Footware from Prehistorie Times until 1800. Stichting Promotie Archeologie, Zwolle 2001. ISBN 90801044-6-9. Tal van zw./w.-ill., 396 pag. Oplage 1000 stuks. Prijs € 54,45. Publicaties van Olaf kun je moeilijk ontwijken: overal kom je ze tegen, in de meest uiteenlopende boeken en in een bonte verzameling van verenigingsperiodieken, vakliteratuur en andere tijdschriften. Overal beschrijft hij schoeisel (en andere ledervondsten) die uit de Nederlandse en Vlaamse bodem tevoorschijn zijn gekomen. Al die versnipperde informatie vinden we thans gebundeld en bewerkt terug in een bijzonder fraai boek. Terwijl Olaf zich in dit boek met name richt op de middeleeuwse en jongere schoenen, besteden de beide dames in afzonderlijke bijdragen aandacht aan respectievelijk het Romeinse en het prehistorische schoeisel. Het kloeke boekwerk is te koop voor een bedrag van € 54,45. Het kan besteld worden door overmaking van dit bedrag op giro 703734 van de Stichting Promotie Archeologie (voor het buitenland geldt een ander bedrag). Je kunt het voor dit bedrag ook gewoon kopen in het Nederlands Leder en Schoenen Museum te Waalwijk. We komen later nog terug op dit boek. Nadere info: schoenenmuseum@tref.nl en archeologie.spa@wxs.nl.
mische Steindenkmaler aus der Oosterschelde
bei Colijnsplaat (Corpus signorum imperii romani 2 / Collections of the National Museum of Antiquities at Leiden XI. Leiden 2001. Prijs circa € 75,-. ISBN 90-74938-11-6. Nederlandstalige samenvatting. Vanaf het moment dat de eerste 'officiële' vangsten ter hoogte van Colijnsplaat in de Oosterschelde boven water kwamen, hield
Schoen, Dordrecht, dertiende eeuw. Uit: Stepping through Time.
135
ADC-Info (Archeologisch Diensten Centrum), 3e kw. 2001.
Drie tinnen kaarsenhouders uit het 'Behouden Huys', Nova Zembla 1597. Uit: De overwintering op Nova Zembla.
Het ADC (ruim 75 medewerkers) verricht archeologisch onderzoek in opdracht van derden. De organisatie bestaat sinds mei 1998 toen het als steunstichting aan de ROB geprivatiseerd werd. ADC-Info is een nieuwsbrief van dit bedrijf, die elk kwartaal verschijnt om wetenschappelijke collega's op de hoogte te stellen van de verschillende projecten die het ADC heeft uitgevoerd. Dit 51 kleurrijk geïllustreerde pagina's tellende nummer bevat o.a. een synthese van vijfjaar archeologisch onderzoek nabij Houten. Daar werden, zoals uit de hier eerder gesignaleerde ADC-rapportages bleek, verschillende nederzertingsterreinen uit Ijzertijd, Romeinse Tijd en Middeleeuwen onderzocht. Thans zetten Henk van der Velden en Wouter Vos alle verkregen informatie op een rijtje, zodat nieuwe perspectieven voor verder onderzoek ontstaan. Henk van der Velde schrijft ook een bijdrage over een huisplattegrond uit de Late Bronstijd te Dalfsen (Ov). Daarnaast bevat ADC-info bijdragen van Gerard Tichelman (een gaaf geconserveerd Romeins villacomplex te Kerkrade, dat grootschaliger zal worden onderzocht) en van Frank van der Heijden (een grafveld uit de Tachtigjarige Oorlog te Gilze, N.-Br.). Op basis van isotopenonderzoek kon inmiddels worden vastgesteld dat de onderzochte soldaten waarschijnlijk opgroeiden in het noordoosten van het Baltische gebied, in zuidwest Rusland, of wat vooralsnog het meest waarschijnlijk lijkt, in de Alpen.
Hans Gramberg, De overwintering op Nova Zembla (Verloren Verleden. Gedenkwaardige momenten en figuren uit de vaderlandse geschiedenis, deel 16). Uitgeverij Verloren, Hilversum 2001. ISBN 90-6550457-5. Formaat 20 x 17 cm, geïll., 93 pag. Prijs € 9,30. De reeks Verloren Verleden biedt algemene, geactualiseerde informatie aan een breed publiek over de geschiedenis van ons land. In elk deeltje staat een spraakmakende gebeurtenis of persoon centraal. Jaarlijks verschijnen er minimaal vier delen. Het nu verschenen zestiende deel is gewijd aan het befaamde Behouden Huys op Nova Zembla, aan de lieden die daarin de barre winter trachtten te overleven en aan wat daaraan voorafging.
Archeologie in Limburg nr. 88, september 2001. ISSN 1384-7538. Prijs per nummer ca€ 3,63. Archeologie in Limburg is het orgaan van de Archeologische Vereniging Limburg, een koepelorganisatie voor de archeologie in Nederlands en Belgisch Limburg. Het septembernummer bevat een vijftal artikelen: Een IJzertijdvindplaats te Susteren (R. Jansen & E.A.G. Ball), Archeologische monumentenzorg en expositiebeleid in Maastricht (W. Dijkman), De militaire fibulae uit het Provinciaal Gallo-Romeinse Museum te Tongeren (G. Hensen) en Ijzerhandel versus Ijzertijd; een noodopgraving te Sittard-Nusterweg (E.P.G. Wetzels). Nadere info: http://www.archeologie.net
Eugène Jansen, Dickmaels voor qüaet. De polder van Ossendrecht 1651-1682. Hoogerheide 2001. Geïll., 110 pag. Oplage: 500 ex., prijs € 15,88. Op amper 35-40 cm onder de oppervlakte van een stuk bouwland in het uiterste zuidwesten van Noord-Brabant trof de auteur, tezamen met andere leden van de werkgroep archeologie van de lokale heemkundekring Het Zuidkwartier, de perfect bewaard gebleven resten aan van het woonhuis van een boerderij. Deze hoeve was eigendom van de markiezin van Bergen op Zoom en werd in 1682, nog geen dertig jaar na de bouw ervan, door het
136
zeewater verzwolgen. De vervolgens blootgelegde funderingen en plavuizen vloeren bleken nog keurig intact te zijn. Overigens staat de auteur maar enkele pagina's lang stil bij het archeologisch onderzoek. De opgraving was voor hem aanleiding om diep en gedetailleerd archiefonderzoek te doen naar de geschiedenis van de polder in de periode waaruit de boerderij dateert. Info: E. Jansen, Prins Hendrikstraat 38, 4631 KC Hoogerheide, tel. 0164-614591.
De Waterschans (Geschiedkundige Kring van Stad en Land van Bergen op Zoom), 31e jrg., nr. 4, december 2001. ISSN 092639x8. In dit geschiedkundig tijdschrift een artikel van stadsarcheoloog Marco Vermunt, waarin hij een versierd benen brilmontuur beschrijft (pag. 150-152). De bril, compleet met de restanten van de bijbehorende glazen kwam te voorschijn uit een afvalkuil in het centrum van Bergen op Zoom en zou van omstreeks 1400 dateren.
Schotelfragment, faience 1651-1682 met versregel 'dickmaels voor quaet', bodemvondst Ossendrecht. Uit: Dickmaels voor quaat.
overstromingen dekten het geheel toe met een pakket zeeklei. Opvallend is dat die kleilaag zich binnen de omwalling niet voortzet. Uit archivalische bronnen is bekend dat de eerste stadsomwalling russen 1330 en 1340 werd gerealiseerd. Gelet op de zelas en de gevonden potscherven mogen we aannemen, dat ook de gracht uit die periode stamt. Nadere info: duijvestijn.c@home.nl
Archaologie der Schweiz/Archeologie Suisse/Archeologia Svizzera, 24e jrg., 2001, nr. 3.
ISSN 0255-9005. Prijs per nummer € 1,70. Abonn. € 6,90. Christ van Terheijden, Chris Duijvestijn en Ad van Tilburg, Verslag van het archeologisch bodemonderzoek op het bouwterrein 'De Waterlinie' te Steenbergen, 199/2001, nr. 2002.1.
Februari 2002.18 pag. en een bijlage. Nog meer activiteiten uit westelijk NoordBrabant. De Stichting Stadsarcheologie Steenbergen bracht voor de veertiende maal verslag uit van een archeologisch (nood) onderzoek. Het onderzoek vond plaats op een braakliggend bouwterrein. Aan de noord- en oostzijde daarvan bevond zich vermoedelijk ooit de stadsgracht. Op een diepte van slechts circa 60 cm onder het maaiveld trof men de resten aan van de laatmiddeleeuwse stadsmuur, die over een lengte van 26 meter kon worden gevolgd. Aan de basis was de muur 1.20 m dik. De muur vertoonde halverwege een hoefijzervormige uitbouw, open aan de stadszijde. Waarschijnlijk bevond zich hier een kleine muurtoren. De jongste bakstenen van de muur dateren uit de vijftiende eeuw. Een meter of acht buiten de voet van de muur begon de stadsgracht, circa 10 meter breed en ongeveer 2.80 m diep. De gracht werd gedempt met zel-as, het overal in Steenbergen voorkomende residu van de ter plaatse aanwezige zoutziederijen. Latere
Een glossy magazine van het Zwitserse verbond voor prehistorie en archeologie, dat elk kwartaal verschijnt. In dit nummer staat de opgraving van een Romeinse villa nabij Zürich centraal (50-300 n.Chr.). Daarbij konden uit soms uiterst kleine fragmentjes een aantal muurschilderingen worden gereconstrueerd, waarbij men meer dan 30 verschillende decors herkende. Uit de afbeeldingen bleek ondermeer, dat men ook daar de Egyptische godin Isis vereerde. Zwitserland kent eveneens zijn HSL-project: 'Bahn 2000'. Op de route van die toekomstige spoorlijn, in het kanton Bern, vond een opgraving plaats temidden van ijzertijdgrafheuvels. Daarbij kwamen zeven Romeinse begravingen en 92 tombes uit de Volle Middeleeuwen te voorschijn, gelegen bovenop een zeventiental Hallstatt graven. Verder aandacht voor een bronsatelier uit het midden van de vijfde eeuw v.Chr. (Ijzertijd) en voor de vondst van ruim 32 elegante dertiende-eeuwse laarsjes uit Winterthur. Info: as.red@bluewin.ch
137
Th. Spek & D.G. van Smeerdijk, Verdwenen venen in Schoterland. Een veldbodemkundig en paleoecologisch onderzoek van spitsporen, veengreppels en hoogveenresten bij Oranjewoud en Katlijk (Zuidoost-Friesland) (Rapport 238 Alterra Wageningen). Wageningen / BIAX Consult, Amsterdam, februari 2001. Geïll., 66 pag.
Kelkglazen uit Noorwegen en Sleeswijk-Holstein, 1780-1820. UiUAlte Trinkglaser.
In het najaar van 1995 troffen medewerkers van Staatsbosbeheer Fryslan bij graafwerkzaamheden ten behoeve van een natuurontwikkelingsproject op het landgoed Pauwenburg bij Oranjewoud (ZO-Friesland) een groot aantal opvallende spitsporen aan. De sporen werden geanalyseerd en gedocumenteerd door medewerkers van het Argeologysk Wurkferban van de Fryske Akademy. In het najaar van 1998 werden op een naburig perceel opnieuw interessante sporen aangetroffen. Deze keer betrof het geen spitsporen, maar een zeer dichte structuur van greppels. Oorspronkelijk bevond zich hier, zo blijkt uit het onderzoek, een zeer uitgestrekt en open hoogveenmoeras. Het veenpakket groeide tot een dikte van twee meter, tot aan het moment dat de mens in de twaalfde-dertiende eeuw het gebied in cultuur bracht. Uit het onderzoek blijkt dat de greppels geen functie hebben gehad bij de afwatering van het veenmoeras. Ze werden veel later aangelegd, tijdens de vijftiende-zestiende eeuw, ten behoeve van het ontginnen van de restanten van het inmiddels uitgedroogde, ingeldonken en deels geoxideerde veenlandschap. Ook de spitsporen dateren van de vijftiende eeuw of later. Info: Staatsbosbeheer 058-2343707, Alterra 0317-474700, BIAX 020-4211456
Zeitschriji jür Schweizerische Archaologie und Kunstgeschichte (Musée Suisse/Schweizeriches Landesmuseum), Band 58, 2001, Heft 1. Zw./w.-ill, 96 pag. Ter gelegenheid van haar vijfjarige bestaan organiseerde de Arbeitsgruppe für Experimentelle Archaologie in der Schweiz op 3 december 1998 te Zürich een internationaal symposium over experimentele archeologie. Nederland was op dat congres niet vertegenwoordigd. Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland wel. Inleiders uit Denemarken en Duitsland schetsen een beeld van hun vaak jarenlange ervaringen met experimentele archeologie. Anderen verhaalden hun ervaringen met vlasbewerking, pottenbakken (inclusie classificatie van prehistorische potscherven op basis van het effect van het verhitten daarvan), de reconstructie van een gallo-romeins vaartuig, vlechtwerk van wilgen- en andere boombast (denk aan de dolkschede, de cape en de schoenen van Ötzü), het gieten van koper en brons en de ijzerbewerking. De inleidingen zijn op schrift gesteld en in deze publicatie gebundeld. Info: Schweizeriches Landesmuseums, 8023 Zürich
P.J. Tichelaar & S. ten Hoeve (m.m.v. J.Pluis), Fries Aardewerk 11. Bolsward. Leiden 2001. ISBN 90-74310-74-5. Geb., geïll. met 325 afb., veelal in kleur, 220 pag., prijs € 40,39. Met enige vertraging is het tweede deel in de serie Fries aardewerk verschenen. Het eerste deel beschrijft de geschiedenis van de majolicabakkerij Kingma te Makkum. In het tweede deel komt de majolicaproductie uit Bolsward aan bod. Dit boek beschrijft de geschiedenis van de majolicafabricage in Bolsward, gesticht in 1737 en gesloten omstreeks 1800. Het productieproces in een achttiende-eeuwse Friese gleibakkerij wordt stap voor stap beschreven.
Karl-Heinz Poser, A/te Trinkglaser, Flaschen und Gefasse. Gebrauchsglas in und um Schleswig-Holstein. Neumünster 1997. Geïll., 144 pag. Prijs circa € 40,-. Dit boek is in eigen beheer door de auteur uitgegeven. Na inleidingen over glassoorten, -technieken, -merken, etc, voorzien
138
van fraaie kleurenafbeeldingen, worden 329 stuks gebruiksglas uit de periode 16501850 afgebeeld en beschreven. Een deel van het beschreven glaswerk is uiteraard in Sleeswijk-Holstein zelf vervaardigd. Aardig is, dat een groot deel van het glaswerk echter, behalve van elders uit Duitsland, vooral uit de verschillende Scandinavische landen afkomstig is. Laat zeventiende-eeuwse glaszegels met de afbeelding van een Hollandse leeuw, van Willem III (met de tekst 7
'Vivat-de-prince.von.orangien ) en met het
wapen van Amsterdam, tonen aan, dat ook Nederlandse flessen in Sleeswijk-Holstein terecht kwamen. Veel van het beschreven glas is te zien in het Museum van het Landeskreis Plön. Adres van de auteur: Postfach 2272, D-24512. ***
NRC Handelsblad, zaterdag 1 december 2001 (katern Wetenschap & Onderwijs): Theo Toebosch, Uit de oude doos. Archeologische archieven puilen uit met onuitgewerkt materiaal (pag. 47). "Nooit uitgewerkte en gepubliceerde opgravingen zijn in de Nederlandse archeologie een lang verzwegen probleem. En inlopen van de achterstand zit er bij gebrek aan jonge archeologen voorlopig niet in", aldus Theo Toe-
bosch. Hij vertelt hiermee niets nieuw en herhaalt veel zaken, die wij al lang wisten en ook ons verontrusten. Aardig is de manier waarop Glazema, destijds directeur van de ROB het probleem dacht te moeten oplossen. De naam Glazema komen we de laatste tijd in jubileumspeeches en —publicaties van de AWN regelmatig tegen en niet altijd in positieve zin. Glazema gaf zijn medewerkers bij de ROB veertien dagen de tijd om de zolder leeg te halen. Wat daarna achterbleef zou blijkbaar niet de moeite van het bewaren waard zijn. De ROB-ers lieten deze woorden gelaten over zich komen, maar Glazema hield woord. Na veertien dagen werd alles dat achterbleef via het raam naar de stortplaats in Bunschoten afgevoerd. Wellicht kunnen we daar ooit nog eens een aardige opgraving doen.
Archeologie magazine (Scarabee), 10e jrg., nr. 6 (december 2001/januari 2002) en 11e jrg., nr. 1 (februari/maart 2002). ISSN 1566-7553. Prijs los nummer € 5,50.
Evert van Ginkel staat in het zesde nummer van 2001 stil bij het vijftigjarig bestaan van de AWN., Ad van Schaik reconstrueert een incident tussen VOC en Japan in 1643, Joost Vermeulen besteedt aandacht aan het Romeinse Fort Albiana te Alphen aan den Rijn en Ruurd Kok beschrijft een onzichtbaar monument in Spijkenisse. In het eerste nummer van 2002 verhaalt Robert Jan Swiers hoe de provincie Zeeland de laatste decennia een steeds belangrijker plaats kreeg op de Romeinse kaart van Nederland. Verder ondermeer een artikel van Lou Lichtenberg over het Hollandse Fort te Huy (B.), Ad van Schaik over de talrijke sporen van de VOC in Azië en Mia Dekeersmaeker over het archeologisch onderzoek in Brussel. Verder uiteraard in beide nummers weer veel tentoonstellings-
Glasmerken 16601700. Uit: Alte Trinkglaser.
15 jaar archeologisch onderzoek in Geldrop,
Heeze en Leende (een themauitgave van de Heemkronyk bij het veertigjarig bestaan van de Heemkundekring "De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten". ISSN 0168891X. Zw./w.ill., 101 pag., 27 x 21 cm. Prijs € 11,34 De Heemkundekring "De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten" bestaat 40 jaar. Ter gelegenheid daarvan is een speciaal nummer van het even lang bestaande eigen tijdschrift Heemkronyk verschenen. Deze 101 pagina's tellende "special" is ge-
Maatbeker, steengoed ('Utre'), Frankrijk?, negentiende eeuw. Bodemvondst Geldrop. Uit: 15 jaar archeologisch onderzoek Geldrop.
139
Jan Albert Sichterman (1692-1764), directeur van een VOC-handelspost in Bengalen, bestelde grote hoeveelheden Chinees porselein met zijn familiewapen. Wiet Kühme-van Diggelen deed onderzoek naar dit porselein en naar de daarop aangebrachte wapentypen (pag. 2-11). Vanaf de vroege zeventiende eeuw worden keramische voorwerpen soms voorzien van een zilveren montuur. J.H. Snijders legt aan de hand van literatuuronderzoek en bestudering van schilderijen een relatie tussen de maatschappelijke omstandigheden en de functie van dat zilver (pag. 12-26)
Kan, proto-steengoed, Zuid-Limburg ugo-1225. Bodemvondst Geldrop. Uit: 15 jaar archeologisch onderzoek Geldrop.
heel is gewijd aan vijftien jaar streekarcheologie door de kring. Vanzelfsprekend is de archeologie slechts één van de vele aspecten waarmee de kring zich de afgelopen jaren bezig hield. Maar het was in ieder geval één van de meest in het oog lopende activiteiten. Vanaf 1987 deed de werkgroep Archeologie van deze kring, in nauw overleg met de provinciaal archeoloog, (nood)onderzoeken, tal waarnemingen en enkele opgravingen te Geldrop, Heeze en Leende (Noord-Brabant). Vanaf 1989 werd ook actief meegeholpen bij het archeologisch onderzoek, dat het IPP van de Universiteit van Amsterdam in Geldrop uitvoerde. In een achttal bijdragen van de hand van Jacques van Laarhoven, Jan Broertjes en Peter Kerkhofs en Ivo vd Loo, wordt van een aantal van die activiteiten verslag gedaan.
Onder N.A.P. (Nieuwsblad van de archeologische werkgroep Purmerend), nr. 6, november 2001. Door schenking wist de werkgroep twee zeventiende-eeuwse tegels en een vijftiendeeeuwse kookkan te verwerven. Verder besteedt het blad aandacht aan onder meer het onderzoek door het ADC aan de Kalversteeg in Purmerend, het belang van historisch stadskernonderzoek en de minder geslaagde pogingen van het ADC tot archeologische begeleiding van sloopwerkzaamheden aan de Koemarkt. Info: 0299-471758
Monumentenzorg en archeologie (Gemeente Alkmaar), jaargang 5, nr. 1 Vormen uit Vuur (mededelingenblad Nederlandse Vereniging van vrienden van ceramiek en glas), jaargang 2001 nr. 3. ISSN 0927-748X (Losse nummers voor niet-leden€ 13,-).
Bierpul, blauw-witte faience met zilveren deksel, Delft 17251775. Uit: Vormen uit Vuur.
140
Deze nieuwsbrief (6 pag.) is een gratis uitgave van de afdeling Monumentenzorg en Archeologie van de gemeente Alkmaar. Peter Bitter besteedt daarin aandacht aan het archeologisch onderzoek aan Canadaplein en schetst daarbij de geschiedenis van dit stadsdeel vanaf de Ijzertijd. Rob Roedema beschrijft de ontdekking van een oude gracht, het onderzoek naar de stadskastelen aan de Houttil en het onderzoek inde Doelenstraat. Daarnaast opgravingnieuws van ondermeer de Ruitersteeg, de Bloemstraat en de Oudegracht. Info: 072-5142494 / 515115.
Bulletin van de Antwerpse Vereniging voor Bodem- en grotonderzoek 1999 nr. 1-2.
Dit nummer staat in het teken van het ontstaan en de evolutie van de Lijnwaadmarkt (gelegen in de schaduw van de Antwerpse kathedraal). Speciale aandacht wordt besteed aan zestiende-eeuwse wand- en plafondbeschilderingen.
Detector Magazine (Verenigingsblad van "De Detector Amateur"), nrs. 58 (sept), 59 (nov.) en 60 (december 2001). ISSN 13865935-
In deze nummers tref je de afleveringen 3, 4 en 5 aan van RJ. Holtman over laatmiddeleeuwse sluitgewichten in Noord-West Europa. Verder uiteraard veel kort nieuws over munten en ander klein metaal.
De Beeldenaar (Koninklijk Nederlands Genootschap voor Munt- en Penningkunde en de Vereniging voor Penningkunde), 25e jrg. 2001, nrs. 3-6. ISSN 0165-8654. Losse nummers ca. € 4,54. Interessante bijdragen van onder andere Jos Benders (De muntslag van Maria van Brabant), Stefan Gropp (De stedelijke muntslag van Deventer en Nijmegen) en Raf van Laere (De Keltische goudschat van Heers). Nadere info: Stichtring De Beeldenaar, Postbus 2407, 3500 GK Utrecht.
Fibula (Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis), 42 jrg. 2001, nrs. 3 en 4. ISSN 0015-0576. Losse nrs. Ca. € 4,41. Het lijkt eentonig te gaan worden, maar na Detector Magazine en De Beeldenaar (zie hiervoor), speelt het geld ook in het derde nummer van 2001 van Fibula een belangrijke rol, met artikelen van fan Besteman (Geld in soorten en maten uit twee vikingschatten van Wieringermeer), Job Weststrate (Brood en bier, het uitgavenpatroon van de gewone man in de late Middeleeuwen) en Paul Beliën (Munten met een luchtje: valse munten). In het vierde nummer besteedt Masja Parlevliet aandacht aan de middeleeuwse bewoning in Oosterhout (N.-Br.), waar de
NJBG ieder jaar archeologische zomerkampen organiseert. Nadere info: fibula@njbg.nl ofwww.njbg.nl
Zeeland (Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen), 10e jrg., nr. 3, sept. 2001. ISSN 0927-1279. Frans Meulenberg en Paul Frentrop (p. 9198) beschrijven het archeologisch onderzoek dat in maart-mei 1951 werd uitgevoerd op het kerkhof van het verdronken dorp Nieuwerkerke op Schouwen. De twee onderzoekers, John Huizinga en Pierre Vinken, zijn beiden gefascineerd door de erfelijkheid van lichamelijke kenmerken en hielden zich bezig met metingen van respectievelijk schedels en van de diameter van het wervelkanalen. De blondines van de Zeeuwse kust kenmerkten zich door een wat smallere schedel, terwijl de brunettes meer landinwaarts een wat ronder hoofdje hadden. Voor de mannelijke bewoners gold overigens hetzelfde. Ook op tal van andere verdronken plaatsen werden kerkhoven van besloten gemeenschappen omgespit op zoek naar de plaatselijke verhouding tussen lengte en breedte van de schedel. Met de uitkomst van die gegevens, zo vermoedde men destijds, zou de herkomst van de Zeeuwse bevolking kunnen worden ontrafeld.
Leids Jaarboekje (Jaarboekje voor geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en omstreken) 2001, dl. 93 (Vereniging OudLeiden) . ISSN 0922-6699. Geïll., 224 pag. Lidgeld € 15,43. Vermeldenswaard is het onderdeel Archeologie van het Bouwhistorisch en archeologisch jaaroverzicht 2000 (pagina 209-216), waar verslag wordt gedaan van de o.a. de opgravingen op het voormalige sportterrein Pomona aan de Wassenaarseweg. Hier trof men tal van sporen en vondsten uit de Romeinse Tijd aan, waaronder een werpen slingerkogel, opvallend veel importaardewerk (5%), een huisplattegrond, spiekers, waterputten, een groot deel van een pottenbakkersoven en complete skeletten van paard, koe, schaap en twee honden. Nabij Roomburg trof men een bronzen hand met onderarm aan. Deze vondst kwam weliswaar uit een middeleeuwse context tevoorschijn, doch is onmiskenbaar
141
afkomstig van een Romeins keizerbeeld. Secretariaat: Postbus 917, 2300 AX Leiden.
Archeologische Kroniek van Zuid-Oost-Vlaan-
deren (Zottegems Genootschap voor Geschiedenis en Oudheidkunde), Bijdragen VII (Overdruk pagina 119-221 uit Handelingen X, 1-2001).
kunnen zijn voor de studie van de prehistorie in onze streken, info: www.dossiers-archeologie.com En kijk dan gelijk even bij de aanverwante site www.archeologie-magazine.com onder 'agenda' voor een overzicht van alle grote archeo-expo's die op dit moment in Europa te zien zijn.
Michael Erdrich, Rom und die Barbaren
Ik beperk mij tot een opsomming van de verschillende bijdragen: • Mare Rogge: Een gesculpteerd bouwelement van een Gallo-Romeinse tempel uit de Sint-Bavokerk te Gijzenzele, O.-VI. (p. 119-138); • Luc Van Durme: De Venus van Velzeke; een belangrijke collectie Romeinse voorwerpen verworven door het Provinciaal Archeologisch Museum te Velzeke (p. 139-142);
• Johan Deschieter & Guy De Mulder: Archeologisch noodonderzoek in de GalloRomeinse vicus te Velzeke (p. 143-162); • Mare Rogge: Twee zeldzame Karolingische gelijkarmige fibulae uit Zottegem (p. 163-167); • Guy De Mulder, Johan Deschieter, Mare Rogge & Mark Van Strydonck: De opgravingen op de site van de SintMartinuskerk te Velzeke (p. 169-180); • Johan Deschieter: Archeologisch noodonderzoek in de Zottegemse stadskern (p. 181-202) en
• Luk Beekmans: Een i8de-eeuwse zilverschat uit Brakel, O.-VI. (p. 203-221).
Russie, carrefour de l'homo sapiens. Les révélations de l'archéologie russe (Dossiers d'Ar-
cheologie no. 270, février 2002). ISSN 1141-7137. Geïll., 86 pag., losse nummers €7,60. Niet alleen de wijzen kwamen uit het oosten. Terwijl wij steeds vol bewondering ons archeologische blikveld op het zuiden richten, vanwaar wij vermoeden dat de beschaving tot ons is gekomen, gaan we geheel voorbij aan hetgeen zich in Oost-Europa afspeelde. Het jongste nummer van Dossiers de 1'Archeologie is geheel gevuld met fraai geïllustreerde onthullingen over de vaak moeizaam verkregen resultaten van het onderzoek naar de prehistorie van Rusland. Veel boeiende zaken die ook van belang
142
(Römisch-Germanische Forschungen, Band 58). Römisch-Germanische Kommission des deutschen archaologischen Instituts zu Frankfurt a.m Mainz / Verlag Philipp von Zabern, Mainz am Rhein, 2001. ISBN 3-8053-2622-X. Zw./w.-afb (16), 12 tabellen, 2 bijlagen en 192 pag. Prijs circa € 75,67. Erdrich onderzoekt in deze Amsterdamse dissertatie (promotie november 1996) de Romeinse vondsten ten noordwesten van het Romeinse Rijk: in Nedersaksen, Sleeswijk-Holstein, Hamburg, Bremen en Nederland boven de Limes. Centraal staat daarbij de vraag wanneer en in welke historisch overgeleverde samenhang Romeinse voorwerpen (met name munten, bronzen vaatwerk en terra sigillata) de barbaren aan de andere zijde van de Rijn bereikten. Vanuit die vraagstelling werpt de studie een licht op de wisselvallige politiek-militaire relatie tussen het Romeinse Rijk en de Germaanse stammen tussen Rijn en Schelde. Wij hopen hierop nog nader terug te komen.
Archeologische Monumentenzorg (Nieuws-
briefvan de ROB), jrg. 6, nummer 2, november 2001, 20 pag. ISSN 1385-1578 De nieuwsbrief, die via zogenaamde "controlled circulation" wordt verspreid, schenkt onder meer aandacht aan het onlangs geformaliseerde interimbeleid voor opgravingbevoegdheid aan gemeenten, bedrijven en instellingen. De beleidsregels lopen vooruit op toekomstige wetgeving. Ze zijn als pdf-bestand op te vragen op www.archis.nl. Voorts is er het NISA-nieuws. Daarin wordt kort verslag gedaan van het onderzoek naar het zogenaamde 'watervatenschip', dat geladen met koffiebonen en nootmuskaat in 1743 verging. Het tweede onderzochte schip betrof het zogenaamde 'Poolse
kanonnenwrak'. Die kanonnen werden reeds eerder door sportduikers geborgen. Van het schip, dat vermoedelijk aan het einde van de zeventiende eeuw verging kon een keur aan vrachtgoederen worden geborgen. Verder deed men er alles aan om andere scheepsresten zo goed mogelijk te beschermen tegen verdergaand fysiek verval. Tenslotte treffen we in de nieuwsbrief een verslag aan van het symposium 'Archeologie wordt na de Betuweroute nooit meer hetzelfde' en een 'factsheet' over de kennisproducten die de ROB heeft ontwikkeld: Archis I, Archis II, het documentair en geografisch informatiesysteem (D.I.S. en G.I.S.), de archeologische monumentenkaart (AMK), de indicatieve kaart van archeologische waarden (IKAW) en het project actualisering monumentenregister (AMR). Nadere info: www.archis.nl of email: info(5) archis.nl
M.M. Sier, Aanvullend Archeologisch Onderzoek in de gemeente Breda, Heilaar-
Noord (ADC Rapport 109). Bunschoten 2001. ISBN 90-5874-09-78. Geïll., 12 pag. Het onderzoek leverde een waterput, een ondiepe kuil en enkele paalsporen op. De waterput kon op grond van het aangetroffen aardewerk in de tiende of eerste helft van de elfde eeuw gedateerd worden. Aangezien in deze regio weinig bekend is over die periode, verdient nader onderzoek aanbeveling. De kuil en paalsporen dateren uit de Ijzertijd en/of Romeinse Tijd en houden wellicht verband met een eerder aangetroffen nederzetting op een aangrenzend terrein. Ook dat vraagt om een nader onderzoek.
M. Dorst, E. van der Kuijl & E. Lohof, Aanvullend Archeologisch Onderzoek op het toekomstige bedrijventerrein Achterhoek-Oost in de gemeenten Groenlo en Eibergen (ADC-
Archeobrief (Stichting voor de Nederlandse Archeologie), 5e jrg., nr. 21, winter 2002. ISSN 1386-2065 In deze archeobrief staat Evert van Ginkel stil bij het 50-jarig bestaan van onze AWN en bij de onduidelijkheid over de rol van de amateur-archeoloog in de 21e eeuw. Elders in het blad beschrijft hij de multifunctionele digitale kaart van Gelderland in de Romeinse tijd. Met deze kaart als basis wil de provincie Gelderland de komende jaren lijnen uitzetten voor onderzoek, monumentenzorg en cultuurhistorische publieksvoorzieningen. Marieke van der Enden en Doris Schmutzhart constateren, dat de huidige archeologische opleidingen (nog) niet voldoende zijn afgestemd op de marktsituatie, zo is er op dit moment een nijpend gebrek aan hbogeschoolde veldtechnici, terwijl daarnaast vooral behoefte bestaat aan vooral meer praktisch opgeleide archeologen. Jurien Moree geeft een korte impressie van de archeologische begeleiding door het BOOR van de werkzaamheden op de Vinex-locatie Carnisselande (Midden-IJsselmonde, Barendrecht). Verder uiteraard veel tentoonstellings-, publicatie- en ander archeologisch nieuws. Info: www.sna.nl
Rapport 110). Bunschoten 2001. ISBN 905874-09-86. Geïll., 30 pag. Het onderzoek had betrekking op een tweetal vindplaatsen ten noorden van Groenlo. Op de eerste vindplaats werd een akkercomplex uit de twaalfde-/dertiende eeuw aangetroffen in plaats van de verwachte vroegmiddeleeuwse sporen. De tweede locatie leverde evenmin op wat men verwachte. Men hoopte hier de archeologische resten te vinden van een verdedigingswerk uit 1627. Dankzij historische en cartografisch onderzoek is het inmiddels duidelijk geworden waar deze linie dan wel moet hebben gelegen.
J. Dijkstra (onder redactie van M.H. Koeken, met bijdragen van M.L. d'Hollosy en C. Nooijen), Aanvullend Archeologisch Onderzoek en archeologische begeleiding in plangebied "De Essenpas" te Bemmel (ADC
Rapport 111). Bunschoten 2001. ISBN 905874-09-94. Geïll., 39 pag. Dit onderzoek betreft in feite twee sites, namelijk een eeuwenoud omgracht terrein, genaamd De Essenpas en een kapel die ten zuiden daarvan zou hebben gelegen. De contouren van de kapel waren reeds bekend van weerstandmetingen door RAAP.
143
Het uitdiepen van de grachten, het rooien van een kastanjeboom en aanverwante werkzaamheden op het terrein van De Essenpas leverden een grote hoeveelheid restanten van serviesgoed en bouwmaterialen op, voornamelijk daterend van na 1700. Uit historische bronnen was bekend, dat de kapel in 1595 werd gesloopt. Mogelijk verkreeg De Essenpas omstreeks die tijd zijn agrarische bestemming. Bij de kapel werd een drietal menselijke begravingen aangetroffen.
gevonden kogelpotten, die mogelijk ook ter plaatse zijn gemaakt. Vanaf de vijftiende eeuw lijkt de bewoning te stoppen, hetgeen wellicht het gevolg is van afname van het belang van Ijlst als gevolg van de conflicten tussen Schieringers en Vetkopers.
P.M. Floore & M. Spanjer (met bijdragen van R.J.M, van Genabeek, R.J.W.M. Gruben, J.B. Kist, G. van Tussenbroek en J.T. Zeiler), Aanvullend Archeologisch Onderzoek van het Wielewaalterrein, Zaltbommel
E. Lohof, Aanvullend Archeologisch Onderzoek op de locatie "piekbufferbassin Notel" ten noordoosten van Oirschot (ADC Rapport
112). Bunschoten 2001. ISBN 90-5874-1001. Geïll., 13 pag. In oktober 2001 voerde het ADC een AAO uit op een akkerperceel bij Oirschot (N.Br.), waar een waterbekken zal worden gerealiseerd. Negen of tien paalsporen van een spieker of schuur uit de Late Ijzertijd of de Romeinse Tijd wijzen op bewoning uit deze periode in de onmiddellijke nabijheid.
G. Tichelman (m.m.v. R. Machiels), Een waarderend booronderzoek (AAI-2) aan de Bovenste Heideweg, plangebied Aan de Belboom te Schinveld (ADC Rapport 113).
2001 (ADC Rapport 116). Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-10-44. Geïll., 79 pagina's + diverse bijlagen. Dit onderzoek vond plaats in de zuidoost hoek van de middeleeuwse kern van Zaltbommel, grenzend aan de veertiende-eeuwse stadsmuur. De aangetroffen sporen kunnen russen de negende en de twintigste eeuw gedateerd worden. Oudere sporen, teruggaand tot de Romeinse Tijd, bevinden zich naar alle waarschijnlijkheid in de dieper gelegen niet-onderzochte bodemlagen. Op het terrein bevinden zich tal van resten die herinneren aan het voormalige Agnietenklooster. Veel aandacht is besteed aan de constructie van de stadsmuur en de oorspronkelijk daarbinnen gelegen stadswal. De publicatie eindigt met een afzonderlijke bijlage van J.B. Kist (Hollandia, Zaandijk) over conserverende behandelingen van ijzeren bodemvondsten.
Bunschoten 2001. ISBN 90-5874-10-1X. Geïll., 10 pag. De ter plaatse vermoede steentijdvindplaats is bij het booronderzoek niet aangetroffen. E-mail adres van het Archeologisch Dienstencentrum (ADC): info@archeologie.nl.
E.E.B. Bulten, E. Schrijer & A.A.A. Verhoeven, Aanvullend Archeologisch Onderzoek op het terrein van "Nooitgedagt" in het stadje Ijlst, gemeente Wymbritseradiel (ADC
Rapport 115). Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-10-36. Geïll., 25 pag. De oudste sporen betroffen een dijklichaam uit de dertiende eeuw, aanvankelijk opgebouwd uit rietplaggen. De aangetroffen sporen en potscherven dateren vooral uit de dertiende en veertiende eeuw. Arno Verhoeven staat wat uitgebreider stil bij de
144
J. Dijkstra & B. Meijlink (met een bijdrage van W.K. van Zijverden), Aanvullend Archeologisch Onderzoek langs Rijksweg $y, vindplaats 4 (ten zuidoosten van Serooskerke)
(ADC Rapport 117). Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-10-52. Geïll., 31 pag. Op basis van vondstmateriaal veronderstelt men, dat een wat hoger gelegen deel van een kreekrug bij Serooskerke op Walcheren vanaf circa 775 tot 1050/1100 bewoond is geweest. Tot nu toe ging men ervan uit, dat de kreekruggen op Walcheren eerst vanaf de negende eeuw bewoonbaar waren.
A. van Benthem & H.M. van der Velde (met bijdragen van L. van Beurden, J. van Dijk, E.A.K. Kars en M. Spanjer), Archeologisch onderzoek bij de Binnentuin te Houten (terrein ^gA-22) (ADC Rapport 118). Bunschoten 2002. ISBN 90-5847-10-60. Geïll., 29 pag.
H.M. van der Velde & M.C. Kenemans (met bijdragen van L. van Beurden, S.B.C. Bloo, I. Joosten, K. Hanninen, C.G. Wiepking en C. Nooijen), Archeologisch onderzoek op de Zelhem.se Enk. De aanleg van de provinciale weg N315 (ADC Rapport 120). Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-10-87. Geïll., 92 pag., bijlagen.
Op basis van historische en landschappelijke gegevens vermoedt men, dat op deze natuurlijke hoogte ooit de Loeriker Hofstede lag. Het onderzoek beperkte zich tot de flanken van deze hoogte. Dat leverde ondermeer een palenzwermnederzetting uit de Midden Ijzertijd op.
In het onderzochte wegtracé ten oosten van Zelhem (Gld.) vonden twee opgravingen plaats. De twee locaties bevatten sporen van boerderijen en bijgebouwen uit respectievelijk de zesde-zevende eeuw (vindplaats nummer 4, ten oosten van Zelhem) en de negende-tiende eeuw (vindplaats nummer 1, ten zuiden van die plaats). Op vindplaats 1 kwamen sporen tevoorschijn van een zestal boerderijen, van bijgebouwen en ook G. Tichelman & N. Prangsma (met bijdragen van S. Bloo en S. Ostkamp), Aanvullend van smeedhaarden. Behalve met agrarische Archeologisch Onderzoek aan de Houtsestraat activiteiten hield men zich destijds bezig met het herverhitten van het vermoedelijk te Druten (ADC Rapport 119). Bunschoten in de nabije omgeving uit moerasijzererts 2002. ISBN 90-5874-10-79. Geïll., 13 pag. gewonnen ijzer. In totaal 8000 kilo ijzerslakken vormen daarvan thans een tastbare Omdat de door nieuwbouw bedreigde opneerslag. pervlakte niet groter was dan normaliter voor de proefsleuven van een AAO nodig zou zijn, werd de totale bouwput (442 m2) onderzocht. Een groot deel bleek verstoord met resten van een twaalf jaar geleden geG. Tichelman, R. Machiels & S.B.C. Bloo, sloopte boerderij. Het vondstmateriaal en Een bouwbegeleiding aan de Habraken, gede grondsporen wezen op bewoning ter meente Veldhoven (ADC Rapport 121). plaatse in Ijzertijd en Vroege en Late Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-10-95. Middeleeuwen. Duidelijke structuren werGeïll., 9 pag. en een bijlage. den niet herkend. Druten ligt tussen Tiel en Nijmegen. De vondst van handgemaakTijdens de aanleg van wegcunetten in het te Zuid-Nederlandse kogelpotten uit de peplangebied Habrakerveld nabij Eindhoven riode circa 900 — 1050, lijkt op een oriënta- is in totaal 7000 m2 archeologisch begetie naar het zuiden te wijzen. leid. Dit leverde één archeologische vindplaats op: een woonplaats uit de Bronstijd. De paalsporen konden tot minstens twee spiekers worden herleid.
145
Werk in uitvoering Voor dit nummer (2002-}) maakte ik gebruik, van informatie die ik ontving t/m 3 mei. Deadline voor deze rubriek in Westerheem 2002-4: ïjuli. N.B. Om ruimte te sparen zijn eeuwen met nummers aangegeven: 12-13 ' s i2e-ije eeuw; hoofdletters A en B geven de eerste of tweede helft van een bepaalde eeuw aan, kleine letters a,b,c,d eerste kwart enz. Inderdaad: stilistisch niet fraai, maar wel kort.
Grondspoor nr. 142, maart 2002 (Afd. 3 Zaanstreek-Waterland e.o.) Een van de eerste onderdelen van G is altijd de Varia: berichten over archeologie elders. Dan komt sinds kort een nuttige rubriek Afdelingsberichten met uittreksels van ook voor deze afdeling interessante artikelen. In het Jaarverslag (J) over 2001 een opsomming van veelal eerder in WIU gesignaleerde zaken, waarbij uiteraard de ontvangst van de Zilveren Legpenning. Er is hard gewerkt aan de huisvesting: was alles klaar, moest wegens veiligheidseisen alles weer tijdelijk worden ontruimd. Dit ging wel wat ten koste van het veldwerk, dat bovendien leed onder de MKZ-crisis. Men verleende medewerking aan de Jubileumtentoonstelling o.m. door veel materiaal uit te lenen. Het J over het veldwerk vermeldt eveneens veel eerder in WIU geBlauwe fayence met "manna"? (uit Grondspoor).
noemde projecten. De afdeling was actief in Assendelft, de Wijde Wormer, Uitgeest, Oud-Wormerveer, Akersloot, Wormerveer, Krommenie en Purmerend. In deze G verslagen van twee onderzoeken in Akersloot. Aan de Boschweg bleek een ongestoorde laag met resten uit de Ijzertijd aanwezig. Voor het eerst herkende men in het werkgebied sporen van een eergetouw. Elders aan de Boschweg werd bij wegenbouw en slootaanleg een woonplaats aangesneden uit 17a. De vondsten bestonden uit majolica, glas, steengoed en aardewerk, waaronder jydepot en fayence. Bij het schoonmaken bleek ook materiaal aanwezig uit 13-14. Later vond men hier nog een tinnen lepeltje met stempelmerk (16) en blauwgrijs en kogelpotaardewerk. Ali Tromp gaat in op een te Akersloot gevonden kinderspeltegel (met het spel varkensblaas) en een raadselachtige fayencescherf, waarvan de afbeelding wat doet denken aan uit de hemel gevallen manna. De enorme verzameling vondsten van de heer Schilp in Krommenie leverde een stroom van interessant materiaal op, vooral glas. Verschillende malen bracht men al dan niet met andere belangstellenden (zoals het Zaans Museum) een bezoek aan de verzameling om te selecteren. Restte tenslotte nog een doos met daktegels, waarvan naderhand bleek waar en wanneer ze waren gevonden en hoe oud ze waren: rond 1400. Van buur opgravingsbedrijf Hollandia kreeg de afdeling een zeer bruikbare computer. Het Profiel, maart 2002 (Afd. 5 Amsterdam e.o.) Op de Studiedag in december 2001 vertelde Paul Hoogers over de boringen bij de vroegere Mariakerk (Diemen) en Ton van Bommel over het onderzoek van een huisplaats in Diemen. Hierna behandelden Peter van Putten en Ron Leenheer uitvoerig de conservering van metaal, terwijl Ron Tousain de opgravingen van twee VOCscheepshellingen in Amsterdam belichtte. Jan van Oostveen ging in op pijpmateriaal uit een onderzoek in Amstelveen. Vervolgens in HP een artikel van Ton van Bommel over de hierboven genoemde huisplaats in de Diemerpolder. De grofgemagerde kogelpotscherven en het niet aanwezig zijn van andenne en vroeg roodbakkende keramiek maken een datering vóór 1200 mogelijk, waardoor dit hier een van de vroegste woonplaatsen zou zijn. Het
146
materiaal is echter nog niet volledig onderzocht. Herman Lefers vertelt over een onderzoek in Vinkeveen, waarover archeologisch gezien weinig bekend is. Het was mogelijk waarnemingen te doen tijdens de afbraak van de stal van een boerderij. Men vond hier o.m. een aantal palen van verschillende dikte en funderingen. Het gevonden aardewerk dateert vooral uit 18-19, maar men kwam ook middeleeuws materiaal tegen. Ruud Wiggers gaat in op tekeningen van Rembrandt van boerderijen in en rond Diemen, dit n.a.v. de veiling van zo'n tekening bij Sotheby's. Er zijn acht tekeningen opgenomen in HP die samen aardig weergeven hoe het er hier in 17 uitzag. In het Jaarverslag verzucht Paul Hoogers, dat de activiteiten dit jaar al weer 'zeer beperkt' waren. Het zou kunnen liggen aan te weinig aandacht voor de archeologie in de gemeenten of er komt te weinig informatie door. Ook het alleen in het weekend kunnen graven kan hier een rol spelen. Er waren wel kleinere onderzoeken, zoals een booronderzoek rond de Mariakerk dat aanwijzingen kan opleveren over een vóórvoorganger van de kerk uit 14. In het najaar zal een tentoonstelling plaatsvinden van opgravingen die de laatste tien jaar plaatsvonden in Amstelveen. Het al eerder in WIU genoemde boek Diemen buyten Amsterdam II nadert zijn voltooiing. Een cheque van het Schipholfonds (ƒ 5000,-) brengt de uitgave van het boek een stuk dichterbij. Kwadrant nr. 1, 2002 (Afd. 7 - Den Haag e.o.)
Het afdelingsbestuur bleef ongewijzigd, het aantal leden liep iets terug. Belangrijk en bindend element in afdelingen met veel werkgroepen zijn o.m. bijeenkomsten van veldwerkleiders. Een verslag hiervan in K laat zien waarmee de diverse werkgroepen bezig zijn en zullen zijn. Vervolgens recente Romeinse vondsten en, deels onverwachte, terreinverstoringen op en rond Forum Hadriani (Hoekenburglaan / Arentsburghlaan): een vervolgverhaal. Zie ook de Nieuwsbrief van de AW Voorburg, die grotendeels in K is opgenomen. In Loosduinen is t/m december 2002 een tentoonstelling te zien over bijzondere archeologische vondsten in Loosduinen vanaf het Neolithicum tot recentere tijden (zie de agenda). Werkgroep 'sGRAVENhage schonk veel aandacht aan de vele honderden pijpenkoppen die onderzoek door de Arch. Dienst Den Haag aan het Bezemplein opleverde: grotendeels 'groffe' typen uit 17-18. Meer informatie is verkrijgbaar bij de werkgroep.
Een veldverkenning op duingebied Berkheyde leverde geen blootgestoven oude duinen op. Een veldverkenning op duingebied Solleveld toonde 'rabatten' (18?) aan en relatief veel vroeg-middeleeuwse keramiek. Hier is al eerder een merovingisch grafveld ontdekt. Ton Immerzeel gaat in op de grafheuvels in Poeldijk-Noordoost. Er is hier sprake van een nederzetting uit de MiddenIJzertijd en een inheems-Romeinse uit 2. Op de IJzertijd-site waren 'kleispijkers' de meest bijzondere vondst: kleine, van leem gebakken, massieve pijlertjes die mogelijk verband houden met zoutwinning uit veen. Tussen de twee nederzettingen vond men resten van twee grote grafheuvels (0 12 meter) met kringgreppels. In een van de grafheuvels trof men in het centrum branden crematieresten aan van iemand die naar schatting 20 tot 40 jaar oud werd. Dichtbij de grafheuvels vond men sporen van een weggetje uit dezelfde tijd. Vooral de combinatie grafveld-nederzetting-weg is bijzonder. K besluit met het tweede deel van de reis van bestuurslid Paul Baarslag naar Libië: acht interessante pagina's.
Tekening van Rembrandt (uit Het
Profiel).
Grondig Bekeken nr. 1, maart 2002 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek)
De jubileumviering vroeg veel aandacht en ging soms ten koste van het 'echte handwerk'. An Osseweijer zette een punt achter twintig jaar bestuurswerk. Voorzitter Teus Korevaar: "Vanaf de doorstart van onze afdeling in 1982 is zij onafgebroken bestuurslid geweest en heeft zij als stuwende factor de werkgroep Dordrecht in het zadel geholpen én gehouden". Dan de jaarverslagen van de werkgroepen. Dordrecht-Binnenstad (Cees van der Esch): Bij grondwerk trof men vier funderingen aan van vroegere molens. Jammer dat dat weinig aandacht kreeg in een stad, waar in de loop der eeuwen misschien wel honderd molens stonden, waarvan er nu nog één over is. Dordrecht-Buitengebied (V.d. Esch): Kees Middelham vond in de polder Kort en Lang
147
Kruikje alias kalebas uit Portugal (uit Grondig Bekeken).
Ambacht o.m. een flink deel van een haalijzer. Alblasserwaard (Van der Esch / Korevaar): AWN-leden deden mee aan booronderzoek dat op twee of drie locaties bewoning in 12-13 aangaf. In Giessenburg toonden boringen in de ondergrond een oude stroomrug aan (afzetting van Gorkum, 4000-2500 BC) en een westelijke uitloper van de terp waarop GiessenOudekerk ligt. Arjan de Braven vond al heel wat materiaal voor zijn ouderlijk huis: 12 en later. Op een andere Giessenburgse locatie vond hij materiaal vanaf 17. In Groot-Ammers begeleidden AWN'ers de sloop van een dijkpand: vondsten vanaf 18. In Oud-Alblas kwam een boogkelder te voorschijn (17?) die wordt opgenomen in de nieuwe inrichting van het gebouw. Hout uit de Sliedrechtse stroomrug gaat naar
Limoges-gesp uit de Bommelerwaard (uit Graven tussen de rivieren).
148
RING (dendrochronologie). Gorinchem (Koorevaar / Veen): de vernieuwing van de riolering in de binnenstad werd gevolgd. RAAP-onderzoek in de uitbreiding LaagDalem-Zuid leverde gegevens op t.a.v. de ligging van het donkencomplex met cultuurlagen uit 4150-2200 BC. Gorinchem stelde archeoloog Pieter Floore tijdelijk aan voor ĂŠĂŠn dag per week. De afdeling hoopt dat er structureel ruimere middelen komen voor 'archeologische outillage en projectuitvoering'. Dan de LWAOW (sectie Zuidoost). P. van Zomeren en T. Korevaar doen kort verslag van onderzoek in o.m. de Giessen, bij de tunnel voor de Betuwelijn, in de Linge en in de Wiel bij Hardinxveld. In het Liesveldse gemeentehuis waren vondsten uit de kasteelgracht van Slot Liesveld te zien; ook het onderzoeksrapport is klaar. An Osseweijer vertelt eerst over twee verdwenen beelden en daarna hoe ze in Portugal in het bezit kwam van een 'kruikje' (kalebas), zoals zichtbaar op een tekening uit 18. GB besluit met een verslag van de Reuvensdagen en zes bladzijden met samenvattingen van interessante zaken in ontvangen periodieken. Graven tussen de rivieren nr. 3, maart 2002 (Afd. 15 - West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard)
In zijn voorwoord staat Hans van der Laan nog eenmaal stil bij het verdwijnen van de gulden d.w.z. verdwenen voor veel mensen, maar niet voor ons archeologen. De werkgroep die de afdeling nieuw leven inblaast, is al weer een jaar bezig. Afgemeten aan de verzorging en inhoudelijke kwaliteit van deze Gtdr zijn ze zeker op de goede weg. Hans verzorgt ook een bijdrage over middeleeuwse schoenen, dit n.a.v. goed geconserveerde leervondsten in afgevoerde grond, afkomstig uit de bouwput van het Arena-winkelcentrum in 's-Hertogenbosch. Hij zet de meest voorkomende middeleeuwse schoenen op een rijtje, vooral aan de hand van de diverse sluitingen. Samen met Dirk van der Kaay levert hij een bijdrage over een niet nader genoemde locatie in de Bommelerwaard waar zich vermoedelijk een inheems-Romeinse glasoven bevond. Men vond hier een concentratie van vele kilogrammen aan glasslakken en ovenwanden. Eerder leverde deze site al een grote variatie aan voorwerpen uit de Romeinse tijd op. Arie van Herwijnen geeft een overzicht van de Tielse muntslag, mogelijk al vanaf 6 actief, maar zeker vanaf 11. Fredo van Berkel vond in 1996 in de Bommelerwaard een bronzen beslagplaatje, dat na-
derhand een zeldzame Limoges-gesp (i2d13A) bleek te zijn: het tweede geregistreerde exemplaar in Nederland. De gesp is afkomstig van een akker waar meer voorwerpen uit dezelfde tijd zijn gevonden. Enkele boekbesprekingen besluiten dit interessante Gtdr-nummer. Jaarverslag 2001 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) Voorzitter Peter Vissers: "Het gaat niet alleen om hen van wie de namen boven de artikelen staan. Een bijdrage leveren is ook: meedoen aan veldwerk, samen kou lijden, helpen bij het determineren en het tekenen van vondsten, het kritisch lezen van eikaars werk en dat
bediscussiëren...." De afdeling krijgt in de loop van 2002 waarschijnlijk een andere werkruimte. Het ledental steeg verder tot 15:. Secretaris Jan van Daalen: ca. 30 fietsers maakten de tocht langs het traject van het veronderstelde Nijmeegse aquaduct. Hij vindt dat het tijd wordt voor een verkennend onderzoek. Op de jaarlijkse Schervenavond waren veel zaken te zien waar onder hieronder genoemde. De onderzoeken: Peter van Nistelrooij vond bij Geffen een geretoucheerde afslag (of mes) van de Michelsbergcultuur, gemaakt van Rijckholt-vuursteen. Bij Oss vond hij een A-steker uit het laat-Paleolithicum, gemaakt van Noordzee-vuursteen. Ruud Harmsen vond bij Winssen een langwerpige kam, gemaakt van edelhertgewei, mogelijk uit de Ijzertijd. Onduidelijk is waarvoor de kam is gebruikt. John Jansen gaat in op Romeinse tegels, ontdekt in een Nijmeegse tuin en misschien nog door Holwerda zelf gelegd. Wim Tuijn doet verslag van drie vooronderzoeken op bouwlocaties rond Wijchen die 'niets' opleverden, zodat er dus gebouwd kan worden. Ben Teubner gaat in op een door Toon Stuart in Wijchen gevonden sestertius van Trajanus, geslagen te Rome na zijn overwinning op de Parthen. Joost van den Besselaar en de duikers van Mergor in Mosam vonden in de Maas bij Cuyk leerfragmenten uit de Romeinse tijd, gered uit een aan erosie onderhevig oevertalud. Mevr. Carol van Driel bestudeert dit Ceuclumse leer. De hier aangetroffen prima geconserveerde mest uit de Romeinse tijd, waarvan zelfs de geur nog goed is, kan men aan niemand kwijt. Jantinus Koeling laat zien hoe belangrijk het is om openbare bekendmakingen en verleende bouwvergunningen in de krant te lezen. Hierdoor kon het afdelingsbestuur een aanval op het Cuykse castellum voorkomen. Betty Otemann vond in het Valkhofpark een zilveren Romeinse munt.
Via zwager Wim kwam de munt bij Rob Reijnen die de munt hier beschrijft: een denarius uit de tijd van de Romeinse Republiek, omstreeks 81 BC geslagen. Aan de voorkant een vrouwenhoofd en aan de achterkant een olifant. Wim Tuijn en Peter Vissers: In Nijmegen vonden werklieden op ca. twee meter diepte een Romeins kannetje. Het kannetje (Holdeurn/Hunerberg?), vond men niet terug in de literatuur: een zeldzaam stuk derhalve. Laurens Flokstra beschrijft een door hem gevonden 'pseudo-muntfibula' van een lood-tin-legering die qua voorstelling doet denken aan de merovingische tijd. Joy de Jong beschrijft drie in Mook gevonden metalen voorwerpen uit de karolingische tijd: twee gelijkarmige fibulae en een verguld plaatje leer- of houtbeslag, alle voorzien van (fabel) diermotieven en waarschijnlijk daterend uit 8B. Cor Nijenhuis beschrijft de vondst van merovingische graven in Angeren, waarvoor men 2,5 uur de tijd kreeg! De bouwput ging dwars door een grafveld (6B?) en er konden hier drie inhumatie- en twee crematiegraven worden vastgesteld. Van één inhumatiegraf kon worden vastgesteld dat het van een lange Frankische krijger was (ca. 1,90 meter), vergezeld van o.m. een langsax van 70 cm. Volgens de
Fibulae uit Mook (uit Jaarverslag Nijmegen e.o.)
149
auteur is dit de langste sax die tot nu toe in NW-Europa is gevonden. Mare de Groot trof tijdens restauratiewerkzaamheden aan zijn huis in het Tsjechische Pouzdrany (een vroegere pastorie) een beerput aan met een diepte van minstens 3,70 meter, waarvan hij 2,70 meter kon legen. Bijzonder was de vondst van honderden fragmenten van kacheltegels uit 16A. Martien Kooien beschrijft hoe in Escharen de complete fundering van een middeleeuwse kerk kon worden opgegraven tijdens de sloop van het 'Dorpshuus'. Ook vond men resten van een houten voorganger van de kerk en begravingen in uitgeholde boomstammen. Sjaak Mooren en Jan Wessels vertellen hoe er tijdens een opruiming een vreemd kanon uit de klokkentoren van het Gennepse stadhuis kwam (datering: 16; kaliber 6,8 cm). Artefact nr. 1, voorjaar 2002 (Afd. 20 IJsseldelta-Vechtstreek)
Denarius uit Valkenswaard (uit Nieuwsbrief Arch. Kempen- en Peelland).
150
Uit het voorwoord van de redactie: "Het is zaak aansluiting te blijven vinden, ook als AWN. We hebben niet alleen te maken met een vergrijzing binnen de vereniging. We hebben ook te maken met onze maatschappelijke relevantie ... moet de structuur van de AWN na 50 jaar niet veranderen?" Kees Honcoop kon na 15 jaar het penningmeesterschap overdragen aan Arend Oechies. Deze kijkt zorgelijk naar de toekomst: zonder (provinciale) subsidie zal het erg moeilijk worden voor de afdeling. Dan naar de archeologie zelf. N.a.v. de losse vondst van een 'Fels Rechteck Beil' van graniet bij Sint Jansklooster wijdt Ben van Rosmalen hieraan een bijdrage. Laurens Reuding doet verslag van een excursie van de Drentse Prehistorische Vereniging naar Limburg. Tjeerd de Jong kijkt terug op wat de WA Steenwijk de laatste jaren deed. Het ontbreken van een eigen onderkomen belemmert de WAS aanzienlijk in de mogelijkheden, nu gereedschappen, vitrines en vondsten her en der zijn opgeslagen. In 1998 en
1999 begeleidde de WAS afplagwerkzaamheden bij Darp. De verwachte nederzettingssporen vond men niet, wel mesolithische afslagen en klingen. Opmerkelijk waren de vondst van een blauw fayence kraaltje en natuurlijk die van twee grafheuvels die de eigenaar graag wil laten restaureren en conserveren. In 1999 ontdekte men een straatje van zwerfstenen en een waterput vlakbij de stadswal. Beide zijn opgenomen in de reconstructie rond de Onnapoort. In 2000 vond de WAS op een niet nader genoemd terrein na sloop van de bebouwing een zware fundering van zwerfkeien, in een profiel enkele brandlagen en veel steengoed uit 15-19. In de tuin van dit perceel vond men wat botmateriaal en scherven uit 10-12. Tijdens een veldverkenning op verzoek van de provinciaal archeoloog bij Steenwijkerwold werden vnl. afslagen gevonden. Bij de Eese deed de WAS onderzoek naar een volgens overlevering 'Romeinse' weg. In de proefsleuf was het profiel van een weg aanwezig, maar het was niet mogelijk die te dateren. De aanwezigheid van een echte 'Romeinse' weg hier is uitgesloten. Leden van de WAS verleenden verder medewerking aan opgravingen bij Kuinre en Emmeloord. In Meppel ontdekte de AV Meppel bij de sloop van enkele oude panden in de Kruisstraat restanten van kelders en funderingen uit 16. Hoewel de gemeente zich t.a.v. het bestaan van deze oude panden (archeologisch gezien) erg passief opstelde, zoekt deze nu wel naar mogelijkheden de resten op te nemen in de nieuwe bebouwing of er op een andere manier de aandacht op te richten. Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland nr. 1, februari 2002 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland)
Op de omslag van de N een zilveren denarius van Numidia, gevonden in Valkenswaard en geslagen onder Juba I (60-46 BC) in Noord-Afrika (voorzijde Zeus). Nico Arts betreurt in zijn Redactioneel het verdwijnen van de Knipselkrant van het RMO: "... in feite het in memoriam van de laatste mogelijkheid om uitgebreid op de hoogte te blijven van de gebeurtenissen op archeologisch gebied in Nederland. We zijn voortaan afhankelijk van de plaatselijke en regionale pers, maar persberichten uit andere delen van het land zullen we hoofdzakelijk toevallig onder ogen krijgen of via het internet moeten raadplegen" en "We moeten zuinig zijn op tijdschriften zoals Westerheem, want dat is de enige mogelijkheid om regelmatig landelijk bekendheid te ge-
ven aan inhoudelijk archeologisch nieuws". Arts wijst o.m. op het curieuze feit, dat dit enige landelijke tijdschrift voor de Nederlandse archeologie wordt uitgegeven door vrijwilligers. Een ruime greep uit deze N. H. Goossens: Bij een (vervolg)onderzoek van een Romeins boerenerf in Brandevoort ontdekte men aan de rand van een grafveld een rechthoekige omwalling met greppel (85x21 meter) uit de Ijzertijd, waaraan een rituele functie wordt toegekend. Nico Arts / Frans v. Nuenen: In Strijp kwamen bij onderzoek in de middeleeuwse dorpskern waterputten te voorschijn, waarvan de oudste dateren uit 8. De vroegmiddeleeuwse bewoning van Strijp heeft geen relatie met het huidige in Eindhoven opgenomen Strijp. Sofie Debruyne: Onderzoek op het toekomstige Catharinaplein in Eindhoven bracht allerlei grondsporen, vondsten en dierlijke skeletten aan het licht uit 13-15. Greppels (13-14) geven de begrenzingen van erfafscheidingen aan. Ria Berkvens: De AV KeP voerde een booronderzoek uit op vier terreinen in Gemert-Bakel om grachtenpatronen in kaart te brengen van "moated sites" van vóór 1400 (Esp-'t Slotje-Hazeldonk-Ten Hogen Aarle). Aanvullend archeologisch onderzoek zal de verkregen gegevens moeten verfijnen om herstel van de grachten mogelijk te maken. Nico Arts instrueert hierna hoe (vuur) stenen artefacten het best kunnen worden getekend. Archeologische vondsten: Karel Beks vond in Gemonde o.m. een schijffibula met een kruis met vier stippen (8-10) en in Nederwetten een in Brabant zeldzame zilveren sceatta van Friese of Frankische herkomst (8a). Bij grondwerk in Eindhoven kwamen aangepunte houten palen te voorschijn, mogelijk onderdeel van een laatmiddeleeuwse brug bij de Woenselse poort. De palen worden dendrochronologisch gedateerd. Overig nieuws: De AW Asten-Someren maakt zich zorgen over komende bebouwing in de Kievitsakkers te Someren, waar mogelijk vroegmiddeleeuwse bewoningssporen aanwezig zijn. In Eindhoven ontving Laurens Mulkens de gemeentelijke vrijwilligerspenning. Hij is op velerlei wijze actiefin de archeologie en de afdeling. Omdat de voorzitter en secretaris het afdelingsbestuur verlieten, moesten taken worden herschikt. Willemien van de Wijdeven zal nu het secretariaat voeren. De afdeling maakte excursies naar Brussel (paleis van Karel V Jubelparkmuseum), Ename / Velzeke, Philips (oudste fabriekje) en zeer recent naar Goirle / Tilburg (grafheuvels op
Rechte Heide - vliedbergen bij Trappistenklooster Koningshoeven). Ten slotte Frank de Kleijn: Dit jaar liepen we weer mee in de carnavalsoptocht van Lampegat met het lokale thema 'voor paal lopen'. Nieuwsbrief AWV nr. 13, maart 2002 (AW Voorburg)
De AW'n van Voorburg en Leidschendam fuseerden, hebben al een bestuur, maar nog geen nieuwe naam. Voorzitter is Bram van den Band, secretaris Robert Hirschel en penningmeester Bart Schrevel. Veldwerk (Martin van Rijn / foanneke Hees / Wilco de Jonge): De AWV ontving het verslag van de graafwerkzaamheden voor het pand van Eneco. Werk aan de riolering in de Fonteynenburghlaan is gevolgd door de AWV, terwijl daarvoor bovendien Hans Koot (gemeentelijk archeoloog van Rijswijk) is 'ingehuurd'. De AWV hoopt dat de gemeenten Voorburg en Rijswijk een samenwerkingsverband aangaan, dat het bodemarchief van Voorburg beter kan beschermen: weer begon een afdeling van de gemeente met grondwerk aan de Arentsburghlaan zonder dat te melden. Booronderzoek door Syntegra aan het Westeinde wees uit dat proefsleuven noodzakelijk zijn. Booronderzoek bij Huis de Werve (onderdeel van een riddergoed vanaf 1328) was moeilijk door veel puin, leverde wel de flank van de strandwal op, maar geen prehistorische resten. Ook hier moeten proefsleuven meer helderheid brengen. Er is hard gewerkt aan de werkruimte. Een aardig bedrijf stelde gereedschappen en andere zaken beschikbaar, ook voor veldwerk o.m. een aggregaat. De Ouwe Waerelt nr. 4, maart 2002 (De Motte - Goeree-Overflakkee)
De Motte besteedt regelmatig aandacht aan industrieel erfgoed, ook in deze DOW. J.C. Both schrijft over een ovenkeet (een klein pandje waarin kon worden gewoond o.m. als 'zomerhuis', met daartegen of daarin een oven) en een bakoven (nog kleiner en alleen in gebruik als oven) bij Ouddorp. Vooral bakovens zijn zeldzaam geworden. S. Olivier richt zich op de walvisvaart: in 1976 vond men tijdens een opgraving in Goedereede een spekspoor of stijgijzer. Deze werden op Spitsbergen o.m. door de opperspekmeester gebruikt om stevig te staan tijdens het afspekken en flenzen van de walvis. Ze werden ook in ons land gebruikt op het ijs als spikes. En passant vertelt Olivier aardig wat over de walvisvaart en de verwerking van de vangst.
151
Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steenrijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495.
Regio Noordwest: vacature.
Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160.
Regio Zuidoost: Joost van den Besselaar, Zoetendaalstraat 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925: Nout Cornelissen, Pater Gymardstraat 4, 5844 AK Stevensbeek, 0485-383743.
Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Penningmeester: vacant. Regiocoördinatoren Regio Noord: Winfried Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432. Sub regio Groningen: Otto Brinkhuizen, Oude Adorperweg 7, 9738 TB Groningen, tel. 050-5733263.
Regio Oost: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192.
Regio Zuidwest: Eric Weijters, Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (n. Br.), tel. 0168-472783. Sub regio Zeeland: Dries van Weenen, Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. Redacteur: Louis van de Berg, Zonnebloemstraat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320.
AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) studentlidmaatschap B j eugdlidmaatschap C geassocieerd lidmaatschap D huisgenoot-lidmaatschap E in principe een eenmalig inschrijfgeld van
Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:
152
€
36,50
€ € € € €
22,00 18,00 19,00 12,50 5,00
- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. • <*
Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 B] Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: J.P. ter Brugge (afdelingen en regio's), Westlandseweg 254, 3131 HX Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Alg. secretaris: Sj.S. Elzinga, Spoorlaan33, 3739 KB Hollandsche Rading, tel. 035-5771446, e-mail: elbod@dutch.nl. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 0302203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: B.J.J. Elbertse (public relations), Predikherenkerkhof 14, 3512 TK Utrecht, tel. 030-2300281, e-mail: b.elbertse@zonnetn.nl W.J.C. Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./fax 078-6186819. Mw. M.A. Noordhoek, Parklaan 17, 3722 BC Bilthoven, tel. 030-2448672. Mw. A.M. Visser (deskundigheidsbevordering), Zomerland 17, 4761 TA Zevenaar, tel. 0168-327096, e-mail: j.m.visser@tiscali.nl Ereleden E.H.P. Cordfunke, P.J.R. Modderman, P. Stuurman, mw. E.T. Verhagen-Pertinga, P. Vons. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: BJ. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103,1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): E. Weber, Prof. van Scheerstraat 159, 2035 AL Haarlem, tel. 023-5337875, e-mail: weber-beerenhout@hetnet.nl 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, Postadres AWN afd.5, Den Hartoglaan 6, 1111 ZC Diemen. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134, e-mail: mennodijkstra@freeler.nl
7. Den Haag en omstreken: Joanneke Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): D. de Jong, Windmolen 86, 2986 TL Ridderkerk, tel. 0180-431240. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118462142, e-mail: j.goldschmitz@net.hcc.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312EH Dordrecht, tel. 078-6133645, e-mail: c.westra@expansion.nl 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): J. de Niet, Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel. 16. Nijmegen en omstreken:J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485343456, e-mail: JJ.Daalen@HCCNET.nl http://membersi.chello.nl/-a.hendriksoi. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360, e-mail: g.a.boomsma@freeler.nl homepage: http://awnafd17.webpage.net 18. Zuid-SaĂźand - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: G. Draaijer, Smedenstraat 120, 7411 RJ Deventer, tel. 0570-641887 e-mail: g.draaijer@home.nl. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: Lankamp.Jos@lntoweb.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Traast-Bos, Opperswolle 32, 8325 PH Vollenhove, tel. 0527-246602. 21. Flevoland: A. Bertijn, Arnoldusgulden 38, 8253 DZ Dronten, tel. 0321-315733, e-mail: habertijn@freeler.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: H. WiĂŤrs, Bisschopsmolen 27, 5612 DC Eindhoven, tel. 040-2458648, e-mail: hwiers@compaqnet.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
eem
tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 51 â&#x20AC;˘ nr. 3 â&#x20AC;˘ augustus 2002
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) www.Awn-archeologie.nl Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden
Inhoud jaargang 51 no. 4, augustus 2002
Redactioneel Leon Mijderwijk en Hans van der Kleij Gevonden loden w e g e n het zwaarst ....
Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. E-mail: HJ.Nieuwenhuis@worldonline.nl • Gerrit Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • Jan Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • Tim de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. Groenendijk, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 januari, 1 maart, 1 mei, 1 juli, 1 september en 1 november. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: € 115,-, halve pagina: € 230,-, hele pagina: € 410,-, insteekfolder: € 410,-.
153
154
Jan en Annemieke van Oostveen-Bonnema
Het gasthuis te Rhenen
161
John Jansen
Een tuinpad van Romeinse tegels
167
Ingezonden
174
Boven het maaiveld
176
Literatuurrubrieken
178
Werk in uitvoering
189
Adressenlijst en AWNlidmaatschappen
192
© AWN 2002. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Ovimex Grafische Bedrijven, Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Op het omslag: De stookplaatsen zijn opgenomen in de huidige bestrating (midden). De opgegraven stookplaatsen aan Raam 17/19 (onder). Staallood (links). Zie artikel pag. 154 e.v.
Redactioneel Een belangstellende leek tussen deskundigen Ruim drie jaar geleden werd ik via Herman Lubberding - en wat later door Paul van der Heijden definitief- gestrikt voor het (ere)baantje van eindredacteur van Westerheem. Niet vanwege mijn enorme kennis van de archeologie, maar meer omdat ze heel hard een eindredacteur nodig hadden en ook omdat ik in mijn werkzame leven een jaar of dertig in de dagbladjournalistiek heb gezeten. Een groot deel van die dertig jaar werkte ik op de stadsredactie van het Deventer Dagblad, toen nog een van de Kluwerkranten. Deventer is natuurlijk een paradijs voor iemand die van geschiedenis houdt. Het rijke historische verleden van de Hanzestad Deventer boeide mij vanaf het begin sterk. Zodoende maakte ik bijna automatisch kennis met Herman Lubberding. Die werkte toen officieel als landmeter bij de gemeente Deventer, maar op de krant beschouwden we hem als een echte stadsarcheoloog, omdat hij steeds weer op de redactie verscheen met meldingen van allerlei interessante ontdekkingen, gedaan bij de vele stadsuitbreidingen en saneringswerken. Meestal was ik de man die hem graag aanhoorde en ook vaak ter plekke ging kijken teneinde de vondsten zo smakelijk mogelijk in een artikeltje voor de stadspagina te gieten. Wij lagen elkaar wel, Herman en ik, ik was hem dan ook altijd graag ter wille als hij vroeg om in m'n artikelen vooral de bouwvakkers en de mannen op de graafmachines te prijzen omdat ze hem (Herman dus) zo vaak positief tegemoet kwamen als hij vroeg om een beetje begrip en medewerking. Zoals wij allen weten, lopen de belangen van de AWN-ers en de aannemers niet bepaald parallel. De aannemer wil het liefst zo gauw mogelijk bouwputten graven om die vervolgens, voor die verrekte gravers van de AWN roet in het eten gooien, in een hoog tempo weer vol te storten met betonnen vloeren, zodat al het kostelijke erfgoed van eeuwen her voorgoed verdwijnt. Tegenwoordig schijnt dat allemaal wettelijk beter geregeld te zijn, maar een jaar of twintig geleden lag dat wat moeilijker. Hoewel... wie in een stad als Deventer aan het bouwen en graven ging, wist wat 'm te wachten stond. Je hoeft in de oude bin-
nenstad maar een meter diep te graven of je stuit op een of andere bodemvondst. Dat kan variĂŤren van oude botten tot glas- en aardewerkscherven en middeleeuwse fundamenten. Het bleek dat de lezers van het Deventer Dagblad ook zeer geĂŻnteresseerd waren in de geschiedenis van hun stad, ook als het ging om niet-bestaande stukken bouwgeschiedenis, zoals de beroemde onderaardse gangen. Ik geloof dat in elke oude stad wel verhalen rondgaan over het uitgebreide gangenstelsel dat diep onder het maaiveld zou liggen. Zo is het ook in Deventer. Herman Lubberding heeft mij meer dan eens nadrukkelijk verzekerd dat er onder de stad geen geheime onderaardse gangen lopen. Wel troffen de gravers soms een aantal kelders aan die onderling waren verbonden. Ook had men ooit onder zo'n oud huis een paar kelders boven elkaar aangelegd om de een of andere reden. Zo'n ontdekking werd ons dan gemeld als een onderaardse gang en waagde het niet om dat tegen te spreken, want dan was je iemand die er niks van wist en die bovendien helemaal niet uit Deventer kwam. Vooral dat laatste was een kwalijke zaak. Want hoe kan iemand die pas twintig jaar in de stad woont, nou verstand hebben van het verleden van die stad? Door al de gesprekken en interviews die ik in de loop der jaren voerde met AWN-ers en deskundigen van de ROB stak ik toch een hoop archeologische kennis op. Dat kan nooit kwaad voor iemand die om de twee maanden weer al die verhalen, brieven en verenigingsnieuwtjes moet nalezen. Van de zes redactieleden ben ik eigenlijk degene die het minst archeologisch geschoold is. Daarom luister ik vaak stil en eerbiedig toe als er tijdens de tweemaandelijkse redactievergaderingen verhitte discussies worden gevoerd over de inhoud en strekking van de artikelen en literatuursignalementen die persklaar gemaakt moeten worden voor het komende nummer. Ik vind namelijk bijna alles goed, als het maar in goedlopende zinnen plezierig wordt opgedist. Ik geef toe, het is een niet erg wetenschappelijke benadering, maar daar is de eindredacteur ook niet voor... Henk Nieuwenhuis
153
Gevonden loden wegen het zwaarst Het nut van het lakenlood als bron ten behoeve van de bestudering van de Goudse lakennijverheid in de Late Middeleeuwen en de Vroege Nieuwe Tijd Leon Mijderwijk en Hans van der Kleij
De aanleiding Ieder onderzoek, historisch of archeologisch, begint met een aanleiding. Immers, je begint ook niet zomaar ergens in de grond te spitten. De aanleiding voor het onderzoek naar Goudse lakenloden is tweeledig. Enerzijds is er de menselijke kant: de wens van twee vrienden om bezig te zijn met hun gemeenschappelijke hobby. Anderzijds is er de inhoudelijke kant. De vondst van Goudse lakenloden deed bij ons de vraag rijzen hoe de loden, en in bredere zin: de archeologie, een completer beeld kan geven van de lakennijverheid in Gouda. Tevens verbaasde het ons dat er weinig over lakenloden is gepubliceerd, ondanks dat ze veelvuldig gevonden worden. In dit artikel gaan we in op de mogelijkheden die de bestudering van lakenloden en hun archeologische context bieden voor onderzoek naar de lakennijverheid. We zijn hierbij uitgegaan van onze eigen collectie. Tevens hebben we bij vele personen en instanties aangeklopt om informatie in te winnen. Twee personen die een belangrijke bijdrage aan
Ajb. 1. De stookplaatsen zijn opgenomen in de huidige bestrating.
154
het onderzoek leveren, willen we hier noemen. Dhr. Den Das, een lakenloden-verzamelaar uit Enkhuizen, heeft diverse malen tekeningen opgestuurd van Goudse loden in zijn bezit. Niet alleen breidde het aantal bekende loden zich uit, de tekeningen waren ook bruikbaar bij determinatie van andere loden. De gemeentelijk archeoloog van Gouda, Ruurd Kok, is ons zeer behulpzaam geweest. Hij stuurde ons artikelen over lakennijverheid en de opgraving van stookplaatsen aan de Raam. Hij wees ons op personen die eveneens informatie konden geven ('Noem gerust mijn naam'). Tevens heeft hij dit artikel van kritische kanttekeningen voorzien. Het spijt ons dat hij de Goudse bodem vanaf december 2001 heeft verlaten, maar wij zijn ervan overtuigd dat het contact blijft. De sporen zullen zich blijven kruisen... Verloren archief, gevonden archief 'Afgezien van enige mededelingen van mr. C.J. de Lange van Wijngaarden is over de geschiedenis van de Goudse lakenindustrie nog niets gepubliceerd'. Deze
woorden vormen het begin van Geselschaps artikel 'De lakennijverheid' uit 1972.l Hij stelde vast dat het gemis aan een behoorlijke geschiedschrijving niet is gelegen in het feit dat de lakenindustrie onbeduidend was. Integendeel, al in de eerste helft van de veertiende eeuw zijn er lakenwerkers actiefin de stad. In het begin van de zeventiende eeuw, nadat de beroemde Goudse bierbrouwerij instortte, was het zelfs de belangrijkste nijverheid van de stad. Meer dan 3000 arbeiders waren erin werkzaam.2 Het ontbreken van een goede historiografie over de lakenindustrie is voornamelijk te wijten aan het ontbreken van veel gegevens: grote delen van de gildenarchieven zijn verloren gegaan. Na Geselschap heeft geen historicus zich meer gewaagd aan het scheppen van een totaalbeeld van de lakennijverheid. Zijn artikel staat daarom nog steeds als een huis. Desalniettemin is er kritiek op te leveren. Eén archief heeft gemeentearchivaris Geselschap namelijk niet beroerd, ondanks de schat aan gegevens die daar nog opgeslagen ligt. Beter gezegd: voor het opgraven ligt. We doelen op het bodemarchief. Vreemd is de lacune in zijn werk overigens niet. Pas in 1973, een jaar na publicatie van het artikel, werd ten aanzien van de lakennijverheid een interessante archeologische vondst gedaan. Bij de restauratie van de Agnietenkapel werden de funderingen gevonden van stookplaatsen waarop verf werd bereid.3 Na de aansluiting van Gouda bij de Opstand (1572) moesten de zusters uit het Agnietenklooster verdwijnen. Na de val van Antwerpen (1585) namen Vlaamse arbeiders hun intrek in het gebouw en werd de kapel tot werkplaats ingericht, compleet met ovens (afb. 1). Een opgraving van de gemeente Gouda in samenwerking met de Archeologische Vereniging Golda in 1999 bracht nog twee stookplaatsen aan het licht. Deze 'mysterieuze ovens'4 aan Raam 17/19 bleken tevens twee verfstookplaatsen te zijn (afb. 2). Onderzoek door BIAX
van de aangetroffen verfstoffen leverde als conclusie op dat er verschillende kleuren werden aangemaakt om het laken te verven.5 De veronderstelling dat er in een ververij slechts één kleur werd bereid, wordt hierdoor ontkracht. Naast de stookplaatsen leverde de opgraving tevens een lakenlood op met de letters SA. Vermoedelijk staan deze letters voor Gijsbertsz. Sas, burgemeester van Gouda en tevens lakenverver ter plekke waar het lood is gevonden. In 1615 kocht hij het pand Hoge Gouwe 145. Dit is identiek aan het perceel waarop Raam 17/19 stond.6 In 1634 is er pas sprake van twee verschillende percelen. In dat jaar verkoopt Sas de helft van het huis en de stookplaatsen aan Hans Felbier. Met het lakenlood heeft Govert Sas echter zijn persoonlijke sporen in de ververij achtergelaten.
Afb. 2. De opgegraven stookplaatsen aan Raam 17/19.
Lakenlood als geschiedkundige bron De Amsterdamse gemeentelijk archeoloog Jan Baart gaf in zijn artikel 'De materiële stadscultuur' een treffend voorbeeld van de waarde van een lakenlood als bron. In de Warmoesstraat in Amsterdam werd een lakenzegel van de stad Leiden uit de laatste helft van de dertiende eeuw gevonden. Het oudste document dat getuigt van een georganiseerde lakennijverheid in Leiden. Immers, de zegels symboliseren een keuring op kwaliteit van het laken: een teken van een bestaande organisatie. Baart onderstreepte dat het
155
lood ook heraldisch interessant is. Het is de oudste afbeelding van het stadswapen van Leiden, met slechts één sleutel.7 Tevens kan aan de hand van dit voorbeeld worden gewezen op het feit dat er reeds regionale handel in laken bestond. In ieder geval tussen Leiden en de nederzetting aan de Amstel. Daarmee zijn drie aandachtsvelden genoemd waarvoor het lood als informatiebron kan dienen: 1 de organisatie van de lakennijverheid; 2 heraldiek casu quo determinatie van de (werk)plaats van herkomst; 3 de verspreiding (door handel) van laken. Organisatie van de lakennijverheid: het lood als keurmerk In de Goudse 'Keuren op de draperie', die in 1505 van kracht werden, wordt doeltreffend verwoordt welke functie de lakenzegels hadden. Bij hun aanstelling moesten de waardijns, die de kwaliteit van de stof controleerden, zweren "alle laeckenen, die qualick gheverwet zijn, alle laeckenen, die te groff van hair zijn, ende alle onghelijcke laeckenen (...) onghesegelt te laeten."&
Afb. 3. Staallood.
156
Het lakenzegel diende dus om de hoge kwaliteit te garanderen. De beste kwaliteit was de puik. Het voorlaken was van mindere kwaliteit. Op het lood werd aangegeven in welke categorie het desbetreffende laken viel. De strenge controle zorgde ervoor dat de koper volkomen vertrouwde op de gegevens die het lood vermeldde zonder het laken zelf aan een 'test' te hoeven onderwerpen. Aan het eind van de zestiende
eeuw was één lood niet meer voldoende om alle informatie te bevatten die van belang was, zoals: lengte; kwaliteit; plaats van productie; het verfprocedé en welk soort stof was gemaakt. Wat betreft dit laatste punt; na de Middeleeuwen kwamen er meer stoffen op de markt, zoals fusteinen en saaien. De stoffen van de Nieuwe Draperie, deze naam ter onderscheiding van de middeleeuwse draperie, waren veelal van mindere kwaliteit maar waren dientengevolge goedkoper. Als een laken het staallood aangehecht kreeg, was het laken af. Er mocht niet meer aan de stof gewerkt worden. Een mooi voorbeeld van een staallood is het lood met de tekst 'STAEL GEM(...)' gevonden te Zevenhuizen (afb. 3). Tevens zijn loden bekend met de tekst 'DUBBEL STAEL' en 'OUDT STAEL'. Het afgebeelde lood heeft een diameter van 5,0 centimeter. Op de voorzijde staat het Goudse stadswapen met twee leeuwen als schildhouders.9 Het schrift onder het wapen luidt waarschijnlijk '(Goud)sche verwe'. Een zelfde lood, waarvan slechts een kant bewaard is gebleven, is gevonden op Raam 17-19 (diameter 5,1 cm). De gemeente Gouda heeft tevens enkele ongeslagen loden in depot die waarschijnlijk bedoeld waren om als staallood beslagen te worden (diameter: 4,8 cm). Deze loden zijn eveneens bij de werkplaats van verver Sas aangetroffen. Het staallood was weliswaar het laatste zegel aan het laken, het was zeker niet het eerste. Na iedere deelbewerking werd het laken gekeurd. 'Die wever of volre of verwer of droechscherer'10 deed na zijn werk een lood met zijn huismerk aan de stof om het door de waardijns te laten keuren. Na goedkeuring hechtten zij er een lood aan met het stadswapen en kon het laken naar de volgende bewerking. Of terug naar degene die zijn werk niet goed had verricht. In dat geval werd het lood van een klop - een inslag - voorzien, waaruit de bewerker af kon leiden wat eraan schortte. Het lijkt erop dat ook op
Afb. 4. Lood met klop 'D'. een van de door ons gevonden loden zo'n klop is aangebracht. De 'D' die we daarin menen te herkennen, duidde op een te dunne stof (afb. 4). Het mag duidelijk zijn dat de keurmeesters geen loopje met zich lieten nemen. Je moest daarom ook niet met flutkwaliteit aankomen. In het genoemde keurboek stonden in dat geval de straffen al vast. Als het 'laecken an den mem' geen lood 'creech by sculde van den verwer'
ging hem dat geld kostten. Kreeg hij zelfs geen klein lood - de grootte van het lood speelde dus een rol in de rangorde - dan moest de verver het laken overnemen voor de prijs van een laken met een 'vol'-lees: groot- lood." De deelbewerker was dus gewaarschuwd. We constateerden reeds dat de waardij ns gebruik maakten van verschillende loden. Verschillend qua grootte, qua klop en qua afbeelding. Ieder kenmerk van het laken kon op het zegel aangegeven worden. Illustratief is het volgende voorbeeld; wilde men van 'grauwe wol' een voorlaken maken, moesten de keurmeesters 'die laeckenen teyckenen mit een sonderlinge loot'.12
De deelbewerkers hebben tevens bijgedragen aan de verscheidenheid aan verschijningsvormen van de loden. Naar vorm zijn pijp- en pinneloden te onderscheiden. Pijploden zijn langwerpige loden die om een aantal draden werden geklemd . Met name wevers maakten gebruik van dit type lood. Slechts één pijplood van Goudse makelij is ons bekend. Het is in het beheer van Archeologie Amsterdam.^ De meest voorkomende loden zijn de pinneloden. Deze bestaan uit twee ronde schijfjes, verbonden door een lip, die op elkaar werden geklemd. De
pin van de ene schijf past in het gat van de andere. Een deelbewerkerspinnelood is zeker het eerder genoemde lood van de Raam met de initialen 'SA' . Verver Gijsbert Sas maakte aan de waardijns duidelijk dat ze met een halffabrikaat uit zijn werkplaats hadden te maken. Met dit voorbeeld zijn we aangekomen bij het volgende onderwerp: de beeldenaar en/of tekst als informatiebron voor heraldiek c.q. determinatie van de (werk-)plaats. Loden schild De eerste vraag die de amateur-archeoloog zich stelt bij het uit de bodem halen van een lood is: "Zal er nog iets op staan?" Na het vuil verwijderd te hebben, kan hij pas goed beoordelen of de vondst iets van zijn geheimen prijsgeeft. Een beeldenaar, stadswapen of plaatsnaam -niet zelden aanwezig- is altijd mooi meegenomen. De plaats van herkomst is dan in ieder geval bekend. Hoewel, zo zeker is dat niet altijd. De gegevens waren immers niet altijd betrouwbaar. Nog in 1777 vroeg Amsterdam om een straf bij het zegelen van een Amsterdams lood aan lakens van buiten de provincie.14 Hoewel vervalsingen dus voorkwamen, moeten we de heraldische waarde die een lood kan hebben zeker niet onderschatten. Baart toont dat aan met zijn Leidse lood met slechts één sleutel. Wat betreft de Goudse lakenloden is het interessant dat we alleen het wapen met zes sterren hebben aangetroffen. Het zessterrig wapen is overeenkomstig het wapen van de heren Van der Goude, tot wier leengoed Gouda in de middeleeuwen behoorde. Tot 1615 werd het stadszegel met slechts twee sterren gebruikt.^ Qua vorm van het
157
Afb. 5. Een huismerk, maar van wie?
wapen vertonen de loden wel verschillen. Het schild heeft veelal een half-cirkelvormige onderkant. Eén lood heeft een spitse onderkant. De vier bekende staalloden tonen twee klimmende, aanziende leeuwen als schildhouders. Boven het schild zien we een grafelijke kroon. Onder het schild de doornen die we kennen uit de stadsleus Per aspera ad astra (Door de doornen naar de sterren). Zowel de leeuwen als de doornen komen in de zeventiende eeuw voor het eerst voor. Om naast de plaats van herkomst ook nog de werkplaats te kunnen determineren is de aanwezigheid van een huismerk of een prentersmerk nodig. Op het huismerk staat het meesterteken van de deelbewerker. Een voorbeeld is de 'SA' van Sas. De prenter was de waardijnsknecht die het weverslood van een merk voorzag: het prentersmerk.16 Of één van de Goudse loden een prentersmerk toont, is niet aan te geven. In ieder geval kennen we verscheidene loden met een merkteken. Een dubbelgeklopt lood toont op de achterzijde een leeuw. Het lood op afbeelding 5 toont een simpel huismerk. Verrassend was het dat een zelfde -naar het leek- huismerk was getekend onder een overeenkomst uit 1602.:7 Het merk was van Jan Boerie, die hoogstwaarschijnlijk zijn teken tevens als handtekening dienst liet doen.
Afb. 6. Lood met dubbelkoppige adelaar.
158
Nadere bestudering bracht duidelijkheid: het gevonden lood draagt een ander huismerk. Van het lood met de tweekoppige adelaar vermoeden we dat het gaat om een ververslood (afb. 6). Verscheidene verversgilden, waaronder die van Gent en Leiden voerden namelijk de adelaar in hun schild.18 Van dit lood zijn ons zeven exemplaren bekend (vindplaatsen onder meer: Leeuwarden; IJsselstein; Gouda en Hazerswoude). Waar handel was, vindt men loden Tot slot kijken we naar het nut van het lakenlood als vondst ten aanzien van het verspreidingsgebied van het Goudse laken. Aan de hand van die vondsten kan uiteindelijk geconcludeerd worden of de lakenindustrie op de interne markt dan wel de export gericht was. De meeste bekende loden zijn in Gouda of in de directe omgeving gevonden. Maar ook uit Leeuwarden, IJsselstein en Enkhuizen. Van enkele loden is de vindplaats onbekend. Zekerheid over de vindplaats hebben we over enkele loden uit Amsterdam (in beheer van Archeologie Amsterdam). De Amstelstad is een logische vindplaats. Amsterdamse en Haarlemse kooplieden hadden met Gouda een contract afgesloten voor de afname van laken.'S Het ligt voor de hand dat bij de bestudering van het verspreidingsgebied meer gegevens nodig zijn. Met name stadskernonderzoek kan zijn vruchten afwerpen. Bodemonderzoek zal daar loden aan de oppervlakte brengen op plaatsen waar men de lakens bewerkte. Plaatsen waar handel gedreven werd, zoals markten en eventueel havens, bieden eveneens goede vooruitzichten. Tevens zullen opgravingen bij keurplaatsen het nodige opleveren. In Gouda moeten we denken aan het gebied nabij de Jeruzalemstraat, waar sinds het begin van de zeventiende eeuw de Looyhal was gevestigd in een voormalig klooster (afb. 7). Het Goudse stadsbestuur stelde in die dagen alles in het werk om Zuid-Nederlandse
7. De gevelsteen is het enige overblijfsel van de Goudse Looyhal.
lakenarbeiders naar de stad te lokken. Het ter beschikking stellen van werkplaatsen was met al die lege kloosters nog het minste wat men kon doen. Ook werd gereedschap aangeschaft, waaronder enkele stempels om goedgekeurde fusteinen te zegelen.20 Ondersteunend personeel werkte in de Looyhal, onder wie een loodgieter. Ook het college van gouverneurs had een kamer in de hal, waar ook de archiefkist zich moet hebben bevonden.21 Aangezien het gehele archief verloren is gegaan, durven we te beweren dat ook menig loodje aan de vergetelheid is prijs gegeven. Niet alleen verloren loden, maar ook misslagen zullen in de bodem terecht zijn gekomen. De plaats van gebruik van het laken zal tevens een vindplaats kunnen zijn. Daarbij moet men bedenken dat het laken niet altijd als geheel werd afgenomen. Nam men enkele ellen dan bleef het laken met het lood bij de verkoper achter. Immers, de koper ging af op de gegevens op het lood. Kortom, alleen degene die het laatste stuk laken kocht kreeg het lood mee. Het beeld van het verspreidingsgebied zal mede om deze reden altijd onvolledig blijven.
Conclusie De laatste zin van de vorige paragraaf heeft iets noodlottigs. De gegevens die naar boven worden gehaald, zullen
nooit compleet zijn. Maar, en dat is van groter belang, er kan vooruitgang geboekt worden. Een completer beeld dan dat we nu hebben van de Goudse lakennijverheid kan er zeker komen. En de archeologie moet daaraan zijn bijdrage leveren. Zoals gezegd verwachten we veel van stadskernonderzoek. Zelf hebben we bewezen dat ook het zoeken met de metaaldetector gegevens kan opleveren. Hoewel bij deze methode van onderzoek het bodemarchief veelal verstoord is, kunnen we aan de hand van de historische c.q. archeologische context uitwijzen of het lood nog iets 'te vertellen' heeft. Is op oude kaarten te zien dat er vroeger bebouwing was, kan het zijn dat het lood ĂŠĂŠn van die sporen is van het leven en werken van de mens op die plaats. Tevens kan er sprake zijn van stortgrond uit de stad. Kortom, er zijn meer gegevens uit het bodemarchief te halen. Met de vermelding van de ons bekende gegevens willen we een aanzet geven tot een verdere inventarisatie van de Goudse lakenloden. Dit artikel kan dan ook worden opgevat als een oproep aan (amateur-) archeologen. Hun archeologische data kunnen de archivale gegevens aanvullen en een geĂŻntegreerde geschiedenis van de Goudse lakennijverheid wacht dan om geschreven te worden.
159
Noten 1 Geselschap 1972,129. 2 Ibidem, 141. 3 Bik 1982,17-18. De stookplaatsen werden tijdens de opgraving niet direct als zodanig herkend. 4 Goudsche Courant 28 juli 1999. 5 BIAX = Onderzoeks- en adviesbureau voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie te Zaandam. Van Haaster 2001,16-17. 6 Nieuwsbrief 17 oktober 1999, 5. 7 Baart 1988, 93 en 99. 8 Rollin 1917, 630. 9 De leeuwen op de staalloden zijn aanziend. Doorgaans zijn de leeuwen afziend afgebeeld. 10 Rollin 1917, 635. n Ibidem, 641. 12 Ibidem, 641. 13 Mondelinge mededeling dhr. Den Das. 14 Posthumus 1927, 231. 15 Over het Goudse wapen: Geselschap 1966. 16 Baart 1977,111. 17 Streekarchief Hollands Midden, OA 2604. Het merk van Boerie: A . vergelijk met afb. 5. 18 Baart 1977,114. 19 Geselschap 1972,138. 20 Ibidem, 137. 21 Ibidem, 141. Bronnen en literatuur Baart, J. e.a., 1977: Opgravingen in Amsterdam: 20 jaar stadskernonderzoek, Bussum, 110-125. Baart, J., 1988: 'De materiële stadscultuur' in Cordfunke, E.H.P. e.a. red., De Hollandse stad in de dertiende eeuw, Zutphen, 93-112. Bik, J.G.W.F., 1982: 'De Agnietenkapel aan de Nieuwe mark', Oudheidkundige kring 'Die Goude' 19, Alphen a/d Rijn, 17-34.
Haaster, H. van, 2001: 'Botanisch en chemisch onderzoek aan een i7e-eeuwse lakenververij in Gouda', Biaxaal 115, Zaandam. Geselschap, J.E.J., 1966: 'De zegels en het wapen van Gouda' in Zuid-Hollandse studiën, 105-112. (SAHM 501 B 44). Geselschap, J.E.J., 1972: 'De lakennijverheid' in Scheygrond, A. e.a. red., Gouda zeven eeuwen stad: Hoofdstukken uit de geschiedenis van Gouda, uitgegeven bij de herdenking van het joo-jarig bestaan van de stad Gouda op ïgjuli, OKG 15,129-148. Hulshof, M., 1996: 'De gilden in Gouda', in Goudriaan, K. e.a., De gilden in Gouda, Zwolle, 87-146. Ingekomen stukken en minuten van verzonden stukken inzake de lakennijverheid, 1574-1703, en z.d. (SAHM OA 2604). Kaptein, H., 1998: De Hollandse textielnijverheid 3350-1600; Conjunctuur en continuïteit, Hilversum. Kok, R.S. oktober 1999: 'Een zeventiendeeeuwse industrie aan de Raam, Monumentenzorg «[ Archeologie Nieuwsbrief17, 3-6. Kok, R.S., 2000: 'Gouda: Raam 9-23', Jacobs, E. en Proos, R. red., Archeologische kroniek van Holland over 1999: Holland, regionaal-historisch tijdschrift 32, 371-373. 1999: 'Mysterieuze ovens aan de Raam blootgelegd', Goudsche Courant (28 juli). Posthumus, N.W., 1917: Bescheiden betreffende de provinciale organisatie der Hollandsche lakenbereiders (de zgn. droogscheerderssynodej, Amsterdam. Posthumus, N.W., 1927: De nationale synode der lakenkoopers tijdens de republiek, Utrecht. Rollin Couquerque, L.M. en Meerkamp van Embden, A., 1917: 'Keuren op de draperie in 1505 van kracht' in Rechtsbronnen der stad Gouda, Den Haag.
Naaldbanden
Fraai gedecoreerde naaldbanden in grijs en oranje; een sieraad voor uw boekenkast. In elke naaldband kunnen 2 jaargangen Westerheem worden opgeborgen. De banden kosten € 9,00 per stuk, plus verzendkosten. De verzendkosten (tot 5 kg) bedragen € 5,25. Eén band weegt ongeveer 350 gr. Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. naaldbanden met opgave van de gewenste kleur.
160
Het gasthuis te Rhenen Jan en Annemieke van Oostveen-Bonnema
In 1994 werd gestart met de nieuwbouw van de Rabobank Rhenen. De locatie van de nieuwbouw betrof het perceel dat grenst aan de Gasthuisstraat en de Koningsstraat. Het was bekend dat op deze plaats ooit de gasthuiskapel van Rhenen had gestaan. De Rabobank, zich bewust van de historische waarde van deze plek, had daarom twee weken ingepland om door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) opgravingen te laten verrichten om zo de gegevens van het voormalige gasthuis vast te kunnen leggen. Voorafgaand aan deze opgraving werden door leden van de Historische Vereniging proefboringen verricht. Op basis van deze boringen werd geconcludeerd dat er geen restanten van de voormalige gasthuiskapel in de grond aanwezig waren. Hierop besloot de ROB dat het geen nut had om een opgraving op deze locatie uit te voeren. Dit bleek een misinterpretatie te zijn, aangezien er bij de voorbereidende werkzaamheden voor de nieuwbouw wel degelijk sporen van het voormalige gasthuis werden aangetroffen. Het is te danken aan enkele oplettende leden van de AWN dat deze sporen voor de definitieve verwijdering nog opgemeten en getekend konden worden. In dit artikel wordt verslag gedaan van deze waarneming waarvoor een professionele opgraving met bijbehorende publicatie meer op zijn plaats was geweest.
iets terug. In de loop van de jaren zijn zo in verschillende plaatsen resten van voormalige gasthuizen opgegraven. Tot de steden waar de afgelopen jaren gasthuizen zijn opgegraven behoren: Amsterdam, Bergen op Zoom, Breda, Delft, Elburg, Groningen, Hoorn, Sittard, Steenbergen, Utrecht en natuurlijk niet te vergeten het in dit artikel te bespreken gasthuis van Rhenen. Beknopte ontstaansgeschiedenis van gasthuizen en het ontstaan van ziekenhuizen Over het ontstaan van de middeleeuwse gasthuizen zijn relatief weinig archivalische gegevens bekend. Algemeen wordt aangenomen dat deze huizen vanuit de middeleeuwse gedachte van barmhartigheid en naastenliefde zijn gebouwd. Door gasthuizen te bouwen waarin onderdak werd geboden aan vreemdelingen en arme parochianen werd deze christelijke gedachte in praktijk gebracht. Daarnaast bood het gasthuis onderdak aan personen die afkomstig waren van het platteland en op zoek waren naar werk in de stad. In de zestiende eeuw treedt er een kentering op bij de armenzorg. De verantwoordelijkheid van de armenzorg verplaatste zich daarbij van de kerk
AJb. 1. De stad Rhenen rondom het jaar 1558 doorjacob van Deventer.
Gasthuizen in Nederland In de Middeleeuwen kon men in elke stad wel ĂŠĂŠn of meerdere gasthuizen vinden. Sommige van deze gasthuizen zijn nog steeds te bezichtigen. Een voorbeeld hiervan is het St. Catharina Gasthuis te Gouda. Andere gasthuizen zijn in de loop van de tijd gesloopt. Van deze huizen ziet men hoogstens tijdens archeologisch onderzoek nog
161
naar de overheid. De financiĂŤle middelen die hiervoor noodzakelijk waren, werden gecentraliseerd terwijl de functie van de instellingen werd gereorganiseerd. Zo ontstonden in deze periode de passantenhuizen, de hofjes voor de opvang van bejaarden, de weeshuizen enz. Het merendeel van de gasthuizen kreeg na deze reorganisatie de functie van ziekenhuis voor de armen die zich in de loop van de tijd uitbreidde tot een ziekenhuis zoals wij dat heden ten dage kennen. Andere sociale instellingen in de stad AJb 2. Kopergravure afkomstig uit het werk van Lodovico Guicciarini's 'Descrittione di tutti i Paesi Bassi' dat voor het eerst in een Latijnse uitgave door de Antwerpse drukker en uitgever Willem Silvius in 1567 werd gedrukt en uitgegeven. Van rechts naar links ziet men de Cuneratoren, het hoge huis oftewel 'Trappenborgh' en de toren van het Gasthuis.
Naast de hiervoor genoemde gasthuizen, passantenhuizen, weeshuizen en hofjes voor bejaarden kwam men in steden nog andere tehuizen tegen. De meest bekende zijn leprozenhuizen waar de lepralijders werden opgevangen en pesthuizen die in het algemeen buiten de stad lagen en waar pestlijders werden opgevangen. In sommige steden kwam echter ook nog een bijzonder type gasthuis voor dat specifiek voor vrouwen bedoeld was. Het gasthuis te Rhenen Ook in de stad Rhenen was tot na de Tweede Wereldoorlog de gasthuiskapel zichtbaar. Sommige bewoners van Rhenen kunnen zich de sloop van de gasthuiskapel nog herinneren waarvan wij in 1994 de grondsporen optekenden. Deze grondsporen zijn echter
niet de enige gegevens die ons iets over het voormalige Gasthuis vertellen. Zo kan men ook gegevens ontlenen aan archivalische bronnen en prenten. Archivalische bronnen Helaas zijn de oud rechterlijke archieven van het Rhenense gasthuis niet overgeleverd. Wel zijn er enkele losse stukken bekend. Een voor deze publicatie interessant document betreft een inventaris die in 1606 door een tweetal gasthuismeesters is opgemaakt. Het document beschrijft de op dat moment aanwezige rentebrieven, huurcontracten enz. die betrekking hebben op de gasthuiskapel. Het oudste bekende document waarin melding wordt gemaakt van het gasthuis in Rhenen is echter al opgemaakt in het jaar 1383. Het genoemde document geeft de relatie tussen het gasthuis en "twee stukken roglants buiten de stad op ten Enge" aan.
Een ander veertiende-eeuws document is een schepenbrief uit 1390. Deze brief maakt melding van twee met name genoemde gasthuismeesters die hebben beloofd dat "die straet, leggende westwaerts de voorz. Dirc de Kocks, ende suijtwaarts naest het Gasthuijs sall blijven leggen tot een gemeen straet tertijt toe, dat die Gasthuijsmeesters in der tijd de voors. Dirc Betaelen sestien pont paeijement, als tot Rhenenghenge ende gheven wesen sall."
Uit dit document valt op te maken dat de latere Gasthuisstraat op dat moment nog geen openbare weg was en dat Dirc de Kocks voor het gebruik een vergoeding ontvangt. Helaas zijn ons van het gasthuis uit de Late Middeleeuwen geen prenten bekend. Wel bestaan er enkele zestiendeeeuwse prenten waarop het Gasthuis getekend is (afbeelding 1 en 2). Het gasthuis wordt op deze zestiendeeeuwse prenten afgebeeld als een rechthoekig gebouw met aan de westzijde een torentje. Onduidelijk is in hoeverre de afbeeldingen van het gasthuis waarheidsgetrouw zijn afgebeeld.
162
Het feit dat er meer prenten van verschillende hand bestaan waarbij het gasthuis met een torentje aan de westzijde wordt afgebeeld doet echter toch sterk vermoeden dat het gasthuis daadwerkelijk van een toren was voorzien. Tijdens de opgravingen is echter alleen de oostzijde van het voormalige gasthuis opgegraven. Op deze locatie stond voorheen de gasthuiskapel. In de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw wordt als belending aan het gasthuis meerdere malen melding gemaakt van kleine woningen. Deze woningen waren bedoeld voor behoeftige burgers, mannen en vrouwen die uit de inkomsten van Wees- en Gasthuisgoederen onderhouden werden. Op de kadastrale kaart van 1820 krijgen we voor het eerst zicht op de constructie van het gasthuis zoals het toentertijd aanwezig was. Er valt een huis (sectie F, nr. 150) en een schuur, n.b. de voormalige kerk (sectie F, nr. 151) met als erfpachtster de Gereformeerde kerk te herkennen. Na de meidagen van 1940 ligt het overgrote deel van Rhenen in puin. Wonder boven wonder staat de gasthuiskapel temidden van de platgebombardeerde omgeving nog overeind (afb. 3). Helaas was de staat van het pand dusdanig dat tot afbraak werd besloten. Naast het gasthuis was er in Rhenen ook een melatenhuis, een gasthuis voor vrouwen en een weeshuis. Het melatenhuis wordt voor het eerst in 1470 genoemd. Aangenomen wordt dat het melatenhuis in de periode 1546-1591 opgehouden heeft te bestaan als zelfstandige stichting. Het weeshuis daarentegen zal zeer waarschijnlijk pas in de tweede helft van de zestiende eeuw zijn gesticht. Zeker is dat in 1606 dit tehuis bestond aangezien er in dat jaar de jaarlijkse losrente wordt overgedragen. Opgegraven informatie
Zoals aan het begin van dit artikel
^
•
• * - • • ' •
f
/
^.vf f \ "M
; ^:'
.
'-"•
'i.
A/b. 3. Op de voorgrond de Gasthuiskapel rondom 1946. Op de ach tergrond de Cuneratoren die in de steigers staat na beschadiging door bombardementen in
1940.
reeds werd aangegeven kan er niet gesproken worden van een opgraving, maar eerder van een waarneming met als doel om binnen de beschikbare tijd zoveel mogelijk archeologische gegevens te verzamelen. Vondsten die iets konden vertellen over de materiële cultuur, werden vrijwel niet gedaan.1 Wel werden de nodige muurresten aangetroffen en opgetekend alvorens deze machinaal werden verwijderd. De muren waren direct op het zand gefundeerd. De aangetroffen sporen staan in afb. 4 afgebeeld. Zoals uit de opgravingstekening blijkt waren er wel degelijk restanten van de voormalige gasthuiskapel in de grond aanwezig. Zoals gebruikelijk was de gasthuiskapel op het oosten gericht en hadden de muren een dikte van circa 1 meter. Het gebruikte steenformaat van de kapel varieert van 30,5 x 13,5 x 7,5 cm (noordmuur), 32 x 14,5 x 7 cm (oostmuur) tot 31 x 14 x 7,5 cm (zuidmuur). Daarnaast waren ook op diverse plaatsen tufsteenfragmenten in de kapel verwerkt. Naast het steenformaat dat als datering kan worden aangewend, kan tevens de specie voor dit doel worden toegepast. Hiervoor is een speciemonster uit de oostzijde van de kapelmuur genomen. Dit speciemon-
163
â&#x20AC;˘iv
lllnvn
â&#x20AC;˘jiM\
NAP Hoogte+1734
m
isa.
Afb. 4.Waameminggasthuis
te Rhenen.
Afb. 5. De oudst bekende foto van het Gasthuis naar het noorden gefotografeerd omstreeks het jaar 1910. Duidelijk zichtbaar zijn de dichtgezette ramen van de voormalige kapel.
164
ster is bij het Archeologisch Bouwhistorisch Centrum te Utrecht onderzocht, waarbij werd geconcludeerd dat hier sprake was van een dertiende-eeuwse specie.z Deze datering komt overeen met de datering die men op grond van het steenformaat zou verwachten. Aan de westzijde werd de kapel afgesloten door een muur die in koud verband tegen de kapel was geplaatst. Op basis van het steenformaat 28 x 13 x 6 en 27 x 13,5 x 7,5 cm en de datering van een speciemonster door het Archeologisch Bouwhistorisch Centrum te Utrecht', wordt deze muur in de vijftiende eeuw gedateerd. Aan de westzijde van deze muur werd een met plavuizen betegeld keldertje aangetroffen. De plavuizen hebben als formaat 12x12x2 cm en moeten in de tweede helft van de vijftiende eeuw
gedateerd worden. Als laatste werd in het noordwestelijke gedeelte van het beschouwde perceel een beerput aangetroffen. De beerput was gevuld met bouwpuin, moppenbrokken met formaat 24 x 11,5 x 4,5 en stenen met steenformaat 13 x 5,5. Op basis van dit steenformaat wordt de put gedateerd in de zeventiende eeuw. Interpretatie Op basis van de opgegraven funderingen kunnen twee analyses worden gemaakt. De eerste analyse betreft de verschillende bouwfasen. De tweede analyse betreft het uiterlijk van de kapel waarbij gebruik wordt gemaakt van foto's zoals deze in de twintigste eeuw zijn gemaakt. Op archeologische gronden moet worden aangenomen dat het gasthuis met bijbehorende kapel in de dertiende eeuw is gebouwd. Alhoewel er van het voormalige gasthuis geen restanten tijdens de opgraving zijn aangetroffen, wordt aangenomen dat het gasthuis tezamen met de gasthuiskapel in ĂŠĂŠn keer is gebouwd. Op basis van de archeologische vondsten lijkt het er op dat in de vijftiende eeuw het gasthuis met uitzondering van de kapel, werd gesloopt. Ter afsluiting van de gasthuiskapel werd een muur opgetrokken. Zo ontstond de gasthuiskapel zoals wij deze van foto's uit de twintigste eeuw kennen (afb. 3, 5 en 6). Zoals we uit archivalische bronnen weten wordt er in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw als belending melding gemaakt van kleine woningen die voor behoeftige burgers bedoeld waren. Vooralsnog gaan wij er van uit dat de aangetroffen beerput en het keldertje met plavuizen aan de westzuide van de gasthuiskapel, deze vanuit archivalische bronnen bekende belendende woningen zijn. Door de combinatie van foto's en opgegraven informatie kunnen we een indruk van de grootte en hoogte van de voormalige kapel verkrijgen. De lengte van de kapel bedroeg van de dertiende-
eeuwse oostmuur tot aan de vijftiendeeeuwse westmuur circa 8 meter (gemeten vanaf de buitenzijde). Brengt men deze maat in verband met twintigste-eeuwse foto's van de gasthuiskapel dan komt men tot de conclusie dat de top van het met dakpannen gedekte dak circa 8 meter boven het straatniveau moet hebben gelegen. Om de voormalige kapel geschikt te maken als schuur zoals in 1820 wordt vermeld, zijn de voormalige ramen in de kapel dichtgezet, een luik op de zolder en twee deuren aan de noordzijde aangebracht. Later wanneer de kapel voor bewoning geschikt wordt gemaakt, wordt aan de zuidzijde een raam en een schoorsteen op het dak aangebracht.
Afb. 6. De gasthuiskapel naar het noorden gezien in het jaar 1913. Duidelijk te zien is het met pannen gelegde dak en een schoorsteen die inmiddels ten behoeve van bewoning van de kapel is aangebracht.
Conclusies De waarneming heeft aangetoond dat op de hoek van de Gasthuisstraat en de Koningsstraat de gasthuiskapel heeft gestaan. Op basis van de baksteenformaten en speciemonsters is aannemelijk gemaakt dat deze kapel al in de dertiende eeuw is gebouwd. Ruim een eeuw eerder dan de totnogtoe oudst bekende vermelding van het Rhenense gasthuis. Verondersteld wordt dat in de vijftiende of zestiende eeuw het gasthuis met uitzondering van de kapel wordt afgebroken. De kapel wordt met een muur 165
dichtgezet en aan de westzijde komen in de loop van de tijd belendende percelen waar armlastigen worden ondergebracht. Van deze belendende percelen is een kelder met een vijftiendeeeuws vloertje aan de westzijde van de voormalige kapel terug gevonden. Na verloop van tijd vervalt de functie van de gasthuiskapel en wordt deze in gebruik genomen als schuur zoals wij uit archivalische bronnen weten. Hiervoor worden in de noordzijde deuren en op zolder in een dichtgezet raam van de voormalige kapel, een luik aangebracht. In de twintigste eeuw is de voormalige gasthuiskapel in gebruik als woning en foto's tonen aan dat er dan aan de zuidzijde een raam en een schoorsteen is aangebracht. De gasthuiskapel doorstaat de oorlog, maar daarna wordt deze kapel wegens slechte staat afgebroken. De restanten hiervan zijn in 1994 opgegraven en op tekening vastgelegd. Noten 1 Er wordt o.a. een ijzertijdscherf aangetroffen, diverse I5e-eeuwse plavuizen en enkele munten. 2 Met dank aan Bart Klück, Archeologisch Bouwhistorisch Centrum Utrecht. 3 Met dank aan Bart Klück, Archeologisch Bouwhistorisch Centrum Utrecht.
'Srlienengericht'
Literatuur Combrink, J„ 1981: Rhenen van vestingstad tot grebbestad. Zaltbommel. Deys, H.P., 1981: Achter Bergen Rijn; over boeren, burgers en buitenlui te Rhenen. Rhenen. Dockum, S.G. van, Rhenen, Gasthuiskapel. In: D.H. Kok, S.G. van Dockum en F. Vogelzang, Archeologische kroniek Provincie Utrecht 1994-1995, p. 93. Esser, E., 1992: Resten van leven: eten om te genezen; Dierlijke en plantaardige resten uit twee beerputten van het oude en nieuwe gasthuis te Delft. Scriptie Oecologische archeologie, Instituut voor Pre- en Protohistorische Archeologie. Amsterdam. Ham, W.A. van, CD. Verwesenbeeck en M.J.A. Vermunt, 1993: Te gast bij Sint Maarten; opgravingen bij het Sint-Maartensgasthuis te Bergen op Zoom. Bergen op Zoom. Iterson, W. Van, 1960: De stad Rhenen. Assen. Meij-de Leur, A.P.M, van der, 1974: Van olie en wijn; geschiedenis van verpleegkunde, geneeskunde en sociale zorg, Amsterdam. Murken, A.H., 1985: Von den ersten Hopitalem bis zum modernen Krankenhaus. Die Geschichte der Medizin und ihrerer vomfruhen Mittelalter bis zum Neuzeit unter besonderer Berucksichtigung Niedersachsens. In: Stadt im Wandel, Landesausstellung Niedersachsen, Ausstellungskatalog band 4, p. 189-249. Stuttgart-Bad Cannstatt.
AWN-reeks no. 3 Frans Diederik 'Schervengericht, een onderzoek naar inheems aardewerk uit de late derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland' 168 pagina's, ill., ISBN 90 71312 07 o
Uit de duizenden aardewerkscherven, aangetroffen in tientallen nederzettingen uit de Inheems-Romeinse tijd in Schagen e.o., is de migratie van de bevolking in de derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland te herleiden. De publicatie, met de vele lijntekeningen en afbeeldingen, is tevens een uitzonderlijk fraai naslagwerk voor het determineren van aardewerk uit bovengenoemde periode. Prijs voor leden € 12,50, voor niet-leden € 18,50, (exd. € 3,00 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 3.
166
Een tuinpad van Romeinse tegels John Jansen
Spelende kinderen 'Dat lijken wel Romeinse tegels die hier in de tuin liggen', zei ik tegen de moeder van het vriendinnetje van mijn dochter, toen ik haar daar na een middagje spelen ophaalde. 'Nou', antwoordde ze, 'dat zijn het ook. Ze lagen er al toen wij het huis kochten.' En zo nam ik niet alleen mijn dochter, maar ook enkele knellende vragen mee naar huis. Hoe komen die tegels daar? Waar komen ze vandaan? Waarvoor hebben ze gediend? Wie heeft ze gemaakt? Kortom, wat is het verhaal achter deze tuinversiering? Daarvoor is wat speurwerk verricht, waarvan ik de resultaten in dit artikel heb samengevat. De vindplaats Al gauw bleek dat de betreffende tegels niet ter plaatse uit de bodem zijn gekomen. De locatie zelf, tussen Nijmegen en Berg en Dal, is archeologisch waardevol, maar meer vanwege de aanwezigheid van grafvelden en grafheuvels dan vanwege de Romeinse baksteen. Meer aanknopingspunten bood de bewoningsgeschiedenis van het betreffende pand. Er zou een directeur van Museum Kam hebben gewoond. Dat gegeven maakte de aanwezigheid van het Romeinse spul meer verklaarbaar. Bovendien bleek dat niemand minder dan Holwerda de (eerste) bewoner van het huis was geweest, een nationale archeologische en museale beroemdheid. Hij moet het geweest zijn die de tegels rond zijn huis heeft neergelegd. Desgevraagd heeft de huidige bewoner de tegels met een stempel apart gezet. Op vier tegels bleken stempels nog gedeeltelijk zichtbaar te zijn; daar zal ik verderop in dit artikel nader op in gaan. Eerst iets meer over Holwerda: hij heeft die vele tientallen tegels niet zelf gemaakt, maar hij heeft ze er wel neergelegd, als waren het vingerafdrukken van zijn aanwezigheid. Wie was Holwerda?
Dr. J.H. Holwerda Jan Hendrik Holwerda (1873-1951) wordt beschouwd als een van de grondleggers van de moderne Nederlandse wetenschappelijke archeologie. Een pionier op het gebied van de oudste geschiedenis van ons land1, zij het dat de meningen over zijn betekenis als archeologisch onderzoeker en prehistoricus al vroeg verdeeld bleken te zijn.2 Daarentegen stonden zijn kwaliteiten op het organisatorische, museale en publicitaire vlak buiten kijf. Hij was een moderne manager, een netwerker, communicator en inspirator die niet alleen de archeologie als wetenschap een belangrijke impuls heeft gegeven, maar vooral ook de public relations van het archeologisch bedrijf goed in de vingers had. Holwerda was sinds 1904 conservator en van 1919 tot zijn pensioen in 1938 directeur van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Daarnaast was hij van 1935 tot 1948 directeur van het Rijksmuseum G.M. Kam te Nijmegen. Holwerda was een markante, zelfverzekerde man van de wereld, die van grote betekenis is geweest voor de reconstructie van het Romeinse Nijmegen. Die invloed kwam deels van zijn eigen opgravingen ter plaatse' maar meer nog door het inspireren van Nijmeegse archeologen, waaronder Daniels, en het bewust maken van de plaatselijke en landelijke bestuurders van de waarde en het belang van het archeologisch bedrij f.4 Ieder jaar reserveerde hij een aantal weken voor een archeologische campagne in binnen- of buitenland. Daarbij werd Nijmegen regelmatig bezocht. Zo heeft hij in de periode 1915 tot 1921 gegraven op het Kops Plateau, waarbij zijn conclusie, dat hier het door Tacitus beschreven Oppidum Batavorum zou zijn gesitueerd, al van begin af aan in twijfel werd getrokken, 167
maar empirisch pas in 1981 kon worden weerlegd.5 Van 1938 tot 1942 heeft hij een belangrijk gedeelte van de resten van de Romeinse steen- en pannenbakkerijen en pottenbakkersovens op het landgoed de Holdeurn te Berg en Dal opgegraven (daarover straks meer). In dezelfde periode, direct na zijn pensionering, verhuisde hij van Oegstgeest naar Nijmegen, "...waar hij in de bossen van Dommer aan de Eversweg tussen Berg en Dal en Nijmegen voor zich een nieuw landhuisje had laten bou-
wen..."6 Dat landhuisje betrok hij eind 1938 samen met zijn 40 jaar jongere assistente en, in Daniels' woorden 'trouwe metgezellin' Maria den Boesterd7, en heeft er tot en met zijn dood in 1951 gewoond. Mevrouw den Boesterd, die met archiverings- en tekenwerkzaamheden ook een substantiĂŤle bijdrage heeft geleverd aan de Holdeurnpublicaties8, is tot haar dood in 1973 het huis blijven bewonen. De Holdeurn in Berg en Dal Dus in de periode waarin Holwerda zijn huis inrichtte en zijn tuin aanlegde deed hij de opgravingen op de buitenplaats de Holtheurnsche Hof, gewoonlijk Holdeurn genoemd. Reeds in de zeventiende eeuw was bekend dat zich hier een vindplaats van Romeins baksteenmateriaal bevond. Sinds 1808 schijnen er op last van koning Lodewijk Napoleon al geregelde opgravingen te zijn gedaan en verschijnen de eerste publicaties hierover van de oudheidkundige In de Betouw, die echter weinig informatie geeft over de exacte vindplaats. Holwerda vermeldt dat er "ontzaggelijk veel puin van dakpannen
en tegels" is gevonden en dat ter plaatse ook een steengroeve is geweest "...die, naar wij lezen, gedurende de jaren na 1808 nog ijverig door omwonenden is uitgebuit om materiaal voor stalvloeren, een hondenhok, ja zelfs een menschelijke woning te verkrijgen. "9 Over het herge-
bruik als tuinplaveisel vele jaren later zwijgt hij echter. Systematischer ging in 1845 de toenmalige conservator van het Rijksmu168
seum van Oudheden, L.J.F. Janssen, te werk. In de veronderstelling dat het hypocaustums waren heeft hij enkele pannenbakkersovens blootgelegd. Bijna een eeuw later heeft Holwerda het inmiddels bijna vergeten werk van Janssen voortgezet. Gevonden werden onder meer vijf grote en een kleine steenoven, twee grote en twee kleine pottenbakkersovens en de fundamenten van enkele grotere en kleinere gebouwen. En daarnaast duizenden gestempelde fragmenten van dakpannen, tegels en aardewerk. Het geheel moet echter, gezien de Romeinse resten in de omgeving, veel groter en complexer zijn geweest. Het aardewerk dat er werd geproduceerd is inmiddels in de vakwereld bekend geworden als de Nijmeegs-Holdeurnse waar, vooral herkenbaar aan de oranje kleur, dat indertijd voor en door de soldaten is geproduceerd.10 Gezien het veelvuldig voorkomen van de waar in de civiele nederzetting acht Braat het echter ook waarschijnlijk dat "...hier niet alleen voor de behoeften van het leger werd bedreven, maar in belangrijke mate ook voor de verkoop aan particulieren, als een geregelde bijverdienste voor de soldaten om hen in vredestijd bezig te houden."11
De Holdeurn was een gecentraliseerde werkplaats waar legioensoldaten gedetacheerd waren. In de eerste periode (Flavische tijd, eerste eeuw) waren dat manschappen van het tiende Legioen (Legio X Gemina) en in de tweede en derde eeuw waren het manschappen van de Legio I Minerva uit Bonn en van de Legio XXX uit Xanten. Uit de talrijke op de Holdeurn gevonden stempels met (afkortingen van) de tekst Exercitus Germanicus Inferior (onder meer EXGERINF) blijkt dat het hier kennelijk gaat om een centrale instelling van het leger van de provincie Neder-GermaniĂŤ. De hier ingezette soldaten waren onttrokken aan elders gelegerde troepen en werden aangeduid als 'vexillarii' (afdelingen).12 Over de periode waarin de ovens in bedrijf zijn geweest bestaat geen zeker-
heicL'3 Aangenomen wordt dat de productie met de komst van het Tiende Legioen, rond 70 n.Chr., is begonnen en ononderbroken heeft geduurd tot omstreeks 250 n.Chr.14 De eerste grote productieperiode, voor en door het tiende Legioen, heeft tot het begin van de tweede eeuw geduurd. Ook in de periode na 103/104, toen het legioen uit deze streken werd teruggetrokken, blijkt er nog productie te zijn geweest.1' Met name over het moment waarop de grote, gecentraliseerde productie voor het Nedergermaanse leger is gestart bestaat nog onzekerheid. Deze onzekerheid moet mede worden toegeschreven aan de gecompliceerde militaire geschiedenis van Nijmegen in de eerste twee eeuwen na Christus. Volgens Bogaers moet dit ergens hebben gelegen tussen 130 en 170 n.Chr."5 Ook uit Haalebos' reconstructie van de troepenbewegingen in de tweede eeuw is af te leiden dat de grote productie voor de diverse legerplaatsen 'omstreeks het midden van de tweede eeuw of nog later' moet worden gedateerd. Maar ook ruimschoots daarvoor, rond 120 n.Chr., kan mogelijk al een (bescheiden) productie zijn gestart, als de hypothese klopt dat het 30e Legioen (Legio XXX Ulpia Victrix), of een vexillatio daarvan, in die tijd in Nijmegen gelegerd is geweest. De in Nijmegen gevonden stempels van de Legio XXX behoren tot de oudste van dit legioen in Nederland en zijn zeer waarschijnlijk afkomstig van De Holdeurn. Een analyse van de klei zou hierover uitsluitsel kunnen geven.17 De in de tweede en derde eeuw geproduceerde baksteen was bestemd voor
de versteviging van vele vestingwerken van verschillende legioenen tussen Katwijk en Remagen. De opgravingen in Alphen aan den Rijn kunnen wellicht iets meer inzicht bieden over de datering van tegels. Daarvoor moeten de stempels eerst nader onder de loep worden genomen. De tegels en de stempels Van de vele tientallen (fragmenten van) tegels op Holwerda's tuinpad bleken er op vier exemplaren nog stempels herkenbaar te zijn. In de volgende tabel zijn de belangrijkste karakteristieken samengevat. De maten van de tegels
Van tegel 3 is slechts een deel over. Aangenomen dat het een vierkante tegel is geweest dan hebben we daar nu een helft van. De hoeken van de tegels zijn niet geheel recht en ook de dikte geeft enige variatie. De tegels zijn glad noch vlak. Deze wat slordige verschijning is slechts voor een klein deel terug te voeren op verwering, gezien de redelijke leesbaarheid van de stempels. Volgens Holwerda en Braat hebben er zeker 22 verschillende vaste maten voor tegels (lateres) bestaan "...waarbij natuurlijk steeds met een vrij groote speling rekening is te houden, zelfs van enkele centimeters, toe te schrijven aan het verschillend krimpen van de klei bij het
bakken. "l8 Gelukkig maar, want dat verklaart waarom de kleinste tegel (nr. 2) niet in Holwerda's beschrijving voorkomt: zijn kleinste tegel mat 16,5 x 16,5 cm. Ook de andere drie tegels wijken maximaal 0,5 tot 1 cm af van de door Holwerda gegeven
Afmetingen in cm
Tegel
kenmerken stempel
Lengte
Breedte
Dikte
vorm
Afmetingen (cm)
tekst
1
19,5
19.5
4.8
rechthoek
11,5x2,7
VEXEXG-..F
2
15.5
15.5
4-5.3
rond
05
...EXGERF...
3
42
?
6
rond
0 5.5
...XEX...F
4
28
27
6.5
rond
0 57
Onleesbaar
169
maten. Op grond van de afmetingen kan worden vastgesteld dat tegels i en 2 hypocaustumtegels zijn. Tegels 3 en 4 zijn vloertegels. De stempels De eerste drie tegels hebben gedeeltelijk leesbare stempels en zijn alle afkomstig van de vexillarii (VEXEX....). De inventarisatie van Holwerda en Braat biedt een aantal aanknopingspunten voor verdere analyse. Zij hebben de door hen aangetroffen stempels beschreven en geanalyseerd en constateren dat er zeer veel tegels met stempels van het Nedergermaanse leger (EX GER INF en varianten) en van afdelingen van dit leger (VEX EX GER en varianten) zijn gevonden. Vergelijken we onze stempels met de Holdeurnse inventarislijst van aangetroffen stempels en de bijbehorende afbeeldingen, dan kunnen we hieruit het volgende opmaken. Tegel 1 Opvallende kenmerken van de rechthoekige stempel (tegel 1) zijn de ranke letters, de kleine hangende F op het eind en het feit dat ze enigszins schuin (cursief) staan: Op de Holdeurn zijn 96 rechthoekige VEXEX...-stempels aangetroffen. De lettercombinatie en de ranke reliëfletters komen op meerdere stempels voor. Kijken we naar andere details, zoals de punt achter de X, de punt achter de G en de hangende F dan blijven alleen de nrs. 16 en 19 en mogelijk nr. 17 over. Van deze drie typen zijn in totaal 13 exemplaren gevonden. Geen enkel stempel heeft echter schuine letters! Rijken we naar de afmetingen van de tegels dan blijkt er slechts één tegel van gelijke omvang voor te komen
Stempel tegel 1.
170
en wel een tegel met stempelnr. 16. Het blijkt om een losse vondst uit de stookgang van oven E te gaan. Het stempel van tegel 1 blijkt wel te passen binnen de hoofdkenmerken van de rechthoekige VEXEXG...-serie, maar is afwijkend met betrekking tot de cursieve stand van de letters en daarmee voorlopig als een uniek exemplaar aan te duiden. Tegel 2 De letters van tegel 2 zijn niet alle goed leesbaar. Een vage V lijkt zichtbaar achter de F en in het centrum van de stempel lijkt vaag een F zichtbaar te zijn. De letter voorafgaand aan de eerste E lijkt echter geen X te kunnen zijn maar eerder een E of een F. De onderstaande tekening is het resultaat van een nauwkeurige reconstructie. Zoeken we in de gevarieerde en omvangrijke (302 stuks) verzameling ronde VEXEX-stempels, dan blijkt slechts één stempel in hoge mate overeen te komen: nummer 5 van plaat XXXI, met de tekst VE EX GER F. De rangschikking van de letters op nr. 5 is nagenoeg identiek aan onze tegel 2-stempel. Of het om identieke stempels gaat kan niet worden bewezen, maar in tegenstelling tot alle andere vergelijkbare stempels kan het ook niet worden uitgesloten. Van stempel nr. 5 zijn in totaal 31 exemplaren gevonden, waarvan er één op een tegel van vergelijkbare grootte (16,5 x 16,5 cm) en op vier fragmenten van tegels. Deze vijf exemplaren komen alle uit oven D of uit de directe omgeving ervan. Tegel 3 De duidelijk zichtbare XEX op tegel 3 duidt onmiskenbaar ook op een VEXEXvariant, aangezien er geen andere stempels met deze lettercombinatie in
Stempel tegel 2 (links) en stempel tegel] (rechts).
deze context bekend zijn. Voor de XEX zijn achtereenvolgens vaag zichtbaar: een F (of E), een mogelijke poot van een V en (een deel van) een E. Een ander opvallend kenmerk is de geprononceerde middenring. Veel ronde stempels eindigen met een F, maar kijken we naar het patroon en de vormgeving van de letters, dan blijkt slechts één stempel duidelijke overeenkomsten met die van tegel 3 te hebben: nummer 9b van plaat XXXI, met de tekst VEX EX GER F. De rangschikking van de letters op nr. 9b wijkt enigszins af van onze tegel 3-stempel. Van stempel nr. 9b zijn slechts 3 exemplaren gevonden op diverse plaatsen van het terrein. Kijken we naar het type tegel en de omvang die deze tegel gehad zou kunnen hebben, dan blijken er vier mogelijke typen van vergelijkbare omvang voor te komen (nrs 6,10,12 en 18). De XEX-combinatie blijkt alleen op de typen 12 en 18 voor te komen. Bij type 12 (43 x 30 cm) gaat het om in totaal 27 tegels en 3 verschillende stempels; bij type 18 (36 x 42,5 cm) betreft het één stempel. Geen van deze 28 stempels hebben een F. Samenvattend voldoet tegel 3 en diens stempel geheel aan de hoofdkenmerken van de Holdeurnse baksteen, maar de combinatie van stempel en tegelmaat blijkt uniek.
Tegel 4 Op het ronde stempel van tegel 4 zijn geen letters herkenbaar. Een vergelijking van de maten van de stempels is niet mogelijk, omdat die maten niet
door Holwerda en Braat zijn gegeven. Hoewel het de grootste van de drie stempels is, komt de omvang van tegel 4-stempel wel overeen met de andere twee. Kijken we naar de stempels die op het overeenkomstige tegeltype (nr. 5: 28,5 x 28,5 cm) voorkomen, dan turven we 20 stempels in 5 verschillende varianten. Voor tegel 4 kunnen we concluderen dat het niet afwijkt van de hoofdkenmerken van de Holdeurnse baksteen, maar dat een nadere specificering daarbinnen niet mogelijk is. Datering
VEXEX-varianten worden al in de oudste oven (C) aangetroffen, maar ook elders op het terrein. De datering van het ronde stempel nr. 5 zouden we kunnen afleiden van de bouw en/of het gebruik van oven D. Holwerda en Braat durven dit op grond van de vondsten echter niet aan: "...de dateering van oven D kunnen wij beter in het midden laten. ""9 Hoewel Holwer-
da en Braat op grond van een aantal overwegingen geneigd zijn de aanwezigheid van de betreffende afdelingen (VEXILLATIO EXERCITUS GERMANIAE) omstreeks 180 te dateren, stellen ze ook dat de stempels van de vexillatio zelf geen gegevens voor een nadere datering bieden. In dit verband is het interessant te kijken naar de vondstomstandigheden van VEXEXstempels elders20, zoals de recente opgravingen in Alphen aan den Rijn onder leiding van J.K. Haalebos.
171
Vergelijking met vondsten uit Alphen aan den Rijn
Uit de hoeveelheid aardewerk (minder dan i%) dat vermoedelijk op de Holdeurn is geproduceerd21 trekt Haalebos de conclusie dat de Nijmeegs-Holdeurnse pottenbakkers kennelijk een zeer klein aandeel hebben gehad in de bevoorrading van Alphen.22 Dit geldt niet voor het baksteen, dat in Alphen in grote hoeveelheden is aangetroffen. Er is een beperkt aantal stempels op dakpannen aangetroffen van vexillarii van het Neder-Germaanse leger (dus met VEXEX...-stempels). Over de datering merkt Haalebos op dat de vondstomstandigheden in Alphen (maar ook in Zwammerdam) doen vermoeden "dat de centrale steenbakkerij van de Exercitus Germanicus Inferior reeds in het midden van de tweede eeuw in bedrijf was genomen en dat de eerste stempels van het type VEX EX GER INF in een vroeger fase zijn ontstaan dan die met de tekst EX GER INF."2! Spitsen we ons
toe op die vondstomstandigheden en op de voor ons relevante stempels dan valt het volgende op: • Er zijn 102 stempels gevonden waarvan er 100 zijn afgebeeld. Daarvan hebben de 3 rechthoekige stempels met een VEXEX...-tekst (nrs. 19 t/m 21) wel reliëfletters, maar die zijn niet rank en staan niet in cursief. • Het aantal ronde stempels bedraagt in totaal 13, waarvan er 5 reliëfletters hebben (nrs. 22 t/m 26, nr. 26 is niet afgebeeld). Daarvan hebben er 3 een VEXEX...-tekst en één een EXGER[IF]-tekst (in retrograde). Nr. 22 krijgt een verwijzing naar nr. 5 van Holwerda en Braat (vanwege de VEEX-combinatie), maar lijkt verder niet op onze tegel 2-stempel. • Haalebos dateert genoemde Alphense, vergelijkbare, stempels tussen 140 en 260 n.Chr. De VEXEX-stempels zijn alle afkomstig uit 'gracht 4' (werkputten 8-12). Het aardewerk uit deze gracht komt uit het tweede kwart van de tweede eeuw of iets daarna, waarmee ook een indicatie is gegeven van de datering van het VEXEX-baksteen. 172
Haalebos bevestigt hiermee de vermoedens van Holwerda en Braat over de datering van het VEXEX-materiaal: het stamt uit de beginperiode van de centrale Nedergermaanse productie op de Holdeurn. Maar ook Haalebos geeft in navolging van Holwerda en Braat geen einddatum aan en houdt slagen om de arm. Belangrijkste reden hiervoor is dat vaak niet duidelijk is of het VEXEX-materiaal dat in latere perioden is aangetroffen ook in die latere perioden is geproduceerd, of dat het is hergebruikt. Ook is het mogelijk dat later geproduceerd VEXEX-materiaal is gebruikt bij de renovatie van oudere bouwwerken. De stempels alleen geven daarover geen uitsluitsel. Naschrift Of de tegels met stempels bewust of per ongeluk in de tuin van Holwerda terecht zijn gekomen is niet meer te achterhalen, noch of de betreffende stempels deel uitmaken van de door hem op de Holdeurn aangetroffen exemplaren. Van tenminste twee tegels (nrs 1 en 3) staat in ieder geval vast dat ze niet door Holwerda en Braat zijn beschreven. Hoe het ook zij, de tegels en de stempels wijken niet af van het algemene beeld dat uit de Holdeurnvondsten naar boven komt. Meer op detailniveau blijkt er echter meer aan de hand te zijn. Ten eerste lijkt tegel 1 een uniek stempel te bevatten. Wellicht hebben we hier te maken met het eerste gecursiveerde stempel, het avant-la-lettre van het TIMES NEW ROMAN - italic, dat thans op miljoenen computers standaard als lettertype wordt gekozen! Ten tweede is het stempel op tegel 2 mogelijk door dezelfde matrijs gevormd als het door Holwerda en Braat beschreven stempel nummer 5 van plaat XXXI. Ten derde blijkt de combinatie van tegeltype en stempel van tegel 3 niet op de inventarislijst van de Holdeurn voor te komen. Heb ik hiermee het verhaal achter de tegels verteld? Ik denk het wel: de te-
gels hebben meer aandacht gekregen dan een gemiddelde tegel van een mens kan verwachten. Van de andere kant genereert de vraag naar het verhaal achter de tegels weer zoveel nieuwe vragen en mogelijke zoektochten, dat je er bijna moedeloos van zou worden. Maar dat word ik niet, omdat de voldoening in de zoektocht zelf ligt en ieder miniscuul stukje van de puzzel er weer één is. Om nog maar te zwijgen van het genot dat Jan Hendrik en Maria van hun deels geplaveide tuintje hadden, de lol van spelende kinderen op 1800 jaar oude tegels en het genoegen van een AWNer om met wat oude tweedehands tegeltjes nog wat kennis over een stukje geschiedenis te vergaren. Met dank aan Peter Jordens voor de tegels en André Simons (Bureau Archeologie van de gemeente Nijmegen) voor de tekeningen.
Noten 1 Van Wijngaarden, blz. 3. 2 Daniels, blz. 62. 3 Voor een overzicht van zijn publicaties zie: het 'In memoriam' van W.D. van Wijngaarden (1951). 4 Dit blijkt o.a. uit de biografie over stadsarchivaris en archeoloog M.P.M. Daniels, geschreven door zijn neef Mathé Daniels, waarin Holwerda een prominente rol vervult. 5 Van Enckevort e.a., blz. 38. 6 Van Wijngaarden, blz. 5. 7 Daniels, blz. 164. 8 Holwerda 1944, Voorwoord. 9 Holwerda en Braat, blz. 3. 10 Van Enckevort e.a., blz. 54. Zie ook noot 21. 11 Braat, blz. 9 en 10. 12 Haalebos en Franzen, blz 121. 13 Thijssen, blz. 63-64. 14 Holwerda en Braat, blz. 4 en Braat, blz. 16. 15 Braat, blz. 10. 16 Bogaers, blz. 106 en Thijssen (1983), blz. 64. 17 Haalebos, blz. 24 e.v. 18 Holwerda en Braat, blz. 71. 19 Holwerda en Braat, blz. 13. 20 Op één na ontbreken VEXEX-stempels in de opgravingen van de Nijmeegse castra op de Hunerberg en het Kops Plateau, zoals blijkt uit de lijst van 192
stempels die door Brunsting en Steures is gepubliceerd. 21 Het ongebruikelijk gekleurde aardewerk is vermoedelijk geproduceerd door de in Nijmegen gelegerde legioenen, maar ook in Xanten werd oranje waar geproduceerd. Zekerheid hierover kan pas worden verkregen na analyse van de klei. Overigens komt het Holdeurnse aardewerk volgens Haalebos buiten Nijmegen weinig voor. 22 Haalebos en Franzen, blz, 96. 23 Haalebos en Franzen, blz, 121-141. Literatuur J.K. Haalebos, P.F.J. Franzen e.a., 2000: Alphen aan den Rijn - Albaniana 199S1999, Katholieke Universiteit Nijmegen, Nijmegen. Mathé Daniels, 2000: Nijmeegse Studiën deel XIX, Daniels Archivaris Archeoloog Nijmegenaar, Gemeente Nijmegen. H. Brunsting en D.C. Steures, 1995: De baksteenstempels van Romeins Nijmegen I, opgravingen castra 1950-1967, opgravingen Kops Plateau ca. 1986-1994, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, 75. Dr. J.H. Holwerda en Dr. W.C. Braat, 1946: De Holdeurn bij Berg en Dal, centrum van pannenbakkerij en aardewerk-industrie in den Romeinsenen tijd, Leiden. Dr. J.H. Holwerda, 1944: Het in de pottenbakkerij van de Holdeurn gefabriceerde aardewerk uit de Nijmeegsche grasvelden, Oudheidkundige Mededeelingen (Supplement op de nieuwe reeks XXIV), Rijksmuseum van Oudheden, Leiden. W.D. van Wijngaarden, 1951: In Memoriam dr. J.H. Holwerda, Oudheidkundige Mededelingen, Rijksmuseum van Oudheden, Leiden. Harry van Enckevort, JanKees Haalebos en Jan Thijssen, 2000: Nijmegen. Legerplaats en stad in het achterland van de Romeinse limes, Archeologische Berichten Nijmegen deel 3, Uitgeverij Uniepers Abcoude, 2000. Dr. W.C. Braat, 1956: Romeins Nijmegen, de Holdeurn te Bergen Dal (gem. Groesbeek), Numaga, jaargang III. Prof. Dr. J.E. Bogaers, 1965: Romeins Nijmegen, Exercitus Germanicus Inferior, Numaga, jaargang XII. J.R.A.M. Thijssen, 1983: Romeinse ovens op de Holdeurn, 1845. Urnen delven, het opgravingsbedrijf artistiek bekeken, onder redactie van drs. M. Addink-Samplonius, Dieren. J.K. Haalebos, 2000: Romeinse troepen in Nijmegen. Bijdragen en Mededelingen Deel XCI, Vereniging Gelre.
173
Ingezonden De Brittenburg gaat nooit verloren
Nogmaals de Brittenburg
Reactie op D. Parlevliet, De Brittenburg voorgoed verloren, Westerheem 51, 2002,
Westerheem nr. 3 van dit jaar bevat een bijdrage getiteld 'De Brittenburg voorgoed verloren', door D. Parlevliet. In zijn voorlaatste paragraaf haalt de auteur een artikeltje aan van ondergetekende over de herkomst van de dubbele hoektorens (S.P. Oud, Brittenburg: hoektorens en muurstukken. Westerheem 44, 225-230,1995). Parlevliet ziet een paar problemen bij dit idee. Dat 'paar' blijkt een hele reeks te zijn en bij de opsomming daarvan citeert hij mij nog al eens onjuist en/of onvolledig. Misschien zit 'm daar de kneep. Laat ik niettemin proberen die problemen op te lossen, in kort bestek, één voor één.
135-321.
"Men heeft gesuggereerd dat dit een herinnering is aan de vuurtoren, die Caligula heeft opgericht in het beroemde verhaal, waarin hij zijn leger op het strand schelpen laat verzamelen als overwinning op de oceaan. Dit is natuurlijk (vet van mij, SLW) vrijwel onmogelijk."
Een bewering als deze intrigeert mij: ik ben één van de 'men' die deze onmogelijkheid wel degelijk voor mogelijk hield (Wynia 1999)- Ik deed dat mede op grond van de vondst van een keizerlijk wijnvat in Vechten/Fectio, met stempel C CAES AVG GER (de officiële titulatuur van Caligula) en een dergelijke al eerder gevonden stempel in Valkenburg ZH/Praetorium Agrippinae. 'Natuurlijk' zonder verdere bewijsvoering overtuigt niet. Misschien kan een kleine verheldering helpen. Dat de Brittenburg onder meters zeezand ligt, moet AMZorgers als muziek in de oren klinken: beter bewaard voor later kan het niet. Verder blijf ik van mening dat een Romeinse militaire post, wellicht Lugdunum (Batavorum) geheten, ten zuiden en niet ten noorden van de Oude Rijn, zoals hij in de Romeinse tijd stroomde, gelegen was. Literatuur Wynia, S.L., Caius was here. The Emperor Caius' Preparations for the Invasion of Britannia: New Epigraphic Evidence. In: Discussion with the past. Archaeological Studies presented to W.A. van Es. Zwolle/-
'...de Rijnmond bijna ontvolkt...'
Dat weten we niet echt, het hele gebied ligt nu in zee. Maar al was dat zo, op deze plek is geen koppeling nodig tussen militaire bouw en civiele bewoning. Het openhouden van de transportverbinding tussen Germania/Gallia en Britannia was in het Romeinse staatsbestel van eminent belang. Beheersen van de Rijnmond was daarbij conditio sine qua non. Nog rond 370 n.Chr. moest keizer Valentinianus zijn zwaar overbelaste leger inzetten om de Rijn te beveiligen 'van Basel tot de zee', ook al was er ten westen van Nijmegen geen Romeinse burger meer te bekennen. '... (kaart)embleem...' In mijn artikel breng ik twee (!) kaartvignetten te berde, maar niet als bewijs. Ik gebruik met nadruk het woord 'aanwijzing' tweemaal.
Amersfoort 1999,145-147. '... in zee getekend...' S.L. Wynia
Maluslaan 7 1185 KZ AMSTELVEEN t/f 020-6451885 sl.wynia@let.vu.nl
174
De tekenaar heeft in 1571 in dit gebied rondgelopen, maandenlang. Het gaat niet aan om die man te verdenken van hallucinaties. Hij wil ons gewoon vertellen dat de ruïne in zee lag en bij laag water (soms) zichtbaar werd.
'... vierde-eeuwse stad...'
Het betreft hier een tweede-eeuwse stad met een derde-eeuwse uitbreiding. '... (torens) twee, op zo'n korte afstand...'
De afstand tussen de hoeken van de Brittenburg is 75 meter. Bij mijn artikel staat een plattegrond van bovengenoemde stad, de afstand tussen de torens daar is 35 meter. Zelfs dan had men nog geen last van eikaars verdwaalde projectielen. Overigens lijkt die 35 meter een soort standaard. Het is een maat die vaker voorkomt, ook bij de Brittenburg: van tussentorens tot hoektorens. '... zonder neiging tot reconstructie...'
(elders op de tekening) Die reconstructie is er wel degelijk. Het verloop van de muren aan de andere kant van de ruïne is erg onlogisch. Het is duidelijk dat ook daar verbindingen zijn aangebracht die niet op waarnemingen berusten. '... (Ortelius) de opmeting zelf heeft uitgevoerd...'
Hoogst onwaarschijnlijk, gezien de afstand Katwijk-Antwerpen, maar er kan natuurlijk sprake zijn geweest van sterk toeval: net in de buurt op het juiste moment. Er is nog een overweging contra. Ortelius was historicus, maar ook geograaf, vanaf 1573 zelfs cosmograaf. Dat is het werk waarmee hij zijn faam verwierf. Op één van zijn publicaties (Parergon) omschrijft hij geografie als 'het oog der geschiedenis'. Het is onvoorstelbaar dat iemand met die kwaliteiten en karakteristieken een ruïne gaat opmeten en dan verzuimt de geografische positie te bepalen en vast te leggen.
die het weet. Hoe het ook zij, het zijn toch juist die brokken, en het patroon van die brokken, waar het in de archeologie allemaal om draait? In de laatste paragraaf van mijn boven aangehaalde artikel heb ik een stelling geponeerd. Sindsdien is gepoogd om die stelling te onderbouwen en verder uit te werken tot een volwaardige hypothese, hetgeen inmiddels al heeft geleid tot uitvoering van prospectief veldonderzoek. De voortgang van dit onderzoek wordt uiteraard strikt en alleen bepaald door de feitelijke, reële informatie zoals die al doende beschikbaar komt. Simon P. Oud Pare Imstenrade 35 6418 PP Heerlen
Parlevliets verhaal brengt ons een sombere boodschap: over de Brittenburg hoeven we ons geen illusies te maken, er is niets van over, 'hoogstens wat losse brokken steen'. Dat valt nog te bezien, want ook hier geldt: niemand 175
Boven het maaiveld Archeologie een bezwaar? Door de toch wel stormachtige ontwikkelingen in de opvattingen over cultureel erfgoed en monumentenzorg is er de afgelopen tien jaar veel veranderd. De ondertekening van het Verdrag van Malta en de doorwerking daarvan op landelijk en provinciaal niveau heeft al duidelijk gevolgen in positieve zin. Nu nog de feitelijke invoering en meer geld op 'onze' werkvloer. Er zal echter vooral in de overgangstijd nog heel wat informatie verloren gaan op juridische gronden, als in reeds goedgekeurde uitbreidingsplannen en contracten geen voorwaarden voor archeologisch onderzoek zijn opgenomen en geld voor noodopgravingen ontbreekt. Ook voor amateur-archeologen 'in de bebouwde kom' is er door de nieuwe regelgeving vooruitgang te boeken in hun taakuitoefening. Met de wet in de hand en met goede raadgevers is de weg naar het gemeentehuis niet meer zo hachelijk als voorheen. In het afgelopen jaar hebben we in Cuijk in dit verband resultaat mogen boeken, nadat eerst een bezwarenprocedure geen succes had en op formele (wettelijke) gronden een belangrijk terrein in het centrum van Cuijk, middenin het gebied van het Romeinse castellum, zonder voorwaarden moest worden prijsgegeven voor bebouwing. Of dit in een drama gaat aflopen, moeten we nog afwachten. We rekenen er op dat, als er gebouwd gaat worden, er met medewerking van de eigenaars, ROB en gemeente eerst onderzoek zal plaats kunnen vinden. Een bezwaarschrift Een nieuwe bedreiging voor het archeologische erfgoed in Cuijk doemde op toen de gemeente Cuijk in het Cuijks weekblad op 31 januari 2001 officieel bekend maakte dat er een voorbereidingsbesluit was genomen
176
ex. artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor drie gebieden in het centrum van Cuijk. Zo'n besluit ligt zes weken ter inzage met tekeningen enz. Daaruit bleek dat een gedeelte van het castellum-terrein en de Romeinse burgernederzetting (vicus) in dit plan zouden vallen. In het besluit waren geen richtlijnen of voorwaarden opgenomen ter bescherming van het archeologisch bodemarchief. De Wet op de Ruimtelijke Ordening biedt aan belanghebbenden de mogelijkheid om een bezwaarschrift in te dienen binnen de termijn van zes weken. Wat te doen? Uit eerdere pogingen wisten we als Werkgroep Archeologie Cuijk dat je als bezwaarmaker een rechtspersoon moest zijn (vereniging of stichting) en uit de in de statuten opgenomen doelstelling moet blijken dat je belanghebbende bent met betrekking tot hetgeen waartegen je bezwaar aantekent. Omdat onze werkgroep geen rechtspersoon is en geen eigen statuten heeft, kunnen we niet zelfstandig optreden. De werkgroep maakt echter wel deel uit van AWN-afdeling Nijmegen e.o. In de statuten van de AWN wordt in de doelstelling onder andere 'de bescherming van het bodemarchief en archeologische objecten' nagestreefd. Met ons probleem zijn we naar ons afdelingsbestuur gestapt. Procedure Afdelingsvoorzitter Peter Vissers heeft de procedure met ons verder behartigd. Deze liep als volgt: â&#x20AC;˘ Op 10 maart 2001 is op de naam van de AWN-afdeling Nijmegen e.o. een bezwaarschrift ingediend bij de gemeenteraad, voorzien van documentatie over de archeologie in Cuijk. â&#x20AC;˘ Op 8 mei 2001 kon Peter Vissers op de hoorzitting van de Commissie voor Bezwaar- en Beroepschriften
een mondelinge toelichting geven. • Op 5 juli 2001 heeft de Commissie een voor ons positief advies uitgebracht aan de gemeenteraad. • Op 29 oktober 2001 heeft de gemeenteraad het besluit herroepen en een nieuw voorbereidingsbesluit genomen. Daarin is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen, inhoudende een verbod tot ontgronden, de bodem te verlagen, op te hogen ofte egaliseren zonder of in afwijking van een vergunning van het college van B en W. Zo'n vergunning wordt slechts verleend na schriftelijk advies van de ROB. • Het besluit is met algemene stemmen aangenomen. • Tot slot deed de burgemeester de mondelinge toezegging dat voortaan alle plannen in de gemeente op deze wijze zullen worden beoordeeld. Kranten lezen We hebben van deze lange procesgang het nodige geleerd. We blijven de kranten lezen en in het bijzonder de openbare bekendmakingen. De publicatie van verleende bouwvergunningen kan een goede hint zijn om de ter inzage liggende stukken en tekeningen te raadplegen. Jantinus Koeling
Lezing over Archeologie van het maaiveld Johan van de Beek, architect en hoogleraar aan de Hanzehogeschool te Groningen, houdt dinsdag 24 september een lezing voor de Stichting Monument & Materiaal. De bijeenkomst is in het Huis Eem, Hoge der A 6 in Groningen. Van de Beek spreekt onder het motto 'ik ben architect, geen archeoloog en ik zoek niet naar baksteenscherven langs de kant van opgeschoonde sloten'. De titel 'archeologie van het maaiveld' is schert-
send bedoeld. Het gaat er niet om wat onder het wegdek ligt, maar juist waarvan en hoe dat maaiveld is gemaakt. Van de Beek spreekt dus over de bestrating in de stad Groningen, met wat voorbeelden elders. Stoepen, riepen en trottoirs, keien, kinderkopjes wafeltegels en blauwe scoriabricks van klei, beton zand en asfalt: het maakt allemaal deel uit van het wegdek. Het verhaal, ondersteund met dia's, licht alle aspecten van de bestrating toe. Nadere informatie: Ewa Soroka, Stichting Monument & Materiaal, Westerbinnensingel 48, 9718 BV Groningen tel. 050-31.46.246. e-mail: menm@stichtingmenm.nl website: www.stichtingmenm.nl
Jubileumboek AWN
Onder redactie van A.P. van den Band en E.H.P. Cordfunke 'Archeologie in veelvoud, vijftig jaar Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland'.
Uitgeverij Matrijs 2001; 254 pp., ill. (deels in kleur), gebonden ISBN 90 5345 198 6 Het boek omvat twee delen, deel 1, "De geschiedenis van de AWN 19512001" en deel 2, "Archeologisch mozaïek, de afdelingen aan het woord". Prijs: € 19.95 (excl- € 3 verzendkosten) Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. penningmeester AWN, de Bilt, o.v.v. Jubileumboek.
177
Literatuurrubrieken Recensies
Afb. 1. Artefacten uit het Waldalsgeheim graf, Rijn-Moezel, La Tène-B (350-250 v.Chr.)
178
Het tweede deel is archeologisch gezien het meest verassend. In plaats van terecht te Andreas Heege, Einbeck im Mittelalter, eine komen in eindeloos gedetailleerde beschrijvingen van individuele vindplaatsen met archaologisch-historische Spurensuche. alle technische en materiële details, een Oldenburg, 2002. ISBN 3-89598-836-7. fenomeen dat regelmatig in de Duitse vak336 pag. Prijs: € 25,- (ind. p+p). Bestellen literatuur voorkomt, kiest Heege voor de bij: minkner-buchhandlung@t-online.de. insteek van een bloemlezing van de vindplaatsen per thema. Het komt slechts zelden voor dat stadsarcheologie dermate kleurrijk en veelzijdig Het thema waterbeheer komt diachroon wordt belicht. Gedurende tien jaar archeoaan de orde in de zin van waterhuishoulogisch onderzoek in de stad Einbeck is de ding, afvalstromen en drinkwatervoorziekennis van 'Unbefriedigend' (citaat H-G. ning. Hetzelfde geldt voor de materiële culStephan p. 10) tot veelomvattend geworden. tuur van vuur (haardplaatsen, vuurslagen Einbeck is nu één van de kleine Duitse steetc), licht (kandelaars, olielampen) en verden in Nedersaksen in het grensgebied van warming (naarden en kacheltegels). Ook Hessen en Westfalen, gelegen tussen hier heeft de klassieke typo-chronologische Hannover en Kassei. Het heeft WOU vrijaanpak gelukkig plaatsgemaakt voor een inwel ongeschonden doorstaan en de naoorterpretatief overzicht van de vondsten met logse sloop van de binnensteden die ook hun cultuurhistorische achtergrond. Zelfs vele Duitse steden trof, is deels aan Einkomt de experimentele archeologie door beck voorbij gegaan. Daarmee is het één middel van de herbouw van een zestiendevan de steden in het Weser-gebied die nog eeuwse tegelkachel (p. 220-225) aan bod. veel monumenten en bodemarchief bezit. Tenslotte wordt de postmiddeleeuwse peHet 336 pagina's tellende boek is voorzien riode als een integraal deel van de archeolovan uitsluitend fullcolour afbeeldingen en gische neerslag van de stadsgeschiedenis is luxe uitgevoerd. Het valt uiteen in twee gezien. Bij de bespreking van het vaatwerk delen; een thematisch historische inleiding uit de huishoudens komt voor de Nederondersteunt door archeologische, bouwhislandse archeologie een ander bekend fenotorische en archivalische gegevens en een meen om de hoek kijken; het Weser- en tweede deel waarin per archeologische Werra- aardewerk, steengoed, Nederlandse vondstgroep de materiële cultuur en de en Duitse faience. Daarnaast zijn de 'orgaachtergrond hiervan worden behandeld. In nische' materiaalgroepen zoals bewerkt het eerste deel komt het dertiende-eeuwse bot, leer, hout en textiel door de goede conontstaan van Einbeck, met stads- en munserveringsomstandigheden in Einbeck trecht, aan bod. De ontwikkeling en uitbreiruim vertegenwoordigd. Samen met de rijding van de stad wordt geïllustreerd met kelijke vondsten van glas, metaal, tabakspijbehulp van uiterst gedetailleerde vogelpen, munten en kinderspeelgoed illustrevlucht stadsplattegronden, die qua nauwren zij het beeld van een middeleeuwse keurigheid eerder doen denken aan de Duitse stad in het Wesergebied. kaart van Cornelis Anthonisz (1566) van Dat in tien jaar gemeentelijke archeologie Amsterdam, dan aan een 'artist-impression'. veel kan worden bereikt, illustreert dit Afzonderlijk worden de bouwgeschiedenis boek. De synthetiserende aanpak is echter van kerken, stedelijke instellingen, verdedivoor zowel Duitsland als Nederland uitzongingswerken en de postmiddeleeuwse ontderlijk. Een publieksgerichte monografie wikkeling beschreven. die ook voor vakgenoten boeiend is, ziet slechts zelden het licht. Deze lichtzijde heeft echter ook een schaduwzijde. Op veel plaatsen in Duitsland en met name in Noord Duitsland staat de archeologie en zeker de gemeentelijke archeologie er slecht voor. Archeologische diensten in de grote steden als Hannover en Hamburg zijn opgeheven. Door afwezigheid van voldoende ondersteunende wetgeving in de deelstaat, het ontbreken van bestuurlijk draagvlak en de tweeslachtigheid van de marktwerking,
is veel onderzoek moeizaam geworden en raken archeologen gedemotiveerd. Dit lot treft nu ook Einbeck. Na een successtory van tien jaar valt hier het doek. De paukenslag van Heege blijkt een laatste saluutschot aan de archeologie, bouwhistorie en geschiedenis van Einbeck. Het boek is echter, gezien de vele overeenkomsten met Nederland en de veelzijdigheid van het gebodene, alleszins de moeite waard.
5 cm
Michiel Bartels, mbartels@xs4all.nl
Marian Diepeveen-Jansen, People, Ideas and Goods. New Perspectives on Celtic 'Barbarians' in Western and Central Europe (500-250 BC).
(Volume 7 in the Amsterdam Archaeological Studies Series). Amsterdam University Press, Amsterdam 2001. Ge. Amsterdam University Press, Amsterdam 2001. ISBN 90 5356 481 o. Geïll., 285 pag. Prijs € 40,84. De graven uit de West-Europese Ijzertijd wekken verbazing door hun vaak rijke grafgiften, niet voor niets spreekt men van het 'Vorstengraf van Oss'. In dit boek worden alle elitegraven uit het Marne-Moezel-gebied zeer uitvoerig beschreven en vergeleken; aan de hand van de rijk gedocumenteerde inventarissen krijgt de lezer een boeiend inzicht in wat met veel zorg uitgekozen voor de eeuwigheid meeging in het graf van een vooraanstaande Kelt uit de late Hallstatt- en de La Tèneperiode, zowel in de streek Rijn-Moezel als in de AisneMarneomgeving. Maar het gaat er de auteur niet om de lezer puur vondstgericht door de landschappen en geschiedenis te leiden. De schrijver geeft de lezer een goed inzicht in verschillende opvattingen over het ontstaan en belang van sociale structuur, over mechanismen van sociale verandering en over het belang van zelfdefinitie. Deze studie heeft tot doel ons te laten inzien dat de mensen die de grafgiften neerlegden, dit deden om de identiteit van de afgestorvene binnen hun eigen sociale context duidelijk te maken. Door middel van een zinvolle omweg in tijd en ruimte, met name naar het grotere Indo-europese cultuurgebied, toont Diepeveen-Jansen aan dat wagens, wapens en drinkgerei verwijzen naar krijgshaftige en gastvrije mannen, leiderstypes bij uitstek. Beide eigenschappen zijn verbonden met waarden die diep in de mensen uit de Ijzertijd verankerd zaten; daarom gaven zij
hun leiders in het hiernamaals die voorwerpen mee, die hen tijdens hun leven kenmerkten als lid van een elitegroep. Door deze grafgiften hernieuwden de levenden ook weer hun eigen sociale waardensysteem. Deze manier van bestuderen maakt de IJzertijdmensen levend en nog veel interessanter dan hun mooi versierde juwelen al mochten doen. Een tweede reden om dit boek te lezen, is dat wij de mensen uit het Marne-Moezel gebied leren kennen als een zelfstandig functionerende samenleving, die uiteraard contacten had met de nabije rijke gebieden rond de Middellandse Zee, maar er zeker niet afhankelijk van was wat betreft opvattingen en inzichten in eigen cultuur en sociale structuur. Als men een mediterraan voorwerp in een graf vindt, past dit altijd in de cultureel bepaalde set van grafgiften, die naar de krijgshaftigheid en gastvrijheid verwijzen; men vond het zuiderse drinkgerei blijkbaar mooi en daarom ging het mee het graf in en niet omdat men zo graag een voorwerp van die andere cultuur wilde hebben. De elitegraven in Marne-Moezel kennen een 'bloei'-periode zowel wat betreft aantallen als qua grafgiften tijdens de vroege La Tèneperiode: men gaat over van crematie naar begraven, de voorwerpen kunnen ongemeen mooi en rijk zijn. In de volgende periodes worden de graven soberder, men gaat weer meer cremeren en de wapenuitrustingen worden uniformer over een groot gebied. Traditioneel wordt deze versobering verklaard door migraties, invallen van buitenaf, kortom, slechte tijden. De auteur weet ons ervan te overtuigen dat dit niet het geval is: de Kelten bleven hun eigen waarden en cultuur trouw, zij bleven ook doorleven als een flexibele maatschappij,
Afb. 2. Onderdelen van paardentuig uit het graf te Semide, Aisne-Marne, La Tène-A (450-350
v.Chr.).
179
die het aankan om zelf veranderingen in de sociale context aan te brengen zonder ten onder te gaan. Dat de graven soberder werden, wordt verklaard door het feit dat de elitegroep zich ook op andere manieren profileerde dan alleen door begrafenisgebruiken: in grotere forten, heiligdommen en in zeer bepaalde plaatsen in het water vindt men getuigenissen van de aanwezigheid van Keltische elitegroepen. Hiermee toont de schrijver ook aan dat begrafenisgebruiken hun waarde hebben als zichtbare archeologische feiten, maar dat een volk vanuit diepgewortelde waarden en tradities ook andere wegen kan gaan bewandelen om de identiteit van de leden van hun maatschappij op materiële wijze te veruiterlijken. Wie gewend is traditionele archeologische verslagen te lezen, moet zich er even in vinden om ook met de terminologie van de sociale wetenschappen om te gaan; na enkele bladzijden wordt men echter beloond met inzichten die een leven lang een ander licht op archeologische vondsten zullen werpen. Nadere informatie: info@aup.uva.nl Vera Vandenbukke
Signalementen Gefahrdet - geborgen - gerettet. Archeologische Ausgrabungen in Sachsen-Anhalt von 2991 bis
1997. Landesmuseum für Vorgeschichte, Halle (Saaie) 1998. ISBN 3-91001-34-2. Geb., geul., 218 pag., prijs circa € 35,-. Een goed verzorgd en met fraaie foto's geïllustreerd boekje, dat destijds de gelijknamige tentoonstelling in Halle (nabij Leipzig, D.) begeleidde. De expositie liep van 3 juli tot 30 augustus 1998, het is mij daarom niet geheel duidelijk, waarom ik deze publicatie pas nu in handen krijg. Tal van deskundigen verleenden er hun medewerking aan, waardoor je een goed beeld krijgt van het archeologisch onderzoek en de resultaten daarvan 'zomaar ergens' bij onze Oosterburen. Info: www.landesmuseumfuer-vorgeschichte-halle.de
Wouter K. Vos (met bijdragen van Eva A.K. Kars en W.K. van Zij verden, Aanvullend archeologisch onderzoek in Alphen aan den Rijn langs het Goudse Rijpad (ADC Rapport 106).
Bunschoten 2001. ISBN 90-5874-09-43. Geïll., 20 pag.
180
Aan het Goudse Rijpad tussen Alphen aan den Rijn en Zwammerdam stuitte men, zoals verwacht, op een Romeinse weg. De weg had het uiterlijk van een lichtverhoogde grindbaan van veertien meter breed, waarlangs mogelijk een bermsloot liep. De weg dateerde op zijn vroegst uit de tweede helft van de tweede eeuw. Ter plaatse bevond zich ook een kleine inheems-Romeinse nederzetting of mogelijk een militaire wachtpost.
G. van Veen, S. Ostkamp en A. van Dijk, Rapport van de Archeologische Begeleiding te Sluis-Aardenburg 'Zuiddijkstraat' (ADC Rapport 123). Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-11-17. Geïll., 12 pp. In Sluis (Zeeuws-Vlaanderen) begeleidde het ADC graafwerkzaamheden op een locatie waar men restanten van de laatmiddeleeuwse bloeiperiode van Sluis verwachtte. De sporen bleken ernstig te zijn verstoord: vloerniveaus waren verdwenen en funderingen verwijderd. Bij de aanleg van de verschillende opgravingvlakken zijn steekproefsgewijs en selectief losse vondsten verzameld, veelal daterend uit de veertiende eeuw en later. In Sluis brengt nagenoeg iedere bodemingreep het elders in ons land zo zeldzame hispano-moresque aardewerk te voorschijn. Ook nu weer stuitte men op een fraaie vijftiende-eeuwse schotel met goudluster versiering. Tot de meest in het oog lopende vondsten behoorden fragmenten van een hoogversierde vroeg dertiendeeeuwse kom. Uit eigen land kennen we een voorbeeld van zo'n kom uit de verdronken stad Reimerswaal; fragmenten zijn ook bekend uit Belgisch- en Frans-Vlaanderen en uit Engeland.
N.M. Prangsma (met bijdragen van S.B.C. Bloo en S. Ostkamp), Aanvullend Archeologisch Onderzoek in de gemeente Voorst, Enkweg/Kruisweg en J.Lugtmeierplantsoen
(ADC Rapport 124). Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-11-25. Geïll., 22 pp. Op twee bouwlocaties op de Voorster enk is een AAO uitgevoerd. In het noordelijke deel van de bouwlocatie Enkweg/Kruisweg bevindt zich een IJzertijdnederzetting. De daar onderzochte oppervlakte was te klein om de aangetroffen paalsporen aan een structuur toe te schrijven. De bouwlocatie
in het plantsoen leverde ondanks de hooggespannen verwachtingen weliswaar wat kleine scherven op, maar geen archeologische vindplaats.
Afb. 3. Taayke-type VI, aardewerk uit de late Bronstijd/vroege Ijzertijd; bodemvondst Enschede. Vit: ADC 128.
M. Spanjer, Aanvullend Archeologisch Onderzoek Apeldoorn Vosselmanstraat-Beekpark
(ADC Rapport 125). Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-11-33. Geïll., 12 pp. In de nabije toekomst wordt op dit terrein het nieuwe museum van Apeldoorn gebouwd. In de directe omgeving ervan trof men grafheuvels, een urnenveld en een Frankisch grafveld aan. Van al dat moois werd niets terug gevonden. Zandwinning in de negentiende en twintigste eeuw vernietigde alle oudere bodemsporen.
Het aanvullend archeologisch onderzoek richt zich op een oud akkercomplex nabij Enschede. Voor het ontstaan daarvan in de Late Middeleeuwen was een deel daarvan (wellicht met tussenpozen) al vanaf de Vroege Bronstijd bewoond. E-mail adres van het Archeologisch Dienstencentrum (ADC): info@archeologie.nl.
E.E.B. Bulten, Archeologisch onderzoek in Loil, gemeente Didam (ADC Rapport 126).
Tjeerd Pot, Op zoek naar de verleden medemens. Bespiegelingen over archeologische en bouwhistorische vondsten uit Utrecht. Utrecht
Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-11-41. Geïll., 15 pag., bijlage.
2000. ISBN 90 5345 293 6. Geïll., 64 pag. Prijs € 9,95.
De onderzoekslocatie is rijk aan archeologische sporen. Sporen uit de Ijzertijd zijn grotendeels door middeleeuwse bewoning opgeruimd. Sporen van de plattegrond van twee boerderijen dateerden uit de periode
Dit boekwerkje bevat een bloemlezing uit artikelen die Tjeerd Pot de afgelopen jaren heeft geschreven. Tjeerd is al meer dan twintig jaar als vrijwilliger betrokken bij het archeologisch en bouwhistorisch onderzoek in de stad Utrecht, waar hij zich vooral bezig houdt met het kundig restaureren en documenteren van archeologische vondsten. Het is vooral het verhaal achter de vondst dat Tjeerd boeit. In dit boek neemt hij de lezer mee naar de verhalen achter opvallende en achter ogenschijnlijk minder belangrijke vondsten die er in Utrecht zijn gedaan. Met vondst bedoelen we hier niet uitsluitend de restanten van de materiële cultuur, maar vooral ook die van de mens zelf. Zo weet Tjeerd door zijn verleden als tandarts als geen ander het verhaal te ontrafelen, dat achter bijvoorbeeld een slecht gebit schuil gaat. Deze publicatie is uitgegeven bij Matrijs in samenwerking Stedebouw en Monumenten van de Dienst Stadsontwikkeling van de gemeente Utrecht.
1000-1300.
P.F.B. Jongste (met bijdrage van J.J.W. de Moor), Archeologisch vooronderzoek Ede, Lage Valkseweg, bedrijventerrein 'Willink-
huizen' (ADC Rapport 127). Bunschoten 2002. ISBN 90 5874 11 5X. Geïll., 18 pag., bijlage. Het archeologisch vooronderzoek bestond hier uit een beknopt bureauonderzoek, aangevuld met een veldverkenning en een beperkt booronderzoek. Op grond daarvan wordt voor dit terrein een lage archeologische verwachting uitgesproken. Verder onderzoek kan achterwege blijven.
J. Dijkstra en E. Schrijer (met bijdragen van S.B.C. Bloo, S. Ostkamp & S.M.J.P. Verneau), Aanvullend Archeologisch onderzoek op dejosink Es te Enschede (ADC
Rapport 128). Bunschoten 2002. ISBN 905874-11-68, Geïll., 35 pag., kaartbijlage.
E.M.P. Verhelst, D. Karel en J. van Doesburg, Tiel-Passewaaij, terrein HogewegZennewijnseweg. Kartering en waardering van een inheems-Romeinse nederzetting (Rappor-
tage Archeologische Monumentenzorg 95).
181
ROB Amersfoort 2001. ISBN 90-5799-027X. Zw./w.-ill., 37 pag. Deze rapportage behandelt het waarderend archeologisch onderzoek, uitgevoerd door middel van grondboringen, ten zuiden van Tiel. Het terrein herbergt goed geconserveerde resten van een nederzetting uit de late IJzertijd-Romeinse Tijd. De nederzetting op de Passewaaijse stroomrug maakte deel uit van een uitgebreider systeem met landbouw- en weidegronden en grafvelden. Als bijlage bij het rapport is het verslag gevoegd van reeds eerder gedane waarnemingen en vondsten van een bijbehorend inheems-Romeins grafveld.
Nieuwsbrief Archeologie nr. 18. Maart 2002
(Informatieblad provincie Zeeland).
Ajb. 4. Het gebit van 'Kortjakje', overleden op 2yjarige leeftijd, met reeksen van glazuurhypoplasieën op haar tanden. Uit: Tjeerd Pot 2001.
Zoals gewoonlijk wordt de voorzijde van dit informatieblad opgeluisterd met een foto en bijbehorende beschrijving van een bijzondere vondst. Die bestaat dit keer uit het zegel van Lamminsvliet (nu Sluis) op een balksleutel, afkomstig van het in 1944 verwoeste stadhuis van Sluis. Het zegel dat men omstreeks 1300 voerde, werd in 1900 gekopieerd. De vaste rubriek 'vondst voor het voetlicht' behandelt ditmaal 'Géén vondst voor het voetlicht' en is gewijd aan
de hobby van schatgravers en verzamelaars van acheologica, waarvan de vondsten bij uitstek niet voor het voetlicht komen, omdat de activiteiten zelf het daglicht niet kunnen verdragen. Verder veel actueel nieuws over de archeologie in Zeeland. Nadere info: (0118) 63 13 94 / 63 13 96
ADC-INFO (Archeologisch Dienstencentrum, Bunschoten), 4e kwartaal 2001. ADC-info is een nieuwsbrief, die elk kwartaal verschijnt met als doel wetenschappelijke collega's op de hoogte te stellen over de verschillende projecten die door het ADC zijn uitgevoerd. In dit nummer staat de Vroege Bronstijd (2000-1800 v.Chr.) centraal. Uit huisplattegronden blijkt, dat zich reeds in die periode een aantal sociaal-economische veranderingen manifesteerden, die zich duidelijk onderscheiden van het daaraan voorafgaande Neolthicum. Die constatering staat haaks op de idee om de Vroege Bronstijd in het vervolg als eindfase van de steentijd aan te merken. Daarnaast bevat ADC-INFO een drietal kortere bijdragen over diverse onderzoeken uit de afgelopen periode. Helaas blijft het moeilijk verwijzen naar een tijdschrift zonder jaargang- en pagina-aanduiding.
Vormen uit Vuur (Mededelingenblad Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas) 2002/1-2 nrs. 177 en 178. ISSN 0927-748X. Prijs los nummer (voor niet-leden) € 13,-. In nummer 177 o.a. een artikel van Steven Braat over 'de opkomst en ondergang van de ijskoeler, een spraakmakend onderdeel van het desertservies tussen ruwweg 1750 en 1830' (pag. 16-35). Nummer 178 is als monografie verschenen onder de titel Glazen Glorie in de Oudheid, waarin René van Beek veertig pagina's lang aandacht besteedt aan de glazen uit de klassieke oudheid van het Gemeentemuseum Den Haag. Deze fraai geïllustreerde publicatie verscheen ter gelegenheid van de gelijknamige tentoonstelling in dat museum. * *'
182
M. De Vlieghere, Borstels. Overbekend,
Miskend. Groeninghe Uitgeverij, Kortrijk 2001. ISBN 90-71868-48-6. Geïll. Zw./w., 200 pag. Prijs: € 31,07. Ze komen regelmatig tevoorschijn bij archeologisch onderzoek te land en onder water: restanten van borstels, kwasten, bezems, penselen, etc. Niet vaak, want meestal verdwenen ze in het haardvuur of vielen ze ten prooi aan het langzaam slopende proces van verval door schimmels en insectenvraat. Die schaarse bodemvondsten vind je in tal van publicaties terug, maar een totaalwerk over borstels zul je niet snel tegenkomen. Dit aardige boekje laat ons kennismaken met allerlei wetenswaardigheden over tanden- en andere borstels uit het verre en vooral uit het nabije verleden. Informatie over ontstaan, functie, productietechniek, gebruikte materialen, etc. geplaatst in een West-Europese context. Daarnaast maken we kennis met de plaats Izegem (België, prov. O.-VI.). Daar bevindt zich een dertiental borstelfabrieken, die tezamen 350.000 borstels per dag produceren. Behalve het Nationaal Schoenenmuseum bevindt zich er ook een borstelmuseum. Andere borstelmusea bevinden zich in Saint-Félix (F.) en Bechhofen a.d. Heide (D.). E-mail adres: groeninghe@belgacom.net
Tarq Hoekstra (eindred.), Middachten. Huis en heerlijkheid. Nederlandse Kastelenstichting, p/a Stichting Matrijs, Utrecht, 2002. ISBN 90 5345.200 1. Geïll., 136 pag.. Prijs € 14,95. Aan de rand van de Veluwe, tussen Rheden en Dieren, ligt het kasteel Middachten. Het huis kreeg zijn huidige aanzien op het einde van de zeventiende eeuw door een grondige verbouwing van het van oorsprong laatmiddeleeuwse kasteel, waaraan weinig nog herinnert. In de jaren 1967-1971 vond een grote restauratie plaats. Alleen aan de hand van in het gebouw bewaard gebleven fundamenten kan het oorspronkelijke gebouw nog voor een deel worden gereconstrueerd (bijdrage van Ronald van Immerseel). De nadruk van deze publicatie ligt dan ook vooral op de herbouw die in de jaren 16951698 plaatsvond (Koen Ottenheym) en de ontwikkelingen daarna. Veel aandacht wordt besteed aan het unieke, historisch gegroeide, authentieke kasteelinterieur
(Moerloes Tigchelaar, Dorothée KoperMosterd en Nicolaas Conijn) en ook aan de tuinen van het nieuwe kasteel Middachten (Dorothée Koper-Mosterd en Heimerick Tromp). Bouw en onderhoud van het kasteel konden worden gefinancierd met de opbrengsten van het bezit aan bouw- en weiland. De publicatie gaat uitgebreid in op de exploitatie van het landgoed (Valentijn Paquay). Het boek schept daarmee een veelzijdig belicht beeld van een 'modern' kasteel als middelpunt van adelijk leven in een omgeving, die enerzijds het kasteel en zijn bewoners ondersteunde, maar die anderzijds daarvan afhankelijk was.
J.A.N. Leutscher-Bosker ( bureau-red.) tezamen met R.H. Alma, C.J. van Haaften, K. Helfrich, G.L.G.A. Kortekaas en J.P. de Roever, Hervonden Stad 2001. Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen. Stichting Monument
& Materiaal, Groningen en de Dienst RO/ÉZ van de Gemeente Groningen, 2001. ISSN 1386 0208, 6e jrg. Geïll., 128 pag., prijs € 8,-. Hervonden Stad is de titel van een reeks van publicaties, waarmee eind 1996 van start is gegaan. Het zijn jaarboeken, waarin een gevarieerd overzicht wordt gegeven van plaatsgevonden archeologisch- en bouwhistorisch onderzoek, alsmede van de belangrijkste restauratieprojecten binnen de gemeente Groningen. Zo treffen we in dit nummer het 'Jaarverslag archeologie in 2000' van Gert Kortekaas aan (p. 4-22). Hij vergelijkt daarin archeologen met de vuilnismannen van het verleden: 'Even de geschiedenis opruimen en dan kan de toekomst verder, als bewaren ter plaatse niet lukt'. Zijn aandacht gaat vooral uit naar de opgravingen van een terrein aan de Zernikelaan, een voormalig kasteelterrein met ijzertijdsporen, een vroeg dertiende-eeuws steenhuis en de voorganger daarvan, krijgt zijn aandacht. Behalve deze verslagen worden ook afzonderlijke artikelen opgenomen. Adrie Ufkes beschrijft 'Een Trechterbekerscherf uit Ruskenveen in Hoogkerk', Jan Lanting "Een fibula van een 'Arabische munt' uit de Peperstraat", terwijl Anko Wieringa en anderen het hoorn- en botmateriaal, een lederen boekband, een dito veldflesovertrek, hosen (geweven kousen met aangenaaide zool), sleutels en borstels
183
L. Charles, G. Everaert, M.C. Laleman & D. Lievois, Erf, huis en mens. Huizenonderzoek
in Gent. Stadsarchief Gent / Stichting Mens en Kuituur Gent, 2001. Formaat 21 x 24 cm, 208 pag., 16 kleuren en 65 zw./w.ill. ISBN 90-72931-90-4. Prijs € 23,Portokosten naar Nederland € 7,50.
Afb. 5. Reconstructie van de veldfles uit Groningen, zestiende eeuw. De vorm van de oorgaten wijst op het gebruik van en ankerkoppeling om de draagriemen te bevestigen. Uit: Hervonden Stad
en andere zestiende-eeuwse 'Schatten uit de gracht van Alva' beschrijven. Gert Kortekaas en Tjalling Waterbolk doen tenslotte een zoektocht naar de functie van een uitgebreid paalkuilenpatroon, dat zowel uit Groningen als uit Drenthe bekend was. Vermoedelijk gaat het om sporen van tijdelijke, door palen en schotten gescheiden, openluchtstallingen voor vee. Ze dateren uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Info: www.stichtingmenm.nl, tel. 050-3146246.
Mare Lodewijckx, Belgian Archaeology in a European Setting I. Album Amicorum Joseph Remi Mertens. Acta Archaeologica Lovaniensia - Monographiae 12. Leuven University Press 2001. ISBN 90 5867 166 6. Prijs € 57,01. Idem, Vol. II - Monographiae 13. Leuven University Press 2001. ISBN 90 5867 167 4 Prijs € 64,45. Gezien het internationale karakter van de archeologie dient het efficiënte beheer van het archeologisch patrimonium grensoverschrijdend te worden aangepakt. Deze uitgave hoopt daartoe een aanzet te zijn. In elk van de beide delen zijn ruim twintig artikelen over de meest uiteenlopende zaken gebundeld, van Romeins tot middeleeuws. Bijdragen zijn veelal van Vlaamse archeologen afkomstig. Vanuit Nederland bevat deel I een bijdrage van de onlangs overleden Jan Kees Haalebos: 'Eine Severische Bauinschrift aus Alphen aan de Rijn - Albaniana'. Deel II wordt afgesloten met een artikel van Ernst Taayke en Wim van Es, "Shorthouse Wijster B Ila, the Smith's Secret". Info:
university.press@upers.kuleuven.ac.be of www.lup.be.
184
De Gentse methode voor huizenonderzoek is reeds een aantal jaren een ver doorgedreven vorm van wetenschappelijk onderzoek waarbij materiële en papieren bronnen worden gecombineerd en geconfronteerd. Die aanpak van het historisch, bouwhistorisch en archeologisch onderzoek in Gent (B.) wordt in dit boek in beeld gebracht. Met name wordt aandacht besteed aan elk van de daarbij gebruikte bronnen. Vanzelfsprekend is de publicatie specifiek op de Gentse situatie gericht, maar ook voor de bouwhistoricus uit de noordelijke Nederlanden biedt dit boek tal van interessante wetenswaardigheden. Info: verkoop@allmedia.nl.
Ronald Glaudemans, Verborgen Vakwerk. $g bouwhistorische verkenningen in de binnenstad van Maaseik. Geïll. In zw./w. en kleur, 144 pag. € 21,07. Nog meer nieuws over de woningen van onze zuiderburen. Aan de hand van bijna zestig bouwhistorische verkenningen toont de auteur ons, dat er achter de gevels van binnenstadspanden vaak veel oudere vakwerkhuizen schuilen. Info: Vrienden van de Musea, Leeuwerikstraat 15, 3680 Maaseik (B.) * ** Anya Diekmann, Middeleeuwse ambachten en stedelijk wonen (Archeologie in Brussel 3). Brussel 1997. Geïll., 158 pag. Dit derde deel van de reeks Archeologie in Brussel, dat overigens ook in een Franstalige versie is verschenen, is gewijd aan het archeologisch onderzoek op een tweetal locaties in het hart van Brussel. Hoewel de opgravingen geen echt spectaculaire resultaten te zien geven, leveren zij toch een belangrijke bijdrage aan het beeld over de ontstaansgeschiedenis van de stad Brussel en van het doen en laten van haar bewoners. Anya Diekmann besteedt uitgebeid aandacht aan de aardewerkvondsten, terwijl specialisten als Olaf Goubitz, Christine Laurent, Fabienne Pigière en Francois
Thomas zich over het afval van een schoenlapper en over de dierlijke en plantaardige resten buigen. Opvallend is het ontbreken van klein metaal. Aardig is de deskundige inbreng vanuit de archeopedologie (Kai Fechner) en de slotbeschouwing (Michel de Waha) waarin de opgravingresultaten binnen het totale Brusselse stadskernonderzoek worden geplaatst.
Ghislain Belmans, Pierre Blanche, SIEN bvba (concept, research en redactie), Zakwoordenboek. Archeologie in Brussel / Abécédaire de Poche. Archeologie a Bruxelles. Brussel/Bruxelles 2002. Geïll., 64 pag. Wordt gratis verstrekt. Tot eind dit jaar is in de Sint-Gorikshallen nabij de Beurs in het centrum van Brussel de tentoonstelling Schitterende Scherven te zien. De fraai ingerichte expositie laat de bezoeker kennismaken met de uiteenlopende aspecten van het archeologisch onderzoek in Brussel. De boeken in de reeks Archeologie in Brussel (zie hiervoor) zijn er te koop en aan elke bezoeker wordt het zakwoordenboek uitgereikt. Door middel van een aantal trefwoorden, zoals aanaarding, anastylose, Brussiliaans zand, ecofact, IGEAT en verrundering, worden in het zakwoordenboekje - evenals op de expositie de doelstellingen en achtergronden van de Brusselse archeologie uitgelegd. Je kunt het zakwoordenboek ook downloaden: www.archeobru.be
Archaologie der Schweiz/Archéologie Suisse/Archeologia Svizzera , 24e jrg., 2001, nr. 4. ISSN 0255-9005. Prijs per nummer € 1,70. Abonn. € 6,90. Ik beperk mij tot de titels van de verschillende bijdragen: Entre résidence indigène et domus gallo-romaine: 1e domaine antique du Pare de La Grange (Sinds 1888 onderzocht nederzettingterrein nabij Genève, geschiedenis van het archeologisch onderzoek, reconstructie van gallo-romeinse villa, pag. 2-15), Die Göttfn aus dem Acker (prospectie en metaaldetectie, p. 16-23), Statue et mandibules, un dépöt votif de 1'age du Fer a Yverdon-les Bains? (eikenhouten beeldje en onderkaken, p. 24-33), L'iscrizione celtica sulla perla da Münsingen: una nuova letrura (raadselachtige Keltische inscriptie op glazen kraal, p. 34-37).Verder ac-
tualiteiten, boekennieuws, experimentele archeologie en tentoonstellingsnieuws.
Afb. 6. Enkelriemschoen 1100-1225.
Uit: Archeologie in Brussel. L'Archéologue - Archeologie Nouvelle, no. 59, avril-mai 2002. ISSN 1255 - 5932. Losse nummers € 5,95 Een aardige special voor degenen die meer willen weten over onder andere de raadselachtige inscriptie op de kraal uit Münsingen (zie hiervoor). Dit fraaie tijdschrift werd geredigeerd door Pierre-Yves Lambert onder de titel 'Parlez-vous Gaulois'. Uit de eerste eeuwen van onze jaartelling zijn nogal wat niet-Latijnse inscripties bekend, zoals bijvoorbeeld op het bekende Romeinse terra sigillata aardewerk uit Graufesenque. Aan de hand van die inscripties leiden verschillende auteurs af, hoe het Gallisch uit een Keltische taal ontstond en hoe dit onder invloed van het Latijn uiteindelijk verfranste. Meer info: e-mail: archeoli@dub-internet.fr
Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis, 10e jrg., nr. 2, dec. 2001. ISSN 0927-3336 Dit halfjaarlijks verschijnende tijdschrift is een uitgave van de Vereniging voor Waterstaatsgeschiedenis. Twee interessante arti-
Aft>. 7. Glazen kraal uit Zwitserland, diameter 2,5 cm, met Keltische inscriptie. Uit: AS 24.2001.4
185
kelen dit keer. Op verzoek van Karel V vaardigde paus Leo X in 1515 een aflaatbul uit, waarvan de opbrengst ten goede zou komen aan het herstel van de zwaar beschadigde zeedijken, fan Kuys constateert, dat deze aflaat weinig zoden aan de dijk heeft gezet ('Aflaat en waterstaat', p. 43-47). Reeds omstreeks 950 begon de ontginning van het Lage Midden van Friesland. Als gevolg daarvan werd dit midden steeds lager, zo ontstond reeds voor 1300 het Sneekermeer. Bij voortzetting van de huidige mechanisatie van de landbouw moet, aldus de auteur G. Bakker, voor de komende halve eeuw met een fors verder gaande bodemdaling rekening worden gehouden (p. 54-66). Beide artikelen zijn te lezen op de website van de vereniging: www.waterstaatsgeschiedenis.nl.
Nieuwsbrief Monumentenzorg (Dienst Stads-
werk van de gemeente Zutphen), nrs. 3 (december 2000), 4 (juli 2001) en 5 (maart 2002).
Afb. 8. Benen gesp, 'Veronica '-Christus aangezicht, XVIbc. Uit: Nieuwsbrief Zutphen nr. 3.
186
Elk van deze nieuwsbrieven telt twaalf pagina's. Zoals de titel reeds suggereert wordt veel aandacht besteed aan de bovengrondse archeologie. Wat ons vooral interesseert is hetgeen Michel Groothedde, archeoloog van de gemeente Zutphen en anderen ter plaatse onder het maaiveld hebben aangetroffen. Dat is zeer zeker de moeite waard. Bij verschillende onderzoeken is een schat aan informatie beschikbaar gekomen. In elk van de drie nummers van deze nieuwsbrief treffen we een lezenswaardige en geïllustreerde bijdrage aan over de belangrijkste conclusies van die opgravingen: - Nr. 3: "Huizen en huisraad van rijke burgers, vrome geestelijken en arme sloebers in de Dieserstraat" (Michel Groothedde, pag. 7-12, de geschiedenis van dit stadsdeel gaat minimaal terug tot de derde eeuw n.Chr.); - Nr. 4: "Een middeleeuwse bierbrouwerij op de Houtmarkt" (idem, pag. 8-12, tijdens dit onderzoek werd overigens ook de oudste aarden omwalling van de stad uit het einde van de negende eeuw aangetroffen); - Nr. 5: "Via de Kromme Elleboogsteeg naar de Lokenstraat, archeologisch onderzoek naar de historie van een huisperceel in de Nieuwstad" (Bert Fermin, p. 7-11, ruim 20 eeuwen geschiedenis van een heel klein stukje stadskern). Voor kosteloze toezending van deze nieuwsbrief: (0575) 587377 of 587326.
Brabants Heem jrg. 54 nr. 1, 2002. ISSN 0166-431X. Een artikel van Christ Strijbos (pag. 9-21) over de oorspronkelijke dertiende-eeuwse (west)toren van de Bossche Sint-Janskathedraal. De ruimte onder de toren was wellicht bedoeld als een westkoor, als een symbolische ruimte voor de representatie van de macht en het gezag van de hertog.
Jean-Luc Aubarbier & Michel Binet, Prehistorie in de Périgord. In de voetsporen
vanjean Auels Ayla (vertaald uit het Frans, oorspronkelijke titel Chemins de la Préhistoire en Périgord, Rennes 1997). Het Spectrum, Utrecht 2002. ISBN 90 274 7628 4. Ruim 200 kleurenfoto's, 10 routekaarten, 128 pag. Prijs € 17,95. De Périgord is een van de zeldzame plekken op onze aarde waar prachtige muurschilderingen, stenen gebruiksvoorwerpen en prehistorische grotten de geheimen van de oertijd prijsgeven. De grotten van Lascaux, die hier ook terug te vinden zijn, zijn inmiddels uitgegroeid tot een begrip. Op deze unieke plek, maar ook in de vele andere grotten in de omgeving, wordt de een deel van de geschiedenis van de mensheid onthuld. Het meest indrukwekkend is het om zelf in dit centrum van de prehistorie rond te lopen en in de Dordogne, de Couze en de Vezere deze plekken te bewonderen en ontdekken. Dit boek vormt een fraai verzorgde handleiding voor degene die de prehistorische schatten van de Dordogne wil gaan verkennen. Zij omvat dertien wandelroutes. Ook vermeldt het de praktische gegevens van historische plaatsen en musea. Een gewone vakantie wordt zo een bijzondere reis terug in de tijd.
Detector Magazine (Verenigingsblad van De Detector Amateur),nr. 61, 2002. ISSN 1386-5935.
Uiteraard veel vondsten van klein metaal. Daarnaast deel 6 in de reeks 'Laatmiddeleeuwse sluitgewichten in NoordwestEuropa' en een handleiding voor het reinigen van munten en penningen.
Afb. 9. Fragment van de borstplaat van een Romeinse soldaat, ca. 150-200 n.Chr., Maastricht. Uit: Archeologie in Limburg.
Archeologie Magazine, ioe jrg. Nr. 2,
april/mei 2002. ISSN1566-7553. Nabestellingen € 4,50 + port. Veel berichtgevingen over Romeins Nederland dit keer: de inheems-Romeinse nederzetting Didam-Kollenburg, de villa en andere Romeinse sporen op de locatie Holzkuil te Kerkrade en het onderzoek in het Betuwse Resteren. Verder de bronstijdnederzetting bij Zijderveld (Vianen) en uiteraard de VOC, het buitenland en het tentoonstelling- en boekennieuws.
Willem J.H. Willems legt het allemaal nog eens uit (p. 10-16). Dorien Scheerhout zoekt een oplossing voor de archeologische erfenis van de twintigste eeuw aan: het stuwmeer aan onuitgewerkt archeologisch onderzoek (p. 17-20). Roei Brandt doet tenslotte uit de doeken wat het College voor de archeologische kwaliteit (CvAK) nu precies doet (p. 17-21). Nadere info: www.sna.nl.
Archeologie in Limburg (Archeologische
Vereniging Limburg), december 2001 nr. 89. ISSN 1384-7538. Prijs per nummer €3,50. In dit nummer: Onderzoek van een Romeins nederzettingsterrein, mogelijk een villa complex te Beegden (A.V.A.J. Bosman, p. 2-13), Romeinse militaria in een Romeinse kelder in het Bemelerveld te Maastricht (Bernard van Daele, p. 14-20) een Prehistorische slijpsteen uit Echt (Nelis Bougie, p. 21-22) en tot slot een bijdrage van Hans Bongaerts over de petrologische aspecten van deze steen. Zie ook: www.archeologie.net.
Archeobrief (Stichting voor de Nederlandse Archeologie), 5e jrg. Nr. 22, lente 2002. ISN 1386-2065. Prijs € 3O,-/jaar. Mark van Waijen geeft aan hoe onderzoek naar aangetaste pollen een belangrijke indicatie geeft voor de conserveringstoestand van die archeologische vindplaats (p. 3-6). Archeologisch onderzoek naar kastelen is nog steeds actueel. Piet van Kempen beschrijft de voor- en nadelen van de daarbij gebruikte onderzoeksmethoden (p. 7-9). AWN en ROB klinken ons bekend in de oren. Maar wat nu precies de rol van DCE, OWB, RvC, ICB, ADC, RIA, KNA, SNA, NISA, CvAK, VoiA, BVA etc. in ons archeologisch bestel is, zal velen zijn ontgaan.
Zeeuws Erfgoed. Nieuwsbrief van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, ie jrg. Nr. 01.
In maart 2002 verscheen nog het achttiende nummer van de sympathieke Nieuwsbrief Archeologie, een veertien pagina's telend informatieblad, dat vier maal per jaar door de provincie Zeeland werd uitgegeven. En dan ineens blijkt dat te zijn afgelopen. Samen met de nieuwsbrieven voor geschiedbeoefening en voor musea vinden we het Zeeuwse archeologische nieuws nu terug in het blad Zeeuws Erfgoed, maar dan wel teruggebracht tot anonieme mededelingen op niet meer dan zeven pagina's. Duidelijke zwart-wit foto's hebben plaats moeten maken voor blauw-gele of groengele prentjes, waarop details in het niet lijken te verdwijnen. E-mail: info@scez.nl *** Ename gjq (viermaandelijkse uitgave van VZW SAKO - Stichting De Boever, Oudenaarde, België), nr. 19, mei 2002. Ondermeer aandacht voor een bijzonder fraai versierd elfde-eeuws ivoren uiteinde van een ambtsstaf, afkomstig uit de SintSalvatorabdij. Ook aandacht voor Francia Media, het Karolingische rijksdeel dat zich uitstrekte van Friesland tot en met Italië. Een gelijknamig internationaal disciplinair
187
project, resulterend in publicaties, colloquia en een rondreizende tentoonstelling. www.museum@ename974.org. *** Henk Hiddink, Opgravingen in Laarbeek (AIVU brochure nr. 4,32 pag.); Erik Verhelst el Nico Roymans, De Bataafse nederzetting aan de Passewaaijse Hogeweg (AIVU brochu-
re nr.5 / Archeologie in Tiel nr. 9,12 pag.); Fokko Kortlang en Sander Hakvoort, Een elite-nederzetting uit de Vroege en Late Middeleeuwen te Aarle-Rixtel - Strijp? (AIVU brochure nr. 7, januari 2002, 4 pag.) en Joris Aarts, Twee Romeinse zilverschatten uit de nieuwbouwwijk TielPassewaaij (AIVU brochure nr. 8, januari 2002, 4 pag.). Onder redactie van Fokko Kortlang c.s. wordt het resultaat van elke opgraving van de Vrije Universiteit van Amsterdam in een fraaie folder vastgelegd. Uit Laarbeek (N.-Br.) komen een Keltische munt, een inheems-Romeinse nederzetting en sporen uit de Volle Middeleeuwen aan bod. De opgravingen in Tiel-Passewaaij zijn nog niet afgerond. Brochure 5 geeft een eerste stand van zaken weer. De opgravingen in Strijp brachten een bijzonder goed geconserveerde nederzetting uit de periode van circa 700 tot 1100 aan het licht, mogelijk gaat het hier om een hof of curtis van een lokale adel. 5. De muntschat die in brochure nr. 8 wordt besproken bestaat uit 27 Romeinse munten uit een paalkuil van een inheemsRomeinse boerderij. Eerder waren daar door een amateur-archeoloog al 18 munten gedetecteerd. Info: www.let.vu.nl/archeologie.
Stadsarcheologie; bodem en monument in
Gent (Gentse vereniging voor stadsarcheologie V.Z.W.), 23e jrg. 23,1999, nr. 1. ISSN 0771-4858. Een waterput in Gent leverde bijna duizend stuks vroegmiddeleeuwse (wellicht laat-merovingische) dierlijke resten (p. 5-13). Opvallend is het ontbreken van zeevis. Misschien kwam de handel in zeevis pas in de Volle Middeleeuwen tot bloei. Daarnaast de geschiedenis van een veertiende-eeuwse Gentse stadswijk (p. 14-41) en het archeologisch onderzoek van de befaamde Dulle Griet-bombarde, een groot middeleeuws kanon (p. 42-78).
188
Wiel Beckers, Middeleeuwse Pottenbakkers-
ovens in Landgraaf. Landgraaf 2001. Geïll., 61 pag. Prijs incl. verzendkosten € 11,25. Bekend zijn de publicaties van wijlen Anton Bruijn over enkele middeleeuwse pottenbakkerijen in Zuid-Limburg (Schinveld, Brunssum en Nieuwenhagen). Hij onderzocht evenwel slechts een fractie van het materiaal dat daar in de loop der jaren tevoorschijn kwam. Alleen al binnen de grenzen van de gemeente Landgraaf zijn tot op heden op meer dan vijftien locaties restanten van twaalfde-eeuwse pottenbakkerijen aangetroffen, soms bestaande uit een hoop misbaksels, maar meestal inclusief de restanten van de bijbehorende oven. Verslaglegging bleef vaak achterwege of is incompleet. Wiel Beckers creëert in deze publicatie een overzicht van al deze opgravingen, waarnemingen en summiere berichtgevingen. Nadere info bij de auteur: Hereweg 74 te 6373 VK Landgraaf. Gerrit Groeneweg
Karl-Heinz Poser, Alte Trinkglaser, Flaschen und Gefasse. Gebrauchsglas in und um Schleswig-Holstein. Neumünster 1997.
Geïll., 144 pag. Prijs circa € 40,-. In het vorige nummer van Westerheem (51/3; juni 2002) wordt het boek van H.K. Poser: Alte Trinkglaser, Flaschen und Gefasse, Gebrauchsglas in und um Schleswig-
Holstein besproken. Ik meen dat een kleine, maar wezenlijke correctie op deze bespreking nodig is. De conclusie dat met de vondst in Holstein van laat zeventiende-eeuwse glaszegels waarop ondermeer de beeltenis van koning-stadhouder Willem III en het wapen van Amsterdam worden aangetroffen, wordt aangetoond dat in Nederland geblazen flessen in Holstein terecht kwamen, is mijns inziens onjuist. Het is net andersom: de gezegelde flessen en de losse glaszegels zijn voornamelijk verzameld bij opgravingen van standplaatsen van Holsteinse glasovens waarin vooral in het laatste kwart van de zeventiende eeuw heel veel gebruiksglas (vooral flessen en drinkglazen) bestemd voor de Nederlandse markt werd geblazen. Ik heb hierover al eerder gepubliceerd, het eerst in Westerheem nr 39/6 uit 1990 en later in aangepaste vorm in Glas zonder Glans, uit 1994. In hoofdstuk 60, Glas-
zegels en ijkbandjes, vermeld ik in de nabeschouwing op blz. 297, dat van de 140 verschillende glaszegels die uit de bodem van de Lage Landen tot 1994 gepubliceerd waren, er ruim 52% met zekerheid uit Holstein afkomstig waren! Het boek van Poser is een waardevol boek; helaas heeft de schrijver besloten om de nog aanwezige exemplaren van het boek dat in eigen beheer is uitgegeven, nog vóór het eind van 2002 op te ruimen. Poser bood tot eind juni het boek tegen € 17.50
aan (de helft van de prijs), daarna - als er dan nog exemplaren over zijn - zal het waarschijnlijk duurder zijn. Adres: Selbstverlag Karl-Heinz Poser, Postfach 2272, 24512 Neumünster, Duitsland. Poser heeft ook besloten de uitgave van het tijdschrift Der Glasfreund, speciaal gericht op de geschiedenis van het Noord-Duitse gebruiksglas (in de afgelopen acht of negen jaar verschenen er achttien afleveringen), niet meer voort te zetten. Prof. Dr. H.E. Henkes
Werk in uitvoering Voor dit nummer (2002-4) maakte ik gebruik van informatie die ik ontving t/m 2 juli. Deadline voor deze rubriek in Westerheem 2002-y. 1 september. Om ruimte te sparen zijn eeuwen met nummers aangegeven: 12-13 ' s 12e" ïy eeuw; hoofdletters AenB geven de eerste of tweede helft van een bepaalde eeuw aan, kleine letters a,b,c,d eerste kwart enz. Het Profiel, juni 2002 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.)
Ron Tousain stopt met het secretariaat van de afdeling en zijn werk wordt overgenomen door Eva van der Mast en Johan Dwarshuis. Ruud Wiggers beschrijft een bronzen muntje uit Diemen (12), dat relatief weinig wordt gevonden in NoordHolland. Leo Stokx beschrijft het bezoek van enkele leden aan de fototentoonstelling Dubbelfocus in het RMO. De financiering van het boek Diemen buyten Amsterdam, deel II is rond, zodat het boek waarschijnlijk na de zomer uitkomt. Komende tijd zijn er activiteiten in Diemen, waar een sarcofaag met inhoud moet worden gelicht en waar een onderzoek naar de fundering van de Mariakerk op het programma staat. HP besluit met een wervende uitnodiging om mee te doen met de archeologische activiteiten in de werkruimte, waarop het mogelijk is de persoonlijke archeologische interesse te ontdekken. Renus nr. 2, 2002 (Afd. 6 • Rijnstreek)
Uit het Jaarverslag van secretaris Menno Dijkstra blijkt dat het ledenaantal steeg tot 130, een toename van 13! Suus Sprey stelde een "Algemeen Werkplan" op om de vondstverwerking te stroomlijnen en snel inzicht te krijgen in de stand van zaken over waarnemingen en opgravingen. R kon het afgelopen jaar tweemaal verschijnen, wat behalve aan redacteur Piet de Baar ook te danken is aan een groter aanbod van kopij. De gemeente Voorschoten verleende ook in 2001
een kadersubsidie, gebruikt om enkele leden de Reuvensdagen te laten bezoeken. In R een artikel over de Kastelenstichting Holland en Zeeland: in het werkgebied van de afdeling bevinden zich liefst 99 (voormalige) kastelen. Verder aandacht voor de veiligheid tijdens archeologische bezigheden. Er was in 2001 veldwerk in Boskoop, Jacobswoude (Woubrugge), Katwijk (Zee), Rijnwoude (Hazerswoude Rijndijk en Dorp), Sassenheim, Voorschoten (Van der Hoevenpark) en ZoeterwoudeDorp, waar later verslag van wordt gedaan. In deze R wel verslagen van ander veldwerk, waaruit een selectie. In Alphen aan den Rijn constateerde men tijdens werkzaamheden in de Julianastraat. dat daar twee Romeinse lagen aanwezig waren: een brandlaag en een humeuze laag. In de laatste laag bevonden zich houtresten (paaltjes en een aangepunte paal), Romeins aardewerk en bouwmateriaal. In Leiderdorp raakte men tijdens sloopwerk de fundering van kasteel Zijlhof, al genoemd in 1292. Vondsten waren hier onder meer grijsbakkend aardewerk, vroeg steengoed uit 13-14 en twee leren schoenzolen. In Nieuwveen leverde nalopen van stort een complete jacobakan en ander laatmiddeleeuws aardewerk op. Elders in Nieuwveen ontdekte men tijdens sloop van enkele panden dat zich daaronder oudere funderingen uit 1718 bevonden. Booronderzoek wees op een middeleeuwse bewoningslaag die men via een proefsleuf inderdaad kon aantonen. Elders op dit terrein bevindt zich een kuil uit 18 met enkele vrijwel complete aardewerkvormen. In Voorschoten verzamelde men op circa 1,5 m onder het maaiveld fragmenten pingsdorf, kogelpot en andenne (i2d-i3B). In de gemeente Sassenheim kwamen op de plaats van een gesloopte karnmolen twee stukken natuursteen aan het licht. Een van de stenen had middeleeuwse inscripties en was een hoek van
189
een grote grafsteen (15-16?) en is later waarschijnlijk gebruikt als fundering en draaipunt voor de spil van het aandrijfwiel van de karnmolen. De tweede steen lijkt als fundering voor een kaaspers te hebben gediend. De steen heeft een oppervlakte van bijna 1 m2, heeft een zeer gladde bovenkant met daarin een ingehakte cirkel met een gootje. Kwadrant nr. 2, 2002 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) Natuursteen: ondergrond voor een kaaspers? (uit Renus).
Ook in Kwadrant een In Memoriam voor Paul Stuurman, een belangrijk en zeer gewaardeerd lid van de afdeling, eveneens van de "landelijke" AWN. Dan volgt het verslag van de algemene ledenvergadering van de afdeling, waarin ik lees dat de afdeling in 2003 al 50 jaar bestaat. Zoals bij meer afdelingen is de financiële situatie
Bloei en neergang van de vuurtoren van Alexandrië (uit Kwadrant).
niet rooskleurig en wordt ijverig naar oplossingen gezocht. Hierna het derde deel van het reisverslag van de Tunesië-LybiëEgyptereis van bestuurslid Paul Baarslag. K besluit met twee andere (papieren) uitstapjes: naar een I2e-eeuwse Vlaardingse terp met daaronder beschoeiingen uit de Romeinse Tijd en aandacht voor de in september te openen tentoonstelling in Nijmegen over wetenschappelijke reconstructies van Nijmeegse gebouwen in de Romeinse tijd.
voor de archeologie in en rond Dordrecht en specialist in het restaureren van kleine metalen voorwerpen zoals insignes. Wethouder Van Santen opende de nieuwe en ruime werkruimte van de AW Gorinchem. Het bestuur reageerde op de conceptkaarten met archeologische verwachtingswaarden van de regio Hoekse Waard/IJsselmonde/Dordrecht. Cor Westra en Cees van der Esch werkten het commentaar uit en dienden dat vervolgens in. Jan Koonings doet verslag van de zeer interessante excursie van de afdeling naar AWN-afdeling Zeeland (oktober 2001). Cees Groeneveld: In de wijk Dubbeldam (Vissersdijk) vond men een bodemfragment van een Spaanse kruik (waarschijnlijk 18), indertijd gebruikt om olijfolie in te vervoeren en hergebruikt als voerbak voor kippen. Teus Korevaar maakt zich zorgen over de mogelijke verdwijning van archeologische waarden op en rond het 'kasteelterrein' in de polder Matena, waar waarschijnlijk geen stenen, maar misschien wel een houten gebouw heeft gestaan. GB nam een mailing op van RING/ROB, waarin kort wordt ingegaan op de dateerbaarheid van een achttal houtsoorten. Regelmatig kom ik in periodieken 'raadselachtige' zaken tegen die ik vaak even intrigerend vind als de auteurs en dus dikwijls noem en afbeeld in WIU. Gelukkig meldt men mij dan meestal wel hoe het raadsel geheel of gedeeltelijk is opgelost. In GB weer twee van deze zaken: een tegelfragment met onbekende voorstelling en een fayence bordfragment met een deel van een tekst. Zoals gebruikelijk aan het einde van GB een vermelding van de inhoud van de aan de afdeling toegezonden periodieken. Aardewerk, maart 2002 (Afd. 21 Flevoland)
De afdeling start een nieuwe cursus "Veldcursus archeologie voor amateur archeo-
Grondig Bekeken nr. 2, juni 2002 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek)
An Osseweijer nam afscheid van het bestuur en zet daarom haar medebestuursleden in het zonnetje. Cees van der Esch Fragment van een tegel schreef een In Memoriam voor Kees en een bord (uit Middelham, geen AWN-lid weliswaar, maar desondanks met grote verdiensten Grondig Bekeken).
logen", waarschijnlijk in augustus 2002. Bestuur en redactie van A. namen afscheid van veldwerkcoördinator en redacteur Dénes Beyer die naar het 'verre oosten' (Arnhem) vertrok. In A. een lijst van voor ons soort mensen interessante tentoonstellingen, evenementen en websites, waar archeologie.pagina.nl van harte wordt aanbevolen, ook door schrijver dezes. Een belangrijk deel van A. is gevuld met het "(concept) Beleidsplan AWN Flevoland 2002-
2006", opgesteld door Jerry Huisman, André Kerkhoven, Maartje de Boer en Aart Bertijn. De leden van de afdeling konden op de jaarlijkse ledenvergadering in 2002 hun visies, commentaren en suggesties uiten over het in de beleidsnota gestelde. Deze worden verwerkt in het definitieve be-
190
leidsplan, dat zal worden aangeboden aan het HB van de AWN, de provincie Flevoland en de gemeente Almere. Wat zijn de belangrijkste redenen om een beleidsnota te maken? Uit de nota: "Het bestuur van de AWN Flevoland heeft ervoor gekozen om een beleidsplan te schrijven om structuur aan te brengen in de ontwikkelingen die de vereniging doormaakt en hieraan — vanuit de afdeling zelf- richting te geven. De AWN Flevoland zou moeten toegroeien naar de situatie waarin zij: een volwaardige gesprekspartner kan zijn; de toebedeelde rol van "ogen en oren" op goede wijze kan invullen; meer structuur en verband aanbrengt tussen de onderlingen activiteiten van de AWN Flevoland". Zeer lezenswaar-
dig! Dan het veldwerk: Daan Raemaekers Booronderzoek in natuurgebied Kamperhoek bij Swifterbant wijst uit dat op het begraven rivierduin S 71 (ca. mv-im) mogelijk een nederzettingsterrein aanwezig is. Het onderzoek leverde houtskool en wat vuursteen op. Kees Groothoff - Op oude luchtfoto's waar te nemen strepen ten noorden van Nagele (NOP) zijn resten van uitgebaggerde geulen op plaatsen waar wegenaanleg was voorzien na de drooglegging. Niet alle wegen zijn gerealiseerd, zodat overbodige geulen weer werden volgestort onder meer met huisvuil. Aart Bertijn - Verkennend onderzoek op kavel Z4 te Biddinghuizen (O-Fl.) leverde binnen zojuist geslagen damwanden vuursteen, houtskool en natuursteen op, terwijl een veldverkenning buiten de damwanden drie afslagen en twee kernen opleverde. Er konden, vooral vanwege de grootschalige werkzaamheden, geen sites worden aangetoond op en rond het terrein waar een haven annex winterstalling voor pleziervaartuigen wordt aangelegd. Wies Kreukniet - De laatste tijd was er sprake van tegenslag: de MKZ-crisis en de natte zomer van 2001. Toch zijn er in 2001 wat rivierduintjes en zandruggen bezocht. In augustus 2001 was er een veldcursus bij Zeewolde onder leiding van Dick Velthuizen, waarbij ook André Kerkhoven en WillemJan Hogestijn aanwezig waren. Ook was er een veldverkenning op 'kavel Eiyo', waarbij vondsten werden aangegeven op stroken millimeterpapier, corresponderend met de belopen stroken van de kavel. Ten slotte twee krantenknipsels over onderzoek dat zich richt op de tijd van overgang van Mesolithicum naar Neolithicum: over de 'oudste akker in het kustgebied' (bij Urk) en over de
cursus in het Hulkesteinse Bos (bij Zeewolde). Archeologische Berichten Noordelijke Vallei nr. 1, april 2002 (AW Noordoostelijke Vallei)
Sinds vorig najaar is binnen de Afd. Vallei
en Eemland (Afd. 14) een tweede archeologische werkgroep actiefin vooral het Gelderse deel van het werkgebied. Deze behartigt voor de AWN de archeologie in Barneveld, Nijkerk, Hoevelaken, Scherpenzeel en het Utrechtse Leusden. Coördinator van de werkgroep is Auke de Boer. Voor mij ligt het eerste informatieblad van NOVA, waaruit ik enkele interessante zaken noem. NOVA begon met enkele veldverkenningen in het bekengebied, dit in overleg met de ROB (Archis) en de provinciaal archeologen van Gelderland en Utrecht. De verkenningen leverden nogal wat vuursteenmateriaal op, waaronder verbrand en een kernstuk van Wommersomkwartsiet. Niet onvermeld mag blijven dat de eigenaar van veel terreinen in het Utrechtse deel van het bekengebied (Stichting De Boom) alleen toestemming wilde geven voor een veldverkenning, wanneer daarvoor ƒ 250,- zou worden betaald en alle eventuele vondsten eigendom van de stichting zouden blijven. NOVA ging daar uiteraard niet mee akkoord en speelde de zaak door naar de provinciaal archeologische dienst van Utrecht. In Barneveld ontdekte Jaap Wisse op het toekomstige bedrijventerrein HarselaarZuid/Harselaar-Driehoek een kuil met IJzertijdkeramiek (550-450 BC). Nader onderzoek door de ROB bracht een complete huisplaats aan het licht en zes spiekers. Jammer was dat het terrein al was weggegraven tot ruim in de natuurlijke ondergrond, zodat er heel wat sporen zullen zijn uitgewist. Het onderzoek gaat nog door. In Nijkerk (Holk) en Barneveld werd een oude boerderij gesloopt. Op beide locaties is sprake van een geschiedenis die teruggaat tot in de Middeleeuwen.
Veldcursus: het zeven van bodemmonsters (uit Aardewerk).
Laat-Mesolithisch/Vroeg-Neolithisch vuursteenmateriaal (uit NOVA).
191
Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495.
Regio Noordwest: vacature.
Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160.
Regio Zuidoost: Joost van den Besselaar, Zoetendaalstraat 10, 5443 AM Haps, tel. 0485-314925. Nout Cornelissen, Pater Gymardstraat 4, 5844 AK Stevensbeek, 0485-383743.
Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Penningmeester: vacant. Regiocoördinatoren Regio Noord: Winfried Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432. Sub regio Groningen: Otto Brinkhuizen, Oude Adorperweg 7, 9738 TB Groningen, tel. 050-5733263.
Regio Oost: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192.
Regio Zuidwest: Eric Weijters, Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (n. Br.), tel. 0168-472783. Sub regio Zeeland: Dries van Weenen, Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. Redacteur: Louis van de Berg, Zonnebloemstraat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320.
AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap A zonder aftrek van kosten over te maken) studentlidmaatschap B jeugdlidmaatschap C geassocieerd lidmaatschap D huisgenoot-lidmaatschap E in principe een eenmalig inschrijfgeld van
Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het srudentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:
192
€
36,50
€ € € € €
22,00 18,00 19,00 12,50 5,00
- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden,,dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.
Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Als. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter. J.P. ter Brugge (afdelingen en regio's), Westlandseweg 254, 3131 HX Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Alg. secretaris: Sj.S. Elzinga, Spoorlaan 33, 3739 KB Hollandsche Rading, tel. 035-5771446, e-mail: elbod@dutch.nl. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 0302203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: B.J.J. Elbertse (public relations), Predikherenkerkhof 14, 3512 TK Utrecht, tel. 030-2300281, e-mail: b.elbertse@zonnetn.nl W.J.C. Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel/fax 078-6186819. Mw. M.A. Noordhoek, Parklaan 17, 3722 BC Bilthoven, tel. 030-2448672. Mw. A.M. Visser (deskundigheidsbevordering), Zomerland 17, 4761 TA Zevenaar, tel. 0168-327096, e-mail: j.m.visser@tiscali.nl Ereleden E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, P.J.R. Modderman, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: BJ. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek /Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103,1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): E. Weber, Prof. van Scheerstraat 159, 2035 AL Haarlem, tel. 023-5337875, e-mail: weber-beerenhout@hetnet.nl 5. Amsterdam en omstreken: R. Tousain, Postadres AWN afd.5, Den Hartoglaan 6, m i ZC Diemen. 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134, e-mail: mennodijkstra@freeler.nl
7. Den Haag en omstreken: Joanneke Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): D. de Jong, Windmolen 86, 2986 TL Ridderkerk, tel. 0180-431240. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118462142, e-mail: j.goldschmitz@net.hcc.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312EH Dordrecht, tel. 078-6133645, e-mail: c.westra@expansion.nl 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): J. de Niet, Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485343456, e-mail: JJ.Daalen@HCCNET.nl http://membersi.chello.nl/~a.hendriksoi. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: CA. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360, e-mail: g.a.boomsma@freeler.nl homepage: http://awnafd17.webpage.net 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: G. Draaijer, Smedenstraat 120, 7411 RJ Deventer, tel. 0570-641887 e-mail: g.draaijer@home.nl. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: Lankamp.Jos@Intoweb.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Traast-Bos, Opperswolle 32, 8325 PH Vollenhove, tel. 0527-246602. 21. Flevoland: A. Bertijn, Arnoldusgulden 38, 8253 DZ Dronten, tel. 0321-315733, e-mail: habertijn@freeler.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: H. WiĂŤrs, postadres AWN, Keizersgracht 2, 5611 GD Eindhoven, e-mail: hwiers@compaqnet.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
bmds 1951 zijn ariateur-archeologen verenigd m de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een or misbare functie in het archeologisch onderzoek. AWN-leden maken geschiedenis!
tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 51 • nr. 5 • oktober 2002
\%.
%
Halfwe
ïz- jp-
f T ' * > ^ *":"• •""
Colofon
Inhoud
Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) www.Awn-archeologie.nl Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden
jaargang 51 no. 5, oktober 2002
Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. E-mail: HJ.Nieuwenhuis@worldonline.nl • Gerrit Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • Jan Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • Tim de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. van Enckevort, H. Groenendijk, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 januari, 1 maart, 1 mei, 1 juli, 1 september en 1 november. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: € 115,-, halve pagina: € 230,-, hele pagina: € 410,-, insteekfblder: € 410,-. © AWN 2002. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.
Redactioneel
193
Wim Braakman Het meisje van Yde ..
194
Peter Vissers
Germaansche huizen in Wijchen Een interpretatieprobleem
204
A.G. Rauws en C.A.M, van Rooijen
De glasvondsten bij de Mariaplaats in Utrecht
217
Literatuurrubrieken
225
Boven het maaiveld
234
Ingezonden
236
Werk in uitvoering
237
Adressenlijst en AWNlidmaatschappen
240
Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Ovimex Grafische Bedrijven, Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Op het omslag: De vindplaats van veenlijk Yde 1897 (midden). De spijkerboom van Yde (rechts). Het meisje van Yde (links). Zie artikel pag. 194 e.v.
Redactioneel Vergankelijkheid "Een patatbakje op de grond zwerft 90 jaar rond",
zo leert ons een poster die in augustus tal van Nederlandse bushokjes sierde. Andere posters op abri's maakten melding van blik en schillen, die respectievelijk vijftig en drie jaar in het rond zwerven (zie ook www.nederlandschoon.nl). "Voor 't zelfde gemak gooi je 't in de
afvalbak" zo meldden dezelfde posters onderaan. Vroeger nam je je afval mee naar huis onder het motto "Laat niet als dank voor het aangenaam verpozen, den eigenaar van 't bosch de schillen en de
doozen". Thuis was je toen nog vrij om met je patatbakje, blikje en schillen te doen en te laten wat je wilde. Nu niet meer, nu moet je het gescheiden aanbieden aan de huisvuilophaaldienst of bij één van de vele landschapsontsierende milieustraten, gesplitst naar het blikje bij het oud metaal, de schillen bij het GFT- en het patatbakje bij het restafval. Zo zien we heel onze materiële cultuur, al dan niet rondzwervend, reeds na enkele dagen of maximaal binnen één of twee generaties in rook opgaan of anderszins in het niet verdwijnen. We worden steeds properder; de spreekwoordelijke netheid van de Hollandse huisvrouw valt daarbij in het niet. We zijn zelfs gestopt met buiten de broodkruimels uit ons tafellaken te kloppen.
De zwarte rat die vroeger schepen en zolders bewoonde, kennen we alleen nog uit schoolboekjes en uit archeologische contexten. Inmiddels dreigen ook de vrolijk tjilpende huismussen te verhongeren. We zien ze dan ook onopvallend, maar in een snel tempo uit onze woonomgeving verdwijnen. Ornithologen beginnen zich ongerust te maken, maar hoe staat het met de archeologen? Slechts baksteen, beton en polystereen koffiebekertjes zullen ooit de enige raadselachtige relicten uit onze tijd zijn: "Wat moeten die mensen een armoede hebben geleden..."
Zijn we vergeten met hoeveel plezier we in het afval van onze voorouders wroetten? Waarom gunnen we onze nakomelingen niet de kans en de voldoening om straks ons afval te onderzoeken? Maar neen, we beschermen zorgvuldig hetgeen voor ons was, maar vermijden iets achter te laten voor wie na ons komt. De vraag is niet langer of er een toekomst is voor ons verleden, maar ook, of ons heden een toekomst heeft. Gerrit Groeneweg
193
Het meisje van Yde Wim Braakman
De vindplaats van veenlijk cat.nr. 19, Yde 1897.
Stel U een heldere meidag voor, zoals die de laatste jaren dikwijls ons deel was ter vergoeding van regenachtige zomers. Net was de kilheid uit de dampkring verdwenen of een zengende hitte matte de mensen af die niet bestand zijn tegen een dergelijke overgang. Menigeen verwenste de dag waarop hij met werk was begonnen dat in de voorbije koude dagen het lichaam nog aangenaam verwarmde, maar nu het bloed deed koken in de aderen.
De punt
Zo was het ook gesteld met een tweetal arbeiders dat een veenplas moest uitbaggeren in het gehucht Yde onder de gemeente Vries. De hitte was drukkend en maakte sedert enige dagen het toch al zware werk bepaald ondragelijk voor hen. Toch ging de beugel steeds weer in het bruine water en kwam een massa zwarte veenmodder op de aarde. Een keer voelde de beugel van een der arbeiders hem al te zwaar en onder het ophalen stootte hij de verwensing uit: "De duvel haal' den vent die dat gat heeft
gegraven". Meteen verscheen aan de oppervlakte van het veenwater een zwart hoofd met rossig haar.1 Met de voorgaande woorden beschreef de rechtsgeleerde J.G.C. Joosting in 1902 de vondst van het zogeheten 'meisje Van Yde', een van de beter bewaarde veenlijken van Nederland, waar er tientallen van gevonden en verdwenen zijn.2 Het lichaam was zwaar beschadigd. Met name het onderlichaam ontbrak, maar Joosting kon toch een aantal dingen vaststellen. Het ging om een vrouw. Het haar was rossig: "Lang, rosachtig haar aan de linkerkant van de schedel; rechts lijkt het hoofd wel gladgeschoren, althans er is geen haartje te verkennen".3
Verder werden er gevonden: een vierkant stuk bewerkte stof en een sprangbandje dat driemaal om de nek van het meisje was geknoopt. "Het hoofd zit niet recht op den romp, maar staat een paar vingers breed naast den atlas. Dit gaf mij, in verband met de pijnlijke uitdrukking van het gelaat en het tot driemaal om den hals gewonden koord, den indruk, dat aan worging moest worden
gedacht".,1 Verder werd er op dezelfde of ongeveer dezelfde plek een 'tronk van een eik' gevonden.5 Nadat er nog fors met het lichaam gesold is - zo werden door nieuwsgierige
194
buurtbewoners de tanden uit de mond gehaald, botten geroofd en het haar losgetrokken - kwam het terecht in het Provinciaal Museum in Assen.6 Pas vele jaren later werd er weer serieus onderzoek naar het lichaam gedaan met behulp van de pathologische disciplines, scanapparatuur, papillaironderzoek en de Ci4-datering.
Het meisje van Yde.
Scans Een onderzoek in de versneller van de universiteit van Oxford leverde een tijdstip van overlijden op tussen 54 v. Chr. en 128 na Chr.7 De patholoog constateerde dood door verwurging: "Het bandje met de schuijknoop en de bijna 1 cm brede groef in haar hals maken het zeer waarschijnlijk dat zij door verstikking om het leven gekomen is".H
Onder de groef die door het bandje is gemaakt ontdekt de patholoog nog een regelmatig uitziende 4,5 cm lange opening die door een messteek ontstaan zou kunnen zijn rond het tijdstip van overlijden. Rรถntgenonderzoek en CTscans hebben bovendien aangetoond dat het meisje leed aan scoliose, een zijwaartse verkromming van de wervelkolom. Aan de voeten moet dan te zien zijn of de ziekte zo ernstig was dat ze erdoor mank is gaan lopen. En
heid is executie wegens overspel. Men baseert zich dan op een tekst over de Germaanse gebruiken bij Tacitus: "Lafaards, deserteurs en overspeligen verdrinkt men in veen en moeras"."
W.A.B, van der Sanden, die promoveerde op de veenlijken en er enkele boeken op liet volgen, neigt meer naar de offertheorie.12 Een offer? |a, waarschijnlijk wel. Maar het overdreven geweld: het stranguleren, de keel doorsteken, verdrinken, waartoe dient het allemaal?
inderdaad: "De grote teen vertoont een verdikking van het weefsel en de naastgelegen teen maakt een vereelte indruk. Het lijkt erop of het gewicht van haar rechter lichaamshelft buitenproportioneel sterk op deze twee tenen heeft gedrukt".9 Het
meisje van Yde is dus een zeer gewelddadige dood gestorven. Het hoofdhaar is voor de helft afgeschoren. Ze is door een driemaal om de nek geknoopte sprangband gewurgd, met een mes in de keel gestoken en vervolgens verzonken in het moeras met een stam van een eik op haar.10 Tijdens haar leven leed ze aan scoliose en zal ze enigszins mank gelopen hebben. Sommige onderzoekers meenden dat het meisje simpelweg in het verraderlijke moeras verdwaald is en zo is omgekomen. Dat lijkt gezien het voorgaande zeer onwaarschijnlijk. Een andere mogelijk-
Mr. J.C.C. Joosting.
195
Het problematische van de Nederlandse veenlijken is dat ze na de vondst meestal domweg zijn verdwenen. Van der Sanden komt tot een totaal van 46 vastgestelde veenlijken, waarvan er maar dertien, beschadigd, zijn bewaard. Die laatsten werden dan ook nog ruw, door veenbeugels e.d., geborgen. Er is kortom zoveel beschadigd, verdwenen, willekeurig verspreid, onzorgvuldig opgegraven dat er geen touw aan vast te knopen lijkt. Lindow Op 6 augustus in 1984 evenwel kwam er een doorbraak in het onderzoek. In de uitgebreide veenmoerassen van Lindow ten zuiden van de stad Manchester werd toch nog een veenlijk gevonden. Dat was op zich een wonder. Werd er tot in de negentiende eeuw nog met de hand gegraven, in 1984 werkte men in Lindow met een grote Hy-Mac graver die uit een stuk van steeds zeven bij tweehonderd meter steeds één meter diepe pakketten haalt. Het is dan ook geen wonder dat iedereen het lichaam in eerste instantie over het hoofd zag. Een van de werkmannen trok echter bij wijze van grap een stuk hout uit de lift van de machine, wierp het naar een collega die toen tot zijn
Hl-r VEENTJE VAN HET UI JSjt VAN YDl
schrik ontdekte dat het een menselijke voet was.13 Een paar dagen later kon het hele lichaam archeologisch verantwoord worden geborgen. Bovendien groeide het besef dat dit een unieke en waarschijnlijk laatste kans was om grondig onderzoek te doen. Mensen en fondsen stroomden toe, zodat onder andere forensisch en palynologisch onderzoek en een Ci4-datering kon worden gedaan. Belangwekkende resultaten waren de volgende: de Lindow man is rond de jaartelling een zeer gewelddadige dood gestorven: hij is op het hoofd geslagen, geworgd, zijn keel is doorgesneden, vervolgens in het moeras 'verdronken'.14 In zijn maag werden resten van geblakerd brood en van de maretak aangetroffen. Verder werd vastgesteld dat hij tijdens zijn leven aan een lichte vorm van osteoarthritis had geleden en in de wervelkolom werd het ziektebeeld van Schmorl's nodulus aangetroffen. De laatste ziekte veroorzaakt rugklachten; bij osteoarthritis in de wervels kan men krom gaan lopen en 'krimpen'. Of de man van Lindow daar last van had is niet vast te stellen.15 De overeenkomsten met het meisje van Yde vallen meteen op. Opnieuw is er sprake van strangulatie, neersteken en verdrinking in een veenmoeras. Moerassen Moerassen golden in prehistorische tijden niet alleen als gevaarlijke plekken, maar vanwege de mysterieuze stilte, plotseling opkomende mist, roerloze wateren, bleke lichtval en altijd aanwezige dreiging als een doorgang naar een andere wereld, de wereld van de goden en de dood. Lange tijd werd het gezien als een soort toegang tot de bovennatuurlijke wereld.16 Mensenoffers Een aantal schrijvers uit de klassieke oudheid vermeldt de mensenoffers van de volkeren van Noord-Europa. Caesar noemt in zijn De Bello Gallico de druïden als uitvoerders van de rite en heeft het bovendien over een rituele
196
moord waarbij mensen in grote van wilgentenen gevlochten figuren worden opgesloten en in brand gestoken.'7 De Romeinse dichter Lucanus noemt in zijn epische gedicht 'Pharsalia' drie Keltische goden aan wie mensenoffers werden gebracht.'8 Het gaat om de goden Teutates, Esus en Taranis. De keltologe Anne Ross brengt de veenlijken dan ook in verband met de rituele drievoudige Dood, 'the Triple Death', die in de Keltische en middeleeuwse verhalen van het vasteland meermalen weer opduikt."•> In een verhaal vraagt een jongeling aan de dichter Twm Gelwydd Teg of hij de toekomst kan voorspellen. Deze antwoordt dat de jongeling dezelfde dag nog drie doden zal sterven. De jongeling gaat daarop lachend verder, want niemand kan immers meer dan één dood sterven. Als hij in een boom klimt om een nest leeg te halen, wordt hij gebeten door een adder, valt en breekt zijn nek op een tak en verdrinkt in de rivier.20 Opmerkelijk is in dit kader natuurlijk de vorm van deze drievoudige dood: het breken van de nek dankzij een boom, de bijtwond en het verdrinken. Ophangen in een boom geldt als offer aan de hemel, verdrinken als offer aan de wateren en omdat een slang een chtonisch2' symbool is, geldt deze dood als offer aan de aarde. In een ander verhaal ziet de Ierse koning Lailoken in de voortekenen dat zijn einde nadert. De heilige Kentigern vraagt hem driemaal hoe dat zal gebeuren. Eerst zegt hij dat het door slagen zal zijn, vervolgens beweert Lailoken dat doorboring met een staak zijn leven zal beëindigen. Op de derde vraag zegt hij dat het door verdrinking zal gebeuren. Door de volgelingen van Kentigern wordt hij uitgelachen, omdat hij zo inconsistent is. Nog dezelfde dag wordt Lailoken door herders in elkaar geslagen. Hij valt in een rivier, wordt door een staak doorboord en verdrinkt.22 Ook de Germaanse goden eisten mensenoffers. De Romeinse schrijver Tacitus vermeldt het een aantal malen in zijn Germania.2'
Oudgermaanse liederen De meeste schrijvers over veenlijken erkennen dat er sprake moet zijn geweest van een religieus geïnspireerd handelen. Van der Sanden meldt in zijn proefschrift24 dat hem gesuggereerd werd om de volkskunde en het bijgeloof bij zijn onderzoek naar de betekenis van de veenlijken te betrekken. Het lijkt dan ook zinvol om na te gaan wat de religieuze of mythologische voorstellingen van die bewoners van rond het begin van de jaartelling dan wel zijn geweest. Er is natuurlijk wel iets van bekend. Het christendom bestond nog niet. Het heidendom heer-
De eerste foto van het meisje van Yde. in i$97 in opdracht van J.G.C. Joosting gemaakt.
r
197
Het 'meisje van Yde', misschien wel het bekendste veenlijk uit Nederland.
ste. De bewoners van Noord-Europa kenden evenwel het schrift nog niet, dus er zijn geen inheemse bronnen die gewoonten en gebruiken uitleggen. In later eeuwen verdrong het christendom de oorspronkelijke traditie naar de randen van Europa tot rond het jaar iooo ook de eerste pogingen werden ondernomen om de rand van Europa, IJsland te bekeren. Dit betekende niet een onmiddellijke breuk met het verleden, zoals in veel andere landen van Europa waarbij met de komst van het christendom radicaal werd afgerekend met de heidense gebruiken. In IJsland is dit vloeiender gegaan; de heidense gebruiken werden nog lang na de invoering van het christendom gepraktiseerd.2' Met het christendom kwam het schrift en het besef dat de oude religie stervende was. In 1275 tekende een anoniem gebleven schrijver de oude Germaanse liederen waarin wordt verhaald van Goden en mensen, reuzen en wereldbomen, noodlot en mensenoffer op in een bundel die officieel de Codex Regius wordt genoemd en wordt bewaard op IJsland, maar beter bekend is als de 'poĂŤtische Edda'. Het is met de Gylfaginning26 van Snorri Sturluson onze belangrijkste
bron van kennis van de oudgermaanse religie. Opmerkelijk is het derde Gudrunslied in Edda waarin een rituele moord in het moeras wordt aangekondigd: Zoiets erbarmelijks zag iemand nooit als toen van Herkja de hand verbrandde Zij leidden het meisje naar het moeras2?
In het lied beschuldigt het dienstmeisje Herkja vrouwe Gudrun van overspel. Om haar bewering tegenover de goden te staven moet ze evenals Gudrun edelstenen uit een kokende pot halen. Het lijkt te verwijzen naar een Godsoordeel dat nog in onze taal voorkomt als uitdrukking dat men ergens absoluut zeker van is: "daar durf ik mijn hand voor in het vuur te steken". De uit-
komst in het geval van Herkja was dat ze haar hand verbrandde, daarmee door de goden werd aangewezen en in het moeras werd omgebracht. We blijven nog even bij de Edda, waar de verklaring van het mensenoffer te vinden zal zijn. Vooraf is van belang de structuur van het mythische denken voor ogen te houden zoals die door Mircea Eliade onder andere in zijn boek 'De Mythe van de Eeuwige Terugkeer'28 is verwoord. De mythisch denkende mens geeft zijn handelingen zin en betekenis door er het gedrag van de goden in te herhalen. Hij herhaalt het mythische tijdperk. In het moderne westen kennen we daar wel degelijk nog voorbeelden van. Zo telt onze week zeven dagen. De reden daarvan is dat God in het mythische tijdperk volgens Genesis de wereld in zeven dagen schiep. Wij herhalen daarmee dat mythische tijdperk. Zondag is de rustdag, omdat er staat geschreven: op de zevende dag rustte Hij. Uit het oudgermaanse gedicht Havamal (Lied van de Hoge), met de spreuken van de oppergod Odin:
198
Ik weet dat ik hing Aan de windige boom Negen nachten lang Gewond door de speer Aan Odin gewijd Zelf aan mijzelf Aan de wereldboom Waarvan niemand weet Uit welke wortels hij groeit Zij gaven mij brood Noch boden mij drank Ten slotte spiedde ik omlaag Nam de runen op Nam de runen op Nam ze roepende op Viel vervolgens eraf
Van belang is hier het ophangen, gewond en daardoor aan Odin gewijd zijn door een speer en het op de grond vallen. Een offer aan Odin werd dan ook voltrokken door ten eerste ophangen of wurgen, ten tweede steken met een speer en daarna bijvoorbeeld verbranding2? en bij de veenlijken dus begraven of verzinken. Fadlan Mensenoffers werden in Europa zeker tot in de tiende eeuw verricht, getuige een verslag uit een verrassende hoek: de Arabische diplomaat Ibn Fadlan maakte in 921 een reis van Baghdad naar het noorden via de Wolga. Hij schreef er een boek over dat in 1939 in het Duits is vertaald. Zijn verslag bevat een onthutsende beschrijving van een vrijwillig mensenoffer: Als de hoofdman van een stam is overleden, meldt één van de slavinnen zich om met hem de dood in te gaan. Na negen dagen van rituelen, met daarin ook geslachtsgemeenschap met de mannelijke familieleden van de hoofdman wordt ze uiteindelijk door verwurging en messteken ritueel vermoord door een oude vrouw die de Engel des Doods wordt genoemd.'0 Ellis Davidson meldt hierover: "She was strangled and stabbed at the same time, o sacrificial ritual associated with the cult of
Odin".}' Na de rituele moord werd ze
Een Deens veenlijk: De Tollund-man uit Silkeborg.
naast de hoofdman op een schip verbrand. Van dergelijke offers zijn behalve een enkel verslag natuurlijk geen materiële sporen bewaard gebleven. Van de veenlijken zijn door de bijzonder conserverende werking van de moerassen bij toeval enkele overbleven maar de nadruk in de oude bronnen op de voorkeur van de oude Europese volkeren voor het vuur doen een bijzonder grimmig verleden vermoeden. Niet voor niets had 'heidens' tot voor kort een bloeddorstige connotatie. De conclusie kan zijn dat ook het meisje van Yde na een negen dagen durend ritueel ritueel aan de oppergod Odin of Wodan werd geofferd door verwurging en neersteken in de heilige ruimte die het moeras was. Een hele, of wellicht een schrale troost was het voor het meisje van Yde dat ze volgens de Germaanse mythologie na haar dood in het Valhalla werd opgenomen, dat door beide seksen werd bevolkt, mits ze een gewelddadige dood waren gestorven. Welnu, aan die eis voldeed het meisje ruimschoots.32 Mank Dan is er nog de vraag waarom het meisje van Yde werd uitgezocht om deze gruwelijke dood te sterven. Zoals gezegd zien sommigen er voornamelijk een strafrechtelijke executie in, anderen neigen meer naar de offertheorie. De tegenstelling is echter schijn. Voordat het Romeinse recht bij de Germanen zijn intrede deed, was er geen tegenstelling tussen recht en godsoordeel. "Er is in deze tijd nog geen sprake van een wetenschappelijke benadering van het recht, van onder-
199
scheid tussen publiek- en privaatrecht, tussen burgerlijke en strafzaken. Strafrecht is er in zover, dat er op enkele zware vergrijpen tegen de stam een doodstraf stond, die waarschijnlijk sacraal was - eerder een mensenoffer dan een straf in moderne zin."33 De schrijver Tacitus kende, als Romein, natuurlijk wel de tegenstelling godsoordeel en recht en legde die ook op aan de door hem beschreven volkeren die daar zelf nog niet aan toe waren. Het godsoordeel bestond in de Nederlanden tot in de Middeleeuwen.34 Uit het verslag van Ibn Fadlan blijkt dat sommige slachtoffers vrijwillig deze wrede dood kozen om in het hiernamaals aan de zijde van de overledene te zijn. Uit het pathologisch onderzoek van het lichaam door CT-scans is nog een bijzonderheid overgebleven. Het meisje liep mank. Ze had een vergroeiing aan de wervelkolom die nu bekend staat als 'idiopatische scoliose'.35 De veronderstelling dat ze daardoor mank liep wordt gestaafd doordat de grote teen van haar rechtervoet een verdikking van het weefsel vertoont en de naastgelegen teen een vereelte indruk maakt. Het lijkt erop dat haar lichaamsgewicht buitenproportioneel op deze twee tenen heeft gedrukt. Het is natuurlijk uitzonderlijk dat uit een lichaam van tweeduizend jaar oud nog dergelijke details kunnen worden afgeleid. De meeste veenlijken zullen alsnog zijn vergaan of dusdanig beschadigd dat er niet veel meer uit valt af te leiden. Er zijn er evenwel toch nog een paar meer. Als eerste natuurlijk de eerder genoemde man van Lindow. Ook hij blijkt een ziekte te hebben gehad die de voortbeweging verstoort. Hij had osteoarthritis (een vorm van reuma) in de wervelkolom36 en Schmorl's nodulus.3? Osteoarthritis werd ook aangetoond bij het veenlijk van Zweeloo.38 Het veenlijk van Grauballe bevat wervels met lipping (osteoarthritis).39 Een aantal botten aan de linkerzijde van het skelet van Aschbroeken is significant kleiner dan aan de rechterzijde. Op rรถntgen-
200
foto's zijn de zogeheten Harrislijnen te zien op de scheenbeenderen. Een Harrislijn is een plaatselijke verdichting in het bot die het gevolg is van een groeistuip.40 De man van Bolkilde had een heupafwijking.41 We hebben hier een aantal veenlijken waarbij mankheid of in ieder geval een afwijking in de voortgang is aangetoond. We moeten evenwel voorzichtig zijn. Veel is beschadigd en verdwenen en dit aantal is natuurlijk niet statistisch significant. Toch lijkt het mij interessant genoeg om eens te kijken naar de betekenis van het mank of lam zijn in de oude mythologie. Het opvallendst in de verhalen van de Brons- en Ijzertijd zijn de verbanden tussen het mank zijn en het dodenrijk en smid en mank zijn. In de bekendste mythologie, die van het klassieke Griekenland is de God Hephaistos smid en mank. Hetzelfde geldt voor de smid Wieland uit het Nibelungenlied. Mank of hinkend is ook Odysseus in Homeros' Odyssee als hij de onderwereld of Hades bezoekt.43
De smid en de breukenboom Heel bijzonder is in dit verband dat uitgerekend in Yde de eertijds aan de smid toegekende magische kracht nog tot op de dag van vandaag sporen heeft nagelaten. Het gaat om de zogenaamde Breukenboom van Yde. Op de stammen van twee linden ziet men de overgroeide wonden waar eens spijkers in de boom werden geslagen. Er zijn verschillende beschrijvingen van dit gebruik, die er op neer komen dat lijders aan een breuk drie spijkers in een van de bomen lieten slaan onder het opzeggen van een tot heden geheim gebleven spreuk. Wanneer de boom over de spijkers heengegroeid was zou men van de breuk genezen zijn. Het gebruik ontstond toen de smid Willem Nijenhuis zich vestigde. Hij had de reputatie op deze wijze breuken te kunnen genezen. Het is niet toevallig dat het juist de smid was die het geheim van de breukenbomen
De spijkerboom van Yde. In de dorpskom van Yde (Dr.) slaat men de Duinweg in; na enkele meters komt men zo op de kruising van de Duinweg en de Breukebomenweg. Hier op de hoek staan twee forse lindes in de voortuin van huis De Breukeboom.
kende. Door zijn omgang met het geheimzinnige en magische metaal was de smid bij uitstek de persoon die magische handelingen kon verrichten.43 De antropoloog Ginzburg wijst op het verband russen de onderwereld en moeilijkheden met de voeten. Zo noemt hij de manke Oedipous wiens gezwollen voeten verband houden met 'the journey to the realm of the dead'.44 "The triple connection between fated child, pecularities linked with walking and the world of the deadfinds dear confirmation in the Jigure of Achilles".45
Achilles werd als kind ondergedompeld in de Styx, de doodsrivier die de onderwereld van de onze scheidt en werd daarmee onkwetsbaar, op zijn achilleshiel na.46 Ginzburg constateert dat iedereen die de onderwereld ingaat of er uit terugkeert getekend is door een fysieke asymmetrie.47 Die symboliek is zelfs terug te vinden in kinderspelletjes zoals het hinkelen. De hinkelpatronen die in alle steden over de gehele wereld op de trottoirs worden gekrijt hebben verschillende vakken. De bedoeling is om hinkelend een steen (de ziel) veilig over het patroon naar het einddoel (de hemel) te brengen.4-8
Haarbehandeling Bij het meisje van Yde was de helft van het hoofdhaar afgeschoren. Ook bij andere veenlijken is vastgesteld dat er is geknipt. Bij de vrouw van Borremose was zelfs het haar met hoofdhuid en al weggesneden. Was bij het meisje van Yde de linkerhelft geknipt, bij het meisje van Windeby ontbrak juist de rechterhelft van het haar. Ook bij de man van Windeby, de vrouw van Zweeloo en de vrouw van Huldremose was het hoofdhaar afgeschoren.49 Duidelijk is dat we hier met een rituele handeling met een eigen karakter te maken hebben. Conclusie Van veenlijken is na tweeduizend jaar soms nog iets over. Dat is heel bijzonder. Omdat er waarschijnlijk geen nieuw lijk meer gevonden zal worden zullen we geen nieuwe gegevens meer vinden. VerifiĂŤren kunnen we de theorie niet. Toch trek ik uit het voorafgaande een conclusie. Het meisje van Yde is ritueel omgebracht volgens de riten zoals die in de Germaanse mythologie zijn overgeleverd in de Edda. Zij was getekend doordat ze mank liep en haar hoofdhaar werd geknipt om haar aan te wijzen als degene die geofferd ging worden.
201
Ik weet dat ik hing Aan de windige boom Negen nachten lang Gewond door de speer Aan Odin gewijd Zelf aan mijzelf Aan de wereldboom Waarvan niemand weet Uit welke wortels hij groeit Helper Oostsingel 50 A 9722 AW Groningen Noten 1 Joosting 1902, p. 95. 2 Van der Sanden 1990, p. 71, noemt acht nog 'lijfelijk' aanwezige lijken op een totaal van 48. 3 Joosting 1902. p. 96. 4 Idem, p. 99. 5 Idem, p. 100 e.v. 6 Van der Sanden 1994, p. 32. 7 Idem. P. 39. 8 Idem. P. 117. 9 Idem. p. 68. 10 Of naast haar. Dat is onzeker. Zie Joosting 1902, p. 100. 11 Tacitus. Germania. 12. 12 Van der Sanden 1994, p. 119. 13 Stead 1986, p. 11. 14 Idem. p. 80. 15 Idem. p. 177: they have no dinical significance. 16 Van der Sanden 1996, p. 181 en voor de Kelten zie Green 1993, p. 141. 17 Julius Caesar. De Bello Gallico, VI, 16: "autpro homines immolant aut se immolaturos vovent administresque ad ea sacrificia druidibus utuntur (...) Alii immani magnitudine simulacra habent, quorum contexta viminibus membm vivis complent; quibus succensis circumventi jlamma exanimantur homines." 18 Lucanus. Pharsalia, I, 444: et quibus inmitis sanguine diro placatur Teutates horrensque feris altaribus Hesus et Taranis. 19 Ross 1986, p. 162. 20 Ryan 1940, p. 536. 21 Chtonisch = aards, aan de aarde gerelateerd. 22 Ryan 1940, p. 546. 23 zie Tacitus' Germania 39, 2; 40, 5 en 9. 24 Van der Sanden 1990, p. 215. 25 Otten 1998, p. XXII. 26 Deze wordt meestal domweg Edda genoemd en dat maakt de kans op verwarring des te groter.
202
27 Codex regius, Derde Gudrunslied in de vertaling van Jan de Vries 1968, p. 261. 28 Eliade, M., 1949. 1e mythe de l'ĂŠternal retour. Paris. 29 Ellis Davidson 1964, p. 140. 30 Zeki Validi 1939, p. 95. 31 Ellis Davidson 1975, p. 80. 32 Ellis Davidson 1964, p. 152. "It is implied that the entry into the realm of Odin was open to women as well as men, but a violent death was demanded as the price of entry". 33 Gerbenzon 1987, p. 45. 34 Idem, p. 77. 35 Van der Sanden 1994, p. 67. 36 Stead 1986, p. 56. 37 Schmorl's nodulus: defecten bij de ruggenwervel waardoor discusmateriaal uitstulpt en de tussenwervelruimtes versmallen. 38 Van der Sanden 1990, p. 135. 39 Brothwell 1986, p. 73. 40 Van der Sanden 1996, p. 112. 41 Idem, p. 213. 42 Odyssee, XIX, 386. 43 Citaat uit Schuyf 1995, p. 81. 44 Ginzburg 1990, p. 231. 45 Ginzburg 1990, idem. 46 Deze mythologie over het mankzijn komt ook in de 20e eeuw nog voor. In de film 'Offret' van Andrej Tarkovsky loopt de hoofdfiguur mank na zijn nachtelijke reis naar gene zijde. (Tarkovsky, Andrei. 1986. Offret.). In de film krijgt de hoofpersoon (Erland Josephson) een bericht van een engel, een boodschapper van God, in dit geval de postbode, dat hij naar Maria, de dienstmaagd moet gaan, die voorbij de kerk woont. Bij een filmer als Tarkovsky moet dit alles symbolisch geduid worden. Voordat Erland aankomt, valt hij van zijn fiets, bezeert zijn been en gaat hinken. In de film betekent het dan ook dat hij een reis naar gene zijde maakt en daar een ramp voor de wereld afwendt. 47 Ginzburg 1990, p. 247. 48 Botermans 1991, p. 47. 49 Van der Sanden 1996, p. 164.
Literatuur Botermans, J., Visser, N., Burnett, T., 1991. Timpen, hinkelen en pierebollen. Spelen in de lage landen. Amsterdam. Brothwell, D., 1986. The bog man and the archeology ofpeople. London. Eliade, Mircea, 1949. Le mythe de l'ĂŠternel retour. Paris.
Ellis Davidson, H.R., 1975. The ship of the dead. In: Ellis Davidson, H.R., Thejourney to the other world. Exeter. Gerbenzon, P., Algra, N.E., 1987. Voortgangh des rechtes. Alphen aan den Rijn. Ginzburg, C, 1990. Ecstasies. Deciphering the witches' sabbath. London. Green, Miranda, 1993. The Gods of the Celts. Gloucestershire. Jackson, K., 1940. The motive of the threefold death in the story of Suibhne Geilt. In: Ryan, J., Essays and studies presented to professor Eoin MacNeill. Dublin, p. 535-555. Joosting, J.G.C., 1902. Een Germanenlijk, in: Bijdragen tot de kennis van de provincie Groningen en omgelegen streken. Groningen, p. 94-116. Otten, M., 1998. Edda. De liederen uit de Codex Regius en verwante manuscripten. Amsterdam. Ross, A., Lindow man and the Celtic tradition, in: Stead, I.M., Bourke, J.B., Brothwell, Don, 1986. Lindow Man. The body in the Bog. London.
Sanden, W.A.B van der, 1994. Het meisje van Yde. Assen. Sanden, W.A.B, van der, 1990. Mens en moeras. Veenlijken in Nederland van de Bronstijd tot en met de Romeinse tijd. Assen. Sanden, W.A.B van der, 1996. Vereeuwigd in het veen. De verhalen van de NoordwestEuropese veenlijken. Assen. Sas, S., 1964. Der Hinkende als Symbol. Stuttgart. Schuyf, J., 1995. Heidens Nederland. Zichtbare overblijfselen van een niet-christelijk verleden. Utrecht. Stead, I.M., Bourke, J.B., Brothwell, Don, 1986. Lindow Man. The body in the bog. London. Tacitus, P.C. Germania. Vries, J. de, 1957. Altgermanische religionsgeschichte. Berlin. Vries, J. de, vert., 1944. Edda. Goden- en heldenliederen uit de Germaanse oudheid. Amsterdam. Zeki Validi Togan, A., 1939. Ibn Fadlans Reisebericht. Leipzig.
AWN-reeks no. 3 'Scherveiigerichl
Frans Diederik 'Schervengericht, een onderzoek naar inheems aardewerk uit de late derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland' 168 pagina's, ill., ISBN 90 71312 07 o Uit de duizenden aardewerkscherven, aangetroffen in tientallen nederzettingen uit de Inheems-Romeinse tijd in Schagen e.o., is de migratie van de bevolking in de derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland te herleiden. De publicatie, met de vele lijntekeningen en afbeeldingen, is tevens een uitzonderlijk fraai naslagwerk voor het determineren van aardewerk uit bovengenoemde periode. Prijs voor leden € 12,50, voor niet-leden € 18,50, (excl. € 3,00 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 3.
203
Germaansche huizen in Wijchen Een interpretatieprobleem Peter Vissers
Ajb. 1. Hel Wijchense Ven. Scan van Kaartblad 46A.
204
In 1932 startte een archeologische opgraving in de stuifzandheuvels aan het Wijchense Ven, gemeente Wijchen, provincie Gelderland (afb. 1). Het onderzoek werd gefinancierd én uitgevoerd door Frans Bloemen, correspondent van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden (RMO). Er kwamen 'overblijfselen van de vroegste bewoners' te voorschijn. Het artikel dat Bloemen aan zijn vondsten wijdde, intrigeert nog steeds. Vooral zijn tekening van een ovale structuur, dé vondst van zijn opgraving, roept grote vraagtekens op. Dit artikel gaat in op de omstandigheden waarin amateurarcheoloog Bloemen zijn werk deed. De lezer komt meer te weten over achtergronden en organisatie van de opgravingen in Wijchen in de jaren dertig van de twintigste eeuw, over die opgravingen zélf en over de positie van
de amateur in het archeologisch bestel van toen. Daartoe wordt de briefwisseling tussen Bloemen en Holwerda onder de loep genomen. J.H. Holwerda, directeur van het RMO van 1919 tot 1939, recruteerde in het hele land correspondenten en zette ze systematisch aan het werk. Het volgen van de briefwisseling tussen Holwerda en één van die correspondenten overstijgt daarmee pure anekdotiek en plaatselijke gebondenheid. Het is inspirerende lectuur die meer oplevert dan een verhelderende, soms amusante, kijk op de vooroorlogse archeologische praktijk. Het blijkt vruchtbaar eerder gedane vondsten en de herinterpretatie daarvan, de correspondentie uit het archief van het RMO en meer recente onderzoeksgegevens met elkaar te combineren.
Vroegste bewoners De karakteristieke stuifzandheuvels aan het Wijchense Ven zijn niet alleen maar mooi, ze vormen tegelijkertijd een ware archeologische lusthof. De Leidse archeoloog Bursch noteerde in 1935: "De groote overstroomingen, die tengevolge van dijkdoorbraak deze geheele streek in igi6 zozeer geteisterd hebben, toonden tevens aan, dat in tijden van hoog water vóór den huidigen dijkaanleg het geheele omringende land onderliep, tot een deel van den Heumenschen Weg toe. Daardoor wordt dan ook het juiste licht geworpen op het kiezen van deze heuvelcomplexen als woonplaatsen door de bewoners dezer streken omstreeks Chr. geboorte."' De prehistorische mens kende zijn zaakjes; ook als het ging om het kiezen van een goede woonplaats. Sinds de jaren dertig van de twintigste eeuw is het heuvelachtige plateau tussen het Wijchense Ven, het restant van een oude Maasarm, en de Heumense Weg geregeld door archeologisch geïnteresseerden nagespeurd op overblijfselen uit vroeger tijden. Kousenfabrikant, amateur-archeoloog en verzamelaar Frans Bloemen beet het spits af en bekostigde in 1932 uit eigen zak een opgraving ter plaatse. Zijn vondsten, waaronder plattegronden van prehistorische bouwsels, waaronder een opvallende "ovaal gebouwde hut" (afb.2), waren van wetenschappelijk belang en hij was zich daar terdege van bewust. Wat hij een paar jaar later noteerde op briefpapier van Stoom Kousen en Sokkenfabriek J. Bloemen & Zoon spreekt voor zich: "(...) de woonplatsen (sic) waren ons toen nog niet bekend, totdat zeer toevallig voor een ytal jaren op de overblijfselen van de vroegste bewoners werd gestoten en Wijchen de eerste plaats in het land is waar dit werd vastgesteld. Na eerst zelf deze huizen, waarvan men alleen de paalgaten terugvindt, te hebben opgegraven nam Dr. Holwerda dit voor 2 jaren van mij over en bevestigde wat ij (sic) had gevonden. "2
Belangstelling vanuit Leiden Jan Hendrik Holwerda (1873-1951) is als directeur van het RMO een belangrijke factor geweest in het archeologisch onderzoek binnen de gemeente Wijchen.3 Vanaf 23 juni 1921, de dag dat A.E. Remouchamps naar Wijchen komt, begint het RMO zich met deze gemeente bezig te houden. Remouchamps' bezoek zou enkele dagen in beslag nemen en in een brief van zes kantjes doet de Leidse conservator zijn chef uitgebreid verslag van zijn indrukken. Na door de burgemeester opgehaald te zijn van het station bekijkt hij de vondsten - 'ik hoop het een en ander los te krijgen' - van vader en zoon Bloemen, die door hem overigens 'de heeren Bloem' genoemd worden. Verder verkent hij het archeologisch potentieel van Wijchen en omgeving: "Dat hier nog veel te doen zou zijn staat geloof ik buiten twijfel." In een postscriptum vertrouwt hij Holwerda nog toe vader en zoon Bloemen 'erg ijdel' te vinden, behorend tot 'het type der taaie manniakken!'4 Deze observatie schijnt een benoeming van Frans Bloemen tot correspondent van het Rijksmuseum medio 1922 overigens niet in de weg te hebben gestaan. Vanaf dat moment behoorde Bloemen formeel tot het omvangrijke archeologische netwerk van Holwerda. In de praktijk betekende het veel werk. Bloemen ondersteunde Holwerda onder andere bij het verkrijgen van graafconcessies op gemeentegronden, hij regelde personeel voor Leidse opgravingscampagnes - ook als het ging om opgravingen buiten Wijchen -, was anderszins betrokken bij het voorbereiden van opgravingen, trad op als tussenpersoon bij aankopen en droeg zorg voor het versturen ervan. Een uitgebreide, zich over vele jaren uitstrekkende briefwisseling in het archief van het RMO getuigt van het intensieve, soms dagelijkse contact tussen beiden. De zakelijke toon overheerst. Bloemen begint onveranderlijk met 'Geachte' of 'Zeer Geachte Dr. Holwerda'. Holwerda antwoordt met 'Waarde Heer
205
Bloemen' of'Zeer geachte Heer Bloemen'. In Nijmegen was in die tijd Matthé Daniels actief als amateur-archeoloog en medewerker van Holwerda. Daniels en Bloemen kenden elkaar, en in hun samenwerking met Holwerda zijn er duidelijke parallellen te herkennen. Belangstellenden rondleiden, onenigheden met grondeigenaren of pachters bijleggen en onderhandelingen voeren over opgravingen, worden in Daniels' biografie genoemd als werkzaamheden die hij voor Holwerda verrichtte.5 Holwerda's systematische aanpak, waarin hij al brieven schrijvend zijn correspondenten aanzette om klussen op te knappen, doet vermoeden dat nog veel interessante informatie over 'vroeg' archeologische onderzoek sluimert in de archiefmappen van het RMO. Bloemen gaat graven In de correspondentie van augustus 1932 vinden we de eerste aanwijzingen van een opgraving door Bloemen.6 Op 6 augustus van dat jaar schrijft Holwerda: "Misschien ko-
Ajb. 2. Plattegrond van de 'ovaal gebouwde hut', Bloemen 1933. Schaal 1:100.
206
men wij Dinsdagochtend al wel eens in Wijchen kijken bij u maar reken daar maar niet op; in alle geval ziet ge ons echter spoedig." Het bezoek heeft waarschijnlijk plaatsgevonden, want op 30 september laat Holwerda weten: "Ik verneem ook verder nog gaarne van u hoe het met het verdere opnemen van de plattegronden van de germaansche huizen staat die we samen bezochten en waar ge nog plan had verder aan te werken. Kunt ge er nog een foto van laten maken en hebt ge alles nog eens nader opgeteekend? Het lijkt mij toch bijzonder de moeite waard." En meteen erachteraan: "Zijt ge ook nog iets verder gekomen met het terrein voor het volgendejaar voor opgravingen te reserveeren?" Bloemen stelt hem niet teleur, want in december 1932 krijgt hij van de burgemeester de toezegging dat Leiden het komende jaar de opgraving mag voortzetten. In een brief van 6 december 1932 souffleert Bloemen Holwerda: "Nu lijkt het mij het beste dat U hem schrijft dat U van mij hebt vernomen dat U het graafrecht krijgt op die plaatsen (•••)•" Holwerda
reageert de dag erna en blijkt alweer een stapje verder: "Ik zou het nu aardig vinden als gij, afgezien van uw werk over de grafheuvels van Wijchen, alleen van deze door u ontgraven hut met plattegrond en foto's een klein opstelletje wildet maken voor onze aanstaande Mededeelingen, die waarschijnlijk al begin Januari ter perse zal gaan."
Bloemen gaat aan de slag, maar zal de deadline niet halen. Op 17 februari 1933 vraagt Holwerda of Bloemen accoord is met de redactionele wijzigingen. Vervolgens worden er nog enkele brieven gewijd aan de titel van het artikel. Het wordt uiteindelijk: 'Praehistorische woningen te Wijchen.' Zeer opvallend in dit artikel is de plattegrond van een 'ovaal gebouwde hut'7 (afb. 2).
De professionals aan zet Het vervolg op de opgraving van Bloemen kwam in professionele handen. Twee achtereenvolgende zomers zou de Leidse archeoloog Frans Christiaan Bursch de opgravingen leiden. Bloemen zorgt eind juni 1933 in opdracht van Holwerda voor zes gravers die elk voor een loon van fl. 2,50 per dag gedurende twee weken aan het werk worden gezet. De tijd was anders, maar niet zo rustig als we misschien geneigd zijn te denken. Holwerda en zijn medewerkers reisden in hoog tempo door Nederland. Er kon door hen op meer plaatsen tegelijkertijd gegraven worden en dat vereiste een strakke planning en coördinatie. Holwerda neemt de gelegenheid te baat om vanuit de uitvalsbasis Wijchen/Alverna zijn zaken in Nijmegen, Oss en Groesbeek te behartigen. Hij schrijft Bloemen na afloop een opgetogen brief: de campagne in Wijchen is een succes geweest, Bursch heeft nieuwe 'hutten' gevonden. Opnieuw zet hij Bloemen aan het werk: "Ik zou wel verder willen gaan. Op de nabij gelegen heuvels zijn dunkt mij ook nog dergelijke huizen aanwezig; ik meen zelfs dat gij mij daaromtrent ook nog eenige aanwijzingen ge-
geven hebt en ik zou wenschen dat wij het volgende jaar daar nog eens konden gaan graven, zou dat voor elkaar te brengen zijn? Deze vondsten te Wijchen toch geven werkelijk een nieuwe kijk op de Gallo-Germaansche bewoners; het is feitelijk de eerste maal dat wij niet ver van een urnenveld (waarschijnlijk doelt hij op Alverna, pv) een dergelijke bewoning hebben leeren kennen. Ik moet u dus nog wel zeer dankbaar zijn dat gij er ons zoo mede op weg hebt geholpen. Nu nog een andere vraag. Ik zou het zeer op prijs stellen als wij de scherven welke hier bij deze hutten door Bursch gevonden zijn konden behouden; heele stukken zijn er natuurlijk heelemaal niet bij doch als ze op het atelier eens goed onder handen werden genomen zou er misschien nog iets van te maken wezen. Fragmenten uit zulke hutten hebben wij nog niet en gij hebt er nu uit uw eigen hutten zulke interessante stukken van; zou ik dus deze stukken niet hier kunnen houden? Ik ben gaarne bereid er een paar heele goede andere Wijchensche stukken voor in de plaats te geven als eigendom van het Gemeentemuseum (•••)."s Samenvattend: Bloemen start in 1932 op eigen kosten een opgraving die wordt overgenomen door Leidse professionals; de vondsten worden door Holwerda in verband gebracht met bewoning door 'GalloGermaansche bewoners' en met een urnenveld.
Voortgang in 1934 De tweede campagne vindt plaats in de periode 13 augustus -1 september 1934. Bloemen heeft bij de Wijchense burgemeester Van Rijckevorssel een graafvergunning losgekregen. Dat zal niet eenvoudig zijn geweest, want door perikelen rond de Wijchense Oudheidkamer waren Van Rijckevorssel en Holwerda niet bepaald vrienden van elkaar. Een kracht wordt voor fl. 14,per week gedurende vier weken ingehuurd om voorbereidend graafwerk te verrichten.9 Holwerda komt over uit Leiden. Opnieuw legt hij vanuit Wijchen tussentijds her en der bezoe-
207
1934-4 van Bursch op als behorende tot het type Haps (Midden Ijzertijd) en geeft aan dat hetzelfde mogelijkerwijs geldt voor huis 1934-1.17 Verder voert hij nog een door Modderman uitgevoerde opgraving aan als ondersteuning voor zijn stelling dat minstens voor een deel van de door Bursch opgegraven nederzetting aan het Wijchense Ven een datering in de Midden-IJzertijd (500-250 voor Chr.) geldt.18 Op grond van het aangetroffen aardewerk acht Verwers het waarschijnlijk dat de bewoning zich heeft voortgezet in de Late Ijzertijd, ca. 250 voor Chr. tot het begin van de jaartelling.'S Bursch heeft van zijn aardewerkvondsten slechts een handvol exemplaren gepresenteerd op een verzamelfoto. Een en ander ziet er 'ijzertijd-achtig' uit.20 Dat geldt voor de potscherven, maar ook voor de slingerkogels waarvan hij melding maakt. Hij noemt ze "(...) eivormige voorwerpjes van gebakken aarde, ter grootte van een duivenei, waarvan het gebruik mij onbeProblemen met datering kend is (...)"• Slingerkogels zijn niet De veldtekeningen van de twee Wijduidelijk toe te wijzen aan één bepaalchense campagnes bevinden zich in de periode binnen de Ijzertijd. Bursch het archief van het RMO.'t Bursch vond daarnaast glas. Het ging om de heeft een kleine potloodkrabbel ge"(...) helft emer gele glazen kraal, vermaakt boven de tekening van het eersierd met ingelegd blauw en wit glas, dat ste door hem, tijdens de opgraving van zogenaamde 'oogen' vormt."21 1933, gevonden huis: 'Terrein van de 8 Waarschijnlijk hebben we hier van van Bloemen'. Hij heeft er een kleine doen met een zogeheten Schichtauafbeelding van een sleutelgatvorm genperle. Bursch plaatst de kraal aan naast getekend. Zijn graafwerk in de het begin van de jaartelling. Voor stuifzandheuvels leidt hem in ieder geVerwers wijst deze kraal juist op een val tot de conclusie dat "(...)op dit heuvroegere datering.22 Dergelijke gele velachtige plateau, beschut tegen overSchichtaugenperlen hebben namelijk stroomingen, en toch aan den rand van een veel ruimere looptijd dan die waarhet water, liggen als de huidige boerenvan Bursch uit kon gaan: vanaf de 7e huizen verspreid de Germaansche wonintot zeker in de 2e eeuw voor Chr., gegen."1^ Daaronder verstaat hij: "(...) durende het grootste deel van de huizen uit de eeuwen om het begin onzer Ijzertijd dus.23 Op basis van het aardejaartelling, en behoorend tot de cultuur werk en het glas is er in ieder geval onzer urnenvelden. "l6 In de huidige opgeen enkele relatie met wat we nu vattingen horen de urnenvelden echter 'Germaans' zouden noemen. En ook thuis in de Late Bronstijd (1100-800 met Holwerda's 'Gallo-Germaansche' voor Chr.) respectievelijk Vroege Ijzerbewoners komen we niet verder. tijd (800-500 voor Chr.). Verwers heeft erop gewezen dat Bursch' dateWaarnemingen door de AWN ring, rond het begin van de jaartelling, In 1998 eiste het terrein bij het niet voor de hand ligt. Hij vat huis ken af- dit keer in Druten, Venlo en Megen - en arrangeert hij een excursie van de Anthropologische Vereeniging naar de opgraving aan het Wijchense Ven. Bloemen moet in de benen als Holwerda hem schrijft: "het zou dan aardig zijn als de deelnemers (het zullen er wel niet zoo veel wezen) ook op het Kasteel konden worden ontvangen om daar de Oudheidkamer (...) te zien maar de opgraving zal toch hoofdzaak wezen. "'° Aan prof. dr. Boeke van de Anthroplogische Vereeniging schrijft hij nadien: "Nu, bij deze excursie hadden we weer een aardige opkomst. Met introducé's enz. mee een kleine 30 personen."11 Op 31 augustus is de opgraving afgerond.12 In 1935 verschijnt het artikel 'Germaansche Huizenbouw', waarin Bursch verslag doet van de opgravingen in de twee voorgaande zomers. Tevens verzorgt hij een lezing in het RMO met als titel 'Germaansche Huizenbouw. Een vondst bij Wychen.^
208
Wijchense Ven de aandacht van AWNers op. Het ontbossen en afplaggen van een aantal stuifduinen maakte een uitgebreide veldkartering mogelijk. Dit onderzoek, gepubliceerd door Teubner, onderstreept dat het gebied een uitgebreide bewoningsgeschiedenis kent.24 Laat-neolithisch materiaal werd aangetroffen, maar ook keramiek uit de Vroege en Late Bronstijd én materiaal uit de Late Ijzertijd. Kenmerkend voor deze laatstgenoemde periode zijn aardewerkfragmenten met golfranden en enkele stukjes La Tène-glas. Materiaal uit de Romeinse Tijd ontbreekt volledig.25 In mei 1999, na een malse regenbui, werden in de omgeving waar Bloemen en Bursch hun vondsten deden opnieuw een aantal scherfjes verzameld. Vier ervan zijn hier afgebeeld (afb.3). Ze bevestigen Teubners conclusie dat in de nabijheid van het Wijchense Ven gedurende de Late Bronstijd werd gewoond. Alle vier de scherfjes zijn dunwandig en versierd, waarbij vooral de versiering van het randfragment opvallend is. 3.1, 3.2 en 3.3 zijn oxiderend gebakken, lederkleurig; 3.4 is reducerend gebakken, grijs van kleur.
Een nieuwe determinatie Volgens Peddemors' catalogus van ar- " cheologische vindplaatsen in het Land van Maas en Waal bevindt al het vondstmateriaal van Bloemen en Bursch zich in de collectie van Museum Kasteel Wijchen (MKW), voorheen Museum Frans Bloemen.28 Het door Bloemen opgegraven materiaal blijkt zich inderdaad in Wijchen te bevinden, al is waarschijnlijk een deel ervan verloren gegaan. De vondsten van Bursch daarentegen zijn, de correspondentie tussen Holwerda en Bloemen geeft daar ook aanwijzingen voor, opgeslagen in het depot van het RMO.29 Een deel van dit aardewerk is inmiddels opnieuw gedetermineerd, waarbij de nadruk heeft gelegen op de vondsten van 1933, met name die in de buurt zijn gedaan van wat Bursch in zijn publicatie uit 1935 aanduidt als Bi.3° De codering verwijst naar de 'ovale' plattegrond die door Bloemen in 1932 is opgegraven.'1 Het aardewerk uit de onmiddellijke nabijheid daarvan, volgens de vondstenboeken in het RMO afkomstig van dezelfde stuifzandheuvel, stamt onmiskenbaar uit een nederzettingscontext. We hadden het al kunnen weten,
Afb.
Baksel
Magering
3-i
oxiderend
een weinig grof zand met steenbrokjes spatelindrukken (spoortje van uitgebrand organisch materiaal is zichtbaar)
3.2
oxiderend
grof zand
spatelindrukken
3-3
oxiderend
potgruis
groefversiering
34
reducerend
potgruis en organisch materiaal
groefversiering
De scherven tonen verwantschap met aardewerk uit Hernen 26 en met keramiek afkomstig uit de Waalsprong. Het laatstgenoemde aardewerk is eveneens dunwandig. Een minderheid van deze Betuwse groep is gemagerd met fijn tot grof kwartsgruis; het meeste aardewerk is uitsluitend gemagerd met zand, en wordt geplaatst in de eerste helft van de Late Bronstijd, dat wil zeggen elfde/tiende eeuw voor Chr.2?
Versiering
A/i). 3. Scherven uit de Late Bronstijd. Tekening: A. van Bergen. Schaal 1:2.
209
Holwerda heeft niet voor niets aan Bloemen geschreven "(...)heele stukken zijn er natuurlijk heelemaal niet bij (...)." De scherven die Bursch vond vlakbij de plaats 'waar de Heer Bloemen reeds succes geboekt had',32 horen, op grond van de uitkomsten van de laatste determinatie, thuis in de Midden- en Late Bronstijd.33 Op de heuvel tegenover die waar hij zijn opgravingen startte, vond Bursch opnieuw nederzettingsaardewerk uit de Midden en Late Bronstijd én uit de Late Ijzertijd. Deze laatste groep wordt gekenmerkt door golfranden, tevens door een scherf van een potje met kraalrand.34 De aanwezigheid van keramiek uit de Midden Ijzertijd, in het door Bursch verzameld materiaal, valt daarbij niet helemaal uit te sluiten.
Afb. 4. Pot met golfrand (1) en nauwmondigepot (2), versie Bloemen 1933. Schaal 1:8.
210
Sleutelgatvormig graf? De publicatie van Bloemen blijft intussen knagen; dat geldt in het bijzonder voor zijn ovaal gebouwde hut. Zijn tekening lijkt sterk op een afbeelding van een zogeheten sleutelgatvormig graf met paalzerting. Het lijkt echter weinig aannemelijk dat een grafmonument geplaatst zal zijn binnen een nederzettingsterrein, omdat daar het, in ieder geval in de Bronstijd, beoogde monumentale karakter en het creëren van een speciale plaats voor de doden minder goed uit de verf zullen zijn gekomen.55 Opvallend is ook dat Bloemen nergens vermeldt crematieresten te hebben gezien. Door zijn ervaringen
met de urnenvelden moet hij hebben geweten hoe die eruit zien. De vier grote paalsporen om de zwarte vlek, op de lengteas in het centrum van de cirkel springen in het oog. In de beleving van Bloemen gaat het om sporen van zware palen die om 'een groote langwerpige vuurhaard' hebben gestaan. "Tusschen de zware in het rond staande hoofdpalen stonden verschillende dunnere, onregelmatig geplaatst (...) terwijl de hut in twee deelen schijnt verdeeld te zijn
geweest. "36 In de haardplaats vindt hij aardewerk, dat een plaats krijgt in zijn publicatie. Hij toont twee gereconstrueerde potten en laat niet na het verschil aan te stippen tussen het aardewerk dat hij kent uit de urnenvelden en één van de potten die uit zijn 'hut' komen. Hij noemt het "(...) opvallend, dat de bovenrand van deze pot, in tegenstelling met de grafurnen uit de grajvelden, eene dwarskarteling vertoont. "i7 Bloemen noteerde verder "(...) aan weerszijde van de stookplaats in den wand twee kleinere, geheel verkoolde paaltjes tot op }o cM. beneden de asch in den bodem zichtbaar(...)."38 Jammer ge-
noeg vertelt hij er niet bij hoe dik de aslaag was.
Tekeningen In het depot van MKW zijn Bloemens vondsten gedeeltelijk nog aanwezig. Twee door hem in zijn publicatie van 1933 getekende porten dragen een etiket met het opschrift 'Oudheidkamer Wijchen V hut 1'. (afb. 4.1 en 4.2) 'V'
A/fa. 5. Pot met goi/rand (ij en nauwmondige pot (2), opnieuw getekend. Schaal 1:8.
verwijst naar het Wijchense Ve(e)n. Ook andere vindplaatsen duidde hij steevast aan met een letter, wat blijkt uit zijn vondstaanduidingen en de grote kaart die hij maakte. Op deze kaart, die geëxposeerd wordt in MKW, tekende hij zijn 'Praehistorische woningen' naast de letter 'V'. Het blijkt een grove aanduiding voor een relatief uitgestrekt gebied. Vergelijking van de tekeningen met de beide potten, of wat ervan over is, leidt tot de conclusie dat de tekeningen niet accuraat zijn. afb. 4.1 en 4.2 geven de versie van Bloemen. In afb. 5.: en 5.2 zijn de potten opnieuw getekend.39 In het vondstmateriaal ontbreken overigens de bodems, terwijl Bloemen ze wel heeft afgebeeld. De vraag is of hij de bodems heeft geconstrueerd, of dat hij ze werkelijk heeft gezien. In het laatste geval zouden ze later op de een of andere manier zijn zoekgeraakt. Dat lot is minstens één wandscherf van de nog te bespreken besmeten pot beschoren geweest. In het gipswerk is de afdruk ervan nog te zien. Daar staat tegenover dat in de doos waarin zich dit materiaal bevindt ook vondsten zitten die niet beschreven zijn: naast de potten die al genoemd zijn, is er o.a. een groot fragment van een tweeledige pot. In MKW maken nog meer vondsten (ergens) van terrein V deel uit van de collectie. Uit het Neolithicum stammen klokbekerfragmentjes, terwijl een bekervormige pot met vier knobbeloren, stammend uit de Vroege Bronstijd, is opgenomen in het vaste deel van de tentoonstelling. Diverse stuks
vuursteen, wrijfstenen, klopstenen en spinsteentjes maken het vondstenspectrum compleet. Een pot met 'dwarskarteling' De scherven uit de zwarte vlek, die Bloemen interpreteerde als vuurhaard, behoorden tot een pot die hij beschrijft als 'bruinrood, met opzet ruw gemaakt', terwijl 'de bovenrand van deze pot (...) een dwarskarteling vertoont', (afb. 4.1 resp. 5.1) Verder noteert hij dat de scherven die bij deze pot behoren zodanig aan hitte zijn blootgesteld dat ze niet meer aan elkaar passen. Storend is dat Bloemen naast de pot met golfrand nog een pot afbeeldt die hij in de tekst verder niet noemt. (afb. 4.2 resp. 5.2) Het is onduidelijk of ook deze pot uit de zwarte vlek komt. Beide potten hebben als onderschrift 'Aardewerk uit de eerste hut (1/8 ware grootte)' meegekregen. De pot met 'dwarskarteling' die volgens Bloemen afkomstig is uit de zwarte vlek én verbrand, is in elk geval niet verbrand. De scherven die resten, passen, in tegenstelling tot wat Bloemen noteert, goed aan elkaar. Er zitten geen verbrande of gesinterde scherven bij en op de breuken zijn evenmin sporen van secundaire verbranding te zien. De buitenzijde van de pot is oxiderend gebakken, bruin tot steenrood van kleur en tot aan de rand toe besmeten. De binnenzijde is reducerend gebakken. De diameter van de buitenkant van de golfrand bedraagt ca. 36 cm. Potgruis is gebruikt om de klei waaruit de pot gebakken is te mageren. Een vergelijkbare vorm is be211
kend uit Deest.4° Het Wijchens exemplaar kan gediend hebben als (wijdmondige) kookpot. De andere door Bloemen afgebeelde pot is een (nauwmondige) voorraadpot. De pot heeft een kort, iets naar buiten gebogen, onversierd randje. De diameter van de rand aan de buitenzijde bedraagt ca. 22 cm. Deze pot is tot en met de schouder besmeten terwijl het bovenste deel van de schouder glad is afgewerkt. De pot is gemagerd met grof scherfgruis, gedeeltelijk door-en-door oxiderend gebakken; de kleur is bruin. Ook dit type is bekend uit Deest.41 Zowel de kookpot als de voorraadpot zijn daar gedateerd in de laatste fase van de Late Ijzertijd. Interpretatie Bloemen startte in 1932 het onderzoek aan het Wijchense Ven. Hij claimt daarbij een ovale structuur met paalzetting te hebben gevonden en interpreteert zijn ontdekking als een Germaanse woning met haardplaats. Aansluitend verricht Bursch opgravingen en snijdt daarbij nederzettingssporen aan uit Midden- en Late Bronstijd en Ijzertijd. Beiden deden hun vondsten op een terrein waar daarna, verspreid in de tijd en door verschillende
onderzoekers, aardewerk is aangetroffen uit het Neolithicum, alle perioden van de Bronstijd, vermoedelijk uit de Midden- en zeker uit de Late Ijzertijd. De opvatting dat het bij de opgravingen van Bursch, net als bij die van Bloemen overigens, gaat om nederzettingssporen uit Bronstijd en (Late) Ijzertijd, heeft definitief vorm gekregen na het bekijken van de aardewerkvondsten van Bursch in het depot van het RMO. Zelf hield Bursch het overigens op 'Germaansch' zoals we hebben gezien, maar zijn definitie van dit begrip wijkt sterk af van wat we er nu onder verstaan. Terug naar Bloemen. Als we ervan uitgaan dat hij inderdaad een woning en een haard heeft gevonden, met daarin fragmenten van aardewerk uit de Late Ijzertijd, rest er nog een probleem: de Nederlandse prehistorie kent geen ovale of sleutelgatvormige huizen. De mogelijkheid van een rond huis kunnen we uitsluiten. In Nederlandse Bronstijdnederzettingen zijn ze niet overtuigend aangetoond en in IJzertijdnederzettingen zijn ze volledig onbekend.42 Monumentale graven met een ovale c.q. sleutelgatvorm zijn wél beschreven, maar de aanwezigheid van een derge-
Bevindingen met betrekking tot de bewoningsgeschiedenis van het terrein aan het Wijchense Ven Wie?
Jaar
Wat?
Interpretatie gegevens
Bloemen
1932
opgraving
"Germaansche scherven" (publicatie 1933)
Bursch
1933/34
opgraving
"Germaansche woningen (...) uit de eeuwen om het begin onzerjaartelling, en behoorende tot de cultuur onzer urnenvelden." (publicatie 1935)
Verwers
1972
literatuurstudie
Enkele huizen van Bursch behoren mogelijk tot het type Haps (Midden-IJzertijd); waarschijnlijk zet de bewoning zich door in de Late Ijzertijd
Teubner
1998
veldkartering
Aardewerkvondsten uit Neolithicum, Vroege en Late Bronstijd en Late IJzertijd.(publicarie 1999)
Vissers
1998/99 toevalsvondsten La Tène-glas (publicatie 1999) en aardewerk uit de Late Bronstijd
Tuijn en Vissers
2001
212
determinatie aardewerk Bloemen en Bursch
Aardewerk van Bloemen stamt uit Late Ijzertijd; materiaal uit opgraving van Bursch stamt uit Midden en Late Bronstijd, (Midden-) en Late Ijzertijd. Het gaat om nederzertingsaardewerk.
Ajb. 6. 'Wijchen ICJ}4, overzicht van
huis 1.' Foto: F.C. Bursch, Fotoarchief RMO.
lijke structuur in een nederzettingscontext, en daar mogen we op basis van het aardewerk vanuit gaan, is niet reĂŤel. Een grafmonument voorzag immers in een aantal functies die in een nederzetting niet optimaal tot hun recht zullen zijn gekomen. Bovendien vermeldt Bloemen nergens dat hij crematiesporen heeft gezien. Integendeel. Als bijzonderheid tekent hij juist aan dat hij de pot met golfrand niet kent uit de grafvelden. Met deze waarneming is hij verder dan Holwerda en Bursch, die het nederzettingsterrein zonder meer verbinden met een nabijgelegen urnenveld, en de complicerende maar hout snijdende observatie van Bloemen negeren. Hoe goed Bloemen ook kon kijken, met het tekenen van de hier besproken potten ging het niet helemaal vlekkeloos. Ik ben van mening dat hetzelfde geldt voor zijn tekening van de 'ovaal gebouwde hut'. Is Bloemen in de ban geraakt van Holwerda? Hij verwijst in zijn publicatie in ieder geval naar een ovaal gebouwde hut "zooals Dr. Holwerda in het Germaansche oppidum te Stein vond. "^
Heeft het lezen van vele, elkaar misschien ook nog versnijdende, sporen in het stuifzand hem parten gespeeld?
Wellicht heeft hij bij de interpretatie van zijn sporen, en ook bij Bursch lijkt dit een rol te spelen, last gehad van wat Theunissen in haar dissertatie heeft beschreven met betrekking tot de interpretatie van de Bronstijdnederzettingen van Zijderveld en Dodewaard. Zij stelt dat de uitgangspunten van de onderzoeker van groot belang zijn in het herkenningsproces. Met andere woorden: men vindt in het algemeen waarnaar men op zoek is. Tegen de achtergrond van de bewoningsgeschiedenis van het terrein lijkt het niet onaannemelijk dat Bloemen te maken heeft gehad met een veelheid aan grondsporen; iets wat voor Bursch zeker ook gegolden heeft (afb. 6 en 7). Tijdens de voorbereidingen tot het schrijven van dit artikel vond de heer Leo Verhart, conservator van het RMO, een dertigtal negatieven van foto's. De foto's zijn door Bursch gemaakt in de directe omgeving van het Wijchense Ven en een aantal ervan is door hem gebruikt in zijn publicatie van 1935. Op zijn foto's is te zien dat de opgravers het zich niet bepaald gemakkelijk maakten bij het lezen van sporen, want overal in het opgravingsvlak staan de schoenindrukken van de werklieden. 213
Afb. 7. 'Opgraving bij het Wijchense Ven. Foto: F.C. Bursch, Fotoarchief RMO.
In die wirwar, geteld bij het op zich al lastig werken in stuifzand, kan Bloemen, want we mogen niet verwachten dat hij het veel anders aangepakt heeft dan Bursch, het spoor bijster zijn geraakt. Het combineren van individuele sporen tot structuren is door hem dan niet op grond van een min of meer identieke vulling, doorsnede en diepte gedaan, maar hoofdzakelijk op basis van de ruimtelijke verspreiding ervan. Deze methode kan volgens Theunissen allerlei ongewone structuren opleveren, waaraan geen waarde kan worden gehecht.44
Conclusies Het blijkt dat de archieven van het RMO heel gedetailleerde informatie op kunnen leveren met betrekking tot achtergronden en organisatie van opgravingen aan het begin'van de twintigste eeuw. De uitgebreide briefwisseling die Holwerda en zijn correspondenten met elkaar onderhielden, lijkt in po214
tentie een schat aan aanvullende, archeologische informatie te bevatten, in het bijzonder voor die regio's waar correspondenten actief zijn geweest. De door Leo Verhart gevonden fotonegatieven illustreren dat opgraven in stuifzand geen eenvoudig karwei was. Als dat voor de professionals gold, zal het ook voor correspondent Bloemen hebben gegolden. Zo slaat Bloemen de plank mis bij zijn interpretatie van een 'ovale hut'. Ook een sleutelgatvormig graf, op die plaats, middenin een nederzetting is onwaarschijnlijk. In het dateren van de bewoningsgeschiedenis van het gebied grenzend aan het Wijchense Ven zijn in de loop der jaren vorderingen gemaakt. Bursch dacht dat hij sporen van de vroegste bewoners had gevonden en dat de scherven 'Germaansch' waren. Beide constateringen zijn onjuist gebleken. De aangetroffen scherven hebben noch een Germaanse oorsprong, noch behoren ze tot de oudste bewoningsfase. De
oudste bewoningsfase van het gebied is, voor zover we nu weten, het Neolithicum. Het terrein is daarna bewoond in alle fasen van de Bronstijd, waarschijnlijk in de Midden- en zeker in de Late Ijzertijd. Toen Bloemen en Bursch actief waren, moest er nog veel ontdekt worden. Al pionierend kwamen ze terecht op een terrein dat een zeer langdurige en complexe bewoningsgeschiedenis kent. Ze misten echter de kennis en de middelen om het terrein, in onze ogen althans, bevredigend op te graven. Toch blijven er vragen. Hoe zit het bijvoorbeeld met de langwerpige zwarte vlek met daaromheen vier grote paalsporen binnen de ovale structuur van Bloemen? Het blijft interpreteren... Tot besluit wil ik graag enkele mensen met name bedanken. Anneke van Bergen, Piet Bovenga, Peter van den Broeke, Jan van Daalen, Cees Punselie, Wim Tuijn en Leo Verhart waren, ieder op zijn of haar eigen manier, behulpzaam bij het maken van dit artikel. Voor de inhoud ervan blijf ik natuurlijk zelf verantwoordelijk. Noten 1 Bursch 1935, 26 2 Het typoscript is mij ter beschikking gesteld door de heer Piet Bovenga te Wijchen, die een tekst in voorbereiding heeft over de geschiedenis van Museum Kasteel Wijchen: 'De levensloop van een 75-jarige' verschijnt in 2002. 3 Van Wijngaarden 1951, 3-4. 4 Archief RMO, 1921. 5 Daniels 2000, 61 e.v. 6 Archief RMO: Correspondentie 19311934, AA-Bos, 17.2.1/29, Inv.nr.162 map F. Bloemen Wijchen. 7 Van de hand van Bloemen zijn niet meer dan twee artikelen bekend. Een ervan verscheen in de Maasgouw, Bloemen 1930. 'Praehistorische woningen te Wijchen', OMROL 1933 is zijn enige publicatie met wetenschappelijke pretentie. 8 Brief Holwerda 22 juli 1933. 9 Brief Bloemen d.d. mei 1934. 10 Brief Holwerda 9 juni 1934, map Anthropologische Vereniging. 11 Brief Holwerda d.d. 30 augustus 1934. 12 Rekeningen 1934 18.11/12: declaratie Bursch.
13 Archief RMO: Knipsels. Holwerda, J.H. 1-5 Lezingen, vondsten, opgravingen 1904-1948. 21.2/1-5. 14 Archief RMO: map II 73a Wijchen 19301934. 15 Bursch 1935, 26. 16 Bursch 1935, 37. 17 Verwers 1972, 87. 18 Modderman 1953. 19 Verwers 1972, 87. 20 Bursch 1935, 36. 21 Bursch 1935, 37 22 Verwers 1972, 87. 23 Zie Gebhard 1996a, 20; Gebhard 1996b, 34; Kunter 1996, 29-30. 24 Teubner 1999. 25 Teubner 1999, 30-33. 26 Tuijn en Vissers 1998a, 44. 27 Van den Broeke 1999, 29. Met name de afbeeldingen 5.3 en 5.6 van Van den Broeke hebben verwantschap met de hier afgebeelde scherf 3.1. 28 Peddemors 1978, 38-9; zie ook Bijlage V-I en II, vondstnr. 182, 59-61. Een uitzondering zou gevormd worden door een of meer stukken die zich in de verzameling H. Jansen te Wijchen bevinden. 29 Zie bijvoorbeeld brief Holwerda 19 september 1933. 30 Determinatie uitgevoerd door W. Tuijn en P. Vissers d.d. 26 oktober 2001. 31 Bloemen 1933, 5, afb.5.; Bursch 1935, 26-27. 32 Bursch 1935, 27. 33 Vondstzakken e.1933/8.2, e.1933/8.4 en e.1933/8.17 bevatten uitsluitend keramiek uit de Midden- en Late Bronstijd: determinatie W. Tuijn en P. Vissers. Volgens de vondstenboeken in het RMO is het materiaal "Afkomstig van heuvel 1, uit de omgeving van de door dhr. Bloemen in de OM XIV beschreven huizen", mededeling L. Verhart, RMO Leiden. 34 Determinatie W. Tuijn en P. Vissers; het gaat om vondstzakken e.1933/8.6, e.1933/8.7, e.1933/8.8 e.1933/8.9; volgens de vondstenboeken in het RMO: "Afkomstig uit het palenhuis op de 2e heuvel", mededeling L. Verhart, RMO Leiden. 35 Theunissen 1999,107. 36 Bloemen 1933, 5. 37 Bloemen 1933, 6-7. 38 Bloemen 1933, 5. 39 Afbeelding 5.1: C. Punselie; 5.2: P. Vissers/A.van Bergen. 40 Tuijn en Vissers 1998b, 230. 41 Tuijn en Vissers 1998b, 231, afb. 7.1. 42 Theunissen 1999, 185.
215
43 Bloemen 1933, 7. 44 Theunissen 1999, 257. Literatuur Biesen, W.P. den, 1963. Het oudheidkundig museum Frans Bloemen. Uitgave gemeente Wijchen. Bloemen, F., 1930. De Oudheidkamer te Wijchen. In: De Maasgouw. Limburg's jaarboek voor geschiedenis, taal en kunst. Orgaan van het Limburg's Geschied- en Oudheidkundig Genootschap. Deel 45, jaargang 50, pag. 6-7. Bloemen, F., 1933. Praehistorische woningen te Wijchen. In: OMROL, XIV, pag. 5-9Bloemers, J.H.F. enT. van Dorp (red.), 1991. Pre- & protohistorie van de lage landen. Houten. Broeke, P.W. van den, 1991. Nederzetting, graf en samenleving in de metaaltijden. In: Bloemers, J.H.F, en T. van Dorp (red.), 1991, pag. 251-263. Broeke, P.W. van den, 1999. Van mesolithicum tot Middeleeuwen: het archeologisch potentieel van het Betuwse deel van Nijmegen (NL.). Lunula VII, pag. 26-31. Bursch, F.C., 1935. Germaansene huizenbouw. In: OMROL, XVI, pag. 25-43. Daniels, M., 2000. Daniels. Archivaris Archeoloog Nijmegenaar. Nijmeegse StudieĂŤn, deel XIX. Nijmegen. Fokkens, H. en Jansen, R., 1999. Bouwen aan het verleden. 25 jaar archeologisch onderzoek in de gemeente Oss. Leiden. Gebhard, R, 1996a. Ein anspruchsvoller Werkstoff. In: Archaologie in Deutschland, Heft 1, pag. 18-21. Gebhard, R., 1996b. Produktion und Import bei den Kelten. In: Archaologie in Deutschland, Heft 1, pag. 32-35. Houkes, M.J., 1996. Onderzoek naar relaties in de verspreiding van grafheuvels uit het laat Neolithicum en de Bronstijd in het gebied Arnhem - Renkum Kaartblad 40A noordelijk deel. Arnhem. Kunter, K., 1996. Die Welt ins Haus geholt. In: Archaologie in Deutschland, Heft 1, pag. 28-31.
216
Modderman, P.J.R., 1953. Opgravingen in de gemeente Wijchen, Gelderland, Berichten R.O.B. 4, pag. 5-8. Peddemors, A., 1978. Die archaologischen Funde aus dem 'Land van Maas en Waal', I. In: Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 28, pag. 7-79. Sanden, W.A.B, van der, en P.W. van den Broeke (red.), 1987. Getekend Zand. Tien jaar archeologisch onderzoek in Oss-Ussen. Waalre. (Bijdragen tot de studie van het Brabantse heem 31) Teubner, B., 1999. De herontdekking van oude vondstplekken nabij het Wijchens Ven. In: Jaarverslag 1998. AWN-afdeling Nijmegen e.o., pag. 29-35. Theunissen, L., 1999. Midden-Bronstijdsamenlevingen in het zuiden van de Lage Landen. Een evaluatie van het begrip 'Hilversum-cultuur'. Leiden. Tuijn, W. en P. Vissers, 1998a. Vondsten bij het Molenven. In: Jaarverslag 1997. AWN-afdeling Nijmegen e.o., pag. 42-45. Tuijn, W. en P. Vissers, 1998b. Een inheems-Romeinse nederzetting in de Afferdensche en Deestsche Waarden. In: Westerheem, 47, 5, pag. 226-235. Vasbinder, A.C. en H. Fokkens, 1987. Een Bronstijd-huis uit Oss-Ussen. In: Sanden, W.A.B, van der, en P.W. van den Broeke (red.), 1987, pag. 131-135. Verlinde, A.D., 1975. Enige aspecten van het dodenbestel in de Nederlandse prehistorie (II). In: Westerheem, XXIV, 2, pag. 50-58. Verwers, G.J., 1972. Das Kamps Veld in Neolithikum, Bronzezeit und Eisenzeit. Analecta Praehistorica Leidensia V. Leiden. Vilsteren, V.T. van, 1989. Heilige huisjes. Over de interpretatie van vierpalige structuren bij grafvelden. In: Westerheem, XXXVIII-1-1989, pag. 2-10. Vissers, P., 1999. Fiets en gij zult vinden. In: Jaarverslag 1998. AWN-afdeling Nijmegen e.o., pag. 36-37. Wijngaarden, W.D. van, 1951. In memoriam Dr J.H. Holwerda. In: OMROL XXXII, pag. 1-7.
De glasvondsten bij de Mariaplaats in Utrecht A.G. Rauws en C.A.M, van Rooijen
Inleiding De opgraving bij de Mariaplaats in de binnenstad van Utrecht (1994-1996) heeft verrassende resultaten opgeleverd1, waaronder fraaie plavuizenvloeren, houten huishoudgerei en kinderspeelgoed. Zij wordt mede gekenmerkt door rijke glasvondsten die inmiddels
zijn gerapporteerd2 en hier in een archeologisch kader worden geplaatst. Voor zover het vondsten betreft van vóór de zeventiende eeuw lijkt dit voorkomen van veel glas samen te hangen met de welstand van de toenmalige bewoners aldaar: de kanunniken van de Kerk van Sint Marie3. Ook later, in de Afb. 1. Schematische kaart van het opgravingsgebied.
217
Afb. 2. Maigelein (laag en hoog) en maigelbecher.
Afb. 3. Luxueus glaswerk, v.l.n.r.: balusterglas, knopfragment van deksel, veiro afili beker en voet/stam-jragment van vleugelglas.
eerste periode na de 'secularisering' van het gebied in 1580, was het een welvarende woonwijk, waar onder anderen de Utrechtse kunstschilder Abraham Bloemaert (1566-1651) in goeden doen woonde. Later daalde het niveau van de buurt geleidelijk. In de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw is sprake van een uitgesproken arme buurt. De recente riante nieuwbouw heeft de wijk weer meer aanzien gegeven. Het opgravingsterrein ligt tussen de Mariaplaats en de Walsteeg (afb. 1). De percelen liggen in NNW-ZZO richting, de nummers III en IV zijn geheel, II en V grotendeels opgegraven. De huizen van de kanunniken stonden ongeveer halverwege op de langgerekte percelen. Het gebied, dat zich eerst tot een grenssloot van de Immuniteit4 uitstrekte, is in de vijftiende eeuw uitgebreid tot aan de Walsteeg. De sloot zelf werd toen overkluisd tot een groot gemetseld riool, een zogenaamde slokop. Vooral op dat achterterrein zijn in de
zeventiende en achttiende eeuw veel bijgebouwen en kameren (ĂŠĂŠnkamerwoningen) gebouwd. De oudste gesloten glasvondst stamt uit het einde van de veertiende, loop van de vijftiende eeuw: hij bestaat uit een groot aantal maigelbecher en maigelein (afvalkuil, vondstnr 956). Dit is eenvoudig, sociaal 'neutraal' Duits glaswerk (afb. 2). Het werd zowel door de gewone burgerij als door de hogere standen gebruikt. Het merendeel van de vondsten echter dateert uit de late zestiende en uit de zeventiende eeuw en bestaat uit 'luxe' glaswerk: berkemeiers, roemers en 'vetro a fili' en ander 'fagon de Venise' glaswerk, onder meer uit de beerputten G, K en S (afb. 3). De vondsten uit de achttiende eeuw, onder meer uit de beerputten A en Y, vertonen een ander beeld. Uit die tijd worden, naast kelkglazen van loodglas, vooral uivormige wijnflessen en dikwandige onversierde bekers gevonden: typische massaproducten (afb. 4). De vindplaatsen, beerputten (met letters aangegeven) of afvalkuilen (met vondstnummer aangegeven), zijn op de kaart ingetekend en zullen per perceel in volgorde van afnemende geschatte ouderdom van de vondsten worden behandeld (zie tabel 1). De op typologie gebaseerde datering is daarbij ontleend aan het overzichtswerk van Henkes.5 De, onafhankelijk hiervan, uit de opgravingscontext afgeleide datering zal, waar mogelijk, hiermee worden vergeleken. Kleine glasvondsten van gering belang zullen slechts in de tabel worden vermeld. Bezien zal worden in hoeverre de glasvondsten een indicator kunnen zijn voor de sociaal-economische ontwikkeling van de buurt. Voor een uitputtende beschrijving van het gevonden glaswerk wordt verwezen naar het rapport van Rauws.6 Beschrijving van het glas in de opgravingscontext Perceel II
In een afvalkuil (956) onder de goot naar de cisterne zijn fragmenten van maigelbecher gevonden. De daarin ge218
Tabel i. Chronologisch overzicht van glasvondsten per perceel (zie kaart). datering (eeuw)
perceel V (Westzijde v.h. terrein)
14e en 15e 16e
perceel IV
perceel III
perceel II (Oostzijde v.h. terrein)
435
176/201
287**
956
I (313)
J (313)*
13/14**
920/921
451
B(95) 17e
G (293)
S (712) 730/731 743
17e en 18e 18e en 19e
AC (1066)**
8** K (333/334/351)*** 510/511 616/626 AD (1068A)**
L (398)
H (297)** Y (1023)
T(9io)
A(3) X (1018) Y (1023)
*
In de periode waarin put J werd gebruikt lag deze op perceel V. Bij een verandering van de perceelgrens na herbouw op perceel V kwam deze put op perceel IV te liggen en is nadien niet meer gebruikt. De functie van deze put werd overgenomen door put G. ** Wegens gering belang is deze vondst niet in de tekst besproken. *** Waaronder het practisch intacte 'glas van Bloemaert'.
vonden keramiek stamt uit de tweede helft van de veertiende tot en met de eerste helft vijftiende eeuw. Maigelbecher komen voor van het eind van de veertiende tot en met de eerste helft van de zestiende eeuw. Iets recenter zijn de vondsten uit een afvalkuil in het voorterrein (920/921): Het zijn sterk gecorrodeerde fragmenten van vroege berkemeiers. Deze worden gedateerd in de zestiende eeuw, de datering van erbij gevonden keramiek is daarmee in overeenstemming. Ook in beerput L op het achterterrein zijn berkemeier-fragmenten gevonden. De datering van dat materiaal is eind zestiende eeuw en stemt overeen met die van de gevonden keramiek, waaronder een vrijwel intacte steengoed kan met de episode van de kuise Suzanna en de minder kuise ouderlingen, benevens het jaartal 1584 erop. Achter de uitbouw van het claustraal huis II lag de veertiende-eeuwse beer-
kelder T7 Deze is, na een periode van onbruik, in de zeventiende eeuw weer in gebruik genomen, en is dat tot ver in de achttiende eeuw gebleven. Dit blijkt uit het samengaan van fragmenten van achtkantige voorraadflessen (medio zeventiende eeuw), van uivormige wijnflessen (eind zeventiende tot
Ajb. 4, Kelkglas (loodglas) en gladde beker (krijtglas).
219
in loop achttiende eeuw), van dikwandige gladde bekers met afgeslepen pontilmerk en van een roemer-fragment met gesloten stam (beide late achttiende eeuw).
Ajb. 5. Rechte bekers op standring.
Ajb. 6. Vierkant flesje met linnen montuur, met onbekende inhoud.
Ajb. 7. Grote berkemeier.
220
Perceel III Aan de westzijde tussen de slokop en de Walsteeg werden in put B fragmenten gevonden van voorraadflessen, peervormig en vierkant, en van een groot drinkglas met passen en rozetten. Vlakbij lagen fragmenten van een gladde, peervormige voorraadfles met ingevouwen voet, alles te dateren in de vroege zeventiende eeuw. Aan de oostzijde werden in een afvalkuil (510/511) fragmenten van bekers uit de vroege zeventiende eeuw gevonden (afb. 5). De keramiek erbij werd vergelijkbaar gedateerd. Op het voorterrein lagen twee, elkaar rakende, afvalkuilen (616/626) met fragmenten van voorraadflessen en deels eenvoudig (bekers), deels luxueus glaswerk (onder meer een voetfragment van een slangenglas). Onder de vondsten valt voorts een vierkant flesje op met tinnen montuur en nog met inhoud (afb. 6).x Datering van beide kuilen: begin zeventiende eeuw. De erbij aangetroffen keramiek is overeenkomstig gedateerd. In beerput K, naast de meest zuidelijke aanbouw van het claustraal huis, werd een rijke glasvondst gedaan. Naast wafelbekers, knobbelbekers, kleine berkemeiers en roemers komt veel nog luxueuzer drinkgerei voor, zoals: grote berkemeiers (afb. 7), allerlei 'facon de Venise' glaswerk (kelkglazen, slangenglazen en ijsglasbekers). Opvallend was een fraai, bijna intact achtkantig balusterglas met knerren (afb. 8). Ook veel voorraadflessen werden aangetroffen. De inhoud van de beerput weerspiegelt een rijke huishouding, namelijk die van de kunstschilder Abraham Bloemaert die er vroeg in de zeventiende eeuw woonde.9 Tenslotte lag er op het perceel een aantal beerputten en afvalkuilen met daarin materiaal dat grotendeels uit de
achttiende eeuw afkomstig is. Daarbij ziet het er naar uit dat het gebruik van het huis geleidelijk is veranderd. Weerspiegelde put K de welvaart van de bewoner met luxueuze drinkglazen, putten A en Y getuigen met veel standaard glaswerk van een eenvoudiger ambiance (afb. 4): vooral onversierde dikwandige bekers uit Boheems krijtglas, kelkglazen uit loodglas en uivormige wijnflessen uit woudglas. Daarnaast is ook een spawaterfles gevonden (afb. 9). Een opvallend stuk is een glaszegel, vermoedelijk van een medicijnflesje, met het opschrift 'RIJKSEIGENDOM'. Dit kan niet ouder zijn dan het Koninkrijk der Nederlanden (1815). Is hier sprake van een 'besmetting' met materiaal uit het aanpalend militair hospitaal? Beerput Y is kennelijk over een zeer lange periode in gebruik geweest: van einde zeventiende tot in begin negentiende eeuw. Het vergezellend aardewerk kan ook in de achttiende en begin negentiende eeuw worden gedateerd. Een fraaie vondst, in beerput X in de aanbouw van het huis, is een parfumflesje met inhoud (vergelijk Henkes, 64.14).'0 Het is gedateerd in de tweede helft van de achttiende tot in het begin van de negentiende eeuw (afb. 10). Duidt armoede plus parfum op veile liefde?
Afb. 8. Balusterglas met knerren (glas van Bloemmaert?).
AJb. 9. Spawaterjles.
Perceel IV
De oudste glasvondsten op dit perceel komen uit een afvalkuil (176/201) aan de zuidgrens van het perceel, aan de Walsteeg. De hierin gevonden randfragmenten van twee maigelbecher worden in de late veertiende en in de vijftiende eeuw gedateerd. De erbij gevonden keramiek stamt uit de veertiende eeuw. De nu in dit perceel gelegen beerput J lag tot rond 1500 nog in het perceel V. Tot de toen uitgevoerde verandering van de perceelgrens lijkt hij intensief te zijn gebruikt. Hij zal onder perceel V worden besproken. De glasvondsten in twee afvalkuilen op het voorterrein (730/731 en 743) en in
Ajh. 10. Parfumflesje, met onbekende inhoud.
221
c
Ajh. 11. Geribde kom van wit glas (tinoxide).
beerput S in het claustraal huis vallen op door grote variatie in luxueus glaswerk: een slangenglas, schenkgerei, een fraaie geribde kom met twee oren van ondoorzichtig wit glas, vermoedelijk met tinoxide bereid (afb. n) en een schaal van meerkleurig gevlekt glas, lelijk, maar 'a la mode'. Dit alles is ruwweg dateerbaar in de eerste helft van de zeventiende eeuw met, als één notabele uitzondering, een stamfragment van een roemer met gesloten stam. Zulke roemers worden normalerwijs in tweede helft van de achttiende eeuw en later gedateerd. De erbij gevonden keramiek komt uit de tweede helft van de zeventiende eeuw. De (geringe) discrepantie met de datering van het vroeger zeventiende-eeuwse glas is niet exact te verklaren, maar ligt in de te verwachten spreiding. Perceel V Twee afvalkuilen (435 en 451) op het achterterrein van dit perceel bevatten fragmenten van maigelein, maigelbecher, vroege berkemeiers en voorraadflessen die samenhangend kunnen worden gedateerd op het einde van de vijftiende eeuw en de eerste helft van de zestiende eeuw. Bij 435 lijkt er een discrepantie te bestaan met de datering van ander materiaal uit de kuil, bij 451 is er overeenstemming. Dit achterterrein is in 1487 door aankoop bij perceel V gevoegd. De datering van het glaswerk wijst op afvalstort na de aankoop. Het oudere aardewerk in kuil 435 kan erop wijzen dat deze afvalkuil al voor de overdracht in gebruik was en wellicht nog is gebruikt na de aan-
222
koop (nog maigelein en maigelbecher in het afval), voordat de nieuwe afvalkuil - vondstnr 451 - in gebruik werd genomen. Een verbouwing van claustraal huis V rond 1500, met correctie van de grens met perceel IV, heeft ertoe geleid dat beerput J buiten perceel V is komen te liggen. Waarschijnlijk is de put toen buiten gebruik geraakt. De inhoud, vooral bestaand uit maigelein en maigelbecher, is gedateerd op eind veertiende en vijftiende eeuw. De functie van deze put schijnt te zijn overgenomen door beerput G met luxueus, maar zwaar gecorrodeerd, glaswerk uit de zeventiende eeuw (grote dunwandige bekers, vetro-a-fili glazen, schenkgerei). Hieronder bevinden zich ook fragmenten van berkemeiers met gegraveerde teksten. Eén hiervan is bijzonder interessant. De kelk draagt een golvende notenbalk met daaronder een franstalige tekst (afb. 12), waarschijnlijk beginregels van een verklaring van hoofse liefde. Je m'en vais boire ....// dia santé de Madame. Je vous 1e porte sus suz 1e bois a toy.fais tout ainsi que .... Pourquoy 1e faire .... //Je ne veux pas estre infame, ga au'on en sorte, Jefray raison mafoy,Je suivrai vostre Loy....
De naam van de vermoedelijke schenker, afkomstig uit Diksmuide, staat gegraveerd op de bodem: J. Manghelschots Dixmudano Flander...'. Pogingen
zijn in het werk gesteld de componist en de dichter van deze ontboezeming op te sporen. Ook naar J. Manghelschots werd nader onderzoek gedaan." Tot nu toe vruchteloos. Discussie/Bespreking Afvalkuilen en beerputten worden gedateerd op basis van de erin aangetroffen vondsten, meestal keramiek en indien aanwezig - glaswerk. Andere gebruiksvoorwerpen, zoals gereedschap en keukengerief, veranderen zó
langzaam met verloop van tijd, dat zij voor datering minder bruikbaar zijn. Vergeleken met locaal aardewerk, heeft glas meer 'gidsfossiel'-karakter: Veranderingen in mode en techniek vinden in de glasproductie sneller plaats dan in de pottenbakkerij. Bovendien is glas kwetsbaarder dan keramiek, zodat de vervangingssnelheid in het algemeen groter is. Er lijkt minder kans te zijn op het vinden van een overjarig drinkglas, dan op de vondst van een dito aardewerk schenkkan. Toch moet men dit aangenaam plausibele beeld nuanceren. Geïmporteerde keramiek: steengoed, majolica en andere producten vertonen ook snelle veranderingen in reactie op de vraag van de markt en kunnen ook preciezere dateringen opleveren dan met locaal aardewerk mogelijk is. Bij de datering van het glaswerk hebben de auteurs - zoals vermeld in de inleiding - zich laten leiden door de dateringen gegeven door Henkes.12 Vervolgens zijn deze glasdatering en de onafhankelijk hiervan gegeven keramiekdatering stelselmatig per vindplaats vergeleken. Zij kwamen in het algemeen goed overeen. Er blijkt geen reden om aan te nemen dat datering van glas preciezer is dan datering van keramiek, als men tenminste locaal aardewerk buiten beschouwing laat. Meer nog dan keramiek levert glas, gebruiksglas en luxe glas, een indicatie van de welvaart en status van de vroegere gebruikers. Dit maakt, met uitzondering van de sociaal neutrale maigeleins en maigelbecher, een schatting mogelijk van de sociale status van de bewoners van een locatie. De verandering in het vóórkomen en in de typen glaswerk in de loop der tijd geeft dan een aanwijzing voor de verandering in de sociale status van een locatie. Het vóórkomen van het facon de Venise glaswerk aan de Mariaplaats vormt daar in de zeventiende eeuw het kwalitatief hoogtepunt van het glaswerkgebruik. Na de opgang in de zestiende en zeventiende eeuw volgt een periode
Ajb. u. Berkemntr met inscriptie: melodie en tekst.
van neergang, die in de loop van de achttiende eeuw resulteert in een assortiment glaswerk dat eerder geassocieerd lijkt te kunnen worden met dranklokalen dan met herenhuizen. Naar de aanwezigheid van dranklokalen of verwante etablissementen in de achttiende eeuw is archiefonderzoek gedaan. Helaas, noch de 'Transporten en Plegten'1', noch een register van vergunningen aan tappers heeft nadere informatie opgeleverd over tapperijen of dranklokalen op de voornoemde percelen. Opvallend is op perceel II de afwezigheid van de rijke zeventiende-eeuwse vondsten die karakteristiek zijn voor de andere percelen. Omdat perceel II niet volledig kon worden opgegraven mag men hopen dat er nog een rijke beerput onder de bestaande bebouwing verborgen ligt met vooralsnog onbekende glazen schatten. Bij de opgraving tussen Mariaplaats en Walsteeg is bijna uitsluitend pre-industrieel glaswerk gevonden. Toch is dit gebied in de negentiende eeuw nog intensief bewoond geweest, zij het door een grotendeels arme bevolking. De afwezigheid van industrieel glaswerk laat zich dan ook waarschijnlijk door een samenspel van twee factoren verklaren: door de er heersende armoede en doordat in de negentiende eeuw de afvoer van huishoudelijk afval naar gebied buiten de stadspoorten geleidelijk toenam'4. En zo vervaagt niet alleen het archeologische beeld aan de 223
onderzijde van de tijdschaal in de 'nuit des temps', maar ook aan de bovenzijde ervan door de systematische afvoer van huishoudelijk afval uit het woongebied. Hier eindigt dan de archeologie.
13 'Transporten en Plegten': het jaarlijks opgestelde register van overdrachtsacten van onroerend goed en van hypotheekacten. 14 Perks 1976. Literatuur
Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum Zwaansteeg n 3511VG UTRECHT Noten 1 Van Rooijen en Stafleu 1997; van Rooijen 1997. 2 Rauws 2000. 3 Van Ginkel 1998. 4 'Immuniteit': kerkelijk gebied, meestal ook fysiek afgesloten, waarin de wereldse jurisdictie niet van toepassing is. 5 Henkes 1994. 6 Rauws 2000. 7 'Claustraal huis': een kanunnikenwoning die in een immuniteit staat. 8 Door corrosie van het tinnen montuur is het niet mogelijk gebleken het flesje voor onderzoek van de inhoud te openen. 9 Dit glas is helaas niet terug te vinden op schilderijen van Bloemmaert of zijn leerlingen. 10 Ook in dit geval was het niet mogelijk het flesje te openen voor onderzoek van de inhoud. 11 Rauws en Kuypers 2000. 12 Henkes 1994.
Ginkel, E. van, 1998. Verleden wijk. De immuniteit van Sint-Marie. Utrecht. Henkes, H.E., 1994. Glas zonder glans: vijf eeuwen gebruiksglas uit de bodem van de Lage Landen, 1300-1800. Rotterdam. Perks, W.A.G., 1976. Van slijkburgers tot gemeentereiniging. De voorgeschiedenis. In: Landkroon, J. (red.). Eeuwfeest in een nieuw pak. Uitgegeven ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de gemeentelijke Reinigingsdienst en het in gebruik nemen van de nieuwe hoofdpost van de Reinigings-, Markt en Havendienst. Utrecht, mei 1976. Rauws, A.G., 2000. Het glas van de Walsteeg. Beschrijving van de glasvondsten uit de opgravingen in het Walsteeggebied, 1994-1996. Intern rapport Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum van de Gemeente Utrecht, Utrecht. Rauws, A.G., en K. Kuypers, 2000. Een lied op een glas. Maandblad Oud-Utrecht 73. 76-77Rooijen, C.A.M, van, en M. Stafleu, 19961997. Mariaplaats/Walsteeg. Archeologische Kroniek Provincie Utrecht, 1996r
997. Pag- 82-117. Rooijen, C.A.M, van, 1997. Bouwen op historische gronden. Natuuren Techniek 65, pag. 66-73.
Jubileumboek AWN Onder redactie van A.P. van den Band en E.H.P. Cordfunke 'Archeologie in veelvoud, vijftig jaar Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland'. Uitgeverij Matrijs 2001; 254 pp., ill. (deels in kleur), gebonden ISBN 90 5345 198 6 Het boek omvat twee delen, deel i, "De geschiedenis van de AWN 19512001" en deel 2, "Archeologisch mozaïek, de afdelingen aan het woord". Prijs: € 19.95 (exd. € 3 verzendkosten) Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. penningmeester AWN, de Bilt, o.v.v. Jubileumboek.
224
Literatuurrubrieken Recensies Frans Diederik: 'Schervengericht'. Een onderzoek naar inheems aardewerk uit de late derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-
Holland, Amsterdam (AWN-reeks 3).ISBN 90 71312 07 o. Geïll. (198 afb.), 168 pp. Prijs € 12,50, voor niet-AWN-leden € 18,50, exd. verzendkosten Schagen, in de Kop van Noord-Holland, werd in de Romeinse tijd druk bewoond. Dat weten we nog niet zo heel lang. In de '60-er jaren wees de latere hoogleraar Haalebos er in Westerheem voor het eerst op. Vanaf 1974, toen de Archeologische Werkgroep Schagen z'n intrede deed, ging het snel. De namen Lagedijk, Witte Paal en Muggenburg kregen landelijke bekendheid. Er werden opgravingen verricht door het IPP, onder leiding van Van der Leeuw, later Therkorn en de ROB (onder Woltering) en niet in het minst door de werkgroep zelf, onder leiding van Frans Diederik. Er werden huizen en ontginningsgreppels aangetroffen, een grafveldje zelfs en offerkuilen. De opmerkelijke theorie dat de kuilpatronen sterrenbeelden representeerden, is door Therkorn helaas nog niet publiekelijk verdedigd. Van professionele zijde was er weinig belangstelling voor de immense hoeveelheden handgemaakt aardewerk die buiten de offerkuilen waren aangetroffen. Op het gebied van aardewerkbeschrijving is al genoeg gedaan, is tegenwoordig de houding van de universitaire archeologie; men psychologiseert liever wat over de mens achter het voorwerp. Van commerciële bedrijven hoeft op dit terrein ook weinig te worden verwacht; zij leveren 'producten' af en worden niet geacht met bevlogenheid op een berg scherven af te stormen Bevlogenheid is wel aanwezig bij Frans Diederik. Hij ordende en tekende met grote volhardendheid, in de hoop zijn bevindingen in Westerheem te kunnen publiceren. Zijn typescript nam echter zo'n omvang aan, dat uiteindelijk besloten is tot een monografie. Hierin is, naast het aardewerk, ruime aandacht voor een overzicht van de Romeinse tijd, voor de ontwikkeling van de archeologie in de Kop van Noord-Holland en natuurlijk voor de resultaten van de opgravingen in Schagen zelf.
Diederik deelt het derde- en vierde-eeuwse aardewerk - over het vroegere zal hij te zijner tijd publiceren - chronologisch in: de vroege groep heet 'Fries', daarna komt de Overgangsgroep en tenslotte is er de Late groep. Binnen iedere groep onderscheidt hij op grond van de vorm een aantal typen. Zijn suggestie dat sommige typische kenmerken zoals de stengelvoet en het 'smoren' (glad en donker afwerken) van aardewerk aan de westkust in plaats van in het noordelijke terpengebied zijn ontwikkeld, vind ik zo vreemd nog niet. Het lijkt er trouwens op, dat Noord-Hollanders meer van decoratie hielden dan hun Friese oosterburen. Volstrekt identiek is het aardewerk dus niet! Het tweede en derde-eeuwse Friese aardewerk bezat nog meer uitgesproken karaktertrekken, zoals uitgetrokken oren, gefacetteerde randen en kartelrand. In de loop van de derde eeuw trad daar verandering in op. De randen evolueerden echter naar trechtervormige halzen, de standvoetbekers kregen een Z-profiel, kartelrand verdween en organische magering werd soms vervangen door steengruis. De kenmerken van de Late groep zijn vrijwel gelijk aan die van het destijds in Groningen, Drenthe en het Noord-Duitse kustgebied gangbare aardewerk, zoals dat werd vervaardigd door de Chauken, de voorlopers van de Saksen. Diederik denkt dat de omslag inhield dat er daadwerkelijk migranten uit het oosten kwamen, maar zelf houd ik het op een neveneffect van een politieke heroriëntatie. Het was een woelige tijd: de Romeinse grens bezweek onder de druk van Frankische (wellicht ook Friese) invallers, veel nederzettingen werden verlaten. Het is overigens jammer dat Diederik de stijlverandering niet getalsmatig onderbouwt. Wat wij dankzij Diederik nu weten, is dat Schagen tot de weinige kustnederzettingen behoort die de woelingen van de derde eeuw doorstonden en dat er tot vrij ver in de vierde eeuw werd gewoond. Trichterpokalen (afb. 103) en potten met een S-vormig profiel en een randlip (afb. 90) wijzen daar onmiskenbaar op. De overeenkomsten die de schrijver meent te zien met vijfde-eeuws aardewerk in een vroegAngelsaksische nederzetting als Mucking (GB) lijken me evenwel te optimistisch. Die migratiegolf deed de Nederlandse kust pas aan toen ook Schagen was opgedoekt.
225
Uitwerking van basisgegevens is een arbeidsintensieve klus. Dit mooie boek vormt een krachtig bewijs dat zoiets loont. Informatie die geschiedkundig niet voorhanden was, wordt nu aannemelijk gemaakt door aardewerkstudie. Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag, verhoogd met verzendkosten (€ 3,- voor één exemplaar) op rekening 577808, t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWNreeks nr. 3. Ernst Taayke *... *
A.E. de Hingh, Food production andfood procureme.nl in the Bronze Age and Early Iron Age (2000-500 BC). The organisation of a diversified and intensified agrarian system in the Meuse-Demer-Scheldt region (The Netherlands and Belgium) and the region of the river Moselle (Luxemburg and Francej.
Acheological Studies Leiden University 7, 2000. ISBN: 90-76368-07- 4. zw./w.ill., 233 pag. Prijs: € 34,50. Verzendkosten € 3,-. Ook via de boekhandel te bestellen
Ajb. 1. Lapsana communis, Orlaya grandiflora/Pastinac sativa en Hordeumvulgare vulgare. Zaden uit: De Hingh 2000.
Voor Nederlandse archeologen is de Bronstijd een periode van agrarische verandering die tot in de Ijzertijd doorgaat. Die verandering wordt vaak beschreven in termen van intensivering, maar de gehanteerde begrippen zijn vaag en verschillende interpretaties zijn tegenstrijdig. Impliciet of expliciet wordt daarbij geput uit het gedachtegoed van de Deense landbouweconome Ester Boserup, in het bijzonder uit haar in 1965 verschenen The conditions of agricultural Growth. De Hingh geeft een heldere uiteenzetting van de ideeën van Boserup, alsmede van de kritiek daarop door de antropologe Morrison. Via die kritiek komt De Hingh tot vier sleutelbegrippen voor de studie van agrarische verandering: intensivering in engere zin,
specialisatie, diversificatie en socioculturele aspecten. Elk begrip is nauwkeurig gespecificeerd, waarmee De Hingh zich een gedetailleerd analytisch instrument verschaft om haar materiaal te benaderen. Het onderzoeksmateriaal bestaat uit grondmonsters uit 23 noodopgravingen verricht in Lotharingen en Luxemburg. Ook werden monsters van één Nederlandse site (Geldrop) uit het Maas-Schelde-Demer (MSD) gebied in het onderzoek betrokken. Om ook tot uitspraken over de ontwikkelingen in het MSD gebied te kunnen komen, werd een aantal al eerder verwerkte sites bij het onderzoek betrokken. In totaal zijn ongeveer 700 monsters op botanische macroresten (zaden, plantendelen) onderzocht. De manier van bemonsteren was verre van uniform en De Hingh gaat uitvoerig in op de problemen die dat met zich mee heeft gebracht. Het materiaal beslaat het tweede millennium v.Chr., alsmede de eerste helft van het eerste millennium v.Chr. De grote omvang van het materiaal en de spreiding ervan in de tijd, moesten het mogelijk maken ontwikkelingen in het landbouwsysteem op het spoor te komen. Aangezien het hier gaat om een archeo-botanisch onderzoek staat de akkerbouw centraal. Het hart van de studie (hfdst. 4-7) bestaat uit een beredeneerde catalogus van geïdentificeerde plantensoorten per site en per monster. Dit deel geeft een goede indruk van de enorme hoeveelheid werk die is verzet, maar is natuurlijk vooral interessant voor botanici. Naast de cultuurgewassen wordt uitvoerig aandacht besteed aan de akkerkruiden. Een akker is een hoogst kunstmatige aangelegenheid: een poging om via ingrijpen in de natuurlijke omgeving het aantal soorten tot veelal slechts één te beperken. Dat is een aantrekkelijke omgeving voor juist bepaalde kruiden, waarvan het voorkomen veel informatie verschaft over de aard van de akkers en de toegepaste landbouwtechnieken: ploegen, bemesten, wieden, oogsten, lengte van de braakperioden en zelfs de relatieve omvang van de akkers. Vandaar dat naast de cultuurgewassen aan specifieke kruiden veel aandacht wordt geschonken. Eén van de resultaten van de analyse is een bijstelling van het beeld van de landbouw in het MDS gebied. De flora geeft geen indicatie voor het heersende beeld van een extensief landbouwsysteem met lange braakperiodes veroorzaakt door geringe bo-
226
demvruchtbaarheid van de zandgronden. Er is juist sprake van systematische bemesting en afwezigheid van lange braakperiodes. In de monsters van zowel het MDSals het Moezelgebied valt een gestage toename van het aantal verbouwde culruurgewassen af te lezen. Een element van grote continuïteit is de verbouw van naakte en bedekte zes-rijige gerst, waartussen echter geen duidelijke overgang kan worden waargenomen. De verbouw van peulvruchten neemt toe vanaf het begin van het eerste millennium v.Chr. en hetzelfde geldt voor huttentut en vlas, vermoedelijk verbouwd voor de oliehoudende zaden. Uitvoerig wordt ook ingegaan op de mogelijke betekenis van verzamelde noten en vruchten. Verkoolde eikels worden steeds in grote aantallen aangetroffen. Na bewerking om het giftige tannine te verwijderen, zouden eikels een belangrijk noodvoedsel kunnen zijn geweest. Tenslotte probeert De Hingh de door haar gesignaleerde veranderingen archeologisch te plaatsen in het kader van socioculturele veranderingen waargenomen in de loop van de bestudeerde periode. Het komt niet vaak voor dat je na het lezen van een dissertatie het gevoel hebt dat een vakgebied echt vooruit is geholpen. Dat is hier echter beslist wel het geval. De begripsverheldering in de eerste hoofdstukken, het nauwkeurig indiceren van de elementen van agrarische verandering, de concrete toetsing van die elementen aan het materiaal, alsmede de heldere presentatie van de conclusies, betekenen dat deze studie de kennis van de prehistorische landbouw zowel conceptueel als inhoudelijk verder heeft geholpen. De afwisseling van puur technische hoofdstukken door heldere samenvattingen, betekent dat niet alleen archeo-biologen deze studie kunnen lezen, maar iedereen die geïnteresseerd is in prehistorische landbouw. En wat mij betreft is er niet alleen sprake van 'kunnen' maar ook van 'moeten' lezen. Informatie: http://archweb.leidenuniv.nl/fa /publicaties/aslu/aslu_folder.html Wim Ettema
A.A.A. Verhoeven en O. Brinkkemper (red.), Archeologie in de Betuweroute: Twaalf eeuwen bewoning langs de Linge bij de Stenen Kamer in Kerk-Avezaath (ROB Rapportage
Archeologische Monumentenzorg 85), NS Railinfrabeheer B.V., Utrecht 2001. ISSN 1383-5025, ISBN 90-5799-022-9. GeïlL, 664 pag., 4 kaartbijlagen. Wederom brengen we een deel in de reeks Archeologie in de Betuweroute onder de aan-
dacht. Een kloek deel dit keer, met bijdragen van A.E. Botman, f. van Dijk, M. van Dinter, E. Esser, R.J.W.M. Glaudemans, O. Goubitz, A.H.M. Gruben, H. van Haaster, I. Joosten, E.A.K. Kars, M.C. Kenemans, L Kubiak-Martens, P. Kleij, C. Nooijen, P. van Rijn, M. Verhagen, A.A.A. Verhoeven en R.C.M. Wientjes, waarin elke auteur vanuit zijn of haar specialisatie verslag doet van het onderzoek naar ruim 1200 jaar bewoning van een klein stukje grond aan de oever van de Linge in de Betuwe. Hoewel de schaarse vondsten uit de Merovingische tijd reeds op bewoning uit het begin van de Middeleeuwen wijzen, ontbreken duidelijk sporen uit die periode. Omstreeks 725 ontstaat ter plaatse een landelijke nederzetting die zich tot circa 1250 wist te handhaven. Hoewel slechts een gering aantal plattegronden uit de periode is aangetroffen, laten ze wel een bijzonder interessante verscheidenheid zien. Opvallend daarentegen is het grote aantal spiekers. Ingegraven potten bij of zelfs rondom de spiekers moesten de aantallen vraatzuchtige muizen binnen de perken houden. In drie van deze muizenvallen herinnerden muizenbotjes aan het dierenleed dat hen ooit overkwam. Omstreeks 1275 verschijnt ter plaatse een woontoren, mogelijk het huis Avezaath, dat haar bewoners een weidse blik over de Linge moet hebben gegeven. Met behulp van een smeedhaard met leistenen vloer moet daar toen heel wat ijzer zijn gesmeed. In de zestiende eeuw, na afbraak van de toren, herkrijgt het terrein zijn agrarische bestemming. Naast het omgrachte erf wordt een terp opgeworpen waarop een boerderij verrijst. In de zeventiende eeuw staat dit bedrijf bekend als De Hamsche Kamer en is dan zelfs één van de tien grootste boerderijen in Teisterbant. Toch wijzen de vondsten niet op een hoge materiële welstand. Vanaf de achttiende eeuw treedt zelfs een duidelijke versobering op en lijken de bewoners van wat dan inmiddels De Stenen Kamer is gaan heten, langzamerhand tot grote armoede te vervallen. Deze trend
227
kunnen we heel duidelijk aflezen uit de restanten die deel uitmaakten van het keukengerei en serviesgoed van de bewoners van de inmiddels gesloopte boerderij. Opvallend is, dat de vondsten van aarden tabakspijpjes deze ontwikkeling niet onderschrijven. Kennelijk bleef de pijp als statussymbool fungeren. Het onderzoek naar aardewerk speelt een grote rol in deze rapportage, maar ook ander vondstmateriaal, zoals glaswerk, pitten en zaden, dierlijke resten, metaal, natuursteen etc. wordt uitgebreid onder de aandacht gebracht. Onderzoek naar natuurstenen gebruiksvoorwerpen en bouwmaterialen wordt meestal als een ondergeschoven kindje behandeld, maar biedt - zoals hier blijkt - bij een zorgvuldige aanpak een onvermoede schat aan informatie. Door het onderzoek van 'Linge' en 'Stenen Kamer' is een beeld ontstaan van de ontwikkeling van een nederzetting in het rivierengebied, van de bouwgeschiedenis van een eenvoudig kasteeltype en van de lotgevallen van een kwijnend boerenbedrijf in de vroegmoderne tijd. Daarnaast beschikken we dankzij deze publicatie over een ontzagwekkende hoeveelheid gegevens, dat weer tal van aanknopingspunten biedt voor vergelijking met andere onderzochte of nog te onderzoeken nederzetting uit de afgelopen 1200 jaar. Bestellen/inlichtingen: ROB, afd. Communicatie, tel. 033 - 422 75 93
aan als een nationaal project voor cultuurhistorie. Doel is de NHW als onderdeel van het Nederlands cultureel en landschappelijk erfgoed tot een herkenbare ruimtelijke eenheid te maken en deze duurzaam in stand te houden. Een eerste stap om dit te bereiken is dit Voorontwerp, waarin uitvoerig wordt ingegaan op de ambitie, de visie en de strategie om de twee bovenstaande doelen te verwezenlijken. Het Linieperspectief gaat uit van de 'hoofdweerstandsstrook': de wat hoger gelegen noord-zuid lijn met forten, groepsschuilplaatsen en kazematten. Ten westen van deze strook lag meer verdicht en bewoond gebied dat werd verdedigd; oostwaarts laag, weids gebied dat onder water kon worden gezet. Mochten zich nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, dan zouden die in principe alleen langs de westkant van de hoofdweerstandsstrook moeten plaatsvinden, want aan de oostkant is behoud aan de orde. Het Voorontwerp behoeft nog de bestuurlijke goedkeuring van alle betrokken overheden. Jan Coenraadts
Nieuwe tradities. Projecten 2001. Projectbureau Belvédère, Ministerie van VROM. 140 pp, ISBN 90-806213-3-1, juni 2002.
Dit leuke boekwerkje geeft een overzicht van de projecten die in 2001 een subsidie kregen uit de Belvedere-regeling. Eigenlijk hoeft de overheid zo'n 'achteraf-boekje' helemaal niet te maken. Mooi dat dat wel gebeurt, daaruit blijkt dat de overheid cultuurhistorie heel serieus neemt. Tientallen Signalementen onderwerpen krijgen in full colour de aanEric Luiten e.a. (projectleiding), Panorama dacht die ze verdienen, verspreid over het Krayenhoff; Voorontwerp Linieperspectief/ hele land en over alle perioden. Onwillekeurig stemt het boek je optimisRuimtelijk Perspectief Nieuwe Hollandse Waterlinie. Utrecht, mei 2002. tisch over de toekomst van ons erfgoed. Projectbureau Nationaal Project Nieuwe Meer info op www.belvedere.nu Hollandse Waterlinie. Een ISBN-nummer ontbreekt, www.hollandsewaterlinie.nl niet. Gerrit Groeneweg
Cornelis Krayenhoff (1758-1840) was onder Napoleon Minister van Oorlog en onder koning Willem I inspecteur-generaal der Fortificatiën in welke beide functies hij zich beijverde voor de totstandkoming van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW). Deze was tussen 1815 en 1940 van groot belang voor de Nederlandse militaire strategie. Enige tijd geleden wees men de NHW
228
Antike Welt. 33e jaargang no.4 (augustus 2002).
Veel van ver weg maar ook iets Nederlands: zes pagina's over het gerenoveerde Rijksmuseum van Oudheden.
Bericht der Römische-Germanischen Kommision. Band 81, 2000. ISBN 3-8-532809-5, Mainz 2001, 336 pp, z/w. Weinig 'Römisch' en 'Germanisch' in deze pil. Wat dan wel? Artikelen over het gebruik van Baltische vuursteen in de Bronstijd, onderzoeksmethoden voor Bronstijdbewoning in het midden-Elbe gebied, Late Ijzertijd in Zuid-Duitsland en de rol van zout in de midden-Europese prehistorie.
houten pallisade, de Raetische Limes is 166 kilometer puur muur. De cd-rom bevat veel informatie, zowel in geschreven als gesproken tekst. Helaas komt het allemaal nogal schoolboekerig over, ook de vele plaatjes kunnen die indruk niet wegnemen. De makers hebben nauwelijks gebruik gemaakt van de mogelijkheden van het medium: geen 3D-plaatjes, geen animaties. Jammer.
Nachgegraben. Die Villa Rustica von Hechingen-Stein. Multimedia cd-rom. Theiss Verlag, ISBN 380621610, € 19,90. Varus-kurier, 8e jaargang no.i (april 2002). Een speciale uitgave ter gelegenheid van de opening van het nieuwe museum in Kalkriese. Artikelen over de historische betekenis van de opgraving, de archeologische betekenis ervan, een terugblik op de opgravingen tot nu toe en het ontstaan van het museum.
Semafoor, jaargang 3, no.3 (augustus 2002) De Studiekring Eerste Millennium zet vragen bij de officiële geschiedschrijving. In deze aflevering worden vragen gesteld in Bonifatius en Duinkerken, Willibrord in Maastricht, Ursula en de 11.000 maagden en Ptolemeus en de fantoom-these van Illig. Voorts een vruchteloze poging om het Romeinse Traiectum te identificeren met Maastricht (de wegen op de Peutingerkaart zouden vanaf Nijmegen zuidwaarts lopen!) en een zeer verdienstelijke studie over het verloop van de Romeinse wegen tussen Metz, Reims en Langres. Een vergelijk tussen de Peutingerkaart en de werkelijkheid leert dat de kopiist streepjes verkeerd heeft verbonden.
Der Limes. Eine antike Grenze. Multimedia cd-rom. Theiss Verlag, ISBN 3806214050, € 14,90. Om de 'natuurlijke' grenzen Rijn en Donau met elkaar te verbinden bouwden de Romeinen een 548 kilometer lange verdedigingswal, de Limes. 384 kilometer daarvan, de Obergermanische Limes, bestaat uit een
Zo kan het dus ook. Nachgegraben is een ideale cd-rom voor Romeinen-voor-beginners. Er staat veel meer informatie op dan nodig is voor het begrijpen van een Romeinse villa. Een tijdbalk brengt je langs de hoogtepunten van de Romeinse geschiedenis en er is informatie beschikbaar over uiteenlopende onderwerpen zoals het dagelijks leven, de medische wetenschap en het gebruik van kruiden. Niet alleen in tekst, maar ook in gesproken woord en bewegend beeld. Hoogtepunt van de cd is een virtuele rondgang langs en door (!) de villareconstructie. Nog net niet echt, maar het scheelt niet veel. Prachtig. Paul van der Heijden
J. Dijkstra en M. Spanjer (met bijdragen van S. Ostkamp, H. van Haaster, L. Kubiak, J.F. Zeiler en D.C. Brinkhuizen, Een Aanvullend Archeologisch Onderzoek aan de Hofstraat te IJsselstein (ADC Rapport 129). Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-11-76. Geïll., 47 pag. De locatie bevindt zich nabij het vroegere kasteel van IJsselstein, waar in de late dertiende eeuw de gelijknamige stad ontstond.
Afb. 2. Ribbelbeker 3425-1500, groen
woudglas uit Duitsland of Henegouwen; bodemvondst IJsselstein. Uit-.ADCRapport i2g.
229
Op het onderzochte terrein stopte de bewoning omstreeks 1525-1550. Of de aangetroffen bebouwingssporen deel uitmaakten van een hofcomplex, zoals men eerder vermoedde, kon niet worden bevestigd. Wel leken de vondsten van omstreeks 1500 op een meer dan gemiddelde welstand te wijzen.
Mathilde Bijlsma, Aanvullend Archeologisch onderzoek (AAO) op plangebied 'De Elzenhof Gemeente Harderwijk (ADC Rapport 134). Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-1176. Geïll., 14 pag. en tabel als bijlage.
Archeologie Magazine, 10e jrg., nr. 4, augustus/september 2002. ISSN 1566-7553. Prijs € 5,50. Tussen 1995 en 2001 vond aan de noordzijde van Breda een grootschalige opgravingscampagne plaats. Dit had tot gevolg, dat de witte vlek die westelijk NoordBrabant voorheen op de archeologische kaart vormde, plotseling danig van kleur veranderde. Tal van huisplattegronden en andere sporen tonen aan dat dit gebied vanaf de Bronstijd bewoond was. In hetzelfde nummer ook nieuws over de Romeinse villa te Kerkrade, de recente vondst van een gallo-romeinse tempel in Eist en van een Romeinse duiker in Barendrecht.
Aan de westzijde van het onderzochte terrein zijn goed geconserveerde bewoningssporen aangetroffen, daterend uit de twaalfde eeuw. *** ADC-INFO (Archeologisch Dienstencentrum, Bunschoten), 4e kwartaal 2001. ADC-info is een nieuwsbrief, die elk kwartaal verschijnt met als doel wetenschappelijke collega's op de hoogte te stellen over de verschillende projecten die door het ADC zijn uitgevoerd. Dit nummer werd reeds gesignaleerd in de voorgaande Westerheem. Daarbij werd opgemerkt, dat jaargang- en pagina-aanduiding zouden ontbreken. Ten onrechte, want het blad heeft wel degelijk een paginanummering en een vermelding van nummer en jaar.
Archeologie Magazine, 10e jrg., nr. 3, juni/juli 2002. ISSN 1566-7553. Prijs € 5,50. Het weinige Nederlandse archeologische nieuws komt dit keer voornamelijk uit Zeeland. Vrijwel de gehele bodem van die provincie is gevormd door opslibbing, afgewisseld met overstromingen. Inmiddels zijn meer dan 100 locaties van verdronken kerkdorpen in kaart gebracht. Jan Kuipers en Robert van Dierendonck geven een impressie van het onderzoek naar de archeologische schatkamers, zoals stormvloeden deze ooit hebben geschapen en door nieuwe afzettingen zijn afgedekt.
230
Archéologia nr. 388, Avril 202. ISSN 05706270. Prijs € 5,95 Een fraai geïllustreerd artikel over de befaamde Spaans-Moorse majolica ter gelegenheid van een expositie, die onder de titel 'Le Calife, 1e Prince et 1e Potier' in Lyon te zien was (pag. 12-18). Ter gelegenheid van die expositie verscheen ook een fraaie catalogus, zie hierna. Voorts in Archéologia van april een artikel over het archeologisch onderzoek naar de nadagen van het Romeinse Rijk in Le Nord/Pas-de-Calais (pag. 20-29). Tenslotte bijdragen over de reconstructie van een romaans huis in Rouen (Normandië), het Neolithicum in de Oekraïne en op Cyprus en de pre- en protohistorie van Laos. Info: http://www.archeologie-magazine.com
N. Mulder (met bijdragen van M. van Dinter, L. du Piêd en P. Kleij), Archeologie in De Maaswerken, Project Zandmaas. AAO Lomm-Watermolen (ROB Rapportage Archeologische Monumentenzorg 94). Amersfoort 2002. ISBN 90-5799-028-8. Zw.-w.üL, 43 pag. Prijs € 12,-. "Zandmaas" is één van de drie archeologisch begeleide projecten van het megaproject De Maaswerken. Dit verslag heeft betrekking op het onderzoek naar de eerder aangetroffen muurresten van een vermoedelijke watermolen. Het gebouw dateerde van omstreeks de veertiende eeuw. De bakstenen voor de bouw ervan werden ter plaatse geproduceerd.
Le Calife, 1e Prince et 1e Portier. Lesfaiences a reflets métalliques. Lyon, musée des Beaux-
Afb. 3. Albarello, Spaans-Moorse majolica; bodemvondst Lyon (F.), midden zestiende eeuw. Uit: Le Calife, Le Prince et 1e Potier.
Arts 2 mars - 22 mai 2002, Paris 2002. ISBN 2 7118 4344 o. Geïll., 278 pag. Prijs circa € 50,-. Soms eerst na lange tijd, maar vaak reeds na één of hooguit enkele maanden plegen tentoonstellingen aan hun einde te komen. Wat ons nog resteert zijn naast wat vluchtige herinneringen, gelukkig soms ook gedegen publicaties. Dit is er zo één. De fraaie laatmiddeleeuwse veelal Spaanse goudlustermajolica (twaalfde tot achttiende eeuw) wordt in dit kloeke en rijkelijk geïllustreerde boekwerk door tal van deskundigen van allerlei zijden belicht.
wordt de nederzetting definitief verlaten. De in dit rapport voorgestelde typologie van de gebouwen is wellicht ook bruikbaar voor andere inheems-Romeinse woonplaatsen.
W.K. Vos, De inheems-Romeinse huisplattegronden van De Horden te Wijk bij Duurstede
E. Lohof (met bijdragen van J.R. Mulders en E.C. Verbauwen), Archeologie in Via
(ROB RAM 96). Amersfoort 2002. ISBN 90-5799-035.0. Zw./w.ill., 143 pag. Prijs € 23,-. Bij de opgravingen in 1977 en 1987 in het uitbreidingsplan De Horden kwamen de sporen van ruim honderd hoofd- en bijgebouwen uit de Romeinse tijd tevoorschijn. Dit rapport is een geactualiseerde versie van een doctoraalscriptie daarover uit 1994. De overeenkomsten en verschillen van de hoofdgebouwen, voor wat betreft typologische indeling, functie en datering, worden in de hoofdstukken 2, 3 en 4 besproken. De bijgebouwen (spiekers etc.) komen in hoofdstuk 5 aan de orde, terwijl hoofdstuk 6 is gewijd aan de periodisering. De hoofdstukken 7 en 8 tenslotte bevatten respectievelijk een discussie/synthese en de conclusies/samenvatting. De onderzochte sporen dateren vanaf de eerste decennia van eerste eeuw. Men bewoonde toen twee- of gedeeltelijk drieschepige huizen. Na verloop van tijd manifesteerde zich een Romeinse invloed; binnen de nederzetting begint dan een sociale differentiatie op te treden. Op de overgang naar de tweede eeuw worden de voorheen door greppels gescheiden territoria in één ruimtelijke structuur ondergebracht, die sterk doet denken aan het villa-model. Ook verschijnt er dan een nieuw huistype met twee/eenschepige indeling en huizen met een porticus. In die periode is het aantal paardenbotten opvallend hoog. Men lijkt zich dan ook toe te leggen op het fokken van paarden voor het Romeinse leger. Aan het einde van de tweede eeuw
Limburg. Rijksweg jyZid. AAO Swalmen-
Heide (AAO E 10) (ROB RAM 98). Amersfoort 2002. ISBN 90-5799-036-9. Zw./w.-ill., 46 pag. Prijs € 12,-. Door middel van boringen en proefputten werd in 1999 het tracé van de geplande Rijksweg 73-Zuid onderzocht. Hoewel verspreid over het onderzoeksgebied vuursteenartefacten werden aangetroffen, bleven de verwachte concentraties ervan uit. De aangetroffen bewoningssporen hadden alle betrekking op de Romeinse tijd. Uit die periode (tweede eeuw) trof men onder andere de fragmenten aan van een ingegraven dolium. Vermoedelijk ligt het terrein in de periferie van een nederzetting uit de Romeinse tijd. Info: www.demaaswerken.nl en www.vialimburg.nl.
A.E. Gazenbeek en M. Polak (met bijdragen van M.J.A. de Haan en M.-F. van Oorsouw), Waarderend onderzoek van de vindplaats 't Zand / Bloemenveiling te Vleuten-De Meern (1999) (ROB RAM 99).
Amersfoort 2002. ISBN 90-5799-034-2. Geïll., 22 pag. Eind 1999 voerde de ROB een Aanvullend Archeologisch Onderzoek uit op dit deel van de Vinex-locatie Leidsche Rijn. De eerste vondstmelding van dit terrein stamt uit 1927, toen Romeins aardewerk werd gevonden. Holwerda en Remouchamps van het
231
Brabants Heem, 54e jrg. Nr. 2, 2002 (uitgegeven door de Stichting Brabants Heem en de Stichting BRG). ISSN 0166-431X. Prijs losse nummers â&#x201A;Ź 5,70.
Aft). 4. Scharnierfibula uit VleutenDe Meern. Uit: RAM 99
RMO concludeerden, dat het waarschijnlijk een 'Romeinsche aanleg van niet veel betekenis op zich zelf was. Het belang ervan was vooral gelegen in het verband tussen de vindplaats en het zuidelijker gelegen castellum. Op de aard van de gedeeltelijk goed geconserveerde vindplaats heeft het onderzoek uit 1999 geen nieuw licht geworpen. De meeste vondsten dateerden uit de tweede en derde eeuw. De samenstelling ervan (dominantie van ruwwandige en van Waasland ceramiek) doet vermoeden, dat de vindplaats inderdaad een Romeins militair karakter had.
Ronald van Genabeek beschrijft het archeologisch onderzoek dat plaatsvond na de sloop van een huis aan de Grotestraat in Waalwijk (pag. 45-54). Daarbij kon worden vastgesteld, dat hier al in de veertiende eeuw een driebeukige boerderij stond. Daarmee vormt dit pand een schakel tussen de archeologisch bekende bootvormige plattegronden uit de dertiende eeuw en de bouwhistorisch bekende houtconstructies vanaf de vijftiende eeuw. Dankzij de opgraving kon ook de ontginningsgeschiedenis van Waalwijk beter worden gereconstrueerd. In dezelfde editie doet Hein Vera verslag van het nader onderzoek naar de juistheid van de huidige opvatting, dat de vorming van esdekken in het midden van NoordBrabant door plaggenbemesting - en daarmee ook het gebruik van de potstal - in de dertiende eeuw is begonnen (pag. 55-66). Uit het onderzoek blijkt, dat ophoging van esdekken grotendeels na 1750 en vooral in de negentiende eeuw plaatsvond. Info: tinekeholenberg@erfgoedbrabant.nl
Archeologische monumentenzorg (nieuws-
briefvan de ROB), jrg. 7 nr. 1, juni 2002. ISSN 1385-1578. Aan de oostzijde van Nijmegen liggen zes aardwerken die reeds eeuwen tot de verbeelding spreken. Het betreft drie kanalen of dalen (300 tot 1000 meter lang en tot veertien meter diep) en drie dammen (75 meter lang en tot vijf meter hoog). Wellicht maakten ze deel uit van de drinkwatervoorziening voor Romeins Nijmegen. Verder in dit nummer de eerste ervaringen met interimbeleid, nieuws over het geautomatiseerd archeologische informatiesysteem (Archis), de archeologie in De Maaswerken en Via Limburg, het project Haalbaarheid nationale referentie collectie, Malta, de aanwijzing van de dorpswierde Tinallinge (gemeente Winsum, Groningen) tot archeologisch rijksmonument en het NISA-nieuws. Info: www.archis.nl. en specifiek over Malta: www.minocw.nl/malta/. '**
232
Nehalennia (bulletin van de Werkgroep historie en archeologie van het Koninklijk Zeeuwsch genootschap der wetenschappen en de Zeeuwsche Vereeniging voor dialectonderzoek), aflevering 36, zomernummer, juni 2002. ISSN 01687131. Prijs losse nummers: â&#x201A;Ź 3,20 exd.verzendkosten. Op pagina's 24-26 publiceert Jan J.B. Kuipers een artikel over de 'Middeleeuwse geheimen in de Wanteskuip'. De Wanteskuip is een ongeveer twee hectare grote, binnendijkse waterplas aan de noordoostkust van Noord-Beveland. Ooit lag hier het verdronken laat-middeleeuwe dorp Soeke of Hoeke. Het gebied werd mogelijk in 1598 en in elk geval in 1785 ingedijkt en verdronk weer in 1909, waarna de zee omstreeks 1924 de fundamenten van een rechthoekig gebouw bloot spoelde. Was dit gebouw, dat in 1924 als kasteel wordt omschreven, hetzelfde als de kapel die ter plaatse in 1890 werd ontdekt? Het antwoord blijft verborgen onder een drijvend vogeleiland, dat thans de eventueel nog aanwezige archeologische resten in de
Wanteskuip beschermt. Info: jjb.kuipers@scez.nl
Fausto Berti, Storia della ceramica di Montelupo. Uomi efornaci in un centro di produzione dal XIV al XVIII secolo:. Volume Terzo: Ceramiche da farmacia, pavimenti maiolicati eproduzioni 'minori'. Montelupo / Fiorentino 1999. ISBN 88-8242-097-4. Geïll, 456 pag. en Volume Quarto: Una storia di uomini: 1e famihglie dei vasai. Montelupo Fiorentino 2001. ISBN 88-8242-096-5. 728 pag., prijs per deel € 77,47. Montelupo is thans een onaanzienlijk stadje tussen Florence en Pisa in Italië, dat echter vanaf de veertiende eeuw uitgroeide tot één van de belangrijkste centra van majolicanijverheid. Zestiende-eeuwse polychrome tinglazuurschotels uit Montelupo kwamen in Engeland tevoorschijn in plaatsen als Exeter, Norwich, Plymouth en Southampton. In ons land kennen we fraaie voorbeelden uit Amsterdam, Dordrecht en Middelburg. Ruim twintig jaar onderzoek naar misbaksels en naar kunsthistorische en archivalische bronnen hebben uiteindelijk geleid tot een resultaat, dat in vijf kloeke delen is/wordt vastgelegd. Twee delen werden reeds in Westerheem 49-1-2000 (p. 37-38) gesignaleerd, de delen drie en vier werden toen aangekondigd. Beide delen zijn inmiddels verschenen. Het wachten is nog op deel vijf over de techniek van de majolicabakker, de productie, de handel en een index.
ruimschoots gecompenseerd - en dat geldt ook voor het hiervoor gesignaleerde derde deel van Berti over Montelupo - door de grote hoeveelheid bijzonder fraaie afbeeldingen.
Monumentenzorg en archeologie (gemeente Gouda), Nieuwsbrief nr. 21, juli 2002. Dit zes pagina's tellende vouwblad verschijnt twee maal per jaar. In deze uitgave is een artikel gewijd aan het archeologisch onderzoek aan de Bloemendaalseweg in Gouda. Ook wordt aandacht geschonken aan de bouwhistorische opname van de panden Keizerstraat 98-106 (voorheen Barbarakapel) in die stad. Het onderzochte terrein nabij het voormalige kerkhof langs de Bloemendaalseweg wees uit, dat het gebied ter plaatse vanaf het midden van de zestiende eeuw in gebruik is. Hoe de bebouwing er precies heeft uitgezien, blijft onbekend.
les Celtes en Ue-de-France (Dossiers
d'Archeologie no. 273, mai 2002). ISSN 1141-7137. Geïll., 88 pag., prijs € 7,60. Een 27-tal artikelen over kunst, cultuur en tal van andere aspecten van de kelten binnen een wijde kring om Parijs: de departementen Val d'Oise, Yvelines, Essone, Seine-et Marne, Seine-Saint-Denis, Hautsde-Seine en Val-de-Marne. Nadere info: www.dossiers-archeologie.com
Guilio Busti e Franco Cocchi, Museo Regionale della Ceramica di Deuta. Ceramiche policrome, a lustro e terrecotte di Deruta dei secoli
XVe XVI. Milano 1999. ISBN 88-435-71834. Geïll., 333 pag. Prijs € 82,63. Het Umbrische stadje Deruta werd vooral vermaard om haar zestiende eeuwse majolica. In ons land kwam onder andere in Dordrecht materiaal uit Deruta te voorschijn. Tot op de dag van vandaag vormt de productie van majolica de belangrijkste economische peiler van Deruta. Tal van ateliers vervaardigen nog steeds hetzelfde rijk versierde schotelgoed als 400 jaar geleden. Zelfs wanneer de Italiaanse tekst een hinderpaal vormt, dan wordt dat probleem
Archeobrief (Stichting voor de Nederlandse Archeologie), zesde jrg., nr. 23, zomer 2002. ISSN 1386-2065. 'De implementatie van het Verdrag van Malta wordt gekenmerkt door vertragingen en gebrek aan regie met als gevolg onduidelijkheid voor alle betrokken partijen en schade aan het bode-
marchief, zo concludeert Dorien Scheerhout in het artikel waarmee Archeobrief opent (p. 2-3). Een positiever geluid komt uit Staphorst, waar de samenwerking tussen provinciaal archeologe, gemeente, projectontwikkelaar en de AWN-ers van IJsseldelta-Vechtstreek naar tevredenheid
233
fraaie museale collectie kan de grootste en belangrijkste vindplaats van Romeinse oudheden haar bezoekers daarvan weinig laten zien. Info: www.sna.nl.
Patricia Blanquart, Stéphane Demeter, Alexandra De Poorter e.a., Autour de la première enceinte / Rond de eerste stadsomwal-
ling (Archeologie a Bruxelles / Archeologie in Brussel no. 4). Brussel 2001. Tal van UI. In kleur en zw./w., 360 pag.
A/J). 5. Glaswerk, zeventiende eeuw; Dinantstraat, Brussel. Schaal 1:4. Uit: Archeologie in Brussel 4.
verloopt (Fré Spijk, p. 4-5). Stijn Resteren en Anton Cruysheer (p. 6-9) doen een aantal suggesties om te komen tot een betere registratie van klein metaal. Volgens hun berekening zouden amateurs met metaaldetectoren jaarlijks ongeveer 100.000 objecten vinden, waarover wij vrijwel niets in ARCHIS aantreffen. Ron Leenheer beschrijft de restauratie van ijzer en brons in het Allard Pierson museum (p. 10-13). Gemma Jansen schetst een beeld van de wateraan- en afvoer in de Romeinse stad (p. 14-15), terwijl Louis Swinkels tenslotte pleit voor een uitgebreidere visualisering van het Romeinse verleden van Nijmegen. Behalve een putrand, her en der wat contouren van grachten en muren in het plaveisel en een
De reeks Archeologie in Brussel richt zich op degenen, die op de hoogte willen blijven van de wetenschappelijke resultaten van het archeologische onderzoek in die stad. De jongste bundel gaat over het onderzoek, uitgevoerd door multidisciplinaire teams, op een zevental locaties waar ooit de eerste stadsomwalling heeft gelegen. De bodemkundige, archeo-plantkundige, malacologische, topografische, archeozoologische, dendrochronologische en palynologische bijdragen, alsook de analyse van bijvoorbeeld glaswerk, hebben en schat aan informatie over met name het laatmiddeleeuwse Brussel opgeleverd. Ook kon de oorsprong, de bouwwijze en de verdedigingsgracht van de eerste omwalling van Brussel (1150-1250?) worden belicht. Gerrit Groeneweg
Boven het maaiveld Paleolithische figuratieve artefacten Aan de deelnemers van LWS, maar ook voor alle overige leden van de AWN. Op de jubileumtentoonstelling van AWN-50 jaar te Haarlem waren in de vitrine Prehistorie (bij de ingang) ook drie objecten met figuratief karakter te zien. Reeds vele jaren eerder was in Drouwen (Fr.) een overzichtstentoonstelling, geheel gewijd aan Paleolithische figuratieve artefacten door een noordelijke werkgroep ingericht, met vele interessante stukken te zien. 234
Het lijkt nuttig om binnen de AWN na te gaan of in hun afdelingen dan wel in particuliere verzamelingen figuratieve artefacten aanwezig zijn uit Nederlandse bodem. Voor deze voorlopige inventarisatie wordt uw medewerking gevraagd. Bij aanmelding van genoemde objecten gaarne het volgende: 1 omschrijving van het artefact, materiaal, afmetingen 2 vondstgegevens 3 is afbeelding aanwezig, beschikbaarstelling
Bizon, silhouet uitgeklopt in cortex, op een vuurstenen drevel (4} mm lengte). Vindplaats Postiljonheide Laren NH (ter vergelijking een bizonschildering uit grot van Niaux, Zuid Frankrijk).
'orsteJ
1:1
Baard
4 eventuele publicatie hierover, plus jaartal 5 waar bevindt het object zich 6 eigenaar / beheerder 7 eventuele verdere gegevens. Met voldoende gegevens, die nu worden gevraagd, kan een publicatie worden voorbereid. Ook kan dan een expositie van de objecten worden overwogen. In vele publicaties over Paleolithische kunst wordt amper aandacht besteed aan kleine, losse figuratieve objecten. Door de Franse deskundige André Leroi Gourhan werd deze groep als Art Mobilier aangeduid. Begrijpelijk dat de grotschilderingen en dergelijke meer aandacht vragen door hun allure, evenwel zijn deze Art Mobilier-artefacten wellicht de voorlopers hiervan! Met dank voor uw eventuele bijdrage, die u kunt sturen naar: Gijs C.L. Vlamings Ploeglaan 22 3755 HT Eemnes tel. : 035-538 78 51.
Aan alle betrokkenen in het 'veld' Conform de afspraken over de registratie van in Nederland gevonden munten, verwerkt Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet sinds 1995 jaarlijks honderden meldingen. Het digitale vondstregistratiesysteem
NUMIS telt inmiddels ruim 20.000 records. Het administratief verwerken van nieuwe aanmeldingen, het beantwoorden van vragen over vondsten en het invoeren van nieuwe gegevens in NUMIS is niet alleen een nuttige maar ook een tijdrovende bezigheid. In de afgelopen twaalf maanden zijn er bij het Penningkabinet zoveel vondstmunten aangemeld dat het museum zich genoodzaakt ziet om tijdelijk een innamestop af te kondigen. Dit betekent dat het museum met ingang van 1 september aanstaande géén munten meer zal innemen, met uitzondering van schatvondsten en munten uit opgravingen. Met dringende vragen en/of met meldingen kunt u nog wel terecht op het wekelijkse museumspreekuur, woensdag van 14.00 tot 17.00 uur. Echter, ook op het spreekuur zullen tijdelijk geen munten worden ingenomen. Het Penningkabinet is zich bewust van het ongemak voor alle betrokkenen, maar vertrouwt erop dat voorkomende zaken in goed overleg kunnen worden geregeld. Brieven die momenteel nog bij het Penningkabinet in behandeling zijn, zullen met voorrang worden beantwoord. Het ligt in de bedoeling om vanaf 1 januari 2003 een nieuwe procedure voor het aanmelden van vondstmunten gereed te hebben. Ton Wagemakers
235
Ingezonden Hierbij wil ik een antwoord geven op de ingezonden brieven in Westerheem 51-2 over mijn artikel van de Brittenburg. Wat betreft de vuurtoren van Caligula was mijn tekst niet zo duidelijk. Het is niet de aanwezigheid van een vuurtoren of de bouw door Caligula die ik vrijwel onmogelijk vindt, maar het feit dat vissers in de zeventiende eeuw nog via hun voorouders zouden weten van een vuurtoren en de bouw door Caligula. Dat zou wel een heel mooi bewijs van continue bewoning zijn. Het verhaal over deze keizer speelt zich af 'aan de oceaan' en de meeste artikelen situeren dit elders. Het artikel van de heer Wynia maakt het in ieder geval waarschijnlijker dat het zich toch aan Rijnmond heeft afgespeeld. Ik weet niet of de laatste opmerking op mijn artikel betrekking heeft, want ook daarin ligt de Brittenburg natuurlijk ten zuiden van de Rijn. Wat de grote torens van de heer Oud betreft is het nu eenmaal de heersende opvatting dat de bewoning in het laatste kwart van de derde eeuw en later gering was. Er zal wel regelmatig een militaire bezetting zijn geweest maar die was blijkbaar zo klein dat er buiten de forten archeologisch vrijwel niets gevonden wordt. Een grote (her)bouw rond de Rijnmond ligt dan minder voor de hand. Ook de vondsten van de Brittenburg of de opgraving in de Katwijkse sluisput gaan niet verder dan het midden van de derde eeuw. Volgens de heer Oud werd de grote toren juist in die laatste decennia van de derde eeuw ontwikkeld. Als voorbeeld geeft hij een plattegrond van een stad met een grote toren uit het eind van de derde eeuw en niet de vierde eeuw zoals ik foutief meldde. De landmeter hoeven we echt niet te verdenken van hallucinaties als hij doet wat velen na hem in kaarten de236
den: het opnemen van een kasteelembleem. Als er een keuze gemaakt moet worden tussen zo'n embleem en een gedetailleerde tekening dan ligt de laatste toch meer voor hand. De landmeter heeft de Brittenburg trouwens ook veel noordelijker getekend dan de heer Oud een daarmee verbonden aquaduct zoekt. Meganck heeft aannemelijk gemaakt dat Ortelius een gereputeerd handelaar in oudheden was met een grote interesse in de Brittenburg, samen met anderen die hem gegevens leverden 'voor jouw bestaande tekening'. Het is daarom goed voorstelbaar dat hij één van de liefhebbers was die er volgens Dijkstra en Ketelaar een lange reis voor over hadden om de Brittenburg te zien. Het duurde wel even voor de ruïne weer onder het zand verdwenen was. Tevens blijkt uit de tekening dat Ortelius in de zestiende-eeuwse discussie de kant koos van diegene die vonden dat in een tekening zichtbaar moest zijn wat gereconstrueerd was: zie de inscriptie in het midden waar de gereconstrueerde letters buiten de bestaande steen zijn getekend. Dit alles geeft de tekening betere papieren, al is het geen bewijs voor nauwkeurigheid. De functie van een aantal muren is onbekend, dus kunnen we ook niet weten of ze gereconstrueerd zijn. De Brittenburg lag vlak bij Katwijk dus is het mij niet duidelijk waarom Ortelius een geografische positie zou moeten bepalen. Over het gebruiksnut van twee grote torens kan ik niets toevoegen. Daar moet een militair deskundige maar wat van zeggen. D. Parlevliet dparlevl @ worldonline. nl
Werk in uitvoering Terra Nigra nr. 153, mei 2002 (Afd. 8 Helinium) In deze TN het jaarverslag van Helinium over 2001. Enkele punten hieruit: Ook dit jaar was er geen secretaris, andere bestuursleden voerden die taak zo goed mogelijk uit. Helinium heeft 66 leden en 71 donateurs. Onder leiding van coördinator Rikkert Wijk deden leden van de afdeling op zaterdagen mee aan veldwerkactiviteiten, waarbij archeologen van het VLAK zo aardig waren ook op zaterdagen te werken. Er waren excursies naar Den Haag (Museon), Engeland (omgeving van Salisbury) en Brabant (grafheuvels / Prehistorisch Openluchtmuseum Eindhoven). Helinium hoopt ook een plaats te vinden binnen de verhuisplannen van het VLAK (gemeente Vlaardingen) en het archeologisch museum Hoogstad. In januari 2002 gingen Heliniumleden op excursie naar Nijmegen en bezochten daar het Valkhof en Museum Het Valkhof. Dan snel door naar het veldwerk. Kees Koot gaat in op de vondst van een 'bovenmodaal' woonstalhuis uit 3B v.Chr. in de Holiërhoekse Polder, dit vooral aan de hand van gegevens die het gevonden constructiehout opleverde. De forse lengte van 32 m kan het resultaat zijn van een latere verlenging van het huis dat mag worden gekenschetst als een 'zwervend erf. Piet Heinsbroek bespreekt enkele boringen aan de Markgraaflaan in Vlaardingen en vergelijkt die met eerdere boringen op het Liesveldterrein en eentje aan de Cronjéstraat. De boringen laten veenlagen zien op mv -5 m en -9 m, een bewoningslaag uit de Romeinse tijd, terwijl hij de Duinkerke oafzetting mist. Hilde van Wensveen doet verslag van de opgravingen bij het Vlaardingse Gat in de Markt, waar men tientallen middeleeuwse begravingen ontdekte, waaronder een zeer goed geconserveerd kindergraf uit 12, dat opviel door de aanwezigheid van een in stro gewikkeld kind en daarbij restanten van textiel. Het kindergraf zal een plaats krijgen in het Vlaardings Museum.
Zuidwesterheem nr. 32, juni 2002 (Afd. 10 - Afd. Zeeland) Na een bezoek aan Madeira vraagt Robbert Jan Swiers zich in het voorwoord van Z af of leven zonder archeologie mogelijk is. Uit
Kindergraf in Vlaardingen. (Uit: Terra Nigra).
de notulen van de jaarvergadering in maart 2002: Na 30 jaar het secretariaat te hebben gevoerd vindt Leida Goldschmitz herschikking van haar taken gewenst. Arco Willeboordse treedt toe tot het bestuur. Dicky de Koning/Leida Goldschmitz: In februari - april deden leden van de afdeling onderzoek bij Duno. Boringen, veldlopen, prikken en zoeken met de metaaldetector leverden gegevens over de opbouw van de bodem, keramiek vanaf 14-15, roest en afgeschoten kogels op. Peter Henderickx brak tijdens de werkzaamheden zijn bovenarm. Het onderzoek wordt nog vervolgd. Leida was op vakantie in Frankrijk en laat niet na te attenderen op enkele bijzondere zaken: La Grande Expo bij Pont du Gard, Musée de 1'éphèbe in Cap d'Agde, Musée de Site Gallo-Romain bij Loupian aan het Etang de Thau, het eerder in WIU vermelde op middeleeuwse wijze in aanbouw zijnde Chateau fort de Guédelon bij St. Sauveuren-Puisaye (www.guedelon.org) en ten slotte het museum Amphoralis (over het pottenbakkersambacht) bij Sallèles d'Aude. Niek Beeke zorgt voor een uitvoerig verslag van de leuke excursie van de afdeling naar Leuven, nadat eerder Veronique Vandekerchove (conservator van de stedelijke musea in Leuven en tot voor kort stadsarcheoloog aldaar) voor de afdeling een lezing hield over haar stad. Verder in Z: een kort verslag van de Derde Zeeuwse Amateur Archeologendag in mei van dit jaar. Het museum in Aardenburg stelde
237
een lesbrief samen voor het basisonderwijs getiteld 'Twaalf vragen over archeologie'. Z vraagt steun voor het onderzoek naar loodjes in Nederland door Jan Pelsdonk (jpelsdonk@hotmail.com) en besluit zoals altijd met wetenswaardigheden, tentoonstellingen en een overzicht van websites.
De Hunnepers, december 2001 (Afd. 18 Zuid Salland-IJsselstreek-Oost Veluwezoom) In het voorwoord van het bestuur constateert voorzitter Henk Gelderloos dat het goed gaat met de archeologie in Nederland en in de afdeling. Nog nooit werd zoveel geld uitgegeven aan archeologie. De afdeling heeft werkgroepen in Zutphen, Apeldoorn, Raalte en Deventer. Het 50-jarig bestaan werd gevierd door o.m. een boek uit te geven. Bovendien waren er tentoonstellingen op verschillende plaatsen in de regio. Pers en TV Oost besteedden ruim aandacht aan het jubileum. Gemeentearcheoloog van Deventer én bestuurslid Michiel Bartels kreeg de 'Gulden Adelaar', de culturele jaarprijs van Deventer. Het blijkt dat er nog heel wat kratten met vondstmateriaal op verwerking staan te wachten, gevolg van een uitgebreide inventarisatie en documentatie door Michiel Bartels en Patrick de Keijzer. Mede door inzet van de AWN werkgroep Apeldoorn heeft deze gemeente nu ook een eigen gemeentearcheoloog: Maarten Wispelweij. Het aantal leden van de afdeling steeg tot 109. AWN-leden kunnen nu in Deventer, Zutphen en Apeldoorn vijf dagen per week deelnemen aan opgravingen en/of vondstverwerking. Leden met andere dagelijkse bezigheden zijn vooral aangewezen op de zaterdagen. Ook in deze H veel verslagen van veldwerk in het werkgebied van de afdeling. Een ruime greep hieruit: tenslotte verschijnt H maar eenmaal per jaar! AWN werkgroep Apeldoorn: op het terrein van de Van Haeftenkazerne werden aan de
Mysterieus object uit Zutphen. (Uit: Hunnepers j .
238
zuidzijde een beekloop en een groot deel van een huisplattegrond met een hutkom uit 10-11 bloot gelegd en sporen uit 16 en 17. Bij Loenen leverde onderzoek op het Albaterrein wat vuursteen op. In de 50'er jaren constateerde men hier al de aanwezigheid van enkele jagerskampjes. AWN werkgroep Raalte: in Heeten herinnert een kunstwerk van Pearl Pearlmutter aan de opgraving van een Germaans 'machtscentrum' uit 3. Afzoeken van maisvelden leverde vuursteenmateriaal op. Thomas Spitzers combineert allerlei gegevens met elkaar en acht het aannemelijk dat het huidige Deventer Stadhuis resten bevat van het eerste stadhuis uit 13A. M. van der Wees: archiefonderzoek en archeologische gegevens geven aan dat aan de Walstraat 92-94 in Deventer in begin 15 een dwarshuis is gebouwd. Na 16 deelde men het pand op in kleinere huisjes, waarna men later het perceel vol bouwde met arbeiderswoninkjes. Jan van Oostveen gaat in op gevonden kleipijpen uit twee gesloten vondstcomplexen (Kleine Overstraat / Polstraat) en komt tot een verwachtingspatroon: in 17A komt een aanzienlijk deel van de pijpen uit West-Nederland, terwijl in 17B en 18A sprake is van een lokale productie van goedkope pijpen. Rijk versierde pijpen uit 18 komen uit Zwolle, duurdere exemplaren komen uit West-Nederland, vooral Gouda. In 18B verdwijnt de pijpenindustrie uit Deventer, terwijl daarna in de behoefte wordt voorzien door import uit vooral Gouda en het Westerwald. Michiel Bartels behandelt een in de collectie van Bert Post aangetroffen benen 'drietand'. Deze worden veelal in 10-12 geplaatst en vooral gevonden in Nederland, België, het Rijngebied en Noord-Frankrijk. Over de functie bestaat nog geen eenstemmigheid: krulspeld, punnikklos, snaaropspanner, vingerhoed, vezelkam, of lucet (touwvlechten). De drietand werd gevonden op de Rielerenk ten zuiden van Schalkhaar. Genoemde Bert Post constateert overigens dat de kwaliteit van hier gevonden metalen voorwerpen snel achteruit gaat. M. Klomp richt zich op flessen uit 20, waaronder een van het merk Exota: een naam die veel van onze lezers nog wel iets zal zeggen. Jeroen Bouwmeester schrijft over opgravingen op de Looërenk te Zutphen. Men vond hier mesolithische jachtkampjes, kuilen uit de Vroege en Midden Bronstijd (waaruit een barnstenen kraal werd gezeefd), bewoningssporen uit de Ijzertijd en ontginningssporen van een bos tussen de Ijzertijd en 12. Aardig is een mysterieus voorwerp uit ver-
moedelijk de Ijzertijd, waarvan de functie nog onduidelijk is. Elders vond men doorboorde exemplaren die als zeef worden gezien en daarom heet deze niet doorboorde variant 'dichte zeef. Onderzoek op de Revelhorst wijst op bewoning en gebruik van een zandrug in de Ijzertijd en Middeleeuwen. Hier werden o.m. enkele spiekers uit de Ijzertijd gevonden. Michel Groothedde besluit deze H met onderzoek in de binnenstad van Zutphen. LokenstraatGasthuisstraat: hier gaat het om een houten huis, in 14 versteend, in 15 vermeld als bierbrouwerij, in de Tachtigjarige Oorlog verwoest, in 17A herbouwd en gesplitst en in 20 eindigend als pakhuis. Bakkerstraat: hier wordt gewoond sinds 10, wanneer het stratenpatroon van deze wijk ontstaat. De bouwgeschiedenis op deze plaats kan worden gevolgd tot ca. 1725. Houtmarkt 56-58: onderzoek in de kelders van het in oorsprong I4e-eeuwse huis bracht hier twee beerkuilen/-putten met keramiek en glas uit 1500 en vondstmateriaal uit ca. 1850 aan het licht. Onder de keldervloer vond men een raadselachtige pot, gevuld met puin (0 55 cm, oorspr. hoogte ruim 1 meter). Belangrijkste resultaat van dit onderzoek was de vondst van de oudste Zutphense gracht: de binnenste van de dubbele droge gracht van de ringwalburg uit gd.
Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland nr. 2/3, april-juni 2002 (Afd. 23 AV Kempen- en Peelland) In haar redactioneel spreekt Willemien van de Wijdeven haar zorg uit over de bescherming van de archeologische waarden, dit als gevolg van ruilverkavelingen in en om het Dommeldal. Nico Arts: Op het pleintje voor de Eindhovense Catharinakerk zijn in 2002 tijdens een opgraving muurresten gevonden (13 tot 19) en veel menselijke skeletresten, waaronder het graf van een ongeveer 10-jarig kind (rond 1300). Bij de onderkaak van het kind lag een zilveren muntje met doorboring, indertijd met een zijden draadje vastgezet aan het doodskleed. Het gezicht van deze "Marcus van Eindhoven" wordt gereconstrueerd. Ria Berkvens: Tijdens restauratiewerkzaamheden aan het kasteel Asten wijzen vondsten van vooral keramiek op een mogelijk oudere datering (13-14) van het kasteel dan tot nu toe werd aangenomen (rond 1430). Theo de Jong: In Helmond kon een laatmiddeleeuws pand
met een kap uit 14 en 16 bewaard blijven en zelfs worden gerestaureerd. Inpandig archeologisch onderzoek wijst op een vloer uit 14-15 of nog iets eerder. Ria Berkvens: In april 2002 vond Roland van de Ven bij Someren een rond bronzen muntgewichtje, waarop een leeuw staat afgebeeld. Het gewicht (0 15 mm, 4,5 g) zou uit 14 kunnen dateren. Een greep uit het Overig Archeologisch Nieuws: Op het terrein Habraken (Veldhoven) zijn resten gevonden van een nederzetting uit de Bronstijd. In Asten voert de AV Kempen- en Peelland binnenkort een booronderzoek uit met de bedoeling een vroegere hoeve van kasteel Asten te traceren. In Eindhoven verkoopt een winkel al enkele jaren (gestolen) archeologische vondsten uit binnen- en buitenland. Bij die vondsten geleverde informatie blijkt bovendien erg onbetrouwbaar. De ROB onderzoekt of dit soort handel wettelijk kan worden verboden. De AV Kempen- en Peelland heeft weer een compleet bestuur. Nieuw zijn hier voorzitter Tonnie van de Rijdt, secretaris Herman WiĂŤrs en Frank de Kleijn. Auke Langhout is penningmeester. Met de gemeente Eindhoven werd een document opgesteld waarin afspraken over het gebruik van de werkruimte zijn vastgelegd. Leden van de afdeling maakten een excursie naar het Belgische Ename, terwijl in het najaar nog twee excursies staan gepland, waarvan de bestemming nog niet vaststaat. Willemien van de Wijdeven geeft ten slotre een leuke lijst met aanwinsten voor de bibliotheek.
Muntgewicht uit Someren (uit Nieuwsbrief Arch. Kempenen Peelland).
239
Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS)
A.W.f.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW)
Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: hogenh@euronet.nl Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Penningmeester: J (Jules) de Jaegher, Tijnjeweg 11, 8457 EKGersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejaegher@doge.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: Winfried Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wannadoo.nl
Sub regio Groningen: J (Jules) de Jaegher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejaegher@doge.nl. Regio Noordwest: vacature. Regio Oost: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: Eric Weijters, Voorstaat 48, 4797 BH Willemstad (n. Br.), tel. 0168-472783, e-mail: h.c.j.m.weijters@umail.leidenuniv.nl. Sub regio Zeeland: Dries van Weenen, Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. e-mail: info@duikwacht.nl. Redacteur: Louis van de Berg, Zonnebloem-straat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320, e-mail: l.berg@qface.nl. Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstaat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, e-mail: nico@niria.nl.
AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap A zonder aftrek van kosten over te maken) srudentlidmaatschap B jeugdlidmaatschap C geassocieerd lidmaatschap D huisgenoot-lidmaatschap E in principe een eenmalig inschrijfgeld van
Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:
240
€
36,50
€ € € € €
22,00 18,00 19,00 12,50 5,00
- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.
Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariarmelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: J.P. ter Brugge (afdelingen en regio's), Westlandseweg 254, 3131 HX Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Alg. secretaris: Sj.S. Elzinga, Spoorlaan 33, 3739 KB Hollandsche Rading, tel. 035-5771446, e-mail: elbod@dutch.nl. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 0302203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: B.JJ. Elbertse (public relations), Predikherenkerkhof 14, 3512 TK Utrecht, tel. 030-2300281, e-mail: b.elbertse@zonnet.nl W.J.C. Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./fax 078-6186819. Mw. M.A. Noordhoek, Parklaan 17, 3722 BC Bilthoven, tel. 030-2448672. J. Vennema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160. Mw. A.M. Visser (deskundigheidsbevordering), Zomerland 17, 4761 TA Zevenaar, tel. 0168-327096, e-mail: j.m.visser@tiscali.nl Ereleden E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, P.J.R. Modderman, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poorrugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: BJ. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103,1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): E. Weber, Prof. van Scheerstraat 159, 2035 AL Haarlem, tel. 023-5337875, e-mail: weber-beerenhout@hetnet.nl 5. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast, Tweede Atjehstraat 8-3!!, 1094 LE Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl
6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134, e-mail: mennodijkstra@freeler.nl 7. Den Haag en omstreken: Joanneke Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): D. de Jong, Windmolen 86, 2986 TL Ridderkerk, tel. 0180-431240. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118462142, e-mail: j.goldschmitz@net.hcc.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: coryuzzi@yahoo.nl 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): J. de Niet, Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort. 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485343456, e-mail: JJ.Daalen@HCCNET.nl http://membersi.chello.nl/~a.hendriksoi. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360, e-mail: g.a.boomsma@freeler.nl homepage: http://awnafd17.webpage.net 18. Zuid-Saüand • IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: G. Draaijer, Smedenstraat 120, 7411 RJ Deventer, tel. 0570-641887 e-mail: g.draaijer@home.nl. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: Lankamp.Jos@Intoweb.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Traast-Bos, Opperswolle 32, 8325 PH Vollenhove, tel. 0527-246602. 21. Flevoland: A. Bertijn, Arnoldusgulden 38, 8253 DZ Dronten, tel. 0321-315733, e-mail: habertijn@freeler.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: H. Wiërs, postadres AWN, Keizersgracht 2, 5611 GD Eindhoven, e-mail: hwiers@compaqnet.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
AXA verzekeraar van dr AWN
>mds 1951 zijn ar ĂŻateur-archeologen verenigd m de AWN. Inmiddels is deze orgar isatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een oi.misbare functie in het archeologisch onderzoe! AW N-leden maken geschiedenis!
tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 51 â&#x20AC;˘ nr. 6 â&#x20AC;˘ december 2002
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) www.Awn-archeologie.nl Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. E-mail: HJ.Nieuwenhuis@worldonline.nl • Gerrit Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • Jan Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • Tim de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl Redactieraad J.C. Besteman, J. de Cock-Buurman, H. van Enckevort, H. Groenendijk, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart.
Inhoud jaargang 51 no. 6, december 2002
Redactioneel
241
Bas van Geel e[ GuusJ. Borger
Sporen van grootschalige zoutwinning in de Kop van Noord-Holland 242 Tim de Ridder
Een zandstenen kerststal Een geloofskwestie
261
Literatuurrubrieken
267
Werk in uitvoering
281
Adressenlijst en AWNlidmaatschappen
288
Sluitingsdata kopij 1 januari, 1 maart, 1 mei, 1 juli, 1 september en 1 november. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: € 115,-, halve pagina: € 230,-, hele pagina: € 410,-, insteekfolder: € 410,-. © AWN 2002. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Ovimex Grafische Bedrijven, Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Op het omslag: De geboorte van Christus in een ruïneuze stal. (midden). De glad afgewerkte achterzijde, (rechts). De voorzijde van de zandstenen kerststal (links). Zie artikel pag. 261 e.v.
Redactioneel Ontkerstening Het christendom heeft zijn monopolie verloren. Langzamerhand wordt de maatschappij bevrijd van de stichtelijke dogma's en belerende fabels waarmee de kerk ons eeuwenlang in de greep hield. Nu de ontkerstening onze ogen heeft heropend, kunnen we zuiverder naar christelijke gebruiken kijken. Bijvoorbeeld naar de viering van het Kerstfeest. Jezus is helemaal niet met Kerst geboren. Dat staat ook nergens in de bijbel. Beter zou men zijn geboorte kunnen vieren op 6 januari. Althans, zo deden ze dat de eerste drie eeuwen (en in ArmeniĂŤ nog steeds). Maar halverwege de vierde eeuw verschoof keizer Julius de geboortedatum van Jezus naar 25 december. Waarom? Het christendom kende nauwelijks tradities. Daarom werden heidense rituelen en gebruiken 'gejat' en in een kerkelijke jasje gestoken. Rond 25 december hielden alle volkeren van Europa een meerdaags midwinterfeest. Kelten en Germanen vierden de terugkomst van het licht. Ze versierden takken en
dennenbomen, symbool van het eeuwige groen, met bloemen en vruchten. Daarbij maakten ze veel lawaai om het nieuwe leven wakker te schudden. De Romeinen vierden de Saturnalia: ze gaven elkaar cadeaus, zoals met vruchten versierde takjes. Tijdens deze dagen werd er geen oorlog gevierd. Een keizerlijke vrede op aarde. Precies op 25 december vereerden de Romeinen hun Zonnegod, Sol Invictus. Deze god had het bijna geschopt tot alleenheerser onder de goden. Totdat de christelijke god hem overvleugelde. Door de geboortedatum van Jezus op 25 december te zetten, werd die nare heidense erfenis weggepoetst. En tegelijk kon de Jezusverering meedrijven op de golven van de traditie. Een meesterzet van religieuze manipulatie. Zoals u ziet: kerst is allerminst christelijk. Maar laat dat voor u geen beletsel zijn om de kerst goed te vieren. Uw voorouders doen dat immers al millennia lang! Paul van der Heijden
241
Sporen van grootschalige zoutwinning in de Kop van Noord-Holland Bas van Geel e[ GuusJ. Borger'
De voorgenomen bouw van een windturbinepark in de Waardpolder (gemeente Anna Paulowna) vormde in 1995 voor de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) de aanleiding tot het graven van
Fig. 1: A: Wieringerwaard; B: Waardpolder; 1. Westfriese Omringdijk; 2. Boerderijfamilie Melchior; 3. 'Weg van Paludanus'; 4. Locatie opgraving (Naar Van der Beek e[ Sier 1996. Zie ook Besteman s[ Bonke 1993, p. 32, 48 en 50).
242
twee proefsleuven haaks over de zogeheten 'Weg van Paludanus' in de buurt van Kolhorn2 (fig. 1). Deze proefsleuven hadden tot doel meer informatie te verkrijgen over de functie en de ouderdom van deze 'Weg', die in 1776 voor
het eerst werd beschreven door de Alkmaarse regent mr. Rutger Paludanus3. Volgens hem ging het om een muur met een breedte van 17 'Alkmaersche houtvoeten' (= 4,75 m) en een hoogte van 10 voet (= 2,8 m) die te vervolgen was over een lengte van meer dan 1300 roeden (= 4,9 km).4 In dit artikel bediscussiĂŤren we eerdere interpretaties en proberen we tot een verklaring te komen voor het ontstaan en het gebruik van de Weg van Paludanus. Daartoe maken we gebruik van historische, archeologische en paleobotanische gegevens. Tijdens een bezoek aan de opgraving ontdekte de eerste auteur veraste en subfossiele resten van Groot zeegras. Deze vondst was voor ons aanleiding om de discussie die in het verleden is gevoerd over eventuele turfwinning ten behoeve van zoutproductie in de Kop van Noord-Holland te heroverwegen. Na een korte schets van vindplaats en de vondsten vatten we de relevante gegevens samen over dijkbouw en turfwinning in dit gebied. Daarna staan we stil bij de interpretatie van de bodemsporen van en rond de Weg van Paludanus en gaan we in op de waarnemingen die in 1995 zijn gedaan. Daarna zullen we ingaan op de historische en archeologische aanwijzingen voor het gebruik van verzilt veen en zeegras als grondstof voor de zoutwinning langs de zuidelijke oever van de Noordzee. De omvang van de grondsporen wijst ons inziens op een grootschalige en op voorraadvorming gerichte productie en niet op een ambachtelijke ten behoeve van een klein aantal huishoudens. Daarom spreken we in dit artikel over sporen van industriĂŤle zoutwinning. Tenslotte zullen we uitleggen waarom de in 1995 gevonden grondsporen en genomen monsters ons inziens een herinterpretatie van de oudere literatuur noodzakelijk maken. Daarmee komt ook de aard en de voormalige functie van de Weg van Paladanus in een nieuw licht te staan.
Archeologische context In de herfst van 1995 was het verloop van de Weg in het grijze, kleiige akkeroppervlak goed zichtbaar als een over een grote afstand te vervolgen donkere baan, ontstaan als gevolg van bijmenging van veen door opploegen. Het archeologisch onderzoek bracht sporen van vervening aan het licht. Aan de zuidzijde van de Weg van Paludanus was het veen gewonnen in een systeem van haaks op de Weg staande sleuven en zetwallen. Aan de noordelijke, zeewaartse kant van de Weg van Paludanus werden daarentegen aanwijzingen gevonden voor een weinig systematische veenwinning, bestaande uit verspreide kuilen met daarin as en gebrande klei. Bij observatie vanuit de twee proefsleuven ter plaatse van de Weg bleek een horizontaal gelaagd, onverstoord pakket hoogveen aanwezig dat was gelegen op laagveen. In de ene proefsleuf had het hoogveenpakket een breedte van ongeveer 1 meter en in de andere proefsleuf werd dit pakket over een lengte van circa 12 meter in het profiel waargenomen. De aanwezige strook van veen was duidelijk in situ gelegen en moet oorspronkelijk deel hebben uitgemaakt van een uitgestrekt veencomplex. Hier en daar was het veenpakket in de profielen onderbroken door met as gevulde kuilen. Zowel de kuilvullingen als het veen waren overdekt door een kleidek, waarvan het oppervlak de bouwvoor vormt van het huidige akkerland. De afzetting van dit Duinkerke III-dek moet gedateerd worden tussen de twaalfde eeuw en de bedijking van de Waardpolder in 1844. Door D.P. Hallewas werden de gevonden scherven gedetermineerd. Een klein deel daarvan gaat terug op de Karolingische tijd (negende/tiende eeuw); het merendeel dateert echter uit de elfde/twaalfde eeuw. 73% van de scherven was afkomstig van lokaal vervaardigde kogelpotten en het overige materiaal van importaardewerk (Pingsdorf, Paffrath, Andenne).5 Er werden geen chronologische verschillen geconstateerd tussen het ma-
243
teriaal dat werd gevonden in de kuilen en het materiaal dat op het veenoppervlak aanwezig was. Wat de vondsten betreft, is er waarschijnlijk sprake van vergraven nederzettingsmateriaal, waarmee er geen precieze datering beschikbaar is van de activiteiten die in verband staan met het graven en opvullen van de kuilen in het veen.6 Dijkbouw en turfwinning Tegenwoordig staat niet meer ter discussie dat de Kop van Noord-Holland en de westelijke Waddenzee voorheen bedekt zijn geweest met een omvangrijk veendek dat in de loop van de Middeleeuwen door het opdringen van de zee en mariene sedimentatie is veranderd in een gebied met zeeklei en zeezand.7 Al in de achtste eeuw was het water in de omgeving van Medemblik brak.8 Nadien is de verzilting verder gegaan en waarschijnlijk al voorafgaand aan de tiende-eeuwse ontginning is het zoute water incidenteel tot ver in Waterland doorgedrongen.9 In de omgeving van Schagen heeft het oprukken van de zee ertoe geleid dat in het reeds bewoonde veengebied terpen werden opgeworpen.10 Door de aanleg van dijken is er uiteindelijk een einde gekomen aan dit proces van landverlies. Aangenomen wordt dat het huidige beloop van de Westfriese Omringdijk in 1250 al grotendeels bestond.11 Tussen Kolhorn en Medemblik ging het landverlies nadien nog voort en werd in 1334 een groot stuk land buitengedijkt.12 Aansluitend bij de internationale discussie is ook voor West-Friesland verondersteld dat de oudste zeewaterkeringen ringdijken zijn geweest die het areaal van een beperkt aantal landeigenaren omsloten.'3 Uitgaande van deze vooronderstelling heeft Hallewas de bedijkingsgeschiedenis van het gebied rond Schagen gereconstrueerd.14 In die reconstructie ligt de Weg van Paludanus op een vanzelfsprekende plaats: net als elders in de kleistreken langs de Noordzee ligt ook hier de jongere doorgaande zeedijk op enige afstand
244
aan de zeezijde van de oudere ringdijken. Du Burck heeft echter betwijfeld of de Weg ooit als waterkering heeft gefunctioneerd. Hij stelde namelijk vast dat er ten noorden en ten zuiden van de Weg ongeveer gelijktijdig een einde aan de bewoning was gekomen. Bovendien bleek er niet één tracé van de Weg te bestaan, maar wel vier of vijf. Du Burck meende dan ook dat de Weg van Paludanus eerder een weg dan een waterkering zal zijn geweest.1' Er is daarnaast nog een andere bedenking tegen de veronderstelde dijkfunctie: de onduidelijke relatie tussen de Weg en de latere Westfriese Omringdijk. In de reconstructie van Hallewas zou de huidige Omringdijk bestaan uit een stelsel van inlaagdijken achter een oudere zeedijk. De beschikbare historische en topografische feiten zijn echter ontoereikend om het proces van sprongsgewijze teruglegging van de zeedijk langs de noordrand van WestFriesland te begrijpen. Algemeen wordt aangenomen dat zoutwinning geen rol heeft gespeeld bij het verloren gaan van het veengebied in de Kop van Noord-Holland en de westelijke Waddenzee.'6 Toch zijn er ook in dit verdronken veengebied tal van sporen van turfwinning gevonden en sommige onderzoekers hebben die in verband gebracht met de winning van zout. Smit trof in 1964 bij zeer lage waterstand op het Balgzand veenresten aan die werden begeleid door Karolingisch aardewerk. Een deel van deze resten was verkoold. Omdat aanwijzingen voor zee-invloed ontbraken, meende Smit dat de door hem gevonden sporen van turfwinning niet met selnering in verband gebracht mochten worden.1? Schermer'8 beschreef onregelmatige en later dichtgeslibde turfputten in het lage land ten noorden van Schoorl, maar zag geen aanwijzingen voor zoutwinning. Du Burck1? daarentegen heeft wel een verband gelegd tussen de door hem gevonden verveningssporen en de veronderstelde selnering in de Kop van Noord-Holland, maar blijft zeer vaag
in de beschrijving van hetgeen hij gevonden en gezien heeft. Westenberg20 beschreef een drietal vindplaatsen van turfputten in het gebied langs het noordelijke deel van de Westfriese Omringdijk, maar verbond deze niet met verhalen over eventuele zoutwinning. Kleinsman21 vond niet alleen sporen van vervening, maar onder verhoogde woonplaatsen (terpen) in het oostelijke deel van Barsingerhorn ook twee rossig gekleurde bodemlagen22 die hij interpreteerde als aanwijzingen voor zoutproductie uit veen. De Weg van Paludanus Na de inpoldering van de Wieringerwaard in 1610 was er lange tijd in het veld een rechte, verhoogde baan zichtbaar die ook nog buiten de nieuwe polder te vervolgen was.23 Paludanus omschreef deze baan als een 'oude muur' van 'duifsteen' (= tufsteen).24 Na het droogvallen van de Wieringermeer zijn de bodemsporen van het verdere verloop van deze Weg bekeken door Braat.25 Hij meende dat het hier niet ging om een weg, maar om een oude dijkrest die was opgebouwd uit klei, aarde en wier en waarachter de bewoners zich zouden hebben teruggetrokken toen het noordelijke deel van de Kop van Noord-Holland in de twaalfde eeuw werd bedreigd door de oprukkende Waddenzee. Aan de hand van archeologica kon worden vastgesteld dat er in de loop van de elfde, maar zeker in het begin van de twaalfde eeuw een einde is gekomen aan de vroegmiddeleeuwse bewoning in het verdronken veengebied ten noorden van de Wieringerwaard. Dat is dan ook de periode waarin de Weg van Paludanus zijn veronderstelde dijkfunctie vervuld zou kunnen hebben. In de jaren 1950 onderzocht Du Burck tijdens de bodemkartering van de Wieringerwaard het verlengde in oostelijke richting van de Weg van Paludanus. Ter plaatse van de veronderstelde Weg werd inderdaad 'tufsteenachtig' materiaal gevonden met een dikte van hoogstens enkele decimeters.
Begeleidende scherven dateerden de Weg op de tiende/elfde eeuw.26 Het tufsteenachtige materiaal werd echter ook elders in het terrein aangetroffen, soms als losse brokken, maar soms ook in duidelijke lagen. In een van de bestudeerde profielen bleek de tufsteenachtige laag 45 a 50 cm dik te zijn. Opvallend waren de insluitingen van vrij zware klei en van koolachtig materiaal. Du Burck veronderstelde dat de ingesloten klei was gebruikt voor het bakken van aardewerk en dat het verkoolde materiaal afkomstig was van verbrandingen in vroeger tijd. Dat laatste was voor de onderzoeker aanleiding om een verband te leggen met de selnering zoals die eertijds in Zeeland is bedreven. Scheikundige analyse van het gevonden materiaal leverde parallellen op met Zierikzeese zel-as, maar er waren ook duidelijke verschillen.27 Gezien de insluitingen van klei en koolachtig materiaal vond Du Burck het onwaarschijnlijk dat de weg zou bestaan uit verweringsresten van tufsteen.28 Hij veronderstelde dat het tufsteenachtige materiaal een restproduct was van middeleeuwse selnering in dit gebied, maar meende dat het ook zou kunnen gaan om afval van een kalkbranderij. Onmiskenbaar is er in de directe omgeving van de plekken waar het tufsteenachtige materiaal werd aangetroffen, sprake geweest van systematische turfgraverij. Het materiaal zou opzettelijk in verschillende tracĂŠs zijn aangebracht ter versteviging van de zachte veenondergrond voor verkeersdoden. Westenberg achtte deze bedenkingen van Du Burck niet overtuigend en hield vast aan de veronderstelde waterkerende functie van de Weg van Paludanus.29 Nieuwe feiten Tijdens het in 1995 verrichte onderzoek heeft de eerste auteur ter plaatse van de Weg monsters genomen uit de met as gevulde kuilen in het veen en uit de lagen waardoor die kuilen wa245
Plaat I: Subfossiele en veraste resten van Groot zeegras (Zostera marina) uit de opgraving van de 'Weg van Paludanus' bij Kolhorn.
/k.
1. zaad (vergroting: x )2J aangetroffen in compacte lagen van puur subfossiel zeegras. 2. subfossiele vegetatieve resten, geelbruin (x 1,6) j . grijze as-klomp met herkenbare resten van zeegras 4 en y. verast materiaal (grijs tot licht oranje van kleur) met herkenbare resten van zeegras.
ren afgedekt. Op en in de kuilen bleken resten van Groot zeegras (Zostera marina L.) aanwezig te zijn en wel in twee verschillende verschijningsvormen: subfossiel en verast. De subfossiele, geelbruine resten van zeegras werden in uitstekend bewaard 246
gebleven toestand aangetroffen als homogene, compacte, min of meer horizontaal gelaagde pakketten, zonder zichtbare bijmenging met resten van andere plantensoorten. Deze zeegraslagen werden waargenomen tussen en op grijswitte tot licht-oranje aslagen.
Op plaat I zijn de vegetatieve resten en ook een van de daartussen aangetroffen zaden van Zostera manna afgebeeld. De subfossiele verschijningsvorm van Groot zeegras is mogelijk in eerste instantie niet direct door mensen beĂŻnvloed. Misschien gaat het om Zostera-planten die waren aangespoeld en vervolgens door sediment bedekt. Actief opbrengen van zeegras in verband met een poging tot dijkbouw is echter niet uit te sluiten. De tweede verschijningsvorm van Zostera-planten betrof grijze, veraste resten die deel uitmaakten van de as in de kuilen. Enkele asklompen werden gemonsterd en gefotografeerd (plaat 1,3-5). De blad-anatomische kenmerken van de veraste resten werden microscopisch vergeleken met de kenmerken van de subfossiele bladresten en tevens met recente bladeren van Groot zeegras. De overeenkomsten zijn onmiskenbaar en maken de determinatie zeker.30 De aanwezigheid van zowel subfossiele als veraste resten van zeegras vraagt om een verklaring. Groot zeegras (Zostera manna) is een hogere plant (bloemplant; geen wier) met wortelstokken en lange, lijnvormige bladeren. De soort komt permanent ondergedompeld in ondiep zeewater voor en kan ook in het lager gelegen deel van de getijdenzone doordringen.^1 In het najaar wordt een groot deel van de stengels en bladeren door de golfslag losgeslagen. In vroeger tijden werd het ronddrijvende en aangespoelde zeegras ('wier') gebruikt voor het versterken van de dijken in de Kop van NoordHolland.32 Sinds wanneer dat gebruikelijk was, is niet bekend. Onduidelijk is namelijk hoeveel tijd er gemoeid is geweest met de omvorming van het verdronken veengebied in een milieu waarin op zo grote schaal zeegras voorkwam dat het tot een verwerkbaar product kon uitgroeien. In het begin van de veertiende eeuw was die situatie kennelijk al bereikt. In de bekende 'Uitspraak van den bisschop van Zuden' van 1320 ter regeling van een groot aantal conflicten die in West-Friesland
waren gerezen, wordt nadrukkelijk gesteld dat 'elcman in Vriesland sinen dyc maken sal... met aerden den aerdiic ende met woer den woerdiic'.K Kennelijk was
het gebruik van 'wier' bij dijkbouw en dijkherstel toen al zo algemeen dat deze bepaling geen nadere toelichting behoefde. Aangenomen wordt dat het zeegras pas in de negentiende eeuw economische betekenis heeft gekregen. Toen ontwikkelde de 'wiervisserij' zich tot een bron van aanvullende inkomsten voor het visserijbedrijf op de Waddeneilanden.34 In ondiep water werden de zeegrasvelden gemaaid en daarnaast werd het door de golfslag losgeslagen materiaal opgevist om te worden verwerkt, onder andere als vulling voor kussens en matrassen. In 1869 werd de omvang van de wierwaarden in de Zuiderzee van regeringswege in kaart gebracht en bepaald op 6550 ha.35 Sinds een epidemie in 1932 en de gelijktijdige afsluiting en verzoeting van het IJsselmeer is er in de Waddenzee van de destijds zo uitgestrekte velden met Zostera manna niet veel meer over.36 Hierboven is al aangegeven dat bij Kolhorn, afgezien van subfossiele resten van zeegras ook veraste resten van deze plant zijn gevonden. Het verbranden van zeegras wordt in de literatuur steeds in verband gebracht met zoutproductie. Zestiende- en achttiendeeeuwse beschrijvingen van dat productieproces zijn overgeleverd voor Sleeswijk-Holstein.3? Het op die manier verkregen zout was goedkoop, van slechte kwaliteit en niet voor alle doeleinden bruikbaar.38 Tegen het einde van de achttiende eeuw zou er in deze streken een einde zijn gekomen aan de locale zoutproductie op basis van verzilt veen en zeegras.39 Uit historische tijd zijn voor de Nederlanden geen beschrijvingen van of aanwijzingen voor zoutbereiding op basis van zeegras bekend.40 Onmiskenbaar is er op de Weg van Paludanus gewerkt met vuur, waarbij gezien de grote hoeveelheden as enorme hoeveelheden organisch mate247
riaal werden verbrand. De asresten zijn vooral gebruikt voor het opvullen van kuilen en niet voor het verharden op ophogen van een dijk of weg. Het feit dat er is gebrand op een plek waar zeegras kon aanspoelen of worden aangevoerd, wijst op de aanwezigheid van zout water in de nabijheid van de brandplaats. De argumenten pro en contra de interpretatie van deze vondsten als aanwijzingen voor grootschalige zoutwinning komen in de afsluitende discussie aan de orde. Eerst gaan we echter in op de gegevens over directe en indirecte winning van zout uit zeewater in de kustgebieden langs de zuidelijke oever van de Noordzee.
248
Uiteindelijk hebben die menselijke ingrepen en de latere verveningsactiviteiten ertoe bijgedragen dat de Zuidhollands-Zeeuwse delta in de loop van de Middeleeuwen steeds verder is verdronken en omgevormd tot het latere eilandenrijk. Dit omvormingsproces is recentelijk door Vos en Van Heeringen43 in kaartbeelden weergegeven. Eerder had Leenders het opdringen van het zoute water in het HollandsBrabantse achterland van de delta al in beeld gebracht.44 Over de wijze waarop de mens in vroeger tijden in dit gebied het verzilte veen in zout heeft omgezet, is veel geschreven maar weinig bekend.45 In de bronnen wordt gesproken over da-
Selnering
rinckdelven en selnering, maar niet dui-
In de Middeleeuwen werd op veel plaatsen langs de Noordzee op grote schaal zout geproduceerd door het indampen van zeewater of het verbranden van verzilt veen. Miljoenen tonnen veen zijn aan het 'selbernen' (zoutbranden) ten offer gevallen. In West-Nederland is dat veen ontstaan in een zoet milieu achter een beschermende strandwallenkust.4' Zoutwinning op basis van verzilt veen is pas mogelijk nadat het veen in aanraking is geweest met het water van de zee. De verzuring van het veen moet dus het gevolg zijn geweest van een verstoring van het evenwicht tussen zout en zoet water in de kustzone. Een dergelijke verstoring kan het gevolg zijn van natuurlijke dynamiek maar ook van menselijke activiteiten. Ontginning van veenvormende moerassen leidt namelijk steeds tot maaivelddaling door oxydatie en klink van het veen. Winning van verzilt veen betekende niet alleen een extra verlaging van het maaiveld in de overgangszone van zee en land, maar ook een uitnodiging aan het zoute water om nog verder in het veengebied binnen te dringen. In het Zeeuwse deel van de delta zijn duidelijke aanwijzingen gevonden dat de mens al in de Romeinse tijd een rol heeft gespeeld bij de verstoring van het evenwicht tussen zee en land.42
delijk wordt wat daaronder nu precies moet worden verstaan. Bij gebrek aan oudere gegevens, grijpen de meeste auteurs terug op een passage in de Zeeuwse kroniek van Johan Reygersberch of Reygersbergen uit 155146, of op de zeventiende-eeuwse heruitgaven van deze kroniek door Boxhorn.47 Reygersberch brengt in zijn kroniek de zoutwinning slechts terloops ter sprake bij zijn beschrijving van het ontstaan van de stad Zierikzee.48 Eigenlijk zegt hij niet meer dan dat men in Zeeland gewoon was derrinckw moer te delven uit de overslibde schorren, het veen vervolgens te verbranden en de as daarvan in keten te zieden tot zout dat voor consumptie geschikt was. Reygersberch laat daarop volgen dat de zouthandel noch daghelicx van groot belang is voor heel Zeeland'0, maar gezien de toevoeging soutneeringe om wit cleyn sout van grof te siedene, ging het
toen meer om het raffinageproces dan om het winnen van ruw zout uit verzilt veen. In de loop van de vijftiende eeuw was de selnering in Zeeland steeds meer overgeschakeld van de locaal gewonnen grondstof op het ruwe zout dat werd aangevoerd uit Zuid-Frankrijk en het Iberische schiereiland.51 In de tijd van Reygersberch werd alleen nog maar op kleine schaal in de schorren gegraven voor het winnen van ver-
Plaat II: Microscopische bladstructuren van subfossiele en veraste resten van Groot zeegras (Zostera manna) uit de opgraving van de 'Weg van Paludanus' bij Kolhorn. 1. bladtop (vergroting x 50) subfossiel. 2,3 en 4: details van subfossiel blad (resp. x 50, x 125, 5, 6 en 7: details van veraste bladresten (resp. x 50, x 125, x 500).
zilt veen.'2 Honderd jaar later heeft Boxhorn enkele details toegevoegd aan de beschrijving van Reygersberch. Als bron voor zijn kennis noemt hij expliciet enkele schilderijen waarop het proces van zoutwinning en -fabricage is afgebeeld.53 Aan de hand van een re-
productie van een van die schilderijen heeft Leenders recentelijk de selnering opnieuw beschreven.54 De essentie van het proces van zoutwinning uit verzilt veen is dat de as werd vermengd met water, waarna de geconcentreerde zoutoplossing werd 249
250
kluiten zout te koken.59 Bodemsporen tonen aan dat de winning van het verzilte veen hier zeer grootschalig en zeer systematisch heeft plaats gevonden. 60 Daarom heeft Bantelmann aangenomen dat de toegepaste techniek elders werd ontwikkeld6' en in de tweede helft van de elfde eeuw is meegenomen door de eerste kolonisten.62 Waar deze techniek ontwikkeld zou moeten zijn, blijft onduidelijk. Aangezien er in de Middeleeuwen langs de zuidelijke oever van de Noordzee in cultureel opzicht een duidelijk gradiĂŤnt van zuidwest naar noordoost is vast te stellen, ligt het voor de hand om voor de herkomst van de kolonisten en hun techniek van zoutwinning in de eerste plaats in zuidwestelijke richting te kijken.
gescheiden van de as. Vervolgens verhitte men de sterke zoutoplossing in pannen of andere bekkens, waarna het uitgekristalliseerde zout werd gedroogd. Een niet te verwaarlozen aspect is dat het veen in het wingebied zelf werd gedroogd en verbrand, aangezien dit voor een sterke reductie van het gewicht - dus van transportlast zorgde. We mogen aannemen dat veel van het zoute veen eerst als brandstof heeft gediend onder de pannen waarin de zoutoplossing werd ingedampt. Daarom stonden ook de zoutketen, waarin de 'pannemannen' hun werk deden, niet ver van de bron.55 De uitgeloogde as kwam dus in principe weer in de nabijheid van de veenkuilen terecht, tenzij er een andere bestemming voor was.56 As afkomstig van veenpakketten die door de zee waren overstroomd, bevat in veel gevallen 4050% NaCl, ofwel keukenzout.5? Van den Broeke kan niet nauwkeurig aangeven wanneer men in de kustgebieden langs de Noordzee verzilt veen is gaan gebruiken als grondstof voor de zoutproductie. Misschien was dat het geval tussen de derde en de achtste eeuw, maar een latere introductie valt wat hem betreft niet uit te sluiten. Op grond van de beschikbare historische en archeologische bronnen meent hij het hoogtepunt van deze vorm van zoutproductie zowel in Zuidwest-Nederland als in Noord-Holland, Friesland en Noord-Duitsland te moeten stellen op de elfde tot veertiende eeuw. Dat er vanaf de Romeinse Tijd op grote schaal in het kustgebied veen is gegraven, ontkent hij niet en evenmin twijfelt hij aan het voorkomen van grootschalige zoutwinning. Maar de tot nu toe geleverde bewijzen schieten wat hem betreft tekort als het gaat om het gebruik van verzilt veen voor zoutwinning.58
rode as', meende de auteur deze waarneming te mogen interpreteren als een aanwijzing voor zoutwinning op basis van verzilt veen.66
De beschikbare gegevens wijzen ons inziens op een hogere ouderdom van deze productiewijze. Omstreeks 1190 schrijft Saxo Grammaticus in zijn Gestat Danorum dat de Noord-Friezen gewoon zijn om uit gedroogde aard-
Tussen de achtste en de veertiende eeuw is in de Kop van Noord-Holland en de Westelijke Waddenzee een uitgestrekt veengebied door de zee over-
Uit het gebied tussen Vlie en Wezer zijn tal van bodemsporen van middeleeuwse zoutwinning bekend63, maar nadere dateringen daarvan zijn niet beschikbaar. Uit het onderzoek van Griede is gebleken dat de verveningssporen in het noordoosten van de provincie Friesland duidelijk parallellen vertonen met die aan de westkust van Sleeswijk-Holstein64, maar beduidend ouder zijn.6' Waldus heeft vastgesteld dat het hoogveen in de omgeving van Teerns (Fr.) enige eeuwen voor het begin van de jaartelling moet zijn verdronken en veranderd in een brakwatergebied met een uitgestrekte rietvegetatie. Hoewel de waarnemingen werden gedaan in een kleinschalige opgraving, meende Waldus toch vast te kunnen stellen dat dit hoogveen in de Romeinse tijd uit de ondergrond is weggegraven. In samenhang met de vondst van 'een aanzienlijke concentratie
Discussie en conclusies
stroomd, weggeslagen of met zeezand en klei overdekt. Op vele plaatsen zijn in dat gebied aanwijzingen gevonden voor het steken van turf. Sommige van die sporen zijn in verband gebracht met de productie van zout, maar over het algemeen wordt de ondergang van dit gebied niet in verband gebracht met de aantasting van het land door het afgraven van verzilt veen voor zoutwinning. Gezien de grote hoeveelheden as die tijdens het ROB-onderzoek bij Kolhorn zijn aangetroffen, moet echter worden gedacht aan een grootschalige, industriĂŤle verwerking van turf. Daarmee werd het gebied kwetsbaar voor overstromingen vanuit de zee. Mariene sedimenten die werden afgezet ter plaatse van het afgegraven of weggeslagen veen, vormden een substraat voor zeegras. Volgens historische bronnen (zie bijlage i) is deze plantensoort zeer goed bruikbaar voor zoutwinning. Verwerkbare hoeveelheden zeegras zullen op korte afstand van de plaats van verwerking aanwezig zijn geweest. Ligt daarin voldoende reden om aan te nemen dat zoutwinning gedurende de Vroege en Volle Middeleeuwen een grotere rol heeft gespeeld bij de landschapsveranderingen in de Kop van Noord-Holland dan tot nu toe is aangenomen? Uit de gevonden bodemsporen blijkt onmiskenbaar dat er eertijds op de plaats van de opgraving bij Kolhorn sprake is geweest van grootschalige turfwinning. Veenderij op zo'n schaal is echter alleen zinvol als het mogelijk is om van de gestoken turf een nuttig gebruik te maken. Algemeen wordt aangenomen dat er pas met het begin van de verstedelijking een markt voor energiedragers is ontstaan. Ook als we in aanmerking nemen dat het proces van verstedelijking in het Nederlandse kustgebied gekenmerkt wordt door grote regionale verschillen, dan nog kunnen we stellen dat het bestaansrecht van de grootschalige verveningen die ouder zijn dan het begin van de verstedelijking niet gelegen kan hebben in de verkoop van turf. Voor de
opkomst van de stad als regionaal centrum van consumptie en productie zal de op grote schaal gestoken turf zijn verwerkt in de omgeving van de plaats waar deze brandstof in combinatie met andere grondstoffen werd aangetroffen. Van den Broeke is het daar in feite mee eens en noemt in dat verband voor de Romeinse Tijd de productie van vissaus, het branden van schelpen en zoutwinning door indampen van zeewater.67 Aardewerkproductie en naderhand de vervaardiging van baksteen zouden daar aan toegevoegd kunnen worden. De vraag is dan nog wel of dergelijke activiteiten structureel onderdeel uitmaakten van de bestaanswijze van de kustbewoners of dat het slechts incidentele gebeurtenissen waren. In dat opzicht is het van belang om te wijzen op de aanwezigheid van middeleeuws importaardewerk in de veengebieden van West-Nederland. Dat is ons inziens een duidelijke aanwijzing dat de bewoners van deze gebieden van begin af aan in een structurele ruilverhouding met andere landstreken hebben gestaan. Nog duidelijker is dat het geval geweest bij de openlegging van het Hollands-Utrechtse veengebied door middel van de cope-ontginningen. Kenmerkend voor de oudste fase van deze ontginningen is de verplichting tot jaarlijkse betaling per hoeve van ĂŠĂŠn denier, toentertijd het kleinste muntje dat in omloop was. Voor de landsheren heeft de uitgifte van de copen een belangrijke stimulans van de geldcirculatie betekend, maar de boeren stonden ieder jaar voor de opgave om die denier in handen te krijgen teneinde de jaarlijkse tijns te kunnen betalen. Ook als de jaarlijkse denier per hoeve in de cope-gebieden nog lange tijd in natura is afgedragen, dan nog moet er sprake zijn geweest van een structurele relatie tussen productiegebieden en plaatsen waar men voor de geleverde goederen een bestemming wist. Gezien het structurele karakter van deze relatie moet daarbij worden ge-
251
dacht aan een zekere mate van wederzijdse afhankelijkheid. Het is dus onjuist om de bestaanswijze van de kustbewoners in de Vroege of Volle Middeleeuwen te houden voor volledig autark. Gezien het belang dat de zouthandel in de vroege middeleeuwen heeft gehad68, mag worden aangenomen dat zout voor de bewoners van de gebieden langs de Noordzeekust een aantrekkelijk ruilmiddel is geweest. Die vaststelling geeft echter nog geen uitsluitsel omtrent de vraag of en waar er in die tijd sprake is geweest van zoutwinning en of daarbij verzilt veen of zeegras als grondstof is gebruikt. Belangrijk voor de discussie over het gebruik van verzilt veen als grondstof voor de zoutwinning is de vraag of het zout uit het zeewater al dan niet actief wordt gebonden aan het humeuze materiaal. Deze vraag is reeds vele malen gesteld en nog nooit onderzocht. Als er geen sprake is van een dergelijke binding, dan heeft het gebruik van verzilt veen als grondstof slechts een beperkt voordeel boven zeewater. Door het drogen en vervolgens verbranden van de turf zal het zoutgehalte van de Fig. 2: Schetsmatige reconstructie in zes opeenvolgende stadia van de ontwikkeling van het landschap en van de menselijke activiteiten rond de Weg van Paludanus (tekening: G.B.]. Oostermeijer). 1) Voor de komst van de middeleeuwse pioniers was de wadafzetting in de ondergrond van West-Friesland bedekt met een veenpakket (Borger 1975; van Geel e.a. 198}). 2) Pioniers maakten omstreeks de tiende eeuw AD het gebied bewoonbaar door sloten en greppels aan te leggen. Het veen groeide niet meer maar klonk in en de toplaag oxideerde. Rogge kon worden verbouwd op het veen en de veenwinning voor de brandstofvoorziening voorzag in de eigen behoefte. 3) Incidentele overstromingen - samenhangend met de maaivelddaling • leidden tot de aanleg van de Westfiiese Omringdijk. Het buitendijkse gebied ten noorden daarvan raakte steeds vaker geïnundeerd met zeewater. Het verzilte veen kon worden gebruikt voor de zoutwinning, terwijl de ontveende en met nieuwe mariene afzettingen bedekte oppervlakken begroeid raakten met zeegras dat ook uitstekend geschikt bleek als uitgangsmateriaal voor de zoutwinning. Permanente bewoning van het gebied werd te riskant, maar voor de zoutwinning bleef het gebied wel geschikt. 4) De Weg was een veenstrook die bewust gespaard bleef. Van daaruit werd zeegras verzameld en ter hoogte van de Weg konden de zoutwinningsactiviteiten (verassen, koken, e.d.) worden uitgevoerd. Veen bleef slechts in beperkte mate beschikbaar en de gegraven kuilen in het veen werden met het restprodukt van de zoutwinning (de as) dichtgestort zodat de Weg zo lang mogelijk in gebruik kon blijven. j j Verdere maaivelddaling en oplopende vloedstanden maakten een einde aan de begaanbaarheid van de Weg en aan de zoutwinning ter plaatse. De Weg werd uiteindelijk, zoals dat eerder met de omgeving was gebeurd, door wadafzettingen bedekt. 6) Na de drooglegging klonk de wadafzetting in, terwijl de Weg vanwege de veenbaan en vooral vanwege de daarin en daarop aanwezige asafzettingen een verhevenheid in het landschap werd. Tegenwoordig is de Weg door het ploegen volkomen geëgaliseerd, maar het tracé is in de Waardpolder nog wel herkenbaar als een donkere baan vanwege opgeploegd veen. Ook opgeploegde asresten kenmerken de loop van de Weg.
252
as namelijk toenemen. Hoe groot en hoe belangrijk die toename is, zal proefondervindelijk moeten worden vastgesteld. Er zijn echter aanwijzingen dat veen actief zout uit zeewater aan zich bindt. In verzilte venen zijn namelijk zoutgehaltes gemeten6^ die beduidend hoger zijn dan de gemiddelde zoutgehalte van zeewater.70 Daar staat echter tegenover dat de zoutproductie per m3 veen lager moet zijn geweest dan per m} zeewater. Uitgaande van een gemiddeld zoutgehalte van zeewater van 19% kan een m3 zeewater na indamping en raffinage maximaal 19 kg keukenzout hebben opgeleverd. Griede verwijst echter naar een onderzoeksresultaat waarbij 24,012 kg zout uit een m? nat hoogveen werd verkregen.71 Ovaa daarentegen vermeldt opbrengsten die niet hoger zijn dan 9,15 en 16 kg zout per m' verzilt veen.72 Indien wordt aangetoond dat veen op natuurlijk wijze actief zout aan zich kan binden, dan is duidelijk dat zeewater bij de zoutproductie geen volwaardige concurrent is geweest voor verzilt veen. Daar waar veen met zeewater in aanraking was gekomen, zal men op slag zijn overgestapt op verzilt veen. De vraag of veen al dan niet actief zout aan zich bindt, is ook beslissend voor de tijd die nodig is om het zure veenwater te vervangen door zout water. Vindt er geen actieve binding plaats, dan is een massieve en langdurige overstroming nodig om het veen te doen verzilten.7' Uitspoeling zal nauwelijks plaatsvinden omdat het zoute water iets zwaarder is dan het zoete. Wel zal het zoute water zich langzaam naar diepere veenlagen verplaatsen. Met welke snelheid en in welke mate dat zal gebeuren, is overigens nog de vraag. Vindt er wel binding plaats, dan zal het veenoppervlak snel verzadigd raken met zout. Door de binding aan de veendeeltjes zal er dan nauwelijks sprake zijn van een secundaire verspreiding van het zout. In dat geval vereist het gebruik van verzilt veen als grondstof voor de zourwinning geen
grootschalige overstromingen. Historische gegevens lijken dat te bevestigen: ook een kortstondige inundatie met zout water deed een veengebied sterk in waarde stijgen.^ Daar waar een opdringende geul of kreek in aanraking komt met een veenlaag, zijn de voorwaarden aanwezig voor selnering. Is de oppervlakkig met zout verzadigde veenrand weggestoken, dan zal een volgende vloed zorgen voor een verdere aanvulling van de voorraad verzilt veen. Dergelijke vergravingen zullen de komberging van de geulen en kreken echter geleidelijk vergroten en daarmee aanleiding geven tot het verder opdringen van de zee, met alle verwoestende gevolgen die we uit de geschiedenis kennen. Concluderend vinden wij het waarschijnlijk dat de Weg van Paludanus eertijds heeft gefunctioneerd als een 'industrieterrein' waar de uit de omgeving binnengehaalde 'oogst' aan zilt veen en - vooral later - aan zeegras werd verast en gebruikt voor de bereiding van zout. Om ten aanzien van de representativiteit van de opgegraven site meer zekerheid te krijgen, zou het resterende gedeelte van de 'Weg' op enkele andere plaatsen onderzocht kunnen worden. Daarbij zou speciale aandacht gegeven dienen te worden aan de askuilen, met name aan eventueel in de as herkenbare plantenresten. Hoe speculatief ook, we geven in figuur 2 een schets van de door ons veronderstelde opeenvolgende stadia in het gebied. Daarnaast wijzen wij er nogmaals op dat het veen dat ter plaatse van de Weg van Paludanus werd aangetroffen, in situ gelegen was. Dat dwingt tot de conclusie dat de ondergrond van de Weg oorspronkelijk deel heeft uitgemaakt van een uitgestrekt veencomplex. De 'Weg' is in feite een strook grond die kennelijk om praktische redenen bewust bij lde veenwinning is uitgespaard. Deze relatief hoog gelegen baan zal mensen destijds de mogelijkheid hebben geboden om zich te verplaatsen en eventueel ook om pro253
ducten (veen, zout) af te voeren. Locaties waar het veen al verwijderd was zullen met zout of brak water geïnundeerd zijn geweest, waarmee een groeiplaats werd gecreëerd voor zeegras. De Weg van Paludanus laat zich vergelijken met de veenbanen die in het verleden op verschillende plaatsen in ons land bij de turfwinning door de plaatselijke bevolking zijn uitgespaard en onderhouden ter ontsluiting van geïsoleerd gelegen hoogveenresten. Voorbeelden zijn de 'Peelbanen' in Noord-Limburg en Oost-Brabant75 en de veenbanen in het Korenburgerveen bij Winterwijk76 Met betrekking tot de veronderstelde functie van de Weg van Paludanus sluiten wij ons daarom aan bij de mening van Du Burck.77
Bijlage i: Enkele teksten met betrekking tot zoutwinning uit zeegras. Houttuyn (1793) bewerkte een publicatie van Linnaeus. Deze vermeldde het gebruik van Zostera als vulling voor kussens en matrassen bij de Gotlanders en hij noemt tevens de 'bemesting der landen', net zoals dat gebeurde in Groot-Brittannië en Frankrijk. In Schotland benutte men het als rundervoer. In Holland werd het gebruikt als dakbedekking en in het bijzonder voor het 'beschutten der Dyken tegen den Slag der Zee'. Betreffende de zoutwinning vermeldt Houttuyn op pagina 246: "De Asch van 't Zee-Wier levert, door uitlooging, een Zout, dat niet alleen dienen kan om 't Vleesch voor bederf te bewaaren, maar ook dikwils in de Glasblaazeryën van Engeland, als ook tot het maken van Aluin en Zeep in plaats van Potasch, onder den naam van Kelp gebruikt wordt. Dus moet dit Zout dan aanmerkelyk verschillen van dat Zout van Wier, 't welk men uit verscheide soorten van Zee-Ruy, aan 't strand der Noordzee opgeworpen,
heeft bekomen". De illustraties van ZeeRuy wijzen volgens drs. Albertine Ellis-Adam (IBED, UvA) zeker op wie-
254
ren van het geslacht Fucus en tevens op de soort Ascophyllum nodosum. Voor de term 'Kelp' verwijst de Houttuyn naar 'het omstandige Berigt van Doctor Baster'. Het bedoelde werk van Baster (1759-1765, herdrukt in 1817) geeft details over de zoutwinning uit zowel Zeekraal (ook wel Krabbe-kwaad of Zee-grappe genoemd) als diverse wiersoorten. "Ik nam ter zelver tyd een party van het platte Zee-wier zonder blaasjes, dit weegde gedroogd vierendertig oncen, de assche agt oncen, en gaf maar drie oncen Zout, 't welk een vierde minder is als het voorgaande soort. Deze verbazende menigte van Zout, die de Zeewier bevat, heeft oorzaak gegeven, dat op verscheiden aan Zee gelegene plaatsen in Engeland, dezelve verbrand, en een soort van Potasch daar uit gemaakt word, dat zy Kelp noemen, op dezelve wyze, als de Spanjaarden uit het Krabbe-kwaad haare Souda maken. Dewyl, volgens myne ondervinding, de Zee-wier ruim zoveel Zout geeft als het Krabbe-kwaad, dat het overal langs de Zee-dyken op de Steenen en Palen, zonder eenige culture in zoodanige menigte voorkomt, en dat het branden van de Kelp in Engeland zoo veel voordeel geeft, heb ik uit de Waarnemingen van den Eerwaarden Heer William Borlase, over den Ouden en Tegenwoordigen Staat van de Eilanden van Scilly, de omstandige beschryving, op wat manier de Kelp aldaar gemaakt word, wel willen vertalen, of sommige van onze Landsgenooten daar door mogten aangezet worden, om dit branden en maken van Pot-asch ook te onderneemen" (Baster 1817,136-137). In een 'Byvoegsel' van Houttuyn wordt met betrekking tot Zostera vermeld dat 'de vermaarde Heer Gunnerus verhaalt dat de Jutlanders daar een Zout van maaken, waarmede zij den Visch, die er echter zwartachtig van wordt, ter bewaaringe inzouten'.
Over de Deense praktijken zijn we nog beter ingelicht door het werk van Brandegaard (1987). Hij publiceerde een uitgebreid overzicht van historische
etnobotanische gegevens in Denemarken. Over de zoutbereiding vermeldt hij dat langs de oostkust van Jutland en ook hier en daar aan de westkust, 'vanaf de oudste tijden' tot in de negentiende eeuw in het open veld grote hoeveelheden Zostera manna gebrand werden. Het uit de as gekookte zout of de pekel werden gebruikt voor het zouten van vis, vlees en gerookt spek, zelden voor het zouten van boter. Uit 18 karrevrachten gedroogd zeegras kreeg men circa 8 ton as, waaruit i ton zout kon worden bereid. Wanneer het loog was ingekookt in ketels of pannen ging men dat zuiveren met ossen- of schapenbloed. Voor arme kustbewoners was deze zoutbereiding een zeer belangrijke huisindustrie, een bezigheid voor vrouwen in ledige uren. Een boerenvrouw kon in vier dagen 8 ton as branden. Men verkocht de blokken zout op pleinen en markten, maar dat zout kon nauwelijks concurreren met geïmporteerd zout. Uit de resterende as kon potas (kaliumcarbonaat) en natriumsulfaat gemaakt worden. Het werd gebruikt als zeep en het zou beter voldoen dan beuken-as. Hocquet (1986) vermeldt dat in het zestiendeeeuwse werk van Levinus Lemnius, genaamd De occultis naturae miraculis, te boek gesteld is dat de zoutwinners aan de kust van Jutland veen tezamen met wier verbrandden om aan zout te komen; de zoute as werd uitgeloogd en (de verkregen pekel) gekookt.
Noten 1 Bas van Geel: Instituut voor Biodiversiteit en Ecosysteemdynamica, Universiteit van Amsterdam, Kruislaan 318,1098 SM Amsterdam; E-mail: vanGeel@science.uva.nl; Guus J. Borger: Amsterdam Research Institute for Global Issues and Development Studies (AGIDS), Universiteit van Amsterdam, Nieuwe Prinsengracht 130, 1018 VZ Amsterdam; E-mail: g.j.borger@frw.uva.nl. De auteurs zijn drs. Peter W. van den Broeke, CD. Troostheide en dr. Karel A.H.W. Leenders zeer erkentelijk voor de geboden hulp bij de voorbereiding van dit artikel. 2 Van der Beek & Sier 1996.
3 Oftewel: Van den Broeke. Zie voor een levensschets: Schoorl 1983, p. 129-130. Besteman & Bonke (1993, p. 19-21 en 35-38) geven een overzicht van het sedert Paludanus aan deze Weg verrichte onderzoek. 4 Paludanus 1776, p. 166. Het verhaal van Paludanus is overigens niet gebaseerd op eigen waarneming, maar op dat van heemraad Jacob Queldam van de Wieringerwaard. Deze heemraad had op 25 augustus 1772 wel deelgenomen aan de inspectietocht, maar was niet gezeten in het bootje vanwaaruit toen de opmetingen werden verricht (Paludanus 1776, p. 163). 5 De auteurs bedanken drs. D.P. Hallewas (ROB) voor het beschikbaar stellen van deze gegevens. 6 J.K. Hagers, mondelinge mededeling. 7 Schoorl 1999, p. 14-34. Zie ook: Zagwijn, 1986/1991; Pons 1992, p. 49-54. 8 Van Regteren Altena & Bakker 1968, p. 206; Besteman & Guiran 1986, p. 185 Ik. 9 Willemsen e.a. 1996, p. 97. 10 Haalebos 1965; Schoorl 1988; Kleinsman 1981, p. 91, 93 en 96-99. 11 Beenakker 1988, p. 16. 12 Beenakker 1988, p. 37-41. Zie ook: Braat 1932, Plaat VIII (uitslaande kaart achterin). 13 Hallewas 1984; Kramer 1984, p. 79/80; Huisman 1992; Pieken 1996, p. 57-60. Zie voor het onderhoud van ringdijken: Borger 1985, p. 78-80. 14 Hallewas 1984, p. 18-20. Zie ook: Diederik 1985, p. 210; Beenakker 1988, p. 27-46; Kleinsman 1981, p. 100. 15 Du Burck 1960, p. 99-101. Braat (1932, p. 14) had dat ook al opgemerkt. Soms hield een tracé plotseling op en kon hij het vervolg niet terugvinden in de volgende sleuf. Zie ook: Besteman 1976, p. 172/73. 16 Besteman 1976, p. 172-173; Hallewas 1981, p. 266-267. Afwijkende meningen zijn uitzonderlijk, maar aanwezig: Besteman 1990, p. 106 rk. 17 Smit 1972, p. 9-12 en 16/17. 0°k Braat (1932, p. 2/3 en 6) vond sporen van veenderij in de Wieringermeer, maar legde geen verband met zoutwinning. 18 Schermer 1974, p. 52-54. 19 Du Burck 1960, p. 101. 20 Westenberg 1961, p. 31/32. 21 Kleinsman 1981, p. 97/98 en 100-103. 22 Volgens Van den Broeke (1996, p. 58) is de aanwezigheid van een asplaats in een uitgeveend gebied de meest overtuigende aanwijzing voor het gebruik van ver-
255
zilt veen als grondstof voor de zoutproductie. 23 Het verloop van deze Weg is afgebeeld bij Paludanus 1776, kaart achter p. 276; Braat 1932, Plaat VIII (uitslaande kaart achterin) en Schoorl 1983, p. 135. De door Paludanus afgedrukte kaart is ook te vinden in Besteman & Bonke 1993, p. 36. 24 Paludanus 1776; Schoorl 1983, p. 133-134. 25 Braat 1932, p. 12-16. 26 Du Burck 1960, p. 101. 27 Du Burck 1960, p. 93-95. 28 Dr. J.W. Holwerda uit Leiden had dat al eerder geconcludeerd. Zie Braat 1932, p. 14. 29 Westenberg 1961, p. 34-35. 30 De auteurs zijn dr. Ferry Bouman zeer erkentelijk vanwege de microscopische vergelijking van de subfossiele en veraste bladresten met herbarium-materiaal van Zostera marina. 31 De Jonge & Ruiter 1996. 32 Volgens Beekman (1907, p. 1791 s.v. Wierdijk) werd wier alleen gebruikt bij het versterken van de zeedijken in Drechterland, de Vier Noorder Koggen, op de eilanden Texel en Wieringen en langs de Zuiderzeekust van Friesland. De veronderstelde opdracht van Hendrik van Brederode aan de bewoners van Callantsoog uit 1328 dat zij hun dijk mit slicke ende mit wyere zouden moeten maken (Schoorl 1979, p. 13) gaat terug op een mondelinge mededeling van J. Westenberg en is niet met een archiefverwijzing onderbouwd. Een mooi voorbeeld van een wierdijk is bewaard gebleven aan de zuidrand van Wieringen. 33 Beenakker 1988, p. 191 art. II,1. Zie voor de datering en opbouw van dit document: Beenakker 1988, p. 17-26. 34 Bremer, p. 136-149. 35 Blink 1892, p. 113-116. 36 Er resteren nu nog twee kleine populaties in de Waddenzee: bij West-Terschelling en op de Paap in de Eemsmonding (Prof.dr. C. den Hartog, persoonlijke mededeling 1998). 37 Marschalleck 1973, p. 129-132 en 146150; Hocquet 1986, p. 15; Brandegaard 1987, p. 15; Poulsen 1991, p. 279/80. 38 Poulsen 1991, p. 280, noot 3 en p. 286. 39 Volgens Marschalleck (1973, p. 128/29) gebruikte men 'neben Tangauch Seegras'. 40 De beschrijving die Hourtuyn (1783, p. 246; zie bijlage 1) geeft van dit proces, heeft waarschijnlijk geen betrekking op een Nederlandse situatie. 41 Zagwijn 1986/1991; Pons 1992. 42 Vos & Van Heeringen 1997, p. 96; Ovaa
256
1975, p. 56 en 61; Van den Broeke 1986, p. 99-100; Borger 1992, p. 134/35. Ook Van den Broeke (1996, p. 54-58) gaat uit van grootschalige menselijke activiteit in de Delta gedurende de Romeinse tijd, maar betwijfelt of verzilt veen toen al is gebruikt als grondstof voor de zoutwinning. Belgische onderzoekers kennen de mens een minder grote rol toe bij vergelijkbare veranderingen die zich in ongeveer dezelfde periode hebben voorgedaan in het Vlaamse deel van de Kustvlakte. Zie Baeteman 1999, p. 67-68; Ervynck e.a. 1992, p. 103-109. 43 PaleogeografĂŻsche kaarten van Zeeland, Holoceen. Schaal 1:500 000, bijlage bij: Vos & Van Heeringen 1997. 44 Leenders 1989, p. 292-300; Idem 1996, p. 69-71. 45 Leenders 2001a, p. 2; Leenders 2001b, p. 28-32. 46 Reygersberch 1551. 47 Boxhorn 1644 en 1646. 48 Reygersberch 1551, Cap. X, s.v. Van den oorspronc der stede van Zirinczee. 49 Darink is in de taal van de Delta de aanduiding voor veen dat overdekt is met een laag(je) sediment, meestal klei. Zie Leenders 2001a, p. 2 en 4. 50 Zie voor de omvang en het belang van de zoutproductie in Zeeland en ZuidHolland gedurende de zestiende eeuw: Leenders 2001a, p. 15/16 en 35-38. 51 Leenders 2001a, p. 28-30. 52 Op Walcheren werd nog in de zeventiende eeuw turf gegraven uit de binnendijkse moeren. Zie De Klerk 1988, p. 174-178. 53 Boxhorn 1644, p. 318. 54 Leenders 2001b; Leenders 2001a, p. 10-13. 55 Ovaa 1975, p. 59; Dekker 1996, afb. 1; Louwe Kooijmans 1985, afb. op p. 117. Deze afbeeldingen laten zien dat het verzilte veen (ook) werd verbrand zonder dat het als energiebron bij het indampen werd benut. Zie ook: Leenders 2001b, p. 29-30; Leenders 2001a, p. 12 en 20. 56 Zie bijvoorbeeld: Prange 1961, p. 78-80. Wegens de kalkrijkdom was de as geliefd als meststof in de landbouw. Zie: Ovaa 1975, p. 59. 57 Ovaa 1975, p. 60; Prange 1982. 58 Van den Broeke 1996, p. 58. 59 Poulsen 1991, p. 297 noot 1: Torrefacta in salem gleba decoquitur. Zie ook Marschalleck 1973, p. 132. ĂśoBantelmann 1967, p. 42-44 en 84-87; Kossack e.a. 1984, p. 287-288. De dynamiek van dit gedeelte van de Noordzeekust is bekend door onderzoek van
Bantelmann (1967) en Muller-Wille e.a. (1988). 61 Bantelmann e.a. 1995, p. 61. 62 Bantelmann 1967, p. 40 en 42. 63 Marchalleck 1973, p. 135-142 en Tafel I, t.o. p. 128; Behre 1987, p. 36-40; Kramer 19 91. 64 Griede 1978, p. 119-139, inz. p. 122, figuur 56 en p. 132, figuur 61; Griede & Roeleveld 1982, p. 452. Ondanks deze overeenkomst meent Van den Broeke (1996, p. 58) dat de door Griede gevonden verveningssporen 'niet zonder meer' kunnen gelden als aanwijzing voor selnering. Zie ook: Ovaa 1975, p. 64 fig. 6. 65 Griede 1978, p. 136. Rond de Lauwerszee is de zoutproductie mogelijk voortgezet tot in de tweede helft van de zestiende eeuw. Zie: Griede & Roeleveld 1982, p. 453; Fockema Andreae & Koeman 1972, p. 29. 66Waldus 1999, p. 80-83. 67 Van den Broeke 1985, p. 58. 68 Afgezien van luxe waren was zout, volgens Hlawitschka (1986, p. 8), een van de weinige producten die over grote afstand werden verhandeld. Gerlich (1986, p. 425) schat het zoutgebruik per hoofd van de bevolking in de Middeleeuwen op 15 kg/jaar, het dubbele van wat tegen het einde van de negentiende eeuw in Duitsland gebruikelijk was. 69 Leenders 2001a, p. 5 en 24-25. Behre (1987, p. 36) karakteriseert het verzilte veen als 'stark salzhaltlg'. Marchalleck (1973, p. 129) meldt dat de 'Wattentwf 10% of meer zout zou bevatten, maar dat is onwaarschijnlijk hoog. 70 Pannekoek 1973, p. 412. Van den Broeke (1996, p. 48) stelt het NaCl-gehalte van het Noordzeewater zonder bronvermelding op 3,5%. 71: Griede (1978, p. 134), zich baserend op onderzoek van Ernst uit 1934. 72 Ovaa 1975, p. 60. 73 Van den Broeke (1996, p. 56) gaat kennelijk uit van deze vooronderstelling. 74 Leenders 1989, p. 290-297. Als gevolg van 'Rückstau' van het zoete water, schoof het 'zoutfront' minder ver op dan de inundatie reikte. Vgl. Leenders 1989, p. 295. 75 Vervloet, 1984, p. 124-125; Renes 1999, p. 191-193 en 353. Zie ook: Grote Historische Atlas van Nederland 1 : 50 000, 4: Zuid-Nederland 1838-1857. WoltersNoordhoff, 1990. 76 Grote Historische Atlas van Nederland 1: 50 000, 3: Oost-Nederland 1830-1855.
Wolters-Noordhoff, 1990, p. 104. 77 Du Burck 1960, p. 99-101. Literatuur: Baeteman, C., 1999: The holocene depositional history of the Ijzer palaeovalley (Western Belgian coastal plain) with reference to the factors controlling the formation of intercalated peat beds, Geologica Belgica 2/3-4, P- 39"72Bantelmann, A., 1967: Die Landschaftsentwicklung an der schleswig-holsteinischen Westküste, Offa Bücher 21, Neumünster. Bantelmann, A., A. Panten, R. Kuschert & T. Steensen, 1995: Geschichte Nordfrieslands, Heide. Baster, J., 1817. Natuurkundige uitspanningen, behelzende eene beschrijving, van meer dan vier hondert planten en insekten, keurig naar het leven afgebeeld, deel II, Utrecht (heruitgave van de in Haarlem verschenen editie van 1759-1765). Beek, H.S.M, van der, & M.M. Sier, 1996a: Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) op twee locaties binnen het plangebied 'Windturbinepark Waardpolder' (Noord-Holland), Amersfoort (Rapportages Archeologische Monumentenzorg 3). Beek, H.S.M, van der, & M.M. Sier, 1996b: Anna-Paulowna: Kolhorn-Waardpolder 1, In: J.-K.A. Hagers, Archeologische kroniek van Noord-Holland over 1995, Holland 28, p. 314-315. Beek, H.S.M, van der, Y. Burnier & A. van Duinen, 1996: Anna-Paulowna: Kolhorn, Waardpolder 2. In: J.-K.A. Hagers, Archeologische kroniek van NoordHolland over 1995: Holland 28, p. 315-316. Beekman, A.A., 1905-1907: Het dijk- en waterschapsrecht in Nederland vóór 3795. 2 dln, 's-Gravenhage. Beenakker, J.J.J.M., 1988: Van Rentersluze tot strijkmolen. De waterstaatsgeschiedenis en landschapsontwikkeling van de Schageren Niedorperkoggen tot 1653, Alphen aan den Rijn. Behre, K.-E., 1987: Meeresspiegelbewegungen und Siedlungsgeschichte in den Nordseemarschen. Vortrage der Oldenburgischen Landschaft, Heft 17, Oldenburg. Besteman, J.C., 1976. Frisian salt and the problem of salt-making in North-Holland during the Carolingian period. Berichten van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek 24 (1974), p. 171-174. Besteman, J.C., & A.J. Guiran, 1986: De middeleeuwse bewoningsgeschiedenis van Noord-Holland boven het IJ en de ontginning van de veengebieden. Opgravingen in Assendelft in perspectief,
257
Dekker, C, 1996: De moernering op de In: M.C. van Trierum e.a. (eds) Rotterdam Zeeuwse eilanden, Tijdschrift voor WaterPapers V, p. 183-212. staatsgeschiedenis 5-2, p. 60-66. Besteman, J.C., 1990: North Holland AD Diederik, F., 1985: Tien jaar archeologische 400-1200: turning tide or tide turned? In: onderzoek in Schagen en omgeving, J.C. Besteman, J.M. Bos & H.A. Heidinga Westerheem 34, p. i98-2r8. (eds) Medieval archaeology in the Netherlands. Studies presented to H.H. van Regte- Diederik, F., 1989: Archeo-logica. De arren Altena, Assen, p. 91-120. cheologie van het noorden van NoordHolland in historisch en landschappelijk perBesteman, J.C., & HJ. Bonke, 1993: spectief, Schoorl. Verdwenen dijken verdwijnen, Haarlem. Ervynck, A., C. Baeteman, H. Demiddele, Blink, H., 1892. Nederland en zijne bewoY. Hollevoet, M. Pieters, J. Schelvis, D. ners. Handboek der Aardrijkskunde en Tys, M. Van Strydonck & F. Verhaeghe, Volkenkunde van Nederland, Amsterdam, 1999: Human occupation because of a Deel 3. regression, or the cause of a transgresBorger, G.J., 1975: De Veenhoop. Een historisch-geografisch onderzoek naar het verdwij- sion? A critical review of the interaction berween geological events and human ocnen van het veendek in een deel van Westcupation in the Belgian coastal plain duFriesland, Amsterdam. ring the first millenium AD, Probleme der Borger, G.J., 1985: De ouderdom van onze Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet dijken; een nieuwe discussie over een oud 26, p. 97-121. vraagstuk, Historisch-Geografisch Tijdschrift-}, p. 76-80. Fockema Andreae, S.J., & C. Koeman, 1972: Kaarten en kaarttekenaars. FibulaBorger, G.J., 1992: Draining-digging-dredreeks 24. Bussum. ging; the creation of a new landscape in the peat areas of the Low Countries, In: Geel, B. van, D.P. Hallewas & J.P. Pais, J.T.A. Verhoeven (ed) Fens and bogs in the 1983: A Late Holocene deposit under the Netherlands: vegetation, histoiy, nutriënt dy- Westfriese Zeedijk near Enkhuizen (Prov. namics and conservation. Geobotany 18, of N-Holland, The Netherlands): palaeoeDordrecht, p. 131-171. cological and archaeological aspects, Review of Palaeobotany and Palynology 38, Boxhorn, M.Z. van, 1644: Chroniick van p. 269-335. Zeelandt, eertijds beschreven door d'Heer Johan Reygersbergen, nu verbetert ende Gerlich, A., 1986: Geschichtliche Landesvermeerdert, Middelburg. kunde des Mittelalters. Genese und Probleme, Darmstadt. Boxhorn, M.Z. van, 1646: Beschrijvinge van Zee-landt, hare Antiquiteyt oft Ouderdom: Griede, J.W., 1978: Het ontstaan van Friesmitsgaders de gelegentheyt van de belands Noordhoek. Eenfysisch-geografisch onmuyrde en onbemuyrde Steden van der derzoek naar de holocene ontwikkeling van selver Eylanden. Eertijdts beschreven een zeekleigebied, Amsterdam. door den Heer Johan Reyersbergen ende Griede, J.W., & W. Roeleveld, 1982: De gedaer na vermeerdert, Amsterdam. ologische en paleogeografische ontwikkeBremer, J.T., 1980: Wiringherlandt Deel 2. ling van het noordelijke zeekleigebied, Hoofdstukken uit de geschiedenis van het Geografisch Tijdschrift 16, p. 439-454. land en volk van Wieringen, Schoorl. Haalebos, J.K., 1965: De N.H. Kerk te St. Broeke, P.W. van den, 1986: Zeezout: een Maarten, Westfriese Oudheden VIII, p. 153schakel russen West- en Zuid-Nederland 158. in de Ijzertijd en de Romeinse tijd, In: Hallewas, D.P., 1981: Archaeological cartoM.C. van Trierum e.a. (eds) Rotterdam graphy berween Marsdiep and IJ, BerichPapers V, p. 91-114. ten van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek 31, p. 219-272. Broeke, P.W. van den, 1996: Turfwinning Hallewas, D.P., 1984: Mittelalterliche Seeen zoutwinning langs de Noordzeekust. deiche im Hollandischen Küstengebiet, Een verbond sinds de ijzertijd? Tijdschrift Probleme der Küstenforschung im südlichen voor Waterstaatsgeschiedenis 5, p. 48-59. Nordseegebiet 15, p. 9-27. Brandegaard, V.J., 1987: Folk og Flora 1. Hlawitschka, E., 1986: Vom Frankenreich Dansk etnobotanik, K0benhavn. zur Formierung der europaischen StaatenBurck, P. du, 1959: Oudheidkundige vondund Völkergemeinschaft, 840-1046. Ein sten en waarnemingen tijdens een boStudienbuch, Darmstadt. demkartering en hun betekenis voor de Hocquet, J.C., 1986: L'évolution des technibewonings- en ontginningsgeschiedenis ques de fabrication du sel marin sur les van de kop van Noordholland, Westerheem rivages de 1'Europe du Nord-Ouest (posi8-11/12 (april 1960), p. 90-103.
258
tion des problèmes). In: A. Lottin e.a. Leenders, K.A.H.W., 1996: Noord-Vlaande(eds) Les Hommes et la Mer dans l'Europe ren en de Noordwesthoek: een vergelijdu Nord-Ouest de l'Antiquité a nosjours king, Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiede(Revue du Nord, numero i spécial hors sénis 5, p. 67-73. rie 1986), p. 3-22. Leenders, K.A.H.W., 2001a: Middeleeuws zout uit de Delta. Status questionis als basis Houttuyn, M., 1783: Natuurlyke Historie of Uitvoerige beschryving der Dieren, Planten voor nader onderzoek, Intern verslag, Den Haag. en Mineraalen, volgens het Samenstel van den Heer Linnaeus. Met naauwkeurige Leenders, K.A.H.W., 2001b: Het schilderij Afbeeldingen. Tweede deels, Veertiende stuk. 'Darinkdelven' in het stadsmuseum van De Varens, Mossen, enz., Amsterdam. Zierikzee. Kroniek van het Land van de zeemeermin (Schouwen-Duiveland) 26, 21-34. Huisman, K., 1992: Zur Bedeichungsgeschichte im westlauwersschen Friesland, Louwe Kooijmans, L.P., 1985. Sporen in het In: T. Steensen (ed) Deichbau und Sturmland - De Nederlandse delta in de prehistorie, Jluten in den Frieslanden, Braist/BredtAmsterdam. stedt, p. 37-45. Marschalleck, K.H., 1973: Die Salzgewinnung an der friesischen Nordseeküste, Jonge, V.N. de, & J.F. Ruiter, 1996: How Probleme der Küstenforschung im südlichen subtidal were the 'subtidal beds' of ZosteNordseegebiet 10, p. 127-150. ra marina L. before the occurrence of the wasting disease in the early 1930's?, Muller-Wille, M., B. Higelke, D. Hoffman, Netherlands Journal ofAquatic Ecology 30, B. Menke, A. Brande, K. Bokelmann, p. 99-106. H.E. Saggau & H.J. Kühn (eds)(i988) Norderhever-Projekt. 1 LandschaftsentwickKleinsman, W.B., 1981: De bodemopbouw lung und Siedlungsgeschichte im Einzugsen enkele historische aspecten van het gebiet der Norderhever (Nordfriesland). ruilverkavelingsgebied 'Schagerkogge', Offa-Bücher, Band 66 (2 vol.) Studiën zur Boor en Spade 20, p. 88-107. Küstenarchaologie Schleswig-Holsteins, Klerk, A.P. de, 1988: Een tuin in het water. Serie C Band 1, Neumünster. Over resultaat en toepassing van historisch-geografisch onderzoek op WalcheNenquin, J., 1961: Solt, o study in economie ren, In: M. Bierma e.a. (eds) Archeologie prehistory, Dissertationes Archaeologicae en Landschap. Afscheidsbundel H.T. Gandenses 6, Brugge. Waterbolk, Groningen, p. 165-184. Ovaa, I., 1975: De zoutwinning in het zuidwestelijk zeekleigebied en de invloed Kossack, G., K.-E. Behre & P. Schmid (eds), daarvan op het landschap, Boor en Spade 1984: Archeologische und naturwissen19, p. 54-68. schaftliche Untersuchungen an landlichen und frühstadtischen Siedlungen im deutPaludanus, R., 1776: Bericht omtrent eenen schen Küstengebiet vom 5. Jahrhundert v. Ouden Muur of weg van Duifsteen in en Chr. biszum 11. Jahrhundert n. Chr. Band buiten de Wieringerwaard, ter lengte van 1: Landliche Siedlungen, Weinheim. meer dan 1300 Roeden ontdekt, en eenig ander Muurwerk daer omstreeks. In: R. Kramer, R., 1984: Historisch-geographiPaludanus, Oudheid- en Natuurkundige sche Untersuchungen zur KulturlandVerhandelingen, meestal betreklyk tot schaftsentwicklung in Butjadingen mit Westvriesland, of het Noorderkwartier. Eerste besonderer Berücksichtigung des mittelStuk, Leiden, p. 161-229. alterlichen Marktortes Langwarden, Probleme der Küstenforschung im südlichen Pannekoek, A.J. (ed), 1973: Algemene geologie, Groningen. Nordseegebiet 15, p. 65-125. Pieken, H.A., 1996: Deichrecht und DeichKramer, R., 1991: Mittelalterliche Salztorfmauern in den Bilderhandschriften des gewinnung im Gebiet des Jadebusens. Sachsenspiegels und in anderen Quellen, In: Bodenfunde aus der Wesermarsch. Oldenburger Forschungen, Neue Folge Sonderausstellung Brake, Archaologische Band 2, Oldenburg. Mitteilungen aus Nordwestdeutschland, Pons, L.J., 1992: Holocene peat formation Beihejt 5, p. 99-108. in the lower parts of the Netherland. In: Leenders, K.A.H.W., 1989: Verdwenen veJ.T.A. Verhoeven (ed) Eens and bogs in the nen. Een onderzoek naar de ligging en exNetherlands: vegetation, history, nutriënt dyploitatie van thans verdwenen venen in het namics and conservation, Geobotany 18, gebied tussen Antwerpen, Turnhout, GeerDordrecht, p. 7-79. truidenberg en Willemstad (1250-1750), Poulsen, B., 1991: Wirtschaftliche und Reeks Landschapsstudies 13, Wageninrechtliche Aspekte des nordfriesischen gen. Ook verschenen als: Historische Salzes im Spatmittelalter und in der früUitgaven, Reeks in 8ffl, deel 78, Brussel.
259
Deel 1: Het westelijk Waddengebied en het eihen Neuzeit, In: J.-C. Hocquet & R. land Texel tot circa 1550, Schoorl. Palme (eds) Das Salz in der Rechts- und Smit, P., 1972: Middeleeuwse bewoningsHandelsgeschichte, Internationaler Salzresten op het Balgzand, Westerheem ai, p. geschichtekongrefi 26. September bis 1. 3-18. Oktober 1990, Hall in Tirol, Kongrefëakten, p. 279-292. Ven, G.J. van de, 1996: Turfwinning in Laag Nederland in de Middeleeuwen Prange, W., 1961: Mittelalterliche SalztorfEen inleiding op het thema en enige asAschen und Torfstiche bei Westerpecten uit de geologische geschiedenis Langenhorn (Nordfriesland), Schriften des Natunvissenschaftlichen VereinsftirSchles- van het kustgebied, Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 5-2, p. 41-47. wig-Holstein 32, p. 78-83. Vervloet, J.A.J., 1984: Inleiding tot de historiPrange, W., 1982: Eine Berechnung der sche geografie van de Nederlandse cultuurmittelalterlichen Salzproduktion in landschappen, Reeks Landschapsstudies 4, Nordfriesland, Zeitschriftfur Natur- und Wageningen. Landeskunde von Schleswig-Holstein und Hamburg&c), p. 296-302. Vos, P.C., & R.M. van Heeringen, 1997: Holocene geology and occupation history Regteren Altena, H.H. van, & J.A. Bakker, of the Province of Zeeland, Mededelingen 1968: Opgravingen te Medemblik, WestNederlands Instituut voor Toegepaste Friesland's Oud en Nieuw 35, p. 201-210. Geowetenschappen TNO 59, p. 5-109, Renes, J., 1999: Landschappen van Maas en Peel, Een toegepast historisch-geografisch on- Haarlem. derzoek in het streekplangebied Noord- en Waldus, W., 1999: Vergraven en verdronken. Het archeologisch onderzoek van Midden-Limburg (2 dln), Maastricht. een overslibde nederzetting uit de Late Reygersbergen, J. J., 1551: Dye Cronijcke van Ijzertijd en de Romeinse ijzertijd bij Zeelandt, Antwerpen. Teerns, De Vrije Fries 79, p. 75-92. Schermer, A., 1974: Friese verveners te Schoorl in het begin van de jaartelling, Weeda, E.J., R.Westra, Ch.Westra & Westerheem 23, p. 50-58. T.Westra, 1991: Nederlandse oecologiSchoorl, H., 1979: 't Oge. Het Waddeneiland sche flora, deel 4, IVN, VARA en VEWIN. Callensoog onder het bewind van de heren Westenberg, J., 1961: Oude kaarten en de gevan Brederode en hun erfgenamen, de graven schiedenis van de Kop van Noord-Holland, Verhandelingen van de Koninklijke van Holstein-Schaumburg, tot de verkoop Nederlandse Akademie van Wetenschapaan vier Hollandse heren, ca. 1250-1614, pen, afdeling Natuurkunde, deel 23, nr. 2, Hollandse Studiën nr. 11, Hillegom. Amsterdam. Schoorl, H., 1983: Rutger Paludanus, Willemsen, ]., R. van 't Veer & B. van Geel, Holland 15, p. 129-136. 1996: Environmental change during the Schoorl, H., 1988: Archeologische kaart van medieval reclamation of the raised-bog Nederland 1:100.000. Blad Hollands Noorderkwartier ca. 1350 na Chr. Bewoning area Waterland (The Netherlands): a palaeophytosociological approach, Review of en dijken, Amersfoort/Alkmaar. Palaeobotany and Palynology 94, p.75-100. Schoorl, H., 1999: De convexe kustboog. Texel-Vlieland-Terscheüing. Bijdragen tot deZagwijn, W.H., 1986: Nederland in het kennis van het westelijk Waddengebied en de Holoceen, 's-Gravenhage, Herdruk: 1991. eilanden Texel, Vlieland en Terschelling.
Naaldbanden
Fraai gedecoreerde naaldbanden in grijs en oranje; een sieraad voor uw boekenkast. In elke naaldband kunnen 2 jaargangen Westerheem worden opgeborgen. De banden kosten € 9,00 per stuk, plus verzendkosten. De verzendkosten (tot 5 kg) bedragen € 5,25. Eén band weegt ongeveer 350 gr. Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. naaldbanden met opgave van de gewenste kleur.
260
Een zandstenen kerststal Een geloofskwestie door Tim de Ridder
De ontdekking1 Rond 1958 deed de heer Spaans een opmerkelijke ontdekking in een lage wal die gelegen was in zijn achtertuin aan de Bergeonstraat te Heiloo. In deze plaats komen dergelijke lage wallen wel meer voor. Vermoedelijk hebben ze met name gediend als perceelsafscheiding. Helaas zijn de meeste van deze wallen in Heiloo inmiddels verdwenen. Ook elders in Nederland komen we ze wel tegen, bijvoorbeeld op de Veluwe waar ze fungeerden als wildwallen of landweren.2 In Heiloo zullen ze met name gediend hebben als afperking van een weiland of akker. Spaans zag in de oude perceelsafscheiding een aantrekkelijke plaats om afval in te begraven, hetgeen bij HeilooĂŤnaren niet ongewoon schijnt te zijn. Hij groef in de wal een gat van ongeveer 70 bij 70 cm, net groot genoeg om erin te staan. De man schepte gestaag door, tot hij op een diepte van circa een meter in het schone zand met zijn schep langs een hard voorwerp schampte. Het bleek een groot stuk steen van bijna 50 cm breed en 30 cm hoog te zijn waarin een kerststal leek te zijn uitgehakt (zie afb. 1). Met enige moeite kon hij het omhoog halen. Verder zoeken leverde geen andere vondsten op. De grote brok steen bleef achter in de achtertuin. Misschien had de steen nog steeds in de achtertuin gelegen als de heer Van Tiel, bestuurslid van de Vereniging Oud Heiloo, niet op een goede dag toevallig langs was gelopen en de steen opmerkte. Dat was midden jaren tachtig. Hij wist de familie Spaans ervan te overtuigen dat het een bijzonder voorwerp was. De Vereniging Oud Heiloo kreeg het dan ook in bruikleen. Na jarenlang in de buitenlucht vertoefd te hebben, verhuisde de steen naar de be-
stuurskamer van de historische verenigingIn het najaar van 1995 troffen de leden van de Archeologische Werkgroep van de Vereniging van Oud Heiloo (AWHe) voorbereidingen voor de tentoonstelling "Heiloo voor en na Willibrord: Tentoonstelling archeologische bo-
demvondsten". Bij die gelegenheid kreeg de auteur de eigenaardig gevormde steen onder ogen. Allerlei vragen borrelden op. Was dit inderdaad een kerststal? Hoe oud zou het zijn? Zijn er meer van dergelijke kerststallen bekend? Hoe komt zo'n kerststal in de grond terecht? Kortom: vele vragen. Het wordt de hoogste tijd om naar antwoorden te gaan zoeken. De kerststal van Heiloo Als we het voorwerp nader bekijken, herkennen we diverse elementen die we ook op oude en hedendaagse kerstvoorstellingen tegenkomen, zie bijvoorbeeld afb. 2. De zandstenen kerststal verbeeldt een ruĂŻne- of grotachtig bouwsel (zie afb. 1). Het lijkt een combinatie van een grot en een bouwval. Bovenaan en aan de zijkanten zijn de bouwelementen in de vorm van balken
Afb. 1. De voorzijde van de zandstenen kerststal (foto: T. de Ridder).
261
Bovenstaande omschrijving maakt duidelijk dat het om een kerststal moet gaan. Voorzover bekend komen zandstenen kerststallen verder als archeologische bodemvondst niet voor. Op een grote overzichtstentoonstelling in het Psychiatrisch Centrum St. Willibrord te Heiloo stonden van 13 december t/m nieuwsjaardag 1998 maar liefst 125 nieuwe én oude kerstgroepen opgesteld. De groepen waren van de meest uiteenlopende materialen vervaardigd, doch voorwerpen van rode zandsteen ontbraken. De kerststal lijkt dan ook uniek te zijn waardoor vergelijking niet mogelijk is. Maar hoe oud is dit voorwerp eigenlijk?
Afb. 2. De geboorte van Christus in een ruïneuze stal. (Detail van het Utrechtse Altaar, bron: Aartsbisschoppelijk Museum, Utrecht)
262
duidelijk zichtbaar. In het midden van de stal is een rechthoekige verhoging te zien. Vermoedelijk zal dit, gezien de centrale ligging, het 'bed' zijn waarin het pasgeboren kind ligt. Rechts, achter de balk, staat eveneens een stenen verhoging, hier wordt vermoedelijk de kribbe, de voederbak van de os en ezel uitgebeeld. De maker (of maakster?) heeft tevens enkele speelse toevoegingen aangebracht. Als we de kerststal nader bekijken dan ontdekken we namelijk aan de bovenzijde een opening (zie afb. 3). Aan de rechterzijde blijkt een tweede opening aangebracht te zijn (zie afb. 4). Er is weinig fantasie voor nodig om te bedenken dat als er achter de openingen een lichtbron wordt geplaatst, het schijnsel in de kerststal valt. Via de middelste opening valt het schijnsel op het 'bed' waarin Maria met het pasgeboren kind ligt. Door de rechteropening wordt de plaats verlicht waar de 'kribbe' staat.
Het gebruik van de kerststal Om iets over de ouderdom te kunnen zeggen, moeten we eerst de historie induiken. Als we bij benadering weten wanneer het opstellen van kerststallen in zwang komt, weten we ook iets meer over de ouderdom van de kerststal uit Heiloo. Het kerstfeest ontstond in de vierde eeuw in Rome. De datum van het feest, 25 december, was niet willekeurig gekozen. Op deze dag vierde men vanouds het heidense feest van de geboorte van de onoverwinnelijke zon. De dagen worden immers weer langer. Het was paus Julius die rond 350 bepaalde dat de christenen op 25 december de geboorte van Christus moesten vieren. Het feest over de wederopstanding van de zon werd verwisseld voor de komst van het goddelijke licht. Afbeeldingen over de geboorte van Christus komen al vrij vroeg voor. Kerstvoorstellingen zijn het onderwerp van middeleeuwse muurschilderingen, altaarstukken en schilderijen. Ook handschriften werden er mee gesierd. De oudste voorstellingen tonen een grot, later een stal voor de grot, tot een ruïneachtig bouwsel.3 Het verhaal gaat dat Franciscus van Assisi de eerste was die de geboorte van het Christuskind levensecht wilde uitbeelden.4 In 1223 vroeg hij daarvoor toestemming aan de paus. Rome gaf het
groene licht. Franciscus gebruikte als achtergronddecor een grot in het Italiaanse dorp Greccio, waarin hij een kribbe liet plaatsen vergezeld door een levende os en een ezel. In deze kerstelijke ambiance droeg hij de mis op. De Franciscaner Orde nam deze uitbeelding over. Om praktische redenen verving men de levende beesten spoedig door beelden. In de zestiende eeuw ontstond de gewoonte om bij de verbeelding van de geboorte van het godskind gebruik te maken van beeldgroepen. Dit gebruik werd versterkt door de Contrareformatie. Deze katholieke stroming uit de zestiende en zeventiende'eeuw speelde in op de behoefte van de mensen aan meer pracht en praal. Door de uitbeelding van de geboorte van het Christuskind hoopten de katholieke leiders de gelovigen tot meer godsvreugd te brengen. Ook de hoge adel bleef niet achter bij het opstellen van kerstgroepen. Deze nieuwe gewoonte was met name populair in de landen waar de barok hoogtij vierde, zoals in Zuid-Duitsland, Oostenrijk en ItaliĂŤ. Pas in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw ging men ook aandacht besteden aan de achtergrond van de kerststallen. De eerste echte kerststallen kwamen in zwang bij geestelijk geleide onderwijsinstellingen en bij adellijke families. Doorgaans gebruikte men bij de voorstelling uit hout gesneden beeldjes die waren aangekleed om zo het geheel een levendig uiterlijk te geven. De wijze waarop de stal veelal werd afgebeeld, herinnerde aan de ruĂŻnes uit de tijd van de Romeinen en de Grieken. De kerststallen oefenden op veel gelovigen een grote aantrekkingskracht uit en wonen aan populariteit bij de gewone burgerij. In de loop van de negentiende eeuw nam de burgerij de gewoonte van het opstellen van kerststallen in toenemende mate over. Terwijl de leegloop van de kerken thans in volle gang is, lijkt de traditie van de kerststal een opleving te kennen. De Alkmaarsche Courant bericht-
te op 24 december 1996 dat de kerststal ook in de huiskamer steeds vaker gesignaleerd lijkt te worden.' Hetzelfde lijkt op te gaan voor tentoonstellingen over kerststallen.
Herkomst De kerststal van Heiloo is gemaakt van rode zandsteen, ook wel bontzandsteen, Bremersteen, Rode Bremersteen en Mainzandsteen genoemd. Deze steensoort treft men aan in Duitsland. Deze rode zandsteen werd met name in de periode tussen 1000 en 1500 AD gebruikt als bouwmateriaal. In de omgeving van Miltenberg aan de Main verwerkte men in de twaalfde en dertiende eeuw de steensoort tot onder meer altaarstenen, sarcofagen en grafstenen.6 De eindproducten waren aanmerkelijk lichter dan onbewerkte steen en waren zodoende goedkoper om te vervoeren. Vanuit Bremen werden de producten vervoerd naar het noordelijk deel van Nederland. Het rode zandsteen zal in Heiloo maar op een beperkt aantal plaatsen zijn gebruikt. Men moet dan met name aan kerkelijke instellingen denken. Als we met het voorgaande in het achterhoofd naar de achterzijde van de kerststal kijken, valt de gladde afwerking direct op (afb. 5). Voor de kerststal zelf had het glad afwerken van de achterzijde weinig zin, deze werd immers toch niet getoond. De
Afb. 3. De bovenzijde met in het midden een opening om licht door te laten vallen op de kribbe (foto: T. de Ridder).
263
Afb. 4. Aan de rechterzijde eveneens een opening om licht door te laten vallen op de voederbak (foto: T. de Ridder).
onafgewerkte voorzijde doet vermoeden dat de steen groter is geweest en waarschijnlijk een geometrische vorm heeft gehad. Eigenaardig zijn de twee ronde vormen die we aan de bovenzijde ontwaren die bij de uitbeelding van de kerststal geen functie hebben (afb. 3). Voornoemde observaties doen vermoeden dat de steen oorspronkelijk een andere functie moet hebben gekend. Waarschijnlijk is het een oud bouwelement. Van welk gebouw het rode zandsteen afkomstig is, valt moeilijk te zeggen. Als we de herkomst binnen de huidige gemeentegrenzen van Heiloo zoeken, dan hebben we maar een beperkte keus aan middeleeuwse bouwsels die hiervoor in aanmerking komen: de locatie van de huidige kapel Onze Lieve Vrouwe ter Nood, klooster de Blinken en het Witte Kerkje. Alleen van het Witte Kerkje is bekend dat er rode zandsteen is gebruikt bij de bouw. Tijdens de restauratiewerkzaamheden in de jaren 1964-1966 is deze steensoort op diverse plaatsen aangetroffen. Zo bleek de oorspronkelijke ingang van de kerk met een rode zandstenen plaat te zijn afgesloten. Daarnaast zijn er sarcofagen en sarcofaagdeksels van rode zandsteen aan het licht gekomen. De wanden van de Willibrordusput waren eveneens afgedekt met grote platen rode zandsteen.? Net als vele andere kerken in Neder-
land werd het ook het Witte Kerkje tijdens de 'Spaanse troebelen' verwoest. In Heiloo hield de bende van Sonoy in 1573 huis waarbij de kerk werd vernield. Vele bouwelementen zullen verspreid zijn geraakt rond de kerk en mogelijk tevens onder de bevolking. Archeologisch onderzoek door de AWHe tegenover de Witte Kerk, op de plaats van het huidige raadhuis, leverde eveneens enkele bouwfragmenten op van het kerkje. Hemelsbreed is de zandstenen kerststal nog geen 350 meter van de kerk opgegraven. Het is goed mogelijk dat de kerststal gehouwen is uit een bouwfragment dat afkomstig is van de Witte Kerk. Een andere herkomst valt echter niet uit te sluiten. Het is in ieder geval waarschijnlijk dat het gaat om een hergebruikt middeleeuws bouwelement. Ouderdom Wanneer heeft het uithouwen plaatsgevonden? Met de achtergrondinformatie die hierboven is gegeven, kunnen we daarover nu wel iets zeggen. We weten inmiddels dat het gebruik van kerststallen in Zuid-Europa pas in de zeventiende en achttiende eeuw in zwang komt bij de elite, en in de negentiende eeuw bij de burgerij. Vermoedelijk zullen in Nederland de eerste kerststallen in de achttiende eeuw zijn opgesteld. De kerststal uit Heiloo zal dan ook niet ouder zijn dan achttiende-eeuws. De vraag omtrent de ouderdom werd in 1996 ook voorgelegd aan de heer Staal, conservator aan het Catharijneconvent te Utrecht. Zijn bevindingen waren op zijn zachtst gezegd opmerkelijk te noemen: "Uwfoto's van de zandstenen kerststal zijn hier door een aantal mensen bekeken. Wat 38 jaar geleden uit die wal is gekomen, is heel curieus. Uw suggestie dat het stuk een hergebruikt bouwfragment is, lijkt me geloofwaardig. Of het dan afkomstig is van het bekende Witte Kerkje, kan ik niet bevestigen of ontkennen. Veel later moet van dit stuk steen dan
264
deze stal gehakt zijn, maar wanneer dat is gebeurd valt niet exact te bepalen. In ieder geval sluit de iconografie van de stal op geen enkele wijze aan op enige traditie. Dat brengt me ertoe het uithakken van de stal redelijk recent te noemen. Ik heb sterk de indruk op grond van de gekozen vormen dat het uithakken pas na de Tweede Wereldoorlog heefi plaats gehad. Het geheel doet me sterk aan huisvlijt denken. Voor de vondst in de wal zou ik durven suggereren dat de 'beeldhouwer' zelf niet erg gelukkig was met het resultaat en ftet toen weg heeft gedaan."
Staal plaatst het uithouwen van de kerststal dus wel erg laat, namelijk pas na de Tweede Wereldoorlog. Dit is niet in overeenstemming met het verhaal van de familie Spaans. Zoals gezegd vond Spaans volgens zijn zeggen de kerststal rond 1958. Het huis werd reeds vanaf de jaren '30 bewoond door de ouders van Spaans. Voor die tijd was het terrein onbebouwd. Indien het voorwerp in de jaren '30 of later in de wal zou zijn begraven, dan zouden we mogen verwachten dat Spaans daarvan op de hoogte zou zijn. Ook na confrontatie met de datering van Staal houdt Spaans vast aan zijn verhaal.
Conclusie De zandstenen kerststal lijkt te zijn vervaardigd van een middeleeuws bouwfragment. Op grond van de ontwikkeling die het opstellen van kerstgroepen en kerststallen doormaken, kunnen we het tijdstip van vervaardiging van de kerststal in ieder geval na de zeventiende eeuw plaatsen, waarschijnlijk zelfs na de achttiende eeuw. Volgens het verhaal van de ontdekker zou de kerststal voor de jaren dertig van de twintigste eeuw in de wal terecht gekomen moeten zijn. Op grond van de stilistische kenmerken plaatst conservator Staal van het Catharijneconvent, de vervaardiging echter na de Tweede Wereldoorlog. Daardoor staan we voor een dilemma. Wie heeft het hier bij het rechte eind? Harde feiten over de datering ontbreken, zodat we
over de precieze ouderdom van de zandstenen kerststal vermoedelijk altijd in het ongewisse zullen blijven. Wiens verhaal we ook volgen, het blijft een 'geloofskwestie'.
Ajb. 5. De glad afgewerkte achterzijde (foto: T. de Ridder).
T. de Ridder Lambertushof 26, 2311 KP Leiden Noten 1 De volgende personen die ik hieronder in willekeurige volgorde noem, wil ik graag bedanken voor hun hulp bij de totstandkoming van dit artikel. De familie Spaans voor het in bruikleen afstaan van de vondst en het geven van informatie. De heer C. Staal voor zijn mening omtrent de kerststal. Marit Boulonois en Tiziano Goossens hebben dit artikel kritisch doorgenomen en voorzien van zinvol commentaar en suggesties. 2 Landweren zijn opgeworpen aarden wallen die de toegankelijkheid van een terrein dienen te verminderen om te voorkomen dat voorbijtrekkende wagens of ruiters het land betreden en daardoor vernielen. 3 Mak, 1965, p. 64 en verder. 4 Franciscus van Assisi leefde van circa 1181-1125. Hij was boetprediker en missionaris in een aantal Zuid-Europese landen. Hij stichtte de orden van de franciscanen, clarissen en tertiariĂŤrs. 5 Onbekend, 1996. 6 Janse en De Vries 1993, p-7-8. 7 Haalebos 1995.
265
Literatuur Berkum, A.H. van, 1995: Willibrord en Heiloo. In: Heiloo voor en na Willibrord. Opstellen over de geschiedenis van Heiloo, Heiloo, p. 29-38. Haalebos, J.K. 1995: Een kerk en een put. In: Heiloo voor en na Willibrord. Opstellen over de geschiedenis van Heiloo, Heiloo, p. 39-52. Janse, H. en DJ. de Vries, 1993: Natuursteen. Natuursteensoorten, die in Nederland zijn toegepast. In: Restauratievademecuum, RVblad Natuursteen, 03-1 t/m 03-31. Mak, J.J., 1965: Middeleeuwse kerstvoorstellingen. Utrecht/Brussel. Letema, D., 1983: Kerstvoorstellingen, uitgave Edukatieve Dienst, Rijksmuseum het Catharijneconvent Utrecht, nr.5. Leeuw, G. de, 1977: Drentse Doopvonten van Bentheimer Zandsteen, Assen. Margry, P.J., 1995: Heiloo's heilige plaatsen. Oude devoties, revitalisatie en cultusfiliaties. In: Heiloo voor en na Willibrord. Opstellen over de geschiedenis van Heiloo, Heiloo, p. 89-100.
Neefjes, J.F., 1995: Het klooster de Blinken. In: Heiloo voor en na Willibrord. Opstellen over de geschiedenis van Heiloo, Heiloo, p. 77-88. Staal, C, 1990: De Napolitaanse kerststal, uitgave Edukatieve Dienst, Rijksmuseum het Catharijneconvent Utrecht, nr.13. Waslander, C, 1991: Dekselse Graven. Noordnederlandse Grafsculptuur in de elfde en twaalfde eeuw, Meppel. Overige bronnen Bengevoord, J., 1996: De teloorgang van de kerstboom, Alkmaarsche Courant, 24 december 1996, F13. Floris, R., 1996: Hetkindeke Jezus wordt geboren in Volendam, Alkmaarsche Courant, 24 december 1996, Fn. Onbekend, 1996: Oude traditie wint terrein, Alkmaarsche Courant, 24 december 1996.
AWN - monografie 4 Archeologische streekbeschrijving
Jurjen M. Bos Archeologische streekbeschrijving, een handleiding Z.p. (Vlaardingen) 1985,158 pp., ill., ISBN 90 71312 011 Een praktische handleiding die alle aspecten van veldverkenning behandeld, de bronnen die kunnen worden geraadpleegd, de vondstverwerking en de rapportage. Prijs: € 1,90 (exd. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar).
Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. Streekbeschrijving.
266
Literatuurrubrieken Recensies L.P. Louwe Kooijmans (red), HardinxveldGiessendam Polderweg, een mesolithisch jachtkamp in het rivierengebied (5500-5000 v. Chrj,
Archeologie in de Betuweroute (ROB Rapportage Archeologische Monumentenzorg 83), Amersfoort 2001. ISBN 90-5799-0202. 488 pag., ingenaaid gebonden in harde kleurkaft, illustraties in kleur en zwart-wit. Prijs: € 34,-. In '97 en '98 zijn in het Betuwelijntracé bij Hardinxveld Giessendam in de Alblasserwaard binnen een afstand van een kilometer twee ondergrondse donkhellingen gedeeltelijk opgegraven: Polderweg en De Bruin. Het hier besproken rapport heeft betrekking op de eerste van deze tweelingopgraving. Voor een goed begrip: donken zijn toppen van rivierduinen die na de laatste ijstijd, ongeveer 11000 jaar geleden, door opwaaiing zijn ontstaan en sindsdien als gevolg van de holocene zeespiegelstijging geleidelijk zijn overgroeid met vele meters klei en veen. Van een aantal donken in de Alblasserwaard steken de toppen nog boven het maaiveld uit, maar de meeste -waaronder ook de donk Polderweg- liggen meters onder het huidige maaiveld. In het Mesolithicum waren in het waterrijke milieu van de delta de donken de enige plaats waar mensen zich konden vestigen. De bewaringscondities van de sporen is uitermate gunstig omdat de al maar stijgende zeespiegel ze geleidelijk afdekte met water en sediment. Het rapport Polderweg bestaat uit 14 hoofdstukken, uitgewerkt door 21 auteurs: De eerste drie hoofdstukken gaan over de opgraving en de sedimentaire context, waarna per hoofdstuk de materiaalcategorieën worden behandeld. Tenslotte sluit hoofdstuk 15 af met een synthese en een korte samenvatting. Het doel van het onderzoek was in algemene zin meer duidelijkheid te verkrijgen in het neolithiseringsproces in onze wetlands, waarvan de kennis tot nu toe vooral op gegevens uit het buitenland is gestoeld. Meer concreet zijn de aandachtsgebieden: het nederzettingssysteem en de site-functie (steunpunt of basiskamp), de voedselvoorziening (bronnen, technieken, seizoenen), technologie (materiaalkeuze, productie en
werkzaamheden) en de ruimtelijke relaties (contactlijnen en netwerken). Voor het onderzoek werd een oppervlak van 28 bij 16 meter geselecteerd met daarin een deel van de donktop (ca. 5,5 - NAP), verspoelingslagen op de helling (colluvium) en moerassediment in het lagere deel (tot ca. 10 m - NAP). Om droog te kunnen werken werd hieromheen een damwand aangebracht, gecombineerd met een waterafsluitende laag op grotere diepte en oppervlaktebemaling. De bewoningssporen waren te onderscheiden in drie fasen. De vroegste fase o (vóór 5500 cal BC) betreft kuilvullingen in het donkzand en een gestrekte begraving van een compleet maar matig geconserveerd skelet van een vrouw van 40-60 jaar, dat al snel met de naam 'Trijnje' moest voortleven. De donkbewoners groeven grote kuilen, waarvan sommige mogelijk als hutkom hebben gediend. Aangetroffen paalsporen waren evenwel niet tot een (hut)structuur te reconstrueren. De meest vondstrijke fase 1 (5500-5300 cal BC) concentreerde zich in het colluvium op de donkhelling en de lagere moerasafzettingen met daarin veel weggegooide, maar daardoor goed geconserveerde werktuigen van been en gewei, zoals een assortiment aan bijlen, vattingen, priemen, en productieafval. Onder de houtvondsten bevonden zich een fraai versierd blad van een handboog, diverse peddelbladen, bijlstelen en een tolvormig eikenhouten aambeeld dat met de punt in het donkzand kon worden gefixeerd. Ook werden een aantal geknoopte touwfragmenten en een netfragment gevonden. Uit het overvloedige aantal splinters onder de ruim 25 kilo vuursteen blijkt dat dit materiaal veelvuldig ter plekke werd bewerkt voor betrekkelijk eenvoudige spitsen en klingen. Hiervoor werden vooral rolsteentjes uit de kustzone en terrasvuursteen uit bijvoorbeeld maasgrinden gebruikt, maar ook Rijckholt vuursteen en Wommersom-kwartsiet dat uit meer zuidelijke streken moet zijn betrokken. Ook drie vroeg bandkeramische spitsen duiden op contacten met de vroegste boerengemeenschappen in het Belgisch-Limburgs-Rijnlandse lössgebied. De werktuigtechnologie is in vergelijking met de neolithische culturen eenvoudig en praktisch toegesneden op wat men als kleine gemeenschap nodig had om te (over)leven.
267
Naast één zwaar verstoorde menselijke begraving en drie hondenbegravingen, werden losse menselijke skeletresten (ook van kinderen en waarschijnlijk vrouwen) verspreid aangetroffen in het colluvium en de lagere moerasafzettingen. Een intrigerende vraag is of het hier gaat om een verspoeld grafveld of dat er sprake is van bijzettingen boven aarde, bijvoorbeeld op expositieplatforms zoals aangetroffen in de Vlaardingensite Hekelingen-III. Sommige skeletdelen lijken doelbewust in het moeras te zijn weggeworpen, maar er zijn op menselijk bot ook snijsporen aangetroffen die wijzen op ontvlezingspraktijk. De laatste bewoningsfasen 1/2 en 2 (resp.
rond 5100 en 5000 cal BC) zijn vertegenwoordigd door vondsten in de venige lagen die het colluvium afdekken. Uitsluitend in deze fase werd voor het eerst een (bescheiden) aantal aardewerkfragmenten gevonden, waaronder een grotendeels complete pot met knobbelbodem. Versiering bestaat uit inkervingen of indrukken op de rand en/of rijen spatelindrukken op de wand, waarmee dit aardewerk als het vroegste vondstcomplex van de Swifterbant-cultuur kan worden beschouwd. Het aandeel Rijckholt-vuursteen neemt in deze laatste fase overigens duidelijk toe, waaruit een kennelijk groeiende betrokkenheid met de reeds geneolithiseerde boeren op de lössgronden blijkt. Voor het botanisch onderzoek leverden de holocene afzettingen op en rond de donk een veelheid aan informatiebronnen: fossiel stuifmeel, vruchten en zaden, hout- en plantenresten- en zelfs zeer vergankelijke houtzwammen zijn bewaard gebleven. Op de donk groeide gemengd loofbos met open plekken. Op de top domineerde de zomerlinde en op de helling de eik. De donk lag tenminste aan een kant aan open ondiep water en was verder omgeven door een moeraslandschap van hoofdzakelijk elzenbroekbos, riet en zegge. Het botonderzoek heeft uitgewezen dat de fauna in alle fasen vooral bestond uit waterwild, zoals eenden, zwanen, bevers en otters, naast groot wild als zwijnen en edelherten. Uit ondermeer de onderzochte visresten blijkt dat groepen jager-verzamelaars zich in het tweede deel van de winter -van januari tot en met maart- op de donk vestigden en zich in die periode veelvuldig toelegden op het: vissen op snoek. Verkoolde resten van bever en waternoot wijzen ook op een verblijf in de vroege herfst. Het ontbreken van typische zomer-
268
indicatoren als harder, steur, zalm, zomervogels, en jonge zoogdieren bevestigen dat de bewoners in de zomertijd elders verbleven, vermoedelijk op de Brabantse zandgronden. Aanwijzingen voor gedomesticeerde dieren en cultuurgewassen ontbreken nog in alle fasen. Wel maakte de hond duidelijk deel uit van de leefgemeenschap. De zorgvuldige wijze van begraven wijst op de bijzondere status die dit dier (als hulp bij de jacht) binnen deze gemeenschap van jager-verzamelaars genoot. De aanwezigheid van kinderen, vrouwen en jonge honden, samen met het brede spectrum aan gebruikssporen op de vuurstenen werktuigen wijzen in de richting van basiskampen van complete gezinnen die de donk enkele maanden per jaar in de vroege herfst/late winter bewoonden en daarbij de rijke fauna van de wetlands exploiteerden. Zo verschaft het onderzoek Polderweg - samen met de opgraving De Bruin - voor het eerst een volledig beeld van het Laat Mesolithicum in onze eigen wetlands, waarmee we voor deze periode niet langer afhankelijk zijn van het rijke Deense materiaal. De rapportage Polderweg is een dikke boterham (en tevens verplichte kost) voor hen die zich met de steentijdculturen in Noord West Europa bezighouden. De presentatie in zovele (uitvoerige) deelrapportages vraagt veel van het geduld en het voorstellingsvermogen van de lezer, maar dit ongemak moet wegvallen tegen het grote belang van een grondige documentatie van een voor de Nederlandse archeologie zo uniek en cruciaal onderzoek. De enige aanmerking die ik hier wil maken is de schaarste aan verticale visualisatie. Het rapport telt niet minder dan 67 vlaktekeningen met vondstverspreidingen (meestal uitgesplitst per bewoningsfase) maar daarentegen slechts één echte profieltekening (afb. 3.2 op pag. 58) en dan nog alleen van de lithostratigrafie met i4c-monsterpunten. De relatie tussen bodemlagen en de bewoningsfasen moet indirect worden afgeleid uit een gegeneraliseerd profiel (afb. 3.6) en een tabel waarin de laagnummers gekoppeld worden aan de bewoningsfasen. Hetzelfde geldt ook voor de verticale vondstverspreiding. Er zijn bij wijze van voorbeeld (?) enkele automatische (computer) profielen afgedrukt waarin de gewichten van gevonden bot en houtskool per verzameleenheid (50 x 50 x 5 cm) in veelkleuren-
druk staan weergegeven, maar deze gegevens zijn niet visueel gekoppeld aan de litbostratigrafie noch aan de bewoningsfasen, zodat de informatie waarde - in weerwil van de prachtige kleuren - helaas beperkt blijft. De inzichtelijkheid zou zeker gediend zijn geweest met enkele (desnoods handmatig vervaardigde) profieltekeningen waarin de verspreiding van bepaalde vondsten en/of vondstcategorieën geprojecteerd wordt op de lithostratigrafie en de fasetoewijzing. Dit minpunt laat echter onverlet dat we met dit rapport een document in handen hebben van groot gewicht voor de Nederlandse archeologie dat, ondanks de korte tijd waarin het tot stand moest komen, uitblinkt door zijn compleetheid. Dat blijkt ook uit het bij name genoemde leger van medewerkers, waarin zelfs de bescheiden bijdrage van de AWN Lek- en Merwestreek niet is vergeten. T. Koorevaar, AWN Lek- en Merwestreek
Francoise Appels, Tussen Deventer en Epse. 10.000 jaar bewoningsgeschiedenis van het plangebied Epse Noord. Uitgave van de ge-
meente Deventer. ISBN: 90-806126-3-4. 94 pagina's, rijk geïllustreerd met full colour afbeeldingen (foto's en kaarten). Prijs € 15,- excl. verzendkosten. De gemeente Deventer kwam afgelopen september met maar liefst vijf opgravingsrapporten op de proppen, alle in een herkenbare huisstijl vormgegeven (aardebruin en bruingeel). De belangrijkste onder deze publicaties is ongetwijfeld 'Tussen Deventer en Epse' door projectarcheologe Francoise Appels. Het hard-cover boekwerkje houdt het midden tussen een onderzoeksrapport en een publieksboek. Het vertelt het verhaal over de vele archeologische sites vanaf het vroege Mesolithicum die bij het proefsleuvenonderzoek in dit gebied zijn aangetroffen gedurende het Aanvullende Archeologisch Onderzoek dat ruim een jaar in beslag nam. Behalve archeologische proefsleuven (ruim 19 kilometer lengte!!!) werd ook bouwhistorisch onderzoek verricht in de veelal van oorsprong middeleeuwse boerderijen en is er aandacht geweest voor het cultuurhistorische landschap en de jongere geschiedenis van de boerenfamilies die hun hoeven in het gebied hebben moeten verlaten in verband
met de vestiging van een bedrijvenpark van 120 ha langs de snelweg Ai. Opvallend is de multidisciplinaire aanpak (archeologie, bouwhistorie, historische geografie en historie). Zo zien we het tegenwoordig graag. Geen verzuilde wetenschapsdisciplines maar samenwerking, integratie van bronnen, bouwen aan een betrouwbaar dynamisch beeld van het verleden. En dan is dit nog maar de verslaglegging van de AAO. Dat belooft wat als de plannen voor de ontwikkeling van het bedrijvenpark doorgang vinden. Ongetwijfeld fantastisch onderzoek zal het opleveren, maar wat een grootschalig verlies van oeroud cultuurlandschap met een rijk bodemarchief! In het licht van de middeleeuwse nationalistische gevoelens hadden de Geldersen dit stukje voormalig Gelderland (voorheen gemeente Gorssel) nooit mogen afstaan aan het Overijssels Deventer. Honderden jaren is er om deze Gelders-Overijsselse grens gestreden, van de elfde tot in de dertiende eeuw. En toen dan die territoriale grens een feit was, liet de bisschop van Utrecht langs zijn grens bij Deventer (een oostwestlijn parallel aan de noordzijde van de huidige Ai) een forse landweer bouwen, compleet met kastelen en torens. De Geldersen lieten zich niet onbetuigd en bouwden tolhuizen om in elk geval nog een slaatje te slaan uit het handelsverkeer dat naar het bisschoppelijke Deventer trok. Een dergelijk tolhuis is in Epse Noord aangesneden. Op de (voormalig) Gelderse grens werd ook de ligging van de Anthoniskapel aangetoond. Dergelijke kapellen lagen vaak aan de randen van territoria langs de wegen. Ook om het stromende water, een regaal recht, is gestreden. De Dortherbeek bleef tot het einde van de twintigste eeuw de provinciegrens maar er is heel wat gegraven om het voordeel uit het stromende water van de beek te verkrijgen. In het onderzoeksgebied werd ook een molenlocatie vastgelegd. Alleen al in het licht van bovenstaande is het de ironie van het lot dat het Overijsselse Deventer het bodemarchief onderzoekt van een stuk Gelderse grensgeschiedenis. Voor de bewoners van voor de middeleeuwen zullen deze grensperikelen allemaal om het even zijn. In de Brons- en Ijzertijd was dit gebied, zo blijkt uit de AAO, herhaaldelijk bewoond. Epse Noord herbergt een schat aan informatie over deze prehistorische bewoning, waaronder zelfs een door rivierduinen overstoven Bronstijdsite. In dat opzicht vormt dit gebied ruimtelijk en inhoudelijk de spiegel van het grootschalige onderzoek dat vanaf
269
de jaren '80 plaats heeft gevonden en nog altijd plaats vindt in Deventer-Colmschate. Epse ten zuiden van de Schipbeek en Colmschate ten noorden ervan kunnen wel eens een uniek en zeer complementair beeld van de prehistorische bewoningsgeschiedenis gaan opleveren. Samen met de opgravingen in Zutphen-Ooyerhoek en Zutphen-Leesten en Looërenk vormen deze gebieden de enige uitzonderingen op de relatieve grote leegte aan archeologische gegevens op de Oost-Nederlandse zandgronden. Ook wat betreft de vroegste bewoners, de jagers-verzamelaars uit het Mesolithicum, is er in Epse Noord veel te beleven. Een vuursteencluster die de neerslag vormt van een mesolithisch jachtkampje werd geheel onderzocht en bleek 'puntgaaf te zijn (de jagers schoten terug...). Het gebied zit er waarschijnlijk vol mee. Ook vormt een stuk bodemarchief, waarover we nog zo slecht geïnformeerd zijn, een complementair verhaal met het steentijdonderzoek dat in 1999 en 2000 in Zutphen-Ooyerhoek plaatsvond. Tot slot, voor wie is dit boekwerkje geschreven? Voor AWN-ers in het algemeen! Het boek geeft een prachtig beeld van 10.000 jaar bewoning in een stukje agrarisch cultuurlandschap op een prettig leesbare en toegankelijke manier geschreven. De lokale bewoners zullen zich niet alleen verliezen in hun 'eigen' boerderij- en streekgeschiedenis ('o, kiek, deur hei'j Johan en Johanna van't Krukk'nland'), ook de chronologische aanpak van het verhaal over de archeologische sites, compleet met algemene uitleg over de ontwikkelingen in de afzonderlijke archeologische perioden, maken het verhaal begrijpelijk voor deze doelgroep. Mocht het niet gegeven zijn de meeste belangwekkende sites in Epse Noord te behouden dan we wachten in spanning op de
Aft}. 1. Baardmankruik 3500-3550, Keulen. Vindplaats Reimerswaal (ld.). Uit: Van Hees 2002.
270
publicatie van de 'echte' opgravingen in Epse Noord... dat belooft wat. 'Tussen Deventer en Epse' is te verkrijgen bij boekhandel Aalpoel & Schouten, 0570643839 of aalschou@worldonline.nl. Michel Groothedde *'*
J.
'"
Christel van Hees, Baardmannen en puntneuzen. Vorm, gebruik en betekenis van gezichtskruiken 1500-3700. Zwolle/Assen 2002. ISBN 90 400 8702 4. Geïll, 21x21 cm, 72 pag. Prijs € 12,50. Vanaf omstreeks 1500 produceert men vooral in het Rijnland enorme hoeveelheden steengoed kannen en kruiken die vaak voorzien zijn van een gezichtsmasker. Deze producten variëren in vorm en formaat. Ook de daarop aangebrachte maskers tonen een bonte verscheidenheid, al hebben ze één ding veelal gemeen: het gezicht van een man met snor en een vaak weelderige baard. Vooral de zestiende-eeuwse baardmaskers presenteren zich als prachtige expressieve koppen met minutieus in reliëf weergegeven details, zoals de krulletjes in de baard. Na 1700 is deze decoratie vaak verworden tot een gestileerd uitdrukkingsloos masker, dat de kijker niet meer weet te boeien en nog slechts de kwaliteit van de kruik lijkt aan te duiden. Vanouds trokken baardmankruiken de aandacht van archeologen en kunsthistorici. Ze zijn geliefd bij verzamelaars en de uit Taiwan afkomstige imitaties die nog steeds voor veel geld worden aangeboden, zijn niet van echt te onderscheiden. In ons tijdschrift Westerheem vroeg ruim dertig jaar geleden Friederich al aandacht voor de baardmaskers (XVI-1967 p. 96-113; XVII-1968, p. 15-23 en 45-57). Hij trachtte een relatie te leggen tussen het type masker en de ouderdom ervan. Zo hebben in de loop van bijna de hele twintigste eeuw ook tal van anderen zich gebogen over de vorm, het gebruik en de betekenis van de redelijk algemeen voorkomende baardmannen. Van Hees put uit die rijke bron van beschikbare literatuur, uit een honderdtal schilderijen en prenten waarop baardmannen staan afgebeeld en uit de bekende collectie Van Beuningen-De Vriese. Zij baseert daarop haar doctoraalscriptie (Leiden, afd. Kunstgeschiedenis) en bewerkt dit vervolgens tot het thans verschenen publieksboekje: deel 5 uit de serie "Handboekjes over kunstnijverheid en vormgeving", uitgegeven
door Waanders uitgevers en het Drents Zeer uitgebreide catalogus van 1489 meMuseum. De publicatie spitst zich toe, zo taalvondsten uit de vroeg-Romeinse lebelooft ons de titel, op vorm, gebruik en begioensplaats Haltern, inclusief 387 ijzeren tekenis van de baardman. fibula's. Tekeningen van alle voorwerpen Over de vorm krijgen we dank zij de ruim staan er ook in, op ware grootte. 60 afbeeldingen een goede indruk. Niet dat we daarmee iets nieuws vernemen, maar het blijft altijd weer leuk om een verzameling van deze bebaarde koppen te zien. Freeden, U. von & S. von Schnurbein Over het gebruik lezen we evenmin veel (red.). Sparen der Jahrtausende. Archaologie nieuws, wat dat betreft is het resultaat van und Geschichte in Deutschland. Stuttgart het iconografisch onderzoek wat teleurstel2002. ISBN 3-8062-1337-2, 520 pp. Prijs: _ lend. Boeiend is wel de beschrijving van 34,90 (tot sept. 2003, daarna _ 39,90). het gebruik van baardmankruiken bij magiMenschen • Zeilen • Raume. Archaologie in sche rituelen. Met betrekking tot de betekeDeutschland. Boek bij de gelijknamige tennis van de baardmannenmasker laat Van toonstelling in Berlijn (t/m maart 2002) en Hees een reeks van eerder geponeerde en Bonn (mei-augustus 2003). Stuttgart 2002. weer verworpen theorieën de revue passeISBN 3-8062-1596-0, 400 pp. Prijs € 34,90 ren, maar ook zij vindt geen bevredigende (tot sept. 2003, daarna € 39,90). verklaring voor dit fenomeen. Onder de titel "Baardmannen en puntneuHet is feest bij onze oosterburen. Niet vanzen; pre-industrieel design in steengoed" vielen wege een zoveeljarig bestaan, maar door de baardmankruiken tot 24 november in het uitgeven van twee superdikke boeken Assen te bewonderen. Vanaf 20 november over de Duitse archeologie. Je krijgt er bij2002 tot 31 augustus 2003 staan de baardna tranen van in je ogen, zo mooi, zo groot, mannen in het Museactron te Maaseik (B.) zo veel. centraal, terwijl ze van 19 september 2003 Spuren der Jahrtausende geeft een compleet tot 21 maart 2003 in het museum Boymans overzicht van de Duitse geschiedenis, voor Van Beuningen te Rotterdam te zien zijn. zover deze het domein is van de archeoloHet boekje "Baardmannen en puntneuzen. gie. Een heerlijk publieksboek met meer Vorm, gebruik en betekenis van gezichtskrui- dan 800 sublieme foto's, tekeningen, ken 1500-1700" is onder andere in de musekaartjes en aquarellen. Beter kan bijna niet. umwinkel van Assen te koop. Menschen • Zeiten • Raume is geschreven Gerrit Groeneweg
Signalementen Graven door de tijd. Ulpia Noviomagus 8. Informatiefolder van de gemeentelijke archeologische dienst Nijmegen. 8 p, maart 2002.
'Special' over de ontwikkeling van begrafenisrituelen van 2500 v.Chr. tot 1800 na Chr. aan de hand van 'eigen' voorbeelden uit Nijmegen en de Waalsprong. Hoogtepunt is een teruggevonden laatRomeinse dame in een loden kist.
M. Muller. Die römischen Buntmetalfunde von Haltern. Bodenaltertümer Westfalens 37, Mainz 2002. ISBN 3-8053-2881-8, 368 pp.
naar aanleiding van de gelijknamige tentoonstelling over de Duitse archeologie sinds 1975. Er is ook een 'droge' catalogus verkrijgbaar, maar in Menschen • Zeiten • Raume staan de museumstukken in dienst van het grote verhaal en de context. Ook hier een karrenvracht aan prachtige foto's en haarscherpe plattegronden. Met de chronologie als uitgangspunt zapt het boek langs opzienbarende opgravingen uit het hele land. Zo rijgt het verhaal zich als een spannende documentaire aaneen. De redacties van de twee boeken hebben wijselijk gezorgd voor zo min mogelijk overlap. Daardoor vullen beide naslagwerken elkaar goed aan. Ze zijn samen verkrijgbaar in een speciale duoband voor de speciale prijs van € 69,90. Zoveel pagina's voor zo weinig geld. Nicht zu jassen.
Bourgeois, J. et al (red.). Een duik in het verleden. Schelde, Maas en Rijn in de pre- en protohistorie. Zottegem 2001. Publicaties van het Provinciaal Archeologisch Museum site Velzeke. Gewone reeks no. 4.
271
Beetje rommelige verzameling artikelen over archeologisch onderzoek in Vlaanderen en Zuid-Nederland. Aardige artikelen over prospectieonderzoek in Midden-Limburg (van Eelco Rensink) en over het Rivierengebied in het ie millennium v.Chr. (van Peter van den Broeke). Vooral dit laatste artikel is interessant, omdat het een overzicht biedt van de nieuw vergaarde kennis over de Beruwse bewoning in de Ijzertijd. Het boek heeft geen ISBN-nummer. Paul van der Heijden
De Kroniek, Nieuwsbrief Historisch Amersfoort, 4e jrg. Nr. 3, september 2002. ISSN 1389-8442. In dit blad, waarin ondermeer de Stichting Archeologie Amersfoort (SAA) en de sectie Archeologie van die gemeente participeren, een bijdrage van Maarten van Dijk over het onderzoek op de hoek Kreupelstraat/Achter de Kamp. Het onderzoek toont hoe buitengebied met laatmiddeleeuwse boerderijen zich ontwikkelt tot een terrein met bakstenen huizen binnen de vijftiende-eeuwse omwalling. Info: E-mail amerarch@euronet.nl.
Publications de la Society Historique et Archéologique dans 1e Limbourg (deel 136-137, Jaarboek 2000-2001). Limburgs Geschieden Oudheidkundig Genootschap, 2002. ISSN 0167-6652.
In 1963 ontdekte men in Stein (Limburg) een neolithische grafkelder, die vervolgens door Modderman is opgegraven en gepubliceerd. Het graf bevatte de crematieresten van een vis en van tenminste vijf personen, tezamen met een opvallend kruikje en een wat grotere pot, alsmede vuurstenen en benen spitsen. Sindsdien zijn we heel wat meer te weten gekomen over de vondst uit Stein en over parallellen elders in noordwest Europa. Zo blijkt de vondst ouder te zijn, dan men eerst aannam. De crematieresten dateren uit de periode 3225-3325 v.Chr. In zijn artikel "De neolithische grafkelder van Stein" (p. 327-351) wijst W.P.A.M. Hendriks op de sterke relatie met zowel de Westfaals-Hessische 'Steinkiste' als met 'onze' Vlaardingen cultuur.
Frühen Burgen in Westfalen (Landschaftsverband Westfalen-Lippe), Munster. ISSN 0939-4745. Een reeks brochures van elk zo'n 20 a 30 pagina's over mottes en andere vroege kastelen, waarvan onlangs de navolgende deeltjes verschenen: • Die Befestigung auf dem Schweinskopf bei Brochterbeck, Stadt Tecklenburg, Kreis Steinfurt (nr. 17, 2001); • Die Haskenau bei Handorf-Dorbaum, Kreisfreie Stadt Munster (nr. 18, 2001); • Die Homburg und die Burg Mark, Kreisfreie Stadt Hamm (nr. 19, 2020). Nadere info: E-mail altertumskommission@lwl.org.
Detector Magazine (Verenigingsblad van "De Detector Amateur"), nr. 62 en 63, 2002. Uiteraard weer veel klein metaal met bijdragen over onder meer halve munten, muurhaakjes, pelgrimsinsignes, een Ottoonse schijffibula, een zegelstempel uit Salland, laatmiddeleeuwse sluitgewichten en mogelijk drinkhoornbeslag. Afb. 2. Kruikje met kraaghals en grote pot uit grafkelder, schaal ca. 1:5, naar Modderman 1964. Uit: Publications de la Soc.Hist. dans 1e Limbourg 136-137.
272
ADC-lnfo (Nieuwsbrief Archeologisch Diensten Centrum), ie kwartaal 2002. In het eerste nummer van het tweede jaar van het bestaan van dit blad vraagt het ADC kleurrijk geïllustreerd aandacht voor een aantal zaken, die haar specialisten te bieden
hebben: fysisch-geografisch onderzoek, korrelgrootteanalyse, conservering van archeologisch ijzer en onderzoek naar herkomst en gebruik van natuursteen. De meeste aandacht gaat dit keer uit naar de crevasses (M. van Dinter en W.K. van Zijverden). Sinds de jaren negentig wordt binnen het ADC bij veel opgravingen fysisch-geografisch onderzoek uitgevoerd. Daarbij tracht men de opgraving in een landschappelijke context te plaatsen. Met name door het onderzoek in het traject van de Betuweroute is een goed beeld ontstaan van de ontwikkeling van het Nederlandse rivierengebied en de rol van crevasse-afzettingen. Oorsprong van zo'n afzetting is de crevasse-geul, de overloopgeul waar een rivier bij hoge waterstand door de oeverwal breekt, waarbij de watervloed vervolgens doodloopt in de daarachter gelegen kom. Vanaf de geul vindt sedimentatie plaats, waardoor de afzettingen ontstaan. Deze afzettingen boden belangrijke mogelijkheden tot bewoning van het gebied. In een andere bijdrage toont Van Zijverden ons hoe korrelgrootteanalyse kan worden gebruikt als extra hulpmiddel bij het opsporen van vindplaatsen. Verder bevat dit nummer een bijdrage van K.A.N. Abelskamp (conserveringsproblemen met archeologisch ijzer aan de hand van enkele vondsten uit Harnaschpolder en Vleuten Wachttoren) en van E.A.K. en H. Kars (Bouwstenen in Romeins Nederland: een hoop stenen of een bron van onderzoek).
H.M. van der Velde en M.C. Kenemans (met bijdragen van T. Spek, E.Taayke, K. Hanninen en M. van Nie), Aanvullend Archeologisch Onderzoek op een toekomstige industrielocatie op de Boeteler Enk: De Zegge
VI (ADC-Rapport 137). Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-12-57. Geïll., 27 pag.
Ajb. 3. Laat-Romeins aardewerk, Raalte, plangebeid Hordelman. Uit: ADCRapport 132. Schaal 1:4.
Talrijke archeologische resten wijzen erop, dat in de Ijzertijd en de Romeinse tijd boerderijen door het landschap van de Boeteler Enk gezworven hebben. Vaak ging een boerderij niet langer dan dertig jaar mee, waarna elders een nieuwe werd gesticht. Bijzonder was de vondst van ovenkuilen en een houtskoolmeier.
H.M. van der Velde en N.M. Prangsma (met bijdragen van E.Taayke en K. Hanninen), Aanvullend Archeologisch Onderzoek op de Planlokatie "De Telgen" te Heeten (gem.
Raalte) (ADC-Rapport 138). Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-12-65. J. Dijkstra en T.A. Goossens (met bijdragen van J. Jelsma, C. Tulp, E. Taayke en H.J.M, van Nie), Aanvullend Archeologisch Onderzoek in Heeten (plangebied Hordelman), gemeente Raalte (ADC-Rapport 132). Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-12-06. Geïll., 51 pag. Uit een helaas nog steeds niet volledig gepubliceerd onderzoek van de ROB in 1994 bleek, dat zich hier een nederzetting uit de eerste helft van de vierde eeuw bevond. Een vindplaats uit de laat-Romeinse Tijd is zeldzaam. In een omheinde nederzetting werd op grote schaal ijzer geproduceerd. De grootschalige ijzerproductie met een specialistische organisatie binnen de vermoedelijk Salisch-Frankische samenleving maakt de Heetense vindplaats tot een voor Nederland uniek fenomeen. Aan het onderzoek werkten ook leden van de AWN van afd. 18 mee.
De oudste bewoningssporen betreffen resten van kampementen van jagers-verzamelaars. Uit de Ijzertijd trof men ook hier sporen aan van rondzwervende boerenerven. Op basis van het vondstmateriaal is niet met zekerheid te zeggen dat nederzettingssporen uit de vierde eeuw (zie ADC 132) eeuw hier ontbreken.
N.M. Prangsma (met bijdragen van S.B.C. Bloo en E. Smits), De eerste bewoners van Waterdijk II. Archeologisch onderzoek in een nieuwbouwlocatie, Epse, gemeente Gorssel
(ADC Rapport 142), Bunschoten 2002. ISBN90-5874-13-03. Geïll., 24 pag. Waar in Epse een nieuwe woonwijk moet verrijzen, voerde het ADC begin 2002 een archeologisch onderzoek uit. Eerdere naspeuringen ter plaatse en - ondermeer door
273
slotte de steentijden ver achter zich en beschrijven het onderzoek op de Maasbodem naar de verzonken resten van het laatmiddeleeuwse kasteel van de heren van Elslo. Info: www.archeologie.net.
Sebastiaan Ostkamp, Rob Roedema & Rob van Wilgen (met bijdragen van P. Bitter, D.H. Duco, E. Esser, L Kubiak-Martens, J. van Dijk en R.Lagas), Gebruikt en Gebroken. Vijf eeuwen bewoning op drie locaties in het oostelijk stadsdeel (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie nr. 10), Alkmaar 2001. ISBN 90-806077-38. Geïll., 248 pag. Prijs € 9,10.
Afb. 4. Spitsovale bifaciale schaaf met verdunde rug, Maarland (Limb.), Midden-paleolithicum. Uit: Archeologie in Limburg nr. go.
de AWN - in de nabije omgeving wezen op bewoning in Ijzertijd of Romeinse tijd. Tijdens de nu uitgevoerde opgraving zijn sporen aangetroffen van minimaal twee erven uit de Late Bronstijd en de Midden of Late Ijzertijd, alsmede enkele graven uit de Late Ijzertijd of de Vroeg Romeinse tijd. Info: www.archeologie.nl. / e-mail: e.va..kleef@archeologie.nl
Archeologie in Limburg (Archeologische
Vereniging Limburg), mei 2002 nr. 90. ISSN 1384-7538. Prijs per nummer € 3,50. J.P. de Warrimont onderwerpt twee middenpaleolithische artefacten uit de vindplaats Rijckholt - Sint Geertruid aan een nader onderzoek. Dezelfde auteur gaat in op een aantal aspecten van het onderzoek, dat de afgelopen vier jaar is uitgevoerd naar kampplaatsen van Neanderthalers in de Hezerwatervallei. Verder een artikel over een paleolithische vuistbijl en andere steentijd-"survey"-vondsten van de Vrakelberg. Gilbert Soeters en Peter Stassen laten ten-
Afb. 5. Houten blokschaaf1640-1680. Bodemvondst Alkmaar. Uit: Gebruikt en Gebroken.
274
Het tiende deel in de reeks RAMA opent letterlijk een drietal oude Alkmaarse beerputten en toont ons wat de verschillende bewoners gedurende een periode van globaal 1350-1850 daarin achterlieten. Oude beerputten niet alleen vanwege hun inhoud, maar ook omdat de inhoud daarvan reeds geruime tijd geleden is onderzocht, namelijk achtereenvolgens in 1989 (Luttik Oudorp), 1992 (Voordam) en 1995 (Huigbrouwerstraat). Vanzelfsprekend kon uit elk van de afvalputten vooral keramiek worden verzameld. Dankzij de combinatie met bouwhistorisch en geschiedkundig onderzoek krijgen we een goed beeld van de keramiek, zoals die bij de gemiddelde en de gegoede inwoners van Alkmaar in gebruik moet zijn geweest. Voor zover de keramische gebruiksvoorwerpen en het verzamelde glas nog niet waren opgenomen in het "Deventer Systeem" van vondstbeschrijving, vinden we ze in deze publicatie terug in de verschillende catalogi, evenals de voorwerpen die om andere reden het tonen waard zijn. Van een aantal voorwerpen toont de catalogus ons een zwart-wit foto in plaats van een lijntekening. Helaas is het welhaast onvermijdelijk, dat specifieke details van het object daarbij verloren gaan (bijvoorbeeld de bakpan, nummer 6). Daar staat tegenover dat een aantal fraaie groeps- en andere portretten van de gebruiksvoorwerpen in kleur het boek aanmerkelijk verfraaien. Gebruikt en Gebroken geeft niet alleen de ontwikkeling van het gebruiksvoorwerp gedurende vijf eeuwen weer, maar toont ons onbedoeld ook de ontwikkeling van het beerputonderzoek binnen een periode van vijfjaar. Waar men zich in 1989 nog beperkte tot het recupereren van aardewerk uit een afvalkuil (Luttik Oudorp), vindt in de negen-
tiger jaren een veel uitgebreider onderzoek plaats, waarbij de structuur van beer en beerput wordt geregistreerd en waarbij men - zij het beperkt - ook de kleinere dierlijke en plantaardige resten verzamelt en aan een onderzoek onderwerpt. Gebruikt en gebroken is de eerste in een serie van rapporten over beerputonderzoek in Alkmaar. Ik zie de volgende afleveringen vol belangstelling tegemoet. Info: RvWilgen@alkmaar.nl.
Afb. 6. Delftse majolica schotel van circa 1Ö50. Uit: Nieuwsbrief Zutphen.
Nieuwsbrief Monumentenzorg (gemeente Zutphen) nr. 6, september 2002 Ename 974 nr. 20, September 2000. Onder de titel "En in 'Den Saeger' zaagde men voort" beschrijft Michiel Groothedde het archeologische en bouwhistorische onderzoek van het pand Laarstraat 24 in Zutphen. Dit huis dateert, zo bleek uit archeologisch en archivalisch onderzoek uit de periode 1550-1650. Onder de keldervloer trof men ondermeer de restanten aan van een vermoedelijk dertiende-eeuws houten bouwwerk. Het hoge percentage importkeramiek uit het begin van die eeuw lijkt erop te wijzen, dat daar reeds kort na 1200 sprake was van bewoning met een stedelijk karakter. Info: (0575) 587377 of 587326.
Zeeuws Erfgoed (Nieuwsbrief Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland), september 2002 nr.
02.
Een kort actueel overzicht van het archeologisch onderzoek in Zeeland: aanvullende archeologische inventarisatie en archeologische begeleiding in Goes, nieuwe ontdekkingen in het tracé van de Westerscheldetunnel bij Ellewoutsdijk en het project Verdronken dorpen (Valkenisse). Info: www.scez.nl
Uit Ename (B.) is een dertiende-eeuws kannetje bekend, waarin men ooit gaten heeft aangebracht. Vergelijkbare kannetjes zijn bekend uit Ronse (B.) en uit Frankrijk. Tot ver in de zeventiende eeuw brandde men hierin wierook. Klaagvrouwen droegen ze mee tijdens begrafenissen en deponeerden ze na afloop in het graf.
40 jaar amateurarcheologie (Historisch Genootschap Midden-Kennemerland Museum Kennemerland; Ledenbulletin 26). Beverwijk 2002. ISBN 90 804540-8-7. Tal van zw./w.-ill, 90 pag. Prijs exclusief verzendkosten € 11,25. De archeologische werkgroep BeverwijkHeemstede bestaat veertig jaar. Ter gelegenheid daarvan geven het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland en het Museum Kennemerland deze publicatie uit, waarin de lezer een selectie wordt
A.S. (Archaologie der schweiz, archeologie suisse, archeologia svizzera) 25.2002.2. ISNN 0255-9005. Een extra dikke special over de archeologie in en om het meer van Neuchatel: het archeologisch park Laténium (www.latenium.ch), megalieten, klokbekercultuur en (uiteraard) neolithische nederzettingen. E-mail: sgnf-arch@unibas.ch
Afb. 7. Wierookpot, laatmiddeleeuws, grafgift Ronse (B.). Uit: Ename gj4.
275
Aft). 8. Geëmailleerde beker met voorstelling van David, XVIB-XVIla, Beverwijk. Uit: '40 jaar amateurarcheologie'.
geboden van onderzoekresultaten van 40 jaar amateur-archeologie in Beverwijk en Heemstede. Daar ligt immers - aldus Jan Besteman in zijn voorwoord - de bakermat van de georganiseerde Nederlandse amateur-archeologie. Deze ontstond in een periode waarin nog geen sprake was van een "verregaande rationalisering en professionalisering van de archeologie".
Erik Weber en Michel Hulst nemen in deze bundel het leeuwendeel voor hun rekening: het redactioneel is van hen beiden, daarnaast besteedt elk van hen aandacht aan het onderzoek bij het Europaplein (onderzoek 2001: Ijzertijd, Romeins, middeleeuwse ontginningen), het kasteel Oosterwijk (onderzoeken i958-'6o waaraan de werkgroep haar ontstaan heeft te danken, 1973 en latere waarnemingen), een beerput onder een middeleeuwse woontoren (opgraving 1986), gebrandschilderd glas, een zestiende-eeuwse pelgrimsfles, een ruiterspoor en pijlpunt uit het kasteel OudHaerlem en geëmailleerd glaswerk van het oude stadhuis.
Aft). 9. Pottenbakkersajval, RatingenBreitscheid, XIII. Schaal 1:4. Uit: Bonner Jahrbücher i999.
276
Sandra Comis bespreekt een Karolingische nederzetting bij Wijk aan Zee. Jean Roefstra toont een curtiscomplex aan op de geest Hoflant ter plaatse van het oude dorp Sint-Agathaland. Bovendien beschrijft hij het onderzoek naar de oudste bewoningsgeschiedenis van het kasteel Adrichem. Gerard Alders gaat op zoek naar de bouwer en de functie van een woontoren en Hermien de Bruijn beschrijft de majolicavondsten van het Beverwijkse politiebureau. Wat verder terug in de tijd gaat Frans Wiegmans (een vroegmiddeleeuwse nederzetting). Jean Roefstra en Dennis van Wijk besluiten deze bundel met een kort artikeltje over productie en toepassing van middeleeuwse baksteen. Te bestellen bij IJ. Luttik, Laan van Blois 189,1943 MG Beverwijk, tel. 0251-227123.
Bonner Jahrbücher des Rheinischen Landesmuseums in Bonn und des Rheinischen Amtes fiir Bodendenkmalpflege. Band 199-1999.
ISSN 0938-9334. Geb., 671 pag., 202 zw./w.-afb. Door middel van bijdragen en verslagen houdt dit jaarboek ons op de hoogte van de onderzoeksresultaten van voornamelijk Romeinse en middeleeuwse archeologie in het Rijnland. Ik volsta hier met een opsomming van de belangrijkste bijdragen: • Torsten Mattern: Zu Erscheinungsbild und Wirkung römischen Tempelarchitektur • Franz Fischer: Ceasar und Ariovist. Studiën zum Verstandnis des Feldzugsberichts • Johannes Heinrichs: Zur Topographie des ubischen Neuss anhand einheimischer Münznominale • Miguel Figuerola & Maria Paz GarciaBellido: Die Münzgegenstempel der legio VI in Hispaniën • Thomas Franke: Ein Matronenheiligtum in Inden-Pier, Kreis Duren • J.-N. Andrikopoulou-Stracku.a.: Eine frührömische Siedlung in JüchenNeuholz. • ld.: Archeologische Begleitung einer Gasleitungsstrasse von Kuchenheim nach Euskirchen • M. Sanke: Alteste Pingsdorfer Ware aus einem Töpferbetrieb in Brühl-Pingsdorf. Ein Beitrag zur Kenntnis rheinischer Keramik des io.Jahrhunderts • W.D. Becker u.a.: Eine Bustumbestattung mit Südfrüchten in Xanten • ld.: Brandgraber im Bereich der römi-
schen Thermen von Zülpich • Gundolf Precht: Colonia Ulpia Traiana. Archeologische Untersuchungen im Jahre 1997 • J.M. Meurers-Balke u.a.: Ein spatmittelalterlicher Brunnen in der Duisburger Niederstrasse.
F.J.C. Peters en J.H.M. Peeters (red.), De opgraving van de mesolithische en neolithische vindplaats Urfc-E-j (Domineesweg, gemeente
Urk). Rapportage Archeologische Monumentenzorg 93. ROB, Amersfoort, september 2001. ISBN 90-5799-025-3. Zw./w.-ill. 146 pag. De vindplaats die in 1997 door de ROB is opgegraven, bleek in belangrijke mate verstoord te zijn door recente landbouwactiviteiten. Desalniettemin zijn nog veel bewoningssporen uit het Mesolithicum en Neolithicum aangetroffen en gedocumenteerd. Met name voor het inzicht in de Swifterbantcultuur zijn belangrijke resultaten geboekt. Zo is er een klein grafveld aangetroffen. Daarnaast zijn sporen van een akkertje gevonden, evenals verkoold graan. Gezien de vermoedelijke verdrinkingsdatum van het rivierduin waarop de bewoning zich afspeelde, moet deze landbouwactiviteit vóór ca. 4900 BP hebben plaatsgevonden. Daarmee behoort Urk-E4 tot de vroegste directe indicaties voor akkerbouw in het westelijke kustgebied. We hopen hier later nog op terug te komen.
Harry van Enckevort en Jan Thijssen (red.), Cuijk. Een regionaal centrum in de Romeinse
tijd (Archeologische Berichten Nijmegen 5). Stichting Matrijs, Utrecht 2002. ISBN 90 5345 165 x. Zw./w.-ill., 112 pag., 17 x 24 cm. Prijs € 12,95. Cuijk ligt weliswaar in oostelijk Noord-Brabant, maar uit oogpunt van archeologisch onderzoek begint de plaats meer en meer op een Gelderse enclave te lijken. Niet voor
niets is deze publicatie verschenen in een Nijmeegse reeks en uitgegeven in samenwerking met AWN-afdeling Nijmegen. Cuijk dat op de befaamde Tabula Peutingeriana als Ceuclem staat aangegeven vormde in de Romeinse tijd een regionaal centrum van belang op een knooppunt van land- en waterwegen. De gevonden resten van een Romeinse brug over de Maas onderstrepen het belang van Ceuclem, Cudiacum, Ceudiacun, Ceucium, of hoe het ook geheten moge hebben. Wat thans nog resteert zijn de indrukwekkende overblijfselen van die brug en een stadsbodem, die uitzonderlijk rijk is aan goed geconserveerde Romeinse overblijfselen. Spectaculaire vondsten kwamen er tevoorschijn. Zo werd een vrijwel intacte Romeinse kelder gevonden en bleek een smederij een schatkamer vol ijzeren voorwerpen en munten te zijn. Cuijk kent een lange archeologische traditie, die teruggaat tot in de achttiende eeuw met een indrukwekkende lijst van publicaties tot resultaat. Het archeologisch onderzoek in de Grotestraat in 1979 leverde wederom een schat aan gegevens op. Dat onderzoek is de aanleiding geweest om in een wat breder verband over Romeins Cuijk te publiceren, als eerste aanzet tot een integraal overzicht ervan. In dit boekwerkje belichten een dertiental auteurs verschillende invalshoeken van het archeolo-
Afb. 10. Tuitkan, Brühl-Pingsdorf, tiende eeuw. Schaal 1:4. Uit: Bonner Jahrbücher ïggg.
Ajb. u. Projectielelementen/pijlspitsen van Urk, driehoeken met oppervlakteretouche. Uit: RAM 93-
277
Afb. 12. Laat vierdeeeuwse gesp met riembeslag en drieknoppenfibula. Uit: Cuijk.
gisch onderzoek in Cuijk. Zo maken we kennis met het Romeinse wegennet in het algemeen en dat bij Cuijk in het bijzonder en wordt een beeld geschetst van het dagelijks leven van de bewoners van dit belangrijke regionale centrum in de Romeinse tijd. Een inleidend hoofdstuk over de Cuijkse prehistorie en een afsluitend hoofdstuk over Cuijk op het breukvlak van Romeinse tijd en middeleeuwen maken het verhaal compleet. Info: http://www.marijs.com
NRC Handelsblad, katern Wetenschap <?
Onderwijs, 12-13 oktober 2002 Cuijk blijft ons verrassen, zo blijkt uit het artikel "Oude schoenen; Romeinse vondsten in Cuijk vullen in één keer het gat van de vierde
eeuw". Theo Toebosch voert een gesprek met Joost van den Besselaar, coördinator van de amateur-duikers die de befaamde Romeinse brug bij Cuijk ontdekten en met Carol van Driel-Murray. Joost duikt nu uniek vierde-eeuws Romeins schoeisel op uit de Maas bij Cuijk.
Theo de Jong, De Vleeschhouwerij van boven tot onder. Een middeleeuws huis in Helmond
(Cultuurhistorische studies over Kempenen Peelland Io), Afdeling Archeologie van de gemeenten Eindhoven en Helmond p/a Matrijs, Utrecht 2002. ISBN 90 5345 216 8. Geïll., 96 pag. Prijs € 9,95.
Nog meer nieuws uit Noord-Brabant, wederom verschenen bij Matrijs. De Vleeschhouwerij aan de Kerkstraat in Helmond is één van de weinige monumentale woonhuizen in die stad. Het laatmiddeleeuwse pand is onlangs geheel gerestaureerd. Ter voorbereiding daarvan vond een bouwhistorisch, een archivalisch en een (beperkt) archeologisch onderzoek plaats. Deze publicatie verscheen ter gelegenheid van de oplevering van het gerestaureerde huis op Open Monumentendag 2002. Gedurende nagenoeg de gehele twintigste eeuw was het pand als slagerij in gebruik, vandaar de naam De Vleeschhouwerij. We maken in dit sympathieke boekje kennis met laatmiddeleeuws Helmond, met de bouwgeschiedenis van deze stadswoning, met haar eigenaren en bewoners gedurende de periode 1530-2000 en met hetgeen zij onder de vloeren, onder het erf, in afvalkuilen, in een gedempte sloot en in een beerput achterlieten: afval van een schoenlapper, een pelgrimsinsigne, een fraaie lederen beurs, 4300 scherven aardewerk en steengoed, drie dode paarden, twee dito runderen waarvan één drachtig, enzovoorts. Kortom we werpen een blik op het wonen, leven en werken van de laat- en post-middeleeuwse inwoners van een Noord-Brabantse stad. Info: www.archeologie.eindhoven.nl en www.matrijs.com
Archeologie Magazine io e jrg.nr. 5, okt.-nov. 2002. ISSN 1566-7553. Jaarabonn. € 31,-. Bij het binnenlands nieuws zijn drie pagina's ingeruimd voor Reuvens, pionier van de archeologie en eerste beroepsarcheoloog ter wereld. Daarnaast een viertal pagina's van de hand van Ruurd Kok, die onder deskundige leiding van Marie-France van Oorsouw op zoek gaat naar de vier best beschermde, meest bezochte en meest onzichtbare monumenten van ons land. Het betreffen prehistorische jachtkampen, twee-en-een half tot vier meter diep onder het asfalt van de A27 in Zuidelijk Flevoland.
Michael Klomp & Ivo Hermsen, Archeologisch onderzoek in het wegtracé van de N348 nabij Blauwenoord-Colmschate (gemeente Afb. 13. Romeinse schoen (vierde eeuw) uit Cuijk. Uit: NRC.
278
Deventer) (Rapportages Archeologie Deventer nr. 7), Deventer 2002. ISSN 1569-3678. Geïll., 23 pag.
Bij de opgraving kwamen vooral sporen uitde Ijzertijd tevoorschijn. Het blijft onduidelijk waar die sporen ooit deel van uitmaakten. Voorts werd een middeleeuwse kruisboog aangetroffen en een hoeveelheid plastic speelgoedpistooltjes van omstreeks 1970.
Ajb. 14. Een fraai versierde lederen beurs, Helmond 1250-1550. Uit: De Vleeschhouwerij.
Michael Klomp & Ivo Hermsen, Archeologisch onderzoek naar de prehistorische bewoning aan de Holterweg $j te Colmschate (gemeente Deventer) (Rapportages
Archeologie Deventer nr. 8), Deventer 2002. ISSN 1569-3678. Geïll., 43 pag. Uit de Vroege Ijzertijd dateren de restan- : ten van een kleine nederzetting, gelegen in een depressie, nabij een waterkuil. Uit de Midden-IJzertijd trof men een geïsoleerd liggende huisplattegrond aan. De auteurs schenken in deze rapportage veel aandacht aan de analyse van het handgevormde premiddeleeuwse aardewerk. Vanaf de zestiende eeuw wordt het terrein weer in gebruik genomen en wordt er een esdek gevormd. De krater van een Vi uit WO II bleek na de oorlog met huisvuil te zijn gevuld. De Deventer rapportages zijn te raadplegen op en te downloaden van de gemeentelijke website: www.deventer.nl. Op deze bijzonder gebruiksvriendelijke website tref je ook de Nieuwsbrief Monumenten en Archeologie van de gemeente Deventer aan, alsmede een aantal korte verslagen van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek. Ik slaagde er overigens niet in om bijlage B bij Rapportage nr. 8 (een uitvouwvel met gecomprimeerde gegevens over het aardewerk van de Holterweg) via de digitale snelweg te raadplegen ofte downloaden.
SKALK, Nyt om gammelt, nrs. 2 (april), 3
(juni 2002) en 4 (augustus 2002). Het tijdschrift SKALK bevat korte populaire, rijk geïllustreerde artikeltjes over Deense archeologische, geschiedkundige en andere wetenswaardigheden. Het verschijnt zes maal per jaar in een oplage van 31.000 stuks. Het verschijnt uiteraard in het Deens, maar helaas ontbreekt - net als in Westerheem een anderstalige samenvatting. Westerheem heeft een ruilabonnement met SKALK. Toch boeiend zo'n Babylonische situatie. In deze drie nummers ondermeer artikeltjes over een goudschatvondst uit de viking-
tijd, de slachtplaats van een steentijdjager en een middeleeuwse waterbron (nr. 2), een ijzertijdverdedigingswerk (nr. 3), veehouderij in een bronstijdhuis, een ijzertijdhoorn en postmiddeleeuwse klompen (nr. 4). Meer info: www.skalk.dk; e-mail: skalk@post.tele.dk.
Historisch Tijdschrift Holland XXXI-6-1999
en XXXII-6-2000. Het tijdschrift Holland verschijnt vijfmaal per jaar en bevat een gevarieerd aanbod van artikelen over het rijke verleden van Holland. Men streeft ernaar de verschillende tijdvakken en uiteenlopende vakgebieden aan bod te laten komen. De laatste aflevering van 1999 is geheel gewijd aan de archeologische vondsten en vindplaatsen uit het voorafgaande jaar en vormt de officiële Archeologische Kroniek voor de provincies Noorden Zuid-Holland over 1998 (in dit geval resp. pag. 323-355 en 356-399). Zo ook de laatste aflevering van 2000, waar we de archeologische kronieken van Noord- en Zuid-Holland over 1999 terugvinden op de pagina's 289-336 en 337-412.
De Beeldenaar (tweemaandelijks tijdschrift voor munt- en penningkunde), 26e jrg. nrs. 1 en 2, resp. jan.-febr. En mrt.-april 2002. ISSN 0165-8654. Abonn. € 22,96, losse nrs. € 4,54. In het eerste nummer van dit jaar een viertal archeologisch interessante artikelen: De
279
Venrayse munten van Reinoud van Gulik en Gelre, 1394-1402 (Jos Benders); Duiten in Schotland (CGJ Pannekeet); Particuliere muntgewichten (idem); Een penning van de Utrechtse bisschop Burchard gevonden in Sexbierum (Bouke Jan van der Veen). Het tweede nummer besteedt aandacht aan een Maastrichtse obool, die uit een ophogingslaag binnen de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek van Tongeren te voorschijn kwam. De munt wordt door R. van Laere en P. van der Hove beschreven en geïnterpreteerd. Een datering onder de regering van keizer Otto III (996-1002) lijkt aannemelijk. Vermoedelijk kan de uitgifte van deze munt in verband gebracht worden met de aanvang van een bouwfase van de Maastrichtse SintServaeskerk, die in 1039 afgesloten werd.
Een Romeins bronzen sleutelhandvat, laatmiddeleeuwse sluitgewichten (deel 8) en andere klein metaal. Een roodaardewerken laatmiddeleeuws narrenkopje uit Alphen aan den Rijn dingt mee naar de titel 'vondst van het jaar'. E-mail: redactie@detectoramateur.nl.
Terra Cognita (Archeologische Vereniging "Land van Heusden en Altena") nr. 12, september 2002.
Terra Cognita verschijnt twee maal per jaar en biedt een gevarieerd aanbod van historische en archeologische wetenswaardigheidjes. Ditmaal maken we onder meer kennis met het Provinciaal Depot Bodemvondsten te Den Bosch; daar bevindt zich ook het telefonische meldpunt voor archeologische AS. Archeologie der Schweiz/archéologie suis- bodemvondsten voor de provincie NoordBrabant. E-mail: cvandijkandel@cs.com. se/archeologia svizzera (mededelingenblad van de Zwitserse vereniging voorprehistorie en archeologie), 25e jrg., 2002, nr. 3. ••
*
"
Al meer dan 25 jaar experimenteert Johannes Weiss met het vormen, decoreren en bakken van terra sigillata en ander Romeins aardewerk. De ervaringen daarmee staan in dit blad centraal. Daarnaast vraagt het blad onder meer aandacht voor een laat-Romeinse skeletvondst waarvan (als strafmaatregel?) de handen waren afgehakt. Het 25 a 30-jarige mannelijke slachtoffer overleed waarschijnlijk aan de gevolgen daarvan. E-mail: sguf-Arch@unibas.ch of pult.hauser@spin.ch.
Jahresschrijtfur mitteldeutsche Vorgeschichte (Landesamt für Archaologie SachsenAnhalt), Band 84, Halle (Saaie) 2001. ISBN 3-910010-58-X / ISSN 0075.2932. Zw./w.ill., 415 pag., kaartbijlage. Een artikel van Gösta Ditmar-Trauth en Ulf Petzschmann over het stadskernonderzoek in middeleeuws Halle (p. 51-158) en de archeologische kroniek van Saksen-Anhalt
H. Fokkens en R. Jansen (red.), 2000 jaar Fibula (tijdschrift van de Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis), 43e jrg., 2002 nr. 3. ISSN 0015.0576. Abonn. € 16,-, losse nrs. € 4,30. Een interview met Harry van Enckevort en Jan Thijssen van het bureau Archeologie in Nijmegen: "De archeologische wereld wordt harder, je zult moeten knokken voor je geld en
je opdrachten". Zij constateren dan ook, dat de Nederlandse archeologie sedert het Verdrag van Malta sterk aan het verzakelijken is. Info: www.njbg.nl.
bewoningsdynamiek. Brons- en ijzertijdbewoning in het Maas-Demer-Scheldegebied.
Leiden 2002. ISBN 90-73368-18-19. Zw./w.-ill., 406 pag. Prijs € 37,50 incl. verzendkosten. Dit boek kan worden besteld door het vereiste bedrag over te schrijven op rekening 859006 t.n.v. H. Fokkens, Postbus 9515, 2300 RA Leiden. Voor studenten geldt een lagere prijs. In een volgende editie van Westerheem wordt meer aandacht besteed aan dit boek.
Gerrit Groeneweg Detector Magazine (Verenigingsblad van "De detector Amateur"), nr. 64, september 2002. ISSN 1386-5935.
280
Werk in uitvoering Deadline voor WIU 2003-1 (februari): 1 januari 2003. Grondspoor nr. 144, september 2002 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland eo) Uit het Redactioneel - Het bestuur liet de gemeente Zaanstad weten verontrust te zijn over komende diepe ingrepen in het landschap bij Saendelft. Op Monumentendag werd het gebouw in Zaandijk geopend en veel mensen brachten een bezoek aan de werkruimte van de afdeling. De vele vondsten uit een afvalkuil in Akersloot brengen veel werk met zich mee. Met gemeentelijk-archeoloog Piet Kley werden de onderlinge verhoudingen, plichten en mogelijkheden doorgenomen. Zonder toestemming van de gemeentelijk-archeoloog mogen AWN'ers in de Zaanstreek niet graven. De redactie plaatst daar voor wat betreft de te verwachten praktijk van alledag wat kritische kanttekeningen bij. Uit de rubriek Varia een in Emmeloord wonende Amerikaan vond bij Vollenhove een pot met Romeinse munten en gaat nu zoeken naar nog onbekende resten van de burchten van Kuinre. Dan een selectie uit de berichten over het veldwerk. Gerard Graas - In Nieuwendam vonden leden van de afdeling bij de Kil onder meer aardewerk uit de Ijzertijd en menselijk bot. De plaats ligt ter hoogte van de site waar in 1987 al materiaal uit de Ijzertijd werd gevonden. Het zou hier om een begraving uit die tijd kunnen gaan. Kees van Roon noemt naar aanleiding van de restauratie/nieuwbouw van een boerderij in Assendelft enkele vondsten die hier in 1986 door AWN'ers 'werden gedaan waar onder steengoed (drinkschaaltje/deksel uit 15 en fragmenten van een steengoed veldfles uit 14), een lijst met plantaardige resten en grafieken met dierlijke resten. In 2002 konden leden van de afdeling tijdens de werkzaamheden waarnemin-
gen doen en het profiel tekenen. Kees Faas vond bij de Amsterdamse Piet Heintunnel een zalfpotje uit Coppengrave (laat 18; Wesergebied), in NoordHolland weinig gevonden. Vervolgens gaat Van Roon in op de vondst van een mineraalwaterkruik uit 19 in Wormerveer. Het stempel is een variant van het Apollinaris-merk en zou een vervalsing kunnen zijn. In Duitsland werden van misbaksels van dit soort kruiken de bodems uitgeslagen en, 'kop aan staart' gelegd, gebruikt als waterleiding. In Oostzaan wordt het raadhuis uitgebreid en greep de wethouder de gelegenheid aan een project op te zetten voor alle basisscholen. Ook de afdeling was hierbij betrokken, samen met de gemeente, de Oudheidkamer en het Zaans Museum. Voor de scholen werden leskisten gemaakt met archeologische en historische zaken, betrekking hebbend op Oostzaan en op de opgraving, werkopdrachten, illustratiemateriaal en archeologische voorwerpen. Veertien groepen kinderen deden geĂŻnteresseerd mee aan dit project.
IJzertijdscherf uit omgeving Nieuwendam (uit Grondspoor).
281
Zwoegen bij Hof Ravensteyn (uit Zuidwesterheem j .
282
Het Profiel, september 2002 (Afd. 5 - Amsterdam eo) Jan en Annemieke van Oostveen bekeken een zak met circa 100 pijpenkoppen uit de Diemerpolder, waarvan een tiental (17-19) volgens een vast systeem is beschreven en getekend. Het merendeel dateert uit i8d-i9a. Ruud Wiggers doet uitvoerig verslag van een door de AWN georganiseerde werkweek in Bergen op Zoom. De financiering van het boek Diemen buyten Amsterdam, deel II is nu helemaal rond, zodat het boek kan worden uitgegeven in de gewenste vorm. Opgraafactiviteiten wachten in Diemen (Mariakerk) en in Mijdrecht.
Renus nr. 3, 2002 (Afd. 6 - Rijnstreek) In R deel II van het Jaarverslag archeologisch veldwerk. Een greep hieruit. In Alphen aan den Rijn (Woubrugseweg): in een bouwput verzamelde men materiaal uit iyd-igA. Bij de bouwput stond vanaf 1740 een watermolen. De vondsten bestaan uit aardewerk, pijpen en metaal. Leden van de afdeling begeleidden 'extensief de werkzaamheden rond de aanleg van Rijksweg 11 (Zwammerdam-Bodegraven), deden geologische waarnemingen, vonden sporen van de limesweg en secundair Romeins materiaal (70-260), oorspronkelijk afkomstig van het castellumterrein. Boskoop: bij onverwacht (dat is zonder waarschuwing) uitgraven van een ondergrondse parkeerkelder kon het profiel nog worden getekend en bestonden de vondsten uit materiaal vanaf 14. Een metaalpieper verzamelde nog wat interessante messing en ijzeren voorwerpen. In Nieuwveen kon de opbouw van een kade worden waargenomen. Vondsten waren hier vooral fragmenten aardewerk uit 17-18. In Hazerswoude kwamen bij de sloop van een gebouwencomplex grote brokken van een in 1593 gebouwde torenmolen te voorschijn. De stenen fundering rustte op een houten constructie. Begeleidend vondstmateriaal: aardewerk uit 17-18, munten uit 1518. Opvallend in R is het aantal vermeldingen van niet aangekondigde werkzaamheden dat de mogelijkheid van archeologische waarnemingen beperkte. Wanneer 'Malta' alleen daar al wat aan kan doen! Redacteur P.J.M, de Baar gaat in op een artikel in Westerheem over Goudse lakenloodjes. In dĂŠ textielstad Leiden is een grote hoeveelheid lakenloodjes gevonden die wachten op bewerking door een 'fanaat'. Een prettige bijkomstigheid is dat in Leidse archieven veel informatie is te vinden over de loodjes, vooral te danken aan de invloed van stadssecretaris Jan van Hout (t 1609).
Zuidwesterheem nr. 33, oktober 2002 (Afd. 10 - Zeeland)
Zoals meestal is een belangrijk deel van de inhoud van Z afkomstig uit de vruchtbare (digitale) pen van Leida Goldschmitz, maar Z begint met een voorwoord van Robbert Jan Swiers waaruit grote bezorgdheid spreekt over het reilen en zeilen van de archeologie in Zeeland. De provincie zou moeten zorgen voor minstens één extra archeoloog bij SCEZ-Archeologie. Nu draait de archeologie in het Zeeuwse voor een te groot deel op amateurs en hebben de provinciaal-archeoloog en zijn assistent veel te weinig tijd. Noodopgravingen kunnen maar met grote moeite in veel te korte tijd worden uitgevoerd. Nog geen enkele gemeente benoemde ook een eigen archeoloog. Verder lijken toezeggingen aan de AWN voor het gebruik van de werkruimte minder hard te zijn dan gedacht. Tijd dus om nog meer nadruk te leggen op het belang van de archeologie en daarmee ook de amateur-archeologen in Zeeland. Elders in Z een bespreking van de voor archeologie belangrijke onderdelen van de brochure van Provinciale Staten: 'het 10-punten plan voor de Zeeuwse cultuurhistorie'
(archeologie boven de oppervlakte / vrijwilligers). Leden van de afdeling maakten een excursie naar Bergen op Zoom en Halsteren. De lezingen worden goed bezocht en de Werkgroep Metaal Zeeland schiet goed op met de administratie van metalen vondsten, zegelstempels en vogelbakjes. De WMZ zou volgend jaar een publicatie van de zegelstempels willen verzorgen. Het werk van de WMZ heeft dus resultaat, maar blijkt erg arbeidsintensief. In deze Z is een artikel uit de Archeobrief opgenomen dat gaat over de problemen en oplossingen rondom Archis en de archeologische metaalregistratie. Niet toevallig, want de WMZ onderhoudt contact met de beide auteurs van het artikel (Heeren/Cruysheer). Het houdt nog niet op met de inventarisaties in Zeeland: Roy van Eert (stu-
dent Oude Geschiedenis aan de KUN) wil een nieuwe catalogus maken van tot nu toe in Zeeland gevonden Romeinse munten. Het laatste overzicht dateert uit 1968, zodat de catalogus ongetwijfeld flink in omvang zal toenemen. In juni werd het (boor)onderzoek in Valkenisse afgesloten met ruim tachtig boringen. Door de bouw van twee strekdammen is dit waarschijnlijk het laatste onderzoek geweest. Door de dammen zal de sliklaag hoger worden en zo het dorp beter beschermen. Daarmee eindigt dan een project van ruim tien jaar, waarbij de inbreng van de AWN groot is geweest. Bij Grijpskerke voerden leden van de afdeling een booronderzoek uit bij 't Hof Ravensteyn met als doel de precieze tracering van de gracht. Het onderzoek hier wordt nog vervolgd. In september werd het Zeeuws Maritiem muZEEum te Vlissingen officieel geopend. Het museum is gehuisvest in een complex van monumenten en nieuwbouw en biedt een fraai uitzicht op de Westerschelde. Grondig Bekeken nr. 3, september 2002 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Het bestuur - We zijn in een nieuw bestel aangeland. Steeds vaker gaat in de Alblasserwaard professioneel archeologisch onderzoek vooraf aan bouwprojecten. Omdat er minder AWN-veldwerkprojecten waren is er ruimte voor uitwerking van oude projecten. In Dordrecht inventariseert men de nog uit te werken projecten. Er wachten overigens nog nieuwe projecten in Alblasserdam, Giessenburg en Gorinchem. Jan Koonings reageert op een artikel van Cees van der Esch over Dordrechtse molens. Het Dordtse evenement History Live is voor Corrie Lugtenburg aanleiding in te gaan op het maken van perkament, het gieten van waszegels, het maken van inkt, het snijden van pennen en het raadsel van een knoop met één gat. Teus Korevaar - Een bestekje uit 1767 levert aanvul283
Raadselachtige scherf uit Dordrecht (uit Grondig Bekeken).
!
lende gegevens over de bouwgeschiedenis en een grafkelder van de kerk van Wijngaarden. Bij graafwerkzaamheden in de oeverzone van de Linge (Arkelse Onderweg) vond Peter von Hout honderden scherven Romeins en inheems aardewerk. Michel Doezen vond hier een Romeinse (3) en een middeleeuwse munt (13) en een bronzen voorwerpje met een vooralsnog onduidelijke functie (waarschijnlijk Romeins). Piet den Hertog - Jeroen Baars vond in Heldingen enkele fibulae (rom en vme) die samen met eerder gedane vondsten doen vermoeden dat de buurtschap uit de karolingische tijd dateert. Koos Batenburg verzamelde tijdens boringen naar drinkwaterbronnen op het Eiland van Dordrecht gegevens over de opbouw van de bodem tot op 265 meter. Het resultaat maakt volgens Batenburg duidelijk dat de Maas veel ouder is dan de Rijn. Hij zou graag over voldoende gegevens beschikken om een grondlagenkaart van het Merwedegebied te kunnen samenstellen. An Osseweijer kwam in het be. zit van een pijp uit Kenya, gemaakt door de Luo-stam. Tevens laat zij de lezers van GB weten dat onze zuiderburen in Velzeke 'Tablis', voorkomend op de Peutingerkaart, denken te hebben gelocaliseerd: bij Dubbeldam. Ook in deze GB weer een raadseltje: een fragment witbakkend aardewerk, 284
â&#x20AC;˘
â&#x20AC;˘
>
van voren groen geglazuurd en zeer waarschijnlijk geen stuk van een kacheltegel. Terwijl de volgende maaltijd wordt voorbereid, geeft Annette Flinterman het recept van het nagerecht van de vorige maaltijd: Spaanse pap. AWN-leden maakten een fietstocht door de Zwijndrechtse Waard waarbij men verschillende historische plaatsen aandeed. Nieuwsbrief, oktober 2002 (Afd. 12 - Utrecht eo) In 'Van het bestuur' noemt voorzitter Jos de Grood enkele zaken waarmee de afdeling bezig was resp. is: ordening van de afdelingsdocumentatie; graafactiviteiten in Houten, Woerden en Leidsche Rijn. Op de laatste locatie vonden twee opgravingsweken plaats: eerst voor leden van de AW Oudenrijn en daarna voor de 'landelijke' AWN. Beide weken leverden veel materiaal op dat wacht op uitwerking. Enkele leden van de afdeling gingen 15 juni naar de dag van de deskundigheidsbevordering, waarbij de afdeling een deel van de kosten voor zijn rekening nam. Veel afdelingsleden waren aanwezig op de provinciale contactdag voor actieve amateur-archeologen, ook nu weer georganiseerd door de provincie. De laatste pagina van de Nieuwsbrief vermeldt een aantal voor archeologen interessante tentoonstellingen.
Trechterbekerscherven uit Diever (uit Aardewerk).
'3 Nieuwsbrief, oktober 2002 (Afd. 18 • Zuid-Salland • IJsselstreek Oost-Veluwezoom)
Voorzitter Bert Terlouw: De lezingen zijn voortaan ook "in de regio, om zo de betrokkenheid van AWN'ers en belangstellenden in het gehele afdelingsgebied te vergroten".
De afdeling heeft regiodepots in Deventer, Zutphen en Apeldoorn. Op verzoek van het HB treedt de afdeling als gastheer op voor de ALV op 10 mei 2003. Werk aan de winkel in regio Deventer: Colmschate, bij de IJssel en in Diepenveen; in regio Raalte: Raalte; regio Zutphen: enkele kleine en grote projecten. Ten slotte: de afdeling probeert nog dit jaar tot een eigen website te komen. Aardewerk, oktober 2002 (Afd. 21 - Flevoland)
Aart Bertijn was in de zomervakantie in Drenthe, bezocht daar een hunebed in de gemeente Diever, zag op twee meter van het hunebed een kuil en... vond daarin tientallen scherven van Trechterbeker-keramiek, waarvan diverse gedecoreerd. Alle scherven zijn inmiddels weer terug in Drenthe en toegevoegd aan het overige ter bestudering aanwezige Trechterbeker-materiaal. Bij Vollenhove onderzochten AWN'ers op initiatief van Kees Groothoff een mysterieuze kringvormige verkleuring, al eerder zichtbaar op in 1989 genomen luchtfoto's. Hoewel gewapend met en ondersteund door geavanceerde geofysische apparatuur en een 'super' metaaldetector, was het resultaat teleurstellend: geen mooie fun-
dering, maar een stalen telefoonkabel van KPN. Misschien een wat schrale troost voor de onderzoekers: kijkend naar de in A getoonde prints constateert uw redacteur dat beide apparaten de kabel wel fraai in beeld hebben gebracht. Verder in A een instructief artikel van Nico Arts over het tekenen van (vuur) stenen artefacten, overgenomen uit de Nieuwsbrief van Kempen en Peelland, terwijl ook een pagina is gewijd aan de studiedag 'Hantering van archeologisch materiaal'. De afdeling organiseert in Museum Schokland 'doedagen', waarop geïnteresseerden archeologisch bezig kunnen zijn. Bovendien inventariseert de afdeling in het kader van de arbowet de leden die een EHBO-diploma hebben, die de opleiding BHV hebben gevolgd en die een verpleegkundige achtergrond hebben. A besluit met enkele tentoonstellingen, informatie rond de Reuvensdagen, de eigen bibliotheek en enkele krantenknipsels. Archeologische Berichten Noordelijke Vallei nr. 2, september 2002 (AW Noordoostelijke Vallei)
De werkgroep heeft uitzicht op een eigen werkplaats. Auke de Boer Nieuwe veldverkenningen in de gemeenten Barneveld, Leusden en Hoevelaken leverden opnieuw vondsten op: veel vuursteen waaronder mesolithisch. Bij verwijdering van het esdek in het industriegebied Harselaar-Zuid (Barneveld) kwamen enkele nederzettingen uit de Ijzertijd en de Middeleeuwen (12) aan het licht. Naar verwachting zal op deze locatie nog
285
'Beutelformiger' glazen pot uit Putten (uit Speerpunt).
volgend onderzoek plaatsvinden. De werkgroep informeerde de gemeente Nijkerk over de waarde van een oude boerderijplaats die recent werd gesloopt, maar waar nog archeologisch onderzoek mogelijk is. Wim van Vaneveld vond te Nijkerk twee zilveren déniers van het bisdom Utrecht (13), beide in uitstekende staat. Op hetzelfde perceel is een Romeinse munt gevonden. In het verleden werden al Romeinse metalen voorwerpen gevonden op een akker in de buurt. Ten slotte toont AB twee opmerkelijke krantenberichten: een idee om zo'n 150 kisten van overledenen op te stapelen in een grote 'grafheuvel', dit vanwege te verwachten ruimtegebrek in Leidsche Rijn. Het tweede knipsel: de Ermelose SGP wil de plaatselijke Oudheidkamer alleen subsidiëren wanneer de expositie wordt aangepast aan de 'bijbelse visie', dat wil zeggen aan het scheppingsverhaal. Nieuwsbrief AWV/L nr. 14, september 2002 (AW Voorburg/Leidschendam)
De AWV/L stond op de Open Monumentendag op het binnenplein van Huize Swaensteyn met een informatiestand. In de keuken waren hapjes aanwezig uit de tijd van de VOC, terwijl Wilco de Jonge een rondleiding gaf over het terrein van Forum 286
Hadriani. Elders kon men archeologische vondsten bewonderen. In deze N een verslag van de ALV van de afdeling in maart 2002. De financiën bleken toen 'redelijk op orde' en er is hard gewerkt aan de nieuwe werkruimte. Ties van Venetië: de werkgroep 's GRAVENhage hielp mee met de opgravingen op het Wateringse Veld en ondervond daarbij goede ondersteuning van de AWV/L. Samen werd, ondanks wateroverlast, een grote greppel met vondsten uit de Romeinse Tijd leeggehaald. De vondsten bestaan vooral uit inheems aardewerk, maar ook uit een met mos overdekte munt en een compleet paardenskelet dat, met alle zorg omringd, een plekje kreeg in de werkruimte, maar daar na reconstructie hopelijk weer uitkomt. De samenwerking tussen de Hagenaars en Voorburgers was uitstekend. De gemeente VoorburgLeidschendam vroeg de AWV/L om werkzaamheden op twee locaties in Voorburg te begeleiden. Speerpunt nr. 4, december 2001 (Stichting Archeologie Noordwest Veluwe)
Ernst Steinmeier vestigt de aandacht op een vroeg-middeleeuws grafveld in het Huinerveld bij Putten, in 1926 opgegraven door Holwerda. Hij trof hier ruim 120 brand- en skeletgraven aan uit twee opvolgende perioden. Interessant is dat het hier gaat om de overgangstijd tussen crematie en inhumatie. Veel vondsten zijn in Leiden, maar een belangrijk deel is te zien in het Barneveldse Museum Nairac. Henk Stuurman gaat in op de startnotitie archeologiebeleid van Harderwijk en de plaats die amateurs hierin vonden. Hij is daarover beslist positief, maar vindt het wel jammer dat in Harderwijk voorlopig alleen sprake is van beleidsvoornemens en, zeker tot 2004, nog niet van beleid. Esther Strijker doet verslag van 'schatgraven' in Milieucentrum De Hortus. Kinderen van 8 t/m 12 jaar zochten hier enthousiast naar in het zand be-
graven zaken om die daarna te restaureren. Op haar eigen wijze richt Flinta van Spete zich op trijntjes en wijntjes, dit naar aanleiding van een foto van het Hardinxveldse Trijntje die van Flinta ook wel 'Treintje' had mogen heten. De Ouwe Waerelt nr. 5, september 2002 (De Motte, Goeree-Overflakkee) Het goed verzorgde tijdschrift is dit keer gewijd aan de gezondheidszorg op Goeree-Overflakkee. Hoewel in zijn geheel lezenswaardig, noem ik alleen de meer 'archeologische' zaken. J.C. Both gaat in op de gasthuizen op het eiland, waar vrijwel niets meer van is te zien. Of zelfs niets van te vinden, zoals een noodopgraving van De Motte in Sornmelsdijk uitwees. S. Olivier
gaat in op hier gevonden archeologische voorwerpen die in verband kunnen worden gebracht met medische zorg. Zalfpotjes (16-20), medicijnflesjes (18-19), e e n natuurstenen stamper (18) en een klisteernaald (19-20) passeren de revue.
Reconstructietekening gasthuis Goedereede (uit De Ouwe Waerelt j .
AWN-reeks no. 3 Frans Diederik 'Schervengericht, een onderzoek naar inheems aardewerk uit de late derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland' 168 pagina's, ill, ISBN 90 71312 07 o Uit de duizenden aardewerkscherven, aangetroffen in tientallen nederzettingen uit de Inheems-Romeinse tijd in Schagen e.o., is de migratie van de bevolking in de derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland te herleiden. De publicatie, met de vele lijntekeningen en afbeeldingen, is tevens een uitzonderlijk fraai naslag werk voor het determineren van aardewerk uit bovengenoemde periode. Prijs voor leden € 12,50, voor niet-leden € 18,50, (excl. € 3,00 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 3.
287
Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: hogenh@euronet.nl Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Penningmeester: J (Jules) de Jaegher, Tijnjeweg 11, 8457 EKGersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejaegher@doge.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: Winfried Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wannadoo.nl
Sub regio Groningen: J (Jules) de Jaegher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejaegher@doge.nl. Regio Noordwest: vacature. Regio Oost: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: Eric Weijters, Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (n. Br.), tel. 0168-472783, e-mail: h.c.j.m.weijters@umail.leidenuniv.nl. Sub regio Zeeland: Dries van Weenen, Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. e-mail: info@duikwacht.nl. Redacteur: Louis van de Berg, Zonnebloem-straat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320, e-mail: l.berg@qface.nl. Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, e-mail: nico@niria.nl.
AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C jeugdlidmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van
Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:
288
€
36,50
€ € € € €
22,00 18,00 19,00 12,50 5,00
- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.
Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannekan 90, 2275 Bf Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: f.P. ter Brugge (afdelingen en regio's), Westlandseweg 254, 3131 HX Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Alg. secretaris: Sj.S. Elzinga, Spoorlaan 33, 3739 KB Hollandsche Rading, tel. 035-5771446, e-mail: elbod@dutch.nl. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 0302203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: B.J.J. Elbertse (public relations), Predikherenkerkhof 14, 3512 TK Utrecht, tel. 030-2300281, e-mail: b.elbertse@zonnet.nl W.J.C. Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel/fax 078-6186819. Mw. M.A. Noordhoek, Parklaan 17, 3722 BC Bilthoven, tel. 030-2448672. J. Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160. Mw. A.M. Visser (deskundigheidsbevordering), Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096, e-mail: j.m.visser@tiscali.nl Ereleden E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, P.J.R. Modderman, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. S ecretariaten/contacrpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): E. Weber, Prof. van Scheerstraat 159, 2035 AL Haarlem, tel. 023-5337875, e-mail: weber-beerenhout@hetnet.nl 5. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast, Stokerkade 32,1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134, e-mail: mennodijkstra@freeler.nl
7. Den Haag en omstreken: Joanneke Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): D. de Jong, Windmolen 86, 2986 TL Ridderkerk, tel. 0180-431240. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118462142, e-mail: j.goldschmitz@net.hcc.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.nl 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): L. de Niet, Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, e-mail: ldeniet@euronet.nl 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485343456, e-mail: JJ.Daalen@HCCNET.nl http://membersi.chello.nl/-a.hendriksoi. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360, e-mail: g.a.boomsma@freeler.nl homepage: http://awnafd17.webpage.net 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: G. Draaijer, Smedenstraat 120, 7411 RJ Deventer, tel. 0570-641887 e-mail: g.draaijer@home.nl. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: Lankamp.Jos@Intoweb.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Traast-Bos, Opperswolle 32, 8325 PH Vollenhove, tel. 0527-246602. 21. Flevoland: A. Bertijn, Arnoldusgulden 38, 8253 DZ Dronten, tel. 0321-315733, e-mail: habertijn@freeler.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: F. de Kleijn, postadres AWN, Keizersgracht 2, 5611 GD Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2446517 (woensdagavond). 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
verzekeraar van de AWN
â&#x20AC;˘enied m de A
deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nedei., illen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek 1-Wih'n maken
VERENIGINGSNIEUWS februari 2002 Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts
Vooraankondiging 50jjarig jubileum afdeling Kennemerland In 2 o 02 bestaat de afdeling Kennemerland van de AWN 50 jaar. Het bestuur wil dit jubileum op 20 april 2002 vieren met een symposium met als thema 'Van prehistorische boerderij tot middeleeuws kasteel in Kennemerland'. Tijdens dit symposium zullen diverse sprekers ingaan op de bewoningsgeschiedenis van het werkgebied van de afdeling. Het lezingengedeelte heeft plaats in Slot Assumburg te Heemskerk. Na afloop van delezingen wordt een bezoek gebracht aan de tentoonstelling 'De bodem doorgrond' in het Museum Kennemerland te Beverwijk. Aansluitend volgt een borrel. Meer informatie over het symposium van de afdeling Kennemerland leest u in de komende Westerheem. U kunt hiervoor ook contact opnemen met Erik weber, tel. 023-5337875.
Verslag Zomerkampen 2001 De zomerkampen van 2002 lijken al weer lang geleden. Om herinneringen op te halen en om belangstellenden te informeren over het reilen en zeilen tijdens een opgravingskamp, volgt onderstaand een impressie uit de kampverslagen van beide zomerkampen. Mocht na het lezen van deze verslagen uw interesse voor deelname aan een zomerkamp (weer) gewekt zijn: verderop in dit katern vindt u informatie
over de zomerkampen van dit jaar én een inschrijvingsformulier. Instructiekamp Eindhoven 28 juli 4 augustus 2001 In Meerhoven bij Eindhoven vond een instructieweek plaats voor vrijwilligers van de AWN. Sinds maart 2000 wordt op de locatie Meerhoven grootschalig archeologisch onderzoek verricht. Doel van dat onderzoek is de archeologische ondergrond van Meerhoven, die nu nog voornamelijk uit weiland bestaat, in kaart te brengen voordat daar een complete Vinex-wijk verschijnt. Op zaterdag 28 juli ontmoeten de deelnemers elkaar bij het huis waar we de hele week zullen verblijven. In de tuin zetten enkelen hun tentje op. Na een eerste kennismaking met Mick van Son, één van de medewerkers van Archeoservice die ons deze week zal begeleiden, lopen we met stadsarcheoloog Nico Arts een rondje langs de openliggende opgravingsputten rond het huis. 'Avonds eten we op ons grasveld een lekkere Braziliaanse maaltijd: Maandag ^o juli: nu eindelijk 'echt' archeoloogje spelen. We werden in die groepen verdeeld. Groep 2, waar ik in was ingedeeld, ging met HB-potloden, puntenslijpers en rolmaten op pad en werden dankzij een goede uitleg al gauw aan het werk gezet. Sporen, daar werd naar gezocht en door middel van. 'schaven werden die al snel getraceerd. Janneke Bosman, die de archeologie in het echt bedrijft, liet ons de gevonden sporen aankrassen om ze vervolgens door onszelf te laten inmeten en schetsen. Ook vertelde Janneke ons dat als we 't vlak goed zouden schaven, we misschien wel een lemen knikker zouden kunnen vinden. En warempel: een lemen knikker!
Dinsdag 31 juli: vandaag werd er gecoupeerd en getekend: (afval)kuilen, (paal)gaten en sloten. Paul vraagt me of ik de 'spieker' al gezien had. Nee, de spijker had ik nog niet gezien. Wist ik veel dat zo'n voorraadschuurtje, waarvan ik de 6 paalgaten natuurlijk wel gezien had, ook een 'spieker' genoemd wordt! Bij het uitzeven van de grond uit de paalgaten van de spieker werden eikels gevonden. Woensdag 1 augustus: s Avonds zijn we naar de archeologische werkruimte aan de Keizersgracht gegaan. Na het begerig kijken in de vitrines daar kregen we van Nico een rondleiding langs archeologische 'sites' in het centrum van Eindhoven. Het enige wat ongeveer nog over was tussen de McDonalds, C&A en Blokker " was een i5e eeuwse koorgang van een klooster. Hierna was het hoog tijd voor afkoeling. Kort samengevat: de Trappist was goed. Vrijdag 3 augustus: de 'last day'. Het was boven verwachting, dit kamp! Ik had me van tevoren voorgesteld dat iedereen veel ouder zou zijn dan ik en me zouden imponeren met hun archeologische kennis. Ook was ik een beetje geschrokken van de instructies met betrekking tot het opgraven en vroeg me af of ik dit ooit zou leren. Viel dat even mee ! De week werd afgesloten met een heerlijke barbecue, wederom verzorgd door de Braziliaan. Wijn en bier smaakte prima en 't sfeertje was te gek. Uit de auto van Nils kwam swingende muziek waarop we rond het kampvuur gedanst hebben. Gevorderderikamp Nijmegen 11 -18 augustus 2001 Eindelijk was het weer zover, een week uit de dagelijkse routine, graven! Nijmegen is altijd goed voor een vondstrijke periode en is bovendien een gezellige stad. Uit ervaring met eerdere AWN-kampen weet ik dat de eerste middag een beetje onwennig is. Je maakt voor het eerst kennis met de (meeste) mensen en je moet wel een
week lief en leed met elkaar delen. Gelukkig was het ijs snel gebroken. We hebben een wandeling gemaakt naar het Kops Plateau waar de ROB een aantal jaren achtereen had gegraven naar, wat later bleek een kamp van Romeinse ruiters, 's Avonds met elkaar een gezellige avond gehad, waxine-lichtjes aan en op tijd naar bed om fris de volgende morgen aan de slag te gaan. Maandag 13 augustus: De dag begint met een goed ontbijt en het maken van een lunchpakket. We gaan graven in Lent, bij de Waalsprong. Het betreft een Vinex-locatie waar ze opeens extra tijd hebben gekregen om nogmaals een aantal putten open te trekken. In Lent aangekomen vertelt Henri Hommes ons dat het een inheemsRomeins grafveld is. We worden in drie groepen verdeeld. Groep 1 gaat profiel schaven en intekenen, groep 2 gaat de onderste laag van een verdedigingsgracht uitschoffelen en groep drie gaat 'achter de graafmachine aan'. Het is zwaar werk, in de klei. De vorig jaar in het instructiekamp gedane kennis is een beetje weggezakt, maar dankzij archeologen Susan en Marina zo weer opgepakt. Woensdag 15 augustus: Op de opgraving was het een drukte van belang want op het vlak waar men een grafveld vermoedde. En op deze dag werd duidelijk dat het vermoeden van Henri klopte. De eerste resten werden gevonden en dat betekende nog drie dagen met een klein troffeltje voorzichtig uitprepareren, meten en tekenen. Donderdag 16 augustus: Na een dag van tropische hitte was dit een dag van een meer wisselvallig type. Na een voorzichtige afgraving/-schraping door de graafmachines werden de silhouetten van de crematiegraven duidelijk zichtbaar in het zand. Per twee AWNers kon vervolgens een crematiegraf worden blootgelegd. Er moest natuurlijk eerst getekend worden en daarna kon de schop in de grond om een coupe te zetten in het graf. 'Onze ' inheemse Romein(se) was gecremeerd
met een omslagdoek/toga, want we vonden stukjes van z'n fïbula terug. In d avonduren werd een bezoek gebracht aan Eist, waar zich onder de huidige kerk de resten van twee Romeinse tempels bevinden. Vrijdag 17 augustus Eigenlijk zou het vandaag geen graafdag worden, maar Henry en Suzanne wilden de grafgiften bergen uit voorzorg tegen bezoeken van 'derden' in het weekend. Rond 13.00 uur was het werk voor de AWN-ers gedaan. Om 19.30 uur was de barbecue in Lent. Tijdens de barbecue werd Henri met zijn team bedankt voor hun enorme geduld en het enthousiasme waarmee zij voor ons klaar stonden.
daarin aangetroffen sporen, van het opgraven zelf, de verwerking van vondsten en het maken van een verslag over de dagelijkse werkzaamheden. Behalve dat er gewerkt wordt pp het opgravingsterrein, worden er ook excursies gehouden naar archeologisch interessante plaatsen in de omgeving, en krijgen we in een of meer lezingen. van Michel Groothedde en zijn collega's uitleg over de historie van het opgravingsgebied.
AWN Zomerkampen 2002
Gevorderdenkampen Week I: Utrecht 21 juli t/m 28 juli 2002 Week il: Bergen op Zoom 3 t/m 10
Elders in deze Westerheem kunt u een verslag lezen van de zomerkampen die in 2001 plaatsvonden. Was u vorig jaar of verder in het verleden deelnemer van een kamp en wilt u ook dit jaar weer meedoen, of bent u nieuwsgierig geworden naar aanleiding van het verslag, dan kunt u zich nu opgeven voor één van de zomerkampen die wij in 2002 organiseren. Daarbij kunt u kiezen uit de volgende mogelijkheden: Instructieweek Zutphen ïy t/m 24 augustus 2002 De instructieweek is bedoeld voor hen die nauwelijks of geen ervaring met opgravingen hebben. Onder leiding van stadsarcheoloog Michel Groothedde zal gewerkt worden op de 'Loer Enk' in het plangebied LeestenOost. Op dit terrein worden sporen uit diverse perioden aangetroffen. De verwachting is dat we met name grondsporen zullen vinden die dateren uit de Brons- en Ijzertijd. Na afloop van deze week zullen de deelnemers de grondbeginselen hebben geleerd van het opmeten en intekenen van het opgravingsvlak en de
Het aantal deelnemers bedraagt minimaal 12 en maximaal 15. De minimumleeftijd is 16 jaar. Van deelnemers wordt een bijdrage van € ??,- p.p. gevraagd. Deze kosten zijn inclusief logies, maaltijden en excursies.
aUgUStUS 2QO2
De inschrijving voor de gevorderdenkampen staat open voor leden die al . eens hebben deelgenomen aan een instructiekamp of anderszins enige opgravingservaring hebben opgedaan. De kampen bieden de gelegenheid de bestaande kennis op te frissen en/of uit te breiden. De nadruk zal meer liggen op het 'al doende leren' dan bij het instructiekamp, al wordt er ook aandacht besteed aan technieken als prospectief onderzoek (boren). De avonden worden gevuld met lezingen, excursies en ontspanning. Per kamp 'kunnen 12 tot 15 personen deelnemen met een minimum leeftijd van 16 jaar. De kosten van deelname bedragen € 295,- per persoon inclusief logies, maaltijden en excursies. In Utrecht zal onder leiding van Erik Graafstal en enkele enthousiaste leden van de werkgroep Oude Rijn gezocht worden naar de resten van de begraven hofstede in Themaat, daterend uit omstreeks 1280. In het grachtenstelsel verwacht men bouwresten van deze hofstede aan te treffen. Hoewel er in
AANMELDINGSFORMULIER Ik,
_
_
'
^
^
.
Naam, voorletters:
:
:
•.
Roepnaam:
M/V*
Adres:
•
Postcode, woonplaats: Telefoon:
-. '..
,
•.
Geboortedatum: Schrijf mij in voor deelname aan het volgende kamp O Instructiekamp Zutphen 17 t/m 24 augustus 2002 O Gevorderdenkamp Utrecht 21 t/m 28 juli 2002 O Gevorderdenkamp Bergen op Zoom 3 t/m 10 augustus 2002 Als de belangstelling voor het kamp van mijn eerste keus te groot ofte klein is, gaat mijn tweede keus uit naar:
'. '.
Vóór 1 juni 2002 opsturen naar: Mechteld Noordhoek, Parklaan 17, 3722 BC Bilthoven Inschrijvingen worden behandeld op volgorde van binnenkomst.
* = doorhalen wat NIET van toepassing is.
Nederland meer begraven hofstedes bekend zijn, is er tot op heden weinig onderzoek naar gedaan. Bij het ter perse gaan van deze Westerheem werd net bekend dat de AWN welkom is om mee te werken op een groot project in Bergen op Zoom. De wetenschappelijke leiding is in handen van Marco Vermunt (stadsarcheoloog) en zijn assistente, Anne-Marie Visser. Velen van ons kennen Anne-Marie als enthousiast en oyermoeibaar lid van de AWN, maar sinds kort heeft zij van haar hobby tevens haar beroep gemaakt. Verdere details zijn door het korte tijdsbestek nog niet bekend, maar als u medio februari telefonisch contact opneemt met Mechteld Noordhoek, kan zij u waarschijnlijk meer informatie geven. Nadere details zullen bovendien in de Westerheem van april 2002 bekend gemaakt worden. U kunt zich voor één van de bovenge-
IV
noemde kampen inschrijven door onderstaand inschrijfformulier in te vullen en vóór 1 juni 2002 op te sturen naar Mechteld Noordhoek Parklaan 17 3722 BC Bilthoven tel. 030 - 244 86 72 Lijkt het u leuk zo'n week van dichtbij mee te maken en te helpen met de organisatie, maar ziet u op tegen de graafwerkzaamheden tijdens een zomerkamp? U kunt dan overwegen de dagelijkse leiding van een kamp op u te nemen. Ervaring met opgravingen is niet vereist. Als dagelijkse leiding zorgt u (samen met de deelnemers) dat er een ontbijt en lunch is en stelt u samen met Mechteld Noordhoek ën de betreffende archeologen een programma voor de week op. U slaapt de gehele week in dezelfde accommodatie als de deelnemers. Aan de deelname zijn
voor u geen kosten verbonden. Mocht u geïnteresseerd zijn, dan kunt u in de avonduren telefonisch contact opnemen met Mechteld Noordhoek, 030 244 86 72. Ook kunt u mailen naar mnoordhoek@zonnet.nl.
Troffeltjes De afdeling Utrecht e.o. biedt aan: Westerheem 1970 t/m 1992, (zelf)ingebonden, € 50,- / Westerheem 1976 t/m 1987, losse nummers, € 40,- / Westerheem 1979 t/m 1981, losse nummers, € 10,- / Westerheem 1962 t/m 1969, losse nummers, € 20,- / Tussen Rijn en Lek 1967 t/m 1979, losse nummers, € 10,-. Reacties gaarne telefonisch: 030-6950189 of 030-2281403.
Agenda Ziet u uw bericht graag geplaatst in Westerheem 2002-2 (april) ? Dan moet het uiterlijk 1 maart in mijn bezit zijn. Bovendien dient de activiteit pas na de verschijning van Westerheem 2002-2 (dus na half april) plaats te vinden. Ik hoop u door het bovenstaande teleurstellingen aangaande (niet) plaatsing te besparen.
t/m 22 april 2002 T.g.v. 50 jaar AWN - expositie "Het verhaal achter de vondst, amateur-archeologen schrijven geschiedenis". Museum Kasteel Wijchen, Kasteellaan 9 in Wijchen (geopend op vrijdagen: 11.00-17.00 u. en op zaterdagen/zondagen: 13.00-17.00 u.). 16 februari 2002 Afd. Helinium - excursie naar Leiden. Bezoek aan de tentoonstellingen "Oergraffiri" in Naturalis en "Armenië, verborgen rijkdom uit de bergen" in het RMO.
18 februari 2002 Afd. Kennemerland - Bijdragen van de verschillende werkgroepen binnen de afdeling. Aansluitend daarop om 21.30 uur de jaarvergadering. Archeologisch Museum Haarlem (kelder van de Vleeshal), Grote Markt 18 te Haarlem. Aanvang: 20.00 uur. 26 februari 2002 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. - jaarvergadering. Tuinstraat 27a te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur. 27 februari 2002 Afd. Lek- en Merwestreèk - lezing door prof. J.A.J. Vervloet: "Verbindingen en vervoersmiddelen in de Middeleeuwen, met speciale aandacht voor het verkeer over water". Vest 94a te Dordrecht. Aanvang: 20.00 uur. t/m 2 maart 2002 Afd. Den Haag e.o. - tentoonstelling "Van Romeinen tot begijnen". Amateurarcheologie in het Westland t.g.v. het 50-jarig bestaan van de AWN. De expositie geeft een overzicht van de archeologische vondsten die de afgelopen 50 jaar aan het licht zijn gekomen in het Westland. De nadruk ligt op het recente onderzoek te 's-Gravenzande naar de restanten van het begijnhof, het regulierenklooster en de buitenplaats Vreeburgh. Westlands Museum, Middelbroekweg te Honselersdijk., 4 maart 2002 Afd. Twente - lezing door de heer Mulder (werkzaam bij het museum Natura Docette Denekamp): "De geologie van Twente". Iedereen zal wel eens gehoord of gelezen hebben over de kleipurten van Borne en Twickel en de steengroeves bij Bentheim en Losser. Mulder zal ons deze avond meenemen naar allerlei geologische vindplaatsen in Twente en aan de hand daarvan uitleggen hoe de diepere ondergrond van Twente in elkaar zit. Bijenkorf (zaal 4), Marktstraat 23 te Borne. Aanvang: 20.00 uur.
V
5 maart 2002 Afd. Nijmegen e.o. - lezing door dr. Liesbeth Theunissen (ROB): "Zand erover. Prehistorische begravingsrituelen in het zuiden van de Lage Landen." Grafheuvels zijn relicten van begravingsrituelen die ons veel vertellen over de zorg voor de doden en de belevingswereld van de nabestaanden. Wie werden erin begraven en wat betekenden deze heuvels voor hen? Liesbeth Theunissen promoveerde in 1999 op een proefschrift over Midden Bronstijdsamenlevingen in het zuiden van de Lage Landen. Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 in Nijmegen (de Elzenstraat is een zijstraat van de Hengstdalseweg). Aanvang: 20.00 uur.
11 maart 2002
Afd. Rijnstreek - lezing door drs. Paul Franzen: "Het castellum van Alphen gevonden!". Van de Peutingerkaart was duidelijk dat er in Alphen een castellum had gelegen. Ook de naam was bekend: Albanianae. Maar waar het precies lag, wist niemand. Nu het stadshart van Alphen compleet op de schop gaat, kon de Nijmeegse universiteit haar zoektocht naar het castellum voortzetten. Werd een aantal jaren geleden al de zuidpoort gevonden, nu zijn er heuse manschapsbarakken gevonden. De spreker is leider van de opgravingen. Plaats niet bekend. Aanvang: 20.00 uur. 11 maart 2002
8 maart 2002 Afd. Zeeland - jaarvergadering, met daarop aansluitend een lezing door de heer drs. R. van Dierendonck: "Archeologie in Zeeland". SCEZ Archeologie: Armeniaans Schuitvlot 1 te Middelburg. Aanvang jaarvergadering: 19.00 uur. 11 maart 2002
Afd. Kennemerland - lezing door dr. L. Verhart (conservator prehistorie aan het RMO te Leiden): "Boeren, burgers en buitenlui - de overgang van jager naar boer in Zuid-Nederland". Na de komst van de Bandkeramiek zou het nog 1500 jaar duren voor de jagers en verzamelaars die hier leefden ook boer waren geworden. Het zijn niet de economische maar sociale factoren die de sleutel blijken te zijn voor veranderingen. Waarom werden die jagers niet zo snel boer en hoe verliep dat veranderingsproces? Antwoorden op die vragen komen uit het Maasdalproject, een langlopend onderzoek naar de overgang van jager naar boer in Zuid-Nederland. Resultaten van opgravingen in 1988-1992 in Noord- en MiddenLimburg leidden mede tot nieuwe inzichten. In 2000 promoveerde de heer Verhart op dit onderwerp. Archeologisch Museum Haarlem (kelder van de Vleeshal), Grote Markt 18 te Haarlem. Aanvang: 20.00 uur.
VI
Afd. De Nieuwe Maas - lezing door drs. Michel Groothedde (stadsarcheoloog van Zutphen): "Het ontstaan van en de ontwikkeling van Zutphen als een vroeg-middeleeuws bestuurlijk centrum". Kort geleden werd bij het graven van een sleuf een deel van de tufstenen muur van een palts - een vorstelijk verblijf- uit de neeeuw blootgelegd. Qua ontwikkeling vertoont de stad nogal wat verschillen met de oudste Hollandse steden. Gebouw van het BOOR, Sint Jobsweg 7 te Rotterdam. Aanvang: 20.00 uur? 12 maart 2002
Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. - lezing door de heer A. Lagerweij (vml. medewerker van de stadsarcheologie Amsterdam) over o.m. de opgravingen bij het Victoriahotel aan de oude IJzijde en het onderzoek naar het "kasteel van Aemstel" aan de Nieuwezij ds Kolk. Tuinstraat 27a te Zaandijk. Aanvang:.20.00 uur. 13 maart 2002
Afd. Helinium - video-avond. Ellen Groen en Guus van de Poel vertonen video-films uit het Helinium-archief. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 . uur (informatie: 010-4350698).
13 maart 2002
Afd. Utrecht e.o. - lezing door Nicki Bullinga (Keltologisch historica): "Koning Arthur, feiten en legenden". Onderzoek in Groot-Brittannië naar plaatsen van betekenis, de Arthurlocaties. Na de lezing vindt de afdelingsledenvergadering plaats. Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Leden van de AWN wordt een bijdrage in de kosten gevraagd van € 1,15, niet-leden € 2,25. 13 maart 2002 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - Jaarvergadering met daarop aansluitend een lezing. Spreker en onderwerp nog niet bekend. Cultureel Centrum Dé Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 uur. Toegang lezing: €1,20. 20 maart 2002
N
Afd. Lek- en Merwestreek - jaarvergadering (19.30-20.09 uur), met daarop aansluitend een lezing door drs. D.H. Duco (conservator van het Pijpenkabinet te Amsterdam): "De Nederlandse pijp". Hervormd Centrum, Talmastraat 9 te Hardinxveld-Giessendam. Aanvang van de lezing: 20.00 uur. 24 maart 2002 Zondag 24 maart 2002 te Boxtel (N.Br.) van 10.00-16.00 uur: Studiedag: Middeleeuwse kastelen in NoordBrabant archeologisch en bouwhistorisch onderzocht. Inleiders: drs. Bas Aarts (Texandrië en de vroege burchten), drs. Nico Arts (Oude kastelen en nieuwe steden in Kempen- en Peelland; de archeologie van het Oude Huys, die Haghe en . Cranendonck bij Helmond en Eindhoven), drs. Guido van den Eynde (Het kasteel van Breda; Van mythische Noormannenburcht tot Renaissancepaleis) en prof. dr. H. Janssen (Het oudste kasteel van de heren van Gemert; Interpretatieproblemen en de morfologische ontwikkeling van de oudste private versterkingen in het
laagland van Noordwest Europa. Deelnameprijs: exclusief consumpties circa € 8,-. Info: archeologische sectie van het Noord-Brabants Genootschap, J. Broertjes, tel. 040-2856859. 1 april 2002
Afd. Twente - jaarvergadering met daarna "een archeologisch hoofdgerecht". Nadere informatie nóg niet bekend. Bijenkorf (zaal 4), Marktstraat 23 te Borne. Aanvang: 20.00 uur. 6 april 2002 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - excursie naar de prehistorische vuursteenmijn van Rijckholt en het GalloRomeinse museum in Tongeren. 9 april 2002 Afd. Nijmegen e.o. - Jaarvergadering 'met,aansluitend een lezing door drs. Eugene Ball (onderzoeksleider Archol): "Archeologisch onderzoek in de Heeswijkse Kampen in Cuijk". De vondsten omvatten een periode vanaf het Neolithicum t/m de Romeinse tijd. Mogelijk wordt ook het onderzoek in Oss bij de lezing betrokken. Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 in Nijmegen (de Elzenstraat is een zijstraat van de Hengstdalseweg). Aanvang: 20.00 uur. 10 april 2002 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - lezing door dr. T. Derks: "Romeinse zegeldoosjes en de latinisering van het Bataafse platteland". Zegeldoosjes zijn bronzen doosjes die dienden ter bescherming van de in was gedrukte zegels, waarmee men in de Romeinse tijd teksten verzegelde. Zulke zegeldoosjes waren tot voor kort vooral bekend van Romeinse legerplaatsen en administratieve centra. Een recente inventarisatie laat zien dat ze opvallend veel voorkomen in nederzettingen op het Bataafse platteland en werpt een nieuw licht op ons beeld van het schrift- en taalgebruik bij de Bataven. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegen-
Vil
over het NS-station). Aanvang: 19.45 uur. Toegang: € 1,20. 12 april 2002 Afd. Zeeland - lezing door mevr. V. van de Kerckhove: "Archeologisch onderzoek in de stad Leuven" (België). SCEZ Archeologie: Armeniaans Schuitvlot 1 te Middelburg. Aanvang: 19.30 uur. 13 april 2002 Afd. Zeeland - excursie naar Leuven: bezoek aan Museum Van der KelenMertens - opgraving - stadswandeling bezoek aan de St. Pieterskerk. 14 april 2002 Afd. Utrecht e.o. - lezing door Joop van Herwijnen (projectleider van de AWN werkgroep "Leen de Keijzer" in Houten): "Haltna tussen Trajectum en Levefanum". Over de plaats van Houten in de Romeinse tijd. Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Leden van de AWN wordt een bijdrage in de kosten gevraagd van Euro 1,15, niet-leden Euro 2,25. 17 april 2002 Afd. Helinium - lezing door. Drs Marianne Rietkerk (werkzaam als archeoloog bij Gemeentewerken Rotterdam): "Stille wateren hebben diepe gronden. De symbolische betekenis van waterputten". Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur (informatie: 010-4352764). 20 april 2002 Afd. Kennemerland - viering van het 50-jarig jubileum met o.m. een symposium "Van prehistorische boerderij tot middeleeuws kasteel in Kennemerland" in slot Assumburg te Heemskerk (gelezen in "Grondig Bekeken", periodiek van Afd. Lek- en Merwestreek). 22 april 2002 Afd. Rijnstreek - lezing door drs. Erik Graafstal en drs. Herre Wynia (projectleiders in Leidse Rijn): "Opgraven in de Leidse Rijn". De lezing gaat over
VIII
archeologisch onderzoek in de Vinexlocatie Leidse Rijn, ten westen van Utrecht. Uiteraard is er ruime aandacht voor de vondsten uit de Romeinse tijd (o.a. de weg langs de limes en een "Romeins" schip), maar ook voor de inventiviteit van de Romeinen bij het bepalen van het tracé en het steeds wisselende maar altijd effectieve gebruik van bouwmaterialen bij de aanleg van de Ai van Romeins Nederland. Gemeentearchief, Boisotkade 2A te Leiden. Aanvang: 20.00 uur. 8 mei 2002 Afd. Zuid-Veluwe en Ost-Gelderland lezing door drs. K. Vlierman: "Scheepsarcheologie". De spreker zal een overzicht geven van scheepstypen van de voormalige Zuiderzee en van de daarin aangetroffen uitrusting en inventaris. Ook komen middeleeuwse rivierschepen ter sprake, zoals de vaartuigen uit Meinerswijk, Deventer en Tiel. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 uur. Toegang: € 1,20. 15 mei 2002 Afd. Helinium - lezing door drs. J.P.C.A. Hendriks (gemeentelijk archeoloog van Dordrecht): "Archeologie in Dordrecht". Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur (informatie: 0104604737). 25 mei 2002 Afd. Twente - excursie naar Arnhem en omstreken. Wij zijn te gast bij afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland in Arnhem. In hun werkruimte worden we ontvangen met een dialezing over archeologische monumenten in het stuwwallengebied. Daarna bezoeken wij o.l.v. de heer Houkes onder andere een groot aantal grafheuvels, de oudste kerk van Nederland en overzien we vanaf'de hunenschans de Rijn en de Betuwe,
VERENIGINGSNIEUWS april 2002
Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts
r eerste praktijkoefening: uitzoeken en conserveren van bodemmonsters, zaden, ander organisch materiaal • lezingen: aardewerk met bijzonderheden; metaalrestauratié; organische materialen • praktische workshops (per deelnemer 2 workshops naar keuze): organisch: 1. hout, 2. botmateriaal, 3. leer en textiel; anorganisch: 1. aardewerk, 2. glas, 3. metalen, 4. steen • toelichting depotbeheer • ca. 17:00 afscheid en sluiting
Hantering van archeologisch materiaal S tudiedag deskundigheidsbevordering op zaterdag 15 juni
De commissie deskundigheidsbevordering lost binnenkort een reeds lang geleden gedane belofte in. Op zaterdag 15 juni a.s. organiseert zij een studiedag 'Hantering van Archeologisch Materiaal'. De dag wordt gehouden in het gebouw van de RèinwardtAcademie, Dapperstraat 315 te Amsterdam. De kosten bedragen € 20,- per deelnemer, inclusief werkmateriaal, koffie, thee en lunch. Het programma is in grote lijnen als volgt: • vanaf 09.30 uur ontvangst deelnemers met koffie en thee • 10:00 uur opening en algemene inleiding
Inmiddels hebben BIAX-Consult (organisch materiaal), NISA (hout), O. Goubitz (leer), Theo de Jong (botmateriaal), Evert Moll (metaal) en Eelco Rensink (vuursteen) reeds hun medewerking toegezegd. Met begeleiders van hetzelfde niveau voor de andere lezingen en workshops zijn gesprekken gaande.
Aanmelding Studiedag Hantering Ik meld mij aan voor de studiedag 'Hantering van Arecheologisch Materiaal' op zaterdag 15 juni 2002. De kosten ad € 20,- zal ik ter plaatse voldoen. Naam: Adres: ...'.
:
.•
Postcode en woonplaats: Telefoon overdag: E-mail-adres:
Telefoon 's avonds:.... :
Voorkeur workshops (s.v.p. 3 omcirkelen)
'.
.•
organisch anorganisch
.
Meer informatie wordt gegeven op de Algemene Ledenvergadering (27 april a.s.). Opgave graag uiterlijk 15 mei door middel van onderstaande bon, bij AWN Commissie Deskundigheidsbevordering t.a.v. Anne-Marie Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen (e-mail: j.m.visser@tiscali.nl). U wordt verzocht drie workshops van uw voorkeur aan te geven; in twee daarvan zult u worden ingedeeld. De kosten kunnen ter plaatse worden voldaan.
AWN Zomerkampen 2002 In de Westerheem van januari 2002 berichtte ik u al over de zomerkampen die in augustus 2002 georganiseerd zullen worden. De kosten van deze kampen waren daarbij niet of onjuist vermeld. Onderstaand volgen alsnog de juiste bedragen, alsmede enige aanvullende informatie. Instructieweek Zutphen 17 tot en met 24 augustus 2002 De kosten van deelname aan dit kamp bedragen € 115,- per persoon. Voor dit kamp ben ik nog op zoek naar één of twee enthousiastelingen die de dagelijkse leiding op zich willen nemen. U kunt zich desgewenst samen met een vriend/vriendin opgeven! Gevorderdenkamp Utrecht 21 tot en met 28 juli 2002 Anders dan in de Westerheem van januari 2002 vermeld staat, zal Erik Graafstal niet formeel de wetenschappelijke leiding van dit kamp hebben. Uiteraard is hij wel betrokken bij de voorbereidingen en zal hij waar mogelijk een bezoek aan de graafwerkzaamheden brengen. De kosten van deelname aan dit kamp bedragen € 148,-. De dagelijkse leiding van dit kamp is in handen van Isabelle Appels. Uiteraard rekent zij ook op de nodige ' hulp van de deelnemers.
Gevorderdenkamp Bergen op Zoom 3 tot en met 10 augustus 2002 Inmiddels is bekend dat in Bergen op Zoom zal worden gewerkt aan het zogenaamde 'Parade-project' in het oude stadscentrum. Het betreft een stadskernoriderzoek nabij de oude Gertrudiskerk met bewoningsresten uit de 13e eeuw. Er zijn enkele Romeinse munten gevonden en ploegsporen van een ijzertijdakker, maar het accent zal toch liggen op de middeleeuwse bewoningssporen. De dagelijkse leiding van dit kamp wordt verzorgd door Carolien Casparie eri Haro van Galen. Kosten van deelname bedragen € 148,- per persoon. Voor ieder van de kampen zijn nog plaatsen beschikbaar. U kunt zich tot 1 juni 2002 opgeven door het insturen van het inschrijfformulier uit de Westerheem van januari 2002. Na 1 juni 2002 ontvangen de deelnemers vervolgens een bevestiging en een' acceptgiro voor de kosten. Enkele weken voor de aanvang van het kamp wordt aan dé deelnemers meer gedetailleerde informatie verstrekt over accommodatie, programma etcetera. Mechteld Hoegen-Noordhoek
Agenda . Ziet u uw bericht graag geplaatst in Westerheem 2002-3? Dan moet het uiterlijk 1 mei in mijn bezit zijn. „Bovendien . dient de activiteit pas na de verschijning van Westerheem 2002-3 (dus na hatf juni) plaats te vinden. Ik hoop u door het bovenstaande teleurstellingen aangaande (niet) plaatsing te besparen. 20 april 2002 Afd. Kennemerland - viering van het 50-jarig jubileum met o.m. een symposium "Van prehistorische boerderij tot middeleeuws kasteel in Kennemerland" in slot Assumburg te Heemskerk (gelezen in "Grondig Bekeken",
periodiek van Afd. Lek- en Merwe- ^ streek). 22 april 2002 Afd. Rijnstreek - lezing door drs. Erik Graafstal en drs. Herre Wynia (projectleiders in Leidse Rijn): "Opgraven in dé Leidse Rijn". De lezing gaat over archeologisch onderzoek in de Vinex-locatie Leidse Rijn, ten westen van Utrecht. Uiteraard is er ruime aandacht voor de vondsten uit de Romeinse tijd (o.a. de weg langs de limes en een "Romeins" schip), maar ook voor de inventiviteit van de Romeinen bij het bepalen van het tracé en het steeds wisselende maar altijd effectieve gebruik van bouwmaterialen bij de aanleg van de Ai van Romeins Nederland. Gemeentearchief, Boisotkade 2A te Leiden. Aanvang: 20.00 uur. 8 mei 2002 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderlandlezing door drs. K. Vliérman: "Scheepsarcheologie". De spreker zal een overzicht geven van scheepstypen van de voormalige Zuiderzee en van de daarin aangetroffen uitrusting en inventaris. Ook komen middeleeuwse rivierschepen ter sprake, zoals de vaartuigen uit Meinerswijk, Deventer en Tiel. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 uur. Toegang: € 1,20. 15 mei 2002 Afd. Helinium - lezing door drs. J.P.C.A. Hendriks (gemeentelijk archeoloog van Dordrecht): "Archeologie in Dordrecht". Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur (informatie: 010-4604737). 25 mei 2002 Afd. Twente - excursie naar Arnhem en omstreken. Wij zijn te gast bij afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland in Arnhem. In hun werkruimte worden we ontvangen met een dialezing over archeologische monumenten in het stuwwallengebied. Daarna bezoe-
ken wij o.l.v. de heer Houkes onder andere een groot aantal grafheuvels, de oudste kerk van Nederland en overzien we vanaf de hunenschans de Rijn en de Betuwe. 8-11 juni 2002 Afd. Helinium - excursie naar Noordwest-Frankrijk (informatie: 010-4604737). 19 juni 2002 . Afd. Helinium - lezing door drs. Monique van Veen (gemeentelijke archeologische dienst van Den Haag): "Opgravingen aan het Lange Voorhout". Hier zijn sporen aangetroffen uit de Bronstijd tot en met de Nieuwe Tijd. Ook het drankgebruik van Hans Willem Bentinck -een van de intimi van stadhouder Willem III- zal aan bod komen. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur (informatie: 010-4604737). 22 juni 2002 Afd. Helinium - midzomerfeest. Het is waarschijnlijk de laatste zomer dat de drie partners op Hoogstad bij elkaar zijn. Om het verdriet van de "scheiding" enigszins te verzachten maken we èen feest waar iedere Hoogstadbewoner aan kan deelnemen: Heliniumlid, museumactivist en VLAK-er. Aanvang: 18.00 uur (aanmelden: 0104355616, informatie: 010-4604737). 11 september 2002 Afd. Helinium - lezing door drs. Pieter Floore (Hollandia Archeologie te Rotterdam): "De scheepswerven van Zaandam, opgravingen aan de Hogendijk 1550-1950". Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur (informatie: 0104604737). 20 september 2002 Afd. Zeeland - lezing door de heer J.F.P. Kortman (ROB): "Glasvondsten in Zeeland". SCEZ Archeologie: Armeniaans Schuitvlot 1 te Middelburg. Aanvang:i9-3O uur.
11 oktober 2002 Afd. Zeeland - lezing door de heer K. Vlierman (conservator collectie NI SA): "Scheepsarcheologie". Tevens komen aan de orde een laatmiddeleeuwse scheepsvondst in de Oosterschelde bij het verdronken dorp Nieuwlande en de vondst van de kogge van Doel. De lezing wordt gehouden in samenwerking met de Heemkundige Kring De Bevelanden. Buys Ballotcollege, Bergweg 4 te Goes. Aanvang: tijdstip onbekend. 12 oktober 2002 Afd. Helinium - excursie naar Swalmen in Limburg: we gaan fietsen langs het riviertje de Swalm. We volgen een TRAP-route, dus de archeologie komt zeker aan bod (informatie: 0104604737). 16 oktober 2002 Afd. Helinium - lezing door drs. Everhard Bulten (ADC Bunschoten): Visweren in Flevoland". In de periode 1999-2001 zijn in een oude loop van de Overijsselse Vecht de resten van tenminste 10 visweren en 42 fuiken aangetroffen. De datering van deze vondsten is nog niet exact bekend,
maar het is mogelijk dat de prehistorische visactiviteiten vanaf het MiddenNeolithicum tot en met de MiddenBronstijd hebben plaatsgevonden. De uitwerking van het onderzoek is - eind 2001 - nog in volle gang. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur (informatie: 010-4604737). 13 november 2002 Afd. Helinium - lezing door Dorothea Schulz (Helinium): "Archeologie van Egypte". Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur (informatie: 010-4604737). 11 december 2002 Afd. Helinium - lezing door Peter Moree: "Feesten rond Midwinter". Aan de hand van een twintigtal vragen in quizvorm zal Peter Moree ons mondeling en muzikaal informeren over feesten als Sint Maarten, Sinterklaas en Kerstmis. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur (informatie: 010-4604737). •- •• :
Vlak voor het ter perse gaan van deze Westerheem bereikte ons het droeve bericht dat ons erelid en voormalig hoofdredacteur Paul Stuurman is overleden. Niet alleen de AWN en Westerheem hebben veel aan hem te danken, ook de amateurarcheologie in zijn totaliteit mocht zich gelukkig prijzen met Stuurmans verbazingwekkende hoeveelheid kennis en tomeloze inzet. In het volgende nummer van Westerheem zal een uitgebreid In'Memoriam verschijnen. Paul Stuurman is 72 jaar geworden. De redactie.
IV
VERENIGINGSNIEUWS juni 2002 Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts
Verslag algemene ledenvergadering De jaarlijkse algemene ledenvergadering van de AWN vond plaats op 27 april in het Overijsselse Steenwijk, om precies te zijn in de fraaie Beatrixzaal van De Meenthe, waar paars-roze gordijnen het grillige weer buiten filterden tot diffuus en stemmig licht, geholpen door in glas gevangen kaarsjes op rode tafellakentjes. Bij de behandeling van de vaste ALV-punten (goedkeuring notulen vorig jaar, jaarverslagen van de diverse commissies en begroting) was het in de zaal opmerkelijk stil. Kennelijk heeft het Hoofdbestuur zijn huiswerk goed gedaan. Tekenend is dat het zwaarste punt van kritiek een futiliteit betrof, namelijk de aanstelling van een kascontrolecommissie. In navolging van vorig jaar stelde een der leden het voortbestaan van deze commissie ter discussie. Volgens hem was ze overbodig geworden sinds onze administratie wordt gevoerd door een beëdigd accountantskantoor. Kascontrole is een 'fossiele aangelegenheid die goed past in de archeologie,' maar niet in een moderne bedrijfsvoering. Besloten is om op dit punt de statuten aan te passen. Zolang onze administratie professioneel gevoerd wordt, hoeft er geen kascommissie gevormd te worden. Maar omdat de statutenwijziging pas volgend jaar op de ALV goedgekeurd kan worden, zullen we het nog één keer moeten doen... Laureaten Vast onderdeel op de ALV-agenda is ook de uitreiking van complimentjes, bloemen en de bronzen penning. Be-
dankt werden afzwaaiende bestuursleden Alexandra Oostdijk en Herman Lubberding. Nieuw in H B-kringen zijn Bert Elbertse (PR), Anne-Marie Visser (professionalisering) en Jan Venema (namens de LWAOW). Bij de uitreiking van de Bronzen Legpenning deed zich een probleem voor: er waren twee gelijkwaardige kandidaten. Daarom besloot de AWN in al haar wijsheid om deze keer ook twee legpenningen uit te reiken. Eén der gelukkigen is Andre Numan van afdeling Kennemerland. Andre Numan werkt aan de faculteit Archeologie van de Universiteit van Amsterdam, maar zet zich daarnaast al tientallen jaren in voor de amateurarcheologie (waarvan de laatste twintig jaar als afdelingsvoorzitter). De andere bronzen-legpenning-winnaar is Gerard van Alphen van afdeling Nijmegen en omstreken. Hij staat bekend als bekwaam veldtechnicus, motivator, organisator en drijvende kracht achter de archeologie in de omgeving van Oss. De grootste pluim van de dag ging naar aftredend vice-voorzitter Herman Lubberding. Hij mocht zich vanaf die
dag scharen in de illustere galerij der ereleden van de AWN. Dat erelidmaatschap verdiende deze gepensioneerde landmeter bij de gemeente Deventer door zijn tomeloze inzet op regionaal en landelijk AWN-niveau. Al in 1969 begon hij bij de toenmalige AWN-afdeling Oost. Later verzeilde hij in het Hoofdbestuur als vice-voorzitter, toen nog onder voorzittersschap van Cordfunke. Zes jaar geleden werd hij opnieuw gevraagd als vice-voorzitter en ook deze keer hapte hij toe. Bergen werk heeft hij verzet, soms rechtlijnig, soms wat Oostnederlands nukkig, maar altijd probleemoplossend en positief gestemd. Terechte hulde was zijn deel. Excursies Na het officiĂŤle gedeelte en de lunch kon worden gekozen uit twee excursies. Een groep vertrok rond twee uur per bus naar het door de Duitse bezetter aangelegde vliegveld Havelte. Met de start van de aanleg werd in 1942 begonnen. Hoewel er aan het eind van de oorlog al wel vliegtuigen op konden landen is het, mede als gevolg van zware geallieerde bombardementen, nooit gereed gekomen. Een groot aantal loopgraven en plekken waar de bouwwerken hebben gestaan getuigen nog van dit stukje geschiedenis. Ook een bezoek aan de twee hunebedden van Havelte stond op het program-
ma. Een van deze is het op een na grootste hunebed in Nederland en behoort tot de topproducten van de Noord-Nederlandse neolithische hunebedbouwkunst. Het werd in 1991 gerestaureerd. Kon de ene groep tussen de buien door de bus verlaten, voor de leden die voor de andere excursie gekozen hadden bestond geen mogelijkheid om te schuilen. Zij liepen een kleine twee uur door het historische maar helaas op deze zaterdag ook zeer regenachtige Steenwijk. Aan het 'Vrijthof werd onder andere stilgestaan bij de Grote of Clemenskerk waarvan de oudste delen stammen uit de twaalfde eeuw. Tijdens een storm in de zestiende eeuw kwam de torenspits naar beneden. Het zou tot 1914 duren voordat de spits weer in ere was hersteld. De gedeeltelijk gerestaureerde omwalling van Steenwijk getuigt van de roemrijke geschiedenis van dit vestingstadje. Hoe toeval soms tot verrassende ontdekkingen kan leiden vertelde een van de gidsen. Door de ligging van een school kon de aarden wal hier niet volledig worden hersteld. Op deze plek" moest wel de grond worden afgegraven waardoor een geheel in tact zijnd stukje veertiende-eeuwse bestrating zichtbaar werd. Het geeft een beeld van de bestrating die langs de eerste wal heeft gelopen en is verdwenen onder de latere, veel bredere wal. Wie er oog voor heeft kan vanaf enige hoogte dit stukje toevalstreffer precies achter de school, die voor een deel 'in' de gerestaureerde wal staat, bewonderen. Via een aantal bezienswaardige oude straatjes met dito gebouwen en de grote markt kwamen de AWN leden, enigszins verkleumd maar met een goed beeld van het rustieke Steenwijk weer terug bij de vergaderruimte. Hier stonden de door de gemeente aangeboden drankjes klaar, waardoor het slechte weer al snel was vergeten. Paul van der Heijden en Bert Elbertse.
AWN-reeks Deel drie van de reeks is uit! Zie de advertentie in dit blad. Indien u een omvangrijk artikel in boekvorm wilt laten verschijnen, is de redactie van de AWN-reeks te allen tijde bereid om te bekijken of het artikel geschikt is voor publicatie in de AWN-reeks. De minimale eisen zijn dat het artikel is bedoeld voor een breed publiek, dat hét toekomstige deel in druk minimaal 90 pagina's beslaat, . het tekstgedeelte zowel op diskette als ook uitgeprint kan worden aangeleverd en dat foto's en tekeningen van goede kwaliteit zijn. Wilt u meer weten? Neem even contact op met de algemeen secretaris Sj. S. Elzinga.
AWN Najaarsexcursie op zaterdag 28 september naar Voorne-Putten Degenen die de reeks BOORBalans van het Bureau Oudheidkundig Onderzoek (van gemeentewerken) Rotterdam (BOOR) kennen, weten dat de ZuidHollandse eilanden Voorne en Putten een ware schatkamer van de archeologie zijn. Het dynamische holocene landschap uit het verleden levert iedere keer weer vindplaatsen op, die elkaar in goede conservering concurre- . ren. Of het nu gaat om Neolithische bewoning op oeverwallen (Hekelingen), IJzertijdboerderijen op het veen of de Middeleeuwse stadskernen, de sites blijken vaak uitstekend bewaard te zijn. De boerderijplattegronden bestaan in de regel niet uit grondverkleüringen, maar worden gevormd door de houten palen en vlechtwerkwanden zelf. Een schat aan informatie dus, waarvan.we tijdens de najaarsexcursie van de AWN deelgenoot gemaakt zullen worden. De hele dag staat onder (altijd enthousiaste) leiding van Jurrien Moree, archeoloog bij het BOOR. Sinds het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw
is hij actief in het gebied, dat hij inmiddels dan ook op zijn duimpje kent. Op Voorne-Putten wordt door het BOOR samen met de ROB een onderzoek naar de conserveringstoestand van de belangrijke vindplaatsen uitgevoerd, in het kader van het internationale Wetlands Project. Het moge dui: delijk zijn dat dit onderzoek niet zo maar op Voorne-Putten richt. We vertrekken 's ochtends om exact 10.30 uur vanaf de parkeerplaats voor bussen achter het Centraal Station van Rotterdam. Parkeren in de buurt is 's ochtends mogelijk, echter niet op deze P-plaats, maar wel elders in een gemarkeerde parkeergarage (betaald!). Buiten de betaald-parkerenzone de auto achterlaten kan, maar reken dan op een wandeling van 10-15 minuten. De bus voert ons naar de koffie/thee en een korte introductie met dia's door Jurrie Moree. Het programma zal verder die dag bestaan uit het bezoek aan één van de niet-opgegraven maar wel gedetailleerd gekarteerde ijzertijdvindplaatsen, waar een boring gezet zal worden in het stalgedeelte van de boerderij (o.a. een dik pakket mest), een rondrit met de bus door het fraaie landschap met kreekruggen, ringdijken en Middeleeuwse stadjes. Ook wordt een bezoek gebracht aan de ruine van de burcht van Oostvoorne, waar een deskundige rondleiding volgt. Uiteraard wordt er rond de klok van enen een (eenvoudige) lunch geserveerd. Rond 16.00 uur wordt een ieder weer afgeleverd bij het NS Station Rotterdam Centraal. De kosten voor deelname bedragen € 20,50 per persoon. Deze bijdrage wordt 's ochtends voor vertrek van de bus geïnd. Deelnemers kunnen zich, met opgave van het aantal personen en hun namen, aanmelden bij ondergetekende. Het maximum aantal deelnemers wordt bepaald door de grootte van de bus, dus: die het eerst komt, eerst maalt! f.V. ter Brugge Westlandseweg 254 3131 HX Vlaardingen
Agenda Ziet u uw bericht graag geplaatst in Westerheem 2002-4? Dan moet het uiter-. lijk ĂŻjuli in mijn bezit zijn. Bovendien dient de activiteit pas na de verschijning van Westerheem 2002-4 (dus na half augustus) plaats te vinden. Ik hoop u door het bovenstaande teleurstellingen aangaande (niet) plaatsing te besparen.
t/m 1 december 2002 Afd. Den Haag e.o. - expositie Archeologie in Loosduinen: vondsten vanaf ca. 3000 BC. Geopend op zaterdagen en iedere eerste zondag van de maand van 13.00-17.00 uur. Museum 'De KorenschĂźur', Margaretha van Hennebergweg 2a te Loosduinen. Informatie: tel. 070-3973342 / www.denhaag.nl/archeologie / www.loosduinsmuseum.nl. 19 juni 2002 Afd. Helinium - lezing door drs. Monique van Veen (gemeentelijke archeologische dienst van Den Haag): 'opgravingen aan het Lange Voorhout'. Hier zijn sporen aangetroffen uit de Bronstijd tot en met de Nieuwe Tijd. Ook het drankgebruik van Hans Willem Bentinck -een van de intimi van stadhouder Willem III- zal aan bod komen. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur (informatie: 0104604737). 22 juni 2002 Afd. Helinium - midzomerfeest. Het is waarschijnlijk de laatste zomer dat de drie partners op Hoogstad bij elkaar zijn. Om het verdriet van de 'scheiding' enigszins te verzachten maken we een feest waar iedere Hoogstadbewoner aan kan deelnemen: Heliniumlid, museumactivist en VLAK-er. Aanvang: 18.00 uur (aanmelden: 010-4355616, informatie: 0104604737).
IV
21-28 juli 2002 AWN-gevordenkamp Utrecht (Vleuten-De Meern) 3-10 augustus 2002 AWN-gevordenkamp Arnhem of Bergen op Zoom 17-24 augustus 2002 AWN-beginnerskamp Zutphen Nadere informatie bij Mechteld Noordhoek, tel. 030-2448672. 11 september 2002 Afd. Helinium - lezing door drs. Pieter Floore (Hollandia Archeologie te Rotterdam): 'De scheepswerven van Zaandam, opgravingen aan de Hogendijk 1550-1950'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur (informatie: 0104604737). 20 september 2002 Afd. Zeeland - lezing door de heer J.F.P. Kottman (ROB): 'Glasvondsten in Zeeland'. SCEZ Archeologie: Armeniaans Schuitvlot 1 te Middelburg. Aanvang:i9-3O uur. 21 september 2002 Afd Kempen en Peelland - excursie (bestemming nog niet bekend). 11 oktober 2002 Afd. Zeeland - lezing door de heer K. Vlierman (conservator collectie NISA): 'Scheepsarcheologie'. Tevens komen aan de orde een laatmiddeleeuwse scheepsvondst in de Oosterschelde bij het verdronken dorp Nieuwlande en de vondst van de kogge van Doel. De lezing wordt gehouden in samenwerking met de Heemkundige Kring De Bevelanden. Buys Ballotcollege,. Bergweg 4 te Goes. Aanvang: tijdstip onbekend. 12 oktober 2002 Afd. Helinium - excursie naar S warmen in Limburg: we gaan fietsen langs het riviertje de Swalm. We volgen een TRAP-route, dus de archeologie komt zeker aan bod (informatie: 010-4604737).
VERENIGINGSNIEUWS '
.
augustus 2002
Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts
Naaldbanden De oude voorraad naaldbanden is opgeraakt, maar er zijn niéuwe (grijs en oranje). De banden zijn verpakt in kartonnen omslagen. Helaas is de prijs aanmerkelijk hoger; i.p.v € 5,70 zijn deze € 9,- per stuk, exclusief portokosten. Wij hebben meerdere leveranciers benaderd en alles in het werk gesteld om een zo gunstig mogelijke prijs te be^ dingen, maar door materiaal- en loonstijgingen in de loop der jaren zijn de aanmaakkosten flink gestegen. Wij maken er u op attent dat de AWN geen winst maakt op de verkoop; de banden worden geleverd tegen kostprijs. . ' • •. Bestellingen als gebruikelijk door het overmaken van het bedrag plus portokosten aan de algemeen penningmeester, met vermelding van kleur en aantal. ' •< ' , Let wel, portokosten tot 5 kg bedragen € 5.25. Eén naaldband in verpakking weegt ongeveer 350 gr.
Agenda Ziet u uw bericht graag geplaatst in Westerheem 2002-5? Dan móet het uiterlijk 1 september in mijn bezit zijn. Bovendien dient de activiteit pas na de verschijning van Westerheem 2002-5 (dus na half'oktober) plaats te vinden. Wij hopen,u door het bovenstaande teleurstellingen aangaande (niet) plaatsing te besparen.
t/m 22 september 2002 Haags Gemeentemuseum - expositie Glazen Glorie. Hoogtepunten van de zeven belangrijkste glascollecties in Nederland. t/m 29 september 2002 RMO te Leiden - expositie Dubbelfocus. Ruim honderd opgravingsfoto's uit de periode 1900-1940 tonen het . nostalgische en romantische verleden van de archeologische opgravingen in Nederland én een onverwachte kijk op de mensen, de maatschappelijke verhoudingen en het landschap van vroeger. t/m 1 december 2002 Afd. Den Haag e.o. - expositie Archeologie in Loosduinen: vondsten vanaf ca. 3000 BC. Museum "De Korenschuur", Margaretha van Hennebergweg 2a te Loosduinen.. Informatie: tel. 070-3973342 www.denhaag.nl/archeologie www.loosduinsmuseum.nl.. september/oktober 2002 Afd. Nijmegen e.o. - serie dialezingen door kunsthistoricus drs. Jan Schippers: 'De overgang van de Klassieke Oudheid naar het Christendom'. De
cursus vindt plaats op vier maandagavonden en wel op 30 september en op 7,14 en 28 oktober. Kasteel Wijchen, Kasteellaan 9 te Wijchen. Tijd: 20.0022.00 uur. Inlichtingen bij het secretariaat van de afdeling. 14 september 2002 Afd. Lek- en Merwestreek - Middeleeuwse maaltijd. Vest 94a te Dordrecht. Aanvang: 17.00 uur.
Inlichtingen bij het secretariaat van de afdeling. 17 september 2002 Afd. Nijmegen e.o. - De jaarlijkse Schervenavond. Niemand kan het verloop van de Schervenavond voorspellen en dat maakt het tot één van de boeiendste van het archeologische jaar. Een avond van stille bewondering, maar ook van heftige discussies en botsende inzichten. Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 te Nijmegen (de Elzenstraat is een zijstraat van de Hengstdalseweg). Aanvang: 20.00 uur.
12 oktober 2002 Afd. Helinium - excursie naar Swalmen in Limburg: we gaan fietsen langs het riviertje de Swalm. We vol- • gen een TRAP-route, dus de archeologie komt zeker aan bod (informatie: 010-4604737). 15 oktober 2002 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. - lezing door drs. Tim de Ridder (gemeentelijk archeoloog in Vlaardingen): 'Vlaardingen, een archeologisch paradijs'.
Vlaardingen is al sinds ca. 4000 BC bewoond, wat de nodige sporen heeft achtergelaten in de bodem. Door veengroei en afzettingen vanuit de Maas en 18 september 2002 % kreken is dit bodemarchief goed beAfd. Lek- en Merwestreek - lezing door waard gebleven. Bekend zijn de bewoS. Huizinga: 'Reclame op gevels'. De leningsresten van een laat-Neolithische zing wordt georganiseerd door de vernederzetting, die de naam gaf aan de eniging Oud-Dordrecht. Het Hof te 'Vlaardingen-cultuur'. Men vond hier Dordrecht. Aanvang; 20.00 uur. verder complete huisplattégronden uit de Ijzertijd en heel bijzonder zijn de 20 september 2002 vele dammen en duikers uit de Afd. Zeeland - lezing door de heer. J.F.P. Kortman (ROB): "Glasvondsten.in Romeinse tijd. Hier ook lag in het begin van de ne eeuw de burcht van Zeeland". SC EZ Archeologie: Armegraaf Dirk III van Holland. Werk- en niaans Schuitvlot 1 te Middelburg. expositieruimte van de afdeling, Aanvang: 19.30 uur. Tuinstraat 27a te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur. 21 september 2002 Afd. Lek- en Merwestreek - Kleuren mengen o.l.v. René de Jong. Vest 94a 16 oktober 2002 te Dordrecht. Aanvang: 10.00 uur. Afd. Helinium - lezing door drs. Everhard Bulten (ADC Bunschoten): 'Visweren in Flevoland'. In de periode 21 september 2002 1999-2001 zijn in een oude loop van Afd Kempen en Peelland - excursie (de de Overijsselse Vecht de resten van bestemming is de redactie nog niet betenminste 10 visweren en 42 fuiken kend). aangetroffen. De datering van deze vondsten is nog niet exact bekend, 11 oktober 2002 maar het is mogelijk dat de prehistoriAfd. Zeeland - lezing door de heer K. sche vis activiteiten vanaf het MiddenVlierman (conservator collectie NISA): Neolithicum tot en met de Midden'Scheepsarcheologie'. Tevens komen Bronstijd hebben plaatsgevonden. De aan de orde een laatmiddeleeuwse uitwerking van het onderzoek is - eind scheepsvondst in de Oosterschelde bij 2001 - nog in volle gang. Boerderij het verdronken dorp Nieuwlande en Hoogstad, Westlandseweg 258 te de vondst van de kogge van Doel. De Vlaardingen! Aanvang: 20.00 uur (inlezing wordt gehouden in samenformatie: 010-4604737). werking met de Heemkündige Kring De Bèvelanden. Buys Ballotcollege, Bergweg 4 te Goes. Aanvang: tijdstip onbekend.
16 oktober 2002 . s Afd. Lek- en Merwestreek - lezing door Chr. de Bont (geo-fysicus van Alterra, Wageningen): 'Een andere kijk op het ontstaan van de Bieschbosch'.
Vest 94a te Dordrecht. Aanvang:
Aangeboden: alle jaargangen van Westerheem t/m 2001 (m.u.v. 3952,1953 en 1960)
20.00 uur. 29 oktober 2002
Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. - lezing door W. Pijnenburg (Instituut voor Nederlandse Lexicologie, hoofdredacteur van het pas verschenen Vroegmiddelnederlands woordenboek) over Middelnederlands, de taal van de 13e eeuw. De lezinghouder is uitgenodigd op verzoek van enkele leden en wij denken dat ook andere verenigingen in dit onderwerp zijn geïnteresseerd: zij zijn van harte welkom. Werk- en expositieruimte van de afdeling, Tuinstraat 27a te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur. 12 november 2002 Afd. Lek- en Merwestreek - lezing door J. van der Neut: 'Van bouwland naar waterland'. De lezing wordt georganiseerd door de vereniging Oud^Dor- . drecht. Het Hof te Dordrecht. Aanvang: 20.00 uur. 12 november 2092 Afd. Nijmegen e.o. - lezing door Peter van den Broeke: 'Vindplaatsen in veelvoud - recente archeologische ontdekkingen in de Waalsprong'. Bij opgravingen in de Waalsprong zijn de laatste jaren verscheidene grafvelden aan bod geweest. Na inhumatiegraven uit de Midden-IJzertijd in Lent kwamen ook op drie andere locaties inhumatiegraven te voorschijn, waaronder twee dubbelgraven. De tientallen nieuwe graven lijken te dateren uit de Vroege Ijzertijd, voor Nederland en omgeving ongekend. In 2001 volgde de ontdekking van het grafveld bij de grote Bataafse nederzetting te Oosterhout, waar sprake is van een grote variatie in bij giften. Dan is er nog de site uit de Midden-Bronstijd aan de oever van een restgeul, waar mogelijk rituele activiteiten hebben plaatsgevonden. Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 te
ind. registers en themanummers. Prijs € 160,00. HJ.M. Berssenbrugge, Breitnerlaan 434, " 2596 HK Den Haag. Tel. 070-3246287.
Te koop:
jaargangen Westerheem 1978-2002
3978-1987 in band Prijs € 115,-.
ig88-2002 los
D.J. van Veelen, tel. 026 3341585.
Nijmegen (de Elzenstraat is een zijstraat van de Hengstdalseweg). Aanvang: 20.00 uur. 13 november 2002 Afd.' Helinium - lezing door Dorothea Schulz (Helinium): 'Archeologie van Egypte'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur (informatie: 010^4604737). 16 november 2002 Afd. Kempen en Peelland - excursie (de bestemming is de redactie nog niet bekend). 19 november 2002 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. - lezing door C.F.A. Marrtin uit Zaandam (verzamelaar van flessen, lid van vereniging 'De Oude Fles') over gebruiksglas uit de voorbije eeuwen. Hij zal ons zeker ook iets kunnen vertellen over het door ons gevonden glas. Werk- en expositieruimte van de afde-
ling, Tuinstraat 27a te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur.
11 december 2002 Afd. Helinium - lezing door Peter Moree: 'Feesten rond Midwinter'. Aan
20 november 2002 Afd. Lek- en Merwestreek - lezing door mevr. Chr. van Hees (kunsthistoricus): 'Baardmannen enpuntneuzen'. Aan de orde komen vragen zoals: 'Waar en . hoe werden deze kruiken gemaakt; waarvoor werden ze gebruikt en waarom is het bebaarde gezicht op de kruiken aangebracht'. Vest 94 a te Dordrecht. Aanvang: 20.00 uur.
IV
de hand van een twintigtal vragen in quizvorm zal Peter Moree ons mondeling en muzikaal informeren over feesten als Sint Maarten, Sinterklaas en Kerstmis. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur (informatie: 010-4604737).
VERENIGINGSNIEUWS oktober 2002 Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts
Reuvensdagen publieksvriendelijker dan ooit
sprekers en zaal worden de gedurfde en vaak gepopulariseerde vormen van archeologische presentatie tegen het licht gehouden.
Jaarlijks organiseert de Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA) een tweedaags corigres voor alle vakgeno-' ten: professionals, studenten, amateurs, mensen in het veld en achter de bureau's. Op 14 en 15 november 2002 komen ze allemaal weer samen bij de SNA-Reuvensdagen. Omdat de AWN lid is van de SNA, krijgen AWN-leden korting op de entreeprijs. Deze 32e uitvoering van de Reuvensdagen vindt plaats in Maastricht. De verleiding is groot om het congres te combineren met een tweedaags verblijf in Limburgs' hoofdstad. Maar u komt natuurlijk vooral voor de lezingen. Ook dit jaar biedt het programma een keur "van boeiende onderwerpen.
Romeinse kunstwerken De Romeinen waren zeer goede ingenieurs. De door-hen aangelegde wegen, bruggen en aquaducten hebben eĂŤn belangrijke stempel gedrukt ' op de inrichting van het landschap van Zuid-Nederland. De moderne aanduiding 'kunstwerken' voor dergelijke civieltechnische voorzieningen krijgt hier extra diepgang en een letterlijke betekenis. In de jongste tijd is er om allerlei redenen, zoals de ontsluiting van het cultuurhistorische landschap en de archeologische monumentenzorg, aandacht voor vernieuwend onderzoek.
Publieksbereik
prehistorisch landschap
De belangrijkste spreker komt uit Washington DC. Jessica Voelker werkt op het hoofdkantoor van National Geographic, van oorsprong een tijdschrift, maar nu tevens website en TVstation dat archeologische ontdekkingen moeiteloos, aan de man weet te brengen. Hoe doen ze dat? Alleen met mooie plaatjes? Nee, door een uitgekiende werkwijze slagen ze erin om nieuw onderzoek, met behoud van het wetenschappelijke gehalte te vertalen voor het grote publiek. Voor National Geographic geen kloof tussen academisch onderzoek en populaire media! Hoe zit dat in Nederland? Drie sprekers delen hun ervaring als archeoloog mĂŠt de nieuwe media. En hoe denkt de zaal daarover? In een discussie tussen
Door grote infrastructurele projecten in het Maasdal, zoals de verdieping van de Maas, verruiming van de uiterwaarden, de aanleg van de A73 Zuid en grootschalige nieuwbouw (Herpen, Boxmeer, Venlo, Cuijk), is er de afgelopen jaren veel archeologisch onderzoek gedaan. Met verrassende resultaten. Meerdere sprekers geven hun visie over het ontstaan van het landschap. De nadruk ligt daarbij op de vroege prehistorie, omdat deze periode tot op heden onderbelicht is.
Het Maasdal, een biografie van het
Sacraal-Profaan Het gebied van de huidige euregio Maas-Rijn heeft sinds de Vroege Middeleeuwen een bijzondere betekenis voor de staatkundige vorming van
Programma Reuvensdagen 2002 donderdag 14 november 2002 koffie vanaf 11.00 uur, start programma 11.30 uur De Reuvenslezing Jessica Voelker
Out of the Field, into the Living Room - How National Geographic Brings Archaeology Discoyery to the Public Eye
thema 1: Leo Verhart Jeroen van der Vliet Jouke Nijman
Van putbaas tot presentator: archeologie en televisie in Nederland Archeologie, bits & kids Klikken op Friesland; Friese erfgoedinstellingen werken samen
thema 2:
Het Maasdal: biografie van het landschap
Publieksbereik - Out of the Field, into the Living Room
Piet van der Gaauw Het landschap van het Maasdal Machteld Bats, Gebioturbeerde steentijdsites: waardevol of waardeloos? Izabel Devriendt & Philippe Crombé Henk Stoepker De archeologie van het Maasdal Eugene Ball Herpen-Wilgendaal, opgraven langs een fossiele waterloop Ontvangst in het stadhuis
Receptie aangeboden door de gemeente Maastricht
vrijdag 15 november 2002 koffie vanaf 9.00 uur, start 9.30 uur thema y. Gemma Jansen Peter Schut Alain Vanderhoeven Arent Vos
Water in de Romeinse stad; enkele voorbeelden uit Italië Over dammen en door dalen Watervoorziening in Tongeren en de Civitas Tungrorum Resten van Romeinse bruggen in de Maas bij Maastricht
thema 4: Arnoud-Jan Bijsterveld Titus Panhuysen Peter Vandenhoven Georg Houser Frans Theuws
Machtsposities in de Maasvallei: koningen, graven, bisschoppen, abten De houdbaarheid van het graf van Sint Servaas Archeologisch onderzoek in de OLV-basiliek van Tongeren Archaeologie unter den Kölner Dom Sint Servatius-project; een programma van AAC en gemeente Maastricht
Afsluitende borrel
aangeboden door de SNA
Rijkswaterstaat avant la lettre: Romeinse "kunstwerken'
Sacraal - Profaan
Europa. Wereldlijke en kerkelijke macht smelten er samen in het Karolingische vorstenhuis. Deze historische achtergrond bepaalt in grote mate de ruimtelijke ordeningsstructuur met als herkenbare centra de drie elkaar opvolgende bisschopssteden Tongeren, Maastricht, Luik en de keizerstad Aken. De wisselwerking tussen wereldlijke en kerkelijke macht vormt voor archeologisch onderzoek in dit gebied een grote uitdaging. Diverse sprekers behandelen recent onderzoek, nieuwe interpretaties van oude ideeën en toekomstig onderzoek. Het volledige programma is te vinden op de website van de SNA: www.sna.nl
Ook voor aanmelding kan men daar terecht. Het congres wordt traditioneel aangevuld met een uitgebreide posterpresentatie van recent onderzoek en een informatiemarkt verzorgd door bedrijven in de archeologie. De 'jaarlijkse reünie van archeologisch Nederland' belooft ook in Maastricht weer een informatieve èn gezellige happening te worden. Meer in forma tie: schrijf SNA, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam bel 020 - 422 79 79 surfwww.sna.nl
Agenda Ziet u uw bericht graag geplaatst in Westerheem 2002-6? Dan moet het uiterlijk 1 november in mijn bezit zijn. Bovendien dient de activiteit pas na de verschijning van Westerheem 2002-6 (dus na half december) plaats te vinden.
Neolithicum tot en met de MiddenBronstijd hebben plaatsgevonden. De uitwerking van het onderzoek is - eind 2001 - nog in volle gang. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur (informatie: 010-4604737). 16 oktober 2002 Afd. Lek- en Merwestreek - lezing door Chr. de Bont (geo-fysicus van Alterra, Wageningen): 'Een andere kijk op het ontstaan van de Bieschbosch'. Vest 94a te Dordrecht. Aanvang: 20.00 uur.
t/m 1 december 2002 Afd. Den Haag e.o. - expositie Archeologie in Loosduinen: vondsten vanaf ca. 3000 BC. Museum "De Korenschuur", Margaretha van Henneberg- . weg 2a te Loosduinen. Informatie: 22 oktober 2002 ' tel. 070-3973342 / www.denhaag.nl/Afd. AV Kempen- en Peelland - lezing archeologie / www.loosduinsmuseum.nl. door Bas Aarts: 'De ontwikkeling van het middeleeuwse kasteel in NoordBrabant'. Café Wapen van Zesgehuch15 oktober 2002 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. - lezing ten, Hoog Geldrop 158 te Geldrop. Aanvang: 20.00 uur. De lezing-wordt door drs. Tirh de Ridder (gemeenteargeprganiseerd door de Heemkundecheoloog in Vlaardingen): •'Vlaardinkring Heeze-Leèride-Zesgehuchten gen, een archeologisch paradijs'. (informatie: 040-2262383). Vlaardingen is al sinds ca. 4000 BC bewoond, wat de nodige sporen heeft achtergelaten in de bodem. Door veen29-oktober 2002 groei en afzettingen vanuit de Maas en Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. - lekreken is dit bodemarchief goed bezing door W. Pijnenburg (Instituut waard gebleven. Bekend zijn de bewovoor Nederlandse Lexicologie, hoofdreningsresten van een laat-Neolithische dacteur van het pas verschenen Vroegnederzetting, die de naam gaf aan de middelnederlands woordenboek) over 'Vlaardingen-cultuur'. Men vond hier Middelnederlands, de taal van de 13e verder complete huisplattegronden uit eeuw. De lezinghouder is uitgenodigd de Ijzertijd en heel bijzonder zijn de op verzoek van enkele leden en wij vele dammen en duikers uit de Rodenken dat ook andere verenigingen meinse tijd. Hier ook lag in het begin in dit onderwerp zijn geïnteresseerd: van de 11e eeuw de burcht van graaf zij zijn van harte welkom. Werk- en exDirk III van Holland. Werk- en exposipositieruimte van de afdeling, Tuintieruimte van de afdeling, Tuinstraat straat 27a te Zaandijk. Aanvang: 27a te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur. 20.00 uur. 16 oktober 2002 Afd. Helinium - lezing door drs. Everhard Bulten (ADC Bunschoten): 'Visweren in Flevoland'. In de periode 1999-2001 zijn in een oude loop van de Overijsselse Vecht de resten van tenminste 10 visweren en 42 fuiken aangetroffen. De datering van deze vondsten is nog niet exact bekend, maar het is mogelijk dat de prehistorische visactiviteiten vanaf het Midden-
12 november 2002 Afd. Lek- en Merwestreek - lezing door J. van der Neut: 'Van bouwland naar waterland'. De lezing wordt georganiseerd door de vereniging Oud-Dordrecht. Het Hof te Dordrecht. Aanvang: 20.00 uur.
12 november 2002 Afd. Nijmegen e.o. - lezing door Peter van den Broeke: 'Vindplaatsen in veelvoud - recente archeologische ontdekkingen in de Waalsprong'. Bij opgravingen in de Waalsprong zijn de laatste jaren verscheidene grafvelden aan bod geweest. Na inhumatiegraven uit de Midden-Ijzertijd in Lent kwamen ook op drie andere locaties inhumatiegraven te voorschijn, waaronder twee dubbelgraven. De tientallen nieuwe graven lijken te dateren uit de Vroege Ijzertijd, voor Nederland en omgeving ongekend. In 2001 volgde de ontdekking van het grafveld bij de grote Bataafse nederzetting te Oosterhout, waar sprake is van een grote variatie in bijgiften. Dan is er nog de site uit de Midden-Bronstijd aan de oever van een restgeul, waar mogelijk rituele activiteiten hebben plaatsgevonden. Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 te Nijmegen (de Elzenstraat is een zijstraat van de Hengstdalseweg). Aanvang: 20.00 uur.. 13 november 2002 Afd. Helinium - lezing door Dorothea Schulz (Helinium): 'Archeologie van Egypte'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur (informatie: 010-4604737). 13 november 2002 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - lezing door mevr. drs. B.P. Speelers (ROB) over 'De Neanderhalers'. Behandeld worden hun woonplaatsen en andere vondsten. Er leven nog veel vragen rond deze voorloper van de Homo Sapiens Sapiens. Hoe komt het dat hij plotseling is uitgestorven? Is hij werkelijk een voorouder? Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NSstation). Toegang â&#x201A;Ź 1,50. Aanvang: 19.45 uur.
IV
16 november 2002 Afd. Kempen en Peelland - excursie (bestemming nog niet bekend). 19 november 2002 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. - lezing door C.F.A. Marttin uit Zaandam (verzamelaar van flessen, lid van vereniging 'De Oude Fles') over gebruiksglas uit de voorbije eeuwen. Hij zal ons zeker ook iets kunnen vertellen over het door ons gevonden glas. Werk- ĂŤn expositieruimte van de afdeling, Tuinstraat 27a te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur. 20 november 2002 Afd. Lek-, en Merwestreek - lezing door mevr. Chr. van Hees (kunsthistoricus): 'Baardmannen en puntneuzen'. Aan de orde komen vragen zoals: 'Waar en hoe werden deze kruiken gemaakt; waarvoor werden ze gebruikt en waarom is het bebaarde gezicht op de kruiken aangebracht'. Vest 94 a te Dordrecht. Aanvang: 20.00 uur. 11 december 2002 Afd. Helinium - lezing door Peter Moree: 'Feesten rond Midwinter'. Aan de hand van een twintigtal vragen in quizvorm zal Peter Moree ons mondeling en muzikaal informaeren over feesten als Sint Maarten, Sinterklaas en Kerstmis. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 te Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur (informatie: 010-4604737).
VERENIGINGSNIEUWS december 2002 Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts
Deventer en Zutphen, broertje en en zusje in de Vroege Middeleeuwen In de Atheneumbibliotheek van Deventer (Klooster 12) geeft de stadsarcheoloog van Zutphen, Michael Groothedde, op donderdag 19 december een lezing. De organisatie van de bijeenkomst, die om 19.30 uur begint, is in handen van de AWN-afdeling Zuid- 1 Salland-IJsselstreek-OostVeluwezoom. Groothedde belicht in zijn voordracht de stedelijke ontwikkeling van de IJsselsteden Deventer en Zutphen tussen 800 en 1200. De complementaire rol die beide steden vervulden in het IJsselgraafschap in Hamaland worden eveneens belicht.. Aan de hand van de archeologische onderzoeksresultaten van de laatste jaren wordt het beeld geschetst van de ontwikkeling van beide steden vanaf de Karolingische tijd. Uit dit onderzoek, dat in Deventer en Zutphen een structureel karakter kreeg vanaf het begin van de jaren negentig van de afgelopen eeuw, is gebleken dat het ontstaan en de functies van beide steden niet los van elkaar gezien kunnen worden. Beide plaatsen werden door vikingaanvallen geteisterd, beide werden ze omwald, beide werden in de elfde eeuw belangrijke koninklijke en bisschoppelijke.residenties. Na 1100 zou door de opkomst van de graven van Zutphen en Gelre een politieke en territoriale scheuring ontstaan in het voormalig graafschap aan de IJssel in Hamaland. Zutphen (Gelre) ĂŤn Deventer (Oversricht) raakten van elkaar gescheiden en werden eikaars economische en politieke rivalen.
29 en 30 maart 2003: In Poseidons Rijk Internationaal congres onderwater archeologie in Lelystad Voor iedereen die geĂŻnteresseerd is in onderwaterarcheologie organiseert de Landelijke Werkgroep Onder Water (LWAOW) op 29 en 30 maart 2003 samen met de Duitse zusterorganisatie DEGUWA het 8e onderwatercon- , gres 'In Poseidons Rijk'. Het congres vindt plaats in het Nationaal Scheepshistorisch Centrum Batavia in Lelystad. Zaterdag 29 maart is de congresdag met lezingen en posterpresentaties. Op' 29 maart zijn er excursies naar de Bataviawerf en het Nederlands Instituut voor Scheeps- en Onderwaterarcheologie (NI SA). Westerheem 2003-3 z a l geheel in het teken staan van de amateur-onderwaterarcheologie. Voor nadere inlichtingen: J.M.Venema (voorzitter LWAOW), Groote Zijlroede 1, 8754 GG MAKKUM, tel. 0515-232160, e-mail hogenh@euronet.nl of de website van de LWAOW: http://home.wxs.nl/~durante/lwaow.
Agenda Ziet u uw bericht graag geplaatst in Westerheem looyil Dan moet het uiterlijk 1 januari in mijn bezit zijn. Bovendien dient de activiteit pas na de verschijning van Westerheem 2003-1 (dus na half februari) plaats te vinden.
8 januari 2003 Afd. Utrecht e.o. - lezing door Silke Lange (archeologe en houtdeskundige): 'Oud hout'. Silke vertelt van haar onderzoek van het hout dat gebruikt werd voor de Romeinse weg die tijdens de werkzaamheden voor Leidsche Rijn gevonden werd. Zij kan veel afleiden uit de sporen in het hout. Zó kan zij aan de hand van bramen in de gebruikte bijlen feilloos zien welke bijl gebruikt werd. Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Toegang: € 2,25.
zijn, meters onder de huidige zeebodem. Dit geldt ook voor de zeventiende-eeuwse vondsten. Resten van een gebouw, dat in de achttiende eeuw tevoorschijn kwam, liggen - voor zover nog aanwezig - alweer onder de duinen. De lezing is gebaseerd op een recent artikel in Westerheem over deze materie. Gemeentearchief, Bóisotkade 2A te Leiden. Aanvang: 20.00 uur.
5 februari 2003 Afd. Helinium •• jaarvergadering, aansluitend een lezing door drs. Tim de Ridder (archeoloog, werkzaam bij het VLAK): 'Recent archeologisch onderzoek 8 januari 2003 in Vlaardingen, opgravingen in het Gat Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - lezing door M.J. Houkes: 'Grafheuvels in de Markt'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaarin Nederland'. Over grafheuvels en de dingen. Aanvang: 19.30 resp. 20.30 mensen die ze bouwden, hun cultuur, uur. Informatie: Jurrien Moree organisatie en bestaanswijze. (010-4604737). Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 12 februari 2003 uur. Toegang: € 1,50. Afd. Utrecht e.o. - lezing door Dick Mol: 'Nieuwe resultaten van de Mamn januari 2003 moet-expedities van CLERPOLEX/ Afd. Helinium - excursie 'op reis door Mammuthus'. De spreker gaat in op de de tijd' naar Amsterdam. Opgave/info: nieuwe onderzoeksresultaten van de Jurrien Moree (010-4604737). biotoop en het leven van de Jarkov Mammoet. Eerst zal hij een korte samenvatting geven van de lezing die hij 24 januari 2003 enige jaren geleden voor.de afdeling Afdeling Zeeland - lezing door mw. gaf. Hij zal ook uitvoerig stilstaan bij Anneke Boonstra, directeur van het de resultaten van enkele expedities Prehistorisch Openluchtmuseum in naar de megafauna uit het einde van Eindhoven óver.het leefexperiment de Ijstijd (in de Noordzee voor de kust 'Twee manen lang', zestig dagen leven van Zuid-Holland en op een ver weg als in de Ijzertijd. SCEZ Archeologie. gelegen vindplaats in.het meest zuideArmeniaans Schuitvlot 1 te Middellijke deel van Chili). Pieterskerk, burg. Aanvang: 19.30 uur. Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur, Toegang: € 2,25. 3 februari 2003 Afd. Rijnstreek - lezing door D. Parlevliet: 'De Brittenburg voorgoed verloren'. 12 februari 2003 Uit historische gegevens blijkt dat de Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland duinafslag te Katwijk waarschijnlijk - lezing door drs. J.G.M. Verhagen: 'De veel minder is dan vroeger verondernederzettingsgeschiedenis van Zevenaar' steld. Hierdoor ligt de oostelijke punt aan de hand van archeologische vondsten van de Brittenburg misschien niet vervan Ijzertijd tot Nieuwe Tijd. Door de der dan de huidige laagwaterlijn. De vele waarnemingen en opgravingen restanten zullen echter zover zijn gesdie in ruim twintig jaar zijn uitgeloopt en onderspoeld dat er hoogstens voerd, is een goed beeld van de ontwikwat losse brokken steen over zullen keling van Zevenaar als nederzetting
ontstaan. Over de prehistorische oude woongrond, de middeleeuwse burcht, grachten en huizen. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegen: over het NS-station). Aanvang: 19.45 uur. Toegang: € 1,50.
station). Aanvang: 1945 uur. Toegang: € 1,50.
Troffeltjes
De Drents Prehistorische Vereniging (DPV) organiseert van 1 t/m 11 mei 2003 een excursie naar Sardinië, waar overweldigend veel en gevarieerde archeologische bijzonderheden te vinden zijn, uit het Neolithicum, de Nuraghische beschavingen (brons en ijzertijd), 21 februari 2003 uit de Fenisische/Carthaagse/PuniAfdeling Zeeland - lezing door mw. sche, de Romeinse en de Middeldrs. Christel van Hees, kunsthistorica eeuwse tijd. Van elk van deze perioden bij Museum Boijmans Van Beuningen zullen enkele objecten worden bein Rotterdam over 'Baardmannen en zocht. Sardinië bezit 7000 Nuraghes, puntneuzen'. SCEZ Archeologie. verdedigingstorens met soms grote Armeniaans Schuitvlot 1 te Middeldorpen van ronde huizen eromheen, burg. Aanvang: 19.30 uur. daarnaast zijn er ook de in de rots uitgehouwen graftombes. Ook AWN12 maart 2003 leden kunnen (indien nog plaats is) Afd. Utrecht e.o. - lezing door Peter hieraan deelnemen. Stassen (deelprojectleider onderwater.Inlichtingen: mevr. J.P. 1e Coultre, archeologie De Maaswerken/ROB): 'Onderwaterarcheologie in Limburg'. Na Zuidlaarderweg 20,9756 CH Glimmen Tel. 050-4061545, e-mail: p.lecoulteen korte introductie van het project, re@zonnet.nl. wordt overgestapt naar de natte archeologische begeleiding, toegelicht aan de hand van drie proefprojecten. Afdeling 15, West- en MiddenIndien er tijd is, vertelt de spreker nog Betuwe en Bommelerwaard, iets over het verdronken kasteel bij probeert de kop weer boven het Elsloo. Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te maaiveld uit te steken door het Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. organiseren van activiteiten. Toegang: € 2,25. De basisuitrusting is min of meer compleet, maar we zijn nog op zoek naar goede prikstokken. Het lijkt 12 maart 2003 erop dat ze niet kant en klaar te Afd. Helinium - video-avond: uit het koop zijn, maar in dat geval zouden Helinium-archief vertonen Ellen we graag gedegen informatie hebGroen en Guus van de Poel videoben over hoe ze gemaakt kunnen films. Boerderij Hoogstad, Westlandworden. Lang niet alle soorten ijzer seweg 258, 3131 HX Vlaardingen. of staal zijn bruikbaar. Wie kan ons Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Ellen helpen? Groen (010-4350698). 15 februari 2003 Afd. Helinium - excursie 'op reis door de tijd' naar Leiden. Opgave/info: furrien Moree (010-4604737)
12 maart 2003 Afd. Zuid-Veluwe en Óost-Gelderland - lezing door dr. T. Derks (VU): 'Het recente onderzoek in Eist naar gebouwen uit de Romeinse tijd'. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-
Reacties graag naar: Hans Tevel v.d. Duijn van Maasdamstraat 4 4191 GC Geldermalsen Tel.: 0345 - 57 77 26 E-mail: Tevel@hemet.nl
Te koop Jaargangen Westerheem 1956 t/m 2001, waarvan 1956-1991 ingebonden. Prijs: € 100,-. E.J. Feenstra, 0341-553501.
Studiedag Hantering van archeologisch materiaal Wegens de grote belangstelling voor de eerste studiedag 'Hantering van archeologisch materiaal' organiseert
dè commissie Deskundigheidsbevordering een tweede studiedag op zaterdag 29 maart 2003 in Nijmegen. De kosten bedragen € 20,- inclusief werkmateriaal, koffie, thee en lunch. Het programma is in grote lijnen als volgt: • 09.30 uur ontvangst deelnemers met koffie en thee • 10.00 uur: opening en algemene inleiding • eerste praktijkoefening: uitzoeken ' van bodemmonsters op zaden en ander materiaal • lezingen • lunch • praktische workshops (per deelnemer 2 workshops naar keuze): organisch: 1. Hout, 2. Bot, 3. Leer, 4. Textiel. anorganisch: 1. Aardewerk, 2. Glas, 3. metalen, 4. Steen. • toelichting depotbeheer • ca.116.30 uur: afsluiting Nadere informatie en opgave bij AWN Commissie Deskundigheidsbevordering, Anne-Marie Visser, tel. 0168-327096 e-mail: j.m.visser@tiscali.nl Claudia Vandepoel, tel. 070-3466943 e-mail: cmvandep@xs4all.nl
IV
Steentijddag Op zaterdag 1 februari 2003 wordt de Steentijddag gehouden in het Centraal Faciliteitengebouw van de Universiteit Leiden, Cleveringaplaats 1. De inschrijving met koffie vindt plaats in de hal van het universiteitsgebouw. We zullen de lunch gebruiken in het universiteitsgebouw zelf. Tijdens de lunch kan informatie worden uitgewisseld, boeken en tijdschriften worden verkocht en gekocht. Indien u voor verkoop een tafel nodig heeft, laat het ons dan weten. Voorlopig programma: Paleolithicum
en de rol van Pleistocene dierresten (Thijs van Kolfschoten) / MiddenPaleolithische vondsten uit NoordNederland (Frans de Vries) / De opsporing en bescherming van Paleolithisché en Mesolithische vindplaatsen (Eelco Rensink) / Gebioturbeerde steentijdsites: waardevol of waardeloos? Resultaten van onderzoek langs de omleiding N273 te Haelen (Machteld Bats/Izabel Devriendt) / Ploegen in de prehistorie (Wim Ettema) / Vier oerossen, een handvol edelherten, twee schildpadden en een bever. Vervolgonderzoek op de Laatmesolithische vindplaats Jardinga (Marcel Niekus/Wietske Prummel), Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord (Everhard Bulten/Frank van der Heijden) U kunt zich aanmelden door overmaking van € 12,- op girorekening 8987358 t.n.v. M.F. van Oorsouw inzake Steentijddag, Lamarckhof 10-I, 1098 TK Amsterdam o.v.v. inschrijving 2002. Als u via Girótel betaalt graag ook uw naam en adres vermelden. U dient ervoor te zorgen dat uw betaling uiterlijk op 31 januari binnen is. Indien u later of aan de zaal betaalt is er voor u geen lunch beschikbaar! Als u het geld heeft overgemaakt ontvangt u geen bevestiging. Wij hopen u persoonlijk op zaterdag 1 februari te kunnen verwelkomen. Met vriendelijke groet namens de werkgroep 'Steentijddag', Marie-France van Oorsouw Leo Verhart
Westerheem Tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)
INHOUDSOPGAVE JAARGANG 51, 2002 Artikelen Braakman, W. Het meisje van Yde Dam, J. van. Een zeventiende-eeuws zoutvat uit Gouda Esch, C. van der ĂŠ[ T. Groeneveld. Het verdronken dorp Cruyskerck c.q. Erkentrudenkerke gevonden Esch, C. van der. Het Nieuwland grondig bekeken. Gravende boeren in het buitengebied tussen Alblasserdam en Papendrecht in de Middeleeuwen , Fokma, A. Geen mosterd voor Abraham: 50 jaar AWN. Archeo-ecologische analyse van monsters uit het onderzoek in de polder Nieuwland, Alblasserwaard, door de AWN Lek- en Merwerstreek Geel, B. van e[ G. Borger. Sporen van grootschalige zoutwinning in de Kop van Noord-Holland Graafstal, E.P. Logistiek, communicatie en watermanagement. Over de uitrusting van de Romeinse rijksgrens in Nederland Janssen, J. Een tuinpad van Romeinse tegels Koorevaar, T. Het onderste boven. Woonheuvelonderzoek onder een gesloopte boerderij in Brandwijk Mijderwijk, L. ef H. van der Kleij. Gevonden loden wegen het zwaarst Oostveen, J. <S. A. Het gasthuis te Rhenen Osseweijer-van Bueren, A. De raadsels van de Berckepoort te Dordrecht Osseweijer-van Bueren, A. De gevonden bulla Parlevliet, D. De Brittenburg voorgoed verloren Rauws, A. en C. van Rooijen. De glasvondsten bij de Mariaplaats in Utrecht Ridder, T. de. Een zandstenen kerststal. Een geloofskwestie Vissers, P. Germaansche huizen in Wijchen. Een interpretatieprobleem
194-203 110-114 50-61 65-78
79-85 242-260 2-27 167-173 86-97 154-160 161-166 62-63 64 115-121 217-224 261-266 204-216
Literatuurbesprekingen Appels, F. Tussen Deventer en Epse. 10.000 jaar bewoningsgeschiedenis van het plangebied Epse Noord (M. Groothedde) 269-270 Band, A. van den & E. Cordfunke (red.) Archeologie in veelvoud. Vijfiigjaar Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (G. Groeneweg) 36-37 Bie, M. de & J-P Caspar. Rekem. A Federmesser Camp on the Meuse River Bank (L. Verhart) 30-32 Broeke, P. van den. Vindplaatsen in Vogelvlucht. Beknopt overzicht van het archeologisch onderzoek in de Waalsprong, 1996-2001 (P. van der Heijden) 102 Carmiggelt, A. (red.) Opgespoord verleden. Archeologie in de Betuweroute (J. Coenraadts)... 100-102 Carmiggelt, A., A. Guiran & M. van Trierum (red.) BOORbalans 4. Archeologisch onderzoek in het tracĂŠ van de Willemsspoortunnel te Rotterdam. Sluizen en schepen in de dam van de Rotte (G. Groeneweg) 132-134
Clevis, H. Zwolle Ondergronds. Zeven blikvangers van archeologische vondsten in Zwolle (G. Groeneweg) 37-39 Diederik, F. Schervengericht. Een onderzoek naar inheems aardewerk uit de late derde e n vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (E. Taayke) 225-226 Diepeveen-Janssen, M. People, Ideas and Goods. New Perspectives on Celtic 'Barbarians' in Western and Central Europe (500-250 BC) (V. Vandenbulcke) 179-180 Dijkstra, Y., O. Brinkkemper & C. Koot (red.) Papendrechtse Stroomrug (T. Koorevaar) 32-34 Groothedde, M. et al. Steentijdjagers en Frankische boeren in het Laaksche Veld bij Zutphen (N. Arts)
102-104
Heege, A. Einbeck in Mittelalter, eine archaologisch-historische Spurensuche (M. Bartels) Hees, C. van. Baardmannen en puntneuzen. Vorm, gebruik en betekenis van gezichtskruiken (G. Groeneweg) Het verhaal achter de vondst. Archeologen schrijven geschiedenis (P. van der Heijden) Hingh, A. de. Food production and Jood procurement in the Bronze age and Early Iron age (2000-500 BC). The organisation ofa diversified and intensified agrarian system in the Meuse-Demer-Schelde region (The Netherlands and Belgium) and the region of the river Moselle (Luxemburg and France) (W. Ettema) Jonge, W. et al. Op weg naar Sijtwende. De geschiedenis en archeologie van een veranderend landschap en zijn bewoners (G. Groeneweg) Louwe Kooijmans, L. (red.) Hardinxveld-Giessendam Polderweg, een mesolitisch jachtkamp in het rivierengebied (5500-5000 v. Chr.) (T. Koorevaar) Oudhof, J, J. Dijkstra & A. Verhoeven (red.) Huis Malburg van spoor tot spoor. Een middeleeuwse nederzetting in Kerk-Avezaath (G. Groeneweg) Precht, G. (red.) Genese, Struktur und Entwicklung rรถmischer Stadte im 1. Jahrhundert n.Chr. in Nieder- und Obergermanien (P. van der Heijden) Rieckhoff, S & J. Biel (red.) Die Kelten in Deutschland (P. van der Heijden) Schip, A. van. Aan kasteel Heemstede zat een aardig schroefje los Steehouwer, K. Sporen aan de wand. De speurtocht naar de prehistorische vuursteenmijnbouw in Zuid-Limburg (J. Willems) Verhart, L. Times fade away. The neolithization of the southem Netherlands in an anthropological and geographical perspective (W. Ettema) Verhoeven, A. & O. Brinkkemper. Twaalf eeuwen bewoning langs de Linge bij de Stenen Kamer in Kerk-Avezaath (G. Groeneweg)
178-179 270-271 34
226-227 104-105 267-269 39-40 34-35 35-36 125-128 99-100 131-132 227-228
Literatuursignalementen (met bijdragen van G. Groeneweg, P. van der Heijden, J. Coenraadts, E. Henkes) 4I-42> 88-91,134-145,180-189, 237-239, 271-280
Werk in uitvoering (met bijdragen van]. Coenraadts)
43-47,105-107,146-151,189-191, 231-239, 281-287
Diversen Boven het maaiveld: - TAG in Ireland - De AWN internationaal (K. Daaleboudt) - Archeologie een bezwaar? (J. Koeling) - Paleolithische figuratieve artefacten (G. Vlamings) - Aan alle betrokkenen in het 'veld' (vondstregistratie munten, T. Wagemakers) Reacties van lezers: - Baduhenna (J. van der Tuin) - Nooit meer hetzelfde? (R. Kroes) - De Brittenburg gaat nooit verloren (S. Wynia) - Nogmaals de Brittenburg (S. Oud) Redactioneel: - Nooit meer hetzelfde (P. van der Heijden) - Redactioneel (T. de Ridder) - Een belangstellende leek tussen deskundigen (H. Nieuwenhuis) - Vergankelijkheid (G. Groeneweg) - Ontkerstening (P. van der Heijden) Wie kent dit? - Ornament van metaal Overig: - Voorwoord lustrumnummer AWN Lek- en Merwestreek (T. Koorevaar) - In memoriam Paul Stuurman (B. van den Band) - Reactie van D. Parlevliet op ingezonden brieven Brittenburg
129-130 176-177 234-235 235 28 98 174 174-175 1 109 153 193 241 29 49 122-123 236
Katern Verenigingsnieuws Agenda i,V-VIII; 2,11-IV; 3,1 V; 4,1-IV; 5JII-IV; 6,1-IV ALV: - Verslag ALV 3,1-11 AWN-Zomerkampen: -Verslag Zomerkampen 2001 i,I-III - AWN Zomerkampen 2002 i,III-V - AWN Zomerkampen 2002 '. 2,11 Troffeltjes i,V; 4JII; 6,III-IV Diversen: - Vooraankondiging 50-jarig jubileum Kennemerland i,I - Hantering van archeologisch materiaal 2,1-11 -AWN-reeks 3,111 - AWN Najaarsexcursie 3,11 - Naaldbanden 4,1 - Reuvensdagen publieksvriendelijker dan ooit 5,1-11 - Deventer en Zutphen, broertje en zusje in de Vroege Middeleeuwen ; 6,1 - Internationaal congres onderwater archeologie in Lelystad 6,1 - Studiedag Hantering van archeologisch materiaal 6,IV - Steentijddag 6,IV