2003

Page 1

tijdschrift voor de Nederlandse archeologie jaargang 52 • nr. 1 • februari 2003

l"1ri»*"


Redactioneel Vrijheid "Archeologie en oudheidkunde opereren als het goed is - in de schaduw van het geloof. Zij dienen de theologie en de uitleg

van het Evangelie". Ik stuit op deze zinnen in een paginagroot artikel 'Schrift boven spa' van G. Roos in het Reformatorisch Dagblad van 26 oktober. Het gaat in op de vondst van het onlangs gevonden kalkstenen ossuarium met de tekst "Jakobus, zoon van Jozef, broer van Jezus". Het gaat mij niet om een discussie over de echtheid van dit kistje. Het is de teneur van het artikel die ik als onaangenaam ervaar. Ik citeer hieruit nog een paar zinsneden ter verduidelijking. In het artikel zegt dominee G. Boer over de Bijbel: "Dat is de enige gezaghebbende instantie. Alle verslaggevers kunnen inrukken" en "De Bijbel bewandelt niet de weg van oudheidkundigen, verslaggevers en fotografen, maar stelt grenzen aan ons kennen en weten". Met

andere woorden: datgene dat wij archeologen wel ontdekken, maar niet past in het bijbelbeeld van Boer c.s. kan alleen al om die reden niet waar zijn. Overdrijf ik? De lezer oordele zelf. In een Veluwse gemeente wil een gemeenteraadsfractie dat de plaatselijke oudheidkamer de archeologische collectie aanpast aan de inhoud van de Bijbel. Dit op straffe van het verlies van subsidie. Wie op de hoogte is van ontwikkelingen in de VS weet dat 'creationisten' daar al jaren hetzelfde proberen te bereiken en dat soms met succes. Over de ideeĂŤn van Taliban en aanverwante groeperingen over zaken als archeologie hebben we het maar niet.

Auteur Roos laat de bazuin nog maar eens schallen, niet gehinderd door vrees voor hovaardij en driemaal kraaiende hanen: "Al zouden 100.000 archeologen, al zou de hele wereld het tegenovergestelde beweren, dan nog krijgt niemand mij van die Zaligmaker af'. Maar niemand vraagt aan Roos zijn geloof in die Zaligmaker op te geven. Hij mag geloven wat hij wil: onze Grondwet garandeert vrijheid van geloven en denken in dit land. Totdat mensen als hij en dominee Boer het voor het zeggen krijgen, want dan is het met die vrijheid voor andersdenkenden snel gedaan. Dan worden uitsluitend resultaten van wetenschappelijk onderzoek geaccepteerd die in het enge straatje van Roos en Boer passen. Weliswaar zijn de politieke verwanten van beide heren landelijk gezien klein in getal, maar plaatselijk is hun invloed soms aanzienlijk groter. Nog een laatste citaat uit 'Schrift boven spa': "Kijken naar schepping en cultuur vereist allereerst brillenglazen waarin het kruis staat gegraveerd". Waarom niet

meteen oogkleppen voorgedaan? Of een blinddoek, nog effectiever! Jan Coenraadts


Een vernielde munt van Augustus: onvrede op het Kops Plateau Peter Vissers

Ajb. ï. Beschadigde as van het Kops Plateau, diameter

23.J mm.

Tussen 1986 en 1995 werd er door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) een noodonderzoek uitgevoerd op het Kops Plateau te Nijmegen. Dit onderzoek heeft inmiddels een serie belangwekkende resultaten opgeleverd.' De belangstelling voor de opgravingen was destijds groot, zó groot zelfs dat het terrein ook na de reguliere werktijd van de opgravers bezoekers trok. In het beste geval beperkten deze ongenode, vaak met metaaldetectoren uitgeruste gasten zich tot de storthopen. Het kon ook erger... De politie werd ingeschakeld en 'pakte' enkele lieden. Alle vondsten waren daarmee niet meteen boven tafel, maar het signaal was duidelijk. Een van de gewraakte vondsten van het stort is interessant genoeg om hier te bespreken.2 Het gaat om een koperen munt, een as van keizer Augustus (afb. 1). Met een stempeltje zijn er de letters VAR ingeslagen. Beide zijden van de munt zijn zo

zwaar beschadigd, dat de munt in feite is vernield. Waarschijnlijk zijn de beschadigingen aangebracht met behulp van een mes. Ze spreken een duidelijke boodschap. Het vernielen van een afbeelding van de keizer, ook als die op een munt stond, was in Romeinse context namelijk geen vrijblijvende aangelegenheid. De onvrede onder de in Germanië gestationeerde legioenen, aan het einde van de regering van Augustus, verschaft ons mogelijk een motief voor dit geval van vandalisme avant-la-lettre. Muntbeschrijving Op de voorzijde van de as staat de kop van Augustus, met de klop VAR in ligatuur (afb. 2). Het omschrift luidt CAESAR. De kop is flink toegetakeld: op het hoofd en de keel van de keizer zijn duidelijk snij- en steeksporen te zien, waarschijnlijk zijn deze met een mes aangebracht. Op de keerzijde van de munt heeft oorspronkelijk het vre-


desaltaar van Lyon (Lugdunum) gestaan. Oorspronkelijk, want evenals met de kop van Augustus is met het altaar, gewijd aan Rome en Augustus, doeltreffend afgerekend. Hetzelfde geldt voor de twee op zuilen staande overwinningsgodinnen (Victoriae) die het altaar flankeren. Praktisch de gehele voorstelling is verdwenen als gevolg van diepe inkervingen die over het muntbeeld zijn geplaatst. Het onderschrift ROM ET AUG is nog leesbaar. Het altaar van Lyon, nationaal heiligdom van Romeins Gallië en centrum van de jaarlijkse landdag, heeft zeker al in 12 voor Chr. bestaan. Het altaar was bedoeld voor de verering van de keizer, maar om de keizercultus in het westen acceptabel te maken voor een bevolking die niet aan vergoddelijkte heersers gewend was, had Augustus het altaar laten wijden aan de godin Roma, verpersoonlijking van de stad Rome, en Augustus tezamen.3 We mogen uitgaan van een muntproductie tussen omstreeks 10 en 3 voor Chr.4 Van de altaarserie moeten miljoenen munten in omloop zijn gebracht. De klop VAR Kloppen, ook wel contramerken genaamd, zijn kenmerkend voor de geldcirculatie in de westelijke provincies tot aan de Flavische tijd, die in 69 begint. Deze stempeltjes worden overigens vrijwel uitsluitend op koperen en bronzen munten aangetroffen. De redenen voor het aanbrengen van kloppen zijn divers. De klop VAR wordt in verband gebracht met zogeheten donativa, speciale geldschenkingen aan het leger door hooggeplaatste personen. Het monogram VAR staat voor Publius Quintilius Varus, gouverneur van de provincie Germanië. Aangenomen wordt dat de klop werd ingeslagen in verband met gelduitdelingen, in 7 na Chr., bij gelegenheid van zijn aantreden. In de laatste septemberdagen van 9 na Chr. werd Varus met drie legioenen in de pan gehakt. "Omringd door wouden, moerassen tn hinderlagen werden ze tot de laatste man afgeslacht door

dezelfde vijanden die zij zelf altijd als vee hadden afgeslacht (...)," schrijft tijd-

genoot Velleius Paterculus.' Deze gebeurtenis staat bekend als de slag in het Teutoburger woud. De klop VAR zal uitsluitend in de periode 7-9 na Chr. zijn aangebracht. In Kalkriese, ten noorden van het Duitse Osnabrück, waar Varus waarschijnlijk werkelijk ten onder ging, zijn vele munten met kloppen, waaronder VAR, tevoorschijn gekomen.6 Daarbij zijn ook opzettelijk beschadigde assen uit Lugdunum. Berger spreekt het vermoeden uit dat legioenssoldaten uit ontevredenheid jegens Augustus met hun dolken in het op de munt afgebeelde altaar hebben gestoken.Tevens noteert hij dat er diverse munten uit Kalkriese bekend zijn op welke de kop van de keizer is toegetakeld7 (afb. 3). Afbeelding van de keizer Is er iets bekend over ontevredenheid van de Romeinse soldaten aan het einde van de regering van Augustus?

Afb. 2. De klop VAR in detail.

Afb. 3. Twee assen uit Kalkriese, diameter resp. 28,5 en 28 mm. Van de rechter munt is de keerzijde beschadigd. Ook de voorzijde van de linker munt, met klop IMP en lituus, de kromstaf van een priester, lijkt bewust te zijn beschadigd. Berger 1995, Afb. 16, 225.


En verder: speelde het beschadigen van munten daarbij een rol, en zo ja, welke dan? Om met dit laatste aspect te beginnen: de Romeinen keken anders naar beelden respectievelijk afbeeldingen dan wij. Voor hen gold een beeld als bezield, als een volledige afbeelding van het origineel en hieraan in alles gelijk.8 Een beeld of afbeelding kon plaatsvervangend optreden voor goden, voor vergoddelijkte keizers en mensen. Aan de afbeeldingen van de keizer, ook voor die op munten, diende hetzelfde respect betoond te worden als aan het origineel, de keizer zelf. Zo ging de troonsbestijging van de

r

*< AL-/VN «XX X V Xür' Afb. 4. Grafsteen van Genialis, zoon van Clusiodus, imaginifer van het je Raetische cohort, tweede helft van de eerste eeuw, Mainz. Selzer ig88, Afb.27, cat.nr. 85, 355.

J

Romeinse keizer gepaard met het verzenden van afbeeldingen of imagines. Aan deze afbeelding werd vervolgens alle verschuldigde ceremoniële eer bewezen, die de vorst in persoon toekwam.9 Niet alleen in de steden of bij de vloot, ook te velde was de keizer plaatsvervangend aanwezig. In de legioenen kende men naast de drager van de veldtekens en van de legioensadelaar, respectievelijk signifer en aquilifer, de imaginifer, drager van de beeltenis van de keizer10 (afb. 4). Het afwijzen van de afbeelding van de keizer betekende het verwerpen van de persoon zelf, het niet-erkennen van de keizer. Zo laat zich verstaan dat het vernietigen van zijn beeltenis, met name door soldaten, een dreigend voorteken van opstand was." Muiterijen Na de nederlaag van Varus bezonnen de Romeinen zich op tegenmaatregelen. Rond 10 na Chr. vond een algehele reorganisatie van het Romeinse leger in onze streken plaats. In het kader daarvan werd onder andere een nieuwere en grotere legerplaats op het Kops Plateau gebouwd. De bezetting moet grotendeels bestaan hebben uit hoge officieren. Er wordt zelfs rekening mee gehouden dat de monumentale commandantswoning, het praetorium, tijdelijk bewoond is door Tiberius en/of Germanicus.12 Tussen 10 en 12 voerde Tiberius een aantal strafexpedities uit ten oosten van de Rijn. Ze hebben de stemming in het leger blijkbaar niet kunnen verbeteren. Integendeel zo zou spoedig blijken. Toen Augustus stierf, 19 augustus 14 na Chr., sloegen de legioenen die in de provincies Pannonië en Germanië gelegerd waren aan het muiten. Tacitus (56/57-ca. 120 na Chr.) schrijft dat de muiterij in Germanië begon bij het eenentwintigste en vijfde legioen, die bij Xanten in hun winterkwartieren lagen, waarna het twintigste en het eerste, gelegerd in de buurt van Keulen, volgden. Germanicus, die zich op dat moment in de Gallische provincies bevindt, ver-


trekt onmiddellijk naar de brandhaard. Motieven voor ontevredenheid onder de manschappen blijken er, als we Tacitus mogen geloven, genoeg te zijn. "Zodra hij (lees: Germanicus) over de muiterij begon te spreken en hij nadrukkelijk vroeg waar hun gevoel voor recht en orde in het leger, waar die fraaie discipline van vroeger gebleven was, en wat ze eigenlijk hadden uitgehaald met hun centurio's, ontblootten ze allemaal als één man hun lichaam en toonden ze hem verwijtend de littekens van hun verwondingen en de sporen van de zweep; vervolgens begonnen ze door elkaar heen te schreeuwen bij de opsomming van hun grieven: de hoge bedragen die ze op tafel moesten leggen om van iets vrijgesteld te worden, de karige beloning, het harde werk, met name bij de aanleg van de omwalling en de grachten en het foerageren en het aanslepen van bouwmateriaal en hout en al wat er verder van hen geëist werd, hetzij omdat het echt moest hetzij omdat ze beziggehouden moesten worden. De hevigste protesten kwamen van de kant van de veteranen: ze hadden dertig jaar of nog langer gediend en ze eisten dat hij iets voor hen deed, ze waren doodmoe en ze smeekten hem dat ze niet tot hun dood op dezelfde manier zouden hoeven doorploeteren, maar dat er een einde kwam aan hun zware soldatenleven en ze zonder ontberingen te hoeven lijden van hun rust konden genieten.'"' Onder der-

gelijke omstandigheden is het beschadigen van de beeldenaar van de keizer, immers de opperbevelhebber van het leger, niet ondenkbaar. Besluit De beschadigingen op de as van het Kops Plateau zijn duidelijk aangebracht na het slaan van de klop. Rondlopen met zo'n gemaltraiteerde munt zal waarschijnlijk niet volledig zonder risico zijn geweest, en of er nog mee betaald kon worden is de vraag. Toch hoeft een opzettelijk beschadigde as niet meteen te zijn weggegooid; de vondsten in Kalriese ondersteunen dat idee. Op het slagveld zullen ze iets anders aan hun hoofd

hebben gehad dan munten van Augustus te vernielen. Dat moet al vóór de slag gebeurd zijn. Onze munt suggereert dat de onvrede, die zich voor de poorten van Keulen en bij Xanten zo woest manifesteerde, in Nijmegen minstens heeft gesmeuld. Ergens tussen het jaar 7, het aantreden van Varus, en 14 na Chr. zal de munt in de bodem zijn geraakt. 14 na Chr. was het jaar van overlijden van Augustus en van de muiterijen. Hoe zinvol was het om daarna je woede nog te koelen op een munt van de intussen zelfs vergoddelijkte keizer? Wie zichzelf niet nodeloos in gevaar wilde brengen, het object van de boosheid was immers gestorven, deed er goed aan van deze munt afscheid te nemen. De rust lijkt weer snel te zijn teruggekeerd nl. in hetzelfde najaar van 14. Germanicus koopt de opstand af en doet een aantal toezeggingen aan de troepen. Daarna komt het tot bloedige zelfreinigingen van de schuldige legeronderdelen, waarbij de legionairs zelf de ergste amokmakers onder hen terechtstellen. Centurio's die zich schuldig hebben gemaakt aan kwalijke praktijken komen, voorzover de muiters niet met hen hebben afgerekend, ervan af met oneervol ontslag. De aandacht van de soldaten wordt vervolgens op een beproefd onderwerp gericht: een veldtocht aan de overzijde van de Rijn. "Toen reed Germanicus naar het twintigste legioen en riep hij met luide stem en bij herhaling dat het nu voor hen het moment was om de herinnering aan de muiterij uit te wissen: ze moesten oprukken, haastig, om hun schuld om te zetten in roem. De geestdrift laaide hoog op en in één stormloop forceerden ze een doorbraak en dreven ze de vijanden het open veld in, waar ze hen afmaakten. (...) Het zelfvertrouwen was dankzij de recente actie terug, de gebeurtenissen van vroeger waren vergeten. "">

Petra Vissers Kraayenberg 72-15 66oiSKWijchen


Clauss, M., 1999: Lexikon Lateinischer Militarischer Fachausdrücke. Schriften des Limesmuseums Aaien 52. Stuttgart. Enckevort, H. van en K. Zee, 1996: Het Kops Plateau. Prehistorische grafheuvels en een Romeinse legerplaats in Nijmegen. Abcoude. Haalebos, f.K. e.a, 1993: Castra en canabae. Opgravingen op het terrein van het voormalige Canisiuscollege te Nijmegen, 1987-1992. Jaarboek Numaga 40,1993, p. 7-43. Nijmegen. Junkelmann, M., 1986: Die Legionen des Augustus. Der römische Soldat im archaologischen Experiment. Kulturgeschichte der antiken Welt. Band 33. Mainz am Rhein. 2000, p. 80. Koster, A., K. Peterse en L. Swinkels, 2002: Romeins Nijmegen boven het maaiveld. 6 Bérenger 1995, p. 167, noemt voor Reconstructies van verdwenen architectuur. Kalkriese een getal van 360 koperen Museum Het Valkhof. Nijmegen. munten, waarvan 90% behoort tot assen van het type altaar I (RIC 230), geLendering, J., 2000: De randen van de aarslagen tussen 8 en 3 voor Chr. in de. De Romeinen tussen Schelde en Eems. Lugdunum/Lyon. 90% van alle kopeAmsterdam. ren munten in Kalkriese heeft een klop, Kühlborn, J-S.(Hrsg.) 1995: Germaniam waaronder ook VAR. Pacavi. Germanien habe ich befriedet. Munster. 7 Berger 1993, p. 225/Abb. 16. Reijnen, R.W., 1993: Romeinse munten. 8 Alföldi 1999 geeft diverse voorbeelden. Museumstukken IV. Vereniging van 9 Alföldi 1999, p. 18-20. Vrienden van het Museum Kam. 10 Clauss, 1999, p. 49 maakt onderscheid Nijmegen. tussen de drager van het beeld van de Schlüter, W. (Hrsg.), 1993: Kalkriese levende keizer, imaginifer Augusti, en Romer in Osnabrücker Land: Archaolode drager van het beeld van de troonopgische Forschungen zur Varusschlacht / lm volger, imaginifer Caesaris. Auftrag des Landschaftsverbandes 11 Alföldi 1999, p. 20. Osnabrück. Bramsche. 12 Van Enckevort en Zee 1996, p. 35-37. 13 Tacitus, Annalen, I. p. 35. Selzer, W., 1988: Römische Steindenkmaler. 14 Tacitus, Annalen, I. p. 51. Mainz in Römischer Zeit. Mainz. Tacitus. Annalen I-VI. De jaren van Literatuur Tiberius. Vertaling M.A. Wes, 'sAlföldi, M.R.-, 1999: Bild und BilderHertogenbosch 1999. sprache der römischen Kaiser. Beispiele Vin, J.van der, 1996: De euro van de oudund Analysen. Kulturgeschichte der antiken heid. Nieuw geld onder keizer Augustus. Welt. Band 81. Mainz am Rhein. Rijksmuseum het Koninklijk Berger, F., 1993: Das Geld der römischen Penningkabinet. Leiden. Soldaten. In: Schlüter, W. (Hrsg.), 1993, Zadoks-Josephus Jitta, A.N. en W.A. van p. 211-230. Es, 1974: Muntwijzer voor de Romeinse tijd. Bérenger, D., 1995: Die römischen Bussum. Fundmünzen. In: Kühlborn, J-S., 1995, p. 164-174. Noten 1 Zie bijv. Van Enckevort en Zee 1996; Koster, Peterse en Swinkels 2002. 2 Gemeld bij de bevoegde instanties door AWN-lid Jan Wakker. 3 Van der Vin 1996, p. 9. 4 Determinatie: R.W. Reijnen; RIC2 230. Zie voor de discussie met betrekking tot de wijding van het altaar en de vroegste serie van deze munt Haalebos e.a. 1993, p. 12 en 34. Zie ook Van der Vin 1996, p. 9; Berger 1993, p. 225. Beide laatste auteurs gaan voor de serie Lugdunum I uit van een productie tussen 8 en 3 voor Chr. 5 Velleius Paterculus, Romeinse geschiedenis 2. p. 117-119, vertaling J. Lendering


Bij kasteel Heemstede gevonden fragmenten van Utrechtse gegoten marmervloertegels. Door Anton van Schip *

Het is niet alles marmer wat gemarmerd is Op de Open Monumentendag op 14 september 2002 werd het kasteel Heemstede extra onder de aandacht gebracht na de restauratie van het kasteel. Het gebouw kon toen (voor kaarthouders) onder begeleiding bezichtigd worden en de daarbij gelegen tuin was vrij toegankelijk. Bij dit alles hadden we, Henk van Herwijnen en ik, een poortwachterfunctie: we moesten de bezoekers op het bezit van kaarten controleren en parkeerchaos trachten te voorkomen. Op zeker moment bleek dat Henk het, gezien de toeloop en het gedrag van de bezoekers, best alleen afkon. Nu was het mij bij aankomst op het terrein opgevallen dat de bagger uit de kasteelgracht, die in de groenten- en fruittuin opgeslagen had gelegen, na indroging over gedeelten van het terrein verspreid was. Ja, toen kon ik natuurlijk de verleiding niet weerstaan om op die gedeelten nog even wat veldwerk te gaan doen. Mijn verwachtingen waren echter niet hooggespannen, omdat ik wist dat de gracht bij een vorige restauratie in 1973 ook al uitgebaggerd was. Er werd door mij dan ook weinig spectaculairs gevonden. Dacht ik. Maar ik vond wel drie, naar ik dacht marmeren, tegelfragmenten. Frans Landzaat, onze ceramolitholoog: (letterlijk vertaald: kleisteenkundige) onze deskundige dus op het gebied van bouwmaterialen van gebakken klei, hielp me echter uit de droom toen ik ze hem liet zien. Hij toonde me ter plekke met argumenten aan dat slechts ĂŠĂŠn van de stukken van - Noords marmer was en dat de overige twee wel van marmer leken, maar geen marmer waren. Daardoor werden het toch nog bijzondere stukken, omdat

bij de restauratie niets gebleken was van een vloer van dergelijke tegels van oneerbiedig gezegd: nepmarmer. Het Noordse tegelfragment is van hetzelfde materiaal als de marmeren tegelvloer die nu in de hal van het kasteel ligt.

* Anton van Schip is secretaris/penningmeester van de Archeologische Werkgroep 'Leen de Keijzer' te Houten.

Determinering van de fragmenten nepmarmer In 1691 wordt octrooi verleend 'waar bij mr.francois van oort wort toegestaan alleen te mogen backen marmer steenen

Kasteel Heemstede.


(...)". Met 'steenen' wordt hier bedoeld 'tegels'. Bij dit octrooi ging het niet om het produceren van een tegel van echt marmer maar om een tegel, samengesteld uit een gebakken mengsel van klei met pijpaarde. De beide ingrediënten werden zodanig met elkaar gemengd dat er een aardkleurige massa ontstond met witte marmering. Nadat deze massa in een tegelvorm gegoten was, werd deze 'groene' ongebakken, tegel, na voldoende gedroogd te zijn, in een tegeloven gebakken. Door dit bij hoge temperatuur te doen, ontstond een 'soorten van gemarmerde steen (...) soo vast ende bondigh als natuerlijcke marmer'.

De tegeloven met bijgebouwen van Van Oort stond op het landgoed Rotsoord, dat nu geheel verdwenen en opgegaan is in de wijk Hoograven. Frans Landzaat kreeg, vanwege bouwwerkzaamheden op de plaats waar Rotsoord gelegen heeft, in 1980 de kans om daar een opgravinkje te doen. Hij vond toen fragmenten van gemarmerde tegels die volgens een iets ander procédé gemaakt waren. De gemarmerde mas-

FRAGMENTEN "GEADERDE" VLOERTEGEL VINDPLAATS GRACHT KASTEEL H EEMSTEDE/HOUTEN

sa was daarbij op een ondergrond van alleen klei aangebracht. In principe kon door de wijze van bakken een rood-witte dan wel blauwgrijswitte tegel ontstaan. Werd namelijk tijdens het bakproces lucht en dus zuurstof in voldoende mate in de oven toegelaten, (oxiderend bakken) dan ontstond een rode tegel met witte marmering. Werd echter de toevoer van lucht en zuurstof tijdens het bakken zo miniem mogelijk gehouden, ('reducerend bakken'), dan was het eindproduct een blauwgrijze tegel met echter ook weer een witte marmering. Het kleurverschil in het eindproduct heeft te maken met de mate waarin in de klei ijzerverbindingen voorkomen. Deze verbindingen kleuren bij oxidatie rood en bij reductie blauwgrijs. Omdat in pijpaarde geen ijzerverbindingen aanwezig zijn, is en blijft de kleur wit, onafhankelijk van het bakproces. Tot nu toe zijn er nog geen gemarmerde tegels met kleurschakering rood-wit gevonden. De beide door mij gevonden fragmenten zijn blauwgrijs en witgemarmerd en zijn dus reducerend gebakken.


Door zijn hardheid is de door Van Oort geproduceerde tegel zeer slijrvast. Bovendien blijft, ook bij sterke afslijting, het marmerpatroon aanwezig. Dé reden daarvoor is dat de marmertekening over (bijna) de gehele dikte in de tegel aanwezig is. Dit type wordt vernoemd naar het gebied waar hij geproduceerd werd en naar de wijze van aanmaak, daarom dus: Utrechtse of Stichtse gegoten marmervloertegel. Door deze naam wordt hij onderscheiden van een geheel ander soort gemarmerde tegel die in Friesland geproduceerd werd. Hierbij werd op de groene tegel van klei een gemarmerde engobe, een vloeibaar mengsel van een klei en pijpaarde, aangebracht2. Na een eerste keer bakken werd vervolgens loodglazuur op de tegel gedaan en werd hij opnieuw gebakken tot dit glazuur uitgevloeid was. Deze manier van fabriceren had tot gevolg dat bij sterke afslijting het marmerpatroon, dat alleen aan het oppervlak van deze tegels aanwezig was, volledig verdween. Poging tot datering van de fragmenten Op 4 mei 16803 werd Diderick van Velthuysen heer van Heemstede. Deze liet in 1682, getuige de vermelding in het balkonhek aan de achtergevel: 'BEERENT HOFSMIDT VTRECHT 1682'4 de achtergevel veranderen. Mogelijk waren in dat jaar ook de hal en de grote zaal van enige aanpassingen voorzien. Omstreeks 1695 -1698', een exacter datering is niet te geven, liet hij ingrijpender veranderingen in het kasteel zelf verrichten. En bij dit laatste zouden Francois van Oort en zijn 'marmersteenen' in beeld kunnen komen. Immers Francois en Diderick kenden elkaar. Ze waren blijkbaar zo goed met elkaar bekend dat Van Oort in 1714 een gedicht maakte ter gelegenheid van de drieënzestigste verjaardag van Diderick6. Daarin komt als negende vers voor: "Ik had syn goedhen al in 't oog, Doen 'k pas syn jaren kon dubbléren;

Hem by syn speelmaets sag verkeren, Hoe ider na syn bysyn vloog."

Gezien de geboortejaren van Francois en Diderick: rond 1642-1643 en 1651, levert een eenvoudig rekensommetje aan de hand van gegevens in dit vers als resultaat op, dat Francois acht of negen geweest moet zijn, toen Diderick geboren werd. Daaruit volgt dan weer dat hij om Diderick's leeftijd te kunnen 'dubbléren', zestien of achttien geweest moet zijn, toen deze acht of negen was. Vanaf 1660 moeten ze elkaar dus gekend hebben. Uitgaande van de datum 1691, van het octrooi voor de gegoten marmertegels, is het dus heel goed mogelijk dat dit type, door Van Oort aan Van Velthuysen geleverd, tussen 1695 en 1698 als 'vloerbedekking' in het kasteel gelegd is. Maar waar in het gebouw? Dat lijkt me niet meer te achterhalen. Zeer waarschijnlijk niet in de entree van het kasteel: daar lag, en ligt weer, echt Noords marmer. A. van Schip Werkhovenseweg 22 3985 MH Werkhoven Noten Met dank aan Frans Landzaat voor suggesties en het aandragen van literatuur. 1 Landzaat, F.H., 1981. De Stichtse gegoten marmervloertegel. In: Jaarboek Tegel, (Stichting Vrienden van het Tegelmuseum It noflik Sté te Otterlo), nr. 9, p. 9-15. 2 Ibid,p. 15. 3 Wever, L.B., Heemstede:. Architectonisch onderzoek van een zeventiende- eeuwse buitenplaats in de provincie Utrecht.

Technische Universiteit Delft. 4 Ibid p. 50 5 Ibid p. 52 6 Oort F. van, Geboortetoorts, Met veel vreugde ontstoken op den 63™ verjaardag van den doorluchtigen heer Diderik van Velthuysen, heer van Heemstede, enz. 18-12-1714. Koninklijke Bibliotheek, 852 A 14, z.pl., 1714.


Archeologie: cultuur of civiele techniek? Ton van Rooijen Reactie op casus 'De nieuwe weg tussen Woerdhuizen en Mudwijk' van Herman van de Beek Archeologisch Nederland staat aan de vooravond van een ingrijpende bestelwijzingen. Vooruitlopend hierop zijn overheden, universiteiten en bedrijven op het gebied van de archeologie al druk bezig hun beleid en de uitvoerende dimensies ervan aan de KNA, de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, aan te passen. De KNA kent geen rol van enige betekenis toe aan de amateur-archeologie. De activiteiten van de amateur-archeoloog worden hooguit gedoogd. Veldactiviteiten kunnen alleen plaatsvinden als de amateur zich volledig onderwerpt aan de eisen, die een (erkend) commercieel archeologisch bedrijf daarbij aan hem of haar stelt. Tot die veldactiviteiten wordt per 1 maart 2002 zelfs booronderzoek gerekend. In het nieuwe bestel is kortom geen plaats meer voor een eigen verantwoordelijkheid van de amateur die verder reikt als het oprapen en in zakjes stoppen van raapvondsten. De auteur schetst een somber beeld van de gevolgen van deze 'zaligverklaring' van de commerciĂŤle professionele archeologie. Die zet naar zijn oordeel een ontwikkeling in gang, waarbij de amateur zich uiteindelijk niet meer verantwoordelijk zal voelen voor het archeologisch erfgoed, dat van ons allemaal is. Welke gevolgen dat kan hebben, leest u in het onderstaande verhaal.

Woerdhuizen, 20 jaar later (2022 na Chr.) De drie amateurs zijn alle bejaard. De weg met de vindplaatsen, waarover ze negentien jaar geleden een artikel in het Historisch blad schreven, wordt verbreed. Ook wordt een rotonde aangelegd en een vrijliggend fietspad. Ze zien, dat de projectontwikkelaar het werk toevallig aan dezelfde aannemer heeft gegund als destijds.

10

Wat ze ook zien is, dat deze bodemingrepen twee van hun eerdere vindplaatsen bedreigen. EĂŠn van die twee lag nog steeds onder de weg en was destijds niet nader onderzocht. Bovendien verwachten ze op de plaats van de rotonde een nog onbekende vindplaats, omdat hier een kleine terreinverhoging ligt. Ze zijn geen lid meer van de AWN. Toevallig komen deze bedreigingen van het bodemarchief ter sprake op de wekelijkse clubavond van natuurvrienden. Ze besluiten alleen even te gaan kijken en verder geen actie te ondernemen. De situatie nu is namelijk geheel anders dan twintig jaar geleden. Een terugblik is daarom nodig. Ze hebben al weer zeventien jaar geleden het contact met de rijks- en de provinciale archeologische instanties verbroken, een contact dat de jaren daarvoor toch al op een laag pitje stond. Van die instanties hebben ze inmiddels hun buik vol: daar willen ze niets meer mee te maken hebben. Vanuit die hoek werden steeds meer regels aan hun veldwerk gesteld, zonder dat men hulp of steun aanbood daaraan te voldoen. Bijna van de ene op de andere dag werden archeologische reddingsoperaties voorgesteld als illegale activiteiten van halfcriminelen. En dat terwijl ze eerst door de vakarcheologen hogelijk werden gewaardeerd. Ook voor hun rapportages was men steeds vol lof! Na het schrijven van hun artikel deden zo'n twintig jaar geleden archeologische bedrijven talloze keren bij hen in de buurt onderzoek. Vooral booronderzoek en opgravingen. Ze hadden in de beginjaren enthousiast meegeholpen. Maar hun inzet bekoelde toen steeds


vaker bleek dat de commerciële bedrijven hun kennis en kunde uitbuitten. Het was bijvoorbeeld niet vanzelfsprekend, dat ze na afloop van het onderzoek een verslag ervan kregen. Ook andere vormen van respect of waardering voor hun inspanning bleken eerder uitzondering dan regel. Een breekpunt was het moment toen ze ontdekten, dat de wetenschappelijk leider van een veldonderzoek haar naam had gezet onder een rapport dat zij hadden geschreven. Na de rel die ze daarover hadden gemaakt is het tussen hen en dat bedrijf nooit meer iets geworden. Veel zin om bij andere bedrijven aan de slag te gaan hadden ze niet meer, want maar zelden, geheel afhankelijk van degene die het veldwerk leidde, was men in staat op een normale wijze met hen om te gaan. Dit soort slechte ervaringen en misstanden hadden ze aanvankelijk uitvoerig aan de kaak gesteld. Sommige beroepsarcheologen, vooral die met een amateurverleden, hadden hen daarbij actief ondersteund. Maar ze werden steeds maar weer om de oren geslagen met de nieuwe kwaliteitsregelingen in de archeologie, die geen rekening bleken te houden met nietcommercieel wetenschappelijk archeologisch onderzoek door vrijwilligers. Dat werd verboden. Heel wat anders dan de situatie enkele jaren eerder, toen hun activiteiten deskundig werden begeleid en ondersteund. Over de resultaten daarvan was destijds iedereen dik tevreden geweest. Waarom dan die negatieve impulsen? Ze konden het eigenlijk nog steeds niet begrijpen. Ook de lokale overheid had zo'n vijftien jaar geleden haar interesse in hun werk verloren en hen daarna nog maar voor één jaar gesubsidieerd. Ze hadden gemerkt, dat hierdoor niet alleen bij henzelf maar ook bij andere leden van de werkgroep de actieve, culturele en inhoudelijke betrokkenheid verdween. Ook zij hadden zich steeds minder betrokken en ver-

antwoordelijk gevoeld bij vernielingen van lokale archeologische vindplaatsen. Van andere archeologische werkgroepen in Nederland hoorden ze, dat de situatie bij hen eender was. Inmiddels hadden ze al vaker gezien dat archeologische overblijfselen zonder onderzoek door graafmachines werden weggegraven. Het was zelfs enkele keren voorgekomen, dat dit gebeurde met medeweten en toestemming van de archeologen! Over het feit, dat het zelfs kon gebeuren op plaatsen die als wettelijk beschermd monument te boek stonden, waren ze bij herhaling ontzet geweest. Maar het ergste hadden ze gevonden, dat niemand zich meer voor hen interesseerde. Alleen als vakmensen iets van hen wilden weten, waren ze even in beeld. Maar als zij iets van de vakmensen wilden, dan gaven ze niet thuis. Ontmoedigd en teleurgesteld als ze zo'n vijftien jaar geleden waren, hadden ze geen zin meer hun interesse aan jongere mensen over te dragen. Die jongeren waren bovendien, zo vonden ze, doorgaans nogal oppervlakkig en nagenoeg alleen maar in de gevonden metalen voorwerpen geïnteresseerd. Die oppervlakkigheid en interesse kwamen ze ook steeds meer bij de vakarcheologen tegen. Van echte gedrevenheid was al lang geen sprake meer. Ze konden zich slechts verbazen, dat steeds meer vakarcheologen het vondstenjagen als het doel van de archeologie beschouwden en dit met een serieus gezicht richting amateurs als een zinvolle bezigheid propageerden en stimuleerden. Hoe meer vondstmeldingen ze kregen hoe beter! Ze waren vooral geïnteresseerd in metalen, zoals munten. Voor aardewerk (behalve als het heel was) en zeker voor botten hadden ze geen belangstelling meer. Ze adviseerden de amateurs dit soort vondsten vooral te laten liggen, omdat archeologen die botten en aardewerk konden determineren, bijna niet meer te vinden waren. Hun interesse had altijd gelegen in het

11


verhaal achter het materiaal. Dat zat vooral in de bodemsporen, waar ze nu niet meer aan mochten komen. Met hun enthousiasme voor dat verhaal konden ze tegenwoordig niet meer bij de jongeren terecht. Trouwens, er waren maar weinig jongeren, die zich daarvoor interesseerden. Korte tijd hadden ze nog de illusie, dat ze hun kennis en kunde konden blijven inzetten bij onderzoek in oude panden. Met veel plezier deden ze funderingsonderzoek bij panden, waar zich de gelegenheid voordeed dat de eigenaar wilde meewerken. Bij verschillende oude boerderijtjes waren ze hier volop actief geweest. Dit vanuit de wetenschap, dat maar een enkele archeoloog (en dan meestal een gemeentelijk archeoloog) de periode na 1500 als een serieuze archeologische aangelegenheid beschouwde. Hun onderzoek duurde tot het moment dat dit door de gemeentelijke culturele beleidsmedewerker werd verboden. Hij had bij navraag gehoord, dat alles tot en met de twintigste eeuw archeologisch waardevol was. Na de verbijstering, het ongeloof en de woede over die uitspraak kwam de berusting. Ze hadden in die situatie en na veertig jaar actieve betrokkenheid geen zin meer om nog tijd aan archeologie te besteden. Nu tien jaar geleden waren ze met de werkgroepavonden gestopt, waarop ze met anderen de gegevens van oud onderzoek uitwerkten. De archeologische depots bleken alleen nog maar interesse te hebben in de vondsten. Het waren inmiddels halve musea. Vele hadden vitrinewanden met daarin mooie bodemvondsten. De archeologische 'rommel' hadden ze weggegooid, nadat gebleken was, dat niemand zich daarmee nog bezig wilde houden. Mieke had acht jaar geleden nog geprobeerd een oud onderzoek uit te werken, maar was ermee gestopt na vergeefse pogingen de documentatie erbij compleet te krijgen. Ze kreeg daarbij de indruk, dat de depotmede-

12

werker haar maar erg lastig vond. Toen ze ontdekte, dat de helft van de vondstdozen met 'rommel' door hem waren weggegooid, begreep ze dat ze het uitwerken wel kon vergeten. Voor ARCHIS had ze enkele gegevens van deze vindplaats op een rijtje gezet en ingestuurd. Ze had er nooit meer iets van gehoord. Toevallig kreeg ze vijfjaar geleden de gegevens zoals die in ARCHIS waren opgenomen onder ogen. Ze stond er versteld van hoe weinig van haar melding in ARCHIS was opgenomen. Bovendien leek het erop, dat enkele gegevens niet klopten. Bij navraag bleek, dat haar meidgegevens na de invoer waren weggegooid. De ARCHIS medewerkers begrepen niet waar ze zich zo druk om maakte, want ze hadden immers de gebruikelijke procedure gevolgd. Tot haar spijt had ze een afschrift van haar melding twee jaar geleden opgeruimd. Destijds had ze van deze locatie drie zakjes met scherven en ĂŠĂŠn zakje met botten bij het depot afgeleverd. Of die misschien nog in het provinciaal depot waren? Helaas, ze waren weggegooid bij de laatste opruimactie. Als 'losse vondsten' vielen ze namelijk niet in de categorie 'archeologisch waardevol'. Een summiere beschrijving van de inhoud van de zakjes was alles wat restte. De man van het depot begreep niet, dat ze die beschrijving onvoldoende vond. Vijfjaar geleden was het overduidelijk geworden, dat zij er als amateurarcheologen er in het archeologiewereldje niet meer bij hoorden. Dat was het moment toen het nagenoeg onmogelijk bleek om bij het provinciaal depot vondsten in bruikleen te krijgen voor een expositie in het plaatselijk museum. Een hele papierberg vol onbegrijpelijke juridische formuleringen moesten ze daarvoor ondertekenen en daar hadden ze geen zin in. Op hun vraag of het depot de vondsten niet kon brengen, werd met gelach gereageerd. Ook niet het feit, dat de vondsten afkomstig waren uit hun eigen onderzoek van 25


jaar geleden, kon het depot tot enige begrip verleiden. Ze hadden toen besloten de vondsten van de werkgroep die ze nog in de opslag hadden en de documentatie erbij aan het plaatselijke museum te schenken en lid te worden van een club, waar ze wel serieus werden genomen. Het werd de club voor natuurvrienden. Hun eerste ervaringen bij de onderzoeksgroep van de natuurvrienden waren ongekend positief. Die deden hen terugdenken aan de archeologie van lang geleden. Bij de natuurvriendenclub bleken beroepsmensen en amateurs als vanzelfsprekend leuk en intensief met elkaar om te gaan en samen te werken. Deze liefde voor de natuur sprak ook uit dat wat ze met elkaar voor die natuur deden. Al met al was deze instelling voor hen een enorme opsteker: binnen zeer korte tijd ontwikkelden ze zich tot gewaardeerde medewerkers van deze natuurclub. In de afgelopen twee jaar hadden ze langzaam afstand genomen van hun vele slechte ervaringen met hun oude liefde, de archeologie. Nu is het 2022 en lezen ze het bericht, dat hun bodemarchief vlakbij met vernietiging werd bedreigd. Ze besluiten toch maar even te gaan kijken? Ze voelen zich sterk genoeg om de zaak nuchter en zakelijk te bekijken. Ze gaan op pad. Warempel, in het fietspadcunet op de terreinverhoging zien ze twee deels kapotgetrokken houten waterputten in het vlak. En in de buurt daarvan enkele rijen duidelijke vierkante paalsporen. Ze lopen er nog maar kort rond, of de graafmachinemachinist komt met een joviaal gebaar en met uitgestoken hand op hen af. Het weerzien is allerhartelijkst, want ze hebben met zijn hulp in het verleden heel wat noodonderzoek kunnen doen. Hij verbaast zich erover, dat ze geen schoppen, meetapparatuur en tekenborden bij zich hebben, want er was hier toch volop werk te doen! Hij had al voor

een goed te tekenen vlak gezorgd, want hij had al lang gezien, dat er hier iets archeologisch aan de hand was. Wel vreemd, dat hij ze al zeker vijftien jaar niet meer was tegengekomen. Hij had Mieke minstens tien keer gebeld als hij op plaatsen bodemsporen had gezien, maar ze was niet op komen dagen. Ze vertellen hem hun trieste verhaal. Hij kan niet begrijpen, hoe mensen die zo'n interesse en gevoel voor hun archeologiehobby hebben, in de steek worden gelaten. Zelf is hij nog steeds laaiend enthousiast over de mooie vondsten die hij af en toe doet. Ze weten dat hij al jaren een geĂŻnteresseerde zoeker is, want lang geleden zijn ze enkele keren bij hem thuis geweest om z'n collectie te beschrijven. Die is waardevol, omdat hij meestal notities maakt van de vondstomstandigheden en soms zelfs foto's. Hij heeft een goed geheugen. Door hem regelmatig te bezoeken waren ze heel wat nieuwe vindplaatsen op het spoor gekomen en konden ze zijn waarnemingen goed beschrijven. Hij ziet in, dat ze zijn interesse niet meer kunnen ondersteunen. Hij zal ze voortaan niet meer inseinen als hij iets bijzonders vindt. Al even joviaal als bij de ontmoeting neemt hij afscheid van ze. Ze gaan maar snel weg, want ze weten, dat binnen een kwartier de putten en sporen verdwenen zullen zijn. Of hij z'n vondst meldt laten ze aan hem over. Van z'n baas mag hij het niet, dus veel hoop hebben ze niet. Onderweg komen ze een andere machinist tegen. Die kennen ze ook, maar niet zo goed als de vorige. Hij vertelt hen, dat hij gisteren bij die boom daar zo'n honderd meter verder enkele hele potten in kuilen heeft gevonden. Hij heeft ze gisteren direct aan een verzamelaar verkocht, die toevallig langskwam. Uit z'n beschrijving maken ze op dat het Merovingische potten waren. En dat hij ook nog wat 'metaaltjes' op die plaats heeft gevonden, erg verroest. Die heeft hij ook aan de verzamelaar

13


gegeven, omdat hij er zo geĂŻnteresseerd in was. In een gekke bui vraagt Mieke hem, of hij voor haar misschien ook niet een leuke pot kan regelen. Voor op de schoorsteen, als een soort aandenken aan de leuke tijd vroeger. 'De

spullen die hij vond. Net als z'n andere bazen wilde hij om de een of andere reden helemaal niets met archeologen te maken hebben. Hij vermoedt, dat hij slechte ervaringen met die mensen heeft.

eerste pot die ik vind is voor jou', belooft

hij haar. Dat kon hij beloven, zei hij, omdat z'n baas hem had gezegd, dat hij zelf maar moest zien, wat hij deed met de oude

Ze lopen samen terug en voelen zich enorm opgelucht. Want ze hebben ervoor gekozen niets meer te zien en niets meer te horen.

Wie kent dit? Twee foto's van gevonden fragmenten. Het ene fragment is een restant van een tegel, het andere is een stuk van een bord. Beide plaatjes roepen vragen op bij de vindster, An Ossewijervan Bueren. Op het bordfragment zijn de woorden 'snij wat' te lezen, maar wat moet er gesneden worden? En waar is de man op het tegelfragment mee bezig? Wie het weet wordt vriendelijk gevraagd dat te vertellen aan An Osseweijer, Lindelaan 79, 3319 XJ Dordrecht.

14


Ingezonden Reactie op 'Zoutwinning in de Waardpolder' L.S. Met genoegen heb ik het artikel van van Geel & Borger over zoutwinning in de Waardpolder(Westerheem nr 6 van december 2002) gelezen. Hierop kunnen enkele correcties/aanvullingen van bodemkundige aard worden gegeven1:

behoren sommige sulfaten, sulfiden en carbonaten, zoals respectievelijk CaSO4 (gips), FeS2(pyriet) en MgCO3/CaCO3. De mobiele chloriden spoelen bij een neerslagoverschot (vrij) snel uit naar het grondwater. De blijvende zoutneerslag per jaar is mede wegens de relatief lage concentraties van de betreffende ionen in zeewater gering, zodat zoutaccumulatie een zeer geleidelijk bodemvormend proces is in een gematigd

zeeklimaat (Noordwest Europa). Om een indruk te krijgen van het zout-Zoutproduktie van veen t.o.v. zeegehalte in verzilt veen kan een globale water (p. 253): berekening worden gemaakt. Als uitHet (gemiddeld) zoutgehalte van zeegangspunt wordt gekozen voor een water bedraagt 35 g/l ofwel 3,5 % eenmalig met zeewater geïnundeerd (gew.%) en niet 19 % resp. 19 kg/m' 2 oligotroof kleiïg veen, een etmaal na (of g/l) . Dit laatste getal geeft slechts droogvallen. Hierbij komt de samenhet totaal gehalte aan chloride (C1-) stelling van het poriënwater dan nog weer en is voor het berekenen van het overeen met zeewater. Bij bijvoorbeeld zoutproduktierendement niet relevant. 70% organische stof bedraagt empiZeezout bestaat voor ruim driekwart risch de droge dichtheid van veen 400 uit NaCl (keukenzout), terwijl de overi3 kg/m bij een actueel vochtgehalte (A) ge zouten hoofdzakelijk bestaan uit van circa 175 gew. %. Het zoutgehalte sulfaten en (bi)carbonaten van magne(B) in het veen (in g/100 g droge sium, calcium en kalium. grond of gew. %) kan nu worden bereEen m} zeewater levert na indamping dus kend uit het zoutgehalte in het poriën35 kg zout op. water (C = 35 g/l) volgens: Bij veen, verzilt via inundatie met zeewater, is het totale zoutgehalte afhanke- C = 1000 B/A. 3 Hieruit volgt: B = 6,12 gew. % zout. Voor 1 m> veen levert dit lijk van diverse factoren, zoals klimaat 400 x 0,0612 = 24,5 kg zout op. Dit (neerslag- of verdampingsoverschot in komt vrijwel over met het geciteerde verband met uitspoeling en precipitaonderzoeksresultaat van Griede in de tie [uitkristallisatie]), overstromingsFriese Noordhoek (24,0 kg). Het hierduur en -frequentie, de oplosbaarheid boven gekozen uitgangspunt levert van afzonderlijke zouten en bodemechter vrijwel een maximum, aangeparameters als waterdoorlatendheid, zien de uitspoeling van zout is verporositeit en vochthoudend vermogen. waarloosd. Indien op het moment van Omdat ook in veenbodems slechts de veenvergraving voor zoutwinning de kationenadsorptie van betekenis is, concentratie in het poriënwater via uitvindt slechts binding plaats van Na*, spoeling bijvoorbeeld is gehalveerd, Mg2*, Ca2\ K* en dergelijke. Dit geresteert in bovenstaand voorbeeld nog beurt via ionenwisseling aan het ads! ruim 12 kg zout/m veen. In dit licht orptiecomplex (i.c. organische stof en en wegens de bescheiden zoutprecipiklei). Dit is dus vervanging, geen accutatie dienen de opbrengsten, vermeld mulatie. Er vindt bij een verdampingsdoor Ovaa voor Zuidwest Nederland surplus (in de zomer) slechts permanen(9-16 kg/m' veen) te worden bete accumulatie plaats via precipitatie van schouwd. de minst oplosbare zouten. Hiertoe

15


De vraag van de auteurs in hoeverre zeewater een volwaardig concurrent is van verzilt veen, is in de verkeerde context geplaatst. Zoals uit het bovenstaande blijkt, is zeewater de beste potentiële zoutbron, maar zijn de winningsmogelijkheden afhankelijk van: - klimaat (vrij lange periode met verdampingsoverschot, zoals in Zuid Europa) - goedkope lokale brandstof voor indamping (i.c. verzilte turf in geval van een dominant neerslagoverschot, zoals aan de Noordzeekust). Bovendien is de kwaliteit van het produkt uit een zoutpan goed en bevat 'selneringszout' wegens gebrekkige scheidingsmethoden te veel asresten (koolstof/klei). Dit geldt uiteraard ook voor verast zeewier. Tot de moderne industriële steenzoutexploitatie gold dus: 'geen zoutpan, fout zout man'. - Turfwinning (p. 25i):de verzilte oligotrofe venen van Noord Holland wa-

Door verhitting ontstaan gele tot rode mengzouten via omkristallisatie, vooral van kalium en magnesium: kainiet, arnalliet, polyhaliet. Daarnaast leveren bij veen kleimineralen en ijzerverbindingen een bijdrage. Deze karakteristieke tinten zijn vergelijkbaar met het zogenaamde 'Röt' van 'Buntsandstein', een geologisch pakket uit het Trias. Hierin ontstonden door verhoogde temperatuur en druk namelijk vergelijkbare mengzouten.5 Structuur, textuur en kleur van asresten zijn dus een belangrijk hulpmiddel bij herkenning van vroegere selnering. Het zijn blijvende kenmerken in het bodemarchief.

ren voor turjbereiding ongeschikt (on-

Noten 1 Voor algemene bodemkundige begrippen wordt verwezen naar: - Locher, W.P. & de Bakker, H., Boclemnatuurkunde; Stiboka; den Bosch (1985) - Marshall, T.J. & Holmes, J.W., Soi.1 Physics; Cambridge (1979). 2 Doeglas, D.J., Afzettingsgesteenten; p. 133-134; Den Haag (1982). 3 Vries de, O. & Dechering, F.J.A., Grondonderzoek; p.133; Meppel (1960). 4 Pons, L.J., De veengronden; p.185; In: Min. v. L. & V., Bodemkunde; Den Haag

voldoende irreversibele indroging).4 Dit gold ook voor de Waardpolder. De grote hoeveelheden as, die tijdens het ROB-onderzoek bij Kolhorn zijn aangetroffen, zijn dus uitsluitend op selnering terug te voeren. - Specifiek askarakter: a) Tufsteenachtig materiaal (p. 245):

dit poreuze en verkitte bodemmateriaal (met insluitingen van klei en verkoolde resten) is inderdaad, zoals Du Burck veronderstelde, een (uitgeloogd) asrestprodukt van middeleeuwse selnering van kleiïg veen. b)Vermiljoen kleur (p. 245-246 en 250): de rossige, licht oranje tot rode tinten van veen- en zeegrasas zijn een kenmerkend gevolg van 'zoutbrand'.

16

Th.C. Nakken Klapstraat 140 6931 CN Westervoort AWN Afd.17

(1961).

5 Bishop, A. e.a., Stenen, mineralen en fossielen; p.202; Baarn (1994) en: Doeglas; p.140-143.


Literatuurrubrieken Recensies Laura Trenter, Schatten <sf Scherven; boeiende archeologie voor kinderen. CD-ROM. ISBN

90-2094205-0. Prijs € 24,75. Tim Overjaar, een virtuele professor in de archeologie zoekt een assistent in de leeftijd van 7 tot 12 jaar. Hij verwacht van zijn assistent, dat deze door middel van muis en toetsenbord opgravingen doet, vondsten verzamelt, determineert en exposeert, conclusies vastlegt en de uiteindelijke resultaten verfilmt. Dit alles volgens het computerspel dat door Uitgeverij Lannoo en de Stichting voor Nederlandse Archeologie uit het Zweeds is bewerkt. De te onderzoeken opgravingterreinen, tien stuks, liggen verspreid in Nederland, Duitsland en Scandinavië. De zes Scandinavische sites zijn echt opgegraven, de vier Nederlandse en de ene Duitse zijn aan de fantasie van de makers van het spel ontsproten. Nadat ik op mijn beeldscherm de aardschollen uiteen heb zien schuiven, sta ik plots op een eenzame landweg in een lichtgolvend landschap. Een pijl, zo ontdek ik, geeft de te volgen route aan. Veel keus heb ik niet: ik kom terecht bij een gelaarsde man met woest rood haar, dito snor en een fel geelblauw jack: dat moet de archeoloog zijn. Hij vertelt, dat het aan mij is om de vitrines te vullen. Van archeologische monumentenzorg heeft de man blijkbaar nog nooit gehoord. De man haalt allerlei onsmakelijke dingen uit de prullenbak om mij aanschouwelijk voor te stellen dat de mens zijn afval pleegt te rangschikken. Het oudste stopt-ie onderin. Met een helikopter vliegen we naar een maagdelijk terrein, schijnbaar totaal onbedreigd, niet door woningbouw, niet door infrastructurele voorzieningen, maar een klein graafmachientje staat voor mij klaar om daar snel een einde aan te maken en verwijdert de grasmat: dan begint mijn eerste opgraving. De professor zegt iets over paaltjes en een touw om recht te kunnen graven zodat de computer het profiel vastlegt...(?). Ik pak een schepje en ga virtueel spitten. 'Oei je hebt geen profiel meer', zegt de professor, 'oei nu is het stuk, voorzichtig toch' en nog meer van die bemoeizuchtige aanmerkingen... en ik doe een vondst! Het blijk een fietspomp te zijn. Later vind ik stukken

steen, die ik moet fotograferen voor ik ze in de vondstbak doe. Ik ben het beu, andere opgravingen zijn vast veel spannender, ik klim uit de kuil en dool rond. Tevergeefs, ik moet eerst deze job tot in de finesses afmaken. Zo is er veel wat ik wil en tevergeefs probeer. Maar hier ontstaan in elk geval geen achterstanden bij de vondstverwerking. Uiteindelijk brengt de helikopter mij terug naar het museum. Als een beschonkene schiet ik links en rechts de deur voorbij waarachter een cultuurantropologe zit te wachten om mijn fietspomp en andere vondsten toe te lichten. Veel van de door mij verzamelde vuursteen blijkt overeen te komen met artefacten op de fiches van de professor. Met de verkregen informatie maak ik een correcte toelichting bij de vitrine, waarin de vondsten worden gerangschikt. De op de CD-ROM vastgelegde 'web-site' geeft heel veel informatie over de archeologie in Nederland en België. Het begint zowaar interessant te worden. Uiteindelijk vat ik de verkregen informatie samen in een knullig filmpje, maar dat drukt de pret niet meer. Mijn eerste virtuele opgraving zit er op, eindelijk begrijp ik wat er van mij verlangd wordt. Het begin spannend te worden. Laaiend enthousiast ga ik met de helikopter op zoek naar de Thorsbjerg mosse, ergens in Denemarken, mijn volgende opgraving. Maak uw kroost, neefje of nichtje, buurkinderen of leerlingen of andere jeugdigen in de leeftijd van (minimaal) 7 tot 12 jaar wegwijs in de archeologie en doe ze deze CDROM cadeau. Maar help ze wel een handje bij hun eerste opgraving! Minimum systeemvereisten: een ^"beeldscherm met 256 kleuren, geluidskaart, 16 MB RAM, Cd-romspeler (8x speed); voor de PC: Pentium 100, Windows 98, en voor de Mac: Power PC 233 MHZ, systeem 7.5.3. AWN-leden kunnen de CD-ROM voor een gereduceerd bedrag van euro 17,50 (incl. verzendkosten) bestellen, door dit bedrag over te maken op girorekening 4871430 van de SNA te Amsterdam onder vermelding van 'Schatten en Scherven'. Nadere info: bij de SNA: vliet@sna.nl.

17


Olaf Goubitz, Carol van Driel-Murray en Willy Groenman-van Waateringe, Stepping through Time; Archeological Footwearfrom Prehistorie Times until 1800. Stichting

Promotie Archeologie, Zwolle 2001. ISBN 90-801044-6-9. Formaat 29 x 23 cm., geb., zw./w.-ill., 396 pag. Prijs € 55,-. Het is al weer enige tijd geleden, dat dit kloeke en degelijk gebonden boekwerk verscheen. In Westerheem 2002 nr. 3 (p. 135) is deze publicatie reeds gesignaleerd onder de toezegging, dat in een later stadium wat uitgebreider hierop zou worden teruggekomen. Tijd- en vooral plaatsgebrek noopten tot een verder uitstel dan de bedoeling was. Veel eerder, in Westerheem 1979 nr 2, verscheen één van de eerste publicaties van Olaf Goubitz, getiteld 'Een snipper is ook een schoen; over archeologische ledervondsten en

Ajb. 1. Schoeisel, Dordrecht. Uit: Goubitz e.a. 2001

18

hun behandeling' (pag. 70-92). Daarmee introduceerde Goubitz zichzelf en zijn aanpak, in de wereld van de archeologie. Hij heeft het geweten. Twintig jaar lang zouden niet alleen onze 'professionals' (Dordrecht, 10.000 schoenen!), maar ook tal van amateur-archeologen uit alle uithoeken van Nederland en Vlaanderen hun ledervondsten naar de ROB sturen. Daar wist Goubitz een onooglijk zwart modderig leren lapje weer tot schoen te verheffen, compleet met tekening en bijbehorend verhaal. En al die tekeningen en teksten kom je dan ook weer overal tegen, zowel in gedegen vakliteratuur als in armzalige maar liefdevol uitgegeven blaadjes van heemkundekringen. In ons eigen tijdschrift publiceerde Goubitz behalve in 1979 ook in 1983,1985,1987,1989,1995 en 1996 over schoeiselvondsten. Door systematische bewerking van al die bijeengegaarde informatie over bodemvondsten ontstond een unieke gegevensbank, vastgelegd in dit fraaie boek, dat terecht wel is aangeduid als de 'schoenenbijbel' voor de archeoloog. Deze bijbel bestaat niet uit twee, maar uit vier delen. Allereerst een uitvoerige inleiding over schoeisel in het algemeen (p. 9129), gevolgd door de beschrijving van een 155-tal onderscheiden types schoeisel (p. 131-334). Goubitz laat ons daarin alle aspecten van de het schoeisel zien: het materiaal, snijpatronen, het stik-, naaiwerk en andere constructiewijzen, fraaie perforaties en andere decoratietechnieken, veters, gespen en andere sluitingen, zolen, etc. en dat alles uitgebreid geïllustreerd met voorbeelden uit vooral de vaderlandse bodem. Maar waar dat nodig is, aarzelt de auteur niet om ook modellen uit de ons omringende landen

ten tonele te voeren. De 155 soorten schoeisel in de uitvoerig gedocumenteerde catalogus (waarin ook de houten klomp niet ont-


breekt), zijn vaak weer onderverdeeld in subtypen, varianten, groepen et cetera. Het valt op, dat het Zuid-Hollandse Ooltgensplaat nu in Zeeland blijkt te liggen (p. 259), het is ook even wennen, dat de tekeningen van het gereconstrueerde schoeisel niet op schaal zijn, waardoor bijvoorbeeld een hoge mannenlaars in het niet valt bij een naar verhouding reusachtige kinderschoen. Na de catalogus volgt tenslotte een 'glossary' van schoeiseltermen, een checklist en een uitgebreide lijst met geraadpleegde literatuur. De checklist vormt een onmisbare handleiding bij het beschrijven van archeologisch schoeisel. Omdat Goubitz zich in dit standaardwerk beperkt tot schoenen uit de Middeleeuwen tot 1800, is het niet onaardig om eens te bezien waarmee men zich in de daaraan voorafgaande periode schoeide. Dat lezen we in het derde en vierde 'deel' van dit boek, in een bijdrage van dr. Carol van Driel Murray ('Footwear in the North-Western Provinces of the Roman Empire', p. 357-376)

en van dr. Willy Groenman-van Waateringe ('Prehistorie Footwear', P379-396).

Van Driel-Murray moet zich voor Romeins schoeisel vooral op het buitenland richten. Zij schenkt ook aandacht aan schoenmakers, schoenmaten en schoenafdrukken. In het Romeinse Rijk plachten zelfs kleine kinderen schoeisel te dragen. Zo zijn het juist schoeiselvondsten, die onmiskenbaar aangeven dat ook vrouwen en kleine kinderen de legerkampen bevolkten. Groenman-van Waateringe plaatst haar prehistorisch schoeisel eveneens in een meer Europese context. Een belangrijk item in haar bijdrage is uiteraard de oudst bekende Europese schoen van huid of leder, namelijk die van de Ötztaler gletscher mummie. Een woord van waardering is hier op zijn plaats voor SPA, de Stichting Promotie Archeologie, die er in is geslaagd om een dergelijk omvangrijk werk voor een in feite toch beperkte groep geïnteresseerden uit te geven. SPA heeft overigens tot doel de archeologie en het archeologisch onderzoek in de ruimste zin bekendheid te verschaffen bij een zo breed mogelijk publiek. Het werkgebied van de stichting is vergelijkbaar met dat van onze literatuurrubrieken in Westerheem: Nederland en die landen of gebieden daarbuiten, die ons land op enig tijdstip van importwaar hebben voorzien of exportgebieden zijn geweest. Info: http://www.archeologie-spa.nl

Johan Veeckman (red.) with Sarah Jennings, Claire Dumortier, David Whitehouse, Frans Verhaeghe (executive commitee), Majolica and Glassfrom Italy to Antwerp and beyond. The transfer oftechnology in the i6thearly ïjth centuiy. Antwerpen 2002. ISBN 90-802915-6-0. Zw./w.ill., 28 x 24 cm, 492 pag., prijs € 49,50. Van 3 tot 5 juni 1999 vond in Antwerpen een internationaal congres plaats over de stand van zaken van het onderzoek naar majolica en glas uit de zestiende en vroege zeventiende eeuw. Centraal stond de rol die de stad Antwerpen speelde bij de productie van dit materiaal. Vertegenwoordigers uit vijftien landen woonden het colloquium bij. De tekst van hun lezingen (23 stuks) en hun posterbijdragen (19 stuks) vullen dit kloeke boekwerk. De combinatie van majolica en glas moge op het eerste gezicht wat vreemd lijken, maar bij allebei deze producten waren het Italianen die in Antwerpen nieuwe technieken introduceerden. De daar geïntroduceerde vaardigheden verspreidden zich vervolgens over ons land en over de rest van Noordwest-Europa. Jan Baart ('Sixteenth century majolicafrom the North Netherlands' en 'Thefagon de Venice glass of Amsterdam") en Harold Henkes ('The injluence of Antwerp in the development of glass production in the i6th and ïyth cenlunes in the northem Netherlands)

leverden hun bijdragen aan de lezingen vanuit ons land. Daarnaast verzorgden Sebastiaan Ostkamp, Rob Roedema en Rob van Wilgen een posterbijdrage met als titel 'The introduction of majolica in Alkmaar'.

Het colloquium in Antwerpen en deze publicatie, vormen tezamen een waardevol vervolg op het colloquium dat in 1997 in Londen plaatsvond (D. Gaimster ed.,

Afb. 2. Majolica schotel, Alkmaar, Luttik Oudorp 1560'80. Uit: 'Majolica and Glass 2002'.

19


Maiolica in the north. The archaeology of tinglazed earthenware in North-West Europe c. 1500-1600, London 1999, zie Westerheem

XLIX-2-2000 p. 74-75), dat de oorsprong van de majolica in Noordwest Europa als onderwerp had. De onderwerpen in dit boek betreffen gedeeltelijk opnieuw die oudste periode, zodat voor wat betreft de majolica een aantal zaken worden herhaald, maar ze lopen verder door tot een eind in de zeventiende eeuw. Het uiteindelijke resultaat is een nieuwe bundeling van recente interdisciplinaire onderzoekresultaten naar oorsprong, verspreiding, productie en decoratie van deze fraaie door het vuur gevormde materialen. Net zoals de studiedag stelt ook deze bundel de archeologische dienst van de stad Antwerpen in de gelegenheid om zichzelf en zijn onderzoek naar zestiendeeeuwse Italiaanse ambachtslieden in zijn stad en hun producten aan een internationaal publiek te presenteren. Weinig materiaal leent zich beter voor fraaie kleurenfoto's als juist het zwakgetinte doorschijnende glas en het veelkleurige majolica-aardewerk. Helaas heeft men zich - ongetwijfeld uit kostenoogpunt - moeten beperken tot het zwart-wit afdrukken van kleurenfoto's, waarvan het resultaat soms wat grijzig overkomt. Meer info op het Archeoweb Antwerpen: http://www.archeologie.antwerpen.be Gerrit Groeneweg

De amateurarcheologen Alex Koster en Henk Tomas zijn al jaren actiefin deze omgeving. Zij vonden eerder interessante zaken op deze locatie en omdat ook de ROB was geïnteresseerd kwam het in de jaren 1997-2000 tot een uitgebreid onderzoek door de ROB én door amateurs. De laatsten onder supervisie van de ROB. Bijdragen van verschillende gelddonoren, waaronder het Prins Bernhard Cultuurfonds Gelderland en de provincie Gelderland, maakten de verschijning van dit fraai uitgevoerde boek mogelijk, in de eerste plaats bedoeld voor de Didammers zelf. Maar onder meer de vele afbeeldingen (in kleur), maken het ook voor anderen aantrekkelijk. Het gaat in Didam-Kollenburg vooral om een rijke inheems-Romeinse nederzetting (derde tot en met vijfde eeuw) met bijbehorend grafveld, maar er is hier materiaal gevonden vanaf het laat-Paleolithicum. Er zijn opvallend veel en interessante metaalvondsten gedaan, waaronder een zeer fraai beeldje van een everzwijn en een van de godin Minerva, beide van brons, en een gouden broche uit de zesde eeuw. Hoewel deze vondsten van elders afkomstig zijn, lijkt er op deze plaats wel sprake te zijn van vrij omvangrijke ijzer- en bronsbewerking. Te bestellen door een bedrag van € 17,33 over te maken op rekening 1572.62.359 t.n.v. de HAS te Drempt o.v.v. 'Venster' en naam en adresgegevens. Ook verkrijgbaar in Museum Het Valkhof te Nijmegen. Info: info@liemersverleden.nl. Jan Coenraadts

Signalementen A. Koster, H. Tomas, W.J.H. Verwers (met bijdragen van Jeroen Bouwmeester, Ivo Hermsen en Ernst Taayke), Venster op het

Varus-kurier, 8e jaargang no.2 (november

verleden. Didam-Kollenburg in de laat-

De Varus-kurier is in een sjieker jasje gestoken. Ook inhoudelijk ontstijgt het tijdschrift de status van mededelingblad. In dit nummer veel achtergrondartikelen, onder andere over opgravingtechnieken, documentatiemethoden en zelfs een uitstapje naar de Hetieten in Turkije.

Romeinse tijd. Historische en Archeologische Stichting te Drempt, 2001. ISBN 90801882-7-1. Geïll., 77 blz. Prijs € 17,33 (inclverzendkosten),

Jaarboek Numaga 2002. ISBN 90-74184-13-8,

176 pp. Prijs € 20,-

Afb. 3. Uit: 'Venster op het verleden'.

20

Drie artikelen in het jaarboek van de Nijmeegse heemkundevereniging Numaga gaan over Johannes In de Betouw. De liefde voor oudheidkundige zaken erfde In de


Betouw van zijn overgrootvader Johannes Smetius. In de Betouw trad zelfs in zijn voetsporen door diens Chronijk van Nijmegen aan te vullen en uit te geven. Hij liet een oudheidkundige verzameling na en maakte zich onsterfelijk door de twee kapellen op het Valkhof te redden van de slopershamer in 1795. Voorts schreef hij enkele belangrijke werkjes over de geschiedenis van Nijmegen. In het Jaarboek is een 'vergeten' artikel van In de Betouw opgenomen. Het is een belangwekkend overzicht van militaire epigrafische bronnen uit Romeins NederGermanië, na 200 jaar dus alsnog gepubliceerd en weldadig becommentarieerd met eigentijdse inzichten. Paul van der Heijden

Afb. 4. Grafsteen van Marcus Trajanius Gumattius. Uit: 'Jaarboek Numaga'.

MTRAIANIVC GVMATTIVS GAL SION1SFVETALAE AFROR T P r.

Michael Klomp & Ivo Hermsen, Archeologisch proefonderzoek op de locatie De Knoop te Colmschate (gemeente Deventer) goed drinkbekers en kannen wijst er op, (Rapportages Archeologie Deventer nr. 9), dat het tolhuis ook als herberg in gebruik is Deventer 2002. ISSN 1569-3678. Geïll., geweest. 20 pag. De Deventer rapportages zijn te raadplegen op en te downloaden van de gemeentelijke Colmschate behoort inmiddels tot één van website: www.deventer.nl. de toplocaties van archeologisch Nederland. Vanaf 1972 zijn hier al tientallen opgravingen uitgevoerd. Het nu onderzochte terrein was in de Midden- en Late Ijzertijd in geJan van Oostveen, Kleipijpen uit Zutphen, bruik als landbouwgebied. De uit die perioDeventer-Zutphen 2001,113 pag. Geïll., uitde aangetroffen paalkuilen lijken deel te gebracht op CD-ROM. hebben uitgemaakt van een omheining.

Bart Vermeulen, Het middeleeuwse tolhuis en de middeleeuwse landweer aan de Snipperlingsdijk te Deventer) (Rapportages Archeologie Deventer nr. 10), Deventer 2002. ISSN 1569-3678. Geïll., 18 pag. Voorafgaand aan de verbreding van de weg van Deventer naar Colmschate vond medio 2000 archeologisch onderzoek plaats langs de veertiende-eeuwse Snipperlingsdijk. Kort voor of na de aanleg van de dijk werden een gracht en een palissade aangelegd. Deze landweer moest plunderaars ver van de stad Deventer houden. Ook bouwde men er een pesthuis. De dijk vormde een belangrijke verkeersverbinding naar het oosten. Vandaar dat daar ook een tolhuis is opgericht, eerst uitgevoerd in houtbouw (1425-1495) later in steen (1495-1578). De grote hoeveelheid fragmenten van steen-

Centraal in deze publicatie staan de in Zutphen gevonden tabakspijpen. Daarbij wordt met name aandacht besteed aan de herkomst van de kleipijpen, de kwaliteit ervan en de samenstelling van kleipijpen binnen gesloten vondstcomplexen. Tenslotte volgt een catalogus waarin 230 pijpen en één geelkoperen vonkenvanger zijn afge-

Afb. 5. Kleipijp, voorstelling turkenkop, met initialen 'IOH', Gorinchem ïyyo1810, bodemvondst Zutphen. Uit: Jan van Oostveen 2002.

21


beeld en beschreven. Uit het onderzoek blijkt, dat Gouda vanaf de introductie van het pijproken tot in de negentiende eeuw een belangrijk productiecentrum bleef voor met name de kwalitatief betere pijpen in Zutphen. Vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw worden in Deventer/Zutphen goedkopere pijpen gemaakt, deze productie wordt na 1750 overgenomen door pijpenbakkers uit het Duitse Westerwald. Kleipijpen uit Zutphen is de eerste uit een reeks van publicaties op CD-ROM over archeologische materiële bronnen uit Zutphens bodemarchief. Binnenkort zullen CD-ROMS's verschijnen over gesloten vondstcomplexen van glas (H.E. Henkes), vijftiende-eeuwse keramiek en glas uit adellijke beerkuilen (M. Hulst en M. Groothedde) en gebrandschilderd glas van de Nieuwstadskerk (ca 1300-1572) (M. de Jong). Meer info: www.chiczutphen.com/archeologie.

M.H. Barrels, E.H.P. Cordfunke en H. Sarfatij (red.), Hollanders uit en thuis. Archeologie, geschiedenis en bouwhistorie gedurende de VOC-tijd in de Oost, de West en thuis. Cultuurhistorie van de Nederlandse ex-

pansie (Reeks Stichting Archeologie en Historie, SCHI, nr. 2). Uitgeverij Verloren, Hilversum 2002. ISBN 90-6550-702-7. Ingenaaid, zw./w.-ill., 190 pag. Prijs € 19,-. Een boekje met artikelen over archeologie, geschiedenis en bouwhistorie gedurende de VOC-tijd, de periode van de Nederlandse expansie. Scheepsbouw en scheepswerven in Zaandam (P. Kleij), in Amsterdam (Jerzy Gawronski) en op het eiland Onrust voor Batavia (A.H. Bonke) waren daarbij van essentieel belang. Minstens zo belangrijk waren de talloze forten en factorijen overzee, zoals in India (L.B. Wevers), op Sri Lanka (Ranjith M. Jayasena) en op Mauritius (P. Floore). En zo belanden we automatisch bij de Atlas of Mutual Heritage, afgekort AMH (Martine Gosselink). De AMH is een wetenschappelijke digitale catalogus van afbeeldingen en gegevens van VOCposten overzee, waardoor een gezamenlijk verleden van kolonisator en gekoloniseerde wordt ontsloten: www.atlasmutualheritage.nl. Dankzij de VOC kon een bloeiend netwerk van handel, productie en consumptie worden uitgebouwd. Talloos zijn de getuigenissen daarvan, zoals het wrak van het VOC-schip Avondster bij Sri Lanka (Robert Parthesius), sporen van zouthandel bij Venezuela (B.L. van Beek) en wat dich-

22

ter bij huis het porseleinbezit van een VOC-beambte (M. Dijkstra en S. Ostkamp). Info: www.verloren.nl.

Tegel (Stichting Vrienden Nederlands Tegelmuseum) nr. 30/2002. ISSN 09204539. Contributie € i6,-/jaar. Ditmaal bevat het jaarboekje een reeks korte artikelen, waaronder dat van Andreas Heege over de vondsten van omstreeks 1600 bij het archeologische onderzoek van een stadswoning in Einbeck (Zuid Nedersaksen, Duitsland), waarbij onder meer laat zestiende-eeuwse Nederlandse ornamenttegels tevoorschijn kwamen. Meer informatie over het archeologisch-historisch onderzoek van middeleeuws Einbeck tref je aan in het boek van Heege, dat in Westerheem LI-3-2002, p. 178-179 wordt gerecenseerd. Verder in Tegel achtereenvolgens artikelen van Lida Brouwer-Brand (De pannenkoekenbakster), Arend Jan Gierveld (Twee heiligen en twee 'Paapse duivelsjagers'), Dirk J. Hoekstra (Een Harlinger ijde-eeuwse amorpüaster), Johan A. Kamermans (De Hollandse tegelbakkers in 3753J, Robet Nouwen ('Josef verklaart dromen in de gevangenis'), Piet Swimberge (Brugse tegels), Jan Pluis (De betegeling van het pand Havenstraat 2 te Erica), F.H.Landzaat (De Hofinan-Ringoven afgebeeld op een tegel), Hansa Krijgsman,

research Fits Stuurman (Zodiak en de seizoenen: de voortgang van de tijd) en tot slot Lejo Schenk (Een 'Indisch' tableau van P.B. Delft in het Tropenmuseum).

ADC-INFO, 2e kwartaal 2002. Geïll, 36 pag. ADC-info is een nieuwsbrief, die elk kwartaal verschijnt met als doel wetenschappelijke collega's op de hoogte te stellen van de verschillende projecten die door het ADC zijn uitgevoerd. In deze ADC-lnfo staat het aardewerk centraal. Simone de Bloo behandelt prehistorisch aardewerk dat in opgravingen te Heerjansdam en Rhenen is ontdekt. De Neolithische pot uit Heerjansdam stelde de onderzoekers meteen al voor een dilemma over de datering: SwifterbantofVlaardingen. Doormiddel van een AMS-datering op de voedselresten die op de scherven werden aangetroffen, is nu de balans opgemaakt. Het aardewerk uit Rhenen is bijzonder om de compleet ge


restaureerde en bontversierde Hilversumpot, maar ook om de vondstcomplexen waar aardewerk versierd met grove en fijne wikkeldraadstempels naast elkaar voorkomen. Sebastiaan Ostkamp constateert in zijn bijdrage, dat vondstmateriaal vaak alleen gebruikt wordt om uitspraken te doen over de datering. De potentie van met name aardewerk is echter vele malen groter. Aan de hand van veel voorbeelden schetst de auteur de mogelijkheden van laatmiddeleeuwse vondstcomplexen op het gebied van mentaliteitsgeschiedenis en sociaal-economische georiënteerd onderzoek. Zijn artikel vormt een pleidooi in een periode waarbij de uitwerking van laatmiddeleeuwse en recentere vondstcomplexen financieel onder druk komt te staan als gevolg van toenemende concurrentie. Daarnaast bevat ADC-info een drietal kortere bijdragen over vindplaatsen die eigenlijk een uitgebreidere beschrijving verdienen of de potentie hebben om in de komende periode bij te dragen aan de archeologische ideeënvorming in Nederland. Te denken valt aan de opgravingen uit Zelhem, Raalte en Helden-Panningen.

A.A.A. Verhoeven (met bijdragen van M.C. Kenemans, W.F. Reigersma-van Lidt de Jeude, R.W.A. Machiels en J. de Moor), Archeologisch onderzoek op het Hoogveld-oost

te Horst (L.j (ADC Rapport 122), Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-11-09. Geïll., 53 pag., kaartbijlage. Op het Hoogveld.waar de aanleg van een bedrijventerrein is gepland, zijn resten uit het Mesolithicum en uit de Romeinse tijd opgegraven. Uit budgettaire overwegingen moest gedetailleerde bestudering van natuursteen en metaalslakken achterwege blijven. Mesolithische bewoners legden op een beschutte plaats in de openlucht een haardplaats aan. Rondom de haard heeft wat vuursteen bewerking plaatsgevonden. In de derde eeuw bevond zich ter plaatse een eenvoudige nederzetting. De gebouwen behoren tot het in zuidelijk Nederland algemeen gangbare Alphen-Ekerentype met zware middenstaanders en wandpalen. Opmerkelijk is de aanwezigheid van hutkommen met daarin een combinatie van Germaans en derde-eeuws Romeins aardewerk. Hutkommen zijn namelijk karakteristiek voor Germaanse stammen, die eerst in de vierde en vijfde eeuw de Rijn overtrokken.

H.M. van der Velde & M.C. Kenemans (met bijdragen van L. van Beurden, E.A.K. Kars, D. van Smeerdijk en E. Taayke), Archeologisch onderzoek op de toekomstige woningbouwlocatie Soerlant III te Zelhem

(ADC-Rapport 135). Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-13-2X. Geïll., 73 pag., bijlagen. De nu beschikbare informatie schetst het beeld van een bebost landschap in de Achterhoek, met daarin zwervende boerderijen en nederzettingen gedurende een aaneengesloten periode van de vijfde tot in de zevende eeuw. De publicatie besteedt extra aandacht aan de evolutie van de woningtypes in die periode. In de loop van de negende eeuw, samenhangend met de Frankische invloedssfeer, ontstaat het huidige dorp Zelhem. Nederzettingen kregen een vaste plaats en agrarische bedrijven vestigden zich in het dorp of langs de uitvalswegen.

Afb. 6. Horst-Hoogveld oost: ruwwandig aardewerk, kookpot 'Niederbieber 89' (a), kom 'Niederbieber 104' (b) en grijs aardewerk, idem, 'Stuart 201B' (c) en pot met 'geulvariant'. Uit: 'ADC Rapport 122'.

E. Lohof (met bijdragen van A. van Zalinge, S.B.C, de Bloo, S. Ostkamp, W. van Zijverden en L.R. van Beurden), Archeologisch onderzoek van het tracé van de A50 ten oosten van Sint-Oedenrode (ADC Rapport 139),

Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-12-73. Geïll., 79 pag. Het onderzoek vond plaats op een viertal locaties, aangeduid als Hoeve Kruiseik, De Kleine Laar, De Laar en Nijnsel-Noord. Het perceel grasland (achter de) hoeve Kruiseik bedekte een middeleeuwse nederzetting, waarvan onder meer de plattegrond van vier bootvormige woonhuizen of schuren uit de eerste helft van de elfde eeuw kon worden gereconstrueerd. De resten van de voormalige kasteelruïne De Kleine Laar worden, zo is gebleken, niet bedreigd door de wegaanleg. Op De Laar zijn wat nederzettingssporen uit de Vroege Ijzertijd en wellicht de Romeinse tijd teruggevonden. Het perceel Nijnsel-Noord tenslotte leverde sporen op, waarin acht of negen schuren of spiekers waren te herkennen. Vermoedelijk betrof het een nederzetting uit het begin van de Romeinse tijd.

23


E.E.B. Bulten, F.J.G. van der Heijden en T. Hamburg (met bijdragen van S.B.C. Bloo c.s.), Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord (ADC Rapport 140). Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-12-81. Geïll., 141 pag., bijlage met afbeeldingen op CD-ROM. Het onderzoek bij Emmeloord leverde tenminste tien visweren, 44 fuiken en verschillende vishaken uit been en gewei op. De weren dateerden uit de periode van circa 3300 v.Chr. (Swifterband-cultuur) tot rond 1500 v.Chr. (Midden-Bronstijd). De fuiken waren vooral uit de klokbekertijd afkomstig. Een visweer bestaat uit één of twee reeksen staken die op regelmatige afstand van elkaar in het water geplaatst zijn. De vis is geneigd om - bijvoorbeeld bij afgaand tij deze reeks te volgen en wordt aan het eind opgevangen in een fuik of andere vanginstallatie. De auteurs vergelijken de gevonden weren met constructies, zoals die in tal van verre landen nog steeds in gebruik zijn, maar vergeten daarbij dat in onze eigen Oosterschelde heden ten dage, volgens eeuwenoude traditie, elk voorjaar nog steeds met weren op ansjovis en geep wordt gevist. De hoeveelheid nederzettingsresten doet vermoeden dat prehistorische Emmeloordse vissers ter plaatse ook min of meer permanent woonden. Tal van fraaie afbeeldingen, waarvan veel op de bijbehorende CD-ROM, illustreren deze boeiende publicatie. André Kerkhoven (provinciaal archeoloog Flevoland) geeft overigens een korte samenvatting van het onderzoek in het Cultuurhistorisch tijdschrift voor Flevoland, 40e jrg., 2000, nr. 3.

F.J.G. van der Heijden en J. Dijkstra, Wijk bij Duurstede - Tuincentrum Jolica DAO (ADC-Rapport 143). Bunschoten, september 2002. ISBN 90-5874-13-11. Geïll., n Centraal stond hier de vraag of deze door woningbouw bedreigde locatie ooit deel uitmaakte van de infrastructuur van Dorestad. Grondwater en drijfzand moeten de onderzoekers tot wanhoop hebben gedreven. De op grond van een eerder uitgevoerd aanvullend archeologisch onderzoek vermoede rivierbeschoeiing werd niet aangetroffen. De bewoningsporen dateren vanaf de Late Middeleeuwen.

Mathilde Bijlsma, Aanvullend Archeologisch Onderzoek aan de Middelburgsestraat te Koudekerke (ADC Rapport 144), Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-13-2X. Geïll., 8 pag. Waar een weg wordt aangelegd, vermoedde men de resten van een laatmiddeleeuwse huisplaats. Soms komt Malta veel te laat, ook hier: mogelijk als gevolg van veenwinning is de bodem volledig verstoord, eventuele sporen zijn daarbij vernietigd.

A. van Benthem, Driebergen, Kasteel Sterkenburg - AAO (ADC Rapport 145), Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-13-38. Geïll., 9 pag. Bij archeologische begeleiding van de aanleg van riolering op het terrein van het Kasteel Sterkenburg door het Archeologisch Diensten Centrum zijn geen significante archeologische resten aangetroffen.

B. Meijlink, Tussentijds verslag van het eerste gedeelte van het definitieve archeologische onderzoek in het kader van de nieuwbouw van het Verpleegtehuis Goes Ter Valcke (ADC Rapport 147), Bunschoten 2002. ISBN 90-5874-13-54. Geïll., 17 pag.

Afb. 7. Vishaken van gewei, neolithisch. Uit: 'ADC-Rapport 140'.

24

In de jaren zestig moest een vliedberg, zoals middeleeuwse kasteelbergjes in Zeeland heten, zonder archeologische begeleiding plaatsmaken voor de bouw van een verpleegtehuis. Dat tehuis moet nu op zijn beurt plaatsmaken voor nieuwbouw. Dit


bood kansen om alsnog inzicht te krijgen in de geschiedenis van de ondergrond en directe omgeving van de verdwenen vliedberg. Thans is een tussentijds verslag van het eerste gedeelte van het definitief archeologisch onderzoek verschenen. De door een gracht omgeven vliedberg is waarschijnlijk omstreeks 1200 opgeworpen en is in de veertiende eeuw verhoogd. De data van zowel aanleg als ophoging zijn in vergelijking met andere vliedbergen wat aan de late kant. De aard van de bebouwing op de heuvel blijft onbekend. Het onderzoek wordt voortgezet.

E. Schrijer (met bijdragen van S.B.C. Bloo, E. Kars, M. van Dinter en H. van Haaster), Rapport Ede 'De Vallei' (ADC Rapport 151).

ISBN 90-5874-13-97. Geïll., 35 pag., div. bijlagen. Uit de sporen blijkt, dat we hier te maken hebben met een nederzettingsterrein. De vindplaats bestaat uit in ieder geval één boerenerf met erfafscheidingen, spiekers en bijgebouwen, daterend uit de (Late?) Ijzertijd. Info ADC-rapportages: www.archeologie.nl. / e-mail: e.van.kleef@archeologie.nl

P.F.B. Jongste (met bijdragen van A. Muller, Johan Kamermans, Kitty Laméris en W.K. van Zijverden en C.G. Wiepking), Ewoud Mijnlieff (red), 'De Swaen'. GeschieMiddelburg-Mortiere. Inventariserend veldon- denis en productie van een Goudse Plateelderzoek (ADC Rapport 148). bakkerij uit de zeventiende eeuw. Gouda / ISBN 90-5874-13-62. Geïll., 26 pag., tabel. Otterlo 2002. ISBN 90-806354-3-x. Geïll., 95 pag. Prijs € 16,50, verzendkosten € 2,25. Dankzij de aanvullende archeologische inIn 1956 werd zeventiende-eeuws pottenventarisatie (RAAP) en het daarop volgende bakkersafval van de Goudse Plateelbakkerij aanvullende archeologische onderzoek De Swaen gepubliceerd. De vondsten wer(ADC) werden in het ambitieuze uitbreiden in 1953 verzameld. Maar ook in de dingsplan De Mortiere sporen aangetroffen daarop volgende decennia kwamen regelvan een zoutwinningplaats uit de Romeinmatig misbaksels van De Swaen tevoorse tijd. Tijd. Het onderzoek werd stopgezet schijn, terwijl ook archiefonderzoek sedertomdat de gemeente Middelburg tijd nodig dien nieuwe gegevens opleverde. Kortom, had voor het besluitvormingsproces over het werd tijd om De Swaen weer eens in de het vervolgtraject van het onderzoek. Die schijnwerpers te plaatsen. Dat gebeurt door tijd gebruikte de gemeente om de grond ter middel van dit boekje, dat ter gelegenheid plaatse af te graven, zodat - wellicht als gevan de tentoonstelling Typisch Goudse volg van een communicatiestoornis - verder Tegels uit de Gouden Eeuw is verschenen. onderzoek weinig zin meer had: de kern Het boekje bevat bijdragen van verschillenvan de vindplaats was volledig verdwenen de auteurs over De Swaen en over vooral en van de periferie van de vindplaats was Goudse en andere tegels. De kwaliteit van naar schatting 85% verstoord. sommige kleurenafbeeldingen is matig, maar dit zou bij een tweede druk verbeterd worden. E. Schrijer, Aanvullend archeologisch onderzoek Breda Inpassingszone 8, 9,10 (ADC

Rapport 149). ISBN 90-5874-13-70. Geïll., één afb. op A-3 formaat, 17 pag. Een zestal proefsleuven'in een toekomstige groenvoorziening langs de HSL leverde op de dekzandrug sporendusters op uit de Volle Middeleeuwen en mogelijk ook uit Midden Ijzertijd en Romeinse Tijd.

Archeologie 10, 2000/2001. ISSN 09249117 / ISBN 90-807149-1-7. Zw./w.ilL, 176 pag. Prijs € 16,50, exd. € 3,- verzendkosten. Archeologie is een uitgave van de gelijknamige stichting en verschijnt jaarlijks sinds 1989. Zowel amateur- als beroepsarcheologen publiceren in deze bundel over met name de steentijden. De fraai verzorgde tiende editie is weer geheel gevuld met steen(en brons-)tijdnieuws: Nieuwe i4C-dateringen van de Ahrensburgcultuur uit Zuid-Nederland (J. Deeben, P. Dijkstra & P. van Gisbergen); Een klein mesolithisch

25


M. Sailer & A. Roeder (red.) (Beitr. Von Dr.

Afb. 8. Vuurmakers uit Riethoven en Ryckholt. Schaal 1:2. Vit: 'Archeologe X'.

M. Becker u.a.), Goldjur die Ewigkeit - Das germanische Fürstengrab von Gommern

(Begleitband zur Sonderausstellung irn Landesmuseum für Vorgeschichte Halle (Saaie), 18.10.2001 bis 28.2.2002 / Landesamt fur Archaologie Sachsen-Anhalt; Landesmuseum für Vorgeschichte). Halle (Saaie) 2001. ISBN 3-910010-55-5. Geïll., 223 pag. Een fraai geïllustreerd boekje ter gelegenheid van een ongetwijfeld even fraaie tentoonstelling over het rijke Germaanse vorstengraf van Gommern. Op de eerste honderd pagina's plaatsen een achttal auteurs Midden-Duitsland terug in de derde eeuw n.Chr., de tijd waaruit het vorstengraf dateert. In de tweede helft van de publicatie staat het vorstengraf zelf centraal, evenals de daarbij gedane vondsten.

jachtkamp in de Ooyerhoek te Zutphen (S. Verneau & H. Peeters); Over midden en laat-neolithische huisplattegronden uit Nederland (J.W.H. Hogestijn & E. Drenth); Huisplattegronden van de late Swifterbantcultuur, NOP (T.J. ten Anscher); Een onderzoek naar de relaties in de verspreiding van grafheuvels uit het Laat-Neolithicum en de Bronstijd in het gebied ArnhemRenkum (M.J. Houkes); Een bijzetting uit de Midden-Bronstijd in een grafheuvel op de Westerheide, Hilversum (A.G.F.M. Cuijpers, E. Drenth & J. Hulst); Degeneratieve botveranderingen bij individuen van het midden-neolithische grafveld Ypenburg, Rijswijk (S. Baetsen); Vroegneolithische vuursteenwinning en -bewerking in de Banholtergrubbe, gem. Margraten (F.T.S. Brounen & H. Peeters); De site A.K. bij Valkenswaard: een vondstmelding (F. Somers, M. Reijers & P. Dijkstra); Een halffabrikaat van een Emmen-hamer uit Rhenen en een (vroeg-)neolithische dissel uit Aalten (P. Schut); Vuurmakers: een hot item (A. van der Lee) en tot slot: Enkele opmerkingen over de intentionele en accidentele verhitting van vuursteen (H. Peeters). Bestelling: c.bleyerveld @planet.nl.

26

R.M. van Heeringen en E.M. Theunissen (red.) (met bijdragen van O. Brinkkemper, J.P. ter Brugge, E.E.B. Bulten, E. Drenth, E.F. Gehasse, D.P. Hallewas, R.M. van Heeringen, J.W.H. Hogestijn, M.M.E. Jans, LI. Kooistra, M.J. Kooistra, W.J. Kuijper, R.C.G.M. Lauwerier, G. Lenselink, G. Mauro, M.-F. van Oorsouw, J.H.M. Peeters, H. Piena, LM. Roorda, M.J.C.A. Schreurs, M.M. Sier, A. Smit, T.J.J. Vernimmen, LS. de Vries en C. van Wingerden ), 'Kwaliteitsbepalend onderzoek ten behoeve van duurzaam behoud van neolithische terreinen in West-Friesland en de Kop van Noord-

Holland' (Nederlandse Archeologische Rapporten 21). ROB, Amersfoort 2001. ISBN 90-5799-033-4. Zw./w.-ill., drie delen, resp. 295, 358 en 716 pag. Prijs € 45,-. In het Neolithicum bestonden West-Friesland en de Kop van Noord-Holland uit een uitgebreid landschap van geulen en kreken. De wat hoger gelegen delen van het gebied boden toen mogelijkheden tot akkerbouw, jacht en veeteelt. In het najaar van 1999 is de veldwerkcampagne van start gegaan om de aard en de huidige kwaliteit van de prehistorische nederzettingen in de Groetpolder en de Gouw inhoudelijk en beleidsmatig in kaart te brengen. De rapportage bestaat uit drie delen, tezamen 1.369 pagina's dik. Deel 1 bevat inleidende hoofdstukken, de waardevaststelling van de terreinen en de inrichtings- en beheeradviezen om de huidige kwaliteit van de terreinen te handhaven. De gegevens


over de 37 onderzochte vindplaatsen zijn samengebracht in site-dossiers in deel 2. Het derde deel bevat archeologische onderzoeksverslagen, die voorheen alleen in interne rapporten beschikbaar waren. De Groetpolder en De Gouw en omgeving vormen een gebied waarvan de huidige kwaliteit als zeer hoog wordt aangemerkt. De onderzochte archeologische terreinen bevatten resten die dateren uit de periode 2800-2450 v.Chr. Zij vormen het enige bekende complex van vindplaatsen met nederzettingssporen van de Noord-Europese Enkelgrafcultuur in Nederland. Sporen van vroege menselijke aanwezigheid in dit gebied zijn evenwel uiterst kwetsbaar. De archeologische overblijfselen, meestal bestaande uit een cultuurlaag met daaronder sporen, liggen vrij dicht onder het huidige oppervlak. Door ploegactiviteiten worden steeds meer resten in de bouwvoor opgenomen. Bovendien daalt het grondwaterpeil, waardoor de cultuurlaag uitdroogt en zuurstof dieper de grond indringt. Als er geen maatregelen worden getroffen, zijn over een aantal jaren alle neolithische vindplaatsen in het gebied verdwenen. Een adequaat beheer van de archeologische vindplaatsen is hier dan ook dringend gewenst. De samenstellers hopen dat met deze rapportage de basis is gelegd voor initiatieven die zodanige inrichtings- en beheersmaatregelen in West-Friesland en de Kop van Noord-Holland tot stand brengen, dat in de 21e eeuw het duurzaam behoud van de archeologische terreinen is verzekerd.

onverwacht op de overblijfselen van een kasteel.

Ajb. 9. Opgelapte messing ketel, Vlaardingen i2jyi}$o. Uit: 'VLAK-verslag 4.1 ,

Ajb. 10. Ijzeren zwaard, Vlaardingen 1275-1350, links reconstructie. Uit: 'VLAK-verslag 4.1'.

M.P. Defilet en T. de Ridder (red.), 'd'Engelsche Boomgaert' 6.12}; Basisverslag van het archeologische onderzoek (VLAK-ver-

slag 4.1). Vlaardings Archeologisch Kantoor (VLAK), Vlaardingen 2002. Zw./w.-ill., 86 pag. Prijs â‚Ź 4,50. De opgraving leverde gegevens op over de Late Ijzertijd, de Romeinse Tijd en de Late Middeleeuwen. De bewoning uit de Ijzertijd lijkt hier naadloos aan te sluiten op die uit de Romeinse periode.Uit die periode ontdekte men een damstructuur. Dit is al de twaalfde dam die in Vlaardingen is gevonden. Dammen met duikers, waarmee men al in de Romeinse Tijd het waterpeil kon reguleren, zijn tot nu toe voornamelijk uit het Maasmondgebied bekend. Het lijkt daarom eerder een lokale uitvinding dan een Romeinse innovatie te zijn. Tijdens de opgraving stuitte men, geheel

27


beoefenaars binnen de archeologische A. Kaneda, R. Van Genabeek en T. de Ridder (red.), 'd'Engelsche Boomgaert' 6.123; branche, NISA-, SNA- en ander nieuws. Het aardewerk uit een middeleeuwse kasteel- Info: www.sna.nl gracht (VLAK-verslag 4.4). Vlaardings Archeologisch Kantoor (VLAK), Vlaardingen 2002. Zw./w.-ill., 78 pag. Prijs € 4,50. Nico Arts, Marcus van Eindhoven. 'Een arHet basisverslag over d'Engelsche Boomgaert cheologische biografie van een middeleeuws (zie hierboven) wordt uitgewerkt in deelkind'. Eindhoven/Utrecht 2002. ISBN 90 rapportages. In december 2001 verscheen 5345 222 2. Genaaid gebrocheerd., 17 x 24 VLAK-verslag 4.3 over het archeobotanisch cm, geïll, 112 pag., prijs € 9,95. onderzoek en in april 2002 verslag 4.2 over het botmateriaal. Onlangs verscheen deel Ruim 110 pagina's over het onderzoek van 4.4. over het aardewerk uit de kasteelongeveer één vierkante meter! Tijdens een gracht. Dankzij dat materiaal weten we, dat proefopgraving ter plaatse van het koor van het onverwacht ontdekte kasteel gedurende de in 1860 afgebroken Catharinakerk trof de periode 1275-1350 in gebruik moet zijn men verschillende skeletten aan, waarongeweest. Een deel van het gebroken serviesder de overblijfselen van een tienjarig kind. goed kwam aan weerszijden van het kasteel Dit kind is rond 1300 nabij het hoofdaltaar in de gracht terecht. Opvallend is het vrij begraven. Op grond van het in het gebit behoge percentage drinkgerei in de vorm van waard gebleven DNA kon worden vastgesteengoedkannetjes. Een aantal tabellen steld, dat het een jongetje was. Op het sketoont de verhoudingen binnen het aardeletje werd een doorboord Venetiaans werkcomplex naar vindplaats, typologie en muntje gevonden, dat met een zijden functies. De VLAK-verslagen zijn ook in didraadje aan het linnen doodskleed was gegitale vorm beschikbaar: www.archeolonaaid. Op dit muntje, dat door langdurig gie.vlaardingen.nl dragen erg is afgesleten, staat Sint Marcus afgebeeld. Het anonieme en waarschijnlijk ziekelijke of gehandicapte jongetje werd daarom Marcus van Eindhoven genoemd. Het kind moet voorname ouders hebben Arcfteobrief(Stichting voor de Nederlandse gehad. Mogelijk woonde hij in het 400 mearcheologie), 6e jrg., nr. 24, herfst 2002. ter van zijn graf gelegen motte-kasteel Ten ISSN 1386-2065. Hage. Misschien was zijn vader of opa kruisvaarder en bracht deze het VenetiaanJos Bazelmans, Guus Lange en Mariese muntje mee naar Eindhoven. Tal van France van Oorsouw geven een vervolg op deskundigen bogen zich over Marcus en de eerder aangezwengelde discussie over diens leefomgeving. Kortom stof genoeg archeologische metaalregistratie, terwijl om Marcus tegen een historische achterHenk Hendrikse de succesvolle aanpak grond te plaatsen en een beeld te schetsen daarvan in Zeeland uiteenzet. Verder onder van laatmiddeleeuws Eindhoven. Door de meer een pleidooi voor een steunpuntenreconstructie van zijn gezicht door Maja onderzoek voor de archeologie, de opzet d'Hollosy, van zijn kleding en van zijn gevoor een register van individuele beroepsschiedenis heeft Marcus een stukje van zijn verloren identiteit teruggekregen. Info: www.archeologie.eindhoven.nl en www.matrijs.com.

Archeologische Monumentenzorg (Nieuwsbriefvan de ROB), 7e jrg.nr. 2, nov. 2002. ISSN 1385-1578. geïll., 36 pag.

Afb. 11. Steengoedkannetjes, Vlaardingen 1275-3350. Uit: 'VLAK-verslag 4.4'.

28

Het blad staat weer boordevol nieuwtjes en opent met een gesprek met Jos Bazelmans, Sectorhoofd onderzoek bij de ROB. Daarbij wordt ingegaan op de nieuwe rol en de ambities van de ROB op het gebied van onderzoek en op de waarborg van de kwaliteit


daarvan. Verder lezen we in dit blad over het project Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH), duurzaam behoud van neolithische vindplaatsen in de Kop van Noord-Holland, West-Friesland en - wat zuidelijker - Barendrecht. Verder Romeins Eist, Cuijk en Valkenburg a/d Geul, Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOA) Archeologiebalans 2002, landschapsbeheer, geonetisch onderzoek, ROBwebsite en publicaties. Info: www.archis.nl.

J.A.N. Leutscher-Bosker e.a. (red.), 'Hervonden Stad 2002' (Jaarboek voor

archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen), 7e jrg., ISSN 1386 0208. Geïll., 128 pag. Prijs € 8,-. 'Hervonden Stad' is een coproductie van de Stichting Monument & Materiaal (M&M) en de Dienst RO/EZ van de stad Groningen. De Stichting M&M verwerft oud bouwmateriaal, slaat dit tijdelijk op en stelt dit voor hergebruik beschikbaar. Daarnaast verricht zij bouwhistorisch- en archeologisch onderzoek. In dit nummer naast veel bouwhistorie, uiteraard het jaarverslag archeologie 2001 van de hand van Ger Kortekaas, met daarin onder meer een kort verslag van het onderzoek van een wierde aan de Friesestraatweg waarbij lokaal vervaardigd aardewerk uit de eerste eeuw n.Chr. is aangetroffen, merkwaardig genoeg in combinatie met vierde-eeuwse muntjes. In dit jaarverslag ook aandacht voor sporen van

een nederzetting van de Trechterbekercultuur (3400-3200 v.Chr.) op het terrein van het Academisch ziekenhuis en voor IJzertijdspiekers en -sporen op het bedrijventerrein Eempoort. Verder een artikel van Egge Knol over een tiende-eeuwse beslagplaat met daarop de afbeelding van twee pauwen en een verhandeling van Jan C. van der Wis naar aanleiding van de vondst van twee helften van dertiendeeeuwse muntjes. Info: menm@stichtingmenm.nl.

Aft). 12. Groningen, scherven (1:4) en reconstructies van een 'emmer'en een trechterbeker, 34003200 v.Chr. Uit: 'Hervonden Stad 2002'.

Zeeuws Erfgoed (Nieuwsbrief van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland), ie jrg., nr. 3, dec. 2002. Geïll., 24 pag. plus katern 8 pag. In februari 2003 is het precies vijftig jaar geleden dat grote delen van Zeeland door de golven werden verzwolgen. Dat was niet Afb. 13. Groningen, inheems aardewerk uit circa eerste eeuw n.Chr., schaal 1:4. Uit: 'Hervonden Stad 2002'.

29


de eerste en zal ook zeker niet de laatste keer zijn. Op één na werden al de toen verdronken woonplaatsen weer opgebouwd. In een verder achter ons liggend verleden zag men zich vaak genoodzaakt de verdronken dorpen definitief aan de elementen prijs te geven. Jarenlang fungeerden ze nadien als schier onuitputtelijke leveranciers voor baksteen en andere bouwmaterialen. De laatste decennia waren het vooral amateur-archeologen en schatgravers die er van alles van hun gading opdolven. In dit nummer van Zeeuws Erfgoed wordt de ramp van 1953 herdacht met een uitneembare special over veel eerder verdronken dorpen in Zeeland. Daarbij wordt een voorlopige kaart van Zeeland gepubliceerd, waarop 115 verdronken kerkdorpen staan aangegeven, merendeels daterend uit de zestiende eeuw. Dankzij amateur-archeologen is redelijk wat bekend geworden over plattegrond en materiële cultuur van de tot ieders verbeelding sprekende stad Reimerswaal en van het dorp Nieuwlande (ook wel aangeduid als Oud-Krabbendijke). Tot nu toe is alleen het iets jongere dorp Valkenisse op verantwoorde wijze onderzocht. Info: www.scez.nl.

Monumentenzorg en archeologie (Nieuwsbrief gemeente Gouda) nr. 22, november 2002. Zw./w.-ill., 6 pag. In deze nieuwsbrief aandacht voor toepassing van papier-maché in interieurs. Toepassing van papier-maché voor plafonddecoratie ontstond in 1740 in Frankrijk. Een mooi voorbeeld in ons land is het Centraal Station van Groningen. In Gouda zijn inmiddels vijf voorbeelden van deze techniek ontdekt.

Johan Veeckman en Tim Bellens (red.), 'Vijftigjaar stadsarcheologie in Antwerpen. Wat nu?'Antwerpen 2002. Zw./w.-ill., 46 pag. In 1952 startte het eerste stadsarcheologische onderzoek in Antwerpen. Nu vijftig jaar en enkele honderden archeologische ingrepen later acht men een terugblik naar het verleden en een beschouwing over mogelijkheden en uitdagingen voor de toekomst op zijn plaats. Ter gelegenheid daarvan werd in Antwerpen een academische zitting en een studienamiddag georganiseerd onder de titel 'Vijftigjaar stadsarcheo-

30

logie in Antwerpen. Wat nu?' Een aantal van de die dag gepresenteerde voordrachten zijn in dit uitgebreide programmaboekje kort samengevat. Meer info op het Archeoweb Antwerpen: http://www.archeologie.antwerpen.be

Johan Veeckman (red.), 'Berichten en Rapporten over het Antwerps Bodemonderzoek en Monumentenzorg' (BRABOM) nr. 5. Antwerpen 2002. ISBN 90-802915-7-9. Formaat A-4, zw./w.-ill., 270 pag. Prijs € 16,-. Een groot deel van deze bundel, de pagina's 9-115, bevat een studie van Leon Geyskens naar pijpaarden patacons (plaquettes) en dito beeldjes. In Nederland ontmoeten we dit materiaal vaak tussen afval uit omstreeks 1450 en 1550, in het katholieke zuiden blijft dit ook na die periode erg populair. Bekend zijn vooral de kleine beeldjes van het naakte kindje Jezus met een rijksappel in de hand, of met een vogel. In veel publicaties wordt dit gevederde dier als duif aangeduid, Geyskens laat dit terecht in het midden. Wanneer ik de talloze schilderijen bekijk waarop het kindje Jezus is afgebeeld, dan zijn het meestal zangvogejtjes van uiteenlopende soort, zoals putters en zwaluwen, die Hij vaak koesterend maar weinig dierlevend tegen de borst drukt of in Zijn knuistjes kneust. Vast staat dat er in Antwerpen al 'Jezusbakkers' actief waren tussen 1493 en 1546. De op basis van hun context dateerbare exemplaren uit die stad blijken evenwel steeds in zestiende- en zeventiende-eeuwse vondstcomplexen op te duiken. Overigens zijn niet alle pijpaarden figuurtjes devotionalia, Geyskes toont ons ook tal van profane voorstellingen. Het artikel besteedt aandacht aan de productie van dit materiaal, het gebruik en datering ervan, voorts gaat de auteur uitgebeid in op de iconografische aspecten. Een uitgebreide literatuurlijst en een catalogus waarin 298 plaquettes, beeldjes en mallen worden afgebeeld en beschreven, besluiten het artikel. Info ook voor dit boek: http://www.archeolgie.antwerpen.be.


Archeologie Magazine ioe jrg., nr. 6, dec. 2002. ISSN 1566-7553. Losse nummers € 5,50. Veel wetenswaardigheden over Romeinse zaken in onze omgeving dit keer, zoals de Romeinse wachttoren van Leidse Rijn, de Gallo-Romeinse tempel van Eist, reconstructies van Romeins Nijmegen, de tentoonstelling te Tongeren over Romeinse juwelen en een fietstocht in het spoor van de Romeinen tussen Tongeren en Maastricht.

'Bericht der Römisch-Germanische Kommission des Deutschen Archüologischen Instituts

Frankfurt am Mam/ Band 82, 2001. Philipp von Zabern, Maihz am Rhein 2002. ISBN 3-8053-2990-3, ISSN 03419312.14 x 21,5 cm, 632 pag., zw./w.-ill. Jubileumboek, dat geheel gewijd is aan Gerhard Bersu, een Duitse prehistoricus en aan de honderdjarige geschiedenis van de Römisch-Germanische Kommission.

'Archeologie in Vlaanderen VI' • 1997/1998

Detector magazine (Verenigingsblad van 'De detector Amateur'), nr. 65, 2002. ISSN 1386-5935. Het negende en laatste deel van de reeks bijdragen van R.J. Holtman over de laatmiddeleeuwse sluitgewichten. Verder veel ander klein metaal en een korte bijdrage van Hans de Kievith en Godfried Scheijvens, waarin deze het Provinciaal Depot Bodemvondsten Noord-Brabant presenteren. Info: Redactie Detector Magazine: redactie@detectoramateur.nl. en Provinciaal Depot Bodemvondsten Noord-Brabant: Archeologie-Brabant@zonnet.nl.

Leids Jaarboekje 2002 (Vereniging Oud

Leiden), 94e deel, Zw./w.-ill., 288 pag. en Register Leidse Jaarboekjes 1904-2001, 206

(uitgave van het IAP en het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap) . Zellik 2002. ISSN 0778-2837. Geïll., 335 pag., formaat A-4, hardback. Prijs € 40,- verzendkosten €7."De onregelmatig verschijnende bundel 'Archeologie in Vlaanderen' is een uitgave

van het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium (IAP) en van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Het ligt overigens in de bedoeling, dat het IAP op termijn wordt omgevormd tot een wetenschappelijk instituut, BRON genaamd, waarbij archeologie, monumenten en landschappen een geïntegreerd geheel zullen uitmaken. Schatvondsten vormen in dit nummer een belangrijk item: het eerste, grootste en meest interessante artikel heeft betrekking op de Keltische goudschat van Beringen

Afb. 14. Torques en fragment armband, midden tweede eeuw v.Chr. Uit: 'Archeologie in Vlaanderen VI'.

pag. ISSN 0922-6699. Achterin dit jaarboekje voor geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en omstreken is het Bouwhistorisch en archeologisch jaaroverzicht 2001 (Joseph van Rooden en Maarten Dolmans) opgenomen. Hierin aandacht voor het archeologisch onderzoek aan het Steenschuur in die stad. De daar aangetroffen sporen gaven een volledig overzicht van alle bouwfasen van stedelijke woningen van 1300-1807 (p. 270-274). Ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de vereniging verscheen een cd-rom met daarop alle verschenen jaarboekjes. Voor degenen die nog niet in staat zijn een cd-rom te raadplegen, heeft men dit register van de Leidse Jaarboekjes 1904-2001 op papier uitgegeven.

\\

31


Afb. 15. Zestiendeeeuwse schatvondst. Uit: 'Archeologie in Vlaanderen VI'.

(provincie Limburg) terwijl de bundel besluit met een zestiende-eeuwse muntschat uit de provincie Oost-Vlaanderen. De Keltische goudschat van Beringen, die in 1995 tevoorschijn kwam, omvatte een reeks fragmenten, die tezamen tot drie torques (Keltische halsringen) bleken te behoren, een halve armband en 25 gouden munten, waaronder 22 zogenaamde regenboogschoteltjes en drie Atrebaten-staters. Tal van deskundigen bogen zich over de

schatvondst (p. 9-132), over de nabij aangetroffen archeologische sporen en andere vondstomstandigheden, verdiepten zich in vergelijkbare voorwerpen en schatvondsten van elders, bestudeerden de metallurgische aspecten van de voorwerpen, maar onderzochten ook het gebruik van torques in de Keltische samenleving, enzovoorts. Verder biedt de bundel een reeks van bijdragen over ander archeologische onderzoek in Vlaanderen variërend van Bronstijd tot Late Middeleeuwen, met aandacht voor onder andere pelgrimsinsignes, baksteenovens, textiel, insecten uit een Romeinse waterput en nauwkeuriger i4C-dateringsinformatie over de chronologie van de bouw van het castrum te Ename. 'Archeologie in Vlaanderen VI' is te bestellen bij het IAP, Doornveld Industrie Asse 3, nr. n bus 30 te 1731 Asse-Zellik (België), info: ingrid_intven@hotmail.com of iap@lin.vlaanderen.be. Gerrit Groeneweg

Jubileumboek AWN Onder redactie van A.P. van den Band en E.H.P. Cordfunke 'Archeologie in veelvoud, vijftig jaar Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland'. Uitgeverij Matrijs 2001; 254 pp., ill. (deels in kleur), gebonden ISBN 90 5345 198 6 Het boek omvat twee delen, deel 1, "De geschiedenis van de AWN 19512001" en deel 2, "Archeologisch mozaïek, de afdelingen aan het woord". Prijs: € 19.95 (exd. € 3 verzendkosten) Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. penningmeester AWN, de Bilt, o.v.v. Jubileumboek.

32


Werk in uitvoering Grondspoor nr. 145, december 2002 (Afd. 3 • Zaanstreek-Waterland e.o.) De redactie van G noteerde het volgende opmerkelijke krantenbericht: 'Archeologisch onderzoek pas na sanering van Klinkenbergterrein'. Na de immer interessante rubriek Varia een greep uit de opgenomen artikelen, de meeste geschreven door Kees van Roon. Veldverkenning langs de Noordervaartdij k in Krommenie leverde materiaal op uit eind negentiende tot begin twintigste eeuw. In Saendelft vonden gravers de helft van een paarse tegel. Na wat zoekwerk bleek het te gaan om een ornamenttegel waarvan het hele decor met krullen en tulpen pas zichtbaar is bij vier tegels (17801820). In Uitgeest vond men in een proefput op een terrein waar een huisje was afgebroken, een deel van een geelbakkend zuigkannetje uit Langerwehe. Zulke kannetjes dienden om kinderen en zieken te laten drinken. Bij vernieuwing van riolen in Krommenie deden AWN'ers aardige vondsten in de uitgegraven grond. Gevonden werden onder meer tinnen lepels, majolica uit Montalupo, een grabbelbakje en roodbakkend aardewerk, waaronder een leuk komfoortje. De vondst van de wachttoren van Leidsche Rijn en daaraan gewijde lezingen zetten sommigen aan het denken over vroegere vondsten, zo ook in de Zaanstreek. In een oud verslag over een onderzoek in Krommenie (Westerheem XX-i1971 spec. blz. 64-75, JQ wordt op de mogelijkheid van een wachttoren gewezen in plaats van een 'sacrale plaats', zoals de opgravers H. Halbertsma en J.E. Bogaers indertijd aannamen. Er werden hier tenslotte meer dan tien slingerkogels gevonden. Na de opstand in 28 zou de leiding van het Velsense castellum de toren als waarschuwingspost hebben kunnen laten bouwen...

Doodskopje met pen uit Diemen (uit Het Profiel).

Het Profiel, december 2002 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) HP begint met een artikel van David Bouman over muntvondsten in Diemen. De afgelopen jaren vond men tijdens opgravingen op en rond het Diemer kerkhof circa 70 munten. De vrijwel altijd koperen munten, dateerden als regel van iets voor 1500 tot 1793. Bijzonder was in 2002 de vondst van twee aan elkaar gekleefde hoopjes metaal die later beide uit enkele munten bleken te bestaan. Bouman probeerde de munten op een verantwoorde manier van elkaar te scheiden, wat in ĂŠĂŠn geval vrij goed lukte: drie zilveren en een koperen munt (17). Bij een tweede hoopje lukte dat niet, maar was wel duidelijk dat het om zeven zilveren munten ging. Alle munten gingen naar het Kon. Penning Kabinet om daar verder te worden verwerkt. Hierna in HP de aankondiging van een studiedag in december in Amstelveen, waar op het programma staan: muntvondsten in Diemen in 2002 - digitale fotografie - de Mariakerk - de Werkgroep Botten - opgravingen in Diemen en bij het Kasteel van Amstel - vroege sporen van Diemen. Johan Dwarshuis: In het najaar startten AWN'ers met een botten practicum, een deskundigheidsbevorderende cursus, geleid door Marion Seeman. Aan de orde kwamen verschillen tussen botvondsten - determinatie van een Diemens 'Bos' - tekenen van botmateriaal - gebitten - welke informatie bot kan leveren. Er wordt een vergelijkingscollectie samengesteld van veel voorkomende

Komfoortje uit Krommenie, roodbakkend (013 cm) (uit Grondspoor).

33


Scheepshelling in Vlaardingen (uit Terra Nigra 154).

34

dierenbotten. David Bouman vond bij het kerkhof in Diemen een doodskopje op een pen met schroefdraad, gebruikt om op een kist te schroeven. Van het boek 'Diemen buyten Amsterdam, deel II' is de definitieve inhoud bekend en wordt het laatste traject in gang gezet. Een eerder dit jaar bij de noordmuur van het kerkhof aangetroffen sarcofaag dateert men aan de hand van de versteviging van de hoeken in 11. In januari opent de WA van de Vereniging Historisch Amstelveen in het Gemeentelijk expositiecentrum Aemstelle een tentoonstelling van vooral archeologische vondsten die vanaf 1990 in Amstelveen werden gedaan (zie agenda). In november nam de redactie van HP afscheid van burgemeester De Hon van Diemen om hem te danken voor wat hij betekende voor de amateurarcheologen, altijd welkom bij hem. Het eerstkomende veldwerk zal waarschijnlijk plaatsvinden in Mijdrecht.

Terra Nigra nr. 154, oktober 2002 (Afd. 8 - Helinium)

Redacteur Tim de Ridder vraagt om kopij van de leden: Helinium is immers een AWN-blad. In 'Van het bestuur' noemt Dorothea Schulz enkele activiteiten die sinds het voorjaar plaatsvonden: een midzomerbarbecue, een excursie naar Normandië, het verwerken van een grote hoeveelheid aardewerk en het maken van een goed werkende prehistorische oven. Bovendien was het omzagen van een populier bij Hoogstad aanleiding zelf een kano te gaan maken. Ellen Groen doet uitgebreid verslag van de excursie naar Normandië, waar dertien leden van de afdeling veel moois zagen. Dorothea Schulz volgt hierna met een interessant verhaal over tijdens de excursie door haar bezochte kerken in Rouen en Bayeux, dat nog een vervolg zal krijgen. Peter de Boer vertelt uitvoerig over het onderzoek van een scheepshelling waar vanaf eind negentiende eeuw tot 1927 houten en ijzeren schepen werden gemaakt en gerepareerd. De onderzoekers vinden het zinvol aandacht te besteden aan zo'n jonge structuur, want over deze werf was veel minder bekend dan men gezien het relatief nabije verleden zou verwachten. Tim de Ridder en Matthijs Struijs gaan in op de bewoningsgeschiedenis van de locatie 'Gat in de Markt', waar vanaf december 2001 onderzoek plaatsvond. De geschiedenis voert terug tot in de veertiende eeuw. Kees van den Boogert roept speciaal Vlaardingers op te reageren op zijn lijst met benamingen en uitdrukkingen over de zeilvaart. Ten slotre nog tien krantenknipsels over archeologie in Vlaardingen en Schiedam. Terra Nigra nr. 155, december 2002 Hoewel ook Martijn Defïlet vraagt om kopij, is deze TN in ieder geval goed gevuld. Meta Snijders geeft een profiel van Arie van der Hout, die als ambtenaar van Onderwijs en Cultuur van Vlaardingen een belangrijke rol speelde bij het krijgen van de werkruimte op boerderij Hoogstad. Hij kreeg geen zin om zelf te gaan graven, want 'ik heb een hekel aan modder'. Jurrien Moree vertelt hoe hij en andere leden van Helinium uit een forse zijtak van een omgezaagde populier een boomstamkano maakten, met als inspiratiebron de als duiker hergebruikte kano die op Hoogstad werd opgegraven. Na 156 manuren (niet geheel ouderwets) zagen en disselen ging de kano te water in een sloot en bleek hij met 275 kg aan bemanning stabiel te liggen. Zestien Heliniumers waren op de een of andere wijze bij dit project betrokken. In


de toekomst worden meer proefvaarten gemaakt, ook op wijder water. Het vaartuig zal in actie te zien zijn in een film over Vlaardingen. Ellen Groen doet verslag van de fïetsexcursie rond het Limburgse Swalmen, waar negen leden TRAP-route nr. 2 reden. Piet Heinsbroek bespreekt uitgebreid de resultaten van een booronderzoek op/rond het Gat van de Markt en in/rond de Schoolstraat in Vlaardingen. De ongeveer twintig boringen gaven wat meer duidelijkheid over het verloop van de oeverwal van de Vlaarding. Maar Heinsbroek wil nog graag weten waar het vroegmiddeleeuwse Vlaardingen lag. In het volgende artikel gaat Tim de Ridder nader in op deze vraag. Op grond van recent archeologisch onderzoek neemt hij aan dat het vroegmiddeleeuwse Vlaardingen niet is verspoeld. Dat in tegenstelling tot de mening van veel vroegere historische en/of archeologische onderzoekers. Aan de hand van een voorlopig model presenteert hij een flink aantal"""' vragen en aannames, waarop toekomstig onderzoek zich kan richten. Ellen Groen schrijft over onderzoek in Kethel in 2000. Helinium maakte hier twee proefsleuven op een terrein waar een paar diaconiehuisjes werden afgebroken. Het vondstmateriaal voert terug tot 15-16, maar is veelal jonger. Opvallend is een fragment van een vloertegel, voorzien van (een deel van) de

Muntgewicht, 15S7 (01,5 cm) (uit Zuidwesterheem).

derzoek. In november maakte de afdeling een geslaagde excursie naar Bergen op Zoom en Halsteren. In Bergen op Zoom werden zij ontvangen door gemeentelijk archeoloog Marco Vermunt, zagen ze fraaie zaken in het depot, volgden ze een lezing en bezochten ze de Gevangentoren, het oudste gebouw van de stad. In Halsteren bezocht men Heemkundekring Halchterth, waar Christ van Terheijden vertelde over de opgraving van herberg 't Waterhuisje. Hierna volgt in Z een uit Archeobrief nr. 24 overgenomen reactie van Henk Hendrikse op een artikel in Archeobrief nr. 23, waar men stelt dat metaalregistratie in Nederland nog niet van de grond kwam. De auteur meldt dat daar in Zeeland wel degelijk aan wordt gewerkt. De Werkgroep Metaal Zeeland (WMZ), bestaande uit leden van afdeling Zeeland, probeert zoveel mogelijk te registreren en tekst 'die tyt is cort, die dool is snel, wacht van met succes. Een van hun bevindingen is sonde, soe doedi wel'. TN besluit met een lan- dat veel archeologen zich wel wat diepgaange activiteitenlijst tot december 2003 en der en positiever zouden mogen bezighoukrantenknipsels. den met aangemelde vondsten én hun melders. Bovendien zou elk registratiepunt zo moeten zijn ingericht dat vondsten niet beZuidwesterheem nr. 34, december 2002 hoeven te worden afgegeven, iets waar veel (Afd. 10 - Zeeland) vinders moeite mee hebben. De voorwerIn zijn voorwoord zegt voorzitter Robbert pen zouden daar dan meteen volledig kunJan Swiers, dat het afdelingsbestuur somnen worden geregistreerd. De WMZ begon ber blijft over de vooruitzichten van de met het registreren van zegelstempels en amateurarcheologie op korte termijn, onzegelringen, vervolgde met loden vogeldanks een op zich goed gesprek met de drinkbakjes/inktpotjes en is nu ook bezig Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland met loden gewichten met stadsstempels. (SCEZ). De wet laat weinig meer toe. In Was het aantal geregistreerde zegelstem2003 verlaten de voorzitter en secretaris pels in Zeeland vóór de WMZ begon Leida Goldschmitz het bestuur. Omdat ook slechts vijf, op dit moment staat de teller al Dirk van der Linde dat al deed, zijn er binop ruim 260 stempels en ringen meer! Het nenkort dus enkele vacatures. grootste deel van Z wordt ingenomen door Leida Goldschmitz: Booronderzoek op het het artikel, eigenlijk inventarisatie terrein van Hofstede Ravesteyn wijst uit dat 'Makersmerken op Middelburgse muntgede grachtbodem zich op ongeveer mv -2,10 wichten' door Henk Hendrikse. m bevindt en dat op wisselende diepte een veenlaag aanwezig is. Hier en daar boorde Muntgewichten zijn (vrijwel steeds) mesmen baksteenpuin aan en ook een veldkarsing of loden blokjes, bedoeld om op een tering leverde vrij veel van dit puin en aarbalans je gouden of zilveren munten op dewerk op (roodbakkend, steengoed, grijshun juiste gewicht te controleren. De probakkend). Zo'n twintig leden in wisselende ductieperiode loopt in Middelburg van 1587 samenstelling waren betrokken bij dit ontot ca. 1680, maar het zwaartepunt ligt

35


rond 1600. De productie komt op gang nadat Parma Antwerpen verovert (1585). Alle bestaande dozen in musea en particulieren lijken nu wel bekend. Nieuwe gegevens zullen dus moeten komen van bodemvondsten. Hierna in Z een plan van de activiteitencommissie om te beginnen met een aantal bijeenkomsten, waar door middel van het samen bezig zijn met nog niet bewerkt materiaal de kennis van en over aardewerk kan worden vergroot. Z besluit met informatie over lezingen en exposities. O ja, de afdeling heeft sinds kort een eigen website, waar ook u Z kunt lezen: www.home.zonnet.nl/awnwmz/start/index.htm. Grondig Bekeken nr. 4, december 2002 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek)

Tegelfragment met de onbekende voorstelling (uit Grondig Bekeken).

36

In G gaat Johan Hendriks uitvoerig in op onderzoek dat in 1997 in Dordrecht plaatsvond (Statenplein). Hierbij waren steeds leden van de AWN betrokken die belangrijke activiteiten uitvoerden. Het onderzoek bestond vooral uit de opgraving van vier naast elkaar gelegen stenen huizen, waaronder bij de meeste nog resten van houtbouw aanwezig waren. Hoewel ook deze huizen uit 13-14 interessant genoeg zijn, lijkt het nog meer van belang dat Hendriks waarschuwt voor grote voorzichtigheid met betrekking tot het dateren aan de hand van bakstenen en aardewerk. In Dordrecht bleek dat bakstenen van een relatief klein formaat (22x11x6/5 c m ) m n e t midden van 14 zijn gebruikt, waar men eerder juist aannam dat dat minstens een halve eeuw te vroeg zou zijn. Dat deze vroege datering toch juist was, bewees een dendrochronologische datering. De dateringen die worden gehanteerd bij het aardewerk zijn vaak veel te grof. Vaak kiest men voor de oudste mogelijkheid en wanneer dat niet uitkomt, past men de keuze wat aan. Meer mensen

zijn met dateringsproblemen bezig. Hendriks noemt de Duitser Heribert Illig die tot een schokkende conclusie kwam: de Middeleeuwen zijn 2? eeuw te kort. Daarmee zou dus onze hele jaartelling vanaf het punt o niet kloppen! Hendriks raadt aan vooral te dateren aan de hand van complete voorwerpen die een scherpere datering mogelijk maken. Bovendien is het belangrijk extra ijkpunten voor de datering te verkrijgen, bij voorkeur langs dendrochronologische weg. Een andere conclusie van Hendriks is, dat er in de Middeleeuwen en daarna waarschijnlijk meer gebruik werd gemaakt van stedebouwkundige concepten dan men tot nu toe aanneemt. De invloed van de graaf van Holland op de ontwikkeling van Dordrecht lijkt ook veel groter te zijn geweest dan gedacht. Bij archeologisch onderzoek is bewustwording de hoofdzaak. Voorkomen moet worden dat door het gefixeerd zijn op een bepaalde periode, geen of veel te weinig aandacht wordt besteed aan resten van andere perioden. Hendriks noemt hier als voorbeeld het onderzoek naar Romeins Keulen, waarbij men de Middeleeuwen vaak letterlijk terzijde wierp. Het grote publiek moet duidelijk worden gemaakt dat wat er in de bodem zit een gezamenlijk bezit is van alle burgers van de stad, niet van archeologen. De AWN zou daar, ook in de geest van Malta, een belangrijke bijdrage aan kunnen leveren. Snel doorgegaan naar 'Uit de werkgroepen': T. Koorevaar maakt ons deelgenoot van het mooie plan om in Streekcentrum Ooievaarsdorp Liesveld een boerderij na te bouwen uit de ontginningsrijd. Dit aan de hand van paalstructuren zoals die in [998 bij een opgraving werden aangetroffen. In Nieuw-Lekkerland kwam bij graafwerk op het terrein van gemeentewerken een gave mammoetMes te voorschijn. Een halfjaar later volgde een tweede exemplaar uit Streefkerk. Beide kiezen lijken afkomstig uit Noordzeezand waarmee het terrein vroeger is opgespoten. Natuurlijk weer een raadsel in deze G: Corrie Lugtenburg toont een tegelfragment waarop een figuur een soort vlam in zijn hand houdt met daarboven een kroontje. De jaarlijkse maaltijd in september bood dit keer Harderwijkse visserstroost vooraf en Doesburgse mosterdsoep als voorgerecht. Het hoofdgerecht was zuurvlees, bofferd het toetje. G sluit af met een verslag van een lezing, de rubriek met ontvangen periodieken, boekennieĂźws enzovoorts. Er wachten nog opgravingsprojecten in Alblasserdam en Giessenburg.


Graven tussen de rivieren, oktober 2002 (Afd. 15 - West en Midden-Betuwe en Bommelerwaard)

Hans Tevel geeft in zijn voorwoord antwoord op de door hemzelf gestelde vraag wat het is dat ons - auteurs en lezers - in het heden bindt: we zijn allemaal op een of andere manier geïntrigeerd door het verle. den. Zo bindt het verleden ons in het heden. Mooi gezegd! Hans van der Laan schrijft over onderzoek bij Bruchem, ten zuiden van Zaltbommel. Door prikken en een proefputje ontdekte men muurresten, mogelijk van een ringmuur. Het zou het kasteel van de heren van Bruchem kunnen zijn. De (vooral) oppervlaktevondsten van aardewerk wijzen op een bewoningsperiode vanaf 8 tot 15. Het baksteenformaat is ca. 30x13-15x6-7 en kan uit 13 dateren. Booronderzoek kan meer aan het licht brengen, bijvoorbeeld een gracht. Elders gaat Van der Laan in op het slot te Rossum, waar de afdeling onderzocht of nog ongeschonden funderingsresten aanwezig zijn van het kasteel of de voorburcht. Weerstandsmetingen leverden dienaangaande weinig concreets op, een proefkuiltje evenmin. Wel vond men veel afvalmateriaal uit midden negentiende tot midden twintigste eeuw. Ook hier moet booronderzoek meer duidelijkheid brengen. Arend Houtkoop kondigt interessante archeologische gegevens aan in komende nummers van Gtdr, opgediept uit verslagen van de Provinciale Commissie voor Archeologie en betrekking hebbend op het werkgebied van de afdeling. Hans Tevel bespreekt de resultaten van een onder de leden gehouden enquête. De response was verheugend hoog en er is duidelijk sprake van interesse en wil om iets te doen in de afdeling. De enquête wordt nog verder uitgewerkt, maar het bestuur hoopt er het een en ander mee te kunnen doen. Dat ten voordele van leden en archeologisch erfgoed. Boekbesprekingen door Hans van der Laan besluiten deze Gtdr.

meer zal kunnen blijven. Het zwaartepunt van de afdeling moet liggen bij de werkgroepen, waarbij de rol van de afdeling vooral ondersteunend dient te zijn. Elders in A staat een schema met de organisatie van de archeologie in Nederland, waarin de plaats van de amateur nog erg onduidelijk is. Vervolgens wijst de redactie op de 'Veldhandleiding Archeologie, leidraad 1' en is ter illustratie hieruit het onderdeel 'Onverkoold Hout' opgenomen. Ook een artikel door Fre Spijk uit Archeobrief nr. 23 vond een plaatsje in A, maar dit gaat dan ook over een van de werkgroepen binnen de afdeling: de WA regio Staphorst. Hier

Daktegels, gevonden in Bruchem (uit Graven tussen de rivieren).

Bronzen sluiting van een tapkraan uit Meppel (uit Artefact).

Artefact, najaar 2002 (Afd. 20 - IJsseldelta Vechtstreek)

Voorzitter Wolter Smidt: Penningmeester Arend Oechies verliet het bestuur en is opgevolgd door Fred Boers. Veldwerkcoördinator Bert Terlouw verhuisde en werd vervolgens voorzitter van Afd. 18. De expositie in het bezoekerscentrum in Hoonhorst trok te weinig belangstelling om recht te doen aan de inzet van de betrokken vrijwilligers en is beëindigd, terwijl ook de afdeling zelf hier niet al te lang

37


Applique op een Raeren-kan uit Eindhoven. De tekst kon nog niet volledig worden vertaald (uit Nieuwsbrief Arch. Kempen- en Peellandj.

maakte men afspraken over samenwerking russen provinciaal archeoloog, gemeente, projectontwikkelaar en AWN'ers t.a.v. onderzoek op een bouwterrein waar men niet tot professioneel archeologisch onderzoek besloot. Hierdoor is het voor AWN'ers mogelijk de werkzaamheden te volgen, zodat er toch sprake is van archeologische begeleiding. Marijke Traast-Bos schrijft over een op het terrein van de vroegere havezate Tweenijenhuizen (Vollenhove) gevonden textielloodje (17) en gaat in op de wijze waarop men vroeger in de textielnijverheid de kwaliteit waarborgde. Het loodje is voorzien van het stadswapen van Amersfoort. De AV Meppel e.o. noemt enkele onderzoeken waarbij leden in 2002 waren betrokken. In de Kruisstraat sloopte men een pand uit de zestiende eeuw, oorspronkelijk een brouwerij. De kelder met kruisgewelf bleef bewaard en wordt ingepast in de nieuwbouw. Toen in deze straat meer panden werden afgebroken, volgde de AV de werkzaamheden. De samenwerking met gemeente en projectontwikkelaar was goed: veel medewerking en vrije toegang tot het terrein. Een onderzoek naar de Kinckhorstermolen (19) bracht wel restanten aan het licht van kasteel de Kinckhorst, maar geen sporen van de molen. In de Touwstraat bleek het mogelijk oude perceelsgrenzen terug te vinden. Bijzondere vondsten zijn hier waterputten, tegelfragmenten en diverse schoenen (16a). De laatste worden gerestaureerd. Op een deel van het terrein vond men een 30-50 cm dikke laag met boekweitresten (18), waarover men via archiefonderzoek meer te weten

hoopt te komen. Vlak bij de kerk onderzocht de AV een locatie waar ondergrondse vuilcontainers zijn voorzien: onder meer aardewerk uit circa 1400, een broodoven (19), afval uit een met aardewerk volgestorte stookplaats (19A) en een majolica bord uit circa 1625. De WA Steenwijk opende een tentoonstelling 'Bodemvondsten' in de Oudheidkamer te Steenwijk. Steenwijk ligt op een plaats waar door gletsjers opgeschoven grond boven omringend moeras en veen uitstak, een al vroeg bewoonde streek. Vandaar dat de Steentijd een voorname plaats kreeg op de expositie. A sluit af met een uit Archeobrief nr. 24 afkomstig artikel Steunpunten en archeologie, waarin Jaap van der Veen de huidige stand van zaken schetst in de archeologie. Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland, september/december 2002 (Afd. 23 - Archeologische Vereniging Kempen en Peelland) Jelle Dekker schrijft over Marcus van Eindhoven en dan vooral over de zilveren munt die men bij de onderkaak van het kinderskelet aantrof. Het Koninklijk Penningkabinet determineerde het in slechte staat verkerende muntje als een Venetiaanse grosso (of een navolging daarvan), geslagen tussen 1202 en 1342. Van de acht tot nu toe in Nederland gevonden exemplaren zijn er minstens zeven hergebruikt als hanger, ook dit exemplaar. Willemien van de Wijdeven brengt ons op de hoogte van het onderzoek naar de hoeve Tegenbosch bij Acht. De middeleeuwse hoeve vond men hier niet, wat waarschijnlijk betekent dat die ergens in de buurt heeft gestaan. Er werd vooral materiaal gevonden uit de achttiende tot de twintigste eeuw, maar ook enkele scherven van een pot uit de Vroege Ijzertijd. Ria Berkvens gaat in op archeologisch onderzoek bij Vlierden (gemeente Deurne), waar een weg wordt omgeleid. Uit de resultaten van een booronderzoek door een adviesbureau leidde men af dat er "geen aantoonbare indicaties zijn geleverd voor de aanwezigheid van archeologische resten binnen het toekomstige

tracé". De gemeente Deurne nam het advies van de professionele archeologen over. De uitkomst van een en ander is nu wel dat amateurarcheologen de werkzaamheden uitsluitend mogen volgen op maar één stuk van het tracé (dat grotendeels is ontgrond) en bij de rest (waar gezien de bodemopbouw nog sporen kunnen worden verwacht) alleen mogen constateren dat hier geen archeologische begeleiding plaats-

38


vindt. De heemkundekring tekende hiertegen protest aan bij de gemeente Deurne. Helaas is dit het zoveelste verhaal in deze trant dat uw redacteur onder ogen en oren komt. Zulke gebeurtenissen zijn natuurlijk niet in het belang van de archeologie. Daarbij lijkt dit soort zaken in aantal toe te nemen en dat moge niet alleen amateurs, maar ook de opstellers van archeologisch beleid een zorg zijn. Snel terug naar de N en wel het nieuws van archeologische organisaties, waaronder dat van de AV KeP. In 'Nieuws van het bestuur' lees ik dat secretaris Herman Wiërs zich terugtrok uit de vereniging. Frank de Kleijn nam zijn functie over. Het bestuur beraadt zich onder meer op de functie die de AWN-afdeling kan vervullen voor de locale werkgroepen. Maar ook de informatieoverdracht aan en de scholing van leden heeft de aandacht. De tentoonstelling ter gelegenheid van 50 jaar AWN is heringericht in Nuenen en was daar tot 20 oktober te zien. In het centrum van Schijndel zal voorafgaand aan geplande nieuwbouw een booronderzoek plaatsvinden door de AV KeP. De excursie van november is verplaatst naar januari en voert naar Raeren en Aken. Lijsten van lezingen/congressen, exposities en verschenen en verkregen literatuur sluiten deze N af. De Ouwe Waerelt nr. 6, december 2002 (De Motte, Goeree-Overflakkee)

Uit dit themanummer over de gemeente Dirksland, noem ik de archeologisch interessante artikelen. Rias Olivier behandelt de oorsprong van Dirksland. In de dertien-

de en veertiende eeuw wordt op deze plaats uitgebreid 'gemoerd', een vorm van zoutwinning. Na de sluiting van de bedijking in 15a ontstaat een ringdijkdorp. Stratenpatroon en kerkeiland behoren tot de oudste zichtbare sporen van middeleeuws 'Dircsland'. In 1992 voerde De Motte een proefopgraving uit aan de Nieuwstraat. Men trof hier minstens één met grond gedempt kreekje aan met afval uit 15a. Cathy Westdorp schrijft over de Dirkslandse sluis, in 1672 gebouwd als uitlaatsluis, gerestaureerd in 2002 en opnieuw in gebruik genomen. J.H. van den Berge gaat in op haardachterwandtableaus uit Dirksland, waaronder een exemplaar dat stadhouder Frederik Hendrik voorstelt. Het tableau (17?) is afkomstig uit een huis aan de Ring van Dirksland, werd gerestaureerd in Makkum en is te zien in het Streekmuseum Goeree-Overflakkee te Sommelsdijk.

Reconstructie vaneen wreefsluiting van een Dirkslandse trip, 150 (uit De Ouwe Waerelt).

Naaldbanden

Fraai gedecoreerde naaldbanden in grijs en oranje; een sieraad voor uw boekenkast. In elke naaldband kunnen 2 jaargangen Westerheem worden opgeborgen. De banden kosten € 9,00 per stuk, plus verzendkosten. De verzendkosten (tot 5 kg) bedragen € 5,25. Eén band weegt ongeveer 350 gr. Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. naaldbanden met opgave van de gewenste kleur.

39


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS)

A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW)

Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: hogenh@euronet.nl Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Penningmeester: f (Jules) de Jaegher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejaegher@doge.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: Winfried Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wannadoo.nl

Sub regio Groningen: J (Jules) de Jaegher, Tijnjeweg n, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejaegher@doge.nl. Regio Noordwest: vacature. Regio Oost: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: Eric Weijters, Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (n. Br.), tel. 0168-472783, e-mail: h.c.j.m.weijters@umail.leidenuniv.nl. Sub regio Zeeland: Dries van Weenen, Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. e-mail: info@duikwacht.nl. Redacteur: Louis van de Berg, Zonnebloem-straat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320, e-mail: l.berg@qface.nl. Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, e-mail: nico@niria.nl.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C jeugdlidmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van

A

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

40

€ 36,50 € 22,00 € 18,00 € 19,00 € 12,50 € 5,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


AXA verzekeraar van de AWN

Sinds 1951 zijn'TiïïïaTeTÏFaTcTTeTïïo'g'eTTTerenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek. AWN-leden maken geschiedenis!


tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

jaargang 52 • nr. 2 • april 2003


Colofon

Inhoud

Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) www.Awn-archeologie.nl Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden

jaargang 52 no. 2, april 2002

Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. E-mail: HJ.Nieuwenhuis@worldonline.nl • Gerrit Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • Jan Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • Tim de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl Redactieraad J.C. Besteman, H. van Enckevort, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 januari, 1 maart, 1 mei, 1 juli, 1 september en 1 november. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: € 115,-, halve pagina: € 230,-, hele pagina: € 410,-, insteekfolder: € 410,-. © AWN 2003. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Ovimex, Deventer

Redactioneel

41

Tim de Ridder

Wierings bronwater. Een met zwerfstenen beklede waterputuit de Vroege Ijzertijd 43 Wouter Vos, Edwin Blom, Albert Veenhof en Torn Hazenberg

De Romeinse limes tijdens Caligula: gedachten over de aanvang van het castellum Lauriurn en onderzoeksresultaten van de opgravingen uit 2002 aan het Kerkplein in Woerden

50

Boven het maaiveld

64

Leo Verhart

Mijn mooiste vondst

65

Ingezonden

67

Literatuurrubrieken

69

Werk in uitvoering

81

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

84

ISSN 0166-4301

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: De topografie en het werkputtenoverzicht in Woerden, (midden). Baraksporen langs de Hoge Woerd (rechtsonder). Inscriptie op witte kalksteen (links). Zie artikel pag. 50 e.v.


Redactioneel Zijn er nog actieve amateur-archeologen? Het zal ook u vast niet ontgaan zijn. Het archeologische bestel is volop in ontwikkeling. De privatisering van de archeologie, het openstellen van de markt, is in volle gang. Om de markt te reguleren, zijn er allerlei regels opgesteld en vastgelegd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) waar de Rijksinspectie voor de Archeologie (RIA) op de naleving toeziet. Bedrijven moeten gecertificeerd zijn, archeologen dienen aangesloten te zijn bij een beroepsvereniging en de uitvoering dient te voldoen aan de kwaliteitseisen. Naast de ontwikkelingen binnen het archeologische bestel, speelt ook de strengere regelgeving op het gebied van de ARBO en het milieu een rol. Stadskernen en oude dorpskernen zijn per definitie verontreinigd, waardoor het archeologisch onderzoek op binnenstedelijke terreinen altijd moet voldoen aan strenge milieu-eisen en aan milieukundige begeleiding. Deze strengere regelgeving heeft tot gevolg dat de actieve amateur-archeoloog volledig buiten spel komt te staan. Het archeologisch onderzoek was al sinds de Monumentenwet 1988 voorbehouden aan vergunninghoudende instellingen, maar de ROB stond oogluikend toe dat er onder hun auspiciën vele werkgroepen archeologisch onderzoek verrichtten en zo veel informatie veilig stelden en zorgden voor een lokaal draagvlak voor archeologie. Inmiddels houdt het Rijk strakker de hand aan de Monumentenwet van 1988. Zelfstandig onderzoek door archeologische werkgroepen zit er niet meer in. Graven gebeurt enkel nog door daartoe bevoegde instellingen. Maar amateur-archeologen kunnen toch participeren in professionele opgravingen? De meeste commerciële

bedrijven zitten daar echter niet op te wachten. In het bedrijfsmatige werken past moeilijk de inzet van de amateurarcheoloog. En laten we wel wezen, amateur-archeologen zijn er in allerlei soorten en maten. De één is uitstekend in het veldwerk en beschikt over een fabelachtige materiaalkennis, de ander ziet een stukje asbest aan voor een prehistorische scherf. Voor een bedrijf dat dan weer hier en dan weer daar graaft, is het moeilijk in te schatten wat voor vlees ze in de kuip hebben, waardoor de inzet van de amateur-archeoloog zich lastig laat inpassen in de bedrijfsmatige aanpak. Maar wat kunnen de amateur-archeologen dan wel doen? Archeologische begeleiding toepassen in bouwputten? Dat mag nog net, maar op het moment dat een schep ter hand genomen wordt om het profiel wat op te schaven, is men in overtreding. Maar de concepttekst voor de nieuwe Wet op de Archeologie laat nog een andere mogelijkheid open. Als uit vooronderzoek blijkt dat er geen archeologie op een terrein aanwezig lijkt te zijn, mogen amateurs hun gang gaan. Een projectontwikkelaar die archeologie alleen maar als iets lastigs ervaart en zojuist te horen heeft gekregen dat er geen reden is voor vervolgonderzoek, ziet tot zijn opluchting een enorme kostenpost verdwijnen. De project-ontwikkelaar zal wel gek zijn om dan alsnog amateur-archeologen op zijn terrein los te laten. Stel, ze vinden toch iets. Wat dan? Hij zal dit risico afdekken door geen toestemming te geven, want nergens staat dat hij verplicht zal zijn om de amateurs toe te laten. Wat blijft er dan nog over? Booronderzoek? Kan toch weinig mee fout gaan, zou je denken. Helaas weer mis, want de RIA heeft recent laten blijken dat boor-

41


onderzoek ook aan kwaliteitseisen moet voldoen. Het archeologisch booronderzoek houdt immers het zoeken in naar oudheden en dat is volgens de Monumentenwet van 1988 alleen voorbehouden aan opgravingsbevoegde instanties. Om beunhazerij binnen de archeologische markt te voorkomen, is regulering volstrekt begrijpelijk, maar ook hier verdwijnt weer een mogelijkheid voor amateur-archeologen om zich actiefin te zetten voor de archeologie. Het veldkarteren is nog één van de weinige veldactiviteiten waar de amateur zich op kan storten. Maar hoe lang nog? Wat me opvalt, is dat er binnen de amateurwereld wel over de ontwikkelingen in het archeologische bestel wordt gesproken, maar dat dat op een vrij gelaten manier plaatsvindt. De kritische geluiden klinken vooral uit de professionele hoek, zoals onder andere blijkt uit het scherpe artikel van Ton van Rooijen (Provincie Utrecht) in de vorige Westerheem (jaargang 52, nr.i) die een somber, maar helaas niet

denkbeeldig, beeld schetst. Het lijkt alsof de amateur zich al heeft neergelegd bij een passieve rol in de archeologie en dat alleen de professionals zich nog druk maken over de rol van de amateur-archeoloog. Graag zouden we een discussie in Westerheem zien hoe de amateurs zelf hun rol in de toekomst zien. Maar wellicht is de strijd al gestreden, hebben de actieve AWNleden al afgehaakt en bestaat het lezerspubliek voornamelijk uit passieve leden en is de discussie een gepasseerd station. Wij dagen u uit om uw mening te laten horen. De nieuwe 'Wet op de Archeologie' is er nog niet, en wellicht kan ook de toekomst van de actieve amateur-archeologie nog zeker worden gesteld. De redactie kan u één schrale troost bieden. Voor het schrijven van een artikel in Westerheem of het insturen van een reactie hoeft u niet gecertificeerd te zijn. Met belangstelling zien wij uw reacties tegemoet. Tim de Ridder

AWN-reeks no. 3 'Scherveiigericht'

Frans Diederik 'Schervengericht, een onderzoek naar inheems aardewerk uit de late derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland' 168 pagina's, ill, ISBN 90 71312 07 o Uit de duizenden aardewerkscherven, aangetroffen in tientallen nederzettingen uit de Inheems-Romeinse tijd in Schagen e.o., is de migratie van de bevolking in de derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland te herleiden. De publicatie, met de vele lijntekeningen en afbeeldingen, is tevens een uitzonderlijk fraai naslagwerk voor het determineren van aardewerk uit bovengenoemde periode. Prijs voor leden € 12,50, voor niet-leden € 18,50, (excl. € 3,00 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 3.

42


Wierings bronwater Een met zwerfstenen beklede waterput uit de Vroege Ijzertijd Tim de Ridder

Inleiding Eilanden trekken de aandacht. Dat weten ze ook op Wieringen, ze willen er niet voor niets weer een eiland van maken. Tijdens een korte vakantie in Noord-Holland op zoek naar de archeologie van het landschap kon een bezoek aan het voormalige eiland dan ook niet uitblijven. Zo geschiedde op 10 juli 2002. Vanuit de gehuurde auto zag ik even ten noordoosten van Hippolytushoef in het heuvelachtige landschap een nieuwbouwlocatie. Het archeologenbloed blijft ook tijdens de vakantie stromen en zo kwam het, dat ik in een pas gegraven sloottalud een bijzondere kuil ontdekte, die na overtreding van de Monumentenwet uit de Vroege Ijzertijd bleek te dateren. Dit artikel gaat nader in op de genoemde kuil.1

Vondstomstandigheden De auto werd geparkeerd op een groenstrookje dat direct grensde aan de nieuwbouwwijk. Hoewel de nieuwbouw de eerste aanleiding was voor een nadere inspectie, trokken nu toch vooral de pas gegraven sloten direct ten noorden van deze nieuwbouwwijk mijn aandacht. De mate van uitspoeling van het talud en de nog lichte mate van begroeiing deed vermoeden dat deze ontgraving ten hoogste enkele weken daarvoor had plaatsgevonden. Een stuw hield de waterspiegel op peil die op ongeveer 60 cm onder het maaiveld lag. In het schuine sloottalud tekende zich de opbouw van de grond duidelijk af. De sloot waarover we hier spreken had een noord-zuid richting. In het zuidelijkste deel van de sloot bevond zich net boven de waterspiegel een laag met veel stenen, de zogeheten keileemlaag die in noordelijke richting onder de waterspiegel verdween.

Daarboven was een dik pakket zand van minstens 30 cm zichtbaar, waarvan de dikte in noordelijke richting opliep. Boven het dekzand bevond zich een roestbruine laag met daaronder donkere verkleuringen. Uit deze roestbruine laag, die overging in de bouwvoor, kwamen enkele scherven met kwartsmagering aan het licht. Ook elders in het sloottalud waren diverse

Afb. 1. Situatiefoto met de pas gegraven sloot. Rechts vlak voor de stuw ligt de kuil. (Richting noord, foto: T. de Ridder)

\

Afb. 2. De kuil in het sloottalud. (Richting naar het zuiden, foto: T. de Ridder)

43


dekzand. Op Wieringen raakten alleen de flanken van de keileembulten bedekt met zand. De taaie keileem was slecht waterdoorlatend waardoor deze hoogten in de zomer zeer droog waren en in de winter erg nat. Hoewel de bulten een droge woonplek boden, waren het zodoende lang niet altijd de meeste geliefde bewoningsplaatsen. Het dekzand dat de keileem afdekte, was daartegen beter geschikt voor bewoning. De besproken plek lag net op de flank van een oost-west georiĂŤnteerde keileembult waarvan de hoogte varieert van 1,5 tot 5,3 m + NAP. Ter hoogte van de vindplaats is het keileem ongeveer gezakt onder 1 m + NAP waarboven zich een tenminste 30 cm dik dekzandpakket bevindt, met daarboven een circa 30 cm dikke bouwvoor.

Afb. j . Met behulp van een 'handschoffel'wordt het talud opgeschaafd. (Richting zuidwest, foto: M. Boulonoisj

bodemverkleuringen zichtbaar. Het meest intrigerend was een enige meters brede ingraving waarvan de bodem onder de waterspiegel verdween. Wat was dit voor een kuil? Geologie Voordat we de kuil nader bespreken, is het wenselijk om kort in te gaan op de geologische achtergrond. Het voormalige eiland Wieringen dankt zijn bestaan aan een keileemopduiking. In de voorlaatste Ijstijd, het Saalien, nam het landijs op zijn tocht vanuit ScandinaviĂŤ naar het zuiden nogal wat stenen mee die op tal van plaatsen achterbleven: het zogeheten keileem. Op sommige plaatsen stuwde het landijs deze keileem op tot bulten, ofwel stuwwallen. In Nederland kennen we diverse van deze opduikingen, de Utrechtse Heuvelrug is wel de bekendste. Texel en het voormalige eiland Wieringen zijn eveneens gestuwde oprispingen in het landschap. Op Wieringen bereikte het landschap hoogtes van meer dan 10 m boven NAP en op het Wieringse Westerklief zelfs een hoogte van 12,8 + NAP.2 In de laatste Ijstijd, het Weichselien, was er weinig begroeiing waardoor de wind vrij spel had en er dikke pakketten zand afzette, het zogeheten 44

Bewoning Het eiland Texel, dat hemelsbreed 15 km van Wieringen afligt, heeft dus dezelfde geologische achtergrond. Dit eiland kende gedurende vrijwel de hele prehistorie een dichte bewoning.' Een bodemkartering op Wieringen door de ROB in 1976 levert wel enkele vindplaatsen op, maar het is in vergelijking met Texel vooral de spaarzaamheid aan vindplaatsen die opvalt. Des te opmerkelijker is het, dat het in WestFriesland wemelt van de neolithische en bronstijd vindplaatsen. Blijkbaar schiep de hoge ligging van Wieringen niet de juiste condities voor een goede bewoonbare plek. Daarnaast kan het ontbreken van bewoningssporen ook verklaard worden door juist de hoge ligging. Immers waar elders zee, kreken en rivieren zand en klei konden afzetten en zo bodemsporen verzegelden, ontbrak dat op Wieringen. Hetzelfde geldt voor veengroei. Zodoende stond (en staat) het bodemarchief op de keileembulten bloot aan erosie. Wat de oorzaak ook moge zijn, het aantal vindplaatsen op Wieringen is ten opzichte van de omgeving schaars te noemen, waardoor elke prehistorische vindplaats om zorgvuldig beheer vraagt.


Een met stenen beklede kuil Zoals gezegd, trok een ruim drie meter brede verkleuring in het sloottalud mijn aandacht.4 Aanvankelijk stelde ik me tevreden met enkele foto's en een schets. Naderhand kwam de vraag welke datering het spoor zou hebben. De enkele kleine scherven met kwartsmagering zouden kunnen wijzen op een datering in de Bronstijd/Ijzertijd. Maar kogelpot kan eveneens met kwarts gemagerd zijn. En was het wel een kuil? En wat voor functie had deze dan gehad? Een onbevredigend gevoel bleef knagen. Enkele dagen later, op zaterdag 13 juli, keerde ik terug naar de vindplaats gewapend met een soort handschoffel. Enkele verkleuringen onder het dekzand werden opgeschaafd. De verkleuringen werden er zeker wel duidelijker door, maar de krabber was ongeschikt om mee te couperen, dus verder dan de interpretatie dat het wel iets zou kunnen zijn, kwam ik niet. Het onderzoek richtte zich verder op de verkleuring die zorgvuldig met een handschoffel werd opgeschaafd. Overigens een uitstekend instrument om rugklachten mee te kweken, maar dat terzijde. Ik schaafde het talud op waardoor er zich een duidelijk profiel aftekende van een kuil die uit verschillende lagen was opgebouwd. Om de kuil nader te dateren, was het wenselijk om enig materiaal te verzamelen. Zodoende stond ik voor een dilemma: het schoonkrabben van een profiel is eigenlijk al een soort opgraven en bij de wet verboden, maar het ingraven van een slootkant natuurlijk al helemaal. Omdat in de verste verte niemand te zien was van de pasopgerichte Rijksinspectie voor de Archeologie (RIA), waagde ik het er maar op. Met de gedachte dat de verstoring minimaal zou zijn, en dat de oeverbegroeiing met haar wortels (denk eens aan diepwortelend riet!) spoedig haar vernietigende werking zou doen, werd het geweten gesust en nam ik de handschoffel ter hand. Met het verrichten van genoemde illegale handelingen kwam er al spoedig een kleine zwerf-

kei aan het licht en nog een, en nog een. De ontgravingen bleven beperkt tot het talud en waren maximaal 30 cm diep. De wand van de kuil bleek, zover die blootgelegd was, bekleed te zijn met zwerfkeien. Uit de kuil zelf kwamen geen scherven tevoorschijn. Onder de stenen lagen er echter vele. Deze scherven lagen plat onder de zwerfstenen met de buitenzijde (dus de bolle zijde) naar buiten en vormden zo met de zwerfstenen een onderdeel van de wandbekleding van de kuil. Interpretatie Gezien de ligging van de kuil, aan de rand van een keileembult, ligt een functie als watervoorziening het meest voor de hand. De keileem is immers slecht waterdoorlatend waardoor het water van de keileembult naar de rand afvloeit en van nature langs de flanken zal opwellen. Dit blijkt ook uit de dikke ijzeroerachtige lagen boven het dekzand die net onder de bouwvoor zichtbaar zijn. Door een kuil te graven in het dekzand zal het water al snel naar boven borrelen. Mogelijk gaat het hier om een drinkwaterkuil voor vee. Waarschijnlijk is dat echter niet. Regelmatig

Afb. 4. Langs de rand van de kuil komt een bekleding van zwerfstenen aan het licht. (Richting noord, foto: T. de Ridder)

45


Afb. 5. Randscherf uit kuil. (Grootste breedte 8,6 cm; tek: T. de Ridder)

gebruik door vee had waarschijnlijk een duidelijke 'trappelzone' opgeleverd, maar die was niet zichtbaar. Ook de zorgvuldig aangebrachte constructie van scherven en zwerfstenen doet vermoeden dat de drinkwaterkuil ten behoeve van mensen is aangelegd. De al eerder genoemde verkleuringen onder het dekzand (paalkuilen?) vormen een aanwijzing dat de kuil te midden van een nederzetting lag. We houden het zodoende op een drinkwaterkuil voor de ter plaatse veronderstelde nederzetting. De datering Voor de datering van de kuil zijn we aangewezen op het aardewerk. Hoewel de 'opgraving' minimaal was, konden er toch 43 scherven worden verzameld. De scherven wegen gemiddeld 20,1 gram per scherf. De meeste scherven hadden echter 'verse' breuken. Ze wa-

Afb. 6. Scherf uit kuil met geometrische versiering. (Grootste breedte 37 cm, (tek.: T. de Ridder)

46

ren onder het gewicht van de stenen gebroken, maar vormden op het moment van het blootleggen nog wel één geheel. Bij het aanbrengen van de 'schervenwand' heeft men dus vrij grote scherven gebruikt. De fragmenten blijken afkomstig te zijn van maximaal 14 potten. Gezien dit kleine aantal heeft statistische bewerking geen zin. Daarom wordt hier volstaan met een korte schets van de kenmerken van het aardewerk. Alle scherven hebben een minerale magering die grotendeels bestaat uit fijn gestampte stenen, zeer waarschijnlijk zwerfstenen uit de keileembulten. Het gruis is over het algemeen vrij grof, variërend van gemiddeld 1 tot 3 mm met enkele uitschieters tot zelfs 13 mm lang. Mogelijk bevat een enkele scherf ook wat potgruis. Duidelijk was dit echter niet en het zal minimaal zijn. De dikte van het aardewerk varieert


van 4 tot 10 mm, waarvan het gros tussen de 6 en de 8 mm dik is. Het merendeel van de scherven heeft een lichte, wat rode kern en is zowel aan de buitenzijde als aan de binnenzijde grijs tot zwart. Dit wijst op een zuurstofrijke bakomgeving, waarna aan het einde van het bakken de veldoven is afgedekt en de klei aan de binnen- en de buitenzijde alsnog reduceert en de grijze tot zwarte kleur ontstaat. Enkele scherven zijn gepolijst. Door de goede conservering glimt het oppervlak zelfs nog. Een aantal aan elkaar passende scherven zijn voorzien van een licht besmeten oppervlak, hetgeen lijkt op een soort zandige bestrooiing, zoals op de achterzijde van een moderne grijze dakpan te zien is. Op een handvol scherven, die eveneens aan elkaar pasten, blijkt met een 3 mm brede spatel groeven ingekrast te zijn in een geometrisch patroon. Drie parallel getrokken groeven vormen een zigzagpatroon dat aan de bovenzijde en onderzijde is begrensd door een horizontaal lopende groef. In welke periode kunnen we de scherven plaatsen? De kwartsmagering wijst op een datering in de Bronstijd, Ijzertijd of Vroege Middeleeuwen. Kogelpot kan immers ook met kwarts gemagerd zijn, maar dit aardewerk was duidelijk niet afkomstig van kogelpot. Vanaf de Vroege Ijzertijd komt ook potgruis

als magering voor, met name in de Midden en Late Ijzertijd. Potgruis als magering is echter niet aangetroffen, zodat een datering in de Bronstijd of de Vroege Ijzertijd het meest aannemelijk is. Daarmee komen de volgende stijlgroepen zoals die door Van Heeringen (1992) zijn onderscheiden voor in aanmerking: - Heemskerk-stijlgroep (1050-800 v. Chr.); - Hoogkarspel-stijlgroep (1050-800 v. Chr.); - Assendelft-stijlgroep (750-600 v. Chr.). De versiering vormt een tweede houvast. De geometrische versiering komt niet voor bij het Hoogkarspel-aardewerk. In de catalogus van Van Heeringen zijn drie versieringen die erop lijken (zie tabel 1), maar binnen de betreffende stijlgroepen overheerst potgruismagering en is de datering in de Midden en Late Ijzertijd aan de te jonge kant. De catalogus van Van Heeringen bevat echter ook twee identieke voorbeelden van de versieringen (zie tabel 1). Een voorbeeld wordt gerekend tot de Heemskerk-stijlgroep en de tweede tot de Assendelft-stijlgroep. Voor het eerste voorbeeld geldt dat het aardewerk dunwandig is en een magering heeft met fijn graniet (o tot 1 mm) en potgruis

Tabel 1: overzicht van vergelijkbare versieringen in Van Heeringen 1992. nr.

opmerking

magering

datering

west 32/31 Heemskerk-Duitslandlaan

4

identiek

fijne graniet potgruis

2805 + 35 BP tot 2486 + 35 BP

25

west 18

Assendelft 60

24

identiek

mineraal potgruis

2510 + 30 BP tot 2465 +30 BP

118

25

west 9

Santpoort-Spanjaardsberg (2)

94

bijna identiek

2315 + 30 BP tot schelp en fijne potgruis 2180 + 25 BP

132

25

west 20

Assendelft 3

1

bijna identiek

alleen potgruis

Midden/ Late Ijzertijd

145

24

oost 17

ZandvoortWaterleidingduinen

24

mogelijk identiek

duidelijk potgruis

2115 + 40 BP

Pag-

%

catalogus

153

l

9

127

toponiem

47


Aft), j . Vergelijkbare wandversieringen (schaal 1:4). ja (Van Heeringen 1992, p. 118, 25 West9, Spanjaardsberg (2) nr. 94).

jb (Van Heeringen 3992, p. 127, 23 West 18, Assendelft 60, nr. 24).

yc (Van Heeringen 3992, p. 132, 25 West20, Assendelft 3, nr. 1).

yd (Van Heeringen 3992, p. 345, 24 Oost37, Zandvoort-Waterleidingduinen, nr. 24).

ye (Van Heeringen 3992, p. 353,39 West32/33. HeemskerkDuitslandlaan, nr. 4).

48


(o tot i mm). Voor het voorbeeld uit Assendelft blijkt het aardewerk met potgruis (14%) en potgruis/mineraal (52%) gemagerd te zijn, waarbij de potgruis duidelijk zichtbaar is. Voor beide stijlgroepen waaraan de voorbeelden ontleend zijn, geldt dat er veel gebruik is gemaakt van potgruis als magering, terwijl dat bij de scherven van Wieringen niet is waargenomen. Mogelijk was de rijkdom aan zwerfstenen op Wieringen een reden voor de vervaardigers van aardewerk om van potgruismagering af te zien. Op grond van overeenkomsten in versiering kan het aardewerk dat in de kuil in Wieringen is aangetroffen, het beste geplaatst worden in de Heemskerk-stijlgroep (1050 tot 800 voor Chr.), of in de Assendelftstijlgroep (750 tot 600 voor Chr.). Uit de kuil is ook wat houtskool verzameld. Niet veel, maar voldoende voor een '4C-datering. De vondst is vrijwel direct na de ontdekking aangemeld bij de heer Van Heeringen die werkzaam is bij de ROB. Hij achtte de vindplaats dermate van belang dat op kosten van de ROB een '4C-datering werd verricht. Het resultaat komt uit op: GrN-27343 2440 + 50 BP. Voor 68,3% (1 sigma) levert dit een datering op van: 757-687, 659-653, 541-409 voor Chr. en voor 95,4 % (2 sigma) zekerheid: 761-403 v. Chr. Een wat ruime datering, maar niettemin stemt het overeen met de veronderstelde datering in de Late Bronstijd/ Vroege Ijzertijd. Met deze datering valt de stijlgroep Heemskerk af en kan het aardewerk worden toegewezen aan de Assendelft stijlgroep (750 tot 600 voor Chr.).

Conclusie Even ten noordoosten van Hippolytushoef op Wieringen groeven mensen in de Vroege Ijzertijd voor de watervoorziening een kuil van tenminste 3,5 m in doorsnede. Bijzonder is dat de kuilwand bekleed was met scherven die bedekt waren met zwerfstenen. De andere grondverkleuringen die net onder de bouwvoor lagen, in de top van het dekzand, doen vermoeden dat de kuil

te midden van een nederzetting is aangelegd. Misschien waren het wel de nazaten van de bewoners uit WestFriesland die wegens vernatting van het landschap dit gebied hadden verlaten en een droger heenkomen zochten en dat op Wieringen ook vonden. In ieder geval is het aan te bevelen om de kuil, die nog grotendeels (circa 90 %) in de bodem aanwezig is, met in de nabijheid mogelijk nederzettingssporen uit de Vroege Ijzertijd, te behoeden voor verdere aantasting en op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) te plaatsen. Voorts spreek ik de hoop uit dat dergelijke kleine waarnemingen in sloottaluds, bouwputten etc. door middel van kleinschalig archeologisch onderzoek ook in de toekomst mogelijk blijven. Niet om in de toekomst nog een vakantiebesteding te hebben, maar omdat dit één van de belangrijkste pijlers is voor de vrijetijdsarcheologie die op haar beurt weer een fundament vormt voor het archeologisch bestel in Nederland. Noten 1 Met dank aan Marit Boulonois die het artikel kritisch doorlas en aan Robert van Heeringen die direct aanbood om op kosten van de ROB een '•'C-monster op te sturen en ook dit artikel van commentaar voorzag. 2 De Vries 1999, p. 5. 3 Woltering 1994. 4 De positie van deze kuil is: y =127.090; x =547.440 (nauwkeurig op de tien meter). Literatuur Bremer, J.T., 1979: Wiringerlant, deel 1, hoofdstukken uit de geschiedenis van het land en volk van Wieringen. Schoorl.

Heeringen, R.M. van, 1992: The Iron Age in the Western Netherlands, Amersfoort/ Amsterdam.

Molenaar, S. 2001: Woningbouwlocatie Slingerweg II, gemeente Wieringen; een Aanvullende Inventarisatie (AAI-i). RAAP-rapport $<;}. Vries, B. de, 1999: Wieringen, het geheime eiland. 8 avontuurlijke fiets- en wandel-

routes. Hippolytushoef. Woltering, P.J., 1994: Texel - landschap en bewoning van Midden Bronstijd tot Vroege Middeleeuwen. In: M. Rappol en C.M. Soonius: In de bodem van NoordHolland.

49


De Romeinse limes tijdens Caligula: gedachten over de aanvang van het castellum Laurium en onderzoeksresultaten van de opgravingen uit 2002 aan het Kerkplein in Woerden Wouter Vos, Edwin Blom, Albert Veenhof en Torn Hazenberg

Het centrum van Woerden herbergt de restanten van een Romeins castellum. Dit grensfort past in de linie van militaire versterkingen die in de eerste eeuwen van onze jaartelling op de zuidoever van de Rijn werden gebouwd en gezamenlijk de verdedigingszone vormden van de noordelijke grens van het Romeinse Rijk. Het fort in Woerden mag worden geĂŻdentificeerd met Lauri, dat kan worden gelezen als Laurum of Laurium. Deze naam is afkomstig van de Tabula Peutingeriana, een middeleeuwse kopie van een laat-Romeinse wegenkaart.1 Van het Woerdense fort is vandaag de dag niets meer te zien (afb. i). Het ligt grotendeels verscholen onder het plein waar thans de Petruskerk staat.2 Dit is tevens het hoogste punt van het Woerdense centrum. In de zomer van 2002 heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden ten zuiden van de Petruskerk, in de driehoek tussen de Kazernestraat, Groenendaal en Hoge Woerd.3 Het staat bekend als Kerkplein deelgebied A. Gelijktijdig vond een kleinschalige opgraving langs de Hoge Woerd plaats.4 De resultaten van beide onderzoeken zijn hier beschreven. Op zoek naar het fort In Woerden is het archeologische onderzoek betrekkelijk laat opgepakt. Pas vanaf 1975 graaft de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN) met enige tussenpozen in de oude binnenstad.' Ook de amateurgemeenschap is met grote regelmaat te vinden in het Woerdense bodem archief.6 Belangrijke resultaten worden behaald bij opgravingen in de jaren zeventig op de 50

binnenplaats van de achttiende-eeuwse Kazerne. Daar kwamen de sporen van een geul of gracht en een vlonder van houten slieten aan het licht; hier dateren vondsten uit de vroeg-Claudische (41-47 na Chr.) periode, vooralsnog de oudste Woerdense periode.7 Na de opgravingen op de binnenplaats van de kazerne volgde nog een belangrijk onderzoek in de jaren zeventig onder het voormalige St. Jozefpensionaat. Daar is de beschoeide Rijnbedding uit de eerste tot en met de vierde eeuw aangetroffen, waaruit een drietal schepen is geborgen.8 Daarnaast zijn diverse grote en kleinere onderzoeken uitgevoerd op ondermeer het terrein van de voormalige gasfabriek aan de Oranjestraat (1988,1998).9 Ondanks het intensieve onderzoek slaagde men er niet in om de exacte positie van het castellum te bepalen. Feitelijk zwierven de archeologen telkens om de hoogste plek van het centrum heen: de Petruskerk. Een opgraving tijdens de restauratie van deze kerk bracht echter geen opheldering, want de aangetroffen tufstenen fundering dateerde niet uit de Romeinse tijd maar voornamelijk uit de periode rond 1000 na Chr.10 Alleen de vondst van een stuk muurwerk - tussen de kerk en het stadhuis - dat in eerste instantie in de (Vroege) Middeleeuwen werd geplaatst, zou mogelijk uit de Romeinse tijd kunnen dateren." Niet alleen over de plaats maar ook over de inrichting en bebouwing binnen het Woerdense fort viel nog weinig te zeggen. Wel werd bij een zeer kleinschalig onderzoek langs de Hoge Woerd gesproken over "een dik pakket


Woerden - Kerkplein Puttenoverzicht Legenda

nm Gereconstrueerde omtrek van het castellum Woerden IV

.& van geconcentreerde as- en huttenleemlagen, alsof een gedeelte van een verwoest woningen- of kazernecomplex is aangesneden".12

De eerste grondsporen van het castellum Op korte afstand van de Petruskerk had dus nauwelijks archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Daarin kwam verandering door een tweetal proefsleuven die in 1999 is gegraven door het Archeologisch Diensten Centrum

(ADC) in samenwerking met de KUN. Het betrof de onderzoeken op de hoek van de Molenstraat/ Kazernestraat1' en aan de Groenendaal.1^ Hier zijn voor het eerst met zekerheid de verdedigingswerken aangetoond van een Romeins castellum (afb. 2). Bovendien is aan de Molenstraat een aarden verdedigingswal met minimaal twee palen van een daarbij behorende toren gevonden en waren er sporen van een aantal daarvoor gelegen grachten. Uit de oriĂŤntatie van de wal en de grach-

"" i

Afb. 1. De topografie en het werkputtenoverzicht in Woerden.

51


Ajb. 2. Woerdenkerkplein. Reconstructie van Castellum Woerden IV.

Woerden - Kerkplein Reconstructie van castellum Woerden IV

Eerder uitgevoerd onderzoek door de Katholieke Universiteit Nijmege Onderzoek uitgevoerd door het Archeologisch Diensten Centrum Gereconsirueef de omtrek van het castellum Woerden IV

tenzone bleek dat de zuidoostzijde van het castellum was aangesneden.1' De opgraving aan de Groenendaal had tot doel om het zuidwestelijke front van dit fort te lokaliseren en zo de omvang van de versterking te bepalen. Met succes, zodat nu duidelijk is waar beide kanten van het fort liggen. Op basis van bestaande kennis over de Romeinse fortenbouw in Germania Inferior konden na 25 jaar onderzoek eindelijk de contouren van het hele fort schetsmatig worden aangegeven.'6 Met die kennis gewapend is teruggekeken naar eerder uitgevoerd onderzoek. Vooral de vroege sporen op de binnenplaats van de Kazerne, van een geul of gracht en van een vlonder van slieten of een wal, trokken daarbij de

52

aandacht.1? In eerste instantie werd immers niet gedacht aan een 'op slieten gefundeerde wal' zoals in Valkenburg (ZH) is aangetroffen/8 maar aan een "grondslag van een dijk of van een ophoging aan de buitenzijde van de. Romeinse nederzetting" }V Deze oude

resultaten pasten plotseling goed in het beeld dat er meer castellumfasen zouden hebben gelegen. Voorzichtig is daarom vanaf 1999 gesproken van meerdere castella en is de basis gelegd voor een opeenvolging van drie castellumfasen in Woerden, respectievelijk het vermoedelijk oudste fort uit de vroeg-Claudische tijd (41-47) op de binnenplaats van de Kazerne, de wal en toren van de Molenstraat en Groenendaal uit de latere eerste eeuw, en


de nimmer aangetroffen maar wel te verwachten versteende fase van het Woerdense castellum uit het einde van de tweede of begin van de derde eeuw. Hooggespannen verwachtingen Door de bevindingen van 1999 waren de verwachtingen voor de opgraving op het Kerkplein hooggespannen. Waarschijnlijk zou een bundel van grachten, die het fort aan de buitenzijde markeerde, kunnen worden opgetekend. Wellicht was er nog ruimte voor sporen van activiteiten die zich net buiten het castellum hebben afgespeeld (vicus) en tevens moest rekening worden gehouden met de resten van het vermoedelijk oudste fort (Woerden I). In Kerkplein deelgebied A, waarop de campagne van 2002 betrekking had, zouden daarnaast resten aanwezig moeten zijn van de uitvalsweg die begint bij de Westpoort van het castellum, hoewel de exacte ligging van de poort nog onbekend was.20 De verwachtingen voor het kortstondige onderzoek aan de Hoge Woerd waren zo mogelijk nog hoger gespannen. Daar zou, als alle theorieĂŤn klopten, voor het eerst iets van de binnenbebouwing van het fort tevoorschijn moeten komen. Met als enige beperking dat deze opgravingsput erg klein was en het daarom lastig kon zijn om eventueel aanwezige grondsporen te begrijpen. De Rijn en de Linschoten Laurium was gebouwd op de zuidelijke oeverwal van de Rijn, even ten oosten van de plek waar de Linschoten bij de Rijn kwam (afb. 3). Zekerheid hierover is er nog niet, omdat niet vaststaat waar beide stroomgordels zich precies bij elkaar voegden. Beide riviersystemen functioneerden reeds ver voor het begin van de jaartelling. Het castellumterrein bevindt zich misschien in de oksel van de twee rivieren. Het lag in de binnenbocht - of kronkelwaard van een meander van de Rijn, waarvan bekend is geworden dat die zich in de Romeinse tijd ongeveer 40 meter in

noordwestelijke richting heeft verlegd.21 Deze kronkelwaard moet doorsneden zijn geweest met watervoerende geulen en de talrijke natte restgeulen van oudere rivierlopen en was daarom niet optimaal geschikt voor bewoning.22 In de loop van de Romeinse tijd werden delen van het terrein daarom ook opgehoogd tot een terpachtig plateau, zodat het beschikbaar kwam voor bewoning en andere activiteiten. Nadien heeft de Rijn zich nog eens zover naar het noordwesten verplaatst. De huidige loop van de Oude Rijn is de jongste geul in het Rijnsysteem (afb. 3). Uiteindelijk is in de jaren zestig het laatste restant van deze rivierloop in de binnenstad van Woerden de Rijnstraat - gedempt. De Linschoten nam in de voor-Romeinse periode een belangrijk deel van de afvoer van het water van de Rijn voor haar rekening. Met het ontstaan van de Hollandse IJssel verloor de Linschoten echter haar functie. Er zijn aanwijzingen dat de rivier al voor het begin van de jaartelling sterk in belang was afgenomen en reeds was verland in de vroegRomeinse tijd.23 Wat betreft de ontwikkeling van de Rijn moet hier een opmerkelijke vondst uit de zeventiende eeuw worden vermeld: ten noordoosten van de Rijnstraat, ter hoogte van het Holle Bolwerk werd het zogenaamde schip IV gevonden 2 ! De vondst doet vermoeden dat - als het hier daadwerkelijk om een Romeins schip gaat - de Romeinse Rijn in een zeer grote meander nog veel verder noordoostelijk heeft gelopen; zeker in vergelijking met de middeleeuwse restgeul. De vijf castella van Woerden (afb. 4)25 Zoals verwacht waren de Romeinse grondsporen uit deze opgraving voornamelijk restanten van de verdedigingsgrachten die rond de verschillende fasen van het castellum waren gegraven. Daarnaast werd tot drie keer toe een aardlichaam aangetoond, dat 53


vmenfaiiv

Woerden Kerkplein Legenda I H I

gracht I wal

^ĂŠI

W/A weg

Ajb. 4. De verschillende castellumfasen uit Woerden.

54

baraksporen I

opgravingsputten castellum

tot de omwalling van een castellum heeft behoord. Ook is een fundering van een (smalle) muur herkend en zijn enkele houten palenrijen en een water-

Hl put opgegraven. Hieronder worden in chronologische volgorde de sporen uit de verschillende fasen van het castellum beschreven.


Woerden I (41-47) De door Haalebos reeds veronderstelde oudste fase van het Woerdense castellum (Woerden I) werd bevestigd door de vondst van de sporen van de aarden verdedigingswal en de resten van in elk geval één, maar vermoedelijk twee grachten. De sporen waren grofweg noord-zuid georiënteerd. De binnenzijde van het fort bevindt zich aan de oostzijde van deelgebied A. De bepaling van de exacte ligging, omvang en vorm van Woerden I blijft problematisch. Het is niet uitgesloten dat twee parallelle, vrijwel oost-west georiënteerde rijen elzenhouten palen tot Woerden I behoren. Gelet op de onderbreking in de wal en de beide grachten zou hier sprake kunnen zijn van een weg. Dit zou het verlengde van de via praetoria kunnen zijn, maar dat is geenszins zeker. Vondstmateriaal werd uit de grondsporen van Woerden I nauwelijks geborgen. Daarom blijft de datering onzeker en kan de vroeg-Claudische (41-47) aanvang van eerdere onderzoekers niet worden bevestigd.26 Woerden II (47-54) De sporen van deze castellumfase getuigen van een aanpassing in de ligging van het castellum. Vanaf Woerden II is de oriëntatie van de aanleg noordwest-zuidoost. Tot de verdedigingswerken van Woerden II behoorden vermoedelijk drie grachten. Deze werden in het oostelijke deel van het onderzoeksgebied onderbroken door de uitvalsweg uit de porta principalis sinistra. De grachten lagen zes meter uit elkaar. Ze herbergden weinig vondstmateriaal, maar de dateerbare vondsten die eruit afkomstig waren, kwamen uit de Claudische periode (41-54). De grachten waren niet diep ingegraven. Ze zijn misschien ooit Vvormig geweest, zoals gebruikelijk bij Romeinse spitsgrachten, maar daarvan is niets meer te zien. De afgeronde, onregelmatige bodems duiden op semi-permanente watervoering.

Woerden • Kerkplein Geologische situatie Legenda

A.

Sctiip IV bö"iw holle *otBïrt"(lS'6)

OuJo Rijn (Bedeeftdpdfemjewwoen M1901)

positie Romeinse Rijn

Woerden III (54-68) Het belangrijkste fenomeen van de derde castellumfase betreft een circa 2 meter brede gracht die aan weerszijden was beschoeid met houten palen (afb. 5). Deze palen waren aan vier zijden bekapt of geschaafd, waardoor keurige, rechthoekige balken overbleven. De balken hadden een lengte van gemiddeld 1,50 meter en zijn, afgaande op een afgeknapt en in de vulling van de gracht bewaard houtdeel, nog minstens één meter langer geweest. De balken stonden schuin ten opzichte van de grachtranden en kunnen alleen door een hei-installatie de grond in zijn gedreven. Oorspronkelijk stonden ze mannetje aan mannetje. De reden voor deze gewichtige beschoeiing is niet duidelijk, ook al om-

Afb. 3. Geologische situatie.

55


Afb. 5. De grachtbeschoeiing uit de fase Woerden III. Zicht op het oosten.

dat er nergens vergelijkbare beschoeiingen bekend zijn. Mogelijk diende het hout oorspronkelijk een ander doel - bijvoorbeeld de bouw van soldatenbarakken - maar dwongen omstandigheden de Romeinen tot urgente maatregelen. Wilde men de gracht openhouden en beschermen tegen de erosie door water? Deze gracht is, net als die van Woerden II, onderbroken door de uitvalsweg uit de zuidwestelijke poort. Hoe dichter bij de weg, hoe steiler en hoe dichter de balken opeen waren geplaatst. Op de kop van de gracht waren geen balken meer ingeslagen, maar lag een concentratie natuursteen. In het uiterste oostprofiel kon de gracht nog net weer worden opgepikt. De op natuurlijke wijze gevormde vulling van de gracht is afgedekt door een houtskoolrijke brandlaag die op grond van het vondstmateriaal uit 69-70 na Chr. moet dateren na de Bataafse opstand. Woerden III dateert zodoende uit de periode daarvoor uit de regeerperiode van keizer Nero (54-69). In de opgravingsput langs de Hoge Woerd kon de aarden verdedigingswal van Woerden III worden opgetekend. Ook de sporen van deze wal bevonden zich direct onder de brandlaag van 69-70 na Chr. 56

Woerden IV (70-150) Van de castellumfase die vanaf de Flavische periode (70-96) dateert, zijn tijdens de proefonderzoeken uit 1999 de zuidoostelijke en zuidwestelijke verdedigingswallen aangetoond. De omwalling van deze fase, Woerden IV, vormde de basis voor de besluitvorming in de plannen in het nieuwbouwproject Woerden-Kerkplein. Zo zal Woerden IV worden beschermd op grond van de Monumentenwet, en is de geplande parkeergarage verkleind om de ondergrondse resten van dit fort te sparen. De zuidwestelijke wal is de grens van het onderzoeksgebied. Grondsporen van die wal zijn bij deze laatste campagne niet duidelijk aan het licht gekomen. We mogen er daarom vanuit gaan dat het 'castellum-profier ongeveer gelijk ligt met het zuidwestelijke front van het fort in de Flavische periode (70-96). De bijbehorende grachten blijken lastig aantoonbaar. Duidelijker waren de sporen in de opgravingsput langs de Hoge Woerd. Hier zijn voor het eerst goed geconserveerde grondsporen van de binnenbebouwing van een Woerdens castellum aangetroffen (afb. 6). In de sporen tekenden zich de funderingen van barakken af, vermoedelijk een


officiers- of centurio-woning. Sinds jaar en dag wordt verondersteld dat de eenheid die legerde in het Flavische fort tot in de tweede eeuw de Cohors XV Voluntariorum is geweest. Woerden V (150-270) De opgravingcampagne van 2002 heeft geen grondsporen opgeleverd van Woerden V, de fase waarin het fort grotendeels uit steen werd opgetrokken. Er is wel een aanzienlijke hoeveelheid vondsten gedaan dat dateert vanaf het midden van de tweede eeuw. Het lijkt er echter sterk op dat het echte derdeeeuwse vondstniveau en blijkbaar daarmee ook de sporen van Woerden V zijn verdwenen. We denken dat dit is veroorzaakt door het latere grondverzet tijdens de aanleg van de vestingwerken rond het middeleeuwse Woerden. Daarmee is ook van de afbraakfase van het fort en de daarop volgende (eventuele) voortzetting in de Vroege Middeleeuwen nauwelijks meer iets aanwezig. De met Woerden V geassocieerde vondsten bestaan uit een behoorlijk grote hoeveelheid baksteen en natuursteen waaronder veel grote bekapte basaltblokken en bewerkt tufsteen. Het is zeker dat het natuursteen afkomstig is van een steenbouwfase van het fort. Daarmee is echter niet gezegd dat het tufsteen en de basaltblokken in situ liggen; - er is eerder sprake van het tegendeel. Het lijkt er namelijk op dat het steen in de Middeleeuwen is hergebruikt en de grootste en meest bruikbare stukken zijn (soms zichtbaar) verwerkt in bijvoorbeeld de toren van de Petruskerk en in het kasteel van Woerden, dat ligt waar de Rijn de stad binnenstroomde. De kleinere en daarmee minder bruikbare fragmenten zijn waarschijnlijk blijven liggen of na herbewerking ter plekke gedumpt. Men mag verder aannemen dat het materiaal zich wel enkele meters, of misschien zelfs een tiental meters heeft verplaatst, maar over grotere afstanden zal dit puin niet zijn versjouwd.

Een bouwinscriptie van de poort Er is wel een aantal bijzondere vondsten gedaan dat met de steenbouwfase geassocieerd mag worden. Het gaat om stukken bewerkte, witte kalksteen, waarvan sommige delen duidelijk randen zijn van een groter architectonisch geheel. Ze passen soms aan elkaar en in een geval zijn ook letters onderscheiden: het betreft een fragment met de inscriptie [...]DEC[...] of [....]DEG[....] (afb.7). Het totaal is geĂŻnterpreteerd als een bouwinscriptie die boven de toegang van het poortgebouw heeft gehangen. Daarop zou oorspronkelijk naast de vermelding van de keizer ook

Afb. 6. Barak-sporen langs de Hoge Woerd.

57


een legereenheid kunnen zijn genoemd, die de bouw heeft geïnitieerd of eventueel herstelwerk aan de poort heeft uitgevoerd. Welke eenheid dat is geweest weten we niet en kan met zo weinig letters ook niet goed worden achterhaald. In aanmerking komt het Derde Cohort van de Breuciers. Deze eenheid, oorspronkelijk gelicht in het noorden van het voormalige Joegoslavië, staat namelijk vermeld op een aan de Oranjestraat gevonden altaarsteen. De altaarsteen was gewijd aan Sol Invictus Helagabalus et Minerva en kan

gedateerd worden in het midden van de tweede eeuw.2? Misschien lag dit cohort III Breucorum ten tijde van de steenbouw nog steeds in Woerden. Het oudste fort: Claudius (41-54) of Caligula 37-41)? Het oudste fort Woerden I is door Haalebos vroeg-Claudisch (41-47) gedateerd. Dit hebben we dan ook als uitgangspunt genomen bij opgravingen op het kerkplein. Het hierbij behorende vondstmateriaal is als volgt te omschrijven. Bij het aardewerk valt de grote hoeveelheid pre-Flavische en vooral Claudische terra sigillata op. Het gaat daarbij ondermeer om koppen van het type Dragendorff 24/25 en borden van het type Dragendorff 15/17 en Dragendorff 18. Deze waar is gestempeld door Zuid-Gallische pottenbakkers die we redelijk nauwkeurig

Afb. 7. Inscriptie [...]DEC[...] op witte kalksteen. Schaal 1:3.

58

kunnen dateren, onder andere Bassus, Aquitanus en enkele vroeg-Claudische stempels van Maccarus. Verder is nog een gevernist kommetje type Ritterling 22 met zandbestrooiing (ook aan de binnenzijde!) gevonden. Dit kommetje van zogenaamde 'Lyonner waar' dateert echter vóór 40 na Chr., dus niet in Claudius' regeerperiode (41-54), maar tijdens het bewind van Caligula (37-41)Als we de gegevens van de munten hiernaast leggen, voor zover herkend en gedetermineerd,28 dan valt op dat een groot aantal munten uit de tijd van Caligula dateert, waarschijnlijk zelfs meer dan van Claudius (afb. 8). Wanneer Caligula in 41 na Chr. wordt vermoord, besluit de senaat tot de damnatio memoriae en geeft opdracht om zijn munten om te smelten, om zodoende diens beeltenis uit te wissen. Dit gebeurt al tijdens de eerste regeringsjaren van Claudius. In praktijk zullen de dan circulerende munten verder zijn gebruikt, zeker omdat er in de eerste eeuw eigenlijk vrijwel altijd een welhaast structureel tekort bestond aan klein bronsgeld. Daarnaast hebben we ook nog munten van Caligula gevonden die onder Claudius zijn nageslagen of geklopt. In Woerden zijn dus zowel ongeklopte als geklopte munten van Caligula aangetroffen. Om deze gegevens goed te interpreteren moeten ze vergeleken worden met muntseries van andere forten. Valkenburg (ZH) vertoont een opvallende overeenkomst met Woerden, want ook daar geldt - zoals trouwens ook voor de munten uit Vechten, Velsen II en Alphen a/d Rijn2? - dat Caligula sterker vertegenwoordigd is dan Claudius. Dit in tegenstelling tot Zwammerdam, dat in de latere Claudische tijd wordt gedateerd, waar het precies andersom is: meer munten van Claudius dan van Caligula. Hieruit kan worden afgelezen dat Zwammerdam blijkbaar nog niet bestond in de tijd dat de munten van Caligula Valkenburg, Vechten, Velsen II, Alphen en ook Woerden bereikte.


Ajb. 8. Dupondius van Caligula (RIC N57)-

Op basis van deze gegevens menen wij dat het oudste fort in Woerden eerder werd opgericht dan tot dusver werd aangenomen, namelijk niet onder Claudius maar al onder Caligula rond 40 na Chr. Hoewel een dergelijk korte tijdspanne archeologisch nauwelijks grijpbaar is, denken we toch enkele aanwijzingen ervoor te hebben gevonden.3°

Steunpunten langs de Rijn De eerste aanwijzingen voor dergelijke vroege Romeinse activiteiten in ons land vinden we bij verschillende antieke auteurs.31 Keizer Caligula bevindt zich in 39 en 40 na Chr. aan de Rijn bij Mainz om een groot en nieuw offensieftegen Germania voor te bereiden. Het is niet duidelijk waar die aanvallen precies plaats hebben gevonden en tot hoe diep men Germania is binnengevallen. Blijkbaar trof hij tegelijkertijd ook voorbereidingen voor een invasie naar Brittannia. In dat licht zou Woerden I als steunpunt in de lijn Nijmegen - Vechten - Alphen a/d Rijn - Valkenburg - Velsen kunnen zijn opgericht. Bij de al onder Caligula aangevangen voorbereidingen voor de verovering van Brittannia moeten deze steunpunten een rol hebben gespeeld. Ze kunnen zijn gebouwd op het moment dat Caligula besluit om met zijn troepen de Rijn af te zakken richting 'de Oceaan'; en daar zijn legioenen op het strand schelpen laat verzamelen.32 De belangrijkste taak van de steunpun-

ten zal gelegen zijn in het zeker stellen van een veilige transportroute (de Rijn), waarlangs bevoorrading en troepenverplaatsing richting kust kon plaatsvinden. Het steunpunt Woerden kan van tijdelijke aard zijn geweest en bij het uiteindelijke afblazen van Caligula's Brittannia-avontuur weer zijn verlaten. Het is namelijk opvallend dat er een groot oriëntatieverschil bestaat tussen Woerden I en de latere Woerdense castella. Dit verschil zou misschien zijn ontstaan door landschappelijke verandering - bijvoorbeeld verplaatsing van de Rijn - die ervoor gezorgd heeft dat men zich genoodzaakt zag om een herinrichting van het terrein het fort ergens anders aan te leggen. Het is denkbaar dat de Romeinen tussentijds niet in Woerden waren gelegerd, maar zeker weten doen we dat niet. De Romeinen zijn dan in ieder geval onder Claudius' regering (41-54) weer terug in Woerden. Vanaf dat moment liggen de forten Woerden II, III, IV en mogelijk ook Woerden V - telkens op min of meer dezelfde plek rond de latere Petruskerk, enkele verschuivingen, vergrotingen en kleine oriëntatieverschillen daargelaten. We kunnen niet vaststellen wanneer dat Claudische fort (Woerden II) precies is ingericht. Het zou theoretisch op twee momenten kunnen zijn geweest: in 43 na Chr. tijdens de voorbereidingen van Claudius om Brittannia te veroveren of in 59


47 na Chr. als de limes daadwerkelijk wordt ingericht en de Rijn de noordelijke grensrivier wordt van het Romeinse Rijk. Ook gelet op de eerder door Haalebos waargenomen vroegClaudische terra sigillata van het kazerneplein, zou het niet verbazen als dat al rond 43 na Chr. is geweest.33 Wanneer het hier geschetste beeld werkelijk representatief blijkt voor Woerden dan betekent dit, dat de aanleg van het oudste castellum omstreeks 40 na Chr. heeft plaatsgevonden. Of daarmee ook andere castella langs de Rijn een vroegere aanvang hebben gekend, dan de vaak pas rond 47 na Chr. veronderstelde invulling van de limes, zal moeten blijken uit nieuwe onderzoeken en bestudering van reeds opgegraven gegevens. Ook voor de definitieve datering van Woerden I zullen we nog moeten wachten op het beschikbaar komen van meer gedateerd vondstmateriaal. Toekomstig onderzoek In het voorjaar van 2003 zullen ter plaatse van de geplande parkeergarage nog tenminste twee deelgebieden worden onderzocht. Grenzend aan het onderzoeksgebied van 2002 ligt deelgebied B. Hierin worden enkele castellumgrachten en de resten van de burgerlijke nederzetting (vicus) verwacht. Het is evenwel mogelijk dat een groot deel van dit terrein zal worden ingenomen door de Rijnbedding, vergelijkbaar met de onderzoekingen aan het St. Jozefpensionaat uit 1978.'4 Analoog aan de toen waargenomen beschoeiingen en kadewerken, is niet uitgesloten dat hier wederom Romeinse schepen het daglicht zullen zien. De archeologische waarde van deze zone is dus zeer groot. Naast talrijke te verwachten vondsten uit de aanplempingen van de rivieroever, zullen door de natte omstandigheden ook organische resten vermoedelijk goed bewaard zijn gebleven. De archeologische verwachtingen voor de Nieuwe Markt (deelgebied C) zijn 60

minder hooggespannen. Een booronderzoek heeft aangetoond dat hier maar weinig van de Romeinse Rijnbedding bewaard is gebleven en dat die waarschijnlijk grotendeels is opgeruimd door de latere aanleg van singels en wallen uit de Middeleeuwen.35 Alleen onder de Meulmansweg kunnen zich nog Romeinse sporen bevinden. Hier liggen onder de voormalige middeleeuwse vestingwal waarschijnlijk nog resten van de oeverzone van de Romeinse Rijn. Verantwoording en medewerkers De opgraving is uitgevoerd door medewerkers van het Archeologisch Diensten Centrum uit Bunschoten, daarbij geassisteerd door ecologische specialisten van BIAX consult uit Zaandam en de graafmachinist van de Gebr. de Wit uit Maurik. De directievoering van het project en de voorlichting gedurende de werkzaamheden zijn vanuit de gemeente Woerden verzorgd door Hazenberg Archeologie Leiden. De opgraving is getoetst door een Wetenschappelijke Commissie bestaande uit vertegenwoordigers van de K.U. Nijmegen, Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), gemeente Woerden en Provincie Utrecht. Verder dient hier vermeld het enthousiasme van vele ambtenaren van de gemeente Woerden en de bijzondere interesse van het college van Burgemeester & Wethouders. Ten slotte willen wij hier noemen de onmisbare, niet aflatende inzet van de amateurarcheologen van de Archeologische Werkgemeenschap Woerden.'6 Archeologisch Diensten Centrum, Bunschoten Hazenberg Archeologie, Leiden Noten 1 Laurium lag vijf leugae oostelijk van Nigrum Pullum (Zwammerdam) en twaalf leugae ten westen van Fectio/Fletione (Bunnik-Vechten). Een leuga is een Gallische mijl van ca. 2,2 kilometer.


2 De kerk heeft mogelijk haar oorsprong in de Karolingische periode. Blijdenstein 1999, p.20. 3 Het onderzoek is ingegeven door de bouw van een parkeergarage, die ruwweg ten zuiden van de Hoge Woerd tot aan de Nieuwe Markt zal worden aangelegd, en de verwezenlijking van een plein tussen drie belangrijke middeleeuwse gebouwde monumenten van de binnen-stad: Het Arsenaal, de Petruskerk en de achttiende eeuwse Kazerne. Het plan zal eind 2005 gereed moeten zijn. Voor de archeologische grondsporen betekent het op de eerste plaats behoud in situ. De gemeente Woerden heeft immers haar plannen dusdanig aangepast dat het castellum beschermd blijft in de bodem. Tevens zal buiten de beschermingszone - daar waar behoud niet mogelijk blijkt - archeologisch onderzoek plaatsvinden. Het veldwerk zal in drie stappen worden uitgevoerd. Voor elk van deze drie zogenaamde deelgebieden gelden eigen archeologische verwachtingen en vraagstellingen. Na afloop van het veldwerk van elk deelgebied zal een verslag verschijnen. Als alle veldwerkfasen zijn afgerond zal er één opgravingsrapport verschijnen waarin de uitwerking van alle deelgebieden zal zijn opgenomen. De aanpak van de gemeente Woerden is volledig in 'de geest van Malta' en in overeenstemming met de richtlijnen van het ministerie van OC&W. De gemeente Woerden loopt daarmee vooruit op de toekomstige wetgeving, waarin het Verdrag van Valetta zal zijn geïmplementeerd en het principe van "de verstoorder betaalt" zal gelden voor elke

partij die het archeologisch bodemarchief (be) roert. 4 Voor een uitvoerig verslag van het afgelopen onderzoek wordt verwezen naar Vos, 2003. 5 Bogaers en Haalebos 1983. 6 Zie o.a. Beunder 1975 en Haalebos 1998 met verwijzingen 7 Bogaers en Haalebos 1976; Haalebos 1998, p.15. 8 Bogaers en Haalebos 1979; Haalebos 1997.

9 Zie o.a. Haalebos 2000. 10 Zie hiervoor Beunder, Castella en havens, p.118 met verdere verwijzingen naar G. de Klerk 1984: De Petruskerk te Woerden, geschiedenis en restauratie, p.7

en p.10, en Bulletin van de KNOB 83, p.44 (1984). Is hier misschien toch iets van de principia aangetroffen, maar niet herkend als zodanig? 11 Beunder, Castella en havens, p.118-119 . en afb.72; Haalebos vermoedde echter dat het hier een deel van de kerkhofmuur betrof, gelijk aan zijn bevindingen in Alphen aan den Rijn (Haalebos 1998, p.34 noot 66). Indien de muur uit de Romeinse Tijd zou dateren is het aantrekkelijk om hierin een deel van de principia te zien uit de steenbouwfase van het castellum. Daarmee zou de stadshistorie van dit deel van Woerden sterk lijken op de ontwikkelingen ter plekke van de Utrechtse Dom, waar de vroegste St. Thomas kerk en later de Maartenskerk op de principia van het Romeinse fort is opgetrokken om uiteindelijk uit te groeien tot dat wat nu de Domkerk is. Zie voor de Utrechtse ontwikkelingen o.a. Ozinga 1989; en Broer & De Bruijn 1997, met verwijzingen. 12 Beunder 1975, p.105. 13 Haalebos en Vos 1999. 14 Haalebos en Lanzing 2000 15 Op dat moment werd echter nog wel aangenomen dat de paalkuilen tot de zuidelijke toren van de porta decumana behoorden (Haalebos en Vos 1999, p.17). 16 Bij die reconstructie bleek de toren van de Molenstraat bij nader inzien niet tot de porta decumana te behoren, maar een zogenaamde waltoren te zijn. 17 Recent onderzoek in Alphen aan den Rijn heeft wederom prachtige overblijfselen van een 'op slieten gefundeerde wal' aangetoond. Dit is klaarblijkelijk een goede manier in het rivierengebied om dergelijke aardwerken te funderen. Door stelselmatige grondwaterpeilverlagingen zullen de organische resten van houtwerk echter snel verdwijnen of reeds verdwenen zijn, zodat voor toekomstig onderzoek naar de slieten het ergste moet worden gevreesd.

61


18 Zie Van Giffen 1948; 1955. 19 Haalebos 1998, p.15. 20 Dit zou de porta principalis sinistra moeten zijn. 21 Bogaers en Haalebos 1983, p.305. 22 Haalebos en Vos 1999, p.8. 23 Berendsen en Stouthamer 2001. 24 Haalebos 1997, P-9O. 25 Er heeft ook onderzoek naar de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd plaatsgevonden, maar die perioden vormen niet het onderwerp van dit artikel. 26 Bogaers en Haalebos 1983, p.308-309. 27 Zie Haalebos 2000; Bechert en Willems 1995. 28 De definitieve datering van de munten van de afgelopen campagne volgt later. Ze liggen ter determinering op het Rijksmuseum Koninklijk Penningkabinet (KPK). Ondanks dat, en het geringe aantal van ongeveer 200 munten, inclusief de exemplaren van eerder onderzoek uit Woerden, zijn er nu toch al wel uitspraken over de munten doen. 29 Mondelinge mededeling F. Kenimers (KUN). Zie ook Haalebos & Franzen 2000, p.29; Valkenburg I zou dan een minder vooruitgeschoven en geĂŻsoleerde post zijn geweest dan tot dusver werd aangenomen. 30 Met nadruk wordt hier gewezen op het feit dat het gaat om 'voorlopige resultaten' en de gedachtegang is grotendeels hypothetisch. Het vondstmateriaal moet immers nog worden uitgewerkt en preciezer worden gedateerd. Hoewel dus erg gewaagd, om al verregaande uitspraken over datering, fasering en chronologie, is hier toch een aanzet gegeven. De auteurs beseffen dat eigenlijk alleen dendrochronologisch onderzoek, van met Woerden I geassocieerde (eikenhouten) palen, uitsluitsel zou kunnen geven over een begindatering rond 40 na Chr. 31 Suetonius, De Vita Caesarum, Caligula, p.43-48; Cassius Dio, LIX, p.21-25. 32 Vond het bekende 'schelpenverhaal' (Suetonius, Caligula, p.43) nu plaats langs de Noordzeekust (Katwijk) of is het toch langs de Kanaalkust? Dit mede n.a.v. de opmerkingen bij Tacitus (Historia IV, p.15) over de Cananefaat

62

Brinno, die schamper deed over Caligula's expeditie. Hieruit zou men af mogen lezen dat Caligula's legermanoeuvres op of nabij het grondgebied van de Cananefaten hebben plaatsgevonden; d.i. in het huidige ZuidHolland. Zie ook Wynia 1999. 33 Bloemers (1978, p.77) maakte al aannemelijk dat Claudius wellicht niet anders kon dan de Brittania politiek doorzetten. Er waren immers onder zijn voorganger al zoveel voorbereidingen getroffen, dat een drastische verandering van de plannen grote onrust onder de troepen had kunnen veroorzaken. 34 Bogaers en Haalebos 1979. 35 Mulder 1999. 36 Hier - in alfabetische volgorde - de namen van hen die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het afgelopen onderzoek, waarvoor bijzonder veel dank: Liesbeth van Beurden (BIAX Consult), Adriana Bontenbal (AWW), Elly Bruijn (AWW), Gonnie van Dijken (AWW), Monica DĂźtting (Hazenberg Archeologie Leiden), Kees Doedeijns (AWW), Sebastiaan Hess (student VU), Justin de Jong (AWW), Eva Kars (ADC), Hans Kooijman (AWW), Otto van Nispen (ADC), Kees Notenboom (ADC), Merlijn Notenboom (ADC), Sebastiaan Ostkamp (ADC), Paulien van Rijn (BIAX Consult), Mart Scheer (AWW), Henk van Uunen (AWW), Coriene Wiepking (ADC), Jaap Wisse (ADC), Ben de Wit (Maurik), en vele medewerkers van de gemeente Woerden. Literatuur Bechert, T., en W.J.H. Willems (red.) 1995: De Romeinse Rijksgrens, tussen Moezel en Noordzeekust. Utrecht. Beunder, P.C., 1975: De Romeinse (militaire) bewoning van Woerden komt in het licht. Westerheem 24, p. 100-110. Beunder, P.C., Castella en havens, kapellen en hoven van Albaniana tot Laurum, via Bode(lo)grave en Zwadenburg. Nieuwkoop. Berendsen, H.J.A., en E. Stouthamer, 2001: Palaeographic development of the Rhine-Meuse delta, The Netherlands. Assen. Blijdenstijn, R.K.M., 1999: Waardevol Woerden in ontwikkeling. Een cultuur-


historische effectrapportage van de binnenstad van Woerden. Woerden.

Bloemers, J.H.F., 1978: Rijswijk (Z.-H.), 'De Bult'. Eine Siedlungder

Cananefaten.

(Nederlandse Oudheden 8). Amersfoort. Bogaers, J.E., en J.K. Haalebos, 1976: Sporen van Romeinse militairen onder de politiekazerne te Woerden. Heemtijdighen 12, p.13-15. Bogaers, J.E., en J.K. Haalebos, 1979: De Romeinse opgravingen op het terrein van het voormalig St.-Jozefpensionaat te Woerden. Heemtijdinghen 15, p. 76-84. Bogaers, J.E., en J.K. Haalebos, 1981: ZuidHolland Woerden. BKNOB 80, p. 106-111. Bogaers, J.E., en J.K. Haalebos, 1983: Op zoek naar een castellum in Woerden. Spiegel Historiael 18/6, p. 302-309. Broer, C.J.C., en M.W.J. de Bruijn, 1997: Antonina, Wiltenburg, Traiectum. De kennis van het Romeinse verleden van Utrecht door de eeuwen heen. In: Jaarboek Oud-Utrecht, Utrecht, p. 97-124.

Giffen, A.E. van, 1948: De Romeinsche Castella in de dorpsheuvel te Valkenburg aan den Rijn (Z.H.) (Praetorium Agrippinae), I: De opgravingen in 1941. JVT2528,1940-1944, p. 1-316. Giffen, A.E. van, 1955: De Romeinsche Castella in de dorpsheuvel te Valkenburg aan den Rijn (Z.H.) (Praetorium Agrippinae), II: De opgravingen in 1942-1943 en 1946-1950. JVT33-37,1948-1953, p. 1209.

Haalebos, J.K., 1997: Een Romeins graanschip in Woerden. In: jaarboek OudUtrecht, Utrecht, p. 67-95. Haalebos, J.K., 1998: Woerden-Laurium. Een eerste inventarisatie van de opgravingen in het centrum van de stad. (ongepubliceerd).

Haalebos, J.K., 2000: Woerden, Oranjestraat. In: D.H. Kok, K. van der Graaf & F. Vogelzang (red.), Archeologische Kroniek provincie Utrecht 199S-1999.

Utrecht, p.202-206. Haalebos, J.K., en W.K. Vos, 1999: Aanvullend Archeologisch Onderzoek in Woerden, hoek Molenstraat/ Kazernestraat. (ADC rapport 5). Bunschoten. Haalebos, J.K., en J.J. Lanzing, 2000: Aanvullend Archeologisch Onderzoek aan de Groenendaal te Woerden. (ADC rapport 25). Bunschoten. Haalebos, J.K., en P.F.J. Franzen, e.a., 2000: Alphen aan den Rijn - Albaniana 199S-1999. Opgravingen in dejulianastraat, de Castellumstraat, op Het Eiland en onder het St.-Jorisplein. (Libelli Novioma-

genses nr.6). Nijmegen. Mulder, J.R., 1999: Bodemgesteldheid van de Nieuwe Markt te Woerden. Verslag van een kortlopend onderzoek ten behoeve van de ar-

cheologie, (rapport Alterra). Wageningen. Ozinga, L.R.P, 1989: Geschiedenis van het historisch en archeologisch onderzoek naar het Romeinse castellum in Utrecht. In: L.R.P. Ozinga et al. (red.), Het Romeinse castellum te Utrecht. (Studies in Prae- en

Protohistorie 3). Utrecht, p. 19-24. Vos> W.K., 2003. Voorlopige rapportage Woerden Kerkplein, deelgebied A en Hoge

Woerd. Met bijdragen van L. van Beurden, A.G. Bontenbal, C. Doedeijns, J. van Dijk, M. van Dinter, E.A.K. Kars, S. Ostkamp, P. van Rijn, A. Veenhof en C.G. Wiepking. (ADC rapport 152). Bunschoten. Wynia, S.L., 1999: Caius was here. The Emperor Caius' Preparations for the Invasion of Brittania: New Epigraphic Evidence. In: H. Sarfatij, W.J.H. Verwers & P.J. Woltering (eds.), In Discussion with the Past. Archaeological studies presented to

W.A. van Es. Amersfoort, p. 145-148.

63


Boven het maaiveld H.J.E. van Beuningenprijs 200}

De Stichting Het Nederlandse Gebruiksvoorwerp heeft in 1991 ter aanmoediging van beginnende onderzoekers de H.J.E. van Beuningenprijs ingesteld als een hommage aan haar oprichter. De prijs bestaat uit een bedrag van 1000 euro en een oorkonde. De prijs wordt namens de Stichting eenmaal in de drie jaar uitgereikt. De H.J.E. van Beuningenprijs kan worden toegekend aan publicaties in de vorm van boeken, dissertaties en artikelen, die betrekking hebben op preindustriële gebruiksvoorswerpen in de meest ruime zin. Naast kunsthistorische komen ook cultuurhistorische, historische en archeologische studies in aanmerking, mits het pre-industriële gebruiksvoorwerp centraal staat. Zij dienen aan algemeen geldende wetenschappelijke eisen te voldoen en te getuigen van oorspronkelijkheid. Onderzoekers tot de leeftijd van 35 jaar kunnen voor de prijs in aanmerking komen. Het bestuur van de Stiching stelt voor de bedoordeling een drie personen sterke jury aan. Hierin zit tenminste

een hoogleraar aan een Nederlandse universiteit en een bestuurslid van de Stichting. Eventueel kan advies van deskundige buitenstaanders worden ingewonnen. Voor de prijs, die in het najaar/winter van 2003 wordt uitgereikt, kunnen publicaties en doctoraalscripties worden ingezonden, die verschenen zijn - of in het geval van scripties ingediend zijn - in de periode van 1 mei 2000 tot 1 mei 2003. De jury is ook gemachtigd om publicaties die niet door de auteurs zijn ingezonden, bij de beoordeling te betrekken; tevens staat zij open voor suggesties van derden. Kandidaten kunnen worden voorgedragen tot 1 juni 2003. Hierbij dient een curriculum, alsmede een exemplaar/fotokopie van de te beoordelen publikatie(s) ingestuurd te worden aan: De secretaris van de Stichting Het Nederlandse Gebruiksvoorwerp drs. Alexandra Gaba - Van Dongen p/a Museum Boijmans Van Beuningen Postbus 2277, 3000 CG Rotterdam

AWN - monografie 4 Jurjen M. Bos Archeologische streekbeschrijving, een handleiding Z.p. (Vlaardingen) 1985,158 pp., 111., ISBN 90 71312 011 Een praktische handleiding die alle aspecten van veldverkenning behandeld, de bronnen die kunnen worden geraadpleegd, de vondstverwerking en de rapportage. Prijs: € 1,90 (excl. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. Streekbeschrijving.

64


Mijn mooiste vondst Leo Verhart

In dit nummer van Westerheem begint een nieuwe rubriek: 'Mijn mooiste vondst'. De naam spreekt voor zichzelf, het idee werd geboren tijdens een in januari gehouden vergadering van redactie en redactieraad. Redactieraadslid Leo Verhart was niet alleen de man die met het voorstel kwam, hij nam ook de eerste aflevering voor zijn rekening. Het succes van de rubriek staat of valt met het aantal bruikbare inzendingen. De redactie nodigt de lezers dan ook uit hun mooiste vondst op een of twee pagina's te beschrijven en aan ons op te sturen, uiteraard samen met een foto van de mooiste vondst.

gevonden. Josara de Lange, de vindster, dacht dat er krasj es op zaten en vroeg of ze de steen mocht schoonmaken. Dat gebeurt zo vaak bij een opgraving. Iedereen denkt dat hij of zij een steen met krasj es heeft gevonden, dus ik zei dat we dat wel bij de vondstverwerking zouden zien. Ik vertrok naar het museum.

Als je al lang archeoloog bent dan is de kans groot dat je vele mooie vondsten hebt. Natuurlijk de eerste. Bij mij een onooglijk botje, waarvan ik nog steeds niet weet of het van een rund of varken is. Maar er zijn ook meer bekende als de fuik van Bergschenhoek, of de berenschedel van Hekelingen die op mijn schop lag toen ik de eerste schep in de grond zette. Toch is mijn mooiste vondst, in meer opzichten, de Steen van Linne en eerlijk gezegd nog niet eens mijn eigen vondst. In 1997 onderzocht ik met enkele studenten een kleine vindplaats op het Linnerveld. We legden daar een kampementje van de Federmesser-cultuur bloot. Ik herstelde op dat moment van een herniaoperatie en mocht van de dokter nog niet graven. Het eerste uur in de ochtend was ik, met jeuk in mijn handen om een schop te pakken, aanwezig in het veld en ging daarna de vondstverwerking doen in het nabijgelegen heemkundemuseum. In de middag, tijdens de lunch, was ik weer in het veld. Op een vroege ochtend werd een steen 65


Ik was weer vroeg terug en ging de keet in. Ik weet het nog goed. Ik kan het me zo voor de geest halen. Op een grijze tafel lag de steen keurig schoongemaakt. Mede door het strijklicht dat via het kleine raam naar binnen viel, zag ik het direct: op de steen een regelmatig patroon aan krasjes in een driehoekige vorm. Nog dezelfde seconde drong het tot me door: de oudste tekening van Nederland, 12.000 jaar oud! Opgewonden nam ik de steen mee het veld in. We waren opgetogen na al die kleine en saaie vuursteentjes, zo'n bijzondere vondst en zo onverwacht. Kort daarop werd er een persbericht verstuurd. Televisie, radio en schrijvende pers reisden in grote aantallen af naar dat verre Linnerveld. Een deel kwam omdat het de oudste tekening van Nederland was, maar een ander deel, de sensatiepers, kwam af op ĂŠĂŠn zinsnede uit het persbericht. Wat was het geval? De vraag was natuurlijk wat de driehoek voorstelde. Ik kon drie verklaringen naar voren brengen. Het kon een symbool zijn waarvan de betekenis ons ontgaat of een naturalistische weergave van een tent. Ik zelf hoopte dat het een tent was. De derde verklaring was dat de afbeelding mogelijk een seksuele betekenis zou kunnen hebben. Men zegt wel eens sex sells en dat bleek hier ook het geval te zijn. Journalisten die nog nooit van hun leven over het woord archeologie gehoord hadden, laat staan er over hadden geschreven, vroegen me hijgend het hemd van het lijf over seks in de prehistorie.

66

Die enorme aandacht in de pers kreeg nog een vervolg. De tekening op de steen is niet compleet. De steen was als klopsteen bij het bewerken van vuursteen gebruikt en al oudtijds afgebroken. De vraag was wat er op het andere gedeelte had gestaan. De NRC vond dat een intrigerende vraag voor de kinderpagina en vroeg kinderen de tekening af te maken en op te sturen naar de krant. Normaal kregen ze 40 reacties, maar nu liep het helemaal uit de hand. Onderwijzers zagen de steen als een prachtige aanleiding iets meer over de prehistorie in de klas te vertellen. Het gevolg was dat hele klassen tekeningen instuurden. Binnen de kortste keren werd de krant overspoeld met meer dan 2000 tekeningen. In het Rijksmuseum van Oudheden organiseerden we een tentoonstelling en werden uiteindelijk 10 prijswinnaars geselecteerd. De dolblije winnaars en klassen kwamen allemaal naar het museum om de steen te zien en de prijs in ontvangst te nemen. Er zat tussen de tekeningen geen oplossing van de vraag wat de gravering op de steen nu precies voorstelt. Het ontbrekende stuk hebben we bij de opgraving niet gevonden. Misschien ligt het nog op de akker en wordt het stuk gevonden door de volgende generatie archeologen. De betekenis zal dus wel altijd een raadsel blijven, al hoop ik zelf nog steeds dat het een tent voorstelt.


Ingezonden Ontkerstening... Over het redactionele stuk met deze 'kop' in het decembernummer valt wel het een en ander op te merken. In de mij toegemeten ruimte enkele notities. Als hij constateert dat het christendom zijn monopolie heeft verloren en ons (wie zijn dat? JKS) niet langer 'met stichtelijke dogma's en belerende fabels in de greep houdt zoals het eeuwenlang deed', denkt de auteur waarschijnlijk aan de terugloop in ledental. Dat is echter alleen een West-Europees verschijnsel. Mondiaal is er juist sprake van grote groei. Alleen al mijn Lutherse wereldkerk zag haar ledental (70 miljoen) in 2002 toenemen met 1,7 miljoen aanhangers. Verder: het christendom bezit of begeert niet alleen geen monopolie, maar heeft ook geen enkele macht. Geloven doe je, of doe je niet. Hier heerst geen dwang, maar juist volledige vrijheid! Luther zong al: 'Geen aardse macht begeren

wij'. Dat 'eeuwenlang in de greep houden' van de auteur, is dan ook baarlijke onzin. De term 'belerende fabels' is kwetsend. Vervolgens het kerstfeest. Volgens de auteur kan men dat beter op 6 januari vieren 'althans zo deden ze dat in de eerste drie eeuwen'. Mooi niet! De christenen der eerste drie eeuwen vierden überhaupt geen geboortedagen maar alleen sterfdagen, de geboortedag tot het eeuwige leven. Zij geloofden zó vast in een spoedige wederkomst (parousia) van Jezus, dat ze bij weken leefden, niet bij jaren. Ze hadden genoeg aan de wekelijkse viering van Jezus' opstanding. Pas toen zijn wederkomst uitbleef, kwam er wat belangstelling voor zijn geboortedag. Men ging rekenen maar kreeg verschillende uitkomsten: 6 januari, 20 mei, 18 november, 25 december (vermeld in 221 en 240). Maar de dag berekenen, is nog niet die vieren. De eerste viering vindt op 6 januari in begin derde eeuw plaats in Egypte aan de

Beneden-Nijl. Ze had een heidense parallel, die zo'n 2000 jaar oud was: in de nacht van 5/6 januari werd de jaarlijkse geboorte van de god Aion uit de maagd-godin Kore, langdurig gevierd. Behalve Jezus' geboorte herdachten deze christenen daarbij ook zijn naamgeving, de komst der Wijzen, zijn doop en zelfs zijn eerste wonden (Kana: water wordt wijn). Dit laatste thema had óók een heidense parallel: in genoemde nacht veranderde Dionysius water van bronnen in wijn! Het feest heette Epifaneia (verschijning van een god). Dit feest had een enorm succes en ging als een lopend vuur door heel de westerse kerk tot in Gallië en Spanje toe. Ook Rome vierde het op 6 januari in al zijn complexiteit. Totdat in 354 Jezus' geboorte als een afzonderlijk feest op 25 december op de kalender staat (Filocualus) en paus Liberius op die dag metterdaad een kerstmis celebreert bij een kerk-wijding. Daar is geen keizer Julius aan te pas gekomen, zoals Van der Heijden meldt, maar misschien heeft paus Julius I (337-352) het decreet voorbereid, gezien zijn sterfjaar. Maar waarom deze verschuiving? Om zuiver dogmatische en liturgische redenen. Aan jarenlange discussies over Jezus' menswording (homo-ousios: mens èn god) was door concilies (Nicea, Konstantinopol) een eind gemaakt. De ketterij van Arius, die Jezus' godheid ontkende, was verworpen. Met al die nadruk op Jezus' menswording, verdiende zijn geboorte toch minstens een eigen en afzonderlijk feest in plaats van een klein plekje in het overladen Epifanie-feest. Chronologisch kwam het feest voorop, op 25 december, dat al heel vroeg was genoemd (zie hiervóór), en bovendien een heidense parallel had: de geboorte van de Romeinse Onoverwinnelijke zonnegod Sol op die dag als begin van de aloude reeks feesten (Brumalia se.) van de

67


midwintertijd. En had de profeet Maleachi (4:2) al niet de verbinding gemaakt van de onoverwinnelijke zon met de Heer, de zon der gerechtigheid? Dan lag het ook daarom voor de hand de geboortedag der zon te vervangen door die van de zon der gerechtigheid. Maar - zie Egypte - volksfeesten wortelen diep en zo bleven veel rituelen en gebruiken bij het volk onveranderd in stand, als een rijke folklore. Tot op de huidige dag, zoals offermaaltijden (kerstdiners), zonnerad (kerstkrans, krakeling), midwinterblazen en vuurwerk (lawaai om boze geesten te verjagen en goede gunstig te stemmen: niet om het nieuwe leven wakker te schudden zoals Van der Heijden meent). Het Epifaniënfeest, dat het belangrijke thema van Jezus' geboorte kwijt was, werd nog verder onttakeld. Naamgeving/besnijdenis van Jezus verhuisden naar 1 januari, zijn doop kwam op 13 januari terecht en het wijnwonder van

Kana op de ze zondag na 6 januari. De komst der Wijzen bleef eenzaam achter op 6 januari (Driekoningen). En heel deze verbouwing speelde zich af binnen de grenzen van de oude feestenreeks van 14 dagen ter viering van het midwinterfeest, dat in heel Europa in hoge eer had gestaan. Om op dit ingewikkelde, maar volstrekt logische gebeuren het etiket te plakken 'een meesterzet van religieuze manipulatie' is wetenschappelijk onjuist en vind ik bepaald onfris. Afsluitend: dit Redactioneel had beter niet opgenomen kunnen zijn. Al was het maar omdat in Westerheem alleen archeologische onderwerpen aan de orde dienen te komen. Denk aan die schoenmaker en zijn leest. J.K. Schendelaar Torp3 1785 RN Den Helder

Jubileumboek AWN

Onder redactie van A.P. van den Band en E.H.P. Cordfunke 'Archeologie in veelvoud, vijftig jaar Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland'.

Uitgeverij Matrijs 2001; 254 pp., ill. (deels in kleur), gebonden ISBN 90 5345 198 6 Het boek omvat twee delen, deel 1, "De geschiedenis van de AWN 19512001" en deel 2, "Archeologisch mozaïek, de afdelingen aan het woord". Prijs: € 19.95 (excl- € 3 verzendkosten) Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. penningmeester AWN, de Bilt, o.v.v. Jubileumboek.

68


Literatuurrubrieken Recensies Hans Koot en Ben van der Have, Graven in Rijswijk. De steentijdmensen van Ypenburg.

Stichting Rijswijkse Historische Projecten, 2001. ISBN 90-806793-1-3.167 pagina's ind. Engelse samenvatting (door Hedy van der Ende). Prijs € 22,65. Zelden verschijnt er een zo goed geschreven boek over de prehistorie als dit, dat dan ook nog eens bijzonder rijk en mooi geïllustreerd is. Luchtfoto's, heel veel goede kleurenfoto's, mooie aquarellen van Maria Bentvelzen (nu eens een keer niet van Keivin Wilson) en sprekende zwart/wit-foto's van Rob Mostert. Nagenoeg geen pagina zonder illustraties; de lijst met sponsors voorin het boek is er dan ook naar! Het boek beschrijft de spectaculaire resultaten van het archeologische onderzoek op Ypenburg (steentijdbewoning op een duin en een grafveld met 42 individuen) op een - zoals dat zo mooi heet - populair-wetenschappelijke manier en geeft de lezer daarnaast informatie over hoe archeologisch onderzoek in zijn werk gaat en welke takken van wetenschap daarbij een rol spelen. Ook de specialisten komen letterlijk aan het woord. De tekst gunt de lezer een kijkje in de keuken van de (gemeentelijk) archeoloog en beschrijft waar deze zoal voor komt te staan, bijvoorbeeld als het opgraven op een voormalig militair vliegveld, dat in WO II zwaar gebombardeerd is, het noodzakelijk maakt dat vooraf de Explosieven Opruimings Dienst wordt ingeschakeld. Ook leven de auteurs zich in in de mensen die het gebied duizenden jaren geleden bewoonden; een paragraaf over het vroegere landschap begint met de tekst; 'Als een moeder 5500 jaar geleden naar de top van het duin liep om te kijken waar haar kinderen uithingen, wat zag zij dan?'.

Een onderzoek naar menselijke resten is tegenwoordig niet meer compleet zonder gezichtsreconstructie, in het boek wordt dan ook uitgebreid verslag gedaan van een project van Maja d'Hollosy: Ypje van Rijswijk. Tot slot nog enkele redactionele slordigheidjes, die het leesplezier overigens niet bederven (maar ja, je bent oud-redacteur of je bent het niet). Op pag. 33 staat een foto van een reeks bronzen bijlen. Het bijschrift luidt 'oplopend in ouderdom'. Volgens mij moet dit juist 'aflopend' zijn. Op pagina 34

een foto van een profiel met beschrijving van de lagen. Hadden de nummers in de tekst ook niet in de desbetreffende laag op de foto gekund? Tot slot ontbreken er enkele literatuurverwijzingen: Zagwijn (pag. 63), Verkadealbum fac. P. Thijsse (pag. 67), Sauer (pag. 97). Maar laten we een en ander maar wijten aan de verbluffend snelle totstandkoming van dit overzicht; op 31 augustus 2001 was de laatste graafdag en in december 2001 zag dit boek het licht!

Afb. 1. Mooie aquarellen van skeletten door Maria Bentvelzen. Uit: Koot <? Van der Have (Graven in Rijswijk).

Marie-France van Oorsouw *

-.•-

*

T. Grünewald & S. Seibel (red.). Kontinuitat und Diskontinuitat. Germania inferior am Beginn und am Ende der römischen Herr-

schaft. Erganzungsbande zum Reallexikon der Germanischen Altertumskunde. Band 35. Walter de Gruyter, Berlin 2003. ISBN 311-071688-2, 438 pp. Prijs € 128,-. Eind juni 2001 kwam een aantal internationale wetenschappers in Nijmegen bijeen voor een colloquium over Germania Inferior. Volgens goed Duits gebruik duurt het dan nog een tijdje voor de schriftelijke weerslag wordt gepubliceerd. Maar wie het resultaat in handen heeft, zal daar niet over klagen. Kontinuitat und Diskontinuitat biedt

69


Vondsten van afgelopen jaren tonen continuïteit aan van Romeinse naar Frankische bewoning. Waarschijnlijk woonde er hoge adel temidden van de muren van het laatRomeinse castellum op het Valkhof. Niet toevallig bouwde Karel de Grote hier een buitenverblijf. Een mogelijke rode draad in deze continuïteit vormt de christelijke gemeenschap in Nijmegen. Blijkens ingekraste chi-ro symbolen op aardewerk zou die al actief zijn rond het jaar 200. Dal: roept nogal wat controverse op, want zulke symbolen worden eigenlijk pas vanaf Constantijn de Grote (begin vierde eeuw) gangbaar.

Ajb. 2. Merovingische zwaarden (saxen) uitgraven op het Valkhof (620-680 n.Chr.). Uit: Kontinuitat und Diskontinuitat.

net als zijn voorganger Germania Inferior. Besiedlung, Gesellschaft und Wirtschajï and der Grenze der römisch-germanische Welt

(2001) een verrukkelijke rondgang door Romeins Neder-Germanië. Het boek geeft een dwarsdoorsnede van het onderzoek naar de Romeinse en inheemse bewoning, zowel in de breedte, diepte als geografische spreiding. Zoals de titel al doet vermoeden, spitsen de onderwerpen zich toe op het begin en het einde van de Romeinse periode. Artikelen over Romeins Duisburg, Moers, Krefeld, Xanten en Tongeren laten we voor het gemak onbesproken. Hetzelfde geldt voor beschouwingen over muntvondsten uit 70-71, epigrafïsch onderzoek naar familierelaties uit de laat-Romeinse tijd, Keltische munten als indicatoren voor de Augusteïsche Germanenpolitiek, zegeldoosjes als indicatoren voor de verspreiding van Latijnse schriftcultuur in de Rijndelta en een beschouwing over Ubiërs, Chatten en Bataven. We beperken ons hier tot de krenten uit de pap. Harry van Enckevort en Jan Thijssen schetsen een beeld van Nijmegen in de overgang van Romeinse tijd naar Middeleeuwen.

70

Jan de Koning ontkracht de mythe dat de kuststreek na de Romeinse tijd geheel ontvolkt raakte wegens vernatting en ander ongerief. Opgravingen in Uitgeest-Dórregeest wijzen zelfs op een mogelijke continuïteit. Dat in tegenstelling tot grotere nederzettingen als Assendelft en Castricum. Joris Aarts gaat in op de rol van Romeins geld in het Nederlandse Rivierengebied, zonder dat dit overigens leidt tot bijzondere conclusies. Maarten de Weerd legt Augusteïsche muntvondsten uit Kalkriese, Velsen en Vechten onder de loep. Hij concludeert daaruit dat de forten in Velsen en Vechten kort na de veldslag in Kalkriese (9 na Chr.) gebouwd zijn en derhalve als uitvalsbasis voor de wreektochten van Germanicus dienden. Hetzelfde geldt voor de forten van Arnhem-Meinerswijk en mogelijk ook Driel en Valkenburg. In Nijmegen is het verlaten fort van Drusus op het Kops Plateau rond die tijd weer in gebruik genomen. Een buitengewoon interessante bijdrage komt van de hand van Carol van DrielMurray. Zij laat haar gedachten gaan over de identiteit van de Bataven. Deze kwetsbare nieuwkomers in het Rivierenland vonden hier waarschijnlijk niet genoeg middelen van bestaan om zichzelf fatsoenlijk in leven te houden. De geografische omstandigheden waren simpelweg te slecht. Mogelijk kregen ze vanuit Rome daarom doelbewust een identiteit aangemeten van stoere vechtjassen. Met zo'n krijgerimago was het makkelijker om Bataafse soldaten te rekruteren en bovendien steeg daardoor de afhankelijkheid van (en controleerbaarheid door) het Romeinse militaire gezag. De uitgifte van triquetrum munten paste goed in zo'n van bovenaf opgelegde verlening van corporate identity.


Kontinuitat und Diskontinuitat biedt een

stand-van-zaken in het onderzoek naar de Rijndelta in de Romeinse tijd, geschreven door de crème-de-la-crème van hedendaagse Romeinenwetenschappers. Een beetje duur, maar dat mag geen belemmering zijn. Wie bij wil blijven, moet het allemaal lezen. En u zult er beslist geen spijt van krijgen. Paul van der Heijden

Signalementen De Tempels van Eist. Brochure van het

Archeologisch Instituut van de VU (nr. 9, oktober 2002). 4 pp. Hoeveel tempels heeft Eist nu eigenlijk? Onder de NH kerk liggen de resten van twee Gallo-Romeinse exemplaren. De jongste daarvan is de grootste van Noordwest Europa en waarschijnlijk het religieuze centrum van de Bataven. Om het ingewikkeld te maken: de gemeente Nijmegen vond op een steen worp afstand van de NH kerk nog een derde tempel in de nieuwbouwwijk Westeraam. Maar daar gaat deze mooie brochure niet over. Onderzoek van de VU rond de NH kerk heeft een schat aan informatie opgeleverd over de grootte en de datering van het tempelcomplex. Enkele parmantige conclusies: 1 In de voor-Romeinse tijd fungeerde het terrein (zoals al vermoed) als een soort openlucht heiligdom.

2 De beroemde tweede tempel werd niet gebouwd na de Bataafse opstand (± 70 na Chr.) maar ongeveer 100 na Chr. Rond die tijd kreeg Nijmegen stadsrechten. Toeval? Vast niet. Keizer Traianus blijkt een gretige sponsor van de tempelbouw. 3 De tempel was hoogstwaarschijnlijk gewijd aan de Bataafse favoriete god Herculus Magusanus. 4 De eerste christelijke kerk is niet meteen gebouwd na het verval van de tempel. Er zitten enkele donkere eeuwen tussen. Meer info: www.let.vu.nl/archeologie

AJb. 3. Geografische spreiding van Romeinse munten in het Nederlandse rivierengebied voor 70 n.Chr. Uit: Kontinuitat und Diskontinuitat.

Peter van den Broeke. Van Mesolithicum tot Romeinse tijd in Nijmegen-Ressen. Archeologisch onderzoek in een persleidingtracé door het monument Zuiderveld-west. Archeologi-

sche Berichten Nijmegen - Rapport 2. Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie 2002. 84 pp. IJzertijd-expert Peter van den Broeke vult het tweede deel van de (nog altijd ISBNloze) Archeologische Berichten Nijmegen. Parallel aan de snelweg Nijmegen-Amhem moest een persleiding worden aangelegd. RAAP had al geconstateerd dat het een waardevolle site zou zijn, die nu aan de rand werd aangesneden. Het ietwat plichtmatige rapport is een soort Aanvullend Archeologisch Onderzoek, geheel conform de ROB-norm. Er zijn sporen van laatMesolithicum (± 5000 v.Chr.) tot en met Romeinse tijd. Het relatief kleine onderzochte oppervlak laat helaas niet veel opzienbarende conclusies toe, maar onderstreept wel de pas ontdekte archeologische rijkdom van de Betuwe.

De Maasgouw, Tijdschrift voor Limburgse geschiedenis en oudheidkunde. Jaargang 121

(2002), no. 3 en 4.

Afb. 4. Voor-, zij- en bovenaanzicht van een kalkstenen wijgeschenk in de vorm van een altaar. De eerste twee letters suggereren, dat het is opgedragen aan Hercules, Op de zijkant is een boom voorgesteld. Uit: De Tempels van Eist, brochure AIVU nr. 9.

71


In nummer 3 een aardig verhaal over de belegering van opstandig Nederweert in 1547. In nummer 4 een artikel over de fortificatie van het kasteel Montfort, in oorsprong gebouwd rond 1260. Nu een fijne ruïne.

terview over Archis II, de elektronische vondstvoorspeller. Nadere info onder andere op: www.minocw.nl/malta, www.begravenbataven.com, www.cvak.org. E-mail: arjan@matershermsen.nl

Paul van der Heijden Brabants Heem, jrg. LIVnr. 4, 2002. ISSN 0166-431X Heemschut Bescherming Cultuurmonumenten Medio 2003 kunnen we een uitgebreide (tijdschrift van de Bond Heemschut), jaarpublicatie tegemoet zien over het op-één-na gang 79. ISSN 0017-9515. meest grootschalige archeologische onderzoek in de provincie Noord-Brabant: BredaIn het februari en in het oktober-nummer West. van dit tijdschrift artikeltjes van Kees Peterse over de virtuele reconstructie van In totaal is hier zo'n vijftig hectare blootgehet praetorium (de commandantswoning) legd. Chrystel Brandenburgh, Ria Berken de principia (de legioensvesting) bij vens, Robert Hoegen en Laura Kooistra Romeins Nijmegen. De auteur is directeur geven hier onder de titel "Van woonstalvan PAN SA, een bureau dat reconstructies boerderij tot legerkamp" een voorproefje maakt van Romeinse architectuur. In het met de eerste resultaten van de veldwerkjuni-nummer presenteert Jerry Huisman campagnes (pag. 142-152). (archeoloog Lelystad) zich met een aantal Verspreid over het opgravingareaal, waar vraagstellingen over de implementatie van dekzandruggen ooit door moerassige beekhet verdrag van Malta. In het oktober-numdalen werden doorsneden, trof men ondermer spreekt Hans Bollebakker zijn zorg uit meer bewoningssporen uit de Bronstijd over het verdwijnen van de uitzonderlijk aan, waaronder de sporen van een langgegoed geconserveerde restanten van de rekte drieschepige woonstalboerderij Romeinse villa in Kerkrade. (1800-1050 v.Chr.). Het lijkt erop, dat het onderzochte gebied ook gedurende de periode 800-400 v.Chr. continue was bewoond, al blijft het aantal begravingen uit de periode klein. Uit de Malta Magazine (Ministerie van OcenW) Vroege Ijzertijd dateert een mogelijk inhunr. 1, december 2002. matiegraf. Eeuwenlang zwierf een tiental verschillende boerenerven door het gebied. Dit nieuwe tijdschrift richt zich primair op Elk erf bestond uit een of twee woonstaliedereen die in de wet 'bodemverstoorder' boerderijen met bijbehorende graanschuwordt genoemd en op de overheden die ren, bijgebouwen, voorraad- en waterkuidaarmee in contact staan. De lezer maakte len. kennis met het principe van 'Malta', met de fortificatie van Stavoren als project 'in de In de Romeinse Tijd zien we, dat het zwergeest van Malta', met het inpassen van arvend ervensysteem verandert in een toenecheologie in de planologie, met de sporen mende plaatsvastheid. De Romeinse nedervan de Gallo-Romeinse tempels van Eist en zetting op een van de akkers werd - met met Marie-France van Oorsouw in een ineen kleine onderbreking - halverwege de vierde eeuw opgevolgd door een omgreppeld laat-Romeins of Germaans erf, bestaande uit een boerderij, enkele kleine gebouwtjes, kuilen en zes hutkommen. Uit de eerste helft van de vijfde eeuw lijkt elk spoor te ontbreken, maar daarna neemt de bewoning weer een aanvang. De bebouwing is dan verplaatst naar de lager gelegen delen van het terrein, een verschijnsel, dat Afb. 5. Bronzen zich dan ook elders in Brabant voordoet. knopsikkel, BredaVan veel latere datum is een blootgelegd West, midden-Bronscomplex van brede grachten en een bijbetijd. Uit: Brabants horend legerkamp uit de Tachtigjarige Heem LIV-4. Oorlog.

72


Vormen uit vuur (Mededelingenblad Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas) nr. 179, 20002. ISSN 092774 8x. Het Vakteam Archeologie van de gemeente Delft (www.delft.nl/archeologie) trof aan de Brabantse Turfmarkt in die stad een hoeveel pottenbakkersafval aan, daterend uit de periode 1870-1875. Het was niet de befaamde Delftse faience die hier tevoorschijn kwam, maar gewoon gebruiksaardewerk, zoals kachelpannen, teilen en bloempotten. Voor Adri van de Meulen en Paul Smeele vormde deze vondst aanleiding om de Delftse pottenbakkersnijverheid van na 1675 aan een nader onderzoek te onderwerpen (p. 2-31). Ook het daarop volgende artikel van Jacobien Ressing-Wolfert en Jan Daniël van Dam heeft de Delftse aardewerkindustrie tot onderwerp, namelijk de aldaar aangebrachte vroege petit feu-decoraties op faience en porselein (p. 32-44). Van Delft is het een kleine stap naar Gouda, waar het bedrijf P. van der Want Gzn - Ivora ruim 350 jaar lang pijpen, plateel en ander aardewerk produceerde. Friggo Visser doet dit vrijwel vergeten hoofdstuk uit de Goudse aardewerkgeschiedenis uit de doeken (p. 46-51). Vormen uit Vuur schenkt voorts aandacht aan 'Typisch Gouds', de gelijknamige tentoonstelling en publicatie over Goudse tegels en majolica (p. 61-64). Marie-Leen Ryckaert tenslotte laat al het postmiddeleeuwse Zuid-Hollandse aardewerk voor wat het is en beschrijft de glazen Hessenbokaal in het Groninger Museum (52-60).

De Kroniek; Nieuwsbrief Historisch

Amersfoort, 4e jrg. Nr. 4, december 2002. Samenvatting van een beperkt archeologisch en geologisch onderzoek van een merkwaardig geïsoleerde heuvel buiten Amersfoort, bekend als De Heiligenberg.

W.K. Vos (met bijdragen van tal van deskundigen), Woerden, Kerkplein 2002 (ADC-

Rapport 152). Bunschoten, januari 2003. ISBN 90-5874-14-00. GeïlL, 85 pag., tabellen op formaat A-3. In het centrum van Woerden, onder het plein bij de Petruskerk, bevinden zich de sporen van een Romeins castellum, dat ooit

deel uitmaakte van de verdedigingszone van de noordelijke Romeinse Rijksgrens. Dit sporen van dit fort "Laurium" blijven voorlopig beschermd en onaangeroerd in de bodem zitten, maar voor de directe omgeving ervan is behoud in situ niet mogelijk, zodat daar archeologisch onderzoek moest plaatsvinden. Het daarmee gepaard gaande veldwerk wordt gespreid over drie verschillende deelgebieden met elk eigen archeologische verwachtingen en vraagstellingen. In deze rapportage treffen we een voorlopige korte beschrijving en analyse aan van de bevindingen bij het onderzoek in het eerste deelgebied. De aanleg van het eerste castellum lijkt reeds omstreeks 40 n.Chr. te hebben plaatsgevonden en had mogelijk een zeer tijdelijk karakter. De latere forten II, II en IV liggen alle op min of meer dezelfde plek. Niet uitgesloten is, dat het fort Woerden V elders moet worden gezocht. Zie ook het artikel van Wouter Vos c.s. in deze editie van Westerheem (p. 49-59).

W.K. Vos (met bijdragen van F.A. van der Chijs, H. van Haaster, E.A.K. Kars, J. Pelsdonk, N.M. Prangsma, W.F. Reigersmanvan Lidth de feude, B.f. van der Veen en W.K. van Zijverden), Archeologisch onderzoek in Beneden Leeuwen - vindplaats "De Ret", gemeente West Maas en Waal (ADC

Rapport 153). Bunschoten, januari 2003. ISBN 90-5874-14-19. Geïll., 71 pag., waarvan kaarten op formaat A-3. Van 4 juni tot en met 30 juli 2002 is een Aanvullend (AAO) en een Definitief Archeologisch Onderzoek (DAO) uitgevoerd op een toekomstig bouwterrein ten oosten van Tiel. Het onderzoek leverde bewoningsporen en vondsten op, die op zijn vroegst uit de Ijzertijd dateren en vrijwel onafgebroken doorlopen tot in de vroege vijfde eeuw. De omvang van de nederzetting kon niet worden vastgesteld. De vondsten wijzen op een sterk romaniseringsproces, dat zich reeds in de eerste eeuw inzette. Het verslag besteedt ondermeer aandacht aan de grote hoeveelheid bouwkeramiek (89 kilo). Dat materiaal, benevens resten van Romeins vensterglas en een aantal rijen forse paalkuilen lijken op een Romeins villacomplex te wijzen. Onder de vele metaalvondsten bevonden zich onder andere een bel en twee hangertjes, die als versiering van militair paardentuig worden geïnterpreteerd. Uit dit paardentuig, resten van

73


een harnas en een schildrand, blijkt dat er contacten met militairen moeten zijn geweest. De voorwerpen kunnen als geschenk zijn uitgewisseld, maar het kan ook zijn, dat een veteraan uit het leger zich in de nederzetting heeft gevestigd. Nadat een soldaat het leger na 25 jaar trouwe dienst met een royale beloning verliet, werden wapens en uitrusting weliswaar weer ingenomen, maar versierde zwaardscheden, gordels en paardentuig kon hij als privébezit mee naar huis nemen.

De rechthoekige 'kring'greppels lijken wat jonger te zijn dan de cirkelvormige. A.H. Schutte (met bijdragen van S.B.C. Bloo, J. Dijkstra en W. van Zijverden), Geldermalsen Middengebied-Zuid AAO Hulst

(ADC Rapport 160). Bunschoten, januari 2003. ISBN 90-5874-14-86. Geïll., 21 pag.

Als gevolg van onvoldoende financiële middelen moest dit onderzoek sterk worden beperkt. Uit de waarnemingen bij de begeleiding van het grondverzet kan slechts geconcludeerd worden, dat het terrein een omvangrijke nederzetting uit de MiddenIJzertijd omvat. Bovendien trof men indicaT.A. Goossens en W.K. van Zijverden, Aanvullende Archeologische Inventarisatie in toren aan voor bewoning/gebruik van het het kader van de uitbreiding van de Albert terrein in Vroege en Volle Middeleeuwen. Heijn te Hulst (ADC Rapport 158). Bunschoten, januari 2003. ISBN 90-587414-6X. Geïll., 8 pag., bijlagen. T. Goossens en B. Meijling (met bijdragen van tal van andere auteurs), Aanvullend ArcBovenop een dunne laag wad-/kwelderafheologisch Onderzoek in het tracé van de rijkszettingen bevindt zich een 1 - 1 ' / 2 meter dik weg N57 in Serooskerke-Noord, gemeente Veere pakket met materiaal uit de elfde/twaalfde (vindplaatsen 2, 6, 7, 8, 9,10,12, ij en 16) eeuw en (bovenin) uit de zestiende/zeven(ADC-Rapport 161). Bunschoten, januari tiende eeuw. Dat jongere materiaal lijkt te 2003. ISBN 90-5874-14-94. Geïll., 139 pag. duiden op een intacte vondstlaag van het verdwenen minderbroederklooster. Het ADC beveelt een vervolgonderzoek aan. Het onderzoek vond plaats op een aantal van de eerder door RAAP Archeologisch Adviesbureau geselecteerde vindplaatsen binnen het tracé van een nieuwe wegverbinding op Walcheren. Doel van het onderE, Schrijer, Aanvullend Archeologisch Onderzoek was het vaststellen van de archeologizoek in Den Burg, Texel (ADC-Rapport 159), sche waarde van vindplaatsen, waar sporen Bunschoten, januari 2003. ISBN 90-5874konden worden verwacht uit Ijzertijd en 14-78. Geïll., 22 pag., bijlage op formaat Middeleeuwen. A-3Bij de fysische geografie gaat het rapport uit van de herziene Westland Formatie, Tijdens het onderzoek zijn sporen aangewaarbij de termen 'Duinkerken' en 'Calais' troffen van een huisplattegrond, van zes zijn komen te vervallen.Het grote bezwaar (rechthoekige!) kringgreppels en van ontvan deze benamingen was, dat de archeolowatering- of perceleringgreppels, vermoegie ze is gaan gebruiken voor het dateren delijk daterend uit de Ijzertijd. van vindplaatsen. Dat is strikt genomen Kringgreppels hadden misschien een functie bij hooimijten of graanopslagplaatsen.

Afb. 6. Koekenpan in kogelpotaardewerk, late twaalfde eeuw en een inheems Romeins potje. Serooskerke (W.). Uit: ADC-rapport 161.

74


onjuist, zo schrijven de samenstellers. De afzettingen zoals Duinkerken en Calais zijn immers lithostratigrafische en geen chronostratigrafïsche eenheden. De archeologie dateert de afzettingen en niet andersom. Hoewel het rapport dus de nieuwe lithostratigrafische indeling toepast, wordt gemakshalve bovendien steeds naar de oude benamingen verwezen. Naast greppels en ontwateringsgeulen die in het veen snijden, zijn ook asplekken en aangepunte paalresten gevonden, daterend uit Late Ijzertijd / Vroeg Romeinse Tijd. Het landschap vormde een sluftergebied, vergelijkbaar met de situatie in het gelijknamige gebied op Texel. Ten tijde van de bewoning werden de lagere delen regelmatig overstroomd. Desondanks bleef men daar landbouw bedrijven. In de Romeinse Tijd drong het zeewater steeds verder landinwaarts tot dit in de Laat Romeinse Tijd uiteindelijk geheel verdronk. Vanaf de negende eeuw, of mogelijk iets eerder, is op de inmiddels gevormde kreekruggen weer sprake van bewoning.

te omgeving een laatmiddeleeuwse bewoningskem heeft gelegen.

T.A. Goossens en J. Dijkstra (met een bijdrage van M. Bimmel), Opgraving van de Middeleeuwse verdedigingswerken bij de Saltpoort van Doesburg (ADC-Rapport 164).

Bunschoten, februari 2003. ISBN 90-587414-24. Geïll., 35 pag. De Saltpoort vormde de toegang aan de zuidoost zijde van Doesburg en werd omstreeks 1400 gebouwd. De resten ervan worden door toekomstige bouwwerkzaamheden bedreigd. Aan de hand van de aangetroffen muren en andere sporen, in combinatie met de zestiende-eeuwse stadsplattegrond van Jacob van Deventer, kunnen de verdedigingswerken ter hoogte van deze poort worden gereconstrueerd. Tekst, tekeningen en fraaie foto's tonen de geschiedenis van de omwalling, vanaf haar oorsprong in de dertiende en veertiende eeuw tot en met de sloop omstreeks 1600, direct gevolgd door de aanleg van een bolwerk.

E. Lohof (met bijdragen van S.B.C. Bloo en R. Machiels), Archeologisch onderzoek aan de Langere Weg, gemeente Sittard-Geleen

(ADC-Rapport 162), Bunschoten, januari 2003. ISBN 90-5874-15-08. Geïll., 36 pag., tabellen. Op het opgravingsterrein bevindt zich de basis van een solitaire grafheuvel uit de Late Brons- of Vroege Ijzertijd. De enige vastgestelde begraving vormde waarschijnlijk een bijzetting. Tal van vondsten wezen op een nederzetting uit die periode in de onmiddellijke nabijheid ervan.

T.A. Goossens (met een bijdrage van M. van Dinter), Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek aan de Tramweg te Herten (gemeente Roermond) (ADC Rapport 163).

M.H.F. Cornelissen en J. Dijkstra, Aanvullend Archeologisch Onderzoek tussen de Lindanusstraat en de Bethlehemstraat te

Roermond (ADC-Rapport 165). Bunschoten, februari 2003. ISBN 90-5874-15-32. Geïll., 17 pag. Nieuwbouwplannen vormden aanleiding voor dit onderzoek in het centrum van Roermond. De oudste ophogingslagen ter plaatse dateren van omstreeks 1375, daarna is dit terrein steeds intensief in gebruik geweest. Van de oorspronkelijke bebouwing is in de diepere ondergrond nog veel terug te vinden. De archeologische waarde van het terrein wordt dan ook als hoog gekwalificeerd. E-mail: info@archeologie.nl.

Bunschoten, februari 2003. ISBN 90-587415-16. Geïll., 14 pag. Tegen alle verwachting in zijn geen sporen van bewoning aangetroffen. Wel is wat afval gevonden dat hier in de loop der eeuwen terecht is gekomen, dat deels van elders afkomstig is en dat door landbewerking en bioturbatie is verrommeld. Een kleine verzameling scherven uit de elfde en twaalfde eeuw lijkt er op te wijzen, dat er in de direc-

Timo d'Hollosy (red.) (met bijdragen van André Clazing, Maarten van Dijk, Wilma van den Heuvel, Timo d'Hollosy, Ranjith Jayasena, Hans de Jong en Francien Snieder), Een maand op zicht. 24 Vondsten van de Maand. Amersfoort 2002. ISBN 90901-6468-5. Geïll., hardcover, 107 pag., prijs € 12,50.

75


AJb. 7. Amsterdams lakenloodje met afbeelding van een koggeschip, 14001425, bodemvondst Amersfoort. Uit: d'Hollosy (red.), Een maand op zicht.

Elke maand werd op het Archeologisch Centrum van Amersfoort een 'vondst van de maand' tentoongesteld. Telkens een nieuw voorwerp dat soms onlangs en soms al lang geleden uit de bodem van Amersfoort tevoorschijn kwam. Twee jaar na het begin, in december 2002 waren er 24 vondsten aan bod geweest: munten, spaarvarkens, een haardsteen, een bitterwaterkruik, kleipijpen, dobbelstenen, een Romeinse kom met crematieresten, etc. Met uitzondering van die kom en een neolithische klokbeker dateren de getoonde vondsten alle uit de Middeleeuwen of later. Medewerkers van het Archeologisch Centrum schreven over elke 'Vondst van de Maand' een kleine monografie. Zo ontstonden uiteindelijk 24 verhalen over opmerkelijke Amersfoortse vondsten en hun vondstomstandigheden, welke verhalen men vervolgens met prachtige full color foto's verluchtigde en in een fraai boekje bundelde. Kleine kaderteksten voorzien de hoofdtekst van aanvullende informatie. De 'Vondst van de Maand' was - zo bleek reeds snel een geslaagde handreiking naar het publiek, waarvan echter hooguit een vage herinnering achterblijft. Door middel van het boekje Een maand op zicht zijn de gemeente Amersfoort en haar Archeologisch Centrum er in geslaagd zichzelf en 24 bodemvondsten permanent aan het publiek te presenteren. Het boek ligt te koop in de plaatselijke boekhandel, bij het informatiecentrum 'de Observant', in het museum Flehite en bij de VW.

P. Bitter, S. Ostkamp en R. Roedema. De beerput als bron. Archeologische vondsten van het dagelijks leven in het oude Alkmaar.

Alkmaar 2002. ISBN 90-801565-4-X. Geïll., 24 x 17 cm, 86 pag. Prijs € 9,50. Nog zo'n visitekaartje. Waar echter de publicatie van Amersfoort vooral een handrei-

76

king bij uitstek is voor haar externe relaties, richt Alkmaar zich hier direct tot de in haar geschiedenis geïnteresseerde inwoners, of preciezer, tot de leden van de Historische Vereniging Alkmaar. Over het onderzoek van Alkmaarse beerputten is inmiddels een reeks van publicaties verschenen, waarbij onlosmakelijk de namen van Peter, Sebastiaan en Rob zijn verbonden. In dit publieksboekje leggen die auteurs nog eens uit waartoe beerputten hebben gediend, waartoe het onderzoek ervan leidt en welke informatie met name de keramiek- en glasvondsten uit deze beerputten tot nu toe hebben opgeleverd. De rijk geïllustreerde publicatie biedt ons een kijkje achter de schermen van de stadsarcheologie en beoogt tevens als handzame toelichting te fungeren op de archeologische vondsten, die in het Stedelijk Museum (museum@alkmaar.nl) en in het Archeologisch Centrum C.W. Bruinvis worden getoond.

V.L.C. Kersing (red.), Archeologische monumentenzorg in het AHR-project. Deel 1: het voorbereidende werk (Haagse Oudheid-

kundige Publicaties 6). Den Haag 2002. ISBN 90-75073-06-02. Geïll., formaat A-4, 96 pag. Het Hoogheemraadschap van Delfland gaat in de Harnaschpolder (gem. Schipluiden) een nieuwe afvalwaterzuiveringsinstallatie bouwen. Door middel van 30 km aan leidingen wordt het afvalwater uit de Haagse regio aan- en na zuivering afgevoerd. Het gebied is rijk aan archeologische vindplaatsen. De bouw van de installatie en de aanleg van leidingen zullen naar verwachting op verschillende locaties een forse aantasting van het bodemarchief tot gevolg hebben. Met het oog daarop heeft het Hoogheemraadschap Delfland aan de gemeenten Den Haag, Rijswijk en Delft en de Universiteit van Amsterdam in combinatie met Archeologisch Adviesbureau RAAP de opdracht gegeven tot het uitvoeren van een zogenaamde Standaard Archeologische Inventarisatie Plus (SAIplus). E.J. Bult (gem. Schipluiden), J.M. Koot (gem. Rijswijk), H. van Londen (Universiteit van Amsterdam) en D.C.M. Raemaekers (RAAP) legden de resultaten daarvan in deze publicatie vast. De SAIplus zal worden gebruikt voor het opstellen van een onderzoeksstrategie om vindplaatsen door middel van Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI) op te


sporen en met behulp van een Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) te waarderen. De rapportage over de SAIplus wordt voorafgegaan door een beschrijving van de hand van Bult, Koot, Van Londen en J.A. van Waasdorp (gem. Den Haag) van het onderzoekskader voor de archeologische begeleiding van het project. Info: archeologie@dsb.denhaag.nl

Ename gy4, nr. 21, januari 2003 Vorig jaar werden bij een kleine opgraving te Aalst (B.) honderden fragmenten van patacons gevonden. Patacons zijn versierde pijpaarden schijfjes, waarmee men in Vlaanderen tot en met de vroege twintigste eeuw nieuwjaars- en andere koeken versierde. Verder in dit krantje de restanten van een achttiende-eeuwse houten weg en de constatering dat onze huidige edelherten een slag kleiner zijn als de voorgangers uit archeologische contexten.

Elisabeth den Hartog, De oudste kerken van Holland. Van Kerstening tot 1300. Utrecht 2002. ISBN 90 5345 218 4. Geïll, 22 x 28 cm, 288 pag., genaaid geb. Prijs € 29,95 (intekenprijs tot 1 mei € 24,95) Het voormalige graafschap Holland telde voor 1300 nog geen honderd kerken, de oudste in houtbouw, al vrij snel in tufsteen en vanaf de late twaalfde eeuw in baksteen. In dit fraaie boek komt eerst de vroegste 'kerkgeschiedenis' van Holland aan bod, inclusief de kerstening, de heilige bronnen en de spaarzame sporen van houten kerkjes. Opvallend is dat het weinige dat over die vroegste periode bekend is, op sommige punten afwijkt van de vroege kerkenbouw elders in het Rijn-Maasgebied. Vervolgens gaat Elisabeth in haar boek uitgebreid in op de winning van tufsteen en het gebruik daarvan bij kerkenbouw. Het muurwerk van een aantal van de oudste tufstenen kerken bevat blokken tufsteen, die vermoedelijk van Romeinse herkomst zijn. Zoals Romeinse bouwwerken als steengroeve voor kerken dienden, werden op hun beurt in later eeuwen veel restanten van tufstenen kerken vermalen tot tras, om met behulp daarvan bakstenen aan elkaar te metselen. Opvallend is dat niet de plaatselijke bevolking of kloosters, maar vooral de graaf en de machtige lokale adel op-

drachtgever waren voor de bouw van de vaak prestigieuze kerken in Holland. Zo was het gravenhuis verantwoordelijk voor de bouw van de abdijkerken van Egmond (waar in de tiende eeuw al een kerk gebouwd werd) en van Rijnsburg. Veel kerken waren aanvankelijk ook bedoeld als mausoleum voor deze adelijke families. Zo vormt dit boek een boeiende bron van informatie over de vraag wanneer in Holland, op welke locaties en op wiens initiatief, het versteningsproces bij de kerkenbouw plaatsvond,. De auteur volgt daarbij niet alleen de grote lijnen van deze ontwikkeling maar dwaalt op een aantrekkelijke manier ook regelmatig af naar interessante details. Een nader onderzoek naar elk van de verschillende kerken laat zij graag over aan lokale historici of andere vorsers.

Archeologie Magazine XI, nr. 1, februari 2003. ISSN1566-7553. Voor de archeologie in ons eigen land gaan we met Ruurd Kok en een lokale schaapherder op stap naar de Ginkelsche Heide. Hedendaagse militaire oefeningen herinneren aan de Slag om Arnhem, terwijl grafheuvels naar een veel verder verleden verwijzen. Helemaal achterin het blad een korte maar krachtige reactie van Wijnand van der Sanden (provinciaal archeoloog van Drenthe), naar aanleiding van een wervend verhaal in een eerdere uitgave over een handelaar in steentijdvondsten. "Kan het zijn", zo vraagt Wijnand aan de redactie, "dat de schadelijke gevolgen van de handel in archeologica tot op heden geheel aan u voorbij is gegaan?". De redactie van Archeologie Magazine vindt dat de discussie daarover Ajb. 8. Gravin niet beperkt kan blijven tot de wereld van Petronella stichtte in Rijnsburg een klooster, dat in 1333 werd gewijd aan Maria. De eerste nonnen van dit klooster kwamen uit het Saksische klooster Stötterlingenburg. Het oudste zegel van dat klooster toont Sint Laurentius, knielend op het rooster waarop hij gebraden werd. Uit: Elisabeth den Hartog, De oudste kerken van Holland.

77


de archeologie. Zij nodigt haar lezers uit om te reageren.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur ZuidHolland. Prijs per set € 25,-. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur

Afb. 9. Bijgaven uit een Romeins graf bij Lomm (L.), 70-100 n.Chr. Uit: Archeologie in Limburg 92.

(CHS)

Zuid-Holland is vastgelegd in een aantal kaartrapportages. Die kaarten, schaal 1: 50.000 bieden een overzicht in hoofdlijnen van het cultureel erfgoed van de provincie. Daartoe zijn ook de belangrijkste archeologische, historisch-landschappelijke en historisch stedenbouwkundige structuren, patronen en terreinen na verschillende inspraakrondes per regio op kaart gezet en gewaardeerd. Onlangs zijn weer vier afleveringen verschenen: • Regio Voorne-Putten/Goeree-Overflakkee) • Regio Delfland en Schieland (vastgesteld op 17 december 2002) • Regio Krimpenerwaard en Gouwestreek (vastgestel op 4 februari 2003) • Regio Hoeksche Waard/IJsselmonde/ Dordrecht (4 februari 2003). Eerder verschenen kaartrapportages over de regio's Rijnstreek, Alblasserwaard/Vijfheerenlanden en de Duin- en Bollenstreek. Voor de stadsregio Rotterdam-Rijnmond wordt een aparte kartering gemaakt, over opname van Den Haag waren bij het verschijnen van deze kaartensets nog geen afspraken gemaakt. Voor de samenstelling van de kaarten is vooral gebruik gemaakt van bestaande bronnen en bestanden. Elke aflevering bestaat uit een set van zeven kaarten. Drie disciplines houden zich met cultuurhistorie bezig, zo vermeldt de binnenzijde van

de map waarin de kaartensets zich bevinden, namelijk historische (steden)bouwkunde, historische geografie en archeologie. Aan elk van deze drie zijn telkens twee kaarten gewijd, één kenmerkenkaart en één waardenkaart. De zevende kaart tenslotte combineert de resultaten van de drie waardenkaarten. De CHS-kaartrapportages van Zuid-Holland zijn bedoeld als leidraad bij het ontwikkelen en uitvoeren van ruimtelijk beleid en vormen een gedetailleerde uitwerking van de provinciale toetsingscriteria bij het beoordelen van ruimtelijke plannen. Zo kunnen provincie, gemeenten en waterschappen bij het ontwikkelen van hun plannen, beter rekening te houden met de cultuurhistorische waardevolle structuren. Op dit moment wordt gewerkt aan een digitale internetversie van de CHS, die eind 2003 beschikbaar zou moeten zijn. De kaartensets zijn te bestellen bij de provincie Zuid-Holland, tel. 070-4416082.

Mark van Strydonck, Monumentaal en mysterieus. Reis door de prehistorie van Mallorca

en Menorca. Leuven 2002. ISBN 90-5826181-6. Garengenaaid, formaat 24x16? cm, geul, 143 pag., prijs € 22,50. De zomer komt dichterbij en daarmee nadert ook weer een scala aan mogelijkheden tot vertreding in een nabij of veraf gelegen buitenland. De Balearen met de eilanden Mallorca en Menorca vormen voor velen een geliefde vakantiebestemming. Beide eilanden hebben veel meer te bieden dan zon, strand en een ongetwijfeld boeiend uitgaansleven. Minstens zo boeiend zijn namelijk de Brons- en de IJzertijdculruur, die op deze eilanden tal van sporen hebben achtergelaten. Bewoningsgeschiedenis, megalithische monumenten, tal van fraaie vondsten en de actuele resultaten van het lopende archeologisch onderzoek op beide eilanden, vormen de ingrediënten van deze rijkelijk geïllustreerde publicatie. Zie: www.davidsfonds.be

Archeologie in Limburg (Archeologische Vereniging Limburg), nr. 92, december 2002. ISSN 1384-7538. Prijs € 3,50. Het paars op wit gedrukte tijdschrift opent met een artikel van Raphaël Panhuysen over het onderzoek naar sporen van geweld

78


in vroegmiddeleeuws Maastricht (pag. 2-7). Het onderzoek is gebaseerd op 228 begravingen op een drietal locaties. Gezien de op het botmateriaal nog herkenbare beschadigingen was als wapen vooral het zwaard populair. Voornamelijk volwassen mannen lijken het slachtoffer van wapengeweld te zijn geweest: een kleine twintig procent van hen vertoonde hak- en snijsporen. In een aantal gevallen waren de verwondingen niet fataal. Eén man werd letterlijk aan mootjes gehakt. Verder artikelen van A. Bosman (p. 8-13) over een tweetal Romeinse graven bij Lomm, daterend uit respectievelijk omstreeks 50 n.Chr. en 70-100 n.Chr., van Jacob Schotten (p. 14-16) over het archeologisch onderzoek naar de Loherschans te Belfeld, aangelegd en gebruikt tijdens de Tachtigjarige Oorlog en van J.P. de Warimont over het Belvédère-Interglaciaal en de Midden Paleolitische vindplaats Maastricht-Belédère. De Warimont concludeert, dat het Belvédère-Interglaciaal een complex is met twee bodemvormingsfasen. Van beide stadia is de aanwezigheid van de mens in de Belvédèregroeve aangetoond. Nadere info: www.archeologie.net

Haarlems Bodemonderzoek (commissie

Oudheidkundig Bodemonderzoek Haarlem) 34, 2000 (verschijningsdatum februari 2002). ISSN 1384-0584. Zw./w.ill., 116 pag., prijs € 7,-.

Afb. 30. Pottenbakkersajval uit Haarlem, circa 1350. Uit: Haarlems Bodemonderzoek 34.

het Spaarne aangebrachte ophogingslagen worden vervolgens bebouwd. In eerste instantie zal sprake zijn geweest van houten huizen, terwijl in de tweede helft van de vijftiende eeuw verstening van de bebouwing plaatsvindt. Aanvankelijk vestigen zich hier arbeiders en ambachtslieden, maar al snel neemt de welvaart in dit stadsdeel snel toe, zoals ook valt af te leiden uit de vondsten die bij het onderzoek uit de talrijke beerputten te voorschijn zijn gekomen. In een uitgebreide catalogus wordt zowel het pottenbakkersafval als de inhoud van de beerputten afgebeeld en beschreven.

Haarlems Bodemonderzoek 34 is nagenoeg

geheel gewijd aan het onderzoek dat in 1988 en 1991 op een tweetal locaties in het Burgwalgebied plaatsvond en waarvan de resultaten nu door E. Jacobs, D. Olthof en A. Pavlovic worden gepubliceerd (pag. 3109). De bewoningsgeschiedenis van deze locatie reikt niet verder terug dan de dertiende eeuw Tijdens de beide onderzoeken werd achter de panden Antoniestraat 6 en 8 een grote hoeveelheid dertiende-eeuws pottenbakkersafval aangetroffen, bestaande uit 15.804 scherven. Die scherven waren te herleiden tot minimaal 472 voorwerpen, waarvan 72 procent uit handgevormde kogelpotten bestond. Het pottenbakkersafval wordt uitgebreid geanalyseerd en beschreven. In de nabije omgeving zijn al eerder misbaksels uit die periode aangetroffen. Hoogversierde waar was slechts beperkt en fragmentarisch aanwezig. De met potscherven en ander materiaal langs de oever van

Haarlems Bodemonderzoek 35. Haarlem

2002. ISBN 1384-0584. Formaat 24x16? cm, geïll. (voor het eerst in kleur), 80 pag., prijs € 7,-. De reeks Haarlems Bodemonderzoek bestaat

25 jaar. Centraal in het thans verschenen 35e nummer in deze reeks staat 't Wed, een recreatiemeertje dat in de jaren vijftig in de Kennemerduinen is aangelegd: geologisch en archeologisch onderzoek (J. de Jong en A.M. Numan, pag. 4-54) en schelpen en plantenresten uit een grondmonster (W.J. Kuijper, pag. 55-57). Verder bijdragen van De Jong over pollenanalytisch onderzoek te Overveen en Zandvoort (pag. 58-66) en een leuk artikel over de omzwervingen van een walvisbot, dat bij werkzaamheden werd aangetroffen (J. de Jong en Th. Nieuwenhuizen, pag. 67-

79


73). Het bot bleek een overblijfsel te zijn van de kaak van een Groenlandse walvis. De kaak werd wellicht in de zeventiende eeuw door walvisvaarders aangevoerd en deed vervolgens mogelijk rechtopstaand nog jaren dienst als blikvanger (of als schuurpaal voor het vee?). Tenslotte volgen nog enkele pagina's met archeologisch nieuws en met de kroniek 2001, waarin de afbeelding van een ijskloot waarmee men zich vroeger op de bevroren slotgracht van kasteel Brederode moet hebben vermaakt.

Detector Magazine 66, 2002. ISSN 1386-5935

Onder de vele laatmiddeleeuwse pelgrimsinsignes uit het verdronken dorp Nieuwlande zijn er enkele van Sint-Anna te Duren. Voor Leon Mijderwijk is dit aanleiding om deze insignes en in het bijzonder Sint-Anna in haar rol als vruchtbaarheidbrengster uit de doeken te doen. Verder uiteraard veel detectoravonturen, numismatiek en ander klein metaal. Afb. 11. Twee, stukjes barnsteen uit de Bronstijd (ca 1360 v.Chr.) met afbeelding en inscripties. Bij het ene stukje barnsteen bevinden de graveringen zich aan weerszijden. Bodemvondst Bernstorf, nabij München. Uit: Germania 80,

80

Germania (Anzeiger der Römisch-Germanischen Kommission des Deutschen Archaologischen Instituts Frankfort a.M.), Jahrgang 80, 2002, i.Halbband. ISBN 38053-2983-0, ISSN 0016-8874. Geb., formaat 27,5 x 19 cm, 136 afb., 3 tabellen en 6 bijlagen, 404 pag. Ik beperk mij tot een opsomming van de bijdragen in deze bundel:

• Die '4C-Daten aus der Sesselfelgrotte und die Zeitstellung des Micoquien • Durchblick in Diermarden, Geomagnetische Prospektion einer bandkeramischen Siedlung • Idol- und Sonderfunde der bandkeramischen Siedlung von Bad Nauheim-NiederMörlen (Wetteraukreis) • Zwei bronzezeitlichen Bernsteinobjekte mit Bild- und Schriftzeichen aus Bernstorf (Lkr. Freising) • Frühkaiserzeitliche Siedlungsfunde aus Niederweimar bei Marburg • Das römische Oedenburg (Biesheim/ Kunheim, Haut-Rhin, France) Frühe Militarlager, Starssensiedlung und valentinianische Festung • Die frühmittelalterliche Siedlung von Bochen im mirtleren Polen • Von der Natur- zur Kulturlandschaft. Das mittlere Lahntal (Hessen) in vor- und frühgeschichtlicher Zeit • Gedanken zu einem Dogma der Paliiodemographie des frühen Mittelalters En verder uiteraard een heel pakket boekbesprekingen en signalementen (p. 305404).

f. van Doesburg, Een waarderend archeologisch onderzoek op het terrein van het archeologische monument Cothen-De Zemelen (gem. Wijk bij Duurstede) (Rapportage

Archeologische Monumentenzorg 97), ROB, Amersfoort 2003. ISBN 90-5799044-X. Zw./w.-ill., formaat A-4, 52 pag. In dit rapport worden de resultaten besproken van onderzoek nabij Wijk bij Duurstede. Dit onderzoek bestond uit twee delen: een opgraving aan de westzijde van het archeologische monument Cothen-De Zemelen en een booronderzoek aan de oostzijde daarvan. De westzijde van het terrein was reeds vanaf de Vroege Ijzertijd tot in de (Midden-) Romeinse tijd in gebruik. De bewoning concentreerde zich op een stroomrug langs een rivierbedding. Uit de aangetroffen paalgaten konden geen gebouwenplattegronden worden herkend. Op een perceel aan de oostzijde van De Zemelen zijn grote hoeveelheden Romeins bouwpuin verzameld, wellicht bevond zich hier een Romeinse villa. Booronderzoek wijst er op, dat in de bodem nog muurresten aanwezig zijn. Op dit deel van het terrein eindigde de bewoning in de Karolingische, tijd.


Mogelijk nam de nederzetting in De Zemelen reeds in de Ijzertijd een bijzondere plaats in en was dit de belangrijkste voedingsbodem voor het ontstaan van een villa-complex. Dit idee wordt gestaafd door de vondst van een aantal Keltische munten in De Zemelen en de directe omgeving. Keltische munten zijn in het Kromme Rijngebied relatief zeldzaam en worden vooral gevonden in de omgeving van castella en grotere agrarische nederzettingen.

Nieuwsbrief Monumentenzorg

Zupthen,

nr. 7, februari 2003. De restauratie van de St. Janskerk, de resultaten van recent bouwhistorisch onderzoek van een vijftal panden en het onderzoek van de kelder onder het huis 't Klompje, vormen de belangrijkste ingrediĂŤnten van deze folder. Onder 't Klompje trof men onder meer een benen tuimelaar aan, een onderdeel van een vermoedelijk vijftiende-eeuwse kruisboog. Meer info: www.oudewand.nl. Gerrit Groeneweg

Werk in uitvoering Deadline voor WIU 200}-} (juni): 1 mei 2003. Secretarissen, ik ontvang uw periodieken enz. en uw gegevens voor de agenda graag rechtstreeks, desgewenst digitaal. Mijn gegevens staan voorin Westerheem. Van Hunze tot Harlingen nr. 6, december 2002 (Afd. 1 - Noord-Nederland)

landse bronnen (vooral Engelse en OudNoorse) brengt de auteur Vikinginvloeden in het Nederlandse kustgebied een stuk dichterbij en maakt hij aannemelijk dat deze acte een belangrijk document is geweest voor 'Holland in wording'. Een interessant en bovendien goed leesbaar ver-

De afdeling maakte een excursie naar de expositie 'Der Tempel im Moor' in Hannover, na Ottawa en Calgary te zien in Assen. Zelfs op de vlooienmarkt langs de rivier de Leine in Hannover ontdekten de excursiegangers nog archeologische zaken als bronzen koker- en neolithische bijlen! Ria Alberts en Jan Visscher bezochten Vallon Pont d'Arc, waar men in 1994 de Grotte Chauvet ontdekte. Het convocaat vervolgt met enkele krantenberichten over de tot nu toe kleinste Homo erectus-schedel, speerwerpen en een opgraving door het ADC aan de Koningstraat in Dokkum. Na de lezingen en tentoonstellingen, vestigt 'Ook leuk om te weten' de aandacht op voor leden interessante nieuwe boeken en tijdschriften.

grens.

Route van graaf Gerulf door MiddenHolland (uit Grondspoor).

Medemblik

Petten

West-Friesland Campthorpa

Grondspoor nr. 146, februari 2003 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.)

G bestaat vrijwel geheel uit een bijdrage van Joop Stolp, waarin hij uitvoerig ingaat op de achtergronden van een in 889 te Frankfurt opgestelde schenkingsacte. Bij deze gelegenheid schenkt de Oost-Frankische koning Arnulf van KarinthiĂŤ landgoederen aan graaf Gerulf, verondersteld stamvader van het Hollandse gravenhuis. Onder meer door gebruik te maken van buiten-

Noordwijk

81


haal, dat mijns inziens een grotere lezerskring verdient. Bovendien een mooie aanvulling op het in 2000 verschenen boek 'Frieslands oudheid' van Herre Halbertsma. In maart verzorgde Stolp voor de afdeling een lezing 'De Vikingen, een onderbelicht thema in onze geschiedenis'. Kwadrant 2002 nr. 4 (Afd. 7 • Den Haag e.o.)

In februari organiseerde de afdeling in Museum Scheveningen weer de Archeologische Dag, waarop professionele en amateurarcheologen korte lezingen hielden over de archeologie binnen de regio. Cees Milot gaat in op een puzzelscherf met een gegolfd bandje: niet Romeins, maar wat dan wel? De scherf werd gevonden in een volkstuin op een deel van Forum Hadriani en blijkt afkomstig uit Langerwehe, waar volgens Rotterdam Papers VI in de 14e en 15e eeuw kruiken met banden werden versierd. De afdeling bestaat dit jaar 50 jaar en roept de leden op om een jubileumcommissie te vormen. Verreweg het grootste deel van Kwadrant bestaat uit de Archeologische kroniek van het Westland (2001) door A.A.G. Immerzeel, waarin onderzoek/ meldingen uit 's-Gravenzande (Papedijk, Veilingkade e.a.), De Lier (Leehove, Hoofdstraat), Maasland, Naaldwijk, Poeldijk (Verburghlaan/Arckelweg), en Schipluiden (Harnaschpolder, 't Woudt, Gaagweg). Ten slotte besteedt K aandacht aan de nieuwe internationale website (www.bogpeople.org) van het Drents Museum t.g.v. de tentoonstelling 'The mysterious bog people', nu in Ottawa en in 2004 in Assen te

Nieuwsbrief, februari 2003 (Afd. 12 - Utrecht e.o.)

Voorzitter Jos de Grood meldt in 'Van het bestuur' dat het aantal leden de laatste jaren min of meer constant is (ca. 140), wat in vergelijking met de landelijke AWN geruststellend is. Belangrijk is de jaarlijkse Provinciale Contactdag voor amateur-archeologen uit de provincie, ook een erkenning voor het werk dat amateurs verzetten. Joke van de Barselaar is al geruime tijd bezig met het ordenen van de afdelingsdocumentatie: boeken en tijdschriften zijn klaar, maar er wachten nog vele meters archiefmateriaal. Na wat huishoudelijke zaken betreffende de Jaarvergadering van de afdeling beland ik bij nog archeologischer zaken. Ton van Rooijen maakt de leden attent op een door de provincie georganiseerde bijeenkomst voor afgevaardigden van

82

alle archeologische werkgroepen in de provincie, waarop belangrijke ontwikkelingen worden besproken. Vervolgens de verslagen van de diverse werkgroepen binnen de afdeling. Anton van Schip: De AW Leen de Keijzer was en blijft aan het verhuizen, terwijl de nieuwe verblijfplaats nog onzeker is. Onderzoek op de Kniphoek leverde onder meer een vrij compleet te restaureren Paffrath-kogelpot (1200), botmateriaal (vooral van paarden), munten (waaronder een denarius uit 109-103 BC), twee fibulae, een fragment van een La Tène-armband en een zestiende-eeuwse jydepot op. Een gepland onderzoek in Schalkwijk op het erf van een te slopen boerderij ging niet door, omdat het toch niet inpasbaar bleek in de sloopen herbouwplannen. Op twee andere terreinen werden grondboringen gezet ter voorbereiding van mogelijk nader onderzoek. R.J. Ooyevaar: De AW Zuidwest-Utrecht verleende assistentie aan archeologisch onderzoek in IJsselstein, waar funderingen van huizen uit de vijftiende en zestiende eeuw werden gevonden en elders resten van het klooster, gebouwd rond 1500. De AW maakte een excursie naar het Belgische Zaventem (expositie over archeologie en HSL) en Gent. Henk Doornenbal: De AW Oude Rijn zette de activiteiten aan de Thematerweg (Vleuten) voort met boringen en onderzoek van de grachten. Op de laatste graafdag trof men resten van houtbouw aan, mogelijk de vroegste fase van bewoning op deze plaats. Op de plaatselijke braderie nam de AW deel aan een presentatie van de vondsten. Mededelingenblad, januari 2003 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.)

Secretaris Jan van Dalen: We kunnen echt niet zeggen dat 2002 een saai jaar is geweest. Voor de eerste helft van 2003 is een gevarieerd programma vastgesteld, een lustrumviering waardig. Onze afdeling werd opgericht in 1968 en bestaat dus 35 jaar. De afdeling organiseert in mei een excursie naar Kalkriese/Haltern en fietst in juni rond Swalmen TRAP-route 2. Nieuwsbrief nr. 15, januari 2003 (AW Leidschendam-Voorburg)

Na de fusie van de gemeenten Voorburg en Leidschendam werd de naam van de eveneens gefuseerde werkgroepen uit Voorburg en Leidschendam 'Archeologische Werkgroep Leidschendam Voorburg' (AWLV). In maart bracht de werkgroep een bezoek aan Tongeren (Gallo-Romeins Museum).


De gemeente Leidschendam-Voorburg vroeg de AWLV ambtenaren voor te lichten over de lokale historie en archeologie. De AWLV verzorgde een boekje over Forum Hadriani (FH), waarin alle oude en nieuwe inzichten zijn verwerkt. De gemeente en de Stichting MAC/Forum Hadriani Voorburg maakten deze uitgave financieel mogelijk. Eind van 2004 zal een 'echt' boek over de locatie van FH het licht zien, geschreven door een samenwerkingsverband van de AWLV, de ROB en ruim twintig veelal landelijk bekende auteurs. De sponsorwerving is in volle gang. Dan zijn we er nog niet. Want er wordt over FH ook nog een tentoonstelling ingericht in Museum Swaensteyn te Voorburg én waarschijnlijk vindt nog dit jaar een opgraving plaats naar FH. Leden van de AWLV maakten een interessant uitstapje naar verschillende hofjes in het centrum van Leiden. Deze stammen deels nog uit de vijftiende eeuw. De excursie werd geleid door Joanneke Hees. Dan naar het veldwerk. Een onderzoek in volkstuinen naast het Park Arentsburgh leverde veel bouwmateriaal en Romeinse en inheems-Romeinse keramiek op. Vondsten door de tuinders gedaan worden veelal gemeld aan de AWLV die op zijn beurt de tuinders op de hoogte houdt van nieuwe ontwikkelingen rond FH.

Wilco de Jonge bladerde in oude Westerheems en kwam daar een bijl van het Vlaardingen type tegen (3500-2500 BC), in 1923 gevonden in Voorburg. Na enig speurwerk loopt het spoor voorlopig dood bij verhuisde dochters van de vroegere eigenaar. Alexandra Oostdijk vertelt het verhaal van een Peruaanse 'stirrup-vase' uit de Chimübeschaving (1100-1450 AD). De pot was bij het grofvuil gezet en door een oplettende inspecteur van de reiniging aan de AWLV overhandigd. Ondanks of juist door de aanwezigheid van een stempel en een sticker van het Peruaanse nationale museum staat de echtheid van de pot nog niet vast. Wilco de Jonge doet verslag van onderzoek naar de juiste locatie van hofstede De Loo, vermoedelijk een van de oudste grote goederen in Voorburg, misschien nog van vóór 830. Het middeleeuwse huis is in de zeventiende eeuw 'opgevolgd' door een landhuis op een nieuwe plaats. Het onderzoek leverde nog niet het gehoopte resultaat op. De zoals gewoonlijk goed ogende digitale versie van de N van deze actieve werkgroep eindigt bij Paul Baarslag die aandacht besteedt aan de expositie over het oude Syrië in het RMO. Jan Coenraadts

AWN-reeks no. 2 Vingerhoeden en natiiringen uil de Am.tlenltimse bnder,

Catherine A. Langedijk en Herman F. Boon 'Vingerhoeden en naairingen uit de Amsterdamse bodem, productietechnieken vanaf de late middeleeuwen'. 112 pagina's, ill., ISBN 90 71312 06 2 Een onmisbaar boekwerk voor het determineren van vingerhoeden en naairingen en een interessant boek voor degenen die meer over de productiemethoden van deze voorwerpen willen lezen. Kortom, een boek dat in uw boekenkast thuis hoort. Een uitgebreide summary maakt het boek ook geschikt voor Engelstaligen.

Prijs voor leden € 9,50, voor niet-leden € 14,50, (exd. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 2.

83


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS)

A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW)

Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: hogenh@euronet.nl Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Penningmeester: J (Jules) de Jaegher, Tijnjeweg n, 8457 EKGersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejaegher@doge.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: Winfried Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wannadoo.nl

Sub regio Groningen: J (Jules) de Jaegher, Tijnjeweg n, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejaegher@doge.nl. Regio Noordwest: vacature. Regio Oost: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: Eric Weijters, Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (n. Br.), tel. 0168-472783, e-mail: h.c.j.m.weijters@umail.leidenuniv.nl. Sub regio Zeeland: Dries van Weenen, Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. e-mail: info@duikwacht.nl. Redacteur: Louis van de Berg, Zonnebloem-straat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320, e-mail: l.berg@qface.nl. Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, e-mail: nico@niria.nl.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C j eugdlidmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

84

36,50

€ € € € €

22,00

18,00 19,00 12,50 5,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: J.P. ter Brugge (afdelingen en regio's), Westlandseweg 254, 3131 HX Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Alg. secretaris: Sj.S. Elzinga, Spoorlaan 33, 3739 KB Hollandsche Rading, tel. 035-5771446, e-mail: elbod@dutch.nl. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 0302203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: B.J.J. Elbertse (public relations), Predikherenkerkhof 14, 3512 TK Utrecht, tel. 030-2300281, e-mail: b.elbertse@zonnet.nl W.J.C. Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./fax 078-6186819. Mw. M.A. Noordhoek, Parklaan 17, 3722 BC Bilthoven, tel. 030-2448672. f. Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160. Mw. A.M. Visser (deskundigheidsbevordering), Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096, e-mail: j.m.visser@tiscali.nl Ereleden E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, P.J.R. Modderman, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren). Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 1. Noord-Nederland: BJ. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 2. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34, 1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 3. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103,1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 4. Kennemerland (Haarlem en omstreken): M.J.C. Willemsen, Nieuwe Gracht 3, 2011 NB Haarlem, tel. 023-5491399, e-mail: mjcwillemsen@yahoo.com 5. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast, Stokerkade 32,1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 6. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134, e-mail: mennodijkstra@freeler.nl

7. Den Haag en omstreken: Joanneke Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. 8. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 9. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): D. de Jong, Windmolen 86, 2986 TL Ridderkerk, tel. 0180-431240. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118462142, e-mail: leida@zeelandnet.nl of awn @ zeelandnet.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.nl 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): L. de Niet, Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, e-mail: ldeniet@euronet.nl 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485343456, e-mail: JJ.Daalen@HCCNET.nl http://membersi.chello.nl/-a.hendriksoi. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360, e-mail: g.a.boomsma@freeler.nl homepage: http://awnafd17.webpage.net 18. Zuid-SaUand - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: G. Draaijer, Smedenstraat 120, 7411 RJ Deventer, tel. 0570-641887 e-mail: g.draaijer@home.nl. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: Lankamp.Jos@Intoweb.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Traast-Bos, Opperswolle 32, 8325 PH Vollenhove, tel. 0527-246602. 21. Flevoland: A. Bertijn, Arnoldusgulden 38, 8253 DZ Dronten, tel. 0321-315733, e-mail: habertijn@freeler.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: F. de Kleijn, postadres AWN, Keizersgracht 2, 5611 GD Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2446517 (woensdagavond). 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


AXA verzekeraar van de AWN

Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek. AWN-leden maken geschiedenis!


tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

jaargang 52 • nr. 3 • juni 2003


Colofon

Inhoud

Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) www.Awn-archeologie.nl Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden

jaargang 52 no. 3, juni 2003

Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. E-mail: HJ.Nieuwenhuis@worldonline.nl • Gerrit Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • fan Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • Tim de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl Redactieraad J.C. Besteman, H. van Enckevort, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 januari, 1 maart, 1 mei, 1 juli, 1 september en 1 november. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: € 115,-, halve pagina: € 230,-, hele pagina: € 410,-, insteekfolder: € 410,-. © AWN 2003. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Ovimex, Deventer

Redactioneel Cor Bastinck

De grote gouden broche opnieuw bekeken

86

W.A. van Es

Naschrift bij De grote gouden broche van Dorestad opnieuw bekeken

92

Michiel Bartels, Winnie von Ende en Dirk Schutten

Broodversiering uit de Koekstad, achttiende-eeuwse patacons uit een kuil aan de Polstraat te Deventer 95 Opgravingen door amateurs eindelijk officieel!

108

Wilco de Jonge

Zo'n onooglijke kogelpot toch de mooiste vondst

111

Literatuurrubrieken

115

Werk in uitvoering

133

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

140

ISSN 0166-4301

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

85

Op het omslag: De grote gouden Dorestadbroche. Zie artikel pag. 86 e.v.


Redactioneel In het verleden ligt ons heden en in het nu wat komen gaat. Archeologen weten dat. Jammer dat de internationale politiek hier niet wat vaker lering uit trekt, maar dat terzijde. Ik ga in dit redactioneel niet verder terug in het verleden dan 1924, het jaar waarin de zesde, geheel opnieuw bewerkte uitgave van Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandsche Taal verscheen. Het leven was toen een stuk ongecompliceerder en al onze woorden pasten nog in ĂŠĂŠn boekdeel. Op bladzijde 2014 van dat kloeke boekwerk lezen we: "VOND, m. (-en), wat men vindt: een vond doen; dat was een prachtige vond, uitvinding; (ook) vinding, gedachte; hij weet allerlei vonden, listen, streken."

Dat we bij het doen van vondsten soms listig te werk moeten gaan, klinkt zo negatief, daar heb je weer zo'n schatgraver. Het zinnetje 'de vinder weet allerlei vonden om vonden te doen' klinkt ons dan ook weinig vertrouwd in de oren, maar is, of was althans in 1924, taalkundig niet onjuist. Tegenwoordig gebruiken we graag superlatieven. Een gewone 'vond' spreekt ons niet meer aan. Is 'vondst' de overtreffende trap van 'vond'? Zelfs dat lijkt nu niet meer te volstaan, we spreken liever van een 'bijzondere vondst' of van een 'interessante vondst', alsof al de andere vondsten, die we liever met 'materiaal' aanduiden, niet minstens zo boeiend zijn.

Zoals iedereen kijkt ook de archeoloog weieens over zijn schouder terug in de tijd. Niet alleen uit professie, maar ook gewoon met een knipoog, of met weemoed als herinnering aan een heuglijke of anderszins bijzondere gebeurtenis. Naar een heel speciale vond(st) bijvoorbeeld. Die ene vondst die hem/haar altijd zal bijblijven, die hem/haar altijd zal blijven intrigeren, zal blijven boeien of misschien wel zal blijven ergeren. De redactie wil een aantal archeologen in de gelegenheid stellen om die ene speciale vondst aan de lezers van Westerheem te presenteren. Leo Verhart nam in het vorige nummer het voortouw, dit nummer brengt Wilco de Jonge zijn vondst voor het voetlicht. Wie volgt? O ja, wanneer u bij 'vondel' denkt aan een letterkundige, of aan een smakelijk Belgisch bier met dezelfde naam en een fraai etiket op de fles, kunt u zich vergissen, want zo vervolgt ons woordenboek uit 1924: VONDEL, m. (-s), losse brug of plank over eene sloot, vlonder. Maar of het verantwoord is om diezelfde plank uit 1924 nog steeds te gebruiken, als u nu een sloot wilt oversteken om uw memorabele vondst te gaan doen, waag ik te betwijfelen. Zwammen en houtworm hebben inmiddels gestaag hun werk gedaan en een nat pak zal uw deel zijn. Wat resteert is een nare herinnering, geen vondst dus waarmee u onze lezers gaat boeien. Gerrit Groeneweg

85


De grote gouden broche van Dorestad opnieuw bekeken door Cor Bastinck

Inleiding

Afb. 1. De Dorestadbroche op ware grootte (ca. 8,3 cm).

86

De grote gouden broche van Dorestad, gevonden in 1969, is in de archeologische wereld beroemd. Deze schijffibula werd gevonden op de bodem van een vroegmiddeleeuwse waterput tijdens opgravingen door de ROB in Wijk bij Duurstede. De opgravingen maakten deel uit van het onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse, internationale overslaghaven Dorestad, waar nu Wijk bij Duurstede ligt. De bloeitijd van Dorestad viel rond het midden van de achtste tot het midden van de negende eeuw. Volgens W.A. van Es, oud-directeur van de ROB, dateert de fibula uit de Karolingische tijd: rond 800.' Het unieke sieraad is te zien in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden (zie afb. 1). Dit artikel gaat in op de volgende stelling: het is onwaarschijnlijk dat de Dorestadbroche honderd jaar na de laatst gevonden schijffibula (laat zevende eeuw) is gemaakt. Volgens mij is het sieraad niet na het eerste kwart van de achtste eeuw gemaakt. De broche mag

worden beschouwd als het eindresultaat van een ontwikkeling in formaat, stilistische vormgeving, gebruik van almandijn en de goudsmeedkunst van schijffibulae. Het stilistische ontwerp is gebaseerd op destijds gangbare en overgeleverde vormen die door de ontwerper (waarschijnlijk in opdracht) verder zijn uitgewerkt. Het is een topstuk wat betreft christelijke symboliek. Vergelijkend onderzoek Het heeft er alle schijn van dat de maker van de Dorestadbroche zich mede liet leiden door het ontwerp van de ZĂźrichbroche (zie afb. 2). Deze zevende-eeuwse gouden broche, gevonden in het kanton ZĂźrich, is net als de Dorestadbroche een schijffibula.2 De versiering op de broche is voornamelijk uitgevoerd in filigraan (opgelegd gouddraad). Deze versiering laat een opvallende gelijkenis zien met de Dorestadbroche. Vorm en plaats van de aaneen geschakelde voluten (gekrulde versiering) zijn bij beide broches gelijk. Het kruisvormig motiefis duidelijk herkenbaar en wordt nog eens benadrukt door een driehoekige zetting aan het uiteinde van elke kruisarm. In het centrum van de broche bevindt zich een grote ronde zetting waarvan, net als bij de driehoekige zettingen, de oorspronkelijke inzet van email verloren is gegaan. Afb. 3 toont dezelfde voluten, eindigend in roofvogelkoppen en wijzend op Oost-Romeinse invloeden.' Dit is een detail van het evangeliarium van Lindisfarne uit het eind van de zevende eeuw. Ook de schijffibula van Wittislingen (Beieren), afkomstig uit het eind van de zevende eeuw, en genoemd door Van Es, toont deze roofvogelkoppen.4 Dit maakt duidelijk dat de toegepaste motieven geografisch wijd verbreid waren. Kennelijk vond men in de goudsmidateliers de roofvogel-


koppen later niet erg zinvol meer en liet men ze weg.s Wellicht omdat ze in oorsprong niet christelijk waren geïnspireerd. Vanaf circa 550 ontwikkelde de Germaanse goudsmeedkunst zich onder Byzantijnse invloed.6 De schijffïbula werd in doorsnee ook steeds groter. Maar de Dorestadbroche is wat betreft zijn grootte van 8,3 cm uniek. Tevens werd het iïligraan teruggedrongen ten gunste van meer zettingen en het doisonné met geslepen almandijn.7 Een aanwijzing hiervoor is de recente vondst van een zevende-eeuwse gouden schijffibula bij opgravingen in Soest in het Duitse Noordrijn-Westfalen. Deze kunnen we plaatsen tussen de Zürichbroche en de Dorestadbroche (zie afb. 4)." Opvallend bij deze Soestbroche is de grote randversiering, die bestaat uit acht omgekeerde druppelvormen in doisonné en almandijn. Deze vinden we terug als een Andreaskruisvormig motief rond de centrale almandijn in de Dorestadbroche. De acht driehoekige zettingen rond de middencnkel zijn bekroond door een omgekeerde druppel en geflankeerd door twee goudbolletjes. Hier valt de gelijkenis op met de gestileerde levensboom in de armen van het kruisvormig motief met de groene velden in de Dorestadbroche. Vier van de tegenover elkaar liggende driehoekige zettingen zijn gevuld met rood almandijn en de andere vier met groen glas, waardoor ook in deze Soestbroche twee kruisen zijn te zien. Heel bijzonder aan de Dorestadbroche zijn ook de uitgezaagde openingen tussen de vier krulvormige randmotieven, die daarmee nog meer zeggingskracht krijgen. Deze schijffibulae zijn grafgiften, maar de gewoonte om dergelijke zaken mee te geven aan doden verdween in het begin van de achtste eeuw onder christelijke invloed.9 De Dorestadbroche vormt daarop dus een uitzondering, tenzij deze; afkomstig is van grafroof. Het basisontwerp van de broches is niet uniek. Zie daarvoor een Romeinse glazen fles uit circa 300, afkomstig uit

Zuidwest-Duitsland (zie afb. 5).10 De maker van de schijffibulae zal de fles waarschijnlijk niet hebben gekend, maar het ontwerp is heel opvallend en lijkt ook te worden gebruikt in de vroegmiddeleeuwse goudsmidateliers in dezelfde regio. Nauwkeurige waarneming leert dat er steeds een tweede kruis aanwezig is, maar ik ben van mening dat dit net als bij de Dorestadbroche een toevalligheid is. Het vloeit voort uit de compositie van een Grieks (gelijkarmig) kruis, geplaatst in een cirkelvorm met een ander eveneens cirkelvormig object in het centrum. Wellicht gaat het bij de Zürich- en Soestbroche om dezelfde maker of atelier als van de Dorestadbroche, die met

Afb. 2. Gouden broche uit het kanton Zürich, zevende eeuw.

Afb. 3. Detail van het evangeliarium van Lindisfarne, eind zevende eeuw.

87


schreef over deze broche onder meer: "Het gaat hier om een gelijkarmig kruis, dat, wanneer de broche geplaatst wordt in de stand waarin hij vermoedelijk gedragen is, als een Andreaskruis verschijnt (bedoeld wordt hier het kruisvormig motief met de groene velden in de armen, CB). Het andere kruis is eveneens gelijkarmig, maar het heeft voor ons gevoel een wat bizarre vorm Elke arm is samengesteld uit een rond veld met daar bovenop iets wat op het eerste gezicht een dubbele krul lijkt. Bij nader toezien kan men er nog juist twee rudimentaire dierlichamen in herkennen. De lange smalle lichamen doen aan slangen denken, maar zij lopen in gekromde roojvogelsnavels uit. Telkens twee dierkoppen klemmen een van de grote parels in ruitvormig montuur tussen

Afb. 4. Frankische gouden schijffibula uit Soest (DU), zevende eeuw.

de ingewikkelder uitgevoerde doisonnétechniek, een stap verder ging in de edelsmeedkunst. We zien zelfs een overeenkomst in de manier van werken: de terugkerende vormen zijn namelijk onregelmatig in uitvoering.

Het hoofdmotief In de Dorestadbroche zijn twee kruisvormige motieven zichtbaar. Van Es

Afb. 5. Romeins fles (hoogte 27,5 cm) met opgelegde glasdraadversiering in diverse kleuren, ca. 300 (Keulen - Rom. Germ.. Museum).

88

zich in." Tot zover het citaat." De gekrulde armen, die bestaan uit twee aaneen geschakelde voluten met een naar binnen gerichte krul, doen mij eerder denken aan de hoorns van een ram. De kop wordt dan gevormd door het enigszins uitlopende, ronde veld eronder. De snuit wordt bij twee koppen weergegeven door een parel en bij de andere twee door een groen gekleurd glasbolletje. Waarom er twee glasbolletjes zijn gebruikt in plaats van parels is onduidelijk. Aangezien de andere parels (langs de rand van de broche zijn ook nog zestien kleine parels gemonteerd) doorboord zijn en kennelijk afkomstig zijn van een parelsnoer, is het niet ondenkbaar dat de maker gewoon geen parels meer had. Of dat om één of twee parels ging, weten we natuurlijk niet, maar voor het evenwicht in de compositie zal hij ook in het eerste geval twee glasbolletjes hebben gebruikt als vervanging. Hij bracht de hoekige vorm van de hoorns tot uitdrukking door een verhoogde goudrand over de lengte van de hoorns en de hellende doisonnévakjes aan weerszijden. Hij gaf daarmee de van nature brede basis en het spits toelopen van de ramshoorns natuurgetrouw weer. De maker smeedde daarmee het bestaande krulvormige motief (zie ook de andere genoemde


fïbulae) samen met de christelijke symboliek van de ramshoorns (zie hieronder). Christelijke symboliek Waarom zou de maker aan ramshoorns hebben gedacht? In het Oude Testament staat dat God, toen Abraham volgens zijn opdracht zijn zoon Izaak aan hem zou offeren, een ram zond met zijn hoorns verward in de struiken, om in plaats van Izaak te worden geofferd. "De ram is hier een beeld van Christus, die ook voor anderen opgeofferd werd en tevens als voorganger en leider van de kudde, die de schapen voorgaat en naar grazige weiden leidt. De beide hoorns herinneren aan de armen van het' kruis. Als zodanig komt de ram ook wel voor als versiering in de krul van Romaanse bisschopsstaven"."

Op de broche zitten tussen de ramshoorns één grote en twee kleine parels geklemd. Net als tussen de ramshoornparen onderling: een grote ovaal geslepen almandijn en twee kleine parels. Deze kunnen mijns inziens mede symbool staan voor de goddelijke drieeenheid: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest Het kruis met de opvallende groene velden in de armen en bekroond met een rode almandijn, is een Grieks (gelijkarmig) kruis in een vrije versie van een vorm die volgens de één een Rozenkruis, en volgens een ander een. Klaver-of Lazaruskruis wordt genoemd. De vrije versie is aangepast aan de ronde ramskoppen zodat een zijdelings afgevlakte vorm ontstaat van de velden. In de armen van dit kruis, is in cloisonné een voorstelling gemaakt die de levensboom voorstelt. De groene velden van email, met de levensboom erin, geven de Hof van Eden weer en de grote ovaal geslepen almandijn in het centrum van de broche, met het kruis, wijzen op de almachtige God, zoals Van Es beschreef in zijn artikel in de Spiegel Historiael.'3 Vergelijkbare uitvoeringen uit dezelfde periode zijn uiterst zeldzaam. Ik wil even ingaan op de levensboom op de Dorestadbroche. Het piramide-

vormige, lichtblauwe grondvlak met brede basis stelt de stevig gewortelde stam van de levensboom voor. De aanhangsels met de rode bolletjes, zijn de vruchten. De hartvormige, donkerblauwe aanhangels daarboven, zijn de bladeren, terwijl de witte 'druppels' de stam lijken te suggereren.14 Deze twee witte, omgekeerde 'stamdruppels' lijken mij echter bewust zo apart te zijn vormgegeven, om (de plaats van) Adam en Eva te symboliseren bij de levensboom in de Hof van Eden, als wezenlijk onderdeel van het scheppingsverhaal. De christelijke symboliek van de toegepaste vier positieve kleuren wijzen in die richting.1' Het groen staat onder andere voor hoop, rood voor liefde, blauw voor onschuld en het wit voor waarheid en maagdelijkheid. Ik sluit een dubbele symboliek zeker niet uit. Daarmee doel ik op de veronderstelling van Van Es, dat de vier kleinere ovaal geslepen almandijnen aan de buitenrand van de Dorestadbroche de vier evangelisten kunnen voorstellen. Het getal vier komt veel voor in de christelijke symboliek, bijvoorbeeld de vier stromen in het paradijs.'6

AJb. 6. Detail St. Apolünare in Classe in Ravenna, midden zesde eeuw.

Bevestiging Aan de achterkant van de Dorestadbroche ontbreekt de bevestigingsspeld. De aanzetten van de bevestigingspunten zijn nog wel aanwezig. De plaats waar de speld moet hebben gezeten (schuin op het kruis), komt overeen 89


Afb. y, Detail van een consulair diptychon uit Tours, 506.

met de natuurlijke beweging om een broche met de rechterhand hoog op de mantel, vast te spelden. De lezer kent wellicht het probleem om een naamplaatje met een horizontale speld, zelf netjes recht op de revers te spelden; een schuine speld biedt dan uitkomst. Op die manier opgespeld, zal het kruis met de groene velden erin als een rechtopstaand kruis naar voren komen (zie afb. 1). Datering Van Es baseert zijn datering rond 800 op de vergelijking met stilistische motieven van kerkelijke gebruiksvoorwerpen uit die tijd.'7 Naast die door Van Es genoemde en getoonde vergelijkende afbeeldingen en dergelijke die dateren uit eind achtste, begin negende eeuw, heb ik echter twee afbeeldingen kunnen vinden uit de zesde eeuw, die duidelijke overeenkomsten vertonen met het ontwerp van de levensboom in de Dorestadbroche, wat een vroegere datering mogelijk maakt. De ene is een afbeelding van de 'St. Apollinare in Classe' bij Ravenna (zie afb. 6).'8 De andere is een afbeelding van een consulair tweeluik van de Oost-Romeinse consul Flavius Aerobindus Dagalaifus uit 506 (zie afb. 7).19 De vorm van het kruis met de groene velden kan men terugvinden in de al genoemde Soestbroche (afb. 4). De kennis van motie-

90

ven uit de christelijke symboliek was wijd verbreid. Daarvoor zorgde niet alleen de kerkelijke hiërarchie, maar ook de vele pelgrims, de handel en de militaire activiteiten in die tijd. Vanwege de emailtechniek in doisonné kan de broche in tijd worden geplaatst naar de dichtstbij gelegen, jongere kerkelijke voorwerpen," of vanwege de almandijndoisonné bij de oudere schijffibulae zoals de Soestbroche. Andere tussenliggende vondsten zijn (nog) niet bekend. Ik geef de voorkeur aan de laatste veronderstelling: in de eerste plaats omdat de Dorestadbroche een draagsieraad is en dus een voorwerp van een geheel andere orde dan de kerkelijke voorwerpen; in de tweede plaats omdat de stijl overeenkomt met de lijn van de 'evolutie' van de eerder besproken schijffibulae; in de derde plaats omdat het niet waarschijnlijk is dat tussen het maken van de Dorestadbroche en de andere schijffibulae honderd jaar zal hebben gelegen; in de vierde plaats omdat de stilistische uitvoering van het emailcloisonné lang niet zo verfijnd is als bij de kerkelijke voorwerpen.

Conclusie Gezien de hiervoor geschetste en door afbeeldingen ondersteunde srilistischeen chronologische ontwikkeling, is er mijns inziens geen reden meer om de vervaardiging van de Dorestadbroche later te dateren dan het eerste kwart van de achtste eeuw. Aangezien er geen andere soortgelijke en daarbij aansluitende vondsten zijn gedaan, lijkt daarmee de bloeitijd van de schijffibulae voorbij te zijn. Het ziet er naar uit, dat de edelsmeedkunst zich daarna vooral is gaan richten op de vervaardiging van reliekhouders en andere kerkelijke gebruiksvoorwerpen. Op één mogelijkheid wil ik nog wijzen, namelijk dat de Dorestadbroche oorspronkelijk niet was uitgevoerd met de groenachtige velden van de levensboom, maar op die plaatsen was voorzien van filigraan en dat de broche pas later is voorzien van deze emaildois-


onné versiering. Er kunnen hiervoor drie argumenten worden aangevoerd. De broche vertoont reparatiesporen; de vier genoemde velden zijn omsloten door een aparte cloisonné goudrand; deze velden zijn bovendien spiegelglad gepolijst, in tegenstelling tot de andere, hoger liggende, delen van de broche. Hierdoor lijkt het dat deze velden later zijn bijgemaakt en elk in zijn geheel werden ingesoldeerd. Dit zou kunnen betekenen, dat de broche net als de andere schijffibulae is gemaakt in het begin van de achtste eeuw, maar aan het eind van die eeuw mogelijk is gerenoveerd. Samenvatting De grote gouden Dorestadbroche is een uniek exemplaar, zeker voor Nederland. De broche is vermoedelijk gemaakt in Zuidwest-Duitsland of daar in de buurt, niet later dan in het eerste kwart van de achtste eeuw. Het is waarschijnlijk een product uit het laatste stadium van een bijna tweehonderd jaar durende ontwikkeling van schijffibulae in de goudsmeedkunst. Het ontwerp en de uitwerking daarvan zijn zo gekozen, dat het een en al christelijke symboliek uitstraalt. Maar het basisontwerp is gebaseerd op bestaande ontwerpen, die teruggaan tot in de Romeinse tijd en zelfs tot de Kelten (het schild van Battersea, British Museum). De uitvoering is, zowel inhoudelijk als in de gekozen materialen, dermate kostbaar, dat de bezitter/opdrachtgever wel iemand met een zeer hoge kerkelijke functie moet zijn geweest. Gezien het bovenstaande en de functie van het sieraad als mantelspeld, zal het de bedoeling zijn geweest de drager nadrukkelijk een christelijk gezag te doen uitstralen. Dit zal het meest tot zijn recht zijn gekomen in een uitvoerende functie. Crassus 25 3962 LL Wijk bij Duurstede Met dank aan Frans Bergwerf, Leo Grobben en WJ.H.Verwers (ROB).

Noten 1 Van Es 1978. 2 Archeologisch Landesmuseum Baden-Württemberg. 3 Elbern 1962. 4 Van Es 1978. 5 Van Es 1978. 6 Elbern 1962. 7 Theiss 1978; Almandiet is een roodachtig gekleurd granaat uit India. Het werd geslepen tot almandijn, als dunne plaatjes en als cabochon steen. In goud gezet, was het de meest toegepaste halfedelsteen in sieraden van de Merovingische tijd. Het gebruik was wijd verbreid in Perzië en Byzantium. Van daaruit kwam het via het gebied rond de Middellandse Zee naar Europa. Ateliers voor de verfijnde goudsmeedkunst waren vermoedelijk gevestigd in kerkelijke centra (kloosters?), die we moeten zoeken in het gebied van Noord-Italië, Zwitserland en Zuidwest-Duitsland. Er is echter zeer weinig bekend over de vroegmiddeleeuwse ateliers. In het begin werd het almandijn nog spaarzaam toegepast, wellicht was de toelevering nog beperkt. Later werd het geslepen almandijn steeds meer gebruikt. De indringende rode kleur van het almandijn verklaart wellicht het toenemende gebruik ervan in kerkelijke sieraden. 8 Römisch-Germanisches Museum der Stadt Köln 2000. 9 Rademacher 1940. 10 Elbern 1962. 11 Van Es 1978. 12 Timmers 1981. 13 Van Es 1978. 14 Van Es 1978. 15 Timmers 1981. 16 Timmers 1981. 17 Van Es 1978. 18 Van der Meer 1949. 19 Wolfram 1991. 20 Van Es 1976. Literatuur

Archeologisch Landesmuseum Baden-Württemberg, 1997: Die Alamannen. Theis, Stuttgart. Bibliotheek Rijksmuseum van Oudheden te Leiden: Germanischer Goldschmuck. Elbern, V.H., 1962: Das erste Jahrtausend - Kultur und Kunst im werdenden Abendland an Rhein und Ruhr. Verlag L. Schwann, Düsseldorf (drie banden). Es, W.A. van, 1976: La grande fibule de Dorestad. In: Festoen, GroningenBussum, pp. 249-266. Es, W.A. van, 1978: De grote gouden broche. In: Spiegel Historiael, jaargang 13 nr. 4. Meer, F. van der, 1949: Christus, oudste gewaad. Het Spectrum, Utrecht. Rademacher, F., 1940: Frankische Goldscheibenfibeln. Verlag F. Bruckmann, München. Römisch-Germanisches Museum der Stadt Köln, 2000: Fundort NordrheinWestfalen, Miüionen Jahre Gesohichte. Verlag Philipp von Zabern, Mainz. Christlein, R., 1978: Die Alamannen. Konrad Theiss Verlag, Stuttgart. Timmers, J.J.M., 1981: Christelijke symboliek en iconografie. De Haan, Haarlem. Wolfram, H., 1991: Das Reich und die Germanen. Siedler Verlag, Berlin. Afb. 1: © Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Raadpleging - Archeotheek- en Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. - Bibliotheek Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, Archeologie. - Universiteitsbibliotheek van Utrecht, Letteren en Geschiedenis. - Universiteitsbibliotheek van Amsterdam Kunstgeschiedenis/Culturele studies. - Gemeentelijke bibliotheek van Utrecht. - Bibliotheek- en Museum Catharijneconvent te Utrecht. - Allard Pierson Museum te Amsterdam. - Museum Het Valkhof te Nijmegen Tentoonstelling: 'Gevonden: Allosaurus, Neandertaler, Romeinse weg...', in 2001. - Openbare bibliotheek van Wijk bij Duurstede. - Boekenkast van Museum Dorestad in Wijk bij Duurstede.

91


Naschrift bij De grote gouden broche van Dorestad opnieuw bekeken door W.A. van Es De meeste gezichtspunten die de heer Bastinck naar voren brengt, verdienen geloof, of op zijn minst ernstige overweging. Ik begin echter met een stelling die mijn instemming niet heeft: de broche zou aan het begin en niet aan het einde van de achtste eeuw te dateren zijn. Eigenlijk het enige argument dat daarvoor wordt aangevoerd, is dat de broche in de vorm en plaatsing van haar versieringsmotieven zo sterk doet denken aan zevende-eeuwse Oost-Frankische Goldblechscheibcnfibeln. Van de (stilistische) ontwikkeling die deze schijffïbulae hebben doorgemaakt, zou de broche van Dorestad het 'eindresultaat' zijn. Omdat er tussen de 'laatst gevonden' Goldscheibenfibulae uit circa 700 n.Chr., en het eindpunt uit Dorestad geen tussenschakels bekend zijn, zou onze broche dichter bij 700, zeg 725, gedateerd moeten worden. De overeenkomst van de Dorestad-broche met haar Frankische voorgangers is inderdaad frappant. Toch zijn er grote verschillen. Bijvoorbeeld: de gelobde contour met de zestien pareltjes, het ajour-element van de dubbele dierkoppen, de totale bedekking van het oppervlak met cloisonné, de 'email' velden met de levensboom, het grote formaat. Al deze kenmerken van de broche uit Dorestad vinden geen identieke tegenhangers op de zevendeeeuwse schijffibulae, en zeker niet allemaal tegelijk. Met andere woorden: de stilistische afstand is toch eigenlijk juist wel groot. Daarom bieden de Goldscheibenfibulae mijns inziens niet een direct aanknopingspunt voor de datering. Die moet komen van voorwerpen die stilistisch nauwer verwant zijn en dat zijn onder andere de des-

92

tijds door mij aangehaalde liturgische objecten. Volledig ben ik toen niet geweest. Zo had ik, bijvoorbeeld, de bekende corona ferrea uit de domschat van Monza met zijn X-vormige kruisen van geëmailleerde levensbomen vergeten.' Deze voorwerpen dateren op zijn vroegst van circa 800 n.Chr. Een datering van de broche uit Dorestad omstreeks die tijd lijkt mij dan ook nog altijd de vroegst mogelijke. Dat wij geen tussenstadia tussen de Frankische gouden schijffibulae en Dorestad kennen, is terug te voeren op het ook door Bastinck genoemde feit dat bij de Franken de gewoonte om de doden grafgiften mee te geven aan het eind van de zevende eeuw ophoudt. De ontwikkeling van de schijffibulae is dan in het bodemarchief niet langer te volgen. Het enige andere archief waarin men mag hopen vroegmiddeleeuwse kostbaarheden bewaard te vinden, zijn de kerkschatten. Daar hebben wij inderdaad het geluk verwanten van onze broche aan te treffen en uiteraard zijn dat vooral liturgische voorwerpen. Kostbare broches behoren, blijkbaar of vermoedelijk, eerder tot de wereldse sfeer. Met een vernuftige tussenoplossing komt Bastinck ons halverwege tegemoet. De broche zou van oorsprong een zevende-eeuwse schijffibula (compleet met filigrainversiering) geweest zijn, die een eeuw later door toevoeging van de vier velden met een levensboom werd omgebouwd. Dit lijkt mij alleen technisch al onmogelijk. Van belang blijft echter Bastincks observatie dat de vier emailvelden afzonderlijke elementen vormen, die vermoedelijk door de maker van de broche vervaardigd zijn.


Die heeft het sieraad kennelijk uit verschillende, deels al bestaande onderdelen samengesteld. Een nauwkeurig technisch onderzoek door iemand met kennis van het juweliersvak is dringend gewenst en zou ook voor de interpretatie van het ornament nieuwe gezichtspunten kunnen opleveren. De christelijke verklaring van de versiering wordt door Bastinck verheugend verrijkt. Terecht wordt de nadruk op de viertalligheid gelegd. Getalssymboliek, getalmystiek zelfs, speelde in het vroegmiddeleeuwse denken een grote rol. De elfde-eeuwse monnik Raoul Glaber mediteert over de viertallige structuur die God in het heelal heeft gelegd. Overal ziet hij met elkaar corresponderende viertallen waarin zich Gods wezen openbaart: vier evangelisten, vier aardse elementen, vier belangrijkste deugden, vier voornaamste zintuigen.2 Langs de rand van de broche laat Bastinck zich een transformatie voltrekken van de vier- naar de drietalligheid, de laatste een allusie op de H. Drievuldigheid: de zestien kleine pareltjes verdelen zich twee aan twee in combinatie met telkens een van de vier grotere parels in de vierkante vattingen of met van de vier cabochon geslepen almandijnen langs de rand tot acht groepjes van drie. Die laatste roepen wel een sterk hiërarchisch beeld op van de goddelijke Drie-eenheid (twee kleine pareltjes tegenover een veel groter element), maar hiërarchie zat de middeleeuwer in het bloed. Zo is volgens een elfdeeeuwse bisschop van Laon een van de eerste dingen die een koning over het hiernamaals wil weten, of onder de vorsten in het hemelse Jeruzalem nog hiërarchie: bestaat.' Een waardevolle aanvulling is ook Bastincks verwijzing naar de kleursymboliek van de levensbomen. Dat de twee witte delen van de boomstammen Adam en Eva voorstellen, lijkt mij haast te mooi om waar te zijn. Interessant is de verwijzing naar de

plantaardige voorstelling op het vroeg zesde-eeuwse diptychon uit Tours. Overigens is hier eerder een wijnstok dan een levensboom afgebeeld, een toespeling op het woord van Christus: 'Ik ben de wijnstok, gij zijt mijn ranken.' Maar deze symboliek overlapt die van de levensboom en in elk geval dragen onze levensbomen wijnbladeren. Symbolen en hun betekenissen hebben een taai leven, zoals ook in dit geval weer blijkt. Juist daarom mogen wij aan de zesde-eeuwse afbeelding op het diptiek geen daterende waarde voor onze broche toeschrijven. Het verrassendst vind ik de verklaring van de vier dierkoppen als ramshorens. Zij doen daar onmiskenbaar aan denken. De betekenis zou ook prachtig passen in de christologie van de broche, veel mooier dan mijn wat slappe referentie aan alle levende wezens die Gods lof moeten verkondigen. Toch zijn er wel bezwaren. Al op de laat zevende-eeuwse fibula van Wittislingen vinden wij de combinatie van de twee dierprotomen met de vierkante vatting die (waarschijnlijk) de aarde met haar vier einden voorstelt. Monsters namen in de voorstellingswereld van de Germanen een belangrijke plaats in. Zij vormen ook het thema van de vroegmiddeleeuwse Germaanse edelsmeedkunst. Zonder twijfel hebben de monsters op de broche betrekking op een Germaans mythologisch gegeven, dat hier in een christelijke context geplaatst en zo gekerstend wordt. Zijn het slangen, vogels, of- een kruising tussen die twee - draken? Misschien heeft men er destijds de Midgardslang in gezien, het monster dat de aarde als een ring van kwaad omknelde en dat pas aan het eind der tijden zou worden verslagen, als de wereld aan apocalyptische rampen ten onder moest gaan om hernieuwd te kunnen herrijzen. Mogelijk zou zelfs de Wereld-es Yggdrasil, een soort levensboom, waarvan de stam dagelijks met witte (!) leem werd begoten, het wereldeinde, Ragnarök, niet overleven.4 93


Ook wie opgevoed was in het Germaanse religieuze idioom, kon in de versiering op de broche dus een heilsboodschap lezen. De tweetaligheid van het juweel kwam goed van pas, want de optimistische boodschap van de Kerk moest omstreeks 800 n.Chr. in onze streken nog worden verkondigd aan een wereld doordrenkt van heidendom.

digheid. Wellicht heeft een broche met christelijke boodschap ook een (hof)dignitaris niet misstaan. De Frankische schijffibulae uit de zevende eeuw waren dat namelijk niet. Het zou niet moeilijk zijn het aantal vragen en veronderstellingen verder uit te breiden. Zo te zien is onze grote gouden broche met zijn sprekend ornament nog lang niet uitgepraat.

Wie de broche van Dorestad gedragen heeft, ook dat zouden wij graag willen weten. Een kerkelijke hoogwaardigheidsbekleder lijkt een voor de hand liggende veronderstelling. Of was het misschien toch een hoge wereldse functionaris? De verdediging van het geloof behoorde tot de belangrijkste taken van de bestuurlijke elite. De toppen van de wereldse machtspiramide, de Franse koning en de Duitse keizer, deelden door de zalving bij hun ambtsaanvaarding in de priesterlijke waar-

Poelbuurt 9a 9865 VK Opende Noten 1 Iasa Belli Barsali, Oreficeria medievale, Milaan 1966, afb. 32. 2 G. Duby, L'An Mil, Folio Histoire 1980, p. 82-83. 3 Idem, p. 89. 4 P. Vermeyden & A. Quak, Van Aegir tot Ymir, personages en thema's uit de Germaanse mythologie, Nijmegen 2000, s.v. Midgardslang, Ragnarök en Yggdrasil.

AWN-reeks no. 3 Frans Diederik 'Schervengericht, een onderzoek naar inheems aardewerk uit de late derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland' 168 pagina's, ill., ISBN 90 71312 07 o Uit de duizenden aardewerkscherven, aangetroffen in tientallen nederzettingen uit de Inheems-Romeinse tijd in Schagen e.o., is de migratie van de bevolking in de derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland te herleiden. De publicatie, met de vele lijntekeningen en afbeeldingen, is tevens een uitzonderlijk fraai naslagwerk voor het determineren van aardewerk uit bovengenoemde periode. Prijs voor leden € 12,50, voor niet-leden € 18,50, (exd. € 3,00 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 3.

94


Broodversiering uit de Koekstad, achttiende-eeuwse patacons uit een kuil aan de Polstraat te Deventer Michiel Bartels, Winnie von Ende en Dirk Schutten'

Eind juli 2002 deed de heer B. Duimel bij het graven van een vijver in de achtertuin van zijn huis aan de Polstraat 38 te Deventer een merkwaardige vondst. Direct onder de toplaag van een 2 x 3 m grote kuil kwam op een diepte van 20-50 cm een groot aantal brokken witte keramische reliëfs tevoorschijn. Tussen de zwarte tuinaarde bevonden zich nog meer kleine stukjes pijpaarde. Na enig puzzelwerk bleken de fragmenten aan elkaar te passen en diverse voorstellingen te bevatten. Omdat het hier wel eens om een boeiende archeologische vondst zou kunnen gaan, werd deze aangemeld bij Archeologie Deventer.2 Beschrijving van de objecten De voorwerpen zijn alle ongeveer 12 x 15 cm groot, met een dikte tussen de 9 en 12 mrn. Alle objecten zijn van witbakkende klei vervaardigd. Deze klei is niet zo fijn als die van pijpaarde, maar minder grof dan terracotta. De objecten tonen aan de ene zijde een voorstelling in reliëf en hebben vaak een crèmekleurige of lichtroze slib over die reliëfzijde. De voorstelling is gevormd door de klei in een eenzijdige mal te drukken. Aan de niet gedecoreerde achterzijde is het object vrij glad. Aan deze zijde bevindt zich soms een asymmetrische en in een aantal gevallen een scheve inkeping. Deze inkeping is vermoedelijk bedoeld om met een haakje de droge vormen uit de mal te wippen. Doordat de inkepingen afhankelijk van het voorwerp in het midden of asymmetrisch zijn aangebracht, kan worden gesteld dat de reliëfs niet bedoeld zijn om aan de muur te hangen. Bij enkele

voorwerpen zijn ook twee inkepingen aanwezig. Aan de voorzijde is incidenteel de afdruk van het weefsel van een fijne doek te zien. Op de voorstellingen ontbreken sporen van beschildering. Hieruit valt af te leiden dat de reliëfs (nog) niet waren gepolychromeerd. Ook kan het zijn dat de verf van alle objecten in de bodem is opgelost. Resten van metselspecie of een andere kleefstof, waaruit afgeleid had kunnen worden dat de reliëfs tegen een muur waren gemetseld of op een andere manier waren gehecht, ontbreken eveneens.

Locatie van Deventer in Nederland.

Tussen de scherven bevonden zich veel verschillende, maar ook veel overeenkomstige fragmenten. Slechts een aantal daarvan paste aan elkaar.

95


Centrum van Deventer, locatie vondst.

Sommige voorstellingen waren nagenoeg compleet, maar van enkele voorstellingen waren alleen bepaalde fragmenten bewaard gebleven. Door het combineren van de scherven van een voorstelling kon het totaalbeeld worden verkregen.

Decor 1: Patacon Adam en Eva, origineel (links). Patacon Adam en Eva, reconstructietekening (rechts).

96

Een zevental decors kunnen worden onderscheiden: i Adam en Eva met de boom van goed en kwaad (De Zondeval)


2 De Verspieders in het Land van Kanaan 3 Het Ros Beiaard met de Vier Heemskinderen 4 Ruiter te paard 5 Een diligence 6 Een hand 7 Een wiel

Decor 2: Patacon met de Verspieders, origineel.

Beschrijving van de afbeeldingen en technische details: Decor i toont de boom van goed en kwaad. Links is Adam te zien, rechts Eva. Het bijbelse thema is de zondeval, een veel voorkomend thema waar het de christelijke moraal betreft.' Daarnaast is het een populair huwelijksthema: het eerste mensenpaar op aarde. Twee patacons hebben de zondeval als voorstelling. Beide hebben een crèmekleurige sliblaag. De enkele inkeping op de achterzijde is zo aangebracht dat het voorwerp in theorie goed opgehangen zou kunnen worden. Decor 2 verbeeldt eveneens een bijbels verhaal. Het gaat hier om de Verspieders, herkenbaar aan de stok die zij samen dragen met daaraan een grote druiventros. In opdracht van Mozes, de stamvader van de Israëlieten, ontdekten zij tijdens het verkennen Kanaan, het: 'Land van Melk en Honing'.4 Tijdens de berging van de fragmenten zijn overigens alleen twee van de linker Verspieders teruggevonden. Aan de achterzijde van dit object bevindt zich een inkeping. Mogelijk had dit grote reliëf er twee. Aan de voorzijde op de voorstelling van de druiventros, is nog de afdruk van een fijngeweven doek te zien. Onder aan de voorstelling zijn twee letters te zien: 'AN'. Vermoedelijk stond hier 'ANNO' met een jaartal. Door het fragmentarische karakter ontbreekt het jaartal. Ook dit object heeft een laag zeer dunne crèmekleurige engobe op de voorzijde. Decor 3 vormt een bekend thema in Vlaams-Nederlandse volksverhalen: het Ros Beiaard en de Vier Heems-

.....

Patacon met de Verspieders, reconstructietekening.

97


Decor y. Fragmenten patacons van De Vier Heemskinderen.

kinderen Ritsaert, Writsaert, Adelaert en Reinout. De sage van het Ros Beiaard duikt voor het eerst op in een dertiende-eeuws handschrift, de oor-

spronkelijke ouderdom ervan is niet bekend. Het vertelt de geschiedenis van leenman Aymon van Dendermonde, die grote onenigheid heeft met zijn heer keizer Karel de Grote. Adelheid, de nicht van Karel, wordt uitgehuwelijkt aan Aymon. Uit het huwelijk komen vier zoons voort. Eén van de zoons komt na een wonderbaarlijke strijd in

Patacon De Vier Heemskinderen, reconstructie.

98

-C

eigendom van het onstuimige paard. Zij belanden in feodale twisten, waarbij de vier broers uiteindelijk gezamenlijk op het Ros Beiaard terugreizen naar Dendermonde. Karel eist als genoegdoening het paard op van zijn achterkleinzoon. Het Ros Beiaard wordt ten gunste van de vrede tussen Karel en Dendermonde wreed verdronken in de Dender.' Opvallend aan de vijf reliëfs met dit onderwerp is een grote verticale asymmetrische inkeping. Daarnaast zijn chamotte en kleine kiezels als magering in de klei gebruikt. De engobe is wit in plaats van crèmekleurig. De dikte van de objecten met dit decor varieert van 8 tot i o mm. Decor 4 betreft een ruiter te paard, een bekend thema in zowel de wereld van speelgoed als het koekenbakken. Bij speculaasfiguren komt de ruiter regelmatig en in verschillende gedaantes voor.6 De ruiter op een steigerend paard is niet alleen bij tinnen soldaatjes een geliefd thema, ook op zeventiende en achttiende-eeuwse schilderijen komt hij veel voor. Gezien de kleding van de afgebeelde ruiter - een jas met overhangende jaspanden, driehoekige steekhoed en een krullende haardos - ligt een datering rond 1680-1720 voor de hand. Mogelijk diende het veelvoorkomende ruiterportret van Stadhouder Koning Willem III als voorbeeld.7 Van de zes aangetroffen exemplaren zijn er drie alleen vertegenwoordigd door het voorstaande been van het paard. Drie exemplaren hebben een witte engobe, bij de drie andere ontbreekt deze. De inkepingen van twee vrijwel complete exemplaren zijn klein, ze zitten in het midden en op de juiste plaats. De objecten konden dus worden opgehangen. Decor 5 heeft de Diligence als thema. De fraaie koets bezit zowel op de portieren als op de panelen van de koets een diagonaal rasterwerk. Het dak


heeft radiale lijnen. In de koets zitten een man en een vrouw die naar elkaar kijken. De vrouw zit achterin en kijkt vooruit terwijl de man voorin zit en achteruit kijkt. De wielen hebben elk zes spaken. Op de bok zit een koetsier. Bij de twee teruggevonden exemplaren ontbreekt een volledig paard. Uit de losse fragmenten is te reconstrueren dat het om een enkel paard gaat. Het paard is in vergelijking met de koets van disproportionele grootte.8 Beide exemplaren hebben een witte engobe aan de zijde van het reliĂŤf.

Decor 4: Patacon met ruiter te paard, origineel.

Van de laatste twee decors zijn alleen fragmenten aangetroffen. Zo is er een hand van een individu en een wiel, dat niet bij een diligence hoort.

Datering Een middeleeuwse datering lijkt, gezien de vormgeving van de voorstelling en zeker vanwege de kledij van de ruiter en hel: uiterlijk van de koets lastig te verdedigen. Ook de afwezigheid van duidelijk 'katholieke' elementen maakt een datering na de Reformatie plausibel. Immers, veel pijpaarden figuren zoals heiligenbeelden werden juist na de tijd van de beeldenstorm in protestantse huishoudens afgeschaft. Gezien de stijl van de kleding en de vrij geringe detaillering lijkt het voor de hand te liggen om de reliĂŤfs in de periode 1675-1750 te plaatsen.9 Patacons De functie van de voorwerpen valt niet met absolute zekerheid te bepalen. Gezien het materiaal, de kleur, de omvang van het individuele voorwerp en de aantallen per voorstelling is de meest voor de hand liggende interpretatie die van 'patacon'. Een patacon is een pijpaarden plak met een bepaalde voorstelling die op 'gelegenheidsbrood' werd aangebracht ter viering van een bepaald evenement, een Christelijke feest- of heiligendag. Zo valt te denken aan Nieuwjaar, Kerstmis, Pasen, maar ook Sint-Maarten, Sint-Nicolaas enzovoorts. Dergelijke

reliĂŤfs werden in een mal gevormd. De positieve afdruk werd door banketbakkers boven op de broden meegebakken om deze een speciale lading te geven.

Patacon met ruiter te paard, reconstruc' tietekening.

99


locale kleisoorten. Ongeveer 5% van de objecten ging tijdens het productieproces verloren. De producenten hadden vrijwel geen contact met de bakkers die de patacons verwerkten. De patacons werden door de bakkers gekocht van rondreizende handelaars die zich specialiseerden in bakkerijproducten. De bakkers kochten deze per gewicht en niet per stuk."

Locatie Polstraat 38 te Deventer, huidige situatie.

Locatie Polstraat }8, op Kadastrale Minuut 1832.

Over de fabricage en de vormverscheidenheid van patacons is door Stroobants uitvoerig geschreven.10 Essentieel voor de productie is dat de patacons van pijpaarde worden gemaakt omdat kalk of gips een bijsmaak aan het brood geven. Patacons varieerden van klein (2 cm) tot groot (15 cm) en werden veelal als bijproduct door pottenbakkers gemaakt. Hierbij maakte men gebruik van Belgische of Duitse witbakkende klei. Incidenteel mengde men deze met

Op een feestbrood konden ĂŠĂŠn of meer, soms wel dertien, grotere en kleine patacons zijn meegebakken.'2 Behalve patacons worden ook munten meegebakken.'3 Vaak zijn deze versieringen symmetrisch op de koek aangebracht.'4 De vormen van de koek zijn divers. Ze hebben namen als 'Vollaard', 'Krulkoek', 'Duivekater', 'Engeltjeskoek' en 'Kramiek'.1' Voor feestbroden werd een stevig deeg gebruikt omdat anders de patacons er in wegzakten. Soms werden krenten in het deeg gebruikt.'6 De broden werden meestal door de betere stedelijke bakkers gebakken en verkocht. Op het platteland bakte men voor dergelijke gelegenheden vaker kniepertjes, koekwafels die met een wafelijzer in de open haard werden gebakken.'7 De decors zijn, alhoewel nog houteriger uitgevoerd, soms overeenkomstig. Historische achtergrond van het perceel Het huis aan de Polstraat te Deventer, waarachter de patacons zijn gevonden, is tegenwoordig een samentrekking van de nummers 36 en 38. De gevelsteen op het pand dateert uit 1818, het pand is in 1958-1960 gerestaureerd. De vondsten zijn gedaan in de tuin achter nummer 38. In het archiefmateriaal is gezocht of de beschikbare historische bronnen aanknopingspunten bieden voor een interpretatie van de patacons. Van de locatie Polstraat 38 is bekend, dat de tuin ervan aan de stadsmuur grensde. De stadsmuur was op deze plaats van een waltoren voorzien.'8 De

100


eerste bmikbare gegevens dateren van 23 maart: 1633. Dan blijkt, dat tegenover de Bursesteeg aan de Polstraat een 'Varwerstachien', een Ververssteeg, ligt. Dit (iuidt op de aanwezigheid van een lakenververij.'9 De aanwezigheid van zo'n ververij wordt op 20 februari 1657 bevestigd, wanneer Arnold van Erkelen en Caspar Diets door het lakenkopersgilde als mombers (voogden) over de zoon van Arnolds overleden broer (?) worden benoemd. Het huis waarin de (half)wees woont, heet 'De Varverije', wat duidt op een lakenververij.20 Op 23 oktober van hetzelfde jaar heet het huis nog steeds 'De Varverije'. Dan blijkt dat naast dit huis Hendrik Jansen Pottebacker aan de ene zijde en Albert Plaete aan de andere zijde woont. Of Pottebacker een gewone achternaam is of een alhier uitgeoefend beroep, wordt niet duidelijk.21 Op 25 november 1669 blijkt dat de familie Plaete inmiddels naast een 'huis genaemt Seperij' woont.22 Met 'Seperij'

wordt een zeepziederij bedoeld. Op 23 september 1685 bestaat bij overdraging van het huis een schuld van 1.500 Gouden Carolusgulden. Daarnaast wordt duidelijk dat de 'Seperij' ook wel 'De Gouden Kroon' wordt genoemd.2' Op 7 oktober 1690 koopt Arent Smeenk liet 'Huis de Seperie' met aanbouw voor 7.860 Gouden Carolusguldens bij executie.24 Het 'erve en huis de Ververije' worden op 23 januari 1696 verkocht, het blijkt naast de 'Seperie' te liggen.25 Het pand van de weduwe van Arent Smeenk wordt op 26 juni 1713 opgekocht. Het pand bevat dan nog steeds zeepziederijen.26 De bekende Hendrik Lindeman koopt in 1718, samen met zijn vrouw Maria Klopmans, het huis 'van ouds de Seperije genaemt'.27

Later, op 12 januari 1729, koopt Hendrik de achterkeuken tegen de 'Toorn' (waltoren van de stadsmuur) waarop zijn pelmolen staat.28 De stadspel-, cement- en oliemolen wordt in 1745 in erfpacht uitgegeven aan burgeirluitenant Hendrik Lindeman.29 Hendrik Lindeman is als

protestantse entrepreneur in de periode 1745-1750 de initiator van vele preĂŻndustriĂŤle initiatieven in en om Deventer. Daarnaast brengt hij waterstaatkundige verbeteringen aan de Schipbeek tot stand.30 Uit de Lijst van Huisgezinnen, die uit 1748 dateert, blijkt dat op huisnummer 36 Hendrik Lindeman, zijn echtgenote, zijn schoonzuster, twee kinderen van ouder dan tien jaar en een bediende wonen.3' Dit mag een bovenmodaal huishouden worden genoemd. De pelmolen wordt later overgenomen door P. & J. van Delden, die er bovendien oliehoudende zaden en cement bewerkten.32 In 1828 heeft Van Delden hier een zeepziederij.33 De verspreiding van patacons in archeologische context In Nederland is het aantal teruggevonden koekversieringen in de vorm van patacons gering. Mogelijk zijn er wel meer gevonden, maar uit de literatuur zijn ze nauwelijks bekend. Zowel in Alphen aan den Rijn, Amsterdam, Bergen op Zoom, Breda, Den Bosch, Den Haag, Eindhoven als Helmond zijn patacons gevonden. In Amsterdam, Den Bosch en Helmond zijn dit ovale patacons met rechts kijkende hanen, in Den Haag een eend en een zwaan.34 De overige Haagse vondsten zijn een 'Hart met drie pijlen', een ingebakerde baby, twee identieke Christuskinderen, een Maria met Kind, een kamende vrouw en een tamboer.35 De Haagse vondsten hebben een ronde, ovale of onregelmatige vorm met, net als de Deventer objecten, een vlakke achterzijde. Wat opvalt aan de Haagse vondsten is dat deze zowel gemiddeld kleiner (en dunner ?) zijn (tussen de 4 en 7 cm) en dat de scherpte van de afdruk minder is dan die van de Deventer vondsten. In Eindhoven is een meerzijdige patacon met de afbeelding van een melkmeisje aangetroffen.36 In Budel-Schoot is een Neptunus-ach-

101


langs slechts incidenteel archeologisch onderzoek gedaan. Veel voorwerpen komen uit verzamelingen. Uit de verzameling van Jappe Volberda zijn 37 Harlingse fragmenten bekend. 4 ' Ook hier zijn De Verspieders, Adam en Eva met de boom, ruiters, hanen, paard, de driemaster en nog een aantal andere vormen gevonden. Opvallend is, dat de vormen zeer gedetailleerd zijn. Ze zijn in de meeste gevallen ongeschikt om met behulp ervan kleifiguren te stempelen ofte gieten. Behalve de 'positieven' dat wil zeggen de afdrukken, zijn hier ook de negatieven, de drukmallen aangetroffen. Met uitzondering van ĂŠĂŠn object zijn alle hier echter uit roodbakkende klei (terracotta) vervaardigd. De diameter ervan ligt tussen de 6 en de 20 cm. Het rode baksel is tamelijk grof en neigt qua samenstelling naar de fijnere kleisoorten die ook voor baksteenaardewerk als dovers en kaarsenhouders worden gebruikt.42

Peter Sneyers, De twaalf maanden, Januari, olieverf, 3727.

tige figuur met hoed, zwaard en schild gevonden.37 In Breda zijn enkele, vooral kleine, patacons gevonden.' 8 Uit de beerput van het huis 'De Draeck' te Bergen op Zoom komt een ronde patacon van 7 cm diameter met hierop een dubbele druiventros. 39 Twee patacons uit Alphen aan den Rijn zijn niet geheel bewaard gebleven. Op de eerste is een man in een keurige jas te zien, op de tweede een bloempot met bloemen. Deze voorwerpen behoren tot het productieafval van de pijpenmaker Philip Hoogenboom, die rond 1750 aan de Aarkade was gevestigd. Deze vondst geeft nog eens aan dat patacons net zoals knikkers als bijproduct van de tabakspijpenindustrie werden vervaardigd.40 Een grote hoeveelheid figuren die aan patacons verwant zijn, is verzameld in Harlingen. In deze Friese tegel-, plateel- en pottenbakkersstad is tot on-

102

In tegenstelling tot de Deventer vondsten worden de 'patacons' uit Harlingen niet door de rand van de voorstelling zelf begrensd, maar zijn het altijd rechthoekige, ronde of ovale plakken. Met een gemiddelde dikte van 2 cm zijn deze doorgaans 1 a 1,2 cm dikker dan de Deventer patacons. Een enkele uitschieter is zelfs 2 ' / 2 cm dik. Op de achterzijde van de Harlinger 'patacons' staat incidenteel een merk of een letter.43 Vergelijkbare objecten in rood aardewerk zijn afkomstig uit Utrecht. Ook daarbij is de functie onduidelijk en hebben we te maken met stempels of mallen; ze zijn echter te fijn voor het maken van patacons. 44 De meeste patacons zijn bekend uit Vlaanderen. 45 Tijdens het archeologische onderzoek aan de Peperstraat te Aalst in 2001 zijn in een achttiende-eeuwse beerput enkele honderden fragmenten en een paar intacte patacons aangetroffen. De datering ervan ligt op basis van historisch bronnenmateriaal rond 1775. Het


afval is afkomstig van het atelier van een pottenbakker, die naast rood aardewerk ook patacons van witte pij paarde vervaardigde. De vormen van de patacons zijn gewoonlijk rond of ovaal, maar soms ook meerhoekig. De diameter ligt tussen de 3 en 15 cm, de dikte rond de 3 3 4 mm. De kwaliteit van de klei is zeer fijn, vergelijkbaar met die van de grondstof van tabakspijpen. Ongeveer 10% van de objecten was polychroom beschilderd. Dit is gebeurd met rode, gele, groene of zwarte waterverf, vermengd met Arabische gom. In de beerput is bovendien een bekerglas met verfresten gevonden. De variatie aan afgebeelde voorstellingen is groot. Naast de: bekende ingebakerde Jezuskindjes van ongeveer 3 cm groot, bestaat het spectrum uit Sint-Maarten, een vaas met bloemen, een ruiter te paard, een schip, het Ros Beiaard en de Vier Heemskinderen, een Moor met tulband en diverse andere personages.46 Opvallend onderscheid tussen de vondsten uit Aalst en Deventer is, dat de Deventer objecten veel zwaarder, groter en dikker zijn. Daarnaast ontbreken te Aalst de inkepingen aan de achterzijde. In Aalst is aan de achterzijde de afdruk van een doek te zien, wat in Deventer weer ontbreekt. Daarnaast is het baksel van de Deventer patacons grover dan van die uit Aalst. In Dendermonde is een aantal bodemvondsten gedaan waarbij ingebakerde kinderen, engelen en andere vormen zijn aangetroffen.47 Ook zijn in Brugge enkele patacons opgegraven. Tijdens het onderzoek aan de Willemsstraat/Eekhoutstraat in 1989 is daar in een beerput, die in de tweede helft van de achttiende eeuw te dateren is, een viertal patacons gevonden. Twee grotere ronde patacons laten een man met rugzak (marskramer?) en een muiltje zien, twee kleinere vertonen een bloem en beugeltas (?).48 In Brussel is een zeskantige patacon gevonden die veel overeenkomst vertoont met ĂŠĂŠn uit Gent.49 Daarnaast is in Brussel een cirkelvor-

mige patacon met de vier benen van een paard gevonden, mogelijk toebehorend aan de voorstelling van een ruiter te paard. Bovendien is daar, vergelijkbaar met vondsten uit Nederlandse steden, een kleine ronde patacon met een rechts kijkende haan gevonden.'0 Uit Antwerpen zijn 297 pijpaarden vormen als bodemvondst bekend. Dit zijn behalve patacons ook pijpaarden beelden en pijpaarden figuren zoals Jezuskindjes. De vondsten zijn afkomstig van diverse vindplaatsen. De vormvariatie is groot. Bij de patacons valt het op, dat gezien de duimafdrukken aan de achterzijde ervan, de klei in de mallen is gedrukt en niet is gegoten. Kenmerkend voor Antwerpen is het voorkomen van een schip, de Neptunuswagen, een zeemeermin, een vis en een walvis. Deze afbeeldingen symboliseren Antwerpens bloei in de zestiende eeuw.5' Ook Bijbelse symbolen als het Lam Gods en een kerststal komen er voor. Opmerkelijk mag een patacon met een olifant daarop worden genoemd. De eerste olifant liep in 1554 door Antwerpen, het dier was een geschenk van de Koning van Portugal aan Karel V.52 Interpretatie van de vondst Patacons komen in verschillende contexten voor. Primair werden deze voorwerpen in de keramiekindustrie vervaardigd. Dit kan zowel bij pijpen-, tegel-, plateel-, als pottenbakkers zijn

Detail schilderij Peter Sneijers, groot brood met vijftien patacons.

103


Detail schilderij Peter Sneijen, krulkoek met vijf patacons.

gebeurd. Aangezien er, noch uit de historische bronnen, noch uit de overige vondsten die verzameld zijn tijdens het uitgraven van de vijver in Deventer, enige indicatie is voor keramiekproductie of-afval, kan ervan worden uitgegaan dat het hier geen productieafval betreft. Een andere interpretatie is, dat de context die van een groothandelaar in bakkerij producten is. Op basis van de historische bronnen over dit deel van de Polstraat is ook dit niet voor de hand liggend. De derde optie is dat de vondsten afkomstig kunnen zijn uit een bakkerij voor brood, luxe brood, suikerwerk of gebak. Omdat in de periode van voor de afschaffing van de gilden de aanwezigheid van een bakkerij zeker in de bronnen zou worden genoemd, doch een dergelijke vermelding ontbreekt, lijkt ook deze optie onwaarschijnlijk. Een situatie waaruit de patacons ook afkomstig zouden kunnen zijn, is die van de consument van de feestbroden. Deze wierpen later de patacons, mogelijk na een secundair gebruik, weg. Het is lastig om op basis van de hoeveelheid patacons het aantal gegeten feestkoeken vast te stellen. Eén brood moet er minimaal één hebben gehad, meer is echter ook mogelijk. Het is onwaarschijnlijk dat de totaal achttien pa104

tacons op één enkel brood vastzaten. Het gaat mogelijk om vijf tot vijftien broden die in de loop der tijd zijn gegeten." Gezien de homogene samenstelling van de vormgroep en de grote gelijkenis van het baksel van de patacons, lijkt een enkele productie-consumptiestroom voor de hand te liggen. De consumenten van het huis Polstraat 38 hadden een duidelijke voorkeur voor een bepaalde bakker, die op zijn beurt weer voorkeur had voor een bepaalde toeleverancier van patacons. De bewoners van de Polstraat behoorden in de zeventiende en achttiende eeuw tot de modale tot iets draagkrachtiger figuren van de stad.M Zij zijn dan ook degenen, die zich op frequentere basis de luxere feestbroden met grote patacons konden veroorloven." Mogelijk ook waren de feestbroden een relatiegeschenk of werden deze tijdens een visite meegenomen. Wie van de historisch bekende bewoners de feestbroden hebben opgegeten, moet in het midden blijven. Verleidelijk is om op basis van de datering van de vondst en de sociale context hiervoor Hendrik Lindeman aan te wijzen. Gezien zijn positie als ondernemer en burgerluitenant, de samenstelling van zijn huishouden met echtgenote, kinderen, zijn schoonzuster en de bediende, is het gezin Lindeman zeker een kandidaat. Hoe de patacons in de bodem van de binnenplaats terecht zijn gekomen is een onbeantwoorde vraag. Mogelijk gaat hier de bewering van Stroobants op dat kinderen de patacons vaak verzamelden.s(' De kinderen van Lindeman hebben dan op de binnenplaats in de tuin de patacons gebroken en verloren.

Conclusie Dat de iconografische betekenis van de patacons de oudere bewoners duidelijk geweest zal zijn, ligt in een protestants milieu voor de hand; zoals de ruiter in de traditie van Willem III, een strijdbaar protestants thema. Bovendien was de ruiter het symbool voor de leidende


rol van de man binnen het gezin. De moralistische afbeelding van de zondeval geeft aan dat het hier op aarde en voor deze gelegenheid wel feest mag zijn, maar wijst er ook op, dat wij door ons; eigen toedoen uit het paradijs zijn verjaagd en dat de zonde op de loer ligt. Naast de zondeval toont dit thema ook het eerste mensenpaar op aarde en is het daardoor het symbool voor het christelijke huwelijk ingesteld door God. De Verspieders laten zien dat na barre tochten en lang zoeken bij volgzaamheid aan God het Land van Melk en Honing in het verschiet ligt. Bovendien is dit het symbool van voorspoed. Daarnaast zijn de afgebeelde voorstellingen natuurlijk algemene symbolen binnen de populaire cultuur van huwelijk en gezin Voor de kinderen, die vermoedelijk de meest begenadigde eters van de feestbroden en de verzamelaars van de patacons waren, zal de ideologische achtergrond van de voorstellingen aanvankelijk weinig hebben uitgemaakt. Het was na het feest een mooi aandenken en een leuk stukje speelgoed op de koop toe. Voor de ouders hadden de broden verschillende functies. Zij vierden een feest en gaven hieraan lading door relatief dure en bijzondere broden te kopen. Hiermee gaven zij uiting aan hun afkomst, stand en status. Daarnaast brachten zij hun kinderen verschillende boodschappen over, waarmee zij hun geloof uitten en ongemerkt hun denkbeelden aan hen overbrachten. Aan het eind van de avond en de volgende dag waren de kinderen tevreden met aardige speeltjes die van het feest waren overgebleven. Patacons bezaten dus ongemerkt een ideologische en godsdienstige connotatie. Het versierde brood was daarmee als product zelf de brenger van een belangrijke feestelijke maar ook morele boodschap. Dankwoord en oproep Woorden van dank gaan uit naar Bernhard Duimel, die ons attent

J

maakte op de vondsten. De Atheneum Bibliotheek te Deventer voor de assistentie bij het literatuuronderzoek. Norbert Eeltink, Emile Mittendorff en Michael van der Wees (Archeologie Deventer) voor het maken van de foto's en kaarten. Koen de Groote (IAP) voor de eerste identificatie van de voorwerpen. Gerrit Groeneweg, Sebastiaan Ostkamp (ADC-Bunschoten) en Linda Mol voor hun visie en commentaar op de tekst. Indien AWN-leden of anderen meer vondstlocaties of andere gegevens over patacons in Nederland kennen, zouden de auteurs dit graag willen weten.

Reconstructie rond brood met patacons Vier Heemskinderen.

Archeologie Deventer, RMW-VHMZ Postbus 5000, 7400 GC Deventer Tel.: 0570-693467 E-mail: mh.bartels@deventer.nl Afbeeldingen 1,2,3,4,5,6,7,8,9,10,11,16 Archeologie Deventer; 12 GAD en Archeologie Deventer; 13,14,15, Š Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, inv. No.5103 en Maarten Binnendijk Fotografie, Deventer Bronnen De Bijbel (OT en NT versie van Het Nederlandsen Bijbelgenootschap, Amsterdam, 1967).

105


Noten 1 Dirk Schutten (vrijwilliger bij Archeologie Deventer) onderzocht het historisch bronnenmateriaal, Winnie von Ende (vrijwilliger Archeologie Deventer) verrichtte het 'volkskundig' literatuuronderzoek en vervaardigde de afbeeldingen, Michiel Bartels (gemeentelijk archeoloog) combineerde de archeologische, historische en volkskundige gegevens. Dank gaat uit naar het Team Archeologie voor het bewerken van de vondsten en in het bijzonder Monique Barwasser die de brokstukken combineerde tot volledige patacons, deze afgoot en beschilderde zodat een goede indruk van de originelen kon worden verkregen. 2 Archeologie Deventer is een onderdeel van de afdeling Volkshuisvesting en Monumentenzorg, Sector Ruimte, Milieu en Wonen van de Gemeente Deventer. Het project is gearchiveerd onder nummer 229. Zie ook: Duimel, 2003. 3 De Bijbel, Oude Testament, Genesis 3. 4 De Bijbel, Oude Testament, Numeri 13. 5 Van deze sage bestaan veel verschillende versies, die in grote lijnen op hetzelfde neerkomen. 6 Schilstra 1985, 78. 7 Deze ruiterposes mogen in Nederland hun symbolische waarde hebben verloren, in Noord-Ierland zijn ze nog veelvuldig op buitenmuren in protestantse wijken te zien. Hierbij wordt de herinnering aan de overwinning van het protestantse leger onder leiding van Willem III in 1690 aan de rivier de Boyne levend gehouden (zie hiervoor: Jarman 1996). Bij contemporaine koekplanken wordt de Stadhouder-koning Willem III regelmatig gebruikt (Schilstra 1985,11 en 167-169). De populariteit bij het volk werd, zeker na zijn overtocht naar Engeland in 1688, onder het protestantse deel van de bevolking steeds groter. 8 Schilstra (1995, 78) meldt dat ook bij koekplanken steevast de proporties niet kloppen. 9 In de kuil werden ook kleine fragmenten van geglazuurd steengoed typerend voor de periode rond 1700 gevonden (blauw-grijs Westerwald en bruin Frechen). 10 Stroobants 1992. 11 Stroobants 1992,10, 20. 12 Zie bijvoorbeeld het schilderij van Peter Snijers/Sneyers (Antwerpen 30-3-1681, aldaar 4-5-1752) 'De twaalf maanden, Januari', uit 1727 (Koninklijk Museum voor de Schone Kunsten te Antwerpen, Inv. No. 5103). Deze voorstelling laat zowel Het Ros Beiaard met de Vier Heemskinderen als een Ruiter te Paard op een feestkoek zien. 13 Stroobants 1992, 5-6. De naam patacon is afgeleid van de het zilveren muntstuk de 'patagon', de Albertusdaalder (25 gr. Zilver) die tussen 1612 en 1710 in de Zuidelijke Nederlanden werd geslagen. Vanuit de numismatiek zijn geen voorbeelden van het meebakken van munten op broden bekend (mondelinge mededeling Bouke van der Veen, Koninklijk Munten en Penningen Kabinet, Leiden).

106

14 Nannings 1932 (1974), 9-10. 15 Stroobants 1992,18; Nannings 1932, 9-10; Van Dort van Deursen 1976; Pieters 1949. 16 Stroobants 1992, 9. 17 Jans e.a. 1999, vgl. voor decors 89, 94-9518 Gemeente Archief Deventer (GAD), fotoarchief, rond 1900, documentnummer 009072 en 009071. 19 GAD, RA 134 E3, 226-a-z. 20 GAD, RA 134 H, 178. 21 GAD, RA 134 H, 235. 22 GAD, RA 134 i, 55-56. 23 GAD, RA 134 i-4, 736-737. 24 GAD, RA 134 jr, 300-301. 25 GAD, RA 134 jr, 450. 26 GAD, RA 134 L, 77-78. Het pand wordt opgekocht door Jan van Komen en Grietjen van Calcar. 27 GAD, RA 134 L2, 454. Hendrik Lindeman, geboren 18-10-1696 (Doopboek Hervormde Gemeente 1688-1696, GAD, Rep. I, nr. 111) en begraven op 20-2-1758 (Begraafboek LebuĂŻnuskerk 1746-1811, GAD Rep. I nrs. 122-124). 28 GAD, RA 134 M2,1066. In de pellerij worden gerst, haver en later ook rijst ontdaan van hun vlies. Op de Kadastrale Minuut van 1832 is op deze locatie de trapezoĂŻde vorm van het perceel nog te zien. 29 Goudappel 1978,12-13. 30 Schutten 1981, 74-76. 31 GAD, Lijst van Huisgezinnen, 1748, Polstreaten vaendel. 32 Kadastrale Minuut 1832, perceelnummer 1336. Vermelding in GAD, no. 3565 (2). 33 Deventer in Beeld. 34 Baart et al. 1977, 474-475, datering: 1575-1590; Graas 1983, 227 (in Den Bosch zijn verder nog een klein aantal patacons gevonden, mondelinge mededeling Eddie Nijhof, Archeologie Den Bosch); Carmiggelt 1991, 26 (3.28, 3.29, 3.30); Helmond (mondelinge mededeling Nico Arts, Archeologie Eindhoven). 35 Carmiggelt 1991. 29, 36-37,44-46. 36 Arts 1993,134-13. 37 Arts, Van Baaren & Broertjes 2000,13. 38 Mondelinge mededeling Guido van de Eynde (vm. Gemeentearcheoloog Breda). 39 Weijs 1976, 38. 40 Kok 2001,143. 41 Collectie Smeele-Van der Meulen, Rotterdam. 42 Tiemeyer 2000, 407-475. 43 Met dank aan Paul Smeele en Adri van der Meulen voor het (mogen) bestuderen van het materiaal. 44 Hoekstra 1981, 52-53. 45 De grootste kunsthistorische collectie patacons (ongeveer 2000 stuks) bevindt zich in het Volkskundig Museum van Antwerpen. Daarnaast bezit het bakkerijmuseum te Veurne en het Museum voor Volkskunde in Dendermonde een omvangrijke collectie.


46 De Groote et al. 2002, 49-50 en mondelinge mededelingen Koen de Groote, IAP Oost Vlaanderen. 47 Stroobants 1992, 29, 32, 39. 48 Hillewaert 1991. 49 Degré 1995,109-110, Van de Walle, 1991, 21. 50 Degré 1995,110. 51 Geyskens 2002, 36. 52 Geyskens 2002, 43. 53 De patacons worden ook hergebruikt en na consumptie van het brood weer ingeleverd bij de bakker (Stroobants 1992,12). 54 De Aüsenstraat bleef in de 18de en 19de eeuw een rijkere straat dan de Polstraat. Deze zakte in de 19de eeuw naar een straat met steeds meer ambachtelijke functies (Zeiler 1989, 20). 55 Pannenkoeken, wafels, nieuwjaarskoeken, poffertjes werden gezien het frequente voorkomen van poffertjespannen en wafelijzers in vrijwel elk stedelijk huishouden bij gelegenheid gegeten (Dibbits 2001,125). 56 Stroobants 1992, Mogelijk werden deze dan gezamenlijk weggegooid, in de tuin verstopt of dienden als speelgoed voor buiten.

Graas, T. G. M., 1983. Pijpaarden beeldjes. In: H. L. Janssen (red.), Van Bosch tot stad, opgravingen in 'sHertogenbosch. Den Bosch, 223-228. Groote, de K., J. Moens, A. de Block & I. Zeebroek, 2002. Het afval van een Iaat-i8de-eeuwse pataconbakker in de Peperstraat te Aalst (Oost-Vlaanderen). In: Archeologia Medieavalis 25, 49-50. Hagenland, van, A., 1957. Offerkoeken en kerstgebak. Oostvlaamse Zanten 32-3, 70-77. Hillewaert, B., 1991. Willemstraat. In: Jaarboek 19S990, Stad Brugge Stedelijke Musea, 102-104. Hoekstra, T. J., 1981. Lauwerecht 48-50. In: Archeologische en Bouwhistorische kroniek Gemeente Utrecht ïgSi, 52-53.

Jans, E., L. van Eenennaam, E. Marijnissen & T. Kroese, 1999. Nieuwjaarsijzers in Oost-Nederland, gebruik, techniek en versieringsmotieven. Enschede. Jarman, N., 1996. Violent man, violent land, dramatizing the Troubles and the landscape of Ulster. Journal ofMaterial Culture, 1, 39-61. Kok, R. S., 2001. Archeologische inventarisatie Gemeente Alphen aan den Rijn. Alphen aan den Rijn. Oost, T. 1991. Beeldjes en plaketjes, enkele archeologische gegevens uit Antwerpen over een volksgebruik. In: A. Roeck et al. (red.), Liber amicorum Prof. Dr. Jozef van Haver. Brussel, 283-296. Literatuur Pieters, J., 1949. De patacons of schildekens onzer Arnauld, M. A., 1956. Les gateaux de Noël et leur deNieuwjaarskoeken. In: P. de Keyser (red.), Arsfolklocoration en Hainault. In: Enquêtes du Musée de la rica Belgica, 107-148. Vie Wallone 7 (1954-1957), i-74Schutten, G. J., 1981. Varen waar geen water is. Arts, N., 1993. Het kasteel van Eindhoven, archeologie, Hengelo. ecologie en geschiedenis van een heerlijke woning 1420Schutten, D., 2002. Archivalia omtrent het pand 1676. Eindhoven. Polstraat38 in de ijde-igde eeuw (werkdocument). Arts, N., K. van Baaren & J. Broertjes, 2000. Stroobrants, A., 1992. Patacons uit het Dendermondse. Archeologische vondsten. NieuwsbriefArcheologie Dendermonde. Kempen-Peelland 4,10-13. Tiemeyer, J., 2000. Zieglerprodukte aus der ehemaliBaart, J. M., et al. 1977. Opgravingen in Amsterdam, gen "Cappelschen Zieglerei" in der Bauerschaft twintig jaar stadskernonderzoek. Hilversum. Carmiggelt, A., 1991. Een beeld van een vondst, Haagse Suderlage, Gemeinde Walsloh-Liesborn. Westfalen 78, 4O7-476. archeologische vondsten uit particulier bezit (VOMWalle, R. van de, 1991. Voorwerpen in pijpaarde uit reeks 4). Den Haag. de afvalput aan de Schepenhuisstraat. StadsDegré, S. 1995. De dagelijkse geschiedenis, studie archeologie Bodem en Monument in Gent 15, 2, 21. van het archeologisch materiaal, de beeldjes en plaWeijs, L. J., 1976. Putvondsten achter Draeck en ketjes in pijpaarde. In: S. Degré (red.), Brouwerijen Scherminckel. In: G.J.M. Franken et al. (red.), De in de Sint-Kathelijnewijk (Archeologie in Brussel 2), huizen Draeck en Scherminckel. Bergen op Zoom, 109-110. Dibbits, H., 2001. Vertrouwd bezit, materiële cultuur in 26-41. Zeiler, F. D., 1989. Platea pollonis, platea assonis. In: Doesburgen Maassluis, 1650-1800. Nijmegen. H. Clevis & J. Kottman (red.), Weggegooid en terugDort van Deursen, van, A. H., 1977. Over nieuwjaarsgevonden, aardewerk en glas uit Deventer vondstcomkoeken, patacons, schildekens en bovenlichten. In: plexen 1375-1750. Kampen. Jaarboek "De Ghulden Roos" 37, 4-15. Duimel, B. 2003. Een vondst in mijn achtertuin. In: Websites Nieuwsbrief Oud Deventer 17, 2. Deventer in Beeld (www.deventergeschiedenis.nl). Geyskens, L., 2002. Beelden en plaketten uit pijpaarde te Antwerpen. In: Berichten en rapporten over het Antwerps Bodemonderzoek en Monumentenzorg (Brabomj 5, 9-114. Goudappel, H. M., 1978. Tien jaar stadsherstel. Deventer.

107


Opgravingen door amateurs eindelijk officieel! Op 24 april 200} kreeg het bestuur van de AWN onderstaande brief. De ROB legt daarin haar standpunt uit over opgravingen door amateurs. Aangezien de inhoud van deze brief van levensbelang is voor alle amateurarcheologen, plaatsen we hem (vrijwel) integraal.

Geacht bestuur, Van verschillende kanten zijn er de laatste maanden vragen gesteld over het verrichten van opgravingen door amateur-archeologen. Dit was voor de ROB aanleiding om de zaken op een rijtje te zetten en ook de administratieve gang van zaken te verbeteren. Graag informeer ik u daarover. Op grond van artikel 39 van de Monumentenwet 1988 is het verboden opgravingen te verrichten zonder vergunning. Opgravingsvergunningen kunnen alleen worden verleend aan een rijksdienst, een instelling voor weOp het redactioneel tenschappelijk onderwijs of een gemeente. Zelfstandige opgravingen van het vorige nummer (jaargang 52, door amateur-archeologen zijn daarmee wettelijk uitgesloten. nr 2) zijn diverse reacties bij de Toch geeft de praktijk sinds jaar en redactie binnen- dag een gevarieerd beeld te zien van amateurs die al dan niet in samenwergekomen. Het is king met professionele archeologen duidelijk dat de waarnemingen doen bij grondverstoontwikkelingen in het archeologische ringen. Vaak is hier sprake van activibestel ook bij de teiten die gekwalificeerd moeten worden als opgravingen (werkzaamheden AWN-leden de gemoederen bezig met het doel om roerende monumenten op te sporen ofte onderzoeken, houdt. Het merenwaarbij verstoring van de bodem opdeel van de binnengekomen reacties is treedt, zie art. 1, onderdeel h van de Monumentenwet 1988). met de plaatsing van de ROB-brief achterhaald, waardoor plaatsing niet zinvol wordt geacht. Uiteraard houdt de redactie zich aanbevolen voor reacties die inspelen op de ROB-brief. De redactie

108

In het kader van de voorbereiding voor het Interim-beleid (Beleidsregels opgravingsbevoegdheid) is veschillende malen stelling genomen over de opgraving door amateurs. Bij brief van 14-04-2000 heeft de directeur van de ROB het oordeel gevraagd van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland, de Archeologische Vereniging Limburg, de Drents Prehistorische Vereniging en het

Argeologysk Wukverban fan de Fryske Akademy over een conceptnota. Vervolgens heeft de directeur Cultureel Erfgoed bij brief van 31 oktober een discussienota over het interim-beleid gezonden aan o.a. VNG, IPO, Raad van Cultuur, SNA. Ook de Memorie van Toelichting van het ontwerp Wet op de archeologische monumentenzorg bevat een passage over opgravingen door amateurs (paragraaf V5). De uitgangspunten in deze stukken zijn: 1 Dat altijd een vergunninghouder verantwoordelijkheid moet nemen voor opgravingsactiviteiten van amateurs (het meedoen bij een professionele opgraving is dus zonder meer mogelijk). 2 Daar waar er geen indicatie (bijv. advies van provinciaal archeoloog of ROB) is dat een professionele opgraving moet plaatsvinden is het wenselijk dat amateur-archeologen de kans krijgen om documenterend onderzoek te doen (voordat de zaak vernietigd wordt). Deze situatie kan zich voordoen bij een negatief selectieadvies (van een overheidsarcheoloog) of het (toevals) vondsten, waarvoor geen andere oplossing meer voorhanden is. De ROB geeft hieraan invulling door in, de onder punt twee genoemde, voorkomende gevallen toestemming te verlenen aan amateur-groepen (bijvoorbeeld AWN-afdelingen) om onder ROB-bevoegdheid opgravingen te verrichten. Nadrukkelijk wil ik stellen dat de ROB niet wil meewerken aan een praktijk waarbij gemeenten of anderen het doelbewust op amateuropgravingen


laten aankomen, ook in gevallen waar een professioneel onderzoek is geïndiceerd. Dit geldt ook voor waarderend vooronderzoek in het kader van planvoorbereidingen. Bij het verlenen van toestemming aan amateurs wil de ROB nauw samenwerken met de provinciaal archeologen. Al naar gelang de taakopvattingen van de onderscheiden provincies wisselt ook de rol die de provinciale archeoloog kiest bij de begeleiding van amateurs. Opgravingen door amateurs hoeven niet te voldoen aan de eisen van de KNA, toch stellen we wel enkele voorwaarden. De procedure voor het verrichten van opgravingen door amateurs is als volgt: 1 De betreffende amateur-groep die het werk wil uitvoeren (of evt. de proviciale archeoloog) verzoekt de ROB om toestemming te verlenen voor een opgraving. Daarvoor wordt het bijgevoegde formulier ingevuld en ingestuurd. 2 De ROB beoordeelt het verzoek en overlegt daarover in ieder geval met de provinciale archeoloog. 3 De toestemming wordt ofwel geweigerd ofwel verleend via een standaardbriefmet voorwaarden. 4 Afhankelijk van het belang van de opgraving, andere prioriteitsstellingen, inzet van anderen (bijv. provinciaal archeologen) bezoeken ROBmedewerkers de opgravingen en geven ter plaatse aanwijzingen. Het kan dus ook voorkomen dat een amateur-opgraving in het geheel niet bezocht wordt. 5 De ROB verricht een administratieve controle of het vondstmeldingsformulier en het verslag daadwerkelijk worden ingezonden. In spoedgevallen kan eventueel telefonisch toestemming voor een opgraving worden verleend, waarna alsnog de schriftelijke bevestiging met voorwaarden volgt.

De beleidslijn als geformuleerd in deze briefis mede afgestemd met de Rijksinspectie voor de Archeologie (RIA). Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Met vriendelijke groet, Mevr. drs. S.G. van Dockum Plaatsvervangend directeur ROB Bijlage Bij deze brief zijn twee bijlagen ingesloten. Allereerst het formulier om de vergunning aan te vragen (verkleind weergegeven pag. uo). Alle AWN-afdelingen beschikken inmiddels over deze formulieren. De tweede bijlage is een modeltekst van de standaard toestemming. Hierin staan ook de voorwaarden genoemd waaronder de toestemming wordt verleend. We citeren ook deze tekst letterlijk.

De toestemming wordt verleend onder de volgende voorwaarden: • De ROB wijst nadrukkelijk elke vorm van aansprakelijkheid af voor letsel of ongevallen ten gevolge van activiteiten van bij het onderzoek betrokken personen of (gevolg) schade die door het wordt veroorzaakt; • De betreding van de terreinen is op eigen risico. U dient zelfzorg te dragen voor een adequate verzekering; • Bij de ontsluiting en bij de uitvoering van de werkzaamheden dient u te werken conform de veiligheidsmaatregelen zoals gesteld in de vigerende wet- en regelgeving; • Indien de opgraving plaatsvindt binnen het grondgebied van een gemeente wordt het college van Burgemeester en Wethouders hierover geïnformeerd; • Vondsten dienen behandeld te worden conform het gestelde in de Monumentenwet 1988, dat betekent dat zij eigendom van de Staat zijn. Na bestudering van de vondsten en afronding van het onderzoeksverslag worden deze overgedragen aan het provinciaal depot, waarna afspraken

109


Rljfcsdi. Oud Bodemi

Postbus 1600 3800 BP Amersfoort Telefoon (033) 422 77 77 Fax {033} 422 77 99 E-mail infoOarchts.nl http://www.arch is.nl

ïhet

Aanvraag toestemming onderzoek door amateur-verenigingen onder opgravingsbevoegdheid ROB/art. 41 De opgraving kan eerst worden aangevangen nadat een schriftelijke toestemming daartoe van de ROB is ontvangen.

X-coörd. .

Kaartblad

Y-coörd. Plaats _

Toponiem Gemeente

Naam archeol. werkgroep / AWN afd. Adres Telefoon Geschatte duur _

Veldwerkleider

. dagen

Datum aanvang opgraving __

^Aanjeiding

O Op verzoek van O Anders nl. _

Motief

O Er is een negatief selectieadvies van een overheidsarcheoloog (bijv. provinciaal archeoloog) ten aanzien van het betreffende ptan. O Het betreft een (toevals)vondst waarvoor geen andere oplossing meer voorhanden is.

Toelichting

Beginperiode

Complextype

Eindperiode .

Wat is er verder bekend over de archeologische waarde van het complex (bv. schriftelijke bronnen, eerdere vondsten)

Plaats . Datum .

Niet door aanvrager In te vullen

Akkoord ja/nee, datum

ROB-medewerker

Brief aan aanvrager dd.

Kopie naar ARCHIS dd.

kunnen worden gemaakt over bruikleen; • Indien een onderzoek niet door gaat of langdurig wordt uitgesteld wordt dit gemeld aan de ROB (afdeling archeologische informatie) in verband met de registratie; • Aanstonds na afloop van het onderzoek wordt altijd een Archisvondstmeldingsformulier ingevuld; > Van uw onderzoek wordt tevens een verslag gemaakt en samen met het 110

Handtekening

vondstmeldingsforniulier binnen een redelijke termijn, doch uiterlijk binnen twee jaar na afronding van het onderzoek, toegezonden aan de ROB (afdeling archeologische informatie) alsmede aan de provincie. Ingeval van documentatie van archeologische resten geschiedt dit zo veel mogelijk overeenkomstig de handleiding veldwerk van de AWN uit 1998. De ROB ontvangt hiervan 1 exemplaar.


Zo'n onooglijke kogelpot toch de mooiste vondst Wilco de Jonge

In Voorburg-west lag tot voor kort een verouderd industrieterreintje. Aan de oever van de middeleeuwse Vliet en op de flank van een bijna 6000 jaar oude strandwal, is er in 1998 en 1999 een wijkje met nieuwe woningen ingepast. Archeologisch onderzoek? Ach, is dan je eerste gedachte als (amateur-)archeoloog, het is er allemaal ooit afgezand en voor het overige is ook alles al met de bodemsanering verdwenen ... Hoewel? De resten van het Romeinse stadje Forum Hadriani liggen op minder dan 200 meter afstand en een van de oudste overgangen over de Vliet ligt hier zelfs nog dichterbij. Ondanks het oh zo drukke programma van de werkgroep, dus toch nog maar even kijken? Nou, de vondsten bleven deze keer inderdaad niet uit. In de schamele restanten van een direct naast de Vliet en het industrieterreintje liggende tuin vonden we met de Archeologische Werkgroep Voorburg achtereenvolgens de resten van een werfje annex schetpsmakerij uit de zeventiende eeuw, een Middeleeuwse site, én nederzettingsrestanten uit het begin van de Midden Bronstijd.' Nu is de wetenschappelijke waarde van die Bronstijdvondst niet helemaal van belang ontbloot, maar als men het mij vraagt was de mooiste vondst toch echt wel die ene onooglijke maar puntgave kogelpot.

museum in Enkhuizen? Van een zojuist begonnen veldwerkleider was dat klaarblijkelijk teveel gevraagd, want op een mottige zaterdagochtend in december 1997 stonden we toch daadwerkelijk in die achtertuin aan de Vliet. Grommende graafmachine. Motregen. Rillende amateur-archeologen. Edoch. Na een halfuurtje en op nog geen 30 cm onder het maaiveld zie je dan de omtrekken van een houten constructie en je mompelt binnensmonds: hè, zou het een kippenhok uit de negentiende eeuw zijn? Om een lang verhaal kort te maken, niks geen kippenhok, dit bleek uiteindelijk de beschoeiing van een insteekhaventje uit de Gouden Eeuw te zijn. En de dankbare les voor die groene veldwerkleider - ondergetekende was dus alvast: start in het vervolg toch altijd vroeg genoeg met je archiefonderzoek ...

We kwamen in 1997 en 1998 om in het werk. In deze voor-Maltezer periode, met bovendien een archeologisch grotendeels afwezig lokaal bevoegd gezag, was het aan ons om een groot stuk van het tracé van de Noordelijke Randweg om de agglomeratie Den Haag te onderzoeken. Meer dan 30 hectare, 22 machinaal aangelegde proefsleuven, drie en een halfjaar lang elk weekend in het veld. Wat wil je dan nog meer? Eindelijk eens dat weekend met je kinderen naar het openlucht-

111


Ach, en wat doe je dan tegen het einde van zo'n mooie opgraving als je op een voorjaarsmiddag in april onverhoopt nog een uurtje en wat graafbudget overhebt. Dan trek je een laatste sleuf op het deel van het perceel dat je nog niet hebt bekeken. Wie weet liggen daar immers nog wat fundamenten van de (verschillende) opstallen bij de scheepsmakerij, want ondertussen ben je wel zo nadenkend geworden om Bram alsnog met gezwinde spoed op het archief af te sturen. Maar dan volgt er alweer een verrassing. Dankzij de oplettendheid van een oude rot wordt nou nĂŠt die ene scherf onder de bak niet over het hoofd gezien. En door je eigen tik voor oude rotscherven denk je 'bronstijd?!'. Daarbij ben je bovendien niet meer zo groen dat je geen hotline op de professionals onderhoudt.2 Robert van Heeringen van de ROB na het eerste zicht op een maaltje scherven: "Inderdaad, ja. Bronstijd en tot op heden vrij zeldzaam zelfs". Routinier Epko Bult aan de telefoon: "tja, Wilco, als je nou echt denkt dat daar nog meer kan zitten ... je bent toch immers amateur, en jullie hebben hier mensen genoeg en bovendien nog wat ruimte voor die deadline ... ik zou toch maar op de schop en per kwadrant door het onderste stukje van die Heilaag gaan graven." Welnu, in de nieuwe onderzoeksput van uiteindelijk 8 x 10 meter met de schep en de troffel - en per vierkante meter - voorzichtig verder gegraven. Trouwens wel eens geprobeerd om dat te doen in een vette en vondstarme kleilaag die je beter eerst met de machine 20 cm verder had kunnen verdiepen? Na een drietal weekenden met zo'n tien mensen lekker 'kleien' volgt opnieuw een verrassing. Op de schuine helling van de onderliggende strandwal blijkt niet alleen Bronstijd maar ook een onmiskenbaar middeleeuws niveau te liggen! Na het schoonmaken van het vlak komt er zelfs een heel wirwar van sporen aan het licht. Het meest opvallend zijn een circa 40 cm

112

diep gegraven greppel en een toch wel heel typisch gootje. De laatste blijkt alras een rond de kopse kant van een huis gegraven huisgreppel. Het drie en een halve meter brede uiteinde van het huis steekt nog juist in de zijkant van de put... en de rest is daarmee buiten beeld, want die rest ligt onder het naastliggende perceel. Tussen de sporen valt aanvankelijk maar weinig materiaal te vinden. Aan een zijde van de 40 cm diepe greppel steken de restanten van kleine paaltjes en dun hout. Deze laten zich aanzien als de bij de greppel passende overblijfselen van een dun vlechtwerkwandje, en de grond daarnaast vertoont een groot aantal roestbruine vlekjes. Dit wijst op de aanwezigheid van cultuurgewassen. Laten we maar zeggen, zoiets als boerenkool. Lag hier ooit een tuintje? Het wandje kan dan best een erf- of tuinafzetting zijn geweest (hoedt u voor de interpretaties van een kersverse enthousiastelling!) Dan breekt er een zaterdag aan dat het profiel van de put getekend moet worden. Het is half vijf, een tiental van je maatjes is afgetaaid naar huis, en samen met je tekenaar Jean-Luc (diezelfde oude rot) sta je met de troffel een laatste stuk van dat profiel wat mooier te maken. Op de achtergrond het vertrouwde pruttelen en klokken van de inmiddels met geldelijke steun van de provincie geregelde bronbemaling. Over je schouder zie je Adelheid nog net haar laatste vierkante metertje afpeuteren. Recht achter je trouwens ook Peter die bezig is om het hierboven al gesuggereerde tuintje flitsend vlak te schaven.3 Voor een foto met strijklicht is dat immers nooit weg. Nu moet de lezer weten, onze Peter is bij tijd en wijle een nogal woeste graver (even niet kijken en hij zit potverdrie ongevraagd 30 cm dieper) en hij is laten we maar zeggen - "sterk op de voorwerpen gericht", maar schaven en goede foto's maken dat kan hij als de allerbeste. Kortom, een uitgelezen want lekker rustig moment om samen


met Jean-Luc een profiel uit de kunst te maken. Zo rond kwart voor vijf volgt echter een onderbreking: "Zeg Wiko kan er hier eigenlijk wel een rioolbuis rechtop in de grond staan?" Antwoord, zonder omkijken: "Nou nee Peter, in de klei daarboven zat toch immers niets? "En de onderkant van die afvalput uit de tijd van het werf e zat er toch net schuin boven??" En, oh ja, niet vergeten te zeggen: "Wacht even Peter, blijf nou eerst effe gewoon schaven, dan kijken we zodadelijk wel samen". Achter je rug wordt het stil - eigenlijk té stil - en al troffelend en discuterend met Jean-Luc mijmer je nog wat door. Wat ziet die jongen daar achter je rug toch eigenlijk in dat vlak? Een echt mooi profiel vereist veel concentratie. "He, wat heb je daar nu eigenlijk, Peter?". Na opnieuw een wat te lange stilte - afgezien van licht hijgerige graafgeluiden - bromt het onderwerp van je zorg terug: "Huh, het lijkt wel een hele pot". "Wacht maar even jongens, ik heb'em der al bijna uit". Dan zegt er tussen de oren iets klik, Adelheid kijkt verschrikt van haar kwadraatmetertje op, Jean-Luc en Wilco kijken elkaar aan. Drie paar ogen wordt wagenwijd. "NEEEEE, PETER, STOP! Niet verder graven1.1.". Drie personen storten zich als één amateur-archeoloog op de diepwerker. Die deinst verschrikt achteruit. En jawel: de onmiskenbare boven- én zijkant van een pot blijken alreeds aan de vergetelheid (en de kans op een mooie vla.ktekening) te zijn ontrukt. Nog geen kwartier later steekt er een heuse kogelpot uit het vlak. De pot steekt bovendien uit het inderhaast maar van een lokaal mini-profiel voorziene tunnel naar Nieuw-Zeeland. Zie de foto. Dit bolronde middeleeuwse Manusje van alles was ooit rechtop neergezet en ingegraven, met daar dicht bij en omheen een paar paalspoortjes. Althans voor zover nog in de droeve resten van ons 'vlak' te zien. En de kogelpot blijkt geheel en al onbeschadigd. Nu weet ik niet wat de ervaringen van mijn mede-

AWN'ers zijn, maar als je het mij vraagt komt de vondst van een onbeschadigde kogelpot maar heel sporadisch voor. Hier in Voorburg in elk geval vinden we meestal alleen maar de scherven. De eerste gedachten ter plaatse gingen dan ook uit naar een soort offer: per slot van rekening was de rituele interpretatie ook al in 1998 aardig in zwang. En een crematie verwacht je nu eenmaal niet, dat wil zeggen niet uit een periode van zeg circa 900 a 1200 na Chr. En daarbij, hoe nu eigenlijk zo'n pot wat nauwkeuriger te dateren? De kersverse publicatie van Arno Verhoeven, van november 1997, kende ik nog niet (het is ook maar wat je spannend vindt). Terug naar april 1998. Na een oh zo voorzichtige berging, een paar nachtelijke uurtjes van zaterdag op zondag in de handboeken bladeren, dan in de loop van de week toch eindelijk de blik van Epko. Dan ook het afvoeren van pot plus inhoud naar de ROB. Ik zal u de ceramologische details besparen. De kenmerken van de pot, tezamen met de context van de overige vondsten wijzen op een datering in het begin van de dertiende eeuw of mogelijk nog het eind van de eeuw daarvoor. Het onderzoek bij de ROB bracht een lichte teleurstelling. De inhoud bestond namelijk uit weinig meer dan zavelige klei, welgeteld één tarwekorrel en een paar minieme stukjes rood aardewerk. Opmerkelijk genoeg is het ding nooit voor het koken gebruikt. Er zaten geen sporen van roet op. Nu, diverse jaren later en na het lezen van vele publicaties: zou het niet een middeleeuwse muizenval voor in de moestuin zijn geweest? Mijn - onze! - mooiste vondst staat ondertussen in het lokale museum. En daar moet-'ie wat mij betreft ook maar blijven. En dan bijna tot slot, wil ik u niet onthouden dat met het voorgaande onderzoek voor het eerst op deze strandwal een bewoning zo vroeg in de Bronstijd is aangetoond. Ten zuiden van de Rijn kennen we vondsten uit deze periode alleen van Monster (Z.H.)

113


en van een ziekenhuisterrein in de gemeente Den Haag. Maar dat is dan wel op de jongere strandwallen. De twee kilometer verderop op dezelfde strandwal aangetroffen sporen zijn driehonderd jaar jonger. De moraal van het verhaal? Met deze vondst hebben we natuurlijk uitzonderlijk veel geluk gehad. Zoals eigenlijk met deze hele opgraving steeds maar weer. Uiteindelijk weten we dat het niveau van de Bronstijd al grotendeels was verdwenen. Het voor het onderzoek overgebleven areaal was door de diverse omstandigheden heel klein. Binnen de put bleek het uiteindelijk te gaan om een oppervlakte van ongeveer 15 vierkante meter. De rest was verdwenen in de verbrede Vliet, bij de bodemsanering op het industrieterreintje, of lag (en ligt nog steeds) onder de ruin van de buurman. De kwaliteiten van het inmiddels perfect op elkaar ingespeelde team laat ik hier buiten beschouwing. Ook claims in de richting van 'intuïtie' en 'doorzettingsvermogen' houd ik wijselijk maar voor mij zelf ...

Noten 1 De opgraving werd nog in hetzelfde jaar gepubliceerd, zie de literaruurvermelding. 2 Bij dit onderzoek konden we uiteindelijk rekenen op de steun en het advies van diverse instellingen zoals de provincie Zuid-Holland en de ROB. Overige betrokkenen waren het Nederlands Instituut van de Scheeps- en onderwaterArcheologie (het NISA, voor het in het zeventiende eeuwse havenrje aangetroffen scheepshout), en de gemeentearcheologen van Delft en Rijswijk. 3 Peter heet in werkelijkheid anders. Literatuur Jonge, W. de, 1998. Tussen Vliet en strandwal. Archeologisch onderzoek in VoorburgWest; vondsten uit de Bronstijd, de Late Middeleeuwen en de Gouden Eeuw. Voorburg. Verhoeven, A.A.A., 1997. Middeleeuws gehruiksaardewerk in Nederland (achtste - dertiende eeuw). Amsterdam.

Populierendreef 816 2272 HP Voorburg wil.dejonge@inter.nl.net NB. Peter leest de Westerheem nooit. Dié leest liever 'De Detector Amateur'.

AWN - monografie 5 A. Warringa en G. van Haaff Opgraven. Technieken voor archeologisch veldwerk

Utrecht 1988,128 pp., ill, ISBN 90 70482 68 1 Een praktische handleiding voor allen die op verantwoorde wijze willen (helpen) opgraven. Uitgegeven in samenwerking met de NJBG bij Matrijs in Utrecht. Prijs voor leden € 6,80, voor niet-leden € 10,50 (excl. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, de Bilt, o.v.v. Opgraven.

114


Litei atuurrubrieken Recensies T. Koorevaar (met een bijdrage van Liesbeth van Beurden), Gelaagd verleden. Archeologisch onderzoek in de woonheuvel onder de boerderij Gijbelandsedijk ug/120 Brandwijk, gemeente

Graafstroom. AWN Lek en Merwestreek, 2001. ISBN 90-806578-2-4. Zw./w.-ill., 163 pag., formaat A-4, kaartbijlagen. Prijs € 23,-. De archeoloog die 'Alblasserwaard' zegt, denkt waarschijnlijk in de eerste plaats aan bekende prehistorische vindplaatsen zoals de Hazendonk en de donk-opgravingen in de Betuweroute bij Hardinxveld-Giessendam. De prehistorische mens vestigde zich in deze streek op donken, de zandopduikingen die; kleine, bewoonbare eilandjes vormden in de onherbergzame moeraswildernis. Pas duizenden jaren later slaagden de laatmiddeleeuwse ontginners erin om dit veengebied geschikt te maken voor akkerbouw en bewoning. De karakteristieke, kilometer!! lange bewoningslinten zijn in deze periode ontstaan. In februari 1998 werd aan de Polderweg bij Hardinxveld-Giessendam de donk-opgraving afgerond die onder andere Trijntje had opgeleverd, het oudst bekende menselijke skelet uit Nederland. Tegelijkertijd werd vijfeneneenhalve kilometer noordelijker in Brandwijk een boerderij gesloopt, het rijksmonument Gijbelandsedijk 119/120. Terwijl op de donk een team Leidse archeologen in een damwandkuip een high-tech opgraving uitvoerde op 8 m -NAP, ging op de plaats van de gesloopte boerderij een club amateur-archeologen van de AWN-afdeling Lek- en Merwestreek aan de slag. Toen daarbij sporen van een boerderij uit de ontginningsperiode werden aantroffen, trokken ze bij gemeente en provincie aan de bel om aan te dringen op professioneel onderzoek. Het bedrijf dat hiertoe was aangezocht, zag van de opdracht af vanwege juridische verwikkelingen over de oplevering van het terrein na opgraving. Toen was het te laat en kon er niet meer gebeuren dan het uitwerken van het proefonderzoek.

archeologen die met beperkte middelen hebben gedaan wat ze konden. Het is het verhaal van één week graven, waarin 190 m' is onderzocht. Dit heeft geresulteerd in een 163 pagina's dik rapport van de hand van Teus Koorevaar, die niet alleen de leiding had over het onderzoek, maar ook verantwoordelijk is voor de rapportage, inclusief het overgrote deel van de foto's en tekeningen. Het verhaal vertelt de acht eeuwen bewoningsgeschiedenis van deze locatie. Die geschiedenis begint bij de zes staanders en een stuk vlechtwerkwand van een boerderij uit het eerste kwart van de twaalfde eeuw. De sporen zijn beperkt, maar voldoende om vast te stellen dat het gaat om het bekende laatmiddeleeuwse, drieschepige boerderij-type met gebogen wanden. Deze boerderij lag midden onder het gesloopte gebouw en had vrijwel dezelfde oriëntatie. Sommige vondsten tonen de ontwikkelingen in de boerderijbouw, zo maakt huttenleem in de dertiende- eeuwse lagen plaats voor ijzeren nagels. Andere vondsten wijzen op de welstand van de bewoners. Zo vormt de topvondst van de opgraving, een geëmailleerd siervoorwerp, samen met een kamsleutel mogelijk een aanwijzing dat in de twaalfde/dertiendeeeuwse boerderij het schoutsambt was gevestigd. Botanisch onderzoek van drie monsters wijst voor de ontginningsperiode op verbouw van vlas, emmertarwe en enkele surrogaatgranen. Het rapport wordt afgerond met de complete vondstenlij st. De gedetailleerde profiel- en vlaktekeningen zijn als afzonderlijke kaartbijlagen bijgevoegd. Het onderzoek heeft aangetoond, dat er een continue ontwikkeling is van de eerste ontginningsboerderij naar de gesloopte boerderij. Het als bijlage opgenomen overzicht van onderzoeken in tientallen woonheuvels in de Alblasserwaard, geeft aan dat

Vuurdover, aardewerk, 136-146 eeuw. Brandwijk, gem. Graafstroom. Uit: Gelaagd Verleden.

Dit is dan ook in de eerste plaats het verhaal van de gemiste kansen. Daarnaast is het ook het verhaal van bevlogen amateur-

115


deze boerderij geen uitzondering vormt. Deze bijlage zou overigens zo snel mogelijk moeten worden uitgewerkt tot een volwaardig artikel over de laatmiddeleeuwse bewoningsgeschiedenis in de Alblasserwaard. Het is jammer dat de resultaten van het bouwhistorische onderzoek - uitgevoerd voor de beoogde restauratie! - niet in het rapport zijn opgenomen. Voor het volledige verhaal van archeologie en bouwhistorie moeten we wachten op een in het vooruitzicht gesteld publieksboek. Mijn enige serieuze kritiek betreft Hoofdstuk 5, waar Koorevaar zich op glad ijs waagt in een poging de bodemdaling te berekenen en in verband te brengen met de ophogingen in de woonheuvel. Alhoewel dit verband zeker bestaat en de gesignaleerde trends kloppen, baseert Koorevaar zijn berekeningen op een aantal onjuiste aannames. Zo stelt hij het grondwaterpeil gelijk aan het gemiddelde zeeniveau en leidt hij de maaiveldhoogte rond 1000 AD af van het gemiddeld hoogwatemiveau. Bovendien is de hele exercitie zeer gewaagd, gezien de onnauwkeurige wijze waarop er hoogtemetingen zijn verricht: door het zichten over een op hoogte gespannen lijn naar piketten buiten de sleuf.

een ware schatkamer voor onderzoek naar de twee grote 'revoluties' in de menselijke geschiedenis. De eerste revolutie betreft de overgang van jager-verzamelaars naar landbouw ('de neolithische revolutie'). Deze periode vormt al jarenlang één van de topics in de Nederlandse archeologie. De tweede revolutie betreft de Grote Ontginning, het proces waarbij de wildernis werd omgezet in landbouwgrond en dat zich in Noordwest Europa voltrok tussen 1000 en 1300 AD. Deze revolutie kan zich nauwelijks nog verheugen in belangstelling van (universitaire) archeologen, enkele positieve uitzonderingen daargelaten. Deze groep enthousiaste amateur-archeologen wijst ons erop, dat dit volledig ten onrechte is en dat het de hoogste tijd is dat dit gaat veranderen. Het rapport is te bestellen door overmaking van € 23,- inclusief bijlagen of € 15,- zonder bijlagen op rekeningnummer 482046708 t.n.v. penningmeester AWN, mevr. J.C. van Pelt, Adm. de Ruyterweg 19, 3354 XA Papendrecht onder vermelding van "Gelaagd verleden". Ruurd Kok

M. Hegener. Op het spoor van Romeinen en

Het rapport maakt duidelijk dat de archeologische betekenis van de Alblasserwaard niet alleen bestaat uit donken, maar ook uit woonheuvels. Hiermee vormt dit gebied

Bataven. Boek bij de gelijknamige Teleacserie. Inclusief fietskaart. Utrecht 2003. Paperback, ISBN 90-215-3745-1,112 pp. Prijs € 17,50. Het idee is goed. De Teleac-serie Op het spoor van Romeinen en Bataven hangt het Romeinse verleden van Nederland op aan de smalle verdedigingsgordel van de limes. Een presentatrice rijdt met de Peutingerkaart in de hand de Romeinse weg af, van Xanten naar Katwijk aan Zee. Per scooter wel te verstaan. Misschien net iets te lollig verzonnen, zo'n nieuwerwets vervoermiddel, maar het benadrukt wel het contrast met 2000 jaar geleden. Onderweg bezoekt ze de nu nog zichtbare sporen uit het verleden en interviewt ze deskundigen.

Op het spoor van Romeinen en Bataven, cover.

116

Vooropgezet: het is een goede zaak dat de Romeinse tijd prominent in beeld komt op de Nederlandse televisie. Jammer dat de opzet meer lijkt op een reeks reportages dan een compacte serie. Visueel kon het wat spannender en de vele, kennelijk sterk ingekorte interviews maken het rommelig. In Engeland of Duitsland hadden ze dat wel anders gedaan. Maar juist die inter-


views tillen het programma op een hoger plan. Vrijwel alle Romeinendeskundigen van Nederland mogen een woordje doen, inclusief een paar amateurs. De een praat wat makkelijker dan de ander, maar ze zeggen allemaal zinvolle, wijze dingen. Daar heb je wat aan, als kijker. De nuance stijgt tot een climax als Wim van Es, de peetvader van de provinciaal-Romeinse archeologie, in de laatste aflevering refereert aan Romeinse verworvenheden waar wij nog iets van kunnen leren: een wereld waarin volkeren vreedzaam met elkaar leven. Het is spijtig te moeten constateren dat het boek bij de serie nogal uit de toon valt. De indeling in hoofdstukken volgt de titels van de verschillende afleveringen, maar dan houdt de overeenkomst eigenlijk op. Het boek zapt e:en beetje lusteloos door tijd en ruimte, zonder ergens concreet en spraakmakend te worden. Inhoudelijk valt er behoorlijk wat op aan te merken. In de eerste alinea, waarin de auteur de Romeinse periode probeert samen te vatten, staan zeker vijf dubieuze uitspraken. Het gaat al meteen fout in de allereerste zin: "...omstreeks 51 v.Chr. werd ons land bezet door Romeinse legers onder Julius Caesar; Nederland tot de Rijn was vanaf dat jaar Romeins." Geen enkele archeoloog of historicus zal achter deze bewering staan. Het is niet eens zeker of Caesar ooit de Waal heeft bereikt, laat staan de Rijn. Kennelijk is er onvoldoende informatie verzameld en dan ook nog slecht geïnterpreteerd. In de literatuurlijst ontbreken vrijwel alle essentiële publicaties op het gebied van Romeins Nederland. Zo ontbreekt het baanbrekende werk van Nico Roymans en Ton Derks over de Bataven. Ook missen we standaardv/erken als Der Niedergermanische Limes (Bogaers en Rüger), De Romeinse rijksgrens tussen Moezel en Noordzeekust (Bechert en Willems), De Romeinen tussen Rijn en Maas (Bechert) en - last but not least - De Romeinen in Nederland (Van Es, derde druk). Dat gemis aan kennis wreekt zich. Nijmegen krijgt van de auteur pas rond het jaar 160 stadsrechten (moet zijn: rond het jaar 100). Hij lokaliseert Eist ten zuiden van Nijmegen (ligt in de Betuwe). Bij Houten stonden 'een paar villa's' (was er maar eentje) en 'De meeste villa's, een stuk of 25, zijn bekend uit Brabant en Limburg' (de huidige tussenstand: Brabant 1, Gelderland zeker 10 en Limburg minstens 100). In Maastricht zou in de vroeg-Romeinse tijd een brug over de Maas hebben gelegen. Niet dus. En zo rijgen de fouten

zich aaneen. Had niemand de auteur voor dit soort uitglijders kunnen behoeden? Als we ondanks deze inhoudelijke beperkingen nog een vlot geschreven werk voorgeschoteld zouden krijgen, was het leed misschien nog draaglijk. Maar helaas, ook in schrijfstijl munt het boek niet uit. De auteur schippert tussen overdreven popularisering (de Romeinse vrede werd onderbroken door 'een paar stevige dips') en stug vakjargon (de Bataven kregen 'een hogere graad van civiel zelfbestuur'). De zinnen lopen stroef. De doelgroep zal er niet blij mee zijn. Dat geldt ook voor het uiterlijk van het boek. De pagina's lijken haastig gelayout, lelijke gele tekstkaders zweven storend in de bladspiegel. De bladzijden vergelen naar de zijkanten, wat kennelijk een effect van ouderdom moet suggereren. Er staat een aantal aardige reconstructietekeningen in, maar gezien de doelgroep veel te weinig. Bovendien zijn veel afbeeldingen onscherp. De bijgevoegde fietskaart omvat alleen de provincie Utrecht en riekt naar een regionaal-toeristisch promotiemiddel, maar de kaart is tenminste goed verzorgd, vlot geschreven en rijk aan illustraties. Jammer alleen dat de 'mijlpalen' langs deze fietsroute zulke on-Romeinse gedrochten zijn (zie Westerheem 46, no.5, P-3°-33)Al met al is de televisieserie geslaagd en krijgt het boek een dikke onvoldoende. Heel jammer van de gemiste kans. Nu moeten we weer jaren wachten op de volgende gelegenheid om een publieksboek te maken over de Romeinse tijd. Paul van der Heijden

Michael Erdrich, Rom und die Barbaren. Das Verhaltnis zwischen dem Imperium Romanum und den germanischen Stammen von seiner Nordwestgrenze von den spaten römischen Republik bis zum Gallischen Sonderreich (Hrsg. Römisch-Germanische Kommission des deutschen Archaologischen Instituts, Band 58). Mainz am Rhein, Verlag Philipp von Zabern, 2001. ISBN 3-8053-2622-x. Geb., 16 zw./w.-ill., 12 tabellen, 192 pag., 2 kaartbijlagen. Prijs circa € 50,-. In dit boek wordt de verhouding tussen het Romeinse Rijk en de Germaanse stammen ten noordoosten van de rijksgrens beschre-

117


ven aan de hand van Romeinse artefacten die in dat gebied (Nederland boven de Rijn, Sleeswijk-Holstein en Nedersaksen) zijn gevonden. Erdrich schetst de buitenlandse politiek van Rome richting Barbaren, waarbij goed wordt aangegeven hoe de behartiging van de Romeinse eigenbelangen aanleiding gaf tot export van onder andere bronzen voorwerpen, munten en terra sigillata naar deze gebieden. Tevens krijgt de lezer een goed beeld van de impact van de interne Romeinse problemen op de grensgebieden en op de goederenstroom richting Barbaren. De auteur geeft een uitputtend overzicht van vondsten en van wetenschappelijke beschouwingen over de relaties tussen het Romeinse rijk en de stammen uit de naburige gebieden. In een gedreven schrijfstijl combineert hij schijnbaar moeiteloos vondsten, feiten en theorieën. In Rom und die Barbaren is zoveel kennis van en inzicht in archeologisch materiaal en geschiedkundige feiten verenigd, dat de auteur met aanneembare stelligheid gangbare interpretaties kan bijtreden en andere im Frage kan stellen. Dit werk is daarom zowel een samenvatting van de huidige stand van zaken op het gebied van archeologisch onderzoek en wetenschappelijke duiding, als een presentatie van nieuwe standpunten en vragen over de relatie die Germanen in Noord-Nederland en sommige delen van Duitsland met hun zuiderse buren onderhielden.

In de jaren 1994-1995 vonden grootschalige onderzoeken plaats in de Grote Kerk van Alkmaar. Voordien en vooral sindsdien zijn tal van publicaties over dit kerkgebouw en zijn ondergrond verschenen. Bijvoorbeeld het boek Goed Gevonden; textielvondsten uit archeologische opgravingen in de Grote ofSt.Laurenskerk te Alkmaar (besproken in Westerheem 2000, p. 222-225) e n n e t artikel in Westerheem waaraan Peter meewerkte: "Friese ringvormige aardewerken constructies: pottenbakkersovens?" Dezelfde kerk vormde ook het onderwerp waarop Peter promoveerde. Het proefschrift is als handelseditie verschenen bij Uitgeverij Verloren te Hilversum. Het boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over de bouw en verbouw van de Grote Kerk tot 1470 en relateert deze geschiedenis aan de ontwikkeling van Alkmaar en omgeving. Het tweede deel van het boek 'zoomt' in op de kerk zelf en richt zich geheel op de begravingen daar binnenin.

De oudste teruggevonden bouwsporen behoren bij een groot tufstenen kerkgebouw met bijbehorende toren, daterend van voor 1200, waaraan vermoedelijk een tiendeeeuwse houtbouw voorafging. De bouw van de kerk vond mogelijk plaats in samenhang met de stichting van een daarnaast gelegen adellijk hof, waarvan de gracht bij archeologisch onderzoek is teruggevonden. Als stichter van de kerk lijkt vooralsnog één van de graven van Holland de beste kandidaat. Zo constateerde ook Elisabeth den Hartog in haar boek De oudste kerken van Holland (zie Westerheem 2003, p. 77), dat in Zo stelt Erdrich bijvoorbeeld vast, dat er in de middeleeuwen niet de plaatselijke bevolde periode tussen de Late Ijzertijd en het king of kloosters, maar vooral de graaf en einde van de derde eeuw geen continue de machtige lokale adel opdrachtgever wagoederenruil plaatsvond. Er zijn duidelijk ren voor de bouw van prestigieuze kerken verschillende periodes te onderscheiden, in Holland. waarin per soort goederen kwaliteit en kwantiteit sterk variëren. Opvallend waren de grote afmetingen van Door het brede overzicht, zowel aangaande de opgegraven fundering van een toren, die de vondsten als wat betreft interpretaties, is wellicht nooit is afgebouwd. De veertiendedit werk een must voor een ieder die zich in en vijftiende-eeuwse bouwfasen houden, zo ons land bezig houdt met de archeologie toont Peter ons aan, rechtstreeks verband gericht op de Romeinse periode. met de groeifasen van de stad. Interessant is een grafiek en een bijlage met een overzicht van gedateerde baksteVera Vandenbulcke nen uit Alkmaar van voor 1650. Uit met name Zuid-Holland en Utrecht is een patroon bekend, waarbij globaal gezien de Peter Bitter, Graven en begraven. Archeologie grootste bakstenen het oudst zijn en er veren geschiedenis van de Grote Kerk van volgens gedurende de veertiende tot en met Alkmaar (Amsterdamse Historische Reeks, zeventiende eeuw min of meer een geleideGrote serie, deel 29). Hilversum 2002. lijke verkleining van het baksteenformaat ISBN 90-6550-729-9 (tevens verschenen optreedt. Ook in Alkmaar zijn de grootste als proefschrift UvA), Zw./w.-ill., 355 pag., bakstenen het oudst, maar daarmee houdt geb. Prijs € 30,-. elke regelmaat op. Voor degenen die met

118


behulp van de baksteensoort in Alkmaar tot datering willen komen, is het resultaat van dat onderzoek teleurstellend. De grafvondsten bij het archeologisch onderzoek onder de vloeren van de Grote Kerk in 1994-1995 hebben betrekking op 901 graf- en 62 beenderkisten. Dat onderzoek (bijvoorbeeld van de textielvondsten, zie hiervoor), in combinatie met uitgebreid archief- en. ander bronnenonderzoek naar begrafenisgebruiken en het begraven in de Grote Kerk verschaft ons een uitgebreid inzicht in de economische situatie van de stad Alkmaar en in de daar heersende gebruiken rondom dood en begraving gedurende de periode van globaal 1750-1850.

Cora Laan, Drank e[ Drinkgerei. Een archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek naar de alledaagse drinkcultuur van de i8de-eeuwse

Hollanders. Amsterdam 2003. ISBN 90 6707 557 4. Geïll., geb., 232 pag. Prijs € 37,50 Begin dit jaar promoveerde Cora Laan aan de Erasmusuniversiteit Rotterdam op haar onderzoek 'Drank en drinkgerei', waarvan het proefschrift inmiddels als handelseditie bij De Bataafse Leeuw is verschenen. De basis van het onderzoek lag in 1990, toen in Vlaardingen een beerput werd ontdekt, die vol bleek te zitten met gebroken huisraad uit de achttiende eeuw. Archiefonderzoek wees uit, dat men gedurende de jaren 1742-1805 ter plaatse een herberg uitbaatte. Dat bleek ook uit de inhoud van de beerput, die grote hoeveelheden fragmenten van wijn- en bierglazen, koffie- en theekopjes bevatte. Van dezelfde herberg, genaamd 'De Visscher' en uit dezelfde periode (1779) was ook een boedelinventaris bekend. Zo kan de drinkcultuur van één horecabedrijf vanuit twee invalshoeken worden belicht. Opvallend en voor de onderzoekster ongetwijfeld ook teleurstellend is, dat de beerput een totaal andere samenstelling te zien gaf, dan het serviesgoed dat het archiefstuk beschreef. Naar de reden daarvan kunnen we slechts gissen. Bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal uit het Vlaardingse betrekt Cora in haar onderzoek ook afval uit Delft, waar eveneens de beerput van een achttiende-eeuwse herberg is opgegraven. Daarnaast leverde Delft ook drinkgerei op uit een beerton van een armeluisgezin en uit een beerput van een welgestelder huishouden. Naast archeologi-

Schoteltje met afbeelding van Willem V, 1J42-1805. Herberg De Visscher, Vlaardingen. Uit: Dranken drinkgerei.

sche en archivalische bronnen maakt Cora gebruik van de iconografische bronnen: tal van schilderijen en prenten laten immers facetten van het achttiende-eeuws drankgebruik zien. Uit de beerputten kwam uiteraard veel meer tevoorschijn, dan alleen drinkgerei. Ook die andere vondsten verstrekken een hoop informatie over het dagelijkse leven in een herberg. En zo lijkt de studie wat op twee gedachten te hinken. Enerzijds krijg je een fraai en gedetailleerd beeld van wat zich zoal in en rondom een Vlaardingse herberg afspeelde, inclusief zaken als verlichting en voedsel. Anderzijds staat specifiek de drinkcultuur centraal. We hebben weinig fantasie nodig om ons voor te stellen uit welk soort glazen men destijds wijn, bier en jenever dronk. Fraai laat Cora ons overigens zien dat de vormgeving van nieuw glas vaak teruggaat op oude modellen. Maar hoe zit dat bij het keramische drinkgerei? We kennen tal van al dan niet beschilderde kopjes uit creamware en ander industrieel wit, porselein, steengoed en faience, die we naar gelang formaat, decoratie, herkomst of gebruik onder de meest uiteenlopende benamingen in archivalische, archeologische en kunsthistorische publicaties tegenkomen. Juist die tweede helft van de achttiende eeuw is zo interessant, omdat dan een grote omslag plaatsvindt. Bier is op zijn retour, terwijl de vraag naar duurdere producten als wijn en gedestilleerd toeneemt, maar vooral ook omdat juist dan koffie en thee enorm populair gaan worden. Die groeiende populariteit komt ook in het afvalmateriaal tot uitdrukking.

119


Mineraalwater, dat dan in steeds grotere hoeveelheden bitterwaterkruiken vanuit Duitsland wordt aangevoerd, lijkt in de Vlaardingse horeca, in tegenstelling tot die te Delft, nauwelijks een rol te spelen. Opvallend is dat men extra zorg besteedt aan de kwaliteit van het servies waaruit men de nieuwe dranken nuttigt: de theeen koffiekommetjes worden uit het betere materiaal vervaardigd, in tegenstelling tot de etensborden en het glaswerk, waaraan veel minder aandacht lijkt te worden besteed. De chocoladekop is - aldus Cora - wat hoger van vorm dan de thee- en koffiekopjes. Dat geldt volgens andere bronnen ook voor het porseleinen wijnkopje. Koffiekommen lijken wat groter te zijn dan theekoppen. Maar men kent ook groot theegoed en dubbel koffiegoed. En om het gecompliceerder te maken dronk men ook wel uit diepe schoteltjes. Maar zo slurpte ook mijn opa zijn koffie, wanneer die te heet was. Wat mij dan ook vanuit de archeologische invalshoek intrigeert is de vraag, of ik voortaan dankzij dit onderzoek aan de hand van vorm en afmeting van drinkkopjes uit andere beerputten kan constateren of ik met fervente thee- of koffieleuten, chocoladedrinkers of liefhebbers van brandewijn te maken heb. De studie verstrekt ons een aantal afmetingen van de gevonden koppen. Ik had ze graag in tabel- of grafiekvorm gezien, maar dat inzicht wordt mij niet gegund en een echt duidelijke conclusie over de relatie tussen afmeting en functie - zo die al te definiëren zou zijn - blijft achterwege. De herberg was ook bij uitstek een plaats waar tabak werd gemengd, gesausd, verkocht, gerookt en gesnoven. Dat aspect blijft wat buiten beeld, wat geen bezwaar is omdat de studie zich niet richt op de rook-, maar op de drinkcultuur. Toch toont Cora ons flessen uit het herbergafval, die duidelijk aan het tabaksgebruik kunnen worden gerelateerd, zoals een snuiftabakflacon (waarvan de functie mij niet duidelijk wordt) en een reukwaterfles. Die reukwaterfles rangschikt zij zonder nadere toelichting onder de categorie lichamelijke verzorging, terwijl elders in ons land de reukstof uit identieke flessen werd gebruikt voor het sausen van tabak. De nog niet eerder gepubliceerde vondsten uit Delft worden als lijntekening aan de lezer gepresenteerd. Uit het bijgetrokken lijntje, dat een lengte van 40 cm aangeeft

120

blijkt, dat de tekeningen niet op schaal 1:4 zijn weergegeven, terwijl vermelding van materiaalsoort achterwege blijft. Daarmee wordt benadrukt, dat de studie zich niet primair tot de archeologen richt. Desondanks vormt deze publicatie ook voor hen een interessante bron van informatie over de laat achttiende-eeuwse materiële cultuur. Voor wat betreft de vondsten uit de beerput van de Vlaardingse herberg 'De Visscher' belooft Cora ons in één van haar voetnoten, dat deze in een afzonderlijke catalogus zullen worden gepubliceerd. Al met al hebben we hier te maken met een fraai uitgegeven boek, waarin we een breed en diep inzicht verkrijgen in het horecagebeuren in Vlaardingen en in Delft, alsmede een beeld van de drinkcultuur in het algemeen en in relatie tot een tweetal particuliere huishoudens, in een periode waarin het gebruik van koffie sterk in opkomst is. Gerrit Groeneweg

Signalementen SKALK, Nyt om gammelt, nr. 1 (februari 2003).

Vanaf Malakka exporteerden de Portugezen onder andere hoorns van de Zuidoostaziatische waterbuffel, die werden gebruikt voor de vervaardiging van kammen, mesheften, lampen, fluiten en drinkhoorns. In Lissabon werden ze onder andere door Hollanders gekocht. De aantallen hoorns per schip bedroegen tussen de 100 en 4600. In de grote Nederlandse havensteden werden de hoorns overgeladen op kleinere vaartuigen, die naar verscheidene Noordwest-Europese plaatsen voeren. Een buffelhoorn die bij het Westjutlandse Varde werd gevonden, kan van één van deze kleinere schepen afkomstig zijn. Varde - en Ribe - stonden in nauw contact met de Nederlandse havensteden. Jan Meijer

P. Burm. Het Nederlandse landschap. 2000 jaar mensenwerk. Boek bij de gelijknamige Teleac-serie. Utrecht 2003. ISBN 90-2153548-3, gebonden, 144 pp. Prijs € 24,99.


Elders in deze literatuurrubriek uitten wij ons ongenoegen over de Teleac-publicatie Op het spoor van Romeinen en Bataven. Het kan ook anders. Dat bewijst Het Nederlandse landschap. 2000 jaar mensenwerk. De twee Teleac-series liepen nota bene tegelijkertijd! Het (gebonden!) boek is met buitengewoon veel zorg gemaakt. De opmaak is een verademing, de talrijke afbeeldingen verfrissend en de inhoud bijzonder leerzaam. Het boek verdeelt Nederland in acht landschappen, ieder met zijn eigen karakteristieken. De nadruk ligt op het ontstaan van die landschappen, zodat de lezer handvatten krijgt aangereikt om landschapselementen vanuit het verleden te begrijpen en verklaren. Waarom zou dat voor een archeoloog interessant kunnen zijn? Op de eerste plaats omdat archeologen zich druk zouden moeten maken om het behoud van ons cultuurhistorisch erfgoed. Oude landschappen horen ook bij dat erfgoed. Op de tweede plaats omdat archeologen heel veel kunnen leren van de historisch-geografïsche context. Het geeft aan waar je welke vondsten kunt verwachten. Elke archeoloog zou dat eigenlijk in zijn culturele bagage moeten opnemen. Het Nederlandse landschap is daarvoor een uitstekende inleiding. Een absolute aanrader!

Romeinse weg met twee parallel lopende greppels nabij Destelbergen (B.). Uit: Ancient Lines in the landscape. maar om een nieuwe manier van archeologisch onderzoek te bedrijven. En dat die manier werkt, moge duidelijk zijn. Hopelijk pikken ook de Nederlandse archeologen dit signaal op. Werk genoeg.

Mijn Landschap. Stichting Het Utrechts Landschap, jaargang 28, no 4 (winter 2002). 24 pp. F. Vermeulen & M. Antrop (red.). Ancient Lines in the. landscape. A Geo-Archaeological Study of Protohistoric and Roman Roads and Fijn toch dat natuurbescherming en archeoField Systems in Northwestern Gaul. Babesh logie elkaar steeds vaker de hand reiken. Supplement 7. Leuven 2001. Paperback, Mijn Landschap wijdt zelfs negen pagina's ISBN 90-4:29-0991-9. 226 pp. Prijs € 70,-. aan tien archeologische hoogtepunten in de provincie Utrecht. Benieuwd welke op 1 De toekomst van het verleden ligt deels in staat? Hoe kan het ook anders: de Romeinde lucht. Dat geldt zeker voor de reconse weg, het schip en de wachttoren in de structie van het landschap in de Romeinse Leidsche Rijn. Ook de ringwalburcht bij tijd. Veel lijn- en vlakvormige landschapsRhenen en de grafheuvels bij Amerongen elementen zijn vanuit de lucht goed te heren Leersum scoren hoog. Opvallend is de kennen, zo blijkt uit verschillende studies vijfde plek van zichtbare pleistocene kreekin dit boek. De kracht ligt in de combinatie stelsels in het veengebied van Loosdrecht. van luchtfoto-archeologie, onderzoek in het Informatie: www.utrechtslandschap.nl veld en verwerking met digitale technieken (GIS). De auteurs geven daarvan enkele overtuigende voorbeelden uit de Civitas Menapiorum, het kustgebied van het J. van der Vin (red.). Die Fundmünzen der Noordfranse Cassel tot aan de Oosterschelrömischen Zeit in den Niederlanden. Band de in Zeeland. De voorbeelden geven op lolll,i: Nijmegen - Kops Plateau. Mainz 2002. cale schaal een vrij nauwkeurig beeld. Gebonden, 324 pp, z/w, Helaas ontbreken nog voldoende gegevens ISBN 3-7861-2395-0. Prijs € 58,50. om ook op grotere schaal conclusies te kunnen trekken. Dit boek is dan ook niet Deze imposante publicatiereeks wordt uitbedoeld om een overzicht te geven van het gegeven in samenwerking met de Kommission für Geschichte des Altertums der Romeinse wegenstelsel in de Lage Landen,

121


Akademie der Wissenschaften und der Literatur (Mainz) en het Rijksmuseum het Koninklijk Penningkabinet (Leiden). De bedoeling is om alle Romeinse munten van Nederland te catalogiseren. Friesland kreeg reeds een eigen uitgave, nummer 2 ging over de rest van Noord-Nederland. Nijmegen puilt zo uit van de muntvondsten dat de beschrijving is uitgesmeerd over verschillende boeken. Deze bundel beschrijft de muntvondsten van het Kops Plateau. Alleen al de opgraving van de ROB (19861996) leverde bijna 5000 munten op! Klinkt aanlokkelijk, maar pas op: dit is catalogus, geen publieksboek. Weinig plaatjes, veel cijfers. Alleen voor specialisten.

B. Gunterman. Historische atlas van Nijmegen. 2000 jaar ruimtelijke ontwikkeling in kaart gebracht. Nijmegen 2003. Gebonden, 80 pp. ISBN 90-5875-122-8. Prijs € 27,50. Als voorproefje voor het 2000-jarig bestaan van Nijmegen bracht geograaf Gunterman een verrukkelijk aantal kaarten, litho's, tekeningen en foto's bijeen. In Bosatlas-formaat trekt de geschiedenis van Neerlands oudste stad aan ons voorbij. Inclusief de allereerste plattegrond van het Romeinse aquaduct. Een juweeltje in full colour. Paul van der Heijden

AS. (archaologie der schweiz, archeologie suisse, archeologia svizzera), 25.2002.4. ISSN 0255-9005. geïll., A-4, 48 pag. Meer Zwitserse archeologie in dit tweemaandelijks verschijnende tijdschrift. La station littorale de Consie (VD) staat centraal in dit nummer. Aan de oever van de Neuburgersee / het Lac de Neuchatel bevinden zich de overblijfselen van de wereldberoemde neolithische en bronstijdnederzettingen, zo ook langs de baai van Concise, waar in het kader van het project Rail 2000 grote infrastructurele werken plaatsvinden. Meer dan twintig nederzettingen uit Neolithicum en Bronstijd zijn hier aangetroffen en onderzocht (pag. 2-15). Verder in dit blad onder andere schedel- • resten met horens van geiten, runderen, wissenten, etc. uit een neolithische nederzetting aan de Bodensee (p. 25-33). De plaatsen waar gehoornde schedels binnen de nederzetting worden aangetroffen, wijzen erop, dat deze schedels ooit aan of in woningen waren aangebracht. Mogelijk dienden ze als afweer tegen ziekten of tegen bezorgers van ander onheil.

M. Spanjer (met bijdr. van S. Ostkamp), Een AAO op het terrein Brakershofte Hillegom (ADC-Rapport 150). Bunschoten, februari 2003. ISBN 90-5874-13-89. geïll., 18 pag., 2 bijl.

* ** Waar een winkelcentrum zal worden gereZeitschriji jur Schweizerische Archaologie und aliseerd vermoedde men sporen van achttiende-eeuwse of vroegere bebouwing, Kunstgeschichte (Musée Suisse), Band 59, waaronder de fundering van een boerderij. 2002, Heft 3. Zw./w.-ill., format A-4, 331 Sloop van de bestaande bebouwing in 2002 Pagvernietigde vrijwel alle sporen van eerdere In september 2oor organiseerde de univerbewoning. Mogelijk was het terrein in de siteit van Fribourg/Freiburg een colloquitweede helft van de zeventiende eeuw voor um over Zwitserland in de Late Oudheid / bloembollenteelt in gebruik. Paalsporen Volle Middeleeuwen, onder de titel 'Villes et van vermoedelijk een schuur, zijn daarmee villages. Tombes et églises'. Binnen dit collo- mogelijk te associëren. Vanaf de achttiende quium waren een aantal sessies te ondereeuw is het terrein bewoond. scheiden: - La topographie chrétienne de la ville - L'architecture religieuse - Siedlung und Besiedlung H.M. van der Velde c.s., Archeologisch on- Tombes et morts: 1e témoignage des néderzoek langs de snelweg. Opgravingen in het cropoles. kader van de aanleg van de Rijksweg 37: Hert Telkens verleenden vier a vijf deskundigen Hoolingerveld bij Knooppunt Holsloot (ADChun bijdrage aan één van de sessies. Die Rapport 156). Bunschoten, maart 2003. voordrachten vinden we in deze bundel teISBN 90-5874-14-43. Geïll., 74 pag., bijlagen. rug. Elke artikel wordt gevolgd door een korte samenvatting in het Engels, Duits, De nieuwe Rijksweg 37 doorsnijdt Zuidoost Frans en het Italiaans. Drenthe vanaf Hoogeveen tot aan de Duitse

122


grens. Halverwege het wegtracé, op een dekzandrug, ligt het onderzochte Hoolingerveld. Behalve enkele mesolithische haardkuilen en middeleeuwse en jongere karrensporen, dateert het merendeel van de opgegraven sporen uit de Midden/Late Ijzertijd. 2'o zijn een drietal elkaar opvolgende huisplaatsen of erven aangetroffen, elk bestaande uit een boerderij plattegrond met een aantal spiekers. Dicht daarbij vond men de restanten van twee kringgreppels en van een aantal brandrestenkuilen, die ooit deel uitmaakten van een klein grafveld, eveneens daterend uit de vierde tot eerste eeuw voor het begin van onze jaartelling. Het rapport sluit af met een poging tot het schetsen van een verklaringsmodel van de veranderingen die gedurende de Midden en Late Ijzertijd in noordoost Nederland plaatsvonden.

van de bewoning uit de Vroege en MiddenIJzertijd (700-250 v.Chr.) worden gereconstrueerd. De vindplaats ligt op het overgangsgebied van het Zuid- en het West-Nederlandse IJzertijdaardewerk. Het aardewerk van Breukelerwaard heeft geen kenmerken van het Zuid-Nederlandse materiaal en geeft duidelijke overeenkomsten te zien met dat uit westelijk Nederland. Door middel van enkele proefsleuven zijn ook twee fortificaties uit de Hollandse waterlinie onderzocht. De gracht van één van de forten was opgevuld met huisvuil uit de stad Utrecht, daterend uit de jaren 1939'43. Het vermoeden dat hier ook wapens en munitie zouden zijn gestort, kon niet worden bevestigd.

P.F.B. Jongste en M. van Dinter, Inventariserend vooronderzoek Leersum, Michaëlkerk

H.M. van der Velde en M.C. Kenemans, AAO op de toekomstige woningbouwlocatie Soerlant IV te Zelhem (ADC-Rapport 166).

Bunschoten, februari 2003. ISBN 90-587415-40. Geïll., 13 pag. Het thans onderzochte terrein Soerlant IV, gelegen in de Achterhoek, grenst aan Soerlant III, dat al eerder werd onderzocht (zie ADC-Rapport 135, gesignaleerd in Westerheem LII-i, p. 23). De Zelhemse Enk, waarop de beide terreinen zijn gelegen, werd ook al onderzocht in het kader van de aanleg van een weg (zie ADC-Rapport 120, gesignaleerd in Westerheem LI-3, p. 145). Ook nu zijn weer sporen van een vroegmiddeleeuwse nederzetting aangetroffen, doch de relatie met de waarnemingen van de voorgaande opgravingen is niet duidelijk. Het Archeologisch Diensten Centrum (ADC) adviseert om daartoe een nader onderzoek in te (laten) stellen.

H.M. van der Velde e.a., Archeologisch onderzoek in het kader van de verbreding van de A2; Aanvullend Archeologisch Onderzoek naar een vindplaats uit de Ijzertijd en de Hollandse waterlinie (ADC-Rapport 167).

Bunschoten, maart 2003. ISBN 90-587415-59. Geïll., 55 pag.

(ADC-Rapport 168). Bunschoten, maart 2003. ISBN 90-5874-15-67. Geïll., 14 pag. Het vooronderzoek vond plaats omdat de eventuele resten van een mogelijk oorspronkelijke houtbouwfase en andere sporen van voorgangers en verdwenen bijgebouwen van de huidige Michaëlkerk door nieuwbouw dreigden te worden vernietigd. Naar verwachting ligt het terrein in een gebied, waar met redelijke waarschijnlijkheid ook bewoningsporen uit de Ijzertijd zijn te verwachten. Booronderzoek leverde aanwijzingen op voor de restanten van een begraafplaats. Men adviseert een onderzoek door middel van proefsleuven.

D.A. Gerrets, Nijkerk, Scholenlocaties

Meinsstraat (SAI)(ADC-Rapport 169). Bunschoten, maart 2003. ISBN 90-5847-15-75. Geïll., 12 pag. Waar in Nijkerk twee scholen gaan plaats maken voor woningbouw is een Standaard Archeologische Inventarisatie (SAI) uitgevoerd. Het gebied was vanouds geschikt als hooi- en weiland, maar ongeschikt voor bewoning, begraving of akkerland. Archeologische resten worden hier dan ook niet verwacht.

Hoewel de Vecht alle grondsporen bleek te hebben opgeruimd, konden nog veel goed geconserveerde vondsten worden verzameld. Op basis daarvan kon een goed beeld

123


D.A. Gerrets en N.M. Prangsma (met bijdragen van F.A. van der Chijs en H. van Haaster), Lutjelollum 'Welsrijperweg / terrein $G-W en jjG-iic)' Gemeente Franekerdeel,

tracé N384 (ADC Rapport 170). Bunschoten, maart 2003. ISBN90-5874-15-83. Geïll., 23 pag. Het onderzoek betrof de basis van een afgegraven terp uit de Late Ijzertijd - Romeinse tijd. De zgn. terpzooi bleek grotendeels verstoord te zijn. Wel bevindt zich een ogenschijnlijk ongestoord terprestant met terplagen uit de periode 50-1350 onder de Welsrijperweg. Een tweede onderzocht terrein bleek een huisterp uit de Romeinse tijd te zijn, die in de Volle Middeleeuwen opnieuw bewoond werd.

Scheldevallei-amfoor met parallelle inkrassingen (merktekens?) op accolade-oor, tweede eeuw n.Chr. Uit: ADC-Rapport ïyi.

wachttorencomplex worden geïnterpreteerd. De datering ervan staat evenmin vast. Vermoedelijk hoort het stenen militaire bouwwerk in de tweede helft van de tweede eeuw n.Chr. thuis, maar wellicht ging er een houten wachtpost aan vooraf.

N.M. Prangsma (met bijdragen van S.B.C. Bloo, F. van der Chijs, I. Joosten en W.F. Reigersman-van Lidt de Jeude), Archeologisch onderzoek bij Zorgcentrum Oldershove te Wehl

(ADC Rapport 172). Bunschoten, maart 2003. ISBN 90-5874-16-05. Geïll., 37 pag.

Het onderzoek ging vooraf aan de bouw van een nieuw zorgcentrum in Wehl (Gld.). De bodemsporen wijzen op een nederzetting die aan het einde van de tweede eeuw is ontstaan. Bijzonder is de vondst van een twijg van de Tamme Kastanje in het vlechtW.K. Vos en E. Blom (met div. bijdragen), Archeologisch onderzoek naar de Romeinse werk van een waterput. Deze boomsoort is vindplaatsen De Balije en Context Schip in de niet inheems en is in onze streken door de Romeinen geïntroduceerd. Het zwaartegemeente Utrecht (ADC Rapport 171). punt van de bewoning ligt in de derde en Bunschoten, maart 2003. ISBN 90-5874vierde eeuw. Een kort huis, een houtskool15-91. Geïll., 119 pag. meiler en resten van metaalbewerking doen vermoeden dat hier in die periode een De twee bij elkaar gelegen vindplaatsen smid actiefis geweest, die zowel brons als zijn op de VINEX-locatie Leidsche Rijn, ten goud en zilver bewerkte. Ook de twee daarwesten van De Meern (U.) gesitueerd. Hier op volgende eeuwen leveren aanwijzingen bevindt zich een crevasse-afzetting van de voor metaalbewerking. Uit deze periode Heidammer in het buitengebied van de listamt ook een hutkom. mes. De Heidammer vormde ooit de hoofdIn het aardewerk uit die vierde-zesde eeuw stroom van de Rijn, maar verlandde in de is invloed uit het noorden waarneembaar; eerste helft van de eerste eeuw. De Romeier zijn Angelsaksische importen en zelfs nen waren daardoor gedwongen om aan een prestigieuze kan uit Scandinavië gedeze grensrivier stroomregulerende voorvonden. zieningen te treffen, doch die leidden weer tot overstromingen. Ook de Romeinse weg, die deel uitmaakte van de rijksgrens, lag vlakbij. De verzamelde vondsten en de aangetroffen bodemsporen zijn niet altijd even W.K. van Zijverden, Rapportage Hoorn, duidelijk en leveren dan ook een dankbare Blauwe Berg, AAI (ADC Rapport 173). bron voor uitvoerige discussie. Mogelijk Bunschoten, april 2003. moet een deel van deze site als Romeins ISBN 90-5874-16-13. Geïll., 12 pag. Tijdens het onderzoek zijn twee locaties aangetroffen, waar op landschappelijke gronden resten van bewoning uit het verleden aanwezig zouden kunnen zijn.

J. McDonald en E. Lohof, Aanvullend Archeologisch Onderzoek Cuijk 'Beersebaan -

Maasboulevard' (ADC Rapport 174). Bunschoten, april 2003. ISBN 90-5874-16-21. Geïll., 18 pag.

124


Een kuil met aardewerkscherven wijst op de aanwezigheid ven een nederzetting uit de zesde eeuw. Kenmerkend zijn twee fragmenten van zgn. sikkelranden met dekselgeul van zogenaamde Wölbwandpotten, afkomstig uit de Eifel.

A. de Boer, Badhotel Renesse; een archeologische inventarisatie (ADC Rapport 175).

Bunschoten, april 2003. ISBN 90-5874-163X. Zw./w. afb., 7 pag. Boringen tot een diepte van drie meter wijzen niet op archeologische waarden. Wellicht bevinden zich in de diepere ondergrond onbedreigde sporen van neolithische bewoning.

ADC-Info, }74" kwartaal 2002. Geïll, 51 pag. Abonnementsprijs € 10,- per jaar.

Probleme der Küstenforschung im südlichen

Nordseegebiet. Band 27 (Herausgegeben vom Niedersachsischen Institut für historischen Küstenforschung, Wilhelmshaven). Isensee Verlag, Oldenburg, 2001. ISSN 0343-7965, ISBN 3-89598-878-2. Geb., ca 23 x 32cm, 142 zw./w.-ill., 384 pag., prijs € 45,-.

Een forse bundel uiterst boeiende bijdragen over het specialistisch archeologische Het ADC-ïnfo verschijnt met ingang van onderzoek in het kustgebied Oost-Friesdit nummer slechts eens per halfjaar in land / Cuxhaven / Sleeswijk, waarbij vooral plaats van per kwartaal. Met ingang van begraafplaatsen de aandacht trekken, zoals 2003 wordt het aanzicht van het blad verbeeen vijfde/zesde-eeuws grafveld en een terd, het wordt evenwel niet langer gratis laatmiddeleeuws kloosterkerkhof. verspreid. De bundel opent met een bijdrage over het In het openingsartikel van deze editie ontstaan van het waddeneiland Neuwerk wordt aandacht besteed aan de bodempro(p. n-38), gevolgd door een artikel over de cessen, die meer effect blijken te hebben organisatie van de metaalbewerking op de op de kwaliteit van de archeologische vindFeddersen Wierde in de periode 50-450 plaatsen, dan vaak wordt gedacht. Als voorn.Chr. (p. 39-52). De uit 1955-1963 daterenbeeld noemen de auteurs de aanleg van een de opgravingen worden opnieuw tegen het sportveld boven een onbedreigde Romeinse licht gehouden. In afwijking van eerdere site in de VINEX-locatie 'Oude Rijn'. Een veronderstellingen blijkt geen sprake te betere drainage leidt tot verminderde infilzijn geweest van enige specialisatie van betratie van regenwater, waardoor oxidatie werking van bijvoorbeeld ferro- of non-ferplaatsvindt van de in de bodem aanwezige organische stof, waardoor uiteindelijk verzuring optreedt die de minerale delen van de beschermde locatie aantast. Ook andere processen kunnen onvoorspelbaar grote gevolgen hebben voor de conservering van archeologische zaken. Behoud in situ blijkt dan ook veel meer te zijn dan alleen het vermijden van spit- en graafwerkzaamheden. Verder in deze publicatie de resultaten van de opgraving van visweren bij Emmeloord (Zie ADC-Rapport 140, gesignaleerd in Westerheem 2003, p. 24), een huisplaats en grafveld bij Epse (ADC-Rapport 142, Westerheem; 2002 p. 273-274) en het onderzoek op het terrein van een Romeinse villa in Beneden Leeuwen (ADC-Rapport 153, Westerheem 2003, p. 73).

Scherven van Wölbwandpotten uit de Eifel, zesde eeuw. Bodemvondst Cuijk. Uit: ADC-Rapport 174.

Gesp, Oost-Friesland. Uit: Probleme der Küstenforschung.

125


Fibulae, Oost-Friesland. Uit: Probleme der Kunsten Forschune

rometalen. Men bewerkte metaal als nevenactiviteit van het boerenbedrijf of in combinatie met andere ambachten. Tussen de 900 textielvondsten uit deze terp bevindt zich een fragment met een fijn weefpatroon, vervaardigd uit wol en linnen, dat wordt vergeleken met andere gemengde textilia uit de Romeinse Rijk (p. 53-56). Daarna volgt een artikel, dat laat zien hoe in de eerste eeuwen van onze jaartelling in het voormalige hertogdom Sleeswijk de verschillende nederzettingen en regionale bouwstijlen zich ontwikkelden (p. 57-74). Een groot deel van de bundel heeft betrekking op het onderzoek van ruim 40 crematie- en inhumatiegraven, inclusief een paardengraf, uit de vierde-vijfde eeuw bij Sievern ten noorden van Bremerhaven (p. 75-248). Op een mannengraf met het zwaard na, waren de graven matig van bijgiften voorzien. De keramiek met de daarop aangebrachte stempels, fibulae, naalden, kralen, ringen, hangertjes, gordelgarnituur, sleutels, messen, een zwaard en tal van andere grafgiften worden uitvoerig beschreven en gedocumenteerd. Daarnaast besteedt het artikel ook aandacht aan de wijze waarop men destijds de verschillende mantelspelden droeg. Tot slot vragen verschillende specialisten aandacht voor onder

126

meer de menselijke en dierlijke overblijfselen, de textielvondsten en het hout uit de graven. Ter plaatse van een vroegmiddeleeuwse nederzetting in Oost-Friesland zijn zes huisplattegronden opgegraven (p. 249-300). De gebouwen waren tot 46 meter lang, noordzuid gericht en bestonden elk uit twee delen: een eenschepig woongedeelte aan de zuidzijde en een drieschepig staldeel aan de andere kant. De bundel bevat ook een bijdrage over een versierde bronzen ruiterspoor, daterend uit de elfde of vroege twaalfde eeuw (p. 301324). Dergelijke prestigeobjecten worden in een groot deel van Europa gevonden in plaatsen met een centrumfunctie of langs belangrijke verkeersverbindingen over water. Vergelijkbare ruitersporen zijn uit ons land bekend van Lienden (Gld.) en Werkhoven (Utr.). Het boek besluit met een artikel over het antropologische onderzoek van 368 laatmiddeleeuwse stoffelijke overschotten op een kloosterkerkhof (p. 325-393). Schedelkenmerken van de overledenen komen overeen met die van de lokale bevolking en met die van de vroegere bewoners van de aangrenzende kustgebieden, de lage en brede neusopening daarentegen is ongewoon. De levensverwachting van de begraven mannen (40 jaar), maar vreemd genoeg ook die van vrouwen (20-40 jaar) wijkt niet af van hetgeen elders wordt vastgesteld. Maar we hebben hier niet te maken met een doorsnee dorpspopulatie, maar met kloosterlingen waarbij de korte levensverwachting van vrouwen niet door het kraambed kan zijn veroorzaakt. Middenoorontsteking was hier evenwel een belangrijke doodsoorzaak bij de vrouwelijke kloosterlingen. Gebrek aan eiwit en vitaminerijk voedsel en het verblijf in kille vochtige ruimten in het klooster vormden vermoedelijk de basis voor de verzwakking van het immuunsysteem van de kloosterzusters. Meer info: http:\\www.isensee.de, E-mail: verlag@isensee.de

Arcfieobrie/~(Stichting voor Nederlandse Archeologie), 7e jrg., nr. 25, winter 2003. ISSN 1386-2065. In 1992 is het Europese Verdrag van Malta ondertekend. We zijn inmiddels ruim tien jaar verder en binnen de archeologie heeft een ingrijpende cultuuromslag plaatsgevonden; er wordt volop gewerkt 'in de geest


van Malta'. De wettelijke regelgeving is evenwel neig steeds niet met deze geest in overeenstemming gebracht. Stof genoeg dus om van deze Archeobrief een Maltaspecial te maken. Zie (ook voor vorige archeobrieven): www.sna.nl/archeobrief

Zeeuws Erfgoed (Nieuwsbrief van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, SCEZ), 2e jrg. Nr. 1, maart 2003. Geïll., 24 pag. Vier pagina's nieuws over de archeologie in Zeeland, waaronder het bericht dat de SCEZ nu een eigen opgravingbevoegdheid heeft. De Werkgroep Metaal Zeeland loopt perfect; inmiddels zijn 260 zegelstempels, 26 metalen vogeldrinkbakjes en 20 loden stadsgewichten ter registratie aangeboden. De voorbereidingen voor een wellicht nog dit jaar te verschijnen publicatie over de zegelstempels zijn in volle gang.

Kathy Sas en Hugo Thoen (eds.), Schone Schijn. Romeinse Juweelkunst in West-Europa I Brillance et Prestige; Lajoaillerie romaine en Europe occidentale. Leuven 2002.

ISBN 90-429-1246-4. Geïll., 29 x 23 cm, 287 pag., prijs € 32,-. Meer dan 40 binnen- en buitenlandse musea en privé: verzamelaars werkten mee aan de magnifieke tentoonstelling Schone Schijn die tot 16 maart j.1. in het Provinciaal Gallo-Romeins museum te Tongeren (B.) te zien was en waar een overzicht werd gepresenteerd van vijf eeuwen Romeinse juweelkunst in onze streken. Voor degenen die de expositie bezochten en voor degenen die dit verzuimden, resteert gelukkig nog dit fraaie bijbehorende boek, waaraan 43 auteurs meewerkten. In een zeventiental bijdragen laten de verschillende deskundigen hun licht schijnen op de meest uiteenlopende aspecten van de Romeinse juweel-

kunst. Daarna volgt een rijk geïllustreerde catalogus met uitgebreide beschrijvingen en kleurenafbeeldingen van meer dan 400 juwelen.

Eric Jacobs, Maarten Poldermans en Tanja van der Zon (red.), Spitten aan het Spaarne. Archeologisch onderzoek onder de Gravinnehof in Haarlem. Haarlem 2002. ISBN 90 6076 501 X. Geïll., 25 x 21 cm, 144 pag. Prijs € 18,-. Niet meer dan zes weken tijd kreeg het Bureau Archeologie van Haarlem om een opgraving te doen op een binnenstadslocatie waar een parkeerterreintje bebouwd zou gaan worden. Op basis van historische bronnen was bekend, dat hier in de tweede helft van de zeventiende eeuw bierbrouwers en aanverwante ambachtlieden hun stiel uitoefenden. Op basis van eerder archeologisch onderzoek in de directe nabijheid konden bewoningssporen vanaf de twaalfde of het begin van de dertiende eeuw verwacht worden. Een oppervlakte van ruim 950 m' is onderzocht en de resultaten daarvan vinden we terug in het Archeologisch Museum van Haarlem en in deze fraaie, rijk geïllustreerde publicatie. Met behulp van een reeks duidelijke opgravingsplattegronden, fraaie impressies waarin de mogelijke bovengrondse gebouwen worden gereconstrueerd en tal van andere afbeeldingen, kunnen we de ontwikkeling van de bebouwing ter plaatste, inclusief de bijbehorende beerputten, stap voor stap volgen. Opvallend is, dat de veertiende bebouwing door middel van zowel een bak-

Eenvoudige ijzeren en bronzen fibulae uit de overgang van Late Ijzertijd naar de Vroeg Romeinse periode uit België, namelijk Ursel (1 en 2), Wijshagen-Plokrooi (3) en Wijshagen-Rieten (4-6). Uit: Schone Schijn.

Vlooienvanger, witbakkend aardewerk, 1625-1740. Haarlem. Uit: Spitten aan het Spaarne.

127


uit die periode tonen eveneens een grote soortdiversiteit. Ook het andere botmateriaal, de plantaardige resten (waaronder een aubergine), het serviesgoed en het glaswerk wijzen op een zekere mate van welstand van degenen die ooit dit bouwblok bewoonden. De publicatie besluit met een catalogus van het aardewerk en het glas uit de beerputten. Als gevolg van de overweldigende hoeveelheid voorwerpen is de catalogus beperkt tot nieuwe typenummers uit het Deventer classificatiesysteem, alsmede een representatieve selectie van het overige materiaal, totaal 123 objecten. Een aanvullende catalogus zal worden opgenomen in een themanummer van Haarlems Bodemonderzoek (nr. 36), dat geheel aan dit onderzoek gewijd zal zijn.

Deel van een versierde veertiende-eeuwse schoen. Haarlem. Uit: Spitten aan het Spaame.

stenen riool als door middel van een houten waterleiding met het Spaarne in verbinding stond. Dergelijke voorzieningen lijken in verband gebracht te moeten worden met ambachtelijke activiteiten, die enerzijds de aanvoer van schoon (?) water en anderzijds de afvoer van grote hoeveelheden afvalwater noodzakelijk maakten. Daarbij zou gedacht kunnen worden aan een bierbrouwerij. De archeologische sporen van met name de veertiende- en vijftiende-eeuwse bebouwing zijn sterk beschadigd en deels vernietigd, zodat over die periode nog tal van vragen open blijven. Zoals vaak bij stadskernonderzoek leverden de talrijke beer- en andere putten een scala aan overblijfselen op, waardoor we een beeld krijgen van de materiële cultuur van de vroegere bewoners van de stad. De datering van de beerputten en hun inhoud loopt van het einde van de veertiende tot en met de negentiende eeuw. Verschillende onderzoekers besteden elk vanuit hun eigen discipline aandacht aan die verschillende vondstcategorieën: Eric Jacobs (keramiek, metalen en houten voorwerpen), Harold Henkes (glaswerk, waaronder relatief zeldzame vroeg zestiende-eeuwse drinkglazen uit Duitsland en Frankrijk), Olaf Goubitz (schoenen, waaronder een zeer fraai versierde enkelhoge veertiendeeeuwse schoen en scheden), Kinie Esser (dierlijke restanten) en Otto Brinkkemper (plantenresten). Een voor ons land unieke vondst is een loopbeen van een kip met de aanzet voor een vijfde teen. Het kan afkomstig zijn van een bepaald kippenras dat men in de zestiende of zeventiende eeuw voor de sier heeft gehouden. De andere kipfragmenten

128

Vormen uit Vuur (Mededelingenblad Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas), 180/181, 2003 nr. 1-2. ISSN 0927-748X. GeïlL, 95 pag., prijs los dubbelnummer € 23,-. Op 21 juni 2002 werd in het Princessehof Leeuwarden Nationaal Keramiekmuseum het symposium KRAAK begeerlijk porselein uit

China gehouden. Kraakporselein werd in China speciaal voor de export vervaardigd en werd aanvankelijk door middel van Portugese caracca's (of vernederlandst kraken) verscheept, vandaar de benaming kraakporselein. Vanaf omstreeks 1600 voerde de VOC in haar eigen schepen zelf massale hoeveelheden van dit exotische kraakporselein naar ons land. De sprekers op het symposium presenteerden de nieuwste inzichten over de introductie van kraakporselein en het eerste 'Delfts' in ons land. Zij hebben hun lezingen omgewerkt tot artikelen, die in dit dubbelnummer van Vormen uit Vuur, tezamen met een drietal nieuwe bijdragen, zijn gebundeld: Inleiding (Christaan Jörg), InterAsia ceramic trade across the South China Sea, circa 1350-1650 (Barbara Harrisson), De introductie van porselein in de Nederlanden (Sebastiaan Ostkamp), Dating kraak porcelain (Maura Rinaldi), De ceramiek uit de Oost-Indiëvaarder de Witte Leeuw (Christine van der Pijl-Ketel), Het bord met de leeuw (Jan van Campen), Chinees porselein op de zeebodem (Kate van Lookeren Campagne), Het Hollants Porceleyn 16001660 (Jan Baart), Delfts aardewerk: de 'allerbeste' nabootsing van oosters porselein


(Marion S. van Aken-Fehmers). In een afzonderlijke bijlage voegt Sebastiaan Ostkamp een hele reeks eerder gepubliceerd kraakporselein toe aan het Deventer systeem voor aardewerk- en glasbeschrijving. Info èn voor het raadplegen van het register 1953-2003 van dit tijdschrift: www.vormenuitvuur.nl. Zie ook www.aziatischekeramiek.nl, een gezamenlijke website van vier Nederlandse musea, die uitvoerige informatie biedt over de bijzondere collecties oosterse keramiek van deze musea. *** De Kroniek, Nieuwsbrief historisch Amersfoort,

5° jrg. Nr. 1, maart 2003. ISSN 1389-8442. Ondermeer een bijdrage over Logement de Gaaper, het onlangs gerestaureerde oudste stenen woonhuis van Amersfoort (p. 6-7).

J.P. Flamman en E.J. Bult (red.), Archeologische monumentenzorg in het AHR-project. Deel 2: verkennend archeologisch onderzoek in de Harnaschpolder (Haagse Oudheid-

In de proefsleuven zijn resten van een uitgebreid verkavelingpatroon aangetroffen, die lijken aan te sluiten bij twee reeds eerder bekende Romeinse woonerven. Een bijzondere vondst uit die periode is het fragment van een pijpaarden beeldje, dat een gesluierde vrouw voorstelt.

Malta Magazine (Ministerie van OcenW) nr. 2, maart 2003 Dit nieuwe tijdschrift richt zich primair op de 'bodemverstoorder' en op de overheden die daarmee in contact staan en beoogt de invoering van het verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving te begeleiden. Het blad laat zien hoe de gemeenten Druten, Gorinchem, Herpen en Susteren met de nieuwe situatie omgaan. Verder maken we kennis met het vooronderzoek bij de aanleg van de Hanzelijn. Daarnaast interviews met Evert van Ginkel (Maak archeologie zichtbaar voor de lokale bevolking) en Martin Meffert, provinciaal archeoloog in NoordBrabant over het spanningsveld tussen milieubeheer en archeologie op de zandgronden. E-mail: maltamagazine@minocw.nl

kundige Publicaties 7). Den Haag 2002. ISBN 90-75073-07-0. Geïll., formaat A-4, 144 pag. H. Fokkens en R. Jansen (red.), 2000 Jaar Het Hoogheemraadschap van Delfland gaat in de Harnaschpolder (gem. Schipluiden) een nieuwe afvalwaterzuiveringsinstallatie bouwen. De bouw van de installatie en de aanleg van leidingen zullen naar verwachting op verschillende locaties een forse aantasting van het bodemarchief tot gevolg hebben. Met het oog daarop heeft het Hoogheemraadschap Delfland aan de gemeenten Den Haag, Rijswijk en Delft en de Universiteit van Amsterdam in combinatie met Archeologisch Adviesbureau RAAP

de opdracht gegeven tot het uitvoeren van een zogenaamde Standaard Archeologische Inventarisatie Plus (SAIplu"). Het resultaat verscheen in de reeks Haagse Oudheidkundige Publicaties (HOP) nr. 6, dat in het voorgaande nummer van Westerheem werd gesignaleerd. Thans kunnen we in HOP nr. 7 kennis maken met het vervolg daarop, het verslag van het verkennend archeologisch onderzoek. Bij het karterend booronderzoek werd een tot dusver onbekende strandwal aangetroffen met daarop een zeldzame en goed geconserveerde middenneolithische cultuurlaag.

bewoningsdynamiek. Brons- en ijzertijdbewoning in het Maas-Demer-Scheldegebied.

Leiden 2002. ISBN 90-73368-18-9. Formaat A-4, zw./w.-ill., 406 pag., incl. verzendkosten € 37,50. Op 29 oktober 1999 werd in Oss (N.-Br.) een symposium georganiseerd ter gelegenheid van 25 jaar aaneengesloten archeologisch onderzoek in die toen 600 jaar bestaande stad. De opgravingen in Oss maken deel uit van het Maaskantproject van de faculteit Archeologie van de Universiteit Leiden; inmiddels is in totaal zo'n 550.000 vierkante meter opgegraven. De symposiumbij dragen waren verdeeld over een drietal thema's: 1 structuur en betekenis van huis en erf; 2 de lokale gemeenschap en haar voorouders en bewoningscontinuïteit en 3 biografie van het landschap. Een selectie van de congresbijdragen, aangevuld met nieuwe artikelen, vormen de inhoud van deze bundel. We hopen hier nog nader op terug te komen. Het boek kan worden besteld door overschrijving van het verschuldigde bedrag

129


(studenten minus € 10,- korting) op girorekening 859006 tnv. H. Fokkens te Leiden.

BOORnieuws (Nieuwsbrief van Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam), nr. 1, winter 2003. Geïll., 8 pag. Kosteloos. In navolging van veel andere provinciale en stedelijke archeologische diensten heeft nu ook Rotterdam haar eigen publieksgericht nieuwsblad: BOORnieuws (tekst Arnold Carmiggelt). Het qua lay-out en inhoud uitstekend verzorgde blad zal twee a drie keer per jaar verschijnen en geeft informatie over actuele ontwikkelingen met betrekking tot de archeologie in Rotterdam en de Rotterdamse regio. In het eerste nummer maken we kennis met het BOORteam, met zijn doelstellingen en met zijn activiteiten. Voor een gratis abonnement kunt u zich tot het nieuwe adres van het BOOR voegen: Ceintuurbaan 231b te 3051 KC Rotterdam. Verdere info: boor@gw.rotterdam.nl

BOORbalans 5; Bijdragen aan de bewoningsgeschiedenis van het Maasmondgebied (red.

A. Carmiggelt, A.J. Guiran en M.C. van Trierum), Rotterdam 2002. ISBN 90800264-5-x. Formaat 26? x 20? cm, Geïll., 216 pag., 3 kaartbijlagen. Prijs € 27,excl. € 4,50 verzendkosten. In BOORbalans maken we kennis met de bewoningsgeschiedenis van het Maasmondgebied, zoals deze stap voor stap door archeologisch onderzoek wordt ontsluierd. Het in maart verschenen vijfde deel in deze reeks bevat een omvangrijke archeologische kroniek over de jaren 1991-2000 met beleidsmatige aspecten op pagina 9-22 en de onderzoeksresultaten op de pagina's 87-213. Deze kroniek is feitelijk een vervolg op eerder verschenen kronieken in BOORbalans 1 (1988 over de jaren 1976-1986) en in BOORbalans 2 (1992, over de jaren 19871990). Het rijk geïllustreerde boek bevat ook artikelen van T.A. Goossens over een houten pad (pag. 23-30), respectievelijk over een boerderij uit de Midden-IJzertijd bij Geervliet (31-62) en van J.P. ter Brugge over Duikers gemaakt van uitgeholde boomstammen in het Maasmondgebied in de Romeinse Tijd. Deze houten buizen doorkruisten een dam of dijk en verbonden zo

130

twee waterpartijen. Met behulp van zo'n duiker - al dan niet voorzien van een scharnierend keerklepje - kon men de waterstand reguleren. Hoewel nog maar weinig bekend is over het oudste watermanagement in onze contreien, wijzen opgravingresultaten erop, dat men reeds in de Late Ijzertijd met behulp van dammen en dijkjes en wellicht ook met duikers overstromingen voorkwam en binnendijks de waterstand reguleerde. Jeroen ter Brugge beschrijft de tot nu toe bekende duikers (pag. 63-86). Eerder werd in deze rubriek een publicatie van Defilet en De Ridder gesignaleerd (Westerheem 2003, p. 27-28), waarin men constateerde, dat dammen met duikers uit de Romeinse Tijd voornamelijk uit het Maasmondgebied bekend zijn en het om die reden eerder een lokale uitvinding dan een Romeinse innovatie lijkt te zijn. Jeroen komt hier tot dezelfde vaststelling. Veel vragen met betrekking tot de technische aspecten van duikers en het functioneren ervan in een ruimere landschappelijke context blijven nog onbeantwoord. De auteur pleit er dan ook voor om in de toekomst bij veldonderzoek van dergelijke constructies nadrukkelijk ook de infrastructuur van de waterhuishouding, de geologische context en de relatie met eventuele nabijgelegen nederzettingen te betrekken. Info: zie boven.

P. Staart, Nehalennia • Documenten in steen.

Goes 2003. ISBN 90-76815-12-7. Formaat 17 x 24 cm., 87 zw./w.-afb., 119 pag. Prijs € 12,50. Wie kent niet Nehalennia, een inheemse godin die in de Romeinse tijd in de huidige provincie Zeeland werd vereerd. Ooit was zij verantwoordelijk voor een behouden vaart van handelaren en zeelieden op Brittannia. In 1647 werd zij aan de vergetelheid ontworsteld toen tal van altaren met haar naam en beeltenis van onder de duinen bij Domburg tevoorschijn kwamen. Enkele eeuwen later, in 1970, dook zij opnieuw op sensationele wijze op, toen men honderden aan haar gewijde altaren vanaf een diepte van 25 meter uit de Oosterschelde opviste. In 1647 reeds verschenen de eerste afbeeldingen van die altaren in druk, waarna telkens weer andere befaamde oudheidkundigen over dit fenomeen schreven. De wonderbare 'visvangst' uit 1970 vormde onderwerp van studie voor Stuart, waarvan


beelde stenen, met een lijst met verwijzing van de afgebeelde stenen naar andere belangrijke publicaties en met een literatuurlijst. Info: www.koperentuin.nl

Archeologie magazine, n e jrg nr. 2, april 2003. ISSN 1566-7553. Jaarabonn. € 32,55. Bij zijn zoektocht naar onzichtbare monumenten is Ruurd Kok dit keer te gast bij stadsarcheoloog Michiel Bartels in Deventer, waar in 1997 onder de dertiende-eeuwse stadsmuur de sporen van een oudere wal zijn aangetroffen, aangelegd om herhaling van de plundering door Noormannen in 882 te voorkomen. Verder een interview met Peter Bitter (Stadsarcheoloog Alkmaar) en de vaste rubrieken, zoals het Belgisch, het buitenlands en het tentoonstellings-

de Duitstalige wetenschappelijke neerslag in 2001 werd gepubliceerd (gesignaleerd in Westerheem 2002, p. 135). Hoewel die uitgave van een Nederlandse samenvatting was voorzien, vormden het wetenschappelijke karakter en ongetwijfeld ook de prijs ervan, voor velen een forse drempel. Terecht constateert de auteur dat er buiten de kleine kring van deskundigen ook tal van anderen zijn, die zich voor dit onderwerp interesseren. 'Voor hen', zo schrijft hij in het voorwoord, 'wil dit boek zonder wetenschappelijke ballast maar toch zo volledig mogelijk beschrijven wat wij op dit moment weten over de godin en haar vereerders'.

Uiteindelijk weten we nog steeds maar bedroevend weinig over deze godin, maar hetgeen dal: bekend is, wordt in dit boekje, uitgegeven door boekhandel/uitgeverij De Koperen Tuin te Goes, uitvoerig geïllustreerd uit de doeken gedaan. Sruart begint zijn verhaal in Domburg, waar hij in het kort het wedervaren van deze vroegste Nehalennia-monumenten schetst, vanaf de vondst ervan in 1647 tot de ondergang bij een brand in 1848. Van de daarbij vernietigde stenen beschikken we gelukkig nog over tal van tekeningen, gravures en beschrijvingen. Daarna concentreert Sruart zich in dit prettig leesbare boekje op de vondsten uit 1970, op de godenverering in de Romeinse tijd in het algemeen en op Nehalennia in woord en beeld in het bijzonder, alsmede op degenen die haar een altaar schonken. De publicatie sluit met onder andere een lijst van de Latijnse inscripties op de afge-

Altaar van Vegisonius Martinus. Kalksteen, h. 76 cm. Nehalennia staat met de linkervoet op de voorsteven van een schip. De dedicant, afkomstig uit het land van Sequani, is reder. Uit: Nehalennia.

D.H. Duco, Firma P. Goedewaagen <£ Zoon. Fabrikantencatalogus uit 1906 voorzien van historische inleiding en verklarend naamregis-

ter. Amsterdam 2000, ISBN 90-70849-097. Zw./w.-ill., 126 pag. Prijs € 30,-. Ik heb er graag aan mogen zuigen, Aan zo'n echte Goudse pijp, Als ik daaruit zat te roken, Was ik als een Koning zoo rijk, In mijn rek zaten er zeven, De vreugde steeg bij mij ten top, En op iedere pijpensteel zag ik, Stond Goedewaagen op!

Met dit fraaie vers, alsmede met een pagina uit het cahier waarin Goedewaagen de namen van zijn kleipijpen optekende, opent Don Duco dit lang verwachte boek. Goedewaagen's pijpen stonden, zo blijkt uit een oude krantenadvertentie, garant voor 'zuinig, aangenaam en gezond rooken'. Ook in die annonce wordt gewaarschuwd: 'Men lette op den naam Goedewaagen op den steel'. Kortom Goedewaagen was en is een begrip onder respectievelijk pijprokend en pijpminnend Nederland.

Juffertje in't groen (nr. 510J en Tijger (506), 1SS0-1920; twee tabakspijpen uit de catalogus van Goedewaagen. Uit: Firma P. Goedewaagen ti[ Zoon.

ag^fiSSEaafoBaBdiiM»^

131


Vooral na 1880 wist de firma P. Goedewaagen haar assortiment kleipijpen vanuit het traditionele Goudse assortiment op spectaculaire wijze uit te breiden. De daartoe gebruikte mallen zijn vaak van buitenlandse pijpmakerijen afkomstig. Het bedrijf zette wereldwijd ruim 200 miljoen kleipijpen af. In dit boek geeft Duco allereerst een beknopt overzicht van de geschiedenis van fabriek, fabrikant, productie en product, gevolgd door de fabrikantencatalogus uit 1906. Meer dan 400 verschillende modellen beeldt Goedewaagen daarin af; maar meer dan dat, hij vermeldt bij elk model een nummer, dat weer verwijst naar een lijst met daarin de naam van het model. Van elk afgebeeld model geeft Duco een heldere beschrijving, samen met informatie over de afmetingen, de herkomst van het model, de destijds voor dat model gehanteerde naam en de toenmalige verkoopprijs.

Doede Kok, Ruurd Kok en Fred Vogelzang (red.), Archeologische Kroniek Provincie

Utrecht 2000-2001. Utrecht 2002. ISSN 1386-8527. Formaat 16 x 24 cm, tal van zw./w.-ill., 288 pag. Prijs € 5,65. Onlangs verscheen de tiende archeologische kroniek van de provincie Utrecht. Tezamen met voorgaande kronieken is daarmee nu in totaal 31 jaar archeologisch onderzoek in die provincie in deze reeks samengevat. Eigenlijk vind ik dat zo'n kroniek uit drie delen zou moeten bestaan: een overzicht van de in het verslagjaar uitgevoerde onderzoeken, een artikel met een synthetiserend karakter over een actueel onderzoeksaspect

en een totaaloverzicht van de in het verslagjaar verschenen publicaties over archeologisch onderzoek in de betreffende provincie of gemeente. Die laatste categorie ontbreekt steeds, zo ook in Utrecht. De Archeologische Kroniek Provincie Utrecht

2000-2001 opent met een essay van W.A.M. Hessing met de voor zich sprekende titel '30 jaar lang op zoek naar de Romeinen in Utrecht' (pag. 10-28). In die dertig jaar is het onderzoek naar Romeins Utrecht in een stroomversnelling geraakt met sensationele ontdekkingen tot gevolg. Toch is er voor Hessing een reden voor enige zorg: "Was één van de zwaktes van het archeologiebestel in het begin van de jaren 'jo nog dat slechts één of twee archeologische instituten en een handjevol amateur-archeologen enige aandacht aan de provincie konden besteden, anno 2002 dreigt de aandacht zich te versnipperen over een groot aantal instanties, beleidsmedewerkers en uitvoerende bedrijven". Het ontbreekt aan een integrale aanpak terwijl nauwe vormen van samenwerking lijken te ontbreken, "ledereen is consciëntieus bezig, maar wie heeft nog het overzicht?", zo vraagt hij zich af. Vanaf pagina 29 volgt een indrukwekkende reeks met bijdragen van verschillende auteurs over de meer dan honderd onderzochte locaties, met opvallende vondsten zoals een Joods badhuis in Amersfoort, een vroeg-middeleeuwse nederzetting bij Bunnik, een Romeinse grafsteen uit de veertiger jaren van de eerste eeuw bij Houten en twaalfde-eeuwse begravingen in Utrecht. Tal van detailkaartjes en andere afbeeldingen illustreren het geheel. Wat ik nog mis is een totaalkaartje van de provincie Utrecht waarop al die beschreven en de mij vaak minder bekende vindplaatsen staan aangegeven. Nadere info: spou@erfgoed-utrecht.nl Gerrit Groeneweg

Ring uit koperdraad, afkomstig uit het graf van een tiener, Bunnik, zesde-zeventiende eeuw. Uit: Archeologische kroniek Prov. Utrecht 2000-2001.

132

25mm


Werk in uitvoering Grondspooir nr. 147, maart 2003 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.)

Uit het jaai:verslag in G wordt duidelijk dat de afdeling een druk jaar achter de rug heeft: herinrichting van de werkruimte in Zaandijk en een groot aantal veldverkenningen en onderzoeken in Akersloot, Markenbinnen, Zaandam, langs de Kil (tussen Uitgeest en Assendelft), de Wijker- en Heemskerkerbroekpolder, Assendelft, Amsterdam (VOC-gebouw), Oostzaan, Krommenie en Uitgeest. De lijst met vindplaatsen is weer behoorlijk uitgebreid. Tweede secretaris E.J. Helderman aan het slot van zijn overzicht over het vele veldwerk met een variant op een Duits gezegde: 'Der Amateur hat seine Pflicht getan, kann er jetzt gehen:1'. Hij hoopt (met veel anderen) dat de archeologische soep niet zo heet wordt gegeten dan zij nu lijkt te worden opgediend. Oud-voorzitter Saïd Mooijman blijft rondspeuren in zijn nieuwe omgeving. Nu vond hij een artikelenreeks in de Prov. Drentsche en Asser Courant van 1930 over Claes Compaen, een zeerover die zijn laatste dagen vreedzaam sleet in Oostzaan en in 1:667 °P 80-jarige leeftijd overleed. Vermakelijk is de voortdurende zoektocht naar de vermeende in Oostzaan begraven schatten van Compaen door de Duitse Madame Sylvia en haar helpers, in 1961 voortgezet door gravin Hohenboldvon Beek, haar kleindochter. Voor zover alle onderzoeken al werden uitgevoerd, is er nooit iets gevonden. Zaandammer D. Visser zocht in 1930 nog mee: 'Dat was leuk werk'. Aly Tromp-Veeter kwam op een tegel een wat raadselachtige afbeelding tegen. Uw redacteur heeft de indruk dat de brug in het ongerede i;> en de man zijn kous optrekt of gaat uittrekken. Dat wordt dan nr. 8 in het rijtje van mogelijkheden. Cees van Roon beschrijft twee al eerder genoemde vondsten uit Krommenie: twee fragmenten van aardewerk uit het Italiaanse Montalupo (i6d). De gegevens over de opgraving in 1964 in Het Hain in Krommenie zijn naar E. Graafstal gestuurd, ontdekker van de Romeinse wachttoren in de Leidsche Rijn. Zoals eerder gemeld zouden deze gegevens kunnen wijzen op nog een wachttoren. Het Profiel, maart 2003 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.)

In HP na v/at huishoudelijke zaken rond

de jaarvergadering van de afdeling een verslag van de Studiedag 2002 te Amstelveen. Ruud Wiggers vertelde over bij de vroegere Mariakerk in Diemen gevonden munten. Leo Stokx sprak over de mogelijkheden van digitale fotografie. Paul Hoogers gaf een overzicht van het onderzoek in en rond de vroegere Mariakerk. Wiard Krook liet beelden zien van de opgravingen op deze plaats, maar ook van de laatste opgravingen bij het Kasteel van Amstel. Ten slotte gaf Paul Hoogers een lezing over het vroegste Diemen. Uit het jaarverslag 2002 door Paul Hoogers: Marion Seeman en Ron Tousain verlieten het bestuur, terwijl Eva van der Mast toetrad. Verschillende malen bezocht men de huisplaats in de Diemerpolder, waar veel aardewerk werd verzameld (11). Onderzoek bij de Mariakerk leverde informatie op over de bouwfasen van de kerk, maar onder de fundering blijken ook resten aanwezig te zijn van een grafveld dat bij de voorganger van de onderzochte kerk hoorde (12?). Die waarschijnlijke voorganger is nog niet gevonden. Johan Dwarshuis: Er zijn twee locaties onderzocht voor toekomstig veldwerk. Aan de Amstel wil men het fundament van een vroegere hofstede zichtbaar maken en veldonderzoek is dus noodzakelijk. Bij Zeehoeve wordt een tweede tracé aangelegd en is een veldverkenning nodig. Hannie Ploegmakers: Er waren meer nieuwe leden bij de vondstverwerking. Via cursussen vergroten zij hun deskundigheid. Men ging door met de uitwerking van eerder gedane

Raadselachtige afbeelding op een tegel, afin. 132x132x12 mm (uit Grondspoor).

133


opgravingen, waar ook een brochure van wordt gemaakt. Maureen van Munster: De werkgroep Amstelveen was in 2002 druk met de voorbereidingen van de tentoonstelling over Amstelveense opgravingen vanaf 1990. Er waren twee hoofdthema's: de functie van de Amstel en de geschiedenis van het Oude Dorp. Dan geeft Paul Hoogers een eerste indruk van de opgraving in Mijdrecht. Men vond hier materiaal vanaf 13-14, waaronder een vrijwel gave Siegburgkan (1375-1425). Interessant is de aanwezigheid van een leemlaag juist boven het natuurlijke veen, mogelijk een vloer. Ruud Wiggers maakte een compilatie van aantekeningen die Paul Hoogers tijdens de opgraving van de Mariakerk maakte. HP besluit met Berichten, waaronder de mededeling dat enkele AWN'ers in de Diemerpolder een parkeerboete kregen. Bezwaarschriften haalden maar voor één AWN-er iets uit. De bekeurde Ton van Bommel: "Nu de criminaliteit in Nederland harder wordt aangepakt, ontsnappen ook AWN'ers niet aan vervolging. In beroep gaan levert niets op. Laat het einde van diverse criminelen in de omgeving van Amsterdam een waarschuwing zijn". Kwadrant 2003-1 (Afd. 7 - Den Haag e.o.)

Het aantal leden steeg licht tot 153. Er waren dit jaar wat meer activiteiten dan in 2001. Het vakteam Archeologie van de gemeente Delft zette een website op: www.delft.nl/archeologie. In februari vond de Archeologische Dag plaats in Scheveningen. Ton Gribnau (Noitdorpsche Historiën) ging daar in op de Brassershof in Nootdorp. Op de plaats van deze 'aansienlijke en seer vermakelijke Hof-steede of buijtenplaats' verrijst een woonwijk. Gribnau verdiepte zich in het bijzonder in een hier gevonden vloertegel met slibversiering, een verhaal dat hij in de volgende K vervolgt. Ton Immerzeel (Westlands Museum) nam de middeleeuwse kerk van 's-Gravenzande als onderwerp. Dit moet verhoudingsgewijs een erg grote kerk zijn geweest, omdat het vóór de Reformatie een bedevaartcentrum was. Nadat in 1809 de toren op de kerk stortte, begon men in 1815 op dezelfde plaats aan de bouw van een nieuwe, veel kleinere kerk. Enkele malen konden hier archeologische waarnemingen worden gedaan. Herman van der Meer (AW's-GRAVENhage) richtte zich op het duingebied Solleveld. Het blijkt een vrij gaaf bewaard oud cultuurlandschap te zijn, waardevol genoeg om het te beschermen tegen alle grondwerk. In de afgelopen eeuw zijn hier

134

al veel vondsten gedaan uit het Neolithicum t/m de Late Middeleeuwen. Hans Koot (stadsarcheoloog van Rijswijk) vertelde over waterputten in Rijswijk. Toine van Wieringen (AW Leidschendam-Voorburg) hield een verhaal over de gracht van Corbulo die door het centrum van Leidschendam moet hebben gelopen, maar waar? Dicht bij de grond, ledenbericht april 2003 (Afd. 9 • De Nieuwe Maas)

Via hoofdredacteur Paul van der Heijden ontving uw redacteur Dbdg. Secretaris Dirk de Jong: Het jaar 2002 was een onrustig jaar met veel veranderingen. In het bestuur is uitgebreid gesproken over het zoeken naar een nieuw onderkomen en het werven van nieuwe leden. Hierna stelt de in archeologische kringen niet onbekende Keivin Wilson zich voor als kandidaatbestuurslid. Hij verzorgt alvast de vormgeving van dit ledenbericht. Miep en Ernest Frings schrijven over een in Rotterdam gevonden tabaksdoos. Hierop is een bijbelse voorstelling gegraveerd van de profeet Nathan die koning David berispt na diens escapades met en rond zijn buurvrouw Bathséba. Dirk de Jong besteedt aandacht aan de symboliek van een afbeelding op een papkommetje met slibversiering (17). Elders gaat hij in op een in Delft gevonden inklapbaar kinderstoeltje (grootste afmeting 9 cm), gemaakt van een lood/tin legering. De datering is nog onduidelijk (19?), net als het antwoord op de vraag of het hier gaat om kinderspeelgoed of een miniatuur. Na het Archeologisch nieuws attendeert De Jong de lezer op wat Malta voor amateurs gaat betekenen door overname van een stukje uit Malta Magazine. Te oordelen naar een in Dbdg opgenomen Disney-strip bepaalt 'Malta' zelfs al het archeologisch gebeuren in Duckstad. Rik Gijsen vervolgt haar verhaal over antiek glas. Ditmaal gaat het over Romeins glas, de samenstelling van glas, musea met vaste glascollecties en enkele belangrijke boeken over dit onderwerp. Zuidwesterheem nr. 35 (Afd. 10 - Zeeland)

Gedeputeerde Staten van Zeeland besloten tot het aanstellen van een projectarcheoloog bij de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ). Bij de provincie zelf ontstaat de functie van beleidsarcheoloog. Er komen dus twee archeologen bij, zodat provinciaal archeoloog Robert van Dierendonck meer ruimte krijgt voor de uitvoering van het beleid. Voorzitter Robbert Jan Swiers is blij dat deze uitbreiding (eindelijk) wordt


gerealiseerd., maar vindt desondanks dat na ruim tien jaar de tijd is gekomen om zijn functie als voorzitter neer te leggen. Een opvolger is nog niet gevonden. In het jaarverslag lees ik dat er in 2002 veel veldwerk is verricht, vooral veldverkenningen en booronderzoek op Duno en Ravesteyn. Ook hielpen AWN-leden mee aan onderzoek van de SCEZ. Bovendien determineerde men keramisch materiaal voor tentoonstellingen in Rammekens en Vlissingen. Ten slotte begon de afdeling met het uitzoeken van onuitgewerkt materiaal uit opgravingen in Goes en Vlissingen. De bedoeling van dit 'puzzelen met aardewerk' is dat de deelnemers via korte thematische inleidingen en door omgang met het materiaal basiskennis opdoen van aardewerk. Penningmeester Niek Beeke ontwierp en beheert de website van de afdeling: www.home.zonnet.nl/awnwmz/start/index.htm. Ook de Werkgroep Metaal Zeeland (WM2^) doet verslag over 2002. Secretaris a.i. Leida Goldschmitz: De WMZ heeft een druk maar succesvol jaar achter de rug. Veel tijd werd gestoken in de voorbereidingen van de publicatie over zegelstempels die in het najaar van 2003 het licht moet zien. Enkele van de aangeschreven instellingen/gemeenten reageerden al positief op het verzoek om subsidie. Het is de bedoeling dat later ook een publicatie verschijnt over de eveneens geĂŻnventariseerde vogeldrinkbakjes. De WMZ heeft een gezamenlijke website met de AWN-afdeling, waai: informatie is te vinden over de WMZ en haar activiteiten. Dan volgt in Z een informatief artikel over patacons door Koen de Groote en Jan Moens, overgenomen uit Ename 974, nr. 21. Patacons zijn beschilderde schijven, plaketten of figuren van gebakken witte pijpaarde en dienden als versiering van speciale broden en koeken, ter gelegenheid van bepaalde feestdagen in de winterperiode gebakken. Veel tijd besteedde de afdeling de laatste jaren aan Valkenisse. Het lijkt erop dat de nieuw aangelegde strekdammen goed functioneren. Bij inspectie bleek het verdronken dorp al verdwenen onder een sliklaag van een halve meter, zodat de erosie op zijn minst voorlopig lijkt te zijn gestopt. Jan Kuipers schrijft over 'het wonder van Valkenisse', waarbij uit de hemel neerdalende en weer opstijgende geestelijken al zingend de plaats aanwezen waar de kerk moest worden gebouwd. Een Canadese meteoroloog, Lehn, gaat ervan uit dat de meeste van dit soort zaken een gevolg zullen zijn van 'arctische luchtspiegelingen'.

De afdeling organiseerde in maart een excursie naar Aardenburg en in mei naar Cuijk en Wijchen. Ten slotte: op 17 mei vond de vierde ZAAD-dag plaats in Middelburg. Het thema was hier de prehistorie en Romeinse tijd in Zeeland. Grondig Bekeken nr. 1, maart 2003 (Afd. n • Lek- en Merwestreek)

Voorzitter Teus Koorevaar vestigt de aandacht op het feit dat dit 'het jaar van de boerderij' is. Hij ziet graag dat niet alleen aandacht wordt geschonken aan de oude gebouwen, maar ook, misschien zelfs vooral, aan de woonheuvels waarop oudere en jongere boerderijen staan. An Osseweijervan Bueren doet verslag van de werkzaamheden van de Werkgroep Dordrecht Binnenstad. Er is veel gedaan aan vondstverwerking en inrichting van de ruimte. In oktober nam de afdeling deel aan een keramiekmarkt. De presentatie was in vieren verdeeld: 'de gedekte tafel', 'in kannen en kruiken' 'potten en pannen uit grootmoeders keuken', en 'tegels'. De expositie werd bezocht door 640 mensen en was een groot succes. Cees van der Esch noemt de werkzaamheden van de Werkgroep Dordrecht Buitengebied. Er was veldwerk in Dordtwijk - Land van Valk Sterrenburg-Schenkeldijk en Dordrecht (Grotekerksbuurt). Cees van der Esch, Rokus van de Giessen en Teus Korevaar geven een opsomming van het werk van de Werkgroep Alblasserwaard. Er was werk in Alblasserdam/Papendrecht (Polder Nieuwland) -Arkel (Arkelse Onderweg) Goudriaan (Noordzijde, Zuidzijde) - GrootAmmers (Achterland) - Hoog Blokland (Minkeloos) - Langerak (Waal) - NieuwLekkerland - Papendrecht (Oostpolder), waar een in juli 1944 neergestorte Lancaster werd opgegraven - Papendrecht

Plattegrond van een jachthut, 5,5x3,7 m (uit Grondig Bekeken).

135


(Matena) - Schipluiden (Korpershoek) Schoonrewoerd (Kortgerecht) en Sliedrecht (Bonkelaarterrein). Teus Korevaar en M. Veen (AW Gorinchem): Er was een opgraving aan de Krijtstraat, waar o.a. middeleeuwse gebouwstructuren en het eerste loodzegel van Gorkum werd gevonden. In augustus verscheen de eerste nieuwsbrief. Vervolgens de uitvoeriger veldwerkverslagen. Cees van der Esch schrijft over archeologisch onderzoek in de Polder Nieuwland, waar hij twee nieuw ontdekte woonheuvels onderzocht. Van een hier waargenomen structuur denkt hij dat het resten van een schuilhut zijn voor de jacht op watervogels (13-14). Cor Westra gaat nog even in op 'bakenloodjes', het bewijs dat een schipper 'bakengeld' had betaald. Irmel DolmanBerberich vertelt een en ander over de Keramiekmarkt. Enkele leden van de afdeling maakten een excursie mee naar Voorne-Putten o.l.v. Jurrien Moree (projectleider BOOR). Er wacht nog veldwerk in Alblasserdam en Brandwijk. Jaarverslag 2002 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) Zoals gewoonlijk bevat het J weer een groot aantal gevarieerde artikelen. Peter Vissers in zijn voorwoord: We hoeven ons absoluut niet te vervelen. De samen met Afd. 17 verzorgde cursus 'Archeologisch Veldwerk voor Beginners' blijkt volgens reacties van de cursisten zinvol. De samenwerking met een andere afdeling geeft daarbij nog een meerwaarde. De afdeling verhuisde in 2002 naar de Nieuwe Dukenburgseweg 21 in Nijmegen en vond daar opnieuw gastvrij onderdak bij het Nijmeegs Bureau Archeologie. Uit het verslag van de secretaris Jan

Romeins potje uit Nijmegen, h. 50 mm (uit jaarverslag Afd. 16).

136

van Daalen: de door kunsthistoricus Jan Schippers gegeven cursus 'Overgang klassieke oudheid naar Christendom' trok 28 deelnemers. Het ledenoverzicht per januari 2003 vermeldt 160 leden. Dan komen we bij het veldwerk en de vondstberichten. Joost van den Besselaar Mergor in Mosam vond bij onderzoek van een Romeins oever- of kadegebied in de Maas bij Cuijk leervondsten, munten, een bronzen mutsnaald (4-5), de eerste dakpanstempel uit het gebied en een fragment hertshoorn met slijtsporen (ijz?). Bovendien op de zolder van het kantoor van een scheepswerf een grote hoeveelheid tekeningen, archieven en boeken over de scheepvaart vanaf 1880. John Jansen beschrijft vondsten uit een tuin aan de Museum Kamstraat in Nijmegen. Opvallend waren een Romeins potje en een schaal die niet in de literatuur konden worden teruggevonden. Jan van Huet benadrukt het belang van het maken van film- en videodocumentaires over archeologische activiteiten. Wim Tuyn besteedt aandacht aan een curieuze steelpan uit Wijchen: Romeins aardewerk met tinversiering. Fred Friedrichs toont zich zeer tevreden over de Schervenavond. John Jansen doet verslag van een werkbezoek aan Afd. 17, waar men veel informatie en inspiratie opdeed over onderzoek naar grafheuvels. De afdeling wil zelf ook beginnen met een systematisch onderzoek naar nog niet geregistreerde grafheuvels in Nijmegen e.o. Ton van der Zanden vertelt over een onderzoek in Cuijk, waar boringen de verwachte spitsgracht niet echt aantoonden. Piet Verweij beschrijft een bijzondere Keltische munt, een quinarius van de Vangiones uit het Midden-Rijngebied. Gerard van Alphen schreef een In Memoriam voor de in het najaar van 2002 overleden Piet Haane van de AW Oss. Peter Vissers bekeek foto's die F.C. Bursch rond 1935 maakte in de directe omgeving van het Wijchense Ven. Dit n.a.v. de bestudering van brieven en artikelen van Frans Bloemen. Jo de Wit tekent en beschrijft een Fels-Ovalbeil van kwartsiet, in 2002 gevonden te Beers. Jan Wessels ontdekte resten van een I4e-eeuws woonhuis in Gennep. Aad Hendriks beheert de website van de afdeling die duidelijk in een behoefte voorziet: in minder dan twee jaar al 4900 bezoekers. Martien Kooien gaat in op onderzoek van een skelet uit Escharen. De schedel vertoonde niet alleen een gat, de musketkogel zat er nog in. Mare de Groot brengt ons op de hoogte hoe archeologisch onderzoek in TsjechiĂŤ in zijn werk kan


gaan. Ten slotte vraagt Wim Tuyn zich af hoe een zeldzame 'styca' (9) in Deest kwam. De munt is gemaakt van brons en geslagen in. York door aartsbisschop Wulfhere (854-900). Nieuwsbrief, maart 2003 (Afd. 18 - ZuidSalland - Oost-Veluwezoom) (digitaal)

De afdeling organiseert dit jaar op 10 mei 2003 in Deventer de Algemene Ledenvergadering van de AWN. Misschien is dan ook de website van de afdeling klaar om te worden gepresenteerd, tegelijk met de nieuwe website van de AWN. Het secretariaat heeft een nieuw adres, dat nog niet in Westerheem nr. 2 stond vermeld: Secr. AWN afd. 18; G. (Geert) Draaijer; Gieterijstraat 2I1; 7411 EC Deventer; tel. 0570-641887; E-mail: g.draaijer@home.nl In de bibliotheek te Colmschate is een vitrine ingericht: met AWN-vondsten, daar in het begin van de jaren '90 opgegraven. De vitrine is aangevuld met foto's van recente opgravingen in Colmschate door Michiel Bartels. Veldwerk is er resp. wordt verwacht in de regio Deventer: Groot-Baarle (Colmschate) - Yperenberg (westoever IJssel) - Steenbrugge (Diepenveen), in de regio Raalte: Westenenk- De Zegge, in de regio Apeldoorn: hier lopen een aantal kleine en grote projecten. Artefact nr. 1, voorjaar 2003 (Afd. 20 - I(sseldelta-Vechtstreek)

De afdeling zoekt een voorzitter en een secretaris en meer bestuursleden, zodat alle werkgroepen zijn vertegenwoordigd in het afdelingsbestuur. In A een uit de Archeobrief overgenomen artikel over het Malta beleid door B. Goudswaard en H. Vinkenburg. Vervolgens doet Laurens Reudink verslag van een lezing door Jan van Doesburg over mottes in Drenthe. Besproken worden hier de Waterburg bij Eelde, het Borgbarchien bij Ruinen/Uffelterbrug en de Klinkenberg bij Gees. In Rouveen werkte de afdeling mee aan een informatiebord bij de 'Kerkheuvel Scholenland': de dienst Landelijk gebied zorgde voor de financiën, Jan de Wolde en Fré Spijk voor de tekst. Tot 1641 stond hier de voorganger van de huidige NH kerk van het wegens wateroverlast verplaatste Rouveen. Aardewerk, maart 2003 (Afd. 21 - Flevoland)

De redactie is blij met de goede aanvoer van kopij voor dit nummer. In A doet

Marrie Tensen uitgebreid verslag van de AWN-afgevaardigdendag in november 2002. Elders evenzo van de Belgisch-Nederlandse Contactdagen voor middeleeuwsarcheologen en bouwhistorici. In het Natuurpark bij Lelystad verrees een steentijdnederzetting, waar men het verleden laat herleven d.m.v. werkweekenden en werkzondagen (www.spnf.net) Kees Groothoff tekende aan de hand van grondboringen een zuid-noord profiel over Schokland. Na informatie over de website van het Drents Museum over de veenvondsten in Noordwest-Europa (www.bogpeople.org), vertelt Marrie Tensen hoe het booronderzoek in het tracé van de Hanzelijn bij Dronten in zijn werk gaat. Harry van Betuw en Dick Velthuizen doen verslag van een onderzoek langs de Klingenweg, waar op de flank van een rivierduin Swifterbantmateriaal was gevonden. Het aanvankelijke booronderzoek werd voortgezet door een proefsleuf te graven. Dit verdere onderzoek is uitgevoerd als een AWN-veldwerkcursus voor amateurs uit Flevoland o.l.v. Andre Kerkhoven, Willem-Jan Hogestijn, Jerrie Huisman en Dick Velthuizen. De boorresultaten zijn ingevoerd in een computerprogramma, waarna een ruimtelijk beeld van het rivierduin kon worden gemaakt, zoals afgedrukt in A. Uit het verslag van de secretaris over 2002 blijkt dat de afdeling deelnam aan de Open Monumentendag en de Erfgoeddag door een 'open doedag' te organiseren die veel belangstelling trok. Ook was de afdeling present op de hobbybeurs van Lelystad. Zorgen zijn er nog over de huisvesting, maar een subsidie-aanvraag bij de provincie Flevoland werd gehonoreerd, zodat diverse zaken kunnen worden gecontinueerd en andere zaken mogelijk worden. Veldwerkcoördinator Wies Kreukniet (Noordoostpolder) verkende rivierduinen tussen Urk en Schokland en dekzandruggen in het noordoosten van de polder. Ook werd het maken van sloten door Schokland gevolgd en meegewerkt aan een booronderzoek bij de Kuinderweg. A besluit met enkele artikelen uit NRC Handelsblad over onder meer de uiterst curieuze vondst van een 3600 jaar oude bronzen sterrenschijf in Sachsen-Anhalt en daarna een artikel door Theo Toebosch over schitterend geconserveerde Romeinse schoenen, afkomstig uit de Maasoever bij Cuijk. Een heel mooi verhaal dus... Ja, over die schoenen wel, maar verder... zijn we helaas al weer bij de Nederlandse uitwerking van Malta beland!

137


Applique met Lot en zijn dochter, 0 j S mm (uit Nieuwsbrief Arch. KeP).

138

Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland nr. 23, maart 2003 (waarin Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland)

Nico Arts legt uit waarom sommige mensen archeologen 'rare mensen' vinden. Dit vanwege hun verbondenheid met PvE's, PvA's, KNA en RIA en hoe dat (niet altijd) in elkaar grijpt. Dezelfde auteur evalueert de expositie 'met lege dozen en een plastic pop' rond Marcus van Eindhoven. Het publiek vond het prachtig, kinderen helemaal. Het goede verhaal was hier duidelijk het belangrijkst, de rest veel minder. Er moet ook iets te doen zijn, vooral kinderen mogen zich niet gaan vervelen. Een of meer korte mediaprojecties zijn aan te bevelen. Henk Goossens en Frans van Nuenen beschrijven het resultaat van twee opgravingen te Mierlo-Hout. Aan beide opgravingen deden leden van de AV Kempen- en Peelland (hierna AV KeP) mee. Het ene onderzoek leverde vier vierpalige spiekers op uit de periode Ijzertijd - inheemsRomeinse tijd plus een middeleeuwse palenrij/omheining (14-15). Het andere onderzoek bracht afvalkuilen (Vroege Ijzertijd), vijf vierpalige spiekers, een zespalige spieker, weer drie afvalkuilen (Ijzertijd) en middeleeuwse greppels (vanaf 13) aan het licht. Frans van Nuenen Tijdens een onderzoek in de Dommeltuin te Eindhoven vond men de verwachte overblijfselen van een 'stenen huis' (14-16). Er

konden hier drie bouwfasen worden onderscheiden. Een zeldzame vondst was die van een flink fragment van een majolica uilenbeker (veelal i6d). Deze uilenbekers komen ook voor in steengoed, faience of aardewerk met zoutzuur. Het vondstmateriaal van de opgraving wordt bewerkt door leden van de AV KeP. Ook Elly Bogers gaat in op een vondst in de Dommeltuin en wel op een trechterbeker met drie appliques uit Siegburg. Een van de appliques toont een bijbelse voorstelling van een dronken gevoerde Lot met dochterlief op schoot. Natuurlijk meldde men weer leuke vondsten. Bij Esp vond Karal Bels een neolithisch pijlpuntje. Els Mulder kwam op haar kantoor bij afdeling Archeologie van Eindhoven met een familie-erfstuk: een compleet bronzen zwaard uit de Midden Bronstijd. Het zwaard is een import uit Zuid-Duitsland, bleek goed geconserveerd en was waarschijnlijk ooit een rituele depotvondst. Jacqueline Bedaux meldde de vondst van een bronzen kokerbijl in haar plantenkwekerij in de gemeente Nuenen. De bijl dateert uit de Late Bronstijd en er zijn voorlopig geen parallellen bekend in Nederland. Henk Goossens bekeek de vondsten van een grafveld uit Mierlo-Hout uit de Vroege en Midden Ijzertijd opnieuw en vond daartussen een fragment van een armbandje van prehistorisch aardewerk van hoge kwaliteit (Midden Ijzertijd). De binnendiameter is maar 40 mm, zodat de draagster (nog) een bescheiden polsje moet hebben gehad. Zulke aardewerken armbandjes zijn in Nederland vrijwel onbekend. In Sint-Michielsgestel vond Hans Peeters een drachme die lijkt op exemplaren tussen 300 en 500 in Griekenland. Het gaat hier echter om een kopie uit 17 of 18. In Liempde vond men een klein zilveren beursje met daarin een complete rozenkrans, een gouden trouwring en twee gouden tientjes. De kostbaarheden zijn vermoedelijk eind 19 al dan niet opzettelijk in de bodem geraakt. Dan nog een greep uit de berichten. Amateur-archeoloog Ben van Genugten uit Sint-Oedenrode ontving in 2002 een lintje voor zijn inzet voor de belangen van de archeologie in zijn dorp. In december 2002 overleed amateur-archeoloog Piet Derks. Hij beoefende zijn hobby in het hele zuidoosten van Noord-Brabant. De afdeling Archeologie in Eindhoven heeft zicht op een nieuw en ruimer onderkomen, waar ook Stichting ArcheoService en de AV KeP onderdak zouden kunnen krijgen. Gerard van Kaathoven en Ria Berkvens (veldwerk-


coördinator van de AV KeP) stelden voor Schijndel een archeologische waardenkaart samen. De kaart komt op de website van de gemeente. In april maakte de afdeling een excursie naar de tentoonstelling 'Graven in de Marlet' in het Visserijmuseum te Vlaardingen. De volgende excursie is op 14 juni en dan gaat de reis naar Bonn (de expositie 'Menschen, Zeiten, Raume. Archaologie in Deutschland'). De AV KeP beloonde de winnaars van de prijsvraag bij de tentoonstelling in Nuenen (een staartje van 50 jaar AWN), waar men kon raden naar de functie van een raadselachtig metalen voorwerp uit de Ijzertijd, hier twee jaar geleden tijdens een opgraving gevonden. De functie van het voorwerp is nog steeds onbekend, maar aan suggesties ontbrak het zeker niet. De N besluit met enkele bladzijden met aanvullingen van het boekenbezit van de AV KeP en de gemeente Eindhoven. Jaarverslag AWLV 2002 (digitaal)

Het bestuur van de AWLV bestaat sinds maart 200') uit A.P. van den Band, A.F. van Wieringen, R.L. Hirschel, F. Pouwel, W. de Jonge, B. Bocchiola en A.E. Oostdijk. Het jaar 2002 was voor de AWLV een relatief rustig jaar: het archeologisch werk is beheersbaar en er zijn geen problemen op het gebied van huisvesting en financiën. Het bestuur ziet de nabije toekomst met vertrouwen tegemoet. Er was het afgelopen jaar een duidelijke verbetering w.b. onaangemeld graafwerk op en rond Forum Hadriani, vergeleken met de situatie in 2001. Veldwerk deed zich voor in de Arentsburghlaan, Fonteynenburghlaan, Wateringse Veld, Herenstraat, Volkstuinen Voorburg-West en hofstede De Loo (die nog niet werd gevonden).

Nadat de huisvesting enkele jaren de mogelijkheden van de vondstverwerking sterk beperkte, bloeit alles nu weer op. Ook op het terrein van de monumentenbescherming gebeurde het een en ander. De bemoeienissen variëren hier van archeologische inventarisatie, aanpassing van de gemeentelijke APV tot de formering van een speciaal Forum Hadriani Team. Het aantal elektronisch verzonden exemplaren van de (prima verzorgde, JC) Nieuwsbrief groeide tot 160. Op het programma staan vooral: een publieksgerichte brochure over Forum Hadriani, een omvangrijk boek over Forum Hadriani, systeem en structuur in het programma van lezingen, de ontwikkeling van gemeentelijk monumentenbeleid plus een flinke hoeveelheid veldwerk. De Ouwe Waerelt (De Motte)

DOW is ditmaal een themanummer over de Ramp van 1953 die ook het werkgebied van De Motte (Goeree-Overflakkee) zwaar trof. Hoewel in zijn geheel zeer lezenswaardig, noem ik in het bijzonder een bijdrage van S. Olivier: 'Besoute polders' op Goeree en Overflakkee; stormvloeden en hun gevolgen tussen de twaalfde en de zeventiende eeuw. De auteur zet een groot aantal stormvloeden op een rij, waarvan sommige 'summiere' sporen achterlieten in de bodem. Olivier denkt dat verschillende door oude geschiedschrijvers genoemde overstromingen nooit hebben plaatsgevonden. Dit vanwege het ontbreken van elk ander gegeven dan vermelding door één bepaalde schrijver.

Naaldbanden

Fraai gedecoreerde naaldbanden in grijs en oranje; een sieraad voor uw boekenkast. In elke naaldband kunnen 2 jaargangen Westerheem worden opgeborgen. De banden kosten € 9,00 per stuk, plus verzendkosten. De verzendkosten (tot 5 kg) bedragen € 5,25. Eén band weegt ongeveer 350 gr. Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. naaldbanden met opgave van de gewenste kleur.

139


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS)

A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW)

Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: hogenh@euronet.nl Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Penningmeester:) (Jules) de Jaegher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejaegher@doge.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: Winfried Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wannadoo.nl

Sub regio Groningen: J (Jules) de Jaegher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejaegher@doge.nl. Regio Noordwest: vacature. Regio Oost: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: Eric Weijters, Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (n. Br.), tel. 0168-472783, e-mail: h.c.j.m.weijters@umail.leidenuniv.nl. Sub regio Zeeland: Dries van Weenen, Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. e-mail: info@duikwacht.nl. Redacteur: Louis van de Berg, Zonnebloem-straat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320, e-mail: l.berg@qface.nl. Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, e-mail: nico@niria.nl.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap A zonder aftrek van kosten over te maken) studentlidmaatschap B jeugdlidmaatschap C geassocieerd lidmaatschap D huisgenoot-lidmaatschap E in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het srudentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

140

36,50

€ € € € €

22,00

18,00 19,00 12,50 5,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het srudentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: J.P. ter Brugge (afdelingen en regio's), Westlandseweg 254, 3131 HX Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Alg. secretaris: vacature. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 0302203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: B.J.J. Elbertse (public relations), Predikherenkerkhof 14, 3512 TK Utrecht, tel. 030-2300281, e-mail: b.elbertse@zonnet.nl W.J.C. Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel/fax 078-6186819, e-mail: n.ieuwelugt@planet.nl M. den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede. J. Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160. Mw. A.M. Visser (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0168-672635, e-mail: j.m.visser@tiscali.nl Ereleden E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, P.J.R. Modderman, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. cvabvan Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: BJ. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 02. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103,1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): MJ.C. Willemsen, Nieuwe Gracht 3, 2011 NB Haarlem, tel. 023-5491399, e-mail: mjcwillemsen@yahoo.com 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast, Stokerkade 32,1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134, e-mail: mennodijkstra@freeler.nl

07. Den Haag en omstreken: Joanneke Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 09. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): D. de Jong, Windmolen 86, 2986 TL Ridderkerk, tel. 0180-431240. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118462142, e-mail: leida@zeelandnet.nl of awn @ zeelandnet.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.nl 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): L. de Niet, Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, e-mail: ldeniet@euronet.nl 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel. 16. Nijmegen en omstreken: ].}. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485343456, e-mail: JJ.Daalen@HCCNET.nl http://membersi.chello.nl/-a.hendriksoi. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360, e-mail: g.a.boomsma@freeler.nl homepage: http://awnafd17.webpage.net 18. Zuid-Salland - IJsselstreek • Oost-Veluwezoom: G. Draaijer, Gieterij straat 2h, 7411 EC Deventer, tel. 0570-641887, e-mail: g.draaijer@home.nl. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: Lankamp.Jos@Intoweb.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Traast-Bos, Opperswolle 32, 8325 PH Vollenhove, tel. 0527-246602. 21. Flevoland: A. Bertijn, Arnoldusgulden 38, 8253 DZ Dronten, tel. 0321-315733, e-mail: habertijn@freeler.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: F. de Kleijn, postadres AWN, Keizersgracht 2, 5611 GD Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2446517 (woensdagavond). 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


AXA verzekeraar van de AWN

1

Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Tnmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. )(- Wlcn vervullen een nnmkk-in> functie in het archeologie' 1 ^'ulerzoek. [

A WN-leden maken geschiedenis!


tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

jaargang 52 • nr. 4 • augustus 2003


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) www.Awn-archeologie.nl Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. E-mail: HJ.Nieuwenhuis@worldonline.nl • Gerrit Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • Jan Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • Tim de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl Redactieraad J.C. Besteman, H. van Enckevort, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart.

Inhoud jaargang 52 no. 4, augustus 2003 Voorwoord

141

Louis van de Berg

Voorgeschiedenis, ontstaan en verdere ontwikkeling van de landelijke werkgroep archeologie onder water .... 142 Ad van der Zee

De 7 Provinciën

146

Jerzy Gawronski

Schepen en scheepshellingen. De werf van de VOC op Oostenburg in Amsterdam

148

Jos Heemstra

Waddenzee rijk depot van maritieme archeologica - Hoppa III

161

Discussie amateur-archeologie

164

- De amateur in het veranderende archeologisch bestel 164 - Amateurarcheologie heeft toekomst 167 - Opgravingen door amateur-archeologen waren al passé! 169 - De grenzen van de wet 170

Sluitingsdata kopij 1 januari, 1 maart, 1 mei, 1 juli, 1 september en 1 november. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: € 115,-, halve pagina: € 230,-, hele pagina: € 410,-, insteekfolder: € 410,-.

J.P. de Warrimont

© AWN 2003. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Literatuurrubrieken

175

Wie kent dit?

182

Werk in uitvoering

185

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

188

Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen

Mijn mooiste vondst

172

Veenontginningen en universiteiten ... 174

Druk: Ovimex, Deventer ISSN 0166-4301

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: Plattegrond van Oostenburg (midden). Opgraving van de IJ-oever met de beschoeiing van het werfeiland en de kop van een scheepshelling (links). De VOC-werf op Oostenburg (onder). Zie artikel pag. 148 e.v.


Voorwoord De 'landleden' van de AWN zijn geneigd om duikende amateur-archeologen meer te zien als schatgravers dan als serieuze collega's. Een van de doelstellingen van de Landelijke Werkgroep Archeologie Onderwater, de LWAOW, is om de amateur-onderwaterarcheologie te ontdoen van dit schatgraverimago. De oprichting van de LWAOW binnen de gelederen van de AWN is voor ons op zich al een blijk van erkenning. Dat geldt ook voor mijn benoeming als lid van het hoofdbestuur. De contacten tussen landleden en onderwaterleden worden gelukkig steeds intensiever. Ik ben dan ook erg verheugd dat de redactie van Westerheem ons heeft uitgenodigd om een nummer te wijden aan deze tak van amateur-archeologie. Deze special van Westerheem is een weerslag van het internationale onderwatercongres 'In Poseidons Rijk VIII' op 29 en 30 maart 2003 in het Nationaal Scheepshistorisch Centrum in Lelystad, dat wij samen met onze Duitse zusterorganisatie DEGUWA

mochten organiseren. Ook weer een teken dat onze tak van archeologie in Nederland steeds serieuzer wordt genomen. De LWAOW kent nu 150 leden en is nog steeds groeiende. Als het weer het toelaat, verrichten we verkenningen en onderzoek in samenwerking met het NI SA, Nederlands Instituut voor Scheepsarcheologie. Daarnaast zetten we ons in voor professionalisering. In oktober beginnen we met de cursus Onderwaterarcheologie, waarin duiktechnische en archeologische aspecten aan de orde komen. Ook wordt aandacht besteed aan ARBO en veiligheid. U ziet: de LWAOW is in beweging. Als u na het lezen van de artikelen in dit nummer van Westerheem geĂŻnteresseerd bent in ons doen en laten, bezoek dan onze website www.lwaow.nl of mail naar info@lwaow.nl. Jan. M. Venema, Voorzitter LWAOW

141


Voorgeschiedenis, ontstaan en verdere ontwikkeling van de landelijke werkgroep archeologie onder water Louis van de Berg

De Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) is opgericht in september 1994. Voor de beroepsgroep van onderwater archeologen was de aansluiting van archeologisch geïnteresseerde duikers bij de AWN een vanzelfsprekende zaak. De archeologie onder water zich kan zich niet verder ontwikkelen zonder de hulp en inzet van de vele sportduikers die waterrijk Nederland kent. Bovendien zou het eeuwige dilemma waarin deze groep duikers zich bevindt, worden opgelost. De achtergrond van de gemiddelde duiker is een andere dan die van het gemiddelde AWN-lid dat zijn hobby beoefent vanuit een diep gevoelde passie voor de archeologie. Duikers starten hun hobby met een diep gevoel voor de bijzondere onderwater wereld. Bij het beoefenen van hun sport komen zij, vaak als enige waarnemer, zaken tegen die van archeologisch belang zijn, maar in eerste instantie niet het hoofddoel vormen van hun sportbeoefening. Het initiatief van september 1994 was er vooral op gericht om de archeologisch geïnteresseerde groep duikers te plaatsen binnen de wereld van de archeologie. Vanuit de Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis (NJBG) ontwikkelden zich al in de jaren zestig de Stichting Onderwater Onderzoek (SOWO) en de werkgroep Submarine Archeologisch Onderzoek (SAO). In 1963 voerde de SOWO, onder leiding van wijlen prof. J. Bogaers, het onderwater onderzoek uit bij de Romeinse brug in Maastricht. De ROB en prof. Bogaers waren voor dit type onderzoek volstrekt afhankelijk van de inzet van amateur-archeologen. Ruim tien jaar later (1976) was een kerngroep

142

van de Stichting Onderwater Archeologie (STOA) betrokken bij het onderzoek naar een achttiende eeuws scheepswrak in het Oostvoornse meer. Later werkte de kersvers aangestelde coördinator onderwater, dr. Th. J. Maarleveld van het toenmalige ministerie van WVC, veelvuldig samen met bestaande duikclubs en individuele duikers om inzicht te krijgen in het grote aantal archeologisch interessante vindplaatsen dat bij betrokkenen bekend was. Deze pioniers hebben ervoor gezorgd dat de Nederlandse overheid inzicht kreeg in de rijkdom van de onderwater wereld. Opvallend is dat de monumentenwet van 1961 pas in 1988 van toepassing is verklaard voor de onderwater gelegen vindplaatsen. Een wat recenter initiatief is de Stichting ter Bevordering van de Onderwater en Scheepsarcheologie (de stichting BOS), die een congres in het Scheepvaartmuseum te Amsterdam organiseerde om erachter te komen hoe partijen als het bedrijfsleven, de marine en bijvoorbeeld maritieme historie tegen de onderwater archeologie aankeken. De stichting ondersteunt nog steeds projecten die verband houden met de scheepsarcheologie, bijvoorbeeld het project Romeinse Maasbrug bij Cuijk. Bij dit project hebben overheid en amateurs van de Werkgroep Onderwaterarcheologie Oostelijk Rivierengebied (WOOR) samengewerkt. Ook moet worden genoemd. Veel duikclubs en individuele duikers maken deel uit van de Stichting Maritiem Onderzoek Nederland (STIMON). Zij waren het ook die in eerste instantie bezwaar maakten tegen de in hun ogen forse beperking die de nieuwe monumentenwet hen oplegde. Tegenwoordig werken de LWAOW en de STIMON


elk vanuit een andere invalshoek samen als dat nuttig en nodig is. De oprichtingsvergadering van de LWAOW in de Kargadoor in Utrecht trok ongeveer vijftig belangstellenden. De eerste vergadering van wat inmiddels 'de Landelijke Werkgroep Onderwaterarcheologie (LWO)' heet vindt plaats op 6 oktober 1994 te Amersfoort. Nederland werd opgesplitst in drie regio's, namelijk: • Zeeland en Zuid-Nederland; • Het binnenland; • Noord-Nederland en de Waddenzee. Vanaf het begin hebben de regio-coördinatoren een centrale plaats in de organisatie. Zij zijn op de hoogte van de archeologische ontwikkelingen in de regio en onderhouden regelmatig contact met de Afdeling Archeologie Onderwater (AAO), het latere NI SA.

sterie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in antwoord op de vraag aan welke verplichtingen duikende amateur-archeologen zouden moeten voldoen binnen de nieuwe Arbo-wet en het besluit Arbeid Onder Overdruk. Zowel de rijksoverheid (de AAO en later het NISA) als de LWAOW hadden behoefte aan een duidelijk standpunt. In reactie op beider inspanningen werd in de brief duidelijk gesteld dat sportduikers actief als amateur-archeologen of biologen, niet onder het besluit arbeid onder overdruk zouden vallen. Tevens werd een aantal samenwerkingssituaties met bijvoorbeeld de beroepswereld uitgewerkt. Deze brief staat nog altijd centraal bij allerlei vormen van samenwerking en wordt tot op de dag van vandaag als standaard gehanteerd.

Een eerste belangrijk succes van de nieuwe werkgroep was het studie/werk weekend te Ketelhaven op 11 en 12 maart 1995. Aan de deelnemers (ongeveer 50) werd gevraagd vooraf delen van de Engelstalige NAS guide (Nautical Archaeology Society) te lezen, zodat daar plenair over gediscussieerd kon worden. De NAS guide is het theoretische en praktische standaardwerk op het gebied van de archeologie onder water. De Nederlandse versie van deze gids zal door de LWAOW worden verspreid. Ook werden lezingen gehouden en praktische meetoefeningen uitgevoerd. De reacties op het weekend waren zeer positief. Nog niet eerder had in Nederland iets dergelijks plaatsgevonden.

In de loop der jaren zijn contacten gelegd met diverse buitenlandse amateur-organisaties. De Engelse organisatie had naast de gids al een compleet opleidingsprogramma klaar dat met aanpassingen ook in Nederland gehanteerd wordt. Vijftien LWAOW-leden hebben de opleiding tot instructeur gevolgd. Als gevolg daarvan loopt de LWAOW landelijk voorop waar het gaat om scholing en opleiding van de amateur-archeoloog. In Zeeland worden praktijk en theorieweekenden georganiseerd op een onderwaterlocatie waar bij hoogwater metingen worden verricht en detailtekeningen worden gemaakt met moderne hulpmiddelen. Door het weinige zicht en de vertekening onderwater komen vrijwel alle kandidaten met ervaringen boven die sterk afwijken van hetgeen ze op hun leitje hebben genoteerd. Toch wordt gevraagd de gegevens uit te werken. Bij laagwater, als de vindplaats droog ligt, blijkt dan tot ieders verbazing dat de moderne hulpmiddelen gelijk hebben. De cursusweekenden worden door de leden hogelijk gewaardeerd.

Een tweede belangrijk succes was de brief van 10 april 1995 van het Mini-

In navolging van de AWN worden jaarlijks schervendagen georganiseerd die

Bij de staxt was het aantal leden ongeveer veertig. Twee jaar later was dat ongeveer honderd en medio 2003 is ligt het ledenaantal rond de honderdzestig. Het initiatief van september 1994 is goed aangeslagen.

143


zo'n honderd deelnemers trekken. Alle groepen uit het binnenland en de kustprovincies ontmoeten elkaar en tonen elkaar de resultaten van de werkzaamheden. Er worden lezingen gehouden door zowel beroepsarcheologen als leden van de LWAOW. Over inhoudelijk belangrijke onderwerpen, zoals bijvoorbeeld de dendrochronologie wordt goede voorlichting gegeven, leden van de LWAOW doen vooral verslag van locale activiteiten. • De drie regio's die bij de eerste vergadering werden gedefinieerd, zijn inmiddels opgesplitst in de regio's Noord-Oost (Friesland, Groningen, Drente en de Waddenzee) binnenkort zal Groningen een subregio worden. • De regio Noordwest de regio Midden/ Oost (Overijssel, Gelderland en de polders) • de regio Zuidoost (Limburg en Brabant) • de regio Zuidwest (Zuid-Holland en de Zuidhollandse eilanden) en de subregio Zeeland. De regio Noord-Oost De regio Noord Oost heeft diverse onderzoeken uitgevoerd in de Waddenzee en het Ijsselmeer. Nauwe banden worden onderhouden met de duikverenigingen op de eilanden (LWAOW leden). In samenwerking met het NI SA zijn door Texelse LWAOW-leden onderzoeken uitgevoerd op het Burgzand in de Waddenzee. Terschellingse LWAOW-leden deden onderzoek op vier plaatsen in de Waddenzee en de Noordzee en Friese LWAOW-leden onderzochten de Jetting in de Waddenzee en het verdronken klooster voor Stavoren in het Ijsselmeer. Noordwest heeft zich vooral met het vermoede kasteel van Floris de vijfde voor de kust van West-Friesland in het Ijsselmeer beziggehouden en doet nu onderzoek naar diverse scheepswrakken in het Ijsselmeer. Het laatste nog niet gevonden kasteel van Floris V heeft de fantasie van de onderzoekers lang geprikkeld. Een on144

derzoek van de stichting RAAP, die daarover op 27 februari 1996 een rapport uitbracht, toonde aan dat de resten van het kasteel te Wijdenes niet op het land moeten worden gezocht. Het onderzoek dat RAAP verrichtte op de plaats van het Hof van Wijdenes, dat volgens de kaart van Pieter van Meersche uit 1638 zowel het Hofland te Widenesse als het Huis te Widenesse

werd genoemd en waar nu een camping met de naam 'Het Hof is gevestigd, leverde niets op. Gezien de ligging bij het Ijsselmeer zou het mogelijk zijn dat de resten van het kasteel zich onder water bevinden. Op verzoek van de historische vereniging 'Suyder Cogge'heeft de LWAOW in overleg met de lokale archeologen en natuurlijk het NISA te Lelystad een onderwaterverkenning uitgevoerd. Daartoe werden haaks op de omringdijk bij Wijdenes langs de Zuideruitweg en langs de camping 'Het Hof een lijn onder water doorgetrokken omdat de zandrug waar Wijdenes op is gebouwd, zich onder water voortzet en dan afbuigt naar het oosten. De volgende fictieve lijn die werd getrokken, liep van dijkpunt tot dijkpunt. Op het kruispunt van deze lijnen werd begonnen. Op verschillende plaatsen zijn kloostermoppen gevonden en ingemeten. Als we het vondstmateriaal op een rij zetten, hebben we een fles uit de achttiende eeuw, wat scherven uit de periode van Floris V, wat blauwgrijs aardewerk en een kogelpotscherf uit de veertiende of vijftiende eeuw. Op grond van het onderzoek , dat met een aantal duiken, verspreid over anderhalf jaar, werd gedaan, moest worden geconcludeerd dat van het kasteel weinig is overgebleven en dat er een betere onderzoeksmethode moet komen. De regio Midden-Oost De regio Midden/Oost heeft onderzoek gedaan naar het kasteel Hulcestein in het randmeer bij Nijkerk,en in de Byland bij de Rijn. Het onderzoek in de Waa te Hattem leverde een doorwaadbare plaats op, hetgeen opnieuw


de discussie opriep of dit water een oude IJsselarm of toch een afwatering van het Veluwe water was. Bij de uitbreiding van Zwolle werden in de wijk Stadshagen resten gevonden van een tweeduizend jaar oud veenbos. Men vond niet alleen restanten van eiken maar ook van elzen en essen. Het onderzoek geschiedde vanuit de stadsarcheologie te Zwolle. Meer dan 150 bomen werden bemonsterd door onder meer de stichting RING (jaarring onderzoek) en BIAX Consult (biologisch-arcbeologisch onderzoek)._ Omdat er in de Millingerplas ook nog bomen lagen die uit dezelfde periode kwamen, werd de LWAOW gevraagd een verkenningsduik te maken Al gauw waren de eerste bomen gevonden, lïr moest zelfs een kraan bij komen om de grote bomen te bergen. De grootste boom bleek 9.62 m lang te zijn. Ook werden zowel door mankracht als; met de kraan nog veel restanten van verschillende bomen geborgen. Hierdoor konden voldoende monsters worden geborgen voor een dendrochronologisch onderzoek. Wel staat vast dat de LWAOW met dit onderzoek een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de discussie over de vraag of Nederland in de eerste eeuw een dichtbebost landschap had of een parklandschap. De regio Zuid-Oost De regio Zuidoost heeft onder meer jarenlang; meegewerkt aan het onder-

zoek naar de Romeinse brug bij Cuijk en naar de Romeinse brug in Maastricht. De groep is erin geslaagd om tot een rapportagevorm te komen die nu als standaard binnen de LWAOW wordt gehanteerd en die de activiteiten systematisch vastlegt. De regio Zuid-West In de regio Zuid-West was al een voorloper in de vorm van de Stichting Divem et Emergo die onderzoek deed naar het verdronken dorp Bommenede in de Grevelingen. In LWAOW-verband zijn onderzoeken uitgevoerd in het Brielse en Oostvoornse meer. Ook is twee jaar geleden opnieuw gekeken naar de plaatsbepaling van de Brittenburg en het wrak van de Delft, beiden in de Noordzee. De subregio Zeeland doet onderzoek in de Ooster- en Westerschelde en op de Noordzee. Te noemen valt het hernieuwde onderzoek naar de Nehalennia altaarstenen in de Oosterschelde. Het lijkt er op dat veel meer bewaard is gebleven dan men aanvankelijk dacht. Zo is vermoedelijk niet alleen sprake van een heiligdom, maar ook van een nederzetting. In overleg met de provinciaal archeoloog van Zeeland en het NISA is besloten de ontwikkelingen nauwkeurig te volgen en te streven naar bescherming van de vindplaats. Zonnebloemstraat 32 8012 XG Zwolle

Naaldbanden

Fraai gedecoreerde naaldbanden in grijs en oranje; een sieraad voor uw boekenkast. In elke naaldband kunnen 2 jaargangen Westerheem worden opgeborgen. De banden kosten € 9,00 per stuk, plus verzendkosten. De verzendkosten (tot 5 kg) bedragen € 5,25. Eén band weegt ongeveer 350 gr. Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. naaldbanden met opgave van de gewenste kleur.

145


De 7 Provinciën Ad van der Zee

Na de voltooiing van de Batavia in 1995 werd op de Bataviawerf in Lelystad begonnen met een tweede, minstens zo ambitieus project. Op 17 mei 1995 is de kiel van het schip De 7 Provinciën gelegd. De bouw van dit grote zeventiende-eeuwse oorlogsschip zal nog zeker zo'n tien jaar gaan duren. Korte geschiedenis van De 7 Provinciën De 7 Provinciën werd oorspronkelijk in 1664-1665 gebouwd voor de Admiraliteit van Rotterdam. De bouw maakte deel uit van een omvangrijk vlootbouwprogramma dat tot doel had de Nederlandse maritieme macht te versterken ten opzichte van Engeland. Tussen 1665 en 1667 werden maar liefst zestig nieuwe oorlogsschepen gebouwd. De initiator van dit programma was Johan de Witt, de leidende politicus van de Nederlandse Republiek. De bouw van speciaal voor hun doel ontworpen oorlogsschepen was iets nieuws. Voor die tijd verschilden in Nederland oorlogsschepen namelijk maar weinig van koopvaardijschepen. In december 1664 werd op de admiraliteitswerf in Rotterdam de kiel gelegd van een nieuw schip dat bestemd was om te dienen als 'Admiraalsschip'. Het werd een schip van 163 voet lang over stevens, 43 voet wijd en 16 voet hol (1 voet = 28,3 cm). Na een bouwtijd van iets meer dan acht maanden werd aan dit nieuwe schip de naam 'De 7 Provinciën' gegeven en werd het, in augustus 1665, officieel toegewezen als vlaggenschip aan de hoogste zee-officier van dat moment, Admiraal Michiel Adriaensz de Ruyter. In juni 1666 deed het schip voor het eerst mee in een zeeslag, de zogeheten Vierdaagse Zeeslag tijdens de oorlog met Engeland.

146

De 7 Provinciën zou tot 1674 het schip van Michiel de Ruyter blijven en nog menige zeeslag meemaken, waaronder de beroemde Tocht naar Chatham in 1667. Ook speelde De 7 Provinciën een belangrijke rol in de slagen van de Derde Engelse zeeorlog, waaronder die bij Schoneveld en Solebay. Nadien deed het schip nog verscheidene jaren dienst onder andere vlagofficieren van de Rotterdamse Admiraliteit, tot het uiteindelijk in 1694 wegens ouderdom zou worden verkocht en ten slotte gesloopt. Kort daarvoor was het, in 1692, al lek geschoten tijdens de slag bij La Hogue. De 7 Provinciën vertegenwoordigt een heel andere periode uit de Nederlandse geschiedenis dan de Batavia. Gebouwd op het toppunt van de Nederlandse maritieme macht in de zeventiende eeuw, is het schip te kenschetsen als een hoogtepunt van de Nederlandse scheepsbouwtraditie. De uitstraling van dit legendarische oorlogsschip met zijn fameuze bevelhebber zal dan ook geheel anders zijn dan de ingetogener Batavia, een koopvaarder uit de vroege periode. Die uitstraling zal vooral tot uiting komen in een imposante hoeveelheid snijwerk van vele honderden beelden en ornamenten, van welke een groot deel verguld zal zijn. Deze beelden zijn gerangschikt rondom het thema 'vrijheid en welvaart van de zeven verenigde provinciën' en vormen tezamen een lofzang op de republiek en zijn onafhankelijkheid. Ambachtelijke herbouw Met de bouw van De 7 Provinciën is een stap verder gegaan in het experimenteren met zeventiende eeuwse ambachtelijke technieken. Zo is de romp niet opgebouwd rond op de kiel


geplaatste spanten, maar werd gebruik gemaakt van een oorspronkelijk zevntiende eeuwse bouwmethode. Hierbij werd eerst het vlak (= de bodem) van het schip gelegd. In plaats van een geraamte van spanten werd het aanzien van het schip in de eerste fase nu bepaald door een op paaltjes rustende bodem van huidplanken die met klampen en kettingen tijdelijk aan elkaar zijn bevestigd. Dit vormde een zeer spectaculair onderdeel van de bouw, omdat deze methode, ook wel de 'Hollandse vlakbouwmethode' genaamd, op deze schaal sinds eeuwen niet meer is toegepast.

De vlakbouwmethode als experiment is daarmee beëindigd, maar de bouw van De 7 Provinciën is en blijft een spannend ambachtelijk proces, al zullen we nu meer dan voorheen gebruik gaan maken van 'moderne' hulpmiddelen als lijnenplannen, tekeningen en spantuitslagen.

Het inzicht in de praktijk, de mogelijkheden én de beperkingen van de zeventiende eeuwse scheepsbouw is de afgelopen jaren vele malen groter geworden. Zozeer zelfs dat de bouwers tot de conclusie zijn moeten komen dat het uitvoeren van de zeventiende eeuwse vlakbouwmethode binnen een 21ste eeuwse context een schier onmogelijke opgave was. Wij missen eenvoudig de ervaring die nodig blijkt om het bouwen op het oog tot een goed einde te kunnen brengen.

Bouwkosten (anno 1665) Bouwkosten (anno 2002)

De 7 Provinciën in cijfers Lengte over stevens: Wijd binnen de huid: Hol op de uitwatering: Aantal zeilen: Zeiloppervlak: Geschut: Bemanning (in 1666) Beroemdste bevelhebber:

46,14 m 12,14 m 4,74 m 18 (ind. 8 stag- en lijzeilen) 1800 m2 80 bronzen kanons 420 koppen Admiraal Michiel Adriaensz. de Ruyter 69.000 gulden 10.000.000 euro (schatting)

Bataviawerf Lelystad www.bataviawerf.nl Drs. A. van der Zee Nationaal Scheepshistorisch Centrum Bataviawerf Oostvaardersdijk 01-09 8200 AC Lelystad

AWN-reeks no. 3 Frans Diederik 'Schervengericht, een onderzoek naar inheems aardewerk uit de late derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland' 168 pagina's, ill, ISBN 90 71312 07 o Uit de duizenden aardewerkscherven, aangetroffen in tientallen nederzettingen uit de Inheems-Romeinse tijd in Schagen e.o., is de migratie van de bevolking in de derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland te herleiden. De publicatie, met de vele lijntekeningen en afbeeldingen, is tevens een uitzonderlijk fraai naslagwerk voor het determineren van aardewerk uit bovengenoemde periode. Prijs voor leden € 12,50, voor niet-leden € 18,50, (excl. € 3,00 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 3.

147


Schepen en scheepshellingen. De werf van de VOC op Oostenburg in Amsterdam Jerzy Gawronski (afdeling Archeologie, bureau Monumenten en Archeologie, Amsterdam)

Inleiding

Plattegrond van Oostenburg (detail plattegrond G. de Broen 1732).

Schepen genieten een groeiende belangstelling van archeologen en de onderwater archeologie is in de afgelopen veertig jaar wereldwijd ontwikkeld tot een volwaardig nieuw vakgebied. Vervoer over water is een onderzoeksthema dat als een rode draad door de archeologie van de Nieuwe Tijd loopt. De archeologie van schepen heeft onderzoek op gang gebracht naar het maritieme bedrijf, de technologie van de scheepvaart en de wereldomvattende uitwisseling van goederen, mensen en

ideeĂŤn van 1550 tot 1800. Intussen verlegt de aandacht zich ook naar de landinstallaties waarop de scheepvaart steunde, met name plaatsen waar schepen werden gebouwd. De recente opgravingen door de afdeling Archeologie van het Bureau monumenten en Archeologie van de Amsterdamse werf van de VOC die in de zeventiende en achttiende eeuw op Oostenburg was gevestigd, zijn hiervan een voorbeeld. De eerste belangstelling voor het bedrijfscomplex op Oostenburg, waar zich achtereenvolgens de VOC, Werkspoor en Stork vestigden, kwam van de interdisciplinaire werkgroep VOCOostenburg die in 1981 onder de paraplu van de Historisch-wetenschappelijke Commissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen historisch onderzoek startte. In 1982 voerde de gemeentelijke archeologische dienst een eerste opgraving uit van vier woonhuizen in de Oostenburgermiddenstraat en in 1984 organiseerde de werkgroep een symposium over dit haveneiland. De resultaten van de archeologische en historische studie naar de ontstaansgeschiedenis van Oostenburg en de bebouwing van de werf, van de zeventiende tot de twintigste eeuw, werden in 1986 gepresenteerd in de bundel Van VOC tot Werkspoor.'

In 2000, 200: en 2002 kreeg de afdeling Archeologie vanwege herontwikkeling en nieuwbouw gelegenheid tot bodemonderzoek op het voormalig fabrieksterrein. Gezien het intensieve industriĂŤle gebruik van deze locatie in de afgelopen eeuw was de campagne in eerste instantie bedoeld als sondering om vast te stellen of en in welke mate cultureel erfgoed uit de VOC-periode bewaard was gebleven. Verder diende de inventarisatie van het bodemarchief

148


om de historische topografie van de werf in verband te brengen met de huidige indeling van het terrein, zodat cultuurhistorische waarden directer in de toekomstige bouwplanning kunnen worden opgenomen. Hoewel slechts een beperkt deel van het totale oppervlak is onderzocht, zijn tal van relevante structuren, grondsporen en mobilia aangetroffen. De archeologische overblijfselen verschaffen met cartografische en historische gegevens tenslotte nieuw inzicht in de aard en de samenstelling van de scheepsbouwvoorzieningen van de VOC. In het nu volgende staan de scheepshellingen centraal. Hiervoor bestaat slechts schaars vergelijkingsmateriaal, afkomstig van andere scheepswerfopgravingen in Nederland, zoals die aan de Hogendijk in Zaandam. Aangezien de opgravingscampagne nog nauwelijks is afgerond en vervolgonderzoek wordt geëntameerd, biedt de huidige uitkomst geen definitieve conclusie, maar eerder een aanzet tot verdere discussie over een actief onderzoeksprogramma van schepen en scheepswerven, betreffende die uit de vroeg Moderne Tijd in het bijzonder. Een dergelijk programma past binnen de ontplooiing van de historisch archeologisch studie van maritieme cultuur uit de zestiende tot de negentiende eeuw, waarin het VOC-bedrijf één van de centrale; thema's is.

Scheepswerf archeologie Scheepswerven behoren tot een categorie van ondergewaardeerde archeologische vindplaatsen. In de universitaire of nationale archeologische onderzoeksprogramma's in Nederland of elders in Europa komen zij niet of nauwelijks structureel aan bod. Deze situatie is historisch gegroeid vanwege een combinatie van factoren. Vaak zijn (de resten van) historische scheepswerven gelegen in stedelijke gebieden en op drassige terreinen aan de oevers van havens of rivieren, daar waar land overgaat in water of zelfs onder water is verdwenen. In gevallen waar de

•ri'BJI&^ti**^^

voormalige werven zich juist in landwinningsgebieden bevinden en de grens van het water ver voorbij de werf is opgeschoven, blijft de bodemopbouw toch gekenmerkt door waterwerking en waterwerken. Hoewel er universele regels voor de documentatie van alle soorten materiële overblijfselen zijn, vergen analyse en interpretatie van deze typische vindplaatsen met scheepsresten en scheepsbouwvoorzieningen een gespecialiseerde benadering en specifieke kennis van zaken. Men zou kunnen spreken van een zekere, op water georiënteerde, archeologische mentaliteit, die betrekking heeft op de fysieke aspecten van werken in een water(rijk) milieu en, belangrijker nog, uitgaat van materiële concepten van maritieme cultuur, zoals schepen, scheepsonderdelen of scheepsuitrusting.2 'Land'archeologen hebben deze waterrandgebieden lange tijd veronachtzaamd, aangezien ze over het algemeen in beslag waren genomen door de kenmerkende materiële cultuur van stedelijke geschiedenis of plattelandsarcheologie en niet zozeer maritiem ingesteld waren of begrip ontwikkelden van de betekenis van water, zout of zoet. Ook 'natte' archeologen die wel gewend waren in of bij water te werken en ingevoerd waren in vraagstukken van maritieme cultuur, hadden weinig oog voor scheepswerven. Ze waren in de laatste dertig jaar volle-

De VOC-werfop Oostenburg (gravure J. Mulder 1693).

149


dig in beslag genomen om de onderwaterarcheologie en maritieme archeologie tot serieuze wetenschappelijke disciplines te ontwikkelen. Duikprojecten dienden te worden georganiseerd en dus trokken archeologen het water op en in zonder verder al te veel achterom naar de oevers te kijken. Hun wereldwijde opgravingen in oceanen, rivieren en meren hadden succes. Ze leidden tot een voortdurend uitdijende verzameling van archeologische gegevens over schepen, havens, handel, transport, ontdekkingsreizen en expansie. Schepen kregen een andere betekenis, als betekenisvolle satellieten van de menselijke samenleving en niet louter als romantische scheepswrakken met fascinerende geheimen of zelfs verborgen schatten. Juist scheepswrakken ontwikkelden zich tot nieuwe en multidisciplinaire informatiebronnen die nog in waarde stegen door de confrontatie met veelsoortige historische bronnen, zoals afbeeldingen, documenten en modellen. De verworven kennis over schepen maakte tegelijkertijd duidelijk dat er op andere vlakken achterstand in onderzoek was. Eén van die witte vlekken waren de herkomstplaatsen van deze drijvende constructies, hun bouwplaatsen: de werven. Een tweede, meer bijkomstige oorzaak voor deze achterstand ligt bij de industrialisatie in de negentiende en vroege twintigste eeuw. Scheepswerven zijn vaak overgegaan in bedrijfs- en fabrieksterreinen die tot ver in de twintigste eeuw in gebruik bleven. Van oudsher hadden ze een gesloten karakter en waren ze vaak niet openbaar toegankelijk. Nu worden deze bijzondere oeverof havengebieden in toenemende mate ontsloten als nieuwe onderdelen van het stedelijke landschap met een combinatie van functies, zoals woon-, werken recreatiefaciliteiten. Hun historische identiteit en functionele continuïteit gedurende verschillende eeuwen verschaffen deze voormalige scheepsbouwzones een bijzondere plaats in het huidige stadsbeeld. In het kielzog van de 150

moderne stadsontwikkeling krijgen archeologen meer ruimte tot veldonderzoek van pre-industriële scheepswerven. Recente voorbeelden hiervan zijn behalve Oostenburg, de opgraving in 1998 aan de Hogendijk in Zaandam, in 2000 aan de Oostzeedijk in Rotterdam, in 2000 op het voormalig AKZOterrein in Delfshaven, in 2000-2001 aan de Karperkuil in de haven van Hoorn en in 2001 aan de Westerhaven in Medemblik.3 Om een optimaal model voor onderzoek op dit gebied te formuleren is een synthese van scheepsarcheologie, historische archeologie en stadskernonderzoek nodig: de scheepswerf als materiële en historische bron in een stedelijke (of oorspronkelijk landelijke) context. Verschillende informatielagen Een dergelijk interdisciplinair onderzoeksmodel gaat uit van een visie over de parallellen tussen schepen en scheepswerven als bronnen van materiële cultuur. Beide fungeren als uitgesproken brandpunten binnen een dynamisch stelsel van relaties met hun (historische) omgeving en de daaruit voortkomende interactie. Beide vertonen dezelfde gelaagde structuur van betekenissen. Een schip bijvoorbeeld combineert een specifieke functie van handels-, vissers- of militair vaartuig met dat van drijvend dorp en complexe machine. Multifunctionele analyses in deze richting zijn binnen de onderwaterarcheologie reeds ontwikkeld voor de interpretatie van wrakvondsten. In dit licht kunnen voor een scheepswerf meer begrippen gelden, zoals arbeidsplaats, distributiecentrum, ambachtelijk bedrijf, productiecomplex, assemblagefabriek of ontmoetingsplaats van mensen. Nadere begripsbepaling van de verschillende betekenissen is een theoretisch uitgangspunt voor het archeologisch onderzoek en de geïntegreerde historisch interpretatie van materiële overblijfselen van scheepswerven. Het haveneiland Oostenburg biedt in dit opzicht een uitzonderlijk rijk gedocumenteerde context vanwege


Het opgravingsgebied met de ïyeeeuwse IJ-oever (foto: afdeling Archeologie, dienst Amsterdam Beheer: W. Krookj.

de inbedding in het bureaucratische VOC-bedrijf en de nauwe band met VOC-schepen. Vanaf het allereerste begin in de jaren 1960 hebben VOC-schepen een prominente rol gespeeld bij de multidisciplinaire invulling van het onderwaterarcheologische vakgebied. In de afgelopen veertig jaar zijn er bij benadering vijftig wrakken ontdekt, hetgeen tot verschillende wetenschappelijke opgravingen en talloze commerciële bergingen heeft geleid. Deze scheepswrakken trokken om verschillende redenen internationaal de aandacht, hetzij vanwege de Nederlandse zeegeschiedenis en die van de VOC in het bijzonder, hetzij als rijke bronnen van archeologische informatie, of om de menselijke tragedies rond schipbreuken, of om (vermeende) schatten en de financiële verlokkingen die hiervan uitgingen of vanwege het nieuwe museale potentieel van de materiële overblijfselen. In de hectische wirwar van activiteiten, tegengestelde belangen en verscheidenheid aan vindplaatsen, waarbij het ontbrak aan een eenduidige aanpak of doel, zijn toch gaandeweg de contouren van een homogeen onderzoeksgebied waar te nemen. De samenhang lag in het historische onderzoek naar de gemeenschappelijke

identiteit van deze schepen, die gedicteerd werd door het scheepvaartbedrijf van de VOC.-1 VOC-scheepswrakken zijn bij uitstek materiële en historische bronnen, die een bijzonder vondstcomplex onder water combineren met een specifiek bedrijfsarchief. Geïntegreerd historisch-archeologisch onderzoek' biedt een sleutel om de rijke verscheidenheid aan informatie en details te kanaliseren. Alleen zo konden zinvolle vraagstellingen worden ontwikkeld om de afzonderlijke vindplaatsen in een breder en maatschappelijk betekenisvol verband te interpreteren. Dit analytische proces heeft in de jaren tachtig en negentig geleid tot een functionele modelvorming van VOC-schepen als 'partes pro toto', als multifunctionele componenten van de compagnie. Elk individueel schip vertegenwoordigt zo theoretisch gezien een microcosmische samenballing van het totale bedrijf in Europa en Azië, waarin de praktische werkwijze en ook het beleid en de ideologie van de VOC zijn te lezen. Met onderzoeksprojecten zoals die van de Hollandia (1743) en de Amsterdam

(1749) is de eerste aanzet gegeven voor een dergelijke historisch-archeologische theorie van VOC-schepen.6 In vervolg op de functionele definiëring

151


van VOC-schepen kwam ook een duidelijker besef over de betekenis van de scheepswerf als een vergelijkbare bron voor het VOC-beleid en de materiële implicaties daarvan. De VOC-werf als centrale plaats Het eiland Oostenburg was de spil van de scheepsproductie en goederendistributie van de VOC in Nederland. In een kleine 150 jaar bouwde de kamer Amsterdam ongeveer 720 schepen, waarvan het grootste deel (ongeveer 500) op Oostenburg van stapel liep. Het proces van bouwen en uitrusten was grootschalig en gestandaardiseerd, gemeten naar een gemiddelde jaarlijkse productie van drie schepen en rond 1750 zelfs vijf. Met minstens vijftien afvaarten van retourschepen per jaar was de werf het beginpunt (of eindpunt, al naar gelang de vaarrichting) van de intercontinentale transport- en handelslijnen van schepen, die het overzeese machts- en communicatieapparaat van de compagnie in stand hielden. Na terugkeer uit Azië diende het haveneiland als plek voor opslag en verwerking: specerijen, genotmiddelen, porselein, textiel, monopoliewaren en exotica, bulkgoederen en rariteiten. Tot de expertise van het bedrijf behoorde ook de doorvoer van kennis

Opgraving van de IJ-oever met de beschoeiing van het werfeiland en de kop van een scheepshelling (foto: afdeling Archeologie, dienst Amsterdam Beheer: W. Krook).

152

over Azië. Maar, even belangrijk, hier kwamen ook honderden aanvoerlijnen uit de omgeving samen. De werf was een zelfgenererende machine die gevoed werd door de internationale handelsmetropool Amsterdam; zij was een vergaarbak van duizenden producten, afkomstig uit niet alleen allerlei streken binnen Europa maar ook uit andere werelddelen. Hieruit kon de VOC putten voor de bouw en uitrusting van schepen. Handelshuizen, winkels, ambachtslieden, werkplaatsen en fabrieken - kortom vele honderden personen waren in de weer om Oostenburg te bevoorraden. In het midden van de achttiende eeuw had de werf meer dan zeshonderd leveranciers die ieder hun deel of deeltje bijdroegen aan het draaiende houden van het scheepvaartbedrijf. Oostenburg als ontvanger en zender is een essentiële metafoor, een spiegel van de VOC. Hier op het werfterrein wortelde de Nederlandse tak van de onderneming, weliswaar een Nederlands bedrijf, maar dat opereerde vanuit een uitgesproken Europese materiële context. De grootschaligheid en fijnmazigheid van de productie en goederentoevoer worden weerspiegeld in de arbeidsorganisatie en de logistiek van de werkvloer. Naast een staf van zo'n zeventig


beambten op het hoofdkantoor in het Oostindisch Huis waren er op Oostenburg in 1750 rond 1200 werknemers, waarvan ongeveer tachtig functionarissen en de overige 1100 werklieden. Dit omvangrijke personeelsbestand was verdeeld over zes sectoren: administratieve leiding, ambachtelijke afdelingen, opslag, transport, bedrijfsvaartuigen en bewaking. Er bestond onderscheid in ongeveer vijfenzestig administratieve, leidinggevende of ambachtelijke functies en in vijftien hoofdcategorieën van werkzaamheden voor de arbeiders. De organisatiestructuur was in principe piramidaal met een kleine administratieve staf van drie boekhouders aan de top en met een brede werkvloer als basis met een fijn uitgekristalliseerd systeem van onderafdelingen en aparte bedrijfseenheden. Het overgrote deel van de arbeid was ambachtelijk en hield verband met de scheepsbouw. Er waren scheepstimmerlieden, houtzagers o]) de molen, mastenmakers, blokmakers, beeldhouwers, schuitenmakers, touwslagers, zeilmakers en smeden: elke (onder)afdeling had eigen bazen en voormannen. Er was een management en administratieve staf van de opslagafdeling met werklui voor het slachthuis, de tonnen en het vaatwerk, de wapenvoorraad, de apotheek, de dranken en het voedsel; er waren de 'garbuleurs' en kruidlezers, zij die specerijen sorteerden en de voorraden uit Azië bijhielden. De transportafdeling had bootslieden, koks, botteliers, sjouwers, lichterlieden en slepers in dienst. In de sectie bedrijfsvaartuigen werkten schippers, matrozen en koks op het grote jacht, het kleine jacht, de glazen sloep en de schuiten. Tenslotte was er de bewakingsdienst met een nachtwacht, portiers, brandhoutbewakers, boomsluiters en klokkenluiders. De indeling van de werkvloer toont een bedrijf dat in feite uit een reeks van zelfstandige en gespecialiseerde bedrijfjes; bestond. Deze horizontaal georganiseerde taakverdeling op Oostenburg komt voort uit de pragmatische aanpak van het bouwbedrijf. Zij

laat zich niet direct associëren met de hiërarchische directiestructuur van de Heren Zeventien die juist zo kenmerkend voor de VOC wordt geacht en die het bedrijf archaïsch kleurt. Dit arbeidsproces is bijna modern te noemen, zo gedelegeerd waren de taken en zo gestandaardiseerd verliep de assemblage van de massaproducten van hout op deze werf, ware het niet dat nog slechts de traditionele energiebronnen wind, mens- en dierkracht beschikbaar waren. Pas de negentiende eeuw zou de industriële technologie van stoom en staal brengen die in het achttiendeeeuwse productiestramien van de VOC-werf niet misstaan zou hebben. Het haveneiland Oostenburg Nu rijst de vraag welke consequenties de organisatie van arbeid en productie heeft voor de ruimtelijke en functionele structuur van Oostenburg: laat het beeld van de bedrijfsvoering zich herkennen in de gebouwde omgeving? Historische vraagstukken over de indeling van de werf, de ruimtelijke ordening van het terrein, de (technische) voorzieningen en de bedrijfsgebouwen bieden essentiële informatie en randvoorwaarden voor archeologisch onderzoek. De werf is gebouwd op nieuw land dat tijdens de oostelijke uitbreidingen tussen 1640 en 1670 aan Amsterdam is toegevoegd. In het buitendijkse gebied ten noorden van de St. Anthoniesdijk werd langs de as van de Nieuwe Vaart een stelsel van grachten en kanalen gegraven waarbinnen drie eilanden werden opgehoogd: Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg. Elk van hen vervulde een specifieke behoefte in het tekort aan havenfaciliteiten van de stad. Kattenburg werd in gebruik genomen door de Admiraliteit, op Wittenburg kwamen particuliere werven en Oostenburg werd aangelegd voor de VOC. De nieuw aangeplempte stadsdelen werden binnen de oostelijke verdedigingsgordel van de laatste grote stadsuitleg getrokken, die vanaf 1650 werd gerealiseerd. Op het (vierde) eiland

153


De houten fundering van de scheepshelling uit 1665, bestaande uit een beukenhouten plankier gefundeerd op onderheide dwarsleggers: in de eerste 20 meter was het plankier geruimd en stonden alleen de funderingspalen (foto: afdeling Archeologie, dienst Amsterdam Beheer: W. Krook).

Funen, ook Keerweer genaamd, naast Oostenburg waar de Singelgracht in het IJ uitmondde, verrees rond 1663 het oostelijke uiteinde van de stadswal met de bolwerken Jaap Hannes en Zeeburg. Het stedenbouwkundig ontwerp kwam uit de koker van stadslandmeter Cornelis Danckertsz de Rij. Hij was werkzaam op de stadsfabriek, de instantie die verantwoordelijk was voor de grote bouwprojecten.7 De stadsuitbreiding verliep chronologisch en geografisch van west naar oost: terwijl Kattenburg al was aangelegd, leverde De Rij in 1660-1662 het definitieve ontwerp voor Oostenburg. Het toont een integraal, functioneel opgezet en symmetrisch uitgewerkt plan, dat een nieuwe woonwijk en een grootschalig bedrijfsterrein combineerde. De vorm, schaal en indeling van het haveneiland waren bepaald door het programma van eisen van de hoofdgebruiker, de VOC. Oostenburg werd minder lang maar breder dan de overige twee haveneilanden. Dit was nodig om voldoende open water voor de werf te hebben, zodat de grootste maat schepen van 160 voet (45,28 m) van de helling kon lopen, en plaats te bieden aan een reeks van bedrijfsgebouwen en installaties. Het bouwplan is in een recordtijd 154

uitgevoerd: tussen het ontwerp van De Rij en de eerste vermelding van de aanwezigheid van een timmerwerf in 1665 liggen amper vijfjaar. Zowel de uitvoering als de inrichting duiden op een masterplan van de VOC met uitgewerkte eisen voor een ideaal bedrijfsterrein. De werf omvatte in essentie drie gescheiden, maar met elkaar verbonden eilanden, aan alle kanten per schip bereikbaar. De bebouwing van de eilanden weerspiegelt de bundeling van werk binnen het complex en tegelijk de splitsing van taken binnen de werkorganisatie. Het eerste eiland van 215 bij 25 m werd volledig in beslag genomen door het Zeemagazijn. Dit pakhuis van vier verdiepingen met een dubbele zolder bood via een brug en een centrale poort toegang tot de rest van het complex. Het was een uitgesproken multifunctioneel gebouw, het grootste in zijn soort in de zeventiende en achttiende eeuw, bedoeld als centrale opslag-, bewerkings- en distributieplaats. Op het tweede eiland waren twee houten loodsen met gespecialiseerde werkplaatsen. Het eigenlijke bouwterrein lag op het derde eiland, met vier aparte bedrijfsgebouwen en drie scheepshellingen aan de kop ervan langs het IJ. Op een vierde langwerpig


eiland ten oosten van deze drie waren de 500 mi lange lijnbanen van de VOC en de Admiraliteit ondergebracht. Op het bolwerk Jaap Hannes van de stadsmuur op Funen stond de houtzaagmolen. Het noordelijk gelegen bolwerk Zeeburg, waarvan muurresten in juni 2000 door de afdeling Archeologie zijn gedocumenteerd, herbergde twee particuliere molens die voor de compagnie werkten. Dit waren een loodwitmolen, de Zon, en een boormolen voor het afwerken van geweerlopen. Afgezien van enkele hoofdgebouwen bestond de bebouwing op de werf hoofdzakelijk uit semi-permanente utiliteitsconstructies van hout en steen. Ze konden makkelijk worden aangepast aan de gewenste activiteiten. Over die feitelijke inrichting en de aanpassingen die de bedrijfsvoorzieningen in de praktijk ondergingen ontbreekt historische documentatie. Het archeologisch onderzoek in 2000 en 2001 bood hierover de eerste gegevens. Opgravingen op het werfeiland De opgravingen verliepen in twee etappes en beperkten zich tot een strook van 8000 m2 langs de Oostenburgervaart, waar een grote machinehal van Stork werd gesloopt. In deze zone werd de oorspronkelijke oeverbeschoeiing van het voorste, meest noordelijke werfeiland gelocaliseerd. De oever is zuidoost-noordwest georiĂŤnteerd en lag tot in de negentiende eeuw aan het open IJ, dat vervolgens is dichtgeplempt tijdens de uitbreidingen van het bedrijfsterrein van Werkspoor. De kop van het werfeiland waar zich volgens de zeventiende- en achttiendeeeuwse plattegronden enkele scheepshellingen zouden bevinden is over een lengte van 65 m vrij gelegd. De oever was bekleed met een twee meter hoge bekisting van horizontale grenen planken die ongeveer 6 0 8 0 cm in de kleiige IJ-bodem waren ingegraven.8 Ze werden op hun plaats gehouden door verticale staanders, deels recht vierkant bekapt hout, deels gebogen scheepsspanten, die op een enkele na verwijderd

waren tijdens de negentiende-eeuwse aanplempingen, evenals de bovenste twee rijen planken. Direct voor de oever was het water slechts ongeveer een meter diep, maar op drie meter uit de oever was de waterdiepte al met 1,50 m toegenomen. Aangezien de bodem verder schuin afliep, werd de haven waarschijnlijk gaandeweg dieper. Een waterhoogte van 2,50 m was immers niet toereikend voor de diepgang van de retourschepen die van de helling liepen. De bovenkant van de IJ-bodem bestond uit een drabbige laag van slib en zweefvuil met veel houtsnippers. Deze afzettingen wijzen op het gevaar van dichtslibbing en de noodzaak van baggeren om de haven open en voor schepen bevaarbaar te houden. In dit verband is het tekenend dat afgezien van enkele sporadische voorwerpen en grote stukken scheepshout die van de kant waren geraakt de zachte havenbodem opvallend weinig weggezonken vondstmateriaal bevatte. Ervan uitgaande dat hier gedurende 150 jaar dagelijks honderden werklui hadden gewerkt, zijn voor de oever veel werktuigen en andere benodigdheden te verwachten die in het water waren gevallen. Het gebrek aan vondsten wijst op een regelmatig onderhoud waarbij de haven zorgvuldig op peil werd gehouden. Wel is in de slibbodem voor de oever een zware complete dommekracht uit de eerste helft van de achttiende eeuw opgegraven, die door zijn gewicht dieper was weggezonken en door de baggerschuiten was gemist. Voorzien van het AVOC-logo (kamer Amsterdam, VOC) biedt deze krik een direct en tastbaar verband met de activiteiten van de VOC-werklui, die hier langs de oever werkzaam waren op de hellingen waar de schepen op stapel werden gezet. Het bestek van De Rij toont vier bouwplaatsen, maar waarschijnlijk zijn er maar drie aangelegd, want op alle beschikbare historische kaarten en plattegronden ontbreekt de vierde en meest westelijke helling. Ook in een voorstel van de VOC over de inrichting 155


van de werf wordt slechts over drie hellingen gesproken.9 De bouw van een vierde lijkt een optie voor later te zijn geweest, aangezien de oever zo was ingedeeld dat er ruimte voor vrij was in de noordwesthoek van het eiland. Terwijl de historisch topografische bronnen informatie bieden over de ligging van de scheepshellingen, zijn ze uiterst summier over hun omvang of samenstelling. Het kaartbeeld volstaat doorgaans met twee streepjes die een langwerpige rechthoek haaks op het water uitbeelden en ook de prenten en schilderijen geven geen duidelijkheid over hun constructie. De maatvoering van de hellingen is wel expliciet gedocumenteerd in het inrichtingsplan van de VOC: volgens dit programma van eisen dienden de drie hellingen 178 voet (50,37 m) lang en aan de waterkant 40 voet (11,32 m) breed te zijn. Twee van deze installaties zijn tijdens de opgraving vrijgelegd, corresponderend met de twee oostelijke bouwplaatsen van het werfeiland. De overblijfselen bestonden ieder uit een twaalf meter breed en oorspronkelijk vijftig meter lang beukenhouten plankier. De planken steunden om de meter op zware naaldhouten dwarsleggers die uit een complete boomstam waren gekapt of ten hoogste uit twee delen met een schuine las waren samengesteld. Elke dwarslegger was gefundeerd op dertien heipalen waarvan de koppen in een inkeping waren ingelaten aan de onderzijde van de balk. Bij de meest oostelijke helling waren de planken en leggers over de eerste twintig meter vanaf de oever geruimd bij eind negentiende- of vroeg twintigste-eeuwse bouwactiviteiten en resteerden alleen de heipalen. Van de tweede helling is 15 m aan de voorkant en 10 m aan de achterkant blootgelegd waar zich slechts heipalen en fragmenten van het plankier in situ bevonden. Aangezien de afmetingen van de archeologische overblijfselen exact overeenkomen met die in het werfbestek van de VOC lijkt er geen twijfel te bestaan om de houten constructies tot

156

scheepshelling te bestempelen. Alleen hun onderlinge afstand is afwijkend: het plan van de VOC schrijft een ruimte 'noch tusschen elcken helling wijt om hout te leggen'van 167 voet (47,26 m)

voor, terwijl de hellingen in werkelijkheid ongeveer 33 m van elkaar lagen. Met deze kleinere tussenruimte zou er naast de drie hellingen in het westelijk deel van de oever zelfs nog meer plaats over zijn dan gepland voor een mogelijke vierde helling.10 Wellicht duidt dit erop dat men voor de opslag van hout en andere benodigdheden bij de bouwplaatsen meer ruimte wilde vrijhouden dan op de tekentafel voorzien was. Behalve hun maten vertoonden de archeologische structuren nog andere karakteristieken die in de richting van scheepshellingen uit de VOC-periode wezen. Bijvoorbeeld, zoals te verwachten is bij een werkvloer waarop een schip met de boeg naar voren werd opgebouwd, lagen de plankieren haaks op de oever en sloten ze aan op de beschoeiing zodat toegang tot het IJ werd geboden. De fundering was in de centrale as zwaarder uitgevoerd (met drie heipalen dichter bij elkaar) om het gewicht te dragen van een schip in aanbouw, dat immers op de kiel rustte. Ook de oeverkant was in deze as met extra dikke palen verzwaard om de druk tijdens het kantelmoment bij de tewaterlating op te vangen. Elk plankier was aan de voorkant op een eigen wijze afgewerkt. De ene helling had een rij ronde palen met slechts in het midden een paar zwaarder uitgevoerde ronde staanders. Daar weer voor was een groepje palen ongeveer een meter dieper ingeheid dat als het ware een trap vormde om de kiel van een het water inglijdend schip op te vangen. De andere helling was over de volle breedte afgewerkt met zware vierkante eiken staanders waartussen een beschotting van verticale planken was aangebracht. Hier ontbrak een drempel van lagere palen, maar vormde de IJ-bodem voor de staanders een talud van ongeveer 38° dat met zware brede eikenhouten delen was bekleed. Deze


houten bekleding vergemakkelijkte het schoonbaggeren van de bodem voor de helling en diende als glijbaan bij de tewaterlating. Het middelste deel was schuin in de klei gedrukt in de vorm van een soort goot. Het is niet duidelijk of de eiken plank onder druk van de (hak van de) kiel over de lengte in tweeën was gespleten of dat er sprake was van een doelbewuste gootconstructie om de kiel op koers te houden bij het glijden. Dendrochronologische gegevens bevestigen het idee dat de houten constructies deel uitmaakten van de werfinrichting in de VOC-periode. Alle beukenhouten planken waren nieuw gezaagd uit dezelfde partij boomstammen uit Zuid-Duitsland die in het najaar van 1659 gekapt zijn. Rekening houdend met transport en verwerking van het hout past deze veldatum binnen het tijdschema van 1660-1665 voor de ophoging van het eiland en de inrichting van de werf.

ken en er zijn geen teervlekken of sporen van spijkers of klampen die ongetwijfeld in grote hoeveelheden in de werkvloer geslagen moeten zijn ter ondersteuning van stutten en blokken. Ook onder de planken vloer zijn geen sporen van afval of bedrijfsmateriaal, zoals verloren gereedschap. De enige verklaring is dat het plankier onmiddellijk na voltooiing is afgedekt. Op het plankier bevond zich een 30 tot 50 cm dikke laag zeer compacte bruingrijze klei met vooral onderin enkele scherven. Deze schaarse vondsten hadden een verrassende datering, na-

Een i8e-eeuwse dommekracht (krik) met het VOC-logo, gevonden in de IJbodem voor de scheepshelling (foto: afdeling Archeologie, dienst Amsterdam Beheer: W. Krook).

VOC-scheepshellingen De archeologische reconstructie van de oever en de hellingen sluit aan bij het historische beeld over de inrichting van de VOC-werf in 1660. Toch leveren de overblijfselen ook een nieuwe visie op de technische aspecten en oplossingen van de bouw door de VOC, uitgaande van de veronderstelling dat met de plankieren niet de vloer, zoals men zou verwachten, maar de fundering van een helling is teruggevonden. Voor deze zienswijze zijn verschillende redenen aan te voeren. De toepassing van zacht beukenhout voor een werkvloer is op zichzelf niet voor de hand liggend, omdat doorgaans hardere houtsoorten zoals eikenhout worden gebruikt. Het staat vast dat de houten installatie in één keer is aangelegd en minimaal 150 jaar in gebruik bleef, eerst door de VOC tot 1795 en daarna door de Marine die de werf overnam, tot rond 1820. Toch hebben de planken nog een volledig gaaf oppervlak. Slijtagesporen of beschadigingen, die onvermijdelijk zijn bij scheepsbouwwerkzaamheden, ontbre157


melijk van voor de aanleg van het plankier. Ze bestreken grofweg de periode 1600-1640 en waren niet ouder dan de jaren 1660. Soortgelijk materiaal werd ook elders, maar dan in de bodem van het eiland onder het plankier aangetroffen, waar zich concentraties 'stadsmodder' bevonden - afval bestaande uit geruimde beerputten en bouwpuin dat als aanplempingsmateriaal uit de stad was aangevoerd. De ophogingslagen tonen dat het werfeiland in twee fasen was aangelegd. Eerst is de hoofdmoot van het kunstmatige eiland aangeplempt door een mengsel van baggerspecie, veenbrokken en aangevoerde klei op de IJ-bodem te storten met voor de stevigheid hier en daar pakketten 'stadsmodder'. Met een dikke laag van dit schervenmateriaal was aan het noorduiteinde een stevige rand aan de waterkant gemaakt. Vanaf deze noordrand werd het eiland in een tweede fase uitgebreid met nog dertien meter land dat was opgehoogd met klei en lagen van twijgen en rijshout en waarvan de uiteindelijke oever met een planken bekisting werd verstevigd. Die tweede aanplemping was ogenschijnlijk nodig om precies te voldoen aan het berekende aantal voeten (360) dat volgens het plan van de VOC gold voor de lengte van het eiland. De bruingrijze klei op het plankier was waarschijnlijk opgebaggerd voor de net voltooide oever waar scherven over de IJ-bodem waren uitgewaaierd als restanten van de gestorte 'stadsmodder'. Nog crucialer voor de uiteindelijke reconstructie is het feit dat het plankier nagenoeg horizontaal ligt. Zonder hellend vlak voldoet het plankier niet aan het basisprincipe van een scheepshelling, zoals kernachtig verwoord door Van Yk die een zeventiende-eeuwse 'scheepstimmerwerv' omschrijft als 'van (een) agter hoog, en voor laag leggende' om 'de Scheepen gemaklijk te doen van stapel loopen'." Verdere technische

kenmerken van een helling komen in zijn scheepsbouwhandboek niet aan de orde. Dankzij archeologisch onderzoek,

158

namelijk de opgraving aan de Zaanse Hogendijk, kwamen de eerste concrete aanwijzingen beschikbaar over de traditionele bouw van Hollandse scheepshellingen in het laatste kwart van de zestiende eeuw en de eerste helft van de zeventiende eeuw, bedoeld voor de bouw van klein formaat zeeschepen. Deze scheepsbouwplaatsen bestonden uit een kunstmatig talud van kleiplaggen aan de rivieroever waarop een werkvloer werd gelegd. De vloer was samengesteld uit sloophout van schepen, bestaande uit zware dwarsleggers met een plankier van huidgangen er bovenop. Dit resulteerde in een helling van 30 m lengte en 8 m breedte die in een hoek van ongeveer io° schuin afliep naar de rivier. Aangezien de hellingvloer niet was onderheid en onder het gewicht van de schepen verzakte, werden ongeveer om de 25 jaar nieuwe lagen leggers en planken op de bestaande vloer gelegd. Dit procédé in combinatie met het gebruik van sloophout duidt op een enigszins geïmproviseerde en ad hoc oplossing. In het geval van Oostenburg was sprake van schaalvergroting, met hellingen die twee keer groter waren, en nauwkeurige planning waarbij nieuw bouwmateriaal voor de fundering werd toegepast. Toch lijkt ook hier het oude principe van een opgeworpen talud gevolgd te zijn en is alleen van de traditie afgeweken door het volledige kleilichaam te funderen met een zware houten vloer. Het voordeel was dat het probleem van verzakking in een keer was opgelost en dat op het stabiele kleitalud een semi-permanente werkvloer kon worden gelegd die naar believen kon worden aangepast. Waarschijnlijk zijn hiervoor stevige eiken delen of zelfs sloophout gebruikt. Het niveau van de werkvloer evenals de oorspronkelijke hellingshoek van het kleitalud zijn slechts indirect te reconstrueren, aangezien het loopvlak van de VOC-werf grotendeels is aangetast en verwijderd door latere bebouwingen. Van het kleipakket is


slechts 30 tot 50 cm bewaard gebleven, maar de contouren van het hellende loopvlak zijn deels te herkennen in houtsnipperafzettingen naast de helling. Een tweede belangrijk hulpmiddel bij de reconstructie van de scheepshelling bood de fundering van een VOC-bedrijfsgebouw, dat in de zuidoosthoek van het terrein werd gelocaliseerd. Het gaat om de scheepsbeschietersloods die volgens de historische plattegronden schuin achter de oostelijke helling stond en thans grotendeels onder moderne fabriekshallen ligt. De werkplaats, die 8,5 m breed is en naar schatting 20 m lang, bestaat uit een tweebeukige hal met mogelijk een scheidingsmuur in het midden. De muurplaat van dit VOC gebouw was een concreet referentiepunt om het oorspronkelijke loopvlakniveau van de werf en daarmee het hoogste punt van het kleitalud te herleiden. De daaruit voortvloeiende reconstructie wijst op een ophoging van ongeveer 1,50 m achter op het plankier die in een hoek van circa 2-3° naar de oever afloopt. Dit is niet voldoende voor het laten aflopen van een schip, maar de hellingshoek kon verder worden vergroot met blokken onder de kiel.

tijk en anderzijds al een aanzet toonde tot principes die in het negentiendeeeuwse industrialisatieproces tot wasdom zouden komen. Zo weerspiegelt de personeelsorganisatie nog een ambachtelijk gildenonderscheid, maar biedt tevens een nieuw werkverband dat op samenwerking is gebaseerd. De meet- en weegsystemen zijn traditioneel regionaal en niet metrisch, maar in de bouw en uitrusting van schepen wordt uitgegaan van standaardisatie en vaste normhantering. De energiebronnen zijn eeuwenoud, maar de massaproductiewijze loopt op latere ontwikkelingen vooruit en is modern te noemen. Er worden geen afzonderlijke producten geleverd, maar er is sprake van een ver doorgevoerd assemblage systeem, dat echter nog niet industrieel is gemechaniseerd. In diezelfde lijn volgen de Oostenburger scheepshellingen het oude principe van een opgeworpen kleitalud, maar wijken zij van de traditie af door de hellende werkvloer inclusief kleilichaam te onderbouwen met een houten fundering. Het uitgedokterde bouwplan en de bijbehorende grootschalige aanpak staan juist voor de overgang die de VOC doormaakte als een nieuw bedrijf in de vroeg Moderne Tijd.'2

De aanleg van een dergelijke omvangrijke installatie getuigt van een planmatige aanpak, van de beschikbaarheid van de nodige investeringen en van schaalvergroting in de voorzieningen van de scheepsbouw. De technische oplossing en de bouwkundige procedure illustreren indringend en kernachtig hoe bijzonder de positie van de VOC was; in de ontwikkeling van de Nederlandse nijverheid. Tal van aspecten wijzen erop dat de werf enerzijds verankerd was in de traditionele prak-

Noordermarkt 45, 1015 NA Amsterdam

Reconstructie van de scheepshelling bestaande uit een kleitalud op een houten plankier (afdeling Archeologie, dienst Amsterdam Beheer: R. Tousain).

Noten 1 J.B. Kist e.a. (red.), Van VOC tot Werkspoor. Het Amsterdamse industrieterrein

Oostenburg (Utrecht 1986). 2 H.A. Heidinga sprak hierover tijdens de Reuvensdagen te Almere in 2001, waarbij hij inging op affiniteit met de zee als onmisbaar ingrediĂŤnt bij het (archeologisch) onderzoek van maritieme samenlevingen, in zijn voorbeeld die van de vroege Middeleeuwen.

159


3 Zaandam: zie het artikel van Piet Kleij in deze bundel. J. Gawronski en P. Floore, 'Opgravingen aan de Hogendijk te Zaandam (1998-2000)', in: Grondsporen. Veertigjaar archeologisch onderzoek in de Zaanstreek 1960-2000 (Zaanstad 2000, Afdeling Zaanstreek-Waterland AWN) 116-129.

J. Gawronski, De Equipagie van de Hollandia en de Amsterdam. Bedrijvigheid van de VOC in ï&de-eeuws Amsterdam (Amsterdam 1996). Deze publicatie dient tevens als voornaamste verwijzing in dit artikel voor de inrichting, organisatie en toelevering van de Oostenburg werf. Zie voor de inrichting van de werf verder: M.J. Behagel, J.B. Kist, 'Naar een historisch archeologisch onderzoek van een pre-industrieel complex te Amsterdam', Industriële Archeologie III nr. 7 (1983). 7 Zie voor de samenstelling van de Amsterdamse stadsfabriek ten tijde van de grote stadsuitbreiding: G. van Essen, 'Daniel Stalpaert (1615-1676) stadsarchitect van Amsterdam en de Amsterdamse stadsfabriek in de periode 1647 tot 1676', in: Bulletin KNOB 99.4 (2000)

Rotterdam: BOOR (Bureau Oudheidkundig Onderzoek van gemeentewerken Rotterdam) deed waarnemingen tijdens de herinrichting van de locatie van de Rotterdamse VOC-werf. Delfshaven: BOOR voerde een vooronderzoek uit op de locatie van de VOCwerf van Delft in afwachting van verdere nieuwbouw van het voormalig AKZOterrein. Hoorn: twee opgravingscampagnes door 101-121. de gemeentelijke archeologische dienst van Hoorn vonden plaats in de Karper8 Het waterniveau van het IJ lag op ongekuil aan de zeventiende en achttiendeveer 1,50 m -fNAP, terwijl de bodem bij eeuwse haven van Hoorn. de oever 2,50 m -=-NAP en drie meter uit Medemblik: 'Een scheepshelling in de oever 4,00 m -^NAP diep was. Medemblik', Archeologische MonumentenOpvallend is dat het IJ-peil in de zevenzorg. Nieuwsbrief van de ROB, 6.1 (juni tiende en achttiende eeuw overeenkomt 2001) 19-20. met dat van de Zaan, zoals vastgesteld bij de opgraving aan de Hogendijk (ibiEind 2001 werd een scheepshellling in dem noot 3). de haven van Vlaardingen opgegraven, 9 Plan voor de inrichting van de nieuwe datering nog niet bekend. werf van de Kamer Amsterdam van de Wat betreft vindplaatsen in eerdere jaren VOC. ARA inv. nr. 4951. Opgenomen kan de waarneming worden vermeld die als bijlage in Kist (1986), Van VOC tot de ROB in 1986 (waarnemingsnr. Werkspoor, 27. 20495) n e e ft uitgevoerd op de VOC-werf in Middelburg. 10 Het VOC-plan spreekt van totale oeverlengte van 1000 tot 1100 voet (283-311 4 J.R.Bruijn, F.S. Gaastra, I. Schöffer m), waarvan ongeveer 720 voet door de (red.), Dutch-Asiatic Shippingin the ïjth drie hellingen in beslag werd genomen and i8th Centuries, 3 dln RGP, 165-167 (120 voet totale breedte + 501 voet tus(Den Haag 1979/1987). senruimte + 100 voet noordoost hoek 5 Deze term werd in dit verband geïntroruimte). Dit betekent dat het vrije geduceerd in het kader van het onderzoek deelte in de noordwesthoek (potentiële van het VOC-schip het Vliegend Hert (J. vierde helling) meer dan 35% van de geKist en J. Gawronski, Vliegend Hert hele waterkant betrof (Kist (1986), Van Rapport 1981-19S2 (Amsterdam RijksVOC tot Werkspoor, 27). museum 1983). 11 Yk, C. van, De Nederlandsche scheeps6 De ideeën over het functioneel classificeren van scheepswrakvondsten en het hisbouw-konst open gestelt (Amsterdam 1697) 23-24. torisch reconstrueren van de scheepsuit12 Dit artikel verscheen eerder als: rusting werden uitgewerkt in het Hollandia-project van het Rijksmuseum: Gawronski, J., 'Waar traditie en vernieuwing samenkomen. Oostenburg, de J. Gawronski, B. Kist and O. Stokvis-van VOC scheepswerf in Amsterdam', in Boetzelaer (red.), Hollandia CompenBartels, M.H., E.H.P. Cordfunke, H. dium. A contribution to the history, archaeSarfatij (red.), Hollanders uit en thuis. ology, classification and lexicography ofa 150 ft. Dutch East Indiaman (1740-1750) Archeologie, geschiedenis en bouwhistorie gedurende de VOC-tijd in de Oost, de West (Amsterdam 1992). en thuis. Cultuurhistorie van de Nederlandse expansie. Hilversum 2002: 27-43.

160


Waddenzee rijk depot van maritieme archeologica Hoppa III Jos Heemstra

Inleiding De Waddenzee heeft lange tijd een belangrijke rol gespeeld in de historie van de Nederlandse scheepvaart. Net als tegenwoordig kenmerkte het gebied zich door ondiepe wateren, kronkelige geulen, sterke stromingen en een onberekenbare wind, factoren die allesbehalve gunstig zijn voor een behouden vaart. Deze omstandigheden hebben er dan ook toe geleid dat de Waddenzee tegenwoordig een rijk depot van maritieme archeologica vormt. Historische kronieken vermelden de ondergang van honderden schepen in dit gebied. De meeste wrakken zijn voor het grootste deel bedolven onder het sediment, waar ze veilig geborgen zijn tegen verval en beschadiging. Sterke stromingen kunnen tot sedimentverplaatsing op de zeebodem leiden, waardoor scheepswrakken geheel of gedeeltelijk hun beschermende zandlaag kunnen verliezen en aan vrij stromend zeewater worden blootgesteld. Enerzijds kan de eroderende werking van zwevend zand tot fysieke schade leiden, anderzijds worden de restanten aan biologische en (electro)chemische invloeden blootgesteld. Door de geringe diepte - soms minder dan 10 meter - zijn de scheepswrakken bovendien onderhevig aan verstoring en vernietiging door scheepvaart en visserij. De geringe diepte maakt het mogelijk vrij gespoelde wrakken met eenvoudige persluchtapparatuur te bereiken, mits weinig of geen golfslag aanwezig is. De sterke eb- en vloedstromingen stellen beperkingen aan de tijd waarop gedoken kan worden. Een sterk belemmerende factor voor archeologisch onderzoek is voorts het zicht onderwater; dit varieert van maximaal 4 meter tot

o centimeter. Meestal is het zicht ongeveer 1 meter. Scheepswrakken geven unieke informatie over onze maritieme historie. Anders dan de meeste 'droge' archeologische sites zijn scheepswrakken en hun inventaris sinds hun teloorgang veelal niet aangeraakt door mensenhanden en vormen een venster op het dagelijkse leven van toen. Ondanks de beperkingen, risico's en vaak hoge kosten kan onderzoek daarom zeker lonend zijn.

Aanleiding van het onderzoek Scheepswrakken in de Waddenzee worden meestal 'ontdekt' door vissers die met hun netten in pas vrij gespoelde wrakken blijven haken. Het onderzochte wrak vormt hierop geen uitzondering: op 4 juni 1999 meldde een Staverse garnalenvisser een 'haker', wat voor de LWAOW aanleiding vormde tot een verkennende duik op 21 juni 1999. Locatie Onderstaand kaartje geeft de positie aan van het wrak.

Het wrak bevindt zich in een van noord naar zuid lopende slenk in Het Oude Inschot, ongeveer 3,5 mijl ZWvan Griend, op een diepte (bij hoog water) variĂŤrend van 6,6 meter tot 5,5 meter, boven welke nog enkele spanten uitsteken.

BSBJ

161


Schets van het wrak, gemaakt na de eerste duik en daarna steeds bijgewerkt.

2Po'

„ j >

Het onderzoek In totaal zijn gedurende de periode 21 juni 1999 tot en met 28 juli 2002 zeven duiken uitgevoerd met een wisselend aantal duikers. Aanvankelijk werd de lengte gemeten en werd de ligging ten opzichte van de zeebodem bepaald. Tijdens verder onderzoek werden genummerde labels op de spanten aangebracht, waardoor het wrak kon worden ingemeten. Tevens zijn enkele vondsten geborgen, alsmede een monster van de houten constructie dat dendrochronologisch gedateerd kon worden. Het wrak Het wrak wordt gevormd door de restanten van een houten schip met een lengte van ongeveer 25 meter. De bakboordzijde lag gedeeltelijk in het zand, terwijl de stuurboordzijde boven het sediment uitsteekt en bij de eerste duik nog redelijk intact bleek. Bij dit eerste onderzoek werden nauwelijks

Detail van rompconstructie tekening.

162

mariene organismen (zeeanemonen en zeepokken) aangetroffen op het hout, een teken dat het wrak zeer recent blootgespoeld is. De veldatum van de boom waaruit het bemonsterde hout afkomstig was, is vastgesteld op 1532 AD Âą 6 jaar. Onderstaand en op de volgende pagina zijn een aantal detailtekeningen met betrekking tot de scheepsconstructie weergegeven. Blootstelling aan zeewater heeft ertoe geleid dat de algehele conditie van het wrak twee jaar later, bij een volgende serie duiken, sterk verslechterd was. Het aanwezige hout was sterk begroeid met mariene organismen en enkele gelabelde spanten ontbraken. De stuurboordachterzijde werd niet meer aangetroffen: slechts enkele stukjes spant staken nog boven het zand uit. Mogelijk is dit scheepsdeel opnieuw bedolven door het zand of weggeslagen door de zee. Bij latere duiken is opnieuw vastgesteld dat delen van het schip weggespoeld of ingezand zijn.


Vondsten In situ lagen een vijftiental zwerfkeien/ rolstenen midscheeps. Deze hebben vermoedelijk als ballast gediend. De geschatte diameter varieert van 20 tot 40 cm. In het vermoedelijke achterschip werden een aantal gele steentjes (geeltjes) aangetroffen. Van een drietal steentjes werden de afmetingen genoteerd: 1 1 x b x h 17 x 8 x 3,5 cm 2 19 x 9 x 4,2 cm 3 8,5 x 9 x 4 cm (halve steen) Dit deel van het achterschip werd als keuken of vuurplaats bestempeld.

Nabij de veronderstelde vuurplaats/ keuken werd de hals van een kelderfles met tinnen schroefsluiting aangetroffen.

jin.

In het beste geval levert het houtmonster de maximale ouderdom van het schip. Wij vermoeden echter, dat het schip beduidend jonger is. De Nederlandse scheepsbouw heeft perioden gekend waarin hout schaars was. Mogelijk bestaan delen van het schip uit hergebruikt hout, waardoor de vroege datering verklaard kan worden. De losse vondsten zijn schaars en bieden helaas geen mogelijkheid tot een bruikbare datering. Evenmin hebben wij aanwijzingen gevonden omtrent de aard van het schip of de oorzaak waardoor het vergaan is. Hier schieten de kennis en kundigheid alsmede de financiĂŤle armslag van de LWAOW te kort. Het gemaakte rapport is aan het Nederlands Instituut voor Scheepvaart en onderwater Archeologie (NI SA) aangeboden teneinde het onderzoek voort te zetten.

Detail penverbinding.

Fragment van kdderfles.

Landelijke Werkgroep Archeologie Onderwater Regio Noord

Het verkennende onderzoek van de LWAOW heeft enkele gegevens opgeleverd. Desondanks resteren meer vragen dan antwoorden. Het bemonsterde stuk hout wijst op een tamelijk oud schip. Voor zover bekend zijn tot nu toe nog geen scheepswrakken uit de vroege zestiende eeuw aangetroffen in de Waddenzee. Het is echter niet verstandig de uitkomst van het dendrochronologisch onderzoek op het gehele schip te betrekken: hiertoe dienen meer houtmonsters te worden gedateerd.

163


Discussie amateur-archeologie Discussie amateur-archeologie In Westerheem nummer i schetste Ton van Rooijen een doemscenario voor de toekomst van de (amateur-) archeologie. Vreemd genoeg bleven reacties uit. Was de toekomstvraag reeds een gepasseerd station? In het redactioneel van nummer 2 zette redactielid Tim de Ridder de discussie op scherp door prikkelende stellingen te poneren. Hierop kwamen veel reacties binnen, waaruit de betrokkenheid en bezorgdheid van de AWN-leden over het heden en toekomst van de amateur-archeologie overduidelijk werd. Gezien de omvang van de reacties zou het onmogelijk zijn geweest om alle brieven in Westerheem op te nemen. Bovendien werden de reacties ingehaald door de ROB-brief die inte-

graal in nummer 3 is geplaatst. Alle ingekomen reacties zijn doorgezonden naar het hoofdbestuur dat om een reactie is gevraagd. Op de ROB-brief (1) zijn inmiddels van Jos de Grood en Peter Vissers bij de redactie reacties binnengekomen die hier geplaatst worden. Op verzoek van Jos de Grood en bemiddeling van redactielid Jan Coenraadts kwam een tweede reactie (2) van de ROB tot stand (Amateurarcheologie heeft toekomst). Rinus Houkes legt een interessant en prikkelend voorbeeld voor waarbij de grenzen van de wet worden opgezocht. De redactie stelt graag ruimte beschikbaar voor constructieve reacties. De redactie

De amateur in het veranderende archeologisch bestel Jos N.M. de Grood, voorzitter AWN-afdeling 12, Utrecht e.o., 27 april 2003

Onder amateur-archeologen wordt veel gepraat over de rol van de amateur in het nieuwe archeologische bestel. Dit komt vooral doordat er weinig duidelijkheid is over de werking hiervan in de praktijk. Daarom is er veel onzekerheid. De voorlichting over dit onderwerp door bevoegde instanties lijkt minimaal. Hoe is de toestand nu eigenlijk? Niemand lijkt daar een goed overzicht van te hebben. Ook ik pretendeer niet dit te hebben. Wel kreeg ik een beeld op grond van gesprekken om mij heen en via de gegevens van een kleine enquête die in april is gehouden onder actieve amateurs (circa 14 mensen uit zes werk-/belangengroepen in de regio Utrecht). Ik hoop met het schetsen van dit beeld aan te geven dat er meer aandacht moet

164

komen voor de amateurs, een betere voorlichting om hun onrust weg te nemen én om hun motivatie in stand te houden. De ervaringen met Malta, waarmee in het kort zijn bedoeld de invloed van het verdrag van Malta en de daarop gestoelde wettelijke en organisatorische veranderingen in Nederland, zijn uiteenlopend. Het gevoel daarover bij amateurs is echter alarmerend. Positieve en negatieve kanten in de praktijk Ten aanzien van de commercialisering van het bestel bestaat er grote bezorgdheid dat financiële en economische belangen, mede van opdrachtgever en uitvoerder, de resultaten gaan bepalen. Zorgvuldigheid staat dan niet meer


voorop. Een positieve kant van Malta is dat de financiering van opgravingen beter geregeld lijkt. Anders gezegd: er is meer mogelijk. CommerciĂŤle archeologische bureaus lijken veel moeite te hebben met de inschakeling van amateurs. Hier kunnen gemeenten een positieve rol spelen bij de opdrachtverlening. Hebben de bureaus hun weerstand overwonnen en schakelen zij wel amateurs in, dan wordt deze samenwerking door de amateurs als positief ervaren. Het wordt als een tekortkoming beschouwd dat ingrijpende landbouwwerkzaamheden als diepploegen, jaarlijks ploegen en egaliseren in de zin van Malta niet als archeologisch verstorend worden beschouwd. En wat te denken van intensieve bemesting in archeologisch waardevolle gebieden? Maar men meent de bodem wel wettelijk te moeten beschermen tegen grondboringen van amateurs. Dit wordt als een meten met twee maten ervaren en bovendien als een ernstige inperking van de mogelijkheid van verkennend onderzoek door amateurs. In het algemeen heb ik de indruk dat er bij het verlenen van toestemming of het weigeren hiervan te weinig onderscheid wordt gemaakt tussen verkenning, vooronderzoek en onderzoek in de zin van opgraven. Een lichtpuntje is dat recent door de ROB aan amateurs toestemming is verleend om onderzoek te doen op terreinen waarvan vastgesteld is dat de archeologische verwachting niet zodanig is dat een onderzoek door een commercieel bureau verplicht is. Maar onder wiens verantwoordelijkheid gebeurt dat dan, van de archeologische werkgroep of de ROB? De provincie en de gemeente hebben geen onderzoeks- en opgravingsbevoegdheid. De rol van de overheden Het Ministerie speelt in de ogen van de actieve amateur geen rol. Men ziet de ROB als de vertegenwoordiger van de landelijke overheid. Als zodanig wordt de ROB dan ook de representant van de uitwerking van Malta. Maar de

ROB richt zich nauwelijks tot de amateurs. Aan voorlichting over het nieuwe bestel aan amateurs (en het publiek) wordt niet gedaan. Er is ook weinig contact met amateurs. Wanneer een amateur zelf contact opneemt over technische archeologische zaken, lijkt hij wel geholpen te worden. Maar de ROB kan geen idee meer hebben van de behoeften, problemen en activiteiten van de amateurs. De grote vraag is dan ook wie zich op nationaal niveau bekommert om de amateurs? En andere vraag is tot wie amateurs, of anderen, zich moeten wenden bij bodemingrepen met archeologische consequenties. En waar moeten overtredingen van de Monumentenwet gemeld worden? Bij de politie lijkt niet zo'n goed idee. De provincie, in dit geval de provincie Utrecht, doet het veel beter dan de ROB. Daarmee bestaat tot nog toe een goed contact via het provinciaal archeologisch meldpunt. Dit is goed bereikbaar en het zamelt niet alleen vondstmeldingen in en controleert die op kwaliteit, maar het geeft ook de amateurs vakinhoudelijke en kwaliteitsverhogende aanwijzingen. Tot nu toe reageert de provincie ook op bodemaantastingen. Maar blijft dat allemaal ook zo? Een slecht teken is dat de provincie geen opgravingsbevoegdheid meer heeft. Dus de vraag is wie verantwoordelijk is voor de werkzaamheden van de amateurs. En is dit een teken dat de provincie de amateurs vakinhoudelijk ook niet meer gaat begeleiden? Er is nog veel onduidelijkheid over de rol die de provincie in het nieuwe bestel gaat vervullen. Ook de gemeenten doen het naar de amateurs toe beter dan de ROB. De mate waarin verschilt uiteraard sterk per gemeente. Enkele gemeenten ondersteunen amateurs met financiering en soms met een werkruimte. Veelal is archeologische vakkennis echter nauwelijks aanwezig en dit zal in kleinere gemeenten ook wel zo blijven. Wel reageren sommige gemeenten goed op bodemaantastingen en spannen ze 165


zich in om het publieke draagvlak voor de archeologie te vergroten. In het algemeen is het wel zo dat de amateurs het initiatief moeten nemen en de zaak, archeologische bescherming of onderzoek, aan het rollen moeten brengen. Bij sommige gemeenten lijkt er echter totaal geen begrip te zijn van wat cultureel erfgoed, met inbegrip van archeologische waarden, is en hoe daar mee moet worden omgegaan. De wetgeving kan een negatieve invloed hebben op gemeenten die soms geen amateurs meer willen inschakelen omdat zij het idee hebben dat dat niet meer mag. Bestaande goede contacten worden dan verbroken. De voorlichting aan gemeenten laat dus ook te wensen over. Onduidelijk is wie de gemeenten voorlicht over de rol van amateurs. Structureel, zo lijkt het, geen enkele instantie. Het gevoel van de amateur Hierboven staan enige rationele ervaringen met en meningen over Malta, positieve en negatieve. Heel belangrijk is echter hoe de amateurs zich voelen bij Malta. Zij zien bijna unaniem de toekomst somber in. Zij menen dat de amateur geen of weinig toekomst meer heeft. De rol van de amateur wordt uitgehold. Hij heeft geen status meer en mag nog maar weinig doen. Daar waar hij nog wel geraadpleegd wordt, krijgt hij veelal de resultaten niet te zien. Ook zou de ROB de resultaten van amateur-onderzoek niet bij de onderzoekers terugmelden. De amateurs voelen zich niet meer erkend, niet op de hoogte gehouden en ook niet meer gestimuleerd. Laten we hopen dat dit gevoel onterecht is en voortkomt uit onduidelijkheid. Maar wie lost dit op ? Het is urgent dat een verantwoordelijke overheidsinstantie wordt aangewezen om met de amateurs te communiceren over het nieuwe bestel en duidelijkheid te scheppen.

166

Naschrift (d.d. 12 mei) Zeer recent, op 23 april 2003, schreef de ROB een brief aan de AWN over opgravingen door amateur-archeologen. Op uitnodiging van het AWN-bestuur heeft mr. Gerda de Bruijn van de ROB deze 10 mei toegelicht op de Algemene Ledenvergadering van de AWN in Deventer. Kernpunt is dat de AWN niet alleen onder de verantwoordelijkheid van een gecertificeerde instelling of persoon mee mag opgraven maar ook zelfstandig, indien er een negatief selectieadvies is gegeven d.w.z. dat er wordt afgezien van een professioneel onderzoek. De AWN kan dan via het formulier 'Aanvraag toestemming onderzoek door amateurvereniging onder opgravingsbevoegdheid ROB/art. 41' vergunning krijgen voor een documenterend onderzoek. Het verkrijgen van een vergunning is ook mogelijk bij toevalsvondsten waarvoor geen andere oplossing mogelijk is. Het doen van grondboringen wordt tot nog toe wettelijk niet als een opgraving beschouwd, maar er lijkt sprake van te zijn om dat te veranderen. Met de brief van de ROB en de toelichting op het aanvraagformulier lijkt een stap gezet op de weg naar meer duidelijkheid, waaraan overigens nog wel bekendheid gegeven moet worden. Het lijkt mij echter optimistisch te veronderstellen dat hiermee de onrust bij de amateurs is weggenomen.


Amateur-archeologie heeft toekomst ROB Met de implementatie van het Verdrag van Malta in zicht willen ook de amateurarcheologen weten wat zij kunnen verwachten. In het veranderende archeologische bestel wijzigt voor alle partijen, inclusief de amateurs, hun rol. Onder de nieuwe wetgeving is de archeologische kennis en kunde van de amateurs over een regio echter nog belangrijker dan voorheen. Aan mensen die zich met hart en ziel voor de archeologie inzetten en dit kunnen overbrengen op bestuur en inwoners van bijvoorbeeld een gemeente is grote behoefte. Missiewerk voor de amateurarcheologen! Tegen dit decor heeft de ROB onderstaande bijdrage geformuleerd (als reactie op het artikel van Jos de Grood) over de rol en kansen van amateurarcheologie onder Malta. Verleden In de nu nog geldende Monumentenwet 1988 staan weinig voorschriften over archeologie en deze gaan allen over het opgraven of vinden van archeologische monumenten. Dit illustreert de wijze waarop lange tijd over archeologie werd gedacht, als er al aan werd gedacht. Archeologie was verwijderbaar. Amateur-archeologen functioneerden in deze omstandigheden als de ogen en oren van de archeologie. Zij wezen gemeentes of de ROB op het belang van bepaalde sites. Opgravingen vonden vaak op het laatste moment plaats om het bodemarchief zoveel mogelijk te redden. De gemeentes en de ROB konden de hulp van de amateurs hier veelal goed bij gebruiken. Verdrag van Malta Om een inschatting te kunnen maken voor de kansen van de amateurarcheologie is het van belang om te weten hoe het (toekomstige) archeologische bestel functioneert. Het Verdrag van

Malta spreekt de noodzaak uit om het archeologisch belang op tijd in de ruimtelijke ordening mee te nemen. Zeker in Nederland, waar in veel gebieden een hoge ruimtelijke dynamiek is, een belangrijk gegeven. De Monumentenwet wordt aangepast aan de eisen van het Verdrag van Malta. Dit wetsontwerp is nog niet openbaar, dus het is lastig om daar heel concreet iets over mee te delen. Het ziet er wel naar uit dat de ingezette koers om de archeologie vroeg in te brengen in de planologie (provinciaal streekplan/gemeentelijke bestemmingsplan), wordt voortgezet.

In de geest van Op dit moment wordt in veel gevallen al in de geest van het verdrag gewerkt en de archeologie bij de planvorming betrokken. Een bekend voorbeeld daarvan is de planontwikkeling in Leidsche Rijn. Waar mogelijk wordt het archeologisch erfgoed in situ bewaard. Als het niet anders kan, volgen respectievelijk een opgraving/documentering en conservering in een depot of museum (behoud ex situ). Het is overigens goed om te constateren dat het archeologisch onderzoek in Nederland - zoals ook uit de Archeologiebalans blijkt - de laatste jaren explosiefis gestegen. Deze onderzoeken moeten binnen twee jaar resulteren in een rapportage. Daarnaast tonen ook steeds meer partijen interesse in het behoud en beheer van monumenten in plaats van het op te graven. Complementariteit De werkwijze van de ROB is onder invloed van Malta veranderd. Het begrip complementariteit speelt hierbij een rol. Bij de behartiging van het archeologisch belang vullen gemeenten/provincies en ROB elkaar aan. De ROB functioneert daarbij als kenniscentrum

167


en als aanspreekpunt voor archeologische rijksmonumenten danwei archeologische sites van nationaal belang. De provincies en gemeentes zijn het eerste aanspreekpunt voor de overige zaken. De constatering dat de amateurs een beter contact hebben met de provincies en gemeenten is dus heel logisch en eigenlijk een positief signaal dat het complementaire stelsel werkt. Overigens is bovenstaande werkverdeling zeker niet altijd zo zwart/wit; de archeologische wereld is immers klein en er zijn vele informele contacten. Verder lopen contacten met de amateurarcheologen vaak meer indirect, bijvoorbeeld via adviezen aan de provinciaal archeoloog of in de overleggen met het bestuur van de AWN.

Gemeentes Gemeentes zullen hun verantwoordelijkheid voor archeologie nog meer moeten oppakken na de implementatie van het verdrag. Het aantal gemeentes met een eigen archeologiebeleid en opgravingsbevoegdheid neemt nu reeds toe. Met hun schat aan kennis en ervaring over de lokale of regionale archeologie kunnen amateurarcheologen hier op inspelen en gemeentes/politieke partijen actief benaderen en informeren. En als overleg niet heeft geholpen, bezwaar maken tegen een archeologieonvriendelijk bestemmingsplan. Daarnaast is het bijvoorbeeld voor een gemeente een kleine moeite om te eisen dat amateurs mee kunnen werken bij onderzoeken. Ook over het terugkoppelen van de onderzoeksresultaten naar de lokale amateurs kunnen door de gemeente afspraken gemaakt worden. Opgravingsmarkt Een belangrijk gegeven in het Verdrag van Malta is dat de verstoorder van de bodem het archeologisch onderzoek moet betalen. Waren het voorheen slechts de ROB, universiteiten en gemeentes die mochten opgraven, inmiddels kunnen ook de archeologische bedrijven toestemming krijgen van de

168

ROB tot het verrichten van opgravingen. Gedwongen winkelnering vindt niemand prettig dus ook de verstoorder wil beschikken over de mogelijkheid om bij diverse bedrijven een offerte aan te vragen. De opgravingsmarkt is daarom geliberaliseerd. Om de kwaliteit van de uitvoering te waarborgen, dienen deze bedrijven te werken volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse archeologie. De Rijksinspectie Archeologie voert controles uit in het veld. Ook voor de ROB is het nadrukkelijk een punt van zorg dat in de uitvoering het economisch belang het soms zou kunnen winnen van het archeologische. De ROB/RIA en het College voor de Archeologische Kwaliteit werken op dit moment dan ook aan een methodiek om de kwaliteit van de programma's van eisen te behouden. Opgraven De ROB geeft de toekomst een verleden, maar het voorspellen van de toekomst blijft onmogelijk. Op de belangrijkste vraag van alle amateurarcheologen, hoeveel de amateurs nog kunnen opgraven, kan ook de rijksdienst geen antwoord geven. Het blijft wel mogelijk om met toestemming van de ROB onder voorwaarden op te graven. Uiteraard mag er geen sprake zijn van concurrentievervalsing en er moet sprake zijn van een zogeheten negatief selectiebesluit. Daarnaast kunnen amateurs mee graven met een commercieel bedrijf, bijvoorbeeld op verzoek van de opdrachtgever. Wellicht dat een toename van het aantal ruimtelijke plannen waarin de archeologie is meegewogen ertoe leidt dat er meer negatieve selectiebesluiten worden genomen, maar het blijft koffiedik kijken. Kansen In de toekomstige wet is, evenals in de huidige Monumentenwet, geen voorschrift opgenomen over de amateurarcheologie. Wat zou er moeten worden geregeld in zo'n voorschrift? Een wet * is echter meer dan een verzameling


artikelen. Door hun enthousiasme/improvisatievermogen en belangstelling voor de regionale of lokale archeologie zijn de amateurarcheologen er in geslaagd zich een positie te verwerven

binnen het archeologisch bestel. Met deze eigenschappen kunnen de amateurs na inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving eveneens ver komen.

Opgravingen door amateur-archeologen waren al passĂŠ! Peter Vissers, voorzitter afdeling Nijmegen en omstreken

Recentelijk wordt er weer veel gepraat over opgravingen door amateur-archeologen. Bijvoorbeeld op de algemene ledenvergadering van de AWN in mei 2003. Het lijkt oude wijn in nieuwe zakken. In de Monumentenwet 1988, die met ingang van 1 januari 1989 van kracht is geworden, staat immers dat het niet is toegestaan om op eigen initiatief met een opgraving te beginnen. Voorgenomen opgravingen moeten altijd bij de ROB worden gemeld. Zelfstandige opgravingen door amateur-archeologen zijn wettelijk uitgesloten. Ergo: spitten met als doel het doen van vondsten is al een hele tijd voorbehouden aan de archeologische professionals. De brief van de ROB aan de AWN d.d. 23 april 2003 waarin 'de zaken' op een rijtje worden gezet, bevat dan ook weinig nieuws. 'Daar waar er geen indicatie (...) is dat een professionele opgraving moet plaatsvinden is het wenselijk dat amateur-archeologen de kans krijgen om documenterend onderzoek te doen (voordat de zaak vernietigd wordt),' stelt de brief. Jammer dat er verder geen garanties worden gegeven dat AWN'ers deze wenselijkheid ook feitelijk kunnen invullen. Projectontwikkelaars en aannemers zullen deze kans tot documenteren niet snel geven. Stel nou eens dat die AWN-steekneuzen toch iets vinden ... Voor je het weet, wordt de vooruitgang dan tegengehouden. Of niet soms? Bij een 'negatief selectieadvies (van

een overheidsarcheoloog) of bij toevalsvondsten, waarvoor geen andere oplossing meer voorhanden is' is het mogelijk dat de ROB toestemming verleent aan amateurgroepen (bijvoorbeeld AWN-afdelingen) om onder ROB-bevoegdheid opgravingen te verrichten. Hoewel voor amateurs de mogelijkheden volledig zijn dichtgetimmerd, ergens ook wel te begrijpen, vindt de ROB het nodig met betrekking tot het begeleiden van (de waarschijnlijk zeer weinige) graafactiviteiten van amateurs enkele slagen om de arm te houden. Hoe anders moet je punt vier, genoemd bij de procedure voor het verrichten van opgravingen door amateurs, lezen? 'Afhankelijk van het belang van de opgraving, andere prioriteitstellingen, inzet van anderen (bijv. provinciaal archeologen) bezoeken ROB-medewerkers de opgravingen en geven ter plaatse aanwijzingen. Het kan dus ook voorkomen dat een amateur-opgraving in het geheel niet bezocht wordt.' Kortom: de ROB zal wel zien. In de toelichting wordt verder o.a. duidelijk dat de ROB elke vorm van aansprakelijkheid, voor wat dan ook, afwijst. Dat er gewerkt moet worden conform de vigerende wet- en regelgeving. Dat na afloop van het onderzoek het Archis-vondstmeldingsformulier dient te worden ingevuld en dat er binnen twee jaar een verslag na afronding

169


van het onderzoek dient te worden ingeleverd. Erg vriendelijk of aantrekkelijk klinkt het niet. Serieuze amateurs, onder wie veel AWN'ers, die jarenlang hebben gepleit voor een doortastend

archeologisch optreden hebben nu hun zin, maar waarschijnlijk niet op de manier die ze bedoeld hebben... Wijchen, juni 2003

De grenzen van de wet Rinus Houkes

De huidige regelgeving ten aanzien van amateur-archeologen is een gevoelige, maar bovenal een onduidelijke zaak. Activiteiten die wij in het verleden zonder meer mochten verrichten, en waarvan de resultaten vaak met dankbaarheid werden aanvaard, zijn nu verboden. Het is niet altijd duidelijk wat wel en wat niet mag en de grenzen zijn voor de meeste amateurs volstrekt onduidelijk. Daarbij heb ik de indruk dat de R.O.B, met de huidige regels haar bevoegdheden te buiten gaat. We moeten namelijk niet vergeten dat er in wettelijk termen niet zoiets bestaat als amateur-archeologen. Waar we mee te maken hebben is een overheidsinstantie, een beroepsgroep en daarnaast burgers. Voor de omgang met burgers zijn aan de overheidsinstanties regels opgelegd en dit geldt ook voor de uitgevaardigde regels. In de grondwet staat dat de Nederlandse wet voor alle in Nederland aanwezige personen gelijk is. Dit betekent dat wettelijk een 'kuilengravende Duitser op het Noordzeestrand' gelijk is aan een hovenier, aannemer of burger met een hobby zoals wij. Een uitzondering maken voor amateur-archeologen (hoe wil je die groep classificeren?) is in dit verband een vorm van discriminatie die niet toegestaan is. Het graven van een kuil is de burgers toegestaan en doordat Nederland altijd al een dichtbevolkt land is geweest is de kans dat je daarbij op archeologisch materiaal stuit zeer groot. Dat er regels worden gesteld aan de uitvoering van archeologische werken is een goede zaak maar die regels gelden dan voor de beroepsgroep en

170

hoeven niet persĂŠ voor de burgers te gelden. Vergelijk het maar met de bouwwereld. Daar zijn volop regels voor bouwkundige werken aangaande de kwaliteit, constructie, materialen, veiligheid, milieu enz. Voor de doehet-zelvers echter gelden veel van die regels niet. Hun huishoudtrapje is niet ARBO goedgekeurd, voor hun schrootj es wand hoeven ze geen bouwvergunning aan te vragen en de kwaliteit van hun werk wordt meestal door hun familieleden beoordeeld. Wij als amateurs zijn eigenlijk de doehet-zelvers van de archeologie en in principe hebben we niets met de huidige regelgeving te maken als we maar binnen de grenzen van de wet blijven. Binnen die grenzen zijn er voor ons nog volop mogelijkheden om met onze hobby bezig te zijn. Maar daar ligt nu juist het probleem, want waar ligt die grens. De enige manier om uit te zoeken wat wel of niet kan, is volgens mij het 'try and error'- principe waarbij aan de hand van een serie cases of voorbeelden de grenzen van de wet verkend worden en de eerste case wil ik in dit artikel bespreken. Omdat ik nogal wat ervaring heb op het gebied van grafheuvels zal het niemand verbazen dat het bij deze case ook om een dergelijk object gaat. De voorgeschiedenis hiervan luidt als volgt: In februari 2001 werd ik door twee amateurs uit Wageningen op een mogelijke grafheuvel geattendeerd. In dit geval bleek het te gaan om een heuvel van circa 13 meter diameter die lag tus-


sen een groep van 4 geregistreerde grafheuvels. Een gutsboring leek het vermoeden van beide heren te bevestigen en de betreffende heuvel is door mij op 28 februari bij de ROB aangemeld en daar in Archis opgenomen onder waarnemingsnummer 45634. Groot was de verbazing toen in de loop van 2002 bij de ROB een totaaloverzicht werd aangevraagd en bleek dat deze heuvel er niet op stond. Navraag bij de ROB leerde dat de betreffende heuvel weer uit Archis was verwijderd op grond van een ROB-onderzoek (proefsleuf) uit 1978 waarbij geconcludeerd was dat deze heuvel, destijds wel geregistreerd als grafheuvel, geen grafheuvel was. Dit verbaasde mij want ik heb veel onderzoek gedaan naar de grafheuvels in het stuwwallengebied en ben redelijk bekend met de geomorfologie en de wijze waarop in dit landschap op natuurlijke wijze heuvelvormen kunnen ontstaan. Deze heuvel leek, op basis van de gutsboring, geen enkele bekende natuurlijke oorsprong te hebben. Voor onderzoek naar en het herkennen van grafheuvels is het van belang om te weten welke processen tot de vorming van heuvels kunnen leiden, vooral waar het gaat om heuvelvormen die gelijkenis vertonen met grafheuvels. Daarom heb ik besloten om door een proefsleuf nader onderzoek te verrichten om meer over de ontstaansgeschiedenis van deze heuvel te weten te komen. Let wel, het was geen archeologisch onderzoek want de afwijzing door de ROB betekent in principe dat de heuvel geen archeologisch object is. Het zou een geologisch onderzoek worden waarvoor geen vergunning van noch melding bij de ROB nodig is. Allereerst heb ik voor mijzelf de voorwaarden geformuleerd waaronder het onderzoek zou moeten plaatsvinden. Daarbij heb ik rekening gehouden met het feit dat de heuvel mogelijk wel een grafheuvel zou kunnen zijn en het onderzoek met de nodige voorzichtigheid uitgevoerd moest worden, 'als ware het een grafheuvel'. Uitdrukkelijk staat in

de voorwaarden vermeld dat het onderzoek beëindigd zou worden als er archeologische waarden zouden worden aangetroffen. Vervolgens is met de terreineigenaar contact gezocht en heb ik vergunning gekregen voor dit onderzoek. Over de archeologische details zal ik in dit artikel niet uitweiden. Liefhebbers verwijs ik daarvoor graag naar mijn rapport WaRb. Ik kan wel vertellen dat ik nog nooit zo'n kort onderzoek heb meegemaakt, archeologisch nog geologisch, want na circa 45 cm. vonden we een prachtige bolvormige crematie met daarin onder andere een teenkootje en stukjes schedel. Ik heb de crematie geborgen en ben gestopt met het onderzoek want aan de onderzoeksdoelstelling was beantwoord. Van dit onderzoek heb ik vervolgens een rapport opgesteld en dit rapport is op 21 april jl. naar de directie van de ROB gestuurd. In een begeleidende brief heb ik 'binnen een redelijke termijn' een officiële reactie op de gevolgde procedure gevraagd. Voor overheidsinstanties geldt dat een 'redelijke termijn', naar burgers toe, circa 6 weken is. Tot op heden heb ik nog steeds geen reactie van de ROB gehad en de 'redelijke termijn' is al lang verstreken. Uiteraard heb ik wel even gecontroleerd of de stukken zijn aangekomen, en jawel de briefen het rapport zijn op 23 april ontvangen en in het postboek bijgeschreven. Voldoende grond dus om een klacht te deponeren bij de Nationale Ombudsman. Correspondentie niet beantwoorden is niet alleen uiterst onbeleefd maar daaruit kunnen we ook nog een andere conclusie trekken. Als een instantie binnen een redelijke termijn niet reageert mag je er van uitgaan dat 'niet reageren' de officiële reactie is. In dat geval gaat het 'wie zwijgt stemt toe' principe op en mogen we aannemen dat de ROB in dit soort gevallen dus een gedoogbeleid voert. Dit houdt dus in dat burgers in gelijksoortige zaken onderzoek mogen doen. Voorwaarden van deze case waren:

171


• De ROB heeft geoordeeld dat er geen archeologische waarden zijn. • Er was een vergunning van de terreinbeheerder. • Er was geen vergunning van de ROB nodig en er is geen melding van gemaakt. • Het onderzoek was niet archeologisch maar bijvoorbeeld geologisch. • Er was geen sprake van een bedreigde situatie voor het onderzochte object. • Er is gestopt toen er archeologische waarden werden gevonden. Met dat laatste punt kom ik de archeologie overigens wel een eind tegemoet. In deze case heb ik dit zelf als voorwaarde gesteld omdat het niet mijn bedoeling is om een grafheuvel (of deel daarvan) te vernietigen. Er staat echter nergens in de wet dat je moet stoppen

als er archeologica gevonden wordt. Jawel, je moet onverwijld de burgemeester in kennis stellen maar je mag je onderzoek wel voortzetten. Dat is echter niet nodig want als je archeologisch materiaal vindt weet je dat pas als je het ook als zodanig herkent. En als je het herkent weet je ook waar je mee te maken heb en kun je een uitspraak doen over de site. In het geval van deze case is het duidelijk dat we met een grafheuvel te maken hebben en dit soort crematies komen over het algemeen in de Midden-Bronstijd voor. Op deze manier kan, hoewel onbedoeld bij een geologisch onderzoek, redelijk veel archeologische informatie boven water komen. Alkmaarsingel 354 6834 WT Arnhem

Mijn mooiste vondst Bandkeramiek uit kuil Ih van de Caberg te Maastricht J.P. de Warrimont Wat is een mooie archeologische vondst? Het beperkt zich niet alleen tot het esthetische, maar het gaat ook over zaken die tot de verbeelding spreken: vondsten die veel vragen oproepen of iets dat de vinder fascineert. Voordat ik mijn mooiste vondst beschrijf sta ik even stil bij het mooie van twee andere opmerkelijke vondsten van de Caberg. Het is een gunstig gelegen hoge kaap in het landschap, waar Maas en Hezerwaterbeek samenkomen, ten noordwesten van Maastricht. Fig. 1. Steilwandige beker. Het zonnemotief op de rand is op de tekening niet weergegeven. De grootste buitendiameter van de beker is 14 cm. Tekening: Rijks Universiteit Leiden.

172

Mooi kan het moment zijn waarbij een archeologische ontdekking wordt gedaan. Zo ontdekte ik op een warme zomerdag in de Belvédère groeve - in een 245.000 jaar oude laag - een groot vuurstenen mes tussen beenderen van een jonge steppeneushoorn. In de richting van het Maasdal stond een prachtige dubbele regenboog aan de

hemel. Niet alleen het werktuig was fascinerend, maar ook het natuurverschijnsel en de onvergetelijke sfeer op de opgraving toen het artefact gevonden werd.

v- r--.Mt:-.1-;::

e;;.-: i 1

;•

! .

!

'

-

i '

'

/

!•••''


Een andere opmerkelijke vondst van de Caberg, is een groot fragment van een macaber uitziend "Keltisch" masker van aardewerk, opgegraven uit een kuil met nog andere artefacten uit de Ijzertijd. Dit masker bezit geen schoonheid, het is zo lelijk als wat, en toch is het mooi door het mysterieuze en ongrijpbare van zo'n tot de verbeelding sprekend object. Bij mijn mooiste vondst komen veel van de hierboven genoemde emoties samen. Ze bestaat niet uit één enkel object, maar uit de volledige inhoud van een afvalkuil met meer dan 26 kg scherven van aardewerk uit de jongste fase van de Bandkeramiek. Het is kuil Ih - vondstnummer 501 - met veel exotisch aardewerk. Deze kuil groef ik op in 1989 in de groeve Klinkers op de Caberg, na een archeologisch onderzoek door de Rijks Universiteit Leiden en voordat de nederzetting door lösswinning volledig werd vernield.' De kuil was niet alleen rijk aan vondsten, maar bevatte ook uitzonderlijk mooi gevormd en gedecoreerd aardewerk. Er waren meerdere zeldzame vormen, waaronder een versierde steilwandige beker met zonnemotief (zie figuur 1), een pot met een dubbele hals (zie figuur 2) - die versierd is met kleine knobbels (barbotinewaar), een rijk gedecoreerde kom met talrijke zonne-

c

,•.;••'

motieven op de wand, een grote kom met zonnemotieven rond een knobbelpaar op de rand (zie figuur 3) en Limburg aardewerk dat wel vaker in een bandkeramische context gevonden wordt. Het zonnemotief is een relatief veel voorkomend symbool op het aardewerk van deze vindplaats, terwijl het in de omringende vindplaatsen in Nederland, België en Duitsland eerder zeldzaam is. Verder zijn er bij de opgraving van deze site fragmenten van nog drie andere steilwandige bekers opgegraven met op de platte bodem het kenmerkende kruismotief. Er zijn

Fig. 2. Dubbdpot met knobbelversiering. De buitendiameter van de pot is 23,5 cm. Tekening: Rijks Universiteit Leiden.

Fig. 3. Bandkeramische kom uit kuil ih met decoraties en zonnemotieven rond een knobbelpaar op de rand. De buitendiameter van de kom is 25 cm. Tekening: Rijks Universiteit Leiden.

173


verschillende aanwijzingen voor relaties met groepen verder weg, wat ook zichtbaar is bij de vuursteen artefacten van kuil Ih, waarin een opvallend hoog percentage - niet locale - Haspengouw vuursteen zit. Mij lijkt dat de versiering van het bandkeramisch aardewerk meer is dan alleen decoratie. Voor de maker en de gebruiker van zo'n voorwerp moet het meer betekend hebben.

nis van de rijke decoraties op het vaatwerk? Het zijn vragen die moeilijk te beantwoorden zijn. Vergelijkend onderzoek met andere vindplaatsen, andere culturen en etnologische parallellen, kan ons wellicht in de toekomst hierover meer vertellen. Pastoor Stassenstraat 9, 6243 BW Geulle Noot 1. Maastricht-Klinkers, een opgraving op de

Hoe ontstond een dergelijk rijke "afvalkuil"? Is er een relatie tussen dit verschijnsel en het verdwijnen van de Bandkeramiek uit het landschap kort daarna? Wat was de functie van de steilwandige bekers en de andere exoten uit de kuil, waar kwamen ze vandaan en wat is de symbolische beteke-

Caberg, is door Liesbeth Theunissen beschreven als grote scriptie in 1990. Aan de inhoud van: Kuil Ih - Niet zomaar een kuil, heeft Patrick Ploegaert in 1991 een kleine scriptie gewijd. De scripties en de archeologische verzameling bevinden zich respectievelijk in het archief en het depot van de archeologische faculteit van de Rijks Universiteit Leiden.

Veenontginningen en universiteiten Jurjen Bos, Groninger Instituut voor Archeologie

Iedere AWN'er wordt geacht een WAverzekering te hebben. Ik hoop dat dat ook geldt voor Ruurd Kok. Mijn klomp is namelijk gebroken. In Westerheem 52 (2003), p. 116, verwijt hij (universitaire) archeologen te weinig aandacht te hebben voor de periode van de "Grote Ontginning", het in exploitatie nemen van het veengebied in de Midddeleeuwen. "Deze groep amateur-archeologen wijst ons erop, dat dit volledig ten onrechte is en dat het de hoogste tijd is dat dit gaat veranderen." Zijn de werelden van de amateurs (de mijne) en de beroeps (de mijne) dan zo ver uit elkaar gegroeid? De archeologie van de middeleeuwen is raar genoeg een rara avis in de universitaire archeologie, hoewel dat vak natuurlijk volop door anderen wordt beoefend, zoals door de AWN-groep Lek- en Merwestreek. De universitaire hoofdvakmogelijkheden zijn beperkt. Vrije Universiteit en 174

Leiden doen (nog) niet aan middeleeuwen. Resteren Amsterdam en Groningen. Amsterdam. Toegegeven, Frans Theuws is misschien in zijn hart een zandman. Jan Besteman (zie zijn publicatielijst) en Anthonie Heidinga (zie zijn publicatielij st) hebben daarentegen veel 'verveend'. Groningen dan. Een middeleeuws archeoloog, ik dus (zie mijn publicatielijst). Natuurlijk is er een legioen aan veenarcheologen, maar de voor penitentie bestemde middeleeuwse archeologen heb je hiermee gehad. Spaar dus, als het even kan, een paar eenzame verveners. Overigens, Amsterdam gaat binnenkort nog verder terug in formatie. Spaar dus, als het even kan, NB. Zo erg is het allemaal niet, gelukkig, maar de universitaire archeologen Enfin, ik wil een nieuwe klomp, liefst van (eventueel het bruine) goud.


Literatuurrubrieken Recensie Twan Ernst, Jan Lucker en Jacob Schotten (red.), SJERFKES; Nieuwe inzichten in het Nederrijns keramisch verleden van een aantal Noord- en Midden-Limburgse plaatsen. Z.p.,

2003. Geïll., 152 pag. en CD-ROM. ISBN 90-90 1675 5-x. Prijs € 19,50. Medio 2000 is in Tegelen een afvalkuil met 315 kilo pottenbakkersafval ontdekt. De scherven kwamen tevoorschijn bij het graven van de fundering voor het atelier van de Tegelse beeldend kunstenaar Mieke Smits. Met succes probeerde zij vervolgens anderen voor de vondst te interesseren. Zo ontstond het project Sjerfkes (scherfjes) als initiatief van drie partijen: Mieke Smits, het Keramiekmuseum De Tiendschuur in Tegelen en de Heemkundekring Maas- en Swalmdal uit Beesel. Men krijgt toestemming om een noodonderzoek te doen in de vorm van een uitgebreide waarneming en krijgt daarvoor ongeveer één dag de tijd. Later in het jaar volgen nog enkele momenten waarop aanvullende bodeminformatie kan worden verzameld. De noodopgravingen worden verricht door Wiel Luys (lid van de werkgroep Archeologie van de Heemkundevereniging) en Twan Ernst. Bij deze opgravingen assisteerden diverse personen die ook naderhand aan het project zijn gaan deelnemen. Duidelijk was, dat de misbaksels uit het begin van de negentiende eeuw dateerden. Wie ze gemaakt heeft, blijft onduidelijk, omdat er voor deze plek geen gegevens bekend zijn over een pottenbakkerij. De vondst was aanleiding voor een hernieuwd onderzoek naar het pottenbakkersverleden van het gebied tussen Venlo en Roermond op de oostelijke Maasoever. Van begin af aan stond voorop, dat met de vondst en met de resultaten van het onderzoek op zo kort mogelijke termijn een zo breed mogelijk publiek zou moeten worden bereikt. Doordat de scherven tijdens de bouw van een atelier werden gevonden, was de link naar de beeldende kunst snel gelegd. Zo kwam men op het idee voor een onconventionele aanpak, waarbij schrijvers, archeologen, historici én kunstenaars, ieder vanuit een eigen specialiteit en eigen inzicht, een deelgebied van het pottenbakkersverleden zouden gaan belichten. En zo kreeg het project Sjerfkes vorm: een breedregionale opzet met aandacht voor zowel historische als hedendaagse ambachtskunst.

Beide aspecten vinden we dan ook terug in deze publicatie en in de gelijknamige reizende tentoonstelling die tot 7 september in De Tiendschuur te Tegelen en daarna in het Freulekeshuus te Venray te zien is. Na een artikel van Wiel Luys over het archeologisch onderzoek onder het atelier, geeft Jacob Schotten een heldere en duidelijke beschrijving van het vondstmateriaal, dat 170 stuks vaatwerk omvat, daterend uit het tweede kwart van de negentiende eeuw en dat vooral uit kookgerei bestaat (45%). Verder omvat de vondst veel pannendeksels (30%), schotelgoed (10%), kommen (15%) en nog wat ovenhulpstukken en keramische varia. Van de oven is niets teruggevonden. Jan Lucker en Ton van Rotten vragen zich af, wat er fout zou kunnen zijn gegaan bij het bakproces. Zij laten daartoe wat oventypes de revue passeren en constateren vervolgens dat hier met grote waarschijnlijkheid sprake is geweest van een rechthoekige oven, zodat vanuit dat gegeven de vraag aan de orde kan komen, wat er in die oven kan zijn misgegaan. Maar het blijft een wat oppervlakkig verhaal, dat weinig bijdraagt aan onze kennis van het bakproces in het algemeen of van dat meer specifiek in rechthoekige ovens, dan wel van dat in Noorden Midden-Limburg in het bijzonder. Zoals gewoonlijk vertonen ook hier sommige scherven sporen van reductie. Een reducerend bakproces vindt plaats in een omgeving waar het vuur door gebrek aan zuurstof dreigt te smoren. Het vuur zal dan zuurstof onttrekken aan de ijzerverbindingen in de klei, die daardoor van samenstelling en van kleur veranderen. De auteurs lijken niet op de hoogte te zijn van dat proces en spreken van koolstofdeeltjes die door de nog poreuze potscherf worden geabsorbeerd. Het ene proces sluit het andere niet uit, maar het is niet hetzelfde. Marcel Dings beschrijft de pottenbakkersnijverheid in Tegelen. Dan blijkt, van hoe groot belang Tegelen ook voor het gebied ver buiten de regio geweest is. In de periode 1730-1830 groeit het aantal pottenbakkersbedrijven van o naar 20, om daarna (de Belgische Opstand) weer geleidelijk terug te lopen. Het potgoed wordt in enorme hoeveelheden door Duitse kooplieden per schip overgebracht naar ondermeer Rotterdam, Groningen, Zwolle, Dordrecht,

175


Signalementen Adri van der Meulen en Paul Smeele, ADCO. De Afdeling Aardewerk van de NV Groninger Steenfabrieken 1919-3976

(Vormen uit Vuur 182/183, 2003/3-4). ISSN 0927-748X. Geïll., 126 pag. Prijs losse nummers € 23,-.

Afb. 1. Kachelpan, Tegelen ca i8]o. Uit: Sjerfkes.

Middelburg, Antwerpen en Brussel. Niet alle pottenbakkers blijven wonen en werken in de plaats waar zij hun stiel leerden. Adri van der Meulen en Paul Smeele slagen erin, om een achttal pottenbakkers uit Tegelen en het nabij gelegen Kaldenkirchen te volgen op hun ambitieuze weg naar andere centra: Gouda, Deventer, Wageningen, Alkmaar en Bergen op Zoom. De meesten van hen richten zich niet op het traditionele product van hun nieuwe omgeving, maar op het vervaardigen van nieuwe vormen, zoals het veelgevraagde frankforter aardewerk. Al met al hebben we hier te maken met een studie naar een pottenbakkerscentrum, waarvan de productieomvang tot nu toe werd onderschat, waarvan de afzetgebieden onbekend waren en waarvan evenmin het assortiment bekend was. Archeologie stopt niet bij de Romeinse Tijd of aan het einde van de Late Middeleeuwen, ook de Nieuwe Tijd maakt daarvan deel uit. De bijdragen in het eerste deel van dit fraai verzorgde boek vormen dan ook tezamen een aanwinst waarvan het belang dat van de regio Noord- en Midden-Limburg verre te boven gaat. Een essay waarin pottenbakkers en kunstenaars historisch met elkaar vergeleken worden legt vervolgens link naar het tweede deel van dit boek, waarin een achttal kunstenaars hun verrichtingen tonen, geïnspireerd door de ruim 300 kilo sjerfkes uit de bodem van Tegelen. Bij het boek behoort een CD-ROM. Hierop zijn de genealogische gegevens van de Tegelse pottenbakkers vastgelegd, waardoor ook de samenhang tussen de verschillende pottenbakkersfamilies tot uitdrukking komt. En dat alles voor nog geen twintig euro! Nadere info: www.sjerfkes.nl. Gerrit Groeneweg

176

Onvermoeibaar lijken Adri en Paul in hun onderzoek naar het nabije pottenbakkersverleden van ons land. Onlangs nog verscheen hun bijdrage over Tegelse potenbakkers in het hierboven gerecenseerde boek Sjerfkes en enkele weken later alweer verschijnt een dubbele 'special' van het orgaan van de Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas over de pro-

ductie van gebruiks- en sieraardewerk in Groningen. In 1919 namen de gebroeders Limborgh Meijer een kleine pottenbakkerij in Groningen over en verplaatsten deze naar hun steenfabriek. De pottenbakkerij Adco Aardewerk (vernoemd naar Ada en Coco, de twee dochters van de directeur G.C. Limborgh Meijer) is dan een onderafdeling van de Groninger Steenfabrieken. Aanvankelijk maakte men er grof aardewerk, maar in de loop van de jaren wordt overgeschakeld op luxer producten zoals vazen, kannen en bloempotten. De publicatie sluit af met een veelkleurig merken- en modellenoverzicht van de hand van Roelf Dijkhuis. Het boek is verschenen ter gelegenheid van een gelijknamige tentoonstelling, die tot 1 februari 2004 in het Groninger Museum te zien is. Nadere info: www.groninger-museum.nl

Detector magazine nr. 67, maart 2003 (Verenigingsblad van De Detector Amateur). ISSN: 1386-5935 Tal van lezers reageerden op een oproep van H.J.E. van Beuningen om vondstmeldingen van een 334 cm klein, dikwandig, halfbolvormig klokje of schelletje, voorzien van een ophangoog en vaak van de afdruk van het stadswapen van Neurenberg. Ze dateren uit de periode 1450-1550 en speelden een rol in de katholieke eredienst. Onze bodem herbergt ook tal van meer recente zaken, zoals een scala aan munitie uit WO II. Oud-militair Molensteen laat een heleboel klein oorlogstuig de revue passeren, inclusief de daarbij behorende waarschuwingen. Verder de gouden


bracteaat en een prehistorische fibula uit Friesland en ander klein metaal.

E.P. Graafstal, Leidsche Rijn Utrecht (speciale uitgave van de gemeente Utrecht in het kader van De gave graafdagen, mei 2003; Romeins Schip Courant, Speciale eenmalige uitgave van eveneens de gemeente Utrecht, mei 2003, Binnenlands bestuur.nl E-zine 2 juni 2003; Utrechts Nieuwsblad, speciale editie 16 mei 2003; NRC bijlage Wetenschap & Onderwijs 18 mei 2003, p. 41. Een Romeinse wachttoren, een Romeinse weg en een Romeins schip dat vrijwel intact is, dat zijn een paar opmerkelijke vondsten die de Utrechtse archeologen aantroffen in de grond in Leidsche Rijn. Eric reconstrueert in een zes pagina's tellende folder het landschap en de Limes in de omgeving van het Romeins schip op basis van gemeentelijk onderzoek van de laatste jaren; tal van andere folders, kranten en tijdschriften, waarvan er hier enkele worden genoemd, zetten het Romeins schip zelf in de schijnwerpers. De Utrechtse wethouder Jan van Zanen grijpt dit moment aan om een pleidooi te houden tegen het opheffen van gemeentelijke archeologische diensten. Gedurende twee weekends in mei kwamen naar schatting 40.000 mensen kijken naar de opgravingen in de Leidsche Rijn,: "Dat bewijst dat er met opgravingen een groter belang is gemoeid dan dat van archeologen". Van Zanen

hield een pleidooi voor het behoud van de gemeentelijke archeologiediensten: "50% van alle opgravingen in ons land wordt onder de verantwoordelijkheid van gemeentelijke archeologie uitgevoerd. Die worden echter in hun bestaan bedreigd door op handen zijnde wetgeving. Als de inmiddels afgetreden LPF-staatssecretaris Van Leeuwen nog zijn zin krijgt, dan worden projectontwikkelaars en grondeigenaren verantwoordelijk voor opgravingen op het stuk grond waarop zij gaan bouwen. Een zeer ingewikkelde wet is er nu in de maak, waarin alle te volgen procedures uitvoerig staan om-

schreven. " Wethouder Van Zanen betoogt, dat met de afschaffing van de gemeentelijke archeoloog heel veel archeologische kennis verloren gaat. Mogelijk raakt de kennis over de bodem versnipperd. De wethouder heeft het initiatief genomen om op het ministerie van OCenW te gaan praten over verbetering van de voorgenomen wetgeving. Zijn brief naar de staatssecretaris werd mede ondertekend door onder andere

Amsterdam, Haarlem, Leiden, Den Haag, Nijmegen, Gouda en Maastricht. Zie: www.romeinsschip.nl, www.archis.nl; ww.binnenlandsbestuur.nl.

Spiegel Historiael, jrg. 38 nr. 3-4, maart april 2003. ISSN 0038 7487. Jaarabonnement € 49,50, losse nummers € 6,25. Dit dubbel-nummer gaat minder ver terug in de tijd en is geheel gewijd aan Twee eeuwen voedsel, voeding en gezondheid in Nederland.

Drents Museum Journaal, jrg. 19 nr. 1,

maart 2003 De reizende tentoonstelling The Mysterious Bog People (zie ook www.bogpeople.org) trok in Canada de eerste maanden al 67.000 bezoekers. Behalve tal van materiële zaken die in het verleden door mensen uit Noord-West Europa in zompige moerassen werden gedumpt om daardoor in harmonie met het bovennatuurlijke te komen, omvat de expositie ook de zes veenlijken uit de collectie van het Drents Museum. De Canadese indianen hebben evenwel bijzonder veel moeite met de manier waarop Europeanen met hun of andermans voorouders omgaan. Een artikeltje in dit tijdschriftje beschrijft de indiaanse smudging ceremony die, met het oog op dat uiterst gevoelige karakter, aan de opening van de expositie voorafging.

Verslag van het archeologisch onderzoek

Kaaistraat 52 en 54, 1998 (Stichting Stadsarcheologie Steenbergen, nr. 2003.1. Geïll., 48 pag., bijlage) In de periode 1999/2001 onderzocht de Stichting Stadsarcheologie Steenbergen de ondergrond van het bouwterrein De Waterlinie, aldaar (prov. N.-Br.). Daarbij werden ondermeer restanten van een laatmiddeleeuwse stadsmuur aangetroffen, waarvan de fundering uiteindelijk over een lengte van 150 meter kon worden gevolgd. Het verslag daarvan werd destijds in Westerheem gesignaleerd (nr. 3, 2002), waarbij abusievelijk melding wordt gemaakt van alleen de 26 meter die aanvankelijk kon worden gevolgd.

177


Inmiddels is een nieuw verslag verschenen, dat dit keer betrekking heeft op het onderzoek van de ondergrond van een tweetal panden aan de Kaai- of Damstraat in die stad. Daarbij konden 178 kilo keramiekscherven worden verzameld, evenals ruim 8 kilo glas en 6 kilo botten en schelpen, alles voornamelijk daterend uit de zeventiende tot de negentiende eeuw. Opvallend is dat bewoningssporen uit de twee daaraan voorafgaande eeuwen lijken te ontbreken, terwijl er weer wel aanwijzingen zijn voor bewoning in de Late Middeleeuwen, zoals de vondst van grijs aardewerk, protosteengoed en een zandstenen pinakel, die ooit de top van een huis zal hebben bekroond. De samenstellers zoeken geen verklaring voor dit hiaat. De archiefbronnen kennen evenmin een bebouwing ter plaatse in de late vijftiende en zestiende eeuw. Wellicht behoorde dit perceel dan ook tot één van de vele "kdighe erven" langs de zuidzijde van de straat, ontstaan in een periode van stadsbrand en economisch verval, welke erven vervolgens lange tijd braak zijn blijven liggen.

AS. (archeologie de schweiz.archeologie suisse, archeologia svizzera), 26e jrg., nr. 1, 2003.

heemkundekring enkele jaren geleden al in is geslaagd. Het dorp Assemansbroek nabij Bergen op Zoom, verdronken in 1530, blijkt in I96c)-'7O door Rijkswaterstaat volledig te zijn afgegraven en in een nieuw aangelegde put te zijn gedumpt. Info: www.scez.nl.

Ename 974 nr. 22, juni 2003 Bijna even efficiënt als Rijkswaterstaat in Zeeland, was in de gemeente Maldegem (België, prov. O.-Vl.) met behulp van een graafmachine een illegale opgraving gestart naar de toch al door omwonenden bedreigde resten van het kasteel Middelburg. De graverij richtte zich, zoals dat vaker voorkomt, op het recupereren van zoveel mogelijk intacte gebruiks- en siervoorwerpen uit het rijke verleden van dit kasteel. Tijdens een noodinterventie trachtte de provinciale Dienst Monumentenzorg en Cultuurpatrimonium nog een klein deel van dit terrein te onderzoeken. Behalve over de spijtige teloorgang van de archeologische site te Maldegem bevat het blad ondermeer een artikeltje over trippen en over de waarnemingen bij de aanleg van een stuw in de Schelde. Info: www.ename974.org

ISSN 0255-9005. Centraal staat het onderzoek van een grafveld uit het einde van de Bronstijd nabij Lausanne. Daarnaast bevalt het blad ondermeer een artikel over de vondst van een aantal Keltische en Romeinse munten, die mogelijk van een Romeins heiligdom afkomstig zijn. Zie ook: www.sguf-sspa.ch.

Zeeuws Erfgoed (Nieuwsbrief van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland), 2' jrg., nr. 2, juni 2003 Met betrekking tot de archeologie vraagt dit nummer weer aandacht voor het Project Verdronken Dorpen. Dankzij onlangs aangebrachte strekdammen verdwijnen de restanten van het voormalige dorp Valkenisse weer onder een dikke laag Westerscheldeslik. In april vond een verkennend onderzoek plaats naar de resten van het verdronken dorp Rilland. Met het oog op de voorgenomen goederenrailverbinding Antwerpen-Roosendaal tracht ArcheoLogia uit Woerden het verdronken dorp Agger te traceren, iets waar volgens mij de lokale

178

Malta Magazine (ministerie van OC&W), nr. 3, mei 2003 Dit keer ondermeer aandacht voor een megaproject: de Maaswerken. Tweehonderd kilometer lang en honderden hectares grond gaan op de schop, maar in de geest van Malta: bij archeologica niet spitten, maar laten zitten! Door middel van een fraai inlegvel presenteert de Vereniging van Ondernemers in de Archeologie haar ruim 40 leden. Info: www.demaaswerken.nl, www.voia.nl

René de Kam, Dwars door Utrecht; opgravingen langs de HOV-busbaan (Utrechtse stadsgeschiedenissen). Stichting Matrijs, Utrecht 2003. ISBN 90 5345 230 3. Geïll., 17 x 24 cm, 160 pag., 17 x 24 cm, genaaid gebrocheerd. Prijs € 14,95 Dwars door Utrecht is uitgegeven in samenwerking met de gemeente Utrecht en is de eerste publicatie in de nieuwe reeks Utrechtse stadsgeschiedenissen.


Er zijn verschillende manieren om de geschiedenis van een stad uit de doeken te doen. Je kunt beginnen bij het heden en afdalen in de tijd of in omgekeerde volgorde waarbij je de stad ziet uitgroeien tot haar hedendaagse omvang. Je kunt ook één aspect bij de horens vatten, of een reeks specialisten elk een bepaald facet van die stad laten ontleden. Je kunt ook een gids in de arm nemen, gedrukt of in levende lijve, die je alles vertelt over hetgeen je op een bepaalde route tegenkomt. Zo'n gids is René de Kam, auteur van dit boekje. De route waarlangs hij zijn publiek leidt is de HOVbusbaan, te beginnen bij het Vredenburg, vervolgens naar de Oudegracht bij de Vieburg met de Lange Viestraat en de Potterstraat, langs het Neude, het Janskerkhof met de Jansstraat, het Lucasbolwerk met de Nobelstraat en eindigend bij de Biltstraat. Waar al die haltes precies liggen, blijft onduidelijk, want een eenvoudige stadsplattegrond ontbreekt, maar onze gids weet van elk van deze halteplaatsen een boeiend verhaal te maken. Een verhaal dat is samengesteld uit de resultaten van het archeologisch onderzoek van het tracé van de busbaan, uit dertig jaar archeologisch en bouwhistorisch onderzoek en uit de hoeveelheid beschikbare informatie uit eerder verschenen publicaties en andere bronnen. Bij veel rondleidingen vormen kwinkslagen en anekdotes een onmisbaar element, die de werkelijkheid best wat geweld mogen aandoen. Onze gids kwijt zich echter nauwgezet en serieus van zijn taak. Zo biedt Dwars door Utrecht een interessante en rijkelijk geïllustreerde doorsnede van de geschiedenis van de stad Utrecht. Info: www.matrijs.com.

Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, volume 45,

2002. Amersfoort 2002. ISSN 0167-5443, ISBN 90-5799-030-x. Geïll., 241 pag. Een boeiende bundel met een gevarieerde inhoud. Ik volsta hier met een opsomming van de voor zichzelf sprekende titels van de verschillende bijdragen: • J. Deeben, D.P. Hallewas &Th. J. Maarleveld, Predictive modelling in Archaeological Heritage Management of the Netherlands: the Indicative Map of Archaeological Values (2nd Generation) • H.A. Groenendijk & W.P. Vos, Outside the terp Landscape: Detecting Drowned Settlements by using the Geo-genetic

A/b. 2. Vroeg-middeleeuwse gouden munt uit het Friese terpengebied. Uit: BROB 45.

Approach in the Coastal Region North of Grijpskerk (Groningen, the Netherlands) • J.H.M. Peeters, B. Makaske, J. Mulder, A. Otte-Klomp, D. van Smeerdijk, S. Smit & T. Spek, Elements for Archaeological Heritage Management: exploring the Archaeological Potential of Drowned Mesolithic and Early Neolithic Landscapes in Zuidelijk Flevoland • B.J. Groenewoudt, Sieving Plaggen Soils; extracting Historical Information from a Man-made Soil • D.R. Fontijn & A.G.F.M. Cuijpers, Revising Barrows: a Middle Bronze Age Burial Group at the Kops Plateau, Nijmegen • E. Taayke, Handmade Pottery from a Roman Period Settlement at Wijk bij Duurstede-De Horden • J.G.A. Bazelmans, D. Gerrets & A. Pol, Metal Detection and the Frisian Kingdom. Questions about the Central Place of Northern Westergo in the early Middle Ages * **

179


Archeobrief (Stichting voor de Nederlandse Archeologie), 7e jrg., nr. 26, lente 2003. ISSN 1386-2065. Zw./w.-ill., 34 pag. In dit nummer trekt ondermeer het resultaat van een enquĂŞte onder gemeentelijke archeologen de aandacht. Daaruit blijkt, dat de gemeentebesturen steeds meer hun verantwoordelijkheid nemen voor het archeologisch bodemarchief en dat het succes van de gemeentelijke archeologie zich onverminderd voortzet. Het beslag daarvan op de gemeentelijke begroting neemt onverminderd toe met zo'n 17% per jaar. Veel spectaculairder is de toename van de aantallen onderzoeken, verslagen, lezingen en andere producten. De samenstellers (Tim de Ridder, Piet Kleij en Ger Kortekaas) stellen daarnaast een zorgwekkende stagnatie vast van het aantal personen dat als vrijwilliger bij de gemeentelijke archeologische organisaties betrokken is. Op basis van een enquĂŞte onder een aantal amateur-archeologen uit de regio Utrecht constateert Jos de Grood (voorz. AWN afd. 12), dat amateur-archeologen zich steeds onbehaaglijker voelen in hun onduidelijke positie binnen het veranderende archeologische bestel. Het is in zijn ogen optimistisch te veronderstellen, dat de jongste brief van de ROB aan de AWN (zie Westerheem 2003 nr. 3) die onrust heeft weggenomen. Hoe de implementatie van Malta bij onze zuider- en oosterburen verloopt, lezen we eveneens in deze archeobrief evenals bijvoorbeeld hoe een natuurlijk proces de wrakken op onze zeebodem sloopt. Zie ook: www.sna.nl

Brabants Heem (tijdschrift voor archeologie, geschiedenis en volkskunde), 55e jrg., 2003, nr. 2. ISSN 0166-431X.

functie van die ene annex en legt daarbij een verband met een tot nu toe onbekende Geertruid wier naam aan een lokale berg verbonden bleef. Op basis van vergelijking met Friese kerken dateerde Halbertsma deze destijds omstreeks 1100, maar ze lijkt nu een eeuw ouder te zijn. De plattegrond van de kerk, het bouwmateriaal, de politieke geschiedenis en het bergtoponiem wijzen op de mogelijkheid, dat ter plaatse omstreeks het jaar 1000 een heidense cultus werd gekerstend en veranderd werd in die van een kluizenares genaamd Geertruid. De cultus zal zich hebben geconcentreerd in of rond de noordelijke annex van de kerk, die als kapel gefungeerd zal hebben en de plek symboliseerde, waar Geertruid als kluizenares haar dagen doorbracht.

Onder N.A.P. (Nieuwsblad van de Archeologische Werkgroep Purmerend), nr. 7, februari 2003. Een groot deel van het blad is gevuld met het onderzoek van het achterterrein van Peperstraat 40 in Purmerend, waar het bodemarchief door bouwactiviteiten verloren dreigt te gaan. Rob Teunissen besteed uitvoerig aandacht aan de zeventiende-eeuwse en jongere historische aspecten van het perceel, van haar eigenaren en van haar gebruikers. Paul de Groot doet verslag van de archeologische waarnemingen op dit terreintje. Daarbij kon ook een zestiende of vroeg zeventiende-eeuwse fundering worden blootgelegd. Uit de diepere ondergrond kwamen wat vijftiendeen zestiende-eeuwse scherven tevoorschijn. Info: pur@12move.nl. *** M.C. Kenemans, R.M. Machiels en H.M.

In dit nummer neemt Elisabeth den Hartog de vroegste kerk van Geertruidenberg onder de loupe (p. 69-77). Geertruidenberg, dat er prat op gaat de oudste stad van Holland te zijn, hetgeen door Dordrecht wordt bestreden, ligt thans in de provincie Noord-Brabant. Onder de monumentale kerk van die stad werden in 1956,1973 en 1987 de resten van een rufstenen zaalkerk onderzocht. Aan de zuidzijde van die zaalkerk bevond zich een annex, aan de noordzijde ontbrak een dergelijke aanbouw. Dat is merkwaardig, want meestal hebben rufstenen kerken een symmetrische plattegrond. Den Hartog buigt zich over de

180

van der Velde, Archeologische begeleiding van de aanleg van wegen ten behoeve van het toekomstige bedrijventerrein Ubroek (gemeente

Venlo) (ADC Rapport 176). Bunschoten, april 2003. ISBN 90-5874-16-48. Zw./w.-afb., 11 pag. De begeleiding heeft betrekking op de ontsluitingswegen van een toekomstig bedrijventerrein, waarvan de archeologische waarde niet bekend was. Er zijn sporen aangetroffen uit de Late Bronstijd en de Volle Middeleeuwen. Het betreft waarschijnlijk de periferie van een nederzettingsterrein.


F. Zuidhoff, Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek in Roermond 'Herten-Wolfs-

berg' (ADC Rapport 177). Bunschoten, april 2,003. ISBN 90-5874-16-56. Twee zw./w. afb.,, 9 pag. Op het onderzoeksterrein is woningbouw gepland. Opgehoorde houtskoolbrokjes kunnen een aanwijzing zijn voor de aanwezigheid van archeologische sporen en artefacten in de ongestoorde bodem. Een aanvullend archeologisch onderzoek is gewenst.

D.A. Gerrets en A.H. Schutte, Aanvullend Archeologisch Onderzoek aan de Bethlehemstraat / Voogdijstraat te Roermond (ADC

Rapport 178). Bunschoten, april 2003. ISBN 90-5847-16-72. GeïlL, 38 pag. Op het te onderzoeken terrein bevonden zich tot omstreeks 1784 de cellen of kluizen van de monniken van het voormalige Kartuizerklooster, daterend van omstreeks 1400. Van het kloostercomplex is bij dit onderzoek alleen de voormalige buitenmuur aangetroffen. De feitelijke kluizen, die reeds in 1984 door de archeologische werkgroep RU RA werden onderzocht, bevonden zich buiten de opgravingsput. Tijdens het AAO trof men ondermeer de goedgeconserveerde resten aan van een huis van omstreeks 1300, welk huis halverwege de zestiende eeuw werd afgebroken. De ondergrond maakte vanaf dat moment deel uit van de kloostertuin. Onder dat huis bevindt zich wellicht een houten voorganger. Behalve veel aardewerk uit de periode 1300-1550 en het gebruikelijke bouwpuin zijn ook fragmenten van veertiende-eeuwse kacheltegels verzameld. Verschillende vondsten wijzen op een vooraanstaande maatschappelijke positie van de bewoners van dit huis.

heeft aanwijzingen opgeleverd voor bewoning gedurende de Midden Bronstijd, de Ijzertijd/ Romeinse tijd en vervolgens vanaf de Volle Middeleeuwen. Bewoning gedurende het Laat-Neolithicum en Vroege Bronstijd moet niet worden uitgesloten. Tot nu toe ging men er vanuit, dat de omgeving van Schagen in Neolithicum en Bronstijd onbewoonbaar was.

Afb. j . Roermond, Voogdijstraat, roodbakkend potje met twee tuiten (links) en steengoedkannetje (rechts). Uit: ADC Rapport 178. Schaal 1:4.

E. Blom, Aanvullend Archeologisch Onderzoek Heemskerk 'Waterakkers-Lunetten'fase 3

en 4 (ADC-Rapport 180). Bunschoten, mei 2003. ISBN 90-5874-16-80. Geïll., 17 pag., bijlage. In de toekomstige woonwijk vormen de aan te leggen rioolsleuven en de uit te graven waterpartijen een directe bedreiging voor het bodemarchief. De ondergrond bestaat er uit strandwallen (3600-200 v.Chr.) en daarop Oude Duinen en (sub)recente cultuurlagen. De omstandigheden waaronder het onderzoek is uitgevoerd waren allerminst optimaal. De magere resultaten laten nauwelijks ruimte voor interpretatie van het terrein. Slechts enkele sporen, zoals een met plaggen beklede waterput, zouden mogelijk uit de prehistorie kunnen dateren.

Gerard Tichelman (met een bijdrage van Sebastiaan Ostkamp), Een Aanvullend D.A. Gerrets en A.H. Schutte (met div. bijdragen), Schagen • Plangebied "De Hoep Noord". Het archeologisch onderzoek in 2002

Archeologisch Onderzoek (AAO) aan de parkeerplaats tussen de Jesuïtenstraat en de Lindanusstraat te Roermond (ADC-Rapport

(ADC Rapport 179). Bunschoten, april 2003. ISBN 90-5847-16-80. GeïlL, 44 pag.

181). Bunschoten, mei 2003. ISBN 90-5874-16-99. Geïll., 29 pag.

In het plangebied, waar een woonwijk wordt gerealiseerd, heeft het ADC twee begeleidingen en een drietal opgravingen uitgevoerd. De verslaglegging daarvan is in deze rapportage gebundeld. Het onderzoek

Op de plaats waar in 1438-1444 de bestaande bebouwing moest wijken voor een klooster en waar sedertdien nooit meer is gebouwd, is nu een parkeergarage gepland. Het onderzoeksgebied blijkt omstreeks

181


1300 voor het eerst in gebruik te zijn genomen en van de bebouwing tot 1438 zijn de sporen teruggevonden. Opmerkelijk is de aanwezigheid van een brede greppel op het terrein, welke greppel in de dertiende of veertiende eeuw is gedempt. Mogelijk houdt deze verband met een verdedigingswerk van het vroegere Roermond.

M.H.F. Cornelissen, Rapportage van de Archeologische Begeleiding in Heerlen

(ADC-Rapport 182). Bunschoten, mei 2003. ISBN 90-5874-17-02. Geïll., 12 pag. De begeleiding had betrekking op sloop- en graafwerkzaamheden ten behoeve van ook daar de bouw van een nieuwe parkeergarage. Zowel de Romeinse tijd als de Late

Middeleeuwen lieten sporen van menselijke activiteiten na. Aanwijzingen voor een verwachte Romeinse weg bleven uit. De ligging van het terrein tussen de Romeinse vicus en de pottenbakkerswijk uit dezelfde periode vraagt om nader onderzoek.

Niet alle publicaties zijn voor iedereen even gemakkelijk te raadplegen. Het kopiëren van boekwerken gaat mij te ver, maar mocht je belangstelling hebben voor een hier gesignaleerd artikel of een bijdrage in een minder courant tijdschrift of bundel, dan wil ik graag kijken of ik iets voor je kan betekenen: groenweg@home.nl Gerrit Groeneweg

Wie kent dit? Enkele alchemie-voorwerpen van Slot Loevestein Tijdens het archeologisch onderzoek van Slot Loevestein in 1981 zijn enkele bijzondere voorwerpen van keramiek in de slotgracht aangetroffen. Ze zijn, op één na, bij elkaar gevonden. Vooralsnog zijn nog nauwelijks vergelijkbare voorwerpen bij mij bekend. Ook enkele geraadpleegde archeologen en een expert van het Legermuseum te Delft kenden eigenlijk geen vergelijkbare objecten. Vermoedelijk hebben de vondsten een alchemistische functie en/of zijn ze (deels) gebruikt voor metallurgische doeleinden. De datering van de voorwerpen ligt in de zestiende of zeventiende eeuw. De voorwerpen intrigeren uitermate door hun onbekendheid en mogelijke functie. Ik ben dan ook benieuwd of iemand weet waarvoor ze kunnen zijn gebruikt en hoe ze werden toegepast. Verder ben ik op zoek naar informatie over vergelijkbare archeologische vondsten, zowel qua vorm als qua functie en ben ik benieuwd naar de datering, context, status, herkomst en

182

afb. 1 verspreiding van soortgelijke voorwerpen. De vondsten worden gepubliceerd in een boek over de geschiedenis, archeologie en bouwhistorie van Slot Loevestein. Daarnaast is een overzichtsartikel over archeologische vondsten over alchemie door ondergetekende in voorbereiding.


voorzien. Het geheel heeft hierdoor een diep donkergroene kleur. Het voorwerp is archeologisch niet compleet aangezien de rand aan onderzijde ontbreekt. Mogelijk gaat het bij voorwerp 2 ook om een destilleervat waarop een losse (glazen) destilleerhelm (alambiek) zou kunnen hebben gerust. Het destilleervat is maximaal 24 cm breed en minimaal 32 cm hoog. (zie afbeelding 2)

•I •I ai H

afb.2

Beschrijving Om een goed beeld van de verschillende vormen te geven wordt hier van elke vorm een voorbeeld beschreven en een afbeelding weergegeven. In totaal betreft deze vondstgroep een minimum aantal van elf exemplaren. Voorwerp i is een taps toelopende open cilinder van rossig/witbakkende klei. De cilinder is zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde geheel voorzien van loodglazuur met koperoxide. Het geheel heeft hierdoor een lichtgroene kleur. Het voorwerp vertoont draairillen. Aan de onderzijde loopt de rand horizontaal iets naar binnen toe. Aan de bovenzijde loopt de hals juist uit. Voorwerp i is niet archeologisch compleet, maar van een tweede, archeologisch compleet, exemplaar kon het complete profiel worden vestgesteld. Mogelijk betreft voorwerp i een destilleervat waarop een losse (glazen) destilleerhelm (alambiek) zou kunnen hebben gerust. Het destilleervat is maximaal 17 cm breed en minimaal 18 cm hoog. (zie afbeelding 1)

Voorwerp 3 is een ongeglazuurde roodbakkende pot of kom met bolle bodem. De pot vertoont draairillen en is aan de buitenzijde iets onder de rand van een richel voorzien. Mogelijk is het een smeltpot, maar de pot heeft geen roetsporen. Naast het afgebeelde exemplaar zijn er fragmenten van een identieke pot aangetroffen. Deze pot bevat rijkelijk aangekoekte metaalresten aan de binnenzijde en is aan de buitenzijde beroet. Op basis van de kristallij ne structuur, de kleur en de massa betreft dit vermoedelijk het metaal antimoon. De metaalresten worden binnenkort onderzocht. Mogelijk kan zo iets worden gezegd over de toepassing. De pot is archeologisch compleet en is 20.5 cm breed en 15 cm hoog. (zie afbeelding 3) Voorwerp 4 is een ongeglazuurde roodbakkende flesvormige pot of kolf. De pot heeft een bolle bodem en vertoont draairillen. Een tweede exemplaar vertoont ook sterke roetsporen. Het is beslist geen spreeuwenpot. De pot is veel groter en de opening van de ajb.3

Voorwerp 2 is eveneens een taps toelopende open cilinder van witbakkende klei en vertoont draairillen. Deze cilinder is zowel van binnen als van buiten geheel van glazuur met koperoxide 183


ajb. 4

roet- of andere gebruikssporen (meer) zichtbaar. De pot is archeologisch compleet en is 17.5 cm breed en 20.5 cm hoog (zie afbeelding 5). Voorwerp 6 is een ongeglazuurde roodbakkende kom met ronde bodem en een licht uitstaande rand. De kom heeft draairillen en vertoont veel roetsporen aan de buitenzijde. De kom is archeologisch compleet en is 35 cm breed en 18 cm hoog.

I hals is ook veel breder dan die van de bekende spreeuwenpotten van Slot Loevestein. Daarnaast ontbreken zowel een ophangoor (of de aanzetten daarvan) en is de onderzijde bol en gesloten. De kolf is archeologisch compleet en is 25 cm breed en 33.5 cm hoog. (zie afbeelding 4) Voorwerp 5 is een ongeglazuurde roodbakkende pot met vier afgeplatte zijden. De pot vertoont draairillen, heeft een ronde bodem en is licht taps toelopend naar de rand toe. Mogelijk is het een smeltpot, maar er zijn geen

Voorwerp 7 tenslotte is een fragment van een witbakkende grape met loodglazuur gevonden. De rand van de grape is voorzien van klei die vermoedelijk als afdichting tussen de grape en voorwerp X is gebruikt. Deze klei is door verhitting aan de grape gebakken. De wand van de grape vertoont eveneens veel klodders aangebakken klei. Meer informatie? Voor meer informatie over de functie en toepassing van de genoemde voorwerpen, of de melding van vergelijkbare of aanverwante voorwerpen van keramiek en glas, kunt u contact opnemen met: Erik Weber Bloemfonteinstraat 12 2021 SB Haarlem PrivĂŠ:

ajb.5

tel. 023-5337875 e-mail: weber-beerenhout@hetnet.nl Werk:

tel. 020-5258502 e-mail: e.weber@acta.nl

184


Werk in uitvoering Deadline voor WW 2003-5 (oktober): 1 september 2003.

zoek door het ADC in Voorschoten (Van der Hoevenpark).

Renus nr. 1, 2003 (Afd. 6 • Rijnstreek)

Terra Nigra nr. 156, juni 2003 (Afd. 8 - Helinium) Voorzitter Cora Laan stelt zichzelf voor: De amateurarcheologie heeft een andere betekenis gekregen. Binnen onze AWN-afdeling moeten we ons nu gaan beraden op de vraag: welke rol kan Helinium gaan spelen in de Vlaardingse, Schiedamse, Maassluise en Maaslandse archeologie? Wilco de Jonge vraagt ook de Helinium-leden in musea uit te kijken naar de uit Voorburg verdwenen Vlaardingen-bijl. Piet Heinsbroek geeft in deze TN een uitgebreid verslag van enkele boringen op het terrein Hoogstraat-hoek Korte Hoogstraat: veel nieuwe gegevens, maar toch veel onduidelijkheid, leidend tot nieuwe vragen. Peter de Boer deed enkele bouwhistorische waarnemingen tijdens de sloop van enkele panden aan de oogstraat, inmiddels vermalen tot steenkorrel. Ellen Groen vertelt over de excursie die enkele leden maakten naar Leiden, waar behalve de Syrië-tentoonstelling ook de Burcht werd bekeken. TN besluit met enkele krantenknipsels en het activiteitenprogramma.

Uit het bestuurlijk jaarverslag in R: Het aantal leden van de afdeling daalde tot 119, vooral te wijten aan opschoning van het ledenbestand. De 'wasstraat' werkte vooral aan vondsten van Bodegraven-Oud Bodegraafseweg. Gedetermineerd en geplakt werd aan materiaal van Alphen-De Hoorn en Nieuwveen. Gerestaureerd werd vooral Werra en Delftsblauw aardewerk van De Hoorn en vondsten uit een beerput van klooster Engelendaal. Nog te conserveren houten voorwerpen werden beschikbaar gesteld voor een experimentele conserveringswijze, dit op verzoek van de provincie. Een daartoe bijgewerkte lijst met archeologische waarnemingen en opgravingen zou worden opgenomen in de archeologische kroniek van het tijdschrift 'Holland', maar is daar niet geplaatst en verschijnt nu in R. Er verschenen enkele aan afdelingsactiviteiten verwante publicaties, variërend van artikelen over porselein, via bodemkundig onderzoek in Bodegraven, recente opgravingen in de Nieuwveense Dorpsstraat tot de catalogus bij de tentoonstelling in de Leiderdorpse Oudheidkamer. Exposities in Alphen a/d Rijn en Leiderdorp werden afgesloten, maar in Museum Katwijk staat materiaal uit Achterweg/Rijnstraat. De afdeling nam met een eigen stand deel aan de Leidse Podiumdag en de Culturele Markt in Alphen a/d Rijn. Begonnen werd met de aanpak van achterstallig onderhoud van het gebouw aan de Geregracht. Van de familie Hardenberg ontving de afdeling een legaat archeologische boeken en tijdschriften. Het Jaarverslag archeologisch veldwerk 2002 vermeldt veldwerk in Alpen a/d Rijn (Burg. Visserpark), Zwammerdam (Kerkplein - Vinkebuurt), Bodegraven (Nassaustraat - Oud Bodegraafseweg - Overtocht), Katwijk (Rijnstraat), Liemeer (NieuwveenDorpsstraat/Muggenlaan), Lisse (Heereweg), Nieuwkoop (Dorpsstraat), Noordwijk (Vinkeveld), Rijnwoude (HazerswoudeDorp - Dorpsstraat - Hazerswoude-Rijndijk - Groenhof- Koudekerk a/d Rijn-Lagewaardse Polder), Sassenheim (Oude Koningshuys), Voorschoten (Knipsrraat Schoolstraat - Schoolstraat/Bakkersteeg Treubstraat - Voorstraat). Afdelingsleden assisteerden bij onderzoek door de KUN in het centrum van Alphen a/d Rijn, bij onderzoek door het ARC in Nieuwveen (Dorpsstraat/Muggenlaan) en bij onder-

Zuidwesterheem nr. 36, juni 2003 (Afd. 10 • Zeeland)

Voor Robbert Jan Swiers is nog geen opvolger gevonden. De afdeling maakte een excursie: niet de geplande naar Cuijk, maar eentje naar kasteel Hernen (dat wel 'los' was), de kerk van Eist en kasteel Wijchen. Interessant is de in Z opgenomen samenvatting van de archeologiebalans 2002. Arco Willeboordse maakt een reisje naar Aardenburg, maar dan wel in 1662. Uitgangspunt is daarbij het reliëf in de

Wandtegel uit Voorschoten, 17 (uit Renus).

185


Doopsgezinde kerk in Aardenburg, waarvan Arco denkt dat het een gevelsteen is. Nuttig voor (nieuwe) amateurs is het artikel 'De Romeinse villa in Nederland', dat een bondig overzicht geeft van het verschijnsel 'Romeinse villa'. Jammer, dat de naam van de auteur ontbreekt. Miriam van den Broek besteedt aandacht aan 't Hof Ravestein, waar AWN'ers vele boringen zetten. Verder is een fossiel genaamd Orthoceras Schauss (een primitieve inktvis) op bezoek in Retranchement en belicht Jerry De Block de theorie van de continentenverschuiving. Veel van het bovengenoemde kunt u op ware lengte doorlezen op de website van Afd. Zeeland: www.home.zonnet.nl/awn wmz/start/index.htm Nieuwsbrief, 22 juni 2003 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) Er wordt op dit moment door diverse auteurs en binnen veel afdelingen heel wat geschreven en gesproken over de mogelijkheden die amateurs resten in de toekomst. Afd. Nijmegen vormt daar geen uitzondering op: voorzitter Peter Vissers reageert in de N op de brief van de ROB in Westerheem 2003-3, te lezen op de website van de afdeling: http://membersi.chello.nl/ "a.hendriksoi. Nieuwsbrief, juni 2003 (Afd. 17 - ZuidVeluwe en Oost-Gelderland) Veldwerk is er in Bennekom-Harsloweg (Late Ijzertijd/Romeinse tijd, Vroege en Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd): ongeveer 60 boringen. Ook in de Arnhemse binnenstad wordt door archeologen en anderen hard gegraven en wel in het Musiskwartier (sporen vanaf 10). De AWN'ers graven mee met resp. de gemeente Ede en de gemeente Arnhem/BAAC. In augustus organiseert de afdeling voor de leden in het Musiskwartier een 'zomeropgraving' onder verantwoordelijkheid van BAAC. In september gaat de afdeling op excursie naar Haarlem e.o. (Teylers Museum-Archeologisch Museum-gemaal Cruquius). Prehistorische scherven uit Garderen (uit Hunnepers).

186

De Hunnepers, december 2002 / Nieuwsbrief, juni 2003 - digitaal (Afd. 18 - Zuid Salland-IJsselstreek-Oost Veluwezoom)

Henk Gelderloos droeg het voorzitterschap na zeven jaar over aan Bert Terlouw. Het bestuur: 'De veranderingen in wetgeving brengen veel positieve zaken met zich mee t.b.v. kennis en/of bescherming van het bodemarchief en dit is door AWNers altijd een streven geweest. Toch brengen deze veranderingen nieuwe onzekerheden met zich mee voor de actieve leden.' Een actieve club onder leiding van Wallie Vosmeijer verwerkt op wetenschappelijk verantwoorde wijze 55 projecten en de daarbij behorende 258 kratten aan vondstmateriaal. De eigen website van de afdeling kon helaas niet worden gepresenteerd tijdens de ALV op 10 mei jl. Maarten Wispelwey stelt zich voor als de nieuwe gemeentearcheoloog van Apeldoorn. Er was overleg met de gemeente en de gemeentearcheoloog. De werkgroep heeft een werkruimte in het ACEC-gebouw aan de Nieuwstraat en was duidelijk aanwezig op de grote dag van gehandicapten op het Spelderholt en de Open Monumentendag in Apeldoorn. Zoals gewoonlijk bevat ook deze H een groot aantal artikelen over veldwerk. Gerard Heij beschrijft een onderzoek op het Albaterrein, waar eerder veel vuursteenmateriaal is gevonden. Zoeken aan de oppervlakte en boringen leverde inderdaad wat vuursteen op, maar er lijkt geen oorspronkelijke site meer aanwezig. Samen met H.A. Schotman gaat Gerard Heij in op een waarneming in Garderen, waar vroegmiddeleeuwse nederzettingssporen (6-7) werden aangetroffen zonder duidelijke plattegronden. Men vond hier ook wat prehistorisch materiaal, dat vooralsnog niet nauwkeuriger dan 'prehistorisch' kan worden gedateerd. Misschien dat een van onze lezers het herkent. Herman Lubberding onderzocht een terrein bij de Bathmense Enk, waar moerasijzererts werd gewonnen (18?). Norbert Eeltink gebruikt een archeologisch onderzoek op de Rielerenk bij Deventer als voorbeeld van het 'hedendaagse archeologische onderzoekstraject'. 'Definitief Onderzoek' rest nog op deze locatie, waar zeven vindplaatsen werden gelocaliseerd, daterend van Midden-Bronstijd t/m Nieuwe Tijd. Twee middeleeuwse boerderijplaatsen konden aan historische bronnen worden gekoppeld. E.S. Mittendorff gaat speciaal in op vijf houten onderkelderingen met keramiek uit 10-11 aan de Polstraat in Deventer. Niet alleen voor Nederland, maar zelfs voor Noordwest-Europa een unieke vondst. Eveneens bijzonder was een onderzoek in Raalte, waar het ADC samen met enkele leden van de werkgroep niet alleen enkele ijzerovens, maar ook een bijbehorende meiier blootlegde. In Heeten vond men (vermoedelijk)


een verlengstuk van het Germaanse kamp. Vondsten waren hier boerderijen, scherven en een bronzen everzwijntje uit de Romeinse tijd. In Westenenk ontdekte men middeleeuwse sporen van (waarschijnlijk) hopteelt. Thomas Spitzers beschrijft het onderzoek van een kelder in de Kleine Oversrraat in Deventer, waar twee natuurstenen zuilen uit n-12 werden ontdekt. Geen H zonder archeologisch onderzoek uit Zutphen. Michel Groothedde neemt ons ditmaal mee naar de Kolenstraat (kelderopgraving, vanaf 14; door brand (Vikingen?) verwoeste hutkom, 9), de Laarstraat (oudste bewoning aan een uitloopstraat van de middeleeuwse kern, 13), de Onze Lieve Vrouwestraat (ontdekking van de derde heuvel van middeleeuws Zutphen, 14), de Oude Wand (huis 't Klompje tegen de stadsmuur) en - met Mieke Tolboom - de Revelhorst (nederzettingssporen uit de Ijzertijd, geen wel verwachte boerderij plattegrond). Ten slotte bespreekt Bert Fermin het onderzoek in 2002 in Leesten-Oost (Zutphen-Looërenk) (mesolithische jachtkampjes - boerderijen uit Vroege Bronstijd tot Vroege Ijzertijd - bewoning vanaf 14). Interessant is zijn vergelijking van het resultaat van booronderzoek met dat van de opgravingen. Booronderzoek blijkt hier redelijk betrouwbaar, maar een probleem is het goed thuisbrengen van de veelal kleine fragmentjes keramiek. Speerpunt, juni 2003 (Afd. 21 • Flevoland) - digitaal De afdeling bestaat dit jaar 25 jaar en gaat dat in september vieren onder meer met een speciale jubileumuitgave van Aardewerk over 25 jaar AWN Flevoland. Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland nr. 24, juni 2003 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) Willemien van de Wijdeven in het voorwoord: "Amateurs zouden blij moeten zijn als ze straks nog iets mógen doen? De professionele archeologie moet blij zijn als de amateurs straks nog iets willen doen. Want amateur-archeologen zijn en blijven voor een goede uitvoering van het archeologische werk, dus voor het behoud van ons archeologisch erfgoed onmisbaar."

werkscherven uit de Ijzertijd en botresten van een oerrund(-koe). Mara Wesdorp: In Someren vond onderzoek plaats bij de westelijke randweg met het doel een beeld te krijgen van de archeologische waarde van de naastgelegen begraafplaats. Het onderzoek leverde een inheems-Romeinse waterput en een huisplattegrond met potstal uit 150-275 AD op. Mooi natuurlijk, maar wat nu te doen met de nog in gebruik te nemen begraafplaats? Goof van Eijk gaat in op een in 2002 gevonden 'steunarmfibula'. Deze lijkt van een zeldzaam type te zijn uit 4-5. De concentratie van bronsvondsten uit verschillende periodes en de aanwezigheid van enkele vroegmiddeleeuwse huisplattegronden maakt aannemelijk dat het hier om een voorraadje 'oud brons' gaat, bestemd voor hergebruik. Nico Arts: in 2002 verzamelde Toon Verspaandonk te Meerhoven in een bijeen gebulldozerd esdek met de metaaldetector 75 voorwerpen, bijna alle van metaal. Knopen, gespen, gewichtjes, pijpenkoppen en een spinklosje dateren waarschijnlijk uit 17A, de munten uit 16-20, behalve een Romeinse sestertius van Faustina I, geslagen tussen 157 en 161. Een ovaal bronzen plaatje toont een reliëfversiering met de afbeelding van de Orde van de Kouseband met in het midden het wapen van prins Maurits (van Nassau). Deze ontving de Orde in 1613, waarna zijn wapenschild werd voorzien van het ereteken van de Kouseband. Het Meerhovense plaatje maakte vermoedelijk deel uit van de uitrusting van een tot het leger van Maurits behorende soldaat. In juli begon de AV KeP een opgraving in de dorpskern van Schijndel. Men verwacht hier resten van een bierbrouwerij uit 17. De afdeling startte met een digitale ledenbrief 'AVKP actueel', waarvan Roei Postma de samenstelling verzorgt. De afdeling kampt nu nog met ruimtegebrek, maar neemt aan dat dit probleem in 2004 is opgelost na de intrek in een nieuw gebouw van de Afdeling Archeologie. De N besluit met de aanwinsten van de bibliotheek en wat berichtjes.

EindhovenCatharinaplein: Groenkleurig hondje van witbakkend aardewerk, 15-16 (uit Nieuwsbrief Arch. KeP).

Dan veldwerk: Nogmaals Willemien: in het Eindhovense Putten is een grootschalige vlakdekkende opgraving aan de gang op een dekzandrug met daarop een esdek.Tot dusver dateert het merendeel van de vondsten en sporen uit de Ijzertijd: onder meer minstens vier huisplattegronden uit Midden en Late Ijzertijd. Theo de Jong: mevr. M. van Dijk verzamelde in haar woonplaats Veghel in een bouwput en uitgegraven grond aarde-

187


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: hogenh@euronet.nl Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EKGersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: Myra van Munster, Rozenstraat 183-2, 1016 NR Amsterdam, e-mail: myravanm@yaho.nl Regio Noordwest: vacature.

Sub regio Groningen: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regio Oost: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: Eric Weijters, Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (n. Br.), tel. 0168-472783, e-mail: h.c.j.m.weijters@umail.leidenuniv.nl. Sub regio Zeeland: Dries van Weenen, Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. e-mail: info@duikwacht.nl. Redacteur: Louis van de Berg, Zonnebloem-straat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320, e-mail: l.berg@qface.nl. Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C jeugdlidmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

188

36,50

€ € € € €

22,00

18,00 19,00 12,50 5,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: J.P. ter Brugge (afdelingen en regio's), Westlandseweg 254, 3131 HX Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Alg. secretaris: vacature. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 0302203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: B.J.J. Elbertse (public relations), Predikherenkerkhof 14, 3512 TK Utrecht, tel. 030-2300281, e-mail: b.elbertse@zonnet.nl W.J.C. Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./fax 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl M. den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede. J. Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160. Mw. A.M. Visser (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0168-672635, e-mail: j.m.visser@tiscali.nl Ereleden E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, P.J.R. Modderman, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 02. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34, 1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): M.J.C. Willemsen, Nieuwe Gracht 3, 2011 NB Haarlem, tel. 023-5491399, e-mail: mjcwillemsen@yahoo.com 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast, Stokerkade 32,1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134, e-mail: mennodijkstra@freeler.nl

07. Den Haag en omstreken: Joanneke Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 09. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): D. de Jong, Windmolen 86, 2986 TL Ridderkerk, tel. 0180-431240. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118462142, e-mail: leida@zeelandnet.nl of awn@zeelandnet.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.nl 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): L. de Niet, Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: ldeniet@euronet.nl 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485343456, e-mail: JJ.Daalen@HCCNET.nl http://membersi.chello.nl/-a.hendriksoi. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360, e-mail: g.a.boomsma@freeler.nl homepage: http://awnafd17.webpage.net 18. Zuid-SaUand - IJsselstreek • Oost-Veluwezoom: G. Draaijer, Gieterij straat 2h, 7411 EC Deventer, tel. 0570-641887, e-mail: g.draaijer@home.nl. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: Lankamp.Jos@Intoweb.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Traast-Bos, Opperswolle 32, 8325 PH Vollenhove, tel. 0527-246602. 21. Flevoland: A. Bertijn, Arnoldusgulden 38, 8253 DZ Dronten, tel. 0321-315733, e-mail: habertijn@freeler.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Zomerland 17, 4761 TA Zevenbergen, tel. 0168-327096. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: F. de Kleijn, postadres AWN, Keizersgracht 2, 5611 GD Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2446517 (woensdagavond). 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


AXA verzekeraar van de AWN

Smds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd m de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek. AWN-leden maken geschiedenis!


tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

jaargang 52 • nr. 5 • oktober 2003


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) www.Awn-archeologie.nl Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. E-mail: HJ.Nieuwenhuis@worldonline.nl • Gerrit Groeneweg (redacteur literaruurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • Jan Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Handelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • Tim de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl Redactieraad J.C. Besteman, H. van Enckevort, R.C.G.M. Lauwerier, H. Stoepker, L.B.M. Verhart.

Inhoud jaargang 52 no. 5, oktober 2003 Redactioneel

189

Torn Buijtendorp

Lugdunum en Batavodurum, twee proto-urbane nederzettingen

190

Rinus Houkes

De grenzen van de wet (2)

211

Literatuurrubrieken

214

Jurri Jurriaanse

Mijn mooiste vondst

224

Werk in uitvoering

225

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

228

Sluitingsdata kopij 1 januari, 1 maart, 1 mei, 1 juli, 1 september en 1 november. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: € 115,-, halve pagina: € 230,-, hele pagina: € 410,-, insteekfolder: € 410,-. © AWN 2003. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Ovimex, Deventer ISSN 0166-4301

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Op het omslag: Verdeling Triquetrum rond Rossum/Lith bij Den Bosch (midden). Grondspoor Katwijk Klein-Duin, (links). Reconstructie woonhuizen vroegRomeins Tongeren (onder). Zie artikel pag. 190 e.v.


Redactioneel Verrassend Eén van de vele leuke kanten van archeologie is het verrassingselement. Ook wanneer van tevoren al min of meer bekend is wat er gaat komen mogen we rekenen op onverwachte zaken. Vaak zijn dat leuke dingen, soms wat minder leuk, vooral wanneer de verwachtingen (te) hoog gespannen zijn. Zo voert mijn afdeling 17 in 1994 een onderzoek uit in Brummen. Op het terrein van een oud landhuis liggen vroegmiddeleeuwse scherven voor het oprapen, zodat we wel iets verwachten van ons booronderzoek. Het resultaat valt tegen, groot is dus de vreugde wanneer de 'megaboor' delen van een knopfibula naar boven brengt. Die vreugde ebt snel weg als even later uit hetzelfde boorgat een Witte Kat-batterij opduikt... Verrassingen doen zich veelal voor in de vorm van onverwachte vondsten. Maar soms kom je voor jou onbekende werkwijzen tegen. Dat kan zijn op wetenschappelijk gebied, bijvoorbeeld een geavanceerde wijze van documenteren. Maar ook door gebruik van apparatuur die je niet in verband bracht met archeologie. Van beide kan ik een aardig voorbeeld geven. Sinds enkele jaren maak ik deel uit van een groepje AWN'ers dat in de zomer deelneemt aan een opgraving in het buitenland, meestal bij de oosterburen. Dit jaar werd het een week 'Montanarchaologie' op de Huneberg in de Harz, iets onder Goslar. Aan de rand van een enorme diabaasgroeve - die binnenkort de site opslokt - helpen we mee resten van koper- en loodwinning rond 1200 bloot te leggen. Na het wat laat gegeven 'Sprengalarm' uit de groeve en de daarop volgende snelle ontruiming op de eerste dag, intrigeert ons verder de manier waarop men hier een nieuw vlak in kaart brengt. Om het vlak staan drie statieven met daarop een soort rolmeters. De drie rolmeters zijn door hun meetlint verbonden met een aanwijspen die tussen de drie statieven zweeft. Met deze pen omcirkelt één van de

medewerkers de vele zaken die in het vlak zijn te zien: erg veel stenen, maar ook alle verkleuringen. Van grotere stenen worden duidelijk aanwezige ribben of holtes eveneens aangegeven. Van elk gemeten punt legt het apparaat nauwkeurig de x, y en z-coördinaten vast. Bij een grotere steen zijn dat al snel tien meetpunten, bij een verkleuring nog veel meer. Ruim tien jaar geleden keek ik in Wijnaldum vol ontzag toe hoe 'wizard' Willem Beex goochelde met zijn door hem aangepaste CAD-programma. Daar moest men alles eerst met linten, baak en waterpasinstrument opmeten en vervolgens nog invoeren. Hier gaat dat met de 'Trigomat' allemaal in één keer en kan de tekening meteen worden uitgeprint en volgens een code worden ingekleurd. Het apparaat is mede ontwikkeld door de leiders van deze opgraving. Profielen worden hier overigens wel 'konventionell' getekend, evenals details van sporen zoals coupes. Wat ook opvalt in de put zijn vijf stofzuigers. We ontdekken snel dat stofzuigen - onder niet te natte omstandigheden - in deze leemgrond, met daarin de uit vele en ongelijke stenen bestaande bases van de smeltovens, meer dan uitstekend werkt. Het verbaast opgravingsleider Linke dan ook dat in de archeologie zo weinig met stofzuigers wordt gewerkt. Want ook bij het schoonmaken van zaken als funderingen bewees dit huishoudelijk apparaat zijn nut, terwijl het een vrij bescheiden investering is. Eenmaal de verbazing voorbij, doen we enthousiast mee in zijn zuigkoor. Het onderzoek hier belooft veel, sluit aan bij een in Duitsland goed bekend Montanonderzoek als dat bij Düna (Stadt Osterode, jaren '80), gaat door tot oktober 2004 en wordt, evenals dat bij Düna, geleid door Lothar Klappauf en Friedrich-Albert Linke van het Niedersachsisches Landesamt für Denkmalpflege. Jan Coenraadts

189


Lugdunum en Batavodurum twee proto-urbane nederzettingen Torn Buijtendorp

De afgelopen decennia is zicht ontstaan op de eerste urbanisatie in ons land en aangrenzende gebieden. Dit onderzoek naar zogeheten proto-urbane nederzettingen richt zich in ons land op Nijmegen (Batavodurum) en in aangrenzend gebied op onder meer Tongeren, Xanten en Keulen. In dit artikel wordt allereerst betoogd dat in het gebied van de Cananefaten ook zo'n proto-urbane nederzetting lag, met als verschil dat deze pas onder Claudius werd opgericht en kleiner in omvang was. Vervolgens wordt een verband gelegd met Lugdunum dat interessante paralellen blijkt te vertonen met Batavodurum. Tot slot wordt de relatie bekeken met Voorburg dat een opmerkelijk bescheiden inbreng heeft in deze geschiedenis van de eerste urbanisatie. Eerste proto-urbane nederzettingen In de beginjaren toonden de Romeinen weinig interesse in het kustgebied. Dat was anders in Nijmegen dat al rond het begin van de jaartelling een belangrijk militair centrum was en een centrale rol speelde. De stedelijke ontwikkeling in Nijmegen en aangrenzende gebieden is dankzij recent onderzoek een stuk duidelijker geworden. Inzichten in de krachten achter deze eerste urbanisatie helpen de ontwikkeling in het Zuid-Hollandse kustgebied beter te begrijpen, en worden daarom hieronder eerst beschreven alvorens in te gaan op de situatie in het kustgebied. Op een enkele uitzondering na (zoals Trier en Reims) kozen de Romeinen voor hun nieuwe burgerlijke nederzettingen een andere plaats dan die van het oorspronkelijke inheemse centrum, hetgeen te maken had met strategische overwegingen'. Mede bedoeld als marktplaatsen met een belangrijke rol bij de voedseldistributie, was bij de

190

locatiebepaling het nieuwe Romeinse verkeersstelsel een belangrijke bepalende factor. En die infrastructuur was niet primair gericht op de oude nederzettingen die bijvoorbeeld bij oude heilige plaatsen lagen. Verder werd in het grensgebied in de beginperiode om veiligheidsredenen sterk de voorkeur gegeven aan de nabijheid van een Romeins fort, zoals het geval was in Keulen, Xanten en Nijmegen. Dat kon een groot legioensfort (castra) zijn zoals in Xanten, maar ook een kleiner fort (castellum) zoals het aanvankelijk circa vier hectare metende fort op het Kops Plateau in Nijmegen2. Enerzijds bood zo'n fort bescherming en anderzijds bracht de marktfunctie de voedselaanvoer dichtbij de soldaten. Daarbij verkozen de Romeinen in afwijking van het oorspronkelijke Gallische systeem een structuur waarin er per stamgebied slechts ĂŠĂŠn burgerlijk centrum was. Dat was voor hen overzichtelijker dan de aanvankelijke situatie in GalliĂŤ waar er per stamgebied vaak meer gelijkwaardige oppida bestonden3. De Romeinen kozen begin eerste eeuw na Christus voor de omgeving van Nijmegen-Valkhof als burgerlijke vestigingsplaats, vlak in de buurt van het circa vier hectare grote militair commandocentrum op het Kops Plateau4. Ze verkozen als burgerlijke nederzetting bijvoorbeeld niet het centraler gelegen Rossum/Lith waar zo'n vijfendertig kilometer ten westen van Nijmegen een belangrijk deel van de Bataafse elite gewoond lijkt te hebben, zo suggereert een concentratie van Keltische munten en sieraden (afb i), het altaar van Ruimel en de aanwezigheid van een inheems heiligdom bij Empel5. Blijkens de muntvondsten ontstond in het eerste decennium van de eerste


eeuw in Nijmegen op en rond het Valkhof een burgerlijke nederzetting waarvan de in de afgelopen jaren uitgevoerde opgravingen een interessant beeld opleveren6. Het valt op dat de nederzetting niet direct naast het grote militaire kamp van het Kops Plateau lag, maar op ongeveer een kilometer afstand, wat ook elders de aanpak geweest lijkt te zijn7. Wel kwam het voor dat er kleinere legereenheden in de nabijheid lagen, zoals bijvoorbeeld in Xanten het geval was8. Ook in de buurt van het Valkhof lijken in de periode 10 tot 20 na Christus korte tijd kleine eenheden van hulptroepen gelegen te hebben, onder meer bij het Trajanusplein. Overigens is niet uitgesloten dat hun aanwezigheid vooral verband hield met de veldtocht van Germanicus in 15-16 na Christus9. Uit die tijd stamt waarschijnlijk ook een versierde monumentale pijler die oorspronkelijk

meer dan vijf meter hoog geweest moet zijn. Zichtbaar is een man in toga voor een aan keizer Tiberius gewijd altaar en Victoria, godin van de overwinning, die hem een lauwerkrans boven het hoofd houdt. De restanten zijn later in een middeleeuwse muur rond het Valkhof verwerkt zodat het zeer waarschijnlijk is dat het eremonument oorspronkelijk in de vroegRomeinse nederzetting op het Valkhof stond10. Net als in zuidelijker gelegen plaatsen was in Nijmegen sprake van een met Romeinse hulp gebouwde nederzetting herkenbaar aan het karakteristieke rechthoekige stratenpatroon, in een latere fase omgeven met een gracht. De huizen waren duidelijk provinciaalRomeins van uiterlijk en kenden soms drie bouwfasen, waarvan dan de laatste in steen (afb 2). Op de erven lagen onder meer waterputten. De Nijmeegse

Afb 1: Verdeling Triquetrum munten, a Zilveren munten, Lith groep. b Munten van goud of electrum, inclusief die van de Mardorf groep. c Zilveren munten, anders dan Lith groep. d Koperen munten, Bochum groep. e Verspreidingsgebied munten Lith groep. f Belangrijkste verspreidingsgebied munten van goud en electrum. g Belangrijkste verspreiding munten Bochum groep. Plaatsen: 1. IJzendoom, 2. Rossum/Alem/ Marten, 3. Orthen, 4. Kessel, 5. Megen, 6. Nijmegen, 7. Haltern, 8. Oberaden, 9. MĂźlheim, 10. Beltenkamper Moor, 11. Neuss, 12. Keulen, 13. Siersdorf, 14. Oberpleis, 15. Stielsdorf, 16-17. Andemach, 18. Ochtendung, 19. Cobern, 20. Polch, 21. Titelberg, 22. Kirchberg, 23. Heidetrankoppidum, 24. HĂśchst Naar Roymans en Van der Sanden 1980,

191


Ajb 2: Voorbeeld regelmatige bebouwing proto-urbane nederzetting Nijmegen. A t/m C = constructie met drie fasen, D-E = constructie met twee fasen, F- op bouwrichting aansluitende constructie met zware paalgaten (afstand tussen rasterkruisen 10 meter) Naar Bloemers 1990, fig 6.3

nederzetting was tien tot uiteindelijk twintig hectare groot en planmatig bebouwd. De nederzetting kreeg halverwege de eerste eeuw na Christus een belangrijke impuls zoals onder meer blijkt uit de toevoeging van stenen kelders aan de houten huizen en toename van het aantal graven. In ĂŠĂŠn zo'n kelder bevond zich een grote hoeveelheid amphoren, kennelijk de voorraad van een handelaar of herbergier, passend bij een geromaniseerde nederzetting. Ook is het terrein op een gegeven moment omgeven met een greppel die een gebied van naar schatting 28 hectare omsloot, waarvan sommige delen onbebouwd bleven. Blijkens het grafveld aan de oostzijde telde de nederzetting zevenhonderd tot twaalfhonderd inwoners, waaronder ook vrouwen en kinderen". Naar wordt aangenomen was de plaats identiek met het door 192

Tacitus genoemde Oppidum Batavorum, 'stad in het land van de Bataven'12. Veel meer is over het uiterlijk van deze proto-urbane nederzetting nog niet bekend, wat ook geldt voor andere plaatsen in de regio als Xanten en Tongeren. De weinige sporen zonder bijvoorbeeld restanten van marktplaatsen (fora) maakt het verleidelijk de proto-urbane nederzettingen als incompleet te beschouwen. Maar in 1993 in het Duitse Lahnau-Waldgirmes bij Mainz uitgevoerde opgravingen geven aan dat een vroege nederzetting wel degelijk stedelijke elementen zoals een forum kon bevatten, zij het in een eenvoudige verschijningsvorm. Deze rond het begin van de jaartelling opgerichte plaats is direct na de Varusslag van 9 na Christus verlaten en geeft daarom een uniek beeld van de


basisopzet van zo'n vroege Romeinse nederzetting (afb 3). De nederzetting lag binnen een eenvoudige omwalling met greppels en was acht hectare groot, dus vergelijkbaar met de aanvankelijke omvang in Nijmegen. In het centrum lag een eenvoudig forum van 45 bij 43 meter, een houten constructie op stenen sokkels. Op het marktplein stond onder meer een verguld bronzen ruiterstandbeeld. De hoofdwegen waren omzoomd met circa drie meter brede zuilengalerijen met erachter gebouwen die vaak open waren aan de straatzijde, karakteristiek voor winkels langs de hoofdstraten van Romeinse steden. Ook zijn er twaalf meter brede huizen aangetroffen die verwant zijn aan het bekende atriumtype. Verder bevond zich binnen de omwalling onder meer een pottenbakkersoven13. De veel gehanteerde term 'proto-urbaan' past bij het pionierskarakter van dergelijke nederzettingen, maar staat blijkens deze sporen niet voor primitiviteit of incompleetheid. Wat betreft het soort inwoners biedt het Nijmeegse onderzoek zeer waardevolle informatie'4. In het algemeen streefden de Romeinen ernaar de inheemse elite naar de nieuwe nederzettingen te lokken, om zo directe invloed te hebben op de lokale leiders'5. Zoals Bloemers opmerkte, was dat een praktische strategie om vanuit het verre Rome toch greep op de situatie te houden. In de zuidelijker gelegen plaatsen, waaronder het Belgische Tongeren, speelde de inheemse elite doorgaans inderdaad een belangrijke rol. In Tongeren is dit zichtbaar aan de inheemse bouwwijze van de huizen, terwijl het Romeinse wegenraster en het bijna uitsluitend gebruiken van import-aardewerk tegelijkertijd aangeeft dat de betreffende groep onderdeel was van een Romeinse stedelijke ontwikkeling. Hun integratie verliep vlot aangezien de tweede generatie vaak al overging op een Romeinse bouwstijl'6 (afb 4). Het valt op dat de situatie in Nederland

daarvan afweek, zo suggereert althans het onderzoek in Nijmegen. Alles wijst er namelijk op dat de inwoners daar overwegend Gallo-Romeinse kolonisten waren, dus geen leden van de inheemse bevolking, zo merkte Bloemers op. Dat blijkt uit de Romeinse indeling van de huizen, met een maatvoering in Romeinse voeten. Ook de grafgiften waren duidelijk niet inheems maar Gallo-Romeins. Verder zijn er veel munten opgegraven en ingekraste namen op aardewerk. Het aardewerk was voor negentig procent importmateriaal, dus niet uit de omgeving afkomstig. Blijkens de vele vrouwelijke broches uit het grafveld, betrof het geen militaire nederzetting. Dat strookt ook met de vondst van kindergraven'7. De uitheemse afkomst verklaart dat de kolonisten opvallend weinig contact met de directe omgeving hadden, zo blijkt uit het aanvankelijk nauwelijks voorkomen van Romeinse aardewerk in de omliggende inheemse nederzettingen. Dat het Nijmeegse Oppidum Batavorum nimmer de harten van de inheemse bevolking heeft gestolen, werd duidelijk toen de woedende Bataven het tijdens de Bataafse opstand in 69-70 na Christus met de grond gelijk maakten, zichtbaar aan een brandlaag.

Afb y. Sporen stedelijke nederzetting Lahnau-Waldgirmes uit begin keizertijd. Onder meer Forum met ruiterstandbeeld (Bi) en basilica(6), huis met atrium(^) en winkels met open front en palissade langs hoofdstraat (2). Vit: Bericht Ăźber die Tatigkeit der RĂśmisch-Germanischen Kommission (BRCK8o = 1999),584 abb. 6.

193


Kenmerkend daarin was de beperkte rol van akkerbouw en grote rol van veeteelt20. "Op akkerbouw leggen ze zich niet bij

Ajb 4: Reconstructie woonhuizen vroegRomeins Tongeren (Kielenstraat) met in periode 2 (ajb boven) langs rechthoekig stratennet inheemse woonstalhuizen en in de daaropvolgende periode 3-4 (ajb onder) een geromaniseerde woning. Naar Vanderhoeven a

2000,165 bb- 8-9-

194

Bijzondere omstandigheden

voorkeur toe" schreef Caesar reeds over de Germanen, waarmee hij de kern van de zaak raakte2'. Zuidelijker, in het door hem veroverde Gallische gebied, had Caesar een andere situatie aangetroffen. Daar speelde de landbouw wel een grote rol en was zelfs een surplussysteem ontstaan". Rijke grondeigenaren produceerden veel meer dan nodig was voor hun eigen consumptie, en legden daarmee de basis voor hun rijkdom. In dit surplussysteem was een belangrijke rol weggelegd voor de marktplaatsen, de oppida die uitgroeiden tot proto-urbane nederzettingen. De voor surplusproduktie vereiste specialisatie betekende dat de producent de zekerheid moest hebben dat hij zijn producten op een centrale markt kon verkopen en daar vervolgens de producten kon inkopen die hij zelf niet meer maakte. De praktijk leert dat boeren doorgaans het risico van specialisatie niet aandurven als een centrale marktplaats ontbreekt23. De Gallische elite had dus een direct eigen belang bij het functioneren van de oppida en vestigde zich er graag. Grafvondsten illustreren de rijkdom die de elite zo wist te vergaren. Het platteland had voldoende capaciteit om de inwoners van de oppida van voedsel te voorzien, zodat deze zich konden toeleggen op de productie van gereedschappen en bijvoorbeeld luxe gebruiksvoorwerpen.

De beperkte rol van de inheemse elite in de noordelijke stadsontwikkeling zou uitgelegd kunnen worden als een teken van primitieve barbaarsheid. Maar bijvoorbeeld het gebruik van eigen munten door de Bataven verhoudt zich slecht tot die interpretatie. Het afwijkende noordelijke beeld in Nijmegen en mogelijk Xanten, is volgens Roymans waarschijnlijk het gevolg van de bijzondere sociaal-economische omstandigheden in de regio.

Voor Caesar was het een ernstige beperking dat een dergelijk surplussysteem in het noorden ontbrak, wat verklaart dat hij er zo nadrukkelijk bij stilstaat. In Gallië kon dankzij de surplus-productie redelijk gemakkelijk capaciteit worden vrijgemaakt om tijdens zijn militaire veroveringstochten de door hem ingezette legereenheden te voorzien van graan, de belangrijkste brandstof van het militaire apparaat.

Bloemers spreekt bij Nijmegen van een proto-urbane nederzetting en noemt de inwoners een 'intermediaire groep' omdat ze een schakel vormden tussen de echte Romeinen (de inwoners van Italië) en de inheemse bevolking'8. In Xanten was de situatie mogelijk vergelijkbaar. Inscripties duiden ook daar op de prominente aanwezigheid van Galliërs terwijl inheems aardewerk eveneens zeldzaam is'9.


Hoe belangrijk deze voedselvoorziening was, blijkt bij het lezen van Caesar's oorlogsverslagen die zijn doorspekt met opmerkingen over de " voedselsituatie tijdens zijn expedities. Later wijst Tacitus ook op het grote militaire belang van korte aanvoerlijnen voor de fourage van de troepen24. Toen de Romeinen noordelijker kwamen in onder meer Nederland, bleken er geen oppida aanwezig te zijn, ook niet in het kustgebied25. Naarmate de Romeinen noordelijker kwamen, werd de aanvoerlijn voor het graan zodoende langer en de oorlogsmachine kwetsbaarder. Het werd voor de Romeinen extra lastig omdat er bij de noordelijke elite ook een beperkt sociaal draagvlak was voor de oprichting van oppida. Bij gebrek aan een surplus-systeem waren er in het noorden minder handen vrij om bijvoorbeeld luxe goederen voort te brengen. De Germaanse elite ontleende volgens Roymans het prestige veel meer aan andere zaken, waarbij krijgsroem sterk op de voorgrond trad. Tegenwoordig wordt gesproken van een krijgers mentaliteit die onder meer zichtbaar is aan het feit dat de oppergod van de Bataven, Hercules Magusanus, een oorlogsgod was. Het verklaart ook het tot ver in de eerste eeuw gehandhaafde inheemse gebruik militaire voorwerpen aan de goden te offeren, waarvan fraaie voorbeelden zijn ontdekt bij een tempelcomplex in het Brabantse Empel26. Roymans wijst op het verband tussen de krijgersmentaliteit en de veeteelt, wat ook in het kustgebied een belangrijke factor was. Zoals de wereld van de cowboys fraai illustreert, spelen zaken als veediefstal in dat soort gemeenschappen een rol (het stelen van grote hoeveelheden graan is een stuk lastiger). Dat vormt een goede voedingsbodem voor genoemde krijgersmentaliteit. Het regelmatig met een grote groep mannen ten strijde trekken verhoudt zich ook economisch beter met de veeteelt. In de landbouw

zijn er namelijk sterke seizoenspatronen met momenten waarop de mannen niet gemist kunnen worden voor bijvoorbeeld het ploegen, zaaien en de oogst27. Roymans wijst op de persoonlijke band met de dieren die in het woonstalhuis letterlijk onder hetzelfde dak leefden. Het was een bijzondere woonvorm die de stad minder gemakkelijk kon bieden en de overstap naar het stadsleven extra bemoeilijkt kan hebben. Het zou ook kunnen verklaren waarom bijvoorbeeld de Cananefaten later op het platteland vaak de voorkeur bleven geven aan het woonstalhuis boven de Romeinse villabouw. Of zoals Willems het formuleerde: de veeteelt was een 'way of life'28. Het was een levensstijl die zich minder goed verhield met het leven in de stad. De lokale elite stond dus niet te trappelen, zo meldt ook Cassius Dio over de Germanen: "Ze hadden hun oude gewoonten niet vergeten, hun inheemse gebruiken, hun oude onafhankelijke leven gebaseerd op de macht van wapens'"9. Als alternatief voor het stadsleven, gaf de inheemse elite liever leiding aan de eigen soldaten binnen een Romeins legeronderdeel'". Door de elite zo militair prestige te verlenen, wisten de Romeinen toch hun loyaliteit te verwerven. Als extra smeermiddel kregen ze exclusief de beschikking over prestigeproducten zoals wijn en kostbaar vaatwerk. Dat dit niet zozeer voor gebruik diende maar vooral prestige bood, blijkt uit het feit dat het vaatwerk nauwelijks in de nederzettingen zelf wordt gevonden. Het komt vooral als bijgift in graven tevoorschijn. Ook verleenden de Romeinen hen het statusverhogende Romeinse burgerrecht. In ruil daarvoor adopteerde de inheemse elite de naam van de keizer onder wie ze het burgerrecht verkregen. Daarbij bleef de inheemse elite op het platteland wonen waar bijvoorbeeld de Bataafse leider Civilis volgens Tacitus verschillende 'landerijen en hofsteden' bezat3'. 195


overtroffen', leverden met een cohort Roymans heeft aan de hand van histoen een afdeling ruiterij waarschijnlijk rische en archeologische bronnen vastzo'n duizend man. Zuidelijker stamgesteld dat de acceptatie van het men, waarvan het stamgebied vaak Romeinse leven, waaronder het wonen vergelijkbaar of groter was, leverden in een stad, in het noorden mede als daarentegen doorgaans slechts een gevolg van de krijgersmentaliteit traag paar honderd man, zo heeft Roymans op gang kwam. Terwijl in Gallië de geïnventariseerd36. Omdat de elite zich liet inpassen in het systeem Romeinen dat in eerste instantie zo en neerstreek in de nieuwe Romeinse lieten, lijkt de urbanisatie in het noornederzettingen, hield de bovenlaag in den aanvankelijk voor een deel aan de Nederland en omgeving veel meer vast stamelite voorbij te zijn gegaan. Mede aan 'de macht van wapens' zoals daardoor was de interactie tussen de Cassius Dio het omschreef. Slofstra Romeinen en de lokale bevolking in de constateert dat de oude stamstructuur eerste eeuw gering, zo bevestigt de in feite tot aan de Bataafse opstand zeldzaamheid van import-aardewerk voor belangrijke delen intact bleef, wat in de nabij de castella gelegen inheemonder meer blijkt uit de inheemse se nederzettingen in Cananefaats en gebruiken die tijdens de opstand nog Bataafs gebied37. zeer levend waren'2. In lijn daarmee betoogt Bloemers dat Dat in Nijmegen toch een circa duiarcheologische vondsten bevestigen zend inwoners tellende proto-urbane dat tot aan de Bataafse opstand de innederzetting kon ontstaan, was waarteractie tussen stamelite en Romeinen schijnlijk te danken aan de nabijheid vooral gericht was op de levering van van een belangrijke legermacht. De soldaten in ruil voor prestige-goedebetreffende soldaten genoten een goed ren, belastingvrijstelling, burgerrecht inkomen en hadden daarom het nodien eer op het slagveld". Het waren zage te besteden. Dat in het Hollandse ken die de Romeinen weinig kostten. en Belgische kustgebied aanvankelijk En de opbrengst, een structurele legergeen proto-urbane nederzettingen ontmacht van duizenden soldaten, was staan lijken te zijn'8, valt ook te verklahen meer waard dan een bescheiden ren. De inheemse bevolking zat er niet opbrengst uit belastingheffing op de op te wachten en er waren ook geen onderontwikkelde landbouw34. grote legereenheden in de buurt. Er komen steeds meer aanwijzingen dat de pragmatisch ingestelde RomeiClaudische impuls nen zich aanvankelijk bewust bij de Het kustgebied kreeg in de beginperiosituatie hebben neergelegd en van de de dus weinig aandacht. Dat werd annood een deugd probeerden te maken. ders toen rond 40 na Christus plannen "Vrijgesteld van de gewone belastingen ontstonden voor de verovering van en van de bijdragen worden zij slechts Groot-Britannië, plannen die in 43 na voor oorlogen in reserve gehouden, om in Christus na de nodige voorbereidingen gevechten te worden gebruikt als aanvals- daadwerkelijk tot uitvoer gebracht zouen verdedigingswapen" schreef Tacitus den worden. De Rijn vormde een beover de Bataven35. De Bataven leverden langrijke verbindingsroute met het naast een ruitereenheid maar liefst nieuwe front, zodat er behoefte ontacht cohorten en hadden bovendien stond aan een stabiele situatie in de een belangrijk aandeel in de keizerlijkustregio zoals Claudius in 48 na ke lijfwacht. Met totaal zo'n vijfduiChristus aangaf in een rede in Lyon39. zend soldaten op een geschat inwonerAanvankelijk beperkte de Romeinse aantal van circa veertigduizend, was bemoeienis zich hoofdzakelijk tot de dat een belangrijke bijdrage. Maar ook aanwezigheid van enkele militaire verde Cananefaten, die volgens Tacitus sterkingen, waaronder die bij Valkendoor de Bataven 'in aantal worden burg en Velsen40. Maar dat kon niet

196


verhinderen dat de Chauken in 47 na Christus vanuit het noorden een aan-, val uitvoerden en onder meer het fort bij Valkenburg platbrandden. Om de orde te herstellen zond keizer Claudius zijn generaal Cnaeus Domitius Corbulo naar het Friese gebied. Corbulo herstelde het gezag en begon met een infrastructuur die de rust blijvend moest waarborgen. Hij gaf ze ook een 'senaat,

archeologisch vastgestelde aanleg van een grensverdediging metjforten was minder spectaculair en bleef in de geschiedwerken dan ook onvermeld. Evenzo is het aannemelijk dat een eventuele instelling bij de Cananefaten van 'een senaat, magistraten en wetten'

onvermeld bleef omdat dit evenmin iets bijzonders was. Bij de Friezen wordt het alleen expliciet genoemd om aan te magistraten en wetten1'". geven dat Corbulo al ver gevorderd was De oprichting van burgerlijke nedermet zijn uitvoering op het moment dat zettingen was in dit soort situaties een hij werd teruggefloten. Omdat Corbulo bewezen instrument. "Waar de Romein met de instelling van een politiek bezegeviert, daar woont hij", zo stelde stuur bij de Friezen snel was begonSeneca in de eerste eeuw na Christus. nen, is het aannemelijk dat hij hetzelfCassius Dio beschrijft hoe elders bij de de deed bij de Cananefaten. Daarbij Germanen op die basis een geleidelijwaren de 'senaat en magistraten' doorke urbanisatie op gang kwam: "De gaans gevestigd in een centrale plaats Romeinen bezetten delen van het land en met een (proto)urbaan karakter. hun soldaten vestigden zich er en neder- Dat in 47 na Christus of kort daarop zettingen werden gesticht. De barbaren een proto-urbane nederzetting in het pasten zich aan de Romeinse zeden aan, Cananefaatse gebied is aangelegd, zou raakten eraan gewend markten te houden uitstekend passen bij de speciale aanen ontmoetten elkaar in vreedzame bijdacht die keizer Claudius (41 - 54 na eenkomsten"'12. Een vergelijkbaar beeld Christus) in dat opzicht aan het noordschetst Tacitus van de romanisering westen gaf46. Er was in deze fase van Groot-BrittanniĂŤ door gouveneur duidelijk sprake van een 'Claudische Agricola (77-84 na Christus)4'. impuls'. Claudius liet in Romeins Corbulo had de op zijn overwinning GermaniĂŤ wegen aanleggen en stimuvolgende inrichting van een Friese inleerde de stedenbouw. Zo werd Keulen frastructuur vermoedelijk niet goed in 50 na Christus Colonia, juridisch de met de keizer afgestemd, of deze behoogste stedelijke status, en genoemd dacht zich. Keizer Claudius gaf Corbulo naar zijn echtgenote Agrippina met namelijk vrij abrupt de opdracht zijn wie hij in 48 na Christus was getrouwd. activiteiten in het Friese gebied te In Xanten, Nijmegen, Bavay en Tongestaken. Tacitus zag hiervoor tactische ren verschenen rond deze tijd ook redenen, maar suggereerde ook dat nieuwe gebouwen en in Eist, ten noorClaudius beducht was voor een te den van Nijmegen, verrees mogelijk in grote invloed van een al te succesvolle deze periode een grote tempel47. In Corbulo44. Heerlen is een monumentale inscriptie van Claudius opgegraven48. Aan de Zeker is in ieder geval dat Corbulo overzijde van de Noordzee, ongeveer zich terugtrok en de Rijn tot noordelijrecht tegenover het Cananefaatse ke grens maakte, versterkt met een reeks forten (castella), en zijn aandacht gebied, werd in 49 na Christus bij Colchester een veteranenkolonie gevesvestigde op het achterliggende Canatigd. En dichterbij verscheen rond nefaatse gebied. Zo liet hij een kunstdeze tijd bij Valkenburg aan den Rijn matige verbinding aanleggen tussen een depot met graanschuren en een de Rijn en Maas, de Corbulogracht staatshotel, het Romeinse Praetorium (fossa Corbulonis) die ook langs Voor4 Agrippinae, een naam die wederom burg voerde '. De aanleg van zo'n kaverwees naar Agrippina49. naal was vrij bijzonder en trok daarom Het is gezien de vergelijkbare achterde aandacht van de oude auteurs. De 197


grond aannemelijk dat de situatie in de proto-urbane nederzetting in Cananefaats gebied vergelijkbaar was met die bij de Bataven in Nijmegen, dus ook daar een primaire rol voor kolonisten en geen of beperkte inheemse betrokkenheid. De achterliggende sociaal-economische factoren waren immers vergelijkbaar: een op veeteelt gebaseerde krijgersmentaliteit met weinig belangstelling voor het stedelijke leven. Interessant in dat kader is een nieuwe interpretatie van de stamnaam 'Cananefaten'. Het begin zou staan voor 'kannene', het Keltisch voor een lookachtige plant die in oude verhalen en poĂŤzie een metafoor is voor het zwaard of de dappere strijder die op het slagveld overeind blijft. Het achtervoegsel zou afkomstig zijn van het Germaanse 'fatos', wat 'heren' of 'meesters' betekent5". Het zou perfect aansluiten bij de veronderstelde krijgersmentaliteit. De betreffende sterke inheemse traditie met accent op veeteelt past ook bij het feit dat de Cananefaten later op het platteland de voorkeur bleven geven aan het woonstalhuis boven de Romeinse villa-bouw5'. Een proto-urbane nederzetting in Cananefaats gebied zal kleiner zijn geweest dan die in Nijmegen. De Cananefaten waren volgens Tacitus in aantal aanzienlijk kleiner dan de Bataven52. De hoeveelheid geleverde troepen strookt daarmee: waarschijnlijk zo'n duizend bij de Cananefaten tegen zo'n vijfduizend bij de Bataven, dus slechts een vijfde van hetgeen de Bataven konden leveren53. De nabijgelegen garnizoenen waren navenant kleiner in omvang, en dus ook de militaire koopkracht die voor de eerste stedelijke nederzettingen zo belangrijk was. Naar evenredigheid zou dat betekenen dat de proto-urbane nederzetting in het Cananefaatse gebied hooguit een paar honderd inwoners heeft geteld, wat naar Romeinse maatstaven nauwelijks een stad viel te noemen. Het is bovendien denkbaar dat gezien de beperkte omvang in de beginperiode een aantal bestuursactiviteiten van-

198

uit Nijmegen werd uitgevoerd. Maar gezien de grote reisafstand ligt het praktisch gezien voor de hand dat er minimaal een dagelijks bestuur voor de Cananefaten was. Op een vroege vorm van bestuurlijke zelfstandigheid wijst ook het feit dat de Cananefaten al vroeg (zeker in 28 na Christus) onder eigen naam legereenheden leverden54. De te verwachten situatie voor het kustgebied samenvattend is het aannemelijk dat een proto-urbane nederzetting in Cananefaats gebied aan een belangrijke rivier lag en hoofdzakelijk door kolonisten werd bewoond, vergelijkbaar met de situatie in Nijmegen. Daarbij lag Nijmegen in een eerder stadium in het centrum van de aandacht en kreeg al kort na het begin van de jaartelling zo'n nederzetting. In het Cananefaatse gebied is vermoedelijk pas halverwege de eerste eeuw na de expeditie van Corbulo een proto-urbane nederzetting opgericht ten tijde van de 'Claudische impuls', wellicht met Corbulo zelf als initiator. De proto-urbane nederzetting omvatte vermoedelijk niet meer dan een paar honderd inwoners, uitgaand van de in vergelijking met Nijmegen kleinere omvang van de nabijgelegen troepenmacht en geringere omvang van de Cananefaatse stam. De nederzetting lag waarschijnlijk zoals gebruikelijk in de nabijheid van een bovengemiddeld groot fort. Lugdunum Blijft de vraag waar in het Hollandse kustgebied deze proto-urbane nederzetting lag. Belangrijke bron is de geograaf L. Claudius Ptolemaeus (circa 100 -178 na Christus) die in een achtdelig Griekstalig geografisch werk de ligging opgeeft van circa achtduizend plaatsen in de oudheid. In boek II beschrijft hij in de negende paragraaf onder meer Nederland en noemt als de twee belangrijke burgerlijke nederzettingen "Baracooov Aodyodeivov" (larijn: Lugdunum Batavorum") en "BarawodoOpov" (Latijn: Batavodurum)55. Wat opvallend genoeg ontbreekt


Afb 5: De plaatsen in Noordwest-Europa volgens de coördinaten van Ptolemaeus. Naar Byvanck 1943,211 fig 8.

EEMS VIDHO

ATOORDZEE

MAAS

MEDIOLANIUM

TEUDEB1UM

LUODUNUM tARVANNA

GERMANJA

ATUATUCUM

ASC1BURGIUM

•f

« MUNITIUM

SAMAROSRIVA

STEREONTIUM + BOGADIUM

BATAVODURUM VETERA

GALL1A

+

8AGACUM

AMISIA

AGRfPPINENSIS'

is Forum Hadriani (Voorburg) dat vanaf circa 121 na Christus hoofdstad was van het Zuid-Hollandse gebied (afb. 10). Toch is het werk in 130 na Christus of later geschreven aangezien Ptolemaeus wel de in het jaar 130 opgerichte plaats Antinoöpolis vermeldt. Na een inleidend boek over het maken van kaarten, vormen de andere boeken een opsomming van plaatsnamen met de lengte- en breedtegraad, waarbij Ptolemaeus de meridiaan van de Canarische eilanden als uitgangspunt nam. Zijn coördinatenboek kon gebruikt worden om kaarten te maken waarvan helaas geen Romeinse voorbeelden bewaard zijn gebleven. Ptolemaeus die werkte in het Egyptische Alexandrië, moest vertrouwen op een veelheid van bronnen. Daarbij had hij naast plaatsnamen ook de geografische coördinaten nodig die soms alleen terug waren te vinden in oude bronnen uit tijden dat gebieden voor het eerst werden ingericht en opgemeten. In het tweede deel beschrijft Ptolemaeus Noordwest-Europa (afb 5). Bij zijn lijst van Gallië volgt hij de stamgebieden en noemt naast de belangrijkste plaats in zo'n gebied soms nog andere locaties zoals riviermonden. Vanaf de Noord-Franse kust vermeldt hij Gesoriacum (Boulogne) en beschrijft dan richting noorden de

mondingen van Schelde en Maas. Vervolgens noemt hij langs de kust 'Lugdunum Batavorum' en de mondingen van de Rijn. Daarna gaat de beschrijving landinwaarts met de opsomming van de veertien civitates van Gallia Belgica met ieder hun hoofdstad, waaronder Tongeren, Kassei, Bavay, Reims en Trier. Daarna start Ptolemaeus de beschrijving van Nedergermanië met Batavodurum: "Van het land langs de rivier de Rijn heet het gedeelte van de zee tot aan de rivier de Obrincas [Vinxtbach] Neder-Germanië, waarin ten westen van de rivier de Rijn de volgende steden ("poleis") zijn gelegen. Midden in het land der Bataven: Batavodurum (27° 15', 52010')".

Dan volgen de inderdaad in deze provincie langs de Rijn gelegen plaatsen Vetera (met legio XXX), Agrippinensis en Bonna (met legio I Minervia)'6. Ptolemaeus, die zelf het noorden niet kende, schreef halverwege de tweede eeuw maar gebruikte voor de coördinaten van de burgerlijke nederzettingen in onze regio waarschijnlijk een verouderde eerste-eeuwse administratieve bron57. Bogaers heeft er namelijk op gewezen dat Ptolemaeus voor het gebied alleen wat betreft de legioensvestigingen recente informatie biedt, wellicht verkregen uit militaire bron. Zo weet hij wel dat in Xanten het dertigste legioen lag, een legioen dat daar 199


Aft 6. Lugdunum op de Tabula Peutingeriana, een middeleeuwse kopie van een Romeinse reiskaart. Op een andere plek op dezelfde kaart staat de plaats Forum Hadriani zodat beide niet identiek zijn. Naar Dijkstra en Ketelaar, Brittenburg, raadsels rond een verdronken ruĂŻne

200

op zijn vroegst in 119 na Christus was aangekomen. Dat daarentegen het tiende legioen bij Nijmegen niet wordt genoemd, heeft wellicht te maken met het feit dat dit legioen al rond 104 na Christus was vertrokken: kennelijk was de militaire bron gebaseerd op gegevens van na die tijd, en wel uit 119 na Christus of later toen het dertigste legioen in Xanten was gearriveerd en het tiende legioen al weg was uit Nijmegen. Het ontbreken van militaire informatie uit Nijmegen, verklaart volgens Bogaers dat Ptolemaeus niet wist dat de nabij gelegen burgerlijke nederzetting inmiddels Noviomagus heette, een naam die al rond 100 na Christus was geĂŻntroduceerd. Ptolemaeus hanteert de in de tweede eeuw voor Nijmegen reeds verouderde naam Batavodurum. Het ontbreken van een legioen in Voorburg verklaart wellicht dat Ptolemaeus ook onbekend was met het rond 121 na Christus gestichte Forum Hadriani en daarom in het Cananefaatse gebied alleen het wellicht uit oudere bronnen bekende Lugdunum vermeldt'8. Dat dit Lugdunum niet een oudere naam van Forum Hadriani was, maar een aparte nederzetting, blijkt uit

de Tabula Peutingeriana (afb 6). Deze middeleeuwse kopie van een Romeinse reiskaart vermeldt Lugdunum los van Forum Hadriani, en geeft evenals Ptolemaeus aan dat Lugdunum in de buurt van de kust bij de Rijnmonding lag. Bijvanck wijst erop dat Plinius, die in deze periode onder Corbulo diende en in de regio aanwezig was, mogelijk de uiteindelijke bron van Ptolemaeus is geweest. Ptolemaeus gebruikte namelijk veel gegevens van Marinus van Tyrus die tussen 100 en 110 na Christus schreef. Marinus maakte op zijn beurt gebruik van onder meer Plinius die tussen 47 en 57 na Christus in het gebied verbleef59. Dat was tijdens de consolidatie van het gebied toen wellicht de nodige opmetingen zijn verricht. Plinius beschikte in ieder geval over betrouwbare geografische gegevens aangezien hij zelf vermeldt dat 'het eiland van de Bataven en Cananefaten' van kust tot Waalsprong honderd mijl lang is, wat klopt met de werkelijke afstand60. Het overzicht van Ptolemaeus suggereert zodoende sterk dat Lugdunum in de eerste eeuw in het kustgebied de proto-urbane tegenhanger was van het Nijmeegse Batavodurum, de andere plaats die hij noemt. Zoals gezegd is in het kustgebied waarschijnlijk onder Claudius een proto-urbane nederzetting opgericht toen zijn generaal Corbulo achter de Rijn een nieuwe infrastructuur inrichtte. Dat strookt opmerkelijk goed met de naam Lugdunum omdat die direct verwijst naar de geboorteplaats van Claudius, het gelijknamige Lyon in Frankrijk. In de tijd van Claudius en Corbulo verwezen veel nieuwe plaatsnamen naar het keizerlijk huis, zoals de voorbeelden van Colonia Claudia Ara Agrippinensium (Keulen) en Praetorium Aggripinae (Valkenburg) illustreren. Misschien is de naam een indirecte verwijzing naar de rede van Claudius in 48 na Christus in Lyon (Lugdunum) waarin hij zijn beleid uiteenzette6'. Het was ook in ander opzicht een passende naam. Lugdunum betekent namelijk


zoiets als 'veste van Lug' waarbij Lug een god was die verwant was aan de ••. Romeinse god van de handel Mercurius, wat goed zou passen bij een functie als marktplaats. De naam Batavodurum is waarschijnlijk al veel eerder rond het begin van de jaartelling ontstaan toen het nog zeer gebruikelijk was de stamnaam in een plaatsnaam te verwerken. Een halve eeuw later, in de tijd van de oprichting van Lugdunum, was dat minder gebruikelijk62.

was daarmee aanzienlijk kleiner dan het circa duizend inwoner.? tellende centrum van de Bataven. Dat kan mede verklaren waarom het Cananefaatse centrum, in tegenstelling tot Batavorum, geen enkele rol speelt in de verhalen over de Bataafse opstand. Daarbij dankt Nijmegen zijn vermelding aan de rol in de eindfase van de strijd, en blijft bijvoorbeeld ook de naam van de proto-urbane nederzetting bij Xanten onvermeld64.

Het valt op dat het door Ptolemaeus genoemde Lugdunum en Batavodurum beide een Keltische naam droegen, wat strookt met de vermoedelijke aanwezigheid van Gallo-Romeinse (dat wil zeggen Keltische) kolonisten. Daarmee onderscheiden ze zich van nederzettingen waar nadrukkelijk lieden met Romeins burgerrecht (zoals veteranen) onderdak kregen, wat in deze periode nogal eens gecombineerd werd met een puur Latijnse naam in plaats van een Keltische. Zo kreeg Keulen in 50 na Christus met de komst van Romeinse veteranen een volledig Romeinse naam (Colonia Claudia Ara Agrippinensium), hetgeen later ook het geval was bij Xanten (Colonia Ulpia Traiana) dat vermoedelijk eveneens onderdak bood aan veteranen. En in het midden eerste eeuw bij Valkenburg opgerichte Praetorium Aggripinae, een duidelijk Latijnse naam, vertoont eveneens directe Romeins invloed.

Sporen Tot zover is de geschetste aanwezigheid van de kleine proto-urbane nederzetting van de Cananefaten gebaseerd op Romeinse bronnen. Interessant genoeg zijn er ook archeologische restanten die in dezelfde richting wijzen. De kaart van Peutinger geeft aan dat Lugdunum vanuit Valkenburg (Praetorium Agrippinae) 4,5 kilometer (twee Gallische mijl) zeewaarts lag, dus ergens bij Katwijk (afb. 6)6'. Bij Katwijk Klein-Duin zijn in 1906 en 1910-1911 door Holwerda en Evelein inderdaad sporen gevonden van een vroege Romeinse nederzetting uit de tijd van Claudius en Nero. Bij de opgravingen werd door Holwerda geconstateerd dat een eerste fase in Klein-Duin opvallend "veel Claudisch-Neronisch" materiaal opleverde. Daaruit concludeerde hij dat de nederzetting "van den tijd van Claudius of Nero tot den eerste tijd der Flavische keizers" viel te dateren, wat opvallend goed strookt met de veronderstelde bloeitijd voor het protourbane Lugdunum (circa 50 - 70 na Christus)66. Mogelijk is zelfs de brandlaag van de Bataafse opstand aangetroffen aangezien het verslag verder rapporteert: "Op verschillende plaatsen een zwaren, sterk met kool gemengden grond. Het was dus duidelijk dat hier een aanleg uit hout verbrand was"67. Met name dat de brandsporen 'op verschillende plaatsen' werden aangetroffen, past bij het beeld van een grote brand. Verder is het opvallend dat vondsten uit de daaropvolgende periode 70 -150 na Christus

Hoewel de toevoeging 'dunum' in het Keltisch zoiets betekent als 'veste', hoeft dit niet te betekenen dat de nederzetting daadwerkelijk een omwalling bezat. Bij veel 'dunum'-steden ontbreekt zo'n omwalling namelijk63. Bovendien was de naam afgeleid van de geboorteplaats van Claudius, en zegt dus ook vanuit die optiek weinig over het uiterlijk van de Zuid-Hollandse nederzetting. Zoals eerder aangegeven telde een proto-urbane nederzetting van de Cananefaten waarschijnlijk hooguit een paar honderd inwoners en

201


nagenoeg ontbreken, terwijl elders in de regio bij opgravingen juist vaak een toename in die periode valt te constateren. Zoals het verslag het omschrijft: "Merkwaardig is dus het algeheek ontbreken van later Flavische vormen en van die uit de periode Trajanus-Hadrianus"6*.

Afb j : Grondspoor Katwijk Klein-Duin. Uit: OMROL igi2

fig47-

Er is pas weer materiaal gevonden uit de jaren 150 tot 200 na Christus. Het is dus goed mogelijk dat hier in de buurt de oorspronkelijke burgerlijke kern van Lugdunum heeft gelegen die in de periode na de Bataafse opstand sterk is ingekrompen of zelfs is verlaten, om na een bewoningshiaat pas midden tweede eeuw weer bewoond te worden. Dat past bij het beeld dat Lugdunum mogelijk net als het Nijmeegse Oppidum Batavorum tijdens de Bataafse opstand is verwoest en de klap als burgerlijke nederzetting in de daaropvolgende periode niet te boven is gekomen, met hooguit nog sporen van een enkele late bezoeker. In en rond Nijmegen-Valkhof zijn nog enkele vondsten van na de Bataafse opstand gevonden, wat strookt met de vondst in Katwijk Klein-Duin van twee

D00R5MEDE-DER: ROMEIMSCHE < PALI5ADE-GREFPEL KATWYK MEI-1911 202

munten van Vespasianus uit respectievelijk 75 en 77/78 na Christus. Het accent lag in Nijmegen echter op de periode Claudius-Nero, wat blijkens de beschrijving ook het zwaartepunt is van het aardewerk uit Katwijk. Het betreft onder andere terra sigillata uit La Graufesenque met onder meer het stempel Rituarus, versierde terra sigillata type Dr. 29, terra nigra met barbotineversiering, vroege kruikhalzen, amforen en dolia69. Helaas waren de sporen van de betreffende 'Romeinsche aanleg' ernstig verstoord. De vondsten lagen in een 'kleiheuvel, die als een kleine berg' boven het landschap uitstak en kunstmatig opgehoogd leek, een verschijnsel dat ook bekend is van andere Romeinse vindplaatsen in de omgeving zoals het castellum van Valkenburg. Verder waren er wisselende laagjes zand- en veengrond die wezen op regelmatige overstromingen na de bewoningsfase. Op een bepaald punt vond men "de zeer duidelijke afteekening van een smalle palissadegreppel" waarvan mei 1911 een profieltekening werd gemaakt (afb 7)70. De sporen zijn te summier om vast te stellen of het hier de burgerlijke kern zelf betreft of bijvoorbeeld een militaire wachtpost in de omgeving. De nieuwe interpretatie is in ieder geval voldoende aanleiding het betreffende terrein archeologisch scherp in de gaten te houden7'. De in zee verdwenen Brittenburg vormt een andere belangrijke aanwijzing. Het is vrij algemeen aanvaard dat het een Romeins castellum betreft dat in zee is verdwenen. Een bij de Brittenburg opgegraven inscriptie geeft aan dat er reeds in de tijd van Claudius een altaar stond, wellicht het altaar in de principia. Een passage bij Tacitus inzake de Bataafse opstand (69-70 na Christus) maakt het aannemelijk dat het een castellum van dubbele sterkte betrof, wat op zo'n strategische plaats logisch zou zijn72. Hoewel niet bewezen is dat het castellum ruim twintig jaar eerder, in de tijd van Corbulo, ook al extra groot was, is dat wel goed


denkbaar. Corbulo kan betrokken zijn geweest bij de oprichting van het altaar en zelfs tijdelijk van het fort gebruik gemaakt hebben. Vóór die tijd was het oudste fort in Valkenburg mogelijk een commandocentrum, zo suggereert althans een buitenproportioneel groot onderkomen73. In het jongere Valkenburgse fort uit de tijd van Corbulo is dit grote onderkomen verdwenen, mogelijk omdat de Brittenburg die functie had overgenomen. Na Corbulo nam mogelijk een militair prefect de honneurs waar, een functie die bekend is uit het bezette Friese gebied74. Deze kan dezelfde faciliteiten gebruikt hebben, wat zou verklaren dat het betreffende castellum bij Katwijk in de tijd van de Bataafse opstand nog steeds een bovengemiddelde omvang had. Het fort werd volgens Tacitus ook het eerste doelwit van de opstandelingen, mogelijk bedoeld om de Romeinse bevelsstructuur in de regio vroegtijdig uit te schakelen. De proto-urbane nederzetting zou dan naar analogie met Nijmegen en andere proto-urbane nederzettingen, in de buurt van het regionaal belangrijkste fort zijn opgericht, namelijk op ruim twee kilometer afstand. Dat is vergelijkbaar met de veelal i tot 2,5 kilometer afstand die elders voorkomt75. Het verband met de Brittenburg is een onderwerp waarop de auteur in een andere context uitvoeriger zal terugkomen. Oppidum Batavorum Interessant is nog de relatie met het door Tacitus genoemde Oppidum Batavorum. Lang is verondersteld dat dit een synoniem was voor het door Ptolemaeus (en ook Tacitus) vermelde Batavodurum. 'Durum' is namelijk een Keltische uitgang die (net als 'dunum') zoiets betekent als 'versterkte plaats'. De Romeinen gebruikten daarvoor de term 'oppidum' zodat Oppidum Batavorum en Batavodurum in feite hetzelfde zeggen: Stad in het land van de Bataven. Het lijken synoniemen zoals tegenwoordig Den Haag en 's Gravenhage of Den Bosch en 's Hertogenbosch76.

Opmerkelijk is wel dat Tacitus in zijn Historiën bij de beschrijving van de Bataafse opstand kort achter elkaar beide plaatsnaam-varianten gebruikt. Het betreft de nadagen van de Bataafse opstand, herfst 70 na Christus77. Civilis was uit het door hem veroverde fort in Xanten verjaagd en langs de Rijn naar Nijmegen gevlucht waar zich waarschijnlijk nog Bataven bevonden. "Maar daar hij het desondanks niet aandurfde het Oppidum Batavorum met de wapenen te verdedigen, sleepte hij al wat roerend was als buit mee, stak de rest in brand en trok zich terug naar het eiland, daar hij wist dat er geen schepen beschikbaar waren om een schipbrug te leggen en dat het Romeinse leger er op een andere wijze niet overheen zou trekken" aldus

Tacitus. Civilis trok zich dus terug in het gebied dat ingeklemd lag tussen de destijds nog brede Waal en Rijn en bij de Romeinen bekend stond als het 'eiland' van de Bataven. De Romeinen versterkten hun posities aan hun kant van de rivier met een kamp voor het tiende legioen bij Rindern (Arenacum) bij Kleef, iets ten oosten van Nijmegen, en een kamp voor het tweede legioen bij Nijmegen zelf. En westelijker werd voor een infanterie-eenheid en cavalerie-eenheid van de hulptroepen langs de rivier een kamp opgeslagen bij 'Vada' (Waddenooyen ?) en 'Grinnes' (waarschijnlijk Rossum).Civilis "doorstak de door Drusus Germanicus aange-

legde krib" om met extra wateraanvoer de waterafscheiding nog breder te maken. Ondertussen begonnen de Romeinen "bij Batavodurum" met de bouw van een brug, kennelijk om de definitieve aanval in te kunnen zetten. Klaarblijkelijk wilde Civilis de voorspelbare ontwikkeling niet afwachten en besloot dat de aanval de beste verdediging zou zijn. Tacitus schrijft dat hij onder verschillende aanvoerders "op vier plaatsen tegelijk aanviel: het tiende legioen te Arenacum, het tweede te Batavodurum; bovendien Grinnes en Vada, de forten van de cohorten en

ruiterij". De aanval op het tiende legioen beperkte zich tot een kleine

203


schermutseling zonder veel effect. Verder "deed een detachement Germanen een energieke poging de bij Batavodurum in aanleg zijnde brug te couperen: het gevecht was onbeslist toen de nacht het

Afb 8: Nijmegen in de vroeg-Romeinse periode (circa 20-v. Chr. - yo n. Chr.). 1. Oudste legioensfort Hunerberg (circa 20 -10 v. Chr.), 2. fort Kops Plateau (circa 10 v. Chr - yo n. Chr.), y*> kampementen hulptroepen, 6. versterking Trajanusplein (circa 10 20 n. Chr), 7. versterking aan St. Canisiussingel (idem ?), 8. versterking Koningsplein (idem ?), 9. Oppidum Batavodurum op en rond Valkhof (circa o - yo n. Chr.), 10. 'De Winseling' met mogelijk inheemse locatie en heiligdom (A) en oversteekplaats, 33. lintbebouwing langs Berg en Dalseweg, 12. grafveld Kruisweg, 13. grafveld voor oostpoort oudste legioensfort, 14. grafveld museum Kamstraat, 35. grafvondsten langs Waalkade, 16. grafveld Kronenburgerpark. Naar Van Enckevort en Thijssen 2000b, 89 ab. 1.

204

afbrak" aldus Tacitus. Ook bij Vada en Grinnes was de aanval weinig succesvol. Niet lang erna was de strijd definitief gestreden. Uit bovenstaand overzicht blijkt dat Tacitus na de val van Oppidum Batavorum in de direct navolgende passages alleen nog maar de naam Batavodurum gebruikt. Dat hoeft niet strijdig te zijn met de lang aangehouden opvatting dat het synoniemen betrof, maar het is wel vreemd, temeer omdat de verwijzingen zo kort op elkaar volgen en Tacitus dus niet vergeten kan zijn dat hij in een eerdere passage een andere naam gebruikte. De interpretatie als exacte synoniemen heeft ook als bezwaar dat de uitermate belangrijke militaire component in Nijmegen naamloos blijft. Het is immers niet waarschijnlijk dat deze ook onder de burgerlijke aanduiding Oppidum Batavorum bekend stond. Een eenvoudige verklaring zou kunnen zijn dat Batavodurum de naam was voor het gehele terrein, dus inclusief een mogelijk heiligdom in Nijme-

gen-West en de militaire versterkingen in het oosten (afb 8). Het door Tacitus genoemde Oppidum Batavorum zou dan uitsluitend de naam zijn voor de proto-urbane nederzetting op en rond het Valkhof, welke dan logischerwijs na de verwoesting door Civilis uit het verhaal van Tacitus verdwijnt. Die benadering doet recht aan de ontwikkeling dat 'durum' net als 'dunum' zijn letterlijke betekenis had verloren en ook breder werd gebruikt voor plaatsen die geen omwalling bezaten. De variant met het aparte woord 'oppidum' zal wel veel letterlijker genomen zijn. Daarbij valt uit de zinsnede bij Tacitus niet op te maken dat het een echte plaatsnaam betreft. Het kan evengoed bedoeld zijn als een omschrijving van zijn hand van de burgerlijke versterking op en rond het Valkhof. Het betreft de enige bekende aanduiding met Oppidum Batavorum78. Een en ander zou ook goed verklaren waarom Ptolemaeus de naam Batavodurum gebruikte en niet de meer beperkte aanduiding Oppidum Batavorum. Naar analogie is het aannemelijk dat Lugdunum de naam was voor de gehele agglomeratie rond Katwijk, dus zowel de proto-urbane nederzetting als het castellum met bijbehorende vicus79.


Recentelijk is ook een variant geopperd waarin Batavodurum een aparte naam zou zijn voor een inheemse locatie in Nijmegen-West waar vermoedelijk een doorwaadbare plaats was en mogelijk ook een inheems heiligdom. De aanval van Civilis op Batavodurum zou dan niet alleen bedoeld zijn om de daar waarschijnlijk in aanbouw zijnde brug te vernietigen, maar ook om een belangrijke inheemse plaats van de Bataven te heroveren. Arenacum, Vada en Grinnes zouden dan andere belangrijke inheemse plaatsen zijn geweest8". Complicatie van deze uitleg is wel dat Ptolemaeus mogelijk op basis van Plinius Batavodurum als belangrijkste Nijmeegse plaats noemt, en niet Oppidum Batavorum. Dat is logisch als Batavodurum een bredere aanduiding was die het oppidum omvatte, maar minder logisch als Batavodurum alleen de inheemse plaats betrof. Bovendien lijkt in het genoemde verhaal van Tacitus het militaire aspect te overheersen (defensieve verbreding van de Waal, preventieve aanval op legereenheden, ondermijning van een brug) en treedt in deze fase het inheemse element niet al te sterk op de voorgrond. Tot slot blijft de militaire versterking naamloos als Batavodurum alleen op de inheemse component betrekking had. Dat bezwaar zou ondervangen zijn indien Batavodurum de naam was voor de militaire component in het oosten. Ptolemaeus noemt Batavodurum weliswaar in het rijtje steden ('poleis') langs de Rijn, maar noemt vervolgens bij Xanten 'Vetera'. Dat was blijkens zowel de reiskaart van Peutinger als het reisboek van Antoninus de naam van de militaire component. Ptolemaeus kan zich met de vermelding onder de categorie 'poleis' dus ook bij Nijmegen vergist hebben. Blijft nog het punt dat de door Tacitus genoemde brug in aanbouw 'bij Batavodurum' waarschijnlijk in het westen lag. Dat betekent dat de verwijzing 'bij Batavodurum' vrij ruim genomen zou zijn. Verder is het opmerkelijk dat een

puur militaire component zo nadrukkelijk naar een inheemse stam genoemd zou zijn, temeer omdat hier in de beginperiode een groot legioensfort lag en aansluitend of kort erop waarschijnlijk een belangrijk commandocentrum met voor inheemse troepen hooguit een secundaire rol. Pas rond 30 na Christus was misschien een belangrijker rol weggelegd voor een Bataafse ruiterafdeling, maar dat is nog onzeker8'. Bovendien zou een daaraan verbonden militaire plaatsnaam wel erg laat ontstaan zijn aangezien er toen al een halve eeuw soldaten in Nijmegen aanwezig waren. Al met al vormt de suggestie dat Batavodurum de ruimere plaatsaanduiding was, een aantrekkelijke alternatieve oplossing82.

Schone lei Alles wijst er in ieder geval op dat de Romeinen na de Bataafse opstand bewust met een schone lei zijn begonnen. In het Nijmeegse Waterkwartier, anderhalve kilometer ten westen van het oude oppidum, ontstond bij Nijmegen een nieuwe burgerlijke nederzetting, het latere Noviomagus, nieuwe hoofdplaats van de Bataafse regio83. Maar ook bij de Cananefaten heeft men een nieuwe start gemaakt. Op het terrein van de latere hoofdstad Forum Hadriani is evenmin als bij Noviomagus namelijk een spoor van een regelmatige aangelegde proto-urbane nederzetting gevonden (afb 9)84. Ook daar lijkt dus sprake van een nieuwe start. Naar analogie met de situatie in Nijmegen zou overigens een Voorburgse proto-urbane nederzetting op ĂŠĂŠn of enkele kilometers van Forum Hadriani gelegen kunnen hebben, inclusief een in de omgeving gelegen fort. Maar het blijft dan vreemd dat daar tot dusver geen scherf van terug is gevonden, terwijl het zeker in combinatie met een fort toch een behoorlijk vondstcomplex moet betreffen. Hoewel de Voorburgse archeologen hun omgeving zeker in de gaten 205


economisch zwaartepunt in de loop van de eerste eeuw van de rand met strandwallen en rivieroevers, naar het centrum in de omgeving van Voorburg. Doordat het omringende land in hoog tempo werd gekoloniseerd, kwam Voorburg ten opzichte van de Cananefaatse bevolking steeds centraler te liggen, cruciaal voor een regionale marktfunktie. En zo'n regionale marktfunktie ging net als in het nieuwe Noviomagus (Nieuwmarkt) bij Nijmegen uitstekend samen met een regionale bestuursfunktie. Zakelijke ontmoetingen konden immers handig gecombineerd worden met politieke bijeenkomsten en bijvoorbeeld rechtszaken.

Afb g: De door Holwerda geregistreerde onregelmatige eersteeeuwse sporen op het terrein van het latere Forum Hadriani. Naar Buijtendorp 1988,107 (aft) 1).

-T+- -

\ \ moeten blijven houden, biedt de nieuwe Lugdunum-hypothese een aantrekkelijk alternatief. Dat men in het geval van Nijmegen na de Bataafse opstand relatief dicht in de buurt bleef was logisch aangezien de komst van een compleet legioen rond 70 na Christus een belangrijke economische stimulans bood, en daarmee de plaats ook een belangrijk economisch en politiek gewicht gaf. Nergens in Nederland was er zo'n grote concentratie van soldaten, een zeer koopkrachtige en daardoor aantrekkelijke groep. In Zuid-Holland waren de ontwikkelingen anders. Bij de Rijnmonding lag wel een fort, maar zeker niet met de grote bezetting van een legioen. De economische aantrekkingskracht van de legereenheden was minder sterk, en bood het burgerlijk centrum de ruimte naar het zuiden op te schuiven, aangetrokken door de groeiende civiele activiteit aldaar. Als gevolg van kolonisatie van het Westland en omstreken verschoof het

206

Het was voor Voorburg tevens gunstig dat het vanaf midden eerste eeuw met de aanleg van de Corbulogracht halverwege een nieuwe waterverbinding tussen Rijn en Maas lag, de twee levensaders van de regio. Een eventuele fysieke verwoesting van Lugdunum tijdens de Bataafse opstand, kan Voorburg extra in de kaart hebben gespeeld. Het valt daarbij niet uit te sluiten dat de exacte locatiekeuze mede werd bepaald door de aanwezigheid van een inheemse heilige plaats, zoals ook is gesuggereerd voor het terrein van de nieuwe stad Noviomagus bij Nijmegen8'. Het verschuiven van een bestuurscentrum over grotere afstand was zeker niet uniek. Zo zou Londen ook pas in tweede instantie de positie van Romeinse hoofdstad verwerven ten koste van Colchester. En het Franse oppidum Bibracte van de Aedui moest zijn positie aan Autun afstaan. In dergelijke gevallen was de ligging van het eerste centrum vooral ingegeven door militaire afwegingen, zoals Lugdunum was gelegen bij de strategisch belangrijke Rijn en nabijgelegen reeks forten. Later ging een economisch centrale ligging zwaarder wegen, zoals duidelijk het geval was bij de uiteindelijke keuze voor Londen als Romeinse hoofdstad, en ook bij Voorburg het geval lijkt te zijn. Waarschijnlijk leefde


de naam Lugdunum, in tegenstelling tot Batavodurum, voort omdat het de naam van een agglomeratie betrof die ook betrekking had op het nabij gele^ gen castellum bij Katwijk aan Zee. Daarbij was er niet zoals in Nijmegen de concurrentie van een belangrijke nieuwe plaatsnaam (Noviomagus)86. Samenvatting In het bovenstaande is allereerst betoogd dat de nieuwe inzichten omtrent proto-urbane nederzettingen zich goed laten vertalen naar het Cananefaatse gebied. Het meest aannemelijk is dat zich ook in het Cananefaatse gebied een proto-urbane nederzetting heeft ontwikkeld. Terwijl deze in Nijmegen al aan het begin van de jaartelling tot ontwikkeling kwam, was dat bij de Cananefaten waarschijnlijk pas midden eerste eeuw het geval in de tijd dat Corbulo voor Claudius de grens consolideerde. Te verwachten valt dat deze nederzetting net als de proto-urbane nederzetting van Nijmegen-Valkhof langs een belangrijke rivier lag en in de buurt van een belangrijk fort, en een sterk Gallo-Romeinse component bevatte. De parallel met Nijmegen betreft ook de latere fase waarin de protourbane nederzettingen tijdens de Bataafse opstand ten onder gingen, en de Romeinse autoriteiten daarna op een andere locatie met een schone lei begonnen in respectievelijk Nijmegen West (het latere Noviomagus) en Voorburg-Arentsburg (het latere Forum Hadriani). Dit basismodel is aangevuld met de Lugdunum-hypothese: de stelling dat de proto-urbane nederzetting van de Cananefaten niet bij Voorburg lag, maar bij Lugdunum bij Katwijk. In dat verband is gewezen op de sporen bij Katwijk Klein-Duin en de mogelijkheid dat er een directe samenhang was met het vermoedelijk relatief grote castellum bij Katwijk aan Zee. Een altaar daar uit de tijd van Claudius zou getuigen kunnen zijn van de aandacht die al vroeg aan deze strategisch zeer belangrijke locatie is geschonken.

Lugdunum was in dit scenario een conglomeratie bestaand uit een belangrijk castellum met vicus met op enige afstand de proto-urbane nederzetting die mogelijk in de buurt van Katwijk Klein-Duin lag. Evenzo was Batavodurum een conglomeratie bestaand uit een belangrijk castellum op het Kops Plateau en een proto-urbane nederzetting op het Valkhof (welke laatste door Tacitus met Oppidum Batavorum werd aangeduid). In het geval van de Lugdunum-hypothese zou Voorburg pas na de Bataafse opstand haar centrale positie hebben verworven. Heideveldweg 61 1251 XL Laren Noten 1 Drinkwater 1983,129-131; Bloemers 1990,80; Vanderhoeven 1996,230; K.H. Lenz in Precht en Zieling 2000,85. 2 Bloemers 1990,75 e.v.; Vanderhoeven 1996,234 en 245; Roymans 1995,56; Van Enckevort en Thijssen 2002^91-93 en 96. 3 Drinkwater 1983,141. 4 Van Enckevort en Thijssen 2000b, 92-93. 5 Roymans en Van der Sanden 1980,209 fig 15, 213-214; Bloemers 1990, 76-77 en fig 6.5. 6 Van Es 1981,132-134; Bloemers 1990,7576 en fig 6.2 en 6.3; Willems 1990,32; Van Enckevort e.a. 2000a, 39-40 en 64; Van Enckevort en Thijssen 2002b,93-95. 7 Voorbeelden in Precht en Zieling 2000, 14 (1,5-2,5 km langs Donau), 15 (1,5 km bij Bonn), 79-80 (Xanten 1,7 en 3,5 km). 8 Vanderhoeven 1996,234; Diverse bijdragen in Precht en Zieling 2000 over Xanten. 9 Van Enckevort en Thijssen 2002b,93 en noot 30-31. 10 Van Enckevort en Thijssen 20028,29-30. 11 Bloemers 1990,75-76 en fig 6.2 en 6.3; Bloemers 1990,76 schat 1500-2000 graven op 1,5 ha (waarvan ca. 150 graven goed bekend), bij levensverwachting 2530 jaar gegeven gebruiksduur grafveld (ca. 50 jaar) goed voor 675-1200 personen; Van Enckevort en Thijssen 2000b,94. 12 Bloemers 1978,80; Bloemers 1990,82; Bogaers 1988,30; Willems 1990,31 en 35. 13 National Geographic Deutschland, januari 2000; Archaeologie im Deutschland 1/2000; BRGK 80 (1999),583-585.

207


14 Willems 1986,252 en 398-399; Bloemers 1990, 75-76; Van Enckevort e.a. 2000a, 64; Van Enckevort en Thijssen 2000b, 93-95. 15 Bloemers 1990,73 en 83-84 spreekt van op grote afstand van het centrum uitgeoefend 'periferie imperialisme' dat steunde op lokale elite. 16 Bloemers 1990,84; Vanderhoeven 1996,210211; Vanderhoeven 2000,174-176. 17 Bloemers 1990,75-76. 18 Bloemers 1990, 75-76; Willems 1986,238 en 252; In Lahnau-Waldgirmes was 20% inheems: National Geographic Deutschland, januari 2000. 19 Bloemers 1990,82; T. Fischer in Precht en Zieling 2000,12-13. Idem S. Leih: Precht en Zieling 2000,17. 20 Willems 1986,264-265, 393-395, 397 en noot 375; Roymans 1995,53-55 en 61; Vanderhoeven 1996,242; H. Galstener in Precht en Zieling 2000,9. 21 Caesar De Bello Gallico VI.21.1; Willems 1986, 233-234 over accent op veeteelt rond Nijmegen; Bloemers 1978,63-67 over omgeving Voorburg. 22 Bloemers 1990,72. 23 P.C. Van den Noort, Inleiding tot de algemene agrarische economie (1984),21. 24 T. Fischer in Precht en Zieling 2ooo,i7:Tacitus Ann. 1,47. 25 Bloemers 1990,72; Zie o.a. Tacitus Germania 16; Caesar De Bello Gallico VI.33.5; Cassius Dio, Romeinse Geschiedenis 39.44. 26 Bloemers 1990,80-81; C. van Driel-Murray in Roymans en Derks (red) 1994, 92-107 (vooral 92-93); Derks 1998,167-168. 27 Zie ook Willems 1986, 393-394, 397-39928 Roymans 1995,53-55 e n 61; Vanderhoeven 1996, 242; Willems 1986,264-265, 393-395, 397 en noot 375. 29 Cassius Dio 57,18. 30 Tacitus Hist IV.12. 31 Tacitus Hist. V,23; Willems 1986,398; Bloemers 1990,79-81. 32 Slofstra in BAR Int. Series 184 (1983)78; Tacitus Hist. IV.32 over 25 jaar; o.a. Hist IV44-15 over gebruiken; Zie ook Willems 1986,398-402. 33 Bloemers 1990,79-81; Bloemers in Bloemers en Van Dorp 1991,355; Interessant wat betreft het laatste is de parallel met de ongelijk behandelde zwarte Amerikanen die zich tijdens WO II op het slagveld binnen het leger wilden bewijzen. 34 De regio was nog niet ingesteld op grootschalige voedselproduktie en had dus relatief weinig voedsel te bieden; Bloemers 1990,81-82. 35 Tacitus, Germania 2 9 . 36 Tacitus Hist. IV,i5; Willems 1986,304,390,395 noot 117 (Bataven); Bloemers 1978,82 en 110 (Cananefaten en Bataven); Roymans 1996b, 2223 table r en fig 4; Roymans 1995,58 en fig 7 (andere stammen).

208

37 Zo is onder meer in de omgeving van Leiden vastgesteld: Bloemers 1980,163; Willems 1986,398; Bloemers 1990,78. 38 Vanderhoeven 1996,191: niet bij Cananefaten, maar naar het schijnt ook niet zuidelijker bij de Frisiavones, de Menapiers en de Morini. 39 Bloemers 1978,78; Van Es 1981,35-36 en 9 6 ; Drinkwater 1983,37; De rede is grotendeels bewaard dankzij een bronzen inscriptie die in 1528 in Lyon is opgegraven. Verder heeft Tacitus de hoofdlijnen weergegeven; Bloemers 1978,78 met P. Fabia 1929 als bron. 40 W. Vos e.a. in Whm. 52 (2003) nr. 2,52,58-60 en noot 29 over mogelijk vroege start Woerden en Alphen aan den Rijn. 41 Tacitus Ann. XI,19 ("senatum, magistratus, leges"). Van Es 1981,35 vertaalt "senaat, magistraten en wetten". Meijer 1990 vertaalt "ambtenarencorps" in plaats van magistraten; Bloemers 1978,78 en 83. 42 Cassius Dio 57,18; Reiche 1998,35 over Seneca. 43 Tacitus Agricola 21. 44 Tacitus Ann. XI,20; Van Es 1981,35-36; Willems 1986,390. 45 Tacitus Ann. XI,20; Dio Cassius, Hist. Rom X.30. 46 Zie o.a. Bloemers 1978,78; Willems 1986,399400. 47 J. Veih in Precht en Zieling 2000,17 en 25 (Xanten); Vanderhoeven 1996,213 en Vanderhoeven 2000,164,168,171,174 (Tongeren); Van Enckevort e.a. 20008,40; Van Enckevort en Thijssen 2000b,95(Nijmegen),95; Willems 1986,399 en Bloemers 1990,83 (algemeen); Bogaers dateert in zijn proefschrift (Bogaers 1955,184 en 191-193) eerste tempel Eist rond 50, maar er is recent twijfel gerezen (Archeologie Magazine dec. 2002,38). 48 Twee fragmenten in Thermenmuseum. 49 Het is niet waarschijnlijk dat het de in 33 na Christus overleden Agripina de Oudere betrof. 50 L. Toorians in Spiegel Historiael, maart 2001, 114. 51 Roymans 1995,53-55 en 61; Vanderhoeven 1996,242. 52 Tacitus Hist. IV,i5. 53 Bij Cananefaten volgens Bloemers een ruitereenheid (ala) en hoogst waarschijnlijk ook een infanterie-eenheid, op volle sterkte 2 x 4 8 0 m a n (Bloemers 1978,104 en 115); Willems 1986, 390, 395 noot 117 over Bataven. 54 Bogaers 1960-61,265, 273 noot 54, 274. 55 Ptolemaeus Geografia 11,9,1 (Lugdunum Batavorum) en 11,9,8 (Batavodurum); Van de Weerd 1944,16-17; Bogaers 1960-61,274 noot 54; Bloemers 1978,81-84. 56 Ptolemaeus, Geographia 11,9; Van de Weerd 1944,16-17; Byvanck 1943,472-473; Bogaers 1988,31.


57 Van de Weerd 1944,16; Dilke 1985,72-73. 58 Bogaers 1960-61,274 en noot 55; Ptolemaeus, Geogr. 11,9.1. 59 Byvanck 1943,211; Van de Weert 1944,16; Bogaers 1960-61,274 noot 60; Dilke 1985^72736oPlinius Nat. Hist. IV,IOI; Bloemers 1978,80. 61 Dat zou wel betekenen dat de plaats op zijn vroegst in 48 n.C. zijn naam kreeg. 62 De uitgebreide naam Lugdunum Batavodurum verschijnt alleen bij Ptolemaeus en is mogelijk bedacht. In dezelfde beschrijving wordt Gesoriacum ten onrechte aan de Morini gekoppeld (Byvanck 1943,485). 63 Marcel, 1975, Histoire de la France Urbaine,99. 64 Tacitus vermeldt bij Xanten wel in de buurt van het fort een 'stadachtige nederzetting' ("in modum municipii"), maar dat heeft gezien de context waarschijnlijk betrekking op het kampdorp en niet de op 2,5 km afstand gelegen proto-urbane nederzetting; Tacitus hist.IV,22; Bloemers 1990,82. 65 Dat die afstand juist is, is aannemelijk aangezien deze consistent is met de afstand van 10 gallische mijl die het Reisboek van Antoninus aangeeft tussen Lugdunum en Alphen, terwijl Valkenburg en Alphen volgens de reiskaart 8 mijl uit elkaar liggen. 66 OMROL 1907,23-28; 1911,69-75 en vooral 1912,48-62. 67 OMROL VI,5i. 68 OMROL VI.5569 H. Martin in OMROL 1912, 54-60. 70 OMROL 1907,24, OMROL 1911,74 en OMROL 1912,51-53 en fig 47. 71 Een verband met Lugdunum is al eerder geopperd (bijvoorbeeld Byvanck 1943,420), maar niet in relatie met een proto-urbane nederzetting. 72 Tacitus Hist. IV,i5; Altaar nr. 1003 in Dijkstra en Ketelaar (1965), Brittenburg, raadsels rond een verdronken ruïne. De auteur heeft een publicatie over dit onderwerp in voorbreiding. 73 Zie Buijtendorp (1992); Een Romeins fort in Holland. In: Bijlage Wetenschap & Onderwijs NRC Handelsblad, p. 1-2. 74 Een zekere Olennius, genoemd bij de opstand van 28 n.Chr. in Tacitus Ann IV.72; Bloemers 1978,81; Drinkwater 1983,131. 75 Hierboven noot 9. 76 Van Es 1981,131-132 en noot 354. 77 Tacitus Hist. V,i4-2i; Byvanck 1943,272-276. 78 Vgl. Bogaers 1960-61,274-275; Tacitus schrijft: "non tamen ausus oppidum Batavodurum armis tueri". De aanduiding komt al voor in een elfde eeuws handschrift van Tacitus (codex Laurentianus, Florence, LXVIII2 (Mediceus II), folia 102 verso en 103 recto) en wordt gevolgd in alle

andere handschriften (enige uitzondering is de vijftiende eeuwse Regius Parensiensis die meervoud geeft(oppida Batavorum). 79 Vgl. Van Es 1981,82; In dat geval is het mogelijk dat de proto-urbane nederzetting bekend stond als oppidum van de Cananefaten ('Oppidium Cananefatium'), maar dat blijft speculatief, temeer omdat stamnamen inmiddels minder gebruikelijk waren. 80 Van Enckevort e.a. 20008,61-63 e n Van Enckevort en Thijssen 2000b,88-91. 81 Van Enckevort en Thijssen 2000a, 32; Van Enckevort en Thijssen 2ooob,96. 82 Het laat de kern van het betoog van Van Enckevort e.a. intact, namelijk dat bij De Winseling mogelijk een inheemse locatie lag met doorwaadbare plaats (latere brug) en heiligdom. 83 Enckevort, H. van, en J. Thijssen 1996; van Enckevort e.a. 20008,64 e-v-> v a n Enckevort en Thijssen 2000b,106. 84 Buijtendorp 1988,107. 85 van Enckevort e.a. 20008,64 e.v.; van Enckevort en Thijssen 2ooob,88-9i; De Romeinse tempel van Empel had zeker zo'n voorganger: Roymans en Derks 1994,14 en 35. 86 De auteur zal hierop in een andere context nog uitvoerig terugkomen.

Literatuur afkortingen AM = Archeologie Magazine ANVR = Aufstieg und Niedergang von die Römische Welt (ed. E. Temporini) BAR = British Archaeological Reports BJ = Bonner Jahrbücher BRGK = Berichte der Römisch-Germanischen Kommission BROB = Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek CIL = Corpus Inscriptionem Latinarum JRS = Journal of Roman Studies RMO = Rijksmuseum van Oudheden te Leiden Literatuur - Blagg, T.F.C, and M. Milett (ed), 1990. The Early Roman Empire in the West. Oxford. - Bloemers, J.H.F., 1978. Rijswijk 'De Bult', eine Siedlungder Cananefaten (ROB Nederlandse Oudheden 8), Amersfoort. • Bloemers, J.H.F., 1990. Lowcr Germany. plura consilio quam VI: Proto-urban settle.me.nts and the integration ofnative society. In: Blagg and Milett 1990,

pp 72-86.

- Bogaers, J.E., 1960-61. Civitas en Stad van de Bataven en Canninefaten. In: BROB 1960-61, pp 263317-

- Bogaers, J.E., 1988. De nederzetting op het Valkhof en omgeving. In: Bogaers, Bloemers en Haalebos.

209


- Roymans, N. en W. van der Sanden, - Bogaers, J.E., J.H.F. Bloemers en J.K. Haalebos, 1988. Noviomagus: op het spoor 1980. Celtic coins from the Netherlands der Romeinen in Nijmegen, Nijmegen. and their Archaeological context. BROB 30 (1980), pp 173-254. - Buijtendorp, T.M., 1988. Periodisering van Romeins Voorburg. Westerheem 37-2- - Roymans, N. en T. Derks, 1994. De tempel 1988, pp 107-117. van Empel. Een Hercules-heiligdom in het - Byvanck, A.W., 1943. Nederland in den woongebied van de Bataven. 's-HertogenRomeinschen tijd. Leiden. bosch. - Derks.T., 1998. Gods, Temples and Ritual - Roymans, N. e.a. (red.), 1995. Integration Practices. The transformation ofreligios in the early Roman West. The role of culture ideas and values in Roman Gaul. and ideology. Amsterdamse Archeologische Studies 2. • Roymans, N., 1995. Romanization, cultural - Dilke, O.A.W., 1985. Greek and Roman identity and the ethnic discussion; the integmaps. Londen. ration oflower Rhine populations in the - Drinkwater, J.F., 1983. Roman Gaul. The Roman empire. In N. Roymans e.a. 1995, threeprovinces, 58 B.C. • A.D. 260. PP 47-64- Enckevort, H. van, J.K. Haalebos en J. Thijs- Roymans, N. e.a., 1996a. From the sword sen, 2000a. Nijmegen. Legerplaats en stad to the plough. Three studies on the earliest in het achterland van de Romeinse Limes. Romanisation of Northern Gaul, - Enckevort, H. van en J. Thijssen, 2000b. Amsterdam. Der Hauptort der Bataver in Nijmegen im 1. - Roymans, N., 1996b. The sword or the Jahrhundert n. Chr. Von Batavodurum und plough. Regional dynamics in the Oppidum Batavorum nach Ulpia NovioRomanisation ofBelgic Gaul and the magus. In: Precht en Zieling 2000, pp 87Rhineland area. In: Roymans e.a. 1996a, 110. pp 9-126. - Es, W.A. van, 1981. De Romeinen in - Vanderhoeven, A., 1996. The earliest urbaNederland. Haarlem. nisation in Northern Gaul. Some implications of recent research in Tongres. In: - Evelein, M.A., 1911. Opgravingen in het Roymans 1996, pp 189 e.v. Klein-duin te Katwijk-Binnen. OMROL V, pp 69-75. - Vanderhoeven, A., 2000. Das Furflavische - Holwerda, J.H. en M.J. Krom, 1907. Tongeren: Die Früheste Entwicklung der Opgravingen in het Klein-duin te Katwijk Stadt anhand von Funden und Befunden. a. R. OMROL I, pp 23-27. In: Precht en Zieling 2000, pp 157-176. - Holwerda, J.H., 1912. Opgraving in het - Weerd, H. van de, 1944. Inleiding tot de Klein duin te Katwijk-Binnen. OMROL Gallo-Romeinse archeologie der Nederlanden. VI, pp 48-53. - Willems.W.J.H., 1986. Romans and • Jonge, W., de, en C. Milot, 1997. De Batavians: A Regional Study in the Dutch Cananefaten: Bataafs, Fries... Of wat eiEastern River Area, Amersfoort (ook in genlijk? Op zoek naar de grootste gemene BROB 31, pp 7-217 en BROB 34, pp 39deler voor de West-Nederlandse archeolo33i)gie van het jaar nul. In: Westerheem 46/2, -Willems.WJ.H., 1990. Romeins Nijmegen. pp 2-13, 46/3, pp 16-30. Vier eeuwen stad en centrum aan de Waal. • Precht.G en N. Zieling (red), 2000. GeneUtrecht. se, Struktur und Entwicklung Römischer Stadte im 1 Jahrhundert n. Chr. In Nieder- Vertalingen Tacitus en Caesar: und Obergermaniën. Xantener Berichte - Katwijk-Knapp, F.H. van,i987. Caesar, De Band 9. Kolloquium vom 17. Bis 19 Gallische Oorlog (vertaling De Haan Februar 1998 im Regionalmuseum Klassieken). Xanten. Mainz. - Meijer, J.W., 1990. Tacitus Jaarboeken • Rieche, A., 1998. Colonia Ulpia Traiana. (Nederlandse vertaling). Die Romische Stadt: Plannung, Architektur, - Meijer, J.W., 1992. Vertaling van Tacitus, Ausgrabung. Keulen. Dialoog over de welsprekendheid, Agricola en Germania (Nederlandse vertaling). - Meijer, J.W., 1995. Tacitus Historiën (Nederlandse vertaling).

210


De grenzen van de wet (2) Rinus Houkes

In de vorige Westerheem beschreef ik, onder de zelfde titel, aan de hand van een case mijn visie op de regelgeving van de ROB. Hoewel de tijd tussen het verschijnen van de laatste Westerheem en de sluitingsdatum voor deze aflevering uiterst kort was, is het mij toch gelukt een aantal reacties op mijn artikel te verzamelen. Een officiĂŤle reactie van de R.O.B, heb ik tot op heden echter nog niet mogen ontvangen en we zullen het dus zonder moeten doen. De ontvangen reacties zijn verschillend en het zal niet verbazen dat de meeste reacties positief waren. Toch waren er ook kritische geluiden te horen die ik niet uit de weg wil gaan. Integendeel, met deze reacties moet zorgvuldig worden omgegaan en dat wil ik in dit artikel doen. De reacties zijn grotendeels onder te brengen in vijf thema's of vragen die gesteld worden. Dit zijn: 1. Wat zijn de wettelijke consequenties? 2. Is dit in het belang van de archeologie? 3. Bestaat er geen gevaar dat er een soort archeologische vrijstaat ontstaat? 4. Waarom niet eerst een dialoog met de ROB aangaan, of die dialoog afwachten? 5. Brengt dit de samenwerking met de ROB niet in gevaar? Wat zijn de wettelijke consequenties?

Op de vraag of burgers aan de case rechten kunnen ontlenen moet ik ontkennend antwoorden. In ieder geval voor zover dit het gedogen door de ROB geldt. Uiteraard zal een rechter iemand niet zo snel veroordelen als er voorbeelden zijn van andere (eerdere) gelijksoortige zaken waarbij niet tot

vervolging is overgegaan, maar daarmee is het gedogen door de ROB nog niet tot een recht verworden. Aan de andere kant zijn er geen wettelijke beperkingen die een dergelijk onderzoek verbieden. Hoewel de ROB (bij het schrijven van dit artikel) nog steeds niet gereageerd heeft, zie ik niet in hoe ze dit zou kunnen verbieden. Mocht de ROB wel gronden zien om dit te verbieden dan moet ze maar aangifte doen. Graag zelfs, want dan laten we de rechter deze case beoordelen en is er voor iedereen meer duidelijkheid. Is dit in het belang van de archeologie?

Dit is geen juridisch argument maar een moreel. In principe zou ik dus kunnen stellen dat dit argument er niet toe doet waar het gaat om wat wij burgers wettelijk wel of niet mogen. Voor wat betreft de uitwerking van de cases is dit dus niet aan de orde. Voor veel amateurs is archeologie echter ook een stuk emotie en daar komt het morele aspect wel om de hoek kijken en moet ik er iets verder op in gaan. Morele aspecten kunnen vaak twee kanten op werken en zo ook in dit geval. Door de huidige regelgeving worden amateurarcheologen belemmerd in de uitoefening van hun hobby. Het gevolg is dat er bodemverstoringen plaatsvinden zonder dat amateurs onderzoek mogen doen waardoor er informatie verloren gaat'. Daarnaast kondigden veel amateurs al aan dat ze, onder de huidige omstandigheden, met hun hobby zullen stoppen. Ook ander onderzoek kan niet meer plaatsvinden. Als voorbeeld noem ik het onderzoek dat D. Mittendorp en ik uitgevoerd hebben naar de grafheuvels in de omgeving Arnhem/ Renkum2. Een dergelijk onderzoek zou nu niet meer kunnen. De huidige regelgeving bete211


kent dus dat er minder informatie vrijkomt, dan wel dat er informatie verloren gaat, en ik vind dat niet in het belang van de archeologie. Het antwoord op de vraag of mijn acties het belang van de archeologie dienen is dus volmondig ja. Bestaat er geen gevaar dat er een soort archeologische vrijstaat ontstaat?

Naast de term 'vrijstaat' zijn ook woorden gebruikt als 'burgerlijke ongehoorzaamheid' en 'anarchie'. In principe zijn deze termen alleen van toepassing als men de wet overtreedt om zijn doel te bereiken en dat is hierbij niet het geval. Ik probeer juist de grenzen van de wet te verkennen om aan te geven hoever we kunnen gaan zonder in anarchie te vervallen. Het gevaar voor een soort archeologische vrijstaat is echter wel reëel, maar of deze wel of niet ontstaat hangt niet van mijn acties af maar in hoge mate van de ROB zelf. Met de huidige regelgeving vervreemdt de ROB de amateurs van zich en velen - met name de betere amateurs - houden het daarom mogelijk voor gezien of gaan hun eigen weg. Waarom niet eerst een dialoog met de ROB aangaan, of die dialoog afwachten?

Het is waar dat er op het moment al veel amateurs een dialoog proberen aan te gaan maar het één hoeft het ander niet uit te sluiten. Het is juist goed als je bij een dialoog weet waar je juridisch staat en mijn acties kunnen onze positie hierbij juist versterken. Daarbij hebben we de laatste jaren al heel wat discussies over dit onderwerp gevoerd en ik heb niet de indruk dat we er veel mee opgeschoten zijn. Brengt dit de samenwerking met de ROB niet in gevaar?

Bij het begrip samenwerking denk ik aan twee of meer partijen die, over en weer, vrijwillig acties ondernemen waarvan beide partijen profiteren. Een goede samenwerking kan alleen maar bestaan als partijen in evenredigheid 212

en naar vermogen een gelijkwaardige bijdrage leveren. Als we de gelijkwaardigheid van de samenwerking tussen amateurs en ROB bekijken moeten we eerst naar het aspect vrijwilligheid kijken. Zaken die we over en weer verplicht zijn te doen vallen uiteraard niet onder het begrip samenwerking, zoals hierboven bedoeld. Als we vervolgens de zaken op een balans leggen en kijken wat de verschillende partijen vrijwillig investeren in deze samenwerking dan zien we dat er van gelijkwaardigheid geen sprake is. Amateurs doen vrijwillig: 1. Het melden van losse waarnemingen en vondsten. Vooral binnen de AWN worden vrij veel vondsten gemeld die door bezoekers (niet leden) op open dagen en lezingen aan ons getoond worden. 2. Het indienen van (schriftelijke) rapporten. Zowel druk- als verzendkosten zijn daarbij voor onze eigen rekening. 3. Het letten op activiteiten in de regio die archeologische consequenties kunnen hebben en zonodig acties ondernemen. 4. Gratis assistentie verlenen bij opgravingen. Vooral het snel kunnen inspringen bij noodopgravingen is daarbij van belang omdat de officiële instanties daar te log voor zijn. 5. Het geven van informatie. Bij archeologisch vooronderzoek wordt zeer veel informatie van amateurs gebruikt. Amateurs geven voorlichting aan gemeenten, scholen, verenigingen en een ieder die geïnteresseerd is in archeologie. Wij dragen bij aan het vergroten van het maatschappelijk draagvlak voor de archeologie. 6. Amateurs zijn bij uitstek de mensen die een regionaal beeld hebben, weten wat er speelt en brengen de verschillende onderzoeken met elkaar in verband. De resultaten van deze onderzoeken stellen wij (zie punt 2) weer kosteloos beschikbaar. Wanneer we de andere kant van de balans bekijken en zien wat de ROB


vrijwillig voor ons doet, dan blijkt dat vrij weinig te zijn. Het geven van informatie is een taak van de ROB en niet iets wat ze op vrijwillige basis doen. Het niet verstrekken van informatie zou er zelfs toe kunnen leiden dat archeologische monumenten worden aangetast (bijvoorbeeld bij geologisch onderzoek) omdat de verstoorders door de ROB niet van adequate informatie zijn voorzien. In dat geval zou er zelfs geen rechtsvervolging kunnen plaatsvinden omdat de ROB zelf in gebreke is gebleven. Volgens mij is er op het moment dus nauwelijks sprake van een samenwerking tussen ROB en amateurs en ik zie dan ook niet in hoe mijn acties een niet bestaande samenwerking in gevaar kunnen brengen. Ik denk overigens wel dat we, zodra we de grenzen van de wet kennen, de samenwerking met de ROB opnieuw moeten bekijken. Let wel! Ik ben voorstander van een intensieve en verregaande samenwerking met de ROB, maar wel op basis van wederzijds

respect, waardering voor eikaars inbreng, begrip voor eikaars positie en een evenredige inbreng op basis van eikaars mogelijkheden. Het zal duidelijk zijn dat de reacties die ik heb ontvangen voor mij vooralsnog geen reden zijn om met mijn acties te stoppen. Een nieuwe case is inmiddels uitgevoerd en het rapport daarover bij de ROB ingediend. Van deze tweede case hoop ik u binnenkort in Westerheem verslag te doen. Alkmaarsingel 354 6843 WT Arnhem Noten 1 Zie ook het artikel van Jan Verhagen in deze Westerheem, project Zevenaar Raadhuisplein/Marktstraat. 2 Rinus Houkes, 2001. Relaties in de verspreiding van grafheuvels uit het Laat Neolithicum en de Bronstijd. Westerheem nr. 6, p 266-274.

AWN-reeks no. 3 Frans Diederik 'Schervengericht, een onderzoek naar inheems aardewerk uit de late derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland' 168 pagina's, ill., ISBN 90 71312 07 o Uit de duizenden aardewerkscherven, aangetroffen in tientallen nederzettingen uit de Inheems-Romeinse tijd in Schagen e.o., is de migratie van de bevolking in de derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland te herleiden. De publicatie, met de vele lijntekeningen en afbeeldingen, is tevens een uitzonderlijk fraai naslagwerk voor het determineren van aardewerk uit bovengenoemde periode. Prijs voor leden € 12,50, voor niet-leden € 18,50, (excl. € 3,00 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 3.

213


Literatuurrubrieken Recensie landmarks als wegen, kampontginningen, smalle dekzandruggen, beekdalen, poelen, geïsoleerde (grafheuveltjes en hunebedden ingetekend zijn. 2001. H.J. Versfeit, De Hottinger-atlas van Noord- Deze eerste kaarten op zeer grote schaal berustten op precieze driehoekmeting en en Oost-Nederland 1773-1794. Groningen Hottinger c.s. stelden zo vast dat het zuid(Heveskes Uitgevers) 2003. oostelijk einde van de Hondsrug (WeerdinISBN 90-806727-4-2. Prijs € 49,50 ge-'Baarenhaar') in het verlengde van de verdere oostrand van de Hondsrug lag en Zoals de uitgave van onze topografische niet een 6,5 km naar het westen versprong kaarten in handige atlassen door Wolterszoals op de kaart van Pijnacker uit 1634, Noordhoff hun gebruik een stuk makkelijdie tot dusver de basis van alle andere kaarker gemaakt heeft, is dit zeker ook het geten gevormd had. Voor allerlei details moet val bij deze uitgave in atlasvorm van beide men de Hottingerkaart overigens niet al te oudste op elkaar aansluitende topografische letterlijk opvatten: het wegenpatroon van kaarten van Noord- en Oost-Nederland. buitenplaatsen is in parallelle versies van Deze door Franse militairen onder Napode kaart bijvoorbeeld soms heel anders leons bewind gemaakte manuscriptkaarten (H.W.M, van der Wyck, Atlas van Overijsselop schaal 1:20.000 worden bewaard in een se buitenplaatsen, Alphen aan den Rijn Parijs archief. 1983, toelichting p. 18-27). Anders dan wel Na hun herontdekking in 1970 door C. gedacht is heeft dit alles met de impressioKoeman waren sinds de jaren '80 scherpe nistische invulling van de contouren door kleurkopieën in enkele Nederlandse archiede op wel heel grote schaal werkende cartoven te bestuderen. grafen te maken en niet met tussentijdse De Hottinger-manuscriptkaarten op schaal veranderingen in de parken. Hier en daar 1:14.400, wier bestaan ook door Koeman staat er ook wel een boerderijtje te veel ofte herontdekt en in 1960 algemeen bekend weinig op. gemaakt was, waren in het origineel in het Algemeen Rijksarchief, nu Nationaal Beide atlassen geven zoals gezegd huneArchief in Den Haag te bekijken - je kreeg bedden aan. Op de bladen waar dit niet gedan een heel grote kaartrol voor je op tafel. daan is, herkent men de bosjes waarin ze De Drentse Historische Vereniging heeft lagen. Ook grafheuvels zijn aangegeven beide kaarten nu als atlas uitgegeven, de (onder meer zes bij De Borkeld en bijna 30 Franse op schaal 1:33.500 in 2001 en de op de Vasser Heide). De Hunnenborg bij Hottinger in 2003 op schaal 1:26.000. Ootmarsum staat er met zijn voorburg veel De Fransen hadden Drenthe en de Kop van gedetailleerder op dan op recente topografiOverijssel, maar niet Zuidoost-Drenthe sche kaarten. gekarteerd omdat daarvan al de HottingerMaar volgens A.D. Verlinde klopt niet alles, kaart bestond. Aangezien er voor een uitganet zo min als bij het Huis Hengelo. Grafve van alleen het Zuidoost-Drentse deel van heuvels en hunebedden op de Hondsrug deze kaart te weinig belangstelling zou zijn lijken bij beide karteringen vrij nauwkeurig is de Hottinger-kaart nu compleet uitgegegesitueerd, maar Celtic fields ontbreken. ven, van Nijmegen, Arnhem en Zutphen Ze zijn eerst later door Cranssen en Van tot de Dollard. Apken ingemeten (kaartbijlagen bij J.A. Brongers, 1833 Reuvens in Drente, Bussum 1973 - antiquarisch nog ruim verkrijgbaar). Deze dubbele uitgave is een buitengewoon De latere ontginning van zandgronden en belangrijke gebeurtenis voor de in Drenthe, venen in Noord- en Oost-Nederland is af te Oost-Groningen, Overijssel en Oost-Gellezen van de regelmatig bijgewerkte gederland werkzame onderzoekers van welke drukte topografische kaarten sinds 1850. vorm van landschappelijke geschiedenis In de begeleidende teksten lichten Versfeit dan ook. In de eerste plaats omdat het land en Schroor de ontginning, de trage groei indertijd nog zo leeg en weinig ontgonnen van economie en bevolking, de gang van was en in de immense open ruimten tushet karteren en de oudere kaarten van het sen de essen, dorpen en venen op het zand H.J. Versfeit en M. Schroor, De Franse kaarten van Drenthe en de noordelijke kust 1811-1813. Groningen (Heveskes Uitgevers)

214


bestreken gebied duidelijk toe. De atlassen meten 33,5 x 24 cm en met hun aantrekkelijk bedrukte kartonnen banden zijn ze samen 4,5 cm dik. Helaas is de eerste al uitverkocht (de belangstelling was dus onderschat!), de tweede kost € 49,50. De kleurenrepro's van de kaarten zijn zo duidelijk en fraai als in verkleining maar mogelijk is. Bladwijzers op de schutbladen geven de nummering van de atlasbladen aan. Bij de op het noorden 'georiënteerde' Franse kaarten (het noorden boven) en de letterlijk op het oosten georiënteerde Hottingerkaarten van de boorden van Waal en Rijn tussen Nijmegen en Arnhem, en van de IJssel (1773-1783), de rest van Salland en de Graafschap (1785-1787) en Twente (1788-1792) kan men er meestal goed mee uit de voeten (al zouden vermelding in de marge van de nummers van aanpassende bladen zoals in de Wolters-atlassen, en meer plaatsnamen op de bladwijzers handig zijn geweest). Maar bij de Hottingerkaarten van Zuidoost-Drenthe en Westerwolde (1788-1792) en de omgeving van Groningen (1792-1794) raakte ik de koers dikwijls kwijt. Dit ligt vooral aan de vreemde oriëntatie, waarbij de bovenkant van de kaarten 700 rechts van het noorden ligt (waarom?). Ook bij de naden tussen de Franse en de beide Hottingerkarteringen komt men er niet goed uit zonder een topografische Wolters-atlas 1:50.000, gedegen locale kennis, of de op de Franse en Hottingerkaarten gebaseerde overzichtskaart van Krayenhoff uit 1820-23, die in deze Heveskes-atlassen klein afgebeeld is. Voor wie wil weten hoe de archeologische vindplaatsen gesitueerd waren in het oorspronkelijke, in de prehistorie eerst nog met bos bedekte landschap, zijn deze twee Heveskes-atlassen onmisbaar, naast de bij de Topografische Dienst in Emmen verkrijgbare Bodem-, Geologische en Geomorfologische kaartbladen 1:50.000. Zeker in hun verkleinde vorm geven de atlassen een uitstekend beeld van de vrijwel bosloze en grotendeels onverkavelde heiden en venen vóór de zo ingrijpende negentiende/twintigste-eeuwse veranderingen. J.A. Bakker

J.A. Waasdorp. IIII M.P. naar M.A.C.; Romeinse mijlpalen en wegen. Haagse Oudheidkundige Publicaties 8, Den Haag 2003. ISBN 90-75073-08-9, 80 pp. Prijs: € 10,-; verkrijgbaar bij het Haags Historisch Museum en het Gemeentelijk Contact Centrum. Het gebeurt niet vaak dat we in Nederland een Romeinse mijlpaal vinden, laat staan vier tegelijk. En al helemaal niet in het polderlandschap van Zuid-Holland. We kunnen het de archeologen dan ook niet kwalijk nemen dat ze de klompen steen niet ogenblikkelijk herkenden als mijlpalen. Maar wat ze in 1997 op het Wateringse Veld in Den Haag uit de klei peuterden, bleek een regelrechte sensatie. De vier mijlpalen kregen terecht veel aandacht in de media, maar de echte grote publicatie liet nog op zich wachten. Gelukkig is die er nu. Het boek geeft een uitgebreid verslag van de opgravingen op het Wateringse Veld. Terecht krijgen de mijlpalen de meeste aandacht. Na een beschrijving van de palen volgt een zoektocht naar een zo nauwkeurig mogelijke datering. De auteur zoekt het antwoord in een analyse van gelijkwaardige mijlpalen in het buitenland. De palen krijgen zo een verfrissende, historische context die ver uitstijgt boven hun oorspronkelijke, drassige vindplaats. En passant maken buitenlandse equivalenten het makkelijker om ontbrekende tekstgedeelten te reconstrueren. Ook interessant is de vraag wat de vier betreffende keizers (Antoninus Pius, Caracalla, Gordianus III en Decius) heeft bezield om op deze plek een paal op te richten. Waar mijlpalen staan, moet ook een weg zijn. Ook die werd in eerste instantie niet als zodanig herkend. Dat is niet verwonderlijk, want het uiterlijk van de weg wijkt af van alle bekende voorbeelden. De weg kent weliswaar een greppel (waarin de mijlpalen zijn teruggevonden), maar er is geen enkele vorm van verharding gevonden. Geen hout, geen grint, geen schelp. Het weglichaam is over een afstand van 750 meter getraceerd als een brede baan van klei. Mysterieus, want de klimatologische omstandigheden in Romeins Zuid-Holland waren zeker niet ideaal en de weg was, gezien de moeite van de keizers, toch echt belangrijk. Al met al voegt IIII M.P. naar M.A.C, een nieuw hoofdstuk toe aan de Romeinse geschiedenis van Nederland - en een uiterst interessante paragraaf aan het internationale onderzoek naar Romeinse wegen. Paul van der Heijden

215


De provincie West-Vlaanderen krijgt ruimschoots de aandacht in dit boek. Daar speurde men op een drietal locaties naar vroegmiddeleeuwse nederzettingssporen. In die provincie lag ook het verlaten en inmiddels bekende vissersdorp Walraversijde, waarvan hier de vijftiende-eeuwse schoeiselresten worden besproken. Onderzoek tijdens de graafwerken van de aanleg van een parkeergarage onder de Visserskaai van Oostende verschafte concrete informatie over het functioneren van de vestingwerken in die plaats. De grote hoeveelheid veelal achttiende-eeuwse mobilia die daarbij tevoorschijn kwamen, krijgt ruimschoots de aandacht. In Oostende is niet iedereen keurig op een begraafplaats ter aarde besteld. Naar de skeletresten van een zestigtal individuen die buiten reguliere begraafplaatsen zijn aangetroffen, is een fysisch-antropologisch onderzoek ingesteld. De skeletten kunnen waarschijnlijk in verband worden gebracht met het beleg van Oostende (1601-1604) en dateren wellicht uit het einde daarvan, toen men geen gebruik meer kon maken van de reguliere begraafplaatsen. Opvallend is dat de merendeels jongemannen als kind moeilijke en harde levensomstandigheden moeten hebben gekend, in hun adolescente jaren zware arbeid verrichtten en - in sommige gevallen - iets omhoog hebben kunnen klimmen op de sociale ladder. Van één van hen is het gezicht gereconstrueerd. Allen, ook vier vrouwen, stierven in de bloei van hun leven aan een oorzaak die geen sporen op de beenderen naliet. Op basis van isotopenanalyse op middeleeuws botmateriaal is een pilotstudie gedaan naar dieetreconstructie van middeleeuwse stadsbewoners en naar herkomstbepaling van dierlijke producten. De voorlopige resultaten zullen door verder onderzoek moeten worden getest en uitgewerkt. In 2000 verscheen in ons tijdschrift Westerheem een artikel van Roei Lauwerier en Jarn Zeiler over de introductie van het konijn in de Lage Landen (49e jrg., p. 133137). Zij zetten de gegevens öp een rij met betrekking tot de introductie van dit dier in de Lage Landen en corrigeren daarbij de datering van konijnenbotten uit het kasteel van Valkenburg (Zuid-Limburg) die tot nu toe als de oudste voor Nederland werden beschouwd. Uit een recent uitgevoerde C4datering bleek dat de botten jonger waren

Ajb. 2. Kookpot uit gallo-romeins brandrestgrafte Huise (gem. Zingem, B.), tweede eeuw. Uit: Archeologie in Vlaanderen VIL

dan de elfde- of twaalfde-eeuwse laag waaruit ze tevoorschijn kwamen. Misschien bliezen deze konijnen hun laatste adem uit in een hol, dat ze eerder gewoon in die oudere bodemlaag hadden gegraven. Naar aanleiding van die conclusie stelde Lauwerier ook de datering van de oudste konijnenbotten uit Vlaanderen ter discussie. Dat betrof twee vondsten: een bot uit de abdij Ter Duinen te Koksijde en een collectie beenderen afkomstig uit de beerput van de oudste abtswoning van de abdij van Ename bij Oudenaarde. Anton Ervynck nam de uitdaging aan. De waarneming uit Koksijde blijkt onbetrouwbaar te zijn. De vondsten van Ename blijken onjuist te zijn gecatalogiseerd, waarmee zelfs de datering van de gehele beerputinhoud op losse schroeven is komen te staan. Dit heeft ook consequenties voor nadien op deze beerputvondst gebaseerde conclusies. Uiteindelijk moet worden vastgesteld, dat de oudste aanwijzingen voor de introductie van het konijn in de Lage Landen nog steeds niet uit archeologische maar uit historische bronnen komen, waarbij de oudste datering voor Vlaanderen 1255 is en voor Nederland 1297. Info: iap@lin.vlaanderen.be en guy.deboe@ping.be Gerrit Groeneweg

Signalementen W. Heinz. Reisewege der Antike. Unterwegs im Römischen Reich. Stuttgart 2003.

ISBN 3-8062-1670-3. Gebonden, 128 pp. Prijs: € 24,90. Nu we in Nederland steeds meer Romeinse wegen ontdekken (Den Haag, Leidsche Rijn), wordt het tijd om ook eens te kijken naar dergelijke infrastructurele werken in het buitenland. Een goed overzicht biedt

217


Archeologie in Vlaanderen VII - 1 9 9 9 /

2000. Brussel, Instituut voor het Archeologisch Patrimonium, 2003. ISSN 0778-2837. Zw./w.-ill., 328 pag. Veertien bijdragen over archeologie in Vlaanderen, van Paleolithicum tot postmiddeleeeuwse tijd, samengesteld door meer dan dertig deskundigen, vormen tezamen wederom een bundel belangwekkende resultaten van het archeologisch onderzoek bij onze zuiderburen. Uiteraard bestaan er grote verschillen in aanpak tussen Nederland en Vlaanderen. Alleen al het ontbreken van privatisering van de archeologie, wat daarvan ook zij, maar ook de beperktere mogelijkheid van inzet van mankracht en financiĂŤle middelen en de totaal andere organisatiestructuur leiden al dan niet noodgedwongen tot een totaal andere situatie. Maar daarnaast heeft men in Vlaanderen ook een enkele bewuste keuzes gemaakt, die daar steeds meer navolging krijgen en die totaal afwijken van de Nederlandse aanpak. Zo beperkt het archeologische onderzoek in Vlaanderen zich niet meer tot uitsluitend hetgeen zich onder het maaiveld bevindt. Vroeger kende men daar een Nationale Dienst voor Opgravingen, zoals in Nederland nog steeds een Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek bestaat. Alles boven het maaiveld of straatniveau hoort in Nederland al snel tot cultuur- of bouwhistorie. Maar in Vlaanderen stellen het huidige Instituut voor het Archeologisch Patrimonium en de verschillende stadsarcheologische diensten zich op het standpunt dat onder- en bovengrondse zaken onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en steeds in hun onderlinge samenhang moet worden onderzocht. Nadeel van deze benaderingswijze is dat de overheid al snel

AJb. 1. Steengoed beker met deksel, herkomst Duingen (D.), gevuld met zilveren munten gevonden te Geel (B.), XVIId-XVIIIA. Uit: Archeologie in Vlaanderen VII.

216

geneigd is om meer geld en faciliteiten beschikbaar te stellen voor dat bovengrondse archeologische onderzoek. Het tweede grote verschil tussen Nederland en Vlaanderen is de wijze van verslaglegging. In Nederland publiceert elke specialist zijn/haar verslag over een klein aspect van het onderzoek; een samenvattende synthese van die deelrapporten noemen we dan een interdisciplinaire aanpak. Zo slaagt hier elke individuele onderzoeker erin, om de nodige eer en roem met zijn werk te behalen. In Vlaanderen is men daarvan afgestapt. Daar publiceert niet langer elke deskundige zijn/haar eigen onderzoeksresultaten, zoals men dat op de Universiteit leerde, maar verschijnen de archeologische publicaties als co-producties van een reeks van niet langer individueel traceerbare deskundigen. Zo werkten zeven auteurs aan het voorlopig opgravingsrapport van de Midden-Paleolithische Valleinederzettingen in de Belgische provincie Limburg. Het onderzoek leverde de archeologische sporen op van tenminste vijf verschillende kampementen van Neanderthalers. EĂŠn van de opmerkelijkste vondsten daarbij is het hol van een holenhyena en een vuurstenen 'core-chopping-tool' met een gewicht van ongeveer twee kilo. Het onderzoek lijkt uit te wijzen dat de Neanderthaler niet alleen door migratie, maar ook op een instrumentele manier wist te reageren op verschillende klimatologische omstandigheden. Niet alleen de oudste, maar ook de jongste gegevens komen uit deze provincie, namelijk in de vorm van een muntdepot uit het begin van de twintigste eeuw dat in 1998 in Tongeren tevoorschijn kwam. Een wat ouder muntdepot trof men in de provincie Antwerpen aan: 45 zilveren munten in een steengoed drinkbeker uit Duingen (Dtls.), daterend uit de zeventiende eeuw. De beker en een achttal munten is alles wat daarvan nog resteert, de rest verdween in de handel. In Oost-Vlaanderen werden Gallo-Romeinse brandrestgraven onderzocht, daarbij is speciaal gelet op restanten van plantaardige en andere grafgiften. In die provincie vond ook een onderzoek plaats naar een kleine laat-middeleeuwse toren en probeert archeobotanisch onderzoek een beeld te geven van het laat- en postmiddeleeuws landschap op enkele archeologische contexten.


Reisewege der Antike. Het boek gaat in op ontstaan, organisatie, bouw, functie, gebruik van Romeinse wegen en de bouwsels die er mee te maken hebben. Het boek maakt een rondreis door het hele Romeinse rijk en verwent ons met 130 fraaie plaatjes uit heel Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Alleen Nederland ontbreekt in het boek. Da's nou toch weer jammer. Heren en dames archeologen, doe er iets aan!

Wunder antiker Technik. Automaten - Orgeln - Uhren - Wasserspiele. CD-Rom. Theiss

Geschichtsmomente, 2003. ISBN 3-8062-1767-X. Prijs: € 29,90. De Romeinen waren hun tijd ver vooruit. Hun technische prestaties bleven tot aan de tijd van Michelangelo (en vaak nog veel langer) ongeëvenaard. Logisch om daar meer aandacht aan te besteden. Deze CD geeft een beeld van enkele hoogwaardige Romeinse uitvindingen, zoals beschreven door Vitruvius en deels bevestigd door vondsten. Maar de presentatie is ver onder de maat. De interactiviteit laat veel te wensen over en de vormgeving is knullig. Slecht gebruik van het medium. Een boek was beter geweest.

K. Gilliver. Aufdem Weg zum Imperium. Eine Geschichte der römischen Armee. Stuttgart 2003. ISBN 3-8062-1761-0. Gebonden, 224 pp. Prijs: € 24,90, vanaf 1 januari € 29,90. Bondig, gedegen exposé over de organisatie van het Romeinse leger en - vooral - de Romeinse oorlogsvoering. Vertaald uit het Engels waar het de meer dekkende titel kreeg: The Roman Art of War. Gebonden, maar jammer genoeg alleen zwart-wit afbeeldingen.

Het Instituut. Vijftigjaar IPP/AAC. Instituut voor Prae- en Protohistorie/ Amsterdams Archeologisch Centrum, 100 pp, prijs € 20,-. Verkrijgbaar bij het AAC (Amsterdam) en Antiquariaat Halos (Utrecht). Schriftelijke weerslag van het symposium in mei 2002 ter gelegenheid van het 50-

218

jarig bestaan van het IPP. Een leuke verzameling artikelen uit alle perioden en alle windstreken (inclusief het Midden-Oosten). Voor de Nederlandse archeologie interessant: - 45 years of Cultural Prehistory at the IPP (J.A. Bakker) • The rirualization of domestic life in Neolithic society (R. Bradley) - 50 jaar oecologische archeologie (W. Groenman-van Waateringe) - Romeins op het IPP (M. de Weerd) - Rome and the Batavian identity (C. van Driel-Murray) - The Middle Ages and beyond (A. Heidinga) - Britain, ideologies and the Frisian Sea (M. Carver). Deze feestbundel kent vreemd genoeg geen ISBN-nummer en is beperkt verkrijgbaar. Paul van der Heijden

AS. (Archaologie der Schweiz • Archeologie Suisse • Archeologia Svizzera), 26e jrg. Nr. 2, 2003. ISSN 0255-9005. GeïlL, 96 pag. Op een kruispunt van twee belangrijke verkeersverbindingen werd in 44/43 v.Chr. Augusta Raurica gesticht, de eerste Romeinse kolonie aan de Rijn, die al snel uitgroeide tot een stad met 20.000 inwoners. De talrijke overblijfselen uit die tijd, die nog steeds in het huidige Augst (bij Bazel) te zien zijn, trekken jaarlijks zo'n 120.000 bezoekers. De eerste opgravingen vonden plaats in 1582 en sedert 1959 zijn archeologen hier nagenoeg continue aan de slag. Onder de titel Augusta Raurica; eine Entdeckungsreise durch die Zeit besteedt het

magazine AS in deze Duitstalige 'special' aandacht aan de geschiedenis van het onderzoek van Augusta Raurica. Dezelfde publicatie verscheen overigens ook in het Frans, beide met een Italiaanse samenvatting. Info: www.augusta-raurica.ch en www.sguf-sspa.ch.

Jaarverslag igg8-2ooi van de Stichting Historisch Centrum Wassenaar.

Wassenaar 2003. Zw./w.-ill., 52 pag. In dit boekje zijn ondermeer de jaarverslagen 1998-2001 van de Werkgroep Archeologie opgenomen. In een tweetal artikelen besteedt A. Bakels voorts aandacht aan re-


Spiegel Historiael, jrg. 38 nr. 6, juni 2003. ISSN 0038 7487. Zw./w,-ill., 48 pag., losse nrs. € 6,25.

spectievelijk de "Prehistorische en middeleeuwse vondsten aan de Oostdorperweg" (p. 36-39) en aan "Enkele vindplaatsen uit de Ijzertijd in Wassenaar" (p. 40-42).

Detector magazine (verenigingsblad van 'De Detector Amateur'), nrs. 68, mei 2003 en 69, juli 2003. ISSN 1386-5935. Geïll., resp. 44 en 40 pag. Nummer 68 is een fraai en lezenswaardig nummer waarin Jan Zijlstra ons 117 Karolingische/Ottoonse schijffibulae toont en daarvoor een voorlopige typologie ontwikkelt. De afgebeelde en beschreven schijffibula zijn vooral afkomstig uit het FriesGroningse terpengebied. Elders in het blad verstrekt Zijlstra aanvullende informatie over gouden Scandinavische bracteaten (hangertjes uit omstreeks 450-550 n.Chr.). Patrick Van Wanzeele toont ons Vlaanderen als 'Archeologisch Wonderland' waar medewerkers van stadsarcheologische diensten hun bodemvondsten op de zwarte markt aanbieden. Mart Hoffmann kreeg in 1998 van Epko Bult, stadsarcheoloog van Delft, toestemming om een braakliggend terrein in die stad te onderzoeken. Onder de titel 'Delfts Oud VI' doet Hoffmann verslag van zijn vondsten en bevindingen. Ook nummer 69 is een editie met veel informatie over verschillende soorten kleine metalen voorwerpen. In dit nummer onder andere aandacht voor conduyten of tapkranen (Leon Mijderwijk), bronzen staafjes uit de Romeinse Tijd (Joris Aarts, Johan Koning) en onderdelen van laat-Romeinse, eventueel Germaanse, gordelgarnituren (Jan Zijlstra). Info: www.detectoramateur.nl

Over één ding zijn Hindoes, Islamieten en Boeddhisten het eens: Jezus herstelde van zijn kruisiging en is uiteindelijk in Kashmir begraven, waar zijn graf nog steeds wordt bezocht (p. 259-261). Uit archeologisch oogpunt is het verhaal van Jos Bazelmans (hoofd van de sector onderzoek van de ROB) minstens zo interessant (p. 262-268). Hij geeft daarbij in een 'nutshell' een beeld van de achter ons liggende ontwikkeling van de Nederlandse archeologie als gevolg van het uit 1992 daterende verdrag van Valetta (Malta). Beheer en bescherming van vindplaatsen, de kwalitatieve effecten van de introductie van de marktwerking in de archeologie en in het bijzonder ook de 'vertaling' van het vele onderzoek naar het grotere publiek, blijven de komende tijd belangrijke aandachtspunten.

Afb. 3. Botfragment van steur uit Wassenaar, Late Steentijd. Uit: Jaarverslag Stichting Hist. Centr. Wassenaar 1998-2001.

Rob Datema, Jaarverslag 2002 van de Stichting Archeologische Monumentenwacht Nederland De Stichting AMW stelt zich ten doel de aan archeologische monumenten toegekende

Afb. 4. Karolingische schijffibulae uit Pingjum (66), Slappeterp (6j), Minnertsga (yij, Wijnaldum (j2 en 82), Anjum (76), Dongjum (jy) en Harderwijk (81). Uit: Detector Magazine 68.

219


stelling kan worden gerealiseerd door beschrijving, periodieke inspectie, onderhoud, inrichting, advies en kennisoverdracht. Het werkterrein van de AMW concentreert zich vooral in de provincies Drenthe en Utrecht, terwijl de westelijke kustprovincies wat minder aandacht lijken te krijgen. In totaal zijn nu 2.743 monumenten beschreven. Het jaar 2002 stond in het teken van extra investering in professionalisering van de organisatie en in de ontwikkeling van de expertise van de medewerkers. Een belangrijk feit was het tot stand komen van een samenwerkingsovereenkomst met onder andere Landschapsbeheer Nederland.

Ajb. 5. Reconstructie Vroege IJzertijdpot die door het Explosieven Opruimingscommando werd opgedolven uit een klein grafmonument te Hoog-Soeren (gem. Apeldoorn). Uit: Jaarverslag 2002 AMW.

wetenschappelijke, cultuurhistorische, cultuurlandschappelijke, recreatie waarden in stand te houden ofte verbeteren. Die doel-

*

J,

*

Archeologie in Limburg (Archeologische

Vereniging Limburg) Het blad opent met een artikel van Luca Ponzetta, Natasja De Winter en Elke Wesemael over opmetingen van het verloop van de nog steeds in het landschap zichtbare restanten van de laatste zes kilometer van het Romeins aquaduct te Tongeren. De bron van waaruit men via dit aquaduct de stad Atuatuca Tungrorum van drinkwater voorzag, is nog niet bekend. Mien van Hoeff-van Rijt geeft een kort verslag van het archeologische onderzoek naar kerk en kerkhof te Neer. Op het kerkhof werd een fraai laatmiddeleeuws wierookvat gevonden. Jo Kempkens (Restauratiewerkplaats Jo Kempkens & Co., Haelen) beschrijft het vat en de restauratie ervan. J.P. de Warrimont doet een forse stap terug in de geschiedenis en geeft in zijn bijdrage een kort overzicht van het onderzoek naar de eerste mensen die de Ijstijden in Noord-Europa trotseerden en geeft informatie over de middenpaleolithische vindplaatsen in onze omgeving. Tenslotte geeft hij een indicatie van het aantal Neanderthalers dat in ons land zou kunnen hebben geleefd. Zie: www.archeologie.net

Benedikt Knoche, Das jungsteinzeitliche Erdwerk von Rimbeck bei Warburg, Kreis

Höxter (Frühe Burgen in Westfalen, Heft 20). Munster 2003. ISSN 0939-4745. Geïll., 30 pag. Afb. 6. Wierookvat, messing, XIII-XIV? Bodemvondst Neer (L.j Uit: Archeologie in Limburg gj.

220

Onregelmatig maar gemiddeld eens per jaar verschijnt een boekwerkje in deze aardige reeks, waarin telkens een oud verdedigingswerk centraal staat. Dit keer is dat een min


of meer cirkelvormige omwalling uit het Vroeg-Neolthicum, dat een gebied van zo'n 13 ha omsluit. Binnen de omwalling bevinden zich een jonger "hunebed", daterend ; uit 3400-3000 en een tweetal bronstij dgrafheuvels.

Afb. 7. Vuursteen uit de ringvormige omwalling van Rimbeck. Uit: Knoche 2003.

Zeitschrift für Schweizerische Archaologie und

Kunstgeschichte, Band 59, 2002, Heft 4. ISSN 0044-3476. Geïll., 80 pag. In 1993 trof men in de stad Diesenhofen de misbaksels aan van de productie van een vijftiende/vroeg-zestiende-eeuwse kachelovenbakker, bestaande uit zo'n 60 tegels en 18 mallen. Aan de hand van het vondstmateriaal kan een kacheloven van omstreeks 1500 worden gereconstrueerd. Een catalogus laat ons een groot deel van de gevonden fragmenten zien. Verder in dit tijdschrift, uitgegeven door het Nationaal Museum van Zwitserland te Zürich, een artikel dat een gegraveerd stangenglas van omstreeks 1580 als onderwerp heeft, alsmede een bijdrage over glascorrosie en het voorkomen daarvan.

Bulletin van de Antwerpse Vereniging voor Bodem- <s[ Grotonderzoek 2000/II.

GeïlL, 65 pag. Het blad is geheel gewijd aan het archiefonderzoek van de westelijke Grote Kraaiwijk in het hart van Antwerpen en in het bijzonder aan het bouwhistorische onderzoek van het pand Orgel dat in die wijk is gelegen. De oorspronkelijke houten voorgevel van het pand werd in 1620 vervangen door een stenen versie. Vervolgens onderging het pand nog talrijke 'aanpassingen'. Info: marc.hendrickx@tijd.com.

Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie (gemeente Alkmaar), 7e jrg., nr. 1, lente 2003. Geïll., 12 pag. Door middel van deze fraai verzorgde nieuwsbrief houdt de gemeente Alkmaar ons op de hoogte van de activiteiten van haar afdeling Monumentenzorg en Archeologie. In dit nummer korte impressies van archeologisch onderzoek op een negental locaties in die stad en een kort verslag van het onderzoek naar de ontstaans- en

bewoningsgeschiedenis van het dorp Koedijk en naar de Alkmaarse Langstraat. Het dorp Koedijk is in 1302 gesticht, de bewoningsgeschiedenis van de Langstraat blijkt terug blijkt te gaan tot de elfde/twaalfde eeuw. Uit een beerput aan de Langstraat kwam een fraaie bronzen vijftiende-eeuwse wandkandelaar te voorschijn.

Afb. 8. Fragment van tegelversiering op een i8e-eeuwse schouw van een boerderij aan de Koedijk. Uit: Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie Alkmaar, lente 2003.

221


Archeologische Monumentenzorg, 8e jrg., nr. • idem, Die Ausgrabung Trier "Hopfengarten": Wasserversorgung und Glasheri, juni 2003. ISSN 1385-1578. Geïll., 36 pag. stellung in einem "Handwerkerviertel" der römischen Stadt; Wederom een ROB-nieuwsbrief boordevol actualiteiten, waaronder interviews met • Hans-Peter Kuhnen, Rekonstruierte Bert Hoeve, sectorhoofd Kennisinteractie Gladiatoren; ROB, met Francien Snieder, gemeentelijk • Lukas Clemens, Die hochmittelalterliche archeoloog van Amersfoort, met Chris Niederungsburg von Dockendorf (Kr. Sueur, RAAP (www.raap.nl) en met Ruurd Bitburg-Prüm); Kok, strategisch adviseur archeologie pro• Peter Seewaldt, Zwei Eifeler Denkmaler vincie Utrecht. Verder nieuws over lopende des sechzehnten Jahrhunderts aus projecten, zoals het informatiesysteem Gufëeisen; Archis II, , internetfaciliteit Limes, Actuali• Jürgen Merten, Vor 100 Jahren: Die sering Monumentenregister, digitale colGesellschaft für nützliche Forschungen lectieontsluiting (www.geheugenvannederzu Trier 1901. land.nl) en inhaalslag AAI's. Ook aandacht Info: www.landesmuseum-trier.de voor de wijze waarop gemeente Tynaarlo een archeologisch monument beheert, de regiovisie van de ROB, bescherming van archeologische monumenten in Oer-IJ Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidgebied en Groetpolder-de Gouw in Noordkundige Bond, 102e jrg, nr. 3, 2003. Holland, het Romeins schip De Meern ISSN 0166-0470. Geïll., 40 pag. (www.romeinsschip.nl), het samenwerkingscontract tussen ROB en ArcheologiHet tijdschrift is vrijwel geheel gevuld met sche Monumentenwacht en de discussie een artikel van Catharina van Groningen over vorm en afmeting van proefsleuven. over het Kasteel Maarsbergen, één van de Info: de vernieuwde site www.archis.nl weinige nog particulier bewoonde grote huizen op de Utrechtse Heuvelrug. De geschiedenis van het kasteel gaat terug tot 1134. Het werd destijds gebouwd als proosdij van een uithof van de abdij van Berne Funde und Ausgrabungen im Bezirk Trier en ging in 1656 over in particuliere han(Aus der Arbeit des Rheinischen Landesmuseums Trier) 32, 2000. ISSN 0723-8630. den. Geïll., 12 pag. Dit fraaie boekje omvat een negental bijdragen over uiteenlopende onderwerpen en perioden: • Frank Unruh und Thomas Fontaine, Zehntausend Jahre "Todgeweihte"; • Hans Nortmann, Keltische Frauen; • Margarethe König, Römerzeitliche Heilkrauter und ihre Verwendung; • Stefan F. Pfahl, Das Bruchstück einer tönernen Spardose der Römerzeit aus Trier;

Ajb. 9. Ijzeren sleutels, middeleeuws, Dockendorff, Kr. Bitburg-Prüm. Uit: Funde und Ausgrabungen im Bezirk Trier 2000.

222

Fibula (tijdschrift van de Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis), 44e jrg., nr. 2, 2003. ISSN 0015-0576. Zw./w.-ill., 23 pag. In de rubriek archeologiereeks besteedt Joep Hendriks aandacht aan de Romeinse en geromaniseerde villa's in Limburg (pag. 12-14). Info- fibula@njbg.nl of www.njbg.nl


P.W. van den Broeke (met bijdragen van E. Smits en J.T. Zeiler), Archeologische begeleiding in het tracé van de Betuweroute. Vindplaats $y. Nijmegen/Ressen-Stationsweg (Archeologische Berichten Nijmegen Rapport 3). Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie, 2003. Geïll., 28 pag. De vindplaats bevond zich buiten het oorspronkelijke tracé, zodat de in 1992-1996 door RAAP uitgevoerde inventarisaties hieraan voorbij gingen. Toen dit gebied door gewijzigd ruimtebeslag alsnog binnen de tracégrenzen kwam te liggen, werd verzuimd dit aan de Projectgroep Archeologie Betuweroute te melden. Zo kon het gebeuren dat men pas na voltooiing van de werkzaamheden bij een routinematige archeologische inspectie in het talud van een pas aangelegde spoorbermsloot onverwacht op restanten van crematiegraven stuitte. Bij de aanleg van het spoorbed is waarschijnlijk veel archeologische informatie ongezien verloren gegaan, maar de achteraf uitgevoerde inspectie heeft alsnog geleid tot de ontdekking van het hier gepubliceerde groepje van tenminste drie crematiegraven uit de Late Bronstijd.

Nieuwe tradities. Projecten 2002. Utrecht, juni 2003. ISBN 90-806213-4-X. Geïll., 96 pag. en Belverdere nieuws je jrg., nr. 18, juli 2003. Geïll., 12 pag. Het boekje Nieuwe tradities en de nieuwsbrief Belvédère nieuws zijn tezamen verschenen. In het boekje worden de Belverdere subsidieprojecten van 2002 thematisch gepresenteerd. Daarbij onder andere de conservering van een prehistorische knuppelweg in een nieuw natuurgebied nabij Emmen, het archeologisch erfgoedplan voor de gemeente Overbetuwe en een geheugengenerator voor vondsten en waarnemingen onder de archeologisch waardevolle VINEX-locatie Schuytgraaf in Arnhem. De reeks Nieuwe tradities, waarin nu drie delen zijn verschenen, is hiermee aan haar einde gekomen. Het stokje wordt overgedragen aan het Stimuleringsfonds voor Architectuur, de uitvoeringsorganisatie van de subsidieregeling Belverdere, die in de toekomst bekendheid zal geven aan toekomstige subsidieprojecten. In de nieuwsbrief worden ondermeer de 26 voor 2003 gehonoreerde subsidieaanvragen opgesomd.

Nadere info: www.overbetuwe.nl, www.archfonds.nl en www.belvedere.nu

A. de Boer & F.J.G. van der Heijden, Oegstgeest - Rijnfront, Inventariserend Archeologisch Onderzoek: Bureauonderzoek en IVO-fase 1 en 2 (ADC Rapport 184). Bunschoten, juli 2003. ISBN 90-5874-17-29. Geïll., 26 pag. en CD-ROM. Door middel van boor- en veldonderzoek trachtte men een inzicht te krijgen in de archeologische resten in het plangebied. Een groot deel van het plangebied mocht niet worden bezocht. Op zes locaties bevinden zich mogelijk waardevolle archeologische sporen. Of de betreffende vondstlagen nog intact zijn, is (nog) onbekend. De resultaten van het booronderzoek zijn op een bijbehorende CD-ROM vastgelegd.

M. Bijlsma en E. Schrijer (met bijdragen van M. van Dinter, E. Kars en K. Hanninen), Rapport Ede 'De Vallei', DAO (ADC Rapport 186). Bunschoten, juni 2003. ISBN 90-5874-17-45. Geïll., 38 pag., kaartbijlage. De opgraving leverde een duidelijk beeld op van de nederzetting die zich omstreeks 450-12 v.Chr. nabij de huidige Galileïlaan bevond. Uit de sporenclusters konden verschillende huizen en bijgebouwen worden gereconstrueerd. Elk van de zeven huisplattegronden wordt afgebeeld en beschreven. Op een bij het rapport gevoegde kaartbijlage zijn alle structuren terug te vinden.

M. Spanjer, Archeologische begeleiding van de aanleg van de recreatieverdeelweg tussen Burgh-H'aamstede en Renesse, Westerschouwen (ADC Rapport 187). Bunschoten, juni 2003. ISBN 90-5847-17-53. Geïll., 14 pag. Het onderzoek leverde weinig nieuwe informatie op.

223


Mijn mooiste vondst Jurri Jurriaanse Nadat Leo Verhart als eerste artikel in deze rubriek de vondst van de oudste Nederlandse rotstekening beschreef, kan ik haast niet anders dan mijn mooiste vondst beschrijven. Het was in 1996 dat ik mij aanmeldde voor de werkweek in het rotstekeningmuseum Uderslös in het Zweedse Tanum. Hier werd al jaren geprobeerd de verwering voor te blijven en tijdig de honderden rotstekeningen uit de Brons- en Ijzertijd in dit gebied (± 130 km ten noorden van Göteborg) te documenteren. Een welhaast onbegonnen werk,, want de honderden gravures liggen in de open lucht en de verzuurde regent richt zelfs in het noorden grote schade aan. Er is dus veel man- en vrouw- '"•'• kracht nodig om, in de korte zomer • dat het mogelijk is, te helpen bij dit'-' werk. Het was mijn eerste keer enhad nog geen ervaring. De eerste avond • werden we in kleine groepen naar dê verschillende locaties gestuurd om met behulp van het strijklicht van zaklantarens de rots te onderzoeken op figuren.

224

De rots ligt in het bos en was voor een groot deel begroeid met mos en bedekt met dennennaalden. Terwijl de groep boven bezig was en mooie paarden en boten lokaliseerde, ging ik met een bezem onderaan de rots schoonmaken en mos wegtrekken. In het strijklicht van mijn lamp werden de lijnen die het ijs in de ijstijd in de rots geschuurd had goed zichtbaar, evenals de plekken met beschadigingen uit recente tijden. Helemaal links was een klein putje, een zogenaamd schaalkuiltje. Daarnaast meende mijn ongeoefende oog een mensfiguur te herkennen. Dus riep ik naar boven: "Hier is een mens". De geroutineerde collega's zeiden dat er hier op deze rots geen mens figuren waren. Zij kenden de rots uit oude beschrijvingen. "Toch is hier een mens", riep ik terug. Ik had een nieuwe, nog onbekende figuur gevonden. In de dagen daarna hebben we deze T 317B helemaal in kaart gebracht en werd mijn figuur 'Jurri' genoemd. Een intrigerend idee dat Jurri 3000 jaar geleden


in de rots gegraveerd is, dat hij duizenden jaren verborgen is geweest en dat ik hem toen mocht terugvinden. In de jaren daarna heb ik nog veel nieuws gevonden: boten, schaalkuiltjes, mensen, dieren, een elanden-

spoor en nog veel meer. Jurri was niet alleen de eerste, maar vooral ook de mooiste vondst. Rosariumlaan 31 3972 GG Driebergen

Werk in uitvoering Westerheem wil ruimte, geven aan de voor ons archeologisch welbevinden zo belangrijke discussie over mogelijkheden voor de amateur-archeologie. Dat ruimte geven mag ook letterlijk worden opgevat. WIU helpt daaraan mee door dit keer alleen de periodieken te behandelen t/m juni. Die van de afdelingen 5 (september), 35 (juli) en 2} (juli) komen daarom in december aan de beurt. Deadline voor WW2003-6 1 november 2003.

(december):

Grondspoor nr. 148, juni 2003 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.)

Voorzitter Jelus Matser maakte een maquette van een van de werven die enkele jaren geleden werden opgegraven aan de Hoogedijk in Zaandam, te zien in het Czaar Peterhuisje. De afdeling wil een cursus aanbieden over de bewoningsgeschiedenis van de Zaanstreek. De cursus, bedoeld voor belangstellenden in archeologie en geschiedenis, wordt gegeven door ervaren leden van de afdeling en gastdocenten. Nieuws van de AW Purmerend: De gemeente Purmerend schonk de plaatselijke AW een nieuwe computer met Internetaansluiting, een telefoon/fax, een printer en een digitale camera. Onderzoek aan de Peperstraat in Purmerend bracht funderingen aan het licht met keramiek vanaf de vijftiende eeuw. Bij een uitbreiding van een ouderencentrum vond men honderden potjes die te maken hebben met loodwitwinning, voornamelijk droogpotten. Enkele te verwachten onderzoeken: in de Westerstraat, in de Nieuwstraat en in de Plantsoenstraat. De heer Boers uit Zaandijk ontving desgevraagd van de Japanse ambassade de verklaring van een Japans karakterteken op een Japans porseleinen kopje: 'een erg mooie steen bij de Konchi-vijver', een gevleugeld

woord in Japan. Er kwam een reactie op 'de man bij het bruggetje' in de vorige G. Het zou een ambachtstegel zijn die een stoelenmatter voorstelt. Van een uitgebreid ROBonderzoek in Uitgeest-Dorregeest verschijnt een artikel in de Journal of Archaeological Science. Deze opgraving werd in eerste aanleg door de afdeling uitgevoerd. Eerder verschenen in Westerheem (1987, 1991) artikelen over een onderzoek bij een voormalige boerderij ('Hos') in Assendelft. In 2002 konden leden van de afdeling waarnemingen doen bij de sloop van het gebouw. Daardoor was het mogelijk een doorsnede van de bovenzijde van de terp te tekenen en wat materiaal te verzamelen vanaf de 13e eeuw. De afdeling werkte op verzoek mee aan een opgraving van de UvA in Limmen. Hier kwamen o.m. boerderij-

Cheruskischefibulae (uit Grondspoor).

Achsenring bzw. BĂźgelknopf

Nadelhalter

.Zweigliedrige Armbrustfibel mit hohem Nadelhalter" 225


plattegronden en putten te voorschijn. De vondsten dateerden hier vanaf de Karolingische tijd tot vooral de Late Middeleeuwen. Alie Tromp-Veeter vond een paar aardige fragmenten van bijbeltegels, waarbij ditmaal de leeuw centraal staat. Cees van Roon bezocht in de vakantie Bad Pyrmont (tussen Detmold en Hameln), waar in 1863 verstopte waterbronnen werden hersteld. Hierbij vond 'uitvoerder' en bronnenkenner Rudolph Ludwig zo'n 300 Germaanse (Cherusken?) fibulae uit de Romeinse tijd tot 375 nC. De vondsten waren indertijd een sensatie en in 1893 zelfs te zien op de Wereldtentoonstelling in Chicago. Ludwig voerde het onderzoek en de documentatie op een voor die tijd voorbeeldige manier uit. Het Profiel, juni 2003 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.)

Beschilderd glas uit Diemen, nog niet gedateerd, 1.43 mm (uit Het Profiel).

226

David Bouman deed volop mee aan de opgraving door het NISA van het inmiddels alom bekende Romeinse schip in Leidsche Rijn, waarvan men voorlopig aanneemt dat het is gezonken tussen 175 en 200. Paul Hoogers brengt ons op de hoogte van het resultaat van een onderzoek bij de 'treur-es' bij de Diemense Mariakerk. Deze es knapte letterlijk af tijdens een storm. Onderzoek van het zand tussen de wortels leverde stukjes bewerkt zandsteen, een muntje, aardewerk, tientallen stukjes vensterglas uit verschillende perioden en een vrij dikke muur op (55 cm). Eerder onderzoek hier wees op de vermoedelijke aanwezigheid van een sacristie aan de zuidkant van het koor. Hierna vergelijkt Ruud Wiggers de 'pseudo-basiliek' van Diemen met soortgelijke kerken in de omgeving. In Diemen stond

waarschijnlijk eerst een kapel, waarna men hier een parochiekerk stichtte. Paul Hoogers deed onderzoek aan de Dorpsstraat in Mijdrecht: hij zag twee oninteressante waterkelders, maar in een putje kwam de beschoeiing van een perceleringssloot tevoorschijn. Ruud Wiggers schreef in HP al heel wat over vensterglas. Ditmaal beschrijft hij zes fragmenten, gevonden bij een opgraving van de dorpsterp van Diemen. Daarbij ook een paar erg oude, misschien wel uit de 12e eeuw. Dezelfde auteur ging op excursie met de Historische Kring Diemen en wel naar het Duitse Bentheim, waarbij voor hem het zandsteen centraal stond, hoewel het zonder bestek verwerken van grote varkens- en kippenbouten ook een belevenis kan zijn. Natuurlijk ook in HP aandacht voor de discussies 'wegens Malta' die binnenkort toch wel de verste hoekjes van de AWN zullen hebben bereikt. Het binnenkort te verschijnen boek over Diemen heeft nog geen naam: suggesties zijn welkom bij de redactie. In de nabije toekomst is er misschien veldwerk in Mijdrecht en Diemen en zeker in Amstelveen. Grondig Bekeken nr. 2, juni 2003 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek)

Natuurlijk besteedt GB aandacht aan de toekenning van de Bronzen Legpenning aan An Osseweijer tijdens de laatste ALV te Deventer. Van de eigen afdeling ontving An al eerder een gouden troffeltje. Afdeling 11 heeft nu een eigen website, gemaakt door Evert Bokhoven: www.awn-lek-merwestreek.nl. Dan naar de werkgroepen. Guus van de Berg vertelt over resultaten van onderzoek aan de Krijtstraat te Gorinchem. De verwachtingen waren hooggespannen vanwege mogelijke resten van de 'Hof van Van Arkel'. Bovendien was dit de locatie van de oude Stadsschool. Op het grote terrein werd de locatie van de school gevonden, de 'Hof niet. Een beerput elders op het terrein leverde een grote hoeveelheid materiaal op tussen ca. 1400 en 1600, merendeels gebruiksgoed van de middenklasse. Corrie Lugtenburg verzamelde informatie over loodwit, dit naar aanleiding van een fragment van een oxideerpot die werd gebruikt voor loodwitfabricage. Loodwit is een dekkend wit pigment, gebruikt voor poeders voor schmink, medicijn, glazuur en verf. Het is al bekend van oude Egyptische muurschilderingen en werd in de Late Middeleeuwen en daarna in steeds grotere hoeveelheden geproduceerd. Vanaf het eind van de zestiendee eeuw ontwikkelt zich in de Nederlanden een loodwitindustrie. Arnold


de Haan attendeert op gevolgen die het A(ctualisering)M(onumenten)R(egister)project voor enkele archeologische monumenten in de Alblasserwaard kan hebben. Een eerste monument bleek inmiddels vervangen door een McDonalds-restaurant; bij een tweede werd in een groot deel van het monument niets interessants aangetroffen, terwijl de kern van de vindplaats zich juist aan de andere kant, maar buiten het monument bevond; van het derde monument bleek de plaats niet exact vastgelegd, maar dat kon gelukkig worden hersteld. Hiermee lijkt het belang van het AMR-project wel voldoende aangegeven. Teus Korevaar: Alle donken in onze streek werden periodiek door jagergemeenschappen bewoond. Dit blijkt ook uit booronderzoek in Streefkerk waar men sporen vond uit het Mesolithicum tot mogelijk de Vroege Bronstijd: vuurstenen afslagjes, houtskool, onverbrand bot. Corrie Lugtenburg en Teus Korevaar bekeken reacties die binnenkwamen over een tegelfragment: het blijkt een ambachtstegel met daarop een wever met in zijn hand een gekroonde weefspoel. Meteen dan maar het

De ijzeren 'knoop' uit Zwijndrecht, 0 mm (uit Grondig Bekeken).

volgende raadsel: in Zwijndrecht vond men een soort ijzeren 'knoop' (0 3,8 cm) met vier gaatjes in dobbelsteenmotief. Na samenvattingen van diverse ontvangen periodieken lees ik dat stadsarcheoloog Johan Hendriks per 1 september in dienst trad bij de gemeente Breda. GB sluit af met enkele cursussen en tentoonstellingen.

AWN-reeks no. 2 Catherine A. Langedijk en Herman F. Boon 'Vingerhoeden en naairingen uit de Amsterdamse bodem, productietechnieken vanaf de late middeleeuwen'. 112 pagina's, ill., ISBN 90 71312 06 2 Een onmisbaar boekwerk voor het determineren van vingerhoeden en naairingen en een interessant boek voor degenen die meer over de productiemethoden van deze voorwerpen willen lezen. Kortom, een boek dat in uw boekenkast thuis hoort. Een uitgebreide summary maakt het boek ook geschikt voor Engelstaligen. Prijs voor leden € 9,50, voor niet-leden € 14,50, (excl. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 2.

227


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS)

A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW)

Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: hogenh@euronet.nl Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: Winfried Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wannadoo.nl

Regio Noordwest: vacature. Sub regio Groningen: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regio Oost: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: Eric Weijters, Voorstraat 48, 4797 BH Willemstad (n. Br.), tel. 0168-472783, e-mail: h.c.j.m.weijters@umail.leidenuniv.nl. Sub regio Zeeland: Dries van Weenen, Tulpstraat '30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. • e-mail: info@duikwacht.nl. Redacteur: Louis van de Berg, Zonnebloem-straat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320, e-mail: l.berg@qface.nl. Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C jeugdlidmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

228

36,50

€ € € € €

22,00 18,00 19,00 12,50 5,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: J.P. ter Brugge (afdelingen en regio's), Westlandseweg 254, 3131 HX Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Alg. secretaris: vacature. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 0302203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: B.J.J. Elbertse (public relations), Predikherenkerkhof 14, 3512 TK Utrecht, tel. 030-2300281, e-mail: b.elbertse@zonnet.nl W.J.C. Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel/fax 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl M. den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede. J. Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160. Mw. A.M. Visser (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0168-672635, e-mail: j.m.visser@tiscali.nl Ereleden E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, P.J.R. Modderman, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.f. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 02. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): M.J.C. Willemsen, Nieuwe Gracht 3, 2011 NB Haarlem, tel. 023-5491399, e-mail: mjcwillemsen@yahoo.com 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast, Stokerkade 32,1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134, e-mail: mennodijkstra@freeler.nl

07. Den Haag en omstreken: Joanneke Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 09. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): D. de Jong, Windmolen 86, 2986 TL Ridderkerk, tel. 0180-431240. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118462142, e-mail: leida@zeelandnet.nl of awn @ zeelandnet.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.nl 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): L. de Niet, Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: ldeniet@euronet.nl 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel. 16. Nijmegen en omstreken:}.}. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485343456, e-mail: JJ.Daalen@HCCNET.nl http://membersi.chello.nl/-a.hendriksoi. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360, e-mail: g.a.boomsma@freeler.nl homepage: http://awnafd17.webpage.net 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: G. Draaijer, Gieterij straat 2I1, 7411 EC Deventer, tel. 0570-641887, e-mail: g.draaijer@home.nl. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: Lankamp.Jos@Intoweb.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: Mw. M. Traast-Bos, Opperswolle 32, 8325 PH Vollenhove, tel. 0527-246602. 21. Flevoland: A. Bertijn, Arnoldusgulden 38, 8253 DZ Dronten, tel. 0321-315733, e-mail: habertijn@freeler.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0168-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: F. de Kleijn, postadres AWN, Keizersgracht 2, 5611 GD Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2446517 (woensdagavond). 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


AXA verzekeraar van de AWN

Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek. AWN-leden maken geschiedenis!


tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

jaargang 52 • nr. 6 • december 2003


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) www.Awn-archeologie.nl Aanmelden: Bureau AWN, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Lidmaatschap/abonnement € 36,50 per jaar Opzegging vóór 1 december; een ontvangstbevestiging van uw opzegging wordt niet toegezonden Redactie • Paul van der Heijden (hoofdredacteur), Javastraat 77, 6524 LX Nijmegen. E-mail: ulpia@xs4all.nl • Henk Nieuwenhuis (eindredacteur), Het Erf 30, 8102 KD Raalte. E-mail: HJ.Nieuwenhuis@worldonline.nl • Gerrit Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom. E-mail: groenweg@home.nl • Jan Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Handel straat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • Tim de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl Redactieraad J.C. Besteman, H. van Enckevort, R.C.G.M. Lauwerier, Marie-France van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 1 januari, 1 maart, 1 mei, 1 juli, 1 september en 1 november. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen op diskette te worden aangeleverd. Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven: kwart pagina: € 115,-, halve pagina: € 230,-, hele pagina: € 410,-, insteekfolder: € 410,-.

Inhoud jaargang 52 no. 6, december 2003 Redactioneel Jan G.M. Verhagen Amateur-archeologie: van negatief gevoel naar positieve actie?

230

W. de jonge en R.M. van Heeringen

Nederzettingsaardewerk: Midden-Bronstijd in Voorburg

240

Rinus Houkes

De grenzen van de wet (3)

245

Boven het maaiveld • Graffiti uit de omgeving van Utrecht • Oude koeien opgraven

246 247

Literatuurrubrieken

250

Marie-France van Oorsouw

Mijn mooiste vondst

261

Werk in uitvoering

262

Adressenlijst en AWNlidmaatschappen

268

© AWN 2003. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp omslag: Adriaan Gijsbrechts Grafisch Ontwerp, Nijmegen Druk: Ovimex, Deventer ISSN 0166-4301 Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de leden- en abonnementenadministratie AWN, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

229

Op het omslag: Zomeropgraving 1986. Zie artikel pag. 230 e.v.


Redactioneel

Afscheid In dit laatste nummer van Westerheem in 2003 staat ook voor de laatste keer mijn naam in het rijtje redactieleden. Bijna vijfjaar geleden stond ik voor 't eerst als eindredacteur in het colofon. Vijfjaar is eigenlijk niet zo'n lange tijd, maar als je mijn achtergrond in aanmerking neemt, toch wel een heel eind. Want in het land der archeologen was ik een vreemdeling, ik had nooit gedacht het zo lang uit te houden. Niet omdat eindredacteur van een blad als Westerheem geen leuk baantje zou zijn, maar je komt ineens toch wel in een heel apart en wonderlijk wereldje terecht. Bij mijn jarenlange werk als journalist bij een in Deventer verschijnend dagblad kwam ik om de haverklap in aanraking met de archeologie. Deventer is niet voor niks een eeuwenoude Hanzestad. Je hoeft in de middeleeuwse binnenstad maar een schop in de grond te steken en je spit de antieke scherven en oude botten met tientallen naar boven. Ik had goede connecties met Herman Lubberding, in die tijd voorzitter van de afdeling Zuid-Salland-IJsselstreek-Oost Veluwezoom van de AWN en een uitstekende promotor van archeologie. Hij haalde overal de krant bij, ik stond om de haverklap bij de vele opgravingen ijverig te noteren wat Herman en de zijnen vertelden. Het was heel dankbaar werk. De Deventenaar is zeer geĂŻnteresseerd in alles wat met de historie van zijn stad te maken heeft. Aan lezers van de verhalen die ik erover schreef, was geen gebrek. Maar dat maakt je nog niet tot een deskundige. De tragiek van de verslaggever is immers dat hij van een heleboel dingen een beetje weet, maar van bijna geen enkel ding een heleboel. Toen ik de eerste redactievergadering van Westerheem bijwoonde, bepaalde ik me dan ook voornamelijk tot luisteren, want de terminologie die de oude rotten gebruikten, was mij vreemd. Zo ook de waardering van de aangeboden bijdragen voor Westerheem. Een artikel dat ik bijzonder aardig en boeiend

noemde, werd door de andere redactieleden aan alle kanten bekritiseerd en zuinig bekeken. Ze beoordeelden zo'n verhaal op een heel andere manier. Verder kunnen de mederedacteuren zich de laatste tijd bijzonder opwinden over allerlei in hun ogen sombere ontwikkelingen die het ergste doen vrezen voor de toekomst van de amateur-archeologie. Dat zegt mij weer niet zo veel. Het zal wel loslopen, denk ik dan zorgeloos. Mijn werk voor de redactie ligt op een ander terrein, waarbij natuurlijk belangstelling voor en wat kennis van de oudheidkunde nooit weg is. Net op het moment dat ik met wat meer kennis van zaken kan meepraten, besluit ik om ermee op te houden. Waarom? Niet omdat de AWN en Westerheem mij tegenstaan, maar gewoon omdat het wat te veel wordt allemaal. Ik ben nu 72 jaar en nog steeds in de weer met allerlei vrijwilligersbaantjes. Het wordt tijd om er een paar af te stoten. Het zal Westerheem geen kwaad doen, want mijn opvolgster staat al klaar: Charlotte Peen is de naam en niet alleen komt met haar het vrouwelijk element terug in de redactie, ze is ook AWN-lid en weet veel meer van de oudheidkunde dan ik ooit zal weten. Ik neem aan dat ze zich in dit of in een van de volgende nummers zelf wel zal presenteren. Dat geldt ook voor Wim van Horssen, de opvolger van onze hoofdredacteur Paul van der Heijden. Ook hij stopt ermee. Wat een veranderingen in die vijfmansredactie! Voor mij is het na dit nummer gebeurd met het eindredacteurschap. Het was een leuke tijd en ik heb op mijn oude dag nog een hoop bijgeleerd! Goede lezers, het ga u allen wel, alvast een voorspoedig 2004 en voor onze opvolgers veel succes! Henk Nieuwenhuis

229


Amateur-archeologie: van negatief gevoel naar positieve actie? Jan G.M. Verhagen*

* Jan Verhagen was van 1983 tot 1998 veldwerkcoĂśrdinator van AWN-

230

Inleiding

Zomeropgravingen AWN-17

De laatste tijd is er veel onrust onder amateur-archeologen over hun rol in het veranderende archeologische bestel. Diverse artikelen hebben uitdrukking gegeven aan deze onrustgevoelens'. Vanwaar deze onrust? Er verdwijnt dagelijks ongezien nog zoveel van het Nederlandse bodemarchief dat er genoeg mogelijkheden zouden moeten zijn om alle amateurs aan het werk te kunnen houden. Waarom dan de vrees dat de amateur er niet meer aan te pas komt? Emoties laten zich vaak moeilijk sturen, maar mijns inziens is er ook sprake van een kloof tussen theorie en praktijk bij het overheidsbeleid. Binnen AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland (verder aangeduid met AWN-17) is de onrust vooral in het afgelopen jaar toegenomen. In dit artikel worden enige voorbeelden uit onze praktijk naar voren gebracht en welke problemen daaraan verbonden zijn. Willen we van het negatieve gevoel afkomen, dan is het van belang de situatie te analyseren en de kritiek om te zetten in positieve actie. Daarop moeten we als amateurs insteken. Aan het eind van dit artikel een aantal mogelijkheden ter overweging.

EĂŠn van de bindmiddelen van AWN-17 is de (bijna) jaarlijkse zomeropgraving in de grote vakantie. Deze was in het verleden mogelijk als noodopgraving op een bedreigde plek of als oriĂŤnterend onderzoek in overleg met de ROB. In verband met de veranderingen in het archeologische bestel gaf de provinciaal archeoloog van Gelderland in 1999 aan dat het noodzakelijk was de formule van de zomeropgraving aan te passen. Daarom werd bij de zomeropgraving van 2000 (Zevenaar - Markt) een projectarcheoloog van het ADC voor de wetenschappelijke begeleiding aan de AWN toegevoegd en fungeerde de gemeente Zevenaar voor het eerst als opdrachtgever. Later werd duidelijk dat ook deze formule niet meer is toegestaan en dat er een reguliere opgraving volgens de regels van het interimbeleid moest komen, waaraan AWN-17 medewerking zou verlenen. Een logische zaak gezien Malta en het neerleggen van verantwoordelijkheid voor het bodemarchief bij gemeente/ terreineigenaar.

Voorbeelden uit de praktijk Hieronder volgen enige voorbeelden uit de praktijk van onze AWN-afdeling. Omwille van de helderheid zijn plaats en tijd zo concreet mogelijk aangegeven. Hiermee kan de lezer zich het best in de situatie verplaatsen. Het gaat er ons bij de geuite kritiek nadrukkelijk niet om een aanval te doen op de betrokken functionarissen. Wij hebben met hen een goede verstandhouding en prettige contacten. Het gaat ons om het algemene beeld dat hiermee zichtbaar wordt.

In 2002 is het organiseren van een zomeropgraving in de vorm van een reguliere opgraving helaas mislukt (zie hieronder), maar in 2001 en 2003 had AWN-17 geslaagde zomeropgravingen binnen het Schuytgraaf-project resp. Musis-project van de gemeentelijke archeologische dienst van Arnhem. De formule is hier dat projectarcheologen en veldtechnici verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de opgraving en dat AWN-leden binnen het project deeltaken krijgen aan de hand van hun individuele kwaliteiten.

Project Zevenaar - Raadhuisplein/ Marktstraat In de zomer van 2002 zou er gebouwd gaan worden op de hoek van het


Raadhuisplein en de Marktstraat in Zevenaar. Omdat er een parkeerkelder onder het te bouwen pand zou komen, oordeelde de provinciaal archeoloog dat een reguliere opgraving geĂŻndiceerd was. In overleg met de projectontwikkelaar en de gemeente bleek deze tijdens de bouwvakvakantie door een opgravingsbedrij f uitgevoerd te kunnen worden. Dit onderzoek zou dan tevens als zomeropgraving voor

hl

AWN-17 kunnen dienen. In de bouwput werd verwacht: een deel van de Bleckse Poort (de belangrijkste stadspoort van Zevenaar), een deel van de stadsgracht, enkele middeleeuwse woonhuizen met putten en dergelijke en een deel van een vroegmiddeleeuwse Crevassegeul. Tot twee maal toe mislukte echter het organiseren van de opgraving. De eerste poging is door de gemeente Zome ropgra vi ng 1986. Degraajploeg poseert op het vijf meter dikke Jundament van de weermuur van de middeleeuwse burcht Sevenaer. Inmiddels is duidelijk geworden dat deze burcht een archeologisch object van nationale betekenis is.

231


gedaan, maar strandde op te hoge kosten. Daarna heeft de provincie geprobeerd een onderzoek met beperktere opzet voor elkaar te krijgen. Dit strandde ondanks inspanningen van de provinciaal archeoloog op de financiĂŤle bijdrage die van de projectontwikkelaar verwacht werd. Vervolgens heeft AWN-17 gevraagd omdat het bodemarchief ter plaatse volledig verloren zou gaan - enige belangrijke zaken te mogen redden. Hiervoor werd door de ROB in overleg met de provincie toestemming geweigerd, met een beroep op de monumentenwet (overtreding van artikel 39). De achtergrond van dit besluit is natuurlijk de vrees dat als er wĂŠl noodonderzoek zou worden gedaan, in een volgend geval de gemeente en/of projectontwikkelaar nog minder geneigd zouden zijn het reguliere onderzoek (mede) te bekostigen. Ondanks haar bezwaren tegen dit ROB-besluit heeft AWN-17 loyaal aan dit besluit meegewerkt en zich eraan gehouden. We vinden immers dat de AWN als organisatie een voorbeeldfunctie te vervullen heeft. Dit neemt niet weg dat onze leden geen begrip konden opbrengen voor het besluit. Waarom hadden de leden van AWN-ij geen begrip voor het weigeren van toestemming? Het belangrijkste punt is dat AWN-17 bij gebrek aan een gemeentelijk archeologisch beleid al ruim 23 jaar onderzoek doet in Zevenaar, waarbij een goed beeld is opgebouwd van de nederzettingsgeschiedenis en met name van de ligging en datering van het middeleeuws burchtcomplex2. Door het besluit geen onderzoek uit te voeren - zelfs geen noodonderzoek door de AWN - is deze onderzoekstraditie nu doorbroken. Zo zou het door ons gewenste reddingswerk aanvullende gegevens betreffende de Bleckse Poort hebben opgeleverd waardoor het tot nu toe door de AWN opgebouwde beeld van deze stadspoort weer completer geworden zou zijn. 232

Ten tweede heeft de AWN zich sterk: ingespannen om ter plaatse het reguliere onderzoek binnen het nieuwe bestel van de grond te krijgen. AWN-17 is alert geweest op deze locatie en heeft initiatieven genomen. Zij heeft dit bij de gemeente, de provincie en de ROB aangekaart en met de projectontwikkelaar overlegd. Vele uren zijn daarin gestoken. Als de AWN geen initiatief genomen had, had geen enkele partij zich ermee bezig gehouden. Toen deze inspanning en constructieve opstelling geen resultaat hadden, volgde ook nog eens een verbod op reddingswerk. Ten derde moet de vraag gesteld worden of het ethisch verantwoord is het bodemarchief op te offeren om een gemeente of projectontwikkelaar onder druk te zetten. Ons inziens moeten daar andere middelen voor aangewend worden. Het doel van de monumentenwet en het verdrag van Malta is het behoud van het bodemarchief in situ en waar dit niet mogelijk is, het onderzoeken en documenteren gericht op behoud ex situ, voordat het helaas verloren gaat. Het is de vraag hoe een verbod voor amateurs om nog wat te redden (met dreiging van overtreding van de monumentenwet) zich verhoudt tot (de geest van) de monumentenwet en het verdrag van Malta. Bovendien vraagt de lokale samenleving zich af hoe het kan dat archeologisch onderzoek niet meer nodig is als er geen geld voor beschikbaar is. Ten vierde kan de vraag gesteld worden of het verstandig is amateurs op te offeren om een gemeente of projectontwikkelaar onder druk te zetten. Wat zijn de consequenties voor de motivatie van plaatselijke amateurs en het lokale draagvlak? In dit geval had een aantal AWN-leden hun vakantieplanning afgestemd op de periode waarin de reguliere opgraving (en later het eventuele reddingswerk) zou kunnen plaatsvinden en hadden ze zelfs in overleg met anderen met hun vakantieperiode geschoven. Dit is dus voor niets geweest.


Project Pannerden - Pastoor Brugmanstraat In de zomer van 2001 werden door een oud-inwoner van Pannerden (gem. Rijriwaarden) enkele scherven gevonden bij werkzaamheden in de Pastoor Brugmanstraat. Deze scherven maakten bij ons de indruk Romeins en/of vroegmiddeleeuws te zijn. Raadpleging van de bodemkaart wees uit dat hier sprake is van oude bewoningsgrond, terwijl de IKAW een lage verwachtingswaarde geeft. Omdat op het belendende perceel (1000 m2) huizen gesloopt waren, er op korte termijn gebouwd zou gaan worden en er in Rijnwaarden geen archeologisch beleid is, werd het plan opgevat toestemming te vragen om op de bouwplek een kleine proefsleuf te mogen graven, om inzicht te krijgen in bodemopbouw en bewoningsperiodes. Met de aldus verkregen informatie wilden we dan in gesprek gaan met de gemeente om er bij haar op aan te dringen beleid te gaan ontwikkelen met betrekking tot het bodemarchief ter plaatse. Er werd contact opgenomen met de provinciaal archeoloog die het plan steunde. Hoewel de ROB bedenkingen had, werd wel formele toestemming verkregen, omdat de ROB het standpunt van de provinciaal archeoloog doorgaans overneemt. Maar de ROB gaf te kennen dat ze het verzoek van ons eigenlijk te ver vond gaan, gebaseerd op het feit dat de sleuf een verstoring/beschadiging van het bodemarchief is, die niet strikt onvermijdelijk is. Hoewel dit op zich juist is, de bouwput zou slechts 80 cm diep worden, hebben wij tรณch een andere visie. Om de vraag van wel/niet graven goed te kunnen beantwoorden moet men een winst- en verliesrekening opmaken. Ik zal een poging hiertoe doen. In 1953 is in Pannerden en omgeving een bodemkartering uitgevoerd, waarbij in het dorp en directe omgeving een oude woongrond werd vastgesteld met een oppervlak van circa 15 hectare. Hiervan was toen nog maar een klein gedeelte bebouwd. Sindsdien is onge-

veer 80% van de oude woongrond overbouwd. Daarbij heeft het bodemarchief ongetwijfeld schade geleden. De mate van schade is moeilijk exact te bepalen, maar we nemen aan dat effectief tussen 5.000 en 20.000 m2 bodemarchief verloren is gegaan. Dit is gebaseerd op het dieper vergraven deel van het oppervlak, met name op de plekken van straatcunetten, funderingen voor huizen en sleuven voor leidingen. Omdat er nog regelmatig gebouwd wordt, schatten we dat er jaarlijks gemiddeld nog tussen de 100 en 500 m2 van het bodemarchief verdwijnt. Door het graven van de proefsleuf verdwijnt 15 m2 van het bodemarchief, maar dit wordt dan wel omgezet in een goed gedocumenteerde hoeveelheid materiaal dat ex situ behouden blijft. Indien met de resultaten de gemeente geprikkeld wordt om wat aan behoud en/of onderzoek van het bodemarchief te gaan doen en dit ertoe zou leiden dat de gemeente twee jaar eerder dan anders het geval zou zijn, haar verantwoordelijkheid neemt op het gebied van de archeologie, zal er 200 tot 1000 m2 bodemarchief minder ongezien verdwijnen of beschermd worden. De netto winst is dus 185 tot 985 m2 bodemarchief dat gered wordt! Overigens wijst het voorlopig resultaat van ons onderzoek uit dat er sprake is van resten van vrij intensieve bewoning in de periode van de vierde tot de twaalfde eeuw.

Project Zevenaar - Romei: een project dat goed ging In november 2002 is aan de Romei te Zevenaar een opgraving uitgevoerd conform de huidige beleidsregels in opdracht van de gemeente Zevenaar. De kosten werden gedeeld door de gemeente, de provincie en de grondeigenaar. Het onderzoek werd uitgevoerd door de gemeentelijke archeologische dienst van Arnhem met een belangrijke inbreng van AWN-17. Deze formule heeft prima gewerkt. Bij dit onderzoek zijn overblijfselen van vroegere bewoning gevonden die

233


Zomeropgraving iggo. Noodopgraving waarbij een vroegmesolithische concentratie vuursteen aangetroffen werd. Door opgraving in schaakbordpatroon wordt de verspreiding van het vuursteenmateriaal in beeld gebracht.

teruggaan tot de elfde eeuw. Dit zijn de tot nu toe oudste vondsten uit het centrum van Zevenaar. Verder is er tijdens de opgraving een tot nu toe niet bekende gracht blootgelegd. Deze gracht was de zuidelijke begrenzing van het burchtcomplex, waardoor we nu weten dat het burchtcomplex inclusief grachten circa drie hectare besloeg. Gelukkig gaat er dus ook nog wel wat goed in de archeologische provincie. Duiven - De Pioen In de jaren 1981 tot heden zijn door

234

AWN-17 in en rond Duiven zo'n vijftien onderzoeken en waarnemingen verricht, die al een aardig beeld van de bewoningsgeschiedenis hebben opgeleverd. Daarbij is regelmatig samengewerkt met de historische kring Duiven Groessen en Loo. In 2002 uitte de historische kring haar bezorgdheid over een bouwplan op de Eng waar bewoning in de prehistorie verondersteld werd. Groot was dan ook de verbazing dat in 2000 en 2002 ter plaatse door het ARC grondboringen bleken te zijn gedaan ter inventarisatie van het bodemarchief. Nog groter was de verbazing toen bleek dat in mei 2003 het ADC bezig was met een opgraving door middel van proefsleuven. EĂŠn van de AWN-ers uit de regio vernam dat nog net op tijd om enkele dia's te kunnen maken en een middagje mee te graven. Bij navraag bleek dat de gemeente Duiven in overleg met de provinciaal archeoloog de opdracht voor deze onderzoeken verleend heeft. Het programma van eisen is opgesteld door een archeologisch bedrijf. Hierbij zijn de lokale/regionale amateurs niet geraadpleegd. Door deze werkwijze dreigt dergelijk onderzoek los zand te blijven, doordat geen rekening wordt gehouden met de samenhang binnen het gebied, met de bodem en de historie. Bovendien is het jammer dat regionale amateurs die regelmatig lezingen geven over de archeologie van de streek (ambassadeursfunctie!) niet in de gelegenheid zijn kennis te nemen van het onderzoek dat plaatsvindt. Het zal duidelijk zijn dat wij vinden dat als er onderzoek gaat plaatsvinden, de plaatselijke/regionale amateurs hierover geĂŻnformeerd moeten worden.

Problemen In het bovenstaande heb ik enkele praktijkvoorbeelden gegeven waarmee AWN-17 t e maken heeft gehad. In dit gedeelte wil ik schetsen waar mijns inziens de belangrijkste problemen liggen.


Uit de voorbeelden blijkt dat de afwegingen die in de richting van amateurs gemaakt worden, soms discutabel zijn, met onbegrijpelijke beslissingen tot gevolg. Dit kan betekenen dat de overheidsarcheologen te ver van de lokale praktijk afstaan. Theorie en praktijk sporen dan niet meer met elkaar. Daarnaast kan meespelen dat (alle) amateur-archeologen te makkelijk als potentiële schatgravers gezien worden, waardoor de besluiten onnodig restrictief zijn. In de praktijk worden de regels soms te rigide gehanteerd. Hantering van beleidsregels mag niet met zich meebrengen dat doelstellingen en mogelijke opbrengst uit het oog worden verloren. Hier is een grondige bezinning op zijn plaats. Opgemerkt moet ook worden dat de wijze van besluitvorming in de aangedragen voorbeelden voor ons niet transparant is. We hebben de indruk dat de provincies en de ROB sterk afhankelijk zijn van RIA en/of OC enW en dat dat ook bij hen tot onzekerheid leidt, omdat ze kunnen worden teruggefloten als ze de amateurs te veel speelruimte zouden geven. Er is te weinig samenhang tussen de activiteiten van de beroepsarcheologen en die van de amateurs. De beroepsarcheologen (met uitzondering van veel gemeentelijke archeologen) bekommeren zich te weinig actief om het draagvlak dat vooral in de lokale archeologie gevonden moet worden. Met inschakeling van de honderden beschikbare amateurs kan de Nederlandse archeologie een meerwaarde en een hogere opbrengst verkrijgen. Maar de beroepsarcheologen (ook de archeologische bedrijven) zullen dan wel de keuze moeten maken het potentieel van de amateurs beter te gaan benutten, anders dreigt het risico dat zij de amateurs van zich vervreemden. De ROB en de provincie Gelderland ontplooien veel activiteiten in de richting van de gemeenten'. Maar hun opstelling ten opzichte van de ama-

teurs wordt door de amateurs uit mijn omgeving (ook buiten de AWN) als te passief (in feite niet veel meer dan gedogend) ervaren. Hoewel de individuele medewerkers van de ROB altijd bereid zijn amateurs met hun vragen en problemen te helpen, zijn er te weinig contacten en hebben we niet écht het gevoel dat beide partijen op dezelfde golflengte zitten. Ook zijn wij van mening dat instanties als de ROB en de provincie te weinig inzicht hebben in de mate waarin amateurs kennis van het lokale bodemarchief hebben. Anderzijds is het wel positief dat Regio Oost van de ROB opmerkt dat er 'capabele amateurs' bestaan4. Het eventueel onder de werking van de monumentenwet brengen van archeologische grondboringen roept bij amateurs het gevoel op dat er met twee maten gemeten wordt in vergelijking tot bijvoorbeeld bodemverstoring door diepploegen5 Hiermee wordt een probleem gesignaleerd dat zich nog verder uitstrekt dan de grondboringen. Nog een voorbeeld: In Zevenaar moesten in 2002 in verband met werkzaamheden in de omgeving van de Verlengde Schoolstraat vele buizen en leidingen opgenomen en verlegd worden. Hiervoor werd naar schatting 600 meter sleuf machinaal gegraven, met een grondverzet van circa 1500 m', waarvan 1000 m' op nieuwe plaatsen, dus verse bodemverstoring in de omgeving van de voormalige stadsgracht. Op één plaats in zo'n sleuf hebben wij over een afstand van circa 12 meter een doorsnede door de voormalige stadsgracht van Zevenaar bestudeerd door de sleufwand te schaven en dateerbaar materiaal te verzamelen, een grondverzet van maximaal 1 a 2 m'. Strikt genomen zouden we hier formele toestemming voor moeten hebben, maar we vinden dat ons zoveel krediet maar gegeven moet worden. Als de uitvoerder toevallig een bredere bak had gebruikt om zijn sleuven te graven, was gemakkelijk 250 mJ extra verloren gegaan. 235


Dit geeft aan dat wat bodemverstoringen betreft in Nederland de verhoudingen volstrekt zoek zijn. Een uitvoerder kan ongestraft iooo m3 bodemarchief vernietigen, maar wanneer amateurs 2 m' bodem onderzoeken en omzetten in behoud ex situ zijn ze eigenlijk in overtreding. De verschillende wetten waaronder graafwerk in de bodem valt, zijn veel te weinig op elkaar en het behoud van het bodemarchief afgestemd. Hieraan gerelateerd komen de steeds in aantal toenemende regels binnen de archeologie als te bureaucratisch en enigszins absurd over. Regelmatig wordt ook het punt van de informatieverstrekking genoemd. Wat dat betreft, heeft de brief van de ROB over opgravingen door amateur-archeologen meer duidelijkheid geschapen6 Toch blijven er nog vragen over. Bij een negatief selectie-advies mogen amateurs in principe documenterend onderzoek doen. Maar waar wordt vastgelegd voor welke plekken een negatief selectie-advies gegeven is? Is een mondelinge mededeling van een provinciaal archeoloog voldoende? Waarop wordt zo'n selectie-advies gebaseerd? De brief van de ROB geeft tevens een inkijkje in het beleid in de richting van gemeenten. Er staat: "...dat de ROB niet wil meewerken aan een praktijk waarbij gemeenten of'anderen het doelbewust op amateur-opgravingen laten aankomen, ook in gevallen waarin een professioneel onderzoek is geĂŻndiceerd". Krijgt

een gemeente waarvan de ROB vindt dat zij onvoldoende inspanningen verricht op het gebied van de archeologie, daarvan iets te horen? Wij vinden dat als de consequentie is dat de amateurs geen toestemming krijgen voor documenterend onderzoek en met lede ogen moeten aanzien hoe het bodemarchief verloren gaat, de ROB aan de betreffende gemeente duidelijk moet maken waarin zij tekortschiet. Wij vragen ons af of andere AWN-afdelingen ook met problemen als hier236

boven genoemd te maken hebben. Misschien ligt het eraan dat AWN-17 te ambitieus is, maar we kunnen ons haast niet anders voorstellen dan dat dit soort problemen meer voorkomt. Dit zal zich dan met name voordoen in gemeenten die nog geen archeologische dienst hebben, het overgrote deel van de Nederlandse gemeenten dus. Hier bewandelen de lokale amateurs een vaak moeizame weg om de gemeente haar verantwoordelijkheid in het kader van Malta te laten nemen. Vaak wordt een verband gelegd tussen het negatieve gevoel onder amateurs en de veranderingen in het archeologische bestel tengevolge van Malta. Ik denk dat dit ten onrechte is. Het verdrag van Malta wordt ook door amateurs als een goed principe gezien. Dat in de besluitvorming over de ruimtelijke ordening de archeologie meegewogen wordt, is iets waar amateurs zich al decennia lang sterk voor maken, vooral in lokale context. Onderzoek op plekken met een negatieve selectie en noodonderzoek door amateurs blijven in principe mogelijk en voor het signaleren van bedreigingen van het bodemarchief heeft de archeologische wereld de amateurs hard nodig. De specifieke onrust bij de amateurs; komt dus niet voort uit Malta en de wijzigingen in het bestel op zich. De onrust komt mijns inziens veel meer voort uit de manier waarop met het bestel omgegaan wordt, zoals hierboven verwoord. Het gaat dus met name om de te geringe integratie van de amateurs in de archeologie, de soms onbegrijpelijke concrete besluiten in de richting van amateurs en de problematiek rond de bodemverstoringen door allerlei actoren. Hoe nu verder? Emoties laten zich niet altijd gemakkelijk in goede banen leiden. In mijn dagelijks werk (management Voortge2:et Onderwijs) heb ik daar in relatie tot het personeel van mijn school wel


eens mee te maken. Aan de ene kant moet je tegenover emoties zakelijke afwegingen kunnen plaatsen. Aan de andere kant komen emoties vaak voort uit bewogenheid en betrokkenheid. Je komt vaak het verst als je voldoende rekening houdt met de emoties die leven en ze als uitgangspunt neemt. Wat betreft de problematiek van de amateur-archeologie zou ik de relevante overheidsinstanties willen adviseren meer rekening met de gevoelens en de onrust bij de amateurs te houden. Dit is immers in het belang van de totale Nederlandse archeologie. Voor de amateurs geldt dat als zij een partij in de Nederlandse archeologie willen zijn waarmee rekening gehouden wordt, zij erin moeten slagen negatieve gevoelens om te zetten in positieve actie. Amateurs moeten ervoor waken zich een slachtofferrol aan te meten. Dat kan onze positie juist verzwakken. Verder zullen we er blijk van moeten geven onze eigen sterke en zwakke punten goed te kennen. De ontwikkelingen rond het verdrag van Malta, het vroegtijdig inbrengen van archeologie in de planologie en dergelijke zijn goede ontwikkelingen. Wij moeten daarbij beslist niet aan de rem gaan hangen. Dat de amateurs in de toekomst helemaal niets meer zouden mogen doen, lijkt me te pessimistisch en weiger ik vooralsnog aan te nemen. Laten we daarom de onbevredigende punten op een gerichte wijze aanpakken. Met onderstaande suggesties wil ik een aanzet hiertoe geven. i. Meer samenwerking tussen overheidsinstanties en amateurs Daar waar overheidsarcheologen (rijk, provincie) zich bezighouden met zaken op lokaal/regionaal niveau kiezen zij een actievere opstelling naar de amateurs toe, zodat hun potentieel beter benut kan worden. Anders is er feitelijk alleen sprake van gedogen. Dit zou wellicht kunnen via het hanteren van een communicatiecode/samenwerkingscode, geĂŤnt op de gedachte

dat het draagvlak voor de archeologie in belangrijke mate op het lokale/regionale niveau gestalte moet krijgen. In deze samenwerkingscode zouden afspraken kunnen staan over tweerichtingsverkeer, het elkaar over en weer betrekken bij zaken die het draagvlak voor de Nederlandse archeologie als geheel kunnen vergroten. Om met W.J.H. Willems te spreken: "GeĂŻnteresseerde burgers moeten immers de gelegenheid krijgen actief te participeren in de zorg voor het erfgoed. Dat vergroot het maatschappelijk draagvlak'."

2. De AWN stelt zich meer op als marktpartij AWN-17 overweegt zich op te gaan stellen als marktpartij. Gezien de privatisering die binnen het archeologische bestel doorgevoerd wordt, is dit geen vreemde gedachte. Overheidsinstellingen en archeologische bedrijven hebben soms behoefte aan archeologische informatie. Vaak wordt aan amateurs gevraagd hun kennis van het lokale of regionale bodemarchief ter beschikking te stellen. AWN-17 overweegt dit voortaan niet meer zo maar te doen. Het gaat ons daarbij niet zozeer om de geldwaarde van de informatie voor archeologische bedrijven, maar we willen er wel een tegenprestatie voor ontvangen, bijvoorbeeld in de vorm van een samenwerkings-overeenkomst. Hierbij wordt dan afgesproken dat het bedrijf zich verplicht AWN-17 te informeren over onderzoek/opdrachten in het werkgebied, AWN-ers te laten deelnemen aan het onderzoek en de AWN te betrekken in de rapportage. Ook de landelijke AWN (die zich overigens al regelmatig sterk maakt voor de belangen van de amateurs, bijvoorbeeld via contacten met OCenW) zou zich meer als marktpartij kunnen gaan opstellen en bijvoorbeeld samenwerkingsovereenkomsten afsluiten met instanties als de ROB waarbij afspraken gemaakt worden over tweerichtingsverkeer: De AWN levert vondstgegevens en andere informatie aan de 237


ROB en de ROB informeert de AWN over zaken die voor de AWN en haar afdelingen van belang zijn. De landelijke AWN kan raamovereenkomsten aangaan waaraan afdelingen nadere invulling kunnen geven. Om tot reële overeenkomsten te komen, moeten we ons wel realiseren dat een opstelling als marktpartij ons dwingt te reflecteren op de rol die de AWN wil vervullen en de kwaliteit van de door ons verstrekte informatie. j . Overheidsinstanties geven amateurs meer ruimte De overheidsinstanties op archeologisch gebied zullen zich praktischer moeten opstellen en de AWN zal daar sterk op moeten aandringen. Vergelijking met een andere sector kan misschien de weg wijzen. Er zijn parallellen tussen de problemen rond de uitvoering van de monumentenwet en die van de flora- en faunawet. In mijn vrije tijd houd ik mij als lid van RAVON (Reptielen-, Amfïbieën- en Vissenonderzoek Nederland) ook bezig met onderzoek aan amfibieën. Om padden, kikkers en salamanders te kunnen inventariseren, moeten ze vaak gevangen worden. Strikt gezien is dit een overtreding van de wet omdat de dieren hierdoor verstoord worden. Aanvankelijk was het vrij lastig om hiervoor een (individuele) ontheffing van de wet te verkrijgen, maar na enige tijd heeft men een veel beter werkbare oplossing gevonden: Alle leden van RAVON hebben nu op dit punt doorlopend collectief ontheffing. In de archeologie zou ik me voor kunnen stellen dat amateurs - mits in georganiseerd verband - enige ruimte krijgen voor het uitvoeren van bijvoorbeeld waarnemingen in rioolsleuven en dergelijke. Nu moeten ze elke keer toestemming vragen om een rioolsleufwand te mogen schaven om vast te stellen wat er te zien is. Mensen die zich met personeelsbeleid bezighouden, weten dat als je met mensen iets wilt bereiken, je ze een stuk ruimte en verantwoordelijkheid moet geven. Dan zullen ze zich in238

spannen en gaan voor het resultaat. Dit is overigens geen pleidooi om alle: teugels dan maar los te laten. Het behoud van het bodemarchief moet ons belangrijkste streven blijven. 4. Streven naar lokale/regionale samenwerkingsverbanden Een belangrijk deel van de amateurproblematiek zoals wij die ervaren komt voort uit het feit dat de officiële instanties als provincie en ROB wel welwillend zijn, maar onvoldoende tijd hebben om zich in de situatie van het lokale/regionale bodemarchief te verdiepen. Het is daarom voor deze instanties moeilijk om passend maatwerk te bieden in de richting van de amateurs. Dit zou veel beter vorm gegeven kunnen worden in lokale of regionale context. Ik zie de optimale situatie die uiteindelijk (dat wil zeggen in de toekomst) het beste zal werken als volgt: gemeentelijke of regionale archeologische diensten geven vorm aan het plaatselijke of regionale onderzoek en hanteren daarvoor een lokale/regionale onderzoeksagenda. Vooral zij beschikken als het erop aankomt over de kennis die van belang is om onderzoek goed te kunnen plannen. Dat is meer dan een uitdraai van vindplaatsen uit Archis, het gaat ook om het hebben van het overzicht, het kennen van de context van de historische en bodemkundige gegevens en het belang voor de lokale samenleving. En vooral zij kunnen maatschappelijke archeologie8 vormgeven en zorgen voor voldoende samenhang binnen het onderzoek. Voor de amateurs is een belangrijke rol weggelegd in het uitoefenen van invloed op gemeenten om hun verantwoordelijkheid op het gebied van de archeologie op te nemen. AWN-17 heeft dit jarenlang in de gemeente Arnhem gedaan, met als uiteindelijk resultaat dat er een gemeentelijk archeoloog is aangesteld. De rol van de provincie is het stimuleren van zowel de gemeenten als de amateurs. De rol van archeologische bedrijven is per


definitie aanvullend. Zij kunnen uitvoerende onderzoeksopdrachten krijgen, een tijdelijk capaciteitsprobleem opvangen of bijvoorbeeld specialistische werkzaamheden uitvoeren. Maar zonder lokale/regionale dienst blijft het werk van bedrijven los zand. De amateurs kunnen in dit geheel vanwege hun archeologische geheugenfunctie een goede rol spelen. Zij kunnen bij opgravingswerk deeltaken opgedragen krijgen die passen bij de individuele kwaliteiten. De senior-archeoloog van de regionale of gemeentelijke dienst neemt zijn / haar verantwoordelijkheid en bewaakt dat dit past binnen de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en de regelgeving op archeologisch gebied. De senior-archeoloog kent de amateurs en weet wat hij wel en niet van ze kan verwachten. Tot slot In het bovenstaande heb ik een beschrijving gegeven van de problemen rond de amateurs zoals ik die meemaak. Ik pretendeer niet een volledig overzicht noch een vlakdekkende analyse van deze problematiek te hebben gegeven. Mogelijk leiden mijn suggesties tot meer ideeĂŤn voor positieve actie, met als resultaat erkenning van de positie van amateurs als belangrijke spelers naast de beroepsarcheologen in het krachtenveld van de archeologie. Naast de kwaliteit van het technische opgravingswerk wordt de kwaliteit van de Nederlandse archeologie als geheel bepaald door een goede samenhang tussen de onderdelen van het totale systeem, van vondstmeldingen tot monumentenzorg, van wetenschappelijk onderzoek tot het draagvlak in de samenleving, van basisrapportages tot internet, van vondstrestauratie tot de museale functie. Alle archeologische activiteiten zijn onderdelen van een complex samenspel van gevoelens, belangen, kennis en soms gebrek aan

kennis. Dit te managen is niet eenvoudig. Ik hoop dat de archeologische wereld hier beter grip op krijgt9 en dat we terug kunnen keren naar het positieve gevoel dat voor ons bij de archeologie hoort. Daarbij geldt wat mij betreft: De amateurs zijn niet alleen de ogen en de oren van de archeologie, maar ook het hart. Laat hen daarom niet met gebonden handen ex situ staan, maar streef naar hun behoud in situ! Ooyselandweg 5 6905 DT Zevenaar Noten 1 Van Rooijen 2003, De Grood 2003 2 Verhagen 1990 3 Zie o.a. de nota "Vanuit een inzichtelijk verleden", het archeologisch beleid van de provincie Gelderland, juli 2003 4 N.N. 2003 5 De Grood 2003 6 Brief van 23-4-2003 door mr. G. de Bruijn aan het hoofdbestuur van de AWN 7 Willems 2001 8 Goudswaard en Vinkenburg 2003 9 Mogelijk ligt hier een rol voor de SNA Literatuur

Goudswaard, B. en Vinkenburg, H., 2003. De zegen van de Nederlandse beleidskeuze; of hoe het fout had kunnen gaan met de implementatie van Malta. Archeobrief nr. 25, 5-10. Grood, J.N.M, de, 2003. De amateur in het veranderende archeologische bestel. Archeobrief nr. 26, 25-26. N.N., 2003. Waar leggen we als ROB de accenten? Archeologische monumentenzorg

jrg. 8, nr. 1, 26-28. Rooijen, T. van, 2003. Archeologie: cultuur of civiele techniek? Westerheem 52,10-14. Verhagen, J.G.M., 1990. Het sterke slot Sevenaer. Westerheem 39, 45-69 Willems, W.H.J., 2001. In de liefhebberij liggen de wortels van de archeologie (toespraak bij de viering van het 50-jarig jubileum van de AWN). Westerheem 50, 240-249.

239


Nederzettingsaardewerk uit de MiddenBronstijd in Voorburg W. de Jonge en R.M. van Heeringen In het westelijke gedeelte van de gemeente Voorburg lag tot voor enige jaren een verouderd industrieterreintje. Tussen de Vliet en het op de strandwal liggende Westeinde werd daar in 1998 en 1999, naast een grotendeels meer dan 50 jaar oude bebouwing, een wijk met nieuwe woningen ingepast. Met het oog op de directe nabijheid van een strandwal, de Romeinse 'stad' Forum Hadriani en één van de oudste overgangen over de Vliet was een archeologisch onderzoek zonder meer gewenst. De vondsten bleven inderdaad niet uit. De belangrijkste oudheden zijn daarbij aangetroffen in een tuin direct aan de Vliet. Achtereenvolgens kwamen de resten van een kleine werf annex scheepsmakerij uit de zeventiende eeuw, een middeleeuwse woning, én nederzettingsrestanten uit het begin van de Midden-Bronstijd te voorschijn. Gezien het betrekkelijk zeldzame karakter van laatst genoemd vondstmateriaal behandelen wij in dit artikel het aangetroffen aardewerk.'

Geologische ligging AJb. 1. De locatie.

De geologische situatie ter plaatse is vooral bepaald door de aanwezigheid

van de omstreeks 5000 BP gevormde strandwal van Rijswijk-Leidschendam met de daarop ontstane Oude Duinen. In verhouding tot de huidige duinen langs de kust zijn deze duinen niet hoog geweest, maximaal 5 meter. De onderzoekslocatie lag op de zuidoostelijke, naar het binnenland gekeerde, flank de strandwal. In het gebied achter de strandwal is veen gaan groeien dat geleidelijk tegen de strandwal ophoog kroop en er zelfs deels overheen is gegroeid. Het veen is variabel van dikte. Plaatselijk is vanaf de voormalige duinreep zand in het veen gestoven. Het pakket veen en de ingewaaide zandlagen zijn afgedekt door een laag klei. De plaatselijk meer dan een meter dikke Heilaag kan in verband worden gebracht met de Duinkerke I 'transgressie' van omtrent 300 v. Chr. Na de Ijzertijd is de lokale bodemontwikkeling vooral door de mens bepaald. De flanken van de strandwal verdwenen onder een laag opgebrachte grond van gemengd karakter. Hoewel er in de omgeving egalisaties van Romeinse datum bekend zijn, wijst de ligging van de middeleeuwse bouwvoor in dit geval op een datering van na het midden der dertiende eeuw na Chr. Ergens tussen 1175 en 1250 na Chr. werd parallel aan de achterzijde van de strandwal de Vliet gegraven. De Oude Duinen, tenslotte, verdwenen door afgraving vanaf het begin van de zeventiende eeuw.

Het archeologisch onderzoek Het veldwerk werd uitgevoerd tussen december 1997 en juli 1998, en wel door de Archeologische Werkgroep Voorburg (AWV).2 De locatie ligt aan het Westeinde nr. 122.' Met de inzet van 31 amateur-archeologen, onder wie ook een aantal leden van de werkgroep uit Den Haag, kon veel werk worden 240


verzet. Bij het onderzoek viel bovendien te rekenen op de steun en het advies van diverse instellingen, zoals de provincie Zuid-Holland en de ROB.4 Toen er na het afsluiten van het onderzoek van werf en havent je haaks op de richting van de Vliet nog een sleuf verder naar het noorden - de strandwal op - werd getrokken, werden veelbelovende prehistorische scherven gevonden. Vervolgens is er in een onderzoeksput van 8 x 10 meter met de schep en de troffel, en per vierkante meter, voorzichtig verder gegraven. Met deze vondst hebben we trouwens bepaald geluk gehad. Bij het onderzoek is namelijk gebleken dat het niveau van de Bronstijd al grotendeels was verdwenen. De restanten lagen op circa 40 meter van de Vliet, in een donkergrijze laag circa 1,21 - NAP op het van onder veen en klei snel omhoog komende zand. In de noordelijke helft van de put, hoger tegen de strandwal, is de Bronstij dlaag grotendeels in de bouwvoor uit de Middeleeuwen opgenomen. De strandwal is daar door talloze jaren van bewoning en zandwinning 'afgetopt'. Aan de zuidzijde, net buiten de put, en op maar enkele meters van de plaats waar in de Gouden Eeuw het werfje was aangelegd, duikt de cultuurlaag weer snel de diepte in. De cultuurlaag verdwijnt er onder de Duinkerke I-kleiafzetting. Het voor het onderzoek overgebleven areaal was door deze omstandigheden klein. Binnen de put bleek het uiteindelijk te gaan om een oppervlakte van maar weinig meer dan 15 vierkante meter. De in de cultuurlaag aangetroffen vondsten bestaan voor het merendeel uit aardewerk. Verder waren ook enkele werktuigjes van vuursteen (knoopschrabbers) en botmateriaal aanwezig. Het gaat om stukken bot en gebitselementen van varkens, runderen, schapen of geiten en steur.5 In het 'lagere' zuidelijke deel van de put waar dit alles is aangetroffen, lag de cultuurlaag op 10 a 20 cm onder de middeleeuwse bouwvoor. Er lag daar tussen de beide

niveau's een laagje zand. Op minder dan een meter van het aangetroffen middeleeuwse huis lagen de onmiskenbare resten van een (veel) oudere waterput. Door het aangetroffen Hilversum-aardewerk is het duidelijk dat het hier moet gaan om menselijke activiteit in de Midden-Bronstijd. Hilversum-aardewerk De term Hilversum-aardewerk roept allerlei associaties over spannende verhalen met betrekking tot de Hilversumcultuur op: Bronstijd immigranten, reizende smeden, ronde hutten en invloeden van de Wessex-cultuur (tin en faience!).6 Veel van deze verhalen doen tegenwoordig geen opgeld meer of worden bepaald genuanceerder verteld.7 Aan de andere kant komen er ook mooie verhalen bij, bijvoorbeeld over de rituele depositie van bronzen bijlen in moerassen.8 We kunnen er op deze plaats helaas niet diep op ingaan. Een gegeven blijft dat onze archeologische feitenkennis over de Bronstijd, zeker in West-Nederland, maar mondjesmaat toeneemt. Traditioneel begint de midden-Bronstijd in Nederland met het verschijnen van grafheuvels met kringgreppels en het eerste optreden van Hilversumaardewerk.9 Helaas zijn tot op heden in Voorburg en omgeving geen grafheuvels ontdekt, we moeten het dus doen met het aardewerk. Het aardewerk uit de midden-Bronstijd - vooral beschreven op basis van de urnen aangetroffen in de grafheuvels van de Hilversumcultuur - heeft karakteristieke kenmerken. Het valt vooral op door dikke wanden van meestal meer dan 12 mm dik en de bijmenging in de klei van grof steengruis en grote stukken witte kwarts. De stukken kwarts zijn soms meer dan 7 mm groot. Genoemde verschraling komt ook wel voor in combinatie met het gruis van oude scherven (potgruis). Men ziet de hoekige punten en kanten vaak juist even door een oppervlak vol krimpscheuren heen steken. De grote potten (zoals die van afb. 2) hebben op het

241


Afb. 2. Het archetype van de Hilversumurn, een tekening naar het exemplaar dat in 1899 door het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden uit Hilversum werd verworven (tekening naar W. Glasbergen 1956, Pi. VII. Bewerking door P. van den Nieuwendijk).

schoudergedeelte een versiering van touwindrukken. Daar waar de pot de grootste wijdte bereikt is hij meestal verdikt of van een staf band voorzien. Het gaat dan om een reep klei die er voor het bakken met een laagje slib tegenaan is geplakt. Deze stafband, maar ook de rand van de pot, is vaak met vingertopindrukken versierd. Doordat er de laatste jaren ook nederzettingen van de Hilversumcultuur zijn gevonden, is het duidelijk dat er naast de grote potten heel veel tweedelige (kom- en schaalachtige) modellen hebben bestaan. Ook voor deze vormen geldt dat zij nogal eens van stafbanden, touwversiering en vingertopindrukken zijn voorzien. Het aardewerk werd in de loop van de middenBronstijd steeds eenvoudiger. Tegen het einde van de Midden-Bronstijd is de versiering bijna verdwenen. We spreken dan van Drakenstein- en Laren-aardewerk. Het aardewerk van VoorburgWesteinde Het in Voorburg gevonden aardewerk kan als volgt worden beschreven (afb. 3): • Er waren 103 scherven voor determinatie bruikbaar. Daarnaast telden we 269 zeer kleine fragmenten. Het gewicht van de scherven is circa 1550 gram (gemiddeld 15 gram per scherf) en dat van de kleine fragmenten ongeveer 730 gram.

242

• Het gaat om 82 wand- en 19 randscherven, en 2 bodemfragmenten. • De dikte van het aardewerk varieert van 8 tot 18 mm en bedraagt gemiddeld 12,9 mm. • 56% van de scherven is alleen met potgruis gemagerd. Het overige deel bevat, naast potgruis, in zeer wisselende hoeveelheden hoekige witte kwarts. In een enkel geval is er ook granietgruis gebruikt. • Door het sterk aangekleefde 'roestige' duinzand valt de oorspronkelijke kleur moeilijk te beoordelen. Al het materiaal heeft nu een lichtbruine kleur. Waarschijnlijk is het aardewerk in de meeste gevallen in een zuurstofrijke omgeving vervaardigd. • Randversiering zit zowel op de rand als aan de buitenzijde daarvan. • Er komt viermaal een stafband met vingerindrukken voor. • De meest karakteristieke versiering is aanwezig op de schouder: diagonaal, d.w.z. onder een hoek van 45 graden geplaatste touwindrukken. Daarnaast komen ongeordende vingernagelindrukken voor. • Wat betreft vorm lijken er vooral tweedelige (d.w.z. kom- en schaalachtige) modellen aanwezig te zijn. • De potten zijn opgebouwd uit kleirollen. In een geval blijkt zo'n kleirol een hoogte van 3,5 cm te hebben. De dikte van het aardewerk, de magering met witte kwarts, de vorm en het type versiering wijzen op een datering in een vroege fase van de MiddenBronstijd. Een restant botmateriaal bevatte helaas onvoldoende koolstof voor een i4.C-datering. Het aardewerk lijkt typologisch jonger dan het materiaal dat in 1989 bij Vogelenzang bij Haarlem en in 1997 in NoordwijkBronsgeest, is aangetroffen.10 De twee kilometer noordelijk op dezelfde Voorburgse strandwal aangetroffen nederzettingssporen in Park Leeuwensteijn zijn beduidend jonger." Het valt op dat in Voorburg bij de versiering geen verticaal geplaatste touwindrukken voorkomen en dat ook de zogenoemde


wikkeldraadindrukken ontbreken. Qua datering zou het weieens overeen kunnen komen met aardewerk uit de nederzetting bij het Bronovo-Ziekenhuis in Den Haag die in 1986 en 1991 is onderzocht.12 Beschouwen we de 14Cdatering van de laatstgenoemde vindplaats als maatgevend, dan komen we op een datering van circa 3300-3400 BP. Waterput In de laatste uren van de opgraving werd nog een kleine kuil gevonden. Dit als onbeschoeide waterput geĂŻnterpreteerde grondspoor stak tot een diepte van 1,96 - NAP. Er omheen waren nog tot zo'n 90 cm boven het

diepste punt de restanten van hout en wortels van struiken zichtbaar. Het feit dat de put verder helemaal geen vondsten bevatte kan betekenen dat deze niet lang heeft opengelegen Ăłf dat het een put was waar voornamelijk vee werd gedrenkt. De put was gegraven in een kleine depressie van de strandwal en is later deels opgevuld geraakt met veen. Aan de bovenkant van de Bronstij dlaag was de put al niet meer zichtbaar.

Conclusie De conclusie is dat het hier gaat om een samenhangende groep grondsporen en vondsten, afkomstig uit een

Afb. 3. Aardewerk uit het begin van de Midden-Bronstijd. Schaal r.2 (tekening R.M. van Heeringen).

243


redelijk scherp te begrenzen bewoningsperiode van omstreeks 1700 a 1750 v. Chr. De woonplaats van de Bronstijdboeren is zeker niet veraf geweest. De beste kans is dat deze iets meer naar het noorden lag, hoger op de strandwal of de inmiddels verdwenen Oude Duinen. Hiermee is onomstotelijk aangetoond dat de strandwal van Rijswijk-Leidschendam in de Bronstijd bewoning heeft gekend en niet, zoals eerder wel werd aangenomen, door vernatting in deze periode daarvoor ongeschikt was.

Toegift Bij het ontgraven van de waterput werden tenslotte ook de magere restanten van een nog oudere cultuurlaag aangetroffen. De waterput was net door deze laag, tussen ongeveer 1,80 - NAP en 1,90 - NAP, heen gegraven. Op een tweetal meters afstand was bovendien zichtbaar dat dit niveau van de Bronstijdlaag was gescheiden door een dunne laag veen. Het is niet onmogelijk dat het hier gaat om de resten van de Vlaardingencultuur. De drie gevonden minieme scherfjes laten helaas geen verdere gevolgtrekkingen toe. wil.dejonge@inter.nl.net r.van.heeringen@archis.nl Noten 1 Aan deze opgraving is eerder al een op het lokale publiek gerichte publicatie gewijd: W. de Jonge 1998. 2 Tegenwoordig de AWLV, de Archeologische Werkgroep Leidschendam-Voorburg. Na de fusie van de gemeenten Leidschendam en Voorburg fuseerden ook de beide archeologische werkgroepen (2002) 3 Kaartblad 30, coรถrdinaten 084.26/453.14. 4 Overige betrokkenen waren het Nederlands Instituut van de Scheeps- en onderwaterArcheologie (het NISA, voor het in het 17e eeuwse haventje aangetroffen scheepshout), en de gemeentearcheologen van Delft en Rijswijk. Aller betrokkenheid werd op hoge prijs gesteld en heeft ook zeker bijgedragen aan de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek.

244

5 Determinatie R.C.G.M. Lauwerier, ROB. 6 Glasbergen 1956; Butler 1979. 7 Van Ginkel en Magendans 1991; Theunissen 1999. 8 Fontijn 2002. 9 Zie b.v. recentelijk Fokkens 2001. 10 Ten Anscher 1990; Van Heeringen et al. 1998. 11 Datering: 3110-3130 BP; Hagers et al. 12 Van Ginkel en Magendans 1991. Literatuur Anscher, T.J. ten, 1990. Vogelenzang, a Hilversum-i settlement, Helinium 29/1, PP 44-78. Butler, J.J., 1979. Nederland in de Bronstijd. Haarlem (2de druk). Fokkens, H., 2001: The periodisation of the Dutch Bronze Age: a critical review, in: W.H. Metz, B.L. van Beek & H. Steegstra (eds.) Patina. Essays presented to Jay Jordan Butler on the occasion ofhis 8oth birthday, Amsterdam/Groningen, pp 241-262. Fontijn, D.R., 2002: Sacrifkial Landscapes. Cultural biographies of persons, objects and 'natural' places in the Bronze Age of the Southern Netherlands, c. 2300-600 BC, Analecta Praehistorica Leidensia 33/34. Ginkel, E.f. van, J.R. Magendans, 1991. De archeologie van Den Haag. Deel 1: De prehistorie. 's-Gravenhage. Glasbergen, W., 1956: Het Britse cultuurmerk in de Bronstijd van Brabant en Westelijk Nederland, Westerheem 5, pp 1823 en 34-39. Hagers, J.-K., W.A.M. Hessing, LI. Kooistra, M.T.M. Schaepman, C.E. Vermeeren, 1992. Nederzettingssporen uit de Midden-Bronstijd in Park Leeuwensteijn. Voorburg (Z-H), Westerheem 41, pp 69-82. Heeringen, R.M. van, H.M. van der Velde & I. van Amen, 1998: Een tweeschepige huisplattegrond en akkerland uit de Vroege Bronstijd te Noordwijk, prov. Zuid-Holland, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg, 55). Jonge, W. de, 1998: Tussen Vliet en strandwal. Archeologisch onderzoek in VoorburgWest; vondsten uit de Bronstijd, de Late Middeleeuwen en de Gouden Eeuw, Voorburg. Theunissen, E.M., 1999: Midden-Bronstijdsamenlevingen in het zuiden van de Lage Landen. Een evaluatie van het begrip 'Hilversumcultuur', Leiden.


De grenzen van de wet (3) Rinus Houkes In mijn vorige artikel kondigde ik aan dat ik u in deze Westerheem een nieuwe case zou voorleggen. Dat is nu echter niet het geval want er heeft zich een verrassende wending voorgedaan. De ROB heeft uiteindelijk gereageerd en de reactie bestaat uit twee delen. Allereerst was er een schriftelijke reactie waarin inhoudelijk wordt gereageerd op case i en 2 en u zult begrijpen dat zij het uiteraard niet met mij eens zijn. Maar naast de schriftelijke reactie was er ook een mondelinge uitnodiging om eens over mijn actie te komen praten en dat is goed nieuws. Praten kan uiteraard altijd en ook ik ben er van overtuigd dat het beter is om op deze wijze tot overeenstemming te komen dan de confrontatiepolitiek te volgen die ik tot nu toe gehanteerd heb, maar soms moet je nu eenmaal de gelederen eerst wakker schudden en dat heeft blijkbaar gewerkt.

Maar in het licht van dat komende gesprek heeft het geen zin om hier in te gaan op de reactie van de ROB op case 2, vooral omdat deze case een nogal heikel punt bevat. Ik wil eerst horen wat de ROB te zeggen heeft en tot dat moment wacht ik af. Helaas loopt de communicatie via Westerheem wat traag omdat de kopij zes tot acht weken voor de verschijningsdatum ingediend moet zijn en als u dit leest heeft het gesprek waarschijnlijk al plaatsgevonden. Uiteraard kan ik daarbij alleen maar namens mijzelf praten maar ik praat niet voor mijzelf en hoewel ik geen idee heb wat één en ander oplevert hoop ik op zijn minst wat meer begrip voor de positie van de amateurarcheologen te bewerkstelligen. Ik houd u op de hoogte. Alkmaarsingel 354 6843 WT Arnhem

AWN-reeks no. 3 'Schervengericht'

Frans Diederik 'Schervengericht, een onderzoek naar inheems aardewerk uit de late derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland' 168 pagina's, ill, ISBN 90 71312 07 o Uit de duizenden aardewerkscherven, aangetroffen in tientallen nederzettingen uit de Inheems-Romeinse tijd in Schagen e.o., is de migratie van de bevolking in de derde en de vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland te herleiden. De publicatie, met de vele lijntekeningen en afbeeldingen, is tevens een uitzonderlijk fraai naslagwerk voor het determineren van aardewerk uit bovengenoemde periode. Prijs voor leden € 12,50, voor niet-leden € 18,50, (excl. € 3,00 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 3.

245


Boven het maaiveld Graffiti uit de omgeving vanUtrecht

Alweer enige jaren geleden heb ik een aantal graffiti op terra sigillata gepubliceerd, waarvan ik dacht aannemelijk te kunnen maken, dat tenminste één, en misschien wel meer afkomstig zouden kunnen zijn uit Vechten. Ik had de graffiti in handen gehad bij de Amstelveense verzamelaar A. Smit, die mij meedeelde dat hij ze in de kunsthandel gekocht had, met als mogelijke herkomst 'uit de omgeving van Utrecht'. Omdat een van de schrijfsels voorkwam op Arretijnse terra sigillata, die in Utrecht en omgeving uitsluitend gevonden is te Vechten besloot ik 'mit angebrachter Vorsicht' dat Vechten wel als vindplaats in aanmerking zou komen. In de zomer van 1992 werden op het Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum Utrecht allerlei opgravingsbescheiden uit de jaren dertig geordend, waaronder de vondstenboekjes van de opgravingen van prof.dr. C.W. Vollgraff op het Domplein in Utrecht in 1933-1935- Soms werden daarin bij de gevonden voorwerpen ook daarop aangebrachte letters genoteerd. Een van deze graffiti luidde 'FIRM['. Vorm van de letters komen geheel overeen met de door mij 'uit de omgeving van Utrecht' gepubliceerde graffito 'FIRMI'. Hetzelfde geldt voor de graffito 'VADINI'.

246

Uit de genoemde privé-verzameling kon ik ook een deel van een alfabet, een abc-darium publiceren. Dergelijke magische, apotropaeïsche alfabetten komen in de oudheid veel voor, ze worden vaak - ten onrechte - als schrijfoefeningen verklaard. Het incomplete alfabet (er was ABCDEF gevonden) is inmiddels een stukje minder incompleet geworden: uit de scherven van genoemde opgraving kwam weer een stukje terra sigillata met letters te voorschijn, ditmaal ]MNO[. Bovendien zitten er lijmresten aan de scherf: de rest moet ook gevonden zijn, is alleen tijdelijk even weg. 'Mijn' verzamelaar kocht zijn scherven in de handel. Zijn verzameling ging later in andere handen over, en als groter geheel werd de verzameling tenslotte verworven door de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, die het als 'Schriftmuseum Dortmond' tentoonstelde. G.J.M.J. Te Riele-S.L Wynia, Inschriften aus der Sammlung Dortmond-Smit: Einige Addenda und Corrigenda. Talanta i6/i7,i984-'85, 81-90. S.L. Wynia Maluslaan 7,1185 KZ Amstelveen slwynia@xs4all.nl


Oude koeien opgraven Heel vervelend, dat er voortdurend oude koeien uit de sloot worden gehaald, om zoekers met metaaldetectors in een kwaad daglicht te stellen. In Westerheem van februari 2003 haalt Peter Vissers in zijn artikel over beschadigingen op Romeinse munten weer eens naar hen uit. 'Ongenode gasten', noemt hij hen, die met hun metaaldetectors tussen 1986 en 1995 op het Kops Plateau bij Nijmegen storthopen afzoeken. Willem J.H. Willems, tegenwoordig Inspecteur van de archeologie en auteur van het artikel 'Met de detector hel: bos in' (Westerheem nr. 6-:99o) en altijd nog verklaard tegenstander van het gebruik van metaaldetectors zonder vergunning, zal er van genoten hebben. Met zijn uitspraken stak Willems destijds zijn diepe minachting voor detectoramateurs niet onder stoelen of banken. Dezelfde soort minachting duikt nu weer op. Peter Vissers beseft blijkbaar niet, dat het aan de detectorhobby is te danken, dat hij deze munten überhaupt kan bespreken. De beledigingen van toen en de aantijgingen van nu lijken deels een ander doel te hebben: Ze leiden namelijk de aandacht af van het eigen falen van de ROB. Graag stuur ik de zwartepiet die detectorzoekers hebben gekregen naar hen retour. In dit artikeltje wil ik de gang van zaken bij de opgravingen op het Kops Plateau uit de doeken doen. Hierdoor kunnen we de aantijgingen eens van een andere kant belichten. Misschien kunnen we daarna wat meer begrip tonen voor eikaars standpunten. Opgravingen op het Kops Plateau Uit het boek van Theo Holleman 'Een verleden op de schop', blijkt dat de opgravingen op het Kops Plateau geleid werden door Willem J.H. Willems, de latere ROB-directeur. Om verschillende redenen wordt de noodopgraving op het Kops Plateau een 'wetenschappelijke ramp' genoemd.

Eén van de niet-genoemde redenen is namelijk, dat de ROB over onvoldoende kennis beschikte met betrekking tot metaaldetectors en detectiemethoden. Staat er niet in de wet, dat een opgravende instantie verplicht is gebruik te maken van de modernste inzichten en technieken? Bovendien, en dat is een wetenschappelijke doodzonde, had men geen flauw idee van de hoeveelheid metaal die men bij een Romeinse opgraving zou moeten kunnen vinden. In de eerste jaren verdwijnt, door het gebruik van verouderde metaaldetectors en verkeerde werkwijzen, 90 tot 95% van de metalen artefacten op de stort! De stort ligt in die tijd buiten de hekken van het opgravingsterrein en is daardoor vrij toegankelijk voor iedereen die er rond wil rommelen. De waardeloze stort blijkt een waar eldorado voor detectorhobbyisten. Het aanvankelijke gelach over die domme detectorzoekertjes slaat om in paniek, zodra de opgravers zich realiseren wat er allemaal 'opgepiept' wordt. Massa's Romeinse munten, fibula's, beeldjes: alles wat je maar op metaalgebied kunt bedenken. Het is dan ook niet meer dan begrijpelijk dat er op deze manier een grote stroom zoekers naar Nijmegen wordt gelokt. Reactie Willem Willems In een kort telefonisch interview met Willem Willems (15-04-2003) over de overlast van detectorzoekers die men bij de opgravingen op het Kops Plateau heeft gehad, erkent deze dat er fouten zijn gemaakt. "Het kan zijn, dat er in de eerste jaren van de opgravingen te weinig en op een onprofessionele manier met metaaldetectors is gewerkt. Maar al doende leer je. Op een gegeven moment kregen we hulp van twee detectorpiloten met krachtige detectoren. Dat was een heel verschil, want onze apparatuur was niet veel soeps. Het maakte inderdaad nogal wat verschil met welke apparatuur er gelopen werd, maar ook wié ermee liep." Op

mijn vraag hoe het dan toch mogelijk was, dat nachtelijke criminelen schade

247


toebrachten aan de geschaafde vlakken, antwoordde hij, dat de veldtechnicus bepaalde op welk moment er gepiept en ingetekend werd. Dat hoefde dus niet perse aan het einde van de dag te zijn. Bovendien hadden de zoekers de opdracht de gaatjes niet dieper dan het volgende opgravingsvlak (10 cm) te maken. Daardoor was het toch mogelijk, dat illegale pieperaars nog iets van metaal vonden als ze over de hekken klommen. Ongetwijfeld heeft dit tot veel spanningen geleid bij de leiding van de opgraving. Ik ben bang dat de detectoramateurs, die veelal te goeder trouw zijn, hiervan het slachtoffer zijn geworden.

De huidige opgravingsmethodes Enige jaren geleden ben ik als detectoradviseur betrokken geweest bij de opgravingen in het project 'Kelfkesbos' van de Gemeentelijke Archeologische Dienst van Nijmegen. Bij deze opgraving werd een aantal Romeinse grachten doorsneden. Ik heb me toen uitgebreid voor laten lichten over hun opgravingmethodes in relatie tot metaaldetectie. Men vertelde me toen het volgende: "Bij onze opgravingen wordt de put pas verlaten, als het nieuwe schaafvlak helemaal is afgepiept en de metalen zijn ingerekend en geborgen. Dan is er in principe niets meer te vinden voor illegale pieperaars. Ook voorwerpen die dieper dan 10 cm zitten, worden ingerekend en verwijderd. Indien nodig wordt er wit zand in de diepere gaten gegooid, zodat die plek bij een volgende schaajbeurt weer duidelijk zichtbaar wordt. Volgens onze berekeningen gaat hooguit 2 tot 5% van het aanwezige metaal in de stort verloren, hetgeen acceptabel is."

Bij de opgraving van de Romeinse gracht werden uiteindelijk 3500 Romeinse muntjes uit de derde en vierde eeuw gevonden. Een vroegere ROB-opgraving op een aansluitend stuk van gelijke grootte leverde minder dan 100 muntjes op. Vrijwel zeker is daar nauwelijks of geen metaaldetector aan te pas gekomen. Het geeft in elk geval een realistisch idee van de ver248

schillen die optreden als er geen metaaldetectie wordt toegepast.

Vragen en conclusies Bij de ROB wist men, dat de opgravingen op het Kops Plateau in Nijmegen belangrijk waren; belangrijk genoeg om alle onderzoekmethoden uit de kast te halen. Waarom was men in 1986 niet op de hoogte van de moderne apparatuur en opsporingsmethodes; t.a.v. metaaldetectie? Hoe is het mogelijk, dat de hoogste instantie op archeologisch gebied in Nederland zo weinig inzicht had in de te verwachter, hoeveelheid metaal in de Romeinse bodem? Waarom beschikten veel amateurs wel over moderne apparatuur? Door dit verzuim en door de stort buiten de hekken te laten liggen, lokte men onbewust een snel groeiend legertje detectoramateurs naar het Kops Plateau. Eenmaal bekend met de mooie spullen die door de archeologen in de stort werden achtergelaten, kon je inderdaad verwachten dat sommige criminele elementen meenden ook de opgraving zelf met een bezoek te moeten vereren. Het lijkt er dus op, dat de ROB door haar eigen nalatigheid gelegenheid tot diefstal heeft gegeven. In plaats van zo veel mogelijk lering te trekken uit het metaaldetectie-debade wordt alle schuld bij de 'onbetrouwbare metaaldetectorpiloten' neergelegd. Voor zover mij bekend, wordt de uitgebreide kennis over apparatuur, zoekmethodes en metaaldeterminatie die veel gevorderde metaaldetectoramateurs met archeologische interesse tegenwoordig in huis hebben, gelukkig wel door stadsarcheologen en sommige AWN-afdelingen gebruikt.

Zoeken met een metaaldetector is een hobby Zowel beroeps- als amateur-archeologen vergeten in hun tirades tegen detectorzoekers, dat het zoeken met een metaaldetector een gewone hobby is. De aantrekkelijkheid van de hobby ligt in


de combinatie van lichamelijke activiteit, buitenlucht, beetje avontuur, lekker zoeken, zo nu dan een gaatje graven en iets vinden wat je anders nooit met het blote oog ontdekt had. Een relatief onschuldige hobby met hier en daar raakvlakken met de archeologie. Hier en daar? Ja. De stranden, bossen en akkers waar de zoekers speuren, herbergen zelden iets van echt archeologische waarde. In de optiek van sommige (amateur-)archeologen is elke detectorhobbyist echter op zoek naar archeologische voorwerpen. Dat is het probleem van een vernauwd gezichtsveld; het is gewoon niet waar. Veel hobbyisten zoeken heel eenvoudig naar gangbaar geld, munten en verloren sieraden of voorwerpen met een militair gebruik. Een bepaalde groep detectoramateurs heeft wĂŠl interesse in archeologische voorwerpen en helpt bij AWN-opgravingen, zoekt op diverse stortterreinen en meldt de vondsten bij stadsarcheologen. Weer anderen zoeken veel op akkers. Ook hier leert de ervaring, dat velen van hen connecties hebben met de mensen uit de archeologie en dat ze hun vondsten uit de bouwvoor melden. Slechts door het grote aantal uren die duizenden zoekers aan hun hobby besteden, lijkt het alsof er veel archeologisch materiaal gevonden wordt. Het meeste zou echter door stukploegen, corrosie en verspreiding verloren zijn gegaan. De grond waarin gezocht wordt, is vrijwel altijd geroerde grond (akkers, strand, bos, storthopen) zodat er geen sprake is van verstoring van de bodem. De gaatjes die men graaft zijn bovendien zelden dieper dan 20 centimeter. In de archeologische wandelgangen wordt het zoeken met een detector op akkers dan ook meer vergeleken met het rapen van scherven uit de bouwvoor. Tegenwoordig zijn ongeveer 2000 hobbyisten aangesloten bij de DDA (De Detector Amateur) en ongeveer 1000 bij The Coinhunters Company.

Beide verenigingen hameren er bij hun leden op, belangwekkende munten en voorwerpen bij het Koninklijk Penningkabinet en de ROB aan te melden. De DDA heeft bovendien zitting in het SNA, een overlegorgaan waarin o.a. de ROB, AWN, andere instanties en archeologische bedrijven zitting hebben. De standpunten en aanbevelingen vinden hun weg terug naar de leden en de hogere instanties. Zoeken met een metaaldetector is het ouderwetse schatzoeken of schatgraven, waar het uit is ontstaan, al lang ontstegen. Detectoramateurs hebben belangwekkende ontdekkingen gedaan. De exacte locatie van de 'Varusslag' in Duitsland en de tempels van Empel en Eist (2e) in Nederland zijn ontdekkingen naar aanleiding van oppervlaktevondsten die door detectoramateurs werden aangegeven! Gelukkig wordt dit door veel betrokkenen erkend, zodat er over het algemeen veel beter wordt samengewerkt dan vroeger. Ik onderken, dat sommige zoekers fouten maken. Maar bedenk wel, dat ook archeologie mensenwerk is en dat daar helaas ook dingen gebeuren die niet in de haak zijn. Vanuit mijn positie als schrijver en detectorimporteur heb ik daar een buitengewoon helder beeld over. Doch met het over en weer gooien van modder bereiken we niets. Een verbod of een vergunningenstelsel zoals sommigen dat hebben gewenst, zit er niet in. In Vlaanderen is net een algemeen metaaldetectorverbod afgeblazen. De voorgestelde wet riep te veel kamervragen op. Een verbod was juridisch ook niet sluitend te krijgen, alleen al omdat het detectorgebruik zeer divers is. Ook in de USA en Groot-BrittanniĂŤ, waar het zoeken met detectors al een veel langere traditie heeft is dit niet mogelijk en wenselijk gebleken. Een goede verstandhouding kweken, met onderling overleg en samenwerking tussen detectoramateurs en (amateur-) archeologen is de beste oplossing, polarisatie is ongewenst! Enschede, Gert Gesink

Gert Gesink is detectoramateur sinds 1979 en al jaren lid van de AWN, DDA en Coinhunters Company. Hij publiceert binnenkort een boek over het zoeken met metaaldetectoren in Europa.

249


Literatuurrubrieken Recensie H. Fokkens en R. Jansen (red.), 2000 jaar bewoningsdynamiek. Brons- en Ijzertijdbewoning in het Maas-Demer-Scheldegebied.

Leiden 2002. ISBN 90-73368-18-9. Zw./w.-ill, 406 pag. Prijs € 32,50 (exclusief verzendkosten). Noord-Brabant is een gelukkige provincie! Dat is iets wat misschien niet alle historisch en archeologisch geïnteresseerden binnen en buiten de provincie door hebben, maar bij deze zijn ze dan geïnformeerd. Met dat gelukkig zijn, bedoel ik niet zozeer het rijke verleden, de grafheuvels, kastelen en dat soort zaken, maar meer de lange geschiedenis van archeologisch onderzoek door universiteiten in Noord-Brabant. Al dat onderzoek heeft geleid tot een schat aan informatie over het wel en wee van de provincie in vroegere tijden. Veel van die kennis en inzichten hebben al het licht mogen zien in allerlei publicaties. Een nieuw pareltje, of beter parel, aan de publicatiekroon is het boek dat door de universiteit van Leiden is uitgegeven over Brons- en IJzertijdbewoning in het gebied tussen de rivieren Maas, Demer en Schelde, ook wel afgekort het MDS-gebied genoemd. Dit boek is geproduceerd naar aanleiding van een congres dat in oktober 1999 gehouden werd ter viering van het zilveren onderzoeksjubileum van de Universiteit Leiden in Oss en omstreken. Het boek, waar vele auteurs uit allerlei archeologische geledingen aan hebben meegewerkt en waarvan het zwaartepunt rondom het onderzoek in Oss ligt, is - zoals de titel al aangeeft - echter veel breder van opzet. Diverse regio's binnen het MDS-gebied komen aan bod, onder andere Oss, Cuijk, de Limburgse loss en de OostVlaamse Scheldevallei. Ook de inhoud van

Potbeker en wikkelaardewerk, laat-neolithicum, Oss. Uit: Fokkens e[ Jansen 200}.

250

de artikelen varieert. Zo bevat de bundel een artikel waar ingegaan wordt op de 3500 jaar oude gietmal die in de Osse wijk Horzak is gevonden. Een ander artikel geeft een overzicht van de Bronstijd in de Nederlandse Kempen en een derde artikel schetst vegetatie en landschap van het laatMesolithicum tot in de Middeleeuwen. Om deze keur aan artikelen, in het totaal twintig, te ordenen, zijn deze onder drie overkoepelende thema's ondergebracht: • de structuur en betekenis van huis en erf • de lokale gemeenschap en haar voorouders en • landschap in het spanningsveld tussen natuur en cultuur. Door deze indeling wordt, ondanks de variaties, een samenhang tussen de artikel.en aangegeven en bovendien toont het welke thema's momenteel in de belangstelling van veel archeologische onderzoekers staan. Geïnteresseerden in de archeologie van de metaaltijden hebben aan dit boek een waardevolle bron waar niet alleen veel gegevens, maar ook verschillende invalshoeken waarmee het gevarieerde archeologisch materiaal kan worden bekeken, aan bod komen. In het algemeen zijn de artikelen toegankelijk geschreven, zodat naast de vakbekwamen ook minder deskundigen kennis kunnen nemen wat Noord-Brabant zoal aan archeologie uit de Brons- en Ijzertijd te bieden heeft. In het licht van deze laatste constatering is het ongelukkig dat de inleiding van het boek wat aan de 'pittige' kant is en mogelijk wat lezers zal afschrikken. Dit hoofdstuk is vooral op de archeologische vakwereld en de daaraan verbonden beleidsmakers gericht en gaat in op de noodzaak van een 'Nationale Onderzoeksagenda Archeologie' en de thema's die daarvoor binnen de me-


taaitijden van belang zijn. In die discussies is dit hoofdstuk een belangrijke bijdrage die zelfs wel ruimer aandacht verdient, maar niet volledig past bij de rest van het boek. Zoals al eerder aangegeven, is het boek echter zeer de moeite waard. Voor mensen die geïnteresseerd zijn in de prehistorie in het algemeen en Noord-Brabant in het bijzonder een 'must' om te lezen. Het boek is te bestellen via de boekhandel of rechtstreeks bij de Faculteit Archeologie van de Universiteit Leiden (FAL). De prijs mag voor zoveel waardevols bescheiden genoemd worden. C. van Rooijen

Signalementen Egon Gersbach, Ausgrabung heute. Methoden wad Techniken der Feldgrabung.

Darmstadt/Stuttgart 1998. Theiss Verlag. ISBN 3-8062-1379-8. Geïll, geb., 182 pag. Prijs € 26,-. De al. bejaarde auteur is een ervaren archeoloog. Hij leidde onder meer bijna twintig jaar de opgravingen van de ook buiten Duitsland bekende Keltische versterking Heuneburg (bij Hundersingen, ten oosten van Siigmaringen, Baden-Württemberg). Het enkele maanden geleden in Westerheem gesignaleerde boek Spuren der Jahrtausende besteedt op fraaie wijze aandacht aan deze opgraving. Zoals verwacht mocht worden geeft het boek van Gersbach een goed overzicht van de methoden en technieken binnen de moderne (Duitse) archeologie. Gersbach besteedt veel aandacht aan de manier waarop vlakken moeten worden schoongemaakt en gedocumenteerd. Maar er zijn ook aparte hoofdstukken over grafheuvelonderzoek, het fotograferen en de mogelijkheden die de computer en aanverwante zeer of iets minder ingenieuze apparaten bieden bij het vastleggen van gegevens in het veld. Voor ons vlakkelanders is speciaal het laatste hoofdstuk bijzonder: 'Zur Methodik von Höhlengrabungen', een bijdrage van Joachim Hahn. Hoewel een Duitse opgraving in principe net zo wordt opgezet als een Nederlandse, krijg je uit het boek een beetje de indruk dat alles daar nóg doordachter en nauwkeuriger gaat dan bij ons. Maar of de Duitse praktijk overal even goed is als de theorie van Gersbach? Duitsland bezuinigt op dit moment vrij (on)behoorlijk op archeologie.

Bovendien is en wordt er veel gewerkt met mensen die vrij toevallig en tijdelijk op een opgraving belanden, bijvoorbeeld vanwege een werkloosheidsvoorziening. Niet voor niets gaat Gersbach al meteen na zijn inleiding in op dit fenomeen en hoe daar als wetenschapper en chef van een opgraving zo goed mogelijk mee om te gaan. Maar toch... zou het toevallig zijn dat ons 'schaven' in Duitsland 'putzen' heet? Voor actieve en nieuwsgierige (leidinggevende) gravers is dit zeker een interessant en leerzaam boek. fan Coenraadts

Zeeuws Erfgoed (Nieuwsbrief van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland), 2e jrg., nr. 3, september 2003. Geïll., 24 pag. Een verslag van de vierde Zeeuwse amateurarcheologen dag, actueel onderzoek, vondstmeldingen, het project Verdronken dorpen, activiteiten van de AWN afd. Zeeland en de presentatie van het boek Zegelstempels en Zegelringen uit Zeeuwse bodem vormen de inhoud van vijf pagina's archeologisch nieuws in dit tijdschrift. Info: www.scez.nl * ,v * G. Eggenstein, Das Siedlungswesen derjüngeren vorrömischen Eisenzeit und denfrühen Kaiserzeit im Lippebereich (Bodenaltertümer

Westfalens 30), Mainz am Rhein, Verlag Philipp von Zabern, 2003. ISBN 3-80533101-0. 313 pag., waarvan n 6 met zw./w.afb., 4 kaartbijlagen. Prijs € 24,-. Ter hoogte van de stad Wesel in Westfalen mondt de rivier de Lippe uit in de Rijn. Oostwaarts, in het stroomgebied van de Lippe, wordt al decennia lang onderzoek gedaan naar de daar rijkelijk aanwezige sporen van vroeg-Romeinse beschaving. De plaatselijke inheems-Germaanse bevolking uit dezelfde tijd en uit de periode die daaraan voorafging, kreeg tot nu toe nauwelijks aandacht. Toch zijn hun sporen inmiddels op een 181-tal plaatsen teruggevonden, onderzocht en gedocumenteerd. In dit kloeke boekwerk, de handelseditie van een uit 1998 daterende dissertatie, krijgt die wat stiefmoederlijk behandelde nederzettingsgeschiedenis van de lokale bevolking aldaar in Late Ijzertijd en Vroeg-Romeinse tijd dan ook de aandacht die zij verdient. Na een inleiding geeft de auteur in dit wetenschappelijke werk een uitgebreide

Zandstenen kariatide, bodemvondst Middelburg, vermoedelijk zeventien-eeuws. Uit: Zeeuws Erfgoed H-j.

251


eigen gebruik ook granen, vlas en bonen. Glazen armbanden en maalstenen wijzen op een uitwisseling van goederen op regionaal niveau. Sporadische vondsten van fibulae en draaischijfaardewerk wijzen op schaarse contacten met de Keltische wereld. Door combinatie van onderzoeksresultaten uit archeologische en uit geschreven bronnen weet de auteur de Sueben of Sueven te identificeren. Binnen een continue bewoning van 250 v.Chr. tot 9 n.Chr. in dit gebied ondergaat het uiterlijk van het gebruiksaardewerk nauwelijks een wijziging, dit in tegenstelling tot de samenstelling van het serviesgoed. Zo slaagt Eggenstein er ook in, om op basis van de samenstelling van de aardewerkcomplexen uit dit gebied een viertal opeenvolgende periodes te onderscheiden.

Germaanse keramiek uit Haltern. Schaal 1:4. Uit: Eggenstein 2003.

Twee fibulae uit BergkamenOberaden. Schaal 1:2. Vit: Eggenstein 2003.

252

beschrijving van inheemse nederzettingssporen in de nabijheid van een zestal uitgebreid onderzochte Romeinse legerplaatsen. Daarna volgt een beschrijving van vondsten en waarnemingen van de overige sites. Een belangrijk deel van het boek wordt dan ook gevuld met tabellen en grafieken en beschrijvingen van vindplaatsen en vondsten, waarbij de natuurlijke omgeving, de paalsporen en waterputten, de productie van textiel, metaal en aardewerk, de bewerking van been en gewei, de gebruiksvoorwerpen, wapens, muntvondsten, etc. ruimschoots de aandacht krijgen. Dankzij die grote hoeveelheid informatie kon de auteur een gedetailleerd onderzoek doen naar de interactie tussen de locale Germaanse bewoners en het Romeinse leger. De drogere delen in het stroomgebied van de Lippe waren permanent bewoond. De locale bevolking legde zich vooral toe op de veeteelt, daarnaast verbouwde men voor

ENAME 974 nr. 23, september 2003. Zw./w.-ill., 19 pag. Een interview met archeozoöloog Anton Ervynck, een artikeltje van Anton zelf over de vraag waarom we sommige dieren (zoals de zalm en de oorwurm) zelden in archeologische contexten zullen terugvinden, de voortgang van onderzoek naar de prehistorische jagers op Oudenaarde-Donk, een kleine inleiding over Spaanse en Italiaanse majolica en een artikeltje over Romeinse sporen in Ename, vormen de archeologische ingrediënten van dit nummer. Verdere info: www.ename974.org.

Brabants Heem, 55e jrg., nr. 3, 2003. ISSN 0166-431X. Onder de titel 'Brabant van Bronstijd tot Belvédère' presenteren Cor van der Heijden, Fokke Gerritsen, Jan Kolen, Nico Roymans, Hans Renes, Koos Bosma en Imke Hellemondt The biography ofa sandy landscape: cultural history, heritage management and spatial planning in the Southern Netherlands, een interdisciplinair onderzoeksproject, dat aan de Vrije Universiteit van Amsterdam van start is gegaan (pag. 89-101). Aan de hand van een aantal Noord-Brabantse voorbeelden worden de doelstellingen van dat project duidelijk gemaakt, wordt aangegeven wat de betekenis van het concept 'landschapsbiografie' is en wat de mogelijke beleidsmatige toepassingen daarvan zijn.


Archeobrief (Stichting voor de Nederlandse archeologie), 7e jrg., nr. 27, herfst 2003. ISBN 1386-2065. In het kwartaalblad Archeobrief rapporteert de Stichting voor de Nederlandse archeologie (SNA) over ontwikkelingen binnen de archeologische wereld in ons land. Opiniërende en informerende artikelen wisselen elkaar af en worden aangevuld met korte berichten over nieuwe publicaties, promoties, evenementen en tentoonstellingen. Archeobrief'is allereerst bedoeld voor de archeologische (vak)wereld en andere belangstellenden. Verder wordt het blad verspreid onder journalisten en politici. De bijdrage van Gerda de Bruijn, algemeen beleidsmedewerker bij de sector Behoud van de ROB over de rol en kansen van amateurarcheologie onder 'Malta', zoals deze zonder naamsvermelding in Westerheem (2003, p. 167-169) was opgenomen, treffen we nu ook aan in Archeobrief. Verder in dit nummer onder anderen Jeroen van der Vliet over het webcameraproject van de SNA. Zoals bekend werden bij wijze van proef twee webcamera's opgehangen bij de opgraving van het Romeinse schip in Leidsche Rijn bij Utrecht. Via de website www.romeinsschip.nl konden belangstellenden op de voet volgen wat er onderin de opgravingsput gebeurde. Vooruitlopend op de evaluatie kan nu reeds worden geconcludeerd, dat het een geslaagd project is geworden. Epko Bult vervolgt de serie over natuurlijke processen als verstoorder van het bodemarchief. Ditmaal wordt de situatie van de veengebieden belicht. Verlaging van het grondwaterpeil in de veengebieden betekent een definitief einde voor eeuwenlang zorgvuldig bewaarde archeologica, een aantasting waarvoor Malta geen oplossing biedt. Info: www.sna.nl.

• Die römische Wandmalereien aus der Gilbertstrasse • Die Grabungen im Vicus Belginum 2000 • A unique Standard holder with an inscription • Ein römisches pars pro totoDoppelbauoffer mit Gesichtstopf der Zeit um 2oo.n.Chr. • Figürliche Bronzen und Gegenstande aus anderen Metallen • Ein münzdatierter Verlust - t.p.q. für einen goldenen Fingerring mit Smaragd • Vom Wein und Fisch: aemulatio als literarisches Stilprinzip • Die unterirdische Wasserleitung der raschpëtzer • Die Bekroning des Egbertschreins • Ein spatmittelalterlicher Münzschatzfund • Beobachtungen an liturgischen Geraten • Jahresberichten des Landesambtes für Denkmalpflege, etc.

Prik of lamprei, een thans vrijwel uitgestorven primitief zoetwaterdier, dat in de middeleeuwen als lekkernij werd beschouwd. Omdat dit dier nauwelijks een skelet heeft blijft er van de dode prik vrijwel niets over. Daarom wordt dit dier bij archeozoölogisch onderzoek vrijwel nooit opgemerkt. Uit: Ename 974.

Jaarverslag 2002 van het Koninklijk Penning-

kabinet. Leiden 2003. In het verslagjaar werd een start gemaakt met de Van Gelder-lezing. Deze is bedoeld als jaarlijkse voordracht ter vergroting van de dialoog tussen numismatiek en andere disciplines. Om de in 2001 opgelopen achterstand in de verwerking van munt-

Trier, Laat-Romeinse gouden ring met smaragd. Uit: Trierer Zeitschrift 2000.

Trierer Zeitschrift für Geschichte und Kunst des Trierer Landes und seiner Nachbargebiete,

63. Jahrgang, Trier, Rheinischen Landesmuseum, 2000. ISSN 0041-2953. Geb., geïll., 451 pag. Ik beperk mij tot een beknopte opsomming van de bijdragen in deze bundel: • Das Rheinisches Landesmuseum Trier 1999/2000

• Ein spatlatènezeitliche-frührömischer Siedlungsausschnitt

253


vondsten te kunnen wegwerken, het overstelpende aantal verzoeken om determinatie van munten én in verband met de voorbereiding van een nieuw beleid daarover, is Het Koninklijk Penningkabinet tijdelijk wat terughoudend geweest in het accepteren van nieuwe vragen. Dit gold vooral de gratis dienstverlening. Nog dit jaar gaat het Koninklijk Penningkabinet op in het Geld- en Bankmuseum te Utrecht. In verband daarmee zal een aantal activiteiten in Leiden op het vlak van de serviceverlening worden stopgezet: zo is de bibliotheek is vanaf i oktober voor bezoekers gesloten en is het spreekuur op woensdagmiddag per diezelfde datum vervallen. Voor nadere info: www.penningkabinet.nl. De dubbeltentoonstelling Voor tempel en kroeg (Romeins geld uit de keizertijd) en Keizers uit de klei (Romeins geld in Albiana, Alphen aan den Rijn) lopen nog even door. Zij vormen de laatste presentaties van het Penningkabinet in Leiden en zijn daar nog tot 25 januari 2004 te zien. *** Detector magazine (Verenigingsblad van 'De Detector Amateur'), nr. 70, september 2003. ISSN 1386-5935. Bijdragen van Rob Reijnen over een tweetal zilveren Romeinse munten uit de Betuwe, van Jan Zijlstra over een vroeg-middeleeuws goudbracteaat uit Wijnaldum, van J.F. van de Weerden over munitie uit de negentiende en twintigste eeuw en van Henk Hendrikse over zegelstempels en zegelringen uit de Zeeuwse bodem. Info: www.detectoramateur.nl.

Archeologie in Limburg (Archeologische

Vereniging Limburg), nr. 94, september 2003. ISSN 1384-7538. Het blad opent met een artikel van J.P. de Warrimont over de rituele inhoud van een bandkeramische kuil op de Caberg te Maastricht-Klinkers (p. 1-11). De kuil was niet alleen rijk aan vondsten, maar bevatte ook uitzonderlijk mooi en versierde aardewerk, waaronder zeldzame vormen, die de auteur reeds afbeeldde bij de beschrijving van zijn mooiste vondst in de gelijknamige rubriek in Westerheem (2003, p.172-173). Van de daar door de auteur gestelde vragen worden er nu een aantal beantwoord.

254

Decoratie en vormgeving van het aardewerk dienden niet enkel de esthetische waarde ervan. Een deel van het vaatwerk moet een functie hebben gehad in het geestelijke en religieuze leven van de Lineaire Bandkeramiekers en zou in verband kunnen worden gebracht met een heiligdom of een (woon) plaats met religieuze of rituele functie. Het "zonnemotief" op het aardewerk zou ook kunnen verwijzen naar een familie of clan. De geografische verspreiding van dergelijke versiering kan dan een indicatie zijn voor de omvang van het sociale netwerk van zo'n groep, dat zich uitstrekte van de Méhaigne (Haspengouw) in België tot de Roer in Duitsland. Voorts bevat het blad een artikel van Eeko Rensink, Paul Boekenoogen en Jos Deeben over de degradatie van het archeologisch bodemarchief in Zuid-Limburg (p. 13-21) Info: www.archeologie.net

Overijssels Erfgoed. Archeologische en Bouwhistorische Kroniek 2002. Zwolle.

ISBN 90-807575-2-7. Zw./w.-ill., 112 pag. De eerste Overijsselse kroniek zonder oudprovinciaal archeoloog Ad Verlinde: zelfstandig, vernieuwd en met ruimte voor bouwhistorie, gecoördineerd door de Stichting Promotie Archeologie. Monique Krauwer zet Ad Verlinde in het zonnetje, Alexander Jager beschrijft het onderzoek naar een deel van de stadsmuur van Kampen, terwijl Sebastiaan Ostkamp (met bijdragen van Diederik Bente, Jaap Kortman en Olaf Goubitz) zestiende-eeuwse vondsten uit een Oldenzaalse waterput op de schop neemt. Daarnaast is er uiteraard volop ruimte voor de archeologische activiteiten die in het verslagjaar 2002 in Overijssel plaatsvonden. Uit het onderzoek van de stadsmuur blijkt, dat deze vanaf de tweede helft van de dertiende eeuw tot aan het begin van de zestiende eeuw tot stand kwam. Later volgden verschillende grote en kleinere aanpassingen. Het materiaal uit de beerput uit Oldenzaal bestaat onder meer uit boekbeslagen en ander klein metaal, oude schoenen, fraai glaswerk en gedecoreerd aardewerk. Dat materiaal is mogelijk afkomstig van een Oldenzaalse pastoor. Onder de vondsten bevond zich ook een houten plak, waarmee de geestelijke wellicht ooit schoolkinderen in het gelid trachtte te houden. Info: archeologie.spa@wxs.nl.


Een illusie armer, een ervaring rijker. Imitaties en vervalsingen in keramiek en glas. Vormen

Groen gestuikt flesje, 14,3 cm hoog, 14253450, bodemvondst Deventer. Uit: Overijssels Erfgoed, Kroniek 2002.

uit Vuur (mededelingenblad van de vrienden van ceramiek en glas) 184/185, 2003/56 (Jubileumuitgave). ISSN 0927-748X. Geïll., 124 pag. Prijs € 23,-. In 1953, nu vijftig jaar geleden, verscheen het eerste nummer van wat toen nog het Mededelingenblad heette. Een goede reden om uit: te pakken met een symposium en een dubbelnummer over imitaties en vervalsingen (wat niet hetzelfde is!) in keramiek en glas. Een reeks van archeologen en kunsthistorici leverden daaraan een bijdrage. Variërend van prehistorische vervalsingen op de Veluwe (Leo Verhart) tot valse signaturen op glas van Leerdam en Kristalunie (Annette van der Kley-Blextoon). Andere ondenverpen zijn: de geruchtmakende affaire van het Odoorner aardewerk (eveneens Leo Verhart); nabootsingen van glas uit de Klassieke Oudheid (René van Beek); kopieën en vervalsingen van keramiek uit de Chinese bodem (Pier Terwen) en voorbeelden van vervalst steengoed uit de collectie van het Rijksmuseum (Sebastiaan Ostkamp). Natuurlijk is niet alles nieuw onder de zon, want reeds in 1970 bijvoorbeeld bracht Gisela Reineking - von Bock de problematiek van de "Nachahmung, Nachbildung oder Falschung" van het Duitse steengoed in het blad Keramos (p. 3-66) onder de aandacht, ook bij andere gelegenheden wist zij het publiek daarover te boeien. Sommigen gingen haar voor en velen volgden haar. Maar dit terzijde. Verder in deze jubileumuitgave: Tsjechische replica's van laat- en postmiddeleeuwse drinkglazen (Jaap Kottman); kopieën van kraakporselein in de negentiende en twintigste eeuw (Jan van Campen); kopieën, imitaties of vervalsingen van Delfts aardewerk (Jan Daniël van Dam); imitatie antieke tegels van Tichelaar Makkum (Pieter Jan Tichelaar); negentiende-eeuwse kopieën van zeventiende-eeuwse Venetiaanse glazen (Reino Liefkes); negentiende-eeuws Japans exportporselein in Chinese Kangxi stijl (Christiaan Jörg); kopieën uit de Franse fabriek Samson (Ink de Pree-Domisse); authenticiteitsvraagstukken bij glas uit Murano (Helmut Ricke) en als waarborg tegen al dat geïmiteer: dateringtechnieken voor keramiek en glas (Peter Hallebeek). Meer info over deze vereniging en haar tijdschrift: www.vormenuitvuur.nl.

Handleiding Classificatiesysteem voor Laat- en Post Middeleeuws Aardewerk en Glas. Digitale

versie 1.0. Zwolle, Stichting Promotie Archeologie 2003. ISBN 90-807575-3-5. Zw./w.-ill., 102 pag. Deze publicatie, met bijdragen van Michiel Bartels, Peter Bitter, Hemmy Clevis, Geertje Havers en Jaap Kortman verscheen ter gelegenheid van de introductie van de digitale versie van het classificatiesysteem voor laat- en post middeleeuws aardewerk en glas. Begrippen uit het systeem, baksels en bakselcodes, vormgeving van aardewerk en glas, typecodes, literatuurlijst, de beschrijving van de Werra keramiek uit Enkhuizen en een inleiding over faience en industrieel Engels aardewerk uit de periode 1750-1800 vormen de ingrediënten van deze publicatie. Zeventien jaar geleden stonden Hemmy Clevis, Jaap Kortman en Jan Thijssen aan de wieg van een classificatiesysteem voor laat- en postmiddeleeuws aardewerk en glas. De geboorte verliep voorspoedig en na de nodige kinderziektes en puberteitsperikelen van wat toen nog het Deventer Systeem heette, begint deze methode van systematische vondstbeschrijving volwassen allures te krijgen. Zo is nu een digitale versie beschikbaar vol nieuwe mogelijkheden, al heeft de ambitieuze jongeling het wel hoog in zijn bol, want de vergoeding voor het verkrijgen van een licentie gaat het zakgeld van de gemiddelde amateurarcheoloog te boven. Lange tijd was het moeilijk om de inhoud van beerputten en afvalkuilen uit verschillende steden met elkaar te vergelijken. Niet alleen werden er verschillende namen aan

255


sommige voorwerpen gegeven, maar zonder foto of tekening was het onmogelijk je een beeld te vormen van het voorwerp waarover het ging. Met het Deventer systeem is hier verandering in gekomen. Een si-tre-5 is een Siegburg trechterbeker met een klokvormige trechter en een oor op de buik. Door de typenaam, waaraan een tekening en/ of foto hangt, is het onmogelijk om dit type te verwisselen met een si-tre-2 die een steile trechter heeft en qua datering ook een stuk vroeger ligt. Over namen kan men blijven redetwisten, een f-bor-io kun je een bord, schotel of schaal noemen - wat je wilt - maar het is en blijft een f-bor-io. Steeds vaker zien we dan ook, dat bij vondstbeschrijvingen wordt teruggevallen op de beschrijving van de type-chronologie van het potgoed en glaswerk uit dit systeem, zoals we die weer terug kunnen vinden in de inmiddels ruim 25 verschillende niet altijd voor iedereen even gemakkelijk bereikbare publicaties, die daaraan ten grondslag liggen. Dat aantal publicaties groeit nog steeds, ook het aantal typen aardewerk en glas neemt gestadig toe. Zo dreigt het systeem te smoren in zijn eigen succes. In verband daarmee en omdat het systeem nu ook over de landsgrenzen heen gaat kijken, is het hoog tijd dat de informatie daaruit nu in zijn totaliteit digitaal raadpleegbaar is en ook snel aangevuld en geactualiseerd kan worden. Op dit moment wordt er aan gewerkt om alle gepubliceerde catalogi van het Deventer systeem digitaal in een database te verwerken om zo een grote vergelijkingscollectie voor iedereen toegankelijk te maken. Dit zal echter nog wel een tijdje duren. * o. *

Archeologie Magazine 11e jrg., nr. 5, oktober/ november 2003. ISSN 1566-7553. In het Eicha Museum te Bergeijk worden twee bronzen beslagen bewaard, beide versierd met Keltische symbolische motieven. Het ene werd in 1980 bij Kerk Avezaath gevonden en het andere ongeveer tien jaar later niet zo heel ver daar vandaan bij Breugel. Op basis van onder meer een interpretatie van de decoratie op de beslagstukjes tracht John de Vries tot een nadere identificatie en datering ervan te komen. Op zijn tochten naar onzichtbare archeologische monumenten brengt Ruurd Kok dit keer een bezoek aan de vindplaats Zetten

256

langs de Betuweroute. Verder in dit blad uitstapjes naar het buitenland, aandacht voor enkele nieuwe publicaties en veel tentoonstellingsnieuws.

BOOR nieuws (red. Arnold Carmiggelt, Nieuwsbrief van Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam), nr. 2, zomer 2003. Geïll., 8 pag. Het tweede nummer van BOOR nieuws geeft in tekst en beeld een impressie van het archeologische vooronderzoek op de Vinex-locatie Portland in de gemeente Albrandswaard, waar een elfde-twaalfde eeuwse nederzetting wordt onderzocht met sporen van vier huisplaatsen met omliggend akkerland. De resten van de huizen bestaan uit houten palen, lemen vloeren, haardplaatsen en plaggenwanden. In 1373 is het hele gebied door overstromingen verloren gegaan. De restanten van de huizen, kuilen, sloten en de gebruiksvoorwerpen lagen tot voor kort goed beschermd onder een dik pakket zandige klei, maar moeten nu wijken voor nieuwbouw. Verder voerde BOOR twee opgravingen uit op het grondgebied van de gemeente Rotterdam. In het buitengebied moest een boerderij uit de Romeinse Tijd worden opgegraven; een nabij gelegen grafveld werd al eerder onderzocht. In de stad zelf richtte men zich op een middeleeuwse woonwijk, waarbij ook een merkwaardig zeventiende(?)-eeuws medaillon tevoorschijn kwam, voorzien van tekens van de dierenriem, namen van planeten en het opschrift METALE.DIENET.VOR.DIE.F(...), maar ook daaruit worden we niet veel wijzer. Info: boor@gw.rotterdam.nl

Tegel (Jaarboek van de Stichting Vrienden Nederlands Tegelmuseum) nr. 31, 2003, ISSN 0920-4539. Geïll., 52 pag. Prijs € 7,-. Een fraai jaarboekje met onder meer artikelen over zestiende-eeuwse majolicategels uit Zottegem, België (Frans Caignie en Tony Oost), majolicanijverheid te Dordrecht in het tweede kwart van de zeventiende eeuw (Arend Jan Gierveld), de afbeelding van een brouwersputstoel op zeventiendeeeuwse en een koek-en-zoopie tent op achttiende-eeuwse tegels (respectievelijk J. Ayolt Brongers en Lida Brouwer-Brand), achttiende-eeuwse landschapstegels in een


Drentse boerderij (A. Blaauw) en een Amsterdamse tegelbakkerij, i8o8-ca.i854 (Wim van de Loo, Jaap Rohof | en Jan Pluis 2002-2003). Info@nederlandstegelmuseum.nl. en http://www.tiles.org/pages/ tileorgs/ectcdesc.htm.

Wet op de archeologische monumentenzorg, voorstel van wet (12 pag.); Memorie vanToelichting (58 pag.) en Advies Raad van State en nader rapport (8 pag.). Kamerstukken 2003-2004, nrs. 1-2, 3 en 4. Op 21 oktober j.1. was het dan eindelijk zover. Op die datum diende Koningin Beatrix de voorstellen van het Kabinet bij de Tweede Kamer in voor implementatie van het Verdrag van Valletta (Malta) in de Nederlandse wetgeving. De nieuwe regeling zoekt aansluiting bij bestaande procedures op het gebied van ruimtelijke ordening. De introductie van de archeologievergunning - een wezenlijk onderdeel van het oorspronkelijke plan - is daaruit geschrapt. In de bijbehorende Memorie van Toelichting wordt het wetsvoorstel uitvoerig onderbouwd. Daarbij gaat Medy van der Laan, Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, uitgebreid in op de noodzaak van betere bescherming van archeologische waarden, de plaats van de archeologie in de Nederlandse samenleving, preventie, liberalisering en kwaliteitszorg, infrastructuur met inbegrip van de positie van ROB en Archis, de implementatie van het Verdrag van Valetta elders in Europa, verantwoording van gemaakte keuzes, financiĂŤle implicaties van het wetsvoorstel, enzovoorts, gevolgd door een artikelsgewijze toelichting. De Staatssecretaris besteedt daarbij uitdrukkelijk aandacht aan de amateurarcheologen. De tekst van dat onderdeel laat ik hier integraal volgen. "Niet vergeten mag worden, dat sinds jaar en dag in de Nederlandse archeologie een belangrijke plaats is ingeruimd voor amateurs. Het wetsvoorstel bevat elementen die (sommige) amateur-archeologen als bedreigend zien. Van de kant van de Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA) is de vrees geuit, dat de introductie van de marktwerking het onbedoelde en ongewenste effect zou kunnen hebben, dat er steeds minder ruimte komt voor de deelname van amateur-archeologen aan met name opgravingen. Het voorliggende wetsontwerp brengt strikt genomen geen veran-

dering in de rol van amateur-archeologen ten opzichte van archeologische werkzaamheden. Zo mogen amateurs/vrijwilligers (blijven) assisteren bij opgravingen, mits onder begeleiding van een daartoe gekwalificeerde persoon of instantie. Ik hoop daarmee de zorg van een aantal gemeenten, dat de inzet van vrijwilligers onder dit wettelijke regime beperkter zou zijn dan in het verleden, te hebben weggenomen. Dit neemt niet weg dat ik de hier bedoelde zorg wel begrijp. Het is immers de bedoeling, situaties te vermijden waarbij opgravingen met te weinig tijd en geld moeten worden uitgevoerd. Van oudsher komen amateurs juist bij dit type noodonderzoek in beeld. Met vaak beperkte middelen hebben zij zeer veel archeologische informatie veilig weten te stellen, die anders verloren was gegaan. Ik verwacht niet dat de noodzakelijke professionalisering van het archeologisch onderzoek ten koste zal gaan van de mogelijkheid voor amateur-archeologen om deel te nemen aan opgravingen. Natuurlijk zal de hulp van de amateur-archeoloog niet altijd goed passen in een bedrijfsmatige opgraving. Daar staat echter tegenover dat, als gevolg van de implementatie van het verdrag en de daaruit voortvloeiende stelselmatige vergroting van de kennis over de aanwezigheid van archeologische waarden, het volume van het archeologisch onderzoek zal toenemen. Ook daardoor zal het aantal mogelijkheden om een bijdrage te leveren weer toenemen. Ook op ander vlak biedt het wetsvoorstel voor amateurs kansen. Doordat de bevoegdheid voor het vaststellen van bestemmingsplannen, het verlenen van vrijstellingen daarvan en het verlenen van een bouw- of aanlegvergunning bij de gemeente ligt, is het voor de amateurs relatief eenvoudig om op lokaal niveau de belangen van de archeologische monumentenzorg te behartigen.

Medaillon, zeventiende-eeuws? Bodemvondst Rotterdam. Zie BOOR nieuws 2

257


Voorts zullen bedrijven die zich gaan toeleggen op het prospectief archeologisch onderzoek er in veel gevallen goed aan doen te rade te gaan bij lokaal opererende amateur-archeologen. Veel waardevolle informatie over aanwezige archeologische waarden is immers juist bij hen voorhanden."

duct. In de nabijheid ervan lag een IJzertijdnederzetting. Op de nu onderzochte locatie zijn daarvan geen sporen aangetroffen.

Tot zover de Staatssecretaris in haar Memorie van Toelichting. Zie: www.overheid.nl

A.H. Schutte & G. Tichelman (met een bijdrage van S. Ostkamp), Begeleiding rioolaanleg aan de Roersingel in Roermond (ADC

Rapport 185). Bunschoten, juni 2003. ISBN 90-5874-17-37. Geïll., 17 pag. Malta Magazine nr. 4, oktober 2003. Geïll, 18 pag. De brochure opent met een interview met Medy van der Laan, de hierboven reeds genoemde staatssecretaris van OCW, over het wetsvoorstel tot implementatie van "Malta" in de Nederlandse wetgeving. Achterin het blad wordt dan weer vermeld: "De artikelen in dit blad weerspiegelen niet noodzakelijkerwijs de opvattingen van de bewindslieden van OCW"... Dus wat moet ik nu met de uitlatingen die mevrouw Van der Laan in het interview doet? Verder onder andere een discussie over het Programma van Eisen (PvE) waarmee de lokale of nationale overheid de inhoudelijke doelstelling van een archeologisch onderzoek formuleert. Ook in dit blad een gesprek met Hans Janssen, stadsarcheoloog in 's-Hertogenbosch, waarbij deze aangeeft, dat het plattelandsstramien van "Malta" averechts werkt bij het archeologisch onderzoek in de stadskernen. Info: maltamagazine@minocw.nl.

M.H.F. Cornelissen, Rapportage van de

Vondstmateriaal uit een greppel door het midden van de Molenstraat wijzen op bewoning aan het begin van de dertiende eeuw. Aan de Roersingel trof men een bakstenen toren en dito muur aan, die vermoedelijk aan het begin van de vijftiende eeuw tegen de stadsmuur zijn geplaatst. Zoals historische kaarten reeds deden vermoeden kwamen ook een oude arm van de Roer, de Roerkade, de stadsgracht en muurwerk buiten die gracht te voorschijn.

E.K. Mietes en F.S. Zuidhoff, Verkennend Archeologisch Onderzoek (SAI/IVOfase 1) in Borssele - Ossenweg /Jurjaneweg (ADC

Rapport 188). ISBNN 90-5847-17-61. Geïll., 24 pag.) De aanleg van sloten zal de ondergrond verstoren tot een diepte van twee meter. Eventuele Romeinse sporen bevinden zich onder dat niveau. De twee onderzochte locaties bevinden zich aan weerszijden van het nog niet nader gelokaliseerde verdronken dorp Sint Katharijnekerke. Wellicht kan een AAO zich op dat dorp richten.

Archeologische Begeleiding in Abcoude (ADC

Rapport 183). Bunschoten, september 2003. ISBN 90-5874-17-10. Geïll., 9 pag. De rapportage gaat over de begeleiding van graafwerkzaamheden voor een spoor aqua-

A.H. Schutte & G. Tichelman (met een bijdrage van S. Ostkamp), De Middeleeuwse Ezelspoort te Roermond (ADC Rapport 189).

Bunschoten, juli 2003. ISBN 90-5874-17-7X. Geïll., 21 pag. Kogelpot, Elmpt, vroeg ïje-eeuws en bekertje, protosteengoed, Langerwehe of Elmpt, laat dertiende-eeuws. Bodemvondsten Roermond. Schaal 1:4. Uit: ADC-Rapport 185.

258

Bij afbraak van de stadsmuur in de negentiende eeuw verdween ook het bovengrondse deel van de Ezelspoort. De aanleg van riolering vormde de aanleiding voor dit definitieve onderzoek, dat informatie opleverde over de exacte aard, ligging en de vorm van het verdwenen poortgebouw en over de relatie ervan met een oudere doorgang door de natuurstenen stadsmuur. Aardewerkvondsten geven aan dat het vier-


kante bakstenen poortgebouw (7x9111) tijdens of na de periode 1325-1375 is gebouwd.

F.S. Zuidhoff & W. Hessing, Sassenheim, Oosthoutlaan. Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (IVO). Terrein Menken Salades ej Sausen (ADC Rapport 194). Bunschoten, juli 2003. ISBN 90-5874-18-26. Geïll., 17 pag.

J.W.M. Oudhof & F.S. Zuidhoff, Verkennend Archeologisch Onderzoek (SAI/IVOfase 1) op Bedrijventerrein Jagtlust, gemeente Sassen- De onderzoekslocatie ligt in een relatief heim (ADC Rapport 190). Bunschoten, juli laag gelegen zone russen twee strandwal2003. ISBN 90-5874-17-88. Geïll., 23 pag. len. De kans dat in dit gebied behoudenswaardige archeologische fenomenen worHet verkennend archeologisch onderzoek den aangetroffen blijkt gering te zijn. in een relatief laag gelegen zone tussen twee strandwallen werd uitgevoerd samen met Vestigia Archeologie & cultuurhistorie. Tot een diepte van 4 meter werden geen F.J.G. van der Heijden, Rapportage Archeoarcheologische indicatoren aangetroffen. logische begeleiding Voorschoten Sportpark (ADC Rapport 195). ISBN 90-5874-18-34. Geïll., 8 pag. P. Ploegaert & F.S. Zuidhoff, Roermond Laurentiusplein IVO (ADC Rapport 191). Bunschoten, juli 2003. ISBN 90-5874-17-96. Geïll., 23 pag. In het plangebied zijn grondboringen uitgevoerd. De sterk verstoorde bodem leverde geen archeologische indicatoren op.

E. Schrijer & G. Busé, Begeleiding van graafwerkzaamheden op 't Kloosterterrein in Oldekerk, Groningen (ADC Rapport 192). Bunschoten, juli 2003. ISBN 90-5874-18-0X. Geïll., 10 pag.

Gezien de bekende archeologische vondsten uit de directe omgeving werd het aanleggen van een ondergrondse kabel archeologisch begeleid. De top van de strandwal bleek ter plaatse sterk te zijn geërodeerd. Waarschijnlijk als gevolg daarvan leverde de begeleiding geen archeologische resten op.

E. Lohof, Aanvullend bureauonderzoek Husselerveld-Zuidwest, gemeente Putten (ADC Rapport 196). Bunschoten, juli 2003. ISBN 90-5874-18-42. Geïll., 12 pag.

Het onderzoeksgebied valt voor een groot deel samen met de Puttense Eng, een akkerareaal dat vanaf de middeleeuwen in gebruik is geweest. Daarbij gevormde esdekken zijn over het algemeen rijk aan goed geconserveerde en gave archeologische resten. Op verzoek van de gemeente voerde Grontmij Advies & Techniek B.V. een inventariserend Veldonderzoek uit. Omdat de daarbij getrokken conclusies de nodige vraagtekens opriepen, is Vestigia ArcheoloT. Goossens, Inventariserend Archeologisch gie & Cultuurhistorie gevraagd een second Veldonderzoek van het plangebied 'Achter de opinion uit te brengen. Vestigia en ook de Molen', gemeente Breda (ADC Rapport 193). provinciaal archeoloog bevestigden, dat het rapport van Grontmij onvoldoende inzicht Bunschoten, juli 2003. ISBN 90-5874-18-18. gaf in de situatie. Het ADC heeft nu in Geïll., 20 pag. haar aanvullende bureaustudie voorgesteld om een proefsleuvenonderzoek uit te De archeologische sporen bestaan voornamelijk uit clusters paalkuilen. De datering ervan is niet bekend. Het weinige dateerbare materiaal stamt uit de Late Middeleeuwen.

De twee dagen durende begeleiding betrof een 106 meter lange sleuf ten behoeve van een rioolpersleiding op de plaats waar ooit een klooster stond. Hoewel restanten van een muur zijn aangetroffen heeft het onderzoek deze niet in verband met het klooster kunnen brengen.

259


Frieda Zuidhoff & Gerjan Sophie, Inventariserend Archeologisch Onderzoek Rijsoord-

Waaldijk 4J (ADC Rapport 197). Bunschoten, juli 2003. ISBN 90-5874-18-50. Geïll., 13 pag. Het terrein ligt op de rand van de stroomgordel van de (Oude) Waal. Tot een diepte van vier meter zijn bij booronderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen.

E. Lohof & A. de Boer, Plangebied Hamerden, gemeente Westervoort. Bureauonderzoek en ie fase Inventariserend Veldonderzoek

(ADC Rapport 199). Bunschoten, juli 2003. ISBN 90-5874-18-77. Geïll., 15 pag. Het plangebied omvat 10 hectare bouw- en weiland waarop woningbouw is gepland. Het onderzoek richtte zich meer specifiek op de vraag of delen van de middeleeuwse havezathe Hamerden zich tot het plangebied uitstrekten. Aanwijzingen daarvoor zijn niet aangetroffen, evenmin als andere archeologische indicatoren.

amateur-archeologen kon de schade van deze inschattingsfout enigszins worden beperkt. Amateur-archeologen troffen sporen aan van een vermoedelijke beekovergang en de resten van mogelijk een Romeinse weg. Die aanwijzingen konden door het ADC niet worden bevestigd. Opvallend v/as de vondst van een Midden-Neolithische tulpbeker. Het grootste deel van de sporen uit de Ijzertijd betreffen de Midden en Late Ijzertijd. Uit die laatste periode dateren de meeste duidelijke boerderijplattegronden. Sporen uit de Midden-IJzertijd lijken te ontbreken. Voor continue bewoning tussen Late Ijzertijd tot in de Midden-Romeinse tijd zijn slechts enkele aanwijzingen gevonden. Vanaf de tweede eeuw lijkt er weer sprake te zijn van een continue bewoning, die in de loop van de derde eeuw ten einde loopt wanneer groepen Franken zich binnen de Rijksgrenzen beginnen te vestigen.

A.E. Botman & F.S. Zuidhoff, Bureau onderzoek en ie fase Inventariserend Veldonderzoek. Uitbreiding van het Afrika Museum te Berg en Dal, gemeente Groesbeek (ADC

Rapport 203). Bunschoten, augustus 2003. ISBN 90-5874-19-15. Geïll., 16 pag. H.M. van der Velde en M.C. Kenemans (met bijdragen van M.M. Bijlsma, S.B.C. Bloo, K. Hanninen en R.A.J. Niemeijer), Een nederzetting uit de Ijzertijd en Romeinse tijd op De Hulst (Ostrum, gemeente Venray)

(ADC Rapport 202). Bunschoten, september 2003. ISBN 90-5874-19-07. Geïll., 78 pag., kaartbijlage.

Profiel van de midden-neolithische tulpbeker met knobbels uit Venray. Uit ADC Rapport 202.

Hoewel bekend was dat het toekomstige bedrijventerrein belangrijke archeologische resten bevatte, werd men tijdens de opgraving verrast door de vaststelling dat de archeologische waarde veel groter was en zich over een groter gebied uitstrekte, dan vooraf was ingeschat. Dankzij een extra bijdrage van de gemeente en de inzet van

De ligging hoog op de stuwwal van Nijmegen, ver verwijderd van water en de stenige ondergrond van dit plangebied zijn niet ideaal voor permanente menselijke bewoning. Er zijn dan ook geen archeologische indicatoren aangetroffen.

E. Schrijer (met bijdragen van S. Ostkamp en T. Goossens), Inventariserend Veldonderzoek van het plangebied Heijckmann terrein

in Huissen (ADC Rapport 206). Bunschoten, september 2003. ISBN 90-5874-19-4X. Geïll., 15 pag. Het plangebied bevat archeologische resten in de vorm van nederzertingsafval uit de Late Middeleeuwen. Omdat de resultaten van het onderzoek onvoldoende zijn voor een betrouwbare waardestelling wordt geadviseerd om toekomstige sloop- en bouwwerkzaamheden archeologisch te begeleiden. E-mail Administratief Diensten Centrum (ADC): info@archeologie.nl Gerrrit Groeneweg

260


Mijn mooiste vondst Marie-France van Oorsouw

In ben in Oss geboren en, zoals ik al eerder in Westerheem beschreef; 'Oss laat je nooit meer los'[i]. Tijdens mijn studie prehistorie in Leiden heb ik dan ook menig vlak geschaafd in de putten in Oss-Ussen. Eigenlijk is die afkomst in zo'n geval wel handig; je weet bijvoorbeeld precies waar je de lekkerste ijsjes kunt halen... Op één van die dagen mocht ik in put 999 een kuil couperen (d.i. een doorsnede over de kuil zetten, de helft er uit halen en dan het profiel tekenen). In mijn herinnering was het mooi warm zomerweer, maar het kan ook anders geweest zijn; mijn herinneringen aan die tijd zijn soms nog wel wat gekleurd. Couperen van de kuil bleek echter onmogelijk, hij was massief gevuld met aardewerk! Niet zomaar scherven ook, er leken zorgvuldig potten in gestapeld te zijn. Een leuke klus, want dit was troffelwerk. Vele uren later bleek het in totaal om zeker zes complete potten te gaan, die ons archeologen (in spé) zoals gewoonlijk voor een raadsel stelden. Een bouwoffer? Iets anders ritueels? Ik besloot ter plekke om hier, eenmaal weer terug in Leiden, wat dieper op in te gaan en er een scriptie aan te wijden. Zo zat ik op een dag op de zogenoemde 'schervenzaal' van het - toen nog Instituut voor Prehistorie te Leiden. Dit was een grote zaal met uitlegtafels, die voor het uitwerken van opgravingen gebruikt: werden. Ik was bezig de scherven van de zes potten tot een logisch geheel aan elkaar te plakken en te tekenen, toen er een man binnenkwam. Hij keek wat verdwaasd rond. Wij, de studenten die daar bezig waren, vroegen of we hem konden helpen en hij vertelde ons over zijn 'missie'. Hij bleek fotograaf te zijn en zei dat er door het Universiteitsbestuur iets nieuws bedacht was; voortaan moest er namelijk voorop elke studiegids een foto staan, die iets met het op de betreffende faculteit onderwezen onderwerp te maken had. Blijkbaar was dat goed voor de beeldvorming, of iets dergelijks.

zoal gebeurde, maar 'mijn' scherven en potten, uitgestald op de tafel, vond hij wel een pittoresk geheel. Het vervolg was echter interessant. Hoewel er namelijk geen sprake leek te zijn van een vooropgezet plan voor het totaalbeeld, was voor hem wel duidelijk dat ik niet in zijn plaatje paste. Aldus toog hij naar de gang van het instituut, om even later terug te keren met een (mannelijke) medestudent in zijn kielzog. Die werd achter de scherven en potten geplaatst en dat (zie hiernaast) werd het plaatje voor op de Studiegids Pre- en Protohistorie 1991-1992. Over beeldvorming gesproken...

Studiegids Pre^ en Protohistorie 1991-1992

De scriptie is er overigens gekomen. Een interpretatie van de kuil als bouwoffer bleek uitgesloten, omdat de datering van het aardewerk ouder uitviel dan die van het huis en de bijbehorende structuren er omheen. Wel was de vulling botanisch gezien interessant; die bestond uit twee verschillende lagen. In de één bevonden zich uitsluitend (akker-)onkruiden, in de andere laag zaten diverse cultuurgewassen. Het ging echter om kleine hoeveelheden, dus het ging ook weer wat ver om er meteen een voedseloffer in te zien. Wat resteerde was de conclusie dat we een bijzondere kuil hadden opgegraven, één die me altijd bij gebleven is! Lamarckhof 10-I 1098 TK Amsterdam [1] Westerheem 49/3, pag. 122.

Zo moest het ook geschieden voor de faculteit Pre- en Protohistorie en iemand had hem naar de schervenzaal verwezen. Hij had niet veel benul van wat er daar

261


Werk iin uitvoering Deadline voor WIU 2004-1 (februari): 1 januari 2004. Van Hunze tot Harlingen nr. 7, augustus 2003 (Afd. 1 - Noord-Nederland)

In september was er een excursie naar Ruinen: Het Olde Posthuus (in 1300 eigendom van de bisschop van Utrecht) / de teruggevonden gewelven van het hier in de twaalfde eeuw gestichte Benedictijner klooster en Borger: het Nationaal Hunebedden Informatiecentrum. Verderop in VHtH vertelt fan Visscher over een succesvolle archeologische zoektocht naar stenen artefacten in Frankrijk. Na wat krantenberichten volgen de lezingen en tentoonstellingen en ten slotte de eerder in Westerheem (2003-3) gepubliceerde brief van de ROB aan de AWN over opgravingen door amateurs. Grondspoor nr. 149, september/oktober 2003 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.)

De Diemense munt, zestiende eeuw, 15 mm (uit Het

Profiel).

262

Ali Tromp inventariseerde alle 400 majolicategels en -fragmenten van de afdeling. Op de aankondiging van de introductiecursus archeologie kwamen voldoende aanmeldingen binnen om in oktober te kunnen starten met de vijf binnenlessen en de drie buitenactiviteiten. Rob Duijf wijdt een artikel aan een in juli 2003 in Utrecht gevonden fraaie gouden ring (15B), misschien van de abdis zelf. Gerard Graas onderzocht een terrein in Assendelft aan de Dorpsstraat en vond daar materiaal vanaf de elfde eeuw tot de zeventiende eeuw. Kees van Roon schrijft over een archeologisch onderzoek in Uitgeest dat hij deed op verzoek van de burgemeester. Volgens P. Floore van opgravingsbedrijf Hollandia had hij dat beter niet kunnen doen, omdat er een tendens is dat kleinere gemeenten proefonderzoeken door amateurs laten uitvoeren in

plaats van door gespecialiseerde bedrijven. Niettemin waren er wel losse keramiekvondsten uit de dertiende tot de achtiende eeuw met op maaiveld -1,20 m een akkerlaagje met bewerkingssporen en wat IJzertijdscherfjes. Eveneens te Uitgeest, dicht bij Assum, leverde een onderzoek (ditmaal wel door Hollandia) onder meer een put met vlechtwerk op, maar geen dateerbare vondsten. Gerard Graas - In Wormerveer was na de sloop van een metaalfabriek gelegenheid voor archeologisch onderzoek onder verantwoordelijkheid van gemeentearcheoloog Piet Kley. De grond bleek hier behoorlijk verstoord. In een venige laag werd nog wat achtiendeeeuws materiaal aangetroffen. Het Profiel, september 2003 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.)

Redacteur Ruud Wiggers doet uitgebreid verslag van zijn AWN-graafweek in het Arnhemse Musis-kwartier (19-26 juli). Ook behandelt hij een in Diemen gevonden munt, waarschijnlijk een Hollandse penning uit de tijd van Karel V. Op de vraag van de redactie van HP om leuke titels voor het boek over Diemen kwamen al diverse suggesties binnen. Dit boek komt in februari 2004 in de verkoop, daarvóór kan men voorintekenen. Renus nr. 2, 2003 (Afd. 6 - Rijnstreek)

Menno Dijkstra besteedt aandacht aan de overleden streekhistoricus A.M. Hulkenberg die de geschiedenis van de Duin- en Bollenstreek toegankelijk maakte voor een groter publiek. Hij schreef o.m. boeken over de huizen Dever en Teijlingen, locaties waar de afdeling door opgravingen een speciale band mee heeft. H. Postma gaat in op drie fysisch/chemisch onderzochte voorwerpen, in 2002 gevonden tijdens archeologisch onderzoek door de afdeling in Bodegraven. Het betreft een Romeinse messing spatel en dito munt en een houten stop met lood. Arnold Verkuylen vond in een sloottalud in Zwammerdam kiezels en Romeins aardewerk. Het aardewerk dateert uit de eerste t/m de derde eeuw d.w.z. uit dezelfde tijd als het castellum. De kiezels zijn waarschijnlijk afkomstig van de limesweg tussen Zwammerdam en Bodegraven. Ab van Grol: Tijdens het (op verzoek van de KU Nijmegen) begeleiden van bouw-


werkzaamheden in het centrum van Alphen aan den Rijn vond men in de bedding van de Oude Rijn een dertiende-eeuwse koperen Hanzeschotel. P.f.M. de Baar vond in oude archieven zaken uit de vroegste geschiedenis van de ROB, toen zijn voorganger, het 'Rijksbureau', nog in Leiden was gehuisvest. Kort samengevat: de strijd om en in Rapenburg 24. Vervolgens vraagt R aandacht voor het pas verschenen boek 'Het landgoed Wassergeest te Lisse'. R sluit af met een nooit ingevoerd logo voor de afdeling, gevonden in de nalatenschap van oud-voorzitter Hans Hardenberg. Kwadrant nr. 2, 2003 (Afd. 7 - Den Haag e.o.)

De afdeling bestaat dit jaar vijftig jaar en zal dit vieren met een archeologische dag. In Brassershof II hervat de niet vermelde auteur het interessante verhaal over o.m. een vloertegel met een deel van de tekst 'die tijt: is cort / die doot is snel / wacht u va sonde / soe doedi wel'. Deze tekst is in zijn geheel te lezen wanneer met vier tegels een vierkant is gevormd. De decoratie op de tegels laat toe dat het vierkant naar believen wordt uitgebreid tot meer vierkanten. Tja, zรณ hoor je jarenlang niets over deze tegels en opeens kom je ze binnen een jaar in Terra Nigra en K tegen. Zelf registreerde uw redacteur in 1987 een groot deel van zo'n tegel tijdens een verbouwing in het huis Laag-Helbergen tussen Brummen en Zutphen. Fragmenten van deze tegels zijn vaker gevonden, maar een stukje vloer met deze tegels is zeldzaam. In september maakte de afdeling een excursie naar Wolfheze en Doorwerth, reden om in K een verhaal over kasteel Doorwerth op te nemen. Bestuurslid Paul Baarslag ging met afdeling Nijmegen op excursie naar Kalkriese en Haltern. K sluit af met vooraankondigingen van lezingen en het verslag van de algemene ledenvergadering van de afdeling in april. Zuidwesterheem nr. 37, september 2003 (Afd. 10 - Zeeland)

Enkele leden brachten een bezoek aan Museum 'Uusje van Eine' te Arnemuiden en bekeken daar de nog te determineren opbrengst van een zestiende-eeuwse kelder van het gebouw. Wethouder J.L. Kool-Blokland (Monumentenzorg en Archeologie van Middelburg) hief de Werkgroep Stadsarcheologie Middelburg op. Nu een regionale archeoloog op Walcheren wordt aangesteld en binnen Middelburg een

contactpersoon is aangewezen, vond de AWN het voortbestaan van de WSM niet meer zinvol. De wethouder sprak haar waardering uit voor "het baanbrekende werk dat u in de afgelopen elf jaar heeft verricht op het gebied van de totstandkoming van een gemeentelijk archeologiebeleid". Enkele leden kwamen diep onder de indruk terug van een bezoek aan (Romeins) Trier. Er lijkt schot te komen in plannen van de Stichting Nehalennia om bij Colijnsplaat een tempel te bouwen zoals die daar twee millennia terug stond (www.nehalenniatempel.nl). Het bestuur van de afdeling waarschuwt leden ervoor dat bij het meewerken met archeologische bedrijven AWN-verzekeringen niet van toepassing zijn. In augustus waren AWN-leden te gast op een feestelijke bijeenkomst op Ravestein onder meer om daar te zien wat er zichtbaar is gemaakt van de oude Hof Ravestein. Hierna spoedde men zich naar het Aardenburgse museum voor de opening van de tentoonstelling 'Sluis in scherven'. Deze toont t/m 20 december het resultaat van de opgravingen uit 19982000. Afdelingslid Nathalie de Visser werd benoemd als projectarcheoloog bij de SCEZ. Jeugdleden Jerryt Krombeen en Arno van den Dorpel doen verslag van hun eerste ervaringen met de archeologie en de AWN. In april is een oude eikenboom uit de veenlaag onder het verdronken land van Saeftinghe geborgen. Men vermoedt dat de nog niet gedateerde boom 5000 jaar oud is. Programma's van de Reuvensdagen en lezingen/tentoonstellingen besluiten Z. Grondig Bekeken nr. 3, september 2003 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek)

Er bestaan plannen om voor de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden een streekarcheoloog aan te stellen. Leden van de afdeling maakten in juni een fietstocht door de Alblasserwaard, waar onze vice-voorzitter Jeroen ter Brugge tijdens de koffie An Osseweijer compleet verraste met de haar tijdens de ALV toegekende bronzen legpenning. Bestuurslid Irmel Dolman attendeerde coรถrdinatoren voortgezet onderwijs in de regio op de mogelijkheid leerlingen hun profielstudie te laten uitvoeren bij de AWN. In Papendrecht wordt een al gepland winkelcentrum verplaatst, zodat de bijzondere verkaveling zichtbaar blijft. Iets waar de afdeling zich voor had ingespannen. Dan snel naar de werkgroepen. R. v.d. Giessen / T. Koorevaar - Op de plaats van een gesloopte boerderij in

263


Goudriaan voerde de afdeling vijf boringen uit. Deze maakten duidelijk dat hier in de twaalfde eeuw al een boerderij stond. De middeleeuwse woonheuvel werd verlaten en pas in de negentiende eeuw weer bewoond. Te mooi om hier niet te vermelden: Teus Koorevaar vond bij het uitspoelen van brokken middeleeuwse mest een vreemd organisme. Onderzoek door Henk van Haaster (Biax Consult) wees uit dat het een deeltje shag was van de onderzoeker zelf. De afdeling leverde een artikel over boerderijen en woonheuvels aan voor een boerderij-special, waarin een fraai profiel van een woonheuvel aan de Gijbelandsedijk. Irmel Dolman vertelt hoe zij tot de archeologie kwam, waarna ze meteen aan vijf dozen 'raapvondsten' werd gezet. Ze ontdekte dat het materiaal afkomstig moet zijn uit beerputten, waarvan de inhoud over tuinderijen werd gestort. Verderop in GB vertelt ze over een 'oud lijk' in de kast (de opgraving Varkenmarkt in 22 dozen) en roept zij leden op om een 'werkgroep Varkenmarkt' te vormen. Onderzoek van een leren lap door Olaf Goubitz wees uit dat het leer onderdeel was van een blaasbalgje voor huishoudelijk gebruik. Cees van der Esch gaat in op twee Gorkumse lakenloden uit Dordrecht. Het oudste (met Beiers wapenschild) dateert uit de vijftiende eeuw en het tweede (met Gorkums wapen en Arkelschild) uit de zeventiende eeuw. Elders in GB maakte Cees een lijst met tien projecten die hij zelf nog zou willen uitwerken. Teus Koorevaar - Leden van de afdeling deden mee aan een onderzoek door Arnicon in Alblasserdam (Langesteeg). De sporen waren hier moeilijk te interpreteren, zodat men belangstellend uitziet naar de rapportage. Ook in deze GB een onbekend voorwerp: een metalen figuurtje, gekleed in een wambuis. GB besluit met aanwinsten voor de bieb (waaronder een macro-analyse van een in Dordrecht op bijna 3 meter diepte gevonden stroommossel en wat grond), een bespreking van ontvangen periodieken en de agenda.

Verguld voorwerp uit Culemborg (uit Graven tussen de rivieren).

264

Nieuwsbrief, september 2003 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) De afdeling zoekt een nieuwe secretaris, nadat Henk Doornenbal twee termijnen volmaakte. In juni werd het nieuwe archeologisch depot van de provincie Utrecht geopend, waar in de studieruimte ook

amateurs terecht kunnen voor de bestudering van vondsten en documentatie. Op n oktober vond de jaarlijkse contactdag van de provincie Utrecht plaats. De documentatie Theo van Dijk (waarin veel gegevens van opgravingen die hij deed in en om Utrecht) is bijna geheel voorzien van een globale index. De in 2002 overleden Van Dijk deed veel opgravingen voordat Utrecht een stadsarcheoloog had en was o.m. voorzitter van de afdeling. Tenslotte vestigt voorzitter Jos de Grood de aandacht op de Bond Heemschut die een belangrijke rol vervult in het kader van het behoud van onze monumenten. Een lijst van lezingen van de afdeling completeert de N. Graven tussen de rivieren nr. 5, juli 2003 (Afd. 15 - West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard)

Hans van der Laan vertelt over onderzoek aan de Lange Strikstraat in Zaltbommel, waar de gemeente de AWN vroeg de bouwactiviteiten archeologisch te begeleiden. De onderzoekers troffen een beerput aan met een inhoud uit ruwweg 1600-1800. Aardige vondsten hieruit waren: een houten kam en een fragment van een houten schildje met daarop een laars. De keramiekvondsten zijn nog in bewerking. In de volgende Gtdr komt een vervolg op dit artikel. Arjen Haneveer doet verslag van onderzoek naar het kasteel van Buren. Dit kasteel bestond misschien al in de twaalfde, maar zeker in de dertiende eeuw. Het kende een bewogen geschiedenis met enkele belegeringen, gepaard gaande met plundering en verwoesting. Na 1647 is het kasteel onbewoond en uiteindelijk wordt het vanaf 1804


gesloopt. Nu rest nog een groot deel van de buitengracht met een restant van de wallen. Tijdens het onderzoek werden wel allerlei muurwerk en torens, maar geen resten van een donjon aangetroffen. Haneveer vond aan het slot van het onderzoek nog een trotseerlood. De letters ADK op het lood konden worden herleid tot leidekker Aart de Klerck (achttiende eeuw). Haneveer toont hierna een in Culemborg bij Cathaege gevonden voorwerp. Het is verguld, ergens van afgebroken en dateert mogelijk uit de zestiende eeuw. De rubriek Boekennieuws bespreekt een vijftal boeken, waaronder de Archeologische Kroniek Provincie Utrecht 2000-2001.

Bronzen speerpunt uit Hapert (uit Nieuwsbrief Arch. KeP, 25).

0

Speerpunt, september 2003 (Nieuwsbrief van Afd. 21 - Flevoland)

Na de veldcursus in Almere Hout moet nog wel het vondstmateriaal worden verwerkt. Dat gebeurt op de 'doedagen'. De afdeling was aanwezig op de jaarlijkse Erfgoeddag van het Nieuwland Poldermuseum. Van het Prins Bernhard Cultuurfonds kreeg de afdeling een donatie voor de aanschaf van een presentatiewand. Aardewerk, juni-september 2003 (Afd. 21 - Flevoland)

Vanwege het 25-jarig bestaan is A ditmaal een dubbeldik jubileumnummer met daarin een overzicht van 25 jaar activiteiten. Het jubileum werd op 20 september gevierd. Met ingang van dit jaar heeft A een ISSN-toekenning, zodat elk nummer wordt toegezonden aan de Koninklijke Bibliotheek (www.kb.nl) waardoor anderen kennis kunnen nemen van A. Ook andere AWN-afdelingen sturen hun periodiek al naar de KB. Redactie en leden hebben van deze jubileum-A een onderhoudend nummer gemaakt. Natuurlijk zijn er onder de dertig)!) bijdragen tal van 'oude' onderzoeksverslagen, maar ook andere zaken uit het afdelingsverleden passeren de revue. Samen geven die een totaalbeeld van het reilen en zeilen van de afdeling. Leuk om te lezen! Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland nr. 25, juli 2003 (waarin Afd. 23 • AV Kempen- en Peelland)

Theo de Jong in het voorwoord: "Het gezamenlijk dumpen van afval op vuilstortplaatsen betekent een radicale omslag voor archeologen. In plaats van intieme gegevens uit een afvalput, die te koppelen zijn aan de vroegere bewoners, kunnen bij stortplaatsen alleen anonieme voorwerpen verzameld

worden." Goof van Eijk - Bij de aanleg van een weg aan de zuidkant van Uden trof men materiaal aan uit diverse perioden: Mesolithicum, Neolithicum en/of MiddenBronstijd, Ijzertijd, Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. Opvallend is dat vondsten uit de Vroege Middeleeuwen hier geheel ontbreken. Marion van der Velden & Theo de Jong - Een waterput in een in 19981999 opgegraven Romeinse nederzetting in de Helmondse wijk Brandevoort leverde duizenden onderdelen van kevers op die in verschillende biotopen leefden. Dit maakte het mogelijk, samen met de gevonden zaden, het landschap in de Romeinse tijd te reconstrueren. Bijzondere zaden zijn hier die van koriander en zwarte moerbei. De vondsten wijzen erop dat het in de Romeinse tijd iets warmer was dan nu. Riny Rovers-Swaanen - Uitgebreid booronderzoek in de buurtschap Kuilenrode toont resten van middeleeuwse grachten aan, terwijl zich ook binnen die grachten nog het een en ander lijkt te bevinden. Joeske Nollen & Theo de Jong - Onderzoek op hel: Smalle Haven-terrein in Eindhoven leverde een beeld op van de oudste perceelsindeling van de stad. Opvallend zijn ook hier weer enkele kuilen (dertiende-veertiende eeuw), eerder wel geĂŻnterpreteerd als volkuilen. Van twee bijzonder grote kuilen uit de veertiende-vijftiende eeuw (1. min. 12-17 m; b. 4-5 m; d. 1,5 m) is het doel niet duidelijk. Willemien van de Wijdeven & Nico Arts - Een klein onderzoek aan het Kofferen in Sint-Oedenrode door de AW van de plaatselijke heemkundekring toont bewoning aan vanaf de dertiende eeuw, terwijl

265


Drinkbeker van Duits steengoed uit Eindhoven f15251 55°) (uü Nieuwsbrief Arch. KeP, 26).

266

historische bronnen hier niet verder teruggaan dan de zeventiende-achttiende eeuw. Een vroegere gracht leverde materiaal op uit de dertiende eeuw, maar is nog niet goed thuis te brengen. De Veldwerkkalender Kempen- en Peelland toont dat enkele projecten door amateurs zijn of worden uitgevoerd, terwijl amateurs ook zeer welkom blijken bij veel ander veldwerk. Uit informatie elders in de N blijkt dat het aantal vrijwilligers in deze regio juist toenam, opvallend tegen de landelijke trend in. In de altijd interessante rubriek Archeologische vondsten noemt Nico Arts ditmaal enkele recente bronsvondsten. Toon Verspaandonk vond in Meerhoven een opvallend kleine 'Oldendorf randbijl (81 x 36 x 27 mm) uit 1600-1500 BC. Wil Biessen vond tussen Hapert en Hogeloon in een verse paddenpoel een kleine 'flameshaped' speerpunt (141 x 28 x 16 mm), waarschijnlijk een depositie. De speerpunt dateert uit circa 1300-1050 BC en is een importstuk uit het noordwesten van Frankrijk. Rafaël

van der Sanden (14 jaar) vond in Nuenen een kokerbijl (104 x 53 x 39 mm), die dateert uit circa 1100-800 BC. Ria Berkvens leidt een opgraving van de AV KeP in Schijndel, waar overblijfselen werden verwacht van een bierbrouwerij. De afdeling organiseert mede een cursus 'Archeologisch materiaal herkennen en determineren', in principe voor leden, maar ook anderen zijn welkom. De cursus wordt gegeven door Nico Arts. De afdeling maakte in september een excursie naar Rijckholt/St. Geertruid en Slenaken (slijpsteen en vuursteenmijn). Bijna vijf A-4'tjes met nieuw verschenen literatuur over archeologie van Kempen- en Peelland besluiten deze N. Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland nr. 26, oktober 2003 Nico Arts pleit in het voorwoord voor een 'centrale archeologische hangplek' in Eindhoven: een museum waarin het publiek zelf actief betrokken wordt. In een eerder voorwoord 'Zijn archeologen rare mensen?', liet Arts zich kritisch uit over de praktijk van het 'interimbeleid'. Willem J.H. Willems (RIA) reageert hierop en zet enkele zaken rond dit interimbeleid kort (en nuttig) op een rij. Hij eindigt met 'Zijn archeologen rare mensen? Ja, sommige misschien wel, maar niet allemaal.' Reactie van Arts die graag een echte archeoloog blijft: 'Ik vind het niet erg om een raar mens te zijn, ik ben gelukkig zoals ik nu ben.' In maart-april 2004 vindt in Eindhoven een cursus 'Archeologisch veldwerk' plaats (basistechnieken). Info: 073-6156262 of brg@erfgoedbrabant.nl. Sander Hakvoort - Onderzoek in Someren leverde (weer) sporen van bewoning uit de Ijzertijd op, waaronder bijgebouwen en spiekers. Nico Arts - In de opgraving in de kerk van Woensel vond men een deel van een loden wieltje, in Nederland vaak in middeleeuwse context gevonden. Ze worden echter in verband gebracht met de Keltische dondergod Taranis en Jupiter, goden die wel worden afgebeeld met een wiel. In deze kerk ontdekte men ook ruim 1513 begravingen uit de elfde-twaalfde eeuw. Stijn Arnoldussen - In 2002 werden in Bakel minstens 14 huisplattegronden uit de negende t/m elfde eeuw ontdekt. Sporen van gebouwen uit 10A zijn zeldzaam in Zuid-Nederland, wat dit artikel extra interessant maakt. Mat & Liesbeth Theunissen - In Knegsel vond men in 2002 ruim 150 meter van een wellicht laat-middeleeuwse veekering.


Dan de 'Archeologische vondsten' (Arts): In Eersel werd de vondst bekend van een harpoenvormig en doorboord voorwerp van lydiet, vermoedelijk laat-paleolithisch (52 x 33 x 6 mm). Bij Liempde vond Bas van Sambeek resten van een bronzen beeldje van Mercurius (55 x 18 x 8 mm) en een zeer gave bronzen sleutel, wellicht eveneens uit de Romeinse tijd (h. 50 mm). Bij de ingang van het Helmondse kasteel werden 6 kogels van ijzeroer (3-7 kg) en 6 van hard kalksteen (2,5-6,5 kg) voor een blijde gevonden. Te Aarle-Rixtel vond Hans Peeters een bulla, een loden zegel van een door paus Bonifatius IX (1389-1404) uitgevaardigde oorkonde. Uit Budel werd de vondst bekend van een compleet natuurstenen vijzeltje (118 x 120 x 75 mm) uit de Late Middeleeuwen. Ton Luijten is in Zuid-Nederland de meest gevraagde archeologische kraanmachinist. Hij werd in september gehuldigd voor 25 jaar archeologisch graven. Op dit moment wordt de vondstcollectie van amateur-archeoloog R.S. Merckx geregistreerd. Deze bestaat uit duizenden voornamelijk (vuur)steenvondsten, vooral uit Kempen- en Peelland. Jos van Schijndel In Gernert vond de plaatselijke WA een boomstamwaterput uit waarschijnlijk 13A, die compleet kon worden uitgelicht. De opgraving Smalle Haven gaat nog steeds door. Zo ontdekte men onlangs onder meer greppelsystemen uit de dertiende-zestiende eeuw.

In Veldhoven herbegroef de St. Hist. Erfgoed in een diep gat achter de Oerlese kerk twee vaten met archeologische vondsten. Dit ondanks het aanbod van de gemeentelijk archeoloog van Eindhoven om de vondsten onder te brengen in het archeologisch depot te Eindhoven. De Afdeling Archeologie Eindhoven verzorgt introductielessen Culturele en Kunstzinnige Vorming voor leerlingen uit de hoogste klassen van het middelbaar onderwijs. Ria Berkvens - In Schijndel vonden leden van de AWN en de heemkundekring Schijndel restanten van muurtjes (zeventiende-twintigste eeuw), afvalkuilen, een plaggenput en middeleeuwse paalsporen. Laurens Mulkens maakte een mooie folder voor de afdeling AV KeP. De laatste excursie van 2003 voerde naar het Oudheidkundig Museum in Sint-Michielsgestel. De Ouwe Waerelt nr. 8, september 2003 (De Motte - Goeree-Overflakkee)

Uit deze altijd lezenswaardige periodiek zoals gebruikelijk het meer archeologisch getinte. J.C. Both beschrijft een archeologische verkenning rond 'Het Knooppunt', waar o.m. een vijftiende-eeuwse ringdijk werd doorgraven. Het was helaas niet mogelijk een goede doorsnede te maken van het dijklichaam, daarvoor was alles te veel verstoord. Rest mij u te melden dat De Motte een eigen website heeft: www.demotte.nl. Hier vindt u ook een overzicht van alle door De Motte verrichte opgravingen.

Jubileumboek AWN

Onder redactie van A.P. van den Band en E.H.P. Cordfunke 'Archeologie in veelvoud, vijftig jaar Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland'.

Uitgeverij Matrijs 2001; 254 pp., ill. (deels in kleur), gebonden ISBN 90 5345 198 6 Het boek omvat twee delen, deel 1, "De geschiedenis van de AWN 19512001" en deel 2, "Archeologisch mozaïek, de afdelingen aan het woord". Prijs: € 19.95 (excl. € 3 verzendkosten) Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. penningmeester AWN, de Bilt, o.v.v. Jubileumboek.

267


Adressenlijst coördinatoren Landelijke Werkgroepen Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS)

A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW)

Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: hogenh@euronet.nl Secretariaat: H. (Hans) Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192, e-mail: ponshominus@planet.nl Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regiocoördinatoren Regio Noord: Winfried Walta, De Wal 3, 9032 XE Blessum, tel. 058-2541432, e-mail: winfried.walta@wannadoo.nl

Regio Noordwest: vacature. Sub regio Groningen: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: dejagher@doge.nl. Regio Oost: Hans Bruggeman, Roer 16, 8032 GG Zwolle, tel. 038-4546192. Regio Zuidoost: vacature. Regio Zuidwest: Eric Weijters, Voorstaat 48, 4797 BH Willemstad (n. Br.), tel. 0168-472783, e-mail: h.c.j .m.weijters@umail.leidenuniv.nl. Sub regio Zeeland: Dries van Weenen, Tulpstraat 30, 4486 BZ Colijnsplaat, tel. 0113-695457. e-mail: info@duikwacht.nl. Redacteur: Louis van de Berg, Zonnebloem-straat 32, 8012 XG Zwolle, tel. 038-4222320, e-mail: l.berg@qface.nl. Webmaster: N.M.C. (Nico) Durante, Potgieterstraat 7, 3351 ET Papendrecht, tel. 06-54778996, website: www.lwaow.nl e-mail: info@lwaow.nl.

AWN-lidmaatschappen De AWN kent de volgende lidmaatschappen: A basislidmaatschap (men dient het basislidmaatschap zonder aftrek van kosten over te maken) B studentlidmaatschap C jeugdli dmaatschap D geassocieerd lidmaatschap E huisgenoot-lidmaatschap in principe een eenmalig inschrijfgeld van

Rechten en plichten verbonden aan het lidmaatschap Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad 'Westerheem'. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofdbestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Alg. Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlid maatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten aanzien van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen:

268

36,50

€ € € € €

22,00

18,00 19,00 12,50 5,00

- geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Nadere informatie over de lidmaatschappen kan verkregen worden bij het Bureau AWN, Herengracht 474,1017 CA Amsterdam. Opzeggen voor 1 december: een bevestiging wordt niet toegezonden. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of geassocieerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie.


Adressenlijst hoofdbestuur en afdelingssecretariaten van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.W. Eggink, Prinses Mariannelaan 90, 2275 BJ Voorburg, tel. 070-3860307. Vice-voorzitter: J.P. ter Brugge (afdelingen en regio's), Westlandseweg 254, 3131 HX Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: jp.terbrugge@visserij-museum.nl Alg. secretaris: vacature. Alg. penningmeester: H. van Herwijnen, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt, tel. 0302203900. Postgiro 577808 t.n.v. AWN De Bilt. Bestuursleden: B.J.J. Elbertse (public relations), Predikherenkerkhof 14, 3512 TK Utrecht, tel. 030-2300281, e-mail: b.elbertse@zonnet.nl W.J.C. Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel./fax 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl M. den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede. J. Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160. Mw. A.M. Visser (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0168-672635, e-mail: j.m.visser@tiscali.nl Ereleden E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, P.J.R. Modderman, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons. Leden- en abonnementenadministratie AWN Accountantskantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017451 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl Bureau AWN (postadres, algemene informatie en ledenservice), Herengracht 474,1017 CA Amsterdam, tel. 020-4276240, fax 020-4227910. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.f. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 02. Noord-Holland Noord: M. Weesie, Grosthuizen 34,1633 EL Avenhorn, tel. 0229-542277. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103,1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): M.J.C. Willemsen, Nieuwe Gracht 3, 2011 NB Haarlem, tel. 023-5491399, e-mail: mjcwillemsen@yahoo.com 05. Amsterdam en omstreken: E. van der Mast, Stokerkade 32,1019 XA Amsterdam, e-mail: vdmast@dds.nl 06. Rijnstreek: M. Dijkstra, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 020-6838134, e-mail: mennodijkstra@freeler.nl

07. Den Haag en omstreken: Joanneke Hees, Klikspaanweg 7, kamer 16, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533. 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. 09. De Nieuwe Maas (Rotterdam en omstreken): D. de Jong, Windmolen 86, 2986 TL Ridderkerk, tel. 0180-431240. 10. Zeeland: Mw. L.C.J. Goldschmitz-Wielinga, Verdilaan 35, 4384 LB Vlissingen, tel. 0118462142, e-mail: leida@zeelandnet.nl of awn@zeelandnet.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.nl 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht. 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875. 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): L. de Niet, Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: ldeniet@euronet.nl 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel. 16. Nijmegen en omstreken: J.J. van Daalen, Bargapark 27, 5854 HC Nieuw Bergen, tel. 0485343456, e-mail: JJ.Daalen@HCCNET.nl http://membersi.chello.nl/-a.hendriksoi. 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: G.A. Boomsma, Bremstraat 3, 6813 EK Arnhem, tel. 026-4450360, e-mail: g.a.boomsma@freeler.nl homepage: http://awnafd17.webpage.net 18. Zuid-Salland • IJsselstreek • Oost-Veluwezoom: Peter Heukels, Deltalaan 65, 7417 VB Deventer, tel. 0570-631587. 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: Lankamp.Jos@Intoweb.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: A. Bertijn, Arnoldusgulden 38, 8253 DZ Dronten, tel. 0321-315733, e-mail: habertijn@freeler.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0168-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html. 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peeüand: F. de Kleijn, postadres AWN, Keizersgracht 2, 5611 GD Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2446517 (woensdagavond). 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.


i verzekeraar van de AWN

~inds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmidc.els is deze organièatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onrfrisbare functie in het archeologisch onderzoek. AWN-leden maken geschiedenis!


VERENIGINGSNIEUWS februari 2003 Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts

AWN zomerkampen 2003 Normaliter treft u in de Westerheem van december al een vooraankondiging aan voor de zomerkampen van het jaar daarop. Veel leden stellen dat op prijs, zodat zij al in een vroeg stadium hun vakantie kunnen plannen. Helaas blijkt in de praktijk dat de planning van archeologen iets anders in elkaar steekt: zij horen soms pas veel later of en zo ja, waar en wanneer er in de zomer gegraven kan worden. Dit is ook de reden dat u pas in deze Westerheem een eerste bericht over de. kampen aantreft, dat bovendien deels nog onder voorbehoud is. De planning voor komende zomer ziet er momenteel als volgt uit: 20 tot en met 26 juli: Gevorderdenkamp in Arnhem. Er zal onder leiding van stadsarcheologe Mieke Srriit gewerkt worden aan een binnenstadsopgraving. Men verwacht sporen aan te treffen vanmiddeleeuwse bebouwing (veertiende eeuw en later). Mogelijk wordt er ook een stukje van de stadsmuur blootgelegd. Het is bovendien niet uitgesloten dat er enkeleijzertijdvondsten zullen worden gedaan. Het maximum aantal deelnemers is ongeveer 12, de prijs bedraagt € 155;-. 9 tot en met 16 augustus: Beginnerskamp in Zutphen. Bij dit kamp geldt een voorbehoud: Michel Groothedde, de stadsarcheoloog, moet nog groen licht krijgen om in een nieuw gedeelte van het plangebied

Leesten-Oost aan de slag te gaan. In dit stadium kunnen wij daarom ook nog niet precies aangeven wat de aard van de opgraving (periode, te verwachten sporen) zal zijn. Als het kamp doorgaat, zullen de kosten voor deelname € 120,- bedragen en kunnen er maximaal 12 leden deelnemen. Mocht het niet mogelijk zijn om in Zutphen aan de slag te gaan, dan probeer ik uiteraard (bij voorkeur in dezelfde week) elders een kamp te organiseren. In de Westerheem van april zal een definitieve planning verschijnen en treft u ook een inschrijvingsformulier aan. U heeft vanaf dat moment nog zo'n twee maanden de tijd om u in te schrijven, ruimschoots voldoende dus. Nogmaals: ik had u graag al meer willen kunnen vertellen, maar de archeologie is soms onvoorspelbaar. Dat maakt 't in elk geval altijd spannend ! Mechteld Hoegen-Noordhoek

Uitslag enquête zomerkampen AWN Aan 56 deelnemers van de zomerkampen in 2000 en/of 2001 is een enquête verzonden met als doel na te gaan op welke punten de kampen verbeterd zouden kunnen worden. 30 enquêtes werden retour ontvangen, hetgeen een respons van 53% oplevert. Onderstaand treft u de conclusies aan die gebaseerd zijn op de uitkomsten van de enquête. Belangstellenden kunnen een gedetailleerd verslag van de


uitkomsten opvragen via e-mail: noordhoek@zonnet.nl of Parklaan 17, 3722 BC Bilthoven.

Conclusies Mocht de vernieuwde AWN-website de mogelijkheid bieden tot inschrijving per internet, dan zullen zeer velen daarvan gebruik maken. Voordeel voor de AWN is dat ook via de website/via e-mail alle informatie aan de leden verstrekt zou kunnen worden. Uiteraard moet daarnaast ook informatie verstrekt worden via de Westerheém. Het mogelijk blijven dat leden zich schriftelijk opgeven voor deelname. Hoewel een ruime meerderheid van de deelnemers de accommodatie als zeer goed tot redelijk bestempelde . (83% in totaal) is ruim de helft van de respondenten bereid gemiddeld € 50,extra te betalen voor iets meer luxe. Met 'meer luxe' bedoelen veel leden 'meer privacy'. Het hoofdbestuur zou erg graag regemoet komen aan deze wens. Daarbij stuiten wij. echter op het probleem dat het verschil in prijs tussen een school en een goedkoop hostel enorm is. Voorbeeld: een jeugdher- • berg kost gemiddeld € 20,- p.p.p.n. (inclusief ontbijt) en is daarmee ruimschoots duurder dan een school (€ 1,tot € 6,- p.p.p.n.). Zelfs als we voor een overnachting mét ontbijt in een school uit zouden gaan van een prijs van € 10,- p.p.p.n. (hetgeen zeer ruim genomen is) zou een extra bedrag van € 50,- onvoldoende zijn om betere accommodatie te financieren. Bovendien is het bezwaar van de meeste deelnemers tegen een school (met meerdere mensen op één zaal slapen) daarmee niet weggenomen: ook in een jeugdherberg wordt op zalen geslapen (althans, als je niet méér dan € 20,p.p.p.n. wilt betalen). Tips en suggesties om toch tegemoet te kunnen komen aan de wensen van de deelnemers zijn van harte welkom en kunt u doorgeven via e-mail hoordhoek@zonnet.nl of Parklaan 17, 3722 BC Bilthoven.

Daarnaast zouden we kunnen diffe- •! rentieren door minstens één 'luxekamp' aan te bieden. Sommige leden zullen zich zo'n kamp niet kunnen of willen permitteren. De vraag is of dat; een wenselijke situatie is. Dat de accommodatie soms 'vies' is, komt doordat de scholen waar wij overnachten hun jaarlijkse schoonmaak uitstellen tot na het AWN-kamp. Aan de ergste klachten kan tegemoet gekomen worden door de organisatie/dagelijkse leiding voor aanvang van het kamp even een stofzuiger door de lokalen te laten halen, zodat de vloer., waar geslapen wordt in elk geval stof > vrij is. Het blijft belangrijk om goed op te letten of er voldoende douches in de ac-: commodatie zijn. Dat is niet steeds het geval, doordat wij steeds vaker in lagere scholen verblijven, die i.t.t. middelbare scholen vaak geen eigen sportzaal met douches hebben. Hoewel de deelnemers zonder uitzondering aangeven tevreden te zijn mei: het programma tijdens de opgravingsweek, vallen twee dingen op: de deelnemers (ook de gevorderden!) hebben veelal behoefte aan meer begeleiding en structuur op de opgraving en het' animo voor excursies is misschien minder groot dan wij dachten. Deelnemers graven liever dan dat ze op pad gaan en stellen prijs op één of meer vrije avonden. Aan het tweede .punt (minder excursies) zal zeker tegemoet gekomen worden. Ook aan het eerste punt (begeleiding) zullen wij natuurlijk aandacht besteden. Daarbij merken wij wel op dat wij afhankelijik zijn van de archeologen onder wier leiding gegraven wordt. Zij kampen : met het probleem dat er gegraven wordt in de zomer, wanneer veel medewerkers met vakantie zijn. Bovendien vragen wij hen al in januari aan te geven of wij in de zomer terecht kunnen. Wanneer een project in de ! tussenliggende maanden sneller of


minder snel verloopt dan verwacht, kan het moeilijk zijn om alle deelne- • mers voldoende (afwisselend) werk te bieden. Het is lastig om voor dat probleem een oplossing te bedenken, zeker nu de tot nu toe gekozen oplossing (extra excursies) door de deelnemers niet per se gewaardeerd wordt. Opvallend is het grote aantal vragen over de kosten van de kampen. Dat een gevorderdenkamp duurder is dan een beginnerskamp, komt doordat de AWN 'subsidié' geeft op beginnerskampen. Eén deelnemer rekende voor dat het gevorderdenkamp qua kosten toch minstens quitte moest draaien. Daarbij werd vergeten dat onder die kosten (naast excursies, accommodatie, excursies) ook vallen: kosten van porto/kopieën/aanvragen (bijvoorbeeld bij VW) voor de aan de deelnemers te verstrekken informatie, reiskosten voor organisatie/dagelijkse leiding/deelnemers én kosten van deelname van de dagelijkse leiding (die immers niet hoeft te betalen om aan het kamp deel te nemen). Als je dan opnieuw rekent, blijkt dat de AWN soms zelfs geld toe moet leggen op het gevorderdenkamp.

minuten lopen van het NS-station. Indien u per auto komt, kunt u deze parkeren aan de overzijde van de IJssel. Hier is meestal voldoende ruimte en bovendien (nog) gratis. Vanaf het parkeerterrein steekt u de IJssel over met het pontje (niet gratis maar wel goedkoop). Tot het stadhuis is het dan nog honderd meter. Dit parkeerterrein (De Worp) bereikt u als volgt: U neemt op de Ai de afrit Twello-Wilp, dan richting Wilp. Op de kruising linksaf, richting Deventer. Bij de verkeerslichten rechtdoor (dus niet naar Deventer) en vervolgens op de rotonde eveneens rechtdoor. Direct na de coupure begint het parkeerterrein. Vanuit het oosten van het land, via Centrum richting Twello-Apeldoorn aanhouden. Direct over de brug rechts . (richting Terwolde) en bij de rotonde rechts. Vergadering , • Vacatures in het hoofdbestuur. Uw bestuur stelt voor de heer M. den . Hartog, uit Wijk bij Duurstede, te benoemen tot lid van het hoofdbestuur. Indien de vergadering hiermee akkoord gaat zal hij vooral het onderdeel zomerkampen voor zijn rekening nemen.

Wij zullen de resultaten van de enquête zo veel mogelijk omzetten in aan-' passingen van de zomerkampen en hopen datdit tot nog enthousiastere reacties zal leiden.

Uitnodiging Algemene Ledenvergadering Het hoofdbestuur van de AWN heeft het genoegen de leden uit te nodigen tot het bijwonen van de Algemene Ledenvergadering op zaterdag 10 mei in de Burgerzaal van het stadhuis van de gemeente Deventer. Route Het Stadhuis (Grote Kerkhof 4 naast de Grote- of Lebuïnuskerk), ligt tien

.

Voor de vervulling van de vacature algemeen secretaris kunnen nog steeds kandidaten worden aangemeld. Programma Het programma van 10 mei ziet er als volgt uit: 9.30 -10.15 uur ontvangst van de deelnemers 10.15-10.20 uur welkomstwoord door de burgemeester van Deventer, drs. J. van Lith de Jeude 10.20-12.00 uur jaarvergadering 12.00-13.00 uur lunch 13.00-15.30 uur middagprogramma 15.30-16.30 uur afscheidsreceptie

Middagprogramma Het middagprogramma bestaat uit een aantal stadswandelingen naar keuze, waarbij ruime aandacht wordt geschonken aan de ontstaansgeschiedenis van de stad en de wijze waarop in Deventer de restauraties van histori-


sche panden zijn en worden aangepakt. Ook de Noorderbergtoren, waarover in Westerheem een aantal keren is geschreven, staat op het programma. U wordt door zeer deskundige gidsen rondgeleid. Na afloop volgt bezichtiging van de Lebuïnuskerk; hier wordt een hapje en een drankje als afscheid aangeboden.

Deelname Deelname aan de jaarvergadering is gratis. Voor deelname aan de lunch en het middagprogramma (introducé (e) s zijn welkom!) dient men per deelnemer € 14,- over te maken op girorekening 577808 t.n.v. AWN te De Bilt. Speciale wensen t.a.v. de lunch (bijvoorbeeld broodjes zonder boter) s.v.p. vermelden. Alle deelnemers, ook degenen die niet aan de lunch en het middagprogramma wensen deel te nemen, worden dringend verzocht zich vóór 20 april aan te melden bij de algemeen penningmeester van de AWN, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt. De aanmelding dient te geschieden onder opgave van naam, adres, woonplaats, ' datum en handtekening.

LWAOW-ers zonder e-mail kunnen de gegevens ook per 'gewone' post sturen naar: H.Bruggeman, Roer 16, 8032 , GG Zwolle.

DPV in mei naar Sardinië De Drents Prehistorische Vereniging (DPV) organiseert van 1 t/m 11 mei 2003 een excursie naar Sardinië, waa;r overweldigend veel en gevarieerde archeologische bijzonderheden te vinden zijn, uit het Neolithicum, de Nuraghische beschavingen (Brons en Ijzertijd), uit de Fenische/Carthaagse/ Punische, de Romeinse en de Middeleeuwse tijd. Van elk van deze perioden zullen enkele objecten worden bezocht. Sardinië bezit 7000 Nuraghes, verdedigingstorens met soms grote dorpela van ronde huizen eromheen, daarnaast zijn er onder meer de in de rots uitgehouwen graftombes. Ook AWN-leden kunnen (indien er nog plaats is) hieraan deelnemen. Inlichtingen: mevr. J.P. 1e Coultre, Zuidlaarderweg 20, '9756 CH Glimmen. ;• Tel. 050-4061545', e-mail: p.lecoultre@zonnet.nl

De jaarstukken worden na aanmelding zo spoedig mogelijk toegezonden.

Agenda Oproep voor LWAOW-ers Secretaris Hans Bruggeman LWAOW zit met de handen in het haar, want door verschillende omstandigheden is een deel van de ledenadministratie van de Onderwater-archeologen verloren gegaan. Teneinde de ledenlijst weer compleet en actueel te maken, vraagt Bruggeman zijn leden vriendelijk hem zo spoedig mogelijk hun naam, adres, postcode, woonplaats, telefoonnummer en e-mailadres plus AWN-lidmaatschapsnummer te zenden. Liefst per email.: ponshominus@planet.nl

IV

_

Ziet u uw bericht graag geplaatst in • Westerheem 2003-2? Dan moet het uiterlijk 1 maart in mijn bezit zijn. Bovendien diejit de-activiteit pas na de verschijning' van Westerheem 2003-2 (dus na half { april) plaats te vinden. -

t/m 2 maart 2003 Afd. Amsterdam e.o. / VHA - expositie met archeologische vondsten vanaf 1990 uit Amstelveense bodem.. Gemeentelijk expositiecentrum Aemstelle, Amsterdamseweg 441 in Amstelveen. Openingstijden: wo. t/ra vr. 14.00-17.00 uur, za en zo 13.0017.00 uur. Gratis toegang.


12 februari 2003 Afd. Utrecht è.o. - lezing door Dick Mol: 'Nieuwe resultaten van de Mammoet-expedities van CLERPOLEX/Mammuthus'. De spreker gaat in op de nieuwe onderzoeksresultaten • van de biotoop en het leven van de Jarkov Mammoet. Eerst zal hij een korte samenvatting geven van de lezing die hij enige jaren geleden voor de afdeling gaf. Hij zal ook uitvoerig • stilstaan bij de resultaten van enkele expedities naar de megafauna uit het einde van de Ijstijd (in de Noordzee voor de kust van Zuid-Holland en op een verweg gelegen vindplaats in het meest zuidelijke deel van Chili). Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te •« Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Toegang: € 2,25. 12 februari 2003 Afd. Züid-Veluwe en Oost-Gelderland - lezing door drs. J.G.M. Verhagen: 'De nederzettingsgeschiedenis van Zevenaar' aan de hand van archeologische vondsten van Ijzertijd tot Nieuwe Tijd. Door de vele waarnemingen en opgravingen die in ruim 20 jaar zijn uitgevoerd, is een goed beeld van de ontwikkeling van Zevenaar als nederzetting ontstaan. Aan de orde zullen ' komen: de prehistorische oude woongrond en de middeleeuwse burcht, grachten en huizen. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 uur. Toegang: € 1,50. 15 februari 2003 Afd. Helinium - excursie 'op reis door de tijd' naar Leiden (Bronnen van inspiratie uit het oude Syrië). Opgave/ info: Jurrien Moree (010-4604737). 19 februari 2003 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. Jaarvergadering van de afdeling, waarna een lezing door P. Kley (gemeentelijk archeoloog van Zaanstad) over wat er zoal is gebeurd na zijn aantreden in Zaanstad en wat er verder gaat gebeu-

ren. Werk- en expositieruimte, Tuinstraat 27a te Zaandijk. Aanvang: 20.öo uur. 1

19 februari 2003 Afd. Kempen en Peelland : lezing door Nico Arts (gemeentelijk archeoloog van Eindhoven): 'Archeologiein Eindhoven. Recente opgravingen 1999-2002'. Tijdens deze lezing zal een beeld worden gegeven van de resultaten van de vele opgravingen in de gemeente Eindhoven gedurende de afgelopen vier jaar. Zaal Wapen van Zesgehuchten te Geldrop. Aanvang: 20.00 uur.

21 februari 2003 Afdeling Zeeland - lezing door mw. drs. Christel van Hees, kunsthistorica bij Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam over 'Baardmannen en puntneuzen'. Baardmankruiken en puntneuskruiken kwamen voor in de Late Middeleeuwen en Renaissance. Naast de ontwikkeling van de vormen, decoraties en het productieproces komen de theorieën aan de orde die ingaan op het wie en waarom van de afgebeelde gezichten. Baardmankruiken werden gevonden in VOC-wrakken en in Engeland werden exemplaren gebruikt bij magische . •rituelen. SCEZ Archeologie. Armeniaans Schuitvlot 1 te Middelburg. Aanvang: 19.30 uur. 26 februari 2003 Afd. Lek- en Merwestreek - lezing door . drs. J.M. Koot-(gemeentearcheoloog van Rijswijk): 'Graven in Rijswijk. De steentijdmensen van Ypenburg'. Plaats: niet nader genoemd. Aanvang: 20.00 uur. 12 maart 2003 Afd. Utrecht e.o. - lezing door Peter Stassen (deelprojectleider onderwaterarcheologie De Maaswerken/ROB): 'Onderwaterarcheologie in Limburg'. Na een korte introductie van het project, wordt overgestapt naar de natte archeologische begeleiding, toegelicht aan de hand van drie proefprojecten.


Indien er tijd is, vertelt de spreker nog iets over het verdonken kasteel bij • Elsloo.' Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Toegang: € 2,25. 12 maart 2003 Afd. Helinium - video-avond: uit het Helinium-archief vertonen Ellen Groen en Guus van-de Poel videofilms. Boerderij Hoogstad, Wesilandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. . Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Ellen Groen (010-4350698). 12 maart 2003 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - Jaarvergadering van de afdeling, ge- • volgd door een lezing door dr. T. Derks (VU Amsterdam): 'De Romeinse tempels van Eist'. Onder het schip van de NH kerk in Eist zijn de best bewaarde fundamenten van Romeins Nederland te bezichtigen. Zij behoren tot twee tempels die in 1947 tijdens archeologisch onderzoek binnen de muren van het kerkgebouw min of meer bij toeval werden ontdekt. Voor het eerst sinds meer dan een halve eeuw doen archeologen van de Vrije Universiteit te Amsterdam onderzoek naar nieuwe sporen van dit heiligdom. Een verslag uit het veld. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 u u r - Toegang: € 1,50. 18 maart 2003 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. - een uitgestelde lezing (oorspr. 29 oktober 2002) door dhr. Pijnenburg (Instituut voor Nederlandse Lexicologie, hoofdre-dacteur van het pas verschenen Vroegmiddelnedèrlands woordenboek) over Middelnederlands, de taal van de dertiende eeuw. De lezinghouder is uitgenodigd op verzoek van enkele leden en wij denken dat ook andere verenigingen in dit onderwerp zijn geïnteresseerd: zij zijn van harte welkom. 'Werk- en expositieruimte, Tuinstraat 27a te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur.

VI

18 maart 2003 De Motte (Goeree-Overflakkee) - lezing door drs. Tiny Poldermans: 'Zeeland in de Vroege Middeleeuwen'. Over deperiode na het vertrek van de Romein nen is veel meer bekend geworden. Rode draad is de oprichting van vijf ringwalburgen in het gebied. Gemeentehuis van Middelharnis, Koningin Julianaweg 45 te Middelharnis. Aanvang: 20.00 uur. 22 maart 2003 Afd. Lek- en Merwestreek - Jaarvergadering van de afdeling. Na een eenvou' dige lunch is er een stadswandeling 1 door Dordrecht. Vest 94a te Dordrecht. Aanvang: 10.30 uur. I, 24 maart 2003 Afd. Rijnstreek - lezing door mevr. C. van Driel-Murray: 'Voeten op de aarde: Romeins schoeisel in het teken van astrologie en bijgeloof. Hoewel archeologen oude, versleten schoenen meestal als gewoon afval beschouwen, blijft vaak dat er meer aan de hand is. Schoeisel speelt een rol in het begrajfenisritueel en bij de bescherming van, huis, erf en persoon. Ook nu nog courante gebruiken, zoals het inmetselen van schoenen in haardplaatsen, kunnen tot ver in het verleden teruggevolgd worden. En voor de Romeinse burgejrs komt er nog heel wat merkwaardigs bij.... Gemeentearchief, Boisotkade 2A te Leiden. Aanvang: 20.00 uur. 25 maart 2003 Afd. Kempen en Peelland - lezing dpor Dick Mol over zijn specialisme 'De mammoet'. Organisatie: Vereniging AW 't Oude Slot. 't Oude Slot, Hemelrijken 6, Veldhoven. Toegang gratis. Aanvang: 20.00 uur. 29 maart 2003 Afdeling Zeeland - jaarvergadering. Aansluitend een lezing door de heer Paul Stockman over forten in Zeeland: 'Versterckt Zeeland;. SCEZ Archeologie. Armeniaans Schuitvlot 1 te Middelburg. Aanvang lezing: 20.00 uur.


3<3 maart 2003

Zondag 30 maart 2003 houdt de archeologische sectie van Het NoordBrabants Genootschap zijn jaarlijkse archeologische studiedag. Centraal staat dit keer de overgang PaleolithicumMesolithicum. De toegang bedraagt € io,- per persoon. Locatie: Café - Zaal 'Fellenoord' te Boxtel. Inleiders zijn (onder voorbehoud): • Dr. Wim Hoek (Nederlands Centrum voor Geo-ecologisch Onderzoek (ICG), Departement Fysische Geografie^ Universiteit Utrecht): Veranderingen in klimaat, landschap en vegetatie in Nederland rond de overgang Paleolithicum-Mesolithicum. • Dr. Wietske Prummel (Institute of Archaeology, Groningen): opgraving Jardinga. . • Prof. dr. Philippe Crombé & drs. Jos Deeben (Vakgroep Archeologie en Oude Geschiedenis van Europa, Universiteit Gent (België) en Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort): Jagers-verzamelaars-vissers aan het einde van de jongste ijstijd in het dekzandgebied van Noord-België en Zuid-Nederland. Nadere info: Jan Broertjes [jp.broertjes@hetnet.nl]

bossen. Inl.: Ron Moerenhout, via het secretariaat van de afdeling. •9 april 2003

Afd. Utrecht e.o. - lezing door Joop van Herwijnen (projectleider werkgroep 'Leen de Keijzer' te Houten): 'Opgravingen in Houten'. De resultaten van de opgravingen 2002/2003 o.a. van de opgraving op de Kniphoek. Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te' Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Toegang: € 2,25. 9 april 2003 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - lezing door drs. K. Vlierman: 'Scheepsarcheologie'. De spreker zal een overzicht geven van scheepstypen van de voormalige Zuiderzee en van de daarin aangetroffen uitrusting en inventaris. Ook zal hij het hebben over middeleeuwse rivierschepen, zoals de ' vaartuigen uit Meinerswijk, Deventer en Tiel. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 uur. Toegang: € 1,50. 11 april 2003 Afdeling Zeeland - jaarvergadering. Aansluitend een lezing door Paul Stockman over forten in Zeeland: 'Versterckt Zeeland'. SCEZ Archeologie. Armeniaans Schuitvlot 1 te Middelburg. Aanvang lezing: .20 uur.

5 april 2003 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - voorjaarsexcursie naar Duitsland. 15 april 2003 Lang bestond twijfel over de plaats waar Varus' legioenen in de pan werAfd. Lek- en Merwestreek - lezing den gehakt. Opgravingen sinds 1980 door J.M. Moree (archeoloog bij het (met in 1995 een aantal leden van Afd. B.O.O.R. te Rotterdam) over onder17) maken duidelijk dat deze 'Varuszoek/opgravingen in de Carnisselanschlacht' plaats vond in de omgeving den te Barendrecht. De vindplaatsen van Kalkriese (in de buurt van Osnadateren van het Neolithicum tot en brück, aan de rand van 'het Teutobur. met de Late Middeleeuwen. Plaats: gerwald). Vondsten zijn tentoongeniet nader genoemd. Aanvang: steld in het recent geopende museum/ 20.00 uur. informatiecentrum ter plaatse. In een museumpark is orider meer de aarden' 16 april 2003 wal te zien waarachter de Germanen Afd. Helinium - lezing door drs. P. de Romeinen opwachtten. Bij Bad Bitter (gemeentelijk archeoloog van Essen brengen wij een bezoek aan diAlkmaar): 'De archeologie van Alknosaurus pootafdrukken, te zien in maar'. Boerderij Hoogstad, Westlandeen steil oprijzende rotswand in de seweg 258, 3131 HX Vlaardingen.

VII


Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (010-4352764). 22 april 2003 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. - lezing door drs. Jan de Koning over zijn studie over de geschiedenis van Kennemerland van de 3e tot de 7e eeuw. Jan de Koning is bezig met zijn doctoraalscriptie over dit onderwerp. Bij deze lezing zullen zeker ook de opgravingsresultaten van het onderzoek te Uitgeest uit 1987 ter sprake komen. Werk- en expositieruimte, Tuinstraat 27a te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur. 10 mei 2003 . • ' Algemene Ledenvergadering van de AWN, Stadhuis Deventer, 10.0016.30 uur. 14 mei 2003 Afd. Helinium - lezing door drs. J.M. Koot (gemeentelijk archeoloog van Rijswijk): 'De steentijdmensen van Ypenburg'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (oio : 4604737). 14 mei 2003 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - lezing door ir. M.E. den Boef (provincie Gelderland) : 'Cultuurhistorische aspecten van het landschap'. Er zal nader worden ingegaan op het onderzoek, dé registratie en het behoud. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 uur. Toegang: € 1,50. 14 juni 2003 Afd. Helinium - excursie 'op reis door de tijd' naar de Alblasserwaard. We gaan vandaag fietsen in de prachtige Alblasserwaard en volgen een TRAP- route, dus naast het landschap komt de archeologie zeker aan bod. Vertrektijd: 8.00 uur van Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Informatie: Jurrien • Moree (oio - 4604737).

VIII

18 juni 2003 ( Afd. Helinium - lezing door R.J. Holtman: 'Maten en gewichten'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (oio 4604737). 21 juni 2003 Afd. Helinium - 45-jaar-en-midzomejrfeest (barbecue). Boerderij Hoogstad,, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaa'rd;|ngen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (oio - 4604737). 10 september 2003 Afd. Helinium - lezing door drs. M. Groothedde (gemeentelijk archeoloog van Zutphen): 'De ontwikkeling van'' Zutphen in de Vroege en Volle Middeleeuwen'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258; 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (oio - 4604737). 8 oktober 2003 Afd. Helinium - lezing door DorotHea Schultz: 'Schoenen en re-ehactment;'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (oio - 4604737). •1

13-20 oktober 2003 (voorlopige data)

Afd. Helinium - excursie naar Griekenland (Peloponnesos). Informatie: ; Jurrien Moree (oio - 4604737).

Troffeltje

Gevraagd tegen elk aannemelijk bod: Jaargangen Westerheem 1952 t/m 1955 Ab van Grol Tel. 0172-421102.


VERENIGINGSNIEUWS april 2003 Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts

AWN zomerkampen 2003 In het februarinummer van Westerheem kon u de vooraankondiging voor de AWN zomerkampen 2003 lezen. Heeft u vorig jaar of in een grijs verleden al aan een dergelijk kamp meegedaan en is dat goed bevallen, of wilt u gewoon een keer zelf een weekje meegraven, dan kunt u zich nu inschrijven voor één van de drie kampen die wij deze zomer organiseren. Wat de locaties betreft, staan dit jaar Arnhem en Zutphen op het programma. Instructiekamp Kamp 1: Zutphen 9 t/m 16 augustus Het instructiekamp is bedoeld voor hen die niet of nauwelijks ervaring hebben met archeologische opgravingen. De opgraving staat onder leiding van stadsarcheoloog Michel Groothedde. Het beoogde opgravingsterrein ligt in het plangebied Leesten-Oost. Hoewel het nog niet helemaal duidelijk is wat voor sporen en uit welke periode zullen v/orden aangetroffen is LeestenOost archeologisch gezien zeker een interessante locatie. Er zijn in de omgeving sporen uit diverse periodes gevonden. Zo ging men vorig jaar tijdens het AWN instructiekamp in een deel van dit gebied op zoek naar prehistorische overblijfselen uit dé Brons- en Ijzertijd. De instructie tijdens het kamp behelst activiteiten als vondstregistratie, het afwerken van het opgravingsvlak, het inmeten en intekenen van de daarop aangetroffen sporen en vondsten en het maken van bijbehorend dagverslag.

Zoals gebruikelijk is er ook een aantal excursies naar archeologische bezienswaardigheden in de omgeving. Michel Groothedde en zijn collega's brengen u via lezingen op de hoogte van de archeologische rijkdom van het gebied. Het aantal deelnemers bedraagt maximaal 12. De minimum leeftijd is 16 jaar. Van de deelnemers wordt een bijdrage van € 120,- p.p. gevraagd. Deze kosten zijn inclusief logies, maaltijden en excursies. Gevorderdenkampen Kamp 2: Arnhem 20 t/m 26 juli Kamp 3: Arnhem 2jjuli t/m 2 augustus De inschrijving voor de gevorderdenkampen staat open voor leden die al ervaring hebben met archeologische opgravingen, bijvoorbeeld door deelname aan een instructiekamp of aan andere opgravingen. Tijdens de gevorderdenkampen in Arnhem wordt er onder leiding van de stadsarcheologe Mieke Smit meegewerkt aan een opgraving in de Arnhemse binnenstad. Stadsarcheologie heeft een verrassend karakter en Arnhem heeft een rijke geschiedenis. De verwachting is dat er middeleeuwse bebouwing (veertiende eeuw en later) zal worden aangetroffen en mogelijk een deel van de stadsmuur. Er is een stille hoop dat er ook sporen uit Arnhems prehistorie (Ijzertijd) aan het licht komen. Tijdens het kamp heeft u de tijd om uw kennis en techniek bij te schaven. Het avondprogramma bestaat uit excursies, lezingen en bovenal ontspanning.


Het aantal deelnemers bedraagt maximaal 12. De minimum leeftijd is 16 jaar. Van de deelnemers wordt een bijdrage van € 155,- p.p. gevraagd. Deze kosten zijn inclusief logies, maaltijden en excursies. U kunt zich voor één van deze kampen inschrijven door onderstaand aanmeldingsformulier in te vullen en voor 1 juni 2003 op te sturen naar: Michael den Hartog Witlastraat 110 3962 BC Wijk bij Duurstede tel: 0343-572571

Enthousiaste kampleiding gezoc i t Bent u enthousiast over de zomerkampen of vindt u het leuk om mee te helpen met de organisatie? Dan kunt u er ook aan denken om de dagelijkse leiding van een kamp op 1 te nemen. Ervaring met opgravinge is niet vereist. Samen met Michael den Hartog en de betreffende arche logen stelt u het programma voor d week op (excursies, lezingen, barbecue etc). Verder zorgt u er als dagelijkse leiding (samen met de deelnemers) voor dat er ontbijt en lunch is, U slaapt de gehele week ir dezelfde accommodatie als de deelnemers. Er zijn voor u geen kosten aan deelname verbonden. Heeft u zin om een kamp te leiden, bel dan: Michael den Hartog, tel. 0343-572571. Mailen kan ook: mjdenhartog@freeler.nl

AANMELDINGSFORMULIER Ik,

.

'

Naam, voorletters:

,

Roepnaam:

M/V*

Adres:

-.

Postcode, woonplaats: Telefoon: Geboortedatum:

'. .'

•.

'. ,

schrijf mij in voor het volgende kamp: D Instructiekamp Zutphen 9 t/m 16 augustus D Gevorderdenkamp Arnhem 20 t/m 26 juli D Gevorderdenkamp Arnhem 27 juli t/m 2 augustus Als de belangstelling voor het kamp van mijn keuze te groot ofte klein is, gaat mijn tweede keuze uit naar kamp in de periode , t/m Vóór 1 juni opsturen naar: Michael den Hartog, Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede. Inschrijvingen worden behandeld op volgorde van binnenkomst. = Doorhalen wat niet van toepassing is.


Uitnodiging Algemene Ledenvergadering Het hoofdbestuur van de AWN heeft het genoegen de leden uit te nodigen tot het bijwonen van de Algemene Ledenvergadering op zaterdag 10 mei in de Burgerzaal van het stadhuis van de gemeente Deventer. Route Het stadhuis (Grote Kerkhof 4 naast de Grote- of Lebuïnuskerk), ligt tien ' minuten lopen van het NS-station. Indien u per auto komt, kunt u deze parkeren aan de overzijde van de IJssel. Hier is meestal voldoende ruimte en bovendien (nog) gratis: Vanaf het parkeerterrein steekt u de IJssel over met het pontje (niet gratis maar wel goedkoop). Tot het stadhuis is het dan nog honderd meter. Dit parkeerterrein (De Worp) bereikt u als volgt: U neemt op de Ai de afrit Twello-Wilp, dan richting Wilp. Op de kruising linksaf, richting Devener. Bij de verkeerslichten rechtdoor (dus niet naar Deventer) en vervolgens op de rotonde eveneens rechtdoor. Direct na de coupure begint het parkeerterrein. Vanuit het oosten van het land, via Centrum richting Twello-Apeldoorn aanhouden. Direct over de brug rechts (richting Terwolde) en bij de rotonde rechts. Vergadering Vacatures in het hoofdbestuur. Uw bestuur stelt voor de heer M. den Hartog, uit Wijk bij Duurstede, te benoemen tot lid van het hoofdbestuur. Indien de vergadering hiermee akkoord gaat zal hij vooral het onderdeel zomerkampen voor zijn rekening nemen. Voor de vervulling van de vacature algemeen secretaris kunnen nog steeds kandidaten worden aangemeld. Middagprogramma Het middagprogramma bestaat uit een aantal stadswandelingen naar keuze, waarbij ruime aandacht wordt ge-

Programma Het programma van 10 mei ziet er als volgt uit: 9.30 -10.15 uur ontvangst van de deelnemers 10.15-10.20 uur welkomstwoord door de burgemeester van Deventer, drs. J. van Lith de Jeude 10.20 -12.00 uur jaarvergadering 12.00-13.00 uur lunch 13.00 -15.30 uur middagprogramma 15.30 -16.30 uur afscheidsreceptie

schonken aan de ontstaansgeschiedenis van de stad en de wijze waarop in Deventer de restauraties van historische panden zijn en worden aangepakt. Ook de Noorderbergtoren, waarover in Westerheem een aantal keren is geschreven, staat op het programma. U wordt door zeer deskundige gidsen rondgeleid. Na afloop volgt bezichtiging van de Lebuïnuskerk; hier wordt een hapje en een drankje als afscheid aangeboden.

Deelname Deelname aan de jaarvergadering is gratis. Voor deelname aan de lunch en het middagprogramma (introducé(e)s zijn welkom!) dient men per deelnemer € 14,- over te maken op girorekening 577808 t.n.v. AWN te De Bilt. Speciale wensen t.a.v. de lunch (bijvoorbeeld broodjes zonder boter) s.v.p. vermelden. Alle deelnemers, ook degenen die niet aan de lunch en het middagprogramma wensen deel te nemen, worden dringend verzocht zich vóór 20 april aan te melden bij de algemeen penningmeester van de AWN, Soestdijkseweg Zuid 45, 3732 HD De Bilt. De aanmelding dient te geschieden onder opgave van naam, adres, woonplaats, datum en handtekening. De jaarstukken worden na aanmelding zo spoedig mogelijk toegezonden.


Agenda Ziet u uw bericht graag geplaatst in Westerheem 2ooyj? Dan moet het uiterlijk 1 mei in mijn bezit zijn. Bovendien dient de activiteit pas na de verschijning van Westerheem 2ooyi (dus na half juni) plaats te vinden.

22 april 2003 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. - lezing door drs. Jan de Koning over zijn studie over de geschiedenis van Kennemerland van de derde tot de zevende eeuw. Jan de Koning is bezig met zijn onderzoek over dit onderwerp. Bij deze lezing zullen zeker ook de opgravingsresultaten van het onderzoek te Uitgeest uit 1987 ter sprake komen. Werk- en expositieruimte, Tuinstraat 27a te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur. 10 mei 2003 Algemene Ledenvergadering van de AWN. 14 mei 2003 Afd. Helinium - lezing door drs. J.M. Koot (gemeentelijk archeoloog van Rijswijk): 'De steentijdmensen van Ypenburg'. Boerderij Hoogstad, Westlaridseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (oio - 4604737). 14 mei 2003 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - lezing door ir. M.E. den Boef (provincie Gelderland): 'Cultuurhistorische aspecten van het landschap'. Er zal nader worden ingegaan op het onderzoek, de registratie en het behoud. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenoverhet NS-starion). Aanvang: 19.45 u u r Toegang: € 1,50. 17 mei 2003 Afd. Nijmegen e.o. - ter gelegenheid van het zevende lustrum een excursie naar Kalkriese (bij Osnabrück) en Haltern (in Westfalen). Dit is vrijwel zeker de plaats waar Varus en zijn legioenen in een hinderlaag werden gelokt en vernietigd. In de loop van de tijd zijn zo'n 700 plaatsen genoemd als plaats waar de veldslag zou hebben plaatsgevonden en bij gebrek aan bewijs ook weer verworpen. Dit geldt echter niet voor Kalkriese. In Haltern bekijken we in het Römermuseum de resultaten van ruim honderd jaar archeologisch onderzoek van Romeinse kampementen aan de

IV

Lippe. Haltern zal een belangrijke standplaats van de troepen en een groot logistiek centrum zijn ; geweest, maar waarschijnlijk ook zetel van het militair bestuur in een niet-gepacifeerd gebied. Over het jaar van stichting is men het nog niet eens, maar wel over het einde van het legerkamp: 9 na Chr. 14 juni 2003 Afd. Helinium - excursie 'op reis door de tijd' naar de Alblasserwaard. We gaan vandaag fietsen in de prachtige Alblasserwaard en volgen een TRAProute, dus naast het landschap komt de archeologie zeker aan bod. Vertrektijd: 8.00 uur van Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Informatie: Jurrien Moree (oio 4604737). 14 juni 2003 Afd. Nijmegen e.o. - een archeologische fietstocht rond Swalmen bij Roermond. Het betreft TRAProute 2 en de af te leggen afstand is ongeveer 2'; km. De route biedt veel natuurschoon, maar ook landhuizen, een kasteel, een merkwaardig kerkje aan de Maas en nog veel meer moois. 18 juni 2003 Afd. Helinium - lezing door R.J. Holtman: 'Maten en gewichten'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur; Informatie: Jurrien Moree (oio - 4604737). 21 juni 2003 Afd. Helinium - 45-jaar-en-midzomerfeest (barbecue). Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 25IS, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (oio - 4604737). 10 september 2003 Afd. Helinium - lezing door drs. M. Groothedde (gemeentelijk archeoloog van Zutphen): 'De ontwikkeling van Zutphen in de Vroege en Volle Middeleeuwen'. Boerderij Hoogstad, Westland* seweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (oiö - 4604737). 8 oktober 2003 Afd. Helinium - lezing door Dorothea Schultz: 'Schoenen en re-enactment'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (oio - 4604737).


VERENIGINGSNIEUWS juni 2003 Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts

AWN studiedag 'Hantering van archeologisch materiaal' Anne-Marie Visser kan op zaterdag 29 maart maar liefst zo'n tachtig AWN'ers verwelkomen in de aula,van het ROCgebouw, gelegen aan de Marterstraat in Nijmegen. Vorig jaar vond in Amsterdam de eerste studiedag plaats, waar ook al erg veel belangstelling voor was. Het is de bedoeling van deze dag een terugkerend evenement te maken, maar we mogen ook nog andere activiteiten verwachten van de deskundigheidscommissie. Mede-organisator Claudia Vandepoel legt uit wat de bedoeling is van deze dag. Het is een soort 'snuffelstage', gericht op enkele vondstcategorieĂŤn die we veel tegenkomen. Maar er komt, als het een beetje meezit, ook een speciale aardewerkdag, metaaldag etc. Helaas moet Claudia meedelen dat Evert Moll afwezig is. Hij zou ons iets vertellen over de conservering en restauratie van metalen voorwerpen. Dan maar vlug begonnen met het programma. Als eerste krijgt Bram van As , (Universiteit van Leiden) het woord. Aan de hand van dia's over archeologisch onderzoek in het Midden-Oosten gaat hij in op het belang van keramiekvondsten, de informatie die keramiek kan geven, het productieproces en enkele experimenten. Hierna verdelen we ons over een twaalftal tafels voor een 'case-study'. Aan de hand van op de tafel aanwezige fragmenten keramiek beantwoorden we enkele vragen, waarbij de mogelijkheid bestaat hulp in te roepen van een van de rondlopende deskundigen. Enkele vragen: Waaraan herken je ijzerhoudende klei? Hoe weet je hoe hard een scherf is? Wat zijn glazuren? Waarmee maak je kleur? Hoe kun je het smeltpunt verlagen? Ook redelijk tot goed ingevoerden ontdekken soms dat het niet zo eenvoudig is om bepaalde vragen goed te beantwoorden.

Silke Lange (Universiteit van Amsterdam) neemt ons vervolgens mee in de wereld van het vaak zeer kwetsbare en dus uiterst voorzichtig te behandelen botanisch materiaal. Achtereenvolgens vertelt zij over pollen en sporen, macroresten, onverkoold hout en houtskool. De ecologische archeologie kan.ons veel vertellen over de omstandigheden waaronder de mens leefde in een bepaalde periode. Haar verhaal wordt zeer aandachtig gevolgd, getuige enkele gestelde vragen als 'Hoe wordt omgegaan met het gegeven dat de ene plant aanzienlijk meer pollen produceert dan de andere?' en 'Hoe worden de pollen geĂŻsoleerd?' Sandra Comis gaat in op textielvondsten (wol-zijde-linnen-katoen): de grondstoffen, het productieproces, het behandelen van textielvondsten en de reconstructie van textiel. Ook haar verhaal wekt interesse. Vragen zijn bijvoorbeeld 'Heeft de uitdrukking 'op de keper beschouwd' met textiel te maken?', 'Werd ook hennep gebruikt voor textiel?' en 'Hoe worden de oorspronkelijke kleuren herkend?' Dan is iedereen toe aan aandacht voor de inwendige mens: we gebruiken een Romeinse lunch. De mix van ei, vruchten, vlees, groente en wijnaardappel smaakt uitstekend en chefkok Onno Jauernig, hier bijgestaan door Alexandra Oostdijk en Hennie Raming, heeft eer van zijn werk. Het middagprogramma bestaat uit voor alle deelnemers twee workshops naar (bij de opgave gedane) keuze. Ondergetekende bezoekt eerst de workshop 'natuursteen', geleid door Kier van Gijssel. Zijn collega die het vuursteen zou doen is helaas afwezig, maar het materiaal is er wel. Aan de hand van zijn collectie steenmateriaal leidt Kier ons naar de illustere wereld van stollings-, metamorfe en afzettingsgesteenten. Tevens wijst hij ons op wat nuttige literatuur over deze materie. Het mag opmerkelijk heten dat het tachtig jaar oude 'Het keienboek' van P. van der Lijn nog steeds een hoog aangeschreven informa-


tiebron is voor steenliefhebbers, zij het dat mijn zevende druk (1986) er wel wat anders uitziet dan de oorspronkelijke uitgave van 1923. Te snel is de tijd voorbij en moeten we verder. Mijn tweede workshop is die van aardewerk, geleid door de al van de morgen bekende Bram van As. We hebben het hier over zaken als primaire en secundaire klei, keramische verandering, magering, regiospecifiek materiaal, kleimonsters en teststaafjes, gedraaid en handgemaakt, en kleur. Bovendien voert een van de deelnemers ons nog mee naar Brunssum en Schinveld, dit via een door een van de andere deelnemers meegenomen dikke 'pingsdorfachtige' scherf met strepen en wat glazuur. Dan overvalt de klok ons ook hier. De andere workshops waren die van glas (André Cardol), textiel (Sandra Comis), leer (Olaf Goubitz), dierlijk bot (Theo de Jong) en botanisch materiaal/hout (Silke Lange). We verzamelen ons weer in de aula, waar Claudia de aandacht vestigt op de minimale eisen waaraan depots (zouden) moeten voldoen. Zij heeft een goed gevoel over deze dag en wat mij betreft terecht. Ik was van tevoren een beetje bang dat het te veel op beginnersniveau zou zijn. Voor deze categorie AWN'ers zal het ook zeker een heel leerzame dag zijn geweest, maar voor de meer gevorderden waren toch ook de nodige leermomenten aanwezig. Voor het naar huis gaan ontvangen we nog een map met daarin onder meer samenvattingen van een groot deel van het deze dag aan ons vertelde en gedemonstreerde. Een goede, nuttige en bovendien gezellige dag, waarvoor ik de organisatoren ook op deze plaats graag bedank. Jan Coenraadts

Een nieuwe AWN internetsite De AWN heeft sinds de Algemene Ledenvergadering in mei een geheel vernieuwde internetsite. Op de site zijn allerlei nieuwtjes te vinden over de AWN zelf en over archeologie in het algemeen. Bedoeling is dat (amateur)archeologen

de site als een soort 'homepage' gaan gebruiken. Naast nieuws en een agenda met komende activiteiten staat er informatie over de afdelingen. Ook kunnen de meest recente Westerheems worden ingezien. Vanuit de site kan doorgelinkt worden naar allerlei instanties die met de archeologie in Nederland van doen hebben. Tevens kunnen er allerlei soorten noodzakelijke formulieren worden 'gedownload'. Her en der op de site wordt een oproep gedaan voor het aanleveren van bijvoorbeeld publicaties of bijdragen van afdelingen. Als AWN-leden hier gebruik van gaan maken (en dat is uiteraard te hopen) wordt deze nieuw internetsite echt voor en door leden. Uiteraard staan ook alle publicaties van de AWN erop en kunnen geïnteresseerden zich rechtstreeks als lid aanmelden. Kortom de nieuwe site van de AWN is uw (herhaald) bezoek zeker waard: www.awn-archeologie.nl

Mededelingen van het Hoofdbestuur van de AWN Tijdens de afgelopen Algemene Ledenvergadering op 10 mei in Deventer is door het hoofdbestuur van de AWN de toegezegging gedaan meer en beter te communiceren over de eigen activiteiten. Als communicatiemiddel is, naast het reeds bestaande Bulletin, dat verspreid wordt aan de afdelingsbesturen en veldwerkcoördinatoren, gekozen voor de Westerheem. Dit is bij uitstek het meest gelezen en logische orgaan en daarmee uitstekend geschikt om over de resultaten van de gepleegde inzet mededeling te doen. Dat juist nu dit initiatief wordt genomen, zal weinigen verbazen: de onrust over de toekomst van de amateurarcheologie is groot en het is daarom van groot belang dat iedereen goed op de hoogte is van de ontwikkelingen. Het hoofdbestuur van de AWN is als vertegenwoordiger van de grootste organisatie op gebied van de amateur-archeologie één van de gesprekspartners over de ontwikkelingen met bijvoorbeeld het Ministerie van OC&W, de ROB, de RIA en de SNA. Deze verantwoordelijke posi-


tie maakt het noodzakelijk goed contact te houden met de eigen achterban: de leden van de AWN. Ondanks dat vanuit het hoofdbestuur veel tijd en energie besteed wordt aan diverse overleggen, het voeren van correspondentie met betrekking tot de recente ontwikkelingen en het onderhouden van mondelinge contacten met de leden en de 'spelers in het veld', blijft het natuurlijk mogelijk dat locale ontwikkelingen aan de aandacht ontsnappen. Mocht u deze willen delen met het hoofdbestuur of denkt u dat het belangrijk is dat deze hiervan op de hoogte is, neem dan contact op met de vice-voorzitter (Jeroen ter Brugge, naam en adres: zie achterin). Mogelijkheden voor onderzoek door amateur-archeologen Mede naar aanleiding van vragen door het hoofdbestuur heeft de ROB de AWN een brief gestuurd, waarin de spelregels rondom het zelfstandig uitvoeren van opgravingen worden uitgelegd. De inhoud van deze briefis in deze Westerheem integraal weergegeven. Hoewel er procedures gevolgd dienen te worden (welke formeel al sinds de Monumentenwet 1988 golden), blijven er gelukkig mogelijkheden bestaan voor het eigen gravende veldwerk. Het hoofdbestuur zal er bij de ROB op aandringen de inhoud van deze brief onder de aandacht te brengen van de diverse provinciale en gemeentelijke archeologische diensten. Het uitvoeren van grondboringen voor amateurs verboden?

Uit 'het veld' kreeg het hoofdbestuur signalen dat de Rijksinspectie voor de Archeologie (RIA) er bij de staatssecretaris van cultuur op heeft aangedrongen de regelgeving voor het uitvoeren van grondboringen aan banden te leggen. Het hoofdbestuur heeft op basis van dit bericht bij het Ministerie van OC&W om duidelijkheid hierover gevraagd en tegelijk tegen het verbieden van grondboringen (door amateurs) bezwaar aangetekend. Hoewel de definitieve besluitvorming nog niet heeft plaatsgevonden, mocht het hoofdbestuur inmiddels wel twee reacties ontvangen op de, als cc aan de RIA en de Raad voor Cultuur, toegezonden brief. De RIA antwoordt dat het de bezwaren van de AWN op zich begrijpt, maar vanwege het vele 'broddelwerk' van commerciële (meestal niet archeologische) bedrijven, aandringt op nadere,

strengere regelgeving. Deze is overigens volgens de RIA voor wat de amateurs betreft, gericht op gebiedsgerichte verkenningen en niet op het nader karteren van bekende vindplaatsen. De Raad voor Cultuur schrijft dat deze bevreesd is voor verdere bureaucratisering van het archeologisch bestel en stelt verder: 'Proefboringen met als doel de opsporing van archeologische monumenten zijn weliswaar technisch te beschouwen als een vorm van opgraven, maar de Raad vraagt zich af of proefboringen daarmee ook onder de opgravingsbevoegdheid zouden moeten vallen. Hij geeft er de voorkeur aan dat de kwaliteitsverbetering bereikt wordt door aanscherping van de normen voor uitvoerders, in plaats van aanscherping van de regels voor de uitvoering.' Over het besluit van de staatssecretaris zal het hoofdbestuur, zodra beschikbaar, mededeling doen. Enquête Onlangs verspreidde het hoofdbestuur onder de afdelingen, werkgroepen en veldwerkcoördinatoren een enquête over de recente ervaringen met de regelgeving, uitvoering van en contacten aangaande veldwerk en vondstmeldingen met overheidsinstanties en andere partijen in het archeologisch/cultuur-historisch veld. Doel van de enquête is te inventariserenir of de wijzigingen in het bestel positief of negatief effect hebben op het werk van dé AWN-leden. Inmiddels zijn vele ingevulde enquêteformulieren ingevuld teruggekomen, maar de respons kan en moet nog hoger worden. De inzendtermijn is om die reden verschoven tot 15 juli aanstaande. Het hoofdbestuur fungeert als spreekbuis voor de leden. Kennis over de werkelijke gang van zaken is daarbij van groot belang. Stuur het formulier dus zo spoedig mogelijk in. Indien u, als veldwerkcoördinator of als actief lid onverhoopt geen bericht over de enquête ontvangen heeft, neemt u dan contact op met de vice-voorzitter (adres: zie achterin). Hoofdbestuur AWN


Agenda Ziet u uw bericht graag geplaatst in Westerheem 2003-4? Dan moet het uiterlijk ïjuli in mijn bezit zijn. Bovendien dient de activiteit pas na de verschijning van Westerheem 2003-4 (dus na half augustus) plaats te vinden. 21 juni 2003 Afd. H,elinium - 45-jaar-en-midzomerfeest (barbecue). Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Móree (oio - 4604737). juli-augusrus 2003 AWN - AWN-zomerkampen in Arnhem voor gevorderden (20-26 juli / 27 juli2 augustus 2003) en in Zutphen voor beginners (9-16 augustus 2003). vanaf 3 september Afd. Lek- en Merwestreek - tentoonstelling van vondsten, afkomstig van het terrein van het voormalige Rooms Katholiek Ziekenhuis. Dordts Archeologisch Centrum, Gravenstraat 22 te Dordrecht. 10 september 2003 Afd. Helinium - lezing door drs. M. Groothedde (gemeentelijk archeoloog van Zutphen): 'De ontwikkeling van Zutphen in de Vroege en Volle Middeleeuwen'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (oio - 4604737). 8 oktober 2003 Afd. Helinium - lezing door Dorothea Schultz: 'Schoenen en re-enactment'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (oio - 4604737). 11 oktober 2003 AVRA - Symposium 'Archant, vlekken in het zand'. Tijdens dit symposium t.g.v. het 40-jarig bestaan van de Antwerpse Vereniging voor Romeinse Archeologie zijn er lezingen over: - recente opgravingen in het tracé van de HSL in de provincie Antwerpen en in Nederland - opgravingen in de stad Antwerpen en omgeving

IV

- de relatie archeologische kaarten ruimtelijk beleid - het archeologisch onderzoek in de Nederlandse Kempen - opgravingen van de AVRA sinds 1964. Sprekers: Rica Annaert, Nico Arts, Bas Bogaerts, Katrien Cousserier, Guido Cuyt, Peter Kranendonk, Karen Minsaer, Kathy Sas, Tim Vanderbeken, Johan Veeckman, Cyriel Verbeek en Alde Verhaert. 13-20 oktober 2003 (voorlopige datum) Afd. Helinium - excursie naar Griekenland (Peloponnesos). Informatie: Jurrien Moree (oio - 4604737). 14 oktober 2003 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. - lezing door mevr. Chr. van Hees (Museum Boymans-van Beuningen) over 'Baardmannen en puntneuzen, vorm, gebruik en betekenis van gezichtskruiken'. Mevr. Van Hees benadert dit onderwerp onder meer kunsthistorisch. Wie is die baardman, waarom staat hij op een kruik, wie gebruikte de kruik en waarvoor? Afbeeldingen op schilderijen vertellen veel hierover. Werk- en expositieruimte, Tuinstraat 27a te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur. 12 november 2003 Afd. Helinium - lezing door drs. Martijn Defilet (werkzaam bij het VLAK): 'Archeologie van Syrië'. Boerderij Hoog- . stad, Wesüandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (010-4604737). 21 november 2003 Afdeling Zeeland - lezing door mw. drs. CE. Heyning (conservator kunst, kunstnijverheid en historische voorwerpen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen) en Robbert Jan Swiers over het belang en de betekenis van de collectie archeologica van het Zeeuwsch Genootschap in Middelburg. SCEZ Archeologie. Armeniaans Schuitvlot 1 te Middelburg. Aanvang: 19.30 uur. 10 december 2003 Afd. Helinium - lezing door Jacques Moerman: 'Het kasteel Keenenburg in • Schipluiden'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (oio - 4604737).


VERENIGINGSNIEUWS augustus 2003 Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts

Vacatures Westerheem zoekt op korte termijn:

Hoofdredacteur m/v Wat zijn je taken? • Je geeft leiding aan de redactie. • Je bewaakt het redactiebeleid en geeft er zelf nieuwe invullingen aan. • Je zit schrijvers achter de broek als ze te laat zijn. • Je vergadert eens per twee maanden. • Je vertegenwoordigt Westerheem naar de buitenwacht. • Je zit meteen ook in het Hoofdbestuur van de AWN. • Je mag allerlei leuke redactieklusjes doen: schrijven, redigeren, recenseren, meedenken over vormgeving etc. Wat verwachten we van jou? • Je bent een goede redacteur en je kunt een redactie aansturen. • Je hoeft geen archeoloog te zijn, maar je moet wel het verschil weten tussen de ROB en de NISA. • Je bent niet verlegen. • Liefst heb je ook ervaring met het maken van bladen. Salaris: • Alleen onkostenvergoeding. Maar het levert een hoop ervaring en plezier op. Bovendien is het heel verdienstelijk werk, want je zet je in voor het cultuurhistorisch erfgoed van ons land. En dat voelt goed.

Eindredacteur m/v Wat zijn je taken? • Je onderhoudt contacten met de vormgever/drukker in Deventer. • Je moet er soms langs, het is daarom handig als je in het oosten van het land woont. • Je vergadert eens per twee maanden. • Je mag allerlei leuke redactieklusjes doen: schrijven, redigeren, recenseren, meedenken over vormgeving etc. Wat verwachten we van jou? • Je hoeft geen archeoloog te zijn, maar je moet wel het verschil weten tussen Steentijd en Ijzertijd. • Je hebt een accurate, rode pen. Salaris: • Alleen onkostenvergoeding. Maar het levert een hoop ervaring en plezier op. Bovendien is het heel verdienstelijk werk, want je zet je in voor het cultuurhistorisch erfgoed van ons land. En dat voelt goed. Belangstelling voor een van deze functies? Stuur een brief of mailtje naar scheidend hoofdredacteur Paul van der Heijden.


Bronzen legpenning voor An Osseweijervan Bueren

de werkruimte is An Osseweijer voor de continuĂŻteit van de activiteiten binnen de afdeling van onschatbare betekenis.'

Op 14 juni jongstleden werd de bronzen legpenning op een steenworp afstand van de bekende donk van Brandwijk uitgereikt aan An Ossewijer-van Bueren. De bronzen legpenning is in het leven geroepen als waarderingsteken voor (zeer) verdienstelijke AWN-leden. Dit jaar viel, op voordracht van de afdeling Lek- en Merwestreek, de keuze op An Osseweijer uit Dordrecht. Meer dan twintig jaar is zij reeds actiefin haar eigen afdeling als bestuurslid en als coĂśrdinator van de meeste van de afdelingsactiviteiten. Als moeder van de werkruimte is zij de vaste spil van de werkzaamheden en organiseert zij lezingen, cursussen en excursies. Ook publiceerde zij meermalen in het afdelingsblad. De voordracht besloot dan ook met de volgende passage: 'Vooral haar rol als spil en kloppend hart van

Nieuwe website LWAOW Evenals de AWN heeft de LWAOW een vernieuwde internetsite gekregen. Per 15 juni is de website van de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water verhuisd naar een eigen domein op het internet. De LWAOW is voortaan te vinden op: www.lwaow.nl. Daarnaast is ook een nieuw e-mailadres in het leven geroepen. E-mail kunt u voortaan sturen aan info@lwaow.nl Door dit alles zijn wij beter en gemakkelijker op het internet te vinden voor belangstellenden en is onze bereikbaarheid voor de leden gemakkelijker en eenduidiger geworden. 'Laat het verleden niet verwateren' en blijf duiken in het verleden!. Nico Durante Webmaster LWAOW

Ontwikkelingen en opvattingen omtrent het begrip restauratie door bouw- en restauratiedeskundige Harry Boerema

Datum: Dinsdag 21 oktober 2003 om 20.00 uur.

Zaal open vanaf 19.45 uur. Toegang gratis. Plaats: Het huis 'Eem', Hoge der A 6 te Groningen Het onderwerp van de lezing richt zich op ontwikkelingen en wijzigingen in de opvattingen over restauraties die de spreker gedurende zijn veertigjarige loopbaan in de monumentenzorg heeft meegemaakt.


Een zeer belangrijk meetpunt in deze periode is de totstandkoming van het Handvest van Venetië in 1964. In dit handvest worden het belang van de geschiedenis van het gebouw en de instandhouding van authentiek materiaal en bouwsubstanties in hoge mate benadrukt. Daarvoor lag de nadruk bij de meeste architecten meer op technisch vakkundig herstel, waarbij toepassing van moderne bouwconstructies niet werd gemeden. Het begrip behoud gaat vóór vernieuwen - moest tot vele architecten doordringen. De bescherming van monumenten, als neergelegd in de Monumentenweg 1988, laat ruimte voor wijzigingen en aanpassingen aan het huidige gebruik. Bij dergelijke wijzigingen wordt grote aandacht geschonken aan de instandhouding van de historische kenmerken en de structuur van het monument, echter nieuwe ontwikkelingen bieden kansen voor duurzaam voortbestaan en leveren vaak boeiende resultaten op. Voorbeelden van sterk bediscussieerde en bekritiseerde wijzigingen krijgen ruim aandacht in deze lezing. Tevens wordt aandacht besteed aan de kwaliteit van een opdracht tot restauratie en verbouw van een monument. Harry Boerema, studeerde bouwkunde in Groningen en bekwaamde zich daarna in architectuurgeschiedenis. Hij was belast met het opstellen van restauratieplannen en met het begeleiden van restauratiewerken in de particuliere architectensector. Daarna was hij 25 jaar werkzaam bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg als rayonarchitect en consulent. Van 1999 tot 2001 begeleidde hij de nieuwbouw van een moderne westvleugel bij het klooster in Ter Apel. Gedurende dezelfde periode gaf hij ondersteunende begeleiding bij de restauratie van de Dutch Reformed Church in de vestingstad Galle in Sri Lanka en ontwikkelde hij een herstelplan voor enkele knelpunten bij de vestingwerken van deze VOC-stad.

Agenda Ziet u uw bericht graag geplaatst in Westerheem 2003-5? ^->an moet het uiterlijk 1 september in mijn bezit zijn. Bovendien dient de activiteit pas na de verschijning van Westerheem 2003-5 (dus na half oktober) plaats te vinden.

vanaf 6 september Afd. Lek: en Merwestreek - tentoonstelling van vondsten, afkomstig van het terrein van het voormalige Rooms • Katholiek Ziekenhuis. Dordts Archeologisch Centrum, Gravenstraat 22 te Dordrecht. 9 september 2003 Afd. Nijmegen e.o. - schervenavond. Een aanzienlijk aantal leden zal de vondsten van het afgelopen jaar tonen en er iets van vertellen. Meestal roepen de vondsten ook veel vragen op die aanleiding geven tot boeiende discussies. Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 in Nijmegen (de Elzenstraat is een , zijstraat van de Hengstdalseweg). Aanvang: 20.00 uur. 10 september 2003 Afd. Helinium - lezing door drs. M. Groothedde (gemeentelijk archeoloog van Zutphen): 'De ontwikkeling van Zutphen in de Vroege en Volle Middeleeuwen'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg,258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (óio - 4604737). 10 september 2003 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - lezing door mevr. drs. M. de Jongh (Gelders Oudheidkundig Contact): 'De Zutphense glasvondst'. Deze lezing zal kort ingaan op de ontstaansgeschiedenis van gebrandschilderd glas (in lood). Vervolgens zal het nu nog bestaande glas in Nederland van vóór 1600, waartoe de Zutphense glasvondst behoort, worden besproken. Cultureel Centrum


De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 uur; toegang € 1,50. . 13 september 2003 Afd. Lek- en Merwestreek - middeleeuwse maaltijd. Bord, mok en bestek zelf meebrengen. Inlichtingen bij Irmel Dolman of An Osseweijer-Van Bueren. Vest 94a, Dordrecht. Aanvang: 17.00 uur; kosten € 7,-. 17 september 2003 Afd. Lek- en Merwestreek - lezing door dhr. P. Jorissen: 'Verzamelen en veilen.' Georganiseerd door de Vereniging Oud Dordrecht, 't Hof, Dordrecht. Aanvang: 20.00 uur. 17 september 2003 Afd. Lek- en Merwestreek - excursie Amsterdam. Bezoek aan Pijpenmuseum (Prinsengracht 488) en stadswandeling (met bezichtiging van het Bagijnhof en 'Onze lieve Heer op Zolder'). Lunch meebrengen. Reiskosten afhankelijk van het aantal kortingkaarten. Opgeven tot 15 september bij Norbert Zaalberg of Irmel Dolman. Verzamelen Dordrecht CS om 8.45 uur. Vertrek 9.13 uur. 20 september 2003 Afd. Nijmegen e.o. - fietstocht langs het veronderstelde Romeinse aquaduct tussen Berg en Dal en de Hunerberg in Nijmegen. Op veler verzoek wordt deze fietstocht opnieuw georganiseerd. Vertrek: om 11.00 uur verzamelen op het parkeerterrein van Tivoli in Berg en Dal. Informatie en opgave bij Peter Vissers (tel. 024-6418751; e-mail: p.vissers@hccnet.nl of Ben Teubner tel. 024-3223816; e-mail: b.teubner@hccnet.nl. 22 september 2003 Afd. Rijnstreek - lezing door drs. Tom Hazenberg en drs. Wouter Vos: 'Romeinse opgravingen te Woerden'. Gemeentearchief Leiden, Boisotkade 2A. Aanvang: 20.00 uur.

IV

Meer informatie: www.woeirden.nl en www.archeologie.kennisnet.nl/schip. 27 september 2003 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - najaarsexcursie naar Haarlem en de Haarlemmermeerpolder. De reis voert naar Teylers Museum (het oudste openbare museum van ons land, achttiende eeuw), het Archeologisch Museum aan de Grote Markt (in de kelder van de Vleeshal, 17e eeuw) en ten slotte het voormalige stoomgemaal Criiquius (midden 19e eeuw), na twintig jaar restaureren in 2002 weer in gebruik gesteld. Informatie: Ron Moerenhout via het secretariaat van de afdeling. 8 oktober 2003 Afd. Helinium - lezing door Dorothea Schultz: 'Schoenen en re-enactment'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (oio - 4604737). 8 oktober 2003 Afd. Utrecht e.o. - lezing door F. Snieder (gemeentearcheoloog): 'Archeologie in Amersfoort'. Over het ontstaan, de vroegste ontwikkeling en groei van de stad, over de rol van het water, boerderijen van de prestedelijke ontwikkeling en vondsten wijzend op bierbrouwnijverheid. Kapittelzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. 1

8 oktober 2003 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - lezing door drs. J. Thijssen (gemeente Nijmegen): 'Eist en Nijmegen, gemeenschappelijke ontwikkelingen'. In 2002 is een nieuw tempelterrein ontdekt in de nieuwbouwwijk Westeraam te Eist. In een breed kader geplaatst vormt het een belangrijke bijdrage aan de kennis over de ontwikkeling van het Bataafse gebied. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 u u r ^ toegang € 1,50.


n oktober 2003 AVRA - Symposium 'Archant, vlekken in het zand'. Tijdens dit symposium t.g.v. het 40-jarig bestaan van de Antwerpse Vereniging voor Romeinse Archeologie zijn er lezingen over: • recente opgravingen in het tracé van de HSL in de provincie Antwerpen en in Nederland - opgravingen in de stad Antwerpen en omgeving - de relatie archeologische kaarten ruimtelijk beleid - het archeologisch onderzoek in de Nederlandse Kempen - opgravingen van de AVRA sinds 1964. Sprekers: Rica Annaert, Nico Arts, Bas Bogaerts, Katrien Cousserier, Guido Cuyt, Peter Kranendonk, Karen Minsaer, Kathy Sas, Tim Vanderbeken, Johan Veeckman, Cyriel Verbeek en Alde Verhaert.

door Adviesbureau RAAP op de Overbetuwse vinexlocatie Eist-Westeraam werden geen sporen gevonden van deze Gallo-Romeinse omgangstempel. Na begin van de werkzaamheden werden hier vorig jaar alsnog overblijfselen van deze tempel en van twee houten voorgangers aangetroffen. De vondsten zijn van eminent belang, omdat niet eerder in Nederland zo duidelijk een ontwikkeling naar een volwaardige tempel was te zien. Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 in Nijmegen (de Elzenstraat is een zijstraat van de Hengstdalseweg). Aanvang: 20.00 uur.

13-20 oktober 2003 (voorlopige data)

21 oktober 2003 AW Rijswijk (Afd. Den Haag e.o.) lezing door mevr. dr. C. Laan: 'Drinkcultuur uit een Vlaardingse beerput'. Schoolstraat 31, ingang Blekerslaan te Rijswijk. Aanvang: 20.00 uur. Inl.: F. Koot-Lever (070-3989226).

Afd. Helinium - excursie naar Griekenland. Een achtdaagse kennismaking met het fraaie landschap en de boeiende archeologie van de Peloponnesos, de archeologische schatkamer van Griekenland. Informatie: Jurrien Moree (010-4604737).

10 november 2003 Afd. Rijnstreek - lezing door dr. Elisabeth den Hartog: 'De oudste kerken'. Gemeentearchief Leiden, Boisotkade 2A. Aanvang: 20.00 uur (onder voorbehoud).

14 oktober 2003 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. lezing door mevr. Chr. van Hees (Museum Boymans-van Beüningen) over 'Baardmannen en puntheuzen, vorm, gebruik en betekenis van gezichtskruiken'. Mevr. Van Hees benadert dit onderwerp onder meer kunsthistorisch. Wie is die baardman, waarom staat hij op een kruik, wie gebruikte de kruik en waarvoor? Afbeeldingen op schilderijen vertellen veel hierover. Werk- en expositieruimte, Tuiristraat 27a te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur. 14 oktober 2003 Afd. Nijmegen e.o. - lezing door Jan Thijssen en Harry van Enckevort: 'Een unieke tempel in Eist-Westeraam'. Bij gedegen archeologisch vooronderzoek

11 november 2003 Afd. Nijmegen e.o. - lezing door mevr. dr. Carol van Driel-Murray (IPP, Universiteit van Amsterdam): 'Vondsten van bijzondere Romeinse gebruiksvoorwerpen in Cuijk'. Duikers van Mergor in Mosam vonden bij Cuijk niet alleen sporen van de Romeinse brug en kadeversterkingen, maar ook veel vondsten uit de laat-Romeinse tijd, waaronder talrijke goed bewaarde ledervondsten. Het gaat vooral om schoeisel dat een goed inzicht geeft in de levensstandaard van de bewoners Van het fort en het culturele milieu waarin zij zich bewogen. De Cuijkse schoenmode was zeer gevarieerd en tot nu toe waren deze stijlen alleen van afbeeldingen bekend. Wijkcentrum Dë Ark, Elzenstraat 4 in Nijmegen

V


(de Elzenstraat is een zijstraat van de Hengstdalseweg). Aanvang: 20.00 uur. 12 november 2003 •;

Afd. Helinium - lezing door drs. Martijn Defilet (werkzaam bij het VLAK): 'Archeologie van Syrië'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (010-4604737). 12 november 2003 Afd. Utrecht e.o. - lezing door K. Koot (algemeen projectleider): 'De oogst van de archeologische monumentenzorg in de Betuweroute'. Over tien jaar archeologisch veldwerk, de resultaten van de onderzoeken, hun bijdrage aan veranderende inzichten en onderzoek dat zojuist is gestart. In tijd beslaan de onderzoeken Neolithicum, Bronstijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen. Kapittelzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. 12 november 2003 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - lezing door F.G.H. Veldt (AWN-17): 'Galerius (250-311), zijn triomfboog, paleis en mausoleum'. Galerius, een Oost-Romeinse keizer, een van de tetrarchen, regeerde van 305 tot 311. In 2002 is in het Noord-Griekse Thessaloniki het archeologisch onderzoek naar zijn paleis gereed gekomen. Bijzonder zijn de gerestaureerde mozaïekvloeren in zijn paleis en in zijn mausoleum. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 u u r J toegang € 1,50. 12 november 2003 Afd. Lek- en Merwestreek - lezing door prof. dr. Louwe Kooimans: 'Hardinxveld, een mesolithische woonplaats, opgegraven in de Betuweroute.' Georganiseerd door de Vereniging Oud Dordrecht, 't Hof, Dordrecht. Aanvang: 20.00 uur.

VI

13 november 2003

Afd. Flevoland - lezing door Frank van der Heijden: 'De opgraving bij J97'. Plaats en tijd nog niet bekend. 21 november 2003 Afdeling Zeeland - lezing door mw. drs. CE. Heyning (conservator kunst, kunstnijverheid en historische voorwerpen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen) en Robbert Jan Swiers over het belang en de betekenis van de collectie archeologica van het Zeeuwsch Genootschap in Middelburg. SCEZ Archeologie. Armeniaans Schuitvlot 1 te Middelburg. Aanvang : 19.30 uur. 10 december 2003 Afd. Helinium - lezing door Jacques Moerman: 'Het kasteel Keenenburg in Schipluiden'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (010-4604737). 13 december 2003

Afdeling Zeeland - lezing door de heer prof.dr. P.A. Henderikx over de inpoldering van Noord-Walcheren en de buitenplaatsen/hofsteden Duno en Ravesteyn. De AWN heeft op beide locaties onderzoek gedaan. SCEZ Archeologie. Armeniaans Schuitvlot 1 te Middelburg. Aanvang: 19.30 uur. 10 januari 2004 Afd. Lek- en Merwestreek - Nieuwjaarsinstuif. Vest 94a, Dordrecht. Aanvang: 11.00 uur. 19 januari 2004 Afd. Rijnstreek - lezing door drs. Henk van der Velde: 'Romeinse opgravingen in de Zanderij te Katwijk'. Gemeentearchief Leiden, Boisotkade 2A. Aanvang: 20.00 uur.


24 januari 2004

17 mei 2004

Afd. Lek- en Merwestreek - excursie Rotterdam. Bezoek aan Museum Boymans van Beuningen met rondleiding over de tentoonstelling 'Van Baardmannen en puntneuzen'. Bezoek aan 'De Dubbelen Palmboom' en/of bezoek aan 'De Delft'.

Afd. Rijnstreek - (na de algemene ledenvergadering) lezing door Dick van der Kooij: 'Recent onderzoek'. Gemeentearchief Leiden, Boisot,kade 2A. Aanvang: 20.00 uur. '

29 maart 2004 Afd. Rijnstreek - lezing door Rob Pex: Geschiedenis van het Huis Wassergeest te Lisse'. Gemeentearchief Leiden, Boisotkade 2A. Aanvang: 20.00 uur.

AWN-reeks no. 2 Catherine A. Langedijk en Herman F. Boon 'Vingerhoeden en naairingen uit de Amsterdamse bodem, productietechnieken vanaf de late middeleeuwen'. 112 pagina's, ill., ISBN 90 71312 06 2 Een onmisbaar boekwerk voor het determineren van vingerhoeden en , naairingen en een interessant boek voor degenen die meer over de productiemethoden van deze voorwerpen willen lezen. Kortom, een boek dat in uw boekenkast thuis hoort. Een uitgebreide summary maakt het boek ook geschikt voor Engelstaligen. Prijs voor leden € 9,50, voor niet-leden € 14,50, (exd. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 2.

AWN - monografie 5 A. Warringa en G. van Haaff Opgraven. Technieken voor archeologisch veldwerk

Utrecht 1988,128 pp., ill., ISBN 90 70482 68 1 Een praktische handleiding voor allen die op verantwoorde wijze willen (helpen) opgraven. Uitgegeven in samenwerking met de NJBG bij Matrijs in Utrecht. Prijs voor leden € 6,80, voor niet-leden € 10,50 (exd. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, de Bilt, o.v.v. Opgraven.

VII


AWN - monografie 4 Archeologische streekbeschrijving

Jurjen M. Bos Archeologische streekbeschrijving, een handleiding Z.p. (Vlaardingen) 1985,158 pp., ill, ISBN 90 71312 011 Een praktische handleiding die alle aspecten van veldverkenning behandeld, de bronnen die kunnen worden geraadpleegd, de vondstverwerking en de rapportage. Prijs: € 1,90 (excl. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar).

Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. Streekbeschrijving.

Zusters tussen 2 beken

AWN - reeks i Onder redactie van Nina Herweijer, Herman Lubberding en Jan de Vries Zusters tussen 2 beken, graven naar het klooster Ter Hunnepe 138 pp., ill., ISBN 90 71312 04 6 De bundel geeft een impressie van 25 jaar lang onderzoek door de afdeling Zuid Salland-Oost Veluwe naar de resten van het adellijk klooster Ter Hunnepe bij Deventer. Het klooster is in de 13e eeuw gesticht en verwoest in 1578. Naast het archeologisch onderzoek wordt ook ruime aandacht besteed aan het historisch onderzoek van het klooster en de bewoners.

Prijs voor leden € 10,-, voor niet-leden € 14,70 (excl. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 1.

Jubileumboek AWN

Onder redactie van A.P. van den Band en E.H.P. Cordfunke 'Archeologie in veelvoud, vijftig jaar Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland'.

Uitgeverij Matrijs 2001; 254 pp., ill. (deels in kleur), gebonden ISBN 90 5345 198 6 Het boek omvat twee delen, deel 1, "De geschiedenis van de AWN 19512001" en deel 2, "Archeologisch mozaïek, de afdelingen aan het woord". Prijs: € 1995 (excl. € 3 verzendkosten) Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. penningmeester AWN, de Bilt, o.v.v. Jubileumboek.

VIII


VERENIGINGSNIEUWS oktober 2003 Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts -

Agenda Ziet u uw bericht graag geplaatst in Westerheem 2003-6? Dan moet het uiterlijk 1 november in mijn bezit zijn. Bovendien dient de activiteit pas na de verschijning van Westerheem 2003-6 (dus na half december) plaats te vinden.

14 oktober 2003 Afd. Zaanstreek-Waterland e.o. lezing door mevr. Chr. van Hees (Museum Boymans-van Beuningen) over 'Baardmannen en puntneuzen, ' vorm, gebruik en betekenis van gezichtskruiken'. Mevr. Van Hees benadert dit onderwerp onder meer kunsthistorisch. Wie is die baardman, waarom staat hij op een kruik, wie gebruikte de kruik en waarvoor? Afbeeldingen op schilderijen vertellen veel hierover. Werk- en expositieruimte, Tuinstraat 27a te Zaandijk. Aanvang: 20.00 uur. 14 oktober 2003 Afd. Nijmegen e.o.. - lezing door Jan Thijssen en Harry van Enckevort: 'Een unieke tempel in Eist-Westeraam'. Bij gedegen archeologisch vooronderzoek door Adviesbureau RAAP op de Overbetuwse vinexlocatie Eist-Westeraam werden geen sporen gevonden van deze Gallo-Romeinse omgangstempel. Na begin van de werkzaamheden werden hier vorig jaar alsnog overblijfselen van deze tempel en van twee houten voorgangers aangetroffen. De vondsten zijn van eminent belang, omdat niet eerder in Nederland zo duidelijk een ontwikkeling naar een volwaardige tempel was te zien.

Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 in Nijmegen (de Elzenstraat is een zijstraat van de Hengstdalseweg). Aanvang: 20.00.uur. 21 oktober 2003 AW Rijswijk (Afd. Den Haag e.o.) lezing door mevr. dr. C. Laan: 'Drinkcultuur uit een Vlaardingse beerput'. Schoolstraat 31, ingang Blekerslaan te Rijswijk. Aanvang: 20.00 uur. Inl.: F. Koot-Lever (070-3989226). 24 oktober 2003 Afd. Zeeland - lezing door Anneke Boonstra (directeur Prehistorisch Openluchtmuseum Eindhoven en deelnemer aan het experiment): 'Twee manen lang'. Over de ervaringen van een groepje medewerkers en vrijwilligers van het POE dat gedurende twee maanden in de winter(!)_van 1995 leefde 'zoals in de Ijzertijd'. Armeniaans Schuitvlot 1 te Middelburg. Aanvang: 19.30 uur. 10 november 2003 Afd. Rijnstreek - lezing door dr. Elisabeth den Hartog: 'De oudste kerken'. Gemeentearchief Leiden, Boisotkade 2A. Aanvang: 20.00 uur (onder voorbehoud). 11 november 2003 Afd. Nijmegen e.o. - lezing door mevr. dr. Carol van Driel-Murray (IPP, Universiteit van Amsterdam): 'Vondsten van bijzondere Romeinse gebruiksvoorwerpen in Cuijk'. Duikers van Mergor in Mosam vonden bij Cuijk niet alleen sporen van de Romeinse brug en kadeversterkingen, maar ook : veel vondsten uit de laat-Romeinse


tijd, waaronder talrijke goed bewaarde ledervondsten. Het gaat vooral om schoeisel dat een goed inzicht geeft in de levensstandaard van de bewoners van het fort en het culturele milieu waarin zij zich' bewogen. De Cuijkse schoenmode was zeer gevarieerd en tot nu toe waren deze stijlen alleen van afbeeldingen bekend. Wijkcentrum De Ark, Elzenstraat 4 in Nijmegen (de Elzenstraat is een zijstraat van de Hengstdalseweg). Aanvang: 20.OQ uur. 12 november 2003 Afd. Helinium - lezing door drs. Martijn Defilet (werkzaam bij het VLAK): 'Archeologie van Syrië'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree (oio - 4604737). 12 november 2003 Afd. Lek- en Merwestreek - lezing door prof. dr. L.P. Louwe Kooijmans: 'Hardinxveld, een mesolithische woonplaats, opgegraven in de Betuweroute', 't Hof te Dordrecht. Aanvang: 20.00 uur. Organisatie: Ver. Oud-Dordrecht. 12 november 2003 Afd. Utrecht e.o. - lezing door K. Koot (algemeen projectleider): 'De oogst van de archeologische monumentenzorg in de Betuweroute'. Over tien jaar archeologisch veldwerk, de resultaten van de onderzoeken, hun bijdrage aan . veranderende inzichten en onderzoek dat zojuist is gestart. In tijd beslaan de onderzoeken Neolithicum, Bronstijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen. Kapittelzaal van de Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. 12 november 2003 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - lezing door F.G.H. Veldt (AWN-17): 'Galerius (250-311), zijn triomfboog, paleis en mausoleum'. Galerius, een Oost-Romeinse keizer, een van de tetrarchen, regeerde van 305 tot 311.

In 2002 is in het Noord-Griekse Thessaloniki het archeologisch onderzoek naar zijn paleis gereed gekomen. Bijzonder zijn de gerestaureerde mozaïekvloeren in zijn paleis en in zijn mausoleum. Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station). Aanvang: 19.45 uur; toegang € 1,50. 13 november 2003 Afd. Flevoland - lezing door Frank van der Heijden: 'De opgraving bij J97'. Plaats en tijd nog niet bekend. 13-14 november 2003

Reuvensdagen in de Stadsgehoorzaal te Vlaardingen. Lezingen over de thema's 'Nieuwe technieken in de archeologie' en 'Waterbouwkunde en landinrichting'. 21 november 2003 Afdeling Zeeland - lezing door drs. .CE. Heyning (conservator kunst, kunstnijverheid en historische voorwerpen) en drs. C.N. Poldermans (archeoloog en hoofdredacteur van 'Zeeland'): 'Een selectie uit de archeologische collectie van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen'. Armeniaans Schuitvlot 1 te Middelburg. Aanvang : 19.30 uur. 10 december 2003 Afd. Helinium - lezing door Jacques Moerman: 'Het kasteel Keenenburg in Schipluiden'. Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Móree (oio - 4604737). 12 december 2003 Afd. Zeeland - lezing door prof.dr. P.A. Henderikx: 'Wonen op het oudland en nieuwland van middeleeuws Noord-Walcheren. Naar aanleiding van recent AWN-onderzoek rond de hofsteden Duno en Ravestein'. Armeniaans Schuitvlot 1 te Middelburg. Aanvang: 1930 uur.


13 december 2003 Afdeling Zeeland - bezoek aan de omgeving van de buitenplaats Zeeduin bij Oostkapelle (met onder meer) de hofstede Duno en de vermoedelijke plaats waar het middeleeuwse dorpje Rikendamme heeft gelegen). De excursie sluit aan op de lezing van prof. Henderikx op 12 december. Tijd: 10.00 uur tot ongeveer 13.00 uur. Vertrek vanaf Armeniaans Schuitvlpt 1 te Middelburg. Inlichtingen bij Leida Goldschmitz via het secretariaat van de afdeling. 19 januari 2004 Afd. Rijnstreek - lezing door drs. Henk van der Velde: 'Romeinse opgravingen in de Zanderij te Katwijk'. Gemeentearchief Leiden, Boisotkade 2A. Aanvang: 20.00 uur. 24 januari 2004 Afd. Lek- en Merwestreek - excursie naar Rotterdam: Museum Boymansvan Beuningen; rondleiding door Christel van Hees over de tentoonstelling 'Van baardmannen en puntneuzen'.

Troffeltje Aangeboden Serie jaargangen Westerheem 1971 t/m 98 (maart 1977 ontbreekt) voor 75 euro. Ook losse jaargangen vanaf 1971 voor 3,50 euro per jaargang. Info 030 656 3517 of 030 232 2332.

29 maart 2004 Afd. Rijnstreek - lezing door Rob Pex: Geschiedenis van het Huis Wassergeest te Lisse'. Gemeentearchief Leiden, Boisotkade 2A. Aanvang: 20.00 uur. 17 mei 2004 Afd. Rijnstreek - (na de algemene ledenvergadering) lezing door Dick van der Kooij: 'Recent onderzoek'. Gemeentearchief Leiden, Boisotkade 2A. Aanvang: 20.00 uur.

Jubileumboek AWN

Onder redactie van A.P, van den Band en E.H.P. Cordfunke 'Archeologie in veelvoud, vijftig jaar Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland'.

Uitgeverij Matrijs 2001; 254 pp., ill. (deels in kleur), gebonden ISBN 90 5345 198 6 Het boek omvat twee delen, deel 1, "De geschiedenis van de AWN 19512001" en deel 2, "Archeologisch mozaïek, de afdelingen aan het woord". Prijs: € 19.95 (excl. € 3 verzendkosten) Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. penningmeester AWN, de Bilt, o.v.v. Jubileumboek.


AWN - monografie 5 A. Warringa en G. van Haaff Opgraven. Technieken voor archeologisch veldwerk Utrecht 1988,128 pp., ill, ISBN 90 70482 68 1 Een praktfsche handleiding voor allen die op verantwoorde wijze willen (helpen) opgraven. Uitgegeven in samenwerking met de NJBG bij Matrijs in Utrecht. Prijs voor leden € 6,80, voor niet-leden € 10,50 (excl. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, de Bilt, o.v.v. Opgraven.

•'••' Archeologische

;

i

AWN - monografie 4

|

strceklxschrijving!

Jurjen M. Bos

Archeologische streekbeschrijving, een handleiding Z.p. (Vlaardingen) 1985,158 pp., ill., ISBN 90 71312 011 Een praktische handleiding die alle aspecten van veldverkenning behandeld, de bronnen die kunnen worden geraadpleegd, de vondstverwerking en de rapportage. Prijs: € 1,90 (exd. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. Streekbeschrijving.

AWN - reeks 1 Onder redactie van Nina Herweijer, Herman Lubberding en Jan de Vries Zusters tussen 2 beken, graven naar het klooster Ter Hunnepe 138 pp., ill., ISBN 90 71312 04 6 De bundel geeft een impressie van 25 jaar lang onderzoek door de afdeling Zuid Salland-Oost Veluwe naar de resten van het adellijk klooster Ter Hunnepe bij Deventer. Het klooster is in dé 13e eeuw gesticht en verwoest in 1578. Naast het archeologisch onderzoek wordt ook ruime aandacht besteed aan het historisch onderzoek van het klooster en de bewoners. Prijs voor leden € 10,-, voor niet-leden € 14,70 (excl. € 2,25 verzendkosten voor één exemplaar). Bestellen door overmaken van het verschuldigde bedrag op girorek. 577808 t.n.v. AWN, De Bilt, o.v.v. AWN-reeks no. 1.

IV


VERENIGINGSNIEUWS december 2003 Bijdragen voor deze rubriek naar Jan Coenraadts

Henk Boerwinkel Cultuurprijs voor Emmer gravers Speurders naar het oude Meppel De eerste Henk Boerwinkel Cultuurprijs is mede op voordracht vanuit de Meppeler bevolking toegekend aan de Archeologische Vereniging Meppel e.o. In de bij de prijs horende oorkonde staat uitvoerig omschreven waarom de jury de cultuurprijs gaf aan de AVM. "De vrijwilligers van de AVM hebben onvermoeibaar en gedreven door historisch besef letterlijk en figuurlijk de banden met de vroegere bewoners van de stad Meppel blootgelegd. Na een bescheiden begin als speurders naar het verleden ontpopte de Archeologische Vereniging Meppel e.o. zich later

ook als kritische hoeder van het lokale erfgoed", aldus de oorkonde. Toen de Vereniging begin jaren '90 nog Werkgroep heette, deden de amateur-archeologen bodemonderzoek in de Eendrachtstraat, daar waar later de ING Bank zou verrijzen. Ze zetten hun werk later voort aan de overkant op het voormalige NND-terrein. De bodemvondsten van de Archeologische Vereniging Meppel e.o. (onder meer een waterput) gaven een goede indruk van de Laatmiddeleeuwse nijverheid op de plaats waar Meppel ontstaan is. Ook waren de VAM-leden actief in de Hoofdstraat, aan de Groenmarkt, in de Touwstraat en bij het M allegat. "Waar gebouwen gesloopt werden of grond braak ligt, claimt de AVM haar recht om opgravingen te doen. De betrokkenheid met de Meppeler •


geschiedenis gaat bij veel AVM-leden verder dan het doen van opgravingen en het dateren en rubriceren van vondsten." Aldus de oorkonde. Zo wierp de AVM zich in de zomer van 2002 op als beschermer van het Laatmiddeleeuwse pand Kruisstraat 22, waar aan de kelder belangrijke historische waarde werd toegekend. Ondanks de inspanningen van de amateur-archeologen sneuvelden de muren jammerlijk onder de slopershamer. Dankzij de inzet van de AVM werd de kelder met zijn prachtige

gewelven echter gered. De kelder is momenteel toegankelijk in het winkelcentrum Keijzerstroom. Hoogtepunt voor alle vrienden van de Meppeler historie was de onverwachte opgraving van de burcht De Kinkhorst. Jarenlang werd door leden van de AVM geprobeerd de exacte plaats van de burcht aan de Prins Hendrikkade te bepalen. Dachten de amateur-archeologen eerst de fundering van een molen uit de achttiende eeuw te hebben opgegraven, later bleken het wel degelijk resten te zijn van een bijgebouw van De Kink-


horst. In het weekend legden de AVMers met behulp van een gespecialiseerd bureau en de provinciale archeoloog fundamenten van de burcht en delen van de ophaalbrug bloot. Het stelde hen teleur dat de opgravingen onmiddellijk werden toegedekt om de bouw van De Kade niet te vertragen. De AVM e.o. spant zich nu in om foto's en vondsten in een uitgebreide presentatie aan de Meppeler bevolking te tonen in het Historisch Centrum aan de Sluisgracht. De ontstaansgeschiedenis van de Archeologische Vereniging is hecht verbonden met de Stichting Oud Meppel. Bij het toekennen van de eerste Henk Boerwinkel Cultuurprijs aan de Archeologische Vereniging Meppel e.o waardeert de jury ook de Stichting Oud Meppel. Voorzitter Siem Willems of Brilman en de AVM worden al jaren in één adem genoemd. Siem Willems, Roelof Wessels, Reza Walker en de andere vrijwilligers hebben in de achterliggende jaren veel aandacht besteed aan de opbouw van een tijdsbeeld van de historische ontwikkeling van de stad Meppel. Dit gebeurde door middel van de al genoemde opgravingen die zij gelijktijdig met of voorafgaand aan nieuwbouwactiviteiten konden uitvoeren. De manier waarop dit door Siem Wielens of Brilman en de andere amateurarcheologen werd uitgevoerd verraadt grote betrokkenheid en deskundigheid. De AVM heeft ervoor gezorgd dat door uiterst nauwkeurige schetsen archeologische tekeningen, gekoppeld aan fotomateriaal Meppel op de archeologische waardenkaart van Drenthe een plaats heeft gewkregen. De AMV heeft met zorg een depot van Meppeler vondsten opgebouwd die voor het nageslacht bewaard kan blijven. De archeologen zetten zich in om de schooljeugd bewust te maken van de waarde van archeologisch onderzoek door middel van lezingen en tentoonstellingen van archeologische vondsten.

AGENDA Ziet u uw bericht graag geplaatst in Westerheém 2004-1 ? Dan moet het' uiterlijk 1 januari in mijn bezit zijn. Bovendien dient de activiteit pas na de verschijning van Westerheem 2004-1 (dus na half februari) plaats te vinden.

19 januari 2004 Afd. Rijnstreek - lezing door drs. Henk van der Velde: 'Romeinse opgravingen in de Zanderij te Katwijk'. Gemeentearchief Leiden, Boisotkade 2A. Aanvang: 20.00 uur. 23 januari 2004 Afd. Zeeland - lezing door drs. Robert van Dierendonck: 'Dé Romeinen in Zeeland'. Armeniaans Schuitvlot 1 te Middelburg. Aanvang: 19.30 uur. 24 januari 2004 Afd. Lek- en Merwestreek - excursie naar Rotterdam: Museum Boymansvan Beuningen; rondleiding door Christel van Hees over de tentoonstelling 'Van baardmannen en puntneuzen'. 7 februari 2004 Jaarlijkse Steentijddag, gehouden in het Centraal' Faciliteitengebouw van de Universiteit Leiden, Cleveringaplaats 1. Inschrijving vindt plaats in de hal van het Universiteitsgebouw. Lunch in het universiteitsgebouw. Tijdens de lunch worden boeken en tijdschriften verkocht en gekocht. Na afloop van de dag is er een borrel in het Museum van Oudheden. Voorlopig programma: Alexander Verpoorte (Jong-Paleolithic'um in Oost-Europa), Jaap Beuker (Kano van Pesse), Leo Verhart (La Hoguette), Leendert Louwe Kooijmans (Harnaschpolder), Liesbeth Smits (Skeletten en DNA), Simone Bloo (AM S-dateringen voedselresten) en Michiel Rooke (Trechterbeker-/Enkelgrafcultuur). Aanmelding door overmaking van € 12,- op girorekening 8987358 t.n.v. M.F. van Oorsouw


inzake Steentijddag, Lamarckhof io-I, 1098 TK Amsterdam o.v.v. inschrijving 2004. U ontvangt geen bevestiging van uw overmaking. Als u via Girotel betaalt graag ook uw naam en adres vermelden. Uw betaling dient uiterlijk op 31 januari te zijn ontvangen, Betaalt u later of aan de zaal dan is er geen lunch voor u beschikbaar. 11 februari 2004 Afd. Utrecht - lezing door Hans Steur over 'De oorsprong van de mens'. Hans Steur geeft een beeld van de pogingen om tot een stamboom van de hominiden (mensachtigen) te komen. Diverse voorouders passeren de revue met hun fysieke kenmerken, eventueel gebruik van werktuigen, evolutionaire ontwikkelingen e.d. Verder komen bekende onderzoekers en vindplaatsen aan bod. Een tentoonstelling van stenen werktuigen is bij de lezing aanwezig. Aanvang 20.00 uur. Kapittelzaal Pieterskerk, Pieterskerkhof 5, Utrecht. Entree: leden € 1,50, anderen € 3,00. 4 - 11 - 18 - 25 maart en 3 april 2004 Lezingenreeks over de geschiedenis van de regio Eindhoven van 500-1500: 'De Middeleeuwen in Eindhoven en omgeving'. De lezingen zijn steeds op donderdag, een afsluitende excursie vindt plaats op zaterdag 3 april. De lezingen worden verzorgd door Liesbeth Theunissen (De voorgeschiedenis van Zuidoost-Brabant), Nico Arts (De Middeleeuwen onder de grond: landschap en archeologie van stad en platteland), Arnoud-Jan Bijsterveldt (De Middeleeuwen vanuit historische bronnen) en Geeske Kruseman (De Middeleeuwen reconstrueren: experiment en levende geschiedenis). Een initiatief van het Historisch Openlucht Museum Eindhoven in samenwerking met Afdeling Archeologie Eindhoven, Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening, Regionaal Historisch Centrum Eindhoven en AWN-afdeling AV Kempen- en Peelland. Info: brg@erfgoedbrabant.nl.

IV

10 maart 2004 Afd. Utrecht - lezing door W. van der Sanden (provinciaal archeoloog in Drenthe): 'Veenlijken in Nederland'. ' Dë spreker zal ingaan op het aantal vondsten, op het verschil tussen echte en papieren veenlijken, op de betrouwbaarheid van de informatiebronnen, vindplaatsen, omstandigheden van overlijden,- DNA-onderzoek, de gezichtsreconstructie van het meisje van Yde enz. Omdat Van der Sanden veel van zijn vondsten uit de krant heeft, gaat hij kort in op het project 'oud nieuws', dat hij samen met amateurarcheologen uitvoert. Aanvang 20.00 uur. Kapittelzaal Pieterskerk, Pieterskerkhof 5, Utrecht. Entree: leden € 1,50, anderen € 3,00. 29 maart 2004 Afd. Rijnstreek - lezing door Rob Pex:'Geschiedenis van het Huis Wassergeest te Lisse'. Gemeentearchief Leiden, Boisotkade 2A. Aanvang: 20.00 uur. 14 april 2004 Afd. Utrecht - lezing door Pieter Stoel: 'Vondsten in Snel en Polanen'. In de afvalhopen van zandwinning in de omgeving van Woerden Zoekt de spreker geregeld naar zwerfstenen, botten en artefacten, overblijfselen uit de prehistorie. De vondsten bleken niet alleen uit de Steentijd te stammen, maar ook uit het Midden- en Vroeg-Pleistoceen. Zijn activiteit is uitgegroeid tot een multidisciplinair onderzoek (geologie, archeologie, paleontologie en paleobotanie). Aanvang 20.00 uur. Kapittelzaal Pieterskerk, Pieterskerkhof 5, Utrecht. Entree: leden € 1,50, anderen € 3,00. 17 mei 2004 Afd. Rijnstreek - (na de algemene ledenvergadering) lezing door Dick van der Kooij: 'Recent onderzoek'. Gemeentearchief Leiden, Boisotkade 2A. Aanvang: 20.00 uur.


Westerheem Tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

INHOUDSOPGAVE JAARGANG 52, 2003 Artikelen Bartels, M., W. von Ende ef D. Schutten. Broodversiering uit de Koekstad, achttiendeeeuwse patacons uit een kuil aan de Polstraat te Deventer 95-107 Bastinck, C. De grote gouden broche van Dorestad opnieuw bekeken 86-91 Berg, L. van de. Voorgeschiedenis, ontstaan en verdere ontwikkeling van de landelijke I 2 I werkgroep archeologie onder water 4 " 45 Buijtendorp, T. Lugdunum en Batavodurum - twee proto-urbane nederzettingen 190-210 Gawronski,J. Schepen en scheepshellingen. De werf van de VOC op Oostenburg in Amsterdam 148-160 Heemstra, J. Waddenzee rijk depot van maritieme archeologica Hoppa III 161-163 Jonge, W. de Bi R.M. van Heeringen. Nederzettingsaardewerk uit de Midden-Bronstijd in Voorburg 240-244 Ridder, T. de. Wierings bronwater. Een met zwerfstenen beklede waterput uit de Vroege Ijzertijd 43m49 Rooijen, T. van. Archeologie: cultuur of civiele techniek? 10-14 Schip, A. van. Bij kasteel Heemstede gevonden fragmenten van Utrechtse gegoten marmervloertegels 7-9 Verhagen, J.G.M. Amateur-archeologie: van negatief gevoel naar positieve actie? 230-239 Vissers, P. Een vernielde munt van Augustus: onvrede op het Kops Plateau 2-6 Vos, W., E. Blom, A. Veenhof ei T. Hazenberg. De Romeinse limes tijdens Caligula: gedachten over de aanvang van het castellum Laurium en onderzoeksresultaten van de opgravingen uit 2002 aan het Kerkplein in Woerden 5°"63 Zee, A. van der. De 7 Provinciën 146-147

Literatuurbesprekingen Bitter, P. Graven en begraven. Archeologie en geschiedenis van de Grote Kerk van Alkmaar (G. Groeneweg) 118-119 Erdrich, M. Rom und die Barbaren. Das Verhaltnis zwischen den Imperium Romanum und den germanischen Stammen von seiner Nordwestgrenze von den spaten römischen Republik bis zum Gallischen Sonderreich (V. Vandenbulcke) 117-118 Ernst, T., J. Lucker & J. Schotten (red.). SJERFKES; Nieuwe inzichten in het Nederrijns keramisch verleden van een aamtal Noord- en Midden-Limburgse plaatsen (G. Groeneweg) 175-176 Fokkens, H. & R. Jansen (red.). 2000 jaar bewoningsdynamiek. Brons- en IJzertijdbewoning in het Maas-Demer-Scheldegebied (C. van Rooijen) 250-251 Goubitz, O., C. van Driel-Murray & W. Groenman-van Waateringe. Stepping through Time: Archeological Footwearfrom Prehistorie Times until 1800 (G. Groeneweg) 18-19 Grünewald, T. & S. Seibel (red.). Kontinuitat und Diskontinuitat. Germania inferior am Beginn und am Ende der römischen Herrschaft (P. van der Heijden) 69-71


Hegener, M. Op het spoor van Romeinen en Bataven (boek bij de gelijknamige Teleac-serie) (P. van der Heijden) 1:6-117 Instituut voor het Archeologisch Patrimonium, Archeologie in Vlaanderen VII 1999/2000 (G. Groeneweg) 2:6-217 Koorevaar, T. (met een bijdrage van Liesbeth van Beurden). Gelaagd verleden. Archeologisch onderzoek in de woonheuvel onder de boerderij Gijbelandsedijk 119/120 Brandwifk, gemeente Graafstroom (R. Kok) 115-116 Koot. H., B. van der Have. Graven in Rijswijk. De steentijdmensen van Ypenburg (M.-F. van Oorsouw) 69 Laan, C. Drank & Drinkgerei. Een archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek naar de alledaagse drinkcultuur van de i8de-eeuwse Hollanders (G. Groeneweg) ::9-i2O Trenter, L. Schatten & Scherven; boeiende archeologie voor kinderen (G. Groeneweg) .... ly Veeckman, J. (red.), S. Jennings, C. Dumortier, D. Whitehouse & F. Verhaeghe. Majolica and Glassfrom Italy to Antwerp and beyond. The transfer oftechnology in the i6th - early ïyth century (G. Groeneweg) :9-2o Versfeit, H.J. De Hottinger-atlas van Noord- en Oost-Nederland 1773-1794 (J.A. Bakker) . 2:4-2:5 Versfeit, H.J., M. Schroor. De Franse kaarten van Drenthe en de noordelijke kust 1811-1813 (J.A. Bakker) 2:4-2:5 Waasdorp, J.A. IIII M.P. naar M.A.C.; Romeinse mijlpalen en wegen (P. van der Heijden) 215

Literatuursignalementen (met bijdragen van G. Groeneweg, P. van der Heijden, J. Coenraadts, J. Meijer) 20-32, 7:-8:, :2O-:32, :7Ö-:82 2:7-223 25:-2Öo

Mijn mooiste vondst Jonge, W. de. Zo'n onooglijke kogelpot, toch de mooiste vondst Jurriaanse, J. Mijn mooiste vondst Oorsouw, M.-F. van. Mijn mooiste vondst Verhart, L. Mijn mooiste vondst Warrimont, J.P. de. Mijn mooiste vondst: Bandkeramiek uit kuil Ih van de Caberg te Maastricht

m-114 224-225 261 65-66 :72-:74

Redactioneel - Vrijheid (J. Coenraadts) - Zijn er nog actieve amateur-archeologen? (T. de Ridder) - Redactioneel (G. Groeneweg) - Voorwoord (J.M. Venema) - Verrassend (J. Coenraadts) - Afscheid (H. Nieuwenhuis)

Werk in uitvoering (met bijdragen van J. Coenraadts) 33-39, 81-83,133-139,185-187 225-227 262-267

1 4I-42 85 141 189 229


Diversen Ingezonden - Reactie op 'Zoutwinning in de Waardpolder' (Th.C. Nakken) - H.J.E. van Beuningenprijs 2003 (A. Gaba) - Ontkerstening... (J.K. Schendelaar) - Naschrift bij 'De grote gouden broche van Dorestad opnieuw bekeken' (W.A. van Es) 92-94 - Opgravingen door amateurs eindelijk officieel (R.O.B.) - De amateur in het veranderende archeologische bestel (J.N.M, de Grood) - Amateur-archeologie heeft toekomst (R.O.B.) - Opgravingen door amateur-archeologen waren al passé! (P. Vissers) - De grenzen van de wet (M.J. Houkes) - Veenontginningen en universiteiten (J.M. Bos) - De grenzen van de wet 2 (M.J. Houkes) - De grenzen van de wet 3 (M.J. Houkes) - Graffiti uit de omgeving van Utrecht (S.L Wynia) - Oude koeien opgraven (G. Gesink) M e kent dit? - Fragmenten van bord en tegel - Enkele alchemie-voorwerpen van Slot Loevestein

15-16 64 67-68

108-110 164-166 167-169 169-170 170-172 174 211-213 245 246 247-249 14 182-184

Katern Verenigingsnieuws Agenda 1, IV-VIII; 2, IV; 3, IV; 4, III-VII; 5,1-III; 6, III-IV AWN Algemene Ledenvergadering • Uitnodiging ALV 2003 1, III-IV - Uitnodiging ALV 2003 2, III Hoofdbestuur ledencontact - mogelijkheden voor onderzoek door amateur-archeologen - het uitvoeren van grondboringen door amateurs verboden? - enquête 3, II-III Legpenning - Bronzen legpenning voor An Osseweijer-van Bueren 4, II LWAOW - Oproep voor LWAOW-ers 1, IV - Nieuwe website LWAOW 4, II Studiedagen - Hantering van archeologisch materiaal 3,1-II Zomerkampen • AWN Zomerkampen 2003 1,1 - Uitslag enquête zomerkampen AWN 1,1-III - AWN Zomerkampen 2003 2,1-II Diversen - Een nieuwe AWN internetsite 3, II - Westerheem; vacature hoofdredacteur en eindredacteur 4,1 - Henk Boerwinkel Cultuurprijs voor Meppeler gravers 6,1-III

Troffeltjes 1, VIII; 5, III Diversen - DPV in mei naar Sardinië 1, IV - Ontwikkelingen en opvattingen omtrent het begrip restauratie 4, II-III


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.