Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.
1
Westerheem
AWN-leden maken geschiedenis!
het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 57 - februari 2008
De militaire context van Forum Hadriani Antony Kropff 37ste Reuvensdagen bezocht door recordaantal (amateur-)archeologen Wim van Horssen Dobbelen in Amsterdam Marloes Rijkelijkhuizen RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN‌ DELFT Op het Spoor van de Delftse Stadswal Peter Deunhouwer
01-omslag01.indd 1
13-02-2008 11:05:30
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)
Inhoud
jaargang 57 no. 1, februari 2008
Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Scheldestraat 43, 5215 HB 's-Hertogenbosch. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2008. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na vooraf gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Nijmegen Druk: Drukkerij Salland de Lange, Deventer ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad
Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Redactioneel .................................................................... 1 Antony Kropff De militaire context van Forum Hadriani ..................... 2 Wim van Horssen 37ste Reuvensdagen bezocht door recordaantal (amateur-)archeologen ............................................. 16 Marloes Rijkelijkhuizen Dobbelen in Amsterdam ............................................... 21 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in… DELFT Peter Deunhouwer Op het Spoor van de Delftse Stadswal ....................... 24 Reacties Hans Hartsuiker Benen drietand ............................................................. 28 Literatuurrubrieken . .......................................... 29 Werk in uitvoering . .............................................. 38 Tips voor trips Archeologische uitjes ................................................... 44 Column . .................................................................... 47 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................... 48
Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: vacant Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog (graafkampen), Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema (onderwater-archeologie), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: awn@proportio.nl • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. • Website: www.lwaow.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. Verhagen-Pettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): H.C. Vermast, Nieuwe Gracht 3, 2011 NB Haarlem, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl
05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: Mw. R. van Oosten, Geregracht 50, 2311 PB Leiden, tel. 06-18871799, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Klikspaanweg 7, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533, e-mail: joanneke.hees@gmail.com 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: R. Wielinga, Kluutlaan 9, 4695 JK Sint Maartensdijk, e-mail: c.wielinga@planet.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: Aly Dijkstra, Pothoofd 226, 7411 ZG Deventer, tel. 0570-622796, e-mail: awn18.bestuur@gmail.com 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: otto-lankamp@versatel.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/ u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
Foto achtergrond omslag: De AW Oude Rijn aan het werk [foto: Ben Kanters] 01-omslag01.indd 2
13-02-2008 11:05:30
VERENIGINGSNIEUWS februari 2008 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer
Uitnodiging voor de Algemene Ledenvergadering Het hoofdbestuur van de AWN heeft het genoegen u uit te nodigen tot het bijwonen van de Algemene Ledenvergadering (ALV) op zaterdag 26 april 2008 in de Podiumazijnfabriek, Bethaniestraat 4 te ‘s-Hertogenbosch. Nota bene: Deze vergaderlokatie grenst aan de achterzijde aan de Oude St. Jacobskerk, alwaar de dienst Stadsontwikkeling (Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten) is gevestigd. Parkeergelegenheid (betaald) bevindt zich op de Hekellaan, hoek Bethaniestraat. Hier vandaan is het nog een paar honderd meter naar het gebouw van de Dienst Stadsontwikkeling. Programma Het programma voor deze dag ziet er als volgt uit: 09.30 - 10.15 u ontvangst deelnemers 10.15 - 10.20 u welkomstwoord 10.20 - 12.15 u jaarvergadering 12.15 - 13.15 u lunch in het voormalig kerkgebouw 13.15 - 15.30 u middagprogramma 15.30 - 16.30 u afscheidsreceptie
de heer Van Genabeek zijn specifieke werkzaamheden. Na deze lezing bestaat de gelegenheid een bezoek te brengen aan het Noord-Brabants Museum. In dit voormalig Gouvernementspaleis dat dateert uit de 18e eeuw, wordt een grote collectie gepresenteerd die de cultuur, de geschiedenis en de beeldende kunst van Zuid-Nederland omvat. Alles wordt op een chronologische en thematische wijze belicht vanaf de Prehistorie tot heden. In het museum is permanente aandacht voor de schilder Jeroen Bosch. Het museum bevindt zich op ca. 15 minuten loopafstand van de vergaderlokatie. Voor houders van de museumjaarkaart is de toegang gratis, voor 65+ € 4,50 en voor 65- € 7,50. Museumbezoekers worden begeleid door enige gidsen.
Jaarvergadering In de vergadering –welke officieel geopend wordt door de loco-burgemeester, de heer L.W.L. Pauli– komen onder meer zaken als het uitreiken van de bronzen legpenning, het jeugdbeleid en de historische verenigingen aan de orde.
Deelname Deelname aan de jaarvergadering is gratis. Voor deelname aan de lunch en het middagprogramma (introducé(e)s zijn welkom) dient men per persoon € 23,50 over te maken op girorekening 577808 t.n.v. AWN te Roden. Speciale wensen t.a.v. de lunch, bijvoorbeeld broodjes zonder boter, s.v.p. vermelden. Alle deelnemers, ook diegenen die niet aan de lunch en het middagprogramma wensen deel te nemen, wordt verzocht zich vóór 1 april 2008 aan te melden bij de algemeen penningmeester van de AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden.
Middagprogramma Het middagprogramma begint met een lezing door Drs R.J.M van Genabeek, stadsarcheoloog van ‘s-Hertogenbosch. In deze ca. 1 uur durende lezing belicht
De aanmelding dient te geschieden onder opgave van naam, adres en datum. De jaarstukken en agenda worden aan diegenen die zich hebben aangemeld, zo spoedig mogelijk toegezonden. I
01-katern01.indd 1
13-02-2008 09:12:32
Wijziging secretariaat AWN In 2007 is een herschikking tot stand gekomen in de Erfgoed sector in Nederland. De SNA (Stichting Nederlandse Archeologie) is daarbij opgegaan in Erfgoed Nederland, de overkoepeling van de deelsectoren archeologie, archieven, monumenten en musea. Het gevolg daarvan is helaas dat ons contract met de SNA over onze huisvesting en ons secretariaat aan de Herengracht in Amsterdam is opgezegd per 1 januari 2008. Dit betekent dat het bestuur op zoek moest naar een alternatief. Wij hebben dit gevonden bij ons administratiekantoor dat reeds geruime tijd de leden- en de financiële administratie verzorgt. Het kantoor van Dinther & Partners is van oudsher sterk betrokken bij de AWN en heeft veel kennis over de AWN in huis. Alle correspondentie, informatie en vragen moeten voortaan aan ons administratiekantoor worden gericht. Wij vragen uw begrip voor de ongetwijfeld
lastige overgangsperiode waarin dit zijn gestalte moet krijgen. De gegevens zijn: Administratiekantoor AWN Postbus 714 3170 AA Poortugal Telefoon: 010 50 17323 E-mail: awn@vandinther.nl U kunt uiteraard ook in voorkomende gevallen rechtstreeks contact opnemen met één van de bestuursleden, waarvan u de gegevens achterin dit blad aantreft. Joke te Vaanholt, die tot 1 januari op de Herengracht het secretariaat verzorgde, zal in elk geval dit jaar nog als ambtelijk secretaris functioneren. Overigens is het bestuur nog steeds op zoek naar een kandidaat voor de vervulling van de functie van secretaris. Kandidaten voor deze functie zijn van harte welkom.
Veel aandacht voor jeugdactiviteiten op jaarlijkse Afgevaardigdendag Op zaterdag 17 november werd in Amersfoort in het gebouw van de RACM de jaarlijkse Afgevaardigdendag van de AWN gehouden, waarop de afdelingsbesturen met het hoofdbestuur van gedachten wisselen over actuele onderwerpen. Er waren 28 bestuursleden van in totaal 16 van de 22 afdelingen aanwezig en 7 hoofdbestuursleden. Voorzitter Jeroen ter Brugge opende de bijeenkomst en deed vervolgens een aantal mededelingen. Voor de vacature van secretaris zijn twee mensen in het vizier. Voor de vervulling van de vacature van het bestuurslid voor ‘deskundigheidsbevordering’, een functie die tijdelijk is bekleed door Michael den Hartog, zal het
bestuur op de komende ALV Cees Daleboudt voordragen. In april is er een vacature voor ‘veiligheid en verzekeringen’, omdat Jan Nieuwenhuis dan statutair moet aftreden. Penningmeester Joop Bosch kwam met een motivering van de contributieverhoging in 2008, waarvoor de ALV in 2007 toestemming heeft gegeven (zie de mededeling in het decembernummer). Bij de vaststelling van de verhoging is geen rekening gehouden met een verhoging van de retributies (uitkeringen aan de afdelingen). Voor een verhoging daarvan zal een nieuw voorstel voor aanpassing van de contributie noodzakelijk zijn, wat niet de bedoeling is. De hoogte van de retributies zal wel meegenomen worden
II
01-katern01.indd 2
13-02-2008 09:12:32
Afb. 1 Op de jaarlijkse Afgevaardigdendag van de AWN, die in november in Amersfoort werd gehouden, waren 28 bestuursleden van in totaal 16 afdelingen aanwezig.
bij de aanvraag voor de subsidie voor de periode 2009 – 2012. Joop vroeg zich verder af of het wel verstandig is het geassocieerd lidmaatschap voor leden van zusterorganisaties te continueren. De mogelijkheid om mee te graven met de AWN en het verzekeringspakket blijken de belangrijkste motieven om geassocieerd lid te worden. Voor slechts € 3,- per nummer extra kunnen die (ca. 100) geassocieerde leden echter als gewoon lid Westerheem in de bus krijgen. Nu hebben zij ook geen stemrecht en kunnen geen bestuursfuncties vervullen. Een correcte administratie van de geassocieerde leden vraagt bovendien extra administratieve procedures. Enkele afdelingen vrezen echter voor verlies van leden bij afschaffing daarvan. Het hoofdbestuur gaat zich hier verder over beraden. Jeroen ter Brugge vertelde dat Erfgoed Nederland (waarin de SNA mede is opgegaan) de detachering van Joke te Vaanholt als bureaumedewerker van de AWN op 1 januari 2008, ondanks de door het hoofdbestuur ingebrachte bezwaren, wil beëindigen. Er zijn nu door het bestuur met Joke zelf afspraken gemaakt over haar werk voor de AWN Met de komst van Erfgoed Nederland (dat naast de belangen van de archeologie
onder andere ook die van de monumentenzorg behartigt) is de afstand van de AWN tot dit sectororgaan groter geworden. Volgens Jeroen kunnen we met onze sterke positie als landelijke organisatie met regionale afdelingen en met landelijke subsidie de inzet van Erfgoed Nederland opeisen. Overigens loopt het structurele overleg over de amateur-archeologie van de AWN met de RACM (voorheen ROB) gewoon door. De tendens naar meer overkoepelende organisaties kan ook gevolgen hebben voor de wijze waarop de AWN subsidie ontvangt. In het komend jaar moet de aanvraag voor de subsidie in de nieuwe Cultuurplan-periode 2009-2012 worden ingediend. Voor een goed gefundeerde aanvraag bij de Raad van Cultuur zijn veel statistische gegevens van de afdelingen nodig. Naar aanleiding van het verslag van de vorige Afgevaardigdendag kwamen onder andere de volgende zaken aan de orde. – Archis: alleen veldwerkleiders kunnen via de regiocoördinator van de RACM (zie daarvoor de website) informatie uit dit archeologische datasysteem krijgen. – Communicatieplan: de uitvoering is door omstandigheden vertraagd, maar
III
01-katern01.indd 3
13-02-2008 09:12:35
op de Reuvensdagen met de vernieuwde panelen gestaan. Afdelingen kunnen die lenen en er eigen informatie op zetten.
Afb. 2 Voorzitter Jeroen ter Brugge (links) vindt dat de AWN als landelijke organisatie de diensten van Erfgoed Nederland kan verlangen. Vicevoorzitter Bram van der Walle (rechts) kondigde een jeugdbeleid voor de AWN aan.
Afb. 3 Deze archeologische leskist leent Afd. 21 tegen vergoeding uit aan de scholen.
staat nu weer volledig op de agenda. – Ethische code: staat nu ook op de website. – Archeologiedagen: worden nu op 6, 7 en 8 juni 2008 gehouden. Deelnemers zijn Landgoed Lisse, RACM, ADC ArcheoProjecten en AWN. Erfgoed Nederland (voorheen SNA) doet niet meer mee. – Deventer-systeem: aanschaf voor alle afdelingen van dit aardewerksysteem is een kostbare exercitie. Er is om een AWN-breed pakket gevraagd, waarop nog geen antwoord is gekregen. – AWN-stand: Marty van Loenen heeft
Afdelingsactiviteiten Vervolgens kregen de bestuursleden van de afdelingen het woord. Ze deden verslag van de activiteiten van hun afdeling en meldden soms problemen. Afdeling 1 maakte melding van de organisatie van een archeologiedag voor het Noorden in 2008. Afd. 3 ervaart dat de bureaucratische laag waar je doorheen moet voor opgravingen steeds dikker wordt. Afd. 5 meldde een verlies van een terrein in Amstelveen met hoge archeologische waarde, omdat de RACM geen toestemming voor opgraving had gegeven. Afd. 6 is begonnen met een netwerk van correspondenten in de gemeenten in de regio. Afd. 23 heeft ook zoiets in de vorm van een groep van experts uit de verschillende plaatsen, die eenmaal per jaar bij elkaar komen. Evenals andere afdelingen meldde Afd. 12 dat er nog maar sporadisch wordt opgegraven. Afd. 16 berichtte over de jaarlijkse veldwerkcursus voor beginners, die deze afdeling gezamenlijk met afd. 17 organiseert. Die laatste afdeling meldde dat, om in het gebrek aan veldwerkleiders te voorzien, er plannen zijn voor cursussen voor zelfstandig booronderzoek, veldverkenning en mogelijk opgravingswerk. Volgens hen gaat er nog zoveel ononderzocht verloren, dat alle amateurs aan het werk zouden kunnen. Men moet er wel op af gaan. Vice-voorzitter Bram van der Walle berichtte over een bijeenkomst van Afd. 17 met de archeologische werkgroepen van historische verenigingen in de Achterhoek en de Liemers, die zal worden herhaald met de nieuwe regio-archeoloog. Ze zullen gezamenlijk een pool vormen voor archeologische werkzaamheden. Dit project kan volgens Bram een voorbeeldfunctie hebben voor andere afdelingen. Hij zal er op de ALV in 2008 nader over berichten. Afd. 23 heeft trouwens al een dergelijk contact met de historische verenigingen.
IV
01-katern01.indd 4
13-02-2008 09:12:37
Activiteiten voor de jeugd Het Hoofdbestuur heeft een enquête gehouden onder de afdelingen over hun activiteiten voor de jeugd. Deze werd, zo vertelde Bram van der Walle, beantwoord door 15 van de 22 afdelingen. Van die 15 deden er 5 niets aan de jeugd, 5 incidenteel met voorlichtingsbijeenkomsten en 5 structureel in de vorm van lessen op school, cursussen in het buurthuis en ‘scherven zoeken’. Op basis van de resultaten van deze enquête zal het hoofdbestuur een voorstel voor een jeugdbeleid maken, dat in 2008 aan de ALV zal worden voorgelegd. Om de afgevaardigden te inspireren tot activiteiten voor de jeugd verzorgden Astrid Doppert van Afd. 21 (Flevoland) en Roel van Gulik van Afd. 4 (Kennemerland) een presentatie over hun activiteiten voor de jeugd. Tot die activiteiten van de eerste afdeling horen: de uitlening van een leskist, het verzorgen van een excursie en het werken met kinderen, bijvoorbeeld veldverkenning en het schoonmaken en determineren van vondsten. De tweede afdeling gaf onder andere lessen op school en in het buurthuis, liet ze maquettes (van Romeins Velsen) maken en organiseerde excursies. Excursies, verzekeringen en samen werking Moet het hoofdbestuur van de AWN nog wel doorgaan met het organiseren van excursies? Die vraag werd opgeworpen
door Bram van der Walle, die signaleerde dat er een duidelijk gebrek aan belangstelling voor is. Aan de laatste excursie naar Eindhoven deed slechts een kleine groep mee. In 2006 moest de excursie bij gebrek aan belangstelling zelfs geheel worden afgelast. Bram vermoedt dat dit komt door de toenemende mobiliteit van de leden zelf en de excursies van de afdelingen. Het bestuur wil daarom met de organisatie van die landelijke excursies stoppen. Niemand van de aanwezigen maakte daar bezwaar tegen. Als laatste kreeg op de Afgevaardigdendag Jan Nieuwenhuis, het bestuurslid voor ‘veiligheid en verzekeringen’, het woord. Hij gaf eerst een toelichting op het verzekeringsverhaal, zoals dat in het decembernummer van dit blad is gepubliceerd. Vervolgens meldde hij de stand van zaken met betrekking tot het afsluiten van samenwerkingsovereenkomsten met opgraafbedrijven over de inzet van amateurs. Er zijn inmiddels contracten met ADC ArcheoProjecten, Grontmij en RAAP, terwijl er met BAAC overeenstemming is en met Jacobs & Burnier overlegd wordt. Jan riep alle afdelingen op om contact met hem op te nemen, wanneer ze voor opgravingen door bedrijven om medewerking worden gevraagd. Wim van Horssen
Afb. 4 Bestuurslid Jan Nieuwenhuis gaf de afgevaardigden uitleg over de verzekeringsdekking voor AWNleden.
V
01-katern01.indd 5
13-02-2008 09:12:38
Archeologische Werkgroep Oude Rijn Maandag 29 oktober is een aantal belangstellenden onder leiding van Ton van Rooyen (Archeologische Dienst van de provincie Utrecht) begonnen met het determineren van scherven. Het gaat om Romeins materiaal dat bij een veldverkenning in de omgeving van het fort Vechten is opgeraapt. Afgesproken is om eens in de veertien dagen op maandag bij elkaar te komen in het Kabinet (werkruimte van de Historische Vereniging Vleuten – de Meern – Haarzuilens). Deze activiteit is opgestart door Henk Doornenbal (AWN Utrecht) teneinde de Archeologische werkgroep Oude Rijn weer wat leven in te blazen. Afb. 5 De Archeologische Werkgroep Oude Rijn aan het werk (foto: Ben Kanters).
De Archeologische Werkgroep van de Historische Kring Nieuwegein (Afd. Utrecht e.o.) Onlangs was ik op bezoek bij deze archeologische werkgroep in het (hun) museum ‘De Warsenhoeck’. Het ging om een hernieuwd contact met vrijwilligers met wie ik enkele tientallen jaren geleden een inheems-Romeinse boerderij in Nieuwegein heb opgegraven. Het weerzien was zeer aangenaam, maar daar gaat het in dit bericht niet om: wat mij trof was de nauwgezette (en tijdrovende!) manier waarop men alle opgravingsresultaten (vondsten, veldtekeningen, foto’s enz.) digitaliseerde, een bijzonder ingrijpende klus: alleen het aantal scherven van de inheems-Romeinse boerderij loopt al in de duizenden! Ook vanwege het feit dat opgraven er de laatste jaren amper van is gekomen (o.a. door bovenvermelde activiteiten) heet de werkgroep nu ‘Werkgroep Bronnenonderzoek, Archieven en Archeologie’. Begeleid door professioneel archeoloog
René van der Mark werkt men samen met de werkgroep ‘Archief en documentatie, en de werkgroep ‘Collectiebeheer’ die dus voornamelijk bezig is met het beschrijven van de museumcollectie. De werkgroepen maken bij hun documentatie gebruik van het programma ADLIB. Het is uiteindelijk de bedoeling om het gehele archief (en alle vondsten e.d.) voor belangstellenden en museumbezoekers digitaal toegankelijk te maken. Er wordt ook gewerkt aan DVD’s over deelonderwerpen, zoals ‘Nieuwegeinse kastelen’. Ik vond dit alles een zeer zinnige en prachtige activiteit voor archeologische vrijwilligers die om een of andere reden geen opgraving onder handen hebben of die er bewust voor gekozen hebben voorrang te geven aan documentatie! Marijn Lockefeer
VI
01-katern01.indd 6
13-02-2008 09:12:39
Dag van de Noord-Nederlandse Archeologie Op zaterdag 1 maart 2008 organiseert Afdeling Noord van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland in samenwerking met de Groninger Archieven, de Drents Prehistorische Vereniging en het Argeologysk Wurkferbân fan de Fryske Akademy voor de eerste keer de ‘Dag van de Noord Nederlandse Amateur Archeologie’. De dag is bestemd voor alle geïnteresseerden in de archeologie en de geschiedenis
van Noord-Nederland. Vanaf 10.00 uur bent u welkom in het gebouw van de Groninger Archieven, Cascadeplein 4 te Groningen. Tijdens de dag zullen interessante onderzoeken worden gepresenteerd en kunt u informatie over de verschillende verenigingen inwinnen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om vondsten te laten determineren. Noteer de datum alvast in uw agenda!
Werkgroep Archeologie Onder Water - Bundel Maritieme Vindplaatsen 1 Ons land kent een enorme rijkdom aan overblijfselen van onze maritieme historie, zo blijkt uit de 50 à 70 meldingen aan vondsten die jaarlijks bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) binnen komen. Deze meldingen komen van Rijkswaterstaat, vissers, vaarwegbeheerders, maar vooral ook van duikers. In 2006 is vanuit de RACM het plan opgepakt om in samenwerking met de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) een aantal vindplaatsen te beschrijven en te publiceren. In de Bundel Maritieme Vindplaatsen 1 zijn 63 vindplaatsen beschreven. Zij geven gezamenlijk een goed beeld van ons rijke maritieme verleden en van de resultaten van de onderzoeken. Formaat 21 x 30 cm, 111 pagina's met vele foto’s en illustraties, prijs € 20,-. De Bundel Maritieme Vindplaatsen 1 kunt u bestellen per e-mail bij secretariaat@lwaow.nl en vergeet niet uw adres op te geven. U ontvangt het boek met een nota van € 20,- + € 2,50 verzendkosten. Af b. 6 Cover van de Bundel Maritieme Vindplaatsen 1.
VII
01-katern01.indd 7
13-02-2008 09:12:40
Agenda Berichten voor Westerheem 2008-2 dienen voor xx maart 2008 in ons bezit te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 15 april 2008) plaatsvinden. 12 maart 2008 Afd. – Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland - Algemene ledenvergadering met daarna een lezing door Fleur Kemmers: ‘Meer met munten: Romeinse munten en opgravingen’. Fleur Kemmers is als postdoc op het gebied van de Romeinse numismatiek (muntkunde) en archeologie verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast is zij als archeologisch specialist op het gebied van munten werkzaam voor verschillende archeologische bedrijven. In de lezing zal worden ingegaan op de waarde die muntvondsten hebben voor archeologisch onderzoek (en dan niet alleen het leveren van dateringen). Daarnaast zal aandacht worden besteed aan het ontstaan en de ontwikkeling van munten in de antieke wereld. Plaats: Cultureel Centrum ‘De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station, loopafstand 5 minuten). Parkeergarage ‘Centraal’ nabij. Aanvang bijeenkomst 19.45 uur, aanvang vergadering 20.00 uur. Entree: € 2,-, voor leden en donateurs € 1,50.
Aanvang: 20.00 uur Entree: € 3,- voor niet-leden, € 1,50 voor AWN-leden. 9 april 2008 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Roel Hoek en Lara Laken: ‘Een verbrande pre-Flavische kelder in Oppidum Batavorum, gevuld met muurschilderingen, en een reconstructie daarvan’. Roel Hoek is als senior veldtechnicus werkzaam bij Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen. Lara Laken heeft zich gespecialiseerd in Romeinse muurschilderingen In de lezing zal worden ingegaan op een onderzoek van de, in een verbrande kelder, aangetroffen fresco’s op muurresten van een vroeg-Romeins huis. Plaats e.d.: zie lezing 12 maart 2008.
12 maart 2008 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Martijn Bink, archeoloog bij BAAC: ‘De Romeinse stad Forum Hadriani’ In Voorburg, in het stamgebied van de Cananefaten, is rond het begin van de jaartelling een stad ontstaan die in 121 na Chr. van keizer Hadrianus het marktrecht heeft verkregen. In de zuidelijke woonwijken van deze stad, Forum Hadriani genaamd, is in de zomer van 2005 een opgraving uitgevoerd. De spreker vertelt over deze opgraving en de resultaten.
9 april 2008 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Jeroen van der Kamp, archeoloog bij de gemeente Utrecht: ’Het boerenleven bij Utrecht’. Hoe zag het boerenbestaan er uit rondom Utrecht in het jaar 1000 na Chr.? En hoe is dat in de loop van de tijd veranderd? Deze vragen staan centraal bij de opgravingen die archeologen van Utrecht in Leidsche Rijn hebben uitgevoerd in de jaren 2004 en 2006. Tijdens de opgravingen is een ca. 1,5 km lang boerderijenlint langs de van oorsprong middeleeuwse weg ‘Hogeweide’ tevoorschijn gekomen. De vroegste boerderijen dateren uit de 11e eeuw, de bewoning loopt door tot de 20e eeuw. De grond waarop deze boerderijen lagen, behoorde toe aan rijke kloosterordes uit Utrecht.
Plaats: Pieterskerkhof 5 te Utrecht
Plaats e.d.: zie lezing 12 maart 2008.
VIII
01-katern01.indd 8
13-02-2008 09:12:40
Redactioneel
munten Begin dit jaar hebben Cyprus en Malta de Euro ingevoerd. Het is niet uitgesloten, dat ik de munten uit die landen in de toekomst in mijn portemonnee zal vinden, zelfs als ik daar nooit kom. Momenteel biedt het muntgeld al een aardig beeld van onze grensoverschrijdende contacten, en ook van de plaats van Nederland in Europa. Langzamerhand zijn de Belgische, Duitse, Franse, Italiaanse en Spaanse munten de Nederlandse uit mijn knip aan het verdrijven. Muntgeld is een bron van informatie. Dat was ook de Nederlandsche Zondagsschoolvereeniging zich bewust, toen ze aan het begin van de vorige eeuw het setje ‘Bijbelsche munten’ uitgaf, dat ik onlangs tegenkwam in de nalatenschap van mijn vader. Het setje bevat een ‘Gouden Dariek, Sikkel, Denarius, Stater, As (van Chios), Quadrans en Het penningske der weduwe’ en ging vergezeld van een ‘Handleiding bij de verzameling van leermiddelen ten dienste van het Bijbelsche onderwijs’. De vereniging had deze munten laten slaan door de Rijksmunt te Utrecht naar originelen in het Koninklijke Muntenkabinet in Den Haag. Strikt voor het onderwijs, want “om den bestaanden handel in echte munten niet te schaden, brachten we op deze reproducties het jaartal der uitgave aan 1919)”. Verkoop als echt van dit erfstukje zit er dus niet in.
In de Bijbel wordt regelmatig over geld gesproken, met name in het Nieuwe Testament. Zoals in Lucas 20 (vers 24 en 25), waarin Jezus door spionnen van de schriftgeleerden en hogepriesters wordt uitgelokt zich tegen de Romeinse belasting uit te spreken. Die reageerde daarop met: “Laat mij eens een denarie zien. Van wie zijn de afbeelding en het opschrift op deze munt?” “Van de keizer”, antwoordden ze. Daarop zei hij tegen hen: “Geef wat van de keizer is aan de keizer...” Het zijn die munten uit de Romeinse tijd die ook in de archeologie veel belangstelling krijgen. In die periode werden immers, ongeveer net zoals 't nu met de Euro gaat, in geheel Europa dezelfde munten ‘van de keizer’ gebruikt en mede door de betalingen aan de overal gestationeerde legioenen was de omvang van de muntcirculatie relatief groot. Daardoor is uit de vondsten van die munten veel informatie te putten. In dit nummer van Westerheem toont Antony Kropff met name aan de hand van muntvondsten uit de Romeinse tijd aan, dat het militaire belang van Forum Hadriani groter is dan tot nu toe wordt verondersteld. Het tweede artikel in dit blad, geschreven door Marlous Rijkelijkhuizen, gaat over dobbelstenen uit de 14e tot de 19e eeuw. Spelmateriaal weliswaar, maar gezien het feit dat er een met loodverzwaard exemplaar bij zat waarmee vals kon worden gespeeld, ging het daarbij uiteindelijke ook om de ‘knikkers’.
Wim van Horssen
Redactioneel
01-binnenwerk01.indd 1
|
1
13-02-2008 11:01:48
De militaire context van Forum Hadriani Antony Kropff
Waar Holwerda nog een militair vlootstation dacht te zien, ontstond vooral door het werk van Bogaers en later ook Buijtendorp het Forum Hadriani zoals wij dat nu kennen: een in 121 of 122 na Chr. op basis van een bestaande nederzetting gesticht stadje naar Romeins model, met een markt- en bestuursfunctie, dat op zijn laatst in 151 de status van municipium kreeg. Het was een civiele nederzetting, met weinig of geen militaire aanwezigheid.1 Analyse van het vondstmateriaal en van de ontwikkelingen binnen de Civitas Cananefatium maken echter een heroverweging van de verondersteld zuiver civiele context van Forum Hadriani nodig. Forum Hadriani was namelijk ook een element binnen het militair-strategisch concept dat vanaf het eind van de tweede eeuw in het meest westelijke deel van de Rijnlimes tot stand kwam. Eerst gaan we na, welk vondstmateriaal ‘binnen de muren’ nadere analyse behoeft. Daarna komen ontwikkelingen ‘buiten de muren’ aan de orde, die voor het beoordelen van de context van Forum Hadriani van belang zijn. Binnen de muren Drie elementen komen aan de orde: de stenen ommuring, het aardewerk met leesbare graffiti en de militaria. Al het materiaal is gepubliceerd, hier gaat het om een poging tot synthese en een interpretatie. De stenen ommuring Forum Hadriani had aanvankelijk een omwalling met pallisadegreppel, die later werd vervangen door een stenen muur. De datering van deze muur is (nog) niet zeker, maar een bouw rond 180 is voorgesteld.2 Eerder werd eind 2e, begin 3e eeuw mogelijk geacht.3 Waarom werd de stad van een stenen muur voorzien? Er is wel eens geopperd dat stadsmuren een representatieve functie konden hebben of de bewoners bescherming moesten bieden en dat zij door de stad zelf werden opgericht. Echter, in deze periode was de bouw van een stadsmuur aan wettelijke bepa-
2
|
lingen onderworpen. Muren werden aangelegd na voorafgaande toestemming van de provinciale gouverneur én de keizer. Er moest bovendien een dwingende militaire noodzaak zijn voor de bouw van de muur. Als muren alleen op initiatief van individuele steden werden opgericht en door stedelingen werden bemand, dan werd de Lex Julia die burgers verbood wapens te dragen, overtreden.4 Stadsmuren werden gebouwd als er een militair-strategische noodzaak was, de bescherming van stedelingen was volledig secundair.5 Het ging bij de ommuring van kleine steden vooral om het beschermen van de omringende infrastructuur en daarmee van de communicatielijnen.6 Een ommuurde stad moet daarom gezien worden als onderdeel van het militaire verdedigingssysteem van een provincie.7 Een stadsmuur moet daarom altijd binnen de historische context worden beoordeeld. De belangrijkste vraag met betrekking tot Forum Hadriani is dan, welke militairstrategische ontwikkelingen de ommuring nodig maakten. In de periode van de bouw van de muur is een directe bedreiging van de stad niet aan de orde, getuige
De militaire context van Forum Hadriani
01-binnenwerk01.indd 2
13-02-2008 11:01:48
het ontbreken van verwoestingsporen in stad en omgeving. Hoe de muur kan worden geïnterpreteerd, komt later nog aan de orde als de ontwikkelingen binnen de Civitas Cananefatium aan de orde komen. Het is overigens onbekend hoe stadsmuren werden gefinancierd. De vraag is, of ze door de stad moesten worden betaald, of dat de provinciale- en/of rijksoverheid de muren geheel of gedeeltelijk financierden.8 Het valt niet aan te nemen dat Forum Hadriani de muur zelf financierde, gezien het vrij marginale karakter van de stad en het economisch niet bijzonder sterke achterland. Militaria Holwerda rapporteerde met betrekking tot Arentsburg een klein aantal militaria: acht bronzen beslagplaatjes, twee speerfragmenten, een speerpunt en een pilum9. Het geringe aantal door Holwerda gevonden militaire voorwerpen is later gebruikt als een van de argumenten vóór de civiele aard van de nederzetting.10 Daarbij moet wel het volgende worden bedacht. Holwerda was vooral een grondsporenspecialist en had daarnaast belangstelling voor aardewerk. Ten aanzien van de ontgraven grond was Holwerda nonchalant als het aankwam op het verzamelen van vondstobjecten. Verder onderzocht hij de nederzetting maar ten dele door middel van een sleuvensysteem met één opgravingvlak. Ook dat moet bij het beoordelen van zijn vondstobjecten tot voorzichtigheid manen. De gevolgen van zijn aanpak kunnen worden vastgesteld aan de hand van het verslag van de opgraving op Ockenburgh bij Den Haag,11 waarbij Holwerda de conclusie trekt dat het ging om een “absoluut inheemsche” nederzetting van “groote armelijkheid”. Bij de beschrijving van de vondstobjecten rapporteerde Holwerda slechts één gesneden steen en zeventien munten. Op enkele speerfragmenten na, werden geen militaria gerapporteerd.12 Gelukkig bleven Holwerda’s sleuven tot na de tweede wereldoorlog openliggen. Hoewel het ging om privé-terrein, kregen
sommigen later toestemming om het terrein te onderzoeken. Uit het verstoven zand dat door Holwerda uit de sleuven was opgeworpen, werd een grote hoeveelheid vondstobjecten verzameld: tientallen munten, bronsbeslag, fibulae, een bronzen beeldje en maar liefst elf gesneden stenen.13 In deze context is het van belang, dat ook nogal wat voorwerpen van militaire aard werden verzameld, waaronder acht ‘militaire’ fibulae, waarbij de jongste in de tweede helft van de 3e eeuw kan worden gedateerd. Verder werden delen van de militaire uitrusting gevonden: een speerpunt, zwaardschedebeschermers, een zwaardriemhouder, gespen en diverse bronzen beslagplaatjes.14 Overigens zal verderop, als we het gebied ‘buiten de muren’ bekijken, blijken dat ook de grondsporen die bij een latere opgraving op Ockenburgh werden aangetroffen, op een nederzetting in militaire context wijzen. Holwerda zag dus diverse militaria en ander vondstmateriaal volledig over het hoofd. We hebben reden om aan te nemen dat het bij zijn opgraving op Arentsburg niet veel anders zal zijn geweest. Dit valt nog verder te onderbouwen. Door BAAC werd in 2005 een opgraving uitgevoerd op het voormalige Effatha-terrein, gelegen binnen de muren van Forum Hadriani. Er werd intensief gezocht met een metaaldetector, waardoor veel meer metaalvondsten werden gedaan dan bij voorgaande opgravingen. De archeologische standaardrapportage is nog niet ver-
Afb. 1 Reconstructie van de land- en waterwegen. (Bron: Waasdorp 2006, p. 119, beneden).
De militaire context van Forum Hadriani
01-binnenwerk01.indd 3
|
3
13-02-2008 11:01:49
no. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27
periode Republiek Augusteïsch (Augustus, Tiberius, Caligula) Claudisch (Claudius, Nero, burgeroorlog) Flavisch I (Vespasianus, Titus) Flavisch II (Domitianus) Trajanisch (Nerva, Trajanus) Hadrianisch Antonijns I (Antoninus Pius) Antonijns II (Marcus Aurelius) Antonijns III (Commodus) Severisch I (Septimius Severus, Geta, Caracalla) Severisch II (Elagabalus) Severisch III (Severus Alexander) Post- Severisch I (Maximinus I) Post- Severisch II (Gordianus III) Post- Severisch III (Philipus I) Post- Severisch IV (Decius, Gallus) Post- Severisch V (Valerianus I met Gallienus) Gallische Rijk (Postumus, Victorinus, Tetrici, Gallienus, Claudius II) Pannonisch-Illyrisch (Aurelianus – Diocletianus) Tetrarchisch (Diocletianus, Maximianus, Constantius I, Galerius, Constantinus I) Constantijns I (Constantinus I, Licinius) Constantijns II (Constantinus I, Constantinus II, Constans, Constantius II) Constantijns III (Constantius II, Magnentius, Julianus) Valentiniaans (Valentinianus I, Valens, Gratianus) Theodosisch I (Gratianus, Theodosius I, Magnus Maximus) Theodosisch II (Theodosius I, Honorius, Arcadius)
Tabel 1 Periodenoverzicht
4
|
schenen, maar de eerste bevindingen zijn gepubliceerd.15 Naast 177 munten werden 34 fibulae gevonden, waaronder een aantal ‘militaire’. Opvallend groot was de hoeveelheid delen van paardentuig: 28 stuks. Daarnaast werden vijf delen van de militaire uitrusting gevonden. De interpretatie van de gevonden militaria is opmerkelijk. Er wordt eerst vastgesteld dat aan militaire aanwezigheid gedacht zou kunnen worden. Dan wordt opgemerkt: “tegenwoordig gaat men er echter van uit, dat de meeste militaria in nederzettingen het bezit zijn geweest van veteranen uit het Romeinse leger […].” Dit is echter in het rivierengebied tot nu toe alleen vastgesteld met betrekking tot de Bataven. Tot in de kleinste nederzettingen werden in hun stamgebied militaria aangetroffen.16 In het gebied van de Cananefaten was dit zeker niet het geval: militaria zijn aangetroffen in bewezen militaire nederzettingen (castella) en zeer
begin en einde aantal jaren 211 v. Chr.- 28 v. Chr. 183 27 v. Chr.-41 n. Chr. 68 41-68 27 68-81 13 81-96 15 96-117 21 117-138 21 138-161 23 161-180 19 180-192 12 192-217 25 217-222 5 222-235 13 235-238 3 238-244 6 244-249 5 249-253 4 253-260 7 260-273 13 273-296 23 296-317 21 317-330 13 330-348 18 348-364 16 364-378 14 378-388 10 388-402 14
waarschijnlijke militaire nederzettingen (Ockenburgh, Scheveningseweg). In andere nederzettingen in een rurale context worden zo goed als geen onderdelen van de militaire uitrusting gevonden. De recent in Forum Hadriani gevonden militaria zijn dus eerder een aanwijzing dat daar actieve militairen gestationeerd zullen zijn geweest. Graffiti Holwerda rapporteerde voor Forum Hadriani 44 aardewerkfragmenten met graffiti, waarvan 22 stuks leesbare (naam) fragmenten.17 Er is al eens gedemonstreerd dat Forum Hadriani wat betreft het voorkomen van import aardewerk, inheems aardewerk, het aandeel terra sigillata en de hoeveelheid (leesbare) graffiti meer overeenkomst vertoont met het castellum van Zwammerdam en de vicus Valkenburg- De Woerd, dan met inheemsRomeinse nederzettingen als Rijswijk-
De militaire context van Forum Hadriani
01-binnenwerk01.indd 4
13-02-2008 11:01:49
De Bult en Schiedam-Kethel.18 Uit deze vergelijking werd overigens geen conclusie ten aanzien van de aard van Forum Hadriani getrokken. Bij een onderzoek in het oostelijke rivierengebied bleek dat de meeste graffiti stamden uit een militaire context. In een niet-militaire context werden slechts enkele graffiti op aardewerk gevonden.19 Er zijn overigens ook leesbare graffiti gevonden op Ockenburgh en aan de Scheveningseweg. Holwerda vond op Ockenburgh acht fragmenten met leesbare graffiti, waaronder zes eigennamen of fragmenten daarvan.20 Later werd nog een graffitivondst gedaan21, terwijl ook de inventarisatie van particuliere vondsten uit het door Holwerda opgeworpen zand nog tien graffitifragmenten opleverde.22 Het totale aantal aardewerkfragmenten met graffiti komt daarmee op negentien, waarvan er zeventien leesbaar zijn. Het militaire karakter van deze nederzetting is inmiddels zeer waarschijnlijk: het lijkt te gaan om een vicus bij een teruggevonden militaire installatie, waarover in het deel ‘buiten de muren’ later meer. Daar komt ook de waarschijnlijk militaire context van de nederzetting aan de Scheveningseweg aan de orde, waarvan het aardewerk nog niet gepubliceerd is. De opgraving produceerde eveneens graffiti op aardewerk23, waarbij het aantal leesbare graffiti tussen vijf en tien stuks zal liggen24, minder dan op Ockenburgh, maar het opgravingsgebied is dan ook aanzienlijk kleiner.
bekend, uit het goed opgegraven Colonia Ulpia Traiana (Xanten) over een periode van twee eeuwen slechts achttien stuks. De legioenlegerplaats Bonna (Bonn) leverde 197 stuks op, Keulen (Colonia Claudia Ara Agrippinensium) slechts tien stuks. Trier leverde zelfs maar twee fragmenten met graffiti op! Letten we vervolgens op graffiti met eigennamen, dan valt het aantal dat in civiele nederzettingen gevonden is, volledig in het niet bij het
Afb. 2 Munthistogram van Albaniana (Alphen aan de Rijn).
Afb. 3 Munthistogram van Matilo (LeidenRoomburg), incl. vicus.
Welke betekenis kan in een groter verband aan het voorkomen van leesbare graffiti worden toegekend? Opgravingen in Duitsland hebben grote hoeveelheden leesbare graffiti op aardewerk opgeleverd. Aan de hand van graffiti op het aardewerk in het Rheinisches Landesmuseum in Bonn kon worden vastgesteld dat er grote verschillen zijn tussen civiele nederzettingen en nederzettingen in een militaire context: in militaire nederzettingen werden veel meer leesbare graffiti aangetroffen. Uit het castellum van Vetera zijn uit een tijdvak van twintig jaar 76 graffiti De militaire context van Forum Hadriani
01-binnenwerk01.indd 5
|
5
13-02-2008 11:01:50
waterwegen. Daarna kijken we naar de ‘lineaire’ Rijnlimes: hoe ontwikkelden zich de limescastella en welk militair- strategisch verband was er tussen de limeszone in beperkte zin en de strandwallenzone?
Afb. 4 Munthistogram van Praetorium Agrippinae (Valkenburg).
aantal uit militaire nederzettingen. Binnen een legereenheid kraste een soldaat zijn naam in aardewerk, binnen een colonia deed hij dat niet meer. Binnen een legereenheid werd door het plaatsen van een bezittersgraffito het gebruik en wegnemen door collega’s voorkomen, binnen een civiel woon- en leefverband als een familie werd dat niet gedaan omdat het niet nodig was.25 In Forum Hadriani, in de nederzetting Den Haag-Ockenburgh en in mindere mate in de nederzetting Den Haag-Scheveningseweg zijn nogal veel naamgraffiti gevonden, wat dus duidt op een militaire context. Voor Forum Hadriani zou dat een nieuw element zijn. Ook de stenen stadsmuur en in 2005 gevonden militaria duiden op een mogelijk militaire context van de stad. Om een eventuele militaire context van Forum Hadriani beter te kunnen beoordelen, is het nu nodig de stad in breder verband te bekijken en de relatie met de civitas, en vooral de strandwallenzone nader te onderzoeken. Buiten de muren De volgende onderdelen komen nu aan de orde: allereerst komt de infrastructuur van de strandwallenzone en het aangrenzende gebied ter sprake, waarbij aandacht wordt besteed aan de nederzettingen, wegen en
6
|
De nederzettingen op de strandwallenzone Holwerda groef op Ockenburgh, waar hij grondsporen aantrof die hij lacuneus en verward noemde. Hij stelde met betrekking tot de naar zijn oordeel inheemse nederzetting een gebruiksduur voor van circa 120 tot circa 240.26 Bij recentere opgravingen kon deze periode worden gecorrigeerd: circa 150 tot circa 270.27 Verder kon het inheemse karakter van de nederzetting worden weerlegd: aannemelijker is de hypothese dat het hier om een vicus gaat, waarbij zelfs een bijbehorende militaire installatie is teruggevonden: een mini-castellum zoals dat eerder al in Valkenburg-Marktveld werd aangetroffen. Het fortje heeft mogelijk slechts dienst gedaan van circa 150 tot circa 170.28 Waasdorp groef op de locatie Den HaagScheveningseweg29 en trof twee bewoningsniveaus aan. De jongste bewonings laag heeft betrekking op een in flinke mate geromaniseerde nederzetting die aan het eind van de 2e eeuw in gebruik werd genomen. Er zijn veel delen van de militaire uitrusting gevonden, waaronder een groot stuk van een maliënkolder, pareerstangen, zwaardgrepen, ze-ventien ‘militaire’ fibulae en het grootste aantal zwaardpuntbeschermers (twaalf stuks) dat in Nederland in één nederzetting is aangetroffen. Samen met een defecte gietmal met daarin een mislukte zwaardriemhouder wijst dit alles op de aanwezigheid van soldaten, net zoals het aantal leesbare graffiti op aardewerk al deed. Door de opgraver werd de conclusie getrokken dat het hier moet gaan om een deel van een vicus bij een militaire installatie die, anders dan op Ockenburgh, nog niet is teruggevonden. Naaldwijk ligt niet op de strandwallen langs de kust, maar op een strandwal op de noordelijke oever van het Helinium. Er
De militaire context van Forum Hadriani
01-binnenwerk01.indd 6
13-02-2008 11:01:51
is infrastructurele samenhang met de strandwallenzone langs de kust, zodat bespreking hier op zijn plaats is. Aanvankelijk leken opgravingen op inheemse nederzettingen te wijzen30, maar een in 2004 gevonden fragment van een bronzen plaat met onder andere de aanduiding ‘classis’ wees in een andere richting.31 De plaat zal waarschijnlijk de sokkel van een beeld hebben gesierd, dat naar de interpretatie van Derks (VU) in 47 of 48 door de Nedergermaanse vloot -C(lassis)G.P.F.werd opgericht ter ere van keizer Claudius. Derks wees erop, dat een beeld van de regerend keizer in alle Romeinse legerplaatsen stond opgesteld, waarbij het wat Naaldwijk betreft dus waarschijnlijk om een steunpunt van de vloot moet zijn gegaan. Van het beeld is in 2004 niets aangetroffen, maar Holwerda vond eerder een meer dan levensgrote bronzen rechterhand, vergelijkbaar met een soortgelijk exemplaar dat in de 18e eeuw op Arentsburg werd aangetroffen. Van een vlootsteunpunt is in Naaldwijk nog niets teruggevonden, maar de plek, nabij de monding van de Fossa Corbulonis in het Helinium, zou strategisch goed gekozen zijn geweest. De nu behandelde nederzettingen wijzen op de aanwezigheid van het leger op de
strandwallenzone. Waarom was het leger daar aanwezig en wat werd bewaakt of verdedigd? Om dat te kunnen beoordelen, bezien we nu eerst de infrastructuur van de strandwallenzone en het aangrenzende gebied.
Afb. 5 Munthistogram van Katwijk-Sluizen.
Wegen en waterwegen De Rijn en het Helinium vormden de noord- en zuidgrens van de civitas en werden verbonden door de Fossa Corbulonis, een zuiver militaire installatie. Wat de landwegen betreft: de limesweg is een gegeven, al is het precieze verloop in ons gebied niet overal bekend. Twee andere landroutes werden verondersteld: een weg langs de fossa en parallel daaraan, maar meer naar het westen een tweede weg. In 1997 kon de oostelijke weg langs de fossa worden aangetoond bij de opgraving in Den Haag-Wateringseveld met de spectaculaire vondst van vier mijlpalen. Het weglichaam kon over een lengte van 750 meter worden aangetoond.32 Blijkens de mijlpalen is de weg in ieder geval van 151 tot 250 in gebruik geweest. De weg kan aan de hand van de mijlpaal voor Antoninus Pius (A MAC MP IIII, naar MAC vier mijl) in noordelijke richting worden geprojecteerd naar Forum Hadriani, ofwel Municipium Aelium Cananefatium. Voortzetting tot Leiden/ Matilo De militaire context van Forum Hadriani
01-binnenwerk01.indd 7
|
7
13-02-2008 11:01:52
Afb. 6 Munthistogram van Forum Hadriani.
ligt voor de hand, terwijl de weg gezien het patroon van flankerende nederzettingen zuidwaarts tot Naaldwijk zal hebben doorgelopen, om dan langs het Helinium mogelijk naar het zuidoosten mee te buigen. Pabon meende de westelijke weg voor een klein deel te hebben blootgelegd33, maar tot nu toe hebben we alleen een veronderstelde route, geen wegsporen. Een weg ligt wel voor de hand, gezien de nederzettingen op Ockenburgh en aan de Scheveningseweg. Militair-strategische overwegingen zullen een verbindingsweg tussen de bijbehorende militaire installaties nodig hebben gemaakt, terwijl een of meer dwarsverbindingen naar de kust en de oostelijke weg strategisch voor de hand liggen, en ook lijken te worden gesuggereerd door de oriĂŤntatie van de huissporen in deze twee nederzettingen.34 De nu plausibel geachte weergave van gevonden, geprojecteerde en veronderstelde wegen is te zien in afb. 1 (pag. 3). De samenhang tussen (verondersteld) wegverloop en daaraan gelegen nederzettingen in militaire context lijkt duidelijk. Deze infrastuctuur maakte een doelmatige bewaking en verdediging mogelijk van de strandwallenzone die immers een strategisch belangrijke landbrug tussen
8
|
Rijn en Helinium vormde. Deze waterlopen en de verbindende fossa vormden een werkgebied van de Nedergermaanse vloot. De hele civitas was daarmee van strategisch belang, waarbij verder ook de levering van een niet onbelangrijk en wat gevechtskracht betreft, gewaardeerd contingent hulptroepen een rol zal hebben geÂ-speeld.35 De ontwikkelingen in het westelijk limesgebied Vier castella waren van belang voor de lineaire verdediging van de strandwallenzone en het kerngebied van de Cananefaten, het zeekleigebied in het huidige Westland. Het gaat om Albaniana (Alphen aan den Rijn), Matilo (Leiden-Roomburg), Praetorium Agrippinae (Valkenburg) en Lugdunum (Katwijk-Brittenburg). We kijken eerst naar de muntvondsten die met deze castella samenhangen. Munten zijn heel geschikt om een indruk te krijgen van de periode van (intensief) gebruik. Voor de castella zijn aangepaste histogrammen gemaakt met een periodisering zoals deze in de numismatiek gangbaar is.36 Het aantal gevonden munten uit een (groep van) regeringsperiode(n) wordt gedeeld door het aantal jaren dat de periode beslaat. De nu berekende waarde wordt vermenigvuldigd met een factor
De militaire context van Forum Hadriani
01-binnenwerk01.indd 8
13-02-2008 11:01:53
1000 en vervolgens gedeeld door het totale aantal munten dat op de site is gevonden. Het berekende jaarlijks verlies per 1000 munten per periode wordt gepresenteerd in een staafdiagram, zodat een snelle onderlinge vergelijking van sites mogelijk wordt. De met de nummers corresponderende perioden zijn te vinden in tabel 1 (pag. 4). Tabel 2 (pag. 10) geeft het totale aantal munten per site en het gebruikte basismateriaal, waarbij Numis staat voor de database van het Geld- en Bankmuseum te Utrecht. Er is een histogram gemaakt van Albaniana (afb. 2), Matilo (afb. 3), Praetorium Agrippinae (afb. 4) en van (een deel van) de vicus (Katwijk-Sluizen, afb. 5) van Lugdunum, dat verloren ging. De muntreeks breekt in Albaniana en Matilo tegen 240 af, in Praetorium Agrippinae zelfs al twee decennia eerder. Op basis van het histogram van KatwijkSluizen mogen we veronderstellen, dat het castellum Lugdunum, wellicht met onderbrekingen, bezetting heeft gekend tot het begin van de 4e eeuw.37 De muntreeksen van drie castella in het kustgebied blijken in vergelijking met andere militaire en civiele nederzettingen in het rivierengebied heel vroeg af te breken: de histogrammen van bijvoorbeeld Grave,
Maurik, Rossum, Cuijk, Nijmegen, Maastricht en Heerlen tonen continuĂŻteit tot het einde van der 3e eeuw, soms zelfs tot het begin van de 4e eeuw.38 Dat de bezetting van het laatste castellum aan de Rijnlimes, Lugdunum, mogelijk wel voortduurde zou niet vreemd zijn: door de ligging op de strandwal had het minder last van de wateroverlast, de vernatting vanaf het begin van de 3e eeuw.
Afb. 7 Munthistogram van Den Haag-Ockenburgh.
De vernatting Het kustgebied kreeg rond het midden van de 3e eeuw te maken met vernatting en wateroverlast. De vernatting werd vermoedelijk veroorzaakt door de grootschalige ontginningen in het veengebied waardoor het veenlandschap inklinkt en oxideert, vergelijkbaar met de ontwikkelingen in de Middeleeuwen. Daarnaast slibden de kreken dicht door een verminderde invloed van de zee waardoor het achterland problemen kreeg met de ontwatering. Direct aan de limes zijn de gevolgen goed te herkennen. Zo werd in Valkenburg- De Woerd grond opgebracht.39 Het terrein van Albaniana werd wat opgehoogd, maar moet tĂłch geregeld blank hebben gestaan: er is kroos in de spitsgrachten gevonden. Het lijkt er zelfs op, dat in het laatste kwart van de 2e eeuw delen van De militaire context van Forum Hadriani
01-binnenwerk01.indd 9
|
9
13-02-2008 11:01:53
Tabel 2
Vindplaats
totaal aantal munten
Albaniana Matilo met vicus Praetorium Agrippinae Katwijk-Sluizen Forum Hadriani
534 100 89 52 366
Den Haag-Ockenburgh
91
Den Haag-Scheveningseweg Heliniumoevers
35 204
het castellum zijn verspoeld.40 Ook de zeeklei- en veengebieden achter de strandwallenzone hadden duidelijk problemen. De haardplaatsen van Schiedam-Kethel kwamen steeds hoger te liggen, Rijswijk-De Bult was voorzien van een uitgebreid slotenstelsel en de stookplaats van de vloerverwarming in de laatste bouwfase van het hoofdgebouw in die nederzetting heeft nooit gebrand, waarschijnlijk door de vernatting.41 Ook het in onbruik raken van nederzettingen in Midden-Delfland aan het begin van de 3e eeuw zal met wateroverlast te maken hebben gehad.42 Afb. 8 Munthistogram van Den Haag-Scheveningseweg.
10
|
De strandwallenzone zal minder last hebben gehad, al zijn er in Voorburg (dat niet in zijn geheel op de meest oostelijke
basismateriaal Numis, Baart 1990 Numis, Baart 1990, ROB opgraving vicus 1996 Numis Numis Van der Vin en Buijtendorp 2006 Numis, Holwerda 1938, Baart 1990, Waasdorp 1988, inventarisatie collecties Noorda en Pabon (in bezit Bank- en Geldmuseum) Waasdorp 1999 Numis, Baart 1990
strandwal lag) tekenen van vernatting. De spitsgrachten hadden een komvormig profiel, spits uitgraven tot de juiste diepte zal door de hoge waterstand niet mogelijk zijn geweest. Ook de zinkputten met daarop aangesloten afvoergoten, zelfs in het hoger gelegen deel van de stad, wijzen op problemen met de waterafvoer.43 We kunnen aannemen, dat in dit gebied een volledige, statisch-lineaire limesbewaking en –verdediging al voor het midden van de 3e eeuw door de wateroverlast niet langer praktisch uitvoerbaar was. Sporen van een gewelddadig einde ontbreken, sporen van vernatting zijn alom aanwezig. Er zal voor de Civitas Cananefatium een vervangend militair-strategisch concept ontwikkeld zijn. Om dat
De militaire context van Forum Hadriani
01-binnenwerk01.indd 10
13-02-2008 11:01:54
concept op het spoor te komen, kijken we naar de histogrammen van de strandwallenzone. De strandwallen: grond onder de voeten We kijken naar de munthistogrammen van Forum Hadriani (afb. 6), Den HaagOckenburgh (afb. 7), Den Haag-Scheveningseweg (afb. 8) en het verzamelhistogram van de Heliniumoevers44 (afb. 9). Op basis van deze histogrammen kunnen we vaststellen, dat hier sprake was van bewoning, gebruik of bezetting nadat er een einde kwam aan de permanente bezetting van drie castella in het gebied. De piekformaties verschillen: Forum Hadriani heeft een Hadrianisch-Antonijns accent, de twee nederzettingen op Haags grondgebied een Severische piek. Munten uit periode 19, het Gallische Rijk (260-274) zijn steeds aanwezig, met een opvallende piek in het verzamelhistogram van de Heliniumoevers. De nederzettingen aan het Helinium, waar de munten feitelijk vandaan komen, zijn door erosie verloren gegaan. Het zal vooral ook om munten uit een militaire context gaan: steunpunten van leger en/of vloot. Voorwerpen die werden gevonden op de Maasvlakte, suggereerden dat in het verleden al.45 In Forum Hadriani en aan het Helinium vinden we ook kleine
aantallen munten uit latere perioden. Het histogram van de Scheveningseweg is lacuneus, maar dat zal te maken hebben met het feit dat naar schatting slechts 15% van de nederzetting werd opgegraven. Hoe kwamen munten met een productiemoment na circa 240 nu in omloop op de strandwallenzone en aan het Helinium? Zoals bekend had het Romeinse Rijk geen ander mechanisme voor het in circulatie brengen van munten dan door het doen van betalingen.46 Munten werden alleen aangevoerd voor het betalen van soldij en het doen van andere legeruitgaven.47 De behoefte die ‘de markt’ mocht hebben aan muntgeld, speelde geen enkele rol. Verminderde de militaire aanwezigheid, dan had dat invloed op de toevoer van munten. Verdween het leger ergens, dan hield de toevoer van nieuwe munten eenvoudigweg op.48 Het ophouden van de aanvoer van nieuwe munten naar de castella langs de limes in het uiterste westen (met als mogelijke uitzondering Lugdunum) en het doorgaan van aanvoer naar nederzettingen op de strandwallenzone en aan het Helinium moeten eenvoudig betekenen dat daar nog wel militaire aanwezigheid was. De infrastructuur en de muntcirculatie lijken te suggereren dat op de strandwallenzone al
Afb. 9 Munthistogram van de Heliniumoevers.
De militaire context van Forum Hadriani
01-binnenwerk01.indd 11
|
11
13-02-2008 11:01:55
vanaf het eind van de 2e eeuw, maar vooral vanaf circa 240 van een passieve lineaire verdediging kan zijn overgegaan op een actieve verdediging die trekken vertoont van een diepteverdediging. Gezien het feit dat de westelijke limescastella (met als mogelijke uitzondering Lugdunum) niet meer (intensief) gebruikt werden, zou aanvoer vanuit Lugdunum mogelijk zijn, maar mogelijk ook vanuit Forum Hadriani. Lugdunum lag ten opzichte van de nederzettingen Den Haag-Ockenburgh en Den Haag-Scheveningseweg nogal excentrisch, want het werd waarschijnlijk alleen door middel van de limesweg verbonden met de infrastructuur van de strandwallen (zie afb. 1). Forum Hadriani binnen een nieuw militair-strategisch concept In het deel ‘binnen de muren’ werden enige vondstcategorieën besproken, die een bepaalde militaire betekenis van de ommuurde stad doen vermoeden. De ligging van Forum Hadriani binnen de infrastructuur lijkt hetzelfde te suggereren. De stad ligt precies op de plaats die uit strategische overwegingen benut zou moeten worden: aan de Fossa Corbulonis, zelf een militaire installatie. Verder lag het aan de weg die de limes met het Helinium verbond. Deze weg boog waarschijnlijk naar het oosten met het Helinium mee en gaf via Rossum en Nijmegen toegang tot de hoofdverkeersaders dieper in het rijk. Eerder werden militaire activiteiten in de buurt van Forum Hadriani niet uitgesloten geacht.49 Deze bijdrage laat zien, dat we met betrekking tot Forum Hadriani in feite verder zouden kunnen gaan; de stad zal rond 200 (verder) gemilitariseerd zijn. De stenen muur zal, zoals we eerder vaststelden, niet bedoeld zijn voor de veiligheid van de stedelingen, maar als versterking van de militaire infrastructuur, met name op de strandwallenzone. Deze hele zone raakte immers gemilitariseerd. Rond 200 ging de militaire nederzetting aan de Scheveningseweg van start. Het histogram vertoont een krachtige Severische impuls. Het histogram van Ocken-
12
|
burgh laat vanaf circa 220 een trendbreuk zien: de neergaande trend wordt vanaf periode 12 gestopt en er volgt een Severische en post-Severische impuls. Aanwijzingen voor een sterke invloed van het leger binnen de civitas zijn opmerkelijk genoeg ook in het rurale gebied te vinden. In Midden-Delfland is voor de 2e eeuw een planmatige verkaveling aangetoond, die hoogstwaarschijnlijk door het leger tot stand werd gebracht.50 Het feit dat het leger zich niet alleen bezighield met de aanleg van militaire installaties en wegen en waterwegen op en langs de strandwallenzone, maar zelfs de verkaveling van agrarische gronden achter deze zone ter hand lijkt te hebben genomen, maakt duidelijk dat de civitas vanaf het eind van de 2e eeuw sterk gemilitariseerd werd . Er is wel eens geopperd, dat het kustgebied in de civitas in zijn geheel militair gebied is geweest, deel uitmakend van een geïntegreerd verdedigingssysteem.51 Het mogelijke verband tussen deze ontwikkelingen en de vernatting is al kort aan de orde geweest, waarbij duidelijk werd dat het handhaven van de lineaire verdediging aan de limes moeilijk of zelfs onmogelijk werd. De vernatting zorgde er overigens ook voor dat dit niet zo’n groot probleem was. Niet alleen de ontplooiing van de verdediging werd bemoeilijkt, ook aanvallen van over de limes werden lastig en ook onaantrekkelijk: er viel niet veel meer te halen.52 De strandwallenzone was een andere zaak. Wie deze zone beheerste, had controle over het kustsegment en de uit strategisch oogpunt belangrijke mondinggebieden van Rijn en Helinium. De Rijnlimes werd, naar we mogen aannemen, nog wel bewaakt, maar wellicht niet langer stationair maar mobiel; Rijnvloot en leger zullen daarbij een rol hebben gespeeld. Lugdunum bleef waarschijnlijk een uitvalsbasis. Voor het overige lijkt het militair-strategisch concept gebaseerd te zijn geweest op ruimteverdediging door middel van militarisering van de strandwallenzone. Het ommuurde Forum Hadriani zal een actief element binnen het verdedigingsconcept zijn geweest. Of Forum Hadriani
De militaire context van Forum Hadriani
01-binnenwerk01.indd 12
13-02-2008 11:01:55
onderdak bood aan een vast contingent soldaten of meer episodisch door legereenheden werd aangedaan, is niet meer vast te stellen. De ommuring pleit voor een vast contingent, want de muur moest bemand worden en daar hielden burgers zich in deze periode niet mee bezig. Verder mogen we de vloot niet uit het oog verliezen. Het vlootstation van Holwerda is terecht van tafel, maar het ligt toch wel voor de hand dat hier vlooteenheden waren gestationeerd. De nog steeds grootste concentratie dakpannen met CGPFstempel uit het kustgebied is als aanwijzing voor een aanwezigheid van de vloot in Forum Hadriani in het verleden wel weggeredeneerd53, maar we mogen niet vergeten dat vlootstempels in het kustgebied in feite alleen in een militaire context zijn gevonden.54 Het lijkt ook weinig aannemelijk dat er in Forum Hadriani geen aanlegplaats of steunpunt van de vloot was, gezien de strategische ligging aan het Corbulokanaal. Aanlegplaatsen voor de vloot bij veel castella zijn al langer bekend.55 Tot slot Op de strandwallenzone in de Civitas Cananefatium kwam vanaf het eind van de 2e eeuw een aangepast militair- strategisch concept tot stand. De vernatting van de Rijnoever maakte het handhaven van een lineaire statische verdediging vanuit permanent bemande castella moeilijk. De strandwallenzone had een groot strategisch belang: hij vormde in feite in het onbegaanbaar wordende achterland een landbrug tussen de monding van Rijn en Helinium, onmisbare trans-
port- en handelsroutes. De strandwallen werden goed bewaakt, getuige de militaire nederzettingen op Ockenburgh en aan de Scheveningseweg, beide nu op Haags grondgebied. Forum Hadriani lag op een strategisch belangrijke plek: aan de Fossa Corbulonis en de daarlangs liggende belangrijke verbindingsweg tussen limes en Helinium. De stenen muur die de stad aan het eind van de 2e eeuw kreeg, kan niet alleen worden gezien als stadsverdediging. De muur zal zijn gebouwd in verband met de militaire situatie in het gehele gebied, waarbij vooral het beschermen van infrastuctuur en communicatielijnen van belang zal zijn geweest. De stadsmuur maakte de stad tot een waardevol element in de strandwallenzone die in de loop van de tijd steeds meer gemilitariseerd raakte. Vondstmateriaal uit het stadje, niet in de laatste plaats de bezittergraffiti op aardewerk en recent aangetroffen militaria ondersteunen de hypothese dat ook Forum Hadriani zelf gemilitariseerd was. Een strategische rol voor de stad en een militair contingent of steunpunt voor de vloot binnen de muren lijkt aannemelijker dan het nu bestaande beeld van een stad zonder direct militair belang en zonder militaire aanwezigheid. Erasmusweg 1183 J 2542 PW Den Haag De auteur dankt Willem J.H. Willems voor zijn opmerkingen en aanvullingen.
Noten 1 Milot 2006, p. 367. 2 Buijtendorp 2006, p. 116. 3 Van Es 1981, p. 153-154; Bloemers 1978, p. 94-95. 4 Wacher 1983, p. 141-142. 5 Webster 1983, p. 119. 6 Webster 1975. 7 Webster 1983, p. 119; Hobley 1983, p. 78. 8 Johnson 1983, p. 74-75. 9 Holwerda 1923, p. 149. 10 Bogaers 1971, p. 132. 11 Holwerda 1938.
12 Holwerda 1938, p. 49-50. 13 Waasdorp en Zee 1988, p. 17-19. 14 Ibidem, p. 26-28. 15 Bink 2006. 16 Nicolay 2005. 17 Holwerda 1923, p. 137-138, afbeelding 101. 18 Bloemers 1980, p. 168. 19 Willems 1981, p. 192. 20 Holwerda 1938, p. 46-47. 21 Stuurman 1965, p. 8-10. 22 Waasdorp en Zee 1988, p. 51.
De militaire context van Forum Hadriani
01-binnenwerk01.indd 13
|
13
13-02-2008 11:01:55
23 Waasdorp 1999, p. 169. 24 Mondelinge mededeling J.A. Waasdorp dd 24 november 2006. 25 Bakker en Galsterer-Kröll 1975, p. 7-8, 31, 55-56. 26 Holwerda 1938. 27 Van Ginkel en Waasdorp 1992, p. 37. 28 Waasdorp 1997, p. 400-401. 29 Waasdorp 1999. 30 Holwerda 1936; Nieuwhof 2004. 31 Persbericht Vrije Universiteit Amsterdam van 10 mei 2006: “Nieuwe stap in speurtocht naar Romeinse vlootbasis”. 32 Waasdorp 2003. 33 Pabon 1934. 34 Waasdorp 1999, 2003; 2006. 35 Bloemers 1978, p. 81-82; vergelijk Willems 1984, p. 270: “Perhaps it is not inappropriate to say that the Dutch river area remained a kind of reserve for breeding soldiers throughout its entire history as part of the Roman empire”. 36 Reece 1979, p. 175-176; Casey 1988, p. 41, 45; Kropff en van der Vin 2003, p. 60-61. 37 Vergelijk de eindata gegeven door Hessing 1995, p.
91-97: Albaniana en Praetorium Agrippinae rond het midden van de derde eeuw, Matilo rond 275. 38 Kropff en van der Vin 2003, p. 70-75, 79. 39 Bloemers 1978, p. 96; Bloemers 1980, p. 166. 40 Polak, Kloosterman en Niemeijer 2004. 41 Bloemers 1978, p. 96, 187-188. 42 Van Londen 2006, p. 137. 43 Holwerda 1923, p. 10, 15-16. 44 Munten van de volgende (bagger)vondstlocaties: Rozenburg, Oude Maas, Nieuwe Waterweg, Botlek, Rijnmond, Beneluxhaven, Europoort en Maasvlakte. 45 Bogaers 1974, p. 70-78; Haalebos 1974, p. 78-80. 46 Crawford 1970, p. 46; Hopkins 1980, p. 112. 47 Casey 1986, p. 82; Aarts 2000, p. 41, 209. 48 Willems 1984, p. 258. 49 Bloemers 1978, p. 91-92, 95; Van Es 1981, p. 110-112, 116; Waasdorp 1999, p. 34; Buijtendorp 2006, p. 69, 71. 50 Van Londen 2006, p. 134-136. 51 Kersing en Waasdorp 1995. 52 Kropff en van der Vin 2003. 53 Bogaers 1971, p. 131. 54 Beunder 1987, p. 209. 55 Van Es 1981, p. 117.
Literatuur Aarts, J.G., 2000. Coins or Money? Exploring the monetization and functions of Roman coinage in Belgic Gaul and Lower Germany 50 BC-AD 450. Amsterdam. Baart, J.M., 1990. Inventarisatie van Romeinse muntvondsten in Noord- en Zuid-Holland. (Nederlandse Archeologische Rapporten 12). Amersfoort. Bakker, L., en B. Galsterer-Kröll, 1975. Graffiti auf Römischer Keramik im Rheinischen Landesmuseum Bonn. Bonn. Beunder, P.C., 1987. Vlootschouw. Enkele opmerkingen over de Romeinse vloot (Classis Germanicus) in Nederland of het westen van de provincie Germania Inferior. Westerheem 36, 207-212. Bink, M., 2006. Het Effatha-terrein onderzocht. De opgraving in 2005 door BAAC. In: W. de Jonge, J. Bazelmans en D. de Jager (eds.), Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument. Utrecht, 281-289. Bloemers, J.H.F., 1978. Rijswijk (Z.-H.), ‘De Bult’. Eine Siedlung der Cananefaten. (Nederlandse Oudheden 8). Amersfoort. Bloemers, J.H.F., 1980. Engelse drop. Een poging tot ontleding van het Romanisatieproces in Nederland. Westerheem 29, 152-173. Bogaers, J.E., 1971. Voorburg-Arentsburg: Forum Hadriani. Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 52, 128-138. Bogaers, J.E., 1974. Romeinse militairen aan het Helinium. Westerheem 23, 70-78. Buijtendorp, T.M., 2006. De voorganger van Forum Hadriani. Van inheemse nederzetting tot centrale plaats. In: W. de Jonge, J. Bazelmans en D. de Jager (eds.), Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument. Utrecht, 66-77. Buijtendorp, T.M., 2006. Bouw en groei: de bloeiperiode van Forum Hadriani. In: W. de Jonge, J. Bazelmans en D. de Jager (eds.), Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument. Utrecht, 95-116. Casey, P.J., 1986. Understanding Ancient Coins. Londen. Casey, P.J., 1988. The interpretation of Romano-British site finds. In: P.J. Casey and R. Reece (eds.), Coins and the Archeologist. 2de druk. Londen, 39-56. Crawford, M., 1970. Money and Exchange in the Roman World. Journal of Roman Studies 60, 40-48. Ginkel, E.J. van, en J.A. Waasdorp, 1992. De archeologie van Den Haag. Deel 2: de Romeinse tijd. (VOM-reeks 1992-4). Den Haag. Haalebos, J.K., 1974. Romeinse rommeltjes uit Rozenburg. Westerheem 23, 78-82 Hessing, W.A.M., 1995. Het Nederlandse kustgebied. In: T. Bechert en W.J.H. Willems (eds.), De Romeinse rijksgrens tussen Moezel en Noordzeekust. Utrecht, 89-101. Hobley, B., 1983. Roman urban defences: a review of research in Britain. In: J. Maloney en B. Hobley (eds.), Roman urban defences in the West. (CBA research report 51). Londen, 78-84. Holwerda, J.H., 1923. Arentsburg. Een Romeinsch militair vlootstation bij Voorburg. Leiden. Holwerda, J.H., 1936. De Nederzetting te Naaldwijk. Oudheidkundige Mededeelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 17, 19-37. Holwerda, J.H., 1938. Een Bataafsch dorp op Ockenburgh bij Den Haag. De opgraving der nederzetting. Oudheid-
14
|
De militaire context van Forum Hadriani
01-binnenwerk01.indd 14
13-02-2008 11:01:55
kundige Mededeelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 19, 11-60. Hopkins, K., 1980. Taxes and Trade in the Roman Empire (200 B.C.-A.D. 400). Journal of Roman Studies 70, 101-125. Johnson, S., 1983. Late Roman urban defences in Europe. In: J. Maloney en B. Hobley (eds.), Roman urban defences in the West. (CBA research report 51). Londen, 69-77. Kersing, V.L.C., en J.A. Waasdorp, 1995. Romeinen op Ockenburg II, vervolg van een archeologisch onderzoek in 1994. (Gemeente Den Haag, Dienst Stadsbeheer, afd. Archeologie). Den Haag. Kropff, A.C., en J.P.A. van der Vin, 2003. Coins and continuity in the Dutch River area at the end of the third century AD. European Journal of Archaeology 6, 55-87. Londen, H. van, 2006. De inheemse bewoning in het landelijk gebied. In: W. de Jonge, J. Bazelmans en D. de Jager (eds.), Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument. Utrecht, 131-139. Milot, C., 2006. Een dag uit het leven van een inwoner van Forum Hadriani, 1850 jaar geleden. In: W. de Jonge, J. Bazelmans en D. de Jager (eds.), Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument. Utrecht, 365-370. Nicolay, J.A.W., 2005. Gewapende Bataven. Gebruik en betekenis van wapen- en paardentuig uit niet-militaire contexten in de Rijndelta (50 voor tot 450 na Chr). Amsterdam. Nieuwhof, A., 2004. Een archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van proefsleuven aan de Zuidweg te Naaldwijk (Z.-H.). (ARC publicaties 94). Groningen. Pabon, N.J., 1934. Resultaten van het onderzoek met de spade naar den Rijnweg op Meer en Bosch, Ockenburgh en bij het Nieuwe Slag. Jaarboek Die Haghe, 10-23. Polak, M., R.P.J. Kloosterman en R.A.J. Niemeijer, 2004. Alphen aan den Rijn-Albaniana 2001-2002. Opgravingen tussen de Castellumstraat, het Omloopkanaal en de Oude Rijn. (Libelli Noviomagensis 7). Nijmegen. Reece, R., 1979. Zur Auswertung und Interpretation römischer Fundmünzen aus Siedlungen. In: Studien zu Fundmünzen der Antike 1. Berlijn, 175-195. Stuurman, P., 1965. Romeinse vondst bij Ockenburg (Loosduinen). Westerheem 14, 8-10. Vin, J.P.A. van der, en T.M. Buijtendorp, 2006. Munten en schatten. Romeinse munten in Voorburg. In: W. de Jonge, J. Bazelmans en D. de Jager (eds.), Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument. Utrecht, 307-321. Waasdorp, J.A., en K. Zee, 1988. De vergeten verzamelingen van Ockenburgh. Romeinse vondsten uit ’s-Gravenhage. (VOM- reeks 1988-4). Den Haag. Waasdorp, J.A., 1997. ’s-Gravenhage-Ockenburgh 2. Holland 29, 399-401. Waasdorp, J.A., 1999. Van Romeinse soldaten en Cananefaten. Gebruiksvoorwerpen van de Scheveningseweg. (VOMreeks 1999-2). Den Haag. Waasdorp, J.A., 2003. IIII M.P. naar M.A.C. Romeinse mijlpalen en wegen. (Haagse Oudheidkundige Publicaties 8). Den Haag. Waasdorp, J.A., 2006. Romeinse infrastructuur. De ontsluiting van het Cananefaatse gebied. In: W. de Jonge, J. Bazelmans en D. de Jager (eds.), Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument. Utrecht, 117-130. Wacher, J.S., 1983. Some thoughts on Roman urban defences in the West. In: J. Maloney en B. Hobley (eds.), Roman urban defences in the West. (CBA research report 51). Londen, 141-144. Webster, G., 1975. Small towns with defences. In: W. Rodwell en T. Rowley (eds.), The ‘Small towns’ of Roman Britain. (B.A.R. 15). Oxford, 53-66. Webster, G., 1983. The function and organisation of late Roman civil defences in Britain. In: J. Maloney en B. Hobley (eds.), Roman urban defences in the West. (CBA research report 51). Londen, 118-120. Willems, W.J.H., 1981. Romans and Batavians. A regional Study in the Dutch Eastern River Area, I. Berichten ROB 31, 7-217. Willems, W.J.H., 1984. Romans and Batavians. A regional Study in the Dutch Eastern River Area, II. Berichten ROB 34, 39-331.
De militaire context van Forum Hadriani
01-binnenwerk01.indd 15
|
15
13-02-2008 11:01:56
37ste Reuvensdagen bezocht door recordaantal (amateur-)archeologen Wim van Horssen
Op 8 en 9 november waren bijna zevenhonderd archeologen en amateur-archeologen in Deventer bijeen voor de 37ste Reuvensdagen. Op dit archeologische congres dat was georganiseerd door Erfgoed Nederland (voorheen SNA), hielden meer dan dertig archeologen hun verhaal, gegroepeerd rond vier thema’s. ‘Vroegmiddeleeuwse handelsplaatsen’ was het eerste thema van dit archeologische congres. Een goed moment en een goede plek voor dit thema, stelde Wim van Es, die de Reuvensspreker inleidde: een goed moment, omdat in de laatste decennia de vroege stadsvorming een zwaartepunt in het onderzoek is, en een goede plaats, omdat Deventer daar een voorbeeld van is. De Reuvenslezing werd gehouden door Claus von Carnap-Bornheim, directeur van het Archäologisches Landesmuseum Schleswig, dat de resten
van de nederzetting en de haven van Haithabu omvat. Hij besprak het actuele onderzoek in het gebied van deze handelsplaats uit de Vikingtijd, dat bestond uit een combinatie van geofysisch onderzoek en opgravingen. Opmerkelijk was daarbij de inzet van een ploeg detectoramateurs. Mede dankzij hun vondsten kon veel over het handelsnetwerk van Haithabu te weten worden gekomen. Handelsplaatsen Na de Reuvenslezing en een inleiding op
Afb. 1 De opgraving van Van Giffen in 1948 in de vroegmiddeleeuwse handelsnederzetting aan de Pol straat te Deventer. Op de voorgrond een van de 11e-13e- eeuwse tufsteenhuizen, die werden genoemd in de voordracht van Emile Mittendorff tijdens de Reuvensdagen. (Foto: Archeologie Deventer).
16
|
37ste Reuvensdagen bezocht door recordaantal (amateur-)archeologen
01-binnenwerk01.indd 16
13-02-2008 11:01:57
Afb. 2 De boomstamwaterput van het vroegste Klooster Ter Hunnepe (1225-1252) in Epse Noord, Gemeente Deventer, wordt bemonsterd. Bart Vermeulen maakte in zijn voordracht op de Reuvensdagen duidelijk dat de verschillende zones van Deventer andere relaties met het platteland hebben gehad en daardoor een eigen archeologische weerslag hebben. (Foto: Archeologie Deventer).
het thema door Jan van Doesburg kreeg Frans Theuws (UvA) het woord. Hij sprak over nieuwe vragen bij toekomstig onderzoek naar vroeg-middeleeuwse handelsplaatsen. Theuws wil in de eerste plaats dat er opnieuw en kritisch naar de gegevens wordt gekeken en dat men zich op basis van het archeologische materiaal een beeld gaat vormen van de structurele kenmerken van de vroegere centra. Hij pleitte daarbij voor aandacht voor de onderlinge verbanden tussen de steden. Als thema’s voor onderzoek noemde hij chronologie en topografie, en handel en artisanale productie. Vervolgens werden drie case-stories gepresenteerd. Juke Dijkstra (ADC) sprak over Dorestad en de voorlopige resultaten van een opgraving op het voormalige veilingterrein in Wijk bij Duurstede, waarbij onder andere resten van verschillende ambachtelijke activiteiten werden gevonden. Kees van Rooijen (RACM) behandelde de ontwikkeling van de Utrechtse vicus langs de Vecht, waarvan beschoeiingen, kades, schepen en huizen zijn aangetroffen. En Emile Mittendorff reconstrueerde op basis van vijf opgravingen de functionele en sociale ontwikkeling van de 9e tot de 13e eeuw van het Polstraat-
kwartier in Deventer: van een agrarische nederzetting naar een ontluikende autonome stedelijke gemeenschap (afb. 1). Landschappen Het thema voor de middag van de eerste congresdag was ‘Het verborgen landschap’. Na een inleiding op dit thema door Roel Brandt sprak Björn Smit (GIA) over het landschap van de Vroege Prehistorie en het dilemma van wat te onderzoeken. Volgens hem moeten we creatiever omgaan met de beschikbare methodes en technieken, moet er een op het landschap gerichte vraagstelling in het PVE komen, en moet er steekproefsgewijs onderzoek worden gedaan naar alle delen van het verborgen landschap. ‘Het dynamische en gelaagde landschap van Salland en de Achterhoek’ was het onderwerp van de lezing die Roy van Beek (RACM) en Luuk Keunen (Universiteit Wageningen) gezamenlijk hielden. Zij zijn beiden betrokken bij een onderzoek naar de landschapsontwikkeling van Oost-Nederland, waarbij op een inter disciplinaire wijze de landschaps- en bewoningsgeschiedenis van dit dekzandlandschap wordt gereconstrueerd. Zij werden op het podium opgevolgd door
37ste Reuvensdagen bezocht door recordaantal (amateur-)archeologen
01-binnenwerk01.indd 17
|
17
13-02-2008 11:01:59
Boekje met Reuvenslezing Erfgoed Nederland heeft de C.J.C. Reuvenslezing over Haithabu door Claus von Carnap-Bornheim, directeur van het Archäologisches Landesmuseum Schleswig, uitgegeven in een Engels- en Duitstalig boekje (48 blz.). Deze publicatie is tegen verzendkosten verkrijgbaar bij Erfgoed Nederland. Zie daarvoor: www. erfgoednederland.nl onder ‘bestellen’.
Maarten Wispelweij (gemeente Apeldoorn) en David Fontijn (RUL), die aandacht vroegen voor het grafheuvellandschap. De eerste wierp vragen op over onder andere armetierige grafheuvels en uitgebreide deposities, het hoge percentage dierencrematies en de plaats van de grafheuvels in het cultuurland. Uit een pilotproject is onder andere gebleken dat er patronen in de ontwikkeling van grafheuvels zitten en dat er in de Vroege IJzertijd een nieuwe ritualisering van oude grafheuvels heeft plaatsgevonden. Als laatste sprak Hans Peeters (RACM) over het mesolithisch/neolithisch landschapsgebruik langs de IJssel van Swifterbant tot Zutphen. De grove trend voor het Laat-Mesollithicum (8000-6000 BP) is het ontbreken van vroege dateringen op Flevoland en de verschuiving van de Swifterbant-cultuur naar de rivierduinen en oeverwallen van Flevoland. Zichtbaar is een grote variatie in gebruik, en de vermenging van het seculaire en rituele. Boeren en burgers Op de tweede congresdag ging het om de ‘Boeren/burgers en hun bezit’. Na een inleiding op dit thema door Epko Bult werd de reeks voordrachten geopend door Koen De Groote (VIOE) over de stadswording van Aalst (Vlaanderen). Hij ging daarbij uit van een model met drie polen: de economie, ondernemende lieden en de heer (burggraaf). Die stadwording werd in de tweede helft van de 11e eeuw afgesloten door de bouw van een stadsmuur. De gebogen lijnen in de stadplattegrond zijn het gevolg van deze en andere, grote infrastructurele werken; de rechte lijnen dateren uit de pre-stedelijke periode. In de lezing die Maartje Hoogsteyns (UvA) hield, stond nu eens niet de inhoud, maar de beerput zelf centraal. Hoewel iedereen het eens is over de functie, is de
18
|
komst van de beerput niet vanzelfsprekend. Ze komt in de stad voor bij specifieke groepen. Zo werden vanaf de 13e en 14e eeuw in stenen huizen bakstenen afvalcontainers gemaakt, terwijl in de 15e en 16e eeuw in Delft en Alkmaar op bevel van de elite ook in huurwoningen beerputten werden aangelegd. Sebastiaan Ostkamp heeft aan de Venlose Maasboulevard tientallen beerputten onderzocht. De vondsten tonen de archeologische neerslag van de materiële cultuur en voedseleconomie in Venlo tussen ca. 1350 en 1850. Aan de aardewerkvond sten is voor het eerst een lokale typochronologie opgesteld die is gekoppeld aan de landelijke standaard van het ‘Deventersysteem’. Door de AWN, afdeling Zaanstreek, werd enkele jaren geleden aan de Buurtweg in Akersloot een grote hoeveelheid aardewerk en glas opgegraven, die door Piet Kleij (gemeente Zaanstad) werd bestudeerd. Het grootste deel dateert uit de 17de en 18de eeuw. Tussen het materiaal uit periode 1620-1670 zat luxe importaardewerk. Dat uit de periode 1675-1750 onderscheidde zich niet van wat uit die periode in de steden wordt opgegraven. Gerard Alders (UvA) bleef in Noord-Holland met een lezing over de middeleeuwse oevermarkten in het Oer-IJ gebied in de driehoek Amsterdam, Haarlem en Alkmaar. Het gaat daarbij om langgerekte op het water gerichte nederzettingen, die alle voor handel en scheepvaart noodzakelijke functies verenigden: de havenfunctie, de marktfunctie, de opslagfunctie, de ambachtelijke functie, de woonfunctie en eventueel een beschermende religieuze functie. De aanwezigheid van zo’n oeverwalnederzetting kan een verklaring vormen voor het ogenschijnlijk plotseling ontstaan van steden. De laatste spreker van het ochtendprogramma was Henk van Haaster (BIAX Consult), die een voordracht hield over de voedingseconomie van (post)middeleeuws ’s-Hertogenbosch, gebaseerd op de resultaten van archeobotanisch onderzoek. Dankzij de onkruiden kon onder andere de herkomst van het geconsumeerde graan (de Meierij) worden getraceerd.
37ste Reuvensdagen bezocht door recordaantal (amateur-)archeologen
01-binnenwerk01.indd 18
13-02-2008 11:01:59
Het thema ‘Boeren/burgers en hun bezit’ werd in het eerste deel van de middag voortgezet. Roos van Oosten (RUG) sprak over de moeizame vertaalslag van afval naar sociale stratificatie. Om die relatie in kaart te brengen heeft ze de inhoud van 340 beerputten uit Haarlem, Deventer en Den Bosch in een database gezet. Uit de 25.000 dateerbare objecten blijkt volgens haar een verandering van het depositiegedrag: er wordt meer en completer aardewerk weggegooid. Ze ziet in de materiële cultuur in de beerputten een reflectie van de economische ontwikkeling. Uit het verhaal van Bart Vermeulen (gemeente Deventer) over de relatie stadplatteland in de Late Middeleeuwen blijkt, dat de verschillende zones van de stad andere relaties met het platteland hebben met een eigen archeologische weerslag (afb. 2). Vindplaatsen moeten daarom in een bredere landschappelijke context worden geplaatst. Sofie Wyns (ADC Archeoprojecten) tenslotte berichtte over de resultaten van een archeologisch onderzoek in het ontwikkelingsgebied de Gerner Marke bij Dalfsen. Bij dit vlakdekkende onderzoek van 4 ha werden twaalf plattegronden gevonden van boerderijen uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd (1e eeuw voor Chr. tot de 2e eeuw na Chr.) en negen uit de Vroege (8e en 9e eeuw) en Volle Middeleeuwen (10 en 11e eeuw). Voor de eerste bewoningsfase kon worden vastgesteld dat de erven niet aan een vaste plek gebonden waren, maar zich verplaatsten over de dekzandrug. Dat was ook zo in het begin van de tweede bewoningsfase, maar tegen het eind van de bewoning op de Gerner Marke hebben de middeleeuwse boerderijen een vaste plaats. Topvondsten Het congres werd afgesloten met een zestal presentaties over bijzondere vondsten. Bob Beerenhout (ichtyo-archeoloog) wist de resten van vis uit een Haagse beerput terug te voeren tot mestvarkens. Hans Huisman besprak de vondst van een akker, die een nieuwe blik op de Swifterbantcultuur heeft gegeven. Robert van
Dierendonck vertelde over de lang veronachtzaamde resten van de Toren van Bourgondië in Sluis. Hans Koopmanschap besprak een 14e-eeuws zwaard uit Geertruidenberg. Adam Haarhuis presenteerde een Romeinse bronsvondst uit een leidingtracé in Azelo. En Janneke Zuyderwyck belichtte een 40 jaar geleden gevonden maar bijna vergeten Karolingische zilverschat uit het grind bij Roermond, bestaande 1134 munten en 26 sierraden. Tijdens het congres werden, zoals gebruikelijk, enkele prijzen uitgereikt. De Ym van der Werff-prijs voor archeologische monumentenzorg ging naar de gemeente Woerden voor de voorbeeldige planvorming en uitvoering van het archeologisch onderzoek van de binnenstad, bekend onder de naam Plan Hoogwoert. De Grote Prijs der Nederlandse Veldarcheologie was voor Ko Lenting, die wordt erkend als groot expert op het gebied van vestingen. Hij is een amateur, die zichzelf heeft geschoold, en nu werkt als senior-veldtechnicus. De volgende Reuvensdagen worden in november 2008 in Rijswijk (bij Den Haag) gehouden.
Tijdens de Reuvensdagen droeg de stadsdichter van Deventer, Jos Paardekooper, het volgende, speciaal voor deze gelegenheid vervaardigde gedicht voor. Archeoloog Liefst liet hij zichzelf begraven in zijn ondergrondelijk bedrijf, zich tot op het bot verrassen door die verdoolde potscherf, of dat verkoolde lijk. Zijn kosmos is in kannen en kruiken, met breukvlakken en beerputten bezaaid; heel zijn leven ligt in schervenhij zou niet anders kunnen, niets anders willen erven.
37ste Reuvensdagen bezocht door recordaantal (amateur-)archeologen
01-binnenwerk01.indd 19
|
19
13-02-2008 11:02:00
-advertentie-
Archeologen van BAAC leggen fundamenten van de Teerling bloot. foto: gemeente Utrecht
hazenbergarcheologie.nl
Ontdekt met medewerking van
De Teerling is opgegraven (Utrecht) Op het bouwterrein Vredenburg in Utrecht zijn in oktober 2007 jaar restanten van het middeleeuwse bouwblok De Teerling opgegraven. Dit woonblok werd in 1532 afgebroken voor de bouw van kasteel Vredenburg. Bij de opgraving zijn fundamenten gevonden van een groot driedelig gebouw. De opgraving van De Teerling is verricht door onderzoeks- en adviesbureau BAAC in opdracht van Project Organisatie Stationsgebouw Utrecht (POS) en onder supervisie van de afdeling Stedenbouw en Monumenten van de gemeente Utrecht. Hazenberg Archeologie vertegenwoordigt de gemeente binnen de projectorganisatie. De vroegste huidige Vredenburg dateert uit de 12e of eeuw, toen vroegstebebouwing bebouwingopophet het huidige Vredenburg dateert uit11e de of elfde twaalfde hier een Johannieterklooster werd gesticht. Na verkrijging van de Utrechtse eeuw, toen hier een Johannieterklooster werd gesticht. Na verkrijging van stadsrechten de Utrechtse in 1122 werd aan de westzijde huidigevan Vredenburg begonnen met begonnen de aanleg met van stadsrechten in 1122 werd aanvan de het westzijde het huidige Vredenburg stadsverdedigingswerken, waardoor dit klooster binnen stadsmuur kwam te liggen. de aanleg van stadsverdedigingswerken, waardoor dit de klooster binnen de stadsmuur Het open veld naast klooster werdhet in de loop der eeuwen geleidelijk volgebouwd met kwam te liggen. Het het open veld naast klooster werd in de loop der eeuwen geleidelijk voornamelijk woonen ambachtswijken. volgebouwd met voornamelijk woon- en ambachtswijken. Hoewel er vóór de opgravingen al veel bekend was over De Teerling, kwam de ontdekking van een groot en deftig gebouw toch als een verrassing. Er was altijd aangenomen dat De Teerling een echt ambachtswijkje was, met de bijbehorende kleine en eenvoudige huizen. Nu blijkt dat ook leden van de Utrechtse elite in deze wijk gewoond en gewerkt hebben. Na de ontdekking van het gebouw heeft rijksarchivaris Kaj van Vliet van Het Utrechts Archief onder meer de naam naam en en het het levensverhaal levensverhaal van van de de laatste laatste bewoners bewoner weten te achterhalen. Dat was was Gert Gert van van Tricht, Tricht een gerenommeerde orgelbouwer, die geruime tijd in het pand heeft gewoond. Deze man stond niet alleen bekend om zijn vakmanschap, maar ook om zijn heftige temperament, waardoor hij regelmatig in conflict conflict kwam met opdrachtgevers en buren.
01-binnenwerk01.indd 20
13-02-2008 11:02:00
Dobbelen in Amsterdam Marloes Rijkelijkhuizen
“Omwille deswille dat Dirck Jansz. Mosselman ende Hubert Heertgensz. van Haerlem hen vervoirdert hebben te dobbelen ende spelen, d’welck de hantvesten verbieden op de boette van 10 pont, soe seggen M.H. van den Gherechte deselve over voir correctie, dat elck van hen sal werpen mit twe tairlinghen ende, soe menighe oogen als elck werpt, soe menich jaer sal elck uyter stede wesen, op de verbeurte van byde heure oogen, oft dat moghen redimeren elck mit 10 pont nae luyden de handvesten. Desen achtervolgende heeft Mosselman seven oogen geworpen ende Hubert vijf oogen.” Amsterdam, 30 december 1507.1
Het dobbelspel Het dobbelspel was in Nederland gedurende lange tijd uitermate populair en de vele pogingen het dobbelen aan banden te leggen mochten niet baten. Er stonden strenge straffen op het spelen, en verbanning was nog een lichte straf in vergelijking met het uitsteken van de ogen of bijvoorbeeld het brandmerken van de dader.2 De ‘teerlingen’ werden niet alleen gebruikt om te gokken, maar bijvoorbeeld ook om het werk te verdelen.3 Ze werden bovendien gebruikt bij verschillende bordspelen. 4 Dat dobbelen populair was, blijkt niet alleen uit de vele schriftelijke bronnen, maar ook uit de talrijke vondsten van dobbelstenen uit opgravingen. Het zijn geen zeldzame vondsten en in Amsterdam zijn er vele opgegraven. De dobbelstenen Dobbelstenen komen voor in vele vormen, maten en materialen. Vanaf de Romeinse tijd was de kubusvorm de gangbare vorm. Het materiaal van de hier besproken dobbelstenen uit Amsterdam
is van dierlijke oorsprong. In Amsterdam zijn er eenentwintig van bot en negen van olifantivoor opgegraven.5 Deze zijn op verschillende plekken in de stad gevonden en dateren uit de 14e tot en met de 19e eeuw. De afmetingen zijn onder meer afhankelijk van het materiaal dat gebruikt is. Vervaardiging van dobbelstenen Dobbelstenen werden voornamelijk gemaakt van bot. Meestal werden hiervoor middenhands- en middenvoetsbeenderen van runderen gebruikt. Deze botten hebben een dikke wand en zijn vrij recht. Uit het massieve deel van deze botten kunnen dobbelstenen gemaakt worden met afmetingen tot 13,5 mm. De kleinste dobbelsteen uit Amsterdam heeft ribben van ongeveer 6 mm. Grotere exemplaren maakte men uit een stuk van de gehele schacht. De mergholte moet hierdoor aan beide zijden met een klepje van bot worden afgesloten. Deze dobbelstenen zijn dus hol en de lengte van de ribben ligt tussen de 18 en 21 mm. Bij de dobbelstenen uit de Nieuwe tijd zijn de afsluitklepjes rond en
Afb. 1 Dobbelstenen uit Amsterdam. Van links naar rechts: dobbelsteen van ivoor; holle dobbelsteen van bot; dobbelsteen van ivoor; valsspeeldobbelsteen van ivoor en twee dobbelstenen van bot. Collectie Afdeling Archeologie, BMA, Amsterdam. Foto: Anneke Dekker, AAC, UvA.
Dobbelen in Amsterdam
01-binnenwerk01.indd 21
|
21
13-02-2008 11:02:01
Volgens Botermans et al.8 en Van der Heijdt9 verenigden dobbelsteenmakers zich uiteindelijk in gilden.
Afb. 2 17e-eeuws schilderij van dobbelaars van David (II) Teniers (fragment). Foto: Rijksmuseum Amsterdam.
22
|
bevestigd door middel van schroefdraad. De afsluitklepjes zijn vaak erg goed gecamoufleerd, zodat deze bijna niet te zien zijn. Hierop zijn altijd de drie en de vier geplaatst.6 Dit is ook te zien bij de Amsterdamse vondsten. Vanaf het einde van de 16e eeuw kwam een ander materiaal in grote mate beschikbaar voor de vervaardiging van voorwerpen. Olifantivoor werd geïmporteerd door de West-Indische Compagnie en werd eveneens gebruikt om dobbelstenen te maken. Doordat slagtanden van olifanten grotendeels massief zijn, kunnen hieruit de grootste dobbelstenen gemaakt worden. De grootste dobbelsteen uit Amsterdam is gemaakt van olifantivoor en de ribben zijn circa 22 mm lang. Eén Amsterdamse dobbelsteen van bot heeft slechts aan één zijde twee ogen. Dit is waarschijnlijk een halffabrikaat of een mislukt exemplaar. Dit halffabrikaat is een aanwijzing voor fabricage in Amsterdam. Maar wie maakte de dobbelstenen? Kleine dobbelstenen van bot zouden door dobbelspelers zelf vervaardigd kunnen worden, maar waarschijnlijk werd het maken van dobbelstenen een gespecialiseerd beroep. Bij de grotere dobbelstenen van bot moeten sluitende afsluitklepjes worden gemaakt; dit vergt precisie en ervaring. Ivoor als grondstof kwam alleen bij ambachtslieden terecht. Het beroep van dobbelsteenmaker wordt bovendien al in de 17e eeuw in Amsterdam genoemd.7
Ogenverdeling De ogenverdeling kan tot op zekere hoogte iets zeggen over de datering. Indien de vijf tegenover de zes geplaatst is, dateert de dobbelsteen uit de 13e tot en met de 15e eeuw.10 Deze plaatsing van de ogen is te zien bij een dobbelsteen uit Amsterdam die dateert uit de eerste helft van de 14e eeuw. In de periode vanaf de 16e eeuw is de vijf naast de zes geplaatst. Ook de andere cijfers hebben nu meestal een vaste plek op de dobbelsteen. Alleen de drie en de vier zijn soms van positie verwisseld. Er zijn ook variaties te zien in de stand van de cijfers. De stand van de vijf, de vier en de één zijn uiteraard altijd gelijk en de stand van de zes is ook altijd hetzelfde. De drie of de twee kunnen een andere richting uitwijzen; ze kunnen recht of schuin, van rechtsboven naar linksonder of van linksboven naar rechtsonder, geplaatst zijn. Deze kleine verschillen blijken niet afhankelijk te zijn van de periode, maar kunnen bijvoorbeeld samenhangen met de maker van de dobbelstenen. Tegenwoordig is de ogenverdeling altijd geheel identiek. Valsspelen Valspelers werden hard aangepakt, maar valsspelen bleek een niet uit te roeien praktijk te zijn. Met enige behendigheid konden valspelers hun medespelers bedriegen door aangepaste dobbelstenen in het spel te brengen. Deze werden voorzien van dubbele zessen of werden verzwaard met lood, waardoor ze steeds op dezelfde manier vallen. Een holle dobbelsteen van bot kon eenvoudig worden opgevuld met lood voordat de klepjes bevestigd werden. Door het lood aan een bepaalde zijde aan te brengen, viel de dobbelsteen steeds op dezelfde zijde.11 Een ivoren dobbelsteen uit Amsterdam is eveneens gevuld met lood. Er is een gat geboord van één punt van de drie naar één punt van de vier en is vervolgens opgevuld met lood. Eén zijde werd door het lood verzwaard en hierdoor werd
Dobbelen in Amsterdam
01-binnenwerk01.indd 22
13-02-2008 11:02:02
vaker zes of vijf gegooid. Zo werd het gemakkelijk om hoge ogen te werpen! Geijkte Engelse dobbelstenen In de 18e eeuw heeft men in Holland geprobeerd een belastingwet voor dobbelstenen op te stellen. De dobbelstenen moesten hierbij worden geijkt, ofwel gemerkt, met drie merktekens: het wapen van Holland, het stadswapen en het jaar van ijking. Deze belastingwet werd echter uitgesteld en is vervolgens geheel in de vergetelheid geraakt.12 In Engeland heeft men daarentegen een periode wel belasting moeten betalen op dobbelstenen en speelkaarten. Tussen 1760 en 1820 werden dobbelstenen in het rood gemerkt met een kroontje en daaronder de letters G en R, die staan voor Georgius Rex (koning George III). Vanaf 1820 werden de letters V en R gebruikt, die staan voor Victoria Regina (koningin Victoria). De letters stonden op de zijde van de zes, binnen de punten. In 1862 werd deze belasting voor dobbelstenen weer afgeschaft; voor speelkaarten was dit in 1960.13 In Amsterdam zijn twee van dergelijke Engelse, geijkte dobbelstenen gevonden. Hierdoor zijn de dobbelstenen te dateren tussen 1760 en 1862. Op één van de dobbelstenen is een kroontje ingekrast; waarschijnlijk was deze ooit ingekleurd. Onder het kroontje is nog een letter G te zien, wat betekent dat deze dobbelsteen te dateren is tussen 1760 en 1820. Op de tweede dobbelsteen is in roze, wat oorspronkelijk rood was, het kroontje te zien. De letters zijn helaas niet goed meer te zien, waardoor een meer precieze datering ontbreekt. Dobbelen in Amsterdam In Amsterdam werd er lustig op los gedobbeld en vele pogingen werden ondernomen om deze praktijken tegen te gaan. Naast de vele historische bronnen laten de dertig dobbelstenen van dierlijke materialen zien dat deze verboden het dobbelen niet geheel tegen konden gaan. Het beroep van dobbelsteenmaker wordt in de 17e eeuw in Amsterdam vermeld en ook de vondst van een halffabrikaat laat
zien dat dobbelstenen vervaardigd werden in Amsterdam. Dit is niet verwonderlijk aangezien dobbelen een populaire bezigheid was en dobbelstenen in groten getale gemaakt werden. Voor deze populaire bezigheid werden zelfs dobbelstenen uit Engeland naar Amsterdam gehaald. Deze gemerkte dobbelstenen uit Engeland konden echter niet voorkomen dat ook in Amsterdam voortdurend vals gespeeld werd. Amsterdams Archeologisch Centrum Universiteit van Amsterdam Afdeling Ecologische Archeologie Turfdraagsterpad 9 1012 XT Amsterdam marloesrijkelijkhuizen@hotmail.com
Noten 1 Van Dillen 1929, nr. 1316. 2 Van der Heijdt 1990; Ter Gouw 1870, p. 38, 379; Botermans 1991, p. 89. 3 Van der Heijdt 1990, p. 30. 4 Ter Gouw 1870, p. 398. 5 Rijkelijkhuizen 2004. 6 Van der Heijdt 1990, p. 43, 123. 7 Glasbergen 2004, p. 123. 8 Botermans et al. 1991, p. 86. 9 Van der Heijdt 1990, p. 24. 10 Van der Heijdt 1990, p. 73, 123. 11 Van der Heijdt 1990, p. 35-48. 12 Van der Heijdt 1990, p. 31, 56-57. 13 Van der Heijdt 1990, p. 31, 56-57. Literatuur Botermans, J., N. Visser en T. Burrett, 1991. Timpen, hinkelen en pierebollen. Spelen in de Lage Landen. Houten. Dillen, J.G. van, 1929. Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van Amsterdam, deel I, 1512-1611. (Rijksgeschiedkundige Publicatiën, nr 69). ’s Gravenhage. Glasbergen, J.B., 2004. Beroepsnamenboek. Beroepsaanduidingen voor 1900 in Nederland en België. Amsterdam/Antwerpen. Gouw, J. ter, 1870/1970. De volksvermaken. Amsterdam. Heijdt, L. van der, 1990. Oog in oog. 5000 jaar dobbelsteen en dobbelspel. Naarden. Rijkelijkhuizen, M.J., 2004. Dierlijke materialen in Amsterdam. Scriptie Universiteit van Amsterdam.
Dobbelen in Amsterdam
01-binnenwerk01.indd 23
|
23
13-02-2008 11:02:03
Rondom de stad
Gemeentelijke archeologie in... Delft Op het Spoor van de Delftse Stadswal Peter Deunhouwer
Inleiding Wie wel eens met de trein van Den Haag naar Rotterdam reist, kent misschien het spoorviaduct langs de Delftse Phoenixstraat. Vanuit deze hoge positie kijkt men in het oosten uit op de historische binnenstad met de kenmerkende torens van de Oude en de Nieuwe Kerk. Er is weinig in dit panorama dat nog herinnert aan middeleeuwse verdedigingswerken, maar toch hebben hier – parallel aan het huidige spoor – de indrukwekkende stadswallen van Delft gelegen waarvan de zichtbare resten in de eerste helft van de vorige eeuw grotendeels zijn opgeruimd. Naar verwachting zal volgend jaar een aanvang worden gemaakt met de ondergrondse verlegging van het spoorviaduct, een project dat algemeen bekend staat onder de naam Spoorzone. De aan te leggen tunnelbak loopt vrijwel samen met de op historische stadsplattegronden zo kenmerkende (kaars)rechte westelijke stadswal van Delft, waarvan de fundamenten nog in de ondergrond aanwezig moeten zijn. Met deze ontwikkeling gaan diepe graafwerkzaamheden gepaard die over een lengte van meer dan 750 strekkende meter de laatste archeologische resten definitief zullen opruimen. Kortgeleden is het archeologisch vooronder-
24
|
zoek afgesloten dat tot doel had de exacte positie van de funderingen van de oorspronkelijke stadsbuitenmuur te bepalen. Het project biedt een enorme kans voor interdisciplinair onderzoek aan een voor Nederlandse begrippen uitzonderlijk lang stuk middeleeuws verdedigingswerk. Een onderzoek dat zal worden geleid door de Delftse archeologische dienst die sinds 1 oktober 2006 samen met de Delftse musea en het archief zijn verenigd in de regionale dienst ‘Erfgoed Delft e.o’. Historische ontwikkelingen Na steden als Dordrecht en Haarlem verkreeg Delft van graaf Willem II in 1246 stadsrechten. Vanaf dat tijdstip breidde zich het stedelijk rechtsgebied in 3 fasen uit tot 1355, toen de historische stad zijn maximale omvang bereikte, die tot in de 19e eeuw werd behouden (afb. 1). Wanneer men precies met de aanleg van een stenen omwalling is begonnen, is nu alleen nog bij benadering te zeggen. Uit historische bronnen is wel op te maken dat de Graaf van Holland (Jan II) in 1304, meer dan 50 jaar na het verlenen van de eerste stadsrechten, geld ter beschikking stelt (‘te hulpe haere mure ende vestingh’) voor de aanleg van een eerste stadsbuiten-
Rondom de stad
01-binnenwerk01.indd 24
13-02-2008 11:02:03
gracht en wal. Vast staat ook dat in deze periode de stadsbuitengracht en tenminste een aanzienlijk deel van een stenen omwalling met poorten en torens moet zijn aangelegd. In 1359, tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten, wordt Delft namelijk belegerd door hertog Albrecht van Beieren, als meedogenloze straf voor haar opstelling tĂŠgen zijn gezag. De straf bestaat uit het slopen van de stenen stadsmuren, poorten en torens en het dempen van de grachten. Als toppunt van de vernedering moet het bouwmateriaal worden schoongemaakt en aan Den Haag worden geleverd voor de bouw van het grafelijke kasteel. Gelukkig voor Delft is deze situatie niet onherroepelijk en mogen in 1394 weer poorten worden gebouwd en vanaf 1449 wallen en torens. Aangenomen wordt dat in 1532 de vesting volledig was hersteld, al is uit de kaart van Jacob van Deventer uit ca. 1550 op te maken dat de stadswallen aan de oostkant grotendeels ontbreken (afb. 2). Blijkbaar lag het accent van de verdediging op de westkant van de stad en vreesde men uit de tegenoverliggende windstreek minder gevaar. Als gevolg van de 80-jarige oorlog stond een nieuwe ontwikkelingsfase voor de deur: de oude vestingwerken waren immers niet bestand tegen het moderne geschut en moesten in 1573 worden vernieuwd. De belangrijkste stadspoorten werden voorzien van aarden bastions. Het schilderij van Hendrik Vroom uit 1615 (afb. 3) geeft een indrukwekkend zicht op de westelijke wal van Delft aan het begin van de 17e eeuw, met de Waterslootse Poort en het daarvoor liggende bolwerk prominent in beeld. In de hierop volgende periode verandert er niet zo veel aan het uiterlijk van de Delftse verdedigingswerken, zij het dat ze als gevolg van hun afgenomen belang steeds minder worden onderhouden. Aan het eind van de 18e eeuw wordt zelfs een begin gemaakt met de verkoop van de torens voor de sloop en datzelfde lot ondergaan de poorten in de 19e eeuw. De Bagijnetoren vormt, als geĂŻsoleerd element in de Delftse Phoenixstraat, nog
Afb. 1 Topografische situatie Delft begin 19e eeuw, geprojecteerd op de huidige situatie. (Tekening: Steven Jongma).
Afb. 2 Plattegrond van Delft; Jacob van Deventer, ca. 1550.
Rondom de stad
01-binnenwerk01.indd 25
|
25
13-02-2008 11:02:07
Afb. 3 Gezicht op Delft vanuit het westen; Hendrick Vroom, 1615. Bron: Stedelijk Museum Het Prinsenhof, Delft.
Afb. 4 De Bagijnetoren in de Phoenixstraat te Delft langs het spoorviaduct.
een van de weinige tastbare herinneringen aan de westelijke stadswal (afb. 4). Op het spoor Behoud in situ van waardevolle archeologische resten is – althans nog steeds – één van de belangrijkste pijlers binnen de archeologische monumentenzorg. Waar mogelijk moeten archeologische waarden zoveel mogelijk worden ontzien en voor het nageslacht bewaard blijven, leert het Verdrag van Malta. Maar nergens staat dit principe zo onder druk als in de
binnenstedelijke omgeving waar ruimte voor nieuwe ontwikkelingen schaars is. Bij initiatieven met grote maatschappelijke belangen, zoals de Spoorzone, is daarom weinig plaats voor behoud in situ en moet als vanzelfsprekend worden uitgegaan van een archeologische sanering, een opgraving of: behoud ex situ. Voor de initiatiefnemers betekent dit uiteraard een risico aangezien met archeologisch onderzoek tijd en geld is gemoeid. Om dit zo goed mogelijk (en vooral tijdig) in kaart te krijgen, is archeologisch vooronderzoek gewenst om te weten te komen welke archeologische waarden op welke plaats en diepte kunnen worden verwacht. Om zo exact mogelijk de positie van de stadswal en alle daarin aanwezige elementen, zoals rondelen, torens en poorten te bepalen, is historisch kaartmateriaal uiteraard van groot belang. Helaas is de binnenstad van Delft in de 16e en 17e eeuw een aantal malen door ernstige branden getroffen, waarbij waarschijnlijk
Afb. 5 Schilderij van de stadsbrand; Anoniem, ca. 1540. Bron: Stedelijk Museum Het Prinsenhof, Delft.
26
|
Rondom de stad
01-binnenwerk01.indd 26
13-02-2008 11:02:17
Afb. 6 Gezicht op de westelijke stadswallen van Delft; Kaart Figuratief, 1678.
Afb. 7 Gezicht op de westelijke stadswal van Delft; het schilderij van de stadsbrand (1540) gespiegeld op de Kaart Figuratief (1678). (Tekening: Steven Jongma).
ook documenten verloren zijn gegaan die belangrijke informatie bevatten over de ontstaansgeschiedenis van de verdedigingswerken. Naar aanleiding van de stadsbrand van 1536 is echter een schilderij gemaakt dat een vrij nauwkeurige weergave is van de Delftse binnenstad (afb. 5). Op deze vroegste stadsplattegrond is bovenaan de karakteristieke rechte westwal weergegeven, die we hier vanuit het oosten bekijken. Het is goed te zien dat behalve een buitenwal ook een stenen binnenmuur aanwezig is met daartussen een aarden wallichaam. Veruit de meest exacte topografische kaart is de zogeheten ‘Kaart Figuratief’ uit 1678, die de situatie weergeeft ná de modernisering van de verdedigingswerken (afb. 6). Wordt de westwal van deze kaart vergeleken met die van het schilderij van de stadsbrand dan valt op hoe natuurge-
trouw de verhoudingen in het veel vroegere schilderij zijn weergegeven (afb. 7). Op deze manier valt al vrij aardig te voorspellen welke archeologische waarden volgend jaar in het tracé van de tunnelbak kunnen worden verwacht (afb. 8).
Afb. 8 Modelmatige weergave van de verwachte archeologische waarden in de Spoorzone. (Tekening: Steven Jongma).
Om echter zekerheid te verkrijgen over de positie en diepteligging van de funda-
Afb. 9 Grondradar in actie (2007) in de Phoenixstraat; op de achtergrond het Delftse spoorviaduct.
Rondom de stad
01-binnenwerk01.indd 27
|
27
13-02-2008 11:02:23
menten van de stadsbuitenmuur is ook veldonderzoek verricht. Dit is vorig jaar midden in de Phoenixstraat uitgevoerd door het bedrijf Groundtracer, dat inmiddels ook in steden als Vlaardingen, Utrecht en Deventer met veel succes geofysisch archeologisch onderzoek heeft verricht. Er wordt gewerkt met een gecombineerde grondradar en Tracer voorzien van een GPS. Hoewel het apparaat er nogal onooglijk uitziet doet het precies wat het moet doen: tot een diepte van ca. 7 m beneden straatniveau worden minieme verschillen in het natuurlijk elektrisch veld van de bodem gemeten (Afb. 9). Verschillen die onder andere worden veroorzaakt door kabels en leidingen, maar ook door stenen fundamenten als die van een stadsmuur. Op deze wijze is de exacte positie van de westelijke stadswal en verschillende hierin opgeno-
men structuren goed vastgelegd. De archeologische resten zijn binnen 1,5 m te verwachten en dat gegeven vraagt om een zorgvuldige afstemming met de civieltechnisch uitvoerders. Erfgoed Delft e.o. bereidt zich voor op een belangwekkend onderzoek dat inzicht zal verschaffen in de wordingsgeschiedenis van haar middeleeuwse verdedigingswerken – een onderzoek dat nationale aandacht verdient. De resultaten hiervan zullen hopelijk binnen afzienbare tijd aan de lezers van Westerheem bekend worden gemaakt. Gemeente Delft Erfgoed Delft – Archeologie Postbus 78 2600 ME Delft pdeunhouwer@delft.nl
Reactie Benen drietand In het artikel ‘Vissen naar een oplossing’ (Nieuwenburg-Bron & Van Vilsteren) in Westerheem 56, 123-131) wordt de runeninscriptie van een in Lund gevonden drietand beschreven als tinbl bein, hetgeen volgens de auteurs ‘vlechtbot’ of ‘twijnbot’ betekent. Ter aanvulling op deze mededeling en gezien de conclusie van het artikel is het wellicht nuttig op te merken dat het hedendaagse Engelse woord thimble onder meer ‘vingerhoed’ betekent en etymologisch is terug te voeren op het OudEngelse thymel: ‘een bedekking van de duim’ (Zie hiervoor bijvoorbeeld www.allwords.com bij thimble.) Muidergouw 31 1351 PC Almere hanshartsuiker@planet.nl Afb. De benen drietand uit Lund met de runeninscriptie. Collectie en tekening Kulturhistoriska Museet Lund (Zweden).
28
|
Reacties
01-binnenwerk01.indd 28
13-02-2008 11:02:23
Literatuurrubrieken
Recensies Hemmy Clevis, Opgeruimd staat netjes. Keukengoed en tafelgerei van een bouwhuis van de Kranenburg (1840-1865). Stichting Promotie Archeologie, Zwolle 2007. ISBN 978-90-8932-005-6. Geïll., 233 pag., € 39,50. In de jaren 2004-‘05 heeft de Archeologische Dienst van Zwolle het hoofdgebouw, een bijbehorend bouwhuis en het grachtensysteem van de voormalige buitenplaats Kranenburg opgegraven. Daarbij zijn aan weerszijden van het verdwenen bruggenhoofd in de buitenste gracht twee grote concentraties aardewerkscherven aangetroffen. De ene dump dateert uit de jaren 1840-1865 en komt in dit boek uitgebreid aan de orde. Het materiaal van de andere stortplaats stamt uit de jaren 1800-1840. In een afzonderlijke publicatie zal aandacht worden geschonken aan het huis zelf en zijn bewoners. In de 19e eeuw ontwikkelt de techniek van productie en decoratie van keramiek zich razendsnel en tal van fraaie publicaties tonen het luxueuze serviesgoed uit die tijd. Het normale gebruiksaardewerk daarentegen, dat door diezelfde ontwikkelingen wordt beïnvloed en dat massaal uit beerputten en afvalkuilen tevoorschijn komt, heeft tot voor kort nagenoeg elke belangstelling ontbeerd. Dankzij echter de Stichting Promotie Archeologie en dankzij ook de mannen achter het Deventer-systeem van vondstbeschrijving komt in ons land in een rap tempo heel veel informatie vrij over het gebruiksaardewerk en -glas uit die turbulente periode. Een groot en scherp begrensd complex als dat van de Kranenburg vormt weer een heel waardevolle aanvulling op de huidige kennis van het gebruiksgoed uit die periode. Opvallend is het grote aantal Friese majolica-
borden, onder andere uit Harlingen, waarop teksten zijn aangebracht: 71 stuks waarop meer dan 35 verschillende spreuken kunnen worden herkend. Daarnaast bevatte de stortplaats ook witbakkende bordjes uit Frechen (D.) met daarop al dan niet leesbare teksten. Ook het witbakkende loodglazuuraardewerk uit Friesland is goed vertegenwoordigd, evenals het roodbakkende loodglazuuraardewerk uit die provincie, uit Bergen op Zoom en uit het Rijnland. Zoals dat ook in Friesland zelf het geval is, beperkt het aandeel van het Bergse aardewerk zich hier tot kookpotten en andere vuurgaande waar, terwijl die functies juist ontbreken bij het Friese assortiment. Hemmy legt in dit boek uit hoe dat komt. Vanzelfsprekend staat de auteur ook uitgebreid stil bij de dan sterk in opkomst zijnde industriële keramiek uit binnen- en buitenland. Behalve dat het materiaal ons door levenswijsheden en stichtelijke spreuken een beeld geeft van de moraal uit het midden van de 19e eeuw, laat Hemmy ook zien, hoe de markt voor het normale gebruiksaardewerk zich in korte tijd heeft ontwikkeld van een regionale naar een internationale aangelegenheid. De onderzochte afvalconcentratie omvat bijna 1400 keramische en (slechts) 178 glazen objecten. Van wie deze indrukwekkende collectie, opgeruimd en gedumpt binnen een periode van 15 jaar, afkomstig is, van de landheer, diens personeel of van seizoenarbeiders, blijft vooralsnog in nevelen gehuld. Een groot deel van dat materiaal, ruim 400 stuks, is volgens het Deventer-systeem getypeerd, beschreven en in kleur afgebeeld.
Afb. 1 Opgeruimd staat netjes. Cover van het besproken boek.
Afb. 2 Potje, type w-kan-20, met deksel w-dek-11, loodglazuuraardewerk, imitatie Frankforter waar uit Friesland, 1840-1865. Uit: Opgeruimd staat netjes.
Gerrit Groeneweg * * * Literatuurrubrieken
01-binnenwerk01.indd 29
|
29
13-02-2008 11:02:25
Nico Roymans, Ton Derks en Stijn Heeren (red.), Een Bataafse gemeenschap in de wereld van het Romeinse rijk. Opgravingen te Tiel-Passewaaij. Stichting Matrijs (in samenwerking met het Archeologisch Centrum Vrije Universiteit Amsterdam), Utrecht 2007. ISBN 978-90-5345-332-2. Genaaid geb., geïll., 196 pag. kaartbijlage met opgravingsplattegronden, prijs € 34,95.
Afb. 3 Tekstbordjes uit Frechen (nabij Keulen), type w-bor4, witbakkend loodglazuuraardewerk 1840-1865. Uit: Opgeruimd staat netjes.
Afb. 4 Tiel-Passewaaij. Cover van het besproken boek.
30
|
De opgraving van twee nederzettingen met bijbehorend grafveld in Tiel-Passewaaij biedt ons de kans een indruk te verwerven van de wijze waarop bewoners van een boerendorpje uit de Late IJzertijd omgingen met de invloed van een wereldrijk dat zich onverbiddelijk aan hen opdrong. In veertien artikelen worden verschillende aspecten van het dagelijkse leven van de self-supporting Bataven diepgaand behandeld. De continue bewoning van beide nederzettingen voor en tijdens de Romeinse tijd maakt het mogelijk ontwikkelingen in leefstijl van de bewoners te volgen. Daarbij blijkt dat beide nederzettingen op onderdelen zich zelfs verschillend ontwikkelden. Naast de redactie leverden ook Joris Arts, Maaike de Groot, Laura Kooistra, Sophia van Lith, Johan Nicolay, Lauran Toorians en Ivo Vossen hun bijdragen aan dit fraaie boek. De onderscheiden specialisten schetsen het beeld van een eenvoudige boerenbevolking die in haar omgeving blijft en die een eigen koers vaart te midden van de verwarrende en vernieuwende tijd die de komst van Rome ongetwijfeld mee heeft gebracht. De vraag die telkens gesteld wordt, is of de nieuwe Romeins getinte consumptiestijl ook voor de lokale bevolking een Romeinse identiteit en levenswijze tot gevolg gaan hebben. De Romeinen lieten overal in hun rijk een grote persoonlijke vrijheid waar het leefstijl en overtuiging betrof. Nogal wat Bataven echter leefden jarenlang als soldaat in het Romeinse leger, vaak ook in allerlei uithoeken van de wereld. Hoe Romeins waren zij geworden na vijf en twintig jaar verblijf in een Romeinse structuur? Hoe zeer veranderen mensen van opvatting over zichzelf als ze kennis maken met onthutsende zaken als brieven schrijven en stedenbouw? Een hele groep specialisten schildert ons het beeld van traditionele boeren die op hun eigen manier blijven doen waar ze goed in zijn: een gemengd boerenbedrijf voeren. We leren de Bataven kennen als herkenbare, praktische en intelligente mensen die geen kansen op economisch gewin laten liggen als ze hun surplus kunnen verkopen en die leren lezen en schrijven. Ze zijn niet afkerig van vreemd eten en geven Romeins
verpakkingsmateriaal een tweede leven. Door de nauwgezette manier van onderzoeken blijkt ook dat zelfs in eenvoudige milieus zaken als glas, ringen en brood worden overgenomen. Maar ze blijven in hun dorp met hun eigen grafveld wonen, ook al wonen de nieuwe heren liever in een stedelijk milieu. Zelf spreken ze een andere taal dan de bewoners waartussen ze zich ooit vestigden, maar nu leren ze ook Latijn. Men kan zich gemakkelijk voorstellen dat een Bataaf die vijf en twintig jaar met het Romeinse leger tot in de uithoeken van de wereld heeft rondgetrokken, zich graag aan de Romeinse elite spiegelt. Inderdaad, in Tiel-Passewaaij zien we hoe men trots souvenirs van een militaire carrière mee naar huis brengt, maar tegelijkertijd wel in de oude vertrouwde woon-stal-boerderij blijft wonen. Door alle artikelen heen stellen de onderzoekers de vraag naar de manier waarop men romaniseerde en wat dat betekende voor de lokale bevolking. Globalisering, aanpassen aan een wereldrijk dat zich ongevraagd en onvermijdelijk presenteert, het zijn kwesties van alle tijden. De Bataven zijn ons aller trots en dit boek geeft de kans om in te zien hoe goed de wereld in onze streken georganiseerd was, ook vóór de komst van de Romeinen. Twee uitstekende redenen dus om dit boek te lezen. Vera Vandenbulcke
Literatuurrubrieken
01-binnenwerk01.indd 30
13-02-2008 11:02:27
Signalementen H.A.P. Veldman (met bijdragen van E. van der Linden, M.C.M. Langeveld, H. Kars, K. Hänninen & H. van Haaster), Romeinse pottenbakkersovens en erven te Heerlen, Dr. Poelsstraat. Een Archeologische Opgraving (ADC Rapport 634). Amersfoort 2007. ISBN 978-90-5874-596-5. Geïll., 78 pag. De in 1998-’99 en 2006 onderzochte locatie was na het midden van de 2e eeuw ingericht als werkterrein van pottenbakkers. Inclusief dit onderzoek zijn tot nu toe in Heerlen niet minder dan 44 pottenbakkersovens aangetroffen. Vanaf het einde van de 1e tot vermoedelijk in de 4e eeuw, moet die stad dan ook een belangrijk centrum voor de productie van uiteenlopende aardewerkvormen zijn geweest. Van de aan de Poelsstraat in en rondom de ovens verzamelde scherven kon niets met zekerheid aan een locale productie worden toegeschreven, omdat misbaksels ontbraken. De indruk bestaat dat er onder andere gladwandige bekers, versierd met gearceerde banden, zijn geproduceerd. Na de Romeinse Tijd wordt het terrein verlaten en een 13e-eeuwse kasteelgracht is het eerst daarop volgende spoor van menselijke beschaving. * * *
F. Timmermans en G.L. Williams (met bijdragen van A. Griffioen en Kirsti Hänninen), Sint-Oedenrode – Hoge Vonderstraat. Een archeologische Opgraving (Rapport 789). ADC Amersfoort 2007. ISBN 978-90-5874-560-6. Geïll., 33 pag. Bij een opgraving in Sint-Oedenrode (N.-Br.) zijn een mogelijk 13e-eeuwse gracht, verschillende waterputten, greppels, paalsporen en een mogelijke structuur aangetroffen. Uit de waarnemingen blijkt een continue bewoning op dit nu braakligende terrein vanaf de 13e tot laat in de 20e eeuw.
W. Roessingh en W. van Zijverden (met een bijdrage van S.B.C. Bloo, J.T. Zeiler en K. Hänninen), Enkhuizen – Kadijken. Een archeologische Begeleiding en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven in het plangebied Kadijken, gemeente Enkhuizen (Rapport 1013). ADC ArcheoProjecten Amersfoort 2007. ISBN 978-90-6836-003-5. Geïll., 34 pag. In het onderzochte Plangebied wordt nieuwbouw gerealiseerd. Een groot deel van het gebied werd kort voor het onderzoek ingrijpend aangetast door de aanleg van een brede sloot en van twee bouwwegen. De daarmee verband houdende werkzaamheden werden op last van het bevoegde gezag stil gelegd. Als gevolg van die verstoring was het niet meer mogelijk om vlakdekkend een groot aaneengesloten areaal op te graven. Tijdens het onderzoek in Enkhuizen zijn sporen aangetroffen die behoren bij een nederzetting uit de (Late) Bronstijd, zoals greppels, waterputten en -kuilen en kuilenkransen (opslagplaatsen?). Duidelijke huisplattegronden konden niet (meer) worden herkend. * * *
P.G. Alders, Amerongen, Archeologisch onderzoek in het plangebied Groene Entree (gemeente Utrechtse Heuvelrug). Een inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven en een opgraving (ADC Rapport 1047). Amersfoort 2007. ISBN 978-90-6836-037-0. Geïll., 25 pag. Bij het proefsleuvenonderzoek zijn overblijfselen aangetroffen uit de Late Prehistorie, waaronder een huisplaats met erf uit de Late Bronstijd of de IJzertijd. Ook zijn paalkuilen gevonden, waarvan een aantal samen een halve cirkel lijkt te vormen. De functie ervan is niet bekend. In één van de paalgaten bevond zich een scherf uit de periode tussen Vroege Bronstijd en Vroege IJzertijd. Omdat de vindplaats in Amerongen niet in-situ behouden kan blijven wordt een archeologische opgraving aanbevolen. * * *
Afb. 5 Laat-Romeinse fibulae uit de periode 375-450 na Chr. Uit: Tiel-Passewaaij. Literatuurrubrieken
01-binnenwerk01.indd 31
|
31
13-02-2008 11:02:28
B. Van der Veken (met bijdragen van S. Baetsen, S. Beckerman, S. Bloo, E. Lohof, F. Wijsenbeek, F.S. Zuidhoff ), Eijsden Poelveld. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC Rapport 1052). Amersfoort 2007. ISBN 978-90-6836-042-4. Geïll., 28 pag. De resultaten van het proefsleuvenonderzoek bij Eijsden weken sterk af van wat men op basis van het vooronderzoek dacht er te zullen aantreffen. Zo is geen spoor teruggevonden van de verwachte vuursteenateliers. Wel stuitte men onverwacht op een urnengrafveld uit de Late Bronstijd/IJzertijd. * * *
X.J.F. Alma (met bijdragen van S. Bloo, S. Ostkamp en F. Zuidhof ), Venray Leunen – Horsterweg. Een inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC Rapport 1054). Amersfoort 2007. ISBN 978-90-6836-044-8. Geïll., 21 pag. In Leunen (prov. Limb.) wordt een agrarisch bedrijf opgericht, waardoor eventuele archeologische resten worden verstoord. Op de onderzochte locatie bevindt zich een esdek, dat dateert uit en van na de Middeleeuwen. Ook daarvóór gebruikte men het al als akkerland. In één van de proefsleuven werden paalsporen aangetroffen van vermoedelijk een huisplattegrond of bijgebouw, daterend uit de IJzertijd of Middeleeuwen. Andere vondsten duiden op bewoning vanaf de Prehistorie tot de Middeleeuwen. Een niet nauwkeurig te begrenzen deel van het terrein wordt als behoudenswaardig geclassificeerd. * * *
S. Zandboer, S., Neer De Mendert Fase 1. Een Inventariserend Veldonderzoek In de vorm van proefsleuven (Rapport 1113). ADC Amersfoort 2007. ISBN 78-90-6836-103-2. Geïll., 41 pag. In het plangebied bij Neer (Limb.) zal gedurende de komende 9 jaar tot een diepte van 3 m onder het maaiveld zand worden gewonAfb. 6 Pijlpunt, vuursteen, MiddenNeolithicum. Uit: Opgravingen op ’t Klumpke te Nijmegen-Oosterhout.
32
|
nen. Het archeologische onderzoek zal zich eveneens over een periode van 9 jaar uitstrekken. Tijdens het IVO-P onderzoek zijn 22 kuilen, twee greppels en twee crematiegraven aangetroffen. De crematieresten lijken uit de Late IJzertijd te dateren. * * *
Bart Demarsin & Marcel Otte (red.), Neanderthals in Europe. Proceedings of the International Conference, held in the Gallo-Roman Museum in Tongeren (September 17-19th 2004) (ATVATVCA 2). Tongeren 2006. ISBN 978-9-074605-28-1. Geïll., 143 pag., € 20,--. In 2004 en 2005 organiseerde het GalloRomeins Museum te Tongeren (B.) twee zeer succesvolle colloquia over respectievelijk de Neanderthaler en Romeins glas. Sprekers en deelnemers reageerden zo enthousiast op het gebeuren dat het idee rijpte om de teksten van beide colloquia te publiceren. Dit was de aanzet voor de start van een nieuwe wetenschappelijke reeks. De nieuwe reeks zal de wetenschappelijke onderzoeksprojecten die het museum initieert of waaraan het museum participeert meer bekendheid geven. De reeks is niet enkel bedoeld voor wetenschappers maar richt zich ook tot een ruimer geïnteresseerd publiek. Het eerst verschenen deel gaat over Romeins glas en werd in de vorige editie van Westerheem gesignaleerd. Het tweede deel heeft de Neanderthalers tot onderwerp en omvat de volgende bijdragen: – Introduction (Bart Demarsin) – Who were the Neanderthals? (Ian Tattersall) – T he earliest record of human activity in northern Europe (A. Parfitt et al.) – T he Wrong Question (Milford H. Wolpoff) – T he dating of Neanderthal sites (Nick Debenham) – T he physical environment during the later Quarternary in Mid-Western Europe (Frans Gullentops) – A biostratigraphycal base for dating Palaeolithic sites (Thijs van Kolfschoten) – Neanderthals in their landscape (Jürgen Richter) – Comportements de subsistence des Néandertalien d’Europe (Marylène PatouMathis) – Les Néandertaliens en Europe centrale (Janusz K. Kozlowski) – Stage 3 Climate and the Upper Palaeolithic Revolution in Europe: Evolutionary Perspectives (Paul Mellars)
Literatuurrubrieken
01-binnenwerk01.indd 32
13-02-2008 11:02:28
– Levallois, Quina and Laminar Reduction at Veldwezelt-Hezerwater (Patrick M.M.A. Bringmans et al.) – 1997-2005 Research in the caves of Goyet (Gesves, province of Namur, Belgium) (Michel Toussaint) – Conclusion (Marcel Otte)
Afb. 7 Ringsleuteltje, vermoedelijk laatRomeins. Uit: Opgravingen op ’t Klumpke te Nijmegen-Oosterhout.
* * *
Eugene Ball en Peter van den Broeke (met bijdragen van H. van Haaster, E.A.K. Kars, W.A. Out, D.C.M. Raemaekers, J.R.A.M. Thijssen, L.B.M. Verhart en J.T. Zeiler), Opgravingen op ’t Klumke te NijmegenOosterhout. Boeren uit het Midden-Neolithicum, de IJzertijd en de Merovingische periode op een zandrug in de oostelijke Betuwe (Archeologische Berichten Nijmegen – Rapport 6). Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie 2007. ISSN 1873-829X. Geïll., 148 pag., € 35,50 Sinds 2006 voert het Bureau Archeologie van de gemeente Nijmegen systematisch archeologisch onderzoek uit in het uitbreidingsplan de Waalsprong. De nu verschenen rapportage heeft betrekking op de opgraving in een klein deel van het 1300 hectare grote plangebeid, bekend onder het toponiem ’t Klumke, gelegen tussen Nijmegen-Oosterhout en Lent. Een eerder door RAAP op deze locatie uitgevoerd onderzoek leverde nagenoeg geen archeologische indicatoren op en er was – zo veronderstelde men – hoogstens nog een Romeins grafveld te verwachten. De uitkomst van het graafwerk bleek totaal anders te zijn dan was voorzien. Van een grafveld was hooguit een enkel spoor aanwezig, maar de ter plaatse aanwezige zandrug bleek op de top Merovingische bewoningssporen te bevatten, terwijl op de flanken ervan overwegend bewoningsafval uit het Midden-Neolithicum te voorschijn kwam, met aardewerk dat aan de Hazendonk-cultuur kon worden toegeschreven. In deze rapportage wordt het archeologische onderzoek uitgebreid besproken, waarbij door de verschillende deskundigen gedetailleerd verslag wordt gedaan naar het onderzoek van sporen en vondstencategorieën. Dat vondstmateriaal varieerde van prehistorisch vuursteen tot en met Heineken-bierflessen en met swastika’s gemerkt porselein uit WO II. Ook al zijn uit die periode geen sporen van gebouwen herkend, de overblijfselen van de midden-neolithische Hazendonkgroep vormen toch het meest verrassende aspect van dit onderzoek. Voor de Betuwe was deze cultuur tot nu toe niet bekend. Opmerkelijk was, dat blijkens het onderzochte botmateriaal de
jacht op groot wild vrijwel geen rol meer speelde in deze blijkbaar sterk agrarisch georiënteerde samenleving. Verder was hier het ook elders gangbare beeld te zien, dat men de wat grotere vuurstenen gebruiksvoorwerpen, zoals bijlen, kant-en-klaar van elders (bijvoorbeeld Rijckholt) importeerde en het kleine materiaal zelf vervaardigde uit ter plaatse voorkomende gesteenten. De meest prominent voorkomende nederzettingssporen in het onderzochte terreindeel dateren uit een kort tijdsbestek binnen de laatMerovingische tijd (omstreeks 700 na Chr.). Hoewel een deel van de nederzetting uit die periode is aangesneden, ontbreken ook hier aanwijsbare sporen van bebouwing. * * *
Malta Magazine nr. 11, oktober 2007. ISSN 1572-7653. Geïll., 28 pag. Van 2002 tot en met 2005 verschenen de eerste tien nummers van Malta Magazine, waarin vooruit werd geblikt naar de implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving. Nu de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking is getreden, is er een einde gekomen aan deze reeks. In dit elfde en laatste nummer vertellen verschillende betrokkenen, vanuit hun uiteenlopende achtergronden, over hun eerste ervaringen met de nieuwe regelgeving * * *
T. de Groot en J.-M.A.W. Morel (red.), Het schip uit de Romeinse tijd De Meern 4 nabij boerderij Balije, Leidsche Rijn, gemeente Utrecht. Waardevaststellend onderzoek naar de kwaliteit van het schip en het conserverend vermogen van het bodemmilieu (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 147). RACM Amersfoort 2007. Geïll., 173 pag., € 20,--. Tijdens een archeologisch onderzoek van de gemeente Utrecht naar de Romeinse LimesLiteratuurrubrieken
01-binnenwerk01.indd 33
|
33
13-02-2008 11:02:29
Afb. 8 Miniatuurpotje uit Colmschate, Vroege IJzertijd. Uit: Overijssels Erfgoed.
34
|
weg ter hoogte van De Meern en naar de daarlangs gelegen beschoeiing stuitte men onverwacht op een Romeinse scheepswrak, dat als ‘De Meern 4’, de geschiedenis inging. De vondst werd gedaan op nog geen 150 meter afstand van de plek waar een week eerder de berging plaatsvond van het Romeinse schip dat onder de naam ‘De Meern 1’ bekend werd. Op grond van de verkenning uit 2003, leek ‘De Meern 4’ overeen te komen met andere voorbeelden van in Romeins Noordwest Europa gangbare riviervrachtschepen. Van dat type, bekend als ‘Zwammerdam-schepen’, zijn nu ongeveer 15 voorbeelden bekend. In juni 2005 is door de ROB en het NISA (nu RACM) in samenwerking met de gemeente Utrecht een waardestellend onderzoek naar ‘De Meern 4’ uitgevoerd. Groot was de verrassing, toen tijdens dat onderzoek bleek, dat ‘De Meern 4’ unieke, bij alle andere Zwammerdam-schepen ontbrekende mediterrane constructie-elementen had. Die constatering leidde tot sterk gewijzigde inzichten met betrekking tot de evolutie van dit scheeps type. Van het ongeveer 27 meter lange schip is een deel opgegraven. De resultaten van opgraving en onderzoek worden in deze rapportage gedetailleerd beschreven, waarbij uitgebreid wordt ingegaan op de constructie van het rivierschip en op de overeenkomsten en verschillen met de andere Zwammerdam-schepen. Het rivierschip ‘De Meern 4’, daterend van omstreeks 100 na Chr., kan worden gezien als een vroeg voorbeeld daarvan. Uitzonderlijk is de geheel door veren en deuvels verbonden scheepshuid, wat mogelijk kenmerkend is voor de eerste schepen van dit type. Aannemelijk is, dat de Romeinen behoefte hadden aan speciale, aan de Noordwest-Europese omstandigheden aangepaste rivierschepen. Opmerkelijk is, dat voor de constructie daarvan aanvankelijk lijkt te zijn gekozen voor een weinig effectieve mengeling van mediterrane en niet-mediterrane scheepsbouwtechnieken. Vermoedelijk zijn deze vroege rivierschepen in opdracht van het Romeinse leger, of van aan het leger gerelateerde handelaren ontwikkeld, om te kunnen voldoen aan de behoefte van bulktransport van bouwmateriaal en voedsel. In een inheemse context, zo wordt verondersteld, zal de behoefte aan zulke grote schepen niet aanwezig zijn geweest en kon worden volstaan met boomstamboten. De combinatie van inheemse en onhandig toegepaste mediterrane elementen doet bij de onderzoekers het vermoeden rijzen, dat schepen als ‘De Meern 4’ (deels?) door inheemse scheepsbou-
wers werd gebouwd, die onvoldoende ervaring hadden met de door de Romeinen voorgestelde constructie. Bij de bouw van nieuwe schepen werd de techniek snel verbeterd, zodat in Noordwest-Europa een typisch ‘rheinisch’ schip ontstond, waarvan ‘De Meern 1’ een duidelijke vertegenwoordiger lijkt te zijn. Het hout dat men voor de bouw van ‘De Meern 4’ gebruikte, is afkomstig uit Midden-Nederland en bestond ten dele uit zeer oude eiken. Mogelijk werd het schip tot zinken gebracht in de nabijheid van de werf waar het eerder van stapel liep. In het schip bevonden zich verschillende basaltblokken. Deze zijn in samenhang met de basaltblokken uit de beschoeiing onderzocht. Voor een deel kwam dat basalt met elkaar overeen. Het onderzochte gesteente is hoogstwaarschijnlijk af komstig uit verschillende groeven in het Zevengebergte. Herkomst uit de Eifel kan, zo blijkt uit petrografisch-mineralogisch onderzoek, met zekerheid worden uitgesloten. Het scheepswrak wordt vanzelfsprekend als zeer behoudenswaardig aangemerkt. Het afdekken met een extra laag grond volstaat niet. Voor een adequate bescherming van het wrak zal het grondwaterpeil moeten worden verhoogd. De RACM adviseert om de fysieke kwaliteit van zowel het schip als van de daarnaast gelegen beschoeiing en weg, op nondestructieve wijze periodiek te monitoren. * * *
Alfred Michiels, Andouerpis Antwerpen. Nieuwe zoektocht naar de betekenis van de naam Antwerpen en de vroegste geschiedenis van de Antwerpenaars. Rumst 2007. Enkele zw./w.-ill., 226 pag., € 18,55 Tot een ander genre behoort het boek ‘Andouerpis-Antwerpen’, waarin auteur Alfred Michiels vanuit een nieuwe invalshoek een geheel ander licht werpt op de herkomst van de naam Antwerpen en van haar bewoners. In het boek verdedigt de auteur een Keltische herkomst voor de naam Antwerpen. Volgens Michiels zijn de voornaamste bronnen nooit grondig genoeg wetenschappelijk onderzocht. De oudste bronnen over Antwerpen zijn misschien beperkt in aantal, maar beslaan uiteenlopende disciplines (van literair-historisch tot numismatisch). De auteur stelt een fnuikend gebrek aan samenwerking tussen historici, numismaten en filologen vast. Het is voor Vlaanderen de eerste maal dat een uitgebreide vergelijking met de toponymie
Literatuurrubrieken
01-binnenwerk01.indd 34
13-02-2008 11:02:29
van de Keltische wereld tot stand wordt gebracht. Het is ook de eerste maal dat een niet-germanist plaatsnamen in het Nederlandstalig gebied taalkundig onderzoekt. Dat leidt tot tal van nieuwe gezichtspunten die haaks staan op de gangbare opvattingen uit de toponomische woordenboeken voor Vlaanderen en Nederland van Gysseling en van De Vries. * * *
Guido Cuyt, Schaven aan het verleden. Op verkenning in onze archeologie. Antwerpen-Rotterdam 2007. ISBN 978-90-5927-205-7. Geïll., 224 pag., € 19,90. Een bezoek aan de Boekenbeurs in Antwerpen behoort al twee generaties lang tot de tot de vaste najaarstradities van literair, intellectueel, educatief en boekminnend Vlaanderen. Nergens zijn er zoveel boeken en schrijvers bij elkaar te vinden en dat maakt de Boekenbeurs tot één van de belangrijkste culturele manifestaties. Heel bescheiden komt daarbij ook de archeologie aan bod maar des temeer de onderwijssector. Dat verklaart waarom deze publicatie op de Boekenbeurs werd gepresenteerd (en desgevraagd gesigneerd). Schaven aan het verleden geeft allereerst een populairwetenschappelijke kijk op de huidige stand van zaken van vooral de Romeinse archeologie in de provincie Antwerpen. Daarnaast vormt het boekje een uitstekende handleiding om de jeugd met het werk van de archeoloog bekend te maken. * * *
Claus von Carnap-Bornheim, Volker Hilberg, Sven Kalmring & Joachim Schultze, Hedeby’s settlement and harbour: recent research in a Viking age trading center / Siedlung und Hafen von Haithabu: aktuelle Forschung in einem wikingerzeitlichen Handelsplatz (C.J.. Reuvenslezing 19). Erfgoed Nederland, Amsterdam 2007. ISBN 978-90-7856-02-0. Zw./w.-ill., 47 pag. Ook de geslaagde Reuvensdagen 2007 in Deventer gingen, zoals de traditie dat wil, met de lezing van een gastspreker van start. Die eer viel dit keer te beurt aan de directeur van het Vikingmuseum Haithabu te Sleeswijk. Haithabu, dat ook bekend was als Haithum, Hedeby, Sliesthorp en Siaswich (Sleeswijk), was in de jaren 800-1050 één van de belangrijkste handelsnederzettingen in Noordwest-
Europa. Het onderzoek ervan ging al in de dertiger jaren van de vorige eeuw van start en is nog niet ten einde. De ontwikkelingen die de archeologische technieken de laatste tijd doormaken èn de onderzoeksresultaten die daarvan het resultaat zijn, zijn revolutionair. Ook in Sleeswijk. * * *
Overijssels Erfgoed. Archeologische en Bouwhistorische Kroniek 2006. SPA Uitgevers, Zwolle, 2006. ISBN 978-90-8932-003-2. Zw./w.-ill., 191 pag. Deze publicatie van de Stichting Promotie Archeologie (SPA), bevat allereerst het Jaaroverzicht 2006, samengesteld door een tiental archeologen, met de ‘highlights’ van het archeologische onderzoek, dat in 2006 werd uitgevoerd in de gemeenten Borne, Deventer, Enschede, Hardenberg, Kampen, Raalte, Wierden, Zwartewaterland en Zwolle. Deventer, dat gastgemeente was voor de Reuvensdagen 2007, is prominent vertegenwoordigd in deze uitgave, niet alleen in het jaarverslag, maar ook met artikelen over: – middeleeuwse boerenerven in de omgeving van Colmschate; – het voormalige kasteel Arkelstein (1347-1649) te Bathmen; – archeologisch, historisch en keramisch onderzoek naar een omgracht terrein uit 1225-1250 op de plaats waar vermoedelijk het oudste klooster Ter Hunnepe was gelegen; – de mogelijke functie van twee miniatuurpotjes uit de Vroege IJzertijd uit Colmschate; – Midden-Bronstijd-aardewerk eveneens uit Colmschate; – Twee laat-middeleeuwse zegelstempels uit Deventer; Twee andere artikelen hebben betrekking op Hengelo (een laat-prehistorisch grafveld en nederzettingssporen in Hengelo-Broek Noord) en op Kampen (de functie van het geld in de middeleeuwse economie in het gebied van die
Afb. 9 Proen (rechts) en fragment van een majolicabord met een aangebakken proen (links), eerste helft 17e eeuw, uit de Pottenbakkerssteeg bij de Westerstraat in Amsterdam. Uit: AAR 4.
Afb. 10 Kan uit het Westerwald, steengoed, 1600-’25, beerputvondst Konijnenstraat Amsterdam. Uit: AAR 6.
Literatuurrubrieken
01-binnenwerk01.indd 35
|
35
13-02-2008 11:02:31
gemeente). De bundel wordt afgesloten met een overzicht van het in 2006 uitgevoerde of gerapporteerde onderzoek in de provincie Overijssel. Deelnemers aan de Reuvensdagen 2007 ontvingen kosteloos een exemplaar van deze Kroniek. * * *
Afb. 11 Pesach bord, faience 1750-1775 (rechts) en kippenbotje met kosjerlood (links) uit de Nieuwe Synagoge te Amsterdam. Uit: AAR 8.
36
|
Jerzy Gawronski, Sjeng Dautzenberg en Jørgen Veerkamp, Verschansen achter vuilnis. Inventariserend veldonderzoek Amstelstraat (2006). AAR 3. Amsterdam 2007. ISSN 1872-5139. Geïll., 43 pag., € 19,50. Jerzy Gawronski en Ranjith Jayasena, Scherven uit de pottenbakkersgang. Archeologische opgraving Westerstraat (2003). AAR 4. Amsterdam 2007. ISSN 1872-5139. Geïll., 43 pag., € 19,50. Jerzy Gawronski, Ranjith Jayasena en Jørgen Veerkamp, In de schaduw van de VOC. Archeologische opgraving Rapenburg (2005). AAR 5. Amsterdam 2007. ISSN 1872-5139. Geïll., 27 pag., € 19,50. Jerzy Gawronski, Ranjith Jayasena en Jørgen Veerkamp, Beerputten en bedrijvigheid. Archeologische opgraving Konijnenstraat (2003). AAR 6. Amsterdam 2007. ISSN 1872-5139. Geïll., 71 pag., € 19,50. Jerzy Gawronski en Jørgen Veerkamp, Zerken en graven in de Nieuwezijds Kapel. Inventariserend veldonderzoek Rokin (2005). AAR 7. Amsterdam 2007. ISSN 1872-5139. Geïll., 111 pag., € 26,--. Jerzy Gawronski en Ranjith Jayasena, Opgraving van een mikwe in de Nieuwe Synagoge. Jonas Daniël Meijerplein (2006). AAR 8. Amsterdam 2007. ISSN 1872-5139. Geïll., 44 pag., € 19,50. Onlangs verschenen bij het Bureau Monumenten & Archeologie van de gemeente Amsterdam de delen 3 tot en met 8 in de nieuwe reeks Amsterdamse Archeologische Rap-
porten (AAR). Overigens verschijnen niet alle rapportages uit deze reeks in druk. Een aantal is als pdf-bestand te downloaden van de vernieuwde website: www.bma.amsterdam.nl. Het onderzoek aan de Amstelstraat, op de plaats waar tot voor kort de bekende discotheek IT stond, richtte zich primair op de aarden stadswal die hier in de 16e-eeuw werd aangelegd. Uit de literatuur en uit archiefbronnen kon men afleiden hoe deze wal er ongeveer uitzag. Bekend was bijvoorbeeld dat de wal – bij gebrek aan beter – voor een deel uit huisvuil was opgebouwd. Die aanwijzing kon door de opgravers worden bevestigd. Daarnaast leverde het onderzoek belangrijke informatie op over onder andere de bouw, de structuur en de begroeiing van het verdedigingswerk. De onderzochte locatie aan de Westerstraat in de Jordaan maakte deel uit van de stadsuitbreiding uit 1613. Vaak leidde een smalle steeg of gang naar een binnenterrein waar ambachtslieden woonden en werkten. Zo ook hier, waar de pottenbakkersgang naar aardewerknijverheid verwees, maar waarvan de sporen tot nu toe onbekend waren. Het onderzoek leverde een goed beeld op van de verschillende bewoningsfasen van de onderzoekslocatie. Misbaksels en halffabrikaten van majolica en ook van dakpannen bevestigden dat in de nabije omgeving inderdaad potten- (en pannen-)bakkers hebben gewerkt. In de 16e-17e eeuw ontwikkelde Rapenburg zich tot een belangrijk maritiem kwartier. Op de onderzochte locatie verwachtte men daarvan sporen terug te vinden. Men stuitte daarbij op een 18 meter lang houten plankier, deels opgebouwd uit sloophout en deels uit nieuw hout uit Westfalen met 1625 als kapdatum. De solide constructie was afgedekt met houtsnippers. Aangenomen wordt dat zij een rol speelde bij het lossen van scheepshout of bij de opslag daarvan. Evenals de Westerstraat (zie hiervoor) maakte ook de Konijnenstraat deel uit van De Jordaan, een stadsuitbreiding van Amsterdam uit 1613. De straatnaam, evenals die van o.a. de Looiers- en Elandsgracht, herinneren aan de huidenmarkt en (zeem)leerbewerking die hier voordien waren geconcentreerd. Eén van de accenten van het onderzoek lag op de vraag in hoeverre de sociaal-economische achtergrond van de bewoners te herleiden was aan de hand van de overblijfselen van materiële cultuur uit beerputten. Uit dat afval leidden de onderzoekers af, dat de bewoners van de Konijnenstraat, waaronder veel ambachtslieden, waarschijnlijk tot de brede middengroep van de stadsbevolking hoorden.
Literatuurrubrieken
01-binnenwerk01.indd 36
13-02-2008 11:02:32
Een totaal ander onderzoek vond plaats in de Nieuwezijds Kapel. Ooit voltrok zich hier het befaamde Mirakel van Amsterdam, waarna ter plaatse in 1347 een kleine kapel verrees, die door de stadsbrand van 1421 werd verwoest. Verschillende kerkgebouwen verrezen ter plaatse en verdwenen weer. Na de katholieke gelovigen hielden protestanten er hun bezinningsbijeenkomsten, gevolgd door de Duitse protestantse gemeente en de Hervormde Gemeente. Vervolgens deed het gebouw onder de naam Fatik dienst als Turkse moskee, waarna het onder de naam Park Plaza voor conferenties, feesten en discoavonden gebruikt werd, totdat in 2005 er Amsterdam Dungeon zou worden gevestigd. Met het oog op de toen geplande verbouwing ging het onderzoek van start. Onder de betonnen vloer bleek de oorspronkelijke vloer met grafzerken en begravingen uit het einde van de 16e tot omstreeks 1900 nog geheel intact. Het aantal intacte begravingen wordt geschat op 1400. Die grafzerkenvloer is nu geheel gedocumenteerd. Verwacht mocht worden, dat vooral de meer welgestelden zich een graf in de kerk konden veroorloven. Des te opvallender was, dat uit een kleine steekproef van skeletresten bleek, dat onder de teraarde bestelden rachitis, Engelse ziekte, relatief veel voorkwam. Deze botverweking, veroorzaakt door vitaminegebrek, kwam vooral voor bij de armere klassen in stedelijke samenlevingen. Het Joods Historisch Museum in Amsterdam is gehuisvest in de uit 1750 daterende Nieuwe Synagoge. Met het oog op een voorgenomen interne verbouwing vond onder dit museum archeologisch onderzoek plaats. Daarbij trof men een mikwe, een ritueel Joods bad, aan. Het opgegraven mikwe dateert uit 1752 en heeft tot 1822 gefunctioneerd. Ook de bijbehorende verwamingsoven e.d. werden teruggevonden. Tot nu toe waren nog geen mikwa’ot in samenhang met bijbehorende faciliteiten archeologisch opgegraven. * * *
Koen De Groote, Wim De Clercq, Koen Deforce & Jan Moens, Het aardewerk uit een 10e- / vroeg 11e-eeuwse pottenbakkersoven te Merelbeke (Oost-Vlaanderen, België) (Corpus Middeleeuws Aardewerk uit gesloten vondstcomplexen in Nederland en Vlaanderen, aflevering 18). Gent 2007. ISBN 978-90-71485-14-5. Zw./w.-ill., 43 pag., € 12,50. Begin 2001 werd bij een noodopgraving in Merelbeke (B.) een kleine pottenbakkersoven
aangetroffen. De productie van deze oven kan gesitueerd worden in de tweede helft van de 10e of het begin van de 11e eeuw. Deze datering steunt zowel op de morfologische kenmerken van het aardewerk als op C14-dateringen op houtskool uit de oven zelf. Een oven uit deze periode is uniek in Vlaanderen, en zeer uitzonderlijk in de omliggende gebieden. De oven bevond zich centraal binnen de structuur van een éénschepige houtbouw van 11,5 bij 6,5 m. Tussen beide structuren kon geen stratigrafisch verband aangetoond worden. Het grijs tot beige gekleurde aardewerk omvatte 102 kogelvormige potten, 3 tuitpotten en 4 diepe bakpannen. Op de meeste potten was een radstempeldecoratie aangebracht. De grote technische en morfologische homogeniteit van het aardewerk wijst op een productie door één persoon binnen een zeer korte periode, waarbij slechts één of enkele ovenladingen gestookt werden. Uit de kwaliteit van de producten en de gebruikte oven- en stooktechniek kan afgeleid worden dat de pottenbakker een zeer bekwaam en technisch onderlegd ambachtsman met veel ervaring moet zijn geweest. Dat elke gemeenschap in deze periode zo iemand onder zijn leden heeft geteld, ligt niet voor de hand. Het is dan ook waarschijnlijk dat de pottenbakker eerder een reizend ambachtsman was, die binnen een bepaalde regio zijn diensten aanbood in elke nederzetting of elk domein dat nieuwe potten behoefde. * * *
Archeologie in Limburg (Archeologische Vereniging Limburg), nr. 106, augustus 2007. ISSN 1384-7538. Zw./w.-ill., 23 pag., € 3,50. Met behulp van historische bronnen, archeologisch onderzoek, de Actuele Hoogtekaart Nederland (AHN) en eigen waarnemingen slaagt Wiel Luys erin om nabij Swalmen over een afstand van 10 km een deel van het tracé van de Romeinse weg van Xanten naar Heerlen te volgen. In dezelfde uitgave beschrijft Dirk Pauwels (VIOE) het archeologsiche onderzoek in een kleigroeve te Veldwezelt-Kesselt, waar sporen van bewoning en bebouwing zijn aangetroffen die grosso modo te dateren zijn tussen de 1e en 3e eeuw na Chr. De sporen worden doorsneden door het spoor van een 17e-eeuwse gracht die werd aangelegd bij de belegering van Maastricht door Frederik Hendrik van Oranje Nassau in 1632. Gerrit Groeneweg Literatuurrubrieken
01-binnenwerk01.indd 37
|
37
13-02-2008 11:02:32
Werk in uitvoering
Stuur uw berichten voor Agenda en Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer, onze redacteur Verenigingsnieuws. Deadline voor WIU 2008-2 (april): 15 februari. Gezien het ruime aanbod van kopij voor ons tijdschrift moet ik deze datum veelal strikt hanteren. Nieuwsbrief Veenkoloniaal Museum Veendam, december 2007 (Afd. 1 - Noord-Nederland) De Werkgroep Prehistorie bestaat 16 jaar, reden voor Jan Visscher om alles nog eens op een rijtje te zetten. Roelie Meijer gaat verder met zijn pogingen om hazelnoten op mesolithicum-manier te bewaren (afb. 1). De vorige keer ging het niet zo best. Dit keer gaan de noten (nu een kleinere soort met dikkere doppen) verpakt in een reeënhuid de grond in. De bodem en de noten
worden met houtskool bedekt: afweer tegen vraat en buffer tegen vocht. In maart 2008 worden de noten weer opgegraven. Roelie schreef ook een spannend verhaal voor de lezers (‘Hoe Hinde de beer velde’) en elders in de N. wijst hij op de cursus been-en-gewei bewerken die gaat plaatsvinden. Hennie Groenendijk beschrijft de ontwikkelingen binnen de Werkgroep Prehistorie in de tien jaar na het overlijden van John Smit. Ondanks dit gevoelige verlies kreeg de werkgroep in de loop der jaren een belangrijke
Afb. 1 Hoe bewaar je hazelnoten in de grond? (uit Nieuwsbrief Veenkoloniaal Museum Veendam).
38
|
Werk in uitvoering
01-binnenwerk01.indd 38
13-02-2008 11:02:33
Afb. 2 Paul en Ton achter de scherven (uit Het Profiel, sept.).
plaats in archeologisch Groningen. Iets minder bescheidenheid en iets meer aan de weg timmeren zou kunnen zorgen voor instroom van nieuwe leden. Ten slotte constateert Gerrit Stuut dat er vanwege de vele verzoeken om assistentie sprake is van topdrukte bij de Werkgroep Prehistorie.
Het Profiel, september 2007 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) Marco Roling zorgde ervoor dat de afdeling zich kon scharen in de rij van afdelingen die internet bevolken. Ook deze website is te bereiken via de algemene AWN-website. [Ton van Bommel] Leden van de afdeling zijn al enkele jaren bezig met een vergelijkend onderzoek naar de vroegste huisplaatsen van Diemen. Net als in Waterland lijkt hier sprake van verschuivende bewoning, maar vragen over de ouderdom van die bewoning (waarschijnlijk vanaf de 11e eeuw), waar de mensen oorspronkelijk vandaan kwamen (uit het oosten?) en over gebruiksvoorwerpen en de huizen zijn nog niet definitief beantwoord. Het is veel werk: tot nu toe onderzocht men het aardewerk van 16 van de 24 huisplaatsen en het aantal gedetermineerde scherven is nu al zo’n 11.000 (afb. 2). Ton was ook actief in Wijk bij Duurstede, waar door het ADC naar sporen van Dorestat werd gezocht. Hulp van vrijwilligers was daar erg welkom, maar (helaas) alleen bij de vondstverwerking, waar liefst 190.000 vondsten werden verwerkt.
[Ruud Wiggers] In Amsterdam leverde de aanleg van de Noord/Zuidlijn (Damrak bij het Victoria Hotel) al 1100 munten op. Afgezien van enkele munten die niet in de bestaande literatuur staan vermeld, blijkt het ook voor bepaalde periodes een belangrijke vindplaats. Zo vond men tijdens 30 jaar opgraven in Amsterdam in totaal 17 laat-middeleeuwse munten, waarvan 10 op deze plaats. In diezelfde 30 jaar vond men 84 munten uit de Bourgondische tijd, waarvan de helft hier vandaan komt. Enkele berichten over verschenen boeken en tentoonstellingen besluiten het septembernummer.
Het Profiel, december 2007
Er was dit jaar geen ‘echte’ studiedag, maar in december 2007 organiseerde de afdeling daarom een alternatieve studiedag, waar kon worden gebrainstormd over diverse voor de AWN belangrijke onderwerpen. Helaas zorgde overmacht nogmaals voor uitstel van de verschijning van het al vaker aangekondigde boek over Diemen, maar in 2008 zal het toch moeten lukken. [Ton van Bommel] De afdeling organiseerde een excursie naar Bergen op Zoom, alwaar men gastvrij werd ontvangen door de Arch. Stichting ‘In den Scherminckel’ en de Arch. Dienst van Bergen op Zoom. Net als in sommige andere steden is het gebrek aan menskracht binnen de AD een belangrijke reden voor achterstand in de uitwerking van opgravingen. In deze relatief kleine stad is sprake van twee medewerkers (bijgestaan door een
Werk in uitvoering
01-binnenwerk01.indd 39
|
39
13-02-2008 11:02:35
twintigtal amateurs). [Toevoeging van uw redacteur: er zijn aanzienlijk grotere steden die het met even weinig medewerkers moeten doen. Het onderstreept enerzijds het belang van de aanwezigheid van voldoende actieve én bekwame amateurs en anderzijds dat bij de financiering/planning van projecten ook vondstverwerking en uitwerking op adequate wijze dienen te worden meegenomen]. Interessante grepen uit de geschiedenis van VOC-schepen vullen de eerste helft van het decembernummer van HP. De VOC-vloot blijkt in de 17e eeuw veel groter te zijn geweest dan tot voor kort is gedacht. Guus Lindeman (Ver. Hist. Amstelveen/AWN) maakt gebruik van gegevens uit het proefschrift van onderwaterarcheoloog Robert Parthesius en richt zich speciaal op de geschiedenis van de schepen die de naam ‘Amstelveen’ droegen: gebouwd 1625 (na 1626 niet meer genoemd), 1717 (in 1722 vergaan na vertrek uit Batavia) en 1746 (zusterschip van de ‘Geldermalsen’ en in 1763 vergaan bij de Arabische kust) of ‘Amstelland’: gebouwd 1660 (in 1665 vergaan bij Terschelling), 1750 (in 1751 vergaan bij Sylt). [Ruud Wiggers] Bij het ordenen van de opslagruimte in Diemen kwamen enkele muntjes (oord-duit-- cent) te voorschijn, enkele jaren geleden door een ‘wichelroedeloper’ gevonden. Men vermoedt dat de wichelroede een metaaldetector is geweest. Ton van Bommel doet verslag van de Afgevaardigdendag in november 2007 en de Berichten besluiten HP.
Renus nr. 2007-3 (Afd. 6 - Rijnstreek) Vrijwel de hele R. wordt gevuld met ‘enige gedachten’ van redacteur De Baar over het
ontstaan van de Maredijk (gelegen bij Oegstgeest en vroeger een belangrijke verbinding tussen Leiden en Oegstgeest). Het is niet bekend wanneer deze dijk is opgeworpen. Ook blijkt dat nog veel onduidelijk is over de diverse waterlopen in het gebied en dat geldt ook voor de Rijn. Ook over het waterpeil in Romeinse, merovingische, karolingische en middeleeuwse tijden is nog maar weinig zeker. Ondanks of eigenlijk juist door alle onzekerheden blijven dit soort bespiegelingen fascineren.
Terra Nigra nr. 168, september 2007 (Afd. 8 - Helinium) Rein de Graaf moest wegens ziekte zijn functie als voorzitter neerleggen. Sinds juli 2007 is Guus van de Poel voorzitter van de afdeling. Mochten de berichten juist zijn dat de afdeling op termijn het Moermanhuis (Hoogstad) moet verlaten, dan is er inmiddels de troost dat de gemeente Vlaardingen heeft toegezegd voor vervangende woonruimte te zorgen. In 2008 bestaat Helinium 50 jaar en de jubileumcommissie is al ver gevorderd met de plannen. Zo komt er een reizende tentoonstelling in bibliotheken (Schiedam - Rotterdam Maassluis) en museum De Schilpen in Maasland en een vitrine in het Vlaardingse stadskantoor. Bovendien is er een tentoonstelling in het Visserijmuseum, tegelijk met eentje van het VLAK over de graven van Vlaardingen. Er komt een speciaal fotonummer van TN. en bovendien een jubileumnummer van Westerheem. Jeroen ter Brugge schreef een in memoriam voor Ger Immerzeel en Leen Kaal, beiden al heel lang lid van de afdeling.
Afb. 3 Bezig met het materiaal uit de askuil; foto: Ellen Groen (uit Terra Nigra).
40
|
Werk in uitvoering
01-binnenwerk01.indd 40
13-02-2008 11:02:36
De dossiers van Vlaardingse opgravingen gingen naar het archief van het VLAK. Resterende dossiers (foto’s, boorverslagen, aantekeningen) van Helinium zijn opnieuw gesorteerd en nu keurig per gemeente opgeborgen. Albert Luten zorgt voor wervende ‘impressies’ van de AWN-graafweek 2007 in Nijmegen. Op de knipselrubriek na wordt TN. verder gevuld met het eerste deel van de onderzoeksresultaten van het Vlaardingse ‘askuil’-project (afb. 3). Tijdens een onderzoek in 2001 aan de noordwestzijde van het Buizengat trof men o.m. een askuil aan met veel vondstmateriaal, in gebruik geweest van 1743 tot 1756. De korte gebruiksperiode maakte deze locatie geschikt als ‘type site’ voor postmiddeleeuws aardewerk, een goede gelegenheid om een beeld te krijgen van de toenmalige materiële cultuur in Vlaardingen. De studie van het aardewerk wordt uitgevoerd door leden van Helinium die hiermee hun deskundigheid vergroten. Dit verslag in TN. presenteert de uitkomst van het onderzoek naar het porselein en majolica. Later volgt een totaal overzicht in een VLAK/ Helinium-verslag. Hoewel lang niet de hele askuil is opgegraven, was de hoeveelheid materiaal overstelpend: circa 40% van de askuil leverde zo’n 150 volle kratten op. Het grootste deel van het materiaal bestaat uit aardewerk, glas en pijpenkoppen. Er wordt geprobeerd antwoord te geven op vragen over de herkomst van het materiaal, de gebruikers, vergelijking met andere vondstcomplexen en gevolgen van mechanisch spoelen. Het VLAK zorgde voor een ‘PvE’ (eisen), een ‘PvA’ (aanpak) en begeleiding van het karwei: nadat het glas, het bot en de kleipijpen naar specialisten waren gestuurd, restte de verwerking van 9584 aardewerkscherven. Porselein maakt ruim 2% uit van het totale aantal scherven, majolica ruim 1,5 %. Beide aardewerksoorten blijken inderdaad vrijwel geheel afkomstig uit het begin van 18, overeenkomend met de gebruiksperiode van de askuil. Bij alle voorwerpen gaat het steeds om heel normale voorwerpen voor dagelijks gebruik. Na porselein en majolica restten nog ruim 9200 scherven: rood aardewerk (ca. 55%), faience (ca. 27%), wit aardewerk (ca. 7%), steengoed (ca. 5,5%), industriële keramiek (ca. 1,7 %) en ten slotte, afgezien van enkele niet determineerbare scherven, nog één scherf jydepot [overigens lijkt deze scherf in de tabel met 1% wat ruim gewaardeerd, JC].
Grondig Bekeken nr. 3, september 2007 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek)
In 1940 startte in Dordrecht voor de eerste keer een opgraving en wel die van het Huis te Merwede. Prof. Renaud, toen opgravingsleider, bracht in 2003 een bezoek aan de werk-
ruimte van de afdeling en kon daar voor het eerst alle vondsten van het Huis te Merwede bij elkaar zien (afb. 4). Corrie Lugtenburg bezocht met Jan Nieuwenhuis in de Dordogne een ‘fête des battages’. Daar demonstreerde iemand het repareren van aardewerk, een onderwerp waarover in Westerheem het nodige was te lezen. Opvallend hoeveel informatie je vaak over een onderwerp tegenkomt, wanneer je aandacht erop is gevestigd én… dat deze man anders repareerde dan in onze streken gebruikelijk. An Ossewijer-van Bueren riep de hulp in van Kees van Roon (lid van Afd. 3 en deskundige op het gebied van mineraalwaterkruiken) toen zij het stempel ‘EMSER KRAENCHESWASSER BRUNNEN’ samen met een gekroonde ‘N’ (Nassau) tegenkwam op een geperste kruik. Ook Kees vond dit een ‘onmogelijke combinatie’, gelet op de literatuur. Het voorwerp ligt er echter wel degelijk… en dat maakt archeologie zo boeiend! [Irmel Dolman] Sinds 2005 verzorgde de afdeling een schoolproject in de werkruimte. Het project bestond uit de kennismaking met de werkruimte, een inleidend gesprek over archeologie, spulletjes opgraven in een krat, schoonmaken, eenvoudige determinatie, restaureren, tekenen, poetsen van een gekregen munt en het uitkiezen van een scherf om mee te nemen. Na het eerste jaar verwerkten deelnemende scholen eerst zelf de archeologiekof-
Afb. 4 Prof. Renaud op bezoek in de werkruimte; foto: C. Römer (uit Grondig Bekeken).
Werk in uitvoering
01-binnenwerk01.indd 41
|
41
13-02-2008 11:02:38
Afb. 5 Onderzoek van het talud van de Aa in Veghel; foto: Gerard Sas (uit AVKPActueel).
fer en vond de vierde en laatste les plaats in de werkruimte. Nu is het lesproject overgenomen door de educatieve dienst van DiEP in een ruimte waar de kinderen minder gevaar lopen om vuile handen te krijgen… Peter de Boer hield een lezing over een archeologisch onderzoek in Alblasserdam (Langesteeg) dat vondsten opleverde uit de perioden 1200-1300 (landbouwactiviteiten aan de rand van een nederzetting), 1350-1650 (Stenen Kamer) en 1650-1800 (boerderij). Het was voor het eerst dat in het westen van de Alblasserwaard over een dergelijk groot oppervlak nezderzettingssporen vanaf de Late Middeleeuwen werden onderzocht. Er werden langs de Alblas wel sporen van landbouwactiviteiten uit de 13e eeuw aangetroffen, maar niet de verwachte sporen van een systematische ontginningsnederzetting. Cees van der Esch zorgde ervoor dat een markeringspaal van de grens tussen Slingeland en Peursum (afkomstig uit het tuinpad van zijn schoonouders) weer een goede standplaats kreeg. Rokus van der Giessen toonde op de Hobbydag in Goudriaan veel plaatselijke vondsten en velen kwamen langs met hun eigen vondsten. Na enkele foto’s ‘afdeling in actie’ besluiten de besproken periodieken van elders, huishoudelijke zaken en tentoonstellingen deze GB.
Nieuwsbrief De Hunnepers, oktober 2007 (Afd. 18 - Zuid-Salland, IJsselstreek, Oost-Veluwezoom) Peter Heukels legde zijn functie neer en dus is de afdeling op zoek naar een nieuwe secretaris. Michel Groothedde (stadsarcheoloog van Zut-
42
|
phen en lid van de afdeling) won dit jaar de prestigieuze SIKBeker voor de Beleidsnota Archeologie van de gemeente Zutphen. De bibliotheek op het AWN-depot is goed toegankelijk gemaakt. In Apeldoorn, Zutphen, Raalte en Voorst is regelmatig werk, maar in Deventer is er al een tijdlang weinig te doen voor AWN’ers. Toch zijn er ook daar wel mogelijkheden: in het depot, maar ook in het veld, dat laatste dan vooral in het buitengebied. AWN’ers moeten laten zien wat ze kunnen, waardoor de mogelijkheden misschien worden vergroot. De afdeling deed onderzoek bij de verlenging van de startbaan van vliegveld Teuge en ontdekte sporen van bewoning uit de IJzertijd en de Middeleeuwen en nog enkele 5e-eeuwse meilerkuilen. De eindrapportage werd inmiddels aangeboden aan de RACM en de gemeente Voorst.
Verenigingsnieuws (Afd. 20 - IJsseldelta-Vechtstreek) Het bestuur van de afdeling bestaat slechts uit twee mensen, maar presenteerde toch een nieuwe aanpak. In samenwerking met de archeologen Roos van Oosten (Groningen) en Michiel Bartels (Deventer) maakte Fre Spijk (wnd. secretaris Afd. 20) een ‘open cd’, waarop een door hem bewerkte cursus ‘Aardewerk van 1300-1700’ staat. Overijsselse werkgroepen kunnen de cd aanvullen met eigen PowerPointdia’s. Al dan niet nieuwe amateurarcheologen kunnen hiermee hun kennis van archeologisch materiaal opbouwen. Ook scholen die het informatiecentrum ‘De Veldschuur’ (Rouveen) bezoeken krijgen de cd mee met het verzoek die in de lessen Lokale geschiedenis te gebruiken, zo mogelijk samen
Werk in uitvoering
01-binnenwerk01.indd 42
13-02-2008 11:02:42
met door hun leerlingen gevonden materiaal. Hoewel uw redacteur in zijn ‘initiatieperiode’ rijkelijk profiteerde van de aanwezigheid van op het gebied van aardewerk zeer kundige AWN’ers, zou ik de aanwezigheid van een cd als deze (en van PowerPoint) zeker hebben gewaardeerd. Ben Klein-Nagelvoort (Afd. 19) en de Werkgroep Arch. Steenwijk is begonnen met een laagdrempelige cursus ‘Vuursteen’, een cd over vuursteen en vuursteenbewerking. Medewerking verlenen Jaap Beuker (Drents Museum) en zijn collega Jaap Brakke. Samen met Kasper van den Berghe (RAAP en adviserend archeoloog) wordt gewerkt aan een nieuwe werkwijze voor de AWN in Overijsel, waarbij leden van regionale werkgroepen worden ingeschakeld bij de vondstverwerking voor professionele bedrijven. Zo wordt bijvoorbeeld nu zeefwerk gedaan voor een bedrijf, waarbij alle vondsten worden gesorteerd en geregistreerd, waarna ze weer worden aangeboden aan het bedrijf. Hierna zouden o.l.v. een professionele archeoloog vondsten nog fijnmaziger kunnen worden gesorteerd, gewogen en geteld. Het maandblad NVOX (voortgezet onderwijsalgemene natuurwetenschappen) vroeg Kasper van den Berghe en Fré Spijk om een serie artikelen te schrijven die leraren en studenten interesseert voor de wetenschappelijke kant van de archeologie. Kortom, er gebeurt hier wel iets. Nu die ontbrekende bestuursleden nog...
AVKP-Actueel, november 2007 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) Uit deze zeer goed verzorgde digitale ledenbrief pluk ik enkele zaken. In november was er een excursie naar zichtbaar gemaakte overblijfselen van de Limes (mijlpaal - tentoonstelling Rijswijk - drive-in museum Woerden wachttoren). Op woensdagavonden wordt hard gewerkt aan het overvloedige materiaal van de Woenselse Poort en de stadsgracht (Eindhoven): tienduizenden voorwerpen. In juli en oktober vond een ‘archeoloop’ plaats, de eerste ging langs de verdedigingswerken van ‘s-Hertogenbosch in de Tachtigjarige Oorlog, de tweede - in de omgeving van Uden - ging over de religieuze betekenis van het gebied en onzichtbare archeologische vondsten. In Veghel begeleidden leden van de AW werkzaamheden in het kader van het Masterplan Aa o.m. in het talud van de Aa (afb. 5). Resten van kasteel Frisselstein werden hier nog niet gevonden. Hoeveel nieuw moerasbos er komt in het gebied tussen de A50 en de Beekgraaf is na de ontdekking van overblijfselen uit de
Romeinse tijd nog onzeker. Overigens vond men hier ook materiaal uit andere perioden o.m. uit Paleolithicum en IJzertijd. Bijzonder en nog niet gedateerd is een netwerk van gevlochten twijgen (afb. 6). Het wachten is op het rapport van ARC, waarna een beslissing mag worden verwacht. In Gemert was in september een bijeenkomst van correspondenten / contactpersonen en het bestuur van de AVKP. Ruim 20 gemeenten waren via ‘hun’ correspondent aanwezig. De Expertgroep Ruimtelijke Ordening boog zich desgevraagd over tal van onderwerpen. Een struikelblok blijkt de informatie naar de diverse werkgroepen toe te zijn. Ze weten vaak niet of te laat wat er staat te gebeuren en komen soms moeilijk aan archeologische rapporten over vooronderzoek. Dat heeft vooral iets te maken met de kosten van die rapporten. De Expertgroep RO vindt echter dat al die rapporten openbaar moeten zijn en dus ook ter inzage voor serieus geïnteresseerden.
Afb. 6 Gevlochten twijgen in een toekomstig moerasgebied; foto: Gerard Sas (uit AVKP-Actueel).
Jan Coenraadts Werk in uitvoering
01-binnenwerk01.indd 43
|
43
13-02-2008 11:02:43
Tips voor trips
Archeologische uitjes
Tentoonstellingen Vroege Noord-Nederlandse majolica
Afb. 1 Majolica in het Westfries Museum in Hoorn.
Vanaf 15 maart is in het Westfries Museum onder de titel ‘Geleyers’ een overzicht te zien van de majolicaproductie in Noord-Nederland, die in de eerste helft van de 17e eeuw tot grote bloei kwam. ‘Geleyers’ is de naam van de majolicabakkers uit Antwerpen die zich na de val van de stad in 1585 in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden vestigden. Eerst vooral in Haarlem en Delft, maar vandaar trokken zij al snel ook de provincie in en gingen werken in steden als Hoorn en Enkhuizen. De expositie in het Westfries Museum laat aan de hand van bodemvondsten zien hoe de Noord-Nederlandse majolica (aardewerk met (wit) tinglazuur) zich vanaf het begin van de 17e eeuw naar vorm en uiterlijk ontwikkelde (afb. 1 t/m 5). Aanvankelijk zijn daarin nog duidelijk buitenlandse invloeden te herken-
nen, maar gaandeweg werd de majolica een geheel eigen Nederlands product. Aan de basis van de Noord-Nederlandse majolicaproductie staat het aardewerk uit landen als Spanje met z’n goudlusteraardewerk, Portugal en Frankrijk. In Italië waren Ligurië, Montelupo en Faenza belangrijke leveranciers. Het Zuid-Europese geglazuurde aardewerk vond erg veel aftrek in de Republiek, evenals het uit China afkomstige Ming-porselein met de opvallende blauwe kleur. Al snel ontwikkelde zich dan ook een eigen Nederlandse majolicaproductie die een grote impuls kreeg door de komst van de Geleyers uit Antwerpen, die de kennis van de Italiaanse majolicabakkers meebrachten. De bloei van de Noord-Nederlandse majolicaproductie ligt tussen 1590 en 1660. Vanaf 1615 telde Hoorn drie of vier majolicabakkerijen. Tegen 1660 was het met de NoordNederlandse majolica gedaan. In sommige plaatsen, zoals Makkum en Harlingen is majolicafabricage blijven bestaan, terwijl elders op den duur een zodanige kwaliteitsverbetering plaatsvond dat het product overging in fayence zoals in Delft.
“Een ‘must’ voor amateurs”
De tentoonstelling over majolica is de afscheidstentoonstelling van conservator Carel de Jong van het Westfries Museum, die bijzonder is geboeid door dit soort aardewerk. “In majolica zijn de internationale contacten van Nederland terug te zien, zoals met ZuidEuropa en met China”, vertelt hij. “Via de zeevaart kwam in de Noord-Nederlandse havenplaatsen majolica uit Portugal en Ligurië in Italië, dat men zo mooi vond, dat het hier in de eerste helft van de 17e eeuw werd nagemaakt. Ook het geïmporteerde Chinese porselein werd nagemaakt met de techniek van
44
|
Tips voor trips
01-binnenwerk01.indd 44
13-02-2008 11:02:46
majolica. Daarbij kreeg dit aardewerk uit die landen een eigen Nederlands gezicht. Leken de afbeeldingen in het begin op die van de herkomstlanden; op den duur werden ze steeds Hollandser. Na het midden van de 17e eeuw werd majolica langzamerhand vervangen door fayence, een luxere aardewerkvorm, waarvan ook de onderzijde met tinglazuur werd bedekt.” Op de tentoonstelling zullen drie thema’s worden behandeld. Eerst wordt aandacht besteed aan de herkomst van majolica en de buitenlandse invloeden. Vervolgens komen de typen afbeeldingen op majolica aan de orde. “Voor de vondsten van majolica in Noord-Holland zijn twaalf typen afbeeldingen kenmerkend, waaronder afoglie (met bladmotief), cherubijntjes, schepen en zeemonsters”, vertelt De Jong. Het derde thema is het bronnenonderzoek. Dat gaat over de herkomst van de plateelbakker (de ‘geleyers’) die in Hoorn en Enkhuizen actief waren, en deels afkomstig waren uit Antwerpen. De tentoonstelling is volgens De Jong een ‘must’ voor amateur-archeologen “Hier kunnen ze voorbeelden zien van de oorspronkelijke producten waarvan ze scherven hebben gevonden.” Westfries Museum Rode Steen 1, Hoorn tel: 0229 28 00 28, www.wfm.nl di. t/m vrij. 11-17 uur; zat. en zon. 14-17 uur (vanaf 1 april 13-17 uur) 15 maart t/m 15 juni
Het bronsdepot werd aan het eind van de jaren zeventig bij ontgronding door iemand uit Midden-Limburg ontdekt. In de veronderstelling dat het niet zoveel voorstelde, werd de vondst op zolder opgeborgen. Daar bleef ze meer dan een kwart eeuw liggen. Onlangs kreeg een archeoloog de stukken onder ogen en waarschuwde het Limburgs Museum in Venlo. Zoals Leo Verhart, de nieuwe conservator van dit museum, in zijn column in dit blad schrijft, verandert die vondst ons beeld van de bronsbewerking in de Late Bronstijd radicaal.
Afb. 2 t/m 5 Majolica in het Westfries Museum in Hoorn.
Limburgs Museum Keulsepoort 5, 5811 BX Venlo tel. 077 352 21 12, www.limburgsmuseum.nl di. t/m zo. 11-17 uur t/m 16 maart
Symposium Jonge archeologen
Op 14 maart wordt aan de Vrije Universiteit Amsterdam SOJA 2008 gehouden. Op dit archeologische symposium geven (PhD) studenten (geo)archeologie presentaties. Daarnaast wordt voor het eerst een archeologische bedrijvenmarkt voor studenten gehouden. Voor meer informatie en aanmelding: www.jongearcheologen.nl
Afb. 6 Het bronsdepot dat door het Limburgs Museum is aangekocht.
Bronsdepot
Op het ogenblik is in het Limburgs Museum in Venlo een spectaculaire bronstijdvondst te zien uit de jaren zeventig, die onlangs door het museum werd aangekocht, nadat ze jarenlang bij iemand op de zolder had gelegen. Het gaat om negentig gebroken bronzen werktuigen en wapens die gereed waren om omgesmolten te worden. Daarnaast zijn er ruwe brokken brons, die afkomstig zijn van een eerdere smelting van bronsschroot (afb. 6). Tips voor trips
01-binnenwerk01.indd 45
|
45
13-02-2008 11:02:50
Wandel- en fietsroutes Romeins marskamp bij Ermelo
Bij Ermelo is een wandelroute uitgezet naar het uit 170 na Chr. stammende Romeinse marskamp, waarvan de afgelopen tijd de wal is gerestaureerd. De totale wandelroute is ruim 6 kilometer lang en start bij de schaapskooi en het Bezoekerscentrum Ermelosche Heide aan de Postweg in Ermelo. De route wordt gemarkeerd met paaltjes, die aan de bovenzijde zijn voorzien van een afbeelding van een Romein. Het is mogelijk een verkorte route met een lengte van circa 4 kilometer te volgen. Wat er zich exact heeft afgespeeld op de heide
rond het jaar 170 na Chr. is niet helemaal meer na te gaan. Wel is duidelijk dat Romeinse legionairs een kamp voor een paar nachten hebben gemaakt. Ze groeven een greppel en wierpen een aarden wal op om veilig de nacht te kunnen doorbrengen. Aan de wal die nog zichtbaar is in het landschap, zijn eerder dit jaar in opdracht van de gemeente Ermelo herstelwerkzaamheden uitgevoerd. Naast informatie over de Romeinen en het marskamp komt ook de rijke flora en fauna en
Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg
e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl
|
De route staat beschreven in een 48 pagina tellend routeboekje, dat wordt uitgegeven door Stichting Natuur- en MilieuPlatform Ermelo (af b. 7). Dit boekje is voor € 2,50 verkrijgbaar bij onder meer de VVV’s in Ermelo en Putten, het Natuur- en MilieuEducatief Centrum Ermelo, het Bezoekerscentrum Staverden en de boekhandels Bruna Verbaas Ermelo en Riemer en Walinga. Voor meer informatie: www.nmecentrum-ermelo.nl.
Audiotour in Houten
Sinds november kan een audiotour worden gemaakt langs de TRAP-route in Houten. Deze fietsroute is een onderdeel van het Toeristisch Recreatief Archeologisch Project, dat verder bestaat uit een archeologie-website, een boekje, een folder en workshops. De fietsroute voert langs 24 archeologische en cultuurhistorische locaties in Houten. De geschiedenis die in de grond verborgen ligt, wordt op die locaties zichtbaar gemaakt met kunstwerken die het verhaal van de bewoningsgeschiedenis verbeelden. Inmiddels zijn er twaalf van die kunstwerken gerealiseerd. Ze staan op verrassende plaatsen in het gebied, in Houten Vinex of verborgen en verstild in het land.
Afb. 7 Illustratie uit het boekje over de Romeins Marskampwandelroute.
46
de cultuurhistorie op de Ermelosche Heide ruim aan bod. Zo komt men langs eikenstrubben, diverse grafheuvels en een vennetje.
Op de website van de gemeente Houten kunnen de bestanden voor de audiotour worden gedownload, waarna ze onderweg op een mp3-speler kunnen worden afgespeeld. De teksten zijn ingesproken door acteurs en door de plaatselijke voorleeskampioenen. Ga voor die bestanden en een beschrijving van de audiotour naar: www.houten.nl/TRAP Meer informatie over de fietsroute staat op de website: www.archeologienet.nl/houten Verder is bij de Gemeente (Onderdoor 25, Houten) voor € 7,50 het boekje ‘Houten. Het kasteel, de put, en het paard’ te koop met een beschrijving van de fietsroute. Ook is daar de gratis routefolder te krijgen.
Het laatste nieuws over archeologische evenementen vindt u op de internetsite van de AWN:
www.awn-archeologie.nl
Tips voor trips
01-binnenwerk01.indd 46
13-02-2008 11:02:51
Column
Het verdriet van Limburg Onlangs heb ik een nieuwe werkkring gevonden in het Limburgs Museum in Venlo. Van een nationaal museum naar een provinciaal museum, van alleen de prehistorische archeologie naar een museum dat zich richt op de archeologie en cultuurgeschiedenis van één provincie. Een hele stap en gelukkig viel ik meteen met mijn neus in de boter. Wim Hupperetz, de vertrekkende conservator, had kort voor zijn vertrek de aankoop van zijn leven gedaan: een bijna 20 kilo wegend bronsdepot bestaande uit gesmolten brons en schroot. Nog nooit eerder werd er zo´n grote hoeveelheid brons in ons land bij elkaar gevonden en de vondst zelf verandert ons beeld van de bronsbewerking in de Late Bronstijd radicaal. Dachten we lang dat alleen maar op lokaal niveau en in kleine hoeveelheden werktuigen werden gemaakt, deze vondst alleen maakt duidelijk dat er ook productiecentra waren die honderden kokerbijlen tegelijkertijd konden produceren. Een spectaculaire ontdekking dus die aandacht in de media verdient. Een persbericht werd verstuurd, journalisten ontvangen, televisie-interviews gegeven en radioverslaggevers te woord gestaan. Altijd wordt er over unieke ontdekkingen geschreven en deze vondst was het echt. Breeduit berichtten de journalisten over de sensationele ontdekking, maar vreemd genoeg alleen in de Limburgse media. De landelijke pers schitterde door afwezigheid en ook in de nationale berichtgeving werd nauwelijks melding gemaakt van de
vondst. Nu kan ik natuurlijk beticht worden van een al snel opkomend provinciaal chauvinisme. Het komt vaker voor dat nieuwkomers zich fanatiek met hun woon- en werkomgeving vereenzelvigen. Maar iets meer dan een jaar geleden was me ook al iets dergelijks overkomen. Toen opende de tentoonstelling ‘Het geheim van de Kelten’ in het Limburgs Museum en die ontlokte ook weinig landelijke media-aandacht. Dat beeld werd een half jaar later nog schrijnender toen dezelfde tentoonstelling te zien was in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Daar werd gevreesd dat er nauwelijks aandacht van de pers zou zijn, maar nee hoor. Nu kwamen de journalisten - ik moet toegeven ook niet in hele grote drommen. Toch waren het er verhoudingsgewijs veel en de berichtgeving in de media wekte zelfs de indruk dat in Leiden een geheel nieuwe tentoonstelling was te zien. Ik kan niet ontkomen aan de indruk dat vanuit het westelijke perspectief Venlo en Limburg blijkbaar ver weg zijn. Nu weet ik dat wat er gebeurt bij de buren, binnen de Amsterdamse grachtengordel of op de Gooise matras, veel boeiender is dan akkefietjes in de provincie, maar dat hoeft toch niet op te gaan voor de archeologie. Peinzend, vroeg ik mij dan ook af of ik er wel goed aan had gedaan me in de provincie te begraven. Dat wordt in ieder geval hard werken om de Limburgse archeologie beter onder de aandacht te brengen.
Column
01-binnenwerk01.indd 47
|
47
13-02-2008 11:02:54
AWN-lidmaatschappen A B C D E
basislidmaatschap studentlidmaatschap jeugdlidmaatschap geassocieerd lidmaatschap huisgenoot-lidmaatschap + eenmalig inschrijfgeld
€ € € € € €
40,00 25,00 20,00 21,00 15,50 5,00
Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering
- aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl
AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:
prijs in € (incl. porto) leden
niet-leden
AWN nr. 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)
12,95
16,95
AWN nr. 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)
11,75
16,75
AWN nr. 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)
15,50
21,50
AWN nr. 4. Archeologische streekbeschrijving, een handleiding (158 pag.’s)
5,65
7,95
AWN nr. 5. Opgraven. Technieken voor archeologisch veldwerk (127 pag.’s)
9,05
12,75
Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)
22,95
22,95
CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)
25,00
35,00
Naaldbanden voor archivering Westerheem
14,50
Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar postgiro 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.
01-binnenwerk01.indd 48
13-02-2008 11:02:55
Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.
2
Westerheem
AWN-leden maken geschiedenis!
het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 57 - april 2008
Een oud-centurio tussen de koeien Michael den Hartog & Stijn Heeren De archeologie van de Willibrordkerk te Nederhorst den Berg (NH) Anton Cruysheer Elitaire deftigheid of burgermans truttigheid? Roos van Oosten RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN‌ GOUDA Koningshof: archeologievriendelijk bouwen Maarten Groenendijk
02-omslag.indd 1
31-03-2008 11:35:01
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)
Inhoud
jaargang 57 no. 2, april 2008
Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Scheldestraat 43, 5215 HB 's-Hertogenbosch. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2008. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na vooraf gaande schriftelijke toestemming van de redactie.
Redactioneel ................................................................. 49 Michael den Hartog & Stijn Heeren Een oud-centurio tussen de koeien Romanisering in de Bataafse gemeenschap Tiel-Passewaaij.............................................................. 50 Anton Cruysheer De archeologie van de Willibrordkerk te Nederhorst den Berg (NH) .......................................... 62 Roos van Oosten Elitaire deftigheid of burgermans truttigheid? Glazen kralen en tropische schelpen in het dorp Alphen aan den Rijn (ZH) ............................................ 71 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in… gouda Maarten Groenendijk Koningshof: archeologievriendelijk bouwen ................ 83 Wie kent dit Teun Reurink & Janneke Zuyderwyk Aardewerken wolkamkomfoor ..................................... 88 Roel Lauwerier Bewerkt hielbeen: reacties op een oproep................... 89 Literatuurrubrieken . ........................................... 91 Werk in uitvoering . ............................................ 103 Tips voor trips Archeologische uitjes ................................................. 108 Column . .................................................................... 111 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . .................. 112
Ontwerp: Seña Ontwerpers, Nijmegen Druk: Drukkerij Salland de Lange, Deventer ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad
Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: vacant Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog (graafkampen), Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema (onderwater-archeologie), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: awn@proportio.nl • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl
05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: Mw. R. van Oosten, p/a Langebrug 56, 2311 TM Leiden, tel. 06-18871799, e-mail: awn-rijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: Mw. J. Hees, Klikspaanweg 7, 2324 LW Leiden, tel. 071-5760533, e-mail: joanneke.hees@gmail.com 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: R. Wielinga, Kluutlaan 9, 4695 JK Sint Maartensdijk, e-mail: c.wielinga@planet.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573253094, e-mail: awn18.bestuur@gmail.com 19. Twente: Mw. N. Otto, Lavendelhof 9, 7641 GG Wierden, tel. 0546-577284, e-mail: otto-lankamp@versatel.nl. 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/ u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
Foto achtergrond omslag: Het vondstmateriaal uit de Willibrordkerk te Nederhorst den Berg (NH) [foto: A. Vermeulen] 02-omslag.indd 2
31-03-2008 11:35:01
VERENIGINGSNIEUWS februari 2008 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer
Een verslag van de AWN-graafweek 2007 in Nijmegen Zaterdag 28 juli verzamelden zich ongeveer 20 mensen in Nijmegen voor de jaarlijkse AWN- graafweek. Een paar scholieren en studenten, enkele vutters en de rest ertussen in. Bijna de helft was vrouw. Kortom: een zeer gevarieerde groep mensen die allemaal archeologie als hobby hebben en willen (leren) opgraven. Sommigen hadden al meerdere keren een graafweek meegemaakt. Het hoofddoel was assisteren bij een opgraving op het terrein van de Maartenskliniek. Daar werd een parkeerterrein omgebouwd tot ondergrondse parkeergarage en het was bekend dat daar een Romeins grafveld lag. Er was twee weken tijd voor deze opgraving. Zaterdag was er eerst de kennismaking met de groep, daarna een wandeling door Nijmegen en afsluitend eten in een Italiaans restaurant; zondag een wandeling over het Kops Plateau en een bezoek aan het museum Het Valkhof en het
Afb. 1 Veldwerk bij de Maartenskliniek.
Museumkasteel Wychen. In de musea werden we deskundig rondgeleid door Wim Tuijn, de (geridderde!) nestor van de amateur-archeologen in Nijmegen. Maandag werd de groep gesplitst: de mensen met ervaring gingen naar een opgraving van het ADC bij Boxmeer (Sterckwijck), qua oppervlakte de grootste opgraving van Nederland; de anderen kregen maandag eerst een rondleiding van ‘Jeroen I’ bij het gemeentelijke Bureau Archeologie te Nijmegen en een bezichtiging van het depot. In de middag plakten we daar scherven afkomstig van het St. Josephhof met Elly, een Vlaamse archeologe. De ene na de andere scherf paste! ’s Avonds hadden we een introductie van Jan Thijssen over Romeins aardewerk. Dinsdag begon een groep in Bergharen te helpen met het blootleggen van een middeleeuwse boerderij met greppel en hekwerk. Onder begeleiding van ‘Jeroen II’ en Afra leerden we vlakken maken, couperen, profielen schaven, meten, tekenen en waterpassen. Er waren daar weinig vondsten, maar het zand groef perfect. De derde groep plakte dinsdag eerst weer scherven en ’s middags begon voor hun het werk bij de Maartenskliniek (afb. 1). Graafmachines hadden een aantal putten gemaakt en onder leiding van Glen Tak werd er enthousiast begonnen met het archeologisch werk. Het was al snel duidelijk dat er veel te doen was, zodat ook mensen van het depot en Bergharen naar de Maartenskliniek moesten om te helpen. Samen met de Nijmeegse AWN’ers en Amerikaanse studenten van de University of Ohio werd er hard
I
02-katern.indd 1
31-03-2008 11:33:42
Afb. 2 Scherven brengen geluk.
Afb. 3 Kanonskogel uit de Napoleontische tijd.
gewerkt om de beschikbare twee weken voor de opgraving zo goed mogelijk te benutten. Er was zelfs een beroepsarcheoloog uit Amerika, die zich in zijn vakantie in Nijmegen met deze Romeinse opgraving bezighield. Ook dinsdag- en woensdagavond waren er lezingen. Dinsdag kwam Nienke Prangsma van het ADC meer vertellen over het project in Boxmeer Sterkckwijck. Woensdag vertelde Peter Seinen van Mergor in Mosam ons het een en ander over onderwaterarcheologie, met name over de spectaculaire vondsten te Cuijk. Zo viel er ook ’s avonds nog veel te leren! Op de site bij de Maartenskliniek is eigenlijk van alles gevonden. Natuurlijk Romeinse graven, waarvan sommige met bijgiften. Daarnaast kwamen er ook
vondsten uit andere tijdperken tevoorschijn: vuurstenen klingen, een bajonet en een kanonskogel uit de Napoleontische tijd (afb. 3) en spullen uit de Tweede Wereldoorlog. Kees vond met zijn metaaldetector nog een bijzondere fibula op de stort. Tijdens de graafweek sliepen en ontbeten we in het Montessori College, vlak bij de Maartenskliniek. Het diner werd van de Chinees, Italiaan, Turk of Thai gehaald. Vrijdag bezochten we als afscheid de mottes op de Duivelsberg en zijn we pannenkoeken gaan eten bij het restaurant ernaast. Zaterdagochtend maakten we alles schoon en daarna ‌. op naar huis. Een week om nog eens over te doen! Albert Luten
Helinium 50 jaar Toen de Romeinse wetenschapper Plinius in zijn werk Naturalis Historia sprak over de twee zijarmen van de Rijn, de Flevus en de Helinius, zal hij zich niet hebben kunnen voorstellen dat bewoners van dat gebied, verenigd onder de naam Helinium, 2000 jaar na zijn tijd een beschaving zouden ontdekken, die op haar beurt weer
enkele duizenden jaren ouder was dan de Romeinse; immers, in 1958 ontdekten leden van de kersverse, door biologieleraar Verhagen opgerichte archeologische vereniging Helinium in de bodem van de Westwijk de resten van een complete nederzetting uit de Jonge Steentijd; de ontdekte resten waren zo bijzonder dat ze
II
02-katern.indd 2
31-03-2008 11:33:43
een eigen naam kregen: de Vlaardingencultuur! De viering van het 50-jarig bestaan van deze (niet alleen toen!) zo succesvolle vereniging startte met de feestelijke opening van de archeologische vitrine in het Vlaardingse stadskantoor door cultuurwethouder Jan Robberegt (afb. 4). De trotse voorzitter van Helinium, Guus van de Poel, blikte bij deze gelegenheid terug op de geschiedenis van zijn vereniging, waarin tal van belangwekkende ontdekkingen te vinden zijn, veelal in, maar regelmatig ook buiten Vlaardingen. We praten dan bijvoorbeeld over de vroege-ijzertijd-boerderij van Holy, de bewoningsresten uit de 8e eeuw na Chr. (de ‘kraamperiode’ van Vlaardingen) en de restanten van het oudst bekende grafelijke hof van Holland bij het Liesveldviaduct. Maar de voorzitter keek niet alleen terug, hij blikte ook vooruit op de komende activiteiten, waarbij een bijzonder prestigeproject in het oog valt: het nabouwen van het langste prehistorische vaartuig van Nederland (in 2005 door het Vlaardingse Archeologische Kantoor – VLAK – opgegraven). Deze uit een eik vervaardigde kano van ongeveer 11 meter lang dateert uit ca. 683 voor Chr. en stamt uit een periode waarin de eerste boeren zich in het veengebied vestigden. De lengte van de kano doet vermoeden dat het een zogeheten ‘vrachtkano’ was, en het is niet vreemd dat dit vaartuig wel gezien wordt als een verre voorloper van de vrachtschepen die nu de Rotterdamse haven aandoen. De leden van Helinium zien het nabouwen van deze kano ook als een leerproject: men wil zoveel mogelijk gebruik
Af se va no foo wa de af
maken van authentiek gereedschap en zorgen voor de aankleding van de kano (bijvoorbeeld de peddels) en van de mensen die met het varen van deze boot gaan experimenteren. AWN-voorzitter Jeroen ter Brugge, voorheen gemeentelijk archeoloog van Vlaardingen, feliciteerde de jarige vereniging en belichtte in zijn toespraak verder de rol van de amateur-archeoloog in het huidige bestel. Hij reflecteerde op het verleden, waarin amateurs vaak ongestoord aan de slag konden, onder andere in Vlaardingen waar Helinium aan de wieg stond van de gemeentelijke archeologische dienst. Belangrijk was en blijft een goede samenwerking tussen professionals (gemeentelijke archeologen en bedrijfsarcheologen); het hoofdbestuur van de AWN speelt in deze contacten een belangrijke rol, onder andere door facilitering en het sluiten van overeenkomsten. Jeroen citeerde een fragment uit ‘De ziekte van Lodesteijn’ van Levi Weemoed. De schrijver vertelt dat hij, teruggekomen uit Rome, in zijn woonplaats positief werd getroffen door een opgraving naar een 15e-eeuws klooster. Het enthousiasme van de amateur-archeologen vond hij een lichtpunt in de cultuurarmoede die hij in Nederland meende te proeven. Levi Weemoed’s woonplaats was….., inderdaad, Vlaardingen en Jeroen herinnerde zich deze opgraving uit 1985 nog heel goed: de eerste (en enige?) keer dat de AWN een literair werk heeft gehaald! De archeologische vitrine is nog tot medio mei te bewonderen tijdens kantooruren. Marijn Lockefeer
Afb. 4 De Vlaardingse wethouder van cultuur, de heer Robberegt, opent samen met het jongste Helinium-lid Suzanne Kluver, de vitrine over 50-jaar Helinium in het Vlaardingse stadhuis (foto: Ellen Groen).
III
02-katern.indd 3
31-03-2008 11:33:44
Archeologische dag van Den Haag e.o. druk bezocht Meer dan tachtig leden waren aanwezig op de Archeologische dag van de AWNafdeling Den Haag en omstreken, die op 9 februari werd gehouden. Gastheer was de Oudheidkundige Werkgemeenschap Delft (OWD), die voor de ruimte, de broodjes en de drankjes zorgde. Ook leverde Delft de dagvoorzitter in de persoon van stadsarcheoloog Peter Deunhouwer (afb. 5). De eerste lezing werd gehouden door Tim de Ridder, stadsarcheoloog van Vlaardingen, en ging over de zoektocht naar de ‘oer-Vlaardinger’. Aanleiding daarvoor was de vondst in het centrum van de stad van 45 graven uit de periode 1000-1050. Het daarin aanwezige botmateriaal bleek in zo’n goede staat te zijn, dat dit niet alleen allerlei informatie over sekse, leeftijd, voeding en welstand verschafte, maar dat er ook nog uitstekend geconserveerd DNA aan kon worden onttrokken. Na onderzoek van het DNA van hedendaagse afstammelingen van Vlaardingers uit een middeleeuws poortersboek kon daardoor de nazaat van één van de begravenen worden getraceerd. Peter Deunhouwer sprak vervolgens over het vooronderzoek naar de westelijke muur van de stad Delft, waarvan, voorafgaande aan de aanleg van een spoortun-
nel, 750 m zal worden opgegraven: een voor Nederland uniek project, waarover hij in het vorige nummer van Westerheem heeft geschreven. De derde en laatste spreker van het ochtendgedeelte van de Archeologische dag was Jasper de Bruin van de Universiteit Leiden. Zijn aandacht ging uit naar de Romeinse Tijd van Zuid-Holland, waarvan in het afgelopen jaar in het Westland veel sporen aan het licht zijn gekomen. Behalve in Voorburg (Forum Hadriani) zijn die met name te vinden in Rijswijk (De Bult, Harnaschpolder), Poeldijk, Den Haag (Scheveningseweg, Ockenburg) en Naaldwijk (Hoogwerf). Op die laatste locatie ging hij nader in. Uit de vondst van delen van bronzen beelden blijkt dat het een belangrijk ruraal centrum is geweest. Een bronzen plaat met de inscriptie ‘Classis Au(G)’ wijst op een rol in de kustverdediging. Na de lunch vergeleek Mike Groen (fysisch antropoloog) de in totaal 630 skeletten van twee Delftse begraafplaatsen die in de afgelopen jaren zijn opgegraven, namelijk van het Oude en Nieuwe Gasthuis en van het klooster Koningsveld. Hij keek daarbij naar het geslacht, de leeftijd, de leeftijdsopbouw, de lichaamslengte en de gezondheidsstatus. De populatie van de
Afb. 5 De opening van de Archeologiedag van de AWN-afdeling Den Haag e.o. (in het kader van het 25-jarig jubileum van de Oudheidkundige Werkgemeenschap Delft) werd verricht door OVD-voorzitter Gerda Flik en Delfts stadsarcheoloog Peter Deunhouwer (foto: Wim van Horssen).
IV
02-katern.indd 4
31-03-2008 11:33:45
begraafplaats van het Oude en Nieuwe Gasthuis bleek vergelijkbaar met de gemiddelde stadspopulatie. Op de begraafplaats van (vrouwen)klooster Koningsveld bleken de man-vrouw ratio en de skeletleeftijd per zone te verschillen: er lagen relatief veel oude vrouwen in de hof en relatief veel oude mannen in de kapel. Onder andere op grond van de resten van aangetroffen welvaartsziekten (met name DISH) bleken met name de laatsten er qua welvaartsniveau uit te springen. Als laatste sprak Hans Koot, stadsarcheoloog van Rijswijk, over recente Romeinse vondsten in zijn gemeente en met name over de Romeinse weg die Naaldwijk met Voorburg (Forum Hadriani)
heeft verbonden. Hij kon die weg in het afgelopen jaar aantonen op de plaats (langs de Churchilllaan) waar in 2005 een deel van een Romeinse mijlpaal was gevonden. Eerder waren westelijker op deze route (in de wijk Wateringseveld van de gemeente Den Haag) drie mijlpalen aangetroffen. Ook in het afgelopen jaar werd in Rijswijk een deel van het greppelsysteem zichtbaar gemaakt, dat de verbinding vormde tussen de villa op Rijswijk De Bult en de nederzetting in de Harnaschpolder. Het is zijn ambitie om de komende jaren het gat in de Romeinse infrastructuur tussen Forum Hadriani en het Westland verder te dichten. Wim van Horssen
Westerheem Special ‘DNA en archeologie’ Het eerste exemplaar van de Westerheem Special ‘DNA en archeologie’ werd tijdens het gelijknamige congres door AWN-voorzitter Jeroen ter Brugge (rechts) overhandigd aan prof. Jos Bazelmans (links), hoofd onderzoek RACM. Dit congres, dat plaats vond op 22 februari in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), was georganiseerd door het Forensisch Laboratorium voor DNA Onderzoek van het LUMC, de Gemeente Eindhoven en de Gemeente Vlaardingen. De belangstelling voor deelname was zo groot, dat reeds twee weken tevoren een inschrijvingsstop moest worden afgekondigd. Tot de deelnemers behoorden zowel professionele als amateur-archeologen en studenten. Een tiental sprekers schetste de mogelijkheden die het onderzoek van oud-DNA biedt en liet aan de hand van case-stories zien welke resultaten er al mee zijn behaald. De grote beloften van dit soort onderzoek kunnen echter niet onmiddellijk worden waargemaakt, omdat de faciliteiten daar nog niet voor zijn. Daarom werd het congres afgesloten met twee stellingen, waarin gepleit werd voor een vaste plaats van het onderzoek van oud-
DNA in de Nederlandse archeologie en voor de inrichting van een structurele faciliteit voor dat soort onderzoek. Verder werd het praktische advies gegeven om archeologische materiaal waaraan DNA kan worden onttrokken, in de vriezer te bewaren totdat onderzoek mogelijk is.
(foto: Laurens Mulkens).
V
02-katern.indd 5
31-03-2008 11:33:46
Verzekeringen en veiligheid Kortgeleden zijn er weer twee nieuwe samenwerkingsovereenkomsten met professionele archeologiebedrijven getekend, waarin de wederzijdse rechten en plichten tijdens archeologisch veldwerk zijn vastgelegd. Hiermee stellen bedoelde bedrijven zich beschikbaar bij opgravingen voor participatie van leden van de AWN. Het gaat om: RAAP Archeologisch Adviesbureau BV in Weesp en Becker en Van de Graaf te Katwijk. Speciaal dank
aan Pierre van Grinsven, voorzitter afd. Rijnstreek, door wiens bemiddeling de samenwerkingsovereenkomst met Becker en Van de Graaf tot stand is gekomen. Zo ziet u dat ook de AWN-leden aan dit project een waardevolle bijdrage kunnen leveren! Binnenkort wordt ook de overeenkomst met BAAC bv in Deventer ondertekend. Jan Nieuwenhuis
Dag van de Noord-Nederlandse amateur-archeologie Noord-Nederland leek wel erg ver weg op deze winderige eerste dag van maart: door de NS aangekondigd busvervoer tussen Meppel en Hoogeveen werd nog gevolgd door een ‘gewone’ treinvertraging. De laconieke mededeling van de treinconducteur:”U hebt alle tijd rustig om u heen te kijken naar het prachtige landschap” werd niet door iedereen positief gewaardeerd, hoewel het uitzicht inderdaad fraai was: bij een heel verre horizon omzoomde bijna platliggend riet het groene grasland en de drassige akkers. De dag werd geopend door directeur De Jonge, van de Groninger Archieven, en AWN-voorzitter Jeroen ter Brugge. De laatste complimenteerde de Afdeling Noord-Nederland van de AWN, de Drents Prehistorische Vereniging en het Argeologysk Wurkferbân fan de Fryske Akademy met het organiseren van deze dag en niet alleen dat; hij sprak zijn grote waardering uit voor al het archeologische werk dat in het noorden door amateurs verzet wordt. Een prachtig citaat uit Johan Picardt’s ‘Antiquiteten’ illustreerde zijn aansporing om op deze manier door te gaan: “……Ten minsten sullen eenighe wackere Geesten door dit geringe Beginsel opgeweckt werden, omme dese en meer andere Antiquiteten deser Landen, die niet aengeroert werden, te doorsnuffelen, wat meer in consideratie te nemen en dit geringe en ruyge werk te amplieren en te expolieren.” Behalve de lezingen waarvan u hieronder een kort verslag vindt, vond er de gehele
dag een informatie- en boekenmarkt plaats (ik noem hier – zonder anderen tekort te willen doen – de stands van de organiserende verenigingen (afb. 7) en afd. Noord-Nederland van de AWN, de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water en de Werkgroep Prehistorie van het Veenkoloniaal Museum Veendam), er bestond de gelegenheid bodemvondsten te laten determineren door deskundigen als Beuker, Elzinga, Kortekaas en Kramer, er was een bioscoopje met archeologiefilms, en ook een rondleiding door de archiefdepots behoorde tot de mogelijkheden. In de eerste lezing, verzorgd door Jeroen van Rooij (archeoloog en AWN-lid), kwam het archeo-botanisch onderzoek in Midlaren aan bod. Dit onderzoek van plantenresten is verricht naar monsters uit zes verschillende archeologische contexten: waterputten, kuilen, paalkuilen, paalgaten, hutkommen en inhumaties. De datering van deze monsters loopt uiteen van
VI
02-katern.indd 6
31-03-2008 11:33:46
Afb. 7 De stand van de Fryske Akademy trok de hele dag veel bezoekers (foto: Marijn Lockefeer).
de Midden-IJzertijd tot en met de Karolingische periode. Het onderzoek dient een tweeledig doel: enerzijds wil het een beeld schetsen van de planten die vroegere bewoners van Midlaren gedurende de bewoningsperiode van ruim 1500 jaar exploiteerden (ca. 500 voor Chr. – 1200 na Chr.), anderzijds zal worden gekeken naar de botanische samenstelling in relatie tot de archeologische contexten. Deze analyse kan een bijdrage leveren aan een betere selectie van monsters in relatie tot de verschillende vragen waar (archeologisch) onderzoek een antwoord op tracht te vinden. De tweede lezing ‘Het Messchenveld in Assen ondersteboven’ werd gehouden door Fred van den Beemt (Drents Historische Vereniging). Zijn bijdrage behandelde de resultaten van een archeologische verkenning tijdens het bouwrijp maken van een bedrijventerrein langs de A28, ‘Messchenveld’ genoemd (een al lange tijd in het gebied voorkomend toponiem). De resultaten van een archeologische verkenning in 2000, in opdracht van de gemeente Assen, leken uit te wijzen dat op grond van verstoringen uit de vorige eeuw bijna geen bewoningssporen in situ konden worden verwacht. Het terrein
werd dus vrijgegeven. Gelukkig hebben de RACM en de provinciaal archeoloog de gemeente aanbevolen de bouwwerkzaamheden te laten volgen door amateur-archeologen. Op de hogere delen van de dekzandruggen die het terrein kenmerken (afgezet tijdens het Weichselien), en met name op het deel ‘Polhoogten’, zijn veel oppervlaktevondsten gedaan die doen denken aan mesolithische (en misschien ook laat-paleolithische) bewoning. Van Giffen had al in dit gebied gegraven en onder andere een palissade-grafheuvel en een urnenveld ontdekt (bij een heropgraving van de grafheuvel in het kader van de archeologische verkenning werd een fiets gevonden, die nu door het leven gaat als ‘de fiets van Van Giffen’). Bij het recente onderzoek door de amateurs werden uitwaaigaten (geen pingo’s) uit ca. 12.000 – 11.000 voor Chr. gevonden, die tot verland veen waren geworden, met een waaiervormige rand van opgestoven zand. Deze veentjes leverden interessante vondsten op, waaronder vijf vuurstenen klingen, en bijzondere botanische resten (van fontijnkruid, aarveder en een aantal leliesoorten). Uit latere bewoning van de Polhoogten (tot de Midden-Bronstijd) dateren onder andere twee vuurstenen messen die behoren tot de
VII
02-katern.indd 7
31-03-2008 11:33:47
Afb. 8 Professor Van Es aan het woord met onder andere (oud)collega Waterbolk – uiterst links op de eerste rij – onder zijn gehoor (foto: Marijn Lockefeer).
Enkelgrafcultuur (2900-2500 voor Chr.). De spreker benadrukte het grote belang van degelijk vooronderzoek van te bebouwen terreinen en het grote belang van het hierbij betrekken van amateur-archeologen. Een artikel in Paleo-aktueel 18 gaat in op het onderzoek van het Messchenveld (zie ook pagina 100-101 in dit blad).
trale tegel een mythologisch motief te zien. De zogenoemde ‘centrale Essexfase’ heeft vanuit het oosten van Engeland veel invloed gehad op Utrecht en Friesland (opmerkelijk vaak komt het wapen van de Engelse familie Fitzwalter voor), maar equivalenten worden gevonden van Bohemen tot in Noorwegen.
‘Kleurrijke mozaïekvloeren in Friese kerken en kloosters’ vormden het onderwerp van de derde lezing door Hendrik de Jong (Argeologysk Wurkferbân fan de Fryske Akademy). Bij mozaïeken denkt men eerst aan de Romeinen, dan waarschijnlijk aan de Engelse kloosters en abdijen uit de 13e en 14e eeuw, en misschien heeft een kenner ook nog een vaag idee over een soort mozaïekvloeren in Utrecht. Maar in de loop van de Middeleeuwen kregen ook kerken en kloosters van Noord-Nederland (de spreker gaf voorbeelden uit kerken van Pietersbierum, Aduard en Easterlittens) een vloerbedekking die uit fraaie mozaïeken bestond van rode, gele, groene en zwarte tegeltjes. Dit gebruik vond zijn hoogtepunt in de eerste helft van de 14e eeuw. Op veel tegeltjes zijn afdrukken van Franse lelies aangebracht, op andere, van wat groter formaat, staan afbeeldingen van ondermeer ruiters, leeuwen en andere bloemen, en vaak is op een grote, cen-
De lezingen werden onderhoudend ingeleid door Sipke van der Zee, voorzitter van de Drentse Prehistorische Vereniging, die telkens weer het belang van attente amateur-archeologen en een goede documentatie benadrukte. De dag werd afgesloten door Professor Van Es die een gloeiend betoog hield, waarin hij het grote belang van de amateur-archeologie onderstreepte (afb. 8). Hij vertelde met enige nostalgie over de tijd waarin er ‘maar’ ongeveer 70 professionals waren (terwijl alleen de AWN al 2500 leden telde!), waarin zeer gewaardeerde correspondenten van de ROB jaarlijks vergaderden, Professor Waterbolk (onder het gehoor!) amateur-archeologen met veel egards ontving en hijzelf inspirerende contacten had met mensen als Van Beek en Achterop, weliswaar geen professionals, maar op wetenschappelijk gebied op zijn minst met hen vergelijk-
VIII
02-katern.indd 8
31-03-2008 11:33:48
baar; Van Es noemde hen zijn ‘sparringpartners’. Amateurs en professionals horen in een symbiose te functioneren, zij hebben elkaar nodig! Van groot belang zijn in dit verband de persoonlijke contacten en juist die staan onder druk door Malta, dat veel regelgeving en bureaucratisering veroorzaakt. Dat de archeologie niet zonder amateur-archeologen kan, wordt onderstreept door uitspraken van mensen als Groenendijk, Nicolai en Kortekaas, maar blijkt ook tekens weer in de praktijk. De spreker noemde als voorbeeld het artikel van Schoneveld over Caetshage te Culemborg (Westerheem 6, 2007): deze belangwekkende opgraving was er zonder oplettende amateurs nooit
geweest. De ‘stroomschema’s’ van de RACM (zie bijvoorbeeld Westerheem 4, 2006) vond hij een typisch voorbeeld van te grote afstandelijkheid, net zoals de onnodige clash met de detector-amateurs uit 2003. Tenslotte een kenmerkend citaat uit zijn betoog: ”De amateur hoeft geen genadebrood te eten.” Voorzitter Rienstra van de AWN-afdeling Noord-Nederland sloot de dag af door alle medewerkers, sprekers en bezoekers (en dat waren er onverwacht veel!) te bedanken en te verwijzen naar de afsluitende borrel. Marijn Lockefeer
Oproep: Werkweek prehistorische rotsgravures Bohuslän, Zweden In week 30 (19-26 juli) organiseert de SSfPA een werkweek met veldwerk, lezingen en excursies. Het veldwerk bestaat uit het afwrijven en het met kalk inschilderen van rotsgravures uit de Bronstijd, voor een internationaal documentatieproject. De nachtexcursies met strijkbelichting zijn
spectaculair. De rotsgravures liggen in de mooie natuur van Bohuslän, in ZuidwestZweden. Vanaf 18 jaar. Voorkennis of ervaring zijn niet noodzakelijk. Meer info op: http://geocities.com/ tanum97/ of bij Jurri Jurriaanse, tel. 034352042, email: jurri.adorant@xs4all.nl.
Het weekend van de archeologie 2008 Op 6, 7 en 8 juni 2008 zal de eerste editie van het weekend van de archeologie plaatsvinden op het landgoed Keukenhof te Lisse. In het voorjaar 2006 werd op het Archeologisch Diensten Centrum (ADC) het idee geboren om een landelijk, jaarlijks terugkerend archeologisch evenement voor het grote publiek te organiseren. Het idee is enthousiast ontvangen door de AWN en Landgoed Keukenhof. Er is een initiatiefgroep geformeerd uit afgevaardigden van deze organisaties. Hierin wordt de AWN vertegenwoordigd door Marty van Loenen – Van den Akker.
Het initiatief is ontstaan vanuit de visie dat archeologie inzicht geeft in het menselijk verleden. Dat is van belang voor de geschiedschrijving (wetenschap) en draagt ook bij aan het historisch en cultureel besef van het grote publiek. Archeologie is ook voor hen interessant, leuk en leerzaam. Cultuurhistorie krijgt meer en meer een plaats in de hedendaagse maatschappij. Men beseft dat we door het verleden tastbaar te maken meer inzicht krijgen in het heden en dat geeft ons weer houvast voor de toekomst. Met de organisatie van dit landelijke cultureel-historische publieksevenement krijgt ‘het grote publiek’ de kans om achter de schermen te kijken van de unieke wereld van de
IX
02-katern.indd 9
31-03-2008 11:33:49
archeologie, om archeologie daadwerkelijk te beleven. Hoe ziet het evenement er uit? Het evenement zal ten eerste worden geopend door een bekende Nederlander. Het idee is verder een zo spannend, verrassend en interactief mogelijk evenement te maken, waar voor iedereen iets te beleven is. Landgoed Keukenhof wordt opgesplitst in deelterreinen met verschillende thema’s. Zo kan worden kennisgemaakt met het leven van vroegere generaties, met muziek en middeleeuwse gerechten. Maar er wordt ook veel aandacht geschonken aan de nieuwe technische snufjes binnen onze wetenschap, en amateur-archeologen kunnen hun vondsten laten taxeren door professionals. Er vindt zelfs een reconstructie plaats van een Romeinse pioniersbrug. De deelterreinen zijn: methode & technieken, ambacht, educatie & informatie, opgravingen & uitwerkingen, specialisten & advies, eten & drin-
ken en maritieme archeologie. Voor het evenement is een website gemaakt: www.hetweekendvandearcheologie.nl of www.jevindthetzo.nl. Hierop is de nodige informatie te vinden, waaronder diverse folders voor, bijvoorbeeld, standhouders en sponsors. We zouden graag nog meer sponsors hebben en natuurlijk standhouders. Hoe meer sponsors, hoe meer publiciteit er kan worden gemaakt. Voor de AWN zijn er ook diverse mogelijkheden om betrokken te zijn bij het evenement. Hierbij is te denken aan een stand, inzet van AWN-leden op de dagen zelf en natuurlijk ‘netwerken’ tijdens de voorbereiding om bekendheid aan het weekend te geven en eventueel sponsors te werven. Ideeën en belangstelling zijn van harte welkom op awn@proportio.nl. Ook voor vragen over het weekend kun je hier terecht. Marty van Loenen – Van den Akker
Agenda Berichten voor Westerheem 2008-4 dienen voor 15 april 2008 in ons bezit te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 15 juni 2008) plaatsvinden. 14 mei 2008 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Nathalie de Haan: ’De centrale thermen in Pompeii’. Nathalie de Haan was van 2000 tot 2006 verbonden aan het Koninklijk Nederlands Instituut te Rome. Sinds september 2006 is zij werkzaam als universitair docent Oude Geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen. De Centrale Thermen van Pompeii waren in het jaar 79 na Chr. nog in aanbouw. Daarmee is het een van de weinige gebouwen uit de Romeinse oudheid waar details met betrekking tot de bouwpraktijk, bijvoorbeeld de volgorde van de werkzaamheden bij de aanleg van watervoorziening, kunnen worden bestudeerd. Doel van het project is een zo compleet mogelijke documentatie en analyse van de
bouwgeschiedenis van dit openbare badgebouw evenals het beoogde gebruik ervan. In 2005 en 2006 werd bovendien een aantal sondages uitgevoerd; ze leverden nieuwe kennis op over het gebruik van het terrein vóór de aanleg van de thermen. In tegenstelling tot wat eerder over dit grote openbare badcomplex is geschreven, blijken de Centrale Thermen zeer modern te zijn geweest en voorzien van de nieuwste technische vindingen. Plaats: Cultureel Centrum ‘De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover het NS-station, loopafstand 5 minuten, parkeergarage ‘Centraal’ dichtbij Aanvang bijeenkomst: 19.45 uur, aanvang vergadering: 20.00 uur Entree: € 2,00, voor leden en donateurs € 1,50.
X
02-katern.indd 10
31-03-2008 11:33:49
26 mei 2008 Afd. Rijnstreek – lezing door Jorrit van Horssen: ’Verloren en gewonnen landDe ontginning van het Westland 700-1300’. De ontginning van het Westland in de Middeleeuwen is een weinig belicht onderwerp. De grote ontginning van het Utrechts-Hollands veengebied vanaf de oevers van de Oude Rijn, de Rotte en de Gouwe interesseerde de historici meer. Het Westland is maar een uithoek van dat grote gebied. Het is een klei-zandgebied dat deels de van oudsher bewoonde strandwallen bestrijkt en deels de van daaruit ontgonnen kleigebieden. In de periode voor 700, de Merovingische periode, was de bewoning nog voornamelijk geconcentreerd op de strandwallen en de Naaldwijkse geest. Zij breidde zich in de Karolingische tijd vermoedelijk uit over de hogere oeverwallen van de Maas en dekkreken achter de duinen. Pas aan het begin van de 11e eeuw begonnen waarschijnlijk de eerste ontginningen van de natte komgronden aan weerszijden van
de oeverwallen. Of deze ontginningen ooit zijn voltooid is onzeker, omdat door overstromingen in de 12e eeuw het gewonnen land weer snel verloren ging. De herontginning ging, onder leiding van de Hollandse graven, snel van start en was rond 1200 al volledig klaar, toen ook de bedijking langs de Maas werd voltooid. In de 13e eeuw verdichtte de bewoning in het Westland zich en begonnen zich de huidige dorpskernen te vormen. Het onderzoek heeft zich gericht op de vraag hoe de ontginning van het Westland verliep in tijd en ruimte. De basis van dit onderzoek wordt gevormd door de inventarisatie van alle vindplaatsen van de 8e t/m de 13e eeuw in het Westland. De vindplaatsen uit de inventarisatie zijn weergegeven op een reeks verspreidingskaarten waarop het verloop van de ontginning zichtbaar is. Locatie: Lipsiusgebouw, (aan het einde van de Doelensteeg), Leiden Aanvang: 20.00 uur.
AWN-Zomerkampen * juni / juli 2008 In juni en juli staan de AWN-graafweken weer op het programma. Wat de locaties betreft, bestaat het aanbod dit jaar uit Zutphen, Eindhoven en Nijmegen. Had u eerder met plezier al aan een dergelijk kamp meegedaan of wilt een keer zelf een week meegraven met een opgraving, dan is dit de gelegenheid! U kunt zich bij voorkeur voor 15 mei, maar uiterlijk tot 1 juni, inschrijven voor één van de vijf kampen die wij deze zomer organiseren. Zutphen is een oude middeleeuwse stad en herbergt zowel bovengronds als ondergronds veel historie. De twee kampen in Zutphen zijn gericht op stadskernonderzoek en staan open voor gevorderde gravers. In Eindhoven heeft een AWN-kamp enkele jaren geleden geholpen kasteel Gagelbosch te herontdekken. Dit jaar zal het kasteel Gagelbosch volledig worden
opgegraven. Tijdens de twee AWN-kampen in Eindhoven zal meegeholpen worden aan de opgraving van dit kasteel. Nijmegen is natuurlijk een stad met een ver verleden en een interessante archeologische geschiedenis. Het kamp in Nijmegen is specifiek instructiekamp voor beginners. Tijdens het kamp in Nijmegen wordt er onder leiding van Bureau Archeologie van de Gemeente Nijmegen aan een opgraving meegegraven. Gezien het rijke verleden bestaat in Nijmegen de kans Romeinse vondsten te doen. Natuurlijk wordt er behalve aan het graafwerk tijdens de kampen ook aandacht besteed aan vaardigheden als vondstregistratie, het inmeten en intekenen van sporen en profielen, en het maken van bijbehorend verslag. Tevens zal er aandacht worden besteed aan de determinatie van vondsten, zoals aardewerk. Net als bij eer-
XI
02-katern.indd 11
31-03-2008 11:33:50
dere kampen zal er ook dit jaar een aantal excursies naar archeologische en historische bezienswaardigheden in de omgeving plaatsvinden en is er een avondprogramma met enkele lezingen. De kampen • Kamp 1 (max. 6 personen): zon. 15 juni / vrij. 20 juni Zutphen • Kamp 2 (max. 6 personen): zon.22 juni / vrij. 04 juli Zutphen • Kamp 3 (max. 6 personen): zon. 29 juni / vrij. 11 juli Eindhoven • Kamp 4 (max. 6 personen): zon. 06 juli / zat. 12 juli Eindhoven • Kamp 5 (max. 8 personen): zat. 26 juli / zat. 02 aug. Nijmegen Het aantal deelnemers voor de graafkampen in Zutphen bedraagt maximaal 6 personen per week. Van de deelnemers wordt een bijdrage van € 160,- p.p. gevraagd. Deze kosten zijn inclusief logies, ontbijt en excursies. Het aantal
deelnemers voor de graaf kampen in Eindhoven bedraagt maximaal 6 personen per week. Van de deelnemers wordt een bijdrage van € 200,- p.p. gevraagd. Deze kosten zijn inclusief logies, reguliere maaltijden en excursies. Voor het kamp in Nijmegen kunnen zich maximaal 8 personen inschrijven. Van de deelnemers wordt een bijdrage van € 185,- p.p. gevraagd. Deze kosten zijn inclusief logies, reguliere maaltijden en excursies. De minimum leeftijd voor deelname aan de kampen is 16 jaar. U kunt zich voor één van deze kampen inschrijven door onderstaand aanmeldingsformulier (of een kopie ervan) in te vullen en bij voorkeur voor 15 mei 2008 op te sturen naar: Michael den Hartog Tel: 0343-572571 Mailen kan ook: mikedenhartog@yahoo.co.uk
AANMELDINGSFORMULIER AWN zomerkampen 2008 Ik, Achternaam & voorletters: Roepnaam: Adres: Postcode, woonplaats: Telefoon: E-mail: Geboortedatum:
schrijf mij in voor het volgende kamp: O Kamp 1: zon. 15 juni / vrij. 20 juni O Kamp 2: zon. 22 juni / vrij. 27 juni O Kamp 3: zon. 29 juni / vrij. 04 juli O Kamp 4: zon. 06 juli / vrij. 11 juli O Kamp 5: zat. 26 juli / zat. 02 augustus
M/V *
Zutphen Zutphen Eindhoven Eindhoven Nijmegen
Als de belangstelling voor het kamp van mijn keuze te groot of te klein is, gaat mijn tweede keuze uit naar kamp ……….………. in de periode ……….……….……….……………………….……….….……….…….. t/m …………….……….………….…….….……….……….……….……
Vóór 15 mei opsturen naar: Michael den Hartog, Witlastraat 110, 3962BC Wijk bij Duurstede *) = Doorhalen wat niet van toepassing is.
XII
02-katern.indd 12
31-03-2008 11:33:50
Redactioneel
Lang geleden, toen geluk nog heel gewoon was, werd de wereld van mijn fantasie bevolkt door de figuren uit de boeken die ik las, en niet zozeer door sporthelden, hoewel ik fanatiek voetbalde. Jawel, lezen was mijn lust en mijn leven, ik las dan ook alles wat los en vast zat: de Ollie-BBommelfeuilletons knipte ik uit de krant en las ze, ik verorberde gretig de stichtelijk-katholieke literatuur die een huisvriend van mijn ouders voor me meebracht, maar vooral verslond ik de avonturen van Arendsoog en Witte Veder, en de belevenissen van de wildwesthelden van Karl May. Door deze iconen geïnspireerd schreef en tekende ik schriften vol met supercowboys en aandoenlijk trouwe indianen van eigen maaksel. Ook verzamelde ik boeken, oud en nieuw, rijp en groen, die ik in mijn eigen bibliotheek rangschikte; lenen kon, een stuiver per boek! Ik vond het echter wel noodzakelijk om de boeken die in de toen verouderde spelling gedrukt waren (dubbele klinkers, naamvalsuitgangen e.d.), te corrigeren: vele uren was ik bezig om al die ongerechtigheden door te strepen, bladzijde na bladzijde, boek na boek. Eén van die boeken herinner ik me nog; het heette ‘Vischhaakje’ (in mijn versie uiteraard Vishaakje) en de hoofdpersoon was een negerjongetje ergens in Afrika, dat door een missionaris werd bekeerd tot het ‘ware’ geloof. Deze dingen kwamen bij me op toen ik de titels zag van enkele artikelen in deze Westerheem - en dan heb het niét over het uitermate interessante verhaal over ‘Behoud in situ’ van Groenendijk - : om te beginnen het intrigerende ‘Een oud-centurio tussen de koeien’. Al vaker heb ik bij de romanisering van onze streken gedacht
aan de blanken die ’beschaving’ brachten bij indianen stammen. De ‘edele wilden’ (wat moet je van deze vaak gebezigde term denken?) van Amerika zijn heel goed te vergelijken met kwalificaties van germaanse stammen (o.a. Bataven) door de Romeinse geschiedschrijver Tacitus: “nobele wildheid” en “ongekunstelde verhevenheid”. Tacitus wil zijn decadente tijdgenoten in Rome een spiegel voorhouden, maar hij heeft ook een achterliggende boodschap: hij waarschuwt voor het gevaar dat zo’n ongecompliceerd en dapper volk als vijand kan zijn. In dit verband noemt hij, bijvoorbeeld, Julius Civilis, de opstandelingenleider, “slimmer dan de meeste barbaren”, en waarschijnlijk bedoelt hij in de context “ook slimmer dan enkele Romeinse aanvoerders”. Verder, helemaal aansluitend bij mijn jeugdherinneringen aan Vischhaakje, het artikel van Cruysheer over de kerk gewijd aan Sint Willibrord, dé missionaris in deze streken en verspreider van het Christendom. En bij missiewerk (vooral in Afrika) heb ik de associatie met králen als middel om met de ‘ongecultiveerde’ negerbevolking in contact te komen. Over kralen vond ik bijzonder veel informatie in het uitgebreide artikel van Roos van Oosten, waarin ze onder andere spreekt over ruilhandel met de Iroquois-indianen. Het zal u nu niet meer verbazen dat ik bij het redigeren van de artikelen van deze Westerheem af en toe dacht aan een eigenwijs blank jongetje van een jaar of tien, dat met de tong tussen zijn lippen een boek over een zwart kereltje aan het ‘verbeteren’ was. Marijn Lockefeer
Redactioneel
02-binnenwerk.indd 49
|
49
31-03-2008 11:31:05
Een oud-centurio tussen de koeien Romanisering in de Bataafse gemeenschap Tiel-Passewaaij Michael den Hartog & Stijn Heeren
Inleiding Het eindigen van meer dan twaalf jaar archeologisch veldonderzoek te Tiel-Passewaaij (1992-2004) enkele jaren geleden betekent geenszins dat het onderzoek ‘af’ is. De wetenschappelijke uitwerking van
het onderzoek kwam toen pas goed op gang, en tot nu toe zijn een basisrapportage, een publieksboek en een dissertatie verschenen, terwijl diverse andere publicaties nog in voorbereiding zijn. De 40e geboortedag in 2007 van AWN-afdeling
Afb. 1 De vindplaatsen uit de Romeinse tijd in de microregio TielPassewaaij. Tekening Bert Brouwenstijn/ Stijn Heeren.
50
|
Een oud-centurio tussen de koeien
02-binnenwerk.indd 50
31-03-2008 11:31:07
15, West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard, was een goede gelegenheid om een tussenbalans op te maken van dit omvangrijke en betekenisvolle onderzoek, niet in de laatste plaats omdat de eerst bekende ontdekking van Tiel-Passewaaij door een lid van deze afdeling is gedaan en amateurarcheologen een cruciale rol hebben gespeeld in het eerste gravende onderzoek ter plaatse. Mevrouw Ch. (Lot) Delfin, lid van AWNafdeling 15, reed in de jaren ‘60 en ‘70 van de 20e eeuw regelmatig met fiets of brommer langs pas geploegde akkers om daarop naar archeologische resten te speuren. In 1973 vervaardigde ze een kaart van haar eerdere ontdekkingen, waarop twee grote concentraties vondstmateriaal ten zuiden van de Passewaaijse Hogeweg gemarkeerd zijn, die zij volgens bijbehorende administratie in 1968 had waargenomen. Het gaat om de vindplaatsen die tegenwoordig bekend zijn als nederzetting Hogeweg-Zennewijnenseweg en nederzetting Passewaaijse Hogeweg (afb. 1). De andere vindplaatsen van Tiel-Passewaaij werden door leden van de Historische Kring Kesteren in 1980 en de Archeologische Werkgemeenschap Tiel (AWT), een deel van AWN-afdeling 15 ressorterend onder de Vereniging Oudheidkamer Tiel (VOT), in 1990 ontdekt, waarbij overigens ook de reeds door Delfin bezochte terreinen werden herontdekt. Nadat de genoemde AWT een doorstart onder de naam BATO (Beoefenaren Archeologie Tiel en Omstreken, eveneens onder de genoemde VOT) had gemaakt, speelde deze groep amateurarcheologen een belangrijke rol in het
onder de aandacht brengen van de archeologische waarde van Passewaaij bij de gemeente Tiel en de ROB. Toen de bouw van de nieuwbouwwijk Passewaaij een aanvang nam, terwijl er geen geld was voor een opgraving, wist BATO met steun van zowel de gemeente als de ROB een opgraving te organiseren. Van 1992 tot en met 1995 (en kleine aanvullingen in 1996 en 1997) werd de nederzetting Oude Tielseweg door BATO opgegraven. In het najaar van 1995 en het voorjaar van 1996 ondernam de ROB zelf een opgraving op het centrale grafveld dat ten zuidoosten van de genoemde nederzetting lag, terwijl de Vrije Universiteit vanaf 1996 het onderzoek overnam. Zonder de waakzaamheid van amateurarcheologen was onze kennis van Tiel-Passewaaij ongetwijfeld veel geringer geweest. Het is onmogelijk om de rijkdom aan resultaten van het gravende onderzoek dat sindsdien op gang kwam, in enkele pagina’s weer te geven. We hebben daarom gekozen om ons te concentreren op twee onderwerpen: de boerderijen en de metaalvondsten. De boerderijen geven een beeld van het uiterlijk van de nederzetting en de plaats waar de mensen leefden en werkten (afb. 2). Met de metaalvondsten kan een heel ander aspect belicht worden, namelijk welke contacten de bewoners van Tiel hadden met de buitenwereld.
Afb. 2 Reconstructie van de nederzetting Passewaaijse Hogeweg rond het einde van de 2e eeuw na Chr. Tekening Mikko Kriek.
Het woonstalhuis in Tiel-Passewaaij Het belang van huizen in pre-moderne samenlevingen kan nauwelijks worden overschat. Behalve slaapplaats voor een familie, niet het kerngezin van tegenEen oud-centurio tussen de koeien
02-binnenwerk.indd 51
|
51
31-03-2008 11:31:08
Afb. 3 Tiel-Passewaaij. De opgravingsplattegrond met de belangrijkste sporen uit de Romeinse tijd. Gebouwen zijn als rechthoeken weergegeven. Tekening Stijn Heeren. Grijs = niet opgegraven; wit = opgegraven; zwart = sporen uit de Romeinse tijd; donkergrijs = restgeul.
52
|
woordig maar een extended family met drie generaties, is de boerderij ook een economische eenheid waarin vee werd gehouden en allerlei klussen die van belang zijn voor de voedselvoorziening of nijverheid werden uitgevoerd. Het hoofdgebouw is dus woon- en werkplek en bovendien het centrum van het erf, waar bijgebouwen, de waterput, tuintjes en andere zaken omheen waren aangelegd. Hoofdgebouwen waren dan ook de belangrijkste gebouwde structuren van een plattelandsnederzetting, hoewel we natuurlijk niet kunnen uitsluiten dat andere plekken in de nederzetting belangrijk zijn geweest voor de mensen, zonder dat deze archeologische sporen hebben achtergelaten. Wellicht veelzeggend voor het belang van het woonhuis is dat met het woord ‘huis’ niet alleen een gebouw kan worden aangeduid, maar ook een familie.1 In Tiel-Passewaaij zijn de plattegronden van 29 houten boerderijen opgegraven, in datering uiteenlopend van ca. 50 voor
Chr. tot ca. 350 na Chr. In de begin- en eindperiode stonden er één of twee huizen tegelijk overeind en op het hoogtepunt bestonden er in één nederzetting (Passewaaijse Hogeweg) maximaal vijf huizen gelijktijdig. Hoewel veel gebouwen wat betreft afmetingen en wijze van constructie f link verschillen, zijn er enkele belangrijke overeenkomsten waar te nemen: ze zijn allemaal van hout gebouwd en waren waarschijnlijk allemaal van het woonstalhuistype waarin de mens en zijn vee onder één dak leefden (afb. 4). Dat er inderdaad ook vee in de hoofdgebouwen was ondergebracht, is meer dan alleen een aanname. In sommige boerderijplattegronden werden verkleuringen waargenomen, die vervolgens chemisch zijn bemonsterd. Uit de scheikundige analyse bleek het om fosfaat-concentraties te gaan, die waarschijnlijk ontstaan zijn door jarenlange inwerking van mest en urine.2 Door de specifieke bodemchemie waren veel fosfaatvlekken in Tiel-
Een oud-centurio tussen de koeien
02-binnenwerk.indd 52
31-03-2008 11:31:09
Afb. 4 Reconstructie van een woonstalboerderij met mens en vee. Tekening Mikko Kriek.
Afb. 5 Tiel-Passewaaij. Overzicht van groepen verschillende huisplattegronden. Tekening Stijn Heeren. Zwart = paalkuilen; grijs raster = stalgedeelte; groen raster met F = fosfaatvlekken.
Een oud-centurio tussen de koeien
02-binnenwerk.indd 53
|
53
31-03-2008 11:31:14
Naam Huis OT 1 PH 8 PH 27 PH 14 OT 3 PH 10 PH 3 PH 20 PH 2
Datering 15 voor Chr. – 40 na Chr. 15 voor Chr. – 40 na Chr. 40 – 70 na Chr. 90 – 150 na Chr. 100 – 170 na Chr. 120 – 170 na Chr. 140 – 200 na Chr. 210 – 240 na Chr. 270 – 350 na Chr.
Bouwoffer kom handgevormd aardewerk handgevormde pot (bouwoffer?) handgevormd kommetje terra nigra beker, geverfde beker, munt twee ruwwandige potten ruwwandige pot terra nigra kom 27 denarii (bouwoffer?) runderschedel (bouwoffer?)
Huistype groep 1 groep 1 groep 2 groep 3 onbekend groep 3 variant groep 4 groep 4 type Wijster IIb
Oriëntatie (t.o.v. N) ca. 50˚ ca. 120˚ ca. 70˚ ca. 90˚ ca. 150˚ ca. 90˚ ca. 70˚ ca. 90˚ ca. 70˚
Tabel 1 Tiel-Passewaaij: overzicht van bouwoffers. OT = nederzetting Oude Tielseweg; PH = nederzetting Passewaaijse Hogeweg; ? = interpretatie als bouwoffer onzeker. De groepen 1 t/m 4 onder ‘huistype’ verwijzen naar afb. 5.
Passewaaij met het blote oog waarneembaar. Hierdoor konden staldelen in gebouwen herkend worden. Het onderbrengen van vee in een woonhuis, dat bovendien uit hout en leem was opgetrokken, kan uit Romeins oogpunt zonder meer armoedig genoemd worden. Plattelandsnederzettingen naar Romeins model, ook wel villae genoemd, waren voornamelijk op akkerbouw gericht en voor zover mogelijk in steen opgetrokken. Plattegronden van deze villa-nederzettingen, die vanaf het einde van de 1e eeuw na Chr. in Noordwest-Europa voorkomen, laten zien dat de graanopslag doorgaans dichtbij het hoofdgebouw stond terwijl de stal verder weg op het erf lag, waaruit we mogen opmaken dat het verbouwen van graan belangrijker werd geacht dan het houden van vee. Deze villae komen niet erg veel voor in Nederland. In Zuid-Limburg en langs de Maas is er een flink aantal bekend, maar in de rest van Nederland zijn zij erg dun gezaaid. Het voorbeeld van Hoogeloon3 in Noord-Brabant blijkt voorlopig een unicum te zijn, terwijl bijvoorbeeld Druten-Klepperhei 4 in het Land van Maas en Waal en Rijswijk-De Bult5 in West-Nederland mengvormen tussen villae en inheemse nederzettingen zijn. Maar ook dit zijn uitzonderingen. In de huidige schatting kent 95% van alle plattelandsnederzettingen geen enkele steenbouw. Omdat het verschil tussen villae en woonstalhuizen groot is, werd door archeolo-
54
|
gen en historici een groot contrast gezien tussen enerzijds de villae van voornamelijk Zuid-Limburg en anderzijds de woonstalhuis-nederzettingen in de rest van Nederland. De bewoners van villa-nederzettingen werden als geromaniseerd, vernieuwend en rijk gezien, terwijl bewoners van het woonstalhuis inheems, traditioneel en armoedig zouden zijn.6 Dat het zo simpel niet is, laat de volgende paragraaf over metaalvondsten zien. Bovendien moeten we niet vergeten, zoals het voorbeeld van castellum Vindolanda in Engeland laat zien, dat de Bataafse troepen, inclusief officieren, zeker tot ongeveer 100 na Chr., gewend waren om in houten barakken te leven.7 Hoewel het bouwen in hout en het principe van het woonstalhuis de hele Romeinse tijd door bleven bestaan, betekent dit niet dat er geen veranderingen optraden in de architectuur van de boerderijen. De oudste boerderijen, uit het einde van de Late IJzertijd en vroeg-Romeinse tijd, zijn lang, tot wel 38 meter. In de periode daarna werden zeer korte boerderijen gebouwd, sommige zijn nauwelijks 10 meter lang. In de 2e eeuw werden de boerderijen weer langer en werd ook de dakconstructie behoorlijk veranderd (afb. 5). Zoals boven al aangegeven, varieerde de grootte van de nederzettingen te Passewaaij van één tot vijf huizen. We denken dat de woonstalhuizen tussen de 25 en 60 jaar konden bestaan (één of twee generaties). De bouw van een nieuw huis kwam
Een oud-centurio tussen de koeien
02-binnenwerk.indd 54
31-03-2008 11:31:15
dus niet erg vaak voor en was een belangrijke gebeurtenis voor de hele gemeenschap. Het was een symbool voor het voortbestaan van de groep en wellicht ook voor groei en vruchtbaarheid, aangezien een nieuw gebouw vaak werd opgericht als een stel ging trouwen of kinderen verwachtte. Rondom de bouw van een huis vonden rituelen plaats, waardoor het belang ook op het spirituele vlak benadrukt werd. Bouwoffers Een archeologisch aan te tonen ritueel is het plaatsen van zogenoemde bouwoffers. Dat zijn meestal complete stukken aardewerk, soms een losse munt, die onderin de paalkuil van een boerderij worden aangetroffen. Het feit dat de potten compleet zijn, terwijl het aardewerk dat doorgaans in een nederzetting wordt aangetroffen, uit kleine scherfjes bestaat die als afval rondzwerven, maakt de deposities opvallend. Doordat zij vaak onderin paalkuilen worden gevonden van palen die de daklast droegen, is het zeker dat zij samenhangen met de bouw van boerderijen: de pot moet immers eerder geplaatst zijn dan de paal (afb. 6). We kennen zes deposities die zeker bouwoffers zijn (tabel 1; afb. 6). Drie andere zijn dat waarschijnlijk ook, maar er is twijfel door afwijkende omstandigheden. In huis 8 was de complete pot niet onderin een paalkuil gedeponeerd maar in een greppel die de hoofdingang van het gebouw markeerde. Bij een depositie onderin de paalkuil van een dakdragende paal weten we zeker dat zij met de bouw samenhangt, maar bij de greppel is dat niet zeker. Hetzelfde geldt voor de runderschedel in de greppel van het laatRomeinse huis 2. Bij huis 20 ging het om een muntschat van 27 denarii en aangezien alle andere bouwoffers nauwelijks financiĂŤle waarde hadden en soms zelfs de potten van slechte kwaliteit waren, kan de koopkracht van deze zilveren munten een tegenargument zijn om de muntschat als bouwoffer te interpreteren. Waarvoor zijn bouwoffers bedoeld geÂweest? In zijn algemeenheid wordt
Afb. 6 Een selectie van de bouwoffers te Tiel-Passewaaij. Tekening Stijn Heeren.
Een oud-centurio tussen de koeien
02-binnenwerk.indd 55
|
55
31-03-2008 11:31:17
aangenomen dat het offers aan een godheid of de godenwereld zijn, waarmee geluk voor de bewoners van het huis wordt afgesmeekt. Het feit dat de bouw van een huis aldus met rituelen was omgeven, toont het belang van een nieuw huis voor de lokale gemeenschap. Toch hebben lang niet alle boerderijen een bouwoffer: slechts zes (of negen) van 29 boerderijen. Het is moeilijk om te zeggen onder welke omstandigheden wel of geen bouwoffer werd meegegeven, omdat we niet weten of een ontbrekend bouwoffer simpelweg nooit heeft plaatsgehad of dat het wellicht verdwenen is door slechte conservering. Bestaat een bouwoffer bijvoorbeeld uit een beker van aardewerk, dan vinden we die geheel terug. Maar als een bouwoffer was samengesteld uit vergankelijke materialen, bijvoorbeeld een houten kom met graan, dan blijft daarvan niets bewaard. We weten dus niet of er meer bouwoffers zijn gedaan dan de zes of negen die we hebben aangetroffen. Hierdoor kunnen we ook geen patronen of regelmatigheid ontdekken. Zijn de bouwoffers wellicht aan een bepaalde periode te koppelen, of aan een huistype, of aan een deel van de nederzetting? Het antwoord is nee. Opvallend genoeg zijn er vooral verschillen waar te nemen, of het nu om de datering van het huis gaat of om zijn constructiewijze (lengte; dakconstructie) of om de oriĂŤntatie ten opzichte van het noorden (tabel 1). Hopelijk worden er in de toekomst meer bouwoffers aangetroffen en gepubliceerd, waardoor er meer inzicht in patronen verkregen kan worden. Metaalvondsten In Tiel-Passewaaij konden duizenden metaalvondsten verzameld worden. Dit is gerealiseerd door systematisch en intensief de metaaldetector te hanteren tijdens de opgravingen, maar is natuurlijk te danken aan de goede conserverende eigenschappen van de rivierkleigronden. Zo werden onder andere 1018 fibulae (kledingspelden), 347 munten, 133 stuks militaria en paardentuig, 74 armbanden, 67 stuks toiletgerei (zoals oorlepels, spiegelfragmenten, pincetten, scalpels), en diverse sleutels, zegeldoosjes, enkele
56
|
godenbeeldjes en andere objecten geborgen. Omdat er geen aanwijzingen zijn dat de gevonden objecten lokaal werden gemaakt, bieden zij inzicht in de contacten van de lokale bewoners met de buitenwereld. Zij zijn tevens een aanwijzing dat Romeinse gebruiken werden overgenomen (romanisering). Zo kunnen de zegeldoosjes bijvoorbeeld op het verzenden van brieven wijzen, de grote aantallen fibulae op het overnemen van Romeinse gewoonten van kleding en decoratie, en het gebruik van toiletgerei op Romeinse ideeĂŤn van lichaamsverzorging. De godenbeeldjes van onder andere Mars en Mercurius laten zien dat ook het pantheon van de Romeinse godsdienst een plek had gevonden op het Bataafse platteland. In het onderstaande wordt vooral aandacht geschonken aan de militaire uitrustingstukken en het paardentuig. De opgravingen te Tiel hebben onder meer 133 stuks militaria en paardentuig opgeleverd. Vroeger leidde het aantreffen van militaire uitrustingstukken direct tot het vermoeden dat er ter plaatse een legerkamp of wachtpost gesitueerd was geweest, maar de resultaten van de opgravingen tonen geen enkele militaire structuur. Er bestaat geen twijfel dat het om een agrarische plattelandsnederzetting gaat. Wel tonen de militaire uitrustingstukken aan dat sommigen van de bewoners een nauwe band met het Romeinse leger hebben gehad. Het lijkt erop dat afgezwaaide militairen na 25 jaar diensttijd naar hun oorspronkelijke nederzetting zijn teruggekeerd. Het feit dat zij delen van hun uitrusting meenamen, geeft aan dat de militaire dienst een belangrijk deel van hun persoonlijke identiteit bleef. Zij toonden ermee aan dat zij ex-militair waren en waarschijnlijk ontleenden zij daar een speciale status aan. Al in de pre-Claudische periode dienden Bataafse mannen in het Romeinse Rijnleger.8 Mogelijk nam een deel dienst in reguliere auxilia-eenheden langs de Rijn en was een ander deel oproepbaar om onder commando van de eigen adel nietreguliere cohorten te vormen in tijden van nood.9 Op die manier vormden zij zowel een buffer achter de rijksgrens als
Een oud-centurio tussen de koeien
02-binnenwerk.indd 56
31-03-2008 11:31:18
een reserve waar in tijden van nood een beroep op kon worden gedaan. In 43 na Chr. namen Bataafse eenheden deel aan Claudius’ verovering van Engeland en in het begin van de 2e eeuw werden Bataafse eenheden ingezet bij Trajanus’ verovering van Dacia (Roemenië). Verder raakten zij in de 25 jaar die de diensttijd duurde, in hoge mate geromaniseerd: zij spraken en schreven Latijn en wasten en kleedden zich op de Romeinse wijze. Na afloop verkregen zij het Romeinse burgerrecht. Als na afzwaaien een gedeelte van deze troepen terugkeerde naar hun nederzetting van oorsprong, verspreidden zij die kennis en gewoonten ook onder dorpsgenoten.10 Dit is van grote invloed geweest op de romanisering van het Bataafse platteland. Overigens gebeurde dat natuurlijk niet alleen door de terugkeer van afgezwaaide soldaten: ook het feit dat het platteland deel ging uitmaken van het Romeinse rijk en er daardoor toenemende contacten waren met Romeinse troepen en Gallische handelaren, zal zonder twijfel aan de romanisering hebben bijgedragen. Munten uit de Augusteïsche periode kunnen mogelijk voor een deel aan de opname in de Romeinse militaire structuur en de daarbij behorende soldij worden toegewezen.11 In feite wijkt het muntpatroon voor deze vroege periode niet wezenlijk af van vroege militaire vindplaatsen elders in NederGermanië. Men mag ervan uitgaan dat, toen deze Bataafse troepen onder Claudius in 43 na Chr. massaal naar Engeland werden verscheept, de bevolking al een aanzienlijke graad van romanisering had bereikt. Dat betekende dat er een vraag naar Romeinse goederen bestaan moet hebben. Voor lokale agrarische gemeenschappen als Tiel-Passewaaij moet het vertrek van deze grote groep mannen zonder meer negatieve economische consequenties gehad hebben, enerzijds in het verlies van werkkrachten, anderzijds in het wegvallen van regelmatige aanvoer van soldij die bij legering in de omgeving (Neder-Germanië) of elders langs de Rijn waarschijnlijk deels aan het thuisfront werd afgedragen. Opvallend is de grote hoeveelheid bron-
zen voorwerpen die tot de categorie paardentuig gerekend kunnen worden. Oorspronkelijk is het gebruik van paardentuig militair van karakter, maar al snel kan het ook civiel zijn toegepast. Het lijkt er namelijk op dat dit gebruik door de bevolking in het Nederlandse rivierengebied is overgenomen. Na fibulae en munten is paardentuig in Tiel-Passewaaij met 105 stuks de op twee na grootste categorie. Bij nadere beschouwing zou geconcludeerd kunnen worden dat paardentuig in de nederzetting eigenlijk oververtegenwoordigd is. Voor de periode 12 voor Chr. tot 120 na Chr. staan er 49 stuks paardentuig tegenover 10 stuks militaria en voor de periode 120 na Chr. tot 270 na Chr. staan er 55 stuks paardentuig tegenover 9 stuks militaria.12 Als men bedenkt dat de meeste Bataafse troepen in het Romeinse leger voetsoldaten waren en dat hooguit 25% van de Bataafse manschappen als ruiter kan worden aange-
Afb. 7 De helmboog en enkele stuks paardentuig, afkomstig uit de nederzetting aan de Passewaaijse Hogeweg. Foto Mikko Kriek.
Een oud-centurio tussen de koeien
02-binnenwerk.indd 57
|
57
31-03-2008 11:31:19
len, hangers en ander paardentuig. Verhelst concludeert bovendien dat de hoeveelheid paardentuig in vergelijking met een militair fort als Alphen aan den Rijn groot is.16 Hoewel vergelijkingen met andere vondstcomplexen nodig zijn om tot harde conclusies te komen, lijkt het erop dat de Bataafse bevolking in het overnemen van de Romeinse wijze om paarden op te tuigen dermate ver is gegaan dat die een eigen culturele inhoud heeft gekregen. Dat is niet verwonderlijk aangezien er ook aanwijzingen zijn dat het paard een speciale rituele betekenis heeft gehad. Vanaf het begin van de 2e eeuw onderkent Groot bovendien het fokken van paarden bij de Passewaaijse Hogeweg.17 Gezien het belang van het paard in de nederzetting zijn de paardenhangers dus goed verklaarbaar.
Afb. 8 Lange tijd heerste het beeld dat de Bataven niet geromaniseerd waren. 18e-eeuwse illustratie. Foto Michael den Hartog.
58
|
merkt, is de stelling dat het paardentuig door veteranen uit een militaire context is meegebracht maar ten dele houdbaar.13 Voor de vroege Romeinse periode is dit zeer waarschijnlijk wel het geval maar daarna is dit minder aannemelijk.14 Het vermoeden van Nicolay dat het paardentuig uit de tweede en de derde eeuw voornamelijk in een niet-militaire context is gebruikt, lijkt terecht.15 Gezien aantallen en verhoudingen met betrekking tot de 1e eeuw na Chr. kan ook voor die periode dezelfde conclusie getrokken worden. Paarden waren een statussymbool en datzelfde geldt ook voor accessoires als bel-
Een centurio in Tiel Onder de metaalvondsten bevinden zich, zoals gezegd, ook militaria. Een aparte categorie hierin vormen drie helmfragmenten, namelijk een rozet, een bronzen strip en een helmboog of helmkam. De rozet heeft deel uitgemaakt van een algemeen type infanteriehelm dat in de 1e en 2e eeuw na Chr. in gebruik was, namelijk het Imperial-Gallic type in de classificatie van Robinson.18 De strip zou volgens Nicolay bevestigd zijn geweest op een ruiterhelm van het type Weisenau en ook de helmboog zou volgens hem deel van een ruiterhelm zijn geweest. Verhelst vermoedt dat de helmboog bij een ruiterhelm type Weiler heeft behoord. Bij nadere bestudering lijkt het echter dat ook deze twee stukken tot hetzelfde type infanteriehelm hebben behoord als de rozet.19 De helmboog, of eigenlijk halve helmboog (afb. 7), behoort tot een speciale variant van dit type en is zonder meer een topvondst, niet alleen omdat hij nog in kwalitatief goede staat verkeert, maar meer om het soort helm waarop hij bevestigd is geweest en om de informatie die dat voor de nederzetting oplevert. De boog is namelijk de crista transversa van een helm van een centurio. Daarmee is hij niet alleen deel van een helm, maar
Een oud-centurio tussen de koeien
02-binnenwerk.indd 58
31-03-2008 11:31:21
tevens een onderscheidingsteken.20 De boog is bevestigd geweest op een infanteriehelm van het algemene Imperial-Gallic type en past qua datering in de 1e en 2e eeuw na Chr.21 In Nijmegen is tijdens onderzoek in de legioensvesting een helmboshouder opgegraven waaraan een dergelijke boog aan de helm bevestigd kon worden.22 De Tielse helmboog sluit aan op vondsten die elders in Bataafse militaire context zijn gedaan. In Vindolanda in Noord-Engeland is in 2001 namelijk tussen barakken van het IXe cohort Bataven een complete pluim van een dergelijke helmkam opgegraven. Een centurio was een officier die het commando over ongeveer 100 manschappen voerde. Daarbij moet gezegd worden dat rond 100 na Chr. binnen de aanzienlijke Bataafse deelname in het Romeinse leger het aantal centurio´s klein was, en wel ongeveer 40 in totaal. Een centurio bij de auxilia verdiende aanmerkelijk meer dan zijn manschappen. Ten tijde van Domitianus (81-96 na Chr.) was dat 5 maal zoveel. Toch bleef hij in salaris aanzienlijk achter bij de Romeinse centurio´s in de legioenen, wier salaris nog eens 3,5 maal zo hoog was.23 Het opmerkelijke is dat deze centurio zich na het voltooien van zijn diensttijd kennelijk in de nederzetting heeft gevestigd. Hij lijkt hierin overigens niet de enige geweest te zijn. Uit een 1e-eeuwse inheems-Romeinse nederzetting in Deest is namelijk een helmboshouder bekend, die mogelijk tot doel heeft gehad een crista transversa op zijn plaats te houden.24 De vestiging van afgezwaaide Bataafse officieren op het platteland sluit aan bij de algemene veronderstelling dat Bataafse veteranen na hun diensttijd naar hun oorspronkelijke thuisland terugkeerden. De vondst van de crista transversa van een helm die aan een centurio heeft toebehoord, lijkt er hier op te wijzen dat zelfs officieren een traditionele woonstalboerderij boven het stadsleven verkozen. Het past ook in het beeld dat Bataafse notabelen met hoge posities in het bestuurscentrum Nijmegen nauwe banden onderhielden met het platteland, zoals blijkt uit de wijstenen uit Ruimel van een magi-
straat en uit Tiel van een raadslid uit het Municipium Batavorum (Nijmegen).25 Conclusie In het verleden werden de plattelandsnederzettingen in het Bataafse gebied uit de Romeinse tijd vooral op basis van de gebouwde structuren beoordeeld. Omdat de woonstalboerderijen er nog net zo uitzien als in de Brons- en IJzertijd en de traditie van het woonstalhuis haaks staat op de Romeinse voorkeur voor akkerbouw en stenen huizen, werden deze nederzettingen als weinig geromaniseerd (en impliciet ook als onderontwikkeld) geïnterpreteerd. Wanneer we echter de mobiele vondsten, voornamelijk metaal, van opgravingen zoals Tiel-Passewaaij bezien, ontstaat een heel ander beeld. Het blijkt dat de bewoners in hoge mate geromaniseerd waren en wel degelijk beïnvloed waren door de Romeinse wijze van kleding, lichaamsverzorging, geldgebruik, briefverkeer en godsdienst. De militaire uitrustingstukken geven aan dat veteranen uit het Romeinse leger zich onder meer in Tiel-Passewaaij vestigden. Het afzwaaien na 25 jaar diensttijd houdt onder meer in dat zij het Romeinse burgerrecht verdiend hadden en een wettelijk erkend huwelijk mochten sluiten. Dit betekent dat er in de zogenoemde ‘prehistorische’ woonstalhuizen meer en meer personen met het Romeinse burgerrecht woonden. Vanaf de Flavische periode stonden ook legioenen open voor Romeinse burgers uit Neder-Germanië en dus konden zonen van veteranen waarschijnlijk dienst nemen bij de legioenen waar een hogere soldij werd betaald.26 Hoe het ook zij, het leger bood een manier om carrière te maken en status te verwerven. Voor een kleine minderheid bestond er zelfs de mogelijkheid om een officiersrang zoals die van centurio te bereiken. Het feit dat er een onderdeel van een helm van een centurio is gevonden, toont aan dat een dergelijke carrière ook door een bewoner van TielPassewaaij is gerealiseerd. mikedenhartog@yahoo.co.uk s.heeren@let.vu.nl Een oud-centurio tussen de koeien
02-binnenwerk.indd 59
|
59
31-03-2008 11:31:22
Noten 1 Gerritsen 2003. 2 Oonk 2006. 3 Slofstra 1987. 4 Hulst 1978. 5 Bloemers 1978. 6 O.a. Van Es 1981. 7 Birley 1994. 8 Met het Romeinse Rijnleger worden zowel het leger in Neder- als Boven-Germanië bedoeld. Het was voor Romeinse legeraanvoerders in de 1e eeuw na Chr. vanuit militair oogpunt onhandig om reguliere auxilia in het eigen thuisland te stationeren. Dat vergrootte namelijk de kans dat troepen zich aan de strenge krijgstucht konden onttrekken. Romeinse generaals zullen bovendien vanuit tactisch oogpunt Bataafse troepen hebben gelegerd waar zij het beste tot nut konden zijn vanwege hun speciale kwaliteiten. 9 Deze vorm van organisatie heeft ertoe bijgedragen dat lang gedacht werd dat Bataafse eenheden in de castella in eigen land werden gelegerd. Sprey (1953) gebruikt hiervoor het woord ‘landstorm’. Willems (1986, 284) beschrijft de irreguliere eenheden als tumultuarii. 10 Nicolay 2005; Roymans, Derks & Heeren 2007, 11-32. 11 Voor de beschrijving van de munten zie Heeren 2006, 342-346; Aarts 2007. 12 In de categorie militaria zijn er meerdere stukken die bij categorisering niet in de twee genoemde periodes vallen. Hiervan valt een onderdeel van een heupgordel in de periode 270-450 na Chr. te plaatsen en een plaatje van een zwaardgreep in de 1e eeuw voor Chr. Voor zeven stukken militaria en een stuk paardentuig is in deze optelling geen precieze datering bekend. Vergelijk Verhelst 2006 en Nicolay 2007. De helmstrip is aan de categorie militaria van 12 voor Chr. tot 120 na Chr. toegevoegd en een ruiterspoor aan de categorie militaria 120-270 na Chr. 13 Een algemene visie is dat er in de 1e eeuw na Chr. negen Bataafse cohorten waren plus een ala (ruiterafdeling). De cijfers die daarvoor gegeven worden qua aantallen Bataafse manschappen zijn aan de hoge kant. Vanaf Claudius waren er naast de ala acht Bataafse cohorten operationeel waarvan het vermoeden bestaat dat deze equitata waren, wat betekent dat zij over eigen ruiters beschikten. Ergens in de Flavische periode zijn de cohorten samengevoegd tot vier dubbele cohorten, de zogenaamde cohorten milliaria. Van deze cohorten bestaan er duidelijke archeologische aanwijzingen dat zij equitata waren. 14 Paardentuig bestond uit allerlei bronzen ornamenten van meer of minder waarde. Militaire kledij in de vorm van schubben- en plaatpantsers, heupgordels, wapenschorten en riemen bestond eveneens uit meerdere onderdelen. In tegenstelling tot Nicolay (2007, 102) wordt in dit artikel een ruiterspoor tot militaria gerekend en niet tot het paardentuig. 15 Nicolay 2007, 99. 16 Verhelst 2006, 145-153. 17 Groot 2007a; Groot2007b. 18 Voor typering van Romeinse helmen zie: Robinson 1975 en Klumbach 1974. De typering van Robinson is hier aan te bevelen, omdat hij een typologie geeft die los staat van vindplaatsen en een duidelijke systematiek gebruikt. De helmdelen behoren in deze classificatie tot het Imperial-Gallic type, variant H. De systematiek volgens Klumbach is later verder uitgewerkt. Zie voor een bespreking hiervan Nicolay 2005, 13-20. In die systematiek behoren de hierboven besproken helmdelen tot het type infanteriehelm Weisenau. 19 Voor de verschillende opvattingen over de bronzen onderdelen zie Verhelst 2006, 147-148 en Nicolay 2007, 100. Een dergelijke rozet kan ook onderdeel geweest zijn van een lorica segmentata. Zie Robinson 1975, 45. 20 Robinson 1975, 140-143. Adrian Goldsworthy (2003, 70, 124-125) probeert aannemelijk te maken dat ook andere rangen dan centurio, zoals optiones en tessarii, een helmboog met pluim hadden en dat helmbogen ook in de lengte van de helm gedragen werden. Hier is echter nog geen bewijs voor. 21 Het doel van een helmboog als onderdeel van een ruiterhelm is beduidend anders dan een helmboog als onderscheidingsteken. Helmbogen op ruiterhelmen zijn bedoeld als bescherming en extra versteviging van de helm. Vgl. Robinson 1975, 89-101. In contrast daarmee zijn helmbogen op 1e-eeuwse infanteriehelmen bedoeld om een pluim bij elkaar te houden. De gaatjes boven de onderrand van de helmboog zijn waarschijnlijk bedoeld voor bevestiging o.a. aan een helmboshouder. 22 Bogaers et al. 1980. 23 Van Daele 2004, 67-70. 24 Tuijn 2004. Het type helmboshouder uit Deest komt overeen met helmboshouders die in Vindonissa gevonden zijn. Zie daarvoor Unz & Deschler-Erb 1997. De helmboshouders uit Nijmegen en Deest zijn niet van hetzelfde type. 25 Roelofs & Swinkels 2004, 55. 26 Zie ook Roymans, Derks & Heeren 2007, 1; Van Daele, 66.
60
|
Een oud-centurio tussen de koeien
02-binnenwerk.indd 60
31-03-2008 11:31:22
Literatuur Aarts, J., 2007: Romeins geld: ritueel en de markt in een Bataafse gemeenschap, in: Roymans, N., T. Derks en S. Heeren (red.), Een Bataafse gemeenschap in de wereld van het Romeinse rijk, Opgravingen bij Tiel-Passewaaij, 115-130. Birley, A. & J. Blake, 2004: Vindolanda Excavations 2001 & 2002. Birley, R., 1994: Vindolanda Research Reports, New Series, Volume I, The Early Wooden Forts. Bishop, M.C. & J.C.N. Coulston, 2006: Roman Military Equipment, From the Punic Wars to the Fall of Rome, Oxford. Bloemers, J.H.F., 1978: Rijswijk-De Bult (Z.H.), Eine Siedlung der Cananefaten, Nederlandse Oudheden 8, Amersfoort. Bogaers, J.E. et al., 1980: Opgravingen in de Romeinse legioensvestingen te Nijmegen, III Canisiuscollege, Hoge Veld, 1975-1977, Oudheidkundige mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden LXI, 39-111. Daele, B. van, 2004: Het Romeinse leger, Leuven. Es, W.A. van, 1981: De Romeinen in Nederland, Bussum. Es, W.A. van, 1984: Romeinse helmen uit Rijswijk, in: Liber amicorum aangeboden aan prof. Dr. M.W. Heslinga, Amsterdam, 255-291. Gerritsen, F.A., 2003: Local Identities, Landscape and community in the late prehistoric Meuse-Demer-Scheldt region, Amsterdam Archaeological Studies 9, Amsterdam. Goldsworthy, A., 2003: The Complete Roman Army, London. Groot, M., 2007a: Animals in ritual and economy in a Roman frontier community, Excavations in Tiel-Passewaaij, Proefschrift Vrije Universiteit, Amsterdam. Groot, M., 2007b: De rol van dieren in een Bataafse plattelandsgemeenschap: dierlijk bot uit Tiel-Passewaaij, in: Roymans, N., T. Derks & S. Heeren (red.), Een Bataafse gemeenschap in de wereld van het Romeinse rijk, Opgravingen bij Tiel-Passewaaij, 177-192. Heeren, S., 2006: Opgravingen bij Tiel-Passewaaij 1, De nederzetting aan de Passewaaijse Hogeweg, Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 29, Amsterdam Hulst, R.S., 1978: Druten-Klepperhei, Vorbericht der Ausgrabung einer rรถmischen Villa, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 28, 131-151. Klumbach, H., 1974: Rรถmische Helme aus Niedergermanien, Kรถln. Nicolay, J.A.W., 2005: Gewapende Bataven, Gebruik en betekenis van wapen- en paardentuig uit niet-militaire contexten in de Rijndelta (50 voor tot 450 na Chr.), Proefschrift Vrije Universiteit, Amsterdam. Nicolay, J.A.W., 2007: Wapens en paardentuig: een herinnering aan 25 jaar militaire dienst in het Romeinse leger, in: Roymans, N., T. Derks & S. Heeren (red.), Een Bataafse gemeenschap in de wereld van het Romeinse rijk, Opgravingen bij Tiel-Passewaaij, 99-114. Oonk, S. 2006: Chemische prospectie, in: Heeren, S., Opgravingen bij Tiel-Passewaaij 1, De nederzetting aan de Passewaaijse Hogeweg, Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 29, 191-204. Robinson, R.H.,1975: The Armour of Imperial Rome, London. Roelofs, P. & L. Swinkels, 2004: De Bataven, Verhalen van een verdwenen volk, Tentoonstellingswijzer Museum het Valkhof, Nijmegen. Roymans, N., T. Derks & S. Heeren (red.), 2007: Een Bataafse gemeenschap in de wereld van het Romeinse rijk, Opgravingen bij Tiel-Passewaaij, Utrecht. Slofstra, J., 1987: Een nederzetting uit de Romeinse tijd bij Hoogeloon, in: W.C.M. van Nuenen et al. (eds.), Drie dorpen een gemeente. Een bijdrage tot de geschiedenis van Hoogeloon, Hapert en Casteren, Hapert, 51-86. Sprey, W., 1953: Tacitus over de opstand der Bataven, Groningen. Swinkels, L. (red.), 2004: De Bataven, Verhalen van een verdwenen volk, Nijmegen/Amsterdam. Tuijn, W., 2004: De Uivermeertjes te Deest, in: Jaarverslag 2004, AWN-afd. Nijmegen e.o., 30-32. Unz, Ch. & E. Deschler-Erb, 1997: Katalog der Militaria aus Vindonissa, Brugg. Verhelst, E., 2006. Metaal, in: Heeren, S., Opgravingen bij Tiel-Passewaaij 1, De nederzetting aan de Passewaaijse Hogeweg, Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 29, 145-153. Willems, W.J.H., 1986: De Bataven: archeologisch onderzoek in het rivierengebied, Hermeneus 58, 281-289.
Een oud-centurio tussen de koeien
02-binnenwerk.indd 61
|
61
31-03-2008 11:31:22
De archeologie van de Willibrordkerk te Nederhorst den Berg (NH) Anton Cruysheer
Afb. 1 De Willibrordkerk te Nederhorst den Berg (NH), gelegen op een natuurlijke heuvel. Foto: auteur.
62
|
Inleiding De Willibrordkerk te Nederhorst den Berg (NH) is de oudste kerk van de regio Gooi- en Vechtstreek en is gelegen op een natuurlijke hoogte in het landschap nabij de rivier de Vecht (afb. 1). De kerk heeft een 12e-eeuwse tufstenen opbouw en waarschijnlijk een of meer voorgangers. In juni 2007 werd hier vanwege herinrichtingswerkzaamheden zand vanonder de eeuwenoude kerkvloer weggegraven waarbij de nodige archeologische vond sten aan het licht kwamen. Ten behoeve van de aanleg van vloerverwarming werd de vloer van het middenschip en de noordbeuk in zijn geheel verwijderd. Hierbij werd de uit 1939 daterende houten bovenvloer met de daarop staande banken verwijderd, gevolgd door de oude natuurstenen ondervloer. De aard en kwaliteit daarvan was op dat moment nog niet bekend. Een deels flink beschadigde zerkenvloer kwam tevoorschijn. Direct onder deze vloer was geen sprake van
intacte graven, maar van een volledig gemengde zandlaag, een gevolg van de vele graafactiviteiten in de loop der eeuwen. Aangezien er in kerkzand altijd vondsten kunnen worden gedaan die interessant zijn vanuit historisch, archeologisch of numismatisch oogpunt, en omdat de herinrichtingcommissie er belang aan hechtte om zorgvuldig om te gaan met eventuele menselijke resten, werd besloten het verwijderde zand door een groep vrijwilligers te laten zeven. De auteur kreeg volledige medewerking om mee te zoeken en de vondsten te analyseren en te beschrijven. Deze bijdrage is een samenvatting van het artikel dat is opgenomen in een themanummer van de HK Nederhorst den Berg over de Willibrordkerk. Hieronder wordt eerst ingegaan op het (archeologisch) belang van ‘de berg’. Vervolgens worden enkele waarnemingen in de kerk besproken, gevolgd door de resultaten van het zeefproject. De Berg, bewoning en verering De Berg te Nederhorst vormt een uitloper van het stuwwallencomplex uit de voorlaatste IJstijd en kan gezien worden als een geïsoleerd geraakt uiteinde van deze gestuwde zone.1 Dankzij dit reliëf, gelegen nabij de Vecht temidden van een moerassige omgeving, leende deze berg zich bij uitstek voor bewoning, niet alleen in de (Vroege) Middeleeuwen, maar ook in de perioden hiervoor, zoals de Romeinse tijd en de IJzertijd. Vondsten uit deze perioden, gedaan in de nabije omgeving, wijzen er ook op dat de Vechtstreek allerminst onbewoond was.2 Vanuit archeologisch perspectief is het een bekend gegeven dat hoogten in het landschap een
De archeologie van de Willibrordkerk te Nederhorst den Berg (NH)
02-binnenwerk.indd 62
31-03-2008 11:31:28
sterke aantrekkingskracht uitoefenden op mensen, zowel voor bewoning als verering. Ook de berg van Nederhorst kan in voor-christelijke tijden al een cultusplek zijn geweest. Werinon is de naam van de vroegmiddeleeuwse nederzetting waarmee Nederhorst den Berg wordt geïdentificeerd en die van oorsprong familiebezit was van Liudger en later familiebezit van Van Wulven en Van Aemstel.3 Liudger en zijn familie zullen op de berg daarom eind 8e eeuw niet vanuit het niets een – vermoedelijk – houten zaalkerkje hebben gebouwd. Liudgers grootvader Wursing was pro-Frankisch en had vermoedelijk christelijke sympathieën. De mogelijkheid van een christelijk kapelletje in Werinon, als voorloper van de door Liudger gestichte kerk, is daarmee niet ondenkbaar en zou dan gedateerd kunnen worden tussen circa 650-700 na Chr.4 In het pre-christelijke, Friese tijdperk zal de locale aristocratie ongetwijfeld een prominente rol hebben gespeeld in alle religieuze aangelegenheden. De bouw en onderhoud van een soort cultusplaats of tempel(tje) zal zij dan ook op zich kunnen hebben genomen en deze plaats kan vervolgens in de Vechtstreek in de begindagen van het christendom een centrale functie hebben vervuld.5 Bovendien is van veel stichtingen van de eerste kerken bekend dat zij bewust heb-
Afb. 2 Zicht op binnenzijde van de kerk op 21 juni jl. waarbij duidelijk te zien is dat onder de grafstenen een verrommelde zandlaag ligt. Let ook op onderzijde van de uit ca. 1550 stammende zuilen. De gemetselde stenen dateren mogelijk uit de 19e eeuw toen de fundering van de zuilen werd versterkt. Foto: J.W. Leijenhorst.
ben plaatsgevonden op reeds bestaande, rurale heiligdommen.6 Archeologische vondsten in de kerk Opmerkelijk genoeg heeft de rijksoverheid de ondergrond van de Willibrordkerk, ondanks de status van Rijksmonument,7 niet dezelfde beschermde status gegeven. Dit is helaas een bekende lacune in het monumentenbeleid van de rijksoverheid, die zelfs geldt voor bijvoor-
Afb. 3 Plattegrond Willibrordkerk met aangeduide grafkelders. Bron: Scherpenhuijsen, Werinon 1996.
De archeologie van de Willibrordkerk te Nederhorst den Berg (NH)
02-binnenwerk.indd 63
|
63
31-03-2008 11:31:31
beeld het Muiderslot. Bezoek van enkele medewerkers van dezelfde rijksoverheid heeft ook niet kunnen voorkomen dat de grond werd geroerd, dat de ingrepen niet archeologisch werden begeleid en dat de AWN niet op de ingrepen werd geattendeerd. Desondanks zijn er wel enkele conclusies te trekken. Enkele archeologische bevindingen in de kerk (afb. 3): 1. De bij eerdere restauraties opgemerkte grote zwerfstenen8 die zijn gebruikt als fundamenten van de noorderzijbeuk en de toren, zijn ook bij de huidige herinrichtingwerkzaamheden aangetroffen. Ondermeer werd bij het boren van leidingen voor de riolering in de CV-ruimte opzij van de toren circa 1 meter graniet van zwerfstenen doorboord. Hoewel het gebruik van zwerfstenen als fundering van middeleeuwse kerkmuren niet ongebruikelijk is, lijkt dit voor de Bergse situatie toch bijzonder, aangezien de zwerfstenen - mogelijk tegelijk met het tufsteen - van elders zijn aangevoerd. Hierbij dringt zich de vraag op of de zwerfstenen ook echt nodig zijn geweest als fundering. Wellicht dat men destijds aan deze stenen een symbolische betekenis toedichtte. 2. In het schip was het zand veelal rul en duidelijk verstoord. Op enkele plekken in de zijbeuk bleek het zand echter zeer compact. Hier werd een bruine bodemlaag geconstateerd, vergelijkbaar met de Gooise heidebodems. Mogelijk betreft dit nog een intacte bodemlaag.9 3. De zuilen tussen middenschip en noordbeuk staan op gemetselde stenen. Vermoed wordt dat deze baksteen als versteviging is aangebracht bij de restauratie eind 19e eeuw.10 4. Bij de zuidelijke toegangsdeur werd de reeds door Krol genoemde drempelsteen van oude, rode Weser zandsteen aangetroffen,11 die, gelet op de wijdingskruisjes, vóór de reformatie als altaarsteen heeft gediend. Deze fraaie, middeleeuwse altaarsteen is nu achter in het koor geplaatst. 5. Tijdens de herinrichtingswerkzaam-
64
|
heden stuitte men onder het koor op een grafkelder van de schoonouders van de schout van Nederhorst, Hendrik van Soesdijk. Het was bekend dat hier een grafkelder lag, want in 1892 werd deze ontdekt door restaurateur-metselaar Meyer. Er werd toen een bakstenen trapje waargenomen van circa 80 cm. en een keldertje van 2 meter hoog, 4 meter breed en 3 meter diep, voorzien van een bakstenen vloer. In het grafkeldertje lagen drie kisten; twee grote en een kleine. Ook in 1939 werd de kelder ‘herontdekt’ toen meubelmaker Van Huisstede zijn nieuwsgierigheid niet kon bedwingen. Hij constateerde lege kisten van lood met wat water erin en, niet onbelangrijk, de ingekraste naam ‘Meyer’ in de oostmuur van de kelder.12 Scherpenhuijsen beschreef eerder in het tijdschrift Werinon dat bij de verbouwing van 1939 op de grafkelder werd gestuit ‘die vermoedelijk was aangelegd tussen de funderingsmuren van het in 1300 gesloopte kleine koor’.13 Interessant is ook de vermelding van een grafkelder in het middenschip door Scherpenhuijsen. Hoewel het zand in de eerste, verwijderde, 40 cm een compleet verstoord beeld geeft en er onder meer met een peilstok is gesondeerd, wordt niet uitgesloten dat zich in diepere lagen nog intacte graven en grafkelders bevinden. Het zeefproject Bijna elk jaar vindt er in Nederland wel ergens een kerkrenovatie plaats, waarbij niet zelden de vloer open gaat ten behoeve van de aanleg van vloerverwarming. Een recent voorbeeld dat tevens is beschreven in Westerheem betreft de NH kerk te Bennekom.14 Voor zover kon worden nagegaan is bij de Willibrordkerk te Nederhorst den Berg voor het eerst al het vrijkomende zand uitgezeefd en uitgezocht (afb. 4).15 Dit was een enorme klus, waaraan in totaal circa 40 vrijwilligers hebben meegewerkt. Een belangrijke reden voor al dit zeefwerk was dat zo alle botresten konden worden herbegraven op
De archeologie van de Willibrordkerk te Nederhorst den Berg (NH)
02-binnenwerk.indd 64
31-03-2008 11:31:31
Afb. 4 Kerkzand wordt op 21 juni 2007 via de toren uitgereden. Foto: J.W. Leijenhorst.
het kerkhof. Een andere reden was de mogelijkheid van het uitzoeken van het gezeefde materiaal op archeologische vondsten, zoals pijpenkopjes, aardewerk en muntjes. De vondsten zijn interessant en bijzonder, want ze vertellen een eigen verhaal van (vooral) de bezoekers van de kerk gedurende vele eeuwen. Daarnaast is het zinvol de vondsten in een kader te plaatsen en enkele vragen te formuleren, die vervolgens zullen worden beantwoord: 1. Hoeveel materiaal komt er uit het gezeefde zand? 2. Welke vondstcategorieĂŤn kunnen worden onderscheiden?
3. Uit welke tijden dateren de vondsten? 4. Hoe kunnen de aardewerkvondsten worden verklaard? 5. Wat kan worden afgeleid van de muntvondsten? 6. Welke lessen kunnen worden getrokken ten behoeve van soortgelijk kerkzandonderzoek? De oppervlakte van de verwijderde kerkvloer (schip) bedraagt 120 m2 en dit oppervlak is tot circa 40-50 cm diepte afgegraven. In totaal is hierbij ongeveer 40 m3 zand verwijderd. Daarvan is circa 30 m3 uitgezeefd. De overige kubieke meters zand werden gebruikt ter opvul-
Afb. 5 Overzichtsfoto van het vervolg van het zeefproject. Archeologische veldwerkactiviteit op 27 oktober 2007 door Naerdincklant. Foto: A. Vermeulen.
De archeologie van de Willibrordkerk te Nederhorst den Berg (NH)
02-binnenwerk.indd 65
|
65
31-03-2008 11:31:34
ling van het heuvelprofiel aan weerszijden van de trap naar de toren. Uit het zand is zo’n 2 m3 materiaal gezeefd, exclusief botmateriaal. Rond 20 juni 2007 werd begonnen met het zeefwerk. De eerste acht dagen elke dag, hierna wisselend. Na 30 juni is er niet meer gezeefd. De auteur heeft ’s avonds, dan wel in de weekenden met behulp van een troffel en/of een metaaldetector het uitgezeefde materiaal en het restzand doorzocht op metaalvondsten. In de kerk zelf kon niet worden gezocht. Vooral het troffelwerk leverde de meeste muntvondsten op (circa 30 stuks), waarna al gauw werd besloten al het uitgezeefde materiaal in vele plastic zakken van de berg te halen ten behoeve van een vervolgonderzoek. Op 27 oktober werd dit onderzoek voortgezet, waarbij 20 vrijwilligers van afdeling Naerdincklant – mede bijgestaan door twee leden van afdeling Amsterdam en Omstreken – al het materiaal nogmaals uitzeefden, nauwkeurig uitzochten en met behulp van metaaldetectoren een
laatste controle uitvoerden (afb. 5). De groep bestond doorgaans uit ongeveer vier personen en er werd gezeefd met aardappelkistjes met stevig gaaswerk met een maaswijdte van nog geen halve centimeter. Resultaten en bevindingen Het zeefresidu bestaat grotendeels uit bouwafvalresten, zoals brokjes baksteen, stucwerk en veel leisteen, maar vreemd genoeg weinig tufsteen. De leisteenfragmenten zijn uiterst klein, alsof ooit het dak naar beneden is gekomen en de leitjes uiteen zijn gesprongen op de stenen vloer. De verzamelde vondstgroepen bestaan uit botmateriaal, aardewerk, pijpenkopjes en -steeltjes, glaswerk en ijzeren pennen en spijkers van onder meer grafkisten (afb. 6). Daarnaast zijn munten, knoopjes, ringetjes, zilveren haarnaalden, een gouden oorring, (musket) kogels, speelgoed, een enkele zwerfkei, loden randjes van raamwerk, kralen, schelpen, beslagstukjes, bewerkte stukjes been, kledinghaakjes, knikkers en zelfs een vuursteenkets van een geweer of pistool gevonden. Vondstcategorieën: Botmateriaal: Het botmateriaal is vrijwel allemaal (sterk) gefragmenteerd. Dit is te verklaren uit het feit dat door de vele bijzettingen door de eeuwen heen men door oudere graven heeft heengegraven met verspreiding en fragmentering tot gevolg. Vooral bij de mogelijk grote herbegraving rond 1828 zal veel grond zijn omgezet. Het gevonden botmateriaal is niet nader geanalyseerd maar, naar de wens van de herinrichtingscommissie, zo spoedig mogelijk herbegraven in een verzamelgraf op het kerkhof.
Afb. 6 De verzamelde vondstgroepen: pijpenkoppen en – steeltjes, aardewerk, ijzerwerk, botmateriaal en glaswerk. Foto: A. Vermeulen.
66
|
Aardewerk: De gevonden aardewerkfragmenten vullen een flinke emmer. Hierbij valt op dat circa 95% uit de 18e eeuw stamt en maar een enkel scherfje uit de Middeleeuwen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat men in de kerk op een bepaald moment een vullaag heeft aangebracht met afvalmate-
De archeologie van de Willibrordkerk te Nederhorst den Berg (NH)
02-binnenwerk.indd 66
31-03-2008 11:31:37
riaal uit de directe omgeving. Het merendeel van de scherven bestaat uit geglazuurd huis-tuin-en-keuken aardewerk. Pijpenkopjes/-steeltjes: Er zijn circa 75 pijpenkoppen en meer dan 100 pijpensteeltjes gevonden. Ook deze zijn vrijwel allemaal te dateren in de 18e eeuw en zullen vermoedelijk tezamen met het aardewerk in de kerk terecht zijn gekomen. De merkjes op de pijpensteeltjes – ten behoeve van het achterhalen van maker en productieplaats – zijn nog niet nader gedetermineerd. Glaswerk: Ook werden tijdens het onderzoek, naast loden strips van het glas-in-lood, enkele honderden stukjes glaswerk uitgezeefd. Naast enkele stukjes van een drinkglas (geribbeld randfragment) of fles, zijn dit vooral glasscherven af komstig uit de kerkramen. Deze glasscherven variëren van dik naar zeer dun, de meeste zijn geïriseerd.16 Het kleurgebruik van de kerkramen door de eeuwen heen blijkt te variëren: lichtgroen, donkergroen, een enkel stukje bruin/oranje, helder wit en 1 stukje paars. Een belangrijke constatering is dat geen van de stukjes glas is gebrandschilderd. Voor kerkglas geldt; hoe dunner hoe ouder. Het dunst aangetroffen glas dateert waarschijnlijk uit de 15e eeuw. IJzeren pennen/spijkers: Er werden bijzonder veel ijzeren nagels en pennen uitgezeefd, meestal afkomstig van grafkisten. Deze ijzerwaren zijn niet verder onderzocht op typologie of ouderdom. Bouwmateriaal en pleisterwerk: Het meeste uitgezeefde materiaal bestaat uit allerhande brokjes bouwmateriaal waarbij opvalt dat de kleine fragmenten sterk domineren. Op de stukken leisteen zijn helaas geen tekeningen of iets dergelijks aangetroffen. Ook werden enkele bewerkte stukken stucwerk aangetroffen, mogelijk afkomstig uit de periode van voor de reformatie. Zeer bijzonder zijn enkele stukjes gekleurd pleisterwerk.
De aangetroffen kleuren variëren van wit, zwart, grijs en omber (soort okergeel). Vermoedelijk waren de muren van de middeleeuwse Willibrordkerk een kleurrijk geheel, vooral bestaand uit aardse tinten.
Afb. 7 De aantallen aangetroffen munten per periode. In totaal zijn er 226 munten gevonden.
Munten: Bijzonder interessant zijn de vele aangetroffen munten. De oudste munten zijn aangemeld bij het Geldmuseum te Utrecht en gedetermineerd. Door de droge ligging in het zand zijn de munten doorgaans van goede kwaliteit. Het zijn bijna alle kleine denominaties (kleinste eenheden), in de loop der eeuwen verloren bij het collecteren en verdwenen tussen de kieren van de (houten) vloer. In totaal zijn er 226 munten gevonden. De
Afb. 8 Redelijk zeldzame Maartensduit, Stad Utrecht. 1521. De patroonheilige St. Maarten is hier gezeten te paard en deelt zijn mantel met een verkleumde bedelaar. Numisnr. 1087689. Foto: auteur.
De archeologie van de Willibrordkerk te Nederhorst den Berg (NH) |
02-binnenwerk.indd 67
67
31-03-2008 11:31:41
(a)
(b)
Afb. 9 Onbekende munt variant van Frederik van Baden, Stad Utrecht, 1496-1517. Numisnr. 1087668. (a) voorzijde; (b) achterzijde. Foto: auteur.
68
|
oudste munt dateert uit de periode 1300-1350, de jongste uit 2005. Het cirkeldiagram in af beelding 7 toont de aantallen munten uitgesplitst naar periode. Het is natuurlijk moeilijk hieraan conclusies te verbinden omdat deze cijfers niet gecompenseerd zijn met betrekking tot perioden van armoede (minder collectegeld), meer of minder kerkbezoek of het ter beschikking hebben van diverse denominaties (vroeger minder soorten kleingeld dan nu). Bij een onverstoorde grondsituatie ligt het jonge vondstmateriaal bovenin en geldt; hoe dieper hoe ouder. Bij het zand van de Willibrordkerk ging dit echter niet op en zijn oudere (diepere) grondlagen vermengd met de grondlagen erboven. Ook bleven munten niet zelden 100 jaar in de roulatie. Toch is het opmerkelijk dat ondanks de compleet omgewoelde grond de aantallen vondsten overeenkomen met de verwachting, namelijk dat naarmate de vondsten ouder zijn, zij in aantal afnemen. In een omgewoelde situatie is in de bovenste grondlaag immers meer ‘nieuwere’ grond aanwezig dan oude. Wat opvalt in het muntbeeld is dat de munten van Utrecht domineren en dat de munten uit Holland nagenoeg afwezig zijn. De geografische relatie (Vecht) tussen Nederhorst den Berg en Utrecht is hiervoor mogelijk een verklaring. Tot slot nog twee bijzonderheden. Uit de muntvondsten blijkt dat niet elke kerkganger nobele gedachten had bij het collecteren; er zitten valse munten bij zoals enkele speelpenningen en een valse duit van Reckheim. Ook is het vermoeden bevestigd dat zich in archeologisch onderzocht kerkzand verrassingen kunnen bevinden. Niet alleen werden enkele zeldzame jaren van Utrechtse duitjes gevonden uit het eerste kwart van de 16e eeuw, ook werd gestuit op een nog onbekende muntvariant van Frederik van Baden (1496-1517) (afb. 8 en 9).17 Deze munt is na overleg geschonken aan het Geldmu-
seum ten behoeve van de nationale munten penningencollectie. Naschrift Aan dit unieke onderzoeksproject hebben circa 40 vrijwilligers meegewerkt. Het was een enorme inspanning, maar niet zonder resultaat. De belangrijkste constatering is dat het kerkzand, ondanks de compleet verstoorde context, toch belangrijke, aanvullende informatie oplevert, die anders zou zijn verloren gegaan. Niet zelden wordt bij dit soort contexten op een munt- of muntvariant gestuit die nog niet eerder bekend was. De auteur wil met de bevindingen van het onderzoek pleiten voor meer aandacht voor kerkzandonderzoek – dat uitstekend uitgevoerd kan worden door AWN-afdelingen. Het gebruik van fijnmazige zeven en de inzet van metaaldetectoren heeft zijn vruchten afgeworpen. Duidelijk is gebleken dat voldoende tijd moet worden genomen om het uitgezeefde materiaal zorgvuldig na te kunnen lopen op vondsten. In het bijzonder de dunne en kleine middeleeuwse muntjes vielen nauwelijks op tussen de vele schilfertjes leisteen. Mocht de vloer van de Willibrordkerk ooit nog eens open gaan, dan valt hier nog veel te ontdekken, omdat slechts een toplaag van circa 40 cm. is verwijderd. Inmiddels is in het zuidportaal een vitrinekastje opgehangen waarin enkele van de vondsten uit de kerk zijn uitgestald. De overige vondsten (inclusief de complete muntlijst) zijn overgebracht naar de Historische Kring Nederhorst den Berg, waar zij bereikbaar blijven voor eventueel vervolgonderzoek. Met dank aan alle vrijwilligers die direct of indirect hebben meegeholpen aan dit zeefproject, in het bijzonder Anne Fortuin, Jan Pelsdonk, Els van Damme, Rob Wolfrat, Marieke Verheul, Piet Leupen en de fotografen die belangeloos meewerkten. Een 8 minuten durende documentaire, gemaakt voorafgaand aan het onderzoek, is te zien via: www.naerdincklant.nl . cruysheer@hotmail.com
De archeologie van de Willibrordkerk te Nederhorst den Berg (NH)
02-binnenwerk.indd 68
31-03-2008 11:31:44
Noten 1 In 1917 is in het dorp een 32 m diepe boring gezet (gegevens TNO-Dinoloket), die alleen zand aanboorde, waaruit bleek dat het hier om opduikende pleistocene zanden gaat. 2 Kok 2007 en Cruysheer/Kok 2008 (in prep.). 3 Van Damme, 2007. Ook wordt in dit fraaie overzichtsartikel de veronderstelde familierelatie geduid tussen de beroemde familie Van Aemstel en (de grootmoeder van) Liudger. 4 Mondelinge mededeling P. Leupen (zie ook Leupen, 1996). 5 De destijds ‘aantrekkelijk’ gelegen berg vormde tenslotte, naast economisch gunstig gelegen tussen het Overmeer en Uitermeer (visvangst en vogeljacht), ook het middelpunt tussen Utrecht en Muiden/Zuiderzee – als schakel in het zogeheten ‘river-based-trading-system’. Bovendien zijn volgens Dekker Naarden en Muiden dochterkerken van Werinon en grensden zij volgens een goederenlijst in de 10e eeuw nog aan de moederkerk. Tussen Loenen enerzijds en Naarden/Muiden anderzijds ligt de (kerk)berg van Nederhorst/Werinon (zie ook Leupen, 1996, 582) waarbij de berg zowel geografisch, religieus als mogelijk ook demografisch een centrumfunctie vervulde. 6 Een bekend voorbeeld in Nederland is de NH kerk te Elst, waarvan de vroegmiddeleeuwse voorgangers zijn gebouwd op de resten van een Gallo-Romeinse omgangstempel. Ook deze Romeinse tempel, die twee bouwfasen kent, is vermoedelijk geënt op een inheemse voorganger. De tempels zijn gebouwd op een heuveltje(!), gelegen op de splitsing van twee oude rivierarmen van de Rijn. 7 Rijksmonumentnr. 30298, zie voor de korte en bondige beschrijving: www.kich.nl . 8 Gooisch Nieuwsblad, 1970. 9 Mondelinge mededeling A.R. Fortuin (voorzitter herinrichtingscommissie). 10 Mondelinge mededeling J. Colenbrander (architect en lid herinrichtingscommissie). 11 Krol, 1949, 115. 12 Gooisch Nieuwsblad, 1970. 13 Scherpenhuijsen, 1996. 14 Van der A en Angenent, 2006. 15 Wel werd in 2000 en 2003 nabij het koor van de Mariakerk in Diemen (kerkhof)zand uitgezeefd waarbij gebrandschilderde glasfragmenten en muntjes werden gevonden (Wiggers, 2000 en 2004). Ook bijvoorbeeld te Eemnes kwamen muntjes en bouwmateriaal onder de kerkvloer vandaan, waaronder een bracteaat uit 1366 (Out, 1974 en 1989). 16 Door een chemische reactie met stoffen in de grond vertoont het glas soms alle kleuren van de regenboog. Dit verweringsproces is een spontaan verschijnsel en wordt ook wel irisering genoemd. 17 Dit betreft Numisnr. 1087668. De munt is een variant van het type zoals beschreven in Van der Chijs XXII.19, met als omschrift ‘+ MO (FR)EDRICI E(PI) TRAEC’ in plaats van ‘+ FRED ... EPI ... TRAIE’ (schriftelijke mededeling J. Pelsdonk, Geldmuseum). Literatuur A, S. van der & W. Angenent 2006: Rondom de stad: Gemeentelijke archeologie in Ede, Onder de vloer van de N.H. kerk van Bennekom, Westerheem, nr 4, augustus 2006. Amstel, Th.A.A.M. van, 1999: De heren Van Amstel 1105-1378, Hun opkomst in het Nedersticht van Utrecht in de twaalfde en dertiende eeuw en hun vestiging in het hertogdom Brabant na 1296, Hilversum. Anoniem, 1970: De kerk van vele stijlen op de vreemde heuvel, Gooisch Nieuwsblad, 2 september 1970. Buitelaar, A.L.P., 1993: De Stichtse ministerialiteit en de ontginningen in de Utrechtse Vechtstreek, Middeleeuwse Studies en Bronnen 37, Hilversum. Cruysheer, A.T.E. en R.S. Kok, 2008: De IJzertijd en Romeinse tijd van Gooi- en Vechtstreek, Naerdincklant Jaarboek 2007 (in prep.). Damme, E.N.G. van, 2007: De familie van Aemstel en de strategische ‘Berg Ter Horst’, Tijdschrift Tussen Vecht en Eem, 25e jrg., nr. 1, maart 2007. Kok, R.S., 2007: Wat de bodem vertelt over de vroegste bewoningsgeschiedenis van de Vechtstreek en de rol die de amateur-archeoloog daarbij kan spelen, Tijdschrift Historische Kring Breukelen, volume jaargang 22, nr. 2. Leupen, P. 1996: Werinon, Willibrord en Liudger, Werinon, Uitgave van de Historische Kring Nederhorst den Berg, nr. 22, september 1996. Karsemeijer, H.N., 1993: De bouwgeschiedenis van de Willibrordkerk, Tussen Vecht en Eem, 11e jrg., nr. 2, mei 1993. Krol, J., 1949: De Nederlands Hervormde Kerk, De Geschiedenis van Nederhorst den Berg, 107-116. Out, J.V.M., 1974: De Nicolaaskerk van Eemnes-Buiten, Een historische schets, Tijdschrift Tussen Vecht en Eem, jrg. 4, afl. 4, november 1974. Out, J.V.M., 1989: Op zoek naar schatten…. Nieuwe feiten over een oude kerk, Historische Kring Eemnes, jrg. 11, nr. 1, april 1989. Scherpenhuijsen, K., 1996: Grafkelders in de Willibrordkerk, Werinon, Uitgave van de Historische Kring Nederhorst den Berg, nr. 23, december 1996. Wiggers, R. 2000: Middeleeuws glas uit Diemen, Westerheem, nr. 1, februari 2000. Wiggers, R. 2004: Laat-Middeleeuws glas uit Diemen, Het Profiel, juni 2004. De archeologie van de Willibrordkerk te Nederhorst den Berg (NH)
02-binnenwerk.indd 69
|
69
31-03-2008 11:31:44
-advertentie-
De Archeoboot Hazenberg Archeologie is vast van plan het verhaal van de archeologie van Limburg en de rivier de Maas, te gaan vertellen. Is er een betere plek om dit te doen dan op de Maas zelf? De Archeoboot zal in april 2009 één week lang gaan varen over de Maas, iedere dag aanleggend in een andere Maashaven (zie het kaartje hiernaast). In die week moet er een duidelijk overzicht ontstaan van de archeologie van Limburg en de Maas. Rondleidingen, workshops en een tentoonstelling moeten hier voor zorgen. Het wordt een tentoonstelling óp de Maas en óver de Maas.
De tentoonstellng bevat absolute topvondsten, waaronder: dé ontdekking van Limburg. Het grote publiek zal uiteindelijk zelf gaan bepalen wat dé ontdekking van Limburg is. Hazenberg Archeologie weet zich met de Archeoboot al verzekerd van de medewerking van o.a.: DSM, de Provincie Limburg en Rederij Stiphout, maar is altijd op zoek naar nieuwe partners die kunnen en willen investeren in dit mooie project. Kijk voor meer informatie op:
www.hazenbergarcheologie.nl
02-binnenwerk.indd 70
31-03-2008 11:31:48
Elitaire deftigheid of burgermans truttigheid? Glazen kralen en tropische schelpen in het dorp Alphen aan den Rijn (ZH) Roos van Oosten
In 1985 en 1986 had de Radboud Universiteit, toen nog Katholieke Universiteit Nijmegen geheten, in Alphen aan den Rijn een grote opgravingscampagne. Ze kreeg daarbij assistentie van de AWN-afdeling Rijnstreek. Hoofddoel van de campagne was het vinden van het Romeinse castellum; de middeleeuwse en postmiddeleeuwse sporen waren hierbij minder van belang. Op verzoek van wijlen prof. dr. J.K. Haalebos nam daarom de AWN-Rijnstreek deze in werkput III voor haar rekening.1 De verrassing was groot toen daar in juni 1986 bij de aanleg van het profiel op de locatie Julianastraat 57 plotseling glinsterende kleuren in de klei te zien waren. Na zoeken met de hand en troffel bleek het om meer dan 1500 glazen kralen plus enkele exotische schelpen te gaan.2 Al spoedig stond de locatie in de wandelgangen bekend als ‘de kralentuin’. Toen een jaar later op het aangrenzende perceel gegraven kon worden, was de hoop dan ook dat zich hier de eigenlijke kralentuin/schelpengrot zou bevinden. Het leverde echter niets op.3 Daarmee was de vondst enigszins raadselachtig geworden: wat kon het geweest zijn? In dit artikel meer over de kralen, schelpen en de context. Locatie In 1986 zag de Julianastraat er heel anders uit dan nu. Aan de straat stonden enkele kleinere panden, waarin de voormalige fa. Couvée zijn onderkomen had. Werkput III lag achterin de tuin, vlak tegen het Omleidingskanaal aan. De percelen liepen door tot aan het water en de doorgang die er nu loopt (afb. 1), bestond toen niet. Ten oosten werd de werkput begrensd door de achtergevel van de gebouwen van de fa. Couvée, ten westen door het Omleidingskanaal, ten noorden door de tuin van het naastgelegen perceel (Julianastraat 59) en aan de zuidzijde door een betonnen schutting van Julianastraat 53. Het vondstcomplex lag op de locatie Julianastraat 57 tegen de erfgrens
met nummer 53 (afb. 2). Julianastraat 57 en 59 zijn na deze opgraving gesloopt en in 1989 is daar door AWN-Rijnstreek een grote opgraving uitgevoerd die bekend is geworden als ‘opgraving Couvée’.4 Tegenwoordig is vrijwel het complete bouwblok tussen de Nederlands Hervormde Kerk en de Kerkstraat ingenomen door supermarkt Hoogvliet. Van de oude perceelsindeling is niets meer terug te vinden. De kadastrale kaart van 1832 geeft een goed beeld van de oude bebouwing. Op perceel 53 zijn elf kleine woningen gesitueerd (kadastraal nrs. 106 t/m 112), op het naastgelegen perceel 57 is een woning van aanzienlijk grotere omvang aanwezig (kadastraal nr. 119) en op perceel 59 zijn vier gebouwen zichtbaar.
Afb. boven 18e-eeuwse gewonden kralen.
Elitaire deftigheid of burgermans truttigheid?
02-binnenwerk.indd 71
|
71
31-03-2008 11:31:50
Afb. 1 Foto huidige situatie, gezien vanuit het westen. Het water is het Omleidingskanaal.
17e- en 18e-eeuwse sporen Welke sporen nu precies zijn aangetroffen in werkput III en waar het vondstmateriaal bij hoorde, was niet eenvoudig te reconstrueren (afb. 3). De velddocumentatie is enigszins cryptisch en de lange tijd tussen opgraven (1986) en uitwerking (2006) heeft de zaak bemoeilijkt. Het een en ander werd een stuk inzichtelijker toen na al die jaren de originele vlaken profieltekening uit Nijmegen werd verenigd met de overige opgravingsdocumentatie, aanwezig bij AWN-Rijnstreek, en er bovendien onverwachts nog vondst-
materiaal van de opgraving uit het provinciaal bodemdepot tevoorschijn kwam. In 1660 werd de Molenvliet versmald en gekanaliseerd. Sindsdien wordt de waterloop aangeduid als het Kanaal of voluit het Omleidingskanaal. Dit betekende dat de erven aan de Julianastraat, toen nog Herenstraat geheten, met een aantal meters werden uitgebreid, zoals ook duidelijk zichtbaar is in het profiel (afb. 4). Dit betekende wel dat het boenhok dat oorspronkelijk aan het water gelegen was, er nu enkele meters vandaan kwam te liggen. Een boenhok is een half open huisje waar de afwas gedaan kon worden en is in een agrarische context ook de plaats waar melk- en kaasgerei gewassen wordt. De nabijgelegen houten planken en vertreding in het profiel zullen met dit boenhok te maken hebben. Het naastgelegen perceel had eveneens met een paar meter naar achteren geschoven boenhok te maken. De kavelsloot die tussen perceel 57 en 59 liep, is niet meer doorgetrokken tot de nieuwe walkant en zal bij deze gelegenheid gedempt zijn. De nabijgelegen rechthoekige planken beerput is vóór de kanalisering gebouwd. Uit de beerlaag kwam vondstmateriaal uit de tweede helft van de 15e eeuw
Afb. 2 Locatiekaart van de opgraving, gebaseerd op de kadasterkaart van Alphen ca. 1832. Informatie over de locatie van de beerput is ontleend aan Van der Most 1997, afb. 3.
72
|
Elitaire deftigheid of burgermans truttigheid?
02-binnenwerk.indd 72
31-03-2008 11:31:53
(9 MAE aardewerk). Deze datering is overigens opvallend vroeg, omdat uit de historische gegevens blijkt dat het perceel in 1583 ‘leeg’ is verkocht. De beerput is gedempt, maar op basis van het weinige vondstmateriaal is geen nauwkeurige datering mogelijk. Vermeldenswaard is bovendien dat zich in de dempingslaag ook een glazen (gewonden) kraal bevond. De beerput is vermoedelijk op dat moment vervangen door een ronde, ernaast gelegen put. De rechthoekige kuil, die ik interpreteer als insteek van de beerput, bevatte meer dan 200 fragmenten van tabakspijpen die dateren uit de periode 1715 tot 1740.5 Overig vondstmateriaal, dan wel de aard van de vulling, is onbekend. De demping van de oude beerput is vermoedelijk ook rond 1740 te plaatsen. Wellicht mogen we deze datering in verband brengen met een nieuwe eigenaar, familie De Jouwer, die het perceel in 1736 kocht. Waarschijnlijk in het eerste kwart van de 19e eeuw is er een dertig tot veertig cm dik pakket klei opgebracht (afb. 4). De muur van het boenhok is er eveneens mee overdekt, zodat deze nu definitief buiten gebruik was gesteld. Aan de onderzijde van dit pakket zijn de kralen en schelpen aangetroffen. De vondstgroep lag niet geïsoleerd, maar er lag meer bij: 39 stuks ceramiek, 2 stuks glas, 6 tabakspijpen, wat scherfjes vensterglas en een stukje faience tegel. Het betrof redelijk
grote fragmenten: twee roodbakkende testen en een witbakkend miniatuurtestje waren, bijvoorbeeld, nagenoeg compleet. De zes tabakspijpen kunnen gedateerd worden in de periode 1715-1770.6 De ceramiek loopt door tot in het eerste kwart van de 19e eeuw (drie industrieel gefabriceerde witte kopjes). Het betreft in elk geval huishoudelijk afval. Deels betreft het gebruiksvoorwerpen, zoals de al genoemde testjes, een steelpan en een komfoor. Enkele andere voorwerpen hebben meer een pronkfunctie gehad. Naast de weinig bijzondere borden van faience en porselein zijn dat drie fragmenten van vazen, één van faience en twee van Chinees porselein. Mogelijk ook een pronkfunctie (of kinderspeelgoed?) had een witbakkend miniatuurkomfoortje (afb. 5). De porseleinen exemplaren kunnen aan het einde van de 17e of begin van de 18e eeuw geplaatst worden.7 Het kunnen kaststellen geweest zijn. Kaststellen zijn sets van twee of meer bij elkaar behorende vazen die bovenop een kast werden gezet. Het faience exemplaar is een bekervaas met een omlijsting in reliëf van rococovoluten. Een dergelijke omlijsting op kaststellen is typisch voor de tweede helft van de 18e eeuw.8 De kralen zijn afkomstig uit de opgebrachte laag; de vraag is dan ook of die dan wel zeker van dit perceel afkomstig is. In theorie kan van elders aangevoerde
Afb. 3 Vereenvoudigde vlaktekening werkput 3 (20x10m) (vlak 1, 2 en 3). V.l.n.r.: wc = constructie op tekening aangeduid als WC, baksteen 19x19x4 met houten plank; sl = sloot, donker grijze klei en veel Romeins aardewerk; sl = sloot, donker grijze klei; r = riool van baksteen; bp = beerput met bakstenen onderkant en houten binnen bekisting, vulling 15B-16A; i = insteek 1715-1740; bp = beerput, geen nadere info; sl = sloot, vette donker grijze vette klei en Romeins baksteen.
Elitaire deftigheid of burgermans truttigheid?
02-binnenwerk.indd 73
|
73
31-03-2008 11:31:54
Afb. 4 Deel van het zuidprofiel. 1: opgebracht zand; 2: donkergrijze vuile klei met veel Romeinse scherven en 18e-eeuws puin; 3: opvulling met baksteenpuin (witte zone is zonder puin); 4: bruin organisch materiaal (mest); 5: bovenkant: grijze zandige klei, onderkant: grijze klei met Romeinse scherven. Er is nog opgemerkt dat op grote diepte de rand van het kanaal is waar genomen; 6: zand; 7: bakstenen muur van een boenhok.
grond nooit uitgesloten worden. Veel kralen zijn immers gevonden doordat Amsterdamse grachten werden uitgebaggerd en de bagger in de meer landelijke omgeving als toemaak (bemesting) heeft gediend. Deze situatie is hier niet waarschijnlijk. Ten eerste betreft het een redelijk grote hoeveelheid materiaal die geconcentreerd is aangetroffen, uit dezelfde tijd dateert en inhoudelijk bij elkaar hoort (pronkfunctie: kralen, schelpen en kastvazen). Bovendien zijn enkele objecten nagenoeg compleet aanwezig. Dit suggereert ook dat er niet over grote afstanden mee gesleept is. Een tweede, zij het indirecte, aanwijzing is dat in de beerkelder (dempingslaag rond 1740) ook een glazen kraal is aangetroffen. Dit ondersteunt de veronderstelling dat de eigenaar van de verzameling kralen en schelpen op dit perceel gewoond heeft. Exotische schelpen De schelpen zijn erg verweerd; de oorspronkelijke kleuren zijn vervaagd, wat het vaststellen van een exacte herkomst bemoeilijkt. Van de dertig schelpen zijn er 22 afkomstig uit tropische gebieden.9 Onder de schelpen bevinden zich negen zogenaamde kaurischelpen (afb. 6). Kaurischelpen of (Monetaria) Moneta werden met duizenden tegelijk door de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) uit de Oost naar de Republiek meegenomen.10 De VOC verkocht deze weer door aan de
74
|
West-Indische Compagnie (WIC) en de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC van 1720-1889), die de kaurischelpen (net als glazen kralen) als een ruilmiddel gebruikten bij de koop van slaven in West-Afrika.11 De slaven werden doorverkocht in Zuid-Amerika en de schepen van de WIC en MCC voeren vervolgens terug naar de Republiek met ondermeer suiker, koffie en tabak in het ruim. Kaurischelpen worden regelmatig aangetroffen in Nederland. Voor de kust van Zeeland is ooit een VOC-schip met een lading kaurischelpen vergaan, die nog steeds regelmatig aanspoelen op met name Walcheren. De VOC bewaarde tonnen vol kaurischelpen in het Zeemagazijn op Oostenburg in Amsterdam en bij de opgravingen op Oostenburg in de jaren ’80 werden ze dan ook in grote aantallen gevonden. Ook elders in Amsterdam worden kaurischelpen regelmatig aangetroffen.12 Glazen kralen In het vondstcomplex bevonden zich meer dan 1500 (fragmenten van) kralen (afb. 7 en 8). Een minimum aantal exemplaren laat zich moeilijk vaststellen. Het merendeel betreft namelijk fragmenten van staafvormige kralen. De lengte van de staaf varieerde, zodat van een fragment moeilijk bepaald kan worden of dit één exemplaar vertegenwoordigt. Voor het determineren van kralen is het
Elitaire deftigheid of burgermans truttigheid?
02-binnenwerk.indd 74
31-03-2008 11:31:55
schema van Kidd & Kidd uit 1970 nog steeds actueel.13 Op dit schema is het nodige af te dingen14: achter verschillende typenummers gaan soms vrijwel identieke kralen schuil. Voor egaalblauwe cilindrische kralen bestaan bijvoorbeeld tien typenummers, terwijl het verschil tussen bijvoorbeeld marineblauw, donkerblauw, lichtblauw of het formaat small (2-4 mm) en medium (4-6 mm) miniem is. Bij archeologisch opgegraven kralen zijn deze kenmerken bovendien vanwege verwering en breuk dikwijls niet meer te bepalen. De belangrijkste manieren om kralen te produceren zijn het winden van glas rondom een ijzeren staaf (gewonden kralen) en het trekken van kralen (getrokken kralen). Getrokken kralen zijn cilindrische, staafvormige kralen en worden gemaakt door met twee man aan weerszijden van een klomp glaspasta met een luchtbel te trekken. De strepen ontstaan door het gebruik van gekleurde glasdraden. Wanneer de buis gedraaid wordt, krijgen de strepen een spiraalvormig effect (getorst of getordeerd). Nadat de meterslange buis was afgekoeld, werd deze in kleine stukjes geknipt. Door deze cilindrische buisjes later opnieuw te smelten, konden ook ovale, ronde of platte kralen gemaakt worden. Meer dan 50 verschillende typen kralen kunnen worden onderscheiden. De meeste van deze typen (40) zijn slechts vertegenwoordigd door minder dan tien kralen. Een overzicht van de elf meest aangetroffen typen is weergegeven in afbeelding 8. Bijna tweederde van het vondstcomplex betreft staafvormige of cilindrische kralen. De cilindrische donkerbruine kraal met drie bundels glasdraden bestaande uit een blauwe of donkerbruine streep op wit, is dominant (meer dan 50%) (afb. 9). De overige kralen zijn opaak (ondoorzichtig). Transparante of doorzichtige exemplaren zijn in dit complex zeldzaam. Het aantal egale kralen is eveneens beperkt. Meestal zijn de kralen versierd met één of meer verschillend gekleurde glasdraden. De glasdraden lopen hierbij recht; spiraalvormige kralen zijn sterk in de minderheid (minder dan 4%).
Opgegraven kralen van elders Vanaf 1597 was het eerste glashuis in Amsterdam gevestigd, waar ondermeer kralen werden gemaakt. Productieafval en kralen worden regelmatig aangetroffen bij opgravingen in Amsterdam, zoals op het Waterlooplein, aan de Keizersgracht, de Kloveniersburgwal en recent van het glashuis ‘De twee rozen’ aan de Rozenstraat.15 In Middelburg was de productie van kralen al eerder begonnen dan in Amsterdam en ook hier zijn complexen bekend met kralen en productieafval, zoals in de Blindenhoek en aan de Spanjaardstraat.16 Afgaande op het recente artikel in Westerheem over stadsarcheologie in Utrecht werd bovendien ook daar een redelijke hoeveelheid kralen gepresenteerd. Deze exemplaren wijken dusdanig van de Amsterdamse kralen af, dat dit mogelijk een lokale productie betreft.17 Verder zijn kralen vooral bekend als losse vondsten uit weilanden en akkers. Huisvuil werd gecomposteerd en regelmatig werden de grachten in Amsterdam uitgediept en de bagger op schuiten buiten de stad gebracht om als compost op de landerijen te dienen. In de bagger bevond zich allerhande afval, zoals aardewerkscherven, lakenloodjes en kralen.18 In elk geval in Haarlem zijn glazen kralen ook een regelmatig terugkerende vondst, al is hun totale aantal gering. Glazen kralen en kralen van schelpen worden in groten getale aangetroffen op vindplaatsen in Noord-Amerika, zowel bij handelsposten als Fort Oranje alsook bij nederzettingen van Iroquois-Indianen.
Afb. 5 Aardewerk met pronkfunctie.
Elitaire deftigheid of burgermans truttigheid?
02-binnenwerk.indd 75
|
75
31-03-2008 11:31:57
Afb. 6 Kaurischelpen.
De Europeanen ruilden de kralen namelijk voor beverhuiden. De Indianen dichtten de kralen een hoge rituele waarde toe. In Noord-Amerika wordt er dan ook veel onderzoek naar kralen gedaan.19 Verschillen en overeenkomsten Een intrigerende vraag is wanneer en waar de kralen geproduceerd werden. Uit historische gegevens is bekend dat glasblazerijen behalve in Middelburg en Amsterdam ook in andere plaatsen als Rotterdam en Dordrecht gevestigd waren.20 Productieafval van kralen is tot nog toe alleen bekend uit Amsterdam en dan alleen uit de periode vóór ca. 1675. In Middelburg zijn er ook aanwijzingen voor productieafval, maar dit is nog geenszins overtuigend en bovendien wordt vergelijken bemoeilijkt omdat de complexen ongepubliceerd zijn. Het vaststellen van een productieplaats is dan ook een hachelijke onderneming. Wanneer de kralen precies geproduceerd zijn, is moeilijk aan te geven. Veel typen kralen zijn geruime tijd achter elkaar geproduceerd en het aantal gedateerde kralencomplexen in Nederland is gering.
Het uiterlijk van enkele van de staafvormige en daarvan afgeleide kralen lijkt het meest op 17e-eeuwse kralen. Wat betreft de Amsterdamse productie is opgemerkt dat het aandeel cilindrische kralen na 1700 afneemt en het aandeel gewonden kralen toeneemt.21 Na 1675 werd de glasproductie in de Republiek over het algemeen geringer onder invloed van concurrentie van loodglas uit Engeland en kristalglas uit Bohemen, en was grootschalige productie van kralen uitzonderlijk. Staafvormige of hiervan afgeleide kralen zijn in dit complex veruit in de meerderheid (meer dan 97%). Eveneens is het percentage natuurstenen kralen gering. Er komen zwarte kralen van git voor en kralen van barnsteen of agaat, maar samen vormen deze nog geen 2%. Deze twee kenmerken doen eerder een 17e- dan een 18e-eeuwse productiedatum vermoeden. Voor een datering van de afzonderlijke kralen ben ik te rade gegaan bij Michel Hulst (vrijwilliger gemeente Amsterdam), Jan Baart (voormalige stadsarcheoloog Amsterdam) en twee Amerikaanse kenners van (Nederlandse) kralen, Jamey Allen en Jim Bradley. Wat opvalt is dat in het complex twee fasen onderscheiden kunnen worden. Het overgrote deel kan rond 1650 geplaatst worden. Dit geldt voor de staafvormige kralen (afb. 8 eerste van de bovenste rij en de vijfde van de bovenste rij). Gelijke exemplaren zijn bekend van het Amsterdamse glashuis ‘De twee rozen’. Er zijn ook kralen die in het eerste kwart van de 18e eeuw geplaatst kunnen worden. Dit geldt voor de drie witte ovale kralen (afb. 8 de bovenste rij) de blauwe vijfhoekige, gewonden kraal (‘pentagon’
Afb. 7 Twee kettingen geregen van de kralen.
76
|
Elitaire deftigheid of burgermans truttigheid?
02-binnenwerk.indd 76
31-03-2008 11:31:58
kraal) (afb. 8 onderste rij tweede van links) en de gewonden kralen van de afbeelding op pagina 71. De tweede vraag, waar de kralen gemaakt zouden kunnen zijn, is al even moeilijk te beantwoorden. Voor wie een blik werpt op de eigenaren in de 17e eeuw in de buurt van de locatie van de vindplaats, is het op het eerste gezicht verleidelijk om te veronderstellen dat misschien enkele gewonden glaskralen zelfs van Alphense productie zouden kunnen zijn. Een perceel verderop, Julianastraat 63, was namelijk van 1625 tot zijn dood rond 1655 in handen van glasmaker Abraham Henricxsz. Mabilius. Bovendien was zelfs het naastgelegen Julianastraat 53 van rond 1620 tot 1644 in handen van een glasmaker, Adriaen Gerritsz. In 1597 bezat bovendien glasmaker en glasschrijver Gerrit Barentsz., de vader van Adriaen Gerritsz., een perceel binnen ditzelfde bouwblok aan de Papestraat (tegenwoordig Castellumstraat). Het beroep glasmaker is echter een ander dan dat van glasblazer. Een glasmaker maakte zelf geen glas, maar betrok glas van glasblazers en zette ruiten en vensters in. Een glasschrijver beschilderde ook gebrandschilderd glas.22 Een lokale productie van kralen is in elk geval uit te sluiten. Vergelijken we de kralen uit Alphen met die uit Amsterdam en Utrecht, dan vertonen deze op twee belangrijke punten overeenkomsten met de kralen uit Amsterdam. Ook binnen het Alphense vondstcomplex zijn die kralen zeldzaam waarbij in de dwarsdoorsnede van de kraal twee of meer kleuren te zien zijn (slechts twee kralen). Het glas is juist door en door gepigmenteerd. De glasdraden zijn in het merendeel van de gevallen recht en niet zoals bij de Utrechtse exemplaren getorst.23 Niet alle typen kralen
binnen het vondstcomplex zijn echter bekend uit Amsterdam, zoals de twee gewonden kralen, wat op zichzelf logisch is, omdat in Amsterdam complexen van na 1675 zeldzaam zijn. Schelpen en kralen Schelpen in een tuin kunnen ook duiden op een schelpengrot of -wand. Een schelpengrot kan een grot of poort zijn waar je doorheen kunt lopen, zoals bij de buitenplaats Backershagen te Wassenaar, of een schelpengalerij, een wand met daarin nissen met schelpen, zoals die bij kasteel Rosendael (Gelderland) tegenwoordig nog te bezichtigen is. Een schelpengrot kan ook een schelpenkamer betreffen, zoals in het Nationaal Rijtuigen Museum (Leek bij Groningen) te zien is. Het aantal schelpen is hiervoor weer vrij gering en bovendien werd bij schelpengrotten gebruik gemaakt van veel grotere schelpen. Het voorkomen van een grote verzameling kralen kan duiden op een kralentuin. Een kralentuin is een perkje met kralen in een tuin, zoals de bekende kralentuin in Broek in Waterland, ten noorden van Amsterdam.24 De kralen en schelpen zouden dan kunnen duiden op een kralen- dan wel schelpengrot, zoals ook de vergelijkbare vondsten bij de buitenplaats ‘Den Hoonaert’ te Leidschendam zijn geïnterpreteerd.25 Voor een kralentuin werden echter vaak grote ovale kralen gebruikt in effen kleuren blauw, zwart, wit en rood. Onze kralen zijn eigenlijk niet geschikt voor een kralentuin: ze zijn te klein en niet effen van kleur. Bovendien is de vondst middenin het dorp Alphen gedaan en niet op een buitenplaats met vorstelijke allure. Waar duiden die schelpen en kralen dan toch op? Na een tijdje met deze vraag te
Amsterdamse kralen
‘Utrechtse’ kralen
1
Het uitgangsmateriaal (glaspijpen) bestaat in meerderheid uit door en door gepigmenteerd glas.
De kralen bestaan uit blank glas, overtrokken met een laagje pigment, meestal bruin (mangaan/ijzeroxide)
2
De gestreepte kralen zijn zeer zelden getorst. De gestreepte kralen zijn bijna altijd getorst.
Kralenvondst uit Alphen a/d Rijn Het uitgangsmateriaal (glaspijpen) bestaat in meerderheid uit door en door gepigmenteerd glas. De gestreepte kralen zijn zelden getorst.
Elitaire deftigheid of burgermans truttigheid?
02-binnenwerk.indd 77
|
77
31-03-2008 11:31:59
hebben rondgelopen, wierp ik nogmaals een blik in de stoffige verzamelzak. Elk type was al jaren eerder geteld en apart bewaard. Na twintig jaar in zakjes te hebben gezeten, was de toestand van het glas (evenals het plastic van de vondstzakjes zelf) er op achteruit gegaan. In één zo’n vondstzakje leken alleen wat losse, vergane zakdoeken te zitten. Toen ik ook dit stoffige zakje opende, werd het duidelijk. Er zaten brokjes mortel in met gaatjes, waarvan sommige lege gaten opgevuld waren met kralen (afb. 10). Dit duidt erop dat de staafvormige en de daarvan afgeleide kralen een klein ornament hebben gevormd. Aan de schelpen is geen mortel aangetroffen; de gaatjes in de mortel lijken speciaal gemaakt te zijn voor de staafvormige kralen en niet voor de gewonden kralen of voor de schelpen. Aan de gewonden kralen of de schelpen is ook geen mortel aangetroffen. Aanvankelijk dachten we dat het een klein tuinornament betrof (de vondst was immers achterin de tuin aangetroffen), maar gezien de associatie met het huisafval kan het kralenmozaïek eerder in de huiselijke sfeer geplaatst worden. Kralenmozaïeken waren in de tweede helft van de 18e eeuw geen onbekend verschijnsel. De kunstenaar Johann Michael van Selow (1755-1820) had in het Duitse Braunschweig (Brunswijk, nabij Hannover) een flinke werkplaats waar grote tafelbladen
met kralenmozaïeken werden vervaardigd. De mozaïeken varieerden van eenvoudige geometrische motieven tot ingewikkelde landschappen. Hij decoreerde op deze manier ook kleinere objecten zoals dienbladen, doosjes en planken. De overeenkomst in techniek is treffend: de kralen zijn ook in de nog natte substantie gedrukt, zodat de mortel, of wat het ook precies is, zich naar de contour van de kralen vormt. Ons kralenmozaïek moet ook in deze context geplaatst worden.26 Het aardige is bovendien dat er bij de kralen/schelpen meer pronkerige objecten zijn gevonden: twee porseleinen en één vaas van faience (afb. 5) en een wit miniatuur komfoor. Met andere woorden: hier ligt een deel van de pronkkast/pronkkamer. Pronken was in de 17e en 18e eeuw een serieuze aangelegenheid. De meest uiteenlopende zaken konden voor deze sierfunctie dienen. Dat niet alle kralen bij elkaar passen en niet alle schelpen een homogene groep vormen, onderstreept juist de herkomst uit de collectie van een pronker. Een huiselijk pronkstukje Nu we weten wat het voorstelt en wanneer en waar de kralen mogelijk gemaakt zijn, zijn we toe aan de laatste vraag: is het mogelijk de vondst in verband te brengen met één van de eigenaren van het perceel? Oftewel, wie kan de bezitter van de
Afb. 8 Overzicht van de elf meest voorkomen de typen kralen (N = 1568).
78
|
Elitaire deftigheid of burgermans truttigheid?
02-binnenwerk.indd 78
31-03-2008 11:32:01
kralen en schelpen geweest zijn? Voor de reconstructie van de eigenaren op dit perceel vormen twee kaarten van Johannes Dou uit 1651 en 1660 een goed startpunt.27 De kaarten zijn getekend in verband met de omvorming van de Molenvliet tot Omleidingskanaal in 1660 en tonen eveneens de eigenaren van de aangrenzende percelen. Hiernaast is de digitalisering van het Alphense rechterlijk archief, dat via het internet te raadplegen is, een zeer welkom onderzoeksmiddel. Voor de reconstructie van de eigenaren wordt verwezen naar tabel 1. Aan het eind van de 16e eeuw is dit perceel uitgegeven en in 1583 leeg verkocht door de schout van Alphen Claes Philipsz. van Leeuwen voor f 88,-. De koper Jan Jansz. van Heijningen zal hier een huis op hebben laten bouwen, en mogelijk nogmaals, na de allesverwoestende dorpsbrand van Pinksteren 1619. Hij verkocht het in 1623 aan zijn broer, Philips Jansz. van Heijningen, schout van het nabije ambacht Oudshoorn, en in 1647 werd het verkocht aan mr. Pieter van Rijssum.28 Het feit dat Van Heijningen een schout was, mag gelden als een indicatie voor zijn welstand. De volgende bewoner, Pieter van Rijssum, stond te boek als chirurgijn, een heelmeester, die anders dan een deftige medicus een ‘ambachtsman’ was. Toch kan ook hij tot de economische bovenlaag van de Alphense bevolking
gerekend worden. Dit kan afgeleid worden uit de f 11,- die voor zijn begrafenis bij de Nederlands Hervormde Kerk werd neergeteld. Hij behoorde met dit bedrag tot de kleine 5% van de begravenen in de periode 1666-1682 (van in totaal 847 begravingen) die zich f 11,- of meer konden veroorloven voor een laatste rustplek.29 In 1708 werd het erf door de erfgenamen verkocht voor f 1000,-; de helft van de koopprijs ruim vijftig jaar eerder. Dit is des te opmerkelijker omdat het perceel inmiddels met een aantal meter gedempte Molenvliet was uitgebreid, maar het is wel verklaarbaar door het inzakken van de huizenmarkt. Geertje Gijsbrechtsdr. van Turkenburg († 26 januari 1759) en haar eerste man Ewoud Pietersz. van Staveren († 4 augustus 1711) werden de nieuwe eigenaars. De tarieven van de belasting op het begraven geven nu een snelle indicatie voor de welstand. In het gewest Holland werden er in deze periode vijf tarieven in deze belasting gehanteerd, te weten f 30,-, f 15,-, f 6,- f 3,- of pro Deo. Haar eerste man viel in de klasse van f 3,-, maar zij in die van f 15,-. Jan de Jouwer († 31 oktober 1787) en Geertrui van Dooren († 15 oktober 1789) waren in minder goeden doen: ze werden respectievelijk in de klasse van f 3,- en f 6,- aangeslagen. Van de latere eigenaars is dit niet meer vast te stellen; de belasting werd in 1806 afge-
Afb. 9 De meest voorkomende kraal.
Elitaire deftigheid of burgermans truttigheid?
02-binnenwerk.indd 79
|
79
31-03-2008 11:32:02
Tabel 1 Reconstructie eigenaren Julianastraat 57, perceelnr. 119, wijknr. 228, huisnr. 192.
Datum
Eigenaar
Prijs
Bron
f 88,-
Protocollen Alphen (=PA), inv. nr. 1 fol. 32. N.B.: Het betreft een verkoop van een leeg erf.
Claes Philipsz. van Leeuwen, schout van Alphen 1583, 20 januari Jan Jansz. van Heijningen x Grietgen Matheusdr. 1623, 6 maart
1637, 5 mei 1647, 16 mei
Philips Jansz. van Heijningen, f 1025,schout van Oudshoorn x Trijntgen Willemsdr. van Rhijn Jan Dircksz. van Outshoorn x Griet- f 1425,gen Jacobsdr.
1651
Mr. Pieter Cornelisz. van Rijssum, chirurgijn x Cornelia Maartensdr. van Leeuwen Mr. Pieter van Rijssum, chirurgijn
f 2000,-
1660
Mr. Pieter van Rijssum, chirurgijn
1708, 16 mei
1) Eewoud Pietersz. van Staveren x f 1000,Geertje Gijsbrechtsdr. van Turkenburg
PA, inv.nr. 6 fol. 166v.
PA, inv.nr. 13 fol. 4. PA, inv.nr. 15 fol. 145v.
Archief Rijnland, kaart Johannes Dou, 1651 A297. Archief Rijnland, kaart Johannes Dou, 1660, A298. PA, inv.nr. 28 fol. 26v.
2) Cornelis Banen Hogerwerf x Geertje Gijsbrechtsdr. van Turkenburg 1736, 27 januari Jan de Jouwer de oude x Geertrui van Dooren
f 1200,-
PA, inv.nr. 32 fol. 110.
1788, 24 mei
f 1000,-
PA, inv.nr. 43 fol. 75v.
ca. 1809
1810, 28 juli
Cornelis de Jouwer x Helena Nieuwenhof Jan Pel Nicolaasz. (armenmeester Gereformeerde Armen) x Elisabeth Rijnsburger Jan Herman Heller, junior, deurwaarder te Aarlanderveen
1820, 31 januari Abraham Levisson, houder Bank van Lening
schaft. De jongste zoon en latere eigenaar Cornelis de Jouwer was in elk geval loodgieter/leidekker van beroep. De 17e-eeuwse eigenaren waren duidelijk welgesteld, maar toch kan hen niet de pronkerige verzameling toegedicht worden. De meest recente stukken dateren immers uit de tweede helft van de 18e eeuw. In dat geval zijn Jan de Jouwer en zijn vrouw Geertrui van Dooren mogelijk eigenaar geweest en/of hun jongste zoon Cornelis de Jouwer. Zij behoorden niet tot de toplaag van Alphen. Het opsieren van het interieur met vaatwerk, porselein of faience was niet alleen beperkt tot de economische toplaag, maar was een algemeen gebruik. De stukken stonden bijvoorbeeld op de schoorsteenmantel, in een aparte kast of in een aparte pronk-
80
|
onbekend Reconstructie a.h.v. continuĂŻteit in noordelijke belending, te weten Hendrik Hogervorst. f 1600,PA, inv.nr. 28, aktenr. 100, bladz. 357. onbekend Not. Archief, inv.nr. 235, aktenr. 14.
kamer.30 In het eerste kwart van de 19e eeuw is het geheel als afval gedumpt en opgenomen in de ophogingslaag die toen is aangebracht. Misschien geen overbodige luxe op dat moment: het afval waarmee de oude Molenvliet al in 1660 was opgevuld, was na een periode van 150 jaar danig gaan inklinken. De ophogingslaag betekende een redelijk grote aanpassing op het perceel. Deze overgang past prima in de geschiedenis van de eigenaren. In het eerste kwart van de 19e eeuw vindt er ook een omslagpunt van eigenaren plaats. Rond 1809 doet Cornelis de Jouwer of zijn erfgenamen afstand van het meer dan zeventig jaar oude familiebezit. Via twee eigenaren die het slechts kort in bezit hadden, ging het over op de Joodse
Elitaire deftigheid of burgermans truttigheid?
02-binnenwerk.indd 80
31-03-2008 11:32:03
familie Levisson en later de familie Goudsmit, die er de Bank van Lening vestigde en er eveneens decennia woonde. De prijs van het huis is bij de verkoop in 1810 ook weer fors toegenomen: f 1600,in plaats van f 1000,- die er in 1788 voor neergeteld was. Omdat in die tijd de huizenmarkt in een absoluut dieptepunt verkeerde, is deze stijging een indicatie dat het pand grondig is opgeknapt. Conclusie In 1986 is door de AWN een bijzondere vondst gedaan achter op het perceel Julianastraat 57: ruim 1500 kralen en 30 schelpen, waarvan het merendeel afkomstig was uit tropische wateren. De staafvormige en de hiervan afgeleide kralen kunnen, gezien de overeenkomst met de Amsterdamse kralen, aldaar in de 17e eeuw vervaardigd zijn, al is dit niet zeker. De gewonden kralen zijn uit begin van de 18e eeuw; een mogelijke productieplaats is niet bekend. Een aantal kralen was in mortel gedrukt en vormde een vermoedelijk klein decoratief van een meubel of dienblad, zoals ook bekend is van de 18e-eeuwse kunstenaar Johann Michael van Selow. Gezien de context van huishoudelijk afval, waaronder drie (beker) vazen van mogelijk kaststellen, lijkt het erop dat het kralenmozaĂŻek opgenomen is geweest in een pronkcollectie van de gegoede middenklasse. Dankwoord Dit artikel had nooit geschreven kunnen worden zonder de inbreng van de hier na te noemen personen. Arnold Verkuylen en Carla van Veen hebben het nodige voorwerk gedaan. Hans van der Meulen heeft de tabakspijpen gedetermineerd en Piet de Baar heeft het artikel kritisch gelezen. Suus Sprey en Dick van der Kooij hebben flink gepuzzeld aan de reconstructie van sporen en vondsten (allen AWN-afdeling Rijnstreek). Dennis C. Nieweg (gemeente Den Haag) en J.P.H.M. Adema (Naturalis Leiden) hebben de exotische schelpen gedetermineerd en Wim Kuijper (Universiteit Leiden) de niet-exotische schelpen. Jan Kuiper en Henk Hendrikse (Stichting Cultureel Erfgoed
Zeeland) verstrekten informatie over de Middelburgse kralen. Michel Hulst (vrijwilliger Bureau Monumenten en Archeologie Amsterdam), Jan Baart (voormalig stadsarcheoloog Amsterdam), Jamey Allen en Jim Bradley (kralenspecialist in de VS) waren zo vriendelijk hun kennis over kralen te delen. RenĂŠ Kloosterman en Rien Polak van Archeologisch Projectenbureau Auxilia (Radboud Universiteit) hebben de toezending van de profiel- en vlaktekening geregeld. Jim de Nieuwe (Bureau Archeologie Haarlem) maakte enkele foto's.
Afb. 10 Brokjes mortel met hieraan vastgehecht nog enkele kralen.
R.M.R.van.Oosten@RUG.nl Gekroonde Liefdepoort 20 2311 RT Leiden
Noten 1 Over werkput 3: Kok 1999, 89; Bogaers en Haalebos 1987, afb. 1 en 42-43. 2 Er zijn meer dan 1500 kralen aangetroffen, maar deze zijn in particuliere collecties opgenomen. De hoeveelheid is onduidelijk. 3 Van der Kooij 1988, 9-10. 4 Kok 1999, 91-92. 5 Verslag H. van der Meulen, 1986 en aanvulling 2006. 6 H. van der Meulen, Briefrapportage, 16-1-2006. 7 Pers. communicatie Sebastiaan Ostkamp, ADC Archeospecialisten. 8 Van Aken-Fehmers 2001, 144. 9 Determinatie schelpen W. Kuijper, J.P.H.M. Adema en Dennis C. Nieweg. 10 Een goederenlijst uit 1649, Pol, 1989, 58. 11 Over deze zogenaamde driehoeksvaart zie o.a. www.geschiedeniszeeland.nl/themas/slavernij/handelsgoederen. 12 Baart 1985, 91-92. 13 Kidd en Kidd 1970.
Elitaire deftigheid of burgermans truttigheid?
02-binnenwerk.indd 81
|
81
31-03-2008 11:32:04
14 Een uitgebreide kritiek op dit schema en een alternatief, zie Karlins 1985. 15 Voor een overzicht van de vindplaatsen in Amsterdam, Baart 1988. Kloveniersburgwal: Veerkamp 2002, 15; de publicatie over de Rozenstraat is in voorbereiding. Bij de opgraving Waterlooplein zijn kralen aangetroffen in lagen die van vóór 1593 dateren; Baart veronderstelt dat deze kralen in Middelburg gemaakt zijn, Baart 1998, 28. 16 Nieuwsbrief Archeologie provincie Zeeland, nr. 2, juni 1998, nr. 6, maart 1999, nr. 7, 1999. Een afbeelding van de Middelburgse kralen: Caluwé e.a. 2003. 17 Rauws en Bakker 2006, 159. 18 Sleen 1967, 110; Juriaans-Helle 1994, 5 en 24; Rauws en Bakker 2006, 157. 19 Hayes 1983. Een recent overzicht: www.beadcollector.net. In Glendale (Arizona) en Washington DC is een kralenmuseum. Een inkijkje in de Noord-Amerikaanse passionele obsessie met kralen biedt een persoonlijk relaas van een Amerikaanse kralenspecialist over de totstandkoming van de kralentypologie, Sprague 1994. 20 Voor een overzicht Hudig 1923. 21 Baart 1988, 72-73. 22 Laleman en Lievois 1993, 27. 23 Rauws en Bakker 2006, p. 157, afb. 2 en afb. 3 v.l.n.r. kraal 1 en 6. 24 Sleen 1967, 112. 25 “Den Hoonaert”, 1999. 26 Rauch en Flöck 2005. 27 Archief Hoogheemraadschap van Rijnland te Leiden, kaart Johannes Dou, 1651, A297, en Johannes Dou, 1660, A298. 28 Internet: www.groenehartarchieven.nl, Protocollen Alphen (=PA), inv.nr. 1 folio 32 (20 januari 1583); PA, inv.nr. 6 fol. 166v. (6 maart 1623). 29 Dit is berekend aan de hand van de gegevens uit de Index Begraven N.H. Gemeente Alphen door W.M.C. Regt. 30 Van Aken-Fehmers, 1999, 30-32. Literatuur Aken-Fehmers, S. van, 1999. De producten in kaart gebracht. In: T.M. Eliëns (ed.), Delfts aardewerk. Geschiedenis van een nationaal product, deel I, 27-36. Aken-Fehmers, S. van, 2003. De plateelbakkerijen en hun producten. In: T.M. Eliëns (ed.), Delfts aardewerk. Geschiedenis van een nationaal product, deel II, 113-343. Baart, J., 1985. Ho-de-no-sau-nee en de Nederlanders. De wisselwerking tussen de materiële culturen van autochtonen en allochtonen in 17e-eeuws Nieuw-Nederland. Bulletin KNOB 84, 2 en 3, 89-99. Baart, J., 1988. Glass bead sites in Amsterdam. Historical Archaeology, 22-1, 67-75. Baart, J., 1998. De Amsterdamse glashuizen en hun productie. in: H. Vreeken (red.), Glas in het Amsterdams Historisch Museum en museum Willet-Holthuysen, Zwolle. Bogaers, J.E., en J.K. Haalebos, 1987. Opgravingen te Alphen aan den Rijn in 1985 en 1986. Westerheem 36, 40-52. Caluwé, D., e.a., 2003. Glas van vissers, kooplui, monniken en heren. Middeleeuws en later glas uit het bodemarchief van Kust-Vlaanderen en Zeeland, Brugge. “Den Honaert”, een 17de-eeuwse baroktuin onderzocht, 1999 (gemeente Den Haag). Hudig, F.W., 1923. Das Glas. Wenen. Juriaans-Helle, G., 1994. 6000 jaar kralen verhalen. (Allard Pierson Museum) Amsterdam. Hayes, Ch.F. (ed.), 1983. Proceedings of the 1982 glass trade bead conference, Research Records 16. New York. Kooij, D. van der, 1988. ‘Archeologisch jaarverslag’, Renus, 2, 9-10. Karlins, K., 1985. ‘Guide to the description and classification of glass beads’, History and Archaeology 59, Glass Beads, 83-117. Kidd, K.E., en M.A. Kidd, 1970. A classification system for glass beads for the use of field Archaeologist. Canadian Historic Sites: Occasional Papers in Archaeology and History, 1, 45-89; herdruk in: Hayes (ed.), 1983, 219-256. Kok, R.S., 1999. Archeologische inventarisatie stadshart Alphen aan den Rijn. Alphen aan den Rijn. Laleman, M.C., en D. Lievois, 1993. De 16de-eeuwse glasmakersfamilie Lonis. Stadsarcheologie bodem en monument in Gent, 17, 5-45. Most, E. van der, 1997. Julianastraat 53-59. Viersprong. Uitgave van de historische vereniging Alphen aan den Rijn, 50, 2-7. Pol, A., 1989. Schepen met geld. De handelsmunten van de Verenigde Oostindische Compagnie, 1602-1799. ’s-Gravenhage. Rauch, A., en A. Flöck, 2005. Glasperlentische der Manufaktur van Selow in Braunschweig. Restauro 111, 44-48. Rauws, A.G., en A.M. Bakker, 2006. De glazen kralen van het Utrechtse Wolvenplein, Westerheem 55, 155-160. Sleen, W.G.N. van der, 1967. A handbook of beads. Bussum. Sprey, S., 1991: ‘Alphen aan den Rijn, opgraving Couvee’. Westerheem, 40, 292-295. Sprague, R., 1994. Bead typology. The development of a concept. In S. South (ed.) Pionieers in historical archaeology. Breaking new ground. New York 85-101. Veerkamp, J., 2002. Amsterdam Kloveniersburgwal. Archeologische Kroniek Noord-Holland, 15.
82
|
Elitaire deftigheid of burgermans truttigheid?
02-binnenwerk.indd 82
31-03-2008 11:32:05
Rondom de stad
Gemeentelijke archeologie in... Gouda Koningshof: archeologievriendelijk bouwen Maarten Groenendijk1
Inleiding Op 1 september 2007 is na lang wachten eindelijk de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Eén van de uitgangspunten van deze wet is het behoud in situ van belangrijke archeologische vondsten. Een mooi streven, want op die manier wordt de mogelijkheid gecreëerd om in de toekomst, met betere technieken en andere vragen, onderzoek te doen naar een bepaalde vindplaats. Bovendien wordt de identiteit
van zo’n locatie versterkt; de geschiedenis is immers nog daadwerkelijk onder je voeten aanwezig. In het buitengebied zijn er vaak wel mogelijkheden voor behoud in situ. Er is daar doorgaans genoeg ruimte om te schuiven met een bouwplan, en bepaalde stukken onbebouwd te laten. In de stad, met name in historische binnensteden, ligt dat echter anders. De mogelijkheden om te bouwen zijn beperkt en alle ruimte moet dus benut worden. Toch is het ook daar van
Afb. 1 Uitsnede van het plangebied op de kaart van Braun en Hogenberg uit 1585.
Rondom de stad
02-binnenwerk.indd 83
|
83
31-03-2008 11:32:07
Afb. 2 Funderingsresten van de molen ‘de Korenbloem’, aangetroffen in het noordwesten van het plangebied. Afbeelding B. Silkens (ARC bv).
belang om waar mogelijk de archeologie in de bodem te behouden, ook omdat daarmee de kosten van een bouwontwikkeling beperkt kunnen worden. Maar hoe doe je dat in de binnenstad? Op de Koningshoflocatie in Gouda heeft de gemeente in overleg met de ontwikkelaar, de provincie Zuid-Holland en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten een methode bedacht om, in de historische binnenstad, de archeologie in situ te behouden. In dit artikel zal deze methode, die ´archeologievriendelijk bouwen´ is genoemd, worden toegelicht. Het plangebied Eerst een kleine toelichting over het plangebied: de Koningshof. Dit gebied, met een omvang van ongeveer 2 hectare, is gelegen aan de westkant van Gouda, in de historische binnenstad (afb. 1). Op het terrein is nieuwbouw gepland, uitgewerkt door onder meer Blauwhoed Eurowoningen, Aannemersbedrijf Gebroeders Blokland en de gemeente Gouda. Uit historisch onderzoek is naar voren gekomen dat het gebied vanaf de eerste helft van de 14e eeuw bij de stad getrokken is. De eerste bebouwing dateert vermoedelijk uit de tweede helft van dezelfde eeuw.2 Er zijn op de locatie sporen te verwachten van onder meer twee molens, de Schuttersdoelen, een lijnbaan, huizenbouw en diverse ambachtelijke activiteiten. Vanwege de zakkende bodem is Gouda steeds opnieuw opgehoogd om droge voeten te houden. Ondergronds is daardoor een zeer dik pakket met archeologische vondsten aanwezig, tot een diepte van 3 tot 4 meter. Die archeologische vondsten zijn goed geconserveerd, omdat het grondwater ook nu nog zeer hoog staat. Archeologisch gezien is de Koningshof dus een belangrijke locatie, die in geval van verstoring zeker onderzocht zou moeten worden. Een opgraving tot een diepte van 4 meter, op het complete terrein, met damwanden, bronbemaling etc. zou echter miljoenen euro’s kosten, wat
84
|
in dit geval zou betekenen dat het bouwplan niet door zou gaan. Bovendien is een archeologische opgraving ook erg verstorend: nadat de archeologen zijn geweest is alles weliswaar opgetekend, maar wel voorgoed weggegraven. Dat past niet in de huidige tendens om zoveel mogelijk de archeologie in situ te beschermen. Daarom is er voor gekozen om een archeologievriendelijke manier van bouwen toe te passen en op die manier de archeologie zoveel mogelijk in situ te bewaren. De methode De basis van het archeologievriendelijk bouwen is het zogenaamde ‘archeologisch peil’. Dit peil ligt op een diepte van 50 centimeter beneden het huidige maaiveld. Uitgangspunt is dat de bodem boven dat peil al verstoord is door kabels en leidingen, recente bouwactiviteiten enzovoort, terwijl alles onder het archeologisch peil behouden is en zou moeten blijven. Boven het archeologisch peil mag dus alles, daaronder zo min mogelijk. Om nu te zorgen dat er niet onder het archeologisch peil gegraven wordt, zijn de volgende maatregelen getroffen: 1. In eerste instantie is de bestaande be-
Rondom de stad
02-binnenwerk.indd 84
31-03-2008 11:32:09
bouwing gecontroleerd gesloopt tot op het maaiveld. Normaal gesproken worden bij sloop ook gelijk de funderingen weggehaald maar dat is hier dus niet gebeurd. Door goede afspraken met de sloper te maken, kon worden voorkomen dat er te grof gesloopt werd; 2. Vervolgens zijn recente funderingen onder het maaiveld ‘gesaneerd’; voorzichtig verwijderd. Dat mocht alleen daar waar het strikt noodzakelijk was, en dan ook nog alleen maar daar waar geen oude funderingen meegetrokken werden bij het verwijderen van recent muurwerk. Deze werkzaamheden werden begeleid door archeologen van het ARC uit Geldermalsen, in samenwerking met een aantal amateur-archeologen van de lokale Archeologische Vereniging Golda;3 3. Het maaiveld is dusdanig opgehoogd dat funderingsbalken niet dieper dan 50 cm beneden het oude maaiveld komen te liggen. Voor een standaard fundering is een sleuf van ongeveer 1 meter diepte nodig. De funderingen die op de Koningshof gebruikt gaan worden, zijn echter aangepast en gaan maar 90 cm diep. Door het maaiveld dus met minstens 40 cm zand op te
hogen, komen de funderingen niet onder het archeologisch peil; 4. Tenslotte is er zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande kabel-, leidingen- en riooltracés, met name waar het om diepere tracés gaat. Zo werd het oude riool opgezocht en is op diezelfde plek een nieuw riool gelegd. Het tracé van het oude riool was bij de aanleg daarvan al verstoord, dus door van hetzelfde tracé gebruik te maken voor het nieuwe riool, werd er niets extra’s vernietigd. Op de paar plekken waar geen gebruik kon worden gemaakt van het bestaande tracé, is het nieuwe tracé eerst opgegraven door de archeologen.
Afb. 3 Veldtekening fundering ‘de Korenbloem’ (bron: ARC bv).
Heipalen Heipalen gaan uiteraard wel dieper dan het archeologisch peil van 50 centimeter beneden het maaiveld. Maar bouwen zonder heipalen lukt in Gouda simpelweg niet, daarvoor is de bodem te slap. Daarom is bekeken hoe het aantal benodigde heipalen verminderd kon worden, bijvoorbeeld door een andere manier van funderen te kiezen. Zo waren er in het eerste plan onderheide tuinmuren voorzien, die best op een andere manier gefundeerd konden worden. Daarnaast Rondom de stad
02-binnenwerk.indd 85
|
85
31-03-2008 11:32:12
de paal te kunnen plaatsen. Dat kan hier dus echt niet.
Afb. 4 Archeologen van het ADC en van de lokale amateurvereniging Golda aan het werk om de funderingen van de op de locatie gevestigde Plateelfabriek bloot te leggen.
zijn er, als zwaardere heipalen gebruikt worden, weer minder palen nodig en is de verstoring dus ook minder. Uiteindelijk kon een behoorlijk deel van de palen uit het eerste plan geschrapt worden. Er blijven natuurlijk altijd een hoop palen over, die nog wel geheid zullen gaan worden. Om ook daarbij zoveel mogelijk te voorkomen dat er archeologische zaken verstoord werden, zijn de volgende afspraken gemaakt: • De palen moeten zover mogelijk uit elkaar geplaatst worden, zodat grote aaneengesloten stukken niet door palen worden verstoord. Dat heeft er vooral mee te maken dat dergelijke stukken van het terrein in de toekomst makkelijker onderzocht kunnen worden, zonder dat de graafmachine belemmerd wordt door heipalen; • Er wordt voorgeboord en waar nodig geprobeerd voor te heien. Met een smalle ijzeren staaf kan bepaald worden of er funderingen in de weg zitten en of de paal hier gewoon doorheen kan worden geslagen of dat dit te verstorend zou zijn; • Wanneer bij het voorheien zware funderingen worden aangetroffen, wordt geprobeerd de positie van de heipaal een klein stukje te verplaatsen zodat de paal naast de fundering komt te staan; • Bij het heien worden in elk geval géén grote gaten graven om obstakels te verwijderen; vroeger gebeurde dat nogal eens, dat er met een grote kraan stukken fundering verwijderd werden om
86
|
De palen die uiteindelijk wel geheid worden, zorgen voor een bepaalde mate van verstoring, dat is onontkoombaar. Berekeningen geven echter aan dat het daarbij om slechts 3% van het terrein gaat. De verstoring van het vlak om de heipaal heen lijkt bovendien erg mee te vallen, zo blijkt uit voorbeelden elders in Gouda. Er zijn gevallen bekend waar de heipaal dwars door een muur is geslagen, maar de muur links en rechts gewoon doorloopt. Wat betreft informatiewaarde is er dus nauwelijks iets verloren gegaan. De verstoring lijkt dus acceptabel te zijn. Al deze maatregelen zouden moeten leiden tot een doeltreffende bescherming van de archeologie ter plaatse. De maatregelen op zichzelf zijn niet zo vernieuwend of bijzonder, afzonderlijk zijn ze ook elders in Nederland al wel uitgeprobeerd. De combinatie van ál deze voorschriften en de consequentheid waarmee eraan wordt vastgehouden, is echter nog niet eerder in Nederland uitgeprobeerd. Resultaat Inmiddels is een groot deel van de werkzaamheden op het terrein uitgevoerd. Het bouwrijp maken is voltooid, de funderingen zijn tot op het archeologisch peil verwijderd en op een deel van het terrein is zelfs al gebouwd. De komende maanden wordt de gebruikte methode geëvalueerd: is deze manier van werken bruikbaar? Is de archeologie daadwerkelijk beschermd op deze manier? Welke problemen doen zich voor? Wat zou er beter kunnen? Het is nog te vroeg om al deze vragen te kunnen beantwoorden, maar duidelijk is al wel dat de methode lijkt te werken.4 Zo blijkt de diepte van het archeologisch peil goed gekozen: ongeveer 90% van het terrein bleek inderdaad verstoord tot op die diepte. De andere 10%, waar al wel archeologisch interessante zaken boven het archeologisch peil zaten, is onderzocht en vervolgens verwijderd (afb. 4). De samen-
Rondom de stad
02-binnenwerk.indd 86
31-03-2008 11:32:15
werking tussen de ontwikkelaar, aannemer en archeologen verliep doorgaans prima en de gemaakte afspraken werden goed nagekomen. De voortdurende aanwezigheid van archeologen bij de bouwvergaderingen, en daarmee de continue aandacht voor het onderwerp, heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld. Wel zijn er uiteraard aandachtspunten. Idealiter zou het bouwplan vooraf aangepast moeten worden, zodat de belangrijkste archeologische waarden helemaal ontzien worden. Dat was bij dit plan helaas niet meer mogelijk. Ook bleek na het bouwrijp maken dat er meer gesaneerd moest worden dan vooraf gedacht. Dat betekende dat er, weliswaar onder archeologische begeleiding, meer verstoord moest worden dan vooraf gedacht. Nog lang niet zoveel dat de archeologievriendelijke aanpak mislukt is, maar het is wel een aandachtspunt. Daarnaast blijkt het overtuigen van de pers en het publiek lastig. De archeologievriendelijke aanpak is weliswaar goedkoper dan opgraven, maar kost nog steeds flink wat geld. Het publiek ziet daarvoor eigenlijk niets terug, omdat alles onder de grond blijft zitten. Dat het daar goed zit, zegt ze niet zoveel, er moeten mooie vondsten te zien zijn! Die houding is begrijpelijk, en het is aan de archeologen om meer begrip te kweken voor het principe ‘behoud in situ’. Bij een vervolgproject zal daar in Gouda zeker meer aandacht voor zijn! Conclusie Er zijn dus verbeterpunten, maar het heeft er toch alle schijn van dat het ook in een binnenstad mogelijk is om te bouwen met behoud van de archeologische waarden in situ. Sommige archeologen zullen dat, net als een deel van het publiek, jammer vinden. De Koningshof locatie is immers een archeologisch interessant gebied en met de huidige aanpak van het bouwplan komen we niet heel veel nieuws te weten over de geschiedenis van het terrein. Dat klopt, maar die geschiedenis blijft wel veilig in de grond zitten, en kan dus in de toekomst alsnog worden onder-
Afb. 5 Zoals bij elk project in Gouda was (grond)water een terugkerend probleem tijdens het veldwerk.
zocht. Tot die tijd levert het archeologische erfgoed een belangrijke bijdrage aan de gevoelswaarde van het terrein. Bovendien zijn er in Gouda nog genoeg kansen om archeologisch onderzoek te doen. Archeologievriendelijk bouwen werkt bijvoorbeeld niet op het moment dat er een parkeerkelder gepland is, dus vaak genoeg zal er toch een opgraving noodzakelijk zijn. Maar op deze plek, in de binnenstad, is de archeologie veilig en goed in de bodem behouden, en dat is een mooi resultaat, dat hopelijk ook elders in Nederland navolging kan vinden. Gemeente Gouda, Dienst ROB Afdeling Gebiedsontwikkeling Postbus 1086 2800 BB Gouda maarten.groenendijk@gouda.nl
Noten 1 Maarten Groenendijk werkt als gemeentelijk archeoloog in Gouda. 2 Emmens, Van Genabeek & Willems 2002. 3 Voor de resultaten van die begeleiding, zie Silkens 2006. 4 Groenendijk, in bewerking. Het evaluatierapport zal naar verwachting in de tweede helft van 2008 gereed zijn. Literatuur Emmens, K., R.J.M. van Genabeek & J.M.J. Willems, 2002: Gouda, Cultuurhistorische analyse Verheullocatie, BAAC-rapport 01.103, ’s-Hertogenbosch. Groenendijk, M.J. in bewerking: Archeologievriendelijk bouwen op de Koningshof: een evaluatie, Gouda. Silkens, B., 2006: Een archeologische begeleiding op de locatie Koningshof te Gouda, gemeente Gouda (Z.-H.), ARC-publicaties 155, Groningen.
Rondom de stad
02-binnenwerk.indd 87
|
87
31-03-2008 11:32:17
Wie kent dit?
Aardewerken wolkamkomfoor Toon Reurink & Janneke Zuyderwyk
In het Historisch Openluchtmuseum Eindhoven (HOME) wordt sinds twee jaar door vele vrijwilligers gewerkt aan het Lakense Stof Project (LSP). Dit project, dat onder leiding staat van Toon Reurink, heeft als doel het produceren van lakense stof op dezelfde, haast industriële, wijze als in de 15e eeuw bijvoorbeeld gebeurde in Leiden. Zoveel mogelijk wordt de oude werkwijze gevolgd, die onder andere is overgeleverd in diverse keuren, en gebruik gemaakt van dezelfde materialen en werktuigen. De bevindingen tijdens het productieproces, zoals de tijd die nodig is voor elke stap, worden nauwkeurig vastgelegd.
Afb.2 Replica’s van wolkammen en de wolkamkomfoor.
88
|
In het literatuuronderzoek voor dit project stuitte Toon Reurink op een laat 16e-eeuws Leids schilderij (af b. 1) van een speciale pot voor het verwarmen van wolkammen. Tot op heden is dit de enige af beelding van zo’n pot gebleven en zijn ons ook geen vermeldingen van archeologische vondsten ervan bekend. Het is wel gebleken - door het gebruik van een replica (af b. 2) door Mark van de Poel, vrijwilliger in het HOME - dat het verwarmen van de wolkammen met zo’n pot erg effectief is en dat de pot handig in het gebruik is. Wij vragen ons af of potten met zulk een specifieke functie een wijde verspreiding hebben gehad of dat ze misschien alleen in de gespecialiseerde centra gebruikt werden. Dat er een af beelding van is, lijkt ons een belangrijke aanwij-
zing dat ze wel bestaan hebben. Daarom doen we een oproep aan alle lezers eens te kijken of tussen het u bekende materiaal resten van zo’n speciaal voor het verwarmen van wolkammen bedoelde pot aanwezig zijn. Ook andere af beeldingen of informatie betreffende dit onderwerp zijn van harte welkom. Namens alle deelnemers van het LSP, hartelijk dank! Reacties graag naar het centrale redactie-adres: Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, of naar e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl
Afb. 1 Fragment van ‘Het ploten en kammen van de wol’ (1594-1596) door Isaac Claesz. van Swanenburg (1537-1614), (Coll. Stedelijk Museum de Lakenhal, Leiden, inv. nr. S 420).
Wie kent dit?
02-binnenwerk.indd 88
31-03-2008 11:32:19
Bewerkt hielbeen: reacties op een oproep Roel Lauwerier1
Komen van been gemaakte touwspanners nu echt alleen in Noord-Holland en het terpengebied voor, vroeg Gerard Graas zich af in de ‘Wie kent dit’-rubriek van Westerheem van oktober.2 Hij doelde op de hielbeenderen van runderen waarin twee gaten zijn geboord, zodat er een touw doorheen past en waarmee – net als de spanners van ons vakantietentje - heel snel en gemakkelijk een touw kan worden aangespannen en vastgezet. Roes beschrijft enkele van deze voorwerpen uit het terpengebied en vermoedt dat ze sinds de Vikingtijd in Scandinavië en het Friese terpengebied voorkomen.3 Graas gaf met zijn vondst uit de Woudpolder aan dat het Nederlandse verspreidingsgebied in ieder geval ook Noord-Holland betreft.
De oproep van Gerard Graas was niet vergeefs want drie lezers reageerden op de oproep. Tjibbe Noppert meldde een door Jan Tillema in het Friese Workum gevonden exemplaar. De spanner werd, samen met een netverzwaarder of weefgewicht van roodbakkend aardewerk, aangetroffen in de bagger van een geschoonde sloot (afb. 1). Het voorwerp is 13,5 cm lang en de gaten hebben beide een diameter van 11,5-12 mm. Roel Zutt schreef dat hij in 2003 een exemplaar aantrof in een in 1970 tijdens de verkaveling dichtgegooide sloot achter zijn boerderij aan de Sportlaan in Warmenhuizen (Noord-Holland). De spanner is gevonden tussen, onder andere, scherven en pijpenkoppen uit de 16e en 17e eeuw op de plek waar eeuwenlang een korenmolen heeft gestaan. Het exemplaar meet 13,3 cm, maar was oorspronkelijk langer omdat de bovenkant is afgebroken. Het onderste gat (in het brede deel) heeft een doorsnede van ongeveer 18 mm, het bovenste van 16,5 mm. Jan den Das, tot slot, meldde twee exem-
Afb. 1 Touwspanner uit Workum gemaakt uit het hielbeen van een rund. Mediale zijde.
Wie kent dit?
02-binnenwerk.indd 89
|
89
31-03-2008 11:32:20
Afb. 2 Twee benen touwspanners uit Schagen. Het rechter exemplaar is door het gebruik helemaal afgerond en gepolijst. Hielbeenderen van runderen; mediale zijde.
plaren uit Schagen (Noord-Holland) (afb. 2). Hij vond ze tussen vooral 17e-eeuws materiaal toen in 1985 het recreatiemeer het Schager Wiel werd uitgebaggerd. Ze zijn 16 en 13,5 cm groot. De gaten in het grootste exemplaar zijn 20 mm in het brede deel en 16 mm in het smalle deel; die van de kleinere zijn allebei 12 mm in doorsnee. Voor zover er daterend materiaal aanwezig was, lijken de gevonden touwspanners uit het begin van de Nieuwe Tijd te komen. Been was toen een veel gebruikte grondstof. Dat het hielbeen of calcaneum van runderen gebruikt wordt om er spanners van te maken is niet zo verwonderlijk. Zo’n bot heeft de goede afmetingen en is vooral compact en stevig. Bij de slacht van iedere koe, stier of os komen er twee beschikbaar en in tegenstelling tot andere beenderen worden ze nauwelijks gebruikt voor het
maken van andersoortige voorwerpen. In de hielbeenderen uit Warmenhuizen en het kleine exemplaar uit Schagen zijn alleen twee gaten geboord. De grote spanner uit Schagen (afb. 2, rechts) en die uit Workum (afb. 1) zijn nog iets verder bewerkt: het zijdelings uitstekende gewrichtsvlak is bij beide weggekapt, zodat een mooi ‘recht’ voorwerp ontstaat. De slijtsporen van het touw zijn bij de meeste exemplaren goed zichtbaar. Het grote exemplaar uit Schagen is helemaal glad en glimmend door het gebruik. De doorsnede van de gaten geeft aan dat ze gediend hebben voor touwen met een dikte van 1 à 2 cm. Volgens Roes werden deze benen voorwerpen gebruikt om het tuig van schepen, tenten en paarden te spannen. 4 Roel Zutt geeft nog een andere suggestie. Hij meldt over zijn vindplaats dat de heer van Warmenhuizen, graaf Lamoraal van Egmond, op Kerstmis 1563 een korenmolen met molenaarshuis en toebehoren in eeuwige erfpacht geeft aan de kerkmeesters van Warmenhuizen en Haringkarspel en dat in 1927 de laatste molen door brand is verwoest. Wellicht werden de benen spanners dus ook gebruikt om de zeilen van molens aan te spannen. Tot slot terug naar de vraag van Gerard Graas: komt dit type spanner ook buiten Noord-Holland en het terpengebied voor? Voorlopig is het antwoord nee, maar wellicht hebben enkele ooster- en zuiderlingen toch ook nog wat te melden! RACM Postbus 1600 3800 BP Amersfoort r.lauwerier@racm.nl
Noten 1 Met dank aan Tjibbe Noppert, Jan Tillema, Roel Zutt en Jan den Das. 2 Graas 2007. 3 Roes 1963, 45-47. 4 Roes 1963. Literatuur Graas, G., 2007: Wie kent dit? Bewerkt hielbeen, Westerheem 5, 389-390. Roes, A., 1963: Bone and antler objects from the Frisian terp-mounds, Haarlem.
90
|
Wie kent dit?
02-binnenwerk.indd 90
31-03-2008 11:32:21
Literatuurrubrieken
Recensies
R.S. Hulst (met bijdragen van L.I. Kooistra, R. de Man en W. Groenman-van Waateringe), Het onderzoek van het Romeinse marskamp bij Ermelo-Leuvenum, Nederland (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 146). RACM Amersfoort 2007. ISBN 978-90-57991042. Geïll., 70 pag.; R.S. Hulst en J. Vredenberg, Het Romeinse marskamp bij Ermelo. Matrijs, Utrecht 2007. ISBN 978-90-5345-331-5. Geïll., 108 pag., € 14,95. Twee publicaties over hetzelfde onderwerp: wat worden we verwend! Sinds de ontdekking van het Romeinse kamp bij Ermelo, door wandeldominee Heldring en zijn collega halverwege de 19e eeuw, is het kamp omgeven door raadsels. Heldring noemde het nog een ‘Heidensch kamp’, terwijl Holwerda na het trekken van enkele proefsleuven in 1922 concludeerde dat het een Romeins legerkamp moest zijn. De grachten bleken vlak na het graven al weer dichtgegooid, wat duidt op een zeer korte periode van gebruik. Dat gegeven, in combinatie met de locatie 35 kilometer ten noorden van de limes, bracht Holwerda tot het vermoeden dat het hier gaat om een marskamp, een tijdelijk kamp voor een legereenheid op expeditie. Na de opgraving werd een deel van het terrein gebruikt voor bosbouw, de aanleg van een regionale weg en als militair oefenterrein. De aanleg van een persleiding in 1987 gaf eindelijk de mogelijkheid om het - inmiddels tot archeologisch monument verheven - terrein nader te onderzoeken. Dit ROB-onderzoek is dus nu, twintig jaar later, uitgewerkt en gepubliceerd. Waarom dit zo lang heeft moeten duren, is mij een raadsel. Het beste kunnen we maar denken: beter laat dan nooit.
Ondanks alle speculaties over de functie van het kamp, blijft Holwerda’s vermoeden nog altijd overeind. Het kamp zal inderdaad gebruikt zijn als marskamp, en wel ergens tussen 138 en 180. De omvang bedraagt ca. 9 ha, wat plaats kon bieden aan 6000-8000 manschappen. Berekeningen over de grondverplaatsing voor de aanleg van wallen en grachten tonen aan dat daar minimaal 4000 man bij betrokken waren. Het kamp ligt op een bijzonder strategische plaats, op de overgang van de stuwwal naar nat, lagerliggend gebied. De locatie beantwoordt vrijwel naadloos aan de Romeinse eisen voor de aanleg van zo’n kamp. Het kamp heeft echter een eigenaardige trapeziumachtige vorm en kent een oost-west gerichte ‘tussengracht’, die het kamp verdeelt in twee ongelijke delen. In een poging tot een historische reconstructie doemt een buitengewoon prikkelend scenario op. Het kamp is waarschijnlijk aangelegd tijdens een militaire expeditie, want het is waarschijnlijk maar één dag en hoogstens drie dagen in gebruik geweest. Einddoel was mogelijk het Flevomeer, alwaar de strijdkrachten wellicht assistentie kregen van de Rijnvloot. Maar over welke expeditie praten we dan? Voor de genoemde periode bestaan geen schriftelijke bronnen over militaire campagnes in onze omgeving. Hulst denkt aan
Afb. 1 Het onderzoek van het Romeinse marskamp bij ErmeloLeuvenum en Het Romeins marskamp bij Ermelo. Covers van de besproken boeken.
Afb. 2 Een reconstructie van het Romeins marskamp in vogelvlucht. Uit: Het Romeins marskamp bij Ermelo. Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 91
|
91
31-03-2008 11:32:23
T. Bechert. Germania Inferior. Eine Provinz an der Nordgrenze des Römischen Reiches. Sonderbände der Antiken Welt. ISBN 978-3-8053-2400-7. 168 pp, € 29,90.
Afb. 3 Tekening van Herman ter Schegget van de dwarsdoorsnede van de gracht van het marskamp. Uit: Het Romeins marskamp bij Ermelo.
Afb. 4 Germania Inferior. Cover van het besproken boek.
een niet geregistreerde (althans, niet overgeleverde) bliksemcampagne tegen opdringerige Chauken rond 160-170, nog voor de tijd dat dit Germaanse volk via zee de kusten van België onveilig maakte. Dat het de Romeinen menens was, blijkt uit de omvang van de strijdmacht die noordwaarts werd gezonden: ongeveer eenderde van de totale troepenmacht van de Nedergermaanse limes. En dat deze actie succesvol is geweest, blijkt mogelijk uit de beslissing van de Chauken om voortaan hun activiteiten te verleggen naar de zee, om zo de limes - letterlijk - te omzeilen. Ondanks of dankzij al dit gespeculeer vertegenwoordigt het marskamp van Ermelo een tot nog toe onbekende episode uit de Romeinse geschiedenis. Bovendien is er tot nu toe maar één marskamp gevonden in Nederland, wat het Ermelose kamp ronduit uniek maakt. Het is daarom ook goed dat er over geschreven wordt: een ‘regulier’ archeologisch rapport, opgenomen in de RAM-reeks, en een publieksversie. De twee ontlopen elkaar eigenlijk niet zoveel. De publieksversie heeft meer plaatjes en besteedt in een apart hoofdstuk aandacht aan verschillende facetten van het Romeinse leger, een vrij droge opsomming van gegevens die voor het merendeel zijn ontleend aan de monografie over het Romeinse leger van Van Daele (2004). Die informatie is er een beetje bijgesleept, want er zijn nauwelijks verwijzingen naar ter plekke gedane vondsten. Als je deze extra informatie en de afbeeldingen wegdenkt, zijn de twee publicaties redelijk gelijkwaardig. Helaas blijven we met een hoop vragen zitten, zoals: heeft er nu werkelijk een heel legioen in het marskamp overnacht? Zo ja, waar kwam dat legioen vandaan? De dichtstbijzijnde legioensplaats in die tijd was Xanten, hemelsbreed meer dan 100 km verder weg. Wat was de precieze route van deze legermacht? En waar overnachtte het legioen op de terugweg? In hetzelfde Ermelose kamp? We weten het niet. We weten eigenlijk maar heel weinig. Maar prikkelen doet het des te meer.
Met grote verwachtingen bestelde ik dit overzichtswerk over de Romeinse provincie Nedergermanië in de reeks Orbis Provinciarum Römische Provinzen van Philipp von Zabern. Het viel een beetje tegen. Eigenlijk is het een update van Römisches Germanien zwischen Rhein und Maas van dezelfde auteur uit 1982 (vertaald als De Romeinen tussen Rijn en Maas). Het boek combineert een thematische en chronologische indeling: de verschillende facetten van het (inheems-)Romeinse leven concentreren zich vooral in het hoofdstuk over de 2e en 3e eeuw, dat meer dan de helft van het boek beslaat. Alle thema’s worden behandeld, maar in netto 136 pagina’s lukt dat natuurlijk nooit uitputtend. Dat het boek wat tegenvalt ligt dus niet zozeer aan het boek, als wel aan mijn te hoge verwachtingen. Toch kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat veel wordt geleund op oude kennis. Ik lees bijvoorbeeld niets over het baanbrekende Batavenonderzoek onder leiding van Roymans, de ontdekte tempels van Kessel en Elst-Westeraam, de villa van Plasmolen en het aquaduct van Groesbeek. In de beschrijving van het Romeinse wegenstelsel wordt het wegtracé van Vleuten-De Meern niet genoemd, terwijl het internationaal tot de belangrijkste vondsten van Romeinse infrastructuur mag worden gerekend. Het uitstekende boek over Forum Hadriani uit 2006 is niet in de literatuurlijst gekomen, evenmin als de belangwekkende dissertatie van Roymans uit 2004. Misschien is mijn blik te Nederlands gekleurd, maar toch. Als de inhoud het ietwat laat afweten, kunnen de afbeeldingen doorgaans nog veel goedmaken. Maar niet in dit geval. De illustraties blijven ver achter bij de steeds betere en aansprekende reconstructietekeningen die - gelukkig - steeds meer opduiken in de archeologische literatuur. Ook de kwaliteit (scherpte) van de afbeeldingen is niet van de kwaliteit die we van uitgever Philipp von Zabern gewend zijn. Eigenlijk on-Duits, dus. Al met al is Germania Inferior een aardige inleiding op de archeologie van de provincie Nedergermanië, maar ook niet meer dan dat. Jammer. Paul van der Heijden * * *
* * *
92
|
Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 92
31-03-2008 11:32:24
Liesbeth Troubleyn, Frank Kinnaer, Anton Ervynck e.a., Het Steen en de burgers. Onderzoek van de laatmiddeleeuwse gevangenis van Mechelen. Mechelen 2007. Geen ISBN. Geb., geïll., 240 pag., bijlagen op CD-ROM, € 24,--. De Vlaamse provinciestad Mechelen is één van de monumentale parels in de Lage Landen. Mechelen lijdt niet zoals enkele andere Vlaamse steden onder al te dominante projectontwikkeling, is niet overstelpt met toeristen in koetsjes en heeft evenmin het trauma van zware oorlogsschade. Dat alles biedt, kennelijk met een toegewijd stadbestuur en een capabel ambtelijk apparaat, een goed vertrekpunt voor cultuurhistorische zorg op niveau. Mechelen kwam van ver. In het verleden domineerden goedwillende amateurs en kwaadwillende schatgravers het beeld. Slechts met grote moeite werden de belangrijkste vondsten gepubliceerd.1 Een voorbeeld hiervan is het Mechelse hoogversierd aardewerk. Bij de aanpak van de binnenstedelijke plannen heeft kennelijk een omslag plaatsgevonden waarbij in grote projecten, archeologisch onderzoek als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Het betrof hier met name parkeergarages (Grote Markt en de Veemarkt) en inbreidingslocaties (Site Lamot) aan de rivier de Dijle. Gedurende het werk zijn hiervan, zoals het een groot onderzoek betaamt, kleurige en informatieve nieuwsbrieven verschenen.2 Daar is het niet bij gebleven, het archeologische team heeft zichzelf bewezen binnen de gemeentelijke structuur, een officiële status gekregen en pakt nu simultaan diverse vindplaatsen aan. Daarnaast bestaat er al jaren de archeologische werkgroep MVSA, op een hoog niveau actief, met het respectabele Jaarboek van de Vereniging van de Mechelse Stadsarcheologie, waarvan onlangs deel 5 is verschenen. Hier kunnen veel lokale Nederlandse werkgroepen een voorbeeld aan nemen. Ook zien dikke scripties het licht met integrale studies naar materiële cultuur, bouwhistorie en geschiedenis.3 Dat er iets moois aan moest komen, was met het verschijnen van Het Ongeschreven Mechelen al enigszins te voorspellen. 4 De voorlopige kroon op het werk zag het licht in 2007 met de monografie Het Steen en de Burgers, het product van de opgravingen op de Grote Markt in Mechelen. Het is een goed geïntegreerde studie waarbij de zware historische, archeologische en materiële component de boventoon voeren. Haar kracht is de combinatie van beeldmateriaal, historisch-topografische uitleg en een zinvol toepassen van archeologische en historische bronnen. Ballast als eindeloze spoorbeschrijvingen, niets
toevoegende vondstenlijsten die archeologische basisrapportages vaak kenmerken, en oeverloze historische bronnen, is vermeden wat een helder beeld oplevert. Vooral het topografische kaartmateriaal is helder opgezet. Daardoor is het voor de buitenstaander goed te volgen, welke beek, markt of buurt nu wordt bedoeld. Ook de CAD-MapInfo combinaties in het beeldmateriaal (p. 16, 52, 56) zijn verfrissend en geven de context van de archeologische resten, in gereconstrueerde vorm, goed weer. De tekstblokken voor specifieke inhoudelijke zaken zijn ook in deze publicatie een beproefd middel om lastige onderwerpen duidelijk te brengen. De uitvoering van het boek, hardback, glossy, full colour, 240 pagina’s met CD in een moderne opmaak, betekent ’waar voor je geld’.
Afb. 5 Het Steen en de burgers. Cover van het besproken boek.
De ontstaansgeschiedenis van Mechelen wordt, voor zover deze bekend is, uit de doeken gedaan. Het patroon van rivieren en beken, het kruisende wegennet en de halfcirkelvormige omwalling uit de periode 1150-1200, spelen hier een belangrijke rol. De herstichting van het kapittel in deze periode is voor de handels- en transportfunctie van doorslaggevende betekenis. Met name de historische beschrijving van de samenwerking, strijd en het grote conflict van de landsheer, de prinsbisschop van Luik, zijn machtige ministerialen uit de familie Berkhout en de opkomende handelselite, vormen in de 13e-15e eeuw het decor voor een turbulente stedelijke ontwikkeling. Als succesvolle Luikse enclave in het Hertogdom Brabant, nemen de stadsadel en de burgers het initiatief om een grote tweede omwalling aan te leggen in 1264-1268. Het conflict met de prins-bisschop is onafwendbaar. De ‘ontvoogding’ van de stedelijke gemeenschap ten opzichte van de centrale macht is begonnen. In dit licht wordt ook de rechtspraak en daarmee het gevangeniswezen anders aangepakt. Dat is juist waar het archeologische onderzoek op is gestoten; het Steen (de gevangenis) en het herstructureren van overdekte marktplaats tot prestigieuze markthal, de trots van de burgerij. De breedte van de opgegraven weg over de latere markt bedroeg 8-9 m. De landmeetkundige markering met zandstenen paaltjes bleek zelfs nog aanwezig. De haakse straten hierop zijn vaak nog aanwezig in het straatbeeld. Aan de straat stond een markthal uit 1213-1237, een houten gebouw op twaalf baksteen poeren en een afmeting van 36 x 9,5 m. Tegen de markthal aan stonden ‘kameren’, de bekende eenkamerwoningen met haardplaatsen en oventjes. Dit waren kleine ateliers, maar ook lag hier in de 13e eeuw een kapperszaak en verbleef er een geldwisselaar. In 1250-
Afb. 6 Hoogversierd aardewerk uit Mechelen Uit: Het Steen en de burgers.
Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 93
|
93
31-03-2008 11:32:26
1265 werd hier Het Steen, de stadsbajes, gebouwd. Het was een vierkant gebouw van zandsteen met muren van 1,15 m dik. In de kelder van de gevangenis lagen twee beerputten, waarover later meer. Een nieuwe gevangenis wordt in de midden-14e eeuw gebouwd, om in de 16e eeuw te worden afgebroken. De evolutie van de gevangenis, het marktveld en hallengebied vult een flink deel van de publicatie. Sterk hierin is dat de archeologische resten en de onderzoeksvragen worden gecombineerd met een vindplaatsoverstijgend en synthetiserend antwoord, gestoeld op archeologische, historisch-topografische en archivalische bewijsvoering. Vooral de emancipatie van nieuwe groepen in de stad als de ambachtslui en de gilden en vooral de evolutie van het stadsbestuur en de geestelijkheid, maken het tot een boeiend en leesbaar geheel. Enkele detailstudies zijn de moeite waard. Maarten van Dijck beschrijft het gevangeniswezen. Hierbij worden de verschillen tussen arme en rijke gevangenen in de Middeleeuwen duidelijk, de rol van de cipiers en de grote hoeveelheid ontsnappingen. Ook het controlemechanisme op de cipiers en de veiligheid in de nor worden uitgelegd. Vooral is het amusant om te lezen dat dobbelen en ‘oneerlijke spelen’ verboden waren in de gevangenis, geheel in tegenstelling met de archeologische vondsten. De moderne geschiedenis van het gevangeniswezen door Christiaansen is een duidelijk en leesbaar stuk, van martelingen en executies tot het min of meer humaan opbergen van delinquenten. De overige detailstudies over het materiaal hebben als nadeel dat ze soms lastig in de loop van het boek te onderscheiden zijn doordat ze verdwijnen in een wat al te dominante vormgeving, vooral bij het notenapparaat en de tabellen valt dit op. Dat mag echter de pret van de inhoud niet drukken. Door de vondstrijke contexten goed te zeven, heeft het onderzoek veel opgeleverd, maar ook in Mechelen (p. 133) is men er achter gekomen dat het toepassen van de ‘Eerste Zeefwet’: Hoe meer er wordt gezeefd, hoe meer residu, hoe meer troep in het residu, des te meer sorteerwerk dit oplevert. Daarom is ook de ‘Tweede Zeefwet’ toegepast: Monster selectief, zeef selectief, sorteer waar dit zin heeft en bepaal vooral de maaswijdtes goed, zodat niet het hele project omkomt in de niet uitgezeefde of niet uitgesorteerde monsters, waar je vervolgens niks meer mee doet. Uit de bespreking van het vondstmateriaal wordt duidelijk dat Mechelen de absolute high-score aan dobbelstenen heeft, maar liefst 345 (!) stuks uit twee beerputten en een afvalkuil. Daarmee is enerzijds aangetoond dat systematisch zeven helpt op een opgraving en
94
|
anderzijds dat de gevangenen hebben getracht de verveling te verdrijven. De samenstelling van de dobbelstenen (teerlingen) wordt goed uitgelegd. Munten, penningen, metalen en houten speelschijfjes zaten als ‘pokerfiches‘ tussen de vondsten. Het voedsel blijkt geen bajeskost als alleen water en brood te zijn. De gedetineerden aten de goedkopere vissoorten, vlees van oude schapen en runderen, maar ook konijn, duif, gans en karper. Dat de hygiëne slecht was, wordt aangetoond door de vondst van veel pissebedden, insecten, (vleer) muizen en ratten. Het enige wat de wenkbrauwen doet fronsen aan dit boek is de CD-bijlage. Hierop is een enorme hoeveelheid coupetekeningen van keramiek ondergebracht (1:3?) waarvan de zin eigenlijk niet duidelijk wordt. Wat pdf’s op de CD met niet meer verkrijgbare publicaties, archiefstukken, de mooie CAD-reconstructies en kleurenfoto’s van de niet-afgebeelde objecten en de opgraving, en de tabellen uit het boek, was wellicht zinniger geweest. Dat doet echter niets af aan deze zeer fraaie publicatie. Menige Nederlandse provinciestad met eenzelfde kaliber, waarvan in de huidige doctrine van de KNA-rapportcultuur alleen rapportjes voor de opdrachtgever verschijnen en diepgang of synthese ontbreken, zou een goed voorbeeld kunnen nemen aan deze Mechelse prestatie. Als in de komende jaren het niveau wordt vastgehouden, kunnen we nog veel goeds uit Mechelen verwachten. Kopen en lezen dus! Noten/Literatuur 1 Poorter, de A., 2001: Pottenbakkersafval van laatmiddeleeuws hoogversierd aardewerk uit Mechelen, Vormen uit Vuur 174, 8-26. 2 Caulier, V., W de Mayer et. al. 2001-2002: Het archeologisch onderzoek op de Grote Markt, Nieuwsbrief 1, 2, 3. Mechelen. 3 Hiel, van, Th., 2004: De geur van het verleden. Keramisch en historisch onderzoek van de latrine op het achtererf van de postmiddeleeuwse huizen ‘Jonas’ en ‘St-Peeter’ aan de Haverwerf te Mechelen (Site Lamot). Leuven. 4 Alan, A., V. Caulier et. al, 2003: Het ongeschreven Mechelen, archeologisch onderzoek op de Grote Markt en de Veemarkt, 2001-2003. Mechelen. Michiel Bartels * * *
Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 94
31-03-2008 11:32:27
Rémy Guadagnin, Fosses - Vallée de l’Ysieux. Mille ans de production céramique en Île-de-France. Volume 1, Données archéologiques et historiques, Caen 2000. ISBN 2-902685-08-4. Geïll., 368 pag., € 42,69; idem, Volume 2, Catalogue typochronologique des productions. Caen 2007. ISBN 978-2-90-2685-41-7. Geïll., 735 pag., € 70,--. Jarenlang archeologisch en archivalisch onderzoek naar de talloze verdwenen pottenbakkerijen rondom Fosses (dep. Val-d’Oise) nabij Parc d’Astérix boven Parijs, resulteerde in twee kloeke boekdelen. Het eerste deel verscheen reeds in 2000; het tweede deel, een halve kilo zwaar, is onlangs verschenen. De streek rondom Fosses in de vallei van de Ysieux kende een onafgebroken pottenbakkerstraditie vanaf de 11e tot aan de 18e eeuw. Niet eerder is aan de hand van archeologisch onderzoek de geschiedenis van de ontwikkeling van productie en product binnen een regio over een zo lange periode zo uitgebreid in beeld gebracht. In het eerst verschenen deel behandelt de auteur de geografische, economische en geologische context van de streek. Hij geeft daarbij een synthese van de resultaten van tien jaar archeologisch onderzoek naar de relicten van een eeuwenlange pottenbakkersnijverheid, inclusief de technische details van de ateliers en van meer dan dertig ovenconstructies. Het tweede deel, dat zestien jaar na de aanvang van het onderzoek is verschenen, heeft het product zelf, het gebruiksaardewerk, tot onderwerp. Per site wordt het teruggevonden aardewerk beschreven en aan de hand van talloze tekeningen en foto’s afgebeeld. Stap voor stap is de evolutie van vormgeving en decoratie van het aardewerk te volgen. Vanzelfsprekend vormde niet ons land, maar vooral Parijs en omgeving het belangrijkste afzetgebied voor de producten van de pottenbakkers uit de vallei van de Ysieux. Maar de ontwikkeling van productie en producten, zoals die daar zijn bestudeerd en beschreven, staat niet op zichzelf. Mode en techniek stoppen niet bij regionale en nationale grenzen en ook op de aardewerkmarkt is steeds te zien hoe de ontwikkelingen in verschillende pottenbakkerscentra elkaar beïnvloeden, eeuwenlang. Rémy Guadagnin laat dan ook een evolutie in vormgeving, assortiment en decoratie zien, die we ook heel duidelijk van de pottenbakkerijen uit ons eigen land kennen. Dat naar aanleiding van deze boekdelen andersom ook vanuit ons land aan de Fransen informatie kan worden verstrekt, doet zich
voor bij de spreeuwpot. Lang werd hier verondersteld dat de spreeuwpot een typisch (groot-) Nederlands fenomeen was, met een hoogtepunt in de 15e en 16e eeuw, dat hooguit omstreeks 1900 in de vorm van mussenpotten in Frankrijk navolging kreeg. Nu blijken, zonder dat de auteur ze als zodanig herkent, ook de 15e en 16e-eeuwse pottenbakkers uit Fosses en omgeving de spreeuwpot als regulier product in hun assortiment te hebben opgenomen. Gerrit Groeneweg * * *
Har Heijmans, Erik Drenth, Danny Keijsers en José Schreurs (Redactie), Archeologisch onderzoek Ittervoort. Oude bedrijvigheid industrieterrein Santpoort ontsloten: Stichting Streekarcheologie Peel, Maas & Kempen, Ittervoort 2007. Geïll., 266 pag., € 22,--. De laatste jaren lijkt met de nieuwe Maltawetgeving de rol van amateurs enigszins uitgespeeld. Opgraven is een zeldzaamheid geworden. Het is dan ook opmerkelijk dat er een omvangrijke publicatie is verschenen over een onderzoek door amateurs in Ittervoort, Limburg. Nog opmerkelijker is dat de publicatie een voorbeeld is waarin amateurs en professionals samenwerken. Hoe kan dit? In het dorp Ittervoort werd het industrieterrein Santpoort ontwikkeld. Amateurs hadden hier al vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw vondsten verzameld. Het terrein werd in fasen opgeleverd, en nadat de amateurs grondsporen en artefacten hadden aangetroffen tijdens een zeer moeilijk uitvoerbare bouwbegeleiding werd besloten de derde fase te starten met een archeologisch vooronderzoek. Uit de bureaustudie en het daarop uitgevoerde booronderzoek werd geconcludeerd dat er in het verleden waarschijnlijk geen bewoning had plaats gevonden. Die conclusie bleek flink mis te zijn, want bij het bouwrijp maken van het terrein kwamen de grondsporen en artefacten wel degelijk aan het licht, overvloedig zelfs.1 Tussen 2000 en 2003 was het industrieterrein Santpoort weer het archeologische theater van de decennia vóór Malta met de voorstelling: Redden wat er te redden is. Amateurs, met medewerking van de gemeente en provincie, bevriende aannemers, betrokken beroepsarcheologen en medewerkers van archeologische bedrijven, probeerden zoveel mogelijk van de sporen te documenteren en vondsten te bergen. Vaak blijft het daarbij en is na die betrokken inzet het vuur wat gedoofd,
Afb. 7 Fosses - Vallée de l’Ysieux. Cover van het besproken boek.
Afb. 8 Archeologisch onderzoek Ittervoort. Cover van het besproken boek.
Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 95
|
95
31-03-2008 11:32:29
mesolitische en neolithische perioden door hun gedetailleerdheid zeer de moeite waard. Enkele grondsporen konden in de Bronstijd worden gedateerd, maar het meest duidelijk waren twee plattegronden uit de Vroege IJzertijd, een klein grafveldje uit de IJzertijd en de al eerder gememoreerde sporen uit de Middeleeuwen. Daar wordt dan ook dieper op ingegaan. De vondsten en sporen zijn in een catalogus beschreven en vrijwel allemaal afgebeeld in tekening en/of foto. Daarin zijn o.a. te vinden, aardewerk van de Michelsbergcultuur en Steingroep, een bronzen gietprop, talloze ijzertijdpotten, middeleeuws aardewerk en metaal en een neolithische vuurstenen bijl die als een mogelijk bouwoffer werd aangetroffen in de insteek van een middeleeuwse waterput.
Afb. 9 Een vrijwel complete wikkeldraadpot met crematie. De crematie bleek echter 1500 jaar jonger te zijn dan de pot.
maar de archeologen verenigd in de Stichting Streekarcheologie Peel, Maas & Kempen leverden ook nog de prestatie hun bevindingen in een kloeke publicatie vast te leggen. Zij waren ook in staat een reeks gerenommeerde onderzoekers voor hun vondsten en waarnemingen te interesseren. Gezamenlijk werd er een site-report gerealiseerd dat uitstekend geschreven is, goed geïllustreerd en door het uitlichten van enkele bijzondere vondsten een veel grotere reikwijdte krijgt dan een verslag van een archeologische begeleiding. In het boek worden de landschappelijke context, de oppervlaktevondsten en de bewoningsgeschiedenis aan de hand van sporen en vondsten besproken. Dat is natuurlijk wat in een goed rapport verwacht kan worden, maar er zijn ook kleine hoofdstukken die aandacht besteden aan de bijzondere vondsten, de pareltjes van het onderzoek. Zo worden er een wikkeldraadbeker, vruchten en zaden uit de Vroege IJzertijd besproken en wordt er ingegaan op de talrijke middeleeuwse sporen van activiteiten. Bij de wikkeldraadbeker werd een crematie aangetroffen, een grote zeldzaamheid (afb. 9). Dat blijft het nog steeds, want tot teleurstelling van de onderzoekers bleek het menselijke skeletmateriaal 1500 jaar jonger dan de pot. Het uitgevoerde veldonderzoek, gestuurd door de beschikbare tijd en de mogelijkheden in het veld, weerspiegelt zich in het verhaal van de bewoningsgeschiedenis. Het gaat om een terrein met sporen vanaf het Laat-Mesolithicum tot in de Hoge Middeleeuwen, een terrein dus met een zeer langdurig gebruik. Hoe we ons dat precies in iedere tijdsfase moeten voorstellen, is vaak niet meer te achterhalen. Grondsporen uit de Steentijd zijn niet aangetroffen. Toch zijn de materiaalbeschrijvingen van de
96
|
Archeologisch onderzoek Ittervoort is een geslaagde publicatie en door zijn beschrijvingen een bron van informatie niet alleen voor Limburgse archeologen, maar ook daarbuiten. Het is echter ook een pijnlijk en schrijnend verslag van een onderzoek waarvan we dachten dat het verleden tijd was. Har Heijmans, de drijvende kracht achter het onderzoek en de publicatie, verwoordt de belangrijkste oorzaak in zijn inleiding als volgt: “Locale amateur-archeologen werden niet geraadpleegd: de omgeving staat namelijk sinds jaar en dag bekend als archeologische vindplaats. Bovendien werden de vondstmeldingen uit de omgeving die zich in het landelijke gegevensbestand Archis bevinden, niet op hun waarde geschat.” Info: Stichting Streekarcheologie Peel, Maas & Kempen, p/a Narcisstraat 13 te 6014 AK Ittervoort. E-mail: har.heijmans@tele2.nl. Leo Verhart Noot 1 Booronderzoek blijkt voor het traceren van grondsporen en resten van bewoning uit de Steentijd niet te voldoen. Dit geldt niet alleen voor deze vindplaats, maar dit speelt in geheel Limburg, en waarschijnlijk ook in het overgrote deel van Pleistoceen Nederland. (Verhart 2007; Wilbers 2007). Literatuur Verhart, Leo, 2007: Als een roepende in de woestijn? Enkele gedachten over steentijdonderzoek in Limburg, Archeologie in Limburg 105, 16-23. Wilbers, A., 2007: Karterend booronderzoek: de leidraad bekeken, Archeobrief 11, nummer 4, 10-16.
Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 96
31-03-2008 11:32:31
Signalementen H. van Enckevort & M. Magnée-Nentjes. Het Romeinse grafveld op het Schebbelaarseveld. Een opgraving in Hernen, gemeente Wijchen. Archeologische Berichten Wijchen 2, Nijmegen 2007. ISSN 1871-6008. 52 pag., € 13,50. Een door de AWN ontdekt Romeins grafveld is vanwege agrarische bedreiging voor een deel archeologisch onderzocht. Het grafveld ligt 500 meter ten zuiden van de Romeinse villa op de Wijnakker te Hernen en heeft daar mogelijk ook een relatie mee. In totaal zijn 32 (vermoedelijke) graven geïdentificeerd, inclusief door AWN-ers ontdekte graven in de nabijheid. De vondsten wijzen op het gebruik tussen ±70 en 160/170. Het rapport bevat een complete inventarisatie van grafvondsten. Naast de agrarische bedreiging bleek nog een andere bodemverstorende factor: een Canadees vliegtuig dat tijdens WOII hier is neergestort en na de oorlog geruimd. Paul van der Heijden * * *
M & L, Monumenten, Landschappen en Archeologie (Agentschap R-O Vlaanderen, Onroerend Erfgoed), 26e jrg., nr. 2, maartapril 2007. ISSN 0770-4948. Geïll., 68 pag., € 6,20. In zijn recensie in deze literatuurrubrieken over de publicatie van het archeologische onderzoek in Mechelen laat Michiel Bartels zich lovend uit over de aanpak daarvan. Hoe de stand van zaken is in de andere Vlaamse steden, lezen we in deze editie van M&L met bijdragen over de stadsarcheologie in Vlaanderen, waarbij de gemeentelijke archeologen van Gent, Brugge, Mechelen, Antwerpen en Maaseik de resultaten van, toekomstplannen voor en visie op de archeologie in hun stad presenteren. * * *
Annemarieke Willemsen (eindred.), met medewerking van R.A. van Eerden en R.H.P. Proos, Archeologische Kroniek Holland 2006 (Tijdschrift Holland, 39e jaargang nr. 2007). ISSN 1571-2184. Zw./w.-ill., 110 pag.
Afb. 10 De naam van Sextus Iulius Frontinus, verantwoordelijke voor de drinkwatervoorziening in Rome en “stadhouder” langs de Nederrijn, op een militair diploma van een Bataaf uit de ruitereenheid ala Batavorum. Bodemvondst uit 1988 te Elst. Uit: Vitruvius.
Niet minder dan 60 amateur- en beroepsarcheologen geven een korte samenvatting van de resultaten van meer dan 100 archeologische onderzoeken in 2006 in de provincies Noord- en Zuid-Holland. In zijn voorwoord spreekt René Proos zijn teleurstelling uit over het afnemend aantal meldingen van metaaldetectorvondsten. Een opvallende zaak die in 2006 speelde, was ondermeer het onderzoek van een vroegmiddeleeuwse nederzetting bij Bloemendaal. Karresporen, akkers, huisplattegronden en haardplaatsen gaven een beeld van het vroegmiddeleeuwse cultuurlandschap in het oude duingebied. Een andere in het oog lopende opgraving was die van een neolithische vindplaats in Hazerswoude. Dit onderzoek is nog niet uitgewerkt. Gezien de duidelijke stratigrafie zal het onderzoek mogelijk een duidelijker beeld opleveren over zowel de overgang van de Vlaardingennaar de Enkelgrafcultuur (inclusief de daarmee samenhangende veranderingen in de voedseleconomie) als over de interne chronologie van de Vlaardingencultuur. * * *
Vitruvius, 1e jrg., nr. 1, oktober 2007. ISBN 1874-008. Geïll., 51 pag. Marcus Vitruvius leefde van 85 tot 20 voor Chr. Hij was een Romeins veldheer, maar werd vooral bekend als architect. Het naar hem vernoemde nieuwe tijdschrift, dat in
Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 97
|
97
31-03-2008 11:32:31
samenwerking met de RACM wordt uitgegeven, beoogt kennis en ervaring uit te wisselen, inzicht te bevorderen en belangstelling te kweken voor de archeologie, het cultuurlandschap en de monumentenzorg. Voor elk wat wils dus. Het blad wordt gesponsord door het Projectbureau Belvedere en de N.V. Amersfoortse Maatschappij tot Stadsherstel. De archeologie komt in deze editie fraai geïllustreerd aan bod met de resultaten van het onderzoek van het Romeinse schip De Meern 4 en een artikel over het militair diploma dat in 1988 bij Elst is gevonden. * * *
Hervonden Stad (12e Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen) 2007. ISSN 13860208). Geïll., 144 pag., € 12,--. Hervonden Stad is de titel van een reeks waarin een gevarieerd overzicht wordt gegeven van archeologisch- en bouwhistorisch onderzoek en van restauratieprojecten binnen de gemeente Groningen. De reeks wordt uitgegeven door de Stichting Monument & Materiaal en de gemeente Groningen. Het verslag van Gert Kortekaas over het archeologische onderzoek in het voorafgaande jaar, zoals dat tot nu toe steeds in Hervonden Stad werd gepubliceerd, moeten we dit keer missen. Daar staan dan weer wel twee aardige bijdragen tegenover waarin het materiaal van een Groningse glasblazer en natuurstenen kanonskogels centraal staan. Het eerste onderwerp is van de hand van Katharina Müller en Hans van Gangelen: 'Materiaalanalytisch onderzoek van enkele kleurloze Groninger glasblazerijvondsten uit de late 17e eeuw'. Opvallend was de grote variabiliteit in vormgeving van het onderzochte glas, maar vooral ook in de chemische samenstelling ervan. Dit kan op een experimenteerfase duiden gedurende de korte periode dat de glasblazerij in bedrijf was. Gelet ook op de aanwezigheid van loodvrij glas, moest echter worden vastgesteld, dat het onderzochte materiaal ook oud glas omvatte, dat klaarlag om te worden gerecycled. Voor het produceren van loodvrij glaswerk is namelijk een temperatuur nodig die met de Groninger oven niet haalbaar was. Het tweede archeologische onderwerp wordt beschreven door Harry Huisman en Gert Kortekaas en draagt de raadselachtige titel 'Uit de lucht komen vallen'. Dat artikel gaat over natuurstenen kanonskogels met een diameter
98
|
van 12 tot 42 cm waarmee belegeraars en belegerden elkaar in de 17e eeuw beschoten. * * *
Resink, L. (samenstell. en red.), Oud Hout. Een bundeling van columns ‘Scheepshistorie in de Flevopolders’ in 2006 en 2007 verschenen in de Krant van Flevoland. Lelystad 2007. ISBN 978-9072380-93-7. Geïll., 70 pag., € 9,75 In 2006-’07 verscheen in de Krant van Flevoland elke veertien dagen een column over de scheepshistorie van de Flevopolders. Daarbij kwamen uiteenlopende onderwerpen aan bod. Soms stond een specifiek scheepswrak centraal, een andere keer richtte de column zich op bijvoorbeeld conserveringstechnieken, modelbouw, scheepslading, of boomstamkano’s. RACM medewerker Lies Resink bracht de veelal door haarzelf geschreven columns samen in het nu verschenen publieksboekje. Het boekje Oud Hout is een initiatief van Bataviastad Musea, waarin de RACM, de Bataviawerf en het Nieuwland Erfgoedcentrum participeren. Voor verdere info: www.nieuwlanderfgoedcentrum.nl / www.bataviastadmusea.nl * * *
Novi Monasterii, deel 5, Koksijde, 2006. ISBN 978-90-382-0978-4. Geïll., 264 pag., € 20,--. Novi Monasterii biedt een wetenschappelijk forum voor het onderzoek naar de geschiedenis van de Orde van Cîteaux in de Nederlanden. Het jaarboek wordt uitgegeven door het Abdijmuseum Ten Duinen 1138. Onder de titel 'Nieuwe inzichten over middeleeuwse tegels in cisterciënzerabdijen' organiseerde het Abdijmuseum op 28 en 29 oktober 2005 een internationaal colloquium en plaatste daarbij zijn eigen tegelcollectie in een internationale context. Centraal stonden de 15e- en 16e-eeuwse majolicategels. Naar aanleiding daarvan verscheen dit themanummer van Novi Monasterii. Jammer dat bij de vele afgebeelde en beschreven vroeg-15e-eeuwse majolica lauwerkranstegels de voorbeelden uit Bergen op Zoom, de enige uit de noordelijke Nederlanden (zie Tegel 24 / 1996, 47-49), ontbreken. Tegels uit ons land worden ondermeer beschreven door Cees van Rooijen (‘Made in Utrecht. Versierde plavuizen en mozaïekvloeren in de Noordelijke Nederlanden in de eerste
Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 98
31-03-2008 11:32:32
de vestingwerken rondom de stad wordt gedocumenteerd. Daarbij stuitte men op de resten van een stadspoort (de van omstreeks 1396 daterende Buiten Laarpoort) en op de daarop aansluitende wal of dijk. Die wal werd in de 16e eeuw van een gemetselde keermuur voorzien. In deze rapportage staan de auteurs uitgebreid stil bij de totstandkoming van de verdedigingswerken van Zutphen. In 1878 sloopt men de poort, kort daarop is ook de stadswal geslecht.
helft van de 14e eeuw’) en Sebastiaan Ostkamp (‘Tinglazuur plavuizen, archaïsche majolica en gebrandschilderd glas uit de 14e-eeuwse Nederlanden’). * * *
Bert Fermin en Michel Groothedde, De Buiten Laarpoort. Archeologisch onderzoek aan de Buiten Laarpoort en de 16eeeuwse vestingwal aan de Berkelsingel te Zutphen (ZAP 31). Zutphen 2007. ISBN 978-90-77587-33-1. Geïll., 28 pag. Idem, Grachten en panden aan de Zaadmarkt. Archeologisch onderzoek in het Grand Hotel du Soleil, Zaadmarkt 91 te Zutphen (ZAP 32). Zutphen 2007. ISBN 978-90-77587-37-9. Geïll., 53 pag. Idem, De Lunetten van Van Coehoorn. Een proefsleuf door een geslecht lunet in de Linie van Coehoorn, Coehoornsingel 3 Zutphen (ZAP 34). Zutphen 2007. ISBN 978-90-77587-35-5. Geïll., 18 pag. Michel Groothedde, De Franken in Leesten. Rapportage van de opgraving in de bouwput van Leestenseweg 18 te Zutphen (ZAP 37). Zutphen 2007. ISBN 978-9077587-39-3. Geïll. 33 pag.
Afb. 11 Fragmenten van vroeg 16e-eeuwse majolicategels uit Bergen op Zoom. Zie: Novi monasterii.
In ZAP 32 wordt verslag gedaan van archeologisch onderzoek vlak buiten de Karolingische ringwalburg van Zutphen. De onderzochte locatie bevindt zich op de flank van één van de hogere rivierduintoppen van deze stad, wat het voorkomen van relatief veel mesolithisch materiaal verklaart. De onderzoeksvragen richtten zich echter primair op eventuele sporen van de 12e-eeuwse stadswal. Die wal bleek te zijn weggegraven. Wel kon de aanwezigheid van een gracht worden aangetoond. Het onderzoek maakt aannemelijk dat men in de vroege 13e eeuw - na gereedkomen van een nieuwe omwalling – de gracht met de oude wal heeft gedempt. Vanaf dat moment kon het vrijgekomen terrein met houten huizen worden bebouwd. Van de woningen zijn lemen vloeren, enkele stookplaatsen en diverse paalsporen teruggevonden. In de 14e eeuw, wellicht na een brand in 1324, vindt verstening van de gebouwen plaats. ZAP 34, dat een lunet uit 1701-1702 van de stadsomwalling tot onderwerp heeft, is de papieren weerslag van een onderzoek met weinig veldresultaat, maar met veel gegevens uit archiefbronnen. ZAP 37 tenslotte heeft betrekking op een opgraving waarbij de overblijfselen van een 6e-eeuwse hutkom konden worden onderzocht. Opvallend is, dat men naast een hoeveelheid potscherven ook drie metalen voorwerpen in de hutkom aantrof: het ijzeren lemmet van een mes, een ijzeren naald, pin of nagel en een koperen beslagplaatje. * * *
Aan de reeks Zupthense Archeologische Publicaties (ZAP) zijn weer vier nieuwe afleveringen toegevoegd. Drie ervan hebben direct of indirect betrekking op de verdedigingswerken rondom Zutphen. De afleveringen in deze reeks zijn verkrijgbaar op CD-ROM en in print. Info: archeologie@zutphen.nl
J. Thijssen & J. Wildenberg. Vondsten uit de klei. Een verkennend archeologisch onderzoek in het Circul van Ooij - Gemeente Ubbergen. Archeologische Berichten Ubbergen 1, Nijmegen 2005. ISSN 18715990. 20 pag., € 7,50.
Allereerst is daar ZAP 31 met het verslag van een riooltracébegeleiding waarbij een deel van
Enkele proefsleuven in de Ooijpolder door Bureau Archeologie Gemeente Nijmegen Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 99
|
99
31-03-2008 11:32:33
tonen aan dat dit gebied - ondanks de kleiige omstandigheden - in de IJzertijd en Romeinse Tijd wel degelijk bewoond was. De opgraving zelf levert echter ‘geen opmerkelijke informatie’. * * *
R. Reijnen & J. Wildenberg. Een Romeinse weg in de natuur. Opgravingen en begeleidingen in de ecologische verbindingszone Heumen-Horssen, gemeente Wijchen. Archeologische Berichten Wijchen 1, Nijmegen 2006. ISSN 1871-6008. 28 pag., € 9,50. Het onderzoek omvatte zeven locaties rond Hernen. De meest opmerkelijke ontdekking betreft de sporen van een Romeinse weg. De afstand tussen de weggreppels bedraagt ca. 3,50 meter. De weg heeft waarschijnlijk gelopen langs het Wijchens Maasje, een verzande Maasarm die in de Romeinse Tijd nog bevaarbaar was. De richting van de weg is exact georiënteerd op de anderhalf kilometer verderop gelegen Romeinse villa op de Wijnakker en het 500 meter zuidelijker gelegen Romeinse grafveld op het Schebbelaarsveld. * * *
M. Polak en A.E. Gazenbeek (met een bijdrage van A.G.F.M. Cuijpers), Archeologische waarnemingen ten noorden van het castellum te Valkenburg Z.H. (1998-1999) (RAM 149). RACM, Amersfoort 2007. ISBN 978-90-5799-107-3. Geïll., 32 pag.
Afb. 12 Onderzijde van een sigillatabord, midden 2e eeuw, uit Valkenburg (ZH) met daarop ingekrast het eigenaarsmerk: VICANI T RVFI?, mogelijk te interpreteren als: “van Vicanus uit de turma (ruiteronderdeel) van Rufus”. Uit: RAM 149.
Onder ongunstige omstandigheden zijn in 1998 enkele tientallen potten en enkele paardenskeletten geborgen bij de begeleiding van rioleringswerkzaamheden ten noorden van het centrum van Valkenburg Z.H. Het merendeel van het daarbij verzamelde aardewerk stamt uit de 2e eeuw, van een deel ervan is aannemelijk dat het uit een grafcontext afkomstig is. Een jaar later werd in dezelfde omgeving wederom het vernieuwen van een riolering begeleid; daarbij stuitte men op een palenrij waarvan de datering onbekend is gebleven en op een vrij geringe hoeveelheid aardewerk, bot, baksteen en tuf uit de periode van de tweede helft van de 1e eeuw tot minimaal het einde van de 2e eeuw na Chr. * * *
100
|
Varus-Kurier (Informationen für Freunde und Förderer des projects Kalkriese), 13.Jahrgang-1 / Dezember 2007. Geïll., 24 pag., € 2,50 Zoals bekend wisten Germaanse stammen bij het huidige Kalkriese (Neder-Saksen, D.) een drietal Romeinse legioenen vernietigend te verslaan. Daarmee kwam er een einde aan de Romeinse expansie richting Elbe. Het historische treffen staat bekend als de Varusslag. Vanaf dat moment vormt in ons land de Rijn de noordelijke grens van het Romeinse rijk. Sinds 1989 vinden in Kalkriese archeologische opgravingen rond de Varusslag plaats. Actuele opgravingresultaten worden gepubliceerd in de jaarlijkse uitgave van het archeologische magazine de Varus-Kurier. In de nu verschenen editie is een bijdrage opgenomen over een fraai verbronst balansgewicht. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan andere weegschalen en gewichten uit die tijd. Een andere vondst uit de omgeving van Kalkriese die in dit blad wordt geanalyseerd en in een bredere context wordt geplaatst, is een verzilverde hanger die ooit paardentuig heeft gesierd. Verder uiteraard opgravingnieuws en een blik op de voorbereidingen voor de jubileumactiviteiten ‘2000 Jahre Varusschlacht’ in 2009. Dat jaar ook vindt in Osnabrück het internationale symposium ‘Fines Imperiiimperium sine fine-Römische Grenz- und Okkupationspolitik im frühen Principat’ plaats. Info: www.kalkriese-varusschlacht.de; www.varusforschung.de; www.varus-gesellschaft.de. * * *
Paleo-Aktueel 18 (Archeologie in 2006). GIA & Barkhuis, Groningen, 2007. ISBN 978-90-77922354 / ISSN 1572-6622. Paperback, geïll., 148 pag., € 15,90. Met de jaarlijkse uitgave van Paleo-aktueel geven de medewerkers, oud-medewerkers, studenten en alumni van het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) inzicht in een deel van het onderzoek van het instituut. Voorzover betrekking hebbend op de archeologie in ons land bevat dit nummer (voor het eerst met enkele afbeeldingen in full-color) de volgende bijdragen: - Enkele herinneringen aan Jan Dijkstra (29 april 1907 - 20 maart 2006) (H.T. Waterbolk); - Een vreemde vuistbijl, in secondaire positie gevonden bij Dronten (L. Johansen e.a.); - Bladspitsen en de ‘Grote Trek naar het Westen’ van de laatste Neanderthalers in
Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 100
31-03-2008 11:32:34
Verslag van een aanvullend archeologisch onderzoek (AAO) op een perceel akkerland gelegen ten noordwesten van de Kylsterweg te Stadskanaal (vindplaats S-200); Verslag van een archeologische begeleiding, voorafgegaan door een veldverkenning, tijdens graafwerkzaamheden op een strook akkerland, gelegen ten westen van Borgercompagnie-Zuidwest (gemeente Veendam). Verslag van het tweede vervolgonderzoek in de polder “De Wiede” gelegen tussen Veendam en Muntendam Noordelijk Europa (D. Stapert); - Bladspitsen en pogingen daartoe: souvenirs van de laatste Neanderthalers in Nederland (D. Stapert e.a.); - Een Hamburgien vindplaats bij Sassenheim te Haren, met speciale aandacht voor de functie van boren (I. Woltinge e.a.); - Oppervlaktevindplaatsen uit de steentijd rondom Wildervank (B. Smit); - Het Messchenveld te Assen: een oorspronkelijke archeologische schatkamer (F. vd Beemt); - Het Messchenveld: ook paleobotanisch, archeologisch en geologisch een vijfsterren-locatie (H. Woldring e.a.); - De huizen van Fochteloo (H.T. Waterbolk); - Romeinse goden in Friesland (M.C. Galestin); - Marum-Oude Diep en Lellens-Borgweg (Gr.). Aanzet tot nieuwe inzichten in grafbestel door 14C-dateringen (H. Groenendijk en E. Knol); - Dierenbotten uit een voorde in de Hunze bij Plankensloot (W. Prummel); - Gejut op Rottumeroog (P.B. Kooi); - Laatmiddeleeuwse sarcofagen en steenkisten in Boksum, gemeente Menaldumadeel (M. de Wit); - Wüstungen in het woudgebied: een studie naar verdwenen nederzettingen in Groningen (M. van Kruining); - Het reilen en zeilen aan boord van een 16e-eeuws overnaads schip (A. Overmeer) en - 'Buzzard-hawking' in de Middeleeuwen buizerds als prooi bij de valkenjacht? (J. Zeiler). * * *
Verslag van een veldkartering in combinatie met een bodemgaafheidsonderzoek in het bestemmingsplan ten behoeve van een bedrijventerrein (“Dallen II”) te VeendamWildervank.
Afb. 13 Urn uit Marum, 8e eeuw. Uit: PaleoAktueel.
In oktober 2007 voerde de Werkgroep Prehistorie van het Veenkoloniaal Museum een veldverkenning uit op een vijftal akkerpercelen in Veendam-Wildervank. Daarbij is vooral gelet op de aanwezigheid van vuursteenartefacten uit Mesolithicum of Laat-Paleolithicum, houtskoolfragmenten en verkoolde hazelnootdoppen. Een extra aandachtspunt vormde het bericht, dat hier in 1965 rondhouten te voorschijn zouden zijn gekomen. Die waarneming kon wijzen op de aanwezigheid van een veenweg in de ondergrond. Door middel van een aantal grondboringen is ook de gaafheid van de ondergrond beoordeeld. Uit het onderzoek bleek dat de ondergrond in meer of mindere mate verstoord is, terwijl men uit het geringe aantal vuursteenvondsten afleidt, dat het terrein niet interessant is geweest voor prehistorische jager-verzamelaars. Sporen van een veenweg zijn (nog) niet aangetroffen, aanbevolen wordt om bij toekomstige bodemingrepen alert te zijn op restanten van palen in de ondergrond. Tegen eerder uitgebrachte adviezen in gaf de gemeente Stadskanaal toestemming voor ontgrondingen ten behoeve van de uitbreiding van een milieubedrijf. Zodoende werd een geregistreerde archeologische vindplaats ongezien vernietigd. Dat deel van het terrein waarvoor de gemeente wèl begeleiding vroeg, vormde een depressie, waar zoals viel te verwachten, geen archeologica te bespeuren waren. Het onderzoek bij Borgercompagnie hield verband met het afgraven van een strook van een dekzandkop om daarmee een sloot te dempen. Een veldverkenning resulteerde in het advies om dit archeologisch te begeleiden. Als gevolg daarvan kon een behoudenswaardig deel van het dekzand intact blijven. Op 9 januari 2008 worden in een gebied tussen Veendam en Muntendam met een redelijk ongestoorde ondergrond, sloten verbreed. Tijdens die werkzaamheden zijn de slootwandLiteratuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 101
|
101
31-03-2008 11:32:36
profielen onderzocht op de aanwezigheid van vuursteenartefacten en restanten van haardkuilen. Die sporen werden niet aangetroffen, wel waren in het profiel dekzandverhogingen en boomkuilen waar te nemen. Op een aangrenzend perceel is dezelfde dag een veldkartering uitgevoerd. Naast resten van stadsvuil werd daarbij ook mesolithisch materiaal verzameld in de vorm van een werktuigje, een kleine afslag en een blokje. * * *
Afb. 14 Versierde beker, Romeins, type ‘LLW I’ (voorheen Waaslands). Bodemvondst Poeldijk. Uit: ADC Rapport 909.
P.C. de Boer (met bijdragen van K. Hänninen, M.C. Houkes, N.L. Jaspers en W. van der Meer), Middeleeuwse kasteelgrachten uitgediept. Herinrichting centrum Lichtenvoorde fase 1. Gemeente Oost Gelre. Een Archeologische Begeleiding (ADC Rapport 786). Amersfoort 2007. ISBN 978-905874-53-09. Geïll., 39 pag. E. Lohof (met bijdragen van A. de Boer, S. Bloo, E. Kars, L.I. Kooistra, W. Roesingh, M. van Waijen en J.T. Zeiler), Een nederzetting uit de Late-Bronstijd/VroegeIJzertijd op het bedrijventerrein Wijnbergen (fase 3), gemeente Doetinchem. Een archeologische opgraving (ADC Rapport 891). Amersfoort 2008. ISBN 978-905874-964-9. Geïll., 128 pag. E. Blom en L. van der Feijst (met bijdragen van F.S. Zuidhoff, F. Reigersman, C. van Pruissen, E.A.K. Kars, T. Vanderhoeven, M. Groot en H. van Haaster), Poeldijk Westhof, vindplaats B. Een inheems-Romeinse nederzetting uit de 1e tot de 3e eeuw (ADC Rapport 909). Amersfoort 2007. ISBN 978-90-5874-945-01. Geïll., 128 pag. De beperkte ruimte voor de literatuurrubrieken noopt mij steeds vaker tot het maken van een selectie uit alle verschenen publicaties. Dat geldt helaas ook voor de vaak bijzonder interessante rapportages van ADC ArcheoProjecten. Tot nu toe is nog maar weinig bekend over het uiterlijk en de morfologische ontwikkeling van het kasteel 'De Hof' te Lichtenvoorde en over het bijbehorende gecompliceerde grachtenstelsel (Rapport 786). Dat grachtenstelsel blijkt al in de 14e eeuw te hebben gefunctioneerd. Het complex zelf werd in 1277 gesticht. Bij de archeologische begeleiding van graafwerkzaamheden in een deel van het inmiddels verdwenen grachtenstelsel trof men de restanten van een beschoeiing aan, opgebouwd uit eiken palen en wilgentenen. Opvallend was het ontbreken van vondstmateriaal in de gracht uit de 16e en 17e eeuw. Het kasteel
102
|
werd 200 jaar geleden al afgebroken, terwijl men de gracht in de tweede helft van de 19e eeuw dempte. De site waarover in nummer 891 wordt gerapporteerd, bevindt zich deels op de rand van een afgetopt rivierduin. De meeste sporen zijn op de flank van dat duin aangetroffen. Vier of vijf daarvan zijn herkenbaar uit de overgang van de Late Bronstijd naar de Vroege IJzertijd. De nederzetting bij Doetinchem lag niet geïsoleerd, maar maakte deel uit van een historisch cultuurlandschap van vrij intensieve bewoning op een rivierduin. In de rapportage wordt extra aandacht besteed aan de verschillende aardewerktypen. De samenstelling en evolutie van nederzettingsaardewerk uit die periode is namelijk voor een belangrijk deel nog onbekend. Zo is onzeker in hoeverre kenmerken als magering, vorm en versiering uit de Late IJzertijd, al eerder aanwezig zijn en in hoeverre in dat opzicht sprake is van regionale verschillen. Zo leverde de opgraving tevens een bijdrage aan het inzicht over die ontwikkeling. Het onderzoek in Poeldijk (rapport 909) heeft een deel van een inheems-Romeinse nederzetting aan het licht gebracht, daterend van het einde van de 1e tot aan het begin van de 3e eeuw. De nederzetting kenmerkt zich door een aaneenschakeling van kavels die van elkaar gescheiden worden door brede, diepe greppels of sloten. Het resulteerde ook in een belangrijke bijdrage aan het inzicht in de opkomst en het daarop volgende verval van de sociaaleconomische situatie in het destijds relatief dichtbevolkte Westland. In de rapportage wordt uitgebreid stilgestaan bij de verschillende huistypen en het vondstmateriaal. Het Waaslands aardewerk, vooral bestaand uit gedraaide grijze en rode kommen en voorraadpotten, is in dit verslag opgenomen onder de nieuwe benaming ‘Low Lands Ware I’ (LLW I), zoals deze op de Romeinendag 2006 door W. de Clerq is geïntroduceerd. Als herkomst ervan wordt niet langer aan Scheldevallei of het Vlaamse Waasland gedacht, want uit kleianalyses leidt De Clerq af, dat dit materiaal uit Bergen op Zoom of de directe omgeving daarvan af komstig moet zijn. De toch al indrukwekkende pottenbakkersgeschiedenis van die stad wordt daarmee met nog eens een millennium verlengd. Gerrit Groeneweg
Literatuurrubrieken
02-binnenwerk.indd 102
31-03-2008 11:32:37
Werk in uitvoering
Stuur uw berichten voor Agenda en Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer, onze redacteur Verenigingsnieuws. Deadline voor WIU 2008-2 (april): 15 april. Gezien het ruime aanvoer van kopij voor ons tijdschrift moet ik deze datum veelal strikt hanteren. Grondspoor, december 2007 (Afd. 3 - Zaanstreek/Waterland) In het informatiecentrum bij bouwproject Inverdan was een kleine expositie van vond sten aan de stadsrand (17-19) van Zaandam, langs en in de vaart. Het materiaal maakte de mindere welstand van de bewoners duidelijk, zeker in vergelijking met materiaal langs de Hogendijk waar eigenaars van scheepswerven woonden. In G een uitgebreid verslag van de succesvolle studiedag middeleeuws aardewerk te ’s-Hertogenbosch, georganiseerd door de Commissie Deskundigheidsbevordering van de AWN. Heemskerker Frans Wiegmans schonk de AWN een stuk eikenhout van een kist, interessant omdat het waarschijnlijk het enige hout is dat nog bewaard is van de opgraving van onder meer een zaalkerkje in een voorloper van het huidige Assendelft. Dit kerkje lijkt een soort ‘stavkerk’ te zijn geweest, een bouwwijze die vooral bekend is uit Scandinavië. Jelus Matser reconstrueerde bouwdelen van de kerk en maakte bovendien een maquette. Ali Tromp-Veeter verdiepte zich in fraaie gebeeldhouwde tegels, zoals die te vinden zijn in de Notre Dame in Sint Omer (NoordwestFrankrijk) (afb. 1). Cisterciënzer abdijen hadden eigen tegelbakkerijen, waar al vóór de 13e eeuw veel werd geëxperimenteerd met motieven, kleuren, glazuren en mozaïektegels. Op de oudste schedel van Zaandam (ca. 1300), gevonden tijdens grondwerkzaamheden op schiereiland De Hem zijn snijsporen ontdekt die pas later lijken te zijn aangebracht. De ‘mini-cursussen’ zijn weer terug. Silke
Afb. 1 Silke Lange gaf een minicursus houtonderzoek. Foto: G. Graas (uit Grondspoor).
Lange, gespecialiseerd in houtonderzoek, zorgde voor een heel leerzame avond (afb. 2). In Jisp vonden AWN’ers beschilderd glas, waaronder een fragment met tekst en het jaartal 1688. De afdeling gaf veel voorlichting aan scholen.
Afb. 2 Gebeeldhouwde tegels, ca. 1250. Sint Omer. Foto: Ali Tromp-Veeter (uit Grondspoor). Werk in uitvoering
02-binnenwerk.indd 103
|
103
31-03-2008 11:32:39
woude-Dorp Westeinde) vonden AWN’ers materiaal uit 16-17. Veenrestdijken werden steeds opgehoogd en bevatten dus vaak materiaal dat van elders komt. Een beperkt booronderzoek aan de Wilgenlaan in Voorschoten toonde niet aan dat dit de plaats is van het middeleeuwse kasteeltje Starrenburgh. Enkele leden werkten mee aan een grootschalig onderzoek door de gemeente Leiden (Stadsgehoorzaal). Informatie over lezingen over de ontginning van het Westland en Romeinse metaalvondsten in Bodegraven besluiten R. Afb. 3 Merkteken op een van de tinnen lepels, 16e eeuw. Foto: VLAK (uit Terra Nigra).
Brugklasleerlingen uit Zaandam kregen een dialezing en maakten een speurtocht. Vervolgens konden ze praktisch bezig zijn op het terrein van een vroegere boerderij, uiteraard op Malta-verantwoorde wijze. In 1635 stond hier al een oliemolen en de laatste molen werd in 1848 afgebroken. Het blad ‘Geologische Informatie Nederland’ plaatste een artikel van de afdeling over het meetonderzoek in Akersloot (Kerklaan). De afdeling gebruikt nu een GPS-apparaat, waarmee eenvoudig coördinaten kunnen worden genoteerd. Ruim twintig nieuwe vindplaatsen in 2007 besluiten deze G.
Renus nr. 1, 2008 (Afd 6 - Rijnstreek) De afdeling verhuisde naar de Langebrug, maar kan daar maar twee jaar blijven. Desondanks werd veel werk verzet om de werkruimte in te richten. Er waren wel verkenningen en waarnemingen, maar weinig opgravingen. De afdeling presenteerde zich op vrijwilligersmarkten in Voorschoten en Leiden. Het ledenaantal groeide licht: nu 132. Het bestuur droeg Dick van der Kooij voor voor de Grote Prijs der Nederlandse Veldarcheologie. Dick won niet, maar R maakt duidelijk hoe belangrijk zijn rol is voor de archeologie en de afdeling. Gemeenten moeten een belangrijker rol gaan spelen, vandaar het streven van de afdeling om te komen tot ‘AWN-correspondenten’ in de gemeenten. Van belang is een goede relatie met de historische verenigingen die immers goed op de hoogte zijn van wat er in hun regio gebeurt. Er is een speciale relatie met Hazenberg Archeologie Leiden, waar de afdeling blij mee is. De afdeling zal meer archeologische bedrijven benaderen. Dan een greep uit het veldwerk. In Bodegraven leverde de locatie Dammekant / Paardenburgh Romeins en middeleeuws materiaal op. Voorzichtig veronderstelt men dat het hier misschien gaat om randstructuren van een huisplaats uit 13-14. Op een ‘veenrestdijk’ in Rijnwoude (Hazers-
104
|
Terra Nigra, december 2007 (Afd. 8 - Helinium) Voorbereidingen voor het jubileum (50 jaar) zijn in volle gang. De jubileumcommissie organiseert een reizende tentoonstelling ‘Wat doet Helinium nu?’ die van start gaat in Schiedam. Uit diverse inzendingen voor een speciaal jubileumlogo is er inmiddels eentje gekozen dat verder wordt uitgewerkt. Ook het werk aan de publicaties vordert: een jubileumeditie van Westerheem, een foto-editie van TN en misschien nog een speciale ‘gewone’ editie van TN. Over de verhuizing van Hoogstad naar een andere locatie is nog niets naders bekend. René Torremans schrijft over ‘Zes tinnen lepels van Hoogstraat/Korte Hoogstraat, Vlaardingen’. Uit een beergoot van een pand aan de Hoogstraat kwamen onder meer zes tinnen lepels, waarschijnlijk uit 16B tot eind 17 (afb. 3). Een bijzondere vondst, want in Vlaardingen zijn beerputten tot nu toe zeldzaam en dan vormen zes lepels bij elkaar helemaal een ‘buitencategorie’. Op eentje na waren alle lepels voorzien van een tinmerk en vijf exemplaren waren prima bewaard gebleven. In ‘Fietsen langs terpen in Friesland’ vertelt Ellen Groen over de jaarlijkse fietstocht, dit keer rond Wijnaldum. Zij gaat daarbij uitgebreid in op het ontstaan en de aard van het terpenlandschap aldaar en neemt daarbij meteen de archeologische bijzonderheden van de streek mee. Piet Heinsbroek vult de helft van TN met een beschrijving van zijn booronderzoek in het weidegebied ten westen van het industriegebied Vergulde Hand te Vlaardingen. In samenwerking met het Vlaardings Archeologisch Kantoor zetten Piet en zijn ploeg op twee zaterdagen zo’n 25 boringen, waarvan sommige bij een maaiveldhoogte van rond 2,00 m -NAP een diepte van bijna 10,00 m -NAP bereikten. Het onderzoek beantwoordde niet alle van tevoren door het VLAK gestelde vragen naar volle tevredenheid. Het blijkt bijvoorbeeld niet mogelijk een scherpe begrenzing
Werk in uitvoering
02-binnenwerk.indd 104
31-03-2008 11:32:40
vast te stellen van een al eerder gelocaliseerde ijzertijdboerderij in dit gebied. Wel kon een geologisch profiel worden samengesteld, zelfs nog dieper en uitgestrekter dan gevraagd. Heel interessante en goed beschreven kost voor de overige boorders onder ons. In ‘De moord op Godfried met de Bult’ brengt Kees Nieuwenhuijsen ons op de hoogte van de resultaten van zijn literatuuronderzoek naar de moord in 1076 op Godfried (hertog van Neder-Lotharingen, intelligent maar met een bochel), zijn medestanders (bisschop Willem van Utrecht, koning Hendrik IV) en vijanden (Dirk V, Robrecht de Fries en zijn eigen echtgenote Mathilde), de plaats van de moord (vermoedelijk in de omgeving van Vlaardingen), wie daarachter zaten (zeer waarschijnlijk Dirk en Robrecht) en hoe de moord werd uitgevoerd (een steek in zijn achterste). Knipsels besluiten deze TN.
Grondig Bekeken, december 2007 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Teus Koorevaar geeft een korte schets van de geschiedenis van de AWN in Dordt en de huisvesting. Inmiddels is duidelijk dat de afdeling van januari tot september een onderkomen krijgt in het Energiehuis aan de Noordendijk. An Osseweijer en Cees van der Esch ontvingen tijdens de middeleeuwse maaltijd waarderende woorden, omdat ze al zo’n 40 jaar archeologisch actief zijn in Dordrecht. Corrie Lugtenburg - In 1999 deed Cees van der Esch in GB verslag van de grote hoeveelheid vondsten van de boerderij Crab- en Landsight aan de Kilweg (veelal uit 18-19) die hij in enkele uren tijd opraapte. In verband met de overdracht
aan het Stadsdepot is alles nu ingevoerd in Excel, zoveel mogelijk naar Deventer snit. LWAOW-leden Bouwe, Dirk, Geert, Arjan en Piet maken ons deelgenoot van hun ‘Duiken in de binnenwateren’. In het kader van het vervangen en restaureren van boenstoepen aan de Graafstroom en de Alblas deden de heren een onderwater bodemonderzoek in de Graafstroom bij enkele boenstoepen en bij bruggen in Bleskensgraaf en Oud-Alblas (afb. 4). De vondsten waren meest vrij recent, onder meer een nog in tact zijnde weckpot met ingemaakte tomaten… Irmel Dolman timmert geregeld aan de weg met haar activiteiten naar de niet-archeologische buitenwereld toe. Zo ook weer op de Keramiekmarkt in oktober 2007, waar het verwijderen van gips, lijm en tape van een gerestaureerde schotel veel aandacht trok. Daarna viel het verhaal van andere leden van de afdeling in vruchtbare bodem bij het nieuwsgierig geworden publiek én bij de pers. Bovendien konden bezoekers nog puzzelen welk voorwerp bij welke scherven hoorde. In ‘Dit is van Sint Elisabeth haar vloed/het land…’ stoort Cees van der Esch zich aan het plaatsen van een ‘gedicht in brons’ in Bleskensgraaf. Het gedicht gaat over de bekende Sint-Elisabethsvloed in 1421 die nu juist niet in de Alblasserwaard en dus ook niet in Bleskensgraaf plaatsvond. In ‘Een impressie van de maaltijd’ vertelt Corrie Lugtenburg over de jaarlijkse middeleeuwse maaltijd, waar 32 mensen aan deelnamen. De kookploeg voorzag de gerechten van toepasselijke namen en kreeg eer voor zijn goede werk. GB geeft het menu en enkele recepten
Afb. 4 Duikploeg aan het werk in de Graafstroom. Foto: LWAOW (uit Grondig Bekeken). Werk in uitvoering
02-binnenwerk.indd 105
|
105
31-03-2008 11:32:44
(Haarlemse paassoep, grauwe ganzen met dobbelsteentjes en stroop, en watergruwel). Wanneer oma de watergruwel indertijd naar deze receptuur had klaargemaakt, had ondergetekende er hoogst waarschijnlijk geen ‘trauma’ aan overgehouden. Een spontane excursie naar Strijen leerde dat hier een streekmuseum staat met een behoorlijke afdeling archeologie. Aanleiding tot de excursie was de op dat moment nog te bezichtigen goed gedocumenteerde en gepresenteerde expositie over glas uit een Strijense beerput van het oude stadhuis van Strijen (1475-1510). Een voor Dordrecht e.o. extra interessant boek is het jubileumboek ‘Verdronken dorpen boven water’ van de Vereniging Oud-Dordrecht dat gaat over de Sint Elisabethsvloed. Cees van der Esch plaatst wat kritische opmerkingen bij het boek, voortkomend uit zijn grote (archeologische) kennis van het gebied. Besprekingen en berichten over ontvangen periodieken, vondstverwerking, agenda en tentoonstellingen besluiten GB.
Convocaat, december 2007 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland)
Afb. 5 Overzicht van cunetten op Vliegveld Teuge (uit De Hunnepers).
106
|
Na een fraai programma van lezingen (januari t/m mei: 5 lezingen) kom ik bij de voorjaarsexcursie in april. Deze voert naar het gezellige Breda (Grote Kerk - stadswandeling - depot Gem. Arch. Dienst). De eerstkomende zaterdagen na de lezingen zijn ‘veldwerkzaterdagen’, terwijl ook de week voor de zomeropgraving al is vastgesteld. Project / locatie worden later ingevuld. In 2007 vond de zomeropgraving plaats in Groessen, waar een middeleeuwse dijk werd onderzocht. Elke eerste dinsdag in de maand voorziet de AWN een radiorubriek van de Stads Omroep Arnhem van archeologisch nieuws, terwijl alle activiteiten (ook) via pers en kabelkrant worden aangekondigd.
De Hunnepers, december 2007 (Afd. 18 - Zuid-Salland - IJsselstreek Oost-Veluwezoom) Voorzitter Herman Lubberding: “In 2009 bestaat de afdeling 40 jaar. De mogelijkheden voor opgravingen door amateur-archeologen zijn de laatste tien jaar sterk beperkt, maar daar tegenover staat een veel betere bescherming van ons archeologisch erfgoed.” Het bestuur bestond in 2007 uit: Herman Lubberding (vz), Peter Heukels (secr), Aly Dijkstra-Kruit (pmr), Chris Nieuwenhuize en Annemarie Brinkhorst. De secretaris legt de functie neer en Jan Kleinen is bereid hem op te volgen. De afdeling groeide naar 102 leden, vrijwel gelijk verdeeld over het Overijsselse en Gelderse gebied van de afdeling. Chris Nieuwenhuize - Onderzoeken uit 2006 werden afgerond (Braamberg, Grevenhout). Bij de middeleeuwse nederzetting Dabelo (ten noorden van Hoenderloo) werden o.m. grote kiezelstenen gevonden met aangekoekte ijzerconcretie, mogelijk wijzend op ijzerverwerking ter plaatse. De AWA volgde de herstelwerkzaamheden van het Waterschap Veluwe van waterlopen, speciaal op twee plaatsen waar molens stonden (Rotterdamsche Kopermolen (18) / Stinkmolen, afgebroken in 1930/40). Tussen Hoog Soeren en Meerveld bracht de AWA een 19e-eeuwse steenbakkerij in kaart. Met de Arch. Monumentenwacht werd de slakkenhoop in het Orderbos (Apeldoorn) opgeschoond. Herman Lubberding - In Epse maakte de aanwezigheid van pingsdorf en kogelpot-aardewerk aannemelijk dat hier in 10-12 een boerderij stond, maar er was ook sprake van wat vroegmiddeleeuws aardewerk (mayen / hessens-schortens). Bij het ontgraven van cunetten t.b.v. de uitbreiding van het vliegveld Teuge ontdekten AWN’ers sporen die erop wijzen dat er in de Late IJzertijd en de Middeleeuwen (12-13) bewoning was (afb. 5). Veel amateur-archeologen leverden aan RAAP informatie over vindplaatsen. In Deventer is een Werkgroep Bouwhistorie Deventer opgericht die oude panden gaat inventariseren. Michiel Bartels (stadsarcheoloog van Deventer) vertelt over de voorbereidingen voor de hier gehouden Reuvensdagen: veel en succesvol werk. Voorlopig richt Deventer zich maar weer op het vele archeologische werk. Maarten Wispelwey (gemeentearcheoloog van Apeldoorn) vertelt over het grafheuvelproject, waarbij twee grafheuvels zijn onderzocht. Een belangrijke conclusie is dat de omgeving van een grafheuvel niet leeg is en dat de begrenzing in het verleden veelal te nauw is vastgesteld. Ook koningin Beatrix bezocht de opgra-
Werk in uitvoering
02-binnenwerk.indd 106
31-03-2008 11:32:46
ving. In de tuin van Paleis Het Loo zoekt men naar de leidingen die vroeger het water aanvoerden voor de Koningsfontein die met 13,5 m zelfs hoger spoot dan die in Versailles. Michiel Bartels (Archeologie Deventer) e.a. noemen een respectabele lijst onderzoeken: Deventer (Burseplein Stadskantoor / Smedenstraat 98 / Vuilcontainer Stadskantoor / VV IJsselstreek / Korte Assenstraat 11 / Vuilcontainer Assenstraat / Tjoene, Boerderij de Timmer), Bathmen (kasteel Arkelstein), Epse (Olthof Zuid). Michel Groothedde (stadsarcheoloog van Zutphen): Het was een heel druk jaar: elf opgravingen, waaronder twee in Doesburg waarmee sinds kort een structurele samenwerkingsovereenkomst bestaat. De inzet van vrijwilligers was belangrijk, ook in Doesburg. Projecten in Zutphen: Vaaltstraat 4 / Bieshorstlaan / Laarpoort en Berkelsingel / Zaadmarkt 91 / Lievenheersteeg-Wanne / Coehoornsingel 3 / Leestenseweg 18 / Jeugdgevangenisterrein / Warnsveld (Kerkplein).
AVKP Actueel nr. 24, januari 2008 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) Volop actie in onze grootste AWN-afdeling. Na het interessante programma van lezingen en de fraaie activiteitenkalender kom ik bij op het moment van schrijven toekomstig veldwerk: Kasteel Gagelbosch - Ekkersrijt (bronstijdnederzetting) - kleinere onderzoeken. Het Regio-nieuws brengt ons op de hoogte van monumentenbeleid in Bergeijk, onderzoek / vondsten / nieuws in Bladel (omgeving Petruskerk, 10-12), Boekel (middenpaleolithische spitsschaaf), Hooge Mierde (bestemmingsplan De Leeuwerik), plaggen in de Kempen (gevaarlijk voor steentijdsites), Veldhoven (Oerle-Zuid) en Vessem (woonzorgboerderij). In februari was er een veldloop o.l.v. Nico Arts: op zoek naar laatste restjes van steentijdnederzettingen op de Midden-Brabantse dekzandrug, terwijl er in maart een Archeoloop was in en rond Wijchen. In november was er een excursie naar de Romeinse limes (Woerden - Rijswijk - Leidsche Rijn). Jacques Gerritse bezocht een bijeenkomst over ‘community archeology’, georganiseerd door Erfgoed Nederland. De term betekent volgens Jacques ‘archeologie van en voor de gemeenschap’ en dat op verschillende niveaus. Diverse sprekers vertelden hier hoe zij de archeologie onder de mensen brachten resp. hoe zij de mensen bij de archeologie betrokken. Lopende projecten in de werkgroepen: Veghel (Masterplan Aa - Peellandstraat - Scheifelaar II). Voorzitter Tonnie van de Rijdt noemt zaken
waar het afdelingsbestuur zich mee bezighield. De AWN wil graag een regionaal archeologiebeleid en een onafhankelijker positie voor een regio-archeoloog. Daartoe verstuurde het bestuur brieven naar alle relevante betrokkenen. De ‘Expertgroep RO’ merkt dat vooral in al bestaande bestemmingsplannen de archeologische waarden verre beschermd zijn door de nieuwe Monumentenwet. Gemeenten kunnen hier moeilijk onderzoek ‘afdwingen’, waar dat in nieuwe bestemmingsplannen min of meer vanzelfsprekend is. Samen met Brabants Heem en heemkundekringen organiseert AVKP een cursus ‘Gemeentelijk beleid en Archeologie’. Na 60 aanmeldingen moest er een stop worden ingesteld. Voor een tweede cursus meldden zich zoveel mensen aan dat die ook al vol is. De afdeling richt een stichting op, waar activiteiten met grote financiële risico’s in worden ondergebracht. Extra kosten voor een extradik Westerheemnummer, het lustrumfeest en twee boeken konden dankzij steun van vooral ArcheoService en de Arch. Dienst Eindhoven worden bekostigd. Maar mocht zoiets een keer minder goed uitpakken dan zijn de AWN-bestuurders persoonlijk aansprakelijk. Voor de gang van zaken binnen de AV Kempen- en Peelland verandert er verder niets.
De Ouwe Waerelt, december 2007 (De Motte - Goeree-Overflakkee) In DOW weer een interessant verhaal van Rias Olivier over het Flaauwe Werk bij Ouddorp, ditmaal over ‘drenkeldoden’ op de kust aldaar. Zoals het woord al doet vermoeden gaat het hier om drenkelingen die in de loop van de tijd (18-19) op het strand werden gevonden. Tot er in 1823 een zeemanskerkhof in de duinen wordt aangelegd, worden de drenkelingen begraven in de buurt van de plek waar ze werden aangetroffen. Geregeld hadden de drenkelingen voorwerpen bij zich die soms enig licht wierpen op hun herkomst en hun financiële staat (afb. 6). De Motte wil een boek over het Flaauwe Werk samenstellen, omdat daar op dit moment ingrijpende werkzaamheden ter kustversterking plaatsvinden.
Afb. 6 Twee schatvondsten van munten, 1612-18 en 1755 (uit De Ouwe Waerelt).
Jan Coenraadts
Werk in uitvoering
02-binnenwerk.indd 107
|
107
31-03-2008 11:32:47
Tips voor trips
Archeologische uitjes
Tentoonstellingen Hoogversierd aardewerk
Afb. 1 Hoogversierd aardewerk, dat te zien is in het Archeologisch Museum Haarlem (foto: gemeente Haarlem).
108
|
In het Archeologisch Museum Haarlem wordt momenteel ‘hoogversierd aardewerk’ uit Brugge en Haarlem getoond (afb. 1). Dit is gemaakt vanaf het einde van de 12e eeuw tot aan het midden van de 14e eeuw. Het bekendste productiecentrum is Brugge, waar het ook voor het eerst werd opgegraven. Het meest kenmerkende element van hoogversierd aardewerk is de specifieke versiering, waarvoor de pottenbakkers uiteenlopende decoratietechnieken gebruikten. Een scala aan oude en nieuwe motieven werd aangewend om deze bijzonder versierde objecten op de markt te brengen. Het is niet verwonderlijk dat de tijdrovende werkwijze extra productiekosten met zich mee bracht. Hoogversierd aardewerk wordt dan ook beschouwd als luxueus serviesgoed en was bestemd voor de tafels van de welgestelde burgerij. Het gamma binnen de Vlaamse productie was toonaangevend. In Brugge groeide het hoogversierde materiaal uit tot een belangrijke component van de keramiekmarkt. Door de toenemende internationale handelscontacten in de 13e en 14e eeuw verspreidde het hoogversierd aardewerk zich over een groot deel van West Europa. Hoogversierd aardewerk en varianten werden (later) ook geproduceerd in Noord-Frankrijk, België, Engeland, Denemarken en in Nederland, en wel te Haarlem. Grondwerkzaamheden aan de Frankestraat, in het centrum van Haarlem, leidden begin jaren zeventig van de vorige eeuw tot de ontdekking van een pottenbakkersoven uit de 14e eeuw. Tijdens opgravingen is hier pottenbakkersafval gevonden dat veel overeenkomsten vertoont met het hoogversierde materiaal uit Brugge. Naast een deel van de eigen museumcollectie is een groot deel van het expositiemateriaal
beschikbaar gesteld door de Archeologische Dienst van Brugge. Deze bruiklenen zijn afkomstig uit een opgraving aan ‘De Potterierei’ in Brugge, een straat in het noordelijke deel van de stad, waar flinke hoeveelheden hoogversierd aardewerk gevonden zijn. In de laat-13e en begin van de 14e eeuw waren hier tal van pottenbakkers gevestigd. Archeologisch Museum Haarlem Grote Markt 18k, 2011 NB Haarlem tel. 023 531 31 35 (bureau Archeologie, gemeente Haarlem) wo. t /m zo. 13 – 17 uur, toegang gratis t/m 18 mei
Neanderthalers
De Neanderthalers hebben bezit genomen van het Limburgs Museum in Venlo, althans hun driedimensionale afbeeldingen (afb. 2). Ze zetten daar op de tentoonstelling ‘Neanderthalers in Europa’ hun dagelijks leven van 35.000 jaar geleden voort. Ze zitten rond het vuur te eten, maken werktuigen, gaan op jacht en spelen. Ook lopen dieren uit hun tijd rond, zoals de oerrund, een prehistorisch paard, een holenbeer, muskusossen en hyena’s. Deze tentoonstelling is opgezet door het Provinciaal Gallo-Romeins Museum van Tongeren naar aanleiding van de opgraving van de Neanderthalnederzetting in Veldwezelt, even over de Nederlandse grens in België. De expositie was eerder behalve in Tongeren ook in Assen te zien. Volgens conservator Leo Verhart is ‘Neanderthalers in Europa’ niet alleen interessant voor het grote publiek. “Door het gebruik van poppen is de tentoonstelling sterk beeldend, waarmee het grote publiek aan zijn trekken
Tips voor trips
02-binnenwerk.indd 108
31-03-2008 11:32:51
Graven in Vlaardingen
Op 8 mei wordt in het Visserijmuseum/Vlaardings Museum de archeologische tentoonstelling ‘Graven in Vlaardingen’ geopend met onder andere vondsten uit het 11e-eeuwse grafveld in het ‘Gat in de markt’. Parallel hieraan is tot en met 27 juli een tentoonstelling te zien van AWN-afdeling Helinium, die dit jaar haar 50-jarig viert. Ook ter gelegenheid van dit jubileum heeft de afdeling in het Stadskantoor van Vlaardingen een vitrine ingericht.
Afb. 2 Voorstelling van een Neanderthaler sjamaan op de tentoonstelling ‘Neanderthalers in Europa’ in het Limburg Museum in Venlo (foto: Limburgs Museum).
Visserijmuseum/Vlaardings Museum Westhavenkade 53/54, 3131 AG Vlaardingen tel. 010-4348722, www.visserij-museum.nl di. t/m vrij. 10 – 17 uur, zat. en zo. 12 – 17 uur 8 mei t/m 14 september
komt”, vertelt hij. “De archeologische gegevens waarop deze voorstellingen zijn gebaseerd, worden echter direct bij de scenes geproduceerd. Daarnaast wordt de achtergrondinformatie, waaronder de gebruiksvoorwerpen (afb. 3), botten en zaden, getoond in een depotachtige opstelling.” De Belgische vondsten zijn in het Limburgs Museum aangevuld met vondsten uit Nederlands Limburg, waar volgens conservator Verhart, evenals in Drenthe, ook Neanderthalers hebben rondgelopen. Er zijn hier echter nooit botten gevonden, omdat de conserveringsomstandigheden daar niet zo goed voor zijn; wel vuistbijlen die mogelijk door hen zijn gemaakt.
Activiteiten
Het Limburgs Museum heeft aan de tentoonstelling een aantal activiteiten gekoppeld. Ten eerste is er het Vuistbijlenproject, waarbij mensen hun gevonden vuistbijl kunnen melden op de website van het museum. Verhart hoop dat dit nieuwe informatie gaat opleveren. Ten tweede kunnen bezoekers op 24 mei in het museum hun vondsten laten determineren. Tenslotte is er ook op 24 mei in het museum een symposium voor amateurarcheologen, waarop Nederlandse en Belgische deskundigen over de Neanderthalers in Limburg spreken. Nadere informatie daarover verschijnt ook op de website van het Limburgs Museum. Limburgs Museum Keulsepoort 5, 5911 BX Venlo tel. 077 352 21 12 www.limburgsmuseum.nl di. t/m zo. 11 – 17 uur (+ ma. 11 mei) t/m 29 september
Stadskantoor Vlaardingen Westnieuwland 6, 3131 VX Vlaardingen tijdens kantooruren tot eind mei
SYMPOSIUM Forum Hadriani
Op zaterdag 19 april wordt in Voorburg het symposium ‘Forum Hadriani: Romeinse stad achter de Limes’ gehouden. Het doel van het symposium is om een beeld te scheppen van het functioneren van een kleine provinciestad in het grensgebied van het Romeinse Rijk. Daarbij zal door de sprekers onder meer een vergelijking worden getrokken met de andere Romeinse stad in het noordelijke grensgebied, Ulpia Noviomagus (Nijmegen). Voorts zal aandacht worden besteed aan de recente opgravingen van BAAC (2005) (afb. 4) en het AAC Projectenbureau (2007-2008), en aan de manier waarop archeologische sites voor het
Afb. 3 Vuurstenen werktuig op de tentoonstelling ‘Neanderthalers in Europa’ (foto: Limburgs museum).
Afb. 4 Een van de waterputten die in 2005 tijdens de opgraving van BAAC op de plaats van Forum Hadriani werden blootgelegd (foto: Wim van Horssen). Tips voor trips
02-binnenwerk.indd 109
|
109
31-03-2008 11:32:55
publiek zichtbaar gemaakt kunnen worden. Het symposium vindt plaats in het Mövenpick Hotel naast NS-station Voorburg. Voor meer informatie over het programma en de wijze van aanmelding kunt u terecht op de website van Museum Swaensteyn: www.swaensteyn.nl/symposium
EVENEMENTEN Het weekend van de archeologie
Op 6, 7 en 8 juni zal op het landgoed Keukenhof in Lisse voor de eerste keer Het Weekend van de Archeologie plaatsvinden. Dit weekend wordt georganiseerd door het Archeologisch Diensten Centrum (ADC), de AWN en Landgoed Keukenhof. Tijdens Het Weekend van de Archeologie is het Landgoed Keukenhof opgesplitst in deelterreinen met verschillende thema’s, namelijk methode & technieken, ambacht, educatie & informatie, opgravingen & uitwerkingen, specialisten & advies, eten & drinken en maritieme archeologie. Zo kan bijvoorbeeld worden kennisgemaakt met het leven van vroegere generaties met muziek en gerechten uit vroeger tijden. Bezoekers kunnen ‘live’ een opgraving meemaken. Ook kunnen ze getuige zijn van de reconstructie van een Romeinse brug volgens de bouwmethoden van de Romeinen. Verder zullen verschillende archeologische instellingen workshops geven over archeologie en kunnen de kleintjes zelf ook ‘mini opgravingen’ verrichten. Actuele informatie over de activiteiten tijdens Het Weekend van de Archeologie is te vinden op de website. Het Weekend van de Archeologie Landgoed Keukenhof Keukenhof 1, 2161 AN Lisse tel. 0525 75 06 90, www.jevindthetzo.nl vrij. 6, zat. 7 en zo 8 juni
Vlaardingen in de 11e eeuw
Bijna tweehonderd ‘krijgers’ uit heel Europa komen in het weekend van 14 en 15 juni in Vlaardingen bijeen om de eerste grote veldslag uit de Hollandse geschiedenis in 1018 na
Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg
e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl
110
|
te spelen. De slag vormt een onderdeel van het historische evenement ‘Terug naar Flardinga. Beleef het 11e-eeuwse Vlaardingen’. De ‘krijgers’ uit Nederland, Duitsland, Engeland, België, Frankrijk, Polen, Tsjechië en Ierland komen met hun gezin en hun hele hebben en houwen naar Vlaardingen om de tijdelijke nederzetting Flardinga in het Oranjepark te stichten, waar ze leven als duizend jaar geleden. Naast de veldslag is er voor de bezoeker veel te beleven in de nederzetting Flardinga. De krijgers houden wapendemonstraties. Kinderen kunnen boogschieten en een Vikingboot bekijken. De koopjesjagers kunnen hun slag slaan op de historische markt, waar verschillende buitenlandse handelaren hun waren zullen aanprijzen. Ook kan de bezoeker onder leiding van een deskundige gids een rondwandeling maken door Flardinga en uitleg krijgen over 11e-eeuwse mode en het leven van duizend jaar geleden. Het historische evenement maakt deel uit van het projectplan ‘Graven in Vlaardingen’, waartoe ook bovengenoemde tentoonstelling in het Vlaardings Museum behoort. Oranjepark, Vlaardingen Gratis toegankelijk. www.vlaardingen.nl/archeologie zat. 14 en zon. 15 juni, 10 – 17 uur
Dag van het Kasteel
Op 12 mei 2008, Tweede Pinksterdag, zal de eerste Landelijke Dag van het Kasteel gehouden worden. Op ruim 60 terreinen van kastelen en buitenplaatsen zal er op deze dag van alles te beleven zijn. Deze dag wordt georganiseerd door de Nederlandse Kastelenstichting (NKS) in samenwerking met de provinciale kasteelorganisaties Het thema van deze dag is ‘Educatie’. Bezoekers kunnen in dat kader rondleidingen, wandelroutes, Living History, speciale exposities, muziek, kinderactiviteiten, demonstraties van zwaardvechten, valkeniers en nog veel meer ander vermaak met een educatief tintje verwachten. Actuele informatie over de Dag van het Kasteel: www.kastelen.nl, ma. 12 mei
Het laatste nieuws over archeologische evenementen vindt u op de internetsite van de AWN:
www.awn-archeologie.nl
Tips voor trips
02-binnenwerk.indd 110
31-03-2008 11:32:55
Column
Venus Soms ben je zo met je vak bezig, dat je je nauwelijks kunt voorstellen dat anderen daar iets niet van begrijpen of bij de dingen die je zegt iets heel anders horen of lezen. Dat geldt natuurlijk niet alleen voor archeologen. Er zijn zoveel deskundigen met een beroepsdeformatie die met onbegrijpelijke zinnen ons proberen duidelijk te maken waarom ze zich met een onderwerp bezighouden of ons informeren over een actueel onderwerp. Daar ontkomen wij zelf ook niet aan en het gebruik van bepaalde termen kan tot veel verwarring leiden. Een van de eerste keren dat ik me dat zo realiseerde was jaren geleden toen ik me nog met het samenstellen van een tentoonstelling over vervalsingen in de Nederlandse archeologie bezighield. Een van die, vermeende, vervalsingen was de ‘danseres van Geldrop’. Die danseres staat op een kleine steen gegraveerd en dateert uit het begin van het Mesolithicum of uit het eind van het Paleolithicum. Er was lang onduidelijkheid over de echtheid. Na een zorgvuldig onderzoek aan de universiteit van Bordeaux door een internationaal bekende deskundige bleek ze echt te zijn. Ik refereerde bij haar ook wel eens aan het gebruik om de vondst anders te noemen, eigenlijk ook een soort vervalsing. Het Brabantse Geldrop ligt vlak bij het dorpje Mierlo. Omdat de danseres vlakbij de grens van Geldrop en Mierlo werd gevonden, werd ze ook wel
de ‘Venus van Mierlo’ genoemd, natuurlijk een prachtige verbastering van de Venus van Milo, het wereldberoemde Griekse beeld zonder armen in museum Het Louvre in Parijs. Daarmee werd de Nederlandse Venus nog interessanter. Op een keer had ik de naam ‘Venus van Mierlo’ weer eens genoemd, maar mijn gesprekspartner liet na enige tijd blijken niets te snappen van hetgeen ik haar op dat moment rond de vondst vertelde. Op mijn vraag waarom ze er niets van begreep, zei ze dat het haar niet duidelijk was wat het allemaal te maken had met de dochter van Hans van Mierlo, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken. Ik moest daar onlangs ook aan denken toen een kennis mij een krantenartikel zag lezen over de limes. Dat woord stond in de kop boven het artikel. Nu heb ik mijn bedenkingen bij dit grote publieksgerichte project, omdat Nederlanders volgens mij niet weten wat de limes is en omdat er zo weinig van zichtbaar is of gemaakt wordt. Een fietsroute is bijvoorbeeld gemarkeerd met grijze betonnen zuilen, die nauwelijks opvallen in het landschap en zeker als ze tussen rijen bomen verborgen staan. Ik vroeg mij altijd af of de limes wel zou leven bij de niet-archeologen. De kennis die me het artikel zag lezen bevestigde mijn vermoeden. Ze was ervan overtuigd dat ik een stuk zat te lezen over een nieuw Engels citroendrankje! Column
02-binnenwerk.indd 111
|
111
31-03-2008 11:32:59
AWN-lidmaatschappen A B C D E
basislidmaatschap studentlidmaatschap jeugdlidmaatschap geassocieerd lidmaatschap huisgenoot-lidmaatschap + eenmalig inschrijfgeld
€ € € € € €
40,00 25,00 20,00 21,00 15,50 5,00
Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering
- aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl
AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:
prijs in € (incl. porto) leden
niet-leden
AWN nr. 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)
12,95
16,95
AWN nr. 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)
11,75
16,75
AWN nr. 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)
15,50
21,50
AWN nr. 4. Archeologische streekbeschrijving, een handleiding (158 pag.’s)
5,65
7,95
AWN nr. 5. Opgraven. Technieken voor archeologisch veldwerk (127 pag.’s)
9,05
12,75
Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)
22,95
22,95
CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)
25,00
35,00
Naaldbanden voor archivering Westerheem
14,50
Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar postgiro 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.
02-binnenwerk.indd 112
31-03-2008 11:32:59
Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.
3
Westerheem
AWN-leden maken geschiedenis!
het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 57 - juni 2008
50
jAAR AWN-AFDELING 8
Helinium Hilde van Wensveen Helinium en de Vlaardingen-cultuur Leo Verhart Wonen op het veen Jeroen ter Brugge Zoektocht naar de burcht van graaf Dirk III Tim de Ridder Een ringwalburcht in Maasland? Okke Dorenbos Kethel, gebouwd op vier heuvels Rikkert Wijk
03-omslag_def.indd 1
04-06-2008 15:11:23
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Scheldestraat 43, 5215 HB 's-Hertogenbosch. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2008. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na vooraf gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Nijmegen Druk: Drukkerij Salland de Lange, Deventer ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad
Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Inhoud jaargang 57 no. 3, juni 2008
Redactie: Jeroen ter Brugge & Tim de Ridder
50
jaar AWN-AFDELING 8
Voorwoord ................................................................... 113 Hilde van Wensveen Helinium Het heden en een vooruitblik...................................... 114 Leo Verhart Helinium en de Vlaardingen-cultuur ......................... 120 Jeroen ter Brugge Wonen op het veen Bewoning uit de IJzertijd en Romeinse Tijd in de Aalkeet-Buitenpolder te Vlaardingen . ................... 129 Tim de Ridder Zoektocht naar de burcht van graaf Dirk III ............. 140 Okke Dorenbos Een ringwalburcht in Maasland? ................................ 150 Rikkert Wijk Kethel, gebouwd op vier heuvels . .............................. 157 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in… schiedam Marco van Trierum De bewoningsgeschiedenis van Schiedam en de opgraving op het terrein 'Land van Belofte' ......... 163 Reactie Goof van Eijk De dondersteen van Uden . ........................................ 170 Literatuurrubrieken . ......................................... 173 Werk in uitvoering . ............................................ 183 Tips voor trips Archeologische uitjes .................................................. 189 Column . ................................................................... 191 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . .................. 192
Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: g.beemt@net.hcc.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog (graafkampen), Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema (onderwater-archeologie), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: awn@proportio.nl • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken):
Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: Mw. R. van Oosten, p/a Langebrug 56, 2311 TM Leiden, tel. 06-18871799, e-mail: awn-rijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: apvandenband@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: R. Wielinga, Kluutlaan 9, 4695 JK Sint Maartensdijk, e-mail: c.wielinga@planet.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: awn18.bestuur@gmail.com 19. Twente: Mw. N. Otto, Erve Jenneboer 75, 7623 JH Borne, tel. 074-2670300, e-mail: otto-lankamp@versatel.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
Foto achtergrond omslag: Cees Wind (links) en Henk Verhagen (rechts) [bron: Van den Band & Cordfunke 2001, 48. Zie pag. 122] 03-omslag_def.indd 2
04-06-2008 15:11:23
VERENIGINGSNIEUWS juni 2008 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer
Leden vergaderden in kerkkoor De algemene ledenvergadering van de AWN op 26 april werd op een wel heel bijzondere plaats gehouden, namelijk in het koor van de Oude Sint Jacobskerk in ’s-Hertogenbosch. Naast het tot theaterzaal omgebouwde koor biedt deze middeleeuwse kerk, waarin al sinds de 17e eeuw geen erediensten meer worden gehouden, ruimte aan de gemeentelijke Dienst Bouwhistorie, Archeologie en Monumentenzorg (BAM). Stadarcheoloog Ronald van Genabeek die daarover de leiding heeft, schetste ‘s middags voor de AWN’ers de boeiende geschiedenis van deze broederschapskapel, die in de afgelopen eeuwen onder andere als legermagazijn en museum heeft gediend. De ochtend was voor de vergadering zelf, die werd bijgewoond door ongeveer vijfendertig leden en bijna alle hoofdbestuursleden. De deelnemers werden welkom geheten door de heer L.W.L. Pauli, loco-burgemeester van Den Bosch, die
vertelde dat de kerk nog dit jaar een open depot wordt, waarvan de activiteiten zichtbaar worden voor het publiek. Het belangrijkste nieuws uit de vergadering is wel de benoeming van Fred van den Beemt uit Assen tot secretaris van de AWN, een functie die al ongeveer vier jaar vacant was. Met de benoeming van Kees Daleboudt uit Ossendrecht wordt voorzien in de functie van hoofdbestuurslid voor de deskundigheidsbevordering. Joop Bosch (penningmeester), Wim van Horssen (hoofdredacteur Westerheem) en Bram van der Walle (vicevoorzitter) werden herkozen. Tenslotte werd besloten om Jan Nieuwenhuis die formeel niet meer herkiesbaar was, aan te laten blijven zolang er geen vervanger is voor zijn gespecialiseerde verzekeringsportefeuille. In zijn toelichting op het algemene verslag over 2007 vertelde voorzitter Jeroen ter Brugge, dat de AWN halverwege de
Af b. 1 De leden vergaderden in het koor van de Oude Sint Jacobskerk in Den Bosch (foto: Wim van Horssen).
I
03-katern_def.indd 1
04-06-2008 15:12:02
Af b. 2 Laurens Mulkens toont trots zijn Bronzen Legpenning (foto: Wim van Horssen).
maand mei het advies van de Raad van Cultuur aan de minister verwacht voor de toekenning van subsidie aan de AWN voor de periode 2009-2012. Daartoe heeft het bestuur in het begin van dit jaar een beleidsplan ingediend (opgenomen in het Jaarverslag 2007), waarin de waarde van de amateurs wordt benadrukt. Naar aanleiding van de toelichting die Michael den Hartog gaf op het verslag over de deskundigheidsbevordering (een portefeuille die hij tijdelijk heeft waargenomen), vroeg Tonnie van de Rijdt (afd. 23) ook aandacht te besteden aan de belangenbehartiging van de amateurs. In haar afdeling is hiermee al de nodige ervaring opgedaan. Jeroen meldde in dit verband dat de RACM heeft aangeboden voor AWN-leden op dit gebied cursussen te houden. Joop Bosch kondigde aan, dat begin 2009 de nieuwe AWN-website operationeel zal zijn. Met de vernieuwing van de site is een begin gemaakt op een bijeenkomst in februari, waarop de helft van het aantal afdelingen was vertegenwoordigd. Jan Nieuwenhuis kon melden dat begin mei met het archeologische bureau BAAC een overeenkomst wordt afgesloten over de inzet van amateurs. Er was al zo’n contract met ADC-Archeoprojecten. Bram van der Walle pleitte voor meer contact van de AWN-afdelingen met oudheidkundige verenigingen. Hij noemde daarbij als voorbeeld de bijeenkomst die afdeling 17 (Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) heeft gehad met deze verenigingen.
Op het voorstel van het hoofdbestuur om bij gebrek aan belangstelling te stoppen met de jaarlijkse excursie, kwam een tegenwerping van Fred van de Beemt, die meldde dat bij de Drentse Prehistorische Vereniging, waarvan hij secretaris is, juist veel animo voor excursies is en dat er in Drenthe bijvoorbeeld veel mogelijkheden voor zijn. Besloten is om dit nogmaals in het hoofdbestuur te bespreken. Marty van Loenen vertelde dat een werkgroep is gestart met het opzetten van een jeugdbeleid voor de AWN. Begonnen is met het verzamelen van kennis van wat er al is. Vervolgens moet worden bekeken hoe de jeugd binnen de AWN kan worden opgevangen. In zijn financiële verantwoording noemde Joop Bosch de situatie van de AWN positief. Financieël heeft de vereniging een redelijk weerstandvermogen. Een vast onderdeel van de jaarvergadering is de uitreiking van de Bronzen Legpenning aan een verdienstelijke amateur. Die eer was dit keer voor Laurens Mulkens, die al vele jaren voor afdeling 23 (Kempen- en Peelland) als fotograaf en vormgever de archeologie in de regio in beeld brengt. Vooral door zijn foto’s van de opgravingen van de middeleeuwse Catherinakerk in Eindhoven heeft hij zich faam verworven. Na de lunch, die in het schip van de Oude Sint Jacobskerk werd geserveerd, was in het koor een lezing door stadarcheoloog Ronald van Genabeek. Hij vertelde over de geschiedenis van deze kerk die in de 15e eeuw werd gebouwd, in 1629 als kerk werd gesloten, in 1752 ingrijpend werd
Uitgebreide informatie over de activiteiten van de AWN in het afgelopen jaar en de plannen voor de toekomst is te vinden in het Jaarverslag 2007, dat gratis verkrijgbaar is bij Administratiekantoor N.L Van Dinther, tel. 010 5017323, e-mail: awn@vandinther.nl
II
03-katern_def.indd 2
04-06-2008 15:12:03
verbouwd tot arsenaal en later tot kazerne, waarna de kerk van 1924 tot 1988 het Noordbrabants Museum heeft gehuisvest. Daarna besprak Genabeek het archeologisch onderzoek aan de vestingwerken en dat van het Keizershof, een adellijk huis uit de 16e eeuw. Vervolgens konden de AWN-leden kiezen tussen een bezoek aan het museum of
een rondleiding door de ruimten van de Dienst Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten in de kerk. In die ruimten bleken ondanks alle verbouwingen nog op tal van plaatsen oorspronkelijke bouw elementen zichtbaar, zoals doorlopende zuilen en spitsboogvensters. Wim van Horssen
Nieuw deel in de AWN-reeks feestelijk overhandigd Overal in de middeleeuwse stad bruiste het van de ambachtelijke activiteiten. In de moderne stad zijn de bakkers en brouwers nagenoeg verdwenen. Bij archeologisch onderzoek in de steden komen de werkplaatsen van deze ambachtslieden echter weer tevoorschijn. De ovens en fornuizen waarin het vuur werd opgepookt, de ketels werden heet gestookt en de brouwsels aan de kook werden gebracht, vormen de tastbare resten van dit verleden. Op 22 april jongstleden is het eerste exemplaar van een nieuw deel in de AWNReeks, getiteld ‘Poken en stoken, brouwen en koken, archeologie en geschiedenis van 100 ambachtelijke ovens’ geschreven door Aleike van de Venne in Arnhem aan mevrouw Betty Mostard, hoofd van de Dienst Stadsbeheer van de Gemeente Arnhem overhandigd. Voorafgaande aan de overhandiging heeft de auteur in het kort een toelichting bij haar boek gegeven. AWN-voorzitter Jeroen ter Brugge had daarvoor in een toespraak al verklaard trots te zijn op deze prachtige nieuwe uitgave. Na afloop maakte menigeen gebruik van de gelegenheid om door de kelders te wandelen, waar ook enkele vitrines met vondsten van de regionale AWN-afdeling ststonden opgesteld. In deze publicatie worden 100 ovens uit 24 Nederlandse steden, ooit gebouwd voor bierbrouwen, broodbakken, verven, zeepen zoutzieden en het maken van kaarsen, op een systematische manier beschreven. Zij geeft inzicht in de middeleeuwse tech-
nologie en de inrichting van werkplaatsen. Daarnaast laat het boek de productie en de bereiding zien van de voor het dagelijks leven haast onmisbare drank, etenswaar en materiaal. Tevens worden de historische achtergrond van de verschillende ambachten en de technologische innovaties toegelicht. Met de opgegraven ovens van Alkmaar tot Zwolle, van Groningen tot Sluis uit de periode 1300-1900 vormt ‘Poken en stoken, brouwen en koken’ het eerste overzichtswerk van ambachtelijke ovens in Nederland. Het boek bevat 272 pagina’s, waarvan 16 in kleur, is rijk geïllustreerd en heeft een 97 pagina’s tellend catalogusgedeelte. Bijdragen van sponsoren maken het mogelijk dat het boek, inclusief verzendkosten, voor slechts € 12,50 (AWN-leden) dan wel € 15,50 (niet-leden) kan worden aangeboden.
Af b. 3 De presentatie van het boek in Arnhem. Inzet: Aleike van de Venne aan het woord. (foto: dhr. van de Venne).
III
03-katern_def.indd 3
04-06-2008 15:12:03
Eerste Aanmoedigingsprijs Stichting BOS voor Nico Brinck Op de Schervendag van de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW ) op 26 januari 2008 werd de eerste ‘Aanmoedigingsprijs Stichting BOS’ aan Nico Brinck uitgereikt. De Aanmoedigingsprijs Stichting BOS is een initiatief van de Stichting ter Bevordering van de Onderwater - en Scheepsarcheologie (Stichting BOS) voor de werkzaamheden van amateuronderwaterarcheologen. De prijs, ter waarde van € 500,-, is bedoeld om amateur-archeologen te stimuleren verkennend onderzoek uit te voeren naar een onder water gelegen scheepswrak, wrakdeel of ander object van enige maritieme archeologische waarde. Van het verkennend onderzoek moet een rapportage opgesteld en ingeleverd worden, die beoordeeld wordt door een deskundige jury. De Stichting BOS stelt het bedrag jaarlijks beschikbaar voor de activiteiten van leden van de LWAOW. Omdat de Aanmoedigingsprijs nog geen historie kent, heeft de jury, bestaande uit leden van het huidige bestuur van de Stichting BOS, besloten voor deze eerste keer, een keuze te maken uit de reeds gemaakte
rapportages van maritieme objecten. De jury kende de prijs aan Nico Brinck toe met de volgende motivatie: – het vele werk dat hij heeft gedaan en doet door het tekenen en beschrijven van de gevonden bronzen en ijzeren scheepskanonnen; – zijn inspanningen bij het verzamelen van gegevens van Hollands geschut in buitenlandse wateren; – het publiceren en (veelal) belangeloos beschikbaar stellen van zijn gegevens voor uitbreiding van de kennis van de maritieme archeologie. Jef van den Akker, voorzitter van de Stichting BOS, gaf tijdens de uitreiking van de prijs nog aan: “door Nico’s noeste werk, dat hij al jaren volhoudt, zijn wij in staat in toenemende mate beter inzicht te krijgen in wat de Nederlandse – en Vlaamse geschutgieters zoal geproduceerd hebben. Moeilijk blijft het nog altijd om gevonden kanonnen aan een bepaald wrak te verbinden. Mogelijk vindt Nico Brinck in zijn onderzoeken hier nog eens een oplossing voor.” Albert Zandstra
Af b. 4 Uitreiking Aanmoedigingsprijs Stichting BOS 2007 aan Nico Brinck door Jef van den Akker en Winfried Walta (foto: Geert van der Velde).
IV
03-katern_def.indd 4
04-06-2008 15:12:03
Voorwoord
Vijftig jaar na oprichting van de afdeling 8 ‘Helinium’ is er één naam die met ere genoemd dient te worden: Henk Verhagen. Als gevolg van de vele conflicten met zijn mede-bestuursleden en jongere generaties AWN-bestuurderen is zijn belang voor de vereniging lange tijd veronachtzaamd. Dat hij uiteindelijk gefrustreerd afscheid nam van de AWN (mede dankzij zijn ongetwijfeld koppige karakter), wil echter niet zeggen dat hij niet (zeer) grote verdiensten heeft gehad. In het AWN-jubileumboek (Archeologie in Veelvoud. Vijftig jaar Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland) in 2001 uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarigbestaan van de AWN, kunnen we dat allemaal nalezen. Zijn verdienste zat hem niet alleen in het feit dat hij medeoprichter van de AWN was, maar vooral ook dat hij zovelen enthousiast heeft gemaakt voor de archeologie. Zo ook aan de noordoever van de Nieuwe Waterweg/ Nieuwe Maas. Zijn werk, hij was leraar biologie, bracht hem naar Vlaardingen en binnen de kortste keren raakte hij betrokken bij ijzertijdvondsten in de Vlaardingse Broekpolder. Toen hij een vast groepje terugkerende vrijwilligers om zich heen had verzameld, kon een lokale werkgroep worden geformeerd. Als een ware leraar onderwees hij de energieke, maar nog ongeschoolde troep en formaliseerde de graverij door het initiatief de status van ‘AWN-afdeling’ te geven. Het is verleidelijk te bedenken wat er gebeurd zou zijn als Verhagen in Noordoost-Groningen emplooi had gevonden en niet in Vlaardingen. Zouden de ijzertijdsporen onderzocht zijn? Zou even later de vondst van nog ouder prehistorisch aardewerk en
vuursteen als representanten van een grote neolithische nederzetting, enige jaren daarna pronkend met het eponiem ‘Vlaardingen-cultuur’, herkend zijn? We zullen het nooit weten en het zou die andere leden van het eerste uur van Helinium te kort doen het wel te beweren. Maar dat hij de juiste man op het juiste uur op de juiste plek was, staat wel vast. Nu, vijftig jaar verder en dankzij Helinium vele tientallen vindplaatsen rijker, is het vizier op de toekomst gericht. In de gemeenten Schiedam, Vlaardingen, Maassluis, Maasland en Maasdijk, sinds 2006 aangevuld met een groot deel van het voormalige werkgebied van afdeling 9 ‘De Nieuwe Maas’, vindt nog geregeld archeologisch onderzoek door Heliniumleden plaats. Niet meer zoals vroeger zaterdagmiddags op de fiets met de schop onder de arm, niet wetende waar het avontuur zou eindigen, maar in nauw overleg met de gemeentelijk archeologische diensten van Vlaardingen (VLAK), Delft (Midden-Delfland) en Rotterdam (BOOR). En nog steeds staat Helinium borg voor nieuwe vindplaatsen. Maar er is meer! Helinium verzorgt een belangrijke rol op gebied van de draagvlakverbreding door middel van voorlichting tijdens evenementen, lezingen en educatieve activiteiten. En dan is er de experimentele archeologie! Vondsten uit het eigen werkgebied stimuleren tot reconstructies, onder andere van kano’s en ovens. Kortom: Helinium leeft en houdt het verleden levend! Guus van de Poel en Jeroen ter Brugge
Voorwoord
03-binnenwerk_def.indd 113
|
113
05-06-2008 09:36:07
Helinium Het heden en een vooruitblik Hilde van Wensveen
Er is al veel over geschreven over de veranderingen en de kansen die de Nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg de amateur-archeoloog heeft te bieden. Het is aan de AWN om een nieuwe invulling te geven aan de werkzaamheden waarmee de afdelingen zich kunnen profileren. Daarvoor zijn volop kansen! Experimentele archeologie Een aparte ‘tak van sport’ waarmee je als afdeling actief kunt zijn, is de experimentele archeologie. Hierdoor worden oude technieken herontdekt en ontstaat de mogelijkheid inzicht te krijgen in de manier waarop onze verre voorouders problemen moesten oplossen. Bij een aantal Helinium-leden staan deze onderwerpen sterk in de belangstelling. Zo doende besteden de leden dan ook al geruime tijd aandacht aan de experimentele archeologie. Het is verstandig om eerst met een klein experiment te beginnen. Zo maakten Heliniumleden in de zomer van 2002 een kleioven in de boomgaard van boerderij Hoogstad, waar de Heliniumleden hun werkruimte hebben. Bij de jaarlijkse barbecue kon er met de oven succesvol brood gebakken worden. Vervolgens stond het gieten van brons op het verlanglijstje. Dit liep echter anders. Het maken van een boomstamkano doorkruiste dit plan. Het verhaal begint al in 1996. In dat jaar groef de gemeente Vlaardingen op een steenworp afstand van de werkruimte van Helinium een heel stelsel van dammen en duikers op. In een dam kwam een platgedrukte houten duiker tevoor-
114
|
schijn, die tot één van de oudste waterstaatbouwkundige werken van Nederland behoort. Bij nader onderzoek bleek dat deze duiker een eerder leven als boomstamkano had gekend. Deze elzenhouten kano dateerde ongeveer tussen 120 en 150 na Chr. en was tenminste 5 meter lang.1 De gedachte om een reconstructie van deze boomstamkano te maken kwam onverwacht. Achter de boerderij van Helinium werd een populier omgezaagd, die uitermate geschikt bleek om er een kano van te maken. Eén van de dikke zijtakken had zelfs al vaag de vorm van een boeg! In juni 2002 begonnen de werkzaamheden, waarvoor de eerder genoemde hergebruikte kano model stond. Gedurende het experiment bleek echter al snel dat er van afgezien moest worden om een exacte replica van de duiker-kano te maken. In de eerste plaats omdat het origineel dusdanig van vorm was veranderd dat het originele model niet meer te reproduceren was. In de tweede plaats omdat er rekening moest worden gehouden met de mogelijkheden van het materiaal. Elke boom of tak heeft zijn eigen draad en structuur die de manier van bewerken mede bepaalt. Vervolgens werd geprobeerd het origineel zo goed mogelijk te benaderen.2 Onder de bezielende leiding van Jurrien Moree en Guus van de Poel die ook het grootste deel van het werk verzet hebben, werd er hard gewerkt. In de boomgaard gingen de Helinium-leden aan de slag met bijlen en dissels, maar ook met de kettingzaag. Zoveel mogelijk aansluitend bij de oude bewerkingsmethoden werden
Helinium
03-binnenwerk_def.indd 114
05-06-2008 09:36:07
verschillende gereedschappen uitgeprobeerd. Deze lieten verschillende sporen achter (afb. 1). Het waterpas maken van de bodem bleek een relatief eenvoudige taak. Na een flinke regenbui stond op de bodem een laagje water, waardoor alle oneffenheden duidelijk te herkennen waren. Hebben onze voorouders deze methode ook toegepast? Voor ons was het in ieder geval een aanvaardbare oplossing. Ook de peddels werden niet vergeten. Deze zijn gemaakt van populierenen essenhout. In 150 manuren ontstond een zeer stabiele kano, waarmee prima gevaren kon worden. De gereconstrueerde kano lijkt ondertussen het uithangbord van de vereniging geworden. Bij markten en evenementen waar getracht wordt de lokale geschiedenis en amateur-archeologie te promoten, is de kano aanwezig, aangevoerd per fietskar. Uiteraard wordt de meeste aandacht getrokken als er gelegenheid is om daadwerkelijk te varen. In september 2007 heeft de kano voor de tweede maal gefigureerd bij filmopnames voor de televisieserie “Het verleden van Nederland” die dit najaar te zien zal zijn. Tijdens het werk doemden er problemen op die met moderne middelen, met bijvoorbeeld een kettingzaag, snel opgelost konden worden. Kwamen de oorspronkelijke kanobouwers diezelfde problemen tegen? Hoe hebben zij die opgelost? De nieuwe kano werd gemaakt in de spaarzame vrije uurtjes. Waren onze voorouders de hele dag bezig met het maken van een kano? Heeft de werkwijze invloed op hoe het hout zich intussen gedraagt? Zo levert elk nieuw experiment ook weer nieuwe vragen op. Misschien moeten we dan toch nóg maar eens een kano maken! Die kans doet zich inderdaad voor. De langste boomstamkano van Nederland In 2003 en 2004 is in het westen van de gemeente Vlaardingen bij een onderzoek met proefsleuven, nog een kano ontdekt. Bij de grootscheepse opgraving van de Vergulde Hand West in 2005 is deze in zijn geheel gelicht, schoongemaakt en
onderzocht, waarna hij is overgebracht naar Lelystad om bij de RACM geconserveerd te worden. Bij het schrijven van dit artikel, zijn de officiële publicaties nog niet beschikbaar, maar er zijn al wel een aantal details bekend.3 Met een lengte van 10,60 meter gaat het om het langste prehistorische vaartuig van Nederland dat dateert uit 683 ± 6 voor Chr. De uit één eik vervaardigde kano kent een paar opvallende details. Zo zijn er slechts twee steunribben te zien en is er in het voorste deel een brandkuiltje zichtbaar, mogelijk afkomstig van een vuurpot. In de voorzijde zit een vierkant gat. Aan de binnenzijde zijn weinig, maar toch enkele onmiskenbare disselsporen terug te vinden. Een aantal duidelijke gegevens waar kanobouwers met enige ervaring beslist mee uit de voeten kunnen. Vandaar ook dat van het Vlaardings Archeologisch Kantoor (VLAK) via de gemeentelijk
Afb. 1 Hakken met verschillende dissels (foto: Ellen Groen).
Helinium
03-binnenwerk_def.indd 115
|
115
05-06-2008 09:36:10
Afb. 2 Helinium-leden werken aan 'Project Askuil' (foto: Ellen Groen).
archeoloog het verzoek kwam of dat misschien tot de mogelijkheden zou kunnen horen. Deze vraag was niet aan dovemansoren gesteld. We zouden graag aan dat verzoek voldoen. Maar, waar haal je een eik van een meter of elf vandaan? Er moet een duidelijk, degelijk en haalbaar plan gemaakt worden. Op welke manier kan je zoiets financieren? Zijn er subsidies voor te krijgen? Waar begin je met het project? Helaas zijn we nog niet verder gekomen dan plannen en is het nu zoeken naar geschikt materiaal. Pas wanneer er een geschikte boom voorhanden is, kunnen we met de gegevens over de constructie de mouwen opstropen en met veel enthousiasme aan de slag. Er is ons alle medewerking toegezegd om een goede boom te vinden. Samenwerking Veldwerk is de activiteit waar de actieve amateur-archeoloog graag voor uit zijn bed komt. Het doen van zelfstandig onderzoek is vrijwel niet meer mogelijk. Voor het doen van opgravingen zijn amateur-archeologen zodoende aangewezen op de professionele organisaties. In het werkgebied van Helinium bestaat al jarenlang een goede band met het VLAK. Helinium
116
|
heeft dan ook aan heel wat opgravingen mogen deelnemen, tijdens de werkdagen maar ook op ‘graafzaterdagen’. Een van de VLAK-archeologen stelde ons op zijn of haar vrije dag in de gelegenheid actief in het veld bezig te zijn. Ook op open dagen wordt Helinium volop de gelegenheid gegeven om bezig te zijn, maar ook om de vereniging te promoten. Naast assistentie bij veldwerk en andere archeologisch werk, is hulp bij het uitwerken van grote projecten een prima manier om samen te werken. Gemeentes besteden het archeologische werk steeds vaker uit. Maar ook dan is het vaak mogelijk om als amateur-archeoloog deel te nemen aan het archeologische onderzoek. Bij de leden is veel kennis aanwezig over verschillende onderwerpen, zoals over aardewerk. Ook hebben de leden veel geduld met het sorteren van vondstmateriaal en het puzzelen van scherven of het uitzoeken van zeefresiduen. Door intensieve samenwerking kunnen we van elkaar leren en daardoor onze kennis vergroten, waardoor we in staat zijn op steeds meer punten de professionele diensten behulpzaam te zijn. Door Helinium wordt al geruime tijd gewerkt aan een zeer groot vondstcomplex
Helinium
03-binnenwerk_def.indd 116
05-06-2008 09:36:12
uit Vlaardingen dat is opgegraven aan de Kortedijk. Op deze locatie is een askuil aangetroffen met een zeer strak begrensde datering: 1743 - 1756.4 In de askuil lag echter niet alleen as, maar ook veel afval, met name zeer veel aardewerk. Het verzamelen ging niet met behulp van vondstzakjes, maar met big-bags. Zo zijn er meer dan honderdduizend scherven verzameld. Op verzoek van het VLAK is Helinium met het materiaal uit deze askuil aan de slag gegaan, met als doel om het aardewerk zodanig uit te werken dat deze locatie als ‘type-site’ gebruikt kan gaan worden voor post-middeleeuws aardewerk. Daar komt heel wat bij kijken. Er is dan ook een programma van eisen en een plan van aanpak voor ons gemaakt. Het uitsorteren van de materiaalsoorten was over het algemeen geen probleem, maar wanneer er gewerkt moet worden aan het opsplitsen van de verschillende aardewerksoorten is toch hulp nodig van mensen met meer expertise. Gelukkig zijn die binnen de kring van Heliniumleden te vinden (afb. 2). We gingen puzzelen, plakken, tellen, beschrijven, meten, wegen, tekenen en fotograferen. Voor elk wat wils, en voor ieder was er wat nieuws om te leren. Tot slot zal alles in een publicatie worden ver-
werkt. Een flinke klus waar veel tijd in gaat zitten. Gezien de enorme hoeveelheid werk, is het vooral lastig om, ondanks de variatie in werkzaamheden, de mensen enthousiast te houden. Natuurlijk zijn er ook mensen die helemaal niets met aardewerk hebben. Die kunnen de handen uit de mouwen steken bij het uitwassen en zeven van een enorme berg harde gedroogde klei. In 1997 heeft het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) namelijk in de Zuidpolder in Barendrecht een opgraving uitgevoerd waarbij een grote hoeveelheid grondmonsters is genomen die nog gezeefd moest worden. Deze monsters waren afkomstig van verschillende niveaus en zijn te dateren van Laat-Neolithicum tot Midden-Bronstijd. Met veel geduld en heel veel water zijn deze hard geworden bonken klei gezeefd. Het overgebleven gedroogde residu werd door een aantal mensen helemaal uitgepluisd en nagekeken. Elk zaadje, stukje hout, botje, pitje of flintertje vuursteen werd uit de grote massa gehaald en gesorteerd. Een werkje dat een scherp oog en veel geduld vraagt, maar toch week in week uit doorgaat (afb. 3). Gelukkig kunnen we met
Afb. 3 Albert Luten (l) en Rinus van Grevenhof (r) zoeken zeefmonsters uit Barendrecht uit voor BOOR (foto: Ellen Groen).
Helinium
03-binnenwerk_def.indd 117
|
117
05-06-2008 09:36:13
Afb. 4 Aan het werk bij opgraving 'Ex Libris' aan de Brederostraat, die uitgevoerd wordt door BAAC (foto: Ellen Groen).
vragen ook nu weer bij de experts (in dit geval Jurrien Moree) terecht. Als alles eenmaal is uitgezocht wordt het schrijven van een verslag dat als aanvulling zal dienen voor de al eerder gedane onderzoeksverslagen, een geheel nieuwe uitdaging. Zo worden de kennis en kunde van een amateur steeds verder uitgebreid. Zoals al eerder gezegd, wordt door het VLAK in de gemeente Vlaardingen steeds minder opgegraven, maar wordt een belangrijk deel van dat werk door commerciële bureaus uitgevoerd. Gelukkig zijn er bedrijven die graag de hulp van amateurs inroepen. Zo kwam via BAAC in maart 2007 het verzoek of leden van Helinium wilden meewerken aan de opgraving ‘Ex Libris’. Natuurlijk waren die aanwezig! Op bijna alle dagen is door verschillende leden naar vermogen bijgedragen aan het werk (afb. 4). Dit varieerde van het eenvoudige maar noodzakelijke wassen van vondstmateriaal, bemonsteren, meewerken aan de open dag tot het maken van profielen en vlakken. Deze samenwerking liep aan beide kanten zeer naar wens. Dat belooft een goede toekomst. Het is voor afdelingen heel belangrijk om op deze manier een goede relatie op te bouwen met bedrij-
118
|
ven, zodat die weten wat ze aan de lokale amateur-archeologen hebben en op wie ze een beroep kunnen doen. Boringen en waarnemingen Ondanks alle discussies over het onderwerp ‘boren is opgraven’, is het uitvoeren van grondboringen nog steeds een activiteit waarmee afdelingen een bijdrage kunnen leveren aan het schrijven van de lokale geschiedenis en het vergroten van de archeologische en geologische kennis van hun omgeving. Ook wanneer de resultaten van de boringen niet meer bepalend zijn voor verder onderzoek, blijft het zinvol om door te gaan met deze werkwijze. Zo kunnen er ook interessante onderzoeksvragen met behulp van booronderzoek beantwoord worden (afb. 5). Het booronderzoek kent een gevaar: kabels en leidingen mogen natuurlijk niet doorboord worden. Voorafgaande aan het booronderzoek moet dat altijd eerst uitgezocht worden. Dat gebeurt met een zogeheten ‘klikmelding’ bij de instantie die de gegevens over de ondergrondse infrastructuur beheert. Naast het verrichten van boringen kunnen amateur-archeologen nog steeds
Helinium
03-binnenwerk_def.indd 118
05-06-2008 09:36:14
waarnemingen verrichten. Daar waar ontgravingen zijn verricht, kan een kijkje worden genomen of er archeologisch materiaal aan het licht komt. Desgewenst kan er bij de bevoegde instanties aan de bel worden getrokken als er belangwekkende vondsten worden gedaan. De waarnemingen dienen aan de betreffende instanties gemeld te worden, zodat deze zonodig op archeologische verwachtingskaarten kunnen worden vermeld en kunnen bijdragen aan het maken van landschapsreconstructies. Ook op die manier kan de amateur-archeoloog bijdragen aan de kennisvermeerdering over ons verleden en aan het vormen van beleid voor hoe we met ons bodemarchief moeten omgaan. Educatie Ten slotte moet een afdeling die 50 jaar bestaat, ook naar de toekomst kijken. Het fysiek uitvoeren van opgravingen blijft de activiteit die de meeste belangstelling en publiciteit trekt. Op open dagen die, zeker in Vlaardingen, altijd druk bezocht worden, blijkt dat steeds weer. Het is ook een belangrijke reden voor mensen om te overwegen zich bij de AWN aan te sluiten. Dus is het zaak om deze enthousias-
telingen over de streep te trekken en hun belangstelling te wekken voor andere onderdelen van het archeologische en historische onderzoek. Daarbij kunnen we denken aan het geven van lezingen en begeleiden van lesprojecten op scholen, het ontwikkelen van creatieve activiteiten bij tentoonstellingen, al dan niet op uitnodiging van musea of andere culturele instellingen. Kortom er liggen vele kansen voor de AWN-leden!
Afb. 5 Op verzoek van het VLAK boort Helinium naar een ijzertijdboerderij aan Vergulde Hand West (foto: Ellen Groen).
Mozartlaan 113 3122 HE Schiedam hilde@vanwensveen.nl
Noten 1 Met dank aan Tim de Ridder die mij van de nodige gegevens heeft voorzien. 2 Moree 2002. 3 Zie noot 1. 4 Torremans & De Ridder 2006. Literatuur Moree, J.M., 2002: De boomtakkano van Hoogstad, Terra Nigra 155, 5 t/m 14. Torremans, R. & T. de Ridder (red.), 2006: Basisverslag ‘Van der Windt 1.095’. Vlak-verslag 9.1.
Helinium
03-binnenwerk_def.indd 119
|
119
05-06-2008 09:36:16
Helinium en de Vlaardingen-cultuur Leo Verhart
Zelden zal een archeologische vereniging zo’n vliegende start hebben gehad als Helinium. Vaak zijn afdelingen opgericht naar aanleiding van één ontdekking en daar moet de groep amateurs die zich door die gebeurtenis verenigd hebben, het vaak de eerste tijd mee doen. Dat was niet het geval bij Helinium.
Afb. 1 De vuurstenen bijl die de aanleiding was voor de ontdekking van de Vlaardingencultuur.
120
|
Inleiding De gemeente Vlaardingen had na de Tweede Wereldoorlog grootse plannen. De stad moest enorm groeien en tevens voorzien worden van een nieuw en modern stadshart. Een promotionele filmdocumentaire over die gemeentelijke visie uit het midden van de jaren vijftig had dan ook “Vlaardingen koerst op morgen” als titel.1 Voor die stadsuitbreidingen werden in het noorden enkele grote polders bouwrijp gemaakt en in de Broekpolder deed een klein aantal nog ongeorganiseerde amateur-archeologen in het najaar van 1958 hun eerste ontdekkingen. Er werden scherven gevonden uit de IJzertijd en ook al snel houtresten van een verrassend goed bewaarde boerderij. De burgemeester die juist zo gericht was op de toekomst, kon op de avond van 2 oktober in
de gemeenteraad glunderend melden dat de scherven en de resten van de boerderij de geschiedenis van de stad Vlaardingen met meer dan 1000 jaar hadden verlengd. De burgervader kon op dat moment nog niet bevroeden dat dit nog maar een begin was, want enkele weken daarvoor had de 16-jarige Gerrit Ouwehand de ontdekking van zijn leven gedaan. Midden in het drassige westen van Nederland, waarvan tot voor kort nog werd gedacht dat in die zompige wereld geen prehistorische mens kon leven, raapte de zoon van de aannemer aan de Arij Koplaan een bijzonder gevormde steen op: een vuurstenen bijl uit de Steentijd. Niet bewust van de functie van de steen en de grote ouderdom, stak hij het voorwerp in zijn zak met het idee dat de steen wel bruikbaar zou zijn om zijn mes te slijpen (afb.1).
Helinium en de Vlaardingen-cultuur
03-binnenwerk_def.indd 120
05-06-2008 09:36:16
Kelten, drommen kijkers en een unieke ontdekking Vanaf begin september 1958 waren de Vlaardingse en enkele Schiedamse amateurs de ijzertijdnederzetting in de Broekpolder aan het onderzoeken.2 Ze kenden elkaar al van eerdere verkenningen, maar er was ook een nieuwkomer. Het was de biologieleraar Henk Verhagen die op 1 oktober van dat jaar als docent zou beginnen aan het Groen van Prinstererlyceum. Verhagen was een van de medeoprichters van de AWWN3 en het lukte hem met zijn organisatorische talent om binnen zeven weken een nieuwe afdeling op te richten.4 De afdeling kreeg de naam Helinium, naar de oude Romeinse naam voor het mondingsgebied van de Maas. De leden van de nieuwe AWWN-afdeling werkten in de maanden oktober en november iedere zaterdag hard aan het blootleggen van de nederzetting uit de IJzertijd. De kranten besteedden veel aandacht aan die spectaculaire vondsten met als gevolg dat grote drommen Vlaardingers iedere zaterdag op de rand van de put stonden toe te kijken. Het was goed dat archeologie populair werd, maar het moest geen overlast bezorgen. De archeologen hadden een uitvoerig verhaal verteld aan de journalisten, die er natuurlijk zelf het sappigste uit oppikten. De overeenkomsten in de vondsten van Vlaardingen met die van de Belgische vindplaats De Panne waren treffend en omdat die laatste vindplaats met de Kelten kon worden geassocieerd, schreven de kranten al snel van: “Kelten in de Broekpolder!” De aandacht in de kranten had, behalve de drommen bezoekers in de Broekpolder, nog een onverwacht gevolg. Gerrit Ouwenhand volgde het nieuws ook en begon zich af te vragen of de steen die hij had opgeraapt, misschien wel eens oud kon zijn. Een van de leden van Helinium was Cees Wind, technisch ambtenaar bij de gemeente. Hij had aan al zijn medewerkers die actief waren op de talrijke bouwlocaties in de stad, de opdracht gegeven mogelijke archeologische vondsten aan hem te melden. Gerrit Ouwehand liet zijn vondst zien aan een van de gemeen-
telijke opzichters en die stelde direct Wind op de hoogte. Toen Wind de steen onder ogen kreeg wist hij meteen wat het was: een gave geslepen vuurstenen bijl. In het algemeen is een bijl een zeldzame vondst, maar in Vlaardingen een unicum, en zeker een die waarschijnlijk 4000 jaar oud was. Inspectie van de vindplaats Wind ging samen met Verhagen op onderzoek uit (afb. 2). Eerst probeerden ze er achter te komen waar de bijl precies gevonden was. Gerrit Ouwehand vertelde dat hij de bijl in een hoop grijze zandige klei had opgeraapt, vlak naast een rioolsleuf en dat er ook schelpjes bij lagen. De rioolsleuf was allang gedicht, maar uit een boring bleek dat er een grijze klei met schelpen zat op een diepte van 5 meter. Op de restanten van enkele stortbergen speurden ze naar nog andere vondsten, maar zonder resultaat. De bijl was waarschijnlijk een ‘losse vondst’, mogelijk verloren door een rondtrekkende neolithische jager. Verhagen raadpleegde zijn contacten in de beroepswereld en publiceerde de bijl in datzelfde jaar nog in het tijdschrift Westerheem.5 De amateurs gingen weer over tot de orde van de dag en hadden alle aandacht nodig voor de ijzertijdboerderij in de Broekpolder. In februari 1959 kreeg Cees Wind een nieuwe melding van een draglinemachinist. Hij had scherven gevonden en Wind ging een kijkje nemen. Het waren resten van een kogelpot uit de 11e/12e eeuw. Niet bijzonder eigenlijk, maar omdat Wind dacht dat de rest misschien nog op het stort lag van een grote bouwput, zocht hij die nog af. Daar ontdekte hij een paar scherven die met kwarts waren verschraald en een stukje vuursteen. Dat moest veel ouder zijn en hij dook de put in om te kijken of er nog meer zat. In het profiel ontdekte hij een donkere laag op een diepte van 1,5 meter onder het maaiveld, op 3 m –NAP. Hij waarschuwde Verhagen en het medelid, de bodemkundige Piet Sonneveld. De laatste zette een aantal boringen en daaruit bleek dat het ging om een diepe kreek met daarlangs een oeverwal met op de top een donkere laag. Helinium en de Vlaardingen-cultuur
03-binnenwerk_def.indd 121
|
121
05-06-2008 09:36:17
Afb. 2 Cees Wind (links) en Henk Verhagen (rechts) (uit: Van den Band & Cordfunke 2001, 48).
Het eerste idee was dat de scherven van de oeverwal moesten komen en dat de bijl van een paar maanden geleden waarschijnlijk uit de kreek afkomstig was. Werken in het geheim De harde kern van de afdeling Helinium vatte het plan op om vlakbij de bouwput een kleine opgraving uit te voeren (afb. 3). De gemeente Vlaardingen wilde meewerken en de aannemer was bereid een put uit te graven van 8 bij 3 meter. In maart 1959 werd begonnen met de opgraving en de amateurs werkten in de avonduren en op zaterdagen. Vanwege de grote diepte hadden de gravers zwaar te kampen met het grondwater. Uren werden besteed aan het leeghozen van de put en in de bagger was het lastig zorgvuldig de vondsten te verzamelen en waarnemingen te doen.6 Toch was het uiteindelijke resultaat overdonderend. Op een hoge oeverwal naast een kreek was een donker gekleurde laag te zien vol met afval van prehistorische mensen. Nadat de vondsten waren gewassen bleken het scherven te zijn, steen, vuursteen en botten van dieren; alles in grote aantallen en op een klein oppervlak. De scherven waren met kwarts verschraald, onversierd met gaat-
122
|
jes onder de rand en af en toe een knobbeloor. Ze leken sprekend op de vondsten die 10 jaar daarvoor bij Hekelingen waren gedaan.7 Het vuursteen omvatte een compleet beiteltje, fragmenten van geslepen bijlen en krabbertjes. Bij de botten zaten stukken met bewerkingssporen en ook stukken gewei vertoonden sporen van gebruik. Het onderzoek werd in het diepste geheim uitgevoerd. Men had zijn lesje geleerd van de opgraving van de Keltische boerderij met zijn drommen bezoekers. Dat wilde men voorkomen en alleen de officiĂŤle instanties waren op de hoogte. Gerenommeerde archeologen werden geraadpleegd, zoals Modderman van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in Amersfoort. Ook Amsterdamse archeologen werden bij het onderzoek betrokken, maar eigenlijk door puur toeval. De jonge student Jan-Albert Bakker aan het Instituut voor Prae- en Protohistorie (IPP) belde op maandagavond 20 maart Henk Verhagen op om hem te feliciteren met de geboorte van een zoon en hoorde toen dat Helinium bezig was met een opgraving en sporen uit de Steentijd had ontdekt (afb. 4). De zaterdag daarop reisde Bakker
Helinium en de Vlaardingen-cultuur
03-binnenwerk_def.indd 122
05-06-2008 09:36:18
Afb. 3 Leden van Helinium aan het werk in 1961.
af naar Vlaardingen. Hij kreeg uitleg over de vondsten en de opgraving en mocht meteen al het gevonden botmateriaal meenemen naar Amsterdam voor onderzoek. Hij was zeer enthousiast over de vondsten en de mogelijkheden voor onderzoek en probeerde zijn hoogleraar W. Glasbergen te overtuigen een opgraving uit te voeren. Toch duurde het lang voor Glasbergen toehapte. Op woensdag 9 september reisden Glasbergen, Bakker en twee geologen in de auto van de geoloog L.J. Pons naar Vlaardingen. Ze bezochten eerst Cees Wind thuis en bekeken de door Helinium opgegraven voorwerpen. Een potje met een wandknik trok de aandacht van Glasbergen en hij meende er zuidelijke invloeden in te herkennen. Dat was dan ook het enige, want hij kon deze vondsten verder niet plaatsen. Dergelijk aardewerk was hem eigenlijk onbekend. Na de bezichtiging ging het gezelschap het terrein in en Pons kon al snel met boringen duidelijk maken dat de nederzetting op de westelijke oeverwal van een kreek lag. Het veldwerk werd onderbroken door een lunch bij Wind thuis en na het door alle spanning van de ochtend zeer verlate middageten vertrok Glasbergen om 16.00 uur naar
Amsterdam. Jan-Albert Bakker overlegde nog met de medewerkers van de gemeente of het mogelijk was om een echte opgraving te starten en de gemeente een dragline beschikbaar wilde stellen om een put van 10 bij 10 meter te kunnen uitgraven. De gemeente ging akkoord en op 10 oktober 1959 ging de opgraving van start. Een opgraving zonder einde De archeologische wereld was aan het eind van de jaren vijftig heel klein. Glasbergen wilde dolgraag het onderzoek doen want het was een grote kans voor zijn nog jonge instituut, maar er was nog een gegadigde. Bij onverwachte ontdekkingen was het de ROB die in die tijd normaal gesproken het onderzoek zou uitvoeren. Nadat Glasbergen al in begin oktober aan de gemeente had toegezegd dat hij het onderzoek zou uitvoeren, belde hij twee dagen na die toezegging de waarnemend directeur van de ROB, P.J.R. Modderman, op een avond thuis. Moddermans budgetten waren voor dat jaar sterk geslonken en hij was druk bezig met de omvangrijke opgraving in het Limburgse Elsloo. Toen Glasbergen hem suggereerde dat het IPP wellicht in VlaarHelinium en de Vlaardingen-cultuur
03-binnenwerk_def.indd 123
|
123
05-06-2008 09:36:19
Afb. 4 Cees Wind en Piet Sonneveld bekijken één van de eerste vondsten, een bewerkt stuk gewei van een edelhert.
124
|
dingen iets zou kunnen doen, stemde Modderman -ongetwijfeld tot grote opluchting van Glasbergen- in met het Amsterdamse aanbod een opgraving uit te voeren.8 De ROB kon wel technische ondersteuning geven en dat was hard nodig. Het waren de jaren van de naoorlogse opbouw en personeel was schaars. De opgraving draaide met een paar studenten, enkele medewerkers van de gemeente en de amateur-archeologen van Helinium. Zij bleken onontbeerlijk, groeven volop mee en werden ook betrokken bij de registratie en vondstuitwerking (afb. 5). Er werden duizenden scherven geborgen van potten, maar ook scherven van bijzondere voorwerpen zoals een kraaghalsflesje, bakplaten en lepels. Behalve veel afval van de vuursteenbewerking kwamen er ook werktuigen, zoals een klein bijltje, pijlpunten, krabbers, boren en zelfs een stukje barnsteen, aan het licht. De goede conserveringsomstandigheden hebben ervoor gezorgd dat het organische materiaal uitstekend bewaard was gebleven. Resten van jachtwild werden gevonden, ook van gedomesticeerde dieren, schaaldieren
en visresten, vooral van de steur. Werktuigen werden er verzameld, gemaakt van been en gewei. Houten gebruiksvoorwerpen werden niet ontdekt. Aan het eind van het proefonderzoek voerde Glasbergen een charmeoffensief uit. Hij nodigde het gemeentebestuur uit en samen met de pers leidde hij dat rond op de opgraving, gaf een lezing over het onderzoek en toonde de meest spectaculaire resultaten. Glasbergen deed ook het voorstel in de hal van het gemeentehuis een vitrine in te richten met de vondsten. Kon de burgemeester een jaar daarvoor meedelen dat Vlaardingen al een ouderdom had van 2000 jaar, in oktober 1959 maakte hij bekend dat de geschiedenis van de stad was verdubbeld. Inmiddels was het door onderzoek van de Stichting Bodemkartering (Stiboka) uit Wageningen gelukt de loop van de kreek en het omringende landschap te reconstrueren. Over een afstand van 2,5 km was de kreek te volgen. Op de noordelijke oeverwal werden op verschillende plaatsen donkere bewoningslagen aangetroffen en er werd slechts op één plek gegraven. Er bleek dus veel meer te zitten. Het
Helinium en de Vlaardingen-cultuur
03-binnenwerk_def.indd 124
05-06-2008 09:36:21
einde was voorlopig nog niet in zicht, want nieuwe bouwlocaties boden kansen voor archeologen. Vlaardingen op de kaart gezet Even leek het erop dat in het voorjaar de geheime opgraving verraden zou worden en het onderzoek niet in alle rust uitgevoerd kon worden. Op donderdag 5 februari 1959 kwam de krant De Rotterdammer met de primeur dat er een bijl uit de steentijd was ontdekt en de stadshistorie verdubbeld was. Gelukkig pikten de andere kranten dit bericht niet op, konden de amateurs rustig werken en konden de voorbereidingen getroffen worden voor een officiële opgraving door het IPP uit Amsterdam. In het oktober 1959 najaar was het afgelopen met de rust. De ontdekkingen in Vlaardingen waren nationaal nieuws. Nu zijn de vondsten en de opgravingresultaten inderdaad spectaculair te noemen, maar de grote media-aandacht had ook zeker te maken met de rol die Willem Glasbergen speelde. Hij was in staat op begrijpelijke wijze en met veel ‘one-liners’ duidelijk te maken wat de betekenis was van de Vlaardingse ontdekkingen (afb. 6). Het ging om een geheel nieuwe en onbekende cultuur met een ouderdom van minstens 4000 jaar, die aan het licht was gekomen. De vele vondsten van steuren waren voor de kranten aanleiding te veronderstellen dat kaviaar in de prehistorie dagelijks op het menu stond. Moeilijker onderwerpen konden ze tot de meest simpele essentie terugbrengen. In een van de vele persconferenties van Glasbergen had hij de suggestie geuit dat de nieuwe Vlaardingse cultuur misschien wel een relatie had met het Franse Chasséen, een begrip dat geen Nederlander toen iets zei en nu waarschijnlijk ook niet. De Telegraaf nam het wel over, maar vatte het in de kop boven het artikel bondig samen: “Eerste Nederlanders waren Fransen”. Glasbergen speelde ook handig in op het Vlaardingse chauvinisme. Tijdens bezoeken van B&W en gemeenteraadsleden kon hij trots melden dat Vlaardingen de gemeente was met de meest eerbiedwaar-
dige bewoningsgeschiedenis van WestNederland en dat internationale geleerden al een bezoek hadden aangekondigd om al die bijzondere ontdekkingen persoonlijk in ogenschouw te komen nemen. Zijn opstekers hadden succes want de gemeente zegde zoveel mogelijk hulp toe, niet wetende dat het onderzoek nog jaren zou gaan duren.
Afb. 5 In de werkkeet werkten medewerkers van Helinium en de gemeente aan de uitwerking.
Opgraven en nog eens opgraven Na het eerste verkennende onderzoek van 1959 zou er bijna jaarlijks tot en met 1964 gegraven worden. De bouwplannen van de nieuwe wijk waren bepalend voor de planning van het onderzoek, met als gevolg dat soms midden in de winter de schop de grond in moest, toch niet het beste seizoen om te graven. Bij iedere campagne verleenden de leden van Helinium assistentie. De resultaten waren ieder jaar weer even spectaculair. Er werden woonplaatsen en sporen van huizen ontdekt, haarden, fraaie houten werktuigen, waaronder een essenhouten staf, visfuiken, een raadselachtig berkenbasten doosje met elf scherven erin, touw, een berenschedel, botten van jachtwild en gedomesticeerde dieren, veel resten van steuren en duizenden en nog eens duizenden scherven. De resten van de mens zelf waren zeldzaam; een melktand en enkele verbrande beenderen, was alles wat werd teruggevonden. Het bleef ook niet bij één periode van Helinium en de Vlaardingen-cultuur
03-binnenwerk_def.indd 125
|
125
05-06-2008 09:36:22
Afb. 6 Op zaterdag 16 juli 1960 was er een excursie van de AWWN naar de opgraving in Vlaardingen. De belangstelling was zeer groot: er waren 180 deelnemers. In twee groepen werden de deelnemers over het terrein geleid. Terwijl de ene groep in het veld naar een toelichting luisterde, werd voor de ander groep een lezing verzorgd in de Rehobothkerk.
bewoning. Op geologische gronden waren er al twee fasen in de Vlaardingenbewoning onderscheiden. Leo Havelaar, een van de eerste leden van Helinium, ontdekte in de kreek enkele klokbekerscherven, zodat er drie fasen van bewoning in het Neolithicum aangetoond konden worden. Omdat in die tijd nog gedacht werd dat klokbekers afkomstig waren van het Iberische schiereiland en via de zouthandel naar onze gebieden waren gekomen, kopte het Algemeen Dagblad:
126
|
“Spanjaarden brachten zout naar Vlaar dingen”. Er werd ook tijdens en tussen de opgravingen door hard aan de uitwerking van het materiaal gewerkt, zodat al zeer snel een wetenschappelijk artikel verscheen met de eerste resultaten.9 De vondsten in Vlaardingen waren ook op andere plaatsen gedaan en omdat de meeste in het westen lagen, sprak men van ‘kustneolithicum’. De mensen van dit kustneolithicum werden beschouwd als jagers en/of
Helinium en de Vlaardingen-cultuur
03-binnenwerk_def.indd 126
05-06-2008 09:36:24
vissers die in kleine rechthoekige huizen woonden op de hogere en drogere plaatsen in het natte westen van ons land. Ze hielden wat vee, deden misschien aan akkerbouw en woonden langs zoetwatergetijdekreken, de duinen in de nabijheid van de kwelders en bij meren en rivieren. Jacht en visserij waren de belangrijkste middelen van bestaan. Via import kwamen ze aan hun vuursteen en kwarts en incidenteel kon een strijdhamer van de Standvoetbekercultuur verworven worden. Ze bewoonden West-Nederland tussen 3400 en 2600 voor Chr.10 Het kustneolithicum, meende men, was gelijktijdig met de Trechterbekercultuur en de vroege Standvoetbekercultuur en waarschijnlijk ook met de Michelsbergcultuur in België. De grote lijnen waren dan wel duidelijk, maar de grote vraag was wat dit alles nu precies was, tot welke cultuur moest het gerekend worden of moest er een geheel eigen naam komen? De naam Vlaardingen-cultuur Vlaardingen had geluk met de naam Vlaardingen-cultuur. Alle gebruiksvoorwerpen waren zo afwijkend dat er met recht sprake zou zijn van een nieuwe cultuur. Er werd nog kort gedebatteerd of er relaties waren met het Deense Ertebølle of het Franse Chasséen B, maar al snel was men het over eens dat het iets nieuws was. Het leek ook op materiaal van andere vindplaatsen, zoals Zandwerven, Hekelingen, Haamstede-Brabers, Wijchen en mogelijk Toterfout.11 Het is gebruikelijk een nieuwe cultuur te noemen naar een specifiek verschijnsel, bijvoorbeeld een klokbeker, of naar een belangrijke vindplaats. De onderzoeksgroep rond Glasbergen vond dat laatste de beste optie. De eerste vindplaats, het relatief hoge en droge Zandwerven, viel als naamgever af omdat daar eigenlijk alleen aardewerk was gevonden en de Vlaardingen-cultuur er toch echt een was die vooral in een natte, waterrijke omgeving voorkwam. Dus Hekelingen zou hoge ogen gooien en Hekelingen-cultuur zou een terechte keuze zijn geweest, maar toch besliste de onderzoeksgroep rond Glas-
bergen anders en het is natuurlijk raden waarom.12 Zelf formuleerden ze als nieuw en extra argument dat ook de veelheid aan wetenschappelijke gegevens een rol moest spelen in de naam en zijzelf hadden in de periode 1958-1962 een indrukwekkende veelheid aan gegevens in Vlaardingen verzameld. Ze stelden in hun artikel de term Vlaardingen-cultuur voor om het daarna, direct en zonder enige terughoudendheid, als een definitieve naam te gebruiken. Die keuze lijkt ook ingegeven te zijn doordat de naam ook direct verbonden zou zijn met het zich in de archeologische wereld sterk profilerende Amsterdams instituut. Daarnaast zijn misschien de financiële mogelijkheden en faciliteiten die de gemeente Vlaardingen bood, en nog zou kunnen bieden, argumenten geweest om de naam Vlaardingen-cultuur te kiezen.13 Die naam zal ook altijd met Helinium verbonden zijn. Het waren de leden van de afdeling die de verschillende vindplaatsen ontdekt hebben en in belangrijke mate hebben meegeholpen bij de opgravingen. Daarnaast zal de Vlaardingen-cultuur altijd met de plaats Vlaardingen geassocieerd worden – hoewel vraagtekens gezet kunnen worden bij de legitimiteit ervan – en uit deze stad komt ook het grootste aantal leden van Helinium. De ontdekking van de op dat moment vroegste sporen van bewoning in WestNederland was het belangrijke fundament waarop het toekomstige archeologische onderzoek in Vlaardingen door Helinium kon worden opgebouwd. Aanvankelijk alleen door amateurs, maar vanaf 1993 ook door een stadsarcheologische dienst.14 Rijksmuseum van Oudheden Postbus 11114 2301 EC Leiden l.verhart@rmo.nl Limburgs Museum Postbus 1203 5900 BE Venlo l.verhart@limburgsmuseum.nl Helinium en de Vlaardingen-cultuur
03-binnenwerk_def.indd 127
|
127
05-06-2008 09:36:24
Noten 1 Deze documentaire is van Jan Schaper en werd in 1958 voltooid. 2 Anoniem 1973. 3 Bij de oprichting in 1951 was het nog AWWN, dat staat voor Archeologische Werkgemeenschap voor Westelijk Nederland. Sinds 1964 is het een landelijke organisatie die we kennen onder de naam AWN. 4 Van den Band & Cordfunke 2001. 5 Verhagen 1958. 6 Verhagen & Wind 1958. 7 Modderman 1953. 8 De samenwerking tussen Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) en het Instituut voor Prae- en Protohistorie (IPP) stond al op gespannen voet. Glasbergen was bezig zijn instituut groter te laten worden en vond de ROB, als de centrale instelling die in heel Nederland opgroef, op zijn weg. De strategie van het IPP was om met zoveel mogelijk amateurgroepen in West-Nederland samen te werken. Een paar jaar later had dat in de ogen van de ROB geresulteerd in het inpikken van werkgroepen van de AWN door Glasbergen die ze vervolgens voor het karretje van Amsterdam had gespannen. Zie ook Van den Band & Cordfunke 2001, 53. 9 Glasbergen et al., 1961/1966; Van Regteren Altena et al., 1962/63. 10 Gekalibreerde waarden, oorspronkelijk was het tussen 2500 en 2000 voor Chr. 11 Van Regteren Altena et al., 1962/63. 12 De term Hekelingen-cultuur werd wel door de onderzoeksgroep rond Glasbergen gebruikt maar die werd toegeschreven aan het Vlaardingse AWN-lid H.J. Verhagen die in zijn artikel uit 1958 over de ontdekking van de vuurstenen bijl in het tijdschrift Westerheem over andere bijlvondsten schreef. Hij zag de grote overeenkomsten tussen Vlaardingen en Hekelingen, maar als amateur dorst hij niet zo’n eigengereide mening te hebben. Voor een culturele toewijzing volgde hij de beroepsarcheoloog Waterbolk en had het ook over de Ertebølle-cultuur. 13 Inmiddels wordt weer getornd aan de naam. Vanwege o.a. het geringe verspreidingsgebied is er ook voorgesteld om van Vlaardingen-groep te spreken (Louwe Kooijmans 1983, 2005). 14 Over de ontdekkingen te Vlaardingen en de Vlaardingen-cultuur is een publieksboek in voorbereiding. Dit zal in 2009 verschijnen, vijftig jaar na de eerste opgravingen te Vlaardingen. Ik dank Cees Wind voor het verstrekken van diverse gegevens over de beginjaren van Helinium en de opgravingen te Vlaardingen. Literatuur Anoniem, 1973: Van steurvisser tot stedeling. Vlaardingen. Brugge, J.P. ter; ‘Helinium’ in: A.P. van den Band & E.H.P. Cordfunke, 2001: Archeologie in Veelvoud. Vijftig jaar Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland. Utrecht, 148-155. Glasbergen, W., J.A. Bakker, E.C.L. During Caspers, W.A. Ettema, P.J. van der Feen, C.R. Hooijer, C.H. Japing, H. de Waard en M.R. Walvius, 1961: De neolithische nederzettingen te Vlaardingen (Z.H.). In: W. Glasbergen & W. Groenman-van Waateringe (red.), In het voetspoor van A.E. van Giffen. Groningen, 41-65. Glasbergen, W., J.A. Bakker, E.C.L. During Caspers, W.A. Ettema, P.J. van der Feen, C.R. Hooijer, C.H. Japing, H. de Waard en M.R. Walvius, 1966: De neolithische nederzettingen te Vlaardingen (Z.H.). In: W. Glasbergen & W. Groenman-van Waateringe (red.), In het voetspoor van A.E. van Giffen. Groningen, 41-65. Louwe Kooijmans, L.P., 1983: Tussen SOM en TRB. Enige gedachten over het Laat-Neolithicum in Nederland en België. Bulletin van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, 54, 55-68. Louwe Kooijmans, L.P., 2005: Ook jagers worden boer. Vroeg-neolithicum B en midden-neolithicum A. In: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A. van Gijn (red.), 2005: Nederland in de prehistorie. Amsterdam, 249-271. Modderman, P.J.R., 1953: Een neolithische woonplaats in de polder Vriesland onder Hekelingen (eiland Putten) (Zuid-Holland). Berichten ROB 4, 1-26. Regteren Altena, J.F. van, J.A. Bakker, A.T. Clason, W. Glasbergen, W. Groenman-van Waateringe & L.J. Pons, 1962/’63: The Vlaardingen Culture I-V, Helinium 2 (1962), 3-35, 97-103, 215-243; 3 (1963), 39-54, 97-120. Verhagen, J.H., 1958: Een bijl van de Ertebölle-cultuur in Vlaardingen? Westerheem 7, 107-111. Verhagen, J.H. & C. Wind, 1959: Nieuws over de oudheid van Vlaardingen (een vroeg-neolithische nederzetting). Westerheem 8, 106-117. Waterbolk, H.T., 1957: De Ertebölle-cultuur in Nederland? Westerheem 6, 86-90.
128
|
Helinium en de Vlaardingen-cultuur
03-binnenwerk_def.indd 128
05-06-2008 09:36:24
Wonen op het veen Bewoning uit de IJzertijd en Romeinse Tijd in de AalkeetBuitenpolder te Vlaardingen1
Jeroen ter Brugge
De archeologie van Midden-Delfland leek midden jaren tachtig van de 20e eeuw, nog voor dat er maar sprake was van het Verdrag van Valletta, goed verzorgd. Vooruitlopend op de grootschalige reconstructie van het polderlandschap, waarbij grote delen van het veenweidegebied zouden worden omgevormd tot recreatieterreinen en bospercelen, was Epko Bult opdracht gegeven een archeologische verkenning uit te voeren. Inleiding Doel was het nader in kaart brengen van de archeologische waarden door middel van bureaustudie, veldverkenningen en grondboringen. De exercitie eindigde in het rapport Midden-Delf land, een archeologische kartering, inventarisatie, waarde-
ring en bewoningsgeschiedenis dat in 1983 verscheen. De inventarisatie had vele tientallen nieuwe vindplaatsen opgeleverd, waarvan het merendeel uit de Late IJzertijd, Romeinse Tijd en Middeleeuwen dateerde. De bedoeling was dat dit overzicht zou dienen voor een beschermings-
Afb. 1 Ligging van de vindplaats RK/41 (VLAK-code 6.018). (Tekening: E. Toledo, VLAK).
Wonen op het veen
03-binnenwerk_def.indd 129
|
129
05-06-2008 09:36:27
programma, maar ook als middel om een selectie te maken van nader te onderzoeken vindplaatsen, die ten gevolge van de ingrepen in het landschap vernietigd dreigden te worden. Aan de verkenningen en de bureaustudie leverden AWN-leden een belangrijke bijdrage. Maar ook toen de eerste schop de grond in ging, waren de amateurarcheologen paraat. De aanleg van een wegcunet leverde een nog onbekende vindplaats uit de IJzertijd en Romeinse Tijd op, die de plaatselijke code ‘RK/41’ meekreeg. De conclusie dat het met Bult’s inventarisatie niet was gedaan met nieuwe vindplaatsen, was vanaf dat moment duidelijk.2 Ligging en korte voorgeschiedenis Eén van de eerste werkzaamheden in het kader van de reconstructie van MiddenDelfland was de aanleg van een groot recreatieterrein ten westen van Vlaardingen in de Aalkeet-Buitenpolder (afb. 1). Berekend was dat de recreatiebehoefte in het zuidwestelijk deel van de Randstad dermate zou groeien, dat er een tekort aan dito terreinen zou ontstaan. De inrichtingsplannen voorzagen in die behoefte door het aanleggen van een grote recreatieplas met ligweiden en kunstmatige strandjes. In de eerste jaren werd de waterpartij nog aangeduid met de benaming ‘surfplas’, naar de toen nog ruim beoefende windsurfsport. Na enige jaren kreeg het kunstmatige meer de naam ‘Krabbeplas’, vernoemd naar ir. G. Krabbe, die in de jaren ‘60 één van de verantwoordelijke planontwerpers was. Het karakteristieke veenweidelandschap, dat sinds de ontginningen in de 11e/12e nauwelijks veranderd was, ging op de schop en vrijwel meteen werden de eerste vondsten gemeld. De aan de nabijgelegen polderweg Zuidbuurt woonachtige en in de polder opgegroeide boerendochter mevrouw Mosterd meldde de vondst van scherven en botten: leden van Helinium kwamen in actie. Terwijl in de polder zware tractoren, volgeladen met afgegraven topklei, al rijdende golfbewegingen in het land veroorzaakten, begonnen de AWN-leden een bescheiden proefopgraving. Al snel bleek dat onder enkele deci-
130
|
meters klei, afgezet in de Middeleeuwen, en op de top van het Hollandveen zich resten bevonden van een inheems-Romeinse bewoning, terwijl ook aardewerk uit de IJzertijd werd aangetroffen. Nadat in de jaren ’50 en ‘60 diverse boerderijplattegronden uit de IJzertijd en Romeinse Tijd in de nabijgelegen Broekpolder en Holiërhoeksepolder waren opgegraven, was dit voor het eerst sinds jaren dat er weer een vindplaats uit deze periode op het veen kon worden opgegraven. Met toestemming van de in allerijl geïnformeerde provinciaal archeoloog werd door Helinium een opgraving gestart, toen bleek dat de vindplaats niet behouden kon blijven. Ter plekke werd een ontsluitingsweg met parallel daaraan een fietspad aangelegd, ten behoeve van de bereikbaarheid van de recreatieplas. Gedurende enkele zomermaanden werd de vindplaats zo nauwkeurig mogelijk opgegraven, werden de bevindingen vastgelegd en de vondsten verzameld. Dankbare adviezen en praktische hulp werd verkregen van het Instituut voor Prehistorie van de Universiteit van Leiden, dat net de opdracht had gekregen om voor opgraving geselecteerde prehistorische vindplaatsen in Midden-Delfland te onderzoeken (‘Midden-Delf land Project’). Aangezien vindplaats voorheen onbekend was, viel hij deze buiten het onderzoeksprogramma. De opgraving kende een even traditioneel als eenvoudig doel: zoveel mogelijk sporen en vondsten documenteren, relevante grondmonsters nemen en vondstmateriaal verzamelen. De vindplaats kreeg de plaatselijk gehanteerde code ‘RK/41’; de 41e site uit de ‘Romeinse Keizertijd’ in Vlaardingen.3 De vindplaats bleek twee bewoningsfasen te kennen: één uit de Midden-IJzertijd en een latere uit de Romeinse Tijd. Ten behoeve van de noodopgraving, de analyse van de vondsten en de uitwerking van de onderzoeksresultaten stond geen budget ter beschikking. Dankzij de medewerking van de archeologische instituten van de universiteiten van Leiden (IPL) en Amsterdam (IPP) kon de opgraving evenwel tot een succesvol einde worden gebracht en enig specialistisch onder-
Wonen op het veen
03-binnenwerk_def.indd 130
05-06-2008 09:36:27
zoek bij de uitwerking worden verricht. Ruimere context en vraagstelling Midden-Delfland is gelegen in het holocene gedeelte van westelijk Nederland en kent daarmee een geologische geschiedenis die als dynamisch mag worden omschreven. Door de archeologische tijdvakken heen volgden perioden van transgressies en veengroei elkaar op. De mens paste zich in de verschillende landschapstypen aan de omstandigheden aan, waarbij bewoonbaarheid uiteraard een bepalende factor was. Aangezien gedurende eeuwen in de Late Prehistorie en Romeinse Tijd in dit dynamische landschap werd gewoond, mag worden aangenomen dat de bewoonbaarheid gedurende lange aaneengesloten perioden geen grote rol speelde. Het gebied had voldoende, misschien zelfs een grote, aantrekkingskracht om als vestigingsplaats te dienen, terwijl er geen aanwijzingen zijn die er op duiden dat de economische en sociale omstandigheden sterk verschilden van nederzettingen op het zand.4 Gedurende de Vroege en Midden-IJzertijd werd op de hogere gedeelten van het veen gewoond, terwijl in de Late IJzertijd ook bewoning op de oeverwallen van kreken bekend is. De Romeinse Tijd geeft in het Maasmondgebied, waartoe Midden-Delfland behoort, een divers beeld, dat aansluit bij de Late IJzertijd. In de vroeg-Romeinse Tijd (1e eeuw), is zowel bewoning bekend op de oeverwallen als op het veen. Later in de Romeinse Tijd wordt voornamelijk op de oeverwallen en kreekruggen gewoond. Aandacht krijgt hier de geologische constellatie en het gebruik van de beschikbare natuurlijke middelen bij de bouw en het onderhoud van de bewoning, die een weerspiegeling vormen van de natuurlijke omgeving. De (post-) depositionele processen, die in Midden-Delf-
land een geheel eigen karakter hebben in de vorm van veenscheuren en indringingsklei, krijgen bijzondere aandacht. De opgegraven inheems-Romeinse bewoning lag binnen de begrenzing van het Romeinse Rijk, traditioneel gerekend tot het stamgebied van de Cananefaten. Over de etnische herkomst van deze lieden is nog weinig bekend. Er wordt gesuggereerd dat deze stam op uitnodiging van de Romeinen zich elders uit Germania in de tweede helft van de 1e eeuw voor Chr. in de streek ten zuiden van de (oude) Rijn vestigde als buffer tegen de Friezen van boven de rivier.5 Mogelijk dat ook vermenging met achtergebleven oorspronkelijke bewoners heeft plaatsgevonden. Aangezien de tweede fase van de vindplaats aan de hand van het aardewerk in de 1e eeuw gedateerd wordt, kan deze ook licht werpen op mogelijk continuïteit van bewoning sinds de Late IJzertijd of juist het ontbreken daarvan. In Midden-Delfland zijn enkele vindplaatsen bekend met zowel een fase in de IJzertijd als Romeinse Tijd. RK/41 is er daar één van. De voor de hand liggende vraag is of er hier sprake is van een bewoningscontinuüm of dat de locatie vanwege de geografische constellatie in twee op zichzelf staande fasen aantrekkelijk was voor vestiging.
Legenda verrommelde toplaag geoxideerd veen veenlaag kleiig veen dichtgeplakt veen rietveen zeggeveen zandige klei veenlaag klei gelaagd/scheurklei as hout verstoord insnijding
Afb. 2 Profiel dwars over de ‘scheur’ met vloerlagen, haard en (in de tekening geprojecteerd) vloerbrok. (Tekening: E. Toledo, VLAK).
Karakterisering van de vindplaats Gedurende de ca. anderhalve maand durende opgraving werd een oppervlakte van 65 m2 blootgelegd. Binnen het opgravingsareaal werden de archeologische sporen in beeld gebracht binnen een ongestoorde marge van enkele meters. Aan de zuidzijde was de vindplaats verstoord door een tankgracht die hier tijdens de Tweede Wereldoorlog op last van de bezetter was gegraven. Welk percentage van de vindplaats hiermee verloren is gegaan, kon niet worden Wonen op het veen
03-binnenwerk_def.indd 131
|
131
05-06-2008 09:36:27
Afb. 3 Vereenvoudigde vlaktekening met vloeren, hout, haard en vloerbrok. (Tekening: E. Toledo, VLAK).
132
|
vastgesteld. Aan de noordzijde werd de vindplaats begrensd door het recent aangelegde wegcunet. Een andere verstoring bestond uit een subrecente boomstronk. Ten behoeve van de interpretatie van de complexe geologische en archeologische gelaagdheid werd een aantal profielen aangelegd. Gelegenheid om in de directe omgeving andere sporen in beeld te brengen bestond als gevolg van de reconstructiewerkzaamheden helaas niet. De vindplaats is gelegen op een relatief droog meso- of oligotroof (gemiddeld rijk en voedselarm) veenkussen op enkele tientallen meters afstand van een getijdekreek. Grote delen van het landschap bestonden vermoedelijk uit nat eutroof (voedselrijk) veen, dat als grasland voor het vee diende. De relatief hoog gelegen positie van de veenkoppen maakte de locatie geschikt voor bewoning, maar kende ook beperkingen. Hoewel dit veen droog en goed begaanbaar was, vormde het geen een stevige stabiele ondergrond voor bewoning. Van vindplaatsen elders in MiddenDelfland weten we dat op dergelijke veenkoppen bijvoorbeeld heide en gagel groeiden. Het veenkussen werkte als een spons die bij verdroging kromp en scheurde. Bewoning betekende afscherming van het veen, waardoor geen regen meer voor
instandhouding van de vochthuishouding kon zorgen. Met andere woorden: onder het dak van de boerderij verdroogde het veen. Tegelijk oefenden de constructie en de bewoners met hun huishouden een horizontale en verticale belasting uit op de ondergrond, een combinatie die onherroepelijk effect had op de verblijfscondities. In de lengterichting van de gebouwen ontstond een scheur in het veen, die dermate groot kon zijn dat vloerlagen, maar ook constructieonderdelen (palen en vlechtwerkwanden) schuin in de ondergrond wegzakten (afb. 2). Abbink omschrijft dit fenomeen van ‘scheuren’, na bestudering van verschillende vindplaatsen uit de behandelde periode in westelijk Nederland, met name Midden-Delfland. Een bijkomend fenomeen is de zogenaamde ‘indringings-‘, ‘scheur-‘ of ‘onderspoelingsklei’. Vanuit de nabijgelegen kreek drong water in het uitgedroogde veenkussen en vulde de scheuren met klei. Gevolg hiervan was dat de bovenliggende bewoningsresten gedeeltelijk werden losgespoeld en in de directe omgeving in een zeer fijnkorrelige klei laagsgewijs weer werden afgezet. De fijne kleifractie, maar ook de aanwezigheid van losgespoelde takjes, fijn organisch materiaal en mest duiden er op dat dit proces zich onder rustige
Wonen op het veen
03-binnenwerk_def.indd 132
05-06-2008 09:36:28
omstandigheden afspeelde en mogelijk al tijdens de bewoning plaatsvond. Het uithollen van de grond onder de locatie in combinatie met de scheurvorming resulteerde in het ondermijnen van de nederzetting. In de indringingsklei zijn in Midden-Delfland dan ook aangepunte palen, verspoeld vlechtwerk, en zelfs complete vloerbrokken met intacte gelaagdheid aangetroffen. Gevolg van deze (post-) depositionele processen is dat de vindplaats dermate verstoord is dat er geen sprake meer is van een te reconstrueren huisplattegrond. De processen hebben echter wel een groot voordeel: indien de vindplaats ongestoord horizontaal op zijn plaats was blijven liggen, dan waren de organische resten vermoedelijk grotendeels door oxidatie verloren gegaan.6 De scheurvorming en aantasting door de indringingsklei hebben zich ook voorgedaan in de hier behandelde vindplaats. In de lengterichting van het gebouw uit de ijzertijdfase (min of meer noordoost-zuidwest georiënteerd) is het onderliggende veen gescheurd, terwijl ook de onder het veenpakket liggende ca. 1 decimeter dikke kleilaag als gevolg hiervan opengebroken is en deels is weggezakt. Als gevolg hiervan zijn de vloerpakketten schuin in de scheur gezakt en de houten palen en vlechtwerkschermen van de wanden en vermoedelijke veeboxen omgevallen en uit positie geraakt. Het centrale deel van de scheur is gevuld met indringingsklei, waarin zich diverse constructieonderdelen en een fors gekanteld brok vloerlagen bevonden. De vloerlagen, het vloerbrok en een reeks omgevallen palen behoren tot de eerste bewoningsfase, welke met een 14C- datering en op basis van het aardewerk in de Midden-IJzertijd (2265 ±25/GrN-20569) is te dateren.7 Een tweede fase dateert, blijkens determinatie van enkele scherven van geïmporteerd Romeins aardewerk, uit de 1e eeuw na Chr.8 De sporen die aan deze latere fase kunnen worden toegeschreven, bestaan uit twee evenwijdig aan elkaar lopende vlechtwerkwandjes, een restant van een vloerlaag en een haard. De beide wanden kennen een iets andere oriëntatie dan de ijzertijdfase en zijn door de depositionele processen ongemoeid gelaten. Beide fasen
vertonen geen bewoningscontinuïteit. Niet vastgesteld kon worden of de oudste fase afgedekt was met een pakket veen toen de locatie opnieuw als vestigingsplaats in gebruik werd genomen (afb. 3). Op basis van het vondstmateriaal en de analyse van pollenmonsters in combinatie met de gegevens van bodemkarteringen, kan voor de in Midden-Delfland opgegraven sites worden vastgesteld dat de ijzertijdboeren, net als hun navolgers in de Romeinse Tijd, vee hielden en wellicht graan verbouwden aan de oevers van de Maas of bij de kreekmondingen. Sporen van de ijzertijdfase De sporen van de ijzertijdfase van de vindplaats kennen, gelijk aan de richting van de scheur, een verspreiding die ongeveer noordoost-zuidwest loopt. Deze verraadt de oriëntatie van de boerderij, die overeenstemt met de meeste huizen uit de Late Prehistorie in de regio. Tot de sporen behoren de vloeren, houten constructieonderdelen en een mogelijke greppel. De aanwezigheid van vloerlagen en houten constructieonderdelen maken het aannemelijk dat zich in de Midden-IJzertijd zich hier een gebouw bevond, dat naar analogie met andere vindplaatsen waarschijnlijk een woon-stalhuis betreft. Het feit dat de bewoningsresten uit deze fase in een scheur zijn weggezakt en aangetast waren door indringingsklei maakt het vervaardigen van een reconstructie van een huisplattegrond onmogelijk. Aan de randen van de scheur, daar waar geen verspoeling is opgetreden, konden laagsgewijs boven elkaar vloerlagen worden waargenomen. De vloerlagen volgden de hellingen van de scheur, die aan de westzijde glooiender was dan aan de oostzijde. Eén van de zeven boven elkaar gelegen vloerlagen bestond uit gespreid geplaatste takken op een kleilaag, met een maximale dikte van drie centimeter. Deze takkenlaag was afgedekt door een pakket plantaardig materiaal, dat weer bedekt was met een menglaag van as, klei en houtskool (afb. 4). De laatste laag vormde vermoedelijk een loopoppervlak. De takkenlaag was, voor zover bewaard, geordend, waaruit geconcludeerd kan worden Wonen op het veen
03-binnenwerk_def.indd 133
|
133
05-06-2008 09:36:28
Afb. 4 Vlaktekening met takkenlaag in vloer en indringingsklei. (Tekening: E. Toledo, VLAK).
134
|
dat deze niet direct betreden is. Een andere vloerlaag bestond uit een pakket gestapeld riet en andere soortgelijke plantensoorten, die eveneens was bedekt met een mengpakket van as, klei en houtskool. Vermoedelijk werd een vloer eens in de zoveel tijd vernieuwd, veroorzaakt door plaatselijke verzakking of slijtage. Een dergelijke gelaagdheid werd ook geconstateerd in het gekantelde en losgespoelde vloerbrok dat ingebed in de indringingsklei in het midden van de scheur werd aangetroffen. Het brok was onder een hoek van 35-50o gekanteld en mat ca. 1,20 x 1,10 x 0,35 meter. In totaal konden veertien vloerlagen worden onderscheiden, afwisselend bestaande uit houtskoollaagjes, lagen met plantaardig materiaal (stengels/takjes), takken, as en klei. Zeker vijf vloerfasen, bestaande uit de menglaag van as, klei en houtskool, worden onderscheiden. Of deze sequentie model staat voor het gehele oppervlakte van het huis is onduidelijk; vermoedelijk vond selectief vloerherstel plaats. Ten westen van de scheur, de onderste
vloerlaag flankerend, werd een donkere kom- en lijnvormige verkleuring in het veen aangetroffen, met een breedte van ca. 25 en een diepte van ca. 20 centimeter. De vulling bestond uit vondstloos schoon rietveen. De interpretatie van dit spoor laat twee opties toe: een opvulde dakgreppel of een natuurlijke verkleuring onder invloed van de scheurvorming. Omdat een dergelijk spoor aan de oostzijde niet is aangetroffen, wordt vooralsnog van het laatste uitgegaan. Het tot de ijzertijdfase behorende hout is als gevolg van scheurvorming en verspoeling uit oorspronkelijke positie geraakt. Een reconstructie van de huisplattegrond is daarmee onmogelijk. De enige drie palen die nog enigszins op hun plaats stonden, bevonden zich aan de rand van de oostelijke vloerenrand, met een onderlinge afstand van ca. 2 meter. Alle drie de palen zijn omgeklapt met de top naar het midden van het huis. Klaarblijkelijk zijn deze dus met de vloeren de scheur ingezakt. Uitgaande van een breedte van het huis van ca. 6 - 7 meter lijken de palen daarmee tot de wandconstructie te behoren. Opvallend is een cluster van aangepunte palen aan de noordzijde van de scheur. Aan deze zijde is de scheur op zijn smalst en het lijkt alsof al het hout hier zich geconcentreerd heeft, ook al is het verleidelijk hier een wand in de vorm van een palenscherm te zien. Ook de vergelijking met een takkenpad/veenweg is onlogisch, gezien de locatie en puntige uiteinden. Het overige hout bevond zich in de indringingsklei en is daarmee verspoeld. Het huis zal, naar analogie met andere vindplaatsen, tussen de 15 en 20 meter lang zijn geweest en aan mens en dier onderdak hebben geboden. Aangezien een belangrijk deel van de vindplaats of vernietigd was (tankgracht) of onbereikbaar was (wegcunet) kan slechts de minimale lengte van het gebouw worden vastgesteld (ca. 8 meter). Sporen uit de Romeinse Tijd Uit de Romeinse Tijd-fase resteren een tweetal wandjes, vermoedelijk enkele staande paaltjes, een restant van een vloerlaag en een haardplaats. De oriĂŤntatie van het gebouw is noord-zuid.
Wonen op het veen
03-binnenwerk_def.indd 134
05-06-2008 09:36:31
Een forse plek met houtskool en as aan de zuidzijde van de opgraving werd tijdens het onderzoek als haardplaats geïnterpreteerd. Met de kennis later opgedaan tijdens het Midden-Delfland Project kan nu echter worden vastgesteld dat het hier handelt om de resten van een vloer. De vloerlaag bestond uit een menging van as-klei en houtskoollagen. In dit pakket werden de scherven van een terranigrakom met naamstempeltje (‘TVMVII’ of ‘FVMVII’) aangetroffen, dat uit de 1e eeuw dateert en daarmee aan de Romeinse Tijd-fase kan worden toegeschreven. De excentrische ligging ten opzichte van de scheur en ijzertijdresten wordt hiermee tegelijk verklaard. Overige vloerresten uit deze fase zijn niet aangetroffen; vermoedelijk zijn deze als gevolg van post-depositionele processen verloren gegaan of opgenomen in de bouwvoor. Een serie van op regelmatige afstand van elkaar staande aangepunte paaltjes met een diameter van een paar centimeter flankeren liggende twijgen, tezamen het onderste gedeelte van twee vlechtwerkwanden uitmakende. De afstand tussen de twee wanden bedraagt 4-4,5 meter, hetgeen enigszins smal is voor een boerderij uit deze periode. Mogelijk behoort de oostelijke vlechtwerkwand tot een inpandige wandconstructie. Enkele liggende palen en een serie staandertjes een meter oostelijker lijken inderdaad tot deze wand te behoren. De breedte van het huis komt in dit geval op ruim 5 meter te liggen, hetgeen meer aansluit met het bestaande patroon. Uitgesloten kan echter niet worden, dat deze bij de ijzertijdfase van de vindplaats horen. De aanwezigheid van het wegcunet maakte het verder volgen van sporen van de Romeinse Tijd-fase in zuidelijke richting onmogelijk. Ook over de lengte van het huis kan om dezelfde reden niets met zekerheid worden gezegd. In de westelijke wand bevond zich, ingeklemd door twee staandertjes, een afgeplatte ca. 1,40 meter lange balk, die als drempel geïnterpreteerd kan worden. Iets excentrisch uit het midden tussen de beide vlechtwerkwanden bevond zich een haardplaats. De haard, een ovaal spoor van 60 x 80 centimeter, bevond zich stra-
tigrafisch boven de wegduikende vloerlagen van de ijzertijdfase. De sequentie van haardlagen kon goed worden gedocumenteerd. Op het veenoppervlak bevond zich een circa 3 centimeter dikke houtskoollaag waar bovenop een laag plantaardig materiaal van gelijke dikte lag. Op deze laag was zorgvuldig geordend een laag van takjes (met een maximale diameter van 2 centimeter) aangebracht. Op deze parallel aan elkaar gelegen twijgen waren als een plateau scherven geplaatst, die als ‘fundering’ van de haard geïnterpreteerd kunnen worden. Opvallend was dat deze scherven vrijwel alle versierd waren, daar waar het overige schervenmateriaal meest onversierd was. Deze duidelijke selectie benadrukt de bijzondere functie van de haard in het huis, die een centrale functie in het woongedeelte heeft gehad. De scherven waren ingebed in een houtskoollaag (1 centimeter), die weer was afgedekt door een mengpakket van as en fijne klei (8 centimeter dik). Boven de haard bevond zich een ca. 10 centimeter dikke, ongestoorde veenlaag, die na de bewoning tot stand moet zijn gekomen. De Romeinse Tijd-fase van RK/41 vormt één van de vindplaatsen uit die periode op het veen. Gezien de vergelijkbare landschappelijke omstandigheden, de grote overeenkomsten in gebouwtypen en de materiële (inheemse) cultuur wordt de veronderstelde discontinuïteit tussen Late IJzertijd en Romeinse Tijd sinds enige jaren betwist.9 De vindplaats bood de gelegenheid verschillen en/of overeenkomsten tussen beide perioden in beeld te brengen, die konden bijdragen aan deze discussie. Hoewel het aantal sporen en vondsten uit de Romeinse Tijdfase van RK/41 niet overdadig zijn, geven deze wel voeding aan de continuïteithypothese. Locatiekeuze, constructie en de aanwezigheid van versierd (en gemagerd) aardewerk, sluiten aan bij het ijzertijdspectrum. Houtgebruik Bijzondere aandacht werd geschonken aan het documenteren van het hout. Het onderzoek van het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) op Wonen op het veen
03-binnenwerk_def.indd 135
|
135
05-06-2008 09:36:32
Afb. 5 Aangepunte paal (spoor 343). (Foto Helinium).
136
|
Voorne-Putten in de jaren ’80 had aangetoond dat nauwkeurig beschrijven van houten constructieonderdelen en determineren van houtsoorten een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de kennis van een vindplaats. Allen de twee nog rechtopstaande vlechtwerkwandjes konden aan een bepaalde periode (Romeinse Tijd), en dus fase, worden toegeschreven. Het trekken van conclusies over houtgebruik is daarmee een enigszins heikele onderneming en de resultaten dienen dan ook in dat licht bezien te worden. Het meeste hout uit de scheur lijkt echter tot de ijzertijdfase te behoren. Volgens een aantal parameters werd het blootgelegde hout gedocumenteerd: maten (lengte, breedte en dikte/in veel gevallen de diameter); aantal jaarringen; ligging (in drie dimensies), aanwezigheid van schors, bewerking en houtsoort. Bovendien werden de meeste stukken hout, na lichting, gefotografeerd (afb. 5).10 Van de 58 bemonsterde stukken hout (zowel palen, vlechtwerk als takmonsters) konden er 31 worden gedetermineerd. Els (Alnus gl./inc.) domineert met 24 determinaties, gevolgd door es (Fraxinus exc.): 5 en eik (Quercus sp.): 2. Aangezien de determinaties enige tijd na het veldonderzoek plaatsvonden, konden 18 monsters door verdroging en vermolming niet meer naar soort herleid worden. De houtdeterminaties weken enigszins af van andere vindplaatsen elders in MiddenDelfland. Is in RK/41 els de meest voorkomende houtsoort, in andere vindplaatsen in de omgeving voert es de boventoon, op korte afstand gevolgd door els. Het veenlandschap nabij de rivier- en kreekoevers vormde een gunstige biotoop voor els en es, die onder relatief natte omstandigheden goed gedijen. Het eikenhout was van de hogere zandige oevers afkomstig, of werd van elders aangevoerd. De omgevallen staanders en het andere liggende hout waren voornamelijk van elzenhout vervaardigd. Opvallend is het ontbreken van wilg (Salix sp.), een boomsoort die onder geschetste condities zeker ook verwacht mag worden. Helaas werd van het aangetroffen vlechtwerk slechts een tweetal staandertjes gedetermineerd
(beide es). Mogelijk was het liggende vlechthout, net als elders vaak het geval, wel van wilgenhout. Overigens komt wilg bij andere sites in Midden-Delfland ook minder frequent voor. De drie, naar de as van de scheur omgevallen, aangepunte palen aan de oostzijde waren alle van essenhout. Deze determinatie sluit mooi aan bij de andere vindplaatsen in MiddenDelf land, waarbij het zwaardere constructiehout in de regel van essenhout was vervaardigd.11 De aangepunte palen kunnen geïnterpreteerd worden als dakdragers van een vermoedelijk drieschepige boerderij. Uitgesloten kan niet worden dat sommige palen ook dienst hebben gedaan als onderdeel van wanden of veeboxen. Een aanwijzing hiervoor is de soms lange punt, die, in overeenstemming met andere vindplaatsen, voor de zware dakconstructie minder geschikt was. Om het gewicht van het met riet (?) gedekte dak te kunnen dragen zonder in de zachte ondergrond weg te zakken, waren deze palen aan de onderzijde meestal stomp afgekapt. De diameters van de palen, variërend tussen de 7 en 15 centimeter, lijken daarvoor wellicht wat gering, maar stemt overeen met de elders in West-Nederland aangetroffen maatvoering uit deze periode. Opvallend is dat zeker 1/3 van de aangepunte palen nog schors had. Het aantal slagzijden per paalpunt varieert tussen de 1 en 6, waarbij iedere slagzijde 1 tot 4 slagvlakken (‘slagen’) heeft. Het aantal bemonsterde palen is helaas te klein om een statische vergelijking te kunnen treffen. De levensduur van een huis wordt geschat op 8 tot 12 jaar, afhankelijk van de duurzaamheid van met name de houten constructieonderdelen die in de grond stonden. Vermoedelijk werd het huis tijdens de bewoning ook geregeld hersteld.12 Vondsten Hoewel het vondstmateriaal in dit artikel niet uitputtend wordt beschreven, worden enkele vondstgroepen benoemd. De meeste vondsten werden in de bouwvoor, de haardplaats en in de vloer uit de Romeinse Tijd aangetroffen. Alle vondsten werden in vierkante metervakken ver-
Wonen op het veen
03-binnenwerk_def.indd 136
05-06-2008 09:36:33
van studie van Fontijn, die het vergeleek met een tweetal vondstcomplexen uit de Late IJzertijd.13 Het geïmporteerde Romeinse aardewerk bestond uit 48 scherven ruwwandig, gladwandig en blauwgrijs aardewerk, alsmede enkele terranigra-scherven en bedroeg daarmee minder dan 10% van het totaal aantal scherven.14
zameld, waarmee een verspreidingsgebied kon worden bepaald. Grofweg bestrijkt de verspreiding de loop van de scheur en het opgravingsareaal tussen de vlechtwerkwanden. Toeschrijving aan één van de bewoningsfasen kan slechts in de laatste twee sporen, en (indien in de ijzertijdvloeren en in de indringingsklei gevonden) met zekerheid plaatsvinden, tenzij deze typologisch tot één van beide fasen behoren. De opgraving leverde een tweetal complete glazen kralen en drie fragmenten van glazen kralen op, die tot beide fasen kunnen behoren. De kralen hebben een diepblauwe, lichtblauwe, vuilgroene en heldergroene kleur. Elders in Midden-Delfland werden ook dergelijke kralen opgegraven, waarmee deze tot het standaard vondstmateriaal lijken te behoren. Tot dit standaard vondstmateriaal behoren ook twee slijpstenen en enkele fragmenten maalsteen van tefriet. Het (nog) niet gedetermineerde botmateriaal werd met name in de indringingsklei aangetroffen, dat uitstekende conserveringsomstandigheden bood. Een opvallende vondstcategorie bestond uit keverschilden en slangeneieren. Beide zijn in West-Nederland in nederzettingscontext meer aangetroffen en hiervan wordt aangenomen dat deze in mesthopen en/of vloerlagen een gunstige biotoop vonden. Het inheemse aardewerk was onderwerp
Afb. 6 Duikende vloerlagen in het vlak en profiel, alsmede omgeklapte aangepunte palen. (Foto Helinium).
Conclusie De vindplaats RK/41 werd als eerste van een reeks sites uit de IJzertijd en Romeinse Tijd opgegraven in het kader van de reconstructiewerkzaamheden MiddenDelfland en vormde een voorloper van het Midden-Delf land Project van de archeologische instituten van de universiteiten van Leiden (IPL) en Amsterdam (IPP). Bewoningsresten uit de MiddenIJzertijd (2265 ± 25) en Vroeg-Romeinse Tijd werden op een (vermoedelijk) mesoof oligotroof veenkussen aangetroffen. De sporen van beide fasen waren door depositionele processen verstoord, die vermoedelijk deels reeds tijdens de bewoning plaatsvonden. De verstoring bestond uit een scheur in de ondergrond in de lengteas van het ijzertijdhuis, waar de constructieonderdelen en vloeren in waren weggezakt. Deze scheurvorming is een bij vindplaatsen uit de IJzertijd en Romeinse Tijd veelvuldig in MiddenDelfland aangetroffen fenomeen, met als gunstig gevolg dat de organische resten goed bewaard zijn gebleven. Oxidatie van de vloeren en houten palen van de Romeinse Tijd-fase heeft wel plaatsgevonden. Alleen ter plekke van het oudere ijzertijdhuis werd de organische component nog aangetroffen, mogelijk omdat hier nog enige zakking heeft plaatsgevonden. Een laatste vorm van verstoring bestond uit indringingsklei. Vanuit de nabij gelegen kreek drong onder rustige omstandigheden water in het veenkussen en duwde het over grote afstanden omhoog. In de hierdoor ontstane scheuren werd een fijne clastische fractie, vermengd met losgeweekt veen en bewoningresten afgezet. Deze indringingsklei heeft in RK/41 het centrale deel van de vindplaats aangetast en aangepunte palen Wonen op het veen
03-binnenwerk_def.indd 137
|
137
05-06-2008 09:36:34
Afb. 7 Sfeerbeeld van de opgraving, getekend door AWNlid Ger Immerzeel (†)’.
en ander hout, aardewerk en botmateriaal verplaatst. Als gevolg van deze processen en de beperkte gaafheid van de vindplaats door van subrecente verstoringen (wegcunet en tankgracht) kan geen uitspraak worden gedaan over de omvang van de gebouwen, hun verschijningsvorm en de constructies zelf. Wel bieden de gekantelde vloeren, het hout, het vloerbrok en de haard goed geconserveerde resten die detailstudies mogelijk maken. De ligging en het inheemse aardewerk uit
Noten 1 Dit artikel is een bewerking van Ter Brugge 1992. 2 Zie voor een overzicht van de vindplaatsen en de archeologisch-geologische geschiedenis van MiddenDelfland: Bult 1983; Abbink 1993b; Van den Broeke 1993; Van den Broeke & Van Londen 1995. 3 Door de toen opgerichte archeologische afdeling van de Gemeente Vlaardingen werd na 1993 een nieuwe codering ingesteld. RK/41 werd toen 06-018. De codering van het Midden-Delfland project luidt MD 16.48. 4 Abbink 199b, 293-297. 5 Fontijn 1994.
de Romeinse Tijd zetten serieuze vraagtekens bij de stelling dat de bewoning in de Late IJzertijd ophield waarna zich na enige tijd nieuwe groepen mensen in het gebied vestigden. De overeenkomsten tussen locatiekeuze, aardewerkvormen en de voedseleconomie (hier niet bestudeerd) tonen grote verwantschap met de voorgaande archeologische periode (Late IJzertijd) aan, die een argument voor continuïteit vormen. RK/41 levert vooralsnog meer aanwijzingen voor continuïteit dan discontinuïteit en de uitwerking van andere inheems-Romeinse vindplaatsen uit de 1e eeuw AD zal dit beeld verder kunnen aanscherpen. Van enige culturele invloed van Cananefaten blijkt uit de opgravingsresultaten niets en de vraag is of het zinvol is in historische bronnen vermelde stammen te gebruiken ter duiding van archeologische resten. Hogelaan 9 3134 VJ Vlaardingen j.terbrugge@maritiemmuseum.nl
6 Zie voor een uitgebreide beschrijving Abbink 1993a. 7 Abbink 1993b, 263. 8 Determinatie door drs. M. Brouwer (thans Museum Het Valkhof Nijmegen). Zie ook Fontijn 1994. 9 Fontijn 1994 en Abbink 1993b, 292-293. 10 De beschrijvingen en een deel van de houtdeterminaties werden verricht door de auteur. BIAX-consult (P. van Rijn) voerde 28 houtdeterminaties uit. 11 Abbink 1993b, 275-282. 12 Abbink 1993b, 269. 13 Fontijn 1994; Fontijn 1995. 14 Determinatie M. Brouwer (zie Ter Brugge 1992).
Literatuur Abbink, A.A., 1993a: Dwelling on peat; fissures as a recurrent feature of prehistoric structures built on peat in the Western Netherlands, Analecta Praehistorica Leidensia, 45-58. Abbink, A.A. 1993b: The Midden-Delfland Project: Iron Age Occupation, Helinium XXXIII/2, 253-301. Broeke, P.W. van den, 1993: A crowded pest area: observations in Vlaardingen-West and the Iron Age habitation of southern Midden-Delfland, Analecta Praehistorica Leidensia, 59-82. Broeke, P.W. van den & H.L. van Londen, 1995: 5000 jaar wonen op veen en klei; archeologisch onderzoek in het reconstructiegebied Midden-Delfland, Utrecht. Brugge, J.P. ter, 1992: RK/41 Inheems-Romeinse bewoningsresten op het veen in de Aalkeet-Buitenpolder te Vlaardingen (Zuid-Holland), Vlaardingen (Kleine Scriptie RU Leiden/IPL). Bult, E.J., 1983: Midden-Delfland, een archeologische kartering, inventarisatie, waardering en bewoningsgeschiedenis, Amersfoort & Maasland. Fontijn, D.R., 1994: Van late ijzertijd naar de Romeinse tijd in Midden-Delfland; een onderzoek naar veranderingen in de inheemse aardewerktraditie aan de hand van vondstcomplexen uit de omgeving van Vlaardingen en Maasland, Leiden. Fontijn, D., 1995: Eenzaam en alleen? Een late ijzertijd vindplaats uit Maasland (ZH), Westerheem, 55-62.
138
|
Wonen op het veen
03-binnenwerk_def.indd 138
05-06-2008 09:36:37
-advertentie-
Aan de rand van het stadscentrum van Gouda, op het Bolwerk, zijn sinds half maart archeologen van ADC Archeoprojecten bezig met het blootleggen van een metersdik Gouds verleden. Hazenberg Archeologie verzorgt hier de directievoering voor projectontwikkelaar Bontenbal; gemeentelijk archeoloog Maarten Groenendijk vertegenwoordigt het bevoegd gezag.
4 \ b Q ` Z V ` O N X ` R Y
Op het Bolwerk stond vanaf begin 15e eeuw het klooster van Sinte Marie opte Gouwe. Om het kloosterterrein heen stonden vanaf het eerste begin woningen van ambachtslieden, zoals een bierbrouwer en een smid. In de Tachtigjarige Oorlog ging Gouda over naar de kant van Oranje en werd het klooster geconfisqueerd. Bezittingen en onroerend goed verkocht de stad aan particulieren. In de voormalige kloostergebouwen werden achtereenvolgens het Leprooshuis en een Proveniershuis ondergebracht. De omliggende panden bleven grotendeels in handen van allerlei soorten ambachtslieden. Nadat het Proveniershuis werd opgeheven stond er vanaf midden 19e eeuw onder meer een gas- en elektriciteitsfabriek. Gashouders en andere zware fabrieksgebouwen zorgden voor flinke vervuiling van het terrein. Vandaar dat de archeologen in ‘witte pakken’ opgraven.
03-binnenwerk_def.indd 139
Een van de eerste vondsten betrof een curieus stuk aardewerk: een bodem met enkele grote gaten en wat glazuur. Het gaat hier om een misbaksel van een 17e-eeuwse bloempot. Die moet vrijwel zeker lokaal gemaakt zijn, misschien wel door een van de bewoners van het Bolwerk zelf. De naam ‘Potterspoort’ van het naastgelegen gebied duidt op de vele pottenbakkerijen die hier actief waren. Het misbaksel is vrij grof en gemaakt van gewone klei. Een echte huis-, tuin- en keukenpot. Bloempotten werden destijds namelijk niet alleen gebruikt voor sierplanten maar ook om keukenkruiden in te kweken. Leuke bijkomstigheid: in 1621 heette een van de huizen op het Bolwerk ‘De Vergulde Blompot’ . Dit huis stond aan de Gouwe nabij de Potterspoort en had een uithangbord met een vergulde bloempot erop.
www.hazenbergarcheologie.nl
05-06-2008 09:36:37
Zoektocht naar de burcht van graaf Dirk III Tim de Ridder1
Op 29 juli 1018 voltrok zich in de Hollandse geschiedenis een belangrijke gebeurtenis. Op die dag vond de slag bij Vlaardingen plaats. Graaf Dirk III die zich had verschanst in een burcht, wist met de plaatselijke bewoners een groot keizerlijk leger te verslaan. Het is de eerste grote veldslag in de Hollandse geschiedenis. Met de overwinning verkreeg graaf Dirk III meer autonomie in zijn graafschap.2 Deze overwinning wordt daarom ook wel gezien als de geboorte van Holland. In dit artikel wordt nader ingaan op de ligging van de burcht van Dirk III, de oudste burcht van Holland.
Graafschap in Duits keizerrijk [afb. 1-2] Om de betekenis van de slag te duiden, zal eerst een korte schets van de politieke situatie rond 1018 worden gegeven. Grote delen van Nederland behoorden tot het Heilige Roomse Rijk (ook wel Duitse Rijk genoemd). Dit Rijk omvatte grote delen van Europa en reikte van Nederland tot het noorden van Italië. De koning die vaak, maar lang niet altijd, na enige tijd tijdens zijn zittingsperiode tot keizer was gekroond, bestuurde zijn Rijk met hulp van ondergeschikten. Het westelijke deel van het rijk dat aangeduid werd als NederLotharingen, omvatte ook grote delen van Nederland en viel onder het bestuur van hertog Godfried van Neder-Lotharingen. Binnen dit hertogdom lag Frisia. Deze streek was veel omvangrijker dan het huidige Friesland. Frisia strekte zich uit van de Schelde tot aan de Weser. Het deel van Frisia dat onder het Duitse Rijk viel, stond onder het bestuur van de Utrechtse bisschop. Stukken daarvan waren in handen
140
|
gegeven van de graven, waaruit later het Hollandse gravenhuis zou ontstaan. De naam Holland komt in schriftelijke bronnen pas vanaf 1101 voor. Voor die tijd had het graafschap geen officiële benaming en waren de bisschoppen en de hertogen machtiger dan de graven. De graven zelf worden in contemporaine bronnen opgevoerd als Friese graven. Zo staat graaf Gerulf (ca. 889) bekend als ‘graaf der Friezen’ (comes Fresonum). Om onderscheid te maken met het huidige Friesland worden ze door moderne onderzoekers aangeduid als Westfriese graven. Die term zullen we hier ook aanhouden voor het grafelijke huis tot 1101. Tot aan het einde van de 10e eeuw lagen de machtsgebieden van de Westfriese graven vooral in Noord- en Zuid-Holland. In Noord-Holland bevond zich het grafelijke familieklooster bij Egmond dat in de 10e eeuw is gesticht. Rijnsburg zelf betrof mogelijk een ringwalburg, waarvan de precieze bouwdatum zich moeilijk laat vaststellen. Deze kan aan het einde van de 9e eeuw zijn gebouwd, naar analogie van ringwalburgen elders in West-Nederland, maar een bouwdatum in de 10e eeuw is ook mogelijk. Deze burcht kwam waarschijnlijk op een later moment in de 10e eeuw of mogelijk zelfs pas in de 11e eeuw in handen van de Westfriese graven. De streek rond de Maas kwam aan het einde van de 10e eeuw in bezit van het graafschap. In 985 gaf koning Otto III aan de Westfriese graaf Dirk II koninklijke goederen tussen de Lier en de Hollandse IJsel in eigendom. Deze streek lag
Zoektocht naar de burcht van graaf Dirk III
03-binnenwerk_def.indd 140
05-06-2008 09:36:38
langs de noordzijde van de Maasmond, waarbinnen ook Vlaardingen was gelegen. Kort ervoor had Dirk deze goederen al in leen gekregen.3 Graaf Dirk II ontving tevens het wildernisregaal, wat wil zeggen dat hij het recht kreeg om de wildernis die binnen de streek gelegen is, te gaan ontginnen. Een van de weinige bewoningskernen binnen dit gebied was Vlaardingen. Het was niet veel meer dan een kleine nederzetting midden in het kweldergebied, met een kleine kerk die tot de vijf zogeheten Hollandse moederkerken behoorde die door de missionaris Willibrord (‘apostel der Friezen’) zelf zouden zijn gesticht aan het begin van de 8e eeuw. Deze kerken zijn via Willibrord in eigendom gekomen van het door hem beheerde klooster te Echternach. Onder het bewind van graaf Arnulf (988-993) zien we de eerste bemoeienis ontstaan met Vlaardingen. Hoewel de kerken met bijhorende tienden (een soort belasting die bij de kerkelijke ontgonnen goederen hoorde) eigendom waren van het klooster Echternach, belette dat graaf Arnulf niet om de Vlaardingse kerk te confisqueren en met de bijbehorende tienden aan hun familieklooster (de adbij te Egmond) te schenken.4 In 993 sneuvelde graaf Arnulf in de strijd tegen de Friezen. In de kroniek van Kamerijk (1024-1025) kunnen we lezen dat Dirk III, de zoon van Arnulf, zich na de moord op zijn vader heeft teruggetrokken in het Merwedegebied, een gebied dat direct ten oosten van Vlaardingen ligt. Bedoeld zal zijn dat Dirk III zich net buiten dit Merwedegebied heeft gevestigd.5 In dezelfde bron wordt genoemd dat Dirk III een ‘stadje’ (municipio) stichtte. Dit zal een verwijzing zijn naar Vlaardingen, hoewel de nederzetting wel al bestond voor de komst van Dirk III. Met de komst van Dirk III ontstond er een hechte band tussen het grafelijk huis en Vlaardingen. Mogelijk ging dat niet helemaal zonder slag of stoot. Thietmar van Merseburg vermeldt dat er in 1005 sprake was van een opstand van de Friezen, waarbij koning Hendrik II zijn schoonzuster Liutgard en Dirk III te hulp schoot.6 Onduidelijk is of deze opstand in Vlaardingen was, of elders in
Afb. 1 Graaf Dirk III kijkt toe op de hoek van het stadhuis over de kerkheuvel waarin mogelijk de resten van zijn burcht schuil gaan. (Foto: J. van den Berg, VLAK).
Afb. 2 Op het standbeeld van Dirk III valt te lezen dat hij wordt beschouwd als de “grondlegger van Hollands zelfstandigheid”. (Foto: J. van den Berg, VLAK).
Zoektocht naar de burcht van graaf Dirk III
03-binnenwerk_def.indd 141
|
141
05-06-2008 09:36:41
Afb. 3 Graaf Dirk III houdt voorbijgaande handelschepen van Tielse kooplieden aan die handel drijven met Engeland. (Tekening: John Rabou gemaakt in opdracht van de gemeente Vlaardingen).
het graafschap. Het geeft in ieder geval aan dat er sprake was van onrust binnen het Westfriese graafschap. Misschien dat deze onrust voor graaf Dirk III de aanleiding vormde om een burcht te bouwen. De slag bij Vlaardingen [afb. 3-4-5] Een belangrijk keerpunt in de Hollandse geschiedenis is de slag bij Vlaardingen die plaatsvond op 29 juli 1018. Op die dag vertrok in opdracht van de Duitse keizer Hendrik II, vanuit de keizerlijke handelsplaats Tiel, onder leiding van hertog Godfried van Lotharingen een grote vloot richting Vlaardingen. Het sturen van een strafexpeditie richting Vlaardingen had twee redenen. Graaf Dirk III die een leenman was van de keizer, waande zich veilig in de natte delta en trok zijn eigen
plan. Zo liet hij schepen op de handelsroute van Tiel naar Engeland aanhouden en plunderde ze (afb. 3). De Tielse kooplieden die onder bescherming stonden van de Duitse keizer, deden zodoende bij hem beklag. Daarnaast had graaf Dirk III zich gebieden toegeĂŤigend in het Merwedegebied (ten oosten van Vlaardingen), die hij met hulp van de plaatselijke bewoners in ontginning bracht. Deze gebieden waren echter in eigendom van onder andere de bisschoppen van Utrecht, Trier en Keulen. Zij deden eveneens hun beklag bij de Duitse keizer. Een strafexpeditie om deze eigengereide graaf (en neef van de keizer) aan te pakken, kon dan ook niet uitblijven. Hoewel het keizerlijk leger beduidend groter was dan het leger van Dirk III, wist de graaf met hulp
Afb. 4 Ter paard stormt graaf Dirk III het strijdveld op en neemt Godfried gevangen die omsingeld is door Friezen. (Tekening: John Rabou gemaakt in opdracht van de gemeente Vlaardingen).
142
|
Zoektocht naar de burcht van graaf Dirk III
03-binnenwerk_def.indd 142
05-06-2008 09:36:42
van de plaatselijke bewoners toch de overwinning te behalen en daarmee meer zelfstandigheid te verkrijgen.7 Deze eerste grote veldslag in de Hollandse geschiedenis, wordt dan ook wel gezien als het begin van Holland. Welke sporen resteren nog in de Vlaardingse bodem van deze vroegste fase van de Hollandse geschiedenis? Waar lag de burcht van Dirk III? We zullen er hieronder nader op ingaan. Grafelijk hof Kort na 985, als de koninklijke goederen en het wildernisregaal in handen zijn gekomen van de Westfriese graven, wordt er een grafelijk hof te Vlaardingen gesticht. Het is het oudste hof dat we van dit grafelijk huis kennen. Stadsarcheoloog Hoek heeft op grond van historische bronnen de aanwezigheid van het grafelijk hof niet alleen aannemelijk gemaakt, maar ook de ligging vastgesteld. Dankzij een proefsleufonderzoek van Helinium in 1991 is de ligging van het grafelijk hof ook op archeologische gronden aangetoond. Het onderzoek is in 1992 vervolgd door de voormalige ROB. In 2000 deed zich bij rioleringswerkzaamheden de kans voor om ook de noordelijke begrenzing van het grafelijk hof vast te stellen. Het gaat om een rechthoekig terrein van ca. 70 bij 100 meter dat omgeven is door een ca. 5 tot 7,5 meter brede gracht. De bodem van de gracht bleek bedekt te zijn met een vlijlaag (een rietlaag) die vermoedelijk samenhangt met de aanleg van de gracht. Een 14C-datering (GrN-25987) van de vlijlaag geeft een uitkomst van 1045 Âą 25 BP. Gecalibreerd levert dit een datering op van 987-1017 (68% zekerheid) en 903-1023 (95,3% zekerheid). Deze datering sluit uitstekend aan op de veronderstelde bouwdatum van het hof, kort na 985. Daarmee komen graaf Dirk II (965-988), graaf Arnulf (988-993) en graaf Dirk III (993-1039) in aanmerking als stichter. Vermoedelijk hangt de bouw van het grafelijk hof samen met de bouw van de grafelijke burcht door Dirk III.8 Daarmee zouden we de bouwdatum van het grafelijk hof tussen 993 en 1018 kunnen plaatsen (afb. 6).
Grafelijke burcht Naast het grafelijk hof is er ook sprake van een grafelijke burcht. Deze burcht wordt genoemd in een gedetailleerd verslag dat de monnik Alpertus van Metz tussen 1021 en 1024 schreef over de slag bij Vlaardingen. Het is een uitgebreid verslag waarin veel details zijn verwerkt, wat doet vermoeden dat Alpertus informatie uit eerste hand moet hebben gekregen. Voordat we ingaan op de mogelijke locatie van deze burcht, zullen we eerst bespreken welke uiterlijke vorm deze burcht gehad kan hebben. Tot ca. 1000 kennen we als versterking in West-Nederland in de Middeleeuwen alleen het type ringwalburgen. Deze grote, min of meer ringvormige, burchten met een doorsnede tot enkele honderden meters, dienden vooral als collectieve versterking van een gemeenschap. Rond 1000 kwam er ech-
Afb. 5 Deze kaart geeft de veronderstelde plaats aan waar de slag bij Vlaardingen in 1018 heeft plaatsgevonden. (Tekening: T. de Ridder/ E. van der Linden, VLAK).
Zoektocht naar de burcht van graaf Dirk III
03-binnenwerk_def.indd 143
|
143
05-06-2008 09:36:45
Afb. 6 Bij riolerings werkzaamheden in 2000 kwam de noordelijke gracht van het grafelijke hof aan het licht. De bodem van de gracht bestond uit een vlijlaag van riet. Een 14C-datering van dit pakket maakte duidelijk dat het grafelijk hof tussen 903-1023 (95,3% zekerheid) gedateerd kan worden. Gecombineerd met historische gegevens kan worden aangenomen dat het hof tussen 993 en 1018 is aangelegd. (Foto: T. de Ridder, VLAK).
144
|
is er inderdaad wel inmiddels sprake van een versterke nederzetting, wat enige tijd later in iedere geval wel het geval lijkt te zijn. In 1076 is er sprake van het Castrum Flardengis.12 Het begrip castrum verwijst doorgaans naar een versterkte nederzetting.13 Het doet vermoeden dat de burcht van Dirk III is samengegroeid met de nederzetting en mogelijk in de nederzetting is opgegaan. Na 1076 vernemen we niets meer wat zou kunnen verwijzen naar de burcht van Dirk III.
ter een nieuw type burcht op. Deze kleine versterkingen dienden als machtsbasis van lokale machthebbers en speelden een belangrijke rol in de opkomst van feodale vorstendommen.9 Het type mottekasteel was in de vroegste vorm niet meer dan een aarden heuvel die omringd was door een gracht. Op de heuvel stond een houten toren die mogelijk omgeven was door een palissade. Uit de gedetailleerde beschrijvingen van Alpertus van Metz blijkt dat de burcht waarin graaf Dirk III zich had verschanst met zijn manschappen, een betrekkelijk kleine burcht moet zijn geweest.10 In de burcht van Dirk III blijkt geen plaats te zijn voor de lokale bewoners, die aangeduid worden als Friezen. De Friezen hebben zich elders teruggetrokken op hoger gelegen plaatsen. Uit de beschrijvingen valt verder op te maken dat de burcht los staat van de nederzetting. Het lijkt erop dat het hier niet gaat om een ringwalburg, maar om het nieuwe type versterking: een mottekasteel. Ook in latere bronnen wordt de burcht genoemd. In 1047 is er opnieuw een slag bij Vlaardingen, waarbij er met betrekking tot Rijnsburg en Vlaardingen sprake is van “duas urbes munitissimas”,11 wat zeer sterke burchten of eventueel versterkte steden kan betekenen. Misschien
Voor de ligging van de burcht van Dirk III zijn in het verleden vele plaatsen aangewezen. Voorheen werd Dordrecht wel als locatie van de burcht van Dirk III gezien.14 Deze claim wordt vandaag de dag niet meer serieus genomen. Anders ligt dit voor de optie dat de burcht van Dirk III in Maasland moet worden gezocht. De al eerder genoemde stadsarcheoloog Hoek heeft geponeerd dat de oude kern van Maasland een ringwalburg is en dat deze te identificeren is met de burcht van Dirk III. Deze hypothese komen we zonder nadere kritiek nog veel tegen in de vakliteratuur. In de kern van het oude Maasland ligt inderdaad een grote ringvormige heuvel. Om diverse redenen is deze hypothese echter onwaarschijnlijk te noemen. Hierboven is al beargumenteerd dat de burcht van Dirk III een mottekasteel zal zijn geweest. Daarnaast heeft stadsarcheoloog Hoek zelf aannemelijk gemaakt dat het oude Maasland verloren is gegaan bij de overstromingsrampen die in de 12e eeuw de Maasmond teisterden. De huidige kern van Maasland zou pas aan het einde van de 12e eeuw zijn ontstaan als opvolger van het oude Maasland. Het is echter mogelijk dat het nieuwe Maasland verrees op de plek waar voorheen de oude burcht van Dirk III lag. Leden van de AWN-afdeling Helinium hebben de hypothetische ligging van een ringwalburg bij het huidige Maasland getoetst door middel van booronderzoek (zie artikel van O. Dorenbos elders in deze Westerheem). Dit onderzoek heeft aannemelijk gemaakt dat hier geen ringwalburg is geweest. Ook de historische bronnen wij-
Zoektocht naar de burcht van graaf Dirk III
03-binnenwerk_def.indd 144
05-06-2008 09:36:47
zen er niet op dat de burcht van Dirk III bij Maasland moet worden gezocht. De 11e-eeuwse bronnen noemen immers Vlaardingen waar de slag heeft plaatsgevonden en niet Maasland. De argumenten om de burcht van Dirk III bij Vlaardingen te vinden, zijn dan ook het meest overtuigend. Waar zouden we deze burcht in Vlaardingen moeten zoeken? Waar ligt de burcht van Dirk III in Vlaardingen? De gedachte om de burcht van graaf Dirk III in Vlaardingen te zoeken, kent al een lange geschiedenis. In 1941 kwamen bij graafwerkzaamheden in Grote Kerk ten behoeve van de aanleg van een verwarmingskelder muurresten aan het licht. De plaatselijke amateur-historicus Bijl tekende deze resten op. Bijl legde een verband met de verwijzingen die oude kroniekschrijvers gaven naar de Slavenburch.15 De Slavenburch zou echter betrekking hebben op een nog veel oudere versterking. Bijl zelf dacht bij de burcht van Dirk III aan andere locaties: namelijk 1) het mottekasteel Holy; 2) het kasteel Steenhuizen en 3) de plaats van het weeshuis uit 189216, terwijl Jousma vermoedde dat de burcht lag op het ‘schiereiland’ dat op oude kaarten te zien is tussen de Vlaardingse Vaart en het Buizengat.17 Geen van deze locaties is echter logisch. De waarneming van Bijl uit 1941 van een tufstenen fundering is een interessante, maar uit het onderzoek dat stadsarcheoloog Hoek in 1967 verrichtte, weten we inmiddels dat het gaat om resten van de tufstenen kerk uit de tweede helft van de 12e eeuw. Een andere intrigerende gedachte is afkomstig van Ter Brugge.18 Hij stelt het grafelijk hof gelijk aan de burcht. Het grafelijk hof is immers omgracht, en heeft daarmee ook een verdedigende functie gehad. Er zijn echter enkele zaken die hiermee in tegenspraak zijn. Alpertus spreekt van een kleine burcht. Het grafelijk hof dat 70 bij 100 meter meet, is daarmee niet alleen erg groot voor een kleine burcht, ook de vorm is afwijkend te noemen en past niet in het beeld van versterkingen (ringwalburgen en mottekastelen) dat we rond 1000 ken-
nen in West-Nederland. Daarnaast is hierboven al beargumenteerd dat de burcht van Dirk III een mottekasteel zal zijn geweest. Het grafelijk hof is bovendien ver landinwaarts gelegen, wat niet erg strategisch lijkt voor een burcht die ook dient voor de controle van het scheepsverkeer (dat was immers één van de aanleidingen van de slag bij Vlaardingen). Als we kijken naar parallellen elders, zien we dat het grafelijk hof gescheiden voorkomt van de grafelijke burcht. In Leiden is dat bijvoorbeeld het geval. De oude kern ligt als het ware ingeklemd tussen het grafelijk hof aan de zuidzijde en de burcht die kort na 1047 zal zijn gebouwd aan de noordzijde (op een landtong in de Rijn).19 Binnen Vlaardingen kunnen nog meer potentiële locaties genoemd worden voor de ligging van de grafelijke burcht. Het gaat te ver om deze allemaal te bespreken. Dit artikel zal zich beperken tot de meeste logische plek. Op grond van een gedetailleerde analyse van het verhaal van Alpertus van Metz kunnen we wel enkele conclusies trekken over de ligging van de grafelijke burcht: het gaat om een betrekkelijk kleine burcht, die dicht bij de nederzetting Vlaardingen is gelegen.20 De meest logische plaats betreft de zuidzijde of de zuidoostzijde van de kerkheuvel (afb. 7). Wat pleit voor deze locatie is
Afb. 7 Onder de zuid(oost)zijde van de kerkheuvel zouden mogelijk de restanten van de burcht van graaf Dirk III schuil kunnen gaan. (Foto: gemeente Vlaardingen).
Zoektocht naar de burcht van graaf Dirk III
03-binnenwerk_def.indd 145
|
145
05-06-2008 09:36:49
Afb. 8 Op de opgraving ‘Gat in de Markt’ blijkt dat rond 1000 een uitbreiding van de begraafplaats heeft plaatsgevonden. Deze verandering in de ruimtelijke ordening houdt vermoedelijk verband met bouw activiteiten van graaf Dirk III. (Foto: P. de Boer, VLAK, gemeente Vlaardingen).
Afb. 9 Het grondradaronderzoek in de kerk bracht twee cirkels van 18 en 27,5 m op een diepte van tenminste 3,5 meter onder de huidige kerk aan het licht. Zijn dit resten van de burcht van Dirk III of resten van de 12e-eeuwse tufstenen kerk? (Foto: E. Groen, VLAK, gemeente Vlaardingen).
146
|
de strategische locatie. Een burcht op deze positie bood uitzicht over het kruispunt van de waterwegen van de Merwede en de Oude Maas. Tevens konden vanuit dit punt de erachter gelegen haven en de nederzetting worden beschermd. Uit archiefbronnen blijkt dat op de genoemde locaties bij de kerk van oorsprong grafelijke goederen lagen. Dit is natuurlijk nog geen aanwijzing dat er een burcht lag, maar het geeft wel aan dat dit strategisch gelegen terrein in grafelijke handen was. Archeologisch bewijs ontbreekt tot op heden. De mogelijkheden voor archeologisch onderzoek in de kerkheuvel zijn echter beperkt en hebben in het verleden nog maar nauwelijks plaatsgevonden. Een kleine opgraving die op de locatie van ‘Gat in de Markt’ begin 2002 heeft plaatsgevonden, heeft echter zeer veel informatie uit juist de periode 1000-1050 opgeleverd.21 Uit het archeologisch onderzoek op deze locatie is gebleken dat de uitbreiding van de begraafplaats rond de kerk omstreeks 1000 tot stand is gekomen (afb. 8). De uitbreiding van dit grafveld doet vermoeden dat er in de ruimtelijke structuur rond de kerk iets is veranderd. Wellicht hangt de uitbreiding van dit deel van de begraafplaats samen met de bouw van grafelijke gebouwen? Is er misschien zelfs een samenhang met de bouw van de burcht van Dirk III? Zoektocht naar de burcht van Dirk III Het toetsen van de hypothese dat de burcht van graaf Dirk III ten zuiden of zuidoosten van de kerkheuvel lag, zal geen eenvoudige zaak zijn. Aangezien de burcht aan het einde van de 11e eeuw alweer lijkt te zijn verdwenen, zal de burcht vermoedelijk nooit het stadium van steenbouw hebben bereikt. De aarden heuvel is mogelijk geslecht, zodat van de restanten van een houten toren en eventueel een palissade waarschijnlijk niets meer resteren. Wel zullen de grachten nog herkenbaar aanwezig zijn in de bodem. Het is ook lastig om eventuele sporen vast te stellen, omdat de kerkheuvel vanaf de 11e eeuw met circa vijf meter grond is opgehoogd. Misschien dat op de oude locatie van de burcht in de latere
Zoektocht naar de burcht van graaf Dirk III
03-binnenwerk_def.indd 146
05-06-2008 09:36:53
Middeleeuwen andere grafelijke gebouwen verrezen die wel in steen zijn gebouwd. De kans dat er zich op korte termijn een mogelijkheid voordoet om op een diepte van vijf meter archeologisch onderzoek te doen, is nihil. We zullen het van kleinschalige ingrepen moeten hebben. Op korte termijn, vermoedelijk in de eerste helft van 2009, doet zich echter een bijzondere kans voor. Er staan dan namelijk rioleringswerkzaamheden rond de kerk (de Markt) gepland. Om deze kans optimaal te benutten, is vooronderzoek gewenst. Het trekken van proefsleuven in het oude stadshart is praktisch gezien niet mogelijk. Een methode die wel perspectieven biedt, is grondradar- en traceronderzoek. Dit onderzoek is begin 2007 verricht door P.B. van der Roest van het bedrijf Groundtracer BV met hulp van Carolien van Loon die werkzaam is bij het VLAK (afb. 9).22 Een opmerkelijk resultaat betreft twee concentrische cirkels met doorsneden van 18 en 27,5 m die volgens Van der Roest duidelijk zichtbaar zijn onder de oostzijde van de kerk. De twee cirkels zijn op het oog niet waarneembaar, maar volgens de onderzoeker zijn ze evident en wijzen ze op een structuur die zich op ten minste 3,5 meter diepte bevindt. Het valt met dit onderzoek niet nader te bepalen waar deze cir-
Holland 1000 jaar! De resultaten van de opgravingen op de locatie ‘Gat in de Markt’ zijn aanleiding geweest om een projectplan ‘Graven in Vlaardingen’ op te stellen. Dit projectplan voorziet in een publieksreeks, de zoektocht naar de ‘oer-Vlaardinger’ en een tentoonstelling over 11e-eeuws Vlaardingen. Deze tentoonstelling loopt van 9 mei tot en met 14 september 2008. Tevens kan men het 11e-eeuwse Vlaardingen opnieuw beleven tijdens het evenement ‘Terug naar Flardinga’ in het Oranjepark, in het weekend van 14 en 15 juni 2008. Dit projectplan is een opmaat voor een projectplan dat voor 2018 zal worden gemaakt om te gedenken dat het duizend jaar geleden is dat de slag bij Vlaardingen plaatsvond waarmee tevens de geboorte van Holland zal worden gevierd. Deze gebeurtenis zal een waar ‘Hollands’ feest worden waarbij ook andere steden met relaties met het grafelijk huis betrokken zullen worden.
kels op duiden. Het zou kunnen gaan om de gracht van de burcht van graaf Dirk III. Het is echter wel verdacht dat de cirkels gedeeltelijk overeenkomen met de 12e-eeuwse tufstenen kerk, zodat ook een samenhang van de cirkels met de 12e-eeuwse kerk kan worden verondersteld. Aangezien de cirkels onder de kerk liggen, ontneemt ons dat de mogelijkheden voor verder onderzoek. Op grond van het grondradaronderzoek kan niet worden uitgesloten dat de burcht toch onder de Markt gelegen is. Op de locatie ‘Gat in de Markt’ zijn begin 2002 resten aangetroffen van diverse waterpartijen die ech-
Afb.10 Vlaardingen rond 1018 met aan de zuidzijde de hypothetische ligging van de burcht van Dirk III. (Illustratie: Ulco Glimmerveen naar ontwerp van VLAK, gemeente Vlaardingen). Zoektocht naar de burcht van graaf Dirk III
03-binnenwerk_def.indd 147
|
147
05-06-2008 09:36:54
ter niet te volgen zijn met het grondradaronderzoek. Eventuele grachten die behoren bij de burcht van graaf Dirk III kunnen dus eveneens gemist zijn met het grondradar- en traceronderzoek. Het laatste woord is over deze kwestie nog niet gezegd. Het streven is om op korte termijn een grondmechanisch booronderzoek rondom de kerk te verrichten. Met een uitgekiend net van boringen zouden eventuele grachten van de burcht van graaf Dirk III vastgesteld moeten kunnen worden. Het voordeel van grondmechanisch boren is dat er geboord wordt met behulp van PVC-buizen waarin de hele boorinhoud aanwezig is, waardoor er naderhand nog gericht monsters genomen kunnen worden voor nader onder-
zoek. Een eerste boorcampagne staat voor de zomer 2008 gepland. De zoektocht naar de burcht van Dirk III is nog niet ten einde. Nawoord De zoektocht naar de burcht van Dirk III zal ook aan bod komen in de publieksreeks ‘Graven in Vlaardingen’ die in 2009-2010 zal verschijnen. Opmerkingen en reacties op dit artikel zijn dan ook van harte welkom. Gemeente Vlaardingen Hof laan 43 3134 AC Vlaardingen t.de.ridder@vlaardingen.nl
Noten 1 Met hartelijke dank aan H.J. Luth voor het redigeren van deze tekst en C. Van Loon voor het kritisch doorlezen van dit artikel. 2 Zo kunnen we lezen in de laatste zin van Poelman 1910, p. 372 over de gevolgen van de overwinning van de slag bij Vlaardingen door Dirk III: “Daarin geslaagd te zijn ondanks den tegenstand van den Keizer, den bisschop van Utrecht en een deel van Neder-Lotharingen, zoo den grond gelegd te hebben voor het latere graafschap Holland, doet hem een eerste plaats innemen onder de graven uit het Hollandsche huis”. 3 Hendrikx 1997, 112. 4 Hendrikx 1997, 116. 5 In de kroniek van Kamerijk lijkt het erop Dirk III zich terugtrok in het Merwedegebied. Dit is echter in tegenspraak met de veel beter ingelichtte Alpertus die een duidelijk onderscheid maakt tussen het Merwedegebied en Vlaardingen. In de kroniek van Kamerijk zal bedoeld zijn dat Dirk III zich nabij het Merwedegebied vestigde. Zie voor deze discussie Poelman 1910. 6 Thietmar, boek 6, hoofdstuk 19. 7 Hoewel De Graaf (1996, p. 100) noemt dat er meer dan 900 doden aan de kant van het keizerlijk leger vielen, blijkt dit uit geen enkele bron. Wel noemt Thietmar dat er meer dan drie legioenen zouden zijn omgekomen. De feitelijke omvang van een legioen is voor de 11e eeuw niet bekend. Wel geeft Thietmar aan: “Bijna alle strijders van bisschop Baldric en van de bisschop van Kamerijk sneuvelden op het genoemde eiland (bedoeld wordt Vlaardingen), en in de drie naastgelegen provincies was er geen huis waarin niet minstens één bewoner ontbrak.” Dit geeft wel aan dat de verliezen aan de kant van het keizerlijke leger enorm geweest moeten zijn. 8 Alpertus van Metz vermeldt expliciet dat de rovers (hij doelt daarmee op graaf Dirk III) de sterkte hebben gebouwd. 9 Janssen et al. 1996, p. 37 en verder. 10 Zie voor de analyse van het verslag van Alpertus van Metz: De Ridder 2006. 11 Zie Lamberti Hersfeldensis Annales. 12 Zie Chronicon sancti Huberti Andaginensis. 13 Van Impe 2000. 14 Zie bijvoorbeeld de discussie in Poelman 1910. 15 Ter Brugge 2005, 22. 16 Bijl & Sigal 1951, 12-13. 17 Jousma 1947, 134. 18 Ter Brugge 1992a. 19 De oprichting van de Leidse burcht heeft vermoedelijk plaatsgevonden kort nadat de burcht bij Rijnsburg in 1047 is ingenomen. Voor die tijd komt de Leidse burcht namelijk in de bronnen niet voor. In de literatuur komt echter nog wel vaak voor dat een datering rond 1000 wordt aangehouden. Deze aanname is gebaseerd op een 14C-datering van hout (zie Janssen et al, p. 42 en noot 103). Het is echter onbekend hoe dat monster is genomen.
148
|
Zoektocht naar de burcht van graaf Dirk III
03-binnenwerk_def.indd 148
05-06-2008 09:36:54
Is dat van de buitenzijde of de kern? In het laatste geval kan de veldatum van de boom enkele decennia later liggen. Tevens kan het afkomstig zijn van oud hergebruikt hout, wat eveneens vele decennia kan schelen. Deze 14C-datering geeft zodoende alleen aan dat de Leidse burcht op een onbekend moment na 1000 zal zijn gesticht. De veronderstelde bouwdatum kort na 1047 is daarmee in overeenstemming. 20 Zie voor de analyse van het verslag van Alpertus van Metz: De Ridder 2006. 21 Van Loon & De Ridder, 2006. 22 Van der Roest & Van Loon, onder redactie van Vredenbregt en De Ridder, 2007. Oorspronkelijke bronnen Alpertus van Metz (1021-1024) In: Van Rij, 1980: Alpertus van Metz. Gebeurtenissen van deze tijd en Een fragment over bisschop Diederik I van Metz. Amsterdam. Kronieken van het bisdom Kamerijk (ca. 1040) In: Monumenta Germaniae Historica, SS VII, p. 393 - 525. Lambert van Hersfeld (ca. 1078) In: Monumenta Germaniae Historica, SS V, p. 134 – 263. Thietmar van Merseburg (1018) In: Monumenta Germaniae Historica, SRG N.S. 9, p. 297 (cap.19), p. 502 (cap. 7) en p. 524 - 529 (cap. 27 - 30). Literatuur Bentum, W. van, 2006: De oorlog tegen de Friezen, Terra Nigra 164, 9-17. Bijl, A. & M.C. Sigal, 1951: Naar aanleiding van ‘Oudheid van Vlaardingen’. Boer, D.E.H. & E.H.P. Cordfunke, 1995: Graven van Holland. Portretten in woord en beeld (880-1580), Zupthen. Brugge, J.P. ter, 1992a: De opgraving ‘Hogewerf’ te Vlaardingen, Terra Nigra 124, 4-6. Brugge, J.P. ter, 1992b: Ad Flaridingun, Een onderzoek naar de middeleeuwse ontginningsgeschiedenis van Vlaardingen, Afstudeerscriptie, Leiden. Brugge, J.P., ter 2005: Van hout tot tufsteen: de vroegste kerken in Vlaardingen, in: K. Kornaat en H.J. Luth (red.), De Grote Kerk te Vlaardingen, Geschiedenis van een monument, Vlaardingen. Defilet, M.P. & T. de Ridder, 2001: Grafelijk hof te Vlaardingen kort na 985 aangelegd, Datering oudste hof van Holland door C14-datering bevestigd, Terra Nigra 150, 50-54. Defilet, M.P. & T. de Ridder, 2004: Van Schravendijkplein 1.090, Basisverslag, VLAK-verslag 5.1. Enklaar, D. Th, 1924: De verovering van het Merwede-gebied door graaf Dirk III in 1018, Tijdschrift voor geschiedenis, jaargang 39, 1-24, 189-104. Graaf, R.P. de, 1996: Oorlog om Holland, 1000-1375, Hilversum. Halbertsma, H., 2000: Frieslands oudheid, Het rijk van de Friese koningen, opkomst en ondergang, Utrecht. Heinsbroek, P., 2004: De slag bij Vlaardingen (1018), Terra Nigra 159, 8-21. Henderikx, P.A., 1987: De beneden-delta van Rijn en Maas, Landschap en bewoning van de Romeinse tijd tot ca. 1000, Hollandse Studiën. Henderikx, P.A., 1997: De bisschop van Utrecht en het Maas-Merwedegebied in de 11e en de 12e eeuw, in: De kerk en de Nederlanden, p. 99-128. Hoek, C., 1973a: De Middeleeuwen, in: T. Vos-Dahmen von Buchholz (red.), Van steurvisser tot stedeling. Hoek, C., 1973b: De hof te Vlaardingen, Holland, vijfde jaargang, nr. 2, 57-91. Hulshof, A., 1916: Alperti Mettensis de diversitate temporum. Impe, S. van, 2000: Een bijdrage tot de stedelijke lexicografie, Een terminologisch onderzoek aan de hand van diplomatische bronnen, Scriptie, Gent. Janssen, H.L., Kylstra-Wielinga, J.M.M. & B. Olde Meierink, 1996: 1000 jaar kastelen in Nederland, Functie en vorm door de eeuwen heen, Utrecht. Jousma, J.A.J., 1947: Oudheid van Vlaardingen, Proefschrift, Vlaardingen. Loon, C. van & T. de Ridder, 2006: Gat in de Markt, Basisverslag van het archeologische onderzoek, VLAK-verslag 15.1. Nieuwenhuijsen, K., 2006: De slag bij Vlaardingen, in: www.keesn.nl. Nievelt, M., 1772: Handvesten, octroyen, privilegiën en regten aan de stede Vlaardingen, ‘s-Gravenhage. Poelman, H.A., 1910: De verovering van het Merwede-gebied door graaf Dirk III, in: BVGO, 4e reeks 8, 349-372. Ridder, T. de, 2000: Van donk tot stad, Vlaardingen, VLAK-overdruk nr. 3. Ridder, T. de & M. Struijs, 2002: Bewoningsgeschiedenis van de locatie ‘Gat in de Markt’, Terra Nigra 154, 27-34. Ridder, T. de, 2002: Waar ligt het oude Vlaardingen? Een nieuw model voor een oude stad, Terra Nigra 155, 36-53. Ridder, T. de, Vlierman, K. & A.H.L. Vredenbregt, 2004: Vikingen in Vlaardingen, De betekenis van de resten van gesloopte Vikingschepen in 11e-eeuwse Vlaardingse begravingen, Westerheem 4, 142-154. Ridder, T. de, 2004: De burcht van Dirk III, Tijdschrift 93, september 2004, 11-15. Ridder, T. de, 2006: De slag bij Vlaardingen, Analyse van de beschrijving van Alpertus van Metz en de mogelijke locatie van de burcht van Dirk III, Tijdschrift 104, juni 2007, 6-20. Rij, H. van, 1980: Alpertus van Metz, Gebeurtenissen van deze tijd, Amsterdam. Roest, P.B. van der & C. van Loon onder redactie van A.H.L.Vredenbregt & T.de Ridder, 2007: Markt 01.125, Het geofysisch onderzoek, VLAK-verslag 45.
Zoektocht naar de burcht van graaf Dirk III
03-binnenwerk_def.indd 149
|
149
05-06-2008 09:36:54
Een ringwalburcht in Maasland? Okke Dorenbos
Vijftig jaar AWN-afdeling Helinium is een goede gelegenheid om dieper in te gaan op de ontwikkelingsgeschiedenis van de kern van het dorp Maasland in de gemeente Midden-Delfland. Begin jaren negentig jaren werd door leden van Helinium een booronderzoek uitgevoerd in de kern van Maasland. Dat onderzoek is nooit helemaal uitgewerkt en gepubliceerd, onder andere omdat het nog niet helemaal was afgerond. Toch zijn de resultaten wel de moeite waard om dat hier alsnog te doen; ze bieden een verassende blik op de ontstaansgeschiedenis van de huidige dorpskern. Afb. 1 De kern van Maasland, met de bocht in de Gaag.
150
|
De aanleiding van het onderzoek De oude kern van Maasland met de kerk in het midden heeft een opvallende ronde vorm die gedeeltelijk wordt omgracht door het water van de Gaag (afb.1). Verder valt op dat de kern ongeveer één meter boven NAP ligt en dat is duidelijk hoger
dan de omgeving die ruim één meter onder NAP ligt. Hoek suggereerde dat de kern zijn oorsprong kende in een Karolingische vlucht- of ringwalburcht.1 Gezien de ligging in de nabijheid van de Maasmonding is een ringwalburcht geen vreemde gedachte. Rond de Maasmond
Een ringwalburcht in Maasland?
03-binnenwerk_def.indd 150
05-06-2008 09:36:56
waren de Vikingen actief en was er genoeg aanleiding tot het bouwen van een ringwalburcht zoals, verder zuidelijk, op de Zeeuwse eilanden . Toch valt er ook wel het een en ander tegen in te brengen. Het dorp ligt meer dan twee kilometer van de Maas. De meeste archeologische resten van bewoning uit de 7e tot de 9e eeuw in de regio liggen op de oevers en rond de monding van de Maas of aan de kust. Bovendien is het niet handig om een vluchtburcht direct aan een waterweg te leggen zodat de vijand met zijn troepen zo kan komen aanvaren. Begin negentiger jaren werd besloten de hypothese van de ringwalburcht te toetsen. Rond de burcht zou een redelijk brede gracht moeten hebben gelegen die samen met de bocht in de Gaag een geheel gevormd heeft. Daarom is op een aantal plaatsen waar die gracht wordt verondersteld een raai boringen gezet. De locatie Maasland wordt in 985 voor het eerst genoemd als koning Otto III aan Graaf Dirk II bezittingen schenkt die hij tot dan in leen heeft.2 Maasland is in die tijd een ‘graafschap’ net als Texel en Kennemerland die ook in de akte genoemd worden. In de loop van de tijd wordt de naam Maasland steeds minder vaak gebruikt om het graafschap aan te duiden en wordt er meer en meer de nederzetting mee bedoeld. In de 12e eeuw wordt de omgeving van Maasland een aantal malen getroffen door grootschalige overstromingen. Door de inbraak van de zee bij het riviertje de Gantel dat wat westelijker bij Naaldwijk lag, komt het hele gebied onder water te staan. Op een paar plaatsen maken inlagen in de Maasdijk duidelijk dat ook daar, dicht bij Maasland, inbraken hebben plaatsgevonden. De voorganger van het huidige Maasland aan de oever van de Maas moet bij die overstromingen zijn weggevaagd.3 Hoek vermoedt dat de Maaslanders die door het water verdreven waren zich op de ringwalburcht vestigden. Na die overstromingen werd het gebied opnieuw ontgonnen en ontstond
het verkavelingspatroon dat nu nog het landschap in Maasland en omgeving bepaalt. In 1241 schenkt graaf Willem II het patronaatsrecht van de kerk van Maasland aan de Duitse Orde.4 Dit hield onder andere in dat de Orde de pastoors van de kerk mocht benoemen. De Duitse Orde is een ridderorde die tijdens de kruistochten is ontstaan en nu nog steeds bestaat. De orde was ten tijde van zijn hoogtijdagen zelfs een soevereine staat die heel Pruisen omvatte. De ridders streden hun kruistochten ook in Polen en de Baltische staten waar ze de plaatselijke ‘heidenen’ met enig geweld van het juiste geloof probeerden te overtuigen. In de omgeving van Maasland gedroegen ze zich een stuk vredelievender. In 1242 kreeg de orde van ridder Diederik van Coldenhove en zijn vrouw Hadewied al hun leen- en eigen goederen met alle daartoe behorende manschap, lijfeigenen en horigen.5 Het versterkte huis van Diederik in Maasland vormde de basis van de vestiging van de orde aan de Hofdijck. Deze dijk lag ongeveer drie kilometer ten noordwesten van Maasland. De ridder- en priesterbroeders breidden vanuit hun vestiging hun bezittingen in Maasland steeds verder uit. Ook nu nog heeft de orde de nodige eigendommen in Maasland liggen. In 1351 nam graaf Willem V de commandeur van de Hofdijck met al zijn bezittingen onder zijn bescherming.6 Niet lang daarna, in 1365, werd het huis aan de Hofdijck afgebroken met toestemming van de Ruwaard van Holland, hertog Albrecht van Beieren7, die zijn intussen geesteszieke broer Willem V verving. De orde stichtte toen een nieuw complex in Maasland, waaronder de Commandeurshof, het versterkte huis dat ze naast de kerk in Maasland hadden gebouwd. Er zijn de nodige aanwijzingen dat ze ook daar uitging van een bestaand huis. Bij archeologisch onderzoek aan de resten van de Commandeurshof in 1968 werden steenformaten gevonden die ouder moeten zijn dan 1365.8 In een akte van eigendomsoverdracht uit 1303 door graaf Jan I aan Jan van Roeden, poorter van Een ringwalburcht in Maasland?
03-binnenwerk_def.indd 151
|
151
05-06-2008 09:36:56
Afb. 2 Detail uit het kaartboek dat Jan Potter in 1570 maakte voor de commanderij Maasland van de Duitse Orde.
152
|
Haarlem, wordt een woning met de naam ‘Maasland’9 genoemd. In diezelfde acte wordt het ‘Berchland’ ten noorden van die woning vermeld. Bovendien is in eigendomsakten uit 1281 en 1345 van enkele percelen aan de overzijde van de Gaag sprake van de ‘Burghwerf ’.10 Hoek vermoedde dat het hier een burcht van de graaf betrof. De burcht zou dan door de graaf aan de ridderbroeders zijn geschonken om de commanderij op te bouwen. Nadat de commanderij zich naast de kerk had gevestigd kreeg de kerk zijn huidige vorm. Rond 1400 werd de toren gebouwd. In de 15e eeuw werd het schip gebouwd en rond 1500 werd de noordbeuk eraan toegevoegd.11 Van de voorganger van de kerk die er in de 13e eeuw moet hebben gestaan, is vrijwel niets bekend. Rond 1550 werd bij de Commandeurshof een zomerhuis gebouwd voor de moe der van de commandeur Jasper van Egmond.12 In 1561 overleed zij en nam de
pastoor van de kerk zijn intrek in de woning. Kort daarna maakte de landmeter Jan Potter een kaartboek voor de commanderij Maasland van de Duitse Orde. Hierin legde hij de bezittingen rond 1570 vast. Daarmee biedt hij ons een blik op de kern van Maasland in de 16e eeuw (afb. 2). Duidelijk stond de kerk in het centrum van het dorp aan de Gaag met ten noordoosten de Commandeurshof met het zomerhuis. De reformatie die in die periode begon, veroorzaakte binnen de Nederlandse tak van de Duitse Orde ook de nodige problemen. Uiteindelijk werd de orde in Nederland protestants en scheidde zich af van de internationale broederschap. De troebelen binnen de orde hadden wel tot gevolg dat veel bezittingen door onderlinge strijd en geldgebrek waren verwaarloosd. De Commandeurshof heeft het nog tot in de 18e eeuw uitgehouden en is rond 1724 gesloopt.13 Het zomerhuis
Een ringwalburcht in Maasland?
03-binnenwerk_def.indd 152
05-06-2008 09:36:58
is echter blijven staan en bestaat nog steeds. Het booronderzoek De min of meer directe aanleiding voor de boringen was het idee dat er een grafelijke burcht zou hebben gestaan op de kerkheuvel. Die burcht zou zijn oorsprong kennen in de 9e-eeuwse ringwalburcht waar de plaatselijke bevolking kon schuilen voor de Vikingen op strooptocht. Als de bocht in de Gaag onderdeel was van die burcht zou in het verlengde daarvan een gracht om de burcht gelegen moeten hebben. Door daar op een aantal plaatsen te boren zou duidelijk worden of er echt een burcht had gelegen. Op verschillende plaatsen zijn boringen in een raai gezet, haaks op de vermeende gracht (afb. 3). Het was oorspronkelijk de bedoeling om op nog meer plaatsen te boren om zo een beter beeld van de opbouw van de kerkheuvel te krijgen. Daar is het echter nooit van gekomen.
De eerste raai bestond uit drie delen en begon op enige afstand van de kerk in de notaristuin en liep in de richting van de volgende raai door de tuin van het zomerhuis van de Commandeurshof. Op de rand van die tuin loopt de heuvel sterk af en een kleine meter lager ligt een moderne woonwijk. Ook hier zijn een paar boringen gezet. De andere raai bevond zich in de pastorietuin, die inmiddels onderdeel is geworden van partycentrum het Trefpunt. In de kerk zijn tijdens werkzaamheden aan de kerkvloer ook een aantal boringen gezet. De meeste boringen zijn een kleine vier meter diep gezet met een enkele uitschieter van meer dan vijf meter (afb. 4). Resultaten De diepste ondergrond bestaat uit afwisselende lagen klei en rietveen waartussen zich een gelaagd pakket van klei en zand bevindt (afb. 5). In de pastorietuin wordt dit natuurlijke pakket afgesloten
Afb. 3 Plattegrond van de kern van Maasland met daarop aangegeven de boringen.
Een ringwalburcht in Maasland?
03-binnenwerk_def.indd 153
|
153
05-06-2008 09:36:59
Afb. 4 Een boring in de pastorietuin.
door een pakket rietveen dat geleidelijk met klei is afgedekt. In de notaristuin wordt de natuurlijke gelaagdheid juist afgesloten met een gelaagd pakket van zand en klei. Die afwisseling tussen rietveen, klei en zand duidt op de aanwezigheid van een krekenstelsel. Bovenop de natuurlijke lagen bevindt zich een laag verrommelde klei met daarin onder andere puin. Op veel plaatsen is dat klei-
154
|
pakket afgedekt met een laagje horizontaal liggende rietstengels. Dat riet is niet op een natuurlijke wijze in de bodem terechtgekomen, het moet er zijn aangebracht. Boven het riet ligt weer een verrommeld kleipakket met puin met daarbovenop de huidige bouwvoor. Vermoedelijk vormt deze rietlaag een vlijlaag, zoals ook bekend van waterstaatkundige werken als dijken en dammen.
Een ringwalburcht in Maasland?
03-binnenwerk_def.indd 154
05-06-2008 09:37:00
In de notaristuin en de tuin van het zomerhuis valt bij een aantal boringen een laag op die veel weg heeft van slootbagger. Zijn dit de resten van de gracht? Op de tekening van Potter zijn twee sloten te zien die in het onderzochte gebied liggen (afb. 6). Een sloot vormt de grens van de Commandeurshof en er ligt een sloot in het verlengde van het zomerhuis. Deze sloot vormt de grens van tuin van de hof. De ligging van deze sloten komt vrij precies overeen met de aangeboorde bagger. Het lijkt er dus sterk op dat dit niet de gracht van de ringwalburcht is. Bovendien mag bij een gracht een grotere breedte verwacht worden, die niet in de boringen werd teruggevonden. In de pastorietuin zijn in het geheel geen aanwijzingen gevonden voor een gracht. Ook op de kaart van Potter is er op die plaats geen water te zien. De boringen geven dus aan dat er van een gracht en daarmee van een ringwalburcht geen sprake lijkt te zijn. Een ande-
re aanwijzing daarvoor zijn de bij het onderzoek opgeboorde scherven. Net als de eerder op de kerkheuvel aangetroffen aardewerkscherven zijn deze van het Paffrath- en Pingsdorftype, waarmee deze niet ouder dan de 11e eeuw zijn. De laag riet geeft waarschijnlijk een fase aan waarin een groot deel van de kerkheuvel opnieuw is opgehoogd. Het riet diende daarbij als werklaag, waarop de aangevoerde klei werd gestort. Gezien de kleiige ondergrond en het feit dat veel werk met de hand moest gebeuren, zal daarmee een uitgebreide glijpartij zijn voorkomen. Het riet dekt de sloten in de tuin van het zomerhuis en de notaristuin af. Het pakket riet kan hiermee relatief gedateerd worden. Het riet moet na 1570 zijn aangebracht. Op de tekening ligt de sloot immers nog open. Het riet is over een vrij groot gebied verspreid waarna er behoorlijk wat grond op is aangebracht. Dat geeft aan dat het bij redelijk grootschalige werkzaamheden is gebeurd. De
Afb. 5 De opbouw van de kerkheuvel.
Een ringwalburcht in Maasland?
03-binnenwerk_def.indd 155
|
155
05-06-2008 09:37:01
Afb. 6 Detail van afb. 2 met daarop aangegeven de aangeboorde sloten.
sloop van de commanderij in het begin van de 18e eeuw komt daar het meest voor in aanmerking. Dat betekent dat er in de periode tussen de 11e en de 16e of mogelijk de 18e eeuw een bewoningslaag van nog geen meter is ontstaan. In de tijd erna is er een laag van ruim twee meter opgebracht. De boringen in de kerk en de pastorietuin laten zien dat daar de natuurlijke ondergrond veel hoger ligt. In de pastorietuin is dat een kleine meter. In de kerk zelf is dat ruim anderhalve meter.
Noten 1 Hoek 1969, 198; Hoek 1980, 11. 2 De Cock 1967, 105. 3 Hoek 1980, 11. 4 Hinsbergen 1982 OA2105. 5 Hinsbergen 1982 OA2151. 6 Hinsbergen 1982 OA2107. 7 Hinsbergen 1982.
Conclusie Uit de boringen is te concluderen dat de kerk op een natuurlijke verhoging, een kreekrug, is aangelegd. De kerkheuvel is geen ringwalburcht geweest. In de periode tussen de 11e of 12e eeuw, toen de bewoning moet zijn aangevangen en de 16e of zelfs de 18e eeuw is een bewonings- of ophogingslaag van nog geen meter dikte ontstaan. Die bewoningslaag kan een bescheiden terpheuvel zijn zoals die ook elders in Maasland is aangetroffen.14 Later, vermoedelijk in de 18e eeuw, is er wel flink opgehoogd. Waarom de Gaag een bocht maakt rond de kerkheuvel is niet duidelijk. De terp is niet groot genoeg om de Gaag opzij geduwd te hebben. Het dient daarom nog te worden onderzocht in hoeverre de bocht in de Gaag natuurlijk is of misschien zo gegraven is. Onder de kerk ligt mogelijk nog een oudere voorganger, ook dat kan nog worden onderzocht. Kortom, ook de komende vijftig jaar is er voor de Heliniumleden in Maasland nog volop te ontdekken. Seringenstraat 9 2636 BK Schipluiden odorenbos@yahoo.com
8 Hoek 1969, 19. 9 Hinsbergen 1982 OA2155. 10 Vingerling 1985, 12. 11 Pols, Roza & Verschuer 2004. 12 Boschma & Immerzeel 1991, 96. 13 Boschma & Immerzeel 1991, 104. 14 Dorenbos 1995.
Literatuur Boschma, K. & A.A.G. Immerzeel, 1991: De Ridderlijke Duitsche Orde in Maasland, Maasland. Cock, J.C. de, 1967: Die Grafschaft Masalant in Miscellanea Mediaevalia in memoriam Jan Frederik Niermeyer, Groningen. Dorenbos, O., 1995: Een Terp onder de drie hoeven in Maasland, Terra Nigra 133, Vlaardingen. Hinsbergen, Ph.J.C.G. van, 1982: Inventaris van het Archief van de Ridderlijke Duitsche Orde Balije van Utrecht 1200-1811, Utrecht. Hoek, C., 1969: Maasland in Opgravings- en vondstberichten, Westerheem 8, 198. Hoek, C., 1980: Het verkavelingspatroon van Midden-Delfland, in: Midden-Delfkrant. Pols P.M., A. Roza & B.F. van Verschuer, 2004: Verbrand, Herbouwd, Herdacht - Hervormde kerk Maasland, Maasland. Vingerling, J.J., 1985: Van gevelsteen tot koningsdomein, Een onderzoek met als doel een aanzet te geven tot de reconstructie van het ontstaan van de middeleeuwse nederzetting Maasland, Delft.
156
|
Een ringwalburcht in Maasland?
03-binnenwerk_def.indd 156
05-06-2008 09:37:02
Kethel, gebouwd op vier heuvels Rikkert Wijk
Het dorp Kethel en Spaland waren oorspronkelijk plattelandsgemeenten gelegen tussen Schiedam, Vlaardingen en Delft. Voor de omliggende polders met verspreid gelegen boerderijen vormde het dorp Kethel een voorzieningencentrum met kerk, pastorie, gemeentehuis, doktershuis, woningen en werkplaatsen van ambachtslieden en handelaren. Binnen het dorp waren enkele kleine boerderijen gelegen. Zo was de situatie lange tijd totdat in het midden van de 20e eeuw de gemeente werd opgedeeld en het dorp voor een groot deel werd toegevoegd aan Schiedam. De oostelijke polders gingen naar Rotterdam. Sindsdien is het grondgebied bebouwd met uitbreidingswijken, industrieterreinen en is het dorp inmiddels omringd door nieuwbouw. Ondanks
deze geschiedenis van verandering en vernieuwing is het historische karakter van de kern van het dorp bewaard gebleven, omdat de aanleg van nieuwe wegen en winkelcentra – vanwege hun schaal – langs en naast het dorp werden gelegd en de oude kern ongemoeid werd gelaten. Direct ten noorden van het dorp werd een paar hectare polderland bewaard en ook werden de oude verbindingswegen naar het poldergebied van Midden-Delfland intact gelaten.
Afb. 1 Kadastrale kaart van Kethel ca. 1830.
Hypothese In het dorp bevinden zich vier plekken die duidelijk hoger zijn gelegen dan de aangrenzende wegen en polders. Het vermoeden bestaat dat deze hogere erven uit de oudste bewoningfase van het dorp dateren en een beeld geven van de ontKethel, gebouwd op vier heuvels
03-binnenwerk_def.indd 157
|
157
05-06-2008 09:37:03
goed zichtbaar door de grote kloostermoppen waaruit dit deel van de toren is opgebouwd. De kerk werd uitgebreid rond 1400 en aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog grotendeels verwoest. De kerk werd in 1628 nog in gotische bouwstijl herbouwd, maar zonder het oorspronkelijke koor. Om iets van de ontwikkeling van het dorp van vóór 1500 te weten te komen, moet gebruik worden gemaakt van bodemkundige, geografische en archeologische gegevens. Buiten het dorp is in de loop der tijd een aantal opgravingen gedaan waarbij restanten uit de Romeinse periode zijn gevonden, zoals op veel andere locaties rond Schiedam en Vlaardingen. Behalve in de kerk zijn geen archeologische opgravingen gedaan die een licht kunnen werpen op de vroegere geschiedenis van het dorp zelf. De oudste bebouwing is het rijtje dicht tegen elkaar gebouwde huizen waarin bouwsporen uit de 16e en mogelijk 15e eeuw zijn aangetroffen.
Afb. 2 Luchtfoto van Kethel waarop met geel de hooggelegen erven zijn aangegeven. In rood zijn de raaien 1 en 2 aangegeven.
158
|
staansgeschiedenis van de nederzetting. Een analyse van de plaats van deze erven in de lokale (historische) geografie en de analyse van een aantal boringen dat leden van Helinium heeft gezet, werden gebruikt om deze hypothese te toetsen. Geschiedenis Uit oude registers, akten en kaarten zijn de bebouwing en de wegen van het dorp vanaf rond 1500 te herleiden (afb. 1). De oorsprong van het dorp ligt echter veel eerder in de tijd. In een oorkonde uit 1063 wordt een kapel te ‘Harago’ genoemd, wellicht in het huidige Kethel of daar vlakbij. Een deel van het dorp Kethel ligt namelijk in de Hargpolder en het vroegere stroompje de Harg begint vlakbij het huidige Kethel. Het dorp Ketel of Kethel wordt voor het eerst in 1083 in de archieven genoemd. De oudste delen van bouwwerken zijn het onderste deel van de toren en de funderingen van de dorpskerk die uit de 13e eeuw stammen. Dit is
Geografie In de periode rond het begin van onze jaartelling liepen er uitgebreide krekenstelsels vanuit de Maasmonding naar het noorden, de veengebieden in. Op de zandige oeverwallen van deze kreken zijn veel restanten uit de Romeinse periode gevonden, zoals boerderijen. In de kreken lagen dammen en duikers waarmee de inheemse boeren het waterpeil in het krekenstelsel reguleerden. In deze periode wordt het gebied intensief bewoond. Langzamerhand slibden deze kreken echter dicht, waardoor er op de zandige bodems en oeverwallen klei werd afgezet. Na de 4e eeuw raakt het gebied onbewoond en pas in de 11e eeuw vindt opnieuw bewoning plaats en worden de ontginningen gestart. Vanuit de randen wordt het hoogveengebied ontwaterd en verkaveld en aanvankelijk bouwt men de boerderijen op het veen. Door wateronttrekking aan van het veen, gaat het veen echter inklinken en uiteindelijk zelfs oxideren waardoor het oorspronkelijke maaiveld aanzienlijk daalt. Om toch droge voeten te houden gaat men de huisplaatsen ophogen. Door verdere maaiveldda-
Kethel, gebouwd op vier heuvels
03-binnenwerk_def.indd 158
05-06-2008 09:37:04
ling komen de oude kreekruggen in relatieve zin steeds hoger in het landschap te liggen en vormen daarmee een stevige ondergrond voor de bouw van wegen, boerderijen en nederzettingen. Vlaardingen was een van de eerste nederzettingen in dit gebied, gebouwd aan de westelijke oeverwal van de Vlaarding, nabij de Maas. Kethel ligt op de oeverwal van een verdwenen kreek. De boringen Met behulp van grondboringen kan worden bepaald welke grondsoort zich op welke diepte onder het maaiveld bevindt en kan worden vastgesteld of de materie een natuurlijke oorsprong heeft of dat deze door mensen is vergraven of opgehoogd. Dwars over twee van de hoogste pekken in het dorp Kethel – de kerkheuvel en de tuin tussen de Dorpsstraat en de Kerklaan – is daarom een reeks van veertien boringen geplaatst (afb. 2). Een eerste boorraai (1) loopt over beide verhogingen gelegen aan de Dorpsstraat. Een tweede raai (2), bestaande uit vier boringen, is gemaakt ten noorden van de kerkheuvel. Deze raai staat loodrecht op de eerste raai en eindigt in de aangrenzende polder. De afstand tussen de boringen is 10 meter en de boordiepte varieert tussen 6 en 8 meter. Het opvallende hoogteverschil tussen de kerkheuvel en de aangrenzende polder bedraagt meer dan 2,5 meter. Binnen het bewoonde gebied van het dorp bedragen de maximale niveauverschillen ongeveer 1,2 meter. Deze hoogteverschillen zijn het meest zichtbaar bij de kerkheuvel (afb. 3 en 4). Vrijwel alle boringen leverden een vergelijkbaar beeld op: een geroerde laag van circa 0,5 meter dik waaronder een kleipakket van 1 tot 4 meter dik, daaronder een laag van fijn gelaagd zand van 1,5 tot 3 meter dik en als onderste laag werd rietveen aangetroffen. De boringen die aan de rand van de kerkheuvel in de polder zijn gezet, leveren een ander beeld op, namelijk dat van rietveen, afgewisseld met dunne kleilagen.
De bovenste 2 meter van de boringen bevat sporen van bewoning, zoals stukjes puin, houtskool en af en toe een middeleeuws of postmiddeleeuws scherfje. De lagen daaronder zijn van natuurlijke oorsprong. De opbouw van de lagen uit de boringen zijn met elkaar verbonden in een doorsnede over de beide raaien (afb. 5 a en b). Hieruit blijkt dat de dikste klei- en zandpakketten zijn gelegen onder de kerkheuvel en het hoge erf ten oosten van de Dorpsstraat. Eén van de onderste lagen in de boringen is een rietveenlaag met een vrij constante dikte van ca. 50 cm dik. Zowel onder als boven deze veenlaag bevindt zich een kleilaag. De veenlaag heeft thans een sterk golvend verloop, maar de afzetting van klei op het veen zal oorspronkelijk horizontaal geweest zijn. Door inklinking als gevolg van het gewicht van het zware kleipakket is deze vervorming ontstaan. Geconcludeerd kan worden dat het dorp Kethel zich bevindt in een gebied met zandige kreekruggen uit de Romeinse periode. Het veen is later in de Middeleeuwen overspoeld, waardoor er klei op Afb. 3 Kerkheuvel vanuit het noorden (polder) gezien (P 1050559).
Afb. 4 Kerkheuvel met kerk vanuit het oosten (P 1050557).
Kethel, gebouwd op vier heuvels
03-binnenwerk_def.indd 159
|
159
05-06-2008 09:37:07
Afb. 5 Profielen van de boorraaien in Kethel. Boven: oostwestprofiel (lengte 130 m) over kerkheuvel en verhoogde erf aan de Dorpsstraat (links = west; raai 1). Onder: noordzuidprofiel (lengte 60 m) over kerkheuvel en polder (links = zuid; raai 2).
afgezet is. De zo ontstane hoogteverschillen zijn verder vergroot door het aanbrengen van ophogingspakketten van klei. De plaats van de verhoogde erven, kerk en boerderijen Een dorp in een polderlandschap doet verwachten dat het zich heeft ontwikkeld langs een watergang of dat een ontginningsstructuur bepalend is voor de structuur van het dorp. In het geval van Kethel lijkt het daar niet op. Het dorp ligt weliswaar als een spin in een web van wegen in vijf richtingen, maar een deel van deze wegen heeft in de kern van het dorp een slingerend verloop. Dit kan worden verklaard door de vier verhoogde erven, die de oorsprong van het dorp zijn.
160
|
Ten tijde van de ontginning van het gebied vanuit Vlaardingen zal de vloedkreek de Harg als belangrijke verbinding hebben gediend. Dit riviertje begint vlak bij het dorp Kethel en eindigt in de Maas tussen Vlaardingen en Schiedam. Wegen zullen pas in een latere fase zijn aangelegd, wat te zien is aan het doorlopende slotenpatroon aan weerszijden van deze wegen, terwijl de sloten aan weerszijden van de hoofdwatergangen een verschillende richting hebben en ten opzichte van elkaar verspringen. Nog voordat er sprake was van wegen, werden de hoogste delen van de kreekrug verder opgehoogd en gebruikt voor bewoning. Op één van deze verhogingen werd een kapel gebouwd, wellicht eerst een van hout, die in de 13e eeuw werd vervangen door een
Kethel, gebouwd op vier heuvels
03-binnenwerk_def.indd 160
05-06-2008 09:37:10
0
10
20
30 [m]
modern (ophooglaag/teellaag) klei fijn zand rietveen kerk opgetrokken in baksteen. Het dorp zal in deze periode hebben bestaan uit vier of meer opgeworpen heuvels waarop een aantal boerderijen was gelegen en een kapel.
terug te vinden uit de 16e en wellicht 15e eeuw. De knikken en sprongen in de erfgrenzen tussen deze huizen duiden op een oorspronkelijke bebouwing (van hout) uit een nog vroegere periode.
Wegen en huizen Nadat de gebieden rondom Kethel verder werden ontgonnen en bewoond, zullen wegen een belangrijkere rol zijn gaan spelen als verbinding met het omringende gebied. Deze wegen zijn aangelegd tussen de al bewoonde hogere delen van het dorp. Uit het slingerende verloop van sommige van de wegen rond de opgehoogde erven valt af te leiden dat de wegen er zijn gekomen nadat deze hoge erven al waren bebouwd. Door het toenemen van het aantal boerderijen en de daarbij behorende activiteiten, zullen er ambachtslieden in Kethel zijn gekomen om boerengereedschappen te maken en producten van het land te verwerken en verhandelen. Deze mensen zijn gaan bouwen op (kleine) percelen langs de wegen, aan de randen van de verhoogde erven. Als eerste kwam een strook langs de kerkheuvel in aanmerking, wellicht omdat deze vanwege de kapel of kerk nog niet volledig was bebouwd. Deze strook met smalle, 4 tot 6 meter brede kavels heeft een diepte van ca. 20 meter. Tussen de huizen op deze kavels zijn een paar smalle steegjes aanwezig die toegang gaven tot de achtererven. In deze huizen zijn bouwsporen
Conclusie De werkhypothese dat Kethel is ontstaan als een verzameling opgehoogde erven op een kreekrug wordt ondersteund door analyse van een reeks boringen in het dorp. Bestudering van het verloop van wegen, erfgrenzen en sloten verduidelijkt de verdere ontstaansgeschiedenis van het dorp. Indien de mogelijkheden zich hiertoe voordoen, zal archeologisch onderzoek in het dorp nieuwe informatie opleveren om de ontstaansgeschiedenis verder uit te diepen. Dorpsstraat 7 3121 KB Schiedam r.wijk@lafourenwijk.nl
Literatuur Cruquius, N. & J., 1712: Kaart van het Hoogheemraadschap van Delflandt. Kadastrale kaart van Kethel en Spaland, ca. 1830. Kornaat K. et al., 2005: De Grote Kerk te Vlaardingen: geschiedenis van een monument, Vlaardingen. Van den Noort, J., 2003: De hand in eigen boezem, Waterkwaliteit in het Hoogheemraadschap Delfland 1888-2003, Hilversum. Raat, J. de., 1975: In en om de dorpskerk van Kethel en Spaland, Schiedam. Kethel, gebouwd op vier heuvels
03-binnenwerk_def.indd 161
|
161
05-06-2008 09:37:12
-advertentie-
Ben jij ook zo’n nieuwsgierige speurder die alles tot de bodem wil uitzoeken?
Hbo Archeologie Ben jij zo’n denker die ervan houdt om iets om handen te hebben? Ben je een pietje precies? En lijkt het je leuk de ene dag tot je ellebogen in de modder te staan om de andere dag je vondsten zorgvuldig te documenteren? Dan ben je bij de opleiding Hbo Archeologisch
Contact locatie
Onderzoeksassistent van Saxion Next aan het juiste
Handelskade 75
adres. Want wij zorgen ervoor dat je alles tot op de
7420 AC Deventer
bodem mag uitzoeken. e-mail Meer weten?
info@saxionnext.nl
Voor meer informatie kun je terecht bij het bedrijfsbureau. Mail naar info@saxionnext.nl of bel het directe nummer 0570 - 60 30 83
telefoon 0570 - 60 30 83
www.saxionnext.nl particuliere hogeschool voor beroepsonderwijs 03-binnenwerk_def.indd 162
05-06-2008 09:37:13
Rondom de stad
n er m ?
ct
tie 75
ter
t.nl
on 83
Gemeentelijke archeologie in... Schiedam De bewoningsgeschiedenis van Schiedam en de opgraving op het terrein 'Land van Belofte' Marco van Trierum
Vanaf eind jaren ’50 van de 20e eeuw hebben leden van ‘Helinium’ (en ook die van ‘De Nieuwe Maas, Rotterdam en omstreken’) met hun activiteiten bijgedragen aan het schrijven van de bewoningsgeschiedenis van Schiedam. Het is een geschiedenis die teruggaat tot ongeveer 4000 voor Chr. Ook uit een latere periode van de Prehistorie, de IJzertijd, zijn bewoningssporen bekend, evenals uit de Romeinse tijd en de Middeleeuwen, waarvan de tastbare resten op talloze plaatsen in de bodem van Schiedam liggen. De bodem bevat bijvoorbeeld informatie over de ontginningen en bedijkingen van Schiedam vanaf de 10e eeuw, met daarin de ontwikkeling van nederzettingen, zoals Kethel. Indrukwekkend is de archeologische erfenis met betrekking tot het ontstaan en de ontwikkeling van de stad Schiedam, met belangwekkende vondsten die vertellen over de adel, de geestelijkheid en de burgerij. Het is mede dankzij de inspanningen van de AWN-leden dat er zicht is gekregen op deze dynamische landschaps- en bewoningsgeschiedenis van Schiedam, die
hieronder wordt geschetst. Vervolgens krijgt vooral de locatie ‘Land van Belofte’ aandacht. Landschaps- en bewonings geschiedenis Ongeveer 10.000 jaar geleden steeg de zeespiegel als gevolg van een klimaatsverandering. De Noordzee die tijdens de laatste IJstijd droog had gestaan, vulde zich met water. De oudste vondsten uit het Maasmondgebied dateren uit deze periode van sterke zeespiegelrijzing. Het gaat om honderden benen spitsen met weerhaken en enkele harpoenpunten van zo’n 9000 jaar oud, die van 20-22 m beneden NAP bij de aanleg van de Maasvlakte naar boven zijn gekomen. De oudste bewoningssporen van Schiedam zelf betreffen de vondst van Swifterbant-aardewerk uit omstreeks 4000 voor Chr., afkomstig van ongeveer 8 meter diepte bij de aanleg van het dok van Wilton-Feijenoord. Het gaat om jagers, verzamelaars en vissers, die in West-Nederland op dat moment ook al bekend waren met akkerbouwproducten en vee. Rondom de stad
js 03-binnenwerk_def.indd 163
|
163
05-06-2008 09:37:13
Afb. 1 Schiedam en ‘Land van Belofte’. Legenda: B = Boterstraat K = Kreupelstraat L = Lange Kerkstraat.
In het derde millennium voor Christus ontstond een meer gesloten kust met strandwallen, met daarachter moerassen waarin zich veen begon te vormen. Uit deze periode van het Laat-Neolithicum (3100 - 2100 voor Chr.) zijn uit het Maasmondgebied vele vindplaatsen bekend van boeren, met akkerbouw en vee. Echter, in het voedselpakket nam het jachtwild nog steeds een dominante plaats in, waaraan vis en veldvruchten eveneens bijdroegen. Het gaat om vindplaatsen van de zogenaamde ‘Vlaardingen-cultuur’. De veengroei zet zich in de Bronstijd (2100 - 800 voor Chr.) onverminderd voort. Het gebied veranderde in een groot moeras, waardoor de bewoningsmogelijkheden werden beperkt. In de IJzertijd (800 - 50 voor Chr.) wordt het moeras op natuurlijke wijze ontwaterd door geulen, die de venen binnen-
164
|
dringen en daar plaatselijk klei en zand afzetten. Het gebied wordt gekoloniseerd door boeren die vee hielden, vooral runderen, en die akkerbouw bedreven. Het waren èchte agrariërs, die vanuit soms grote boerderijen – zo’n 5 meter breed en 12 tot 30 meter lang - het land exploiteerden. Jagen en vissen speelden geen rol van betekenis meer. Schiedam kent zo’n 25 vindplaatsen uit deze periode. Ook in de Romeinse tijd (50 voor Chr. 400 na Chr.) kende het Schiedamse gebied intensieve bewoning die vooral was georiënteerd op de oevers van geulen die in de IJzertijd waren gevormd. Het is een periode van rust en economische bloei. De waterhuishouding werd beheerst met sloten, dammen en sluisjes. De eerste sluis (duiker) werd ontdekt in Schiedam, door Helinium-lid Chris de Roo in de West-Abtspolder in 1966.
Rondom de stad
03-binnenwerk_def.indd 164
05-06-2008 09:37:14
Schiedam telt meer dan 35 vindplaatsen uit de Romeinse tijd. Het gaat vooral om boerderijen van de locale, inheemse bevolking. In de loop van de 3e eeuw na Chr. raakt het gebied verlaten. De algehele politieke situatie kan een rol hebben gespeeld, maar evenzeer het natter wordende landschap. Vanaf de 3e eeuw na Chr. begint namelijk op een aantal plaatsen opnieuw de veengroei. Lange tijd lijkt het gebied onbewoond. Ten noorden van de Maas ontstonden nederzettingen langs waterlopen die vanuit de veengebieden uitmondden op de Maas, zoals langs de Vlaarding in de 7e-8e eeuw, langs de Rotte in de 8e-9e eeuw en langs de Schie, met vondsten uit, tot nu toe, de 11e-12e eeuw, die duiden op
een nederzetting. Ook de veengebieden rondom de Schie werden volop ontgonnen, getuige de vondsten en vindplaatsen uit de (10e), 11e en 12e eeuw. Overstromingen in de 12e eeuw maakten op veel plaatsen langs de Maasmonding een eind aan de ontginningen. Grote delen van het toenmalige land gingen verloren. Vanaf het eind van de 12e eeuw werd het gespaard gebleven gebied met dijken veiliggesteld en het verloren gegane land met bedijkingen teruggewonnen. In het kader van de bedijkingen werd kort voor 1246 ook de Schie afgedamd. Binnen korte tijd ontstond bij de dam een bewoningskern. Het belang van de nederzetting blijkt uit het feit dat in 1275 vrouwe Aleyd (regentes en voogdes van graaf
Afb. 2 ‘Land van Belofte’; doorsnede van het onderzoeksterrein. Legenda: 1 = Zandige, humeuze klei (Afzettingen van Calais/Laagpakket van Wormer), waarop elders in het gebied bewoningssporen uit het Laat-Neolithicum zijn gevonden (Vlaardinger-cultuur); 2 = Veen (Hollandveen/Hollandveen Laagpakket), dat naar het noorden toe kleiiger wordt, waarop elders in het gebied bewoningssporen uit bijvoorbeeld de IJzertijd zijn aangetroffen; 3 = Humeuze klei (Afzettingen van Duinkerke I/Laagpakket van Walcheren), die het onderliggende veen erosief heeft aangetast, en die naar het noorden toe een sterke afwisseling toont van venige, kleiige en zandige laagjes. Het is een geul-nabije afzetting; 3.1 = Greppels uit de Late IJzertijd/Romeinse tijd, die vanuit de humeuze klei (3) zijn uitgegraven; 4 = Venige klei, met veel wortelhout (post-Romeins veen/Hollandveen Laagpakket); 4.1 = Sloot met aardewerk uit de (10e), 11e-12e eeuw; 5 = Gelaagde, humeuze klei met zandbanden en -lenzen (Afzettingen van Duinkerke III/Laagpakket van Walcheren). Aan de noordzijde toont het pakket overduidelijk de sterk erosieve werking van de Schie ten tijde van de middeleeuwse overstromingen vanaf het midden van de 12e eeuw. Zichtbaar is dat de oudere veen- en kleipakketten zijn afgesneden en opgeruimd. De Schie heeft zich hier destijds diep ingesneden; 6 = Pakket dat bestaat uit ophogingskleien, funderingsresten, puin, afval-, beer- en waterputten en dergelijke. Het pakket is tot stand gekomen vanaf het midden van de 14e eeuw tot en met de 19e eeuw; 6.1 = Laat-middeleeuwse sloot/19e-eeuws riool. Rondom de stad
03-binnenwerk_def.indd 165
|
165
05-06-2008 09:37:15
Floris V) die in het Huis te Riviere in Schiedam resideerde, stadsrechten aan de nederzetting verleende. Mogelijk is Schiedam ontstaan uit een voor-stedelijk hof, te identificeren met de opgegraven 13e-eeuwse resten ter plaatse van het latere Bagijnhof. Van de ontwikkeling en de aard van de bewoning van het 13e tot 15e-eeuwse Schiedam is weinig bekend. Historische bronnen uit deze periode zijn schaars; juist de archeologie kan dan helpen en meer inzicht verschaffen. Kort voor 1304 kreeg de stad de eerste stadsgracht. In de tweede helft van de 14e eeuw werden de gracht en de mogelijk bijbehorende aarden wal vervangen door nieuwe verdedigingswerken, waarbij onder andere de Vellevest, de Westvest en de Broersvest werden gegraven en opgeworpen. Met deze uitbreiding van de stad werd het stedelijk oppervlak van middeleeuws Schiedam verdrievoudigd. Economische maatregelen van Delft en Rotterdam, onder andere de aanleg van de Rotterdamse en de Delftse Schie om het
handelsverkeer om Schiedam heen te leiden, luidden het einde van de groei van de stad in. Na de stadsbrand van 1428 bleven veel terreinen dan ook in eerste instantie onbebouwd. Wel werden in de 15e en 16e eeuw verscheidene kloosters en gasthuizen gesticht. Pas de immigrantenstroom uit de zuidelijke Nederlanden richting Schiedam in de 16e eeuw had weer een toename van de bevolking tot gevolg, wat in het begin van de 17e eeuw leidde tot stadsuitbreiding en tot de aanleg van een nieuwe haven aan de zuidzijde van Schiedam. De economische voorspoed duurde kort en de uitbreiding bleef gedeeltelijk onbebouwd. Pas een eeuw later zou de grote bloei weer komen met de opkomst van de brandewijnindustrie. Opgraving ‘Land van Belofte’ (afb. 1) In 2004 is in opdracht van de gemeente Schiedam door het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) een opgraving gedaan op het terrein ‘Land van Belofte’, gelegen tussen de Kreupelstraat, de Boterstraat, de Lange Kerkstraat en de Broersvest. Het onderzoek past in de archeologische
Afb. 3 ‘Land van Belofte’ uitsnede van de kaart van De Gheyn uit 1598. De kaart toont de lijnbaan, en de bebouwing langs de Boterstraat en de Kreupelstraat. Ook rond 1600 is aan de Boterstraat nog de 14e-eeuwse opzet zichtbaar van ‘vrijstaande’ panden op erven.
166
|
Rondom de stad
03-binnenwerk_def.indd 166
05-06-2008 09:37:17
samenwerking die sinds 1960 tussen de gemeente Schiedam en BOOR bestaat en die als gevolg van de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg op moderne leest wordt geschoeid in 2008. De opgraving ‘Land van Belofte’ illustreert fraai de samenhang tussen landschap en bewoning; ook heeft de opgraving nieuwe elementen toegevoegd aan de kennis over de stedelijke ontwikkeling van dit deel van Schiedam. Een leuk detail is bovendien dat zowel aan het veldwerk als aan de uitwerking van de opgraving het Helinium-lid Arij Uleman heeft meegewerkt. De oudste archeologische sporen zijn smalle greppeltjes uit de IJzertijd of de Romeinse tijd. Het gaat om afwateringsgreppels die zo’n 2000 jaar geleden een rol speelden bij de ontginning van het gebied (afb. 2; 3.1). Al in de Romeinse tijd vernatte de regio. Veen begon te groeien (af b. 2; 4). De bodemopbouw van ‘Land van Belofte’ laat zien dat het terrein al in de IJzertijd en de Romeinse tijd binnen de directe invloedssfeer van de Schie lag. Het gaat om een oeversituatie, met een voortdurende getijdendynamiek. De veen- en kleilagen (afb. 2; 2, 3 en 4) gaan aan de noordzijde geleidelijk in elkaar over; er is geen sprake van scherp van elkaar gescheiden laagpakketten. Het gaat om geul-nabije veenontwikkeling/kleiafzetting. Eén en ander is een fraaie aanwijzing voor het functioneren van de Schie in de IJzertijd en de Romeinse tijd. Na de Romeinse tijd is het terrein pas in de (10e), 11e-12e eeuw weer in gebruik genomen. Uit deze tijd dateert een ruim twee meter brede, noordwest-zuidoost georiënteerde sloot (afb. 2; 4.1). Een dergelijke datering sluit aan bij de ouderdom van sporen en vondsten die in eerdere jaren om en nabij ‘Huis te Riviere’ zijn aangetroffen. Duidelijk is dat op en nabij de onderzoekslocatie en langs de oevers van de Schie in deze periode sprake was van bewoning. De ontginningen en de woonplaatsen gingen weer verloren door omvangrijke overstromingen, die in het
4a
4b tweede en derde kwart van de 12e eeuw in het Maasmondgebied plaatvonden. Na de overstromingen volgden bedijkingen. Vanaf het einde van de 12e eeuw maakt de onderzoekslocatie vervolgens deel uit van de polder ‘te Riviere’. Ná de afdamming van de Schie kort voor 1246, ontstond de nederzetting Schiedam, die in 1275 stadsrechten kreeg. Ten tijde van de aanleg van de eerste stadsvesten, kort voor 1304, lag het terrein nog buiten de middeleeuwse stad Schiedam. De ‘Rijviersloet’, een water aan de westzijde van de latere Kreupelstraat, fungeerde toen als de oostelijke stadsgrens. Pas bij de tweede stadsuitbreiding in de tweede helft van de 14e eeuw, waarbij nieuwe poorten, grachten en omwallingen, waaronder de Broersvest, werden aangelegd, kwam ook ’Land van Belofte’ binnen de vesten te liggen.
Afb. 4 Impressie van de opgraving op Schiedam ’Land van Belofte’, met links op de achtergrond Heliniumlid Arij Uleman en de fundering van een 14e-eeuws bakstenen huis (4b).
Rondom de stad
03-binnenwerk_def.indd 167
|
167
05-06-2008 09:37:18
De ontwikkeling van ‘Land van Belofte’ werd voortvarend ter hand genomen. Historisch is bekend dat al in de tweede helft van de 14e eeuw huiserven en een kooltuin werden uitgegeven op het terrein langs de Lange Kerkstraat, de Kreupelstraat en de Boterstraat, maar over de daadwerkelijke start van de activiteiten, de precieze locatie en over de omvang ervan tastten we tot nu toe nog in het duister. Met de opgravingen is hier licht op geworpen. 5a
5b
5c
168
|
In de tweede helft van de 14e eeuw verschijnt de eerste bebouwing aan de Boterstraat. Het gaat om drie, naast elkaar gelegen erven (afb. 3). Op twee erven stond een bakstenen pand (afb. 4). Op het derde erf zijn geen 14e-eeuwse huissporen aangetroffen; mogelijk heeft er wel een (houten) pand gestaan, maar zijn de resten later verdwenen. Het is bijzonder, dergelijke vroege, bakstenen huizen in het westen van Nederland. Het zullen panden zijn geweest met enige status. Op de erven zijn afvalkuilen gegraven, naast en achter de huizen. Het is opmerkelijk dat van de huizen na zes, zeven eeuwen van slopen en bouwen toch nog zo veel is overgebleven. In het begin van de 16e eeuw breidt de bebouwing aan de Boterstraat uit. Langs de Kreupelstraat stonden in de periode 1350 - 1500 nog geen huizen. Wel was het terrein met greppels verdeeld in percelen van circa 13 bij 9 m. Het is stellig de kooltuin geweest, waar historische bronnen melding van maken; het is bijzonder dat de opgraving een verband heeft weten te leggen met deze bronnen (afb. 5; 1). Getuige de oudst bekende vermelding van de St. Sebastiaan-schutterij was het terreindeel aan de zuidoostzijde van de locatie vermoedelijk al in 1394 ingericht als doelenterrein, waar geoefend werd in het handboogschieten. Een opgegraven sloot geeft de westelijke begrenzing van het doelenterrein aan, terwijl een ten oosten hiervan aangetroffen tweede sloot mogelijk de oostelijke begrenzing vormde. De laatstgenoemde sloot buigt aan de noordzijde iets in oostelijke richting uit.
Rondom de stad
03-binnenwerk_def.indd 168
05-06-2008 09:37:20
Waarschijnlijk is bij de aanleg ervan de lijn gevolgd, van de verdedigingswerken langs de Broersvest. De breedte, circa 19 m, van het door sloten begrensde gebied, sluit goed aan op het in de historische bronnen vermelde formaat, 80 bij 20 m, van het doelenterrein. Aan het eind van de 16e eeuw veranderde de situatie ter plaatse van de St. Sebastiaandoelen ingrijpend. De westelijke sloot van het doelenterrein werd versmald en beschoeid, terwijl de oostelijke sloot buiten gebruik werd gesteld en dichtgegooid. Historisch is bekend dat de St. Sebastiaandoelen in 1588 verkocht werd aan de lijndraaier Servaes Ruttez, die er een lijnbaan vestigde (afb. 3). Volgens de bronnen mocht hij in het kader van de herinrichting in 1591 vervolgens een voor zijn baan liggende sloot dempen en betimmeren. In de loop van de 16e eeuw verschenen voor het eerst ook langs de Kreupelstraat panden, mogelijk als gevolg van de komst van immigranten uit de Zuidelijke Nederlanden (afb. 3). Van de ‘nieuwbouw’ zijn de funderingsresten van ten minste vier, naast elkaar gelegen en op de Kreupelstraat georiënteerde panden aangetroffen (afb. 5; 2). Ze hebben een gemiddelde breedte van circa 4 m en een diepte van ten minste 7,5 m. Ook de indeling toont overeenkomsten. De huizen zijn in twee tot drie achter elkaar gelegen ruimten onderverdeeld en aan de achterzijde voorzien van een smalle uitbouw, die omgeven wordt door een bestraat
plaatsje. Op de achterterreinen van de huizen stonden vele houten palen, oostwest georiënteerd. Het gaat hier stellig om erfafscheidingen. Van de bebouwing op het terrein van ‘Land van Belofte’ uit de 17e eeuw en later is weinig teruggevonden. De oorzaak is de sloop in de jaren ‘60 van de vorige eeuw, die grondig is uitgevoerd. Ook van de lijnbaan, die er vanaf de 17e tot en met 18e (19e) eeuw lag, zijn geen sporen meer aangetroffen. De sloot die oorspronkelijk de begrenzing van het doelenterrein vormde en later die van de lijnbaan, werd uiterlijk in de eerste helft van de 19e eeuw buiten gebruik gesteld en opgevuld. De vrijgekomen ruimte werd vervolgens gebruikt voor de aanleg van een riool (afb. 5; 3), waarop de panden langs de Kreupelstraat en Broersvest hun afvalwater gingen lozen. In de jaren ’60 werd de nog aanwezige bebouwing gesloopt. In de periode 1975 tot 1994 was er een parkeerterrein en de tijdelijke winkelvoorziening van de HEMA. Nadat de winkel was afgebroken, werd het gehele terrein benut voor parkeren. De bouwactiviteiten in 2004 vormden een nieuwe fase in de bewoningsgeschiedenis van de locatie, waaraan door het hier besproken archeologisch onderzoek beslist elementen zijn toegevoegd.
Afb. 5 Schiedam ‘Land van Belofte’. (a) Kuilen en greppels (waaronder die van de kooltuin) uit periode 1350-1500, vanuit het zuidwesten; (b) Funderingen van twee 16e-eeuwse huizen aan de Kreupelstraat, vanuit het zuidoosten; (c) Het 19e-eeuwse riool, met rechts daarvan de beschoeiingspalen van de gedempte sloot, vanuit het zuiden.
Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) Ceintuurbaan 213b 3051 KC Rotterdam
Literatuur Bitter, P., 1990: Schiedam: archeologie van een rijk verleden. Archeologische waardering van bedreigde terreinen in de binnenstad van Schiedam, BOORrapporten 10, Rotterdam. Feijst, G. van der, 1975: Geschiedenis van Schiedam, Schiedam. Hoek, C., 1975: Schiedam, een historisch-archeologisch stadsonderzoek, Holland 7, 89-195 en 513-560. Jacobs, E. (red. M.C. van Trierum), 2007: Schiedam ‘Land van Belofte’. Een archeologisch onderzoek op de locatie gelegen tussen de Kreupelstraat, Boterstraat, Broersvest en Lange kerkstraat, BOORrapporten 375, Rotterdam. Moree, J.M., 1997: Schiedam Hemaplein (12-53). Een archeologisch vooronderzoek, BOORrapporten 27, Rotterdam. Trierum, M.C. van, A.B. Döbken en A.J. Guiran, 1988: Archeologische Kroniek 1976-1986. In: Trierum, M.C. van, A.B. Döbken en A.J. Guiran (eds.), 2002: BOORbalans 1, Bijdragen aan de bewoningsgeschiedenis van het Maasmondgebied, Rotterdam.
Rondom de stad
03-binnenwerk_def.indd 169
|
169
05-06-2008 09:37:20
Reactie De dondersteen van Uden Een neolitische bijl uit een middeleeuwse waterput Goof van Eijk
Afb. 1 Tijdens de ADCopgraving Boxmeer-Sterckwijck werd deze stenen bijl uit de IJzertijd gevonden in een boomstamwaterput (foto Dick Reijnen).
170
|
Verschillende mensen hebben de moeite genomen om te reageren op mijn artikel in Westerheem augustus 2007, waarvoor ik hen hartelijk wil danken. Voor het grootste deel betrof het vondstmeldingen, maar ik werd ook gewezen op twee, mij onbekende, publicaties over donderstenen. Allereerst maakte Hanneke van Alphen mij attent op een artikeltje in een oud nummer van Westerheem over twee in Hoorn (N.H.) gevonden bijlen uit de collectie van het RMO.1 Eén van deze bijlen zou in 1853 zijn aangetroffen in zandgrond op een diepte van meer dan 17 voet.2 Daarboven bevond zich een laag van 5 voet kleigrond met daar weer bovenop de houten bodem (sic) van een zeer oude waterput, die verder niet nader beschreven of gedateerd wordt. Helaas is de beschrijving te summier om er conclusies aan te verbinden, maar opmerkelijk is het verhaal wel. Van nog langer geleden, namelijk 1831, dateert de vondst van een zogenoemde donderbeitel bij een ruïne op de Wageningse Berg. In het boek Geschiedenis van Wageningen 3 wordt de vondst beschreven van een aantal ‘duifstenen’4 graven waarbij ook een stenen en een
bewerkte ijzeren bijl tevoorschijn kwamen. Cis van Vuure, die mij het artikel opstuurde, merkte er terecht bij op, dat het maar de vraag is of de stenen bijl wel uit één van deze christelijke graven afkomstig is, gezien de vele prehistorische resten op de Wageningse Berg. De derde, oudere vondstmelding komt van Tessa de Groot en betreft een stenen bijl die afkomstig is uit het Romeinse grafveld van Elsloo-Hoogenbosch. Tessa meende zich al te herinneren dat het in dit geval vermoedelijk ging om opspit van ouder materiaal en inderdaad laat de publicatie uit 1940 hier weinig twijfel over bestaan.5 Onder het Romeinse graf bevond zich een kuil waarin zich behalve de bijl, een schrabber, enkele vuursteensplinters en een aantal scherven van bekeraardewerk bevonden, waarschijnlijk te interpreteren als bijgiften uit een verspitte neolithische grafheuvel. Via Leon van Hoof hoorde ik van de vondst van een stenen bijl onder een grafzerk van de Broerenkerk te Zwolle.6 Men vermoedt dat deze bijl afkomstig is uit later aangevoerde grond en om die reden werd er ook niet dieper ingegaan op de vondstomstandigheden. Dan zijn er sinds het verschijnen van mijn artikel opnieuw twee bijlen in een latere context gevonden. Of deze bijlen daar als gevolg van bewust menselijk handelen in terecht gekomen zijn, laat zich helaas moeilijk vaststellen. Zo werd tijdens de ADC-opgraving Boxmeer-Sterckwijck een fraaie stenen bijl (afb. 1) gevonden in een boomstamwaterput die, zoals het er nu naar uit ziet,
Reactie
03-binnenwerk_def.indd 170
05-06-2008 09:37:22
uit de IJzertijd dateert. Volgens projectleider Nienke Prangsma bevond de bijl zich in de nazakking, dus helemaal bovenin de put.7 De andere recente vondst is die van een bijl van kwartsiet die gevonden werd in een oud karrenspoor nabij de Hogeweg in Amersfoort.8 Als datering van het spoor worden de Late Middeleeuwen het meest waarschijnlijk geacht. Er zijn uiteraard vele verklaringen mogelijk voor deze vondst. Klaas Beuker stuurde me een kopie van een zeer interessant artikel met als titel Donderstenen in het museum, dat hij in 1997 heeft geschreven.9 In het artikel noemt hij een aantal Drentse historische bronnen, zoals de in het Latijn opgestelde brief uit maart 1722 van een zekere J. Alstorfius aan de Drentse gedeputeerde Johannes Nising, waarin deze onder meer schrijft dat stenen bijlen op plaatsen zouden zijn “neergelegd” waar iemand door de bliksem was getroffen.10 Een andere bron is een zekere E. Schlicht die schrijft over het oude gebruik oerhistorische bijlen aan de voorgevel te hangen, dan wel de zorgvuldig bewaarde bijlen voor de dag te halen als een onweer naderde, in het geloof dat zij de bliksem aantrokken en dat daardoor het huis gespaard bleef.11 Bijzonder aardig is het verhaal dat Klaas zelf zo’n tien jaar geleden optekende uit de mond van een toen 80-jarige boer. Deze had hem de schoenleestbijl getoond die altijd aan een spijker tegen het rieten dak van zijn boerderij in Staphorst had gehangen. Volgens de boer was de bijl al sinds 1880 in het bezit van de familie en had zijn vader altijd gezegd dat deze op die plaats moest blijven hangen. De reden hiervoor was bij de boer niet (meer) bekend, maar we kunnen ervan uit gaan dat deze bescherming tegen onweer was. Verder in het artikel van Klaas nog een aantal vermeldingen van Drentse bijlvondsten die waarschijnlijk aan een latere context te koppelen zijn. Allereerst een vuurstenen bijl die rond 1881 in Diever gevonden werd in de fundamenten van een afgebroken schuur.12 Een vergelijkbare
vondst werd in 1905 in Weerdinge gedaan toen een kleine bijl gevonden werd tijdens ”het opruimen van puin eener oude boerenwoning”. In Dalen werd in 1888 een hamerbijl gevonden “bij het vertimmeren van een huis”. En interessant is verder de vondst in 1962 van een halffabrikaat van een stenen hamer in een varkenshok te Westenesch. Wellicht was het in dit geval te doen om het welzijn van de dieren, zoals we dat in de bronnen al eerder tegenkwamen. Tenslotte uit hetzelfde artikel nog twee vermeldingen van bijzondere bijlvondsten uit opgravingen in Drenthe. Allereerst de vondst in 1975 gedurende het onderzoek van een middeleeuwse nederzetting in Gasselte, waar een stenen bijl in één van de opgravingsputten werd aangetroffen. En als laatste, de vondst van maar liefst twee stenen bijlen tijdens de opgraving van een middeleeuwse keienweg bij Bronneger in 1978-’79.13 Tot ieders verbazing bevonden beide bijlen zich op een hoger niveau dan de keien van de weg! Het was Paul Rouing die me op het spoor bracht van de publicatie Het land van katoen en heide.14 Het boek is een bundeling van allerhande artikeltjes die de schrijver ervan tijdens het eerste kwart van de vorige eeuw in het Twentsch Dagblad Tubantia gepubliceerd heeft. In het hoofdstuk met de titel Over donderstenen en bijgeloof heeft hij een aantal verhalen over dit onderwerp opgetekend die hij naar eigen zeggen bijna allemaal van de betrokkenen zelf gehoord heeft. Om me tot de twee boeiendste te beperken: Bij een zekere B. uit H. lag bovenop de klok een stenen hamer, die rechtop ging staan, zodra er onweer was. En volgens de landbouwer W. te L. kon zo’n dondersteen niet uit een huis, waar hij eenmaal was, worden verwijderd omdat deze daar altijd terug zou keren. Tenslotte bevat het hoofdstuk nog een fraaie historische bronvermelding die, hoewel niet afkomstig uit ons eigen land, zeker het citeren waard is. Het is namelijk niemand minder dan William Shakespeare (15641616) die in de lijkzang van het stuk Reactie
03-binnenwerk_def.indd 171
|
171
05-06-2008 09:37:22
Afb. 2 De door prof. Modderman beschreven tweesnijdige bijl met ijzeren pennetje afkomstig uit de Waal bij Nijmegen (tekening H. van Zomeren; coll. RACM).
Cymbeline het volgende schrijft:15 “Een bliksemschicht beangstige U niet meer, Noch de alom gevreesde dondersteen.” Via de verwijzing in een literatuurlijst kwam ik nog een interessant artikel tegen van de hand van professor Modderman.16 Het handelt over de vondst van een stenen hamerbijl in een hoop grind afkomstig uit de Waal. Het bijzondere aan deze vondst is dat zich in het steelgat van de bijl een ijzeren schachthuls bevond. Modderman vermeldt nog vier andere hamerbijlen die eveneens uit de Waal zijn opgebaggerd. Bij één ervan (afb. 2) zat een verroestte ijzeren stift in het steelgat geklemd. Modderman dateert deze bijlen rond het jaar 1000 voor Chr. en gezien het feit dat ze een weinig functionele stompe snede hebben in combinatie met een nauw steelgat, vermoedt hij dat ze uitsluitend wer-
Noten 1 Appelboon 1953. 2 Met voet wordt een lengte van ca. 30 cm bedoeld. 3 Goossens 1862. 4 Duifsteen is een oud woord voor tufsteen. 5 Beckers & Beckers 1940. Met dank aan Leon van Hoof. 6 Archeologie en bouwhistorie in Zwolle 1 1993. 7 Met dank aan Dick Reijnen. 8 Hulst 2007.
den gebruikt voor “cultusdoeleinden”. Hoewel de context daarover natuurlijk geen uitsluitsel biedt, verraadt het feit dat de men ijzer gebruikte om de verbinding tussen steel en bijl te verstevigen, dat deze cultus in dat geval een lang leven heeft geleid, op zijn minst tot in de IJzertijd. Ik wil deze opsomming beëindigen met de enige respons die ik kreeg op mijn vraag of er meer vondsten bekend zijn van fossiele zeeëgels uit met name IJzertijd-contexten. Leon van Hoof vertelde me dat hij op een tentoonstelling in Duitsland meerdere van deze vondsten gezien heeft, afkomstig van nederzettingensterreinen uit Borken, Rhede en Warendorf.17 Bosschebaan 55 5401 ZN Uden goof.van.eijk@home.nl
9 Beuker 1997. 10 Vertaling: prof. Dr. J. Bogaers. 11 Schlicht 1962. 12 Barner 1957. 13 Casparie 1983. 14 Van Deinse 1975. 15 The Tragedy of Cymbeline 1610, dat zich afspeelt in de tijd van Caesar. 16 Modderman 1964. 17 Tentoonstelling Von Anfang an Museum Herne (Dld.) 2006.
Literatuur Appelboon, Th.G., 1953: Twee praehistorische bijlen uit Hoorn (N.H.), Westerheem, jaargang 11, no. 1 – 2. Barner, W., 1957: Von Kultäxen, Beilzauber und rituellem Bohren, Die Kunde, 8. Beckers Sr., H.J. & G.A.J. Beckers Jr., 1940: Voorgeschiedenis van Zuid-Limburg, Twintig jaren archaeologisch onderzoek, Maasstricht. Beuker, J., 1997: Donderstenen in het museum, Waardeel, Drents Historisch Tijdschrift, 1997 no. 4. Casparie, W.A. et al., 1983: De middeleeuwse keienweg van Bronneger, gem. Borger, Nieuwe Drentse Volksalmanak. Deinse, J.J. van, 1975: Uit het land van katoen en heide, Oudheidkundige en Folkloristische schetsen uit Twente, Enschede. Goossens, G., 1977: Geschiedenis van Wageningen, Herdruk, de oorspronkelijke uitgave dateert uit 1862. Hulst, R. A., 2007: Oude karren en een dondersteen, Kroniek, Tijdschrift historisch Amersfoort, jaargang 9 nr. 4. Modderman, P.J.R., 1964: Stenen bijl met ijzeren schachthuls uit de Waal bij Nijmegen, Berichten van de ROB, jaargang 14. Schlicht, E., 1962: Volkskunde en archeologie, in: Tj.W.R. de Haan & J. Naarding (red.), De bijl in de baanderboom, Volkskundige opstellen over de Landschap Drenthe en de aan haar grenzende gewesten, ook verschenen als nummer 4 van Nederlands Volksleven, jaargang 12.
172
|
Reactie
03-binnenwerk_def.indd 172
05-06-2008 09:37:23
Literatuurrubrieken
Recensies Sten Sjostrand & Sharipah Lok Lok bt. Syed Idrus, The Wanli Shipwreck and its Ceramic Cargo. Malaysia 2007. ISBN 967-9935-74-4. Geb., 27 x 27 cm, Geïll., 360 pag., £39,95 / $ 80,-- (circa € 75,--) Een Maleisische visser, die in 1997 in zijn netten een met koraal begroeide blauwwitte vaas aantrof, vormde de aanzet tot een groot archeologisch onderwateronderzoek dat uiteindelijk zijn weerslag kreeg in dit bijzonder fraaie en rijk geïllustreerde boekwerk. Het boek is uitgegeven door Nanhai Marine Archaeology Sdn. Bhd. in samenwerking met het Ministerie van cultuur, kunsten en erfgoed van Maleisië en het Departement van Maleisische Musea. Het Chinese porselein waarmee het schip geladen bleek te zijn, was nagenoeg identiek aan aardewerk uit de Wanli periode (1573-1620) uit een eerder onderzocht scheepswrak. Om die reden is het nu getraceerde scheepwrak ‘Wanli’ gedoopt. Niet geheel terecht, zoals later is gebleken, want het wrak is als gevolg van een geweldige explosie iets later, namelijk omstreeks 1625 ten onder gegaan. Waarschijnlijk betreft het een Portugese kraak die door Hollanders tot zinken is gebracht. Tussen 1625 en 1640 heeft Portugal op die manier in het Verre Oosten meer dan 150 koopvaardijschepen verloren. Dit schip vervoerde 37.000 stuks aardewerk. De onderzoekers onderscheiden daarbij 234 verschillende typen. Een aantal van die vondsten is thans in Rotterdam in het Museum Boymans Van Beuningen te zien. In het boek komen eerst de resultaten van het onderzoek naar het scheepswrak zelf aan bod, dan wordt uitgebreid ingegaan op productie van het materiaal in Jingdezhen, de handel erin en het transport ervan. Vervolgens komt het vondstmateriaal zelf aan bod waarbij elk type keramiek uitgebreid wordt beschreven
en tal van voorbeelden ervan worden afgebeeld. Daarnaast schenkt dit deel speciale aandacht aan merktekens, inscripties, symbolen en afbeeldingen op het porselein. Tenslotte volgen voetnoten, bijlagen (inclusief het resultaat van DNA-onderzoek aan menselijke resten uit het wrak), bibliografie en index. Voor onze vaderlandse archeologie is deze publicatie van groot belang, omdat dergelijk porselein via Batavia in grote hoeveelheden ook ons land heeft bereikt en bij stadskernonderzoek een uitstekend ‘gidsfossiel’ is voor het dateren van contexten. Waarbij overigens in de gaten moet worden gehouden dat het goed dateerbare porselein uit oude beerputten vaak een veel langere levensduur heeft gehad dan het veel minder kostbare gebruiksaardewerk. Over wrakken van schepen met Aziatisch porselein zijn al veel publicaties verschenen. Maar de grondige, systematische en gedetailleerde manier waarop Sten Sjostrand dit hier heeft opgepakt en gepubliceerd, is nieuw en dwingt bewondering af. In combinatie met de mooie afbeeldingen en de fraaie vormgeving is dit boek een aanwinst voor iedereen die geïnteresseerd is in de verschillende aspecten van Aziatisch porselein, inclusief de 17e-eeuwse materiële cultuur in ons land. * * *
Afb. 1 The Wanli Shipwreck. Cover van het besproken boek. Afb. 2 Porseleinen bord, Chinees, ca. 1625 (late Ming). Uit: The Wanli Shipwreck.
Hanna Zimmerman, Textiel in context. Een analyse van archeologische textielvondsten uit 16e-eeuws Groningen. Stichting Monument & Materiaal, Groningen 2007. ISBN 978-90-77957-08-0. Geb., geïll., 399 pag., € 29,95. In de beginjaren van de Nederlandse Opstand, van 1568 tot 1575, liet de Spaanse hertog van Alva in de zuidelijke stadsmuur van de stad Literatuurrubrieken
03-binnenwerk_def.indd 173
|
173
05-06-2008 09:37:25
Afb. 3 Textiel in context. Cover van het besproken boek.
Groningen een enorm fort bouwen. De werkzaamheden stagneerden al snel en men herbouwde de stadswal. Daarbinnen bleef een deel van de gracht van Alva’s fort intact. Dat deel zou de daarop volgende twintig jaar dienst doen als dump voor stadsafval. In een reeks van opgravingcampagnes zijn die stadsgracht en het daarin gedumpte huisvuil onderzocht. Uiteindelijk zijn daarbij ondermeer zo’n 2800 textielfragmenten verzameld, gedocumenteerd, geconserveerd en door Hanna Zimmerman bestudeerd. Die hoeveelheid bood een unieke kans op het verkrijgen van inzicht in de kledij van de doorsnee burgerbevolking, in technieken van textielbewerking en niet in de laatste plaats in methoden van kledingreparaties en in hergebruik van textiel. Het verzamelde materiaal bestaat namelijk voor een groot deel uit het afval van kleermakers en naaisters die versleten kleding recycleden. Behalve een grote hoeveelheid restanten van jassen, broeken, kousen, hosen, handschoenen, wanten, mutsen en hoeden, is ook een aantal complete kinderkledingstukken gevonden. De auteur analyseert de weefsels, de naai- en breitechnieken en de soorten kleding. Op basis daarvan schetst zij een beeld van de veranderingen in de textielproductie en de ontwikkeling van de mode. Zij brengt daarmee
een schat aan nieuwe informatie aan het licht over de kleding van de gewone burger. Zelfs op het gebied van breiwerk zijn interessante ontdekkingen gedaan. Tenslotte wordt het vondstmateriaal geplaatst in een context van experimentele archeologie, van veranderende textielproductie (bekend als ‘nieuwe draperie’), van de ontwikkeling van het breien, de samenhang tussen mode en sociaal-maatschappelijke positie van de inwoners van de stad Groningen, de sociale en economische aspecten van de textielproductie en het aandeel van vrouwen in dit arbeidsproces. Uiteindelijk promoveerde Hanna Zimmerman op wat zij tien jaar geleden als vrijwilligerswerk begon met wat lapjes uit de gracht van Alva. De resultaten van haar onderzoek, verduidelijkt met 200 af beeldingen van vondsten, reconstructies, weef- en naaipatronen, maken dit boek, waarin zij haar onderzoeksresultaten publiceert, tot een bijzonder waardevolle aanwinst voor geïnteresseerden in weef-, naaien breitechnieken en andere textiele werkvormen, in de geschiedenis van kleding en kledingmode en niet in de laatste plaats in de economisch-sociale geschiedenis van de stad Groningen. Gerrit Groeneweg
Signalementen Afb. 4 Gebreide want, bodemvondst Groningen 16e eeuw. Uit: Textiel in context.
174
|
K.M. van Domburg en j. Vandenborre (met bijdragen van V. van Betuw, K. Haneca, N.L. jaspers, E.a.K. Kars, B. Klinck, M.j.a. Melckert, j. de Moor, C. Nooijen en C. van Pruissen), Een nederzetting uit de Volle-Middeleeuwen aan de Oostmoer te Nispen, gemeente Roosendaal. Een archeologische opgraving (aDC-Rapport 925). amersfoort 2008. ISBN 978-90-5874-906-1. Geïll., 81 pag. Labiau, G. (met bijdragen van P. de Rijk, C. Nooijen, N.L. jaspers, C. van Pruissen, E.a.K. Kars, W. van der Meer, j. van Dijk, R. Exaltus, M. Vorenhout, F. Zuidhoff), N210 Tussen Nederlek en Bergambacht: Laat-middeleeuwse selnerings- of huisplaatsen? Een archeologische opgraving (aDC-Rapport 935). amersfoort 2007. ISBN 97-890-5874-807-2. Geïll., 105 pag., CD-ROM. P.C. de Boer en E. Eimerman (met bijdragen van j.a.a. Bos en C. Nooijen),
De waarde van de Waardenburg. Een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven naar de voorburcht(en) van kasteel Waardenburg (gemeente Neerrijnen) (aDC-Rapport 937). amersfoort 2007. ISBN 978-90-5874-827-0. Geïll., 43 pag. W. Roessingh (met bijdragen van N.L. jaspers en C. Nooijen), Een middeleeuwse huisterp aan de Dorpsstraat in Aalst, gemeente Zaltbommel (aDC-Rapport 1042). amersfoort 2008. ISBN 978-90-6836-032-5. Geïll., 44 pag. L. van der Meij (met een bijdrage van W. van Zijverden), Zwaagdijk Tolweg, gemeentes Wervershoof en Drechterland. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (aDC-Rapport 1093). amersfoort 2007. ISBN 978-90-6836-083-7. Geïll., 21 pag. jezeer, W. (met een bijdrage van j. de Moor), Olst Wijhe – Den Nul Infoma-
Literatuurrubrieken
03-binnenwerk_def.indd 174
05-06-2008 09:37:26
tiecentrum. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC-Rapport 1124). Amersfoort 2007. ISBN 978-90-6836-114-8. Geïll., 23 pag. S. Wyns en H. van der Velde (met bijdragen van W. van Zijverden, E. van der Linden, E. Wezemael, F. Kemmers en M. Langeveld), Tongeren, De Colruytsite. Een archeologische opgraving (Vlaams Archeologisch Rapport 1 / ADCRapport 1135). Amersfoort 2007. ISBN 978-90-6836-125-4. Geïll., 66 pag. In de Volle Middeleeuwen zijn nederzettingen in het midden en oosten van de huidige provincie Noord-Brabant vooral op de hoger gelegen delen van het landschap gelegen. Vanaf de 12e eeuw verplaatst de bewoning zich naar de lager gelegen randen van de vruchtbare beekdalen. Als gevolg van afname van de hoeveelheid neerslag kunnen dan ook die gebieden worden ontgonnen. Uit het onderzoek in Nispen (rapport 925) blijkt nu, dat hetzelfde patroon ook in westelijk Noord-Brabant te zien is. In het plangebied, gelegen in het dal van de Molenbeek tussen Essen (B.) en Roosendaal, is een 12e-eeuws erf teruggevonden met de sporen van een bootvormig woonhuis, twee bijgebouwen, vier waterkuilen en een waterput. De herkomst van oudere potscherven wordt gezocht in een wat hoger gelegen nederzetting in de onmiddellijke nabijheid van het onderzochte plangebied. Een andere fraaie huisplattegrond kon in het begin van de 13e eeuw worden gedateerd. Het onderzoek is niet alleen van belang voor de ontstaansgeschiedenis van het dorp Nispen, maar levert ook belangrijke informatie over de ontwikkeling van de boerderijbouw in deze regio. Met het oog op werkzaamheden aan en langs de N210 in de Krimpenerwaard zijn op en zestal locaties langs dat tracé opgravingen uigevoerd (rapport 935). Daaruit is gebleken, dat men er in de 12e en 13e eeuw terpen bewoonde, die opgebouwd waren uit verbrande leemlagen. In het rapport wordt uitgebreid ingegaan op de techniek van het winnen van zout uit veen en wordt stilgestaan bij de vraag of de verbrande leemlagen daar wellicht verband mee houden. Dat verband kan niet worden aangetoond, ook andere sporen van zelnering blijken er te ontbreken. De verzamelde aardewerktypes, zelfs al zijn ze beperkt tot randfragmenten, worden beschreven, getekend en gecodeerd volgens het ‘Deventer Systeem’. In verband met de voorgenomen herinrichting van een terrein bij het kasteel Waardenburg is
daar gezocht naar mogelijke overblijfselen van een brugconstructie (rapport 937). Eerder onderzoek leverde aanwijzingen op voor de aanwezigheid daarvan. Funderingen van een brugconstructie konden niet met zekerheid worden vastgesteld. Wel toont het onderzoek de aanwezigheid aan van een tot nu toe onbekende voorburcht van het kasteel. In juni 2007 hebben ADC ArcheoProjecten een onderzoek uitgevoerd op de locatie van een middeleeuwse huisterp aan de Dorpsstraat in Aalst (Gld., rapport 1042). Men heeft bewoningsfasen kunnen herkennen uit achtereenvolgens de 12e, de 13e en het derde kwart van de 14e eeuw. Daarna heeft men de terp verlaten. Enkele oudere vondsten, waaronder een fibula uit de Romeinse Tijd, duiden erop, dat in de diepere ondergrond oudere bewoningslagen aanwezig moeten zijn. In een bijlage worden een reducerend gebakken melkteil en voorraadpot getypeerd, beschreven en afgebeeld volgens het Deventer systeem. In en om het plangebied te Zwaagdijk, waar een kas en een distributiecentrum worden gebouwd, zijn ooit resten uit de Bronstijd gevonden. Om inzicht te verkrijgen over aard en omvang van de nog aanwezige resten op deze locatie, is er in 2007 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd (rapport 1093). Daarbij zijn sleuven, erfgreppels en de kringgreppel van een hooimijt aangetroffen. De sporen dateren inderdaad uit de Bronstijd. Door de slechte conservering van de archeologische resten als gevolg van herverkaveling en beploeging, is de kans om nog een intacte bronstijdhuisplattegrond aan te treffen erg klein. Verder onderzoek wordt dan ook niet nodig geacht. Bij het veldonderzoek op een rivierduin tussen Olst en Wijhe (rapport 1124) zijn sporen en vuursteenafslagen gevonden, die wijzen op bewoning in de onmiddellijke nabijheid in Brons-/IJzertijd en gedurende de Middeleeuwen. Een aanvullend onderzoek wordt aanbevolen. Het onderzochte plangebied waarover in rapport 1135 verslag wordt gedaan, ligt aan de rand van het huidige stadscentrum van Tongeren (B.). Op het al eeuwenlang onbebouwde terrein zijn de bouw van een supermarkt en de aanleg van een parkeerterrein gepland. Het veldwerk is medio 2006 uitgevoerd. Deelnemers aan een AWN-zomerkamp hebben hun medewerking aan het onderzoek verleend. Ongewild leverden ook detectoramateurs hun bijdrage. Hun aanwezigheid maakte echter geen deel uit van de reguliere opgraving. Een Literatuurrubrieken
03-binnenwerk_def.indd 175
|
175
05-06-2008 09:37:27
deel van hun vondsten is in beslag genomen en is terug te vinden in de algemene vondstenlijst van de rapportage. Hoewel het terrein tussen de 2e- en de 4e-eeuwse stadsomwallingen lag, waren de archeologische verwachtingen niet hooggespannen omdat het terrein van oudsher als drassig bekend stond. Tegen alle verwachtingen in bleek dat de locatie al in de 1e eeuw na Chr. bewoond was en al snel stedelijke kenmerken vertoonde. In de 2e tot diep in de 3e eeuw wordt het gebied steeds meer verstedelijkt en maakt houtbouw plaats voor gebouwen in steen. Vanaf de 4e eeuw ligt het gebied buiten de nieuwe stadsomwalling, het dient dan nog voornamelijk als stortplaats voor stadsafval. * * *
Nicolas Servais et Muriel Timmermans (réd.), Namur, le Gognon: archéologie d’un port entre deux rives. Namur 15 septembre au 31 mai 2008. € 5,--.
Afb. 5 Neolithische pijlspits. Bodemvondst Namen. Uit: Le Grognon.
Grognon is dat deel van Namen (B.), waar Maas en Sambre samenvloeien. Dit stadsdeel kent een zeer lange bewoningsgeschiedenis, die stukje bij beetje naar boven is gekomen in de loop van tien jaar archeologisch onderzoek. Het samenvatten van die onderzoeksresultaten in een tentoonstellingsbrochure is geen sinecure. Door het gebruik van korte tekstblokken, afgewisseld met tal afbeeldingen van vondsten, reconstructieschetsen van situaties uit lang vervlogen tijden, maquettes, opgravings- en andere plattegronden enzovoorts is de archeologische dienst van Namen er desondanks in geslaagd om met deze brochure de onderzoekresultaten naar der eeuwenlange bewoning van dit staddeel aan een breed publiek te presenteren. Voor verdere informatie is een korte literatuurlijst bijgevoegd. * * *
Nieuwsbrief RACM, 3e jrg., nr. 1, januari 2008 en nr. 2, maart 2008. ISSN 1872-6461; Nieuwsbrief Monumentenzorg en archeologie gemeente Gouda, 30e editie, november 2007; Nieuwsbrief monumentenzorg en archeologie gemeente Alkmaar nr. 23, december 2007; archeoBrief, 11e jrg., nr. 4, december 2007 / 12e jrg., nr. 1, maart 2008. ISSN 1386-2065; ErfgoedBrief Breda nr. 8, winter 2008
176
|
In het midden van de 18e eeuw zijn in Ulft in de Achterhoek een ijzerhut en een bijbehorende watermolen opgericht voor het smelten van moerasijzererts. De functie van de molen wordt later overgenomen door een stoommachine. Vanaf 1870 komt er in ons land een einde aan de winning van ijzer uit moerasijzererts. In 1890 zijn de molen en de bestaande hoogoven gesloopt terwijl de bijbehorende beek dan kan worden gedempt. Er verrijzen nieuwe fabrieksgebouwen, die op hun beurt in 2003 buiten bedrijf worden gesteld. Thans is men volop bezig aan het uitwerken van de gegevens van het onderzoek naar de vroegste fase van het complex. Elders in de januari-Nieuwsbrief RACM wordt aandacht besteed aan de toepassing van een digitale meetarm. Met dat hulpmiddel kon men op een perceel tussen Rutten en Creil in de Noordoostpolder driedimensionale tekeningen maken van onderdelen van een vermoedelijk Scandinavisch vrachtschip uit de 15e eeuw. In de maart-Nieuwsbrief RACM schrijven Hans Huisman (RACM) en Daan Raemaekers (GIA) over de neolithische akker, die nabij Swifterbant is aangetroffen. Men bewerkte de akker met een hak of ander handwerktuig; het is tot nu toe de oudste teruggevonden akker in Europa. Naast jacht, visvangst en veeteelt blijkt nu dus ook akkerbouw deel uit te maken van de Swifterbant-cultuur. Dat betekent waarschijnlijk, dat de oeverlocaties langer en regelmatiger bewoond werden. Begin 2008 start de gemeente Gouda met de bouwontwikkeling op de Bolwerklocatie in Gouda. Behalve een hotel en woningen komt er een ondergrondse parkeergarage. Om dat te realiseren wordt over een grote oppervlakte tot een diepte van 5,5 m beneden het maaiveld gegraven. Uit eerder uitgevoerd bureau- en booronderzoek is gebleken, dat dit project archeologisch gezien van groot belang is. De verwachtingen voor dit grootste archeologische project van Gouda zijn hooggespannen. In de rubriek Bijzondere bodemvondsten in de nieuwsbrief van Alkmaar stelt Karin Beemster dit keer de gezondheid van Hendrik Vlasbloem en Dorothee Schlutters centraal. Met gezondheid wordt hier niet het lichamelijke welzijn van de betrokkenen genoemd, want zij overleden al in respectievelijk 1820 en 1777 op een leeftijd van 81 en 44 jaar. De term ‘gezondheid’ is in dit verband de benaming van het kledingstuk dat beiden bij hun teraardebestelling droegen: een gevoerde brede band van een stevige stof dat men als extra kledingstuk tegen de kou om het middel droeg. Hun laatste rustplaats is tevoorschijn gekomen bij het
Literatuurrubrieken
03-binnenwerk_def.indd 176
05-06-2008 09:37:28
grootschalige archeologische onderzoek dat Peter Bitter in 1994-1995 in de Grote Kerk van Alkmaar heeft uitgevoerd. In 1421 en 1424 worden tal van dorpen in de Grote Waard nabij Dordrecht verlaten en door het water overspoeld. Wat nog resteert wordt met een dik kleipakket toegedekt. Zo ook het dorp Wolbrandskerke, waarvan inmiddels de ligging van de kerk en van een tweetal erven zijn gelokaliseerd. Toekomstig onderzoek zal zich vooral richten op het middeleeuwse cultuurlandschap in het verdronken gebied en wel vooral op de waterhuishouding ervan. Dat het inventariserende onderzoek door middel van boringen forse beperkingen kent, is geen nieuws. In een artikel in de laatste Archeo Brief van 2007 wordt uitgebreid aandacht besteed aan de daarmee samenhangende problematiek. De conclusie is, dat men op zoek moet naar een nieuwe onderzoeksmethode, die wel goede kansen biedt bij het opsporen van vindplaatsen en begrenzingen ervan. Een geopperde mogelijkheid is het gebruik van proefputten met een oppervlakte van 1 m2. De eerste ArcheoBrief van 2008 opent met een artikel over bandkeramische graven en merovingische ovens. Afgelopen najaar is op het Lanakerveld bij Maastricht een grootschalig proefsleuvenonderzoek uitgevoerd Daarbij is onverwacht een bandkeramisch (LBK) grafveld aangetroffen. Het grafveld ligt ingeklemd tussen verschillende nederzettingsterreinen uit dezelfde periode. Een tweede opzienbarende vondst op dezelfde locatie betreft een merovingische pottenbakkersoven. Merovingische ovens zijn in onze contreien een uiterst zeldzaam fenomeen. Het uit de oven verzamelde materiaal dateert uit de periode 600-650 en bestaat uit oxyderend gebakken glad- en ruwwandig aardewerk en omvat voorraadpotten, schalen, bekers, enkele knikwandpotten en minstens één tuitpot. Elders in dit nummer is een artikel geplaatst van Masja Parlevliet, die zich daarin presenteert als regioarcheoloog voor een 9-tal gemeenten bij Breda. Een andere presentatie is die van Michael Erdrich, die met andere medewerkers aan het project Duurzame Romeinse grens (‘A substainable frontier: The establishment of the Roman frontier in the Rhine Delta’) de verschillende aspecten van dat project laat zien. Verder bijdragen over archeologische technieken (Radar en Tracer), over het succesvolle archeologische beleid in Woerden, over het maken van selecties in binnensteden en over geïntegreerd archeologisch en historisch-geografisch onderzoek van de ontwikkelingsgeschiedenis van het cultuurlandschap van Oost-Nederland.
In ErfgoedBrief Breda stelt Erik Peters zich voor als nieuwe projectcoördinator archeologie bij de gemeente Breda, terwijl Ria Berkvens een overzicht geeft van de opgravingen in Breda in 2006. Opvallend is dat van de 28 onderzoeken er slechts twee in de binnenstad hebben plaatsgevonden. De belangrijkste opgravingen in het buitengebied met onder andere mesolithische artefacten, sporen van bewoning vanaf de Late Bronstijd, grafheuvels uit de Bronstijd en verdedigingswerken uit de 80-jarige oorlog, worden in deze brochure toegelicht. * * *
Vormen uit Vuur (Mededelingenblad Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas), nr. 199, 2007/4. ISSN 0927-748x. Geïll., 64 pag. In deze aflevering trekt vooral het artikel van Nine Linde Jaspers de aandacht, waarin zij onder de subtitel ‘Franse compendiariofaience uit Nederlandse bodem (ca. 1600-1660)’ aandacht schenkt aan een bepaald type tinglazuuraardewerk, dat in ons land consequent aan Italië (Faenza) wordt toegeschreven. Zij stelt vast, dat de herkomst ervan in Ligurië, of nog dichter bij huis, in Nevers of Rouen gezocht moet worden. Compendiariofaience is een stijlgroep binnen het tinglazuuraardewerk met een dikke witte tot roomkleurige glazuurlaag, vaak voorzien van een aigretterand rondom en een eenvoudige polychrome decoratie op de bodem. De stijl is omstreeks in 1550 in Italië ontwikkeld en vindt al snel overal navolging. In het kader van haar studie heeft Jaspers onderzoek gedaan naar de 16e-17e-eeuwse (mogelijk) Italiaanse importceramiek uit de Nederlandse bodem. Op grond van vormgeving en randdecoratie stelt zij vast, dat veel van het aan Italië toegeschreven materiaal in werkelijkheid uit Frankrijk afkomstig is. Datzelfde geldt ook voor veel ongedecoreerde faience uit de eerste helft van de 17e eeuw, zoals borden en vooral ook plooischotels. Tenslotte tracht Jaspers een antwoord te vinden op de vraag langs welke route deze keramiek uit Frankrijk naar ons land terecht is gekomen en via welke netwerken dat is verlopen. In dat verband wijst hij er op, dat de verspreiding van de geheel witte Franse plooischotels binnen ons land anders is dan die van de gedecoreerde Frans (en Italiaanse) faience.
Afb. 6 Plooischotel, 1660-1660, Rouen? Bodemvondst Zaandam. Uit: Vormen uit Vuur.
* * * Literatuurrubrieken
03-binnenwerk_def.indd 177
|
177
05-06-2008 09:37:29
M.H. van den Dries (Erfgoedinspectie) en P.A.M. Zoetbrood (RACM), Werk in uitvoering (1): Van PvE tot veldwerk. Onderzoek naar de kwaliteit van archeologische programma’s van eisen en van de uitvoering in het veld. Den Haag 2007. ISBN 978-90-77510-24-7. 81 pag. In dit rapport constateert men, dat er ten opzichte van eerdere onderzoeken verbeteringen zijn opgetreden in de kwaliteit van PvE’s. Niettemin wordt nog bijna een derde van de PvE's als slecht bestempeld. De uitvoering van het veldwerk levert, over het geheel genomen, geen zorgwekkend beeld op. Wel is opgemerkt dat routinematig handelen de boventoon voert en dat daardoor de handelwijze te weinig gericht is op het beantwoorden van de archeologische vraagstelling. Bovendien is er sprake van een gebrek aan zorgvuldigheid ten aanzien van het documenteren van het veldwerk. Het tweede deel van 'Werk in uitvoering', dat de resultaten van het onderzoek naar de kwaliteit van standaardrapporten bevat, wordt naar verwachting eind van dit jaar gepresenteerd. Info: www.erfgoedinspectie.nl * * *
Hemmy Clevis, Olaf Goubitz, Jaap Hagedoorn, Jan de Jong en Michael Klomp, Gevonden verhalen. Archeologische speurtochten in Zwolle: Het verhaal achter de vondst. Stichting Promotie Archeologie, Zwolle 2007. ISBN 978-90-8932-006-3. Geïll., 93 pag., € 12,95. Na ondermeer Amersfoort, Hoorn, Dresden, schaart nu ook Zwolle zich in de rij van gemeentelijke archeologische diensten die een aantal topvondsten, zo gevarieerd mogelijk qua type en tijd, in de schijnwerpers plaatsen, door het uitgeven van een boekje waarin telkens één of meer fraaie foto’s worden gecombineerd met het verhaal achter die vondst. Op die manier slaagt men er steeds weer in om een uiterst representatief visitekaartje aan een breed publiek te presenteren. Zo ook Zwolle, waar het boek is verschenen ter ere van het twintigjarige bestaan van de gemeentelijke archeologische dienst en als onderdeel van het kerstpakket aan alle gemeenteambtenaren is aangeboden. De besproken vondsten en de daarbij behorende verhalen, 20 stuks, lopen sterk uiteen, zoals een tinnen pispot, een mooi bewerkte houten messchede, pelgrimsinsignes, de paalcirkels van Ittersumerbroek, een houten penis, kinderspeelgoed en een pasglas.
178
|
De Maasgouw, 126e jrg., 2007, nr. 4. ISSN 1380-4170. Geïll., 147 pag. Het jongste nummer van De Maasgouw, het verenigingsblad van het Limburgs Geschieden Oudheidkundig Genootschap, bevat onder andere een bijdrage van Frans Theuws over ontstaansgeschiedenis in of kort voor de periode 750-850 van de kerk van Sint-Odiliënberg. De kerk is in de jaren 1949-1950 door Van Giffen onderzocht, maar de veldtekeningen daarvan zijn nog niet teruggevonden en het verslag van diens onderzoek roept een aantal vraagtekens op. Op basis van wat in 1952 over de opgraving is gepubliceerd, de weekrapporten van de opgraving, correspondentie daarover, nog bewaard gebleven klankpotten, de mening van twee gerenommeerde architectuurhistorici, archief bronnen en eigen bevinden, presenteert Frans een aantal theoretische modellen over het ontstaan en de groei van de basiliek van Sint-Odiliënberg. * * *
Leids Jaarboekje 2007 (Jaarboekje voor geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en omstreken), 99e deel. ISSN 0922-6699. Zw./w.-ill., 245 pag. In dit boekwerkje is de archeologie beperkt tot niet meer viereneenhalve pagina met het jaaroverzicht over 2006. Dat jaar is in Leiden archeologisch onderzoek uitgevoerd in de Leeuwenhoek (sporen van een laatneolithisch akkercomplex), Roomburg (restanten van een nabij gelegen Romeinse weg), het terrein van de Meelfabriek aan de Oosterkerkstraat (stedelijke bebouwing vanaf 1658/59) en op terrein ten noorden van de Boshuizerkade (geen aanwijzing voor bewoning). Het valt overigens op, dat de onderzoeken uit het jaarverslag 2006 in het Leids Jaarboekje niet dezelfde zijn als die eerder in het tijdschrift Holland voor 2006 zijn opgenomen. * * *
Raymond van Uytven, Geschiedenis van de dorst. Twintig eeuwen drinken in de Lage Landen. Leuven 2007. ISBN 978-90-5826-458-9. Geïll., 290 pag., € 29,95. "De mens …” - zo stelt Plinius de Oudere al in de 1e eeuw – “… is het enige wezen dat drinkt ook als het geen dorst heeft...". Wie dronk wat en waarom, zijn de vragen die auteur Raymond van Uytven in dit boek beantwoordt.
Literatuurrubrieken
03-binnenwerk_def.indd 178
05-06-2008 09:37:29
Wijn, cider, water, wrongel, wei, melk, mede, koffie, karnemelk, jenever, thee, chocolade, alle traditionele dorstlessers van toen tot heden komen in dit standaardwerk aan bod. Van Uytven, oud-hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit Antwerpen en de K.U.Leuven, verdiepte zich in literaire en ambtelijke teksten over dranken. Zijn studie laat vooral de achtergrond van die dranken zien. Geschiedenis van de dorst is vooral een cultuurgeschiedenis, rijkelijk verweven met sociale, economische en niet te vergeten fiscale aspecten. Talrijke grafieken en tabellen over de uiteenlopende aspecten van drank en drinken belichten het dagelijkse leven van onze voorouders, hun materiële welstand, maar ook hun manier van denken. * * *
Kees Ribbens en Rik Sanders, Getekende tijd. Wisselwerkingen tussen geschiedenis en strips. Matrijs, Utrecht 2006. ISBN 90-74539-00-9 (Stichting Uitgeverij Stripscript) en 90-5345-312-1 (Stichting Matrijs). Geïll., 104 pag., € 12,95; Matrijs Magazine, 8e jrg., nr. 1, september 2006. ISSN 1389-4498 In een katern van de Amsterdamse uitgeverij ‘De Buitenkant’ verscheen in 1997 de nog steeds verkrijgbare publicatie De archeologie van het Nederlandse stripverhaal (Uitgelezen Boeken, 6e jrg., nr. 3, 36 pag., € 10,--). Dat onderwerp is nog steeds actueel, want nu tien jaar later staat het, inclusief de relatie tussen archeologie en het stripverhaal, centraal in een rijk geïllustreerde boekje, dat onlangs bij Uitgeverij Matrijs ter gelegenheid van haar 25-jarig bestaan is uitgegeven. Langs deze plaats willen wij de Stichting Matrijs, die nu 25 jaar lang zonder winstoogmerk met haar publicaties de belangstelling voor geschiedenis, landschap, archeologie en monumenten bevordert, gelukwensen met haar jubileum. Theo Spek (destijds ROB) en Dirk de Vries (destijds RDMZ), die beiden hun proefschrift in het fonds van Matrijs lieten verschijnen, geven in Matrijs Magazine een interview over de samenhang tussen monumenten, landschap en archeologie. Zij gaan daarbij ook in op wisselende trends die daarbij een rol spelen, zoals het huidige beleid dat in de ogen van De Vries vaak teveel wordt beheerst door nostalgie en museale benadering. * * *
Hélène Remy et C. Frébutte (réd.), Chronique de l’archéologie wallonnie, 14, Institut du Patrimoine wallon, Namur 2007. ISBN 2-930466-16-2. Zw./w.-ill., 240 pag., € 12,--. Na een In Memoriam door André Matthys voor de in 2005 overleden Héli Richard Roosens, als postuum eerbetoon aan de overledene, gevolgd door een door ooit door hemzelf geschreven artikel met als titel ‘Dagobert II (676-679) et Stenay’, brengen niet meer dan 133 archeologen in deze bundel verslag uit over de ruim 100 opgravingen die in 2005 in Wallonië zijn uitgevoerd. Voor verdere informatie: www.institutdupatrimoine.be * * *
Archeologie Magazine 2008, nr. 1. ISSN 1566-7553. € 6,25. In deze editie is als katern een special opgenomen over de archeologie in de stad Utrecht, met tal literatuursuggesties en tips voor een bezoek aan relicten van Utrechts verleden. De special bevat ook een interview met mevrouw C. Isings over het ambitieuze reddingsplan van de PUG-collectie, de befaamde verzameling van het Utrechts Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen, waarvan zij sinds 1961 conservator is. * * *
J. van Doesburg & P.A.C. Schut, ‘Die hofstadt tot Zoelen, daer dat hues op plach te staen’. Een waarderend booronderzoek op de motte Aldenhaag (gemeente Buren, Gelderland) (RAM 152). RAC Amersfoort 2007. ISBN 978-90-5799-113-4. Geïll., 50 pag. Het onderzoek in Zoelen is uitgevoerd als onderdeel van het motte-project in het kader van de beschermingsagenda van de Regio Oost van de toenmalige ROB. Het kasteelbergje Zoelen-Aldenhaag is één van de best bewaard gebleven mottes in het rivierengebied. Met het oog op behoud daarvan is in 2002 en 2004 een booronderzoek uitgevoerd met als doel het lokaliseren van de eventuele voorburcht en om vast te stellen of er mogelijk een tweede gracht om de versterking heeft gelegen. De voorburcht is inderdaad aangetroffen. Het onderzoek heeft veel gegevens opgeleverd over het grachtensysteem en de bouwgeschiedenis van ‘Die hofstadt tot Zoelen’. Vondstmateriaal Literatuurrubrieken
03-binnenwerk_def.indd 179
|
179
05-06-2008 09:37:30
doet vermoeden dat het terrein al in de 11e-12e eeuw in gebruik was. De versterking zelf dateert aantoonbaar uit de 12e of 13e eeuw. * * *
Journal of Archaeological Science, 35, issue 2, 2008. ISSN 0305-4403. Geïll., 304 pag.
Afb. 7 Grape, type r-gra107b, roodbakend loodglazuuraardewerk 1650-1657. Beerputvondst Zutphen. Uit: ZAP 21.
180
|
Het was zo’n mooie primeur voor Westerheem: in heel Romeins Nederland dronken soldaten Belgisch bier uit de Scheldevallei. Men vervoerde dit in eveneens in het Waasland geproduceerde amforen (Van der Werff, Thoen & Van Dierendonck, Scheldevalleiamforen. Belgisch bier voor Bataven en Cananefaten, Westerheem 1997, 2-12). Helaas blijkt de werkelijkheid wat gecompliceerder dan het toen leek. De laatste tachtig jaar is op talloze plaatsen in het Rijn-Maas-Scheldegebied Romeins aardewerk tevoorschijn gekomen, dat men aanduidt als ‘Waaslands aardewerk’ en dat ook bekend is geworden als ‘rupelians’ of als ‘terra-nigraachtig’ aardewerk. De bekendste vertegenwoordiger van deze groep is de ‘Arentsburgpot’ of wetenschappelijker, als type ‘Holwerda 139-142’. In hun artikel ‘The mineraology and petrography of Low Lands Ware I (Roman lower Rhine-Meuse-Scheldt basin; the Netherlands, Belgium, Germany)’ beschrijven Wim De Clerq & Patrick Degryse (pag. 448-458) hoe zij deze aardewerkgroep mineralogisch en petrografisch hebben geanalyseerd en vergeleken met die locaties in Nederland en België waarvan klei afkomstig kon zijn waarmee men destijds het materiaal heeft gevormd. De grondstof van de ‘Waasland-waar’ bleek o.a. ijzer, mica en granaat te bevatten. Alleen de klei uit vroeg-pleistocene formatie van Tegelen komt daarvoor in aanmerking. Alle andere locaties vielen af. De formatie van Tegelen komt uitsluitend in westelijk Noord-Brabant aan de oppervlakte. Gelet op de grote hoeveelheden waarin het wordt teruggevonden en de grote spreiding over Nederland en België, tot in Keulen toe, moeten we het veronderstelde Romeinse pottenbakkerscentrum in westelijk Noord-Brabant aan bevaarbaar water zoeken. Te denken valt daarbij allereerst aan Bergen op Zoom, dat eeuwenlang een belangrijk pottenbakkerscentrum is geweest. Maar ook de kleine plaatsen ten zuiden daarvan, Borgvliet, Woensdrecht, Ossendrecht, ook met een pottenbakkerstraditie en eveneens destijds per schip vanaf de Schelde bereikbaar, zijn goede kandidaten.
In het vervolg worden het Romeinse terranigra-achtig aardewerk, de Waaslandse en Rupeliaanse waar en de Arentsburgpotten gewoon aangeduid als ‘Low Lands Ware 1’. En de bieramforen? De samenstelling van de potscherf ervan varieert sterk. Veel amforen kunnen nu aan Bergen op Zoom of omgeving worden toegeschreven, maar er zijn nog steeds producten uit het Waasland en zelfs uit NoordFrankrijk bekend. * * *
Jan van Oostveen, Kleipijpen uit Zutphen, versie 4.0. (ZAP 6). Gemeente Zutphen, januari 2008. ISBN 90-77587 02-0. CD-ROM. J.A. den Braven, De diepte in: een kelderopgraving in de IJlandpanden (ZAP 10). Gemeente Zutphen 2007. ISBN 978-90-77587-140. Geïll., 32 pag., beschikbaar op CD-ROM. Michel Groothedde & Allard A. van Helbergen, Uit de keuken van Herman Otto (1650-1657). Archeologisch onderzoek naar en analyse van de keramische inhoud van een beerput, behorende tot het huishouden van Herman Otto van Bronckhorst, graaf van Limburg Stirum (ZAP 21), Gemeente Zutphen 2006. ISBN 978-90-77587-34-8. Geïll., 82 pag., beschikbaar op CD-ROM. Birgit W.M. Berk, Hongerende Hoge Heren? Onderzoek naar 18e en begin 19eeeuwse begravingen uit de Nieuwstadskerk te Zutphen (ZAP 33). Zutphen 2007. ISBN 978-90-77587-36-2. Geïll., 84 pag., beschikbaar op CD-ROM. Erica Rompelman, Dierlijk en menselijk botmateriaal uit de opgravingen ’s-Gravenhof ’99 en Zutphen Stadhuis. Vondsten uit het laatste kwart van de roerige 9e eeuw: Stadsafval of Vikingaanval? (ZAP 34). Zutphen 2007. ISBN 978-90-77587-38-6. Geïll., 128 pag., beschikbaar op CD-ROM J.A. den Braven, H.A.C. Fermin & M. Groothedde, Van achtertuin tot achterbuurt. Archeologisch en historisch onderzoek aan de Wanne – Lieveheersteeg te Zutphen (ZAP 35). Gemeente Zutphen 2008. ISBN 978-90-77587-40-9 . Geïll.,
Literatuurrubrieken
03-binnenwerk_def.indd 180
05-06-2008 09:37:30
78 pag., foto’s, fotobeschrijvingslijst, sporenlijst en vondstdeterminatielijst op CD-ROM. In de literatuurrubrieken van Westerheem 52 (p. 21-22) is aandacht besteed aan de toen juist verschenen versie 2.0 van de CD-ROM met tekst en catalogus over de in Zutphen gevonden kleipijpen. Inmiddels zijn daar een groot aantal vindplaatsen en vondsten bijgekomen, zodat de catalogus, waarin elke pijp wordt beschreven, aanzienlijk kon worden uitgebreid. Daarbij zijn de tekeningen van elk van de pijpen vervangen door foto’s en is ook het tekstdeel geactualiseerd. De nieuwste versie van publicatie Kleipijpen uit Zutphen maakt als nummer 6 deel uit van de reeks Zutphense Archeologie Publicaties, afgekort: ZAP. Zie voor informatie over de tabakspijp ook: http://www.x4all/~kleipijp/kleipijp/. Een aanrader! In het kader van zijn veldwerkstage ‘protocolboek’ had Arjan den Braven de dagelijkse leiding over een kelderopgraving in de voormalige IJlandpanden aan de Houtmarkt in Zutphen. De resultaten van dat onderzoek zijn in ZAP nummer 10 vastgelegd. Eerder trof men elders aan de houtmarkt sporen aan van de derde gracht van de laat 9e-eeuwse ringwalburg. De vraag of die sporen ook hier aanwezig zouden zijn, kan niet bevestigend beantwoord worden: in alle drie onderzochte kelders is de veronderstelde gracht aangetroffen. Arjan gaat in zijn publicatie uitgebreid in op aanleg, functie en constructie van de Zutphense ringwalburg. Hij trekt daarbij parallellen met de Zeeuwse ringwalburgen. Vanzelfsprekend heeft de opgraving ook informatie over de geschiedenis van de bebouwing ter plaatse opgeleverd. Die geschiedenis begint met een houtbouwfase na de 12e eeuw, waarvan de sporen vanaf het begin van de 14e eeuw grotendeels zijn vergraven bij de aanleg van de nu onderzochte kelders. Dankzij de vondst van vroeg-16e-eeuwse ovens van een bierbrouwerij levert het onderzoek ook belangrijke informatie op over een destijds belangrijke economische bedrijvigheid in Zutphen. In een andere kelder is ondermeer een kelkglas gevonden, daterend uit de periode 1775-1850, waarvan men destijds de voet met krammen heeft gerepareerd. Publicatie van die vondst in Westerheem (55, 206-208) leverde tal van reacties op over vergelijkbare reparaties aan keramische gebruiksvoorwerpen. Bij het onderzoek in de ondergrond van het nieuw te bouwen stadskantoor in Zutphen stuitte men op een beerput die ooit in gebruik
was bij het huishouden van Herman Otto van Bronckhorst, graaf Van Limburg Stirum. ZAP 21 gaat over de inhoud van deze beerput. De put is heel kort in gebruik geweest: vanaf de aanleg ervan in 1650 tot aan 1657, wanneer het bijbehorende huis niet langer bewoond wordt. Uit die beerput heeft men 58 stuks keramiek en vier tabakspijpjes verzameld. Uitgezonderd twee versierde steengoed kannen uit het Duitse Westerwald, een steengoed potje, een groen geglazuurd spaarvarken en een verzameling witte Italiaanse plooischotels, bevat de put niets dat op een meer dan gemiddelde maatschappelijke positie van de gebruikers wijst. De samenstelling van de keramiek uit deze put doet sterk denken aan die uit een (nog) niet gepubliceerde beerput van Joncker Charles de Héraugière te Breda. Ook die put is kortstondig in gebruik geweest (omstreeks 1600) en omvat eveneens een beperkt aantal stuks keramiek (57), waaronder twee scherfjes kraakporselein, maar ook twee Westerwaldkannen, een spaarvarken en witte Italiaanse majolica. Overigens blijkt de welvaart van deze jonkheer wèl uit het andere materiaal uit de put, zoals glaswerk, sieraden, boekbanden en metaal, maar dat materiaal ontbreekt dan weer in Zutphen. Rijkdom is, zo lijkt het, bij keramiek mogelijk af te leiden uit trendgevoeligheid (Westerwald steengoed, Italiaans wit), maar niet uit de keuze van het functionele gebruiksaardewerk. Versierd aardewerk, dat wij graag als luxueus aanmerken, is in de eerste helft van de 16e eeuw bestemd voor boeren en burgers. De maatschappelijke bovenlaag pronkte liever met zilver, messing en nieuwe trends in tafelserviesgoed. Dat materiaal komt echter zelden in een beerput terecht, zelfs niet bij de rijken. Alle 58 keramische voorwerpen worden in de ze publicatie volgens het Deventer systeem beschreven, getekend en in kleur afgebeeld. De tabakspijpen worden opgenomen in de geactualiseerde catalogus van Jan van Oostveen (ZAP 6).
Afb. 8 Kan type s2-kan-5, steengoed, zoutglazuur / kobalt, 1650-1657. Beerputvondst Zutphen. Uit: ZAP 21.
Aflevering 33 in de reeks Zutphense Archeologische Rapporten is een doctoraalscriptie over het fysisch-antropologische onderzoek naar de 18e- en begin 19e-eeuwse begravingen in de Nieuwstadskerk te Zutphen. De rapportage gaat uitgebreid in op de geschiedenis van het onderzoek aan menselijke skeletresten in ons land, maar ook op de geschiedenis van de Nieuwstadskerk, van het voedingspatroon en van de zuigelingen- en kindersterfte in Nederland in de 18e en het begin van de 19e eeuw. Bij het bespreken van de onderzoekresultaten worden telkens parallellen getrokken met de Literatuurrubrieken
03-binnenwerk_def.indd 181
|
181
05-06-2008 09:37:31
uitkomsten van studies van restanten van stedelijke tijdgenoten uit kerken in Spitalfields (Londen), Zutphen en Alkmaar. De resultaten worden ook vergeleken met begravingen van mogelijk minder draagkrachtigen op een kerkhof te ’s-Hertogenbosch en van de plattelandsbevolking van Elst. In totaal zijn in Zutphen 34 individuen minutieus onderzocht. De gemiddelde leeftijd bij overlijden bedroeg 49 jaar voor vrouwen en 46 voor mannen. Merkwaardig was in Zutphen bij vrouwen geen sterftepiek tussen het 20e en 40e levensjaar (kraambed) aantoonbaar was, wat elders wel het geval is. Botbreuken en andere trauma’s kwamen in Zutphen relatief veel voor, aantoonbare infectieziekten juist minder. Aardig was ook, dat verschillende skeletten konden worden geïdentificeerd op basis van het grafboek uit de kerk. Daarbij bleek dat de hoge leeftijd die enkele personen volgens die bron moeten hebben bereikt, niet tot uiting kwam in het skeletonderzoek. Zutphens Archeologisch Rapport 34 is een doctoraalscriptie over 9e-eeuws menselijk en dierlijk botmateriaal van een tweetal opgravinglocaties in de binnenstad van Zutphen. De verschillende onderzochte menselijke skeletdelen zijn geen van alle afkomstig uit reguliere begravingcontexten. In veel gevallen is zelfs de aard van de oorspronkelijke context volledig onbekend. Dat laatste geldt niet voor de skeletresten van twee individuen die men in een hutkom aantrof. De context waarin deze twee personen zijn aangetroffen en een fors hakspoor ter hoogte van de knie van één van hen duiden op een calamiteit. De hutkom brandde af en de locatie werd verlaten. Het is verleidelijk om een relatie te leggen tussen de beide slachtoffers en de inval van de Vikingen. Andere aanwijzingen voor een Vikingaanval zijn de slachtsporen op een relatief grote hoeveelheid runderbotten. Niet alleen het aantal geslachte runderen is opvallend, maar ook de niet altijd even vaardige en efficiënte wijze waarop de dieren werden gedood en ontleed. Samenvattend constateert Erica in haar scriptie dan dat er in het laatste kwart van de 9e eeuw in Zutphen een calamiteit heeft plaatsgevonden die heel goed het gevolg kan zijn van een Vikingaanval en/of van daarmee gepaard gaande processen. Andere opties kunnen echter nog niet worden uitgesloten. Het onderzochte terrein aan de Wanne en de Lieveheersteeg, dat in ZAP 35 wordt gerapporteerd, maakt in de Middeleeuwen nog deel uit van het stroomgebied van de Berkel. Ook de rivier de IJssel zette dit gebied regelmatig blank. Vanaf de 13e eeuw wordt dit drassige
182
|
buitengebied langzamerhand bouwrijp en voor bewoning geschikt gemaakt en zo ontstaat de ‘achtertuin’ van Zutphen, die in de 14e eeuw aan de stad wordt toegevoegd. De oorspronkelijk ruim opgezette bebouwing bood aanvankelijk voldoende ruimte voor het plaatsen van woningen voor het huisvesten van dagloners en fabrieksarbeiders. Naarmate de bebouwing zich verdichtte, kreeg de achtertuin steeds meer het karakter van een achterbuurt, zoals de titel van deze publicatie aangeeft. Bij het onderzoek is men op intacte structuren van een 19e-eeuws wooncomplex gestuit, bestaande uit twaalf eenkamerwoningen, gescheiden door een tweetal smalle gangen. De nadruk van het onderzoek is daardoor komen te liggen op de woonomstandigheden van de allerarmsten van de stad. * * *
Inge Verdurmen & Dries Tys, Centrale Archeologische Inventaris (CAI) III: De archeologische waarde van militaire heidedomeinen (VIOE-Rapporten 03). Vlaams Instituut voor Onroerende Erfgoed (VIOE), Brussel 2007. ISSN 1781-4936. Geïll., 162 pag., € 17,-- (excl. € 5,-- verzendkosten). Het 3e VIOE-Rapport beschrijft de archeologische waarde van militaire heidedomeinen in Vlaanderen. De publicatie is de neerslag van landschapshistorisch en archeologisch onderzoek van 12 domeinen: Grobbendonk, Malle, Weelde, Kasterlee, Turnhout, Zedelgem, Houthulst, Ursel, Houthalen-Helchteren, Zonhoven, Brasschaat en Leopoldsburg. De ontstaansgeschiedenis van heidelandschappen komt uitgebreid aan bod. Voorts ligt de nadruk op de herkenning van gave cultuurlandschappelijke en archeologische relicten. De militaire domeinen blijken belangrijke bewaarplaatsen te zijn van archeologisch en landschapshistorisch erfgoed. Ze zijn immers nauwelijks aangetast door de bebouwing en infrastructuur. Het rapport duidt ook de waardevolle cultuurhistorische en archeologische zones in de domeinen aan en formuleert adviezen voor het toekomstige beheer van de landschappen, landschapsrelicten en archeologische waarden. Het rapport is ook digitaal beschikbaar: www.oar.vioe.be. * * * Gerrit Groeneweg
Literatuurrubrieken
03-binnenwerk_def.indd 182
05-06-2008 09:37:31
Werk in uitvoering
Stuur uw berichten voor Agenda en Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer, onze redacteur Verenigingsnieuws. Deadline voor WIU 2008-4 (augustus): 15 juni. Gezien de ruime aanvoer van kopij voor ons tijdschrift en deze rubriek moet ik deze datum veelal strikt hanteren. Grondspoor, maart 2008 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) G is goed gevuld en er ligt nog het een en ander ‘ op de plank’. In de Varia lees ik over een nieuwe verklaring voor de naam ‘Assendelft’: geen door Ascomannen (Noormannen) gegraven water, maar een water omzoomd met essen (asken). De afdeling telde op 31 december 61 leden en evenveel donateurs. Doordat de gemeente Zaanstad voortaan ook servicekosten in rekening brengt, moet de afdeling € 2700 meer aan huur opbrengen. Wanneer hier geen verhoging van de subsidie tegenover staat, is dit het einde van de activiteiten van de afdeling. Maar de afdeling heeft goede hoop dat het wel in orde komt [Gelet op de hoeveelheid mensuren die een actieve AWN-afdeling als deze levert voor het algemeen belang, mag dit voor een gemeente geringe bedrag ook geen probleem zijn, JC]. Snel naar een greep uit het veld. Aan de Dorpsstraat in Jisp kwam in 2007 bij een noodopgraving door AWN’ers een deel van een ruitje gebrandschilderd glas te voorschijn. Het zeven van de betreffende laag leverde nog tien fragmenten op, waardoor nu 2/3 van het ruitje (20x30 cm) aanwezig is (afb. 1). Door ‘delaminatie’ liet de schildering los, waardoor de fragmenten onder water moesten worden bewaard. Diverse instellingen (ICN / Archeologie Amsterdam / Archeoplan / stadsarcheoloog Piet Kleij / Prentenkabinet) en vakmensen bleken bereid te helpen, zodat tenslotte een mooie fotografische reconstructie ontstond van een ruitje dat een passage in het
bijbelboek Daniël (3:6) laat zien: de drie jongelingen in de oven. Gezien het kleine formaat komt het ruitje uit een woonhuis. Het is onbekend naar welk voorbeeld het ruitje is geschilderd. Op het glas komt het jaartal 1688 voor. Op een terrein aan de Dorpsstraat in Assen-
Afb. 1 Gebrandschilderd glas uit Jisp, 17 (foto Martine Bruijnesteijn) (uit Grondspoor).
Werk in uitvoering
03-binnenwerk_def.indd 183
|
183
05-06-2008 09:37:33
delft stond tot 1907 een korenmolen, maar al in 1441 is er sprake van een dwangmolen. Toen hier een huis werd gesloopt, onderzocht de AWN het terrein. Het terrein blijkt van middeleeuwse oorsprong, maar resten van een molen werden niet waargenomen. Op de plaats van een afgebroken boerderij in de Dorpsstraat in Oost-Knollendam vonden AWN’ers en mensen van de Hist. vereniging SHOK materiaal uit 18-20, waaronder tegelfragmenten met bijbelse voorstellingen. Twee waren thuis te brengen: ‘Elia door de raven gevoed’ en ‘De barmhartige Samaritaan’. Een modderig karwei aan de Weverstraat in Krommenie leverde grote fragmenten aardewerk op en botten van een ± driejarig rund.
Het Profiel, maart 2008 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) HP begint met een verslag van de studiedag in Diemen in december. Dit keer was dat een bijeenkomst waarop enkele voor de afdeling belangrijke zaken uitvoerig werden besproken. Op een van de genoemde zaken ga ik uitgebreider in, omdat die zo in volstrekte tegenspraak is met waar wij als AWN’ers voor staan en (willen) gaan én omdat die vaker voorkomt en dat zeker niet alleen in en om Amsterdam. De afdeling kreeg van de RACM geen toestemming om in het oude dorp van Amstelveen een opgraving te doen. Reden voor dit verbod: het gebied had op de CHW-kaart een hoge archeologische waarde en mocht dus niet door amateurs worden onderzocht. Omdat het hier om een ‘pre-Maltaproject’ ging, was er ‘dus’ helemaal geen sprake van onderzoek, zodat alles ongezien verdween. De
argumentatie van de RACM in deze veelal preMalta-gevallen mag formeel juist zijn, de gevolgen zijn erg frustrerend voor bij archeologie betrokkenen die hier graag nog zoveel mogelijk informatie hadden willen redden. Typisch een probleem om tijdens het overleg tussen de RACM en ons HB aan de orde te stellen, zo lijkt me. De afdeling wil de banden met historische verenigingen in het werkgebied aanhalen onder meer door contactpersonen te zoeken in plaatsen waar nu nog geen contacten zijn. HP wordt voortaan ook verstuurd naar historische verenigingen. Eva van der Mast trad af als secretaris en Wim ’t Hart wil haar functie overnemen. Ook voorzitter Paul Hoogers is aftredend en volgens reglement niet herkiesbaar. Met Jerzy Gawronsky zal worden gesproken over de samenwerking tussen Amsterdam en de AWN. De grenzen van de afdeling zijn nog eens duidelijk getekend. T.g.v. de Open Monumentendag wordt gedacht aan een historisch/archeologische fietsroute in Diemen, misschien ook in Amstelveen. Het boek over Diemen liep weer vertraging op, nu door ziekte van de uitgever. In tegenstelling tot de werkzaamheden bij het Victoria Hotel in Amsterdam konden AWN’ers wegens de bouwvoorschriften niet meedoen bij die bij het Rokin. Wel is hulp welkom bij de vondstverwerking. Zoals in andere periodieken ook in HP aandacht voor de ledenvergadering van de afdeling. Interessant is het onderwerp van de lezing na de ledenvergadering over ‘het bad der Hoogduitsche Jooden’ (mikwe), gevonden
Afb. 2 Mikwe, gevonden onder de synagoge, 18 (foto Wiard Krook, BMA Amsterdam) (Het Profiel).
184
|
Werk in uitvoering
03-binnenwerk_def.indd 184
05-06-2008 09:37:36
onder de Nieuwe Synagoge (17) (afb. 2). Arie van Muilwijk vond in het depot weer wat munten uit Diemen e.o. Op een onbekende zilveren munt na zijn ze alle van koper en zijn het vooral duiten (17-18), voorzover determineerbaar. Elders in HP informatie over de oudste in Amsterdam gevonden munt (vóór 1170), geslagen door graaf Floris III en over rekenpenningen.
Kwadrant nr. 1, 2008 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) Het aantal leden blijkt volgens de gegevens van Van Dinther in onwaarschijnlijke mate gedaald; dit zal nader worden ondergezocht. Na negen jaar legt secretaris Joanneke Hees haar functie neer en de afdeling is derhalve met spoed op zoek naar een nieuwe afdelingssecretaris. Natuurlijk vestigt K de aandacht op het (op het moment van schrijven) aanstaande symposium over Forum Hadriani. De Archeologische Dag van Den Haag e.o. is druk bezocht (80 mensen). Er waren lezingen door Tim de Ridder (stadsarch. Vlaardingen: zoektocht naar de ‘oer-Vlaardinger’), Peter Deunhouwer (stadsarch. Delft: vooronderzoek naar de westelijke muur van Delft), Jasper de Bruin (Universiteit Leiden: Zuid-Holland in Romeinse tijd, speciaal Naaldwijk), Mike Groen (fysisch antropoloog: vergelijking van de skeletten van Oude en Nieuwe Gasthuis met die van het klooster Koningsveld) en Hans Koot (stadsarch. Rijswijk: recente Romeinse vondsten, speciaal de Romeinse weg tussen Naaldwijk en Voorburg). Ton Immerzeel verzorgde weer de Archeologische kroniek van het Westland (2006). Ton behandelt de volgende locaties: Maasdijk (Honderdland: boerderij + waterput met houten ladder, 10-12), Monster (Choorstraat: op deze archeologisch belangrijke locatie ging iets mis met de vergunning en draaide het uit op een noodonderzoek door amateurs: ondanks hun inzet en interessante vondsten vanaf ±1100 gingen hier alle vlakvondsten, huisplattegronden en infrastructurele nederzettingssporen ongedocumenteerd verloren), Naaldwijk [Bruinelaantje (twee schijffibula’s, 9-10) / Geestweg (lakzegelstempel, 18) / Hoogwerf (o.m. de bronzen arm, rom)], Poeldijk (Verburghlaan: belangrijke Romeinse nederzetting) en Wateringen [Juliahof (huisplattegronden, rom + bewoningslaag, lme) / Dorpskade (fundering ondermolen)].
Nieuwsbrief AWLV nr. 22, maart 2008 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) Joanneke Hees trekt zich ook hier terug uit het bestuur, omdat zij zich wil richten op haar promotieonderzoek. Bovendien was zij ook
veldwerkleider, zodat er twee functies moeten worden vervuld. In deze N natuurlijk informatie over het symposium over Forum Hadriani. De opgraving loopt af, maar onder de Romeinse resten blijken nog sporen uit de Prehistorie aanwezig te zijn en die worden uiteraard nog ‘meegenomen’. Opvallend is dat er dwars door Forum Hadriani een 30 meter brede geul liep die later is gedempt. Wel jammer dat de AWN’ers hier niet mee mochten graven… Robert Hirschel zag in het Kralings Museum een bronzen kannetje dat volgens de informatie uit Arentsburg zou komen. Het zou het eerste bronzen kannetje zijn dat van deze plaats bekend is. Aan het Veurselaantje in Voorburg maakte de AWLV enkele proefsleuven in de hoop resten van een uit 16 stammende boerderij aan te treffen. Die werden niet gevonden, maar wel een schuur en een inpandige waterput met daarin een uitgeholde boomstam, gebruikt als pomp. De weinige mobiele vondsten zijn vooral uit 19. De AWLV was actief in Leidschendam (Sluisplein en aan de Leidsekade, een voormalige jachtwerf). De eerste site leverde weinig dateerbare vondsten op, de tweede meer. Hier was sprake van grondverzet zonder dat rekening werd gehouden met archeologisch onderzoek. Op verzoek van de gemeente begeleidde de AWLV de werkzaamheden, waarbij resten van een (wsch) in 20A afgebroken huis werden aangetroffen, scherven uit 17-20 en enkele waterputten (19-20). In de werkruimte van de AWLV presenteerde de firma Bilan in juni 2007 het concept voor een geologisch-archeologische verwachtingskaart voor de gemeenten Leidschendam-Voorburg, Voorschoten en Wassenaar, waarbij ook de AW’s aanwezig waren. Deze kregen het verzoek commentaar en aanvullingen te leveren, want lang niet alle oude AWN-onderzoeken bleken bekend bij de RACM. In 2009 komt er een tentoonstelling waarin de archeologie in de drie gemeentes wordt gepresenteerd.
Grondig Bekeken, maart 2008 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) De afdeling verhuisde naar het Energiehuis en voorzitter Teus Koorevaar is trots op ‘dat clubje van ons’, omdat alles zo voorspoedig verliep. Het is de bedoeling dat de afdeling over enkele jaren definitief onderdak vindt in het Historisch Centrum in het Hofkwartier. De ‘waarnemende blik’ van AWN’ers moet weer meer naar buiten worden gericht: naar daar waar gegraven wordt. Ook in het officiële opgravingscircuit ligt werk: assisteren bij opgravingen en archeologische begeleiding. Werk in uitvoering
03-binnenwerk_def.indd 185
|
185
05-06-2008 09:37:36
Afb. 3 Houtfragmenten uit de Sliedrechtse Biesbosch (foto C. van der Esch) (uit Grondig Bekeken).
186
|
In de Alblasserwaard neemt de AWN zitting in een klankbordgroep die het maken van een archeologische verwachtingskaart gaat begeleiden. De afdeling hoopt de betrokken gemeenten te overtuigen van het nut van een regionale archeologische dienst. Het ledental groeide in 2007 tot ruim 110 mede door de oprichting van een archeologische werkgroep in de Krimpenerwaard. Dan naar het veld: een ruime greep. Er wordt grootscheeps vervuilde bagger opgeruimd in de kreken van de Biesbosch en het lijkt zeker dat daarbij sporen van historisch belang verdwijnen. Bij het ‘Gat van den Hengst’ verdween bijvoorbeeld om ook bij Rijkswaterstaat onbekende redenen het restant van een schotbalkensluis, in 1730 op advies van Nicolaas Cruquius gebouwd. Vissers haalden twee houtfragmenten op uit een kreek: het ene is van een klepduiker (19-20), het andere (eiken) fragment is ouder, maar nog onduidelijk (afb. 3). In Dordrecht was bij het leggen van kabels nabij het Bolwerk de kademuur van het bastion zichtbaar (wsch 16), aan de rivierzijde bekleed met natuursteenblokken. Op een terrein bij Aquapulca kwamen nieuwe gegevens aan het licht over (wsch) het vroegere Wolbrandskerke. De Werkgroep Alblasserwaard bracht 23 schriftelijke adviezen uit voor diverse locaties en instellingen. In een diepe bouwput aan de Neerpolderseweg in Giessenburg was in het profiel nog een uitloper van een weggegraven woonheuvel zichtbaar (lme). Aan de Thorbeckesingel in
Papendrecht waren onderin een kleilaag sporen zichtbaar uit (wsch) de Romeinse tijd. Helaas ontnam ‘iemand met een net pak’ Cees van der Esch de mogelijkheid een en ander later nog eens te onderzoeken: angst voor extra kosten? Eveneens in Papendrecht (Westeind) vonden detectorzoekers o.m. munten, gespjes, vingerhoeden, een grofgetande loden kam en een tolpenning uit Strijensas (16-19). Ook het aanwezige aardewerk dateert uit dezelfde periode (17-19). Een Romeinse as van Faustina (138-161) zal rond 16 in klei van elders zijn aangevoerd. Cees van der Esch neemt aan dat het afval mede afkomstig is van zijn voorouders die hier van 18d tot 20a woonden. In Wijngaarden (Oosteinde) is graafwerk archeologisch begeleid en was sprake van vondsten uit 13-15. Een houtmonster van mogelijk een dorsvlegel is aangeboden voor 14C-datering, een mestmonster wordt onderzocht op botanische resten. In Goudriaan volgde de AWN bouwwerkzaamheden aan een boerderij (17) op een woonheuvel. Het aardewerk dateerde hier uit 17-18. In deze GB ook informatie over onderzoek door de LWAOW. Deze onderzocht tussen Bergambacht en Lekkerkerk een gemetselde kademuur in een dijk van de Lek (wsch 17), een vuilstort aan de noordelijke oever van de Giessen, een (boen)stoepenproject, palen en ijzerwerk van het Elektrische Gemaal te Bleskensgraaf en tenslotte werd de mate van verval vastgesteld van al eerder onderzochte resten van een klein scheepswrak bij Achthoven.
Werk in uitvoering
03-binnenwerk_def.indd 186
05-06-2008 09:37:37
Nieuwsbrief, maart 2008 (Afd. 18 - Zuid-Salland - IJsselstreek Oost-Veluwezoom) Jan Kleinen is de nieuwe secretaris van de afdeling. Herman Lubberding kondigde aan dat dit zijn laatste jaar is als voorzitter. Vondsten van het Vliegveld Teuge zijn tentoongesteld in het gemeentehuis in Twello. De afdeling krijgt een nieuwe website. In 2009 bestaat de afdeling 40 jaar en het bestuur vraagt om ideeën. Stadsarcheoloog Michiel Bartels verruilt Deventer na 9 jaar voor Hoorn. Hij was enkele jaren bestuurslid van de afdeling en zorgde voor een soepel lopend Archeologie Deventer dat een belangrijke plaats inneemt in Zuidwest-Salland.
Aardewerk, maart 2008 (Afd. 21 - Flevoland) Het aantal leden bleef met 57 redelijk stabiel en de website voorziet steeds meer in een behoefte. Zeer waarschijnlijk is op het moment van schrijven voorzien in de opvolging van penningmeester Henk van den Berg en van Maartje de Boer. Jan Werschkull (pmr) en André Kerkhoven (alg) stelden zich kandidaat. De voorbereiding voor het door de afdeling te vullen jubileumnummer van Westerheem vordert goed. Een van de redenen dat uw redacteur met deze rubriek begon, is dat afdelingen zo meer van elkaar weten en leren. Fijn dus dat ook Flevoland gebruik maakt van de ‘aardewerk-cd’ die Afd. 20 maakte.
Dick Velthuizen geeft informatie over de jaarlijkse veldcursus. Het wordt een door het GIA (RU Groningen) georganiseerde ‘Veldschool Steentijdlandschappen Flevoland’. In de eerste week is er in Groningen een introductie in de vorm van hoorcolleges, werkcolleges en practica. In de tweede en derde week vinden twee deelprojecten plaats: 1. rivierduinen Swifterbant 2. oude getijdeafzettingen in Zuidelijk Flevoland. Naast deze toch wel enige jaloezie wekkende gelegenheid om in de zomervakantie archeologisch bezig te zijn, zijn er nog de ‘doedagen’ in de oneven weken, terwijl er elke vrijdag vondstverwerking plaatsvindt in de werkruimte. Uit de rubriek Wetenswaardigheden het volgende: in 2000 haalde een Urker visser een stukje onderkaak van een sabeltandkat uit de Noordzee. Herhaalde 14C-dateringen wijzen op een ouderdom van 28.000 jaar. De jongste tot dan toe bekende sabeltandtijger was 300.000 jaar oud. Discussiestof genoeg dus! Bijvoorbeeld over deze vraag: Waar was die grote kat eigenlijk tussen 300000 en 28000 BP? A besluit met een interessant verhaal over de tot nu toe oudste vondst uit Flevoland. In ‘Een vreemde vuistbijl, in secondaire positie gevonden bij Dronten’ gaan de auteurs (Lykke Johansen, Marcel Niekus & Dick Stapert) in op vragen rond dit in 1989 op een voormalige vuilstort gevonden artefact, gemaakt van (wsch) zuidelijke vuursteen. Mogelijk is de vuistbijl een product van de ‘Rhenen Industrie’. Afb. 4 Kogeltang van Het Flaauwe Werk, 18? (uit De Ouwe Waerelt).
Werk in uitvoering
03-binnenwerk_def.indd 187
|
187
05-06-2008 09:37:38
De Ouwe Waerelt, maart 2008 (De Motte - Goeree-Overflakkee)
Het Flaauwe Werk bij Ouddorp hoort al eeuwenlang tot de meest dynamische punten van Goeree. Steeds was hier sprake van bedreiging door de zee, maar ook van de aanleg van een zeewering. Tijdens de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) legde de Staat vier kustbatterijen aan vanaf Goedereede tot aan Het Flaauwe Werk. De zwaarste batterij (‘Westernol’) kwam op Het Flaauwe Werk, werd een paar jaar later ontmanteld om tien jaar later in de Franse tijd weer te worden opgewaardeerd. Daarna verloor de batterij zijn functie en raakten de resten in verval om tijdens de Watersnood in 1953 definitief te verdwijnen. In WO
II legden ook de Duitsers een verdedigingslinie aan op deze strategische plaats. Het was niet mis wat de Staat in 1781 op Het Flaauwe Werk aanlegde: 22 kanonnen van 36 pond (wij zouden zeggen ‘kaliber 165-170 mm’). De ruim 100 militairen die Westernol moesten bedienen lieten honderden voorwerpjes achter: munten, gespen, vooral veel gegoten kogels en ... een kogeltang, gebruikt voor het gieten van grotere kogels (afb. 4). In Westernol goot men de kogels zelf, getuige de vele in het zand uitgevloeide en gestolde loodresten. Jan Coenraadts
-advertentie-
‘POKEN EN STOKEN, BROUWEN EN KOKEN, aRCHEOLOGIE EN GESCHIEDENIS VaN 100 aMBaCHTELIjKE OVENS’ DOOR aLEIKE VaN DE VENNE 272 pagina’s, waarvan 16 in kleur. Rijk geïllustreerd, 97 pagina’s catalogus, ISBN 978-90-71312-08-3 In deze publicatie worden 100 ovens uit 24 Nederlandse steden, ooit gebouwd voor bierbrouwen, broodbakken, verven, zeep- en zoutzieden en het maken van kaarsen, op een systematische manier beschreven. Tevens worden de historische achtergrond van de verschillende ambachten en de technologische innovaties toegelicht. Met de opgegraven ovens uit de periode 1300-1900 vormt dit boek het eerste overzichtswerk van ambachtelijke ovens in Nederland. Prijs voor leden (incl. verzendkosten) is € 12,50 en voor niet leden € 15,00. De uitgave kan worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar postgiro 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding AWN-reeks 4.
188
|
Werk in uitvoering
03-binnenwerk_def.indd 188
05-06-2008 09:37:40
Tips voor trips
Archeologische uitjes Tentoonstellingen Vlaardingen in de 11e eeuw
In het jubileumjaar van Helinium is in het Visserij & en Vlaardings Museum een tentoonstelling te zien over Vlaardingen in de 11e eeuw. Onder het bewind van graaf Dirk III groeide het kleine dorpje in deze periode snel uit tot de belangrijkste plaats van het toenmalige graafschap, dat later Holland zou heten. Op de tentoonstelling geeft een illustratie in vogelvlucht een indruk van Vlaardingen rond 1000: een langgerekte nederzetting die aan de zuidzijde begrensd werd door de kerk en waarschijnlijk ook door de burcht van Dirk III. Er worden zeven grafkisten uit die periode tentoongesteld. Sommige kisten bevatten nog het oorspronkelijke skeletmateriaal, waaronder dat van de beroemde ‘boomstamkistman’. Op de expositie zijn ook vier gezichtsreconstructies te zien die de gemeente Vlaardingen door fysisch antropologe M. d’ Hollosy heeft laten maken op basis van 11e-eeuwse schedels die begin 2002 zijn opgegraven in het oude Vlaardingse stadshart. Het gaat om een circa zesjarig jongetje, een meisje van ongeveer acht jaar, een 41- tot 47-jarige vrouw en een 40- tot 50-jarige man. Enkele jaren geleden liet het Vlaardings Museum al een gezichtsreconstructie maken van de ‘boomstamkistman’. Van een van de 11e-eeuwse mannen is vorig jaar door middel van DNA-onderzoek een huidige nazaat gevonden. Verder is op de tentoonstelling een replica te zien en te passen van helm, zwaard, schild en maliënkolder van Dirk III en van zijn zondagse tuniek. Vier kleurrijke tekeningen in middeleeuwse stijl vertellen de belangrijkste gebeurtenissen die zich in de 11e eeuw in Vlaardingen voltrokken: de ‘Slag bij Vlaardingen’ in 1018, de minder bekende slag van 1047, de moordaanslag op graaf Dirk IV in 1049 en de ‘toiletmoord’ op hertog Godfried. Films laten de zoektocht naar de oer-Vlaardinger zien en vertellen het verhaal over Vlaardingen in de 11e eeuw.
Voor meer informatie over de tentoonstelling kunt u terecht op de website: www.vlaardingen. nl/archeologie onder het kopje ‘Graven in Vlaardingen’.
Helinium 50 jaar
In het Visserij & Vlaardings Museum’ kunt u nog tegelijkertijd de tentoonstelling ‘Helinium 50 jaar’ bezoeken, waarop de AWN-afdeling Helinium naar aanleiding van haar jubileum toont welke belangwekkende vondsten zij de afgelopen decennia heeft gedaan en hoe zij heeft bijgedragen aan de kennis van het gebied. Visserij & Vlaardings Museum Westhavenkade 53/54, 3131 AG Vlaardingen tel. 010-4348722, www.visserij-museum.nl di. t/m vrij. 10 – 17 uur, zat. en zo. 12 – 17 uur t/m 14 september
Swifterbantcultuur
In het Nieuw Land Erfgoedcentrum is een nieuwe vaste presentatie geopend met de naam ‘Oer! De Nieuwe Steentijd in Flevoland’, die gewijd is aan de Swifterbantcultuur. Volgens het centrum is de presentatie zeer geschikt voor kinderen, maar ook interessant voor archeologen, die hier een compleet overzicht aantreffen van de Swifterbantcultuur. Opmerkelijk objecten op de presentatie zijn onder andere het schedeltje van een Swifterbantmeisje en een prehistorische vlo. Het centrum heeft in aansluiting op deze presentatie voor de komende maanden tal van activiteiten gepland. Voor informatie, data en aanmeldingen: www.nieuwlanderfgoedcentrum.nl. Nieuw Land Erfgoedcentrum Oostvaardersdijk 01-13 (113), 8242 PA Lelystad di. t/m vrij. 10 - 17 uur, zat. en zo. 11.30 - 17 uur (in juli en augustus ook op maandag geopend) Tips voor trips
03-binnenwerk_def.indd 189
|
189
05-06-2008 09:37:41
EVENEMENTEN Bronstijdboerderij
Andere archeologische exposities
Afb. 1 Bouw van de bronstijdschuur in Archeon.
In het Streekheemmuseum ‘Den Aanwas’ in Ossendrecht ‘(Aanwas 29, 4641 JE) is tot 26 oktober de tentoonstelling van de AWN-afdeling Zeeland ‘Dorp in de rivier. Verdronken land tussen Honte, Hinkele en Agger’ (iedere 2e en 4e zondag van de maand van 13.30 tot 16.30 uur, toegang gratis, tel. 0164-672563/ 854, www.awnzeeland.nl). Dezelfde afdeling exposeert in het kader van het Jaar van het Religieus Erfgoed tot en met 13 september in de Grote Kerk in Goes religieuze archeologische bodemvondsten onder de titel ‘Hoog in de hemel, laag onder de grond. Religie en archeologie in Zeeland’ (www.awnzeeland.nl). In het Gemeentelijk Archeologische Museum in Aardenburg (Marktstraat 18, 4527 CL) is tot en met 30 oktober de tentoonstelling ‘Religie en Archeologie in Romeins en middeleeuws Aardenburg’ te zien (ma. t/m vrij. 10 -12 uur en 13.30 –17 uur, zat. 13.30 –17 uur, tel. 0117-492888). In het Museum ‘De Koperen Knop’ in Hardinxveld-Giessendam (Binnendam 6, 3373 AD) wordt sinds kort het skelet van een 7000 jaar oude hond getoond, die samen met het skelet van zijn baasje is gevonden bij de opgravingen in het kader van de aanleg van de Betuwelijn (di. t/m vrij 13 -17 uur, zat. 11 -17 uur, www.koperenknop.nl).
Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl Het laatste nieuws over archeologische evenementen:
In Archeon is begonnen met de bouw van een nieuw bronstijderf bestaande uit een boerderij, een spieker, een werkschuur en hekwerken (afb. 1). Deze zijn allemaal gebaseerd op de opgravingen van een bronstijderf in de wijk Eigenblok in Rumpt in 1996-1997 in het kader van de aanleg van de Betuwelijn. ‘Eigenblok’ vervangt ‘Andijk’, een in 1992 in Archeon gebouwd bronstijderf dat gebaseerd was op opgravingen in Andijk (Noord-Holland). Bij de bouw worden replica’s van gereedschappen en technieken uit de bronstijd gebruikt. De komende maanden staan er in Archeon weer tal van evenementen op het programma, waaronder een lang weekend (1, 2 en 3 augustus) over ‘De laatste dagen van het Romeinse Rijk’ met demonstraties boogschieten, speerwerpen en plumbata (met lood verzwaarde werppijl) werpen, en van 7 t/m 17 augustus een ‘Groot Romeins Festival’ met shows en demonstraties verzorgd door Legio II Augusta uit Brittannia. Met die laatste groep komen niet alleen Romeinse soldaten, maar ook vrouwen, handwerkslieden en slaven mee. Archeon Archeonlaan 1, 2408 ZB Alphen aan de Rijn tel. 0172 44 77 44, www.archeon.nl di. t/m zo. 10 – 17 uur (van 28 juli t/m 25 aug. ook op maandag)
IJzertijdhuis
In het Historisch Openluchtmuseum Eindhoven (HOME) is twee jaar geleden een ijzertijdhuis gebouwd, waarvan op de bijzonder interessante website van het museum een uitvoerige beschrijving staat. Dit ‘Slifferthuis’, een tweeschepige boerderij van het type Oss-Ussen 5a, staat in het ijzertijddorpje ‘Eversham’. In hetzelfde openluchtmuseum is ook het middeleeuwse stadje ‘Endehoven’ te bezoeken. In het HOME zijn van 5 juli t/m 24 augustus de ‘Kinder-doe-weken’ met een verscheidenheid aan activiteiten, waaronder vikingtraining, boomstam kanoën en brood bakken. Een volledige lijst van deze activiteiten staat op de website. Historisch Openluchtmuseum Eindhoven Boutenslaan 161 B, 5644 TV Eindhoven tel. 040 252 22 81, www..HOMEEindhoven.nl dagelijks 13 -17 uur
www.awn-archeologie.nl
190
|
Tips voor trips
03-binnenwerk_def.indd 190
05-06-2008 09:37:41
Column
De geur van veen Een van de sterkste prikkels die het geheugen stimuleert, is geur. Als een naam genoemd wordt, een datum of een gebeurtenis, dan beginnen de hersenen koortsachtig te werken. Ken ik die, zo ja waar dan van, welke dag was dat precies, welk jaar en wat vond er toen plaats? Je probeert het beredeneerd te reconstrueren. Het is vaak een rationeel proces waarbij de puzzelstukjes op zijn plaats vallen of niet. Met geur is dat heel anders. Je snuift hem op, hij strijkt langs je neus, hij stimuleert het reukorgaan en in je hoofd wordt langzaam, als een steeds scherper wordend beeld van een cameralens, iets zichtbaar waar die geur onlosmakelijk bij hoort. Hoe het werkt, is me een raadsel, maar het zorgt ook voor onverwachte herinneringen. Zo denk ik bij de zeldzame keer dat ik nog eens mottenballen ruik aan het huis van de buren van vroeger, waar je van de opa en oma van een vriendje wel eens een lekkernij kreeg, of als ik op straat de geur van hutspot gewaar word, aan 3-oktobervieringen in Leiden als de hele stad ernaar rook. Mijn mooiste herinneringen heb ik aan veen, de geur van veen. Iedereen vindt dat stinken, maar bij mij komen altijd mijn eerste archeologische ervaringen boven. Het was in het voorjaar van 1964 dat ik als kleine jongen op de rand van de opgra-
vingsput aan de Vlaardingse Ary Koplaan vol verwachting keek naar de archeologen die daar diep in de modder wroetten en groeven naar dingen met voor mij een duizelingwekkende ouderdom. Zo maar vlak voor mijn ogen vonden ze die. Er liepen mannen rond met een colbert, overhemd en das, die papier in hun hand hadden. Er waren ook rokende mannen met manchester pakken, laarzen en scheppen, die echt aan het graven waren. De put was diep en nat ,en ik snapte niet veel van wat zich daar allemaal afspeelde. Ademloos kon ik uren naar beneden kijken, me voorstellend dat ik toch ook van die oude dingen zou vinden. Ik ben mij nu jaren later bewust dat dit het moment was waarop een passie begon, een aanhoudende zoektocht naar vroeger. De volgende dag, na mijn eerste bezoek aan de opgraving, begon het. Op weg naar school kwam ik langs een diepe bouwput. Grote draglines met bakken aan kettingen haalden grond naar boven en stortten die in gereedstaande vrachtwagens. Mijn klasgenoten knepen hun neuzen dicht vanwege het rottende veen, maar ik boog me juist voorover, speurend naar oudheden. Zonder resultaat toen. In de jaren daarna zou dat veranderen, maar het veen veranderde nooit. Ik hoef de geur maar op te snuiven en ik zie me weer zitten op de rand van de opgravingsput. Column
03-binnenwerk_def.indd 191
|
191
05-06-2008 09:37:44
AWN-lidmaatschappen A B C D E
basislidmaatschap studentlidmaatschap jeugdlidmaatschap geassocieerd lidmaatschap huisgenoot-lidmaatschap + eenmalig inschrijfgeld
€ € € € € €
40,00 25,00 20,00 21,00 15,50 5,00
Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering
- aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl
AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:
prijs in € (incl. porto) leden
niet-leden
AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)
12,95
16,95
AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)
11,75
16,75
AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)
15,50
21,50
AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)
12,50
15,00
Monografie 4. Archeologische streekbeschrijving, een handleiding (158 pag.’s)
5,65
7,95
Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)
22,95
22,95
CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)
25,00
35,00
Naaldbanden voor archivering Westerheem
14,50
Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar postgiro 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.
03-binnenwerk_def.indd 192
05-06-2008 09:37:44
Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.
4
Westerheem
AWN-leden maken geschiedenis!
het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 57 - augustus 2008
Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald Adriaan de Kraker, Ron Wielinga & Dicky de Koning Forum Hadriani: Nederlands werelderfgoed op de schop Tom Buijtendorp Een wetering door Wageningen Archeologisch onderzoek in de bebouwde kom? Charlotte Peen Romeinse prismatische flessen en potten Franรงois van den Dries
04-omslag.indd 1
04-08-2008 11:22:01
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)
Inhoud
jaargang 57 no. 4, augustus 2008
Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Scheldestraat 43, 5215 HB 's-Hertogenbosch. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl
Redactioneel ................................................................ 193 Adriaan de Kraker, Ron Wielinga & Dicky de Koning Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald ............................................ 194 Tom Buijtendorp Forum Hadriani: Nederlands werelderfgoed op de schop ................... 209 Charlotte Peen Een wetering door Wageningen Archeologisch onderzoek in de bebouwde kom? ...... 216 François van den Dries Romeinse prismatische flessen en potten ................. 223
Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart.
Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in… ede Suzanne van der A & Wouter Roessingh Pascalstraat: 9500 jaar geschiedenis op een halve hectare .................................................. 228
Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd.
Wie kent dit? Mario Kolk Pijpaarden beeld . ....................................................... 234
Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)
Literatuurrubrieken . ......................................... 237
© AWN 2008. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na vooraf gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Hooiberg Salland, Deventer ISSN 0166-4301
Leida Goldschmitz In Memoriam J.A. Trimpe Burger .............................. 235
Werk in uitvoering . ........................................... 247 Tips voor trips Archeologische uitjes .................................................. 251 Column . ................................................................... 255 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................. 256
Voor nadere informatie over lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad
Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: g.beemt@net.hcc.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog (graafkampen), Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema (onderwater-archeologie), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: awn@proportio.nl • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken):
Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, p/a Langebrug 56, 2311 TM Leiden, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: apvandenband@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: R. Wielinga, Kluutlaan 9, 4695 JK Sint Maartensdijk, e-mail: c.wielinga@planet.nl 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: awn18.bestuur@gmail.com 19. Twente: Mw. N. Otto, Erve Jenneboer 75, 7623 JH Borne, tel. 074-2670300, e-mail: otto-lankamp@versatel.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
Foto achtergrond omslag: Het indampen van de pekel tijdens eerste Archeonproef. Ron Wielinga aan het werk [foto: A. de Kraker. Zie pag. 204] 04-omslag.indd 2
04-08-2008 11:22:02
VERENIGINGSNIEUWS augustus 2008 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer
Hoofdredacteur gezocht Wim van Horssen, de hoofdredacteur van Westerheem, wil aan het eind van dit jaar zijn functie neerleggen. Wie volgt hem op? De redactie denkt aan een (amateur-) archeoloog met tijdschriftervaring of een (tijdschrift-)redacteur met kennis van de archeologie.
Het werk kost de huidige hoofdredacteur ongeveer 8 uur per week. Het is onbetaald, maar alle onkosten worden vergoed. Wie belangstelling heeft voor deze functie of meer informatie wil, kan een bericht sturen naar: w.vanhorssen@hetnet.nl
Even voorstellen... Fred van den Beemt, de nieuwe algemeen secretaris van het AWN-hoofdbestuur, en Kees Daleboudt, het nieuwe hoofdbestuurslid voor deskundigheidsbevordering, stellen zich voor via een kort interview met ondergetekende; eerst Fred van den Beemt: Fred, ik sprak je voor het eerst kort op de zeer geslaagde dag van de Noord-Nederlandse archeologie, waar je welbespraakt en deskundig de lezingen inleidde. O ja, dat was een prachtige dag! Ik was daar als secretaris van de Drentse Prehistorische Vereniging bij betrokken. En omdat voorlichting en educatie een van mijn passies is, heb ik met veel plezier de lezingen op die dag bij de bezoekers geïntroduceerd. Je bent niet afkomstig uit Drente, maar uit de Alblasserwaard; hoe ben je daar in aanraking gekomen met de archeologie? Nou, dat gebeurde al tijdens mijn lagereschooltijd; de meester van klas zes liet ons in de geschiedenisles een paar Romeinse scherven zien. Ik herkende ze, want in de tuin achter ons huis lagen meer scherven van dat soort. Ik nam er
wat mee naar school, en inderdaad... het bleken Romeinse scherven! Het enthousiasme van de meester gaf toen de doorslag: ik was verkocht! Alweer een voorbeeld van het belang van breed geïnteresseerde en inspirerende docenten! Jazeker. Ik werd dus lid van de kersverse AW(W)N-afdeling Lek-en Merwestreek en trok de Alblasserwaard in onder de bezielende leiding van Huib de Kok. We groeven proefputjes op donken, zoals de ‘Hazendonk’ en we doorzochten de oorspronkelijke oeverwallen van prehistorische kreken. We vonden scherven en vuurstenen werktuigen die in ons land nog niet waren gevonden. Werden jullie toen op een of andere manier door professionals begeleid?
I
04-katern.indd 1
04-08-2008 11:18:00
Afb. 1 De twee nieuwe AWN-bestuursleden: Fred van den Beemt (algemeen secretaris)...
Natuurlijk. Prof. Modderman en prof. Louwe Kooijmans zorgden voor zeer veel bezielende steun én deskundigheid. We leerden dus veel en werden alleen maar enthousiaster! Onder auspiciën van de Universiteit van Leiden en de ROB werden ook noodopgravingen georganiseerd. Je hebt je activiteiten niet beperkt tot opgraven: ik kwam je naam een aantal keren tegen in de archieven van Westerheem. Klopt. Ik heb verschillende opgravingen en verkenningen uit die amateurtijd in Westerheem gepubliceerd. Ook de ROB speelde een rol in je archeologieverleden, dacht ik? Ook dat. In 1970 kwam ik in Amersfoort bij de ROB in dienst; ik werd belast met het documenteren van binnenkomende en bestaande vondstmeldingen van amateur-archeologen, het begin van ARCHIS. Later begeleidde ik allerlei AWN-afdelingen bij het registreren en documenteren van vondsten. De amateurarcheologie heeft je nog een heel bijzondere ‘vondst’ opgeleverd, begrijp ik.. Je bedoelt? O ja, natuurlijk! Ik ben met de dochter van de zeer ervaren (ik zou bijna zeggen ‘professionele’) AWNamateurarcheoloog Swier Achterop getrouwd. Hoe ben je in Drenthe terecht gekomen? In 1981 verruilde ik de ROB voor het Drents Museum in Assen; ik werd daar hoofd van het archief en de bibliotheek. In 1996 verlegde ik mijn activiteiten naar de Provincie Drenthe; ik verzorgde de voorlichting en de educatie over de verkeersveiligheid. Toen ben ik secretaris van de Drentse Prehistorische Vereniging geworden.
Heb je al eens eerder gedacht aan een functie binnen het hoofdbestuur van de AWN? Dat lijkt me met jouw carrière niet zo onlogisch. Dat is zo. Je hebt gezien dat ik mijn brief aan jou als volgt begon: “We moeten ons gezamenlijk inzetten voor het behoud en uitdragen van onze oudste geschiedenis”. De AWN is in dit opzicht zeer belangrijk. De functie van secretaris was al lange tijd niet ingevuld, ik had al eerder van mijn belangstelling voor een bestuursfunctie blijk gegeven: nu vond ik het moment gekomen. Laatste vraag: hoe zie je de kansen voor de AWN in het huidige archeologische bestel? Ik zie de AWN als enige stabiele factor in de versnipperde commerciële archeologische wereld; dat biedt uitstekende kansen voor de toekomst. Daarom wil ik me, samen met de andere bestuursleden, van harte inzetten om amateurarcheologen actief, met plezier en deskundig in stad, dorp of streek bezig te laten zijn. Kees Daleboudt: Kees, ik begreep dat je een late roeping bent op het archeologische vlak. Helemaal waar. Weliswaar heb ik me op de middelbare school een tijdlang voor archeologie geïnteresseerd, maar dat kon niet anders met Henk Verhagen als biologieleraar. Maar toen ik ging studeren (theologie in Kampen, niet afgemaakt) ebde die belangstelling weg. Hoe ben je dan later toch bij de (amateur)archeologie betrokken geraakt? Dat is te danken aan Anne-Marie Visser, geen onbekende in de AWN. Zij was toen ik haar leerde kennen, alweer zo’n 15 jaar geleden, enthousiast amateurarcheoloog. Haar geestdrift was erg besmettelijk! Zij is intussen beroeps, en als archeologisch adviseur verbonden aan het Monumentenhuis Brabant. Wat raakte je in de archeologie? Ik ben vooral op zoek naar ‘hoe mensen geworden zijn, zoals ze zijn’, hun ont-
II
04-katern.indd 2
04-08-2008 11:18:00
wikkeling, de psychologische factor. Je moet me beslist niet met een troffel in de hand in een werkput zetten! Maar ik heb veel, ook wel meer praktische zaken, opgestoken van Anne-Marie’s studie. Je eigen voorgeschiedenis, behalve de theologische: hoe ziet die er uit? Na mijn studie in Kampen, mijn huwelijk in Schiedam (ik ben overigens al jaren weduwnaar) ben ik steeds dieper Brabant in gekropen, om tenslotte in Ossendrecht te belanden. Ik woon samen met Anne-Marie. Via allerlei omzwervingen in het bedrijfsleven ben ik uitgegroeid tot informatie-analist en werk nu bij de Faculteit Bouwkunde van de TU in Delft. Ok. Zo meteen kom ik nog wel even op West-Brabant terug. Maar nu toch de link met het AWN-hoofdbestuur en de portefeuille ’deskundigheidsbevordering’. Van archeologie heb ik, zoals ik al zei, niet zo heel erg veel verstand, maar des te meer van opleiden en besturen. Ik vind dat een amateur-archeoloog veel meer moet zijn dan alleen maar ‘ogen en oren’, zoals weleens wordt beweerd. Hij of zij hoort in alle opzichten een betrouwbare en deskundige partner in de archeologie te zijn. Dat te bevorderen zie ik als mijn taak. Je zat toch ook al in de AWN-commissie
Afb. 2 ...en Kees Daleboudt (bestuurslid deskundigheidsbevordering). Foto’s: Wim van Horssen.
Deskundigheidsbevordering? Zeker. Ik heb ook meegeholpen in de SNA-werkgroep Basiscursus. Dit was een mooie opstap. En mijn commissiecollega’s die allang blij waren dat ze zelf niet hoefden, steunden mijn stap naar het AWN-bestuur van harte! Ook speelde mee dat ik vanwege mijn pensionering volgend jaar meer tijd krijg. Duidelijk. Tenslotte nog even West-Brabant: hoe kijk jij aan tegen deze comateuze AWN-afdeling? In de eerste plaats: we zijn hier te klein (ongeveer 40 leden). Verder, om het maar eens duidelijk te zeggen: iedere ‘vetvlek’ heeft zijn eigen Historische (of Heemkunde-) Kring, maar de wil om echt samen te werken ontbreekt. Excursies worden goed bezocht, maar als je vraagt om mee te helpen in een bestuur, krijg je nul op het rekest. Marijn Lockefeer
Overhandiging jubileumnummer Helinium Op 17 juni ontving wethouder Robberegt van de gemeente Vlaardingen (links) het eerste exemplaar van het Westerheemjubileumnummer van AWN-afdeling Helinium uit handen van voorzitter Guus van de Poel (rechts). Deze schetste bij die gebeurtenis, die werd bijgewoond door een kleine groep leden en bestuursleden van de afdeling, AWN-voorzitter Jeroen ter Brugge en stadsarcheoloog Tim de Ridder, in het kort de 50-jarige geschiedenis van Helinium, die teruggaat tot de opgravingen in de Broekpolder en de ont-
dekking van de ‘Vlaardingen-cultuur’. Van de Poel wees er daarbij op, dat de afdeling, hoewel in Vlaardingen begonnen, nu ook elders in de Rijnmond-regio archeologisch onderzoek doet.
Foto: Ellen Groen.
III
04-katern.indd 3
04-08-2008 11:18:01
Overhandiging cheques door Hazenberg Archeologie
5 ter
Ter gelegenheid van de opening van de nieuwe vestiging van Hazenberg Archeologie in Arnhem heeft Tom Hazenberg aan AWN-afdelingen cheques waarde van € 250,- overhandigd om zo een extra stimulans te geven aan
het goede werk dat deze afdelingen verrichten. De aanleiding tot het openen van deze vestiging is voornamelijk geografisch van aard, omdat Hazenberg steeds meer opdrachten en personeel in en uit deze regio aanneemt. Vier Hazenberg-archeologen zullen vanuit deze vestiging gaan opereren.
Af b. 3 Uitreiking van de cheque door Tom Hazenberg aan de afdeling Zuid-Salland – IJsselstreek – Oost-Veluwezoom.
Agenda Berichten voor Westerheem 2008-5 dienen voor 20 augustus 2008 bij ons binnen te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 20 oktober 2008) plaatsvinden. 10 september 2008 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Eric van der Kuijl: ‘Opgraving op het Perlsteincomplex in Doetinchem in 2005’. Over het archeologisch onderzoek op het terrein van een voormalige distilleerderij, de eerste keer dat een dergelijk systematisch en grootschalig vlakdekkend onderzoek in de binnenstad van Doetinchem mogelijk was. Er zijn resten van ijzertijdakkers, middeleeuwse huizen, een grafelijk hof en een gasthuis ontdekt. Uit de 16e en 17e eeuw is rijk vondstmateriaal aan het licht gekomen, wat betekent dat Doetinchem in die periode meer was dan een plattelandsgemeente. Plaats: Cultureel Centrum ‘De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem (tegenover NS-station, parkeergarage ‘Centraal’ dichtbij). Aanvang bijeenkomst: 19.45 uur; aanvang lezing 20.00 uur. Entree: € 2,00, voor leden en donateurs € 1,50. Zaterdag 27 september 2008 Afd. Zeeland is te gast bij afdeling Lek- en Merwestreek. Beide afdelingen hebben een 'grijs verleden' plezierige contactdagen gehad! Daarom een herhaling: archeolo-
gisch heeft Dordrecht ongetwijfeld weer allerlei nieuws te bieden, en ook het nieuwe onderkomen van de afdeling aan de Noordendijk willen we graag bekijken. Programma: 11.00 u ontvangst, daarna: stadswandeling ('historische wandeling' - 'handel en wandel' - 'religieus erfgoed' - of een 'gemengde selectie') en een bezoek aan windmolen 'Kijk over den dijk' of mogelijk een interessante opgraving. Voor lunch, koffie/thee wordt gezorgd. Eigen kosten: treinreis of eigen vervoer citybus, € 0,50 per rit. (Parkeren: Energiehuis of gratis parkeren direct bij AWN). Woensdag 8 oktober 2008 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Jan Roymans: ‘Natuurontwikkeling waterbeheer en cultuurhistorie’. In beekdalen worden momenteel grote projecten gerealiseerd, gepaard gaande met grootschalige graafwerkzaamheden. Recentelijk uitgevoerd onderzoek bewijst dat beekdalen archeologisch interessant kunnen zijn. Tijdens de lezing zal dit worden geïllustreerd met archeologische vondsten uit Limburgse en Brabantse beekdalen. Voor plaats en tijd: zie lezing 10 sept.
IV
04-katern.indd 4
04-08-2008 11:18:02
Redactioneel
Kleine luiden Ik heb een vreemde smaak. Wat anderen mooi vinden, vind ik dikwijls oninteressant en bij wat anderen als verregaand saai ervaren, kan ik vaak uren doorbrengen. Onlangs werd mijn reukorgaan weer eens stevig op dit feit gedrukt. Op een gure zondag in februari stappen we in Assen uit de intercity. Buiten het station wandelen we met enkele tientallen andere mensen de stad in. Zo te zien horen ze niet echt bij elkaar, maar gaan ze alleen dezelfde kant op. Vreemd eigenlijk: zondag is er in deze stad weinig te doen. Dan realiseer ik mij dat deze straat leidt naar het Drents Museum met de beroemde en geroemde Chinese beelden. En jawel, de rij steekt de dwarsstraat over, óp naar het museum. Wij gaan rechtsaf, want wij zijn hier voor familiebezoek. Van die familie hoor ik al snel: “Jij bent zeker al bij die Chinese soldaten geweest.” Ik beantwoord deze vraag ontkennend en moet zelfs toegeven dat ik er geen moment aan heb gedacht om ze te gaan bekijken. Alom onbegrip: “Je doet toch aan archeologie en die beelden komen toch uit de grond?” Dat is zo en ze zijn ook heel bijzonder. Hoewel, puur gelet op hun buitengewoon grote aantal zijn ze niet echt zeldzaam meer, zeker niet in China. Wanneer je in aanmerking neemt dat ze daar maar op twee plaatsen zijn gevonden, zijn ze dat natuurlijk weer wel. Schitterende kunstvoorwerpen roepen maar zelden warme gevoelens bij mij op, schilderijen uitgezonderd. Aan bijvoorbeeld kerkschatten ga ik graag voorbij en deels geldt dat ook voor wat geregeld in de Nieuwe Kerk is te zien. Wel apprecieerde ik de exposities over Mexico en Indonesië, maar dat is eenvoudig te verklaren. Net als mijn collega Marijn zijn ook mij indianen sinds Karl May en Nowee nabij en veel van mijn familieleden stammen, al dan niet direct, uit Indonesië.
Hoewel ik weet dat veel zaken louter overbleven door het bestaan van een elite, maakt juist die wetenschap veel van die voorwerpen voor mij minder interessant. Daarentegen fascineren mij eenvoudige gebruiksvoorwerpen van vroegere ‘kleine luiden’. Ik geniet van openluchtmusea die veelal het leven van deze gewone man en vrouw laten zien. Ik stel me voor hoe het er in hun leven toeging. Al dan niet stoffige oudheidkamers vind ik veelal leuker dan glanzende exposities met fantastische porseleinen creaties of ingenieus vervaardigd tafelzilver. Omdat we in de grond over het algemeen veel zaken vinden van de wat kleinere luiden, interesseert de archeologie mij juist. Het brengt het dagelijks leven van die mensen dichtbij. Tijdens geschiedenislessen over Romeinen laat ik graag een stukje terra sigillata rondgaan met daarop een deel van een inscriptie. Kinderen laten hun vingers over de krassen gaan en het besef dat een Romeinse soldaat die krassen lang geleden net zo voelde, brengt hen meer in contact met de Romeinen dan hun fraaie leerboek en mijn toch zo boeiende beschrijving van leven en regering van Augustus. Zoals steeds staat ook in dit nummer zeker het een en ander van mijn gading. Zout was immers voor iedereen belangrijk en bovendien is het een verslag van een interessant experiment. Een artikel over erfgoed in Forum Hadriani is sowieso nooit weg, hoewel de aanleiding dit keer minder leuk is. Wageningen en Ede zijn voor mij interessant, want beide plaatsen behoren tot mijn eigen afdeling. Ik hoop dat deze Westerheem u allen, ongetwijfeld gezegend met een goede smaak, evenveel plezier verschaft als mij. Jan Coenraadts Voorwoord
04-binnenwerk.indd 193
|
193
04-08-2008 11:10:24
Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald Adriaan de Kraker, Ron Wielinga & Dicky de Koning
Zoutsteden in de Delta (bewerkt naar kaart van Christiaan 'sGrooten, ca 1560. Copyright Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel). Na jarenlang praten over de (on)mogelijkheid om uit verzilt veen zout te winnen volgens de productiewijze van de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd, was de samenvatting van al onze kennis op dit terrein door Leenders een flinke stap vooruit. Op grond van de reeds bekende stadia van zoutwinning uit verzilt veen en de beschrijving van Leenders is op experimentele wijze het productieproces op bescheiden schaal herhaald. Met hier en daar wat aanpassingen zijn de resultaten erg bevredigend. Ze laten niet alleen zien hoe winstgevend het zout maken uit verzilt veen moet zijn geweest. Ook laten de proefnemingen in onder meer het Archeon zien hoe de productie precies moet worden georganiseerd. Of we nu alles weten omtrent de middeleeuwse zoutwinning blijkt verder uit het artikel.
194
|
Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald
04-binnenwerk.indd 194
04-08-2008 11:10:29
Inleiding Grote delen van West-Nederland waren zo’n duizend jaar geleden nog met een dik veenpakket bedekt. In het zuidwesten was het veen reeds eerder door de zee aangetast. Delen waren verspoeld, andere met een kleilaag bedekt. Omdat veen voor tweederde uit water bestaat, verdrong het zeewater daarin het zoete water. Daarom werd het verzilte veen gedolven om het zout eruit te winnen. In meer dan twintig steden in de zuidwestelijke delta groeide de zoutwinning uit tot een belangrijke bron van inkomsten. Het weggraven van het veen kon zelfs tot een meter daling van het maaiveld leiden. In de loop van de 15e eeuw werd overgegaan op het raffineren van Frans grofzout. Tot het einde van de 19e eeuw bleef de industriële zoutinfrastructuur intact. De landschappelijke gevolgen van de zoutwinning voor het Nederlandse kustgebied zijn reeds beschreven.1 Ook de zouthandel heeft de aandacht getrokken.2 Terwijl vooral oudere schrijvers globaal de stadia van het zoutwinningsproces aanstipten, is er nu weer volop aandacht voor de wijze waarop tijdens de Middeleeuwen zout werd gewonnen.3 Dit heeft ertoe geleid het zoutprocédé volgens de middeleeuwse werkwijze uit te voeren. Daarbij waren er vier hoofdvragen. Bevatte het door de zee overstroomde veen wel zoveel zout dat het loonde om dit eruit te halen? Vanuit paleo-geografisch oogpunt waren er namelijk twijfels gerezen of het veen wel actief zout uit zeewater aan zich kan binden.4 Omdat er bij het zout maken tevens gebruik werd gemaakt van zeewater, is de tweede vraag welke meeropbrengst dit opleverde. Was alleen het uitvoeren van de hoofdstadia van het proces zoals die door oude schrijvers vermeld worden wel voldoende om een hoge kwaliteit witzout te krijgen? In de vierde plaats zou het experiment ook wat meer inzicht kunnen geven in de organisatie van het productieproces en welke hulpmiddelen daarbij van belang waren. Alvorens het experiment te beschrijven, gaan we eerst in op de historische achtergrond van het zoutzieden tijdens de Mid-
deleeuwen, waarbij aandacht aan de landschappelijke en sociaal-economische aspecten wordt gegeven. Vervolgens wordt het maken van zout op de middeleeuwse wijze aan de orde gesteld met het op grond daarvan uitgevoerde zoutexperiment. Tenslotte worden de resultaten besproken en aanbevelingen geformuleerd voor nader onderzoek. Achtergrond: landschap en economie We bekijken eerst de landschappelijke context van het zoutzieden. Zout maken uit veen veronderstelt de aanwezigheid van veen waar zout in zit. Het veen in West-Nederland vormde zich geleidelijk vanaf het Laat-Atlanticum (4500 BP) en breidde zich daarna uit. Dit gebeurde achter een zich steeds verder sluitende strandwal, waardoor de voorwaarden voor veenvorming steeds gunstiger werden. Veen vormt zich in een milieu met een slechte afwatering. Rond het begin van de jaartelling was de strandwal nog grotendeels intact, maar waren randen van het veengebied al beperkt bewoond.5 Hiermee begon ook de geleidelijke aantasting van het veen.6 Het duurde tot laat in de 3e eeuw na Chr. alvorens de zee terugsloeg. Grotere delen van de strandwal in het zuidwesten van Nederland werden weggeslagen. Als gevolg daarvan werden ook delen van het veen weggeslagen of overspoeld om vervolgens met klei te worden bedekt. Verder naar het oosten in het aldus ontstane estuarium, zoals bij Saeftinghe, ging veenvorming nog tot de 7e eeuw na Chr. door. In West-Nederland bleef het veengebied tot circa 1000 na Chr. praktisch onaangetast. Verder naar het noorden moet de zee ook al eerder via Oer-IJ, Marsdiep, Vlie en enkele kleinere inhammen een weg landinwaarts hebben gevonden. In Zuidwest-Nederland drong de zee steeds verder oostwaarts. Via het mondingsgebied van Maas en Haringvliet kwam het zeewater in 1421 zelfs tot voorbij Geertruidenberg. Bij het opnemen van zout in het veen, speelt de factor tijd kennelijk een ondergeschikte rol, want ook een kortstondige marine aantasting was al effectief.7 Intussen begon rond Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald
04-binnenwerk.indd 195
|
195
04-08-2008 11:10:30
Afb. 1 Zierikzee tijdens de 16e eeuw met de afvalbergen bij de haven (Jacob van Deventer).
196
|
1000 na Chr. het grote bedijkingsproces in de zuidwestelijke delta. De sterke toename van de bevolking leidde tevens tot het ontstaan van tal van nederzettingen, waarvan sommige tot steden uitgroeiden. Steden als Zierikzee, Brouwershaven, Tholen en Goes in Zeeland, Steenbergen, Zevenbergen en Bergen op Zoom in Brabant en Hulst, Axel, Biervliet, Oostburg en Sluis in Vlaanderen profiteerden allemaal van hun ligging aan een inham die haven werd. De steden lagen tevens in en bij bedijkte of onbedijkte veengebieden. Door de invloed van het zoute water op het veen en de beschikbaarheid van zeewater vlakbij was aanvoer van grond- en hulpstoffen voor de zoutwinning gemakkelijk. Daar de zoutziederijen zich bij steden concentreerden, waren ze verzekerd van voldoende werkkracht. Een aantal zoutsteden (Biervliet, Zierikzee, Brouwershaven, Arnemuiden, Goes) had een haringvloot die groot-afnemer van zout was. Tenslotte lagen de markten van de grote Vlaamse en Brabantse steden binnen handbereik. We bekijken de sociaal-economische aspecten wat nader aan de hand van twee zoutsteden: Zierikzee en Biervliet.
Op de plattegrond van Jacob van Deventer van Zierikzee is de plaats van de zoutziederijen aangegeven aan de ingang van de haven (afb. 1). Schepen konden vanuit het oosten de havenmonding invaren. Aan weerszijden van de haven zijn afvalhopen van de zoutverwerking getekend. Daar de haven niet was afgesloten met een sluis, kon het zeewater bij elke vloed de haven inlopen. Dit verzekerde de zoutzieders enkele uren voor en na hoogwater van de aanwezigheid van zout water. Tevens was de haven thuisbasis voor de haringbuizen van de stad. Biervliet had een bescheiden haringvloot, maar wel de meeste zoutpannen in Noord-Vlaanderen. Rond 1400 waren dit er nog circa 300, terwijl dit aantal daarna drastisch afnam.8 Niettemin kreeg Biervliet in Noord-Vlaanderen in 1439 een leidende positie, waaraan andere zoutsteden zich moesten onderwerpen. Rond 1450 moeten in de zuidwestelijke delta tussen 250 en 300 zoutpannen productief zijn geweest.9 Deze verschaften werk aan enkele duizenden mensen, al was dit slechts van begin april tot begin november.
Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald
04-binnenwerk.indd 196
04-08-2008 11:10:32
Afb. 2 Horizont met verkleuringen op de plaats van de Axelse zoutketen. De dwarslat is 4 meter (foto A. de Kraker, 1997).
Sommige van die hopen bereikten zo’n omvang, dat ze reeds door de tijdgenoot als opvallend werden beschouwd. Het afval tekent zich ook af als dikke pakketten dunne uiteenlopende zwarte lagen in stedelijke bodems, zoals dat te Zevenbergen en in Axel het geval is (afb. 2). Bij opgravingen in Axel zijn in 1997 horizonten gemaakt, waarin de kleurschakering te zien is die zo typisch is voor zelaslagen. Enkele tests op dergelijke sporen leverden concentraties zout op.10
Archeologische sporen De toepassing van zout in de Middeleeuwen was veelzijdig. Zout werd gebruikt voor het conserveren van vis. Dit verklaart de combinatie met haringvisserij in verschillende steden waar ook zout werd geproduceerd. In de tweede plaats was zout nodig om vlees te conserveren. Verder vond zout toepassing in pottenbakkerijen (grijsblauw glazuur), glasblazerijen en leerlooierijen. De middeleeuwse en ook 16e-eeuwse bronnen over de zoutraffinage bevatten een scala aan technische termen, waarvan een aantal bij het bespreken van het experiment nader zal worden verklaard. Tot op heden hebben de schriftelijke bronnen nog geen complete inventaris van een zoutkeet opgeleverd, zodat we daarvoor vooral op het archeologische onderzoek zijn aangewezen. In de zoutsteden is daar weinig systematisch onderzoek naar gedaan. Indien er al onderzoek is gedaan dan zitten de resultaten verborgen in opgravingsrapporten en veel voorwerpen en monsters liggen in depots. Om wat voor sporen gaat het?
Overigens moet uit een overzicht van de economische activiteiten in de zoutsteden blijken of er nog as van andere activiteiten in de hopen kan zitten. Bij opgravingen te Hulst (locatie Bierkaai) kwamen in 2007 eveneens zelaslagen aan het licht. Uit de lagen zijn acht monsters onderzocht.11 De resultaten wijzen op hoge concentraties calcium en mag nesium. Bovendien is ook strontium als ‘tracer element’ aangetroffen, wat duidt op het gebruik van zeewater. De kleurverschillen wit, roze en zwart worden veroorzaakt door het aanwezige calciet (afb. 3).
In de eerste plaats gaat het om afval van de zoutraffinage. Dit bestaat uit asresten die uit de pannen werden verwijderd en alle andere afval uit het productieproces.
In de tweede plaats gaat het om overblijfselen van gebouwen en werktuigen in de bodem. Dit zijn voornamelijk houtresten van de zoutketen. Een zoutkeet was een Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald
04-binnenwerk.indd 197
|
197
04-08-2008 11:10:34
Analyseresultaten Axels bodemmonster CaO% MgO% Na2O% K2O% Luchtdroog monster
26,0
6,5
0,6
0,5
Omgerekende waarden na drogen op 105 graden Celsius
28,2
7,0
0,7
0,5
houten gebouw met een rieten dak, waarvan de grootte afhing van het feit of er een of meer zoutpannen in stonden. Bovendien moest het goed geventileerd zijn, omdat in het gebouw de indamping van de pekel plaatsvond. Ook kunnen muurresten van de stookplaats onder de zoutpannen worden aangetroffen. Wat de aard van de zoutpannen betreft, lopen de meningen uiteen. Waren ze van brons, ijzer of lood? Hoe groot waren ze? Uit de zojuist aangehaalde bemonsteringsresultaten van de zelaslagen te Hulst blijkt, dat er ook flink wat concentraties ijzer zijn aangetroffen. Zout op ijzer werkt erg corroderend, dus lijkt dit op het gebruik van ijzeren zoutpannen te duiden. Verder is uit processtukken bekend dat de Vlaamse pannen rond 1530 een diameter hadden van 11 tot 12 voet, d.i. 3,06 tot 3,34 meter.12 In de derde plaats kan de bodem sporen bevatten van spullen die waren afgedankt, zoals versleten zoutpannen en -kuipen en kleinere werktuigen, zoals schoppen, schrapers, emmers, etc. Bijzonder is in dit geval het aantal kleivaten dat recentelijk in de bodem van Hulst werd aangetroffen. Deze taps toelopende vaten waren opgebouwd uit erg fijne kleizoden die naar binnen geheel waren afgesmeerd tot een gladde binnenwand. Kennelijk werd hierin een vloeistof (zeewater en/of pekel) opgeslagen, die in verband met de zoutraffinage zou kunnen worden gebracht (afb. 4). Het zoutexperiment Als handleiding voor het uitvoeren van het zoutexperiment, dat op 27 en 28 juli 2007 in het Archeon plaatsvond, werd de beschrijving van Leenders gebruikt.13 Op zijn beurt steunde hij met name voor het buitengebeuren op onder meer het 16e-eeuwse schilderij Darinckdelven dat globaal de hoofdstadia (delven, branden, raffineren) van de zoutraffinage weer-
198
|
geeft. Het experiment volgde in wezen dezelfde stadia. Maar omdat het om een tweedaagse publieksdemonstratie ging en de verschillende stadia steeds opnieuw duidelijk moesten worden gemaakt, werd een deel van het veen als ‘voorgekookt’ meegebracht. Tevens worden in onderstaande resultaten eerdere proeven uit dat jaar beschreven. In de navolgende paragraaf worden de resultaten nader geanalyseerd. Eerste stap De eerste stap was het verzamelen van de grond- en hulpstoffen. Dit bestond uit het steken van veen ergens in de zuidwestelijke delta. Dit kon niet binnendijks gebeuren, omdat het veen vanonder de kleilaag (‘darinckdelven’) moet worden gehaald waardoor er op iemands land een put zou achterblijven. Omdat dit onwenselijk was, werd veen op de oever van de Westerschelde bij Rilland gehaald (afb. 5). Hier zijn bij springtij-laag nog steeds duidelijke sporen van turfgraverij te zien en is er nog onafgedekt veen aanwezig. Omdat de zee daar dagelijks overheen stroomt, bevat het veen zeker zout. Er werd een hoeveelheid van 1 m3 veen uitgedolven. Vanwege het grote gewicht werd het veen in draagbare stukken gesneden, maar niet alles werd later gebruikt. Als tweede grondstof werd 100 liter zeewater meegenomen uit de Oosterschelde. Vergeleken met het Westerscheldewater
Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald
04-binnenwerk.indd 198
04-08-2008 11:10:35
(12-16 g/kg) had dit een zoutconcentratie van 30-32 g/kg, dus ook voor de zoutextractie uit het brok veen van de Westerscheldeoever had dit gevolgen. Tweede stap De tweede stap was het drogen van het veen. Dit kon niet ter plaatse gebeuren vanwege het tij; daarom werd het elders gedroogd. Voor het droogproces werden zes weken uitgetrokken en om het drogen te versnellen werd het veen in kleinere stukken verdeeld. Ook dit deel van het experiment vond in Zeeland plaats. Uiteindelijk werd een hoeveelheid van 11,5 kg gedroogde turf gebruikt (afb. 6). Derde stap De derde stap bestond uit het verassen van de gedroogde turf. Dit verbrandingsproces levert ‘zelle-as’ op of gewoon ‘zel-
le’. Volgens Leenders (2007) vond verbranding van de turf plaats op de plek waar het gedroogd werd, immers het vervoer van as was minder in volume en gewicht dan het vervoer van gedroogde turf. Omdat het bij het experiment om een kleine hoeveelheid gedroogd en verast veen ging, speelde de plaats van drogen en verassen geen rol van betekenis. Een gedeelte van het veen werd reeds in Zeeland verast, het overige in het Archeon. Vanwege de geringe hoeveelheid en de grote vochtigheid, werd het verassen aldaar in een platte pan gedaan. Deze werd op drie stenen gezet en met hout verwarmd. Van de kleine brokken gedroogd veen werd eerst het gewicht bepaald. Het verassen duurde uiteindelijk langer dan een uur, omdat enkele stukken veen niet volledig gedroogd waren. Op de bodem van de pan waren
Afb. 3 Aslagen in de Hulster stadsbodem. Opgraving Archeomedia, juni 2007 (foto A. de Kraker).
Afb. 4 Zicht op een van de ‘grondcontainers’ te Hulst. Opgraving Archeomedia, juni 2007 (foto's Archeomedia (links) en A. de Kraker (rechts))
Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald
04-binnenwerk.indd 199
|
199
04-08-2008 11:10:40
zoutkristallen te zien naast ‘verbrande’ zand- en kleideeltjes. Van de 11,5 kg gedroogde turf bleef na verassing 1.000 gram zelle over, dit is 8,6% (afb. 7). Vierde stap De vierde stap was het oplossen van de as in zeewater. Om hiervan de meerwaarde te weten, was eerst een liter zeewater (Oosterschelde) ingedampt. Deze leverde 20 gram zout op. Het oplossen van de as in zeewater levert pekel of brijn op. Tijdens het experiment was er geen tijd om deze massa goed te zuiveren. Dit kan alleen door de asdelen te laten bezinken en dat wat aan de oppervlakte drijft eraf te scheppen. De tijdgenoot gebruikte soms ook een mat om de pekel te zuiveren.14 Hierover beschikten we niet. Bij het experiment was deze stap in het raffinageproces overigens al uitgevoerd. De meegenomen 5 liter pekel was weliswaar met kaasdoek en koffiefilters wat gezuiverd, maar de bodem van de container bleef onzichtbaar. Het zeewater was gemengd met 230 gram as. Het onzuiver gewicht van de as was 530 gram, na grof zeven bleef er 230 gram over. Het zoutgehalte van deze pekel was reeds vastgesteld, namelijk op 52. Er schijnt een ei te zijn gebruikt om het zoutgehalte van de pekel te bepalen. Inderdaad ging het ei op den duur in de pekel drijven. Zo bleek voor 1 liter zeewater gemiddeld 160 gram ongezeefde as nodig om het ei te laten drijven. Het is duidelijk dat een zo volledig mogelijke verassing het oplossen van de zoutdeeltjes ten goede komt. Kennelijk bepaalde het ei het omslagpunt aan de hand waarvan de tijdgenoot kon aflezen of hij een bepaalde hoeveelheid zout kon verkrijgen. Vijfde stap De vijfde stap bestond uit het indampen van de pekel. Daartoe werd een soortgelijke tweede pan gebruikt met een diameter van circa 1 meter en 1 decimeter diep. Bovendien lekte de pan, wat in de Middeleeuwen ook vaak voorkwam. Of middeleeuwse zoutpannen ook buiten Vlaanderen zo groot waren, is niet bekend. Zowel over materiaal - lood, brons of ijzer
200
|
04-binnenwerk.indd 200
– als capaciteit van de pan lopen de meningen nog steeds sterk uiteen.15 Het verwarmen van de pan gebeurde tijdens het experiment met houtblokken. Bij het indampen werd een temperatuur tussen 40° en 70° Celsius bereikt, waardoor er grof zout neerslaat. Een temperatuur van 100° Celsius, waarbij fijn zout neerslaat, werd hier niet bereikt. Het indampen duurde, afhankelijk van de hoeveelheid pekel, drie tot vijf uur (afb. 8). Bij het begin van het indampen vormde zich een dun vlies aan de oppervlakte. Dit werd er afgeschept. Tijdens het indampen werd de wateroppervlakte steeds geringer en vormde zich aan de zijkant in de cirkelvorm van de pan een zoutneerslag. Ook deze werd er afgeschraapt. Tenslotte vormde zich op het eind snel een stevig vlies van kristallen over de hele oppervlakte en kort daarna was het water volledig verdampt (afb. 9). Ook deze hoeveelheden werden er afgeschept, al was het verwijderen van het zogenaamde ketelspek lastig. Bovendien was dit sterk verontreinigd, omdat hierin nog flink wat bezonken vaste zand- en kleideeltjes zaten. Al het gewonnen zout werd in een mandje gedeponeerd om verder te drogen. Zesde stap De zesde stap bestond eruit het verkregen zout te wegen en te drogen. Van precies meten kwam weinig terecht, omdat door de lekkende pan een klein gedeelte van het pekelwater was weggesijpeld. Bovendien werd het publiek regelmatig een deel van het zout getoond, en sommigen proefden ervan. Het verkregen zout was weliswaar herkenbaar van smaak, maar grauw van kleur door de genoemde verontreiniging bij het bezinken (afb. 10). Resultaten nader bekeken Met het zoutexperiment is aangetoond dat er uit verzilt veen zout kan worden gemaakt op de wijze zoals dit volgens het middeleeuwse ziedprocédé verliep. Verzilt veen bevat dus zout, maar nog niet is aangetoond of dit nu uit het plantmateriaal zelf komt of uit de sedimentresten ertussen of uit het opgenomen zeewater.
Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald
04-08-2008 11:10:41
Afb. 5 Restanten van de turfgraverij in de Westerschelde en plaats van veenmonsters (foto A. de Kraker, 2005).
Tevens is duidelijk geworden dat de hoeveelheid zout aanzienlijk kan worden vergroot als zeewater wordt gebruikt om de ‘zelle’ in op te lossen tot een hoeveelheid pekel. De tijdens het experiment vastgestelde hoeveelheden zout hebben weliswaar geen wetenschappelijke waarde, maar geven toch een richting aan. We gaan nu wat dieper op de resultaten in. Turfsteken en zeewater Het steken van turf gebeurde in het verleden op grote schaal, zowel binnendijks als in de slikken bij eb of buitendijks binnen lage ring- of moerdijken. Sommige moerdijken bleven lang bestaan. Als het veen in de winter werd gestoken bij hoge waterstanden moeten de dijken wel tamelijk hoog zijn geweest. Daarbij werd nauwelijks onderscheid gemaakt tussen de kwaliteit in gelaagdheid, behalve indien het voor brandstof werd gedolven. Het is niet duidelijk of de tijdgenoot ook lagen naar zoutgehalte kon onderscheiden. Wel is duidelijk dat hij het zoutgehalte van het veen kon vaststellen en niet zonder reden overwegend buitendijks moerneerde. Nochtans is er door verschillende auteurs op aangedrongen rekening te houden met verschil in zoutkwaliteit in dikke veenpakketten.16 Verder is, om inzicht te krijgen in de transformatie van het landschap, vooral het
volume van de gestoken turf van belang. Om praktische redenen is tijdens het experiment aan deze twee aspecten geen aandacht geschonken. Vervolgens is er zeewater gebruikt om de as in op te lossen. Uiteraard is niet bekend wat het zoutgehalte van de toenmalige zeearmen is geweest. Wel is duidelijk dat het verbreken van het contact tussen Ooster- en Westerschelde, de invloed van de zoete Schelde (rivier) op de Westerschelde heeft vergroot. In de Middeleeuwen haalden de Noordvlaamse zoutcentra hun zeewater in de Westerschelde, de Zeeuwse vooral in het Oosterscheldegebied. Bij opkomend tij zal het zoutgehalte nog groter zijn geweest dan bij afgaand. Drogen van turf Vervolgens is het drogen van de turf een stadium in het productieproces dat zeker twee tot drie maanden moet hebben geduurd. Immers, de gedolven turven moeten de afmetingen van een spadeblad hebben gehad, dus groter dan de verbrokkelde stukken die voor het experiment zijn gebruikt. Wilde men destijds al na Pasen17 met het zoutzieden beginnen, dan moest er zeker een grote hoeveelheid gedroogde turf aanwezig zijn. Het ligt dan ook voor de hand er vanuit te gaan dat de turf al aan het begin van de winter te drogen werd gezet (afb. 11). Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald
04-binnenwerk.indd 201
|
201
04-08-2008 11:10:42
Afb. 6 Brokken gedroogde turf (locatie Smokkelhoek) tijdens de eerste proef Archeon, juli 2007 (foto A. de Kraker).
Verassen van turf Door de turf te verbranden, verminderen volume en gewicht met meer dan 90%. Vanuit het oogpunt van transportkosten is het dus voordelig de turf op de plaats waar ze werd gedroogd ook ter verassen.18 Het feit dat rond 1400 in Biervliet asschepen uit Holland binnenliepen, lijkt dit te bevestigen.19 Anderzijds ging hierbij veel energie verloren, die best in de zoutketen kon worden gebruikt bij het indampen. Aangezien ook nog zeewater nodig is en een goede infrastructuur en arbeiders, is de vestiging van de zoutketen niet in de turfgebieden zelf geweest, maar bij inhammen die tot havens werden omgebouwd. De Zeeuwse centra lagen nabij gebieden waar veen buitendijks en binnendijks gewonnen werd. Bij Steenbergen was bovendien ook zoete turf aanwezig. Naarmate men de turf steeds verder weg heeft moeten halen, zal men eerder geneigd zijn geweest scheepsladingen as te kopen dan turf. Als brandstof zal dan het dichtstbijzijnde zoete turf zijn aangekocht. Behalve het feit dat de as per zak zal zijn aangeleverd, weten we over de wijze van verbranding weinig meer dan dat turven op een bepaalde wijze werden opgestapeld en met hout en riet werden verast. Uit het experiment is duidelijk dat naarmate de turf beter is verbrand er minder afval is. Hoewel ook helder is dat
202
|
04-binnenwerk.indd 202
niet alle turf even goed verbrandt, ligt dit kennelijk niet aan het feit dat veen van de ene locatie meer zout bevat dan dat van een andere locatie. Voor het experiment is de as om praktische redenen gezeefd ten einde daarna een zo zuiver mogelijke pekel te krijgen. Ook de tijdgenoot moet de voorkeur aan fijne as hebben gegeven, gelet op het feit dat er in de rekeningen sprake was van het gebruik van vlegels.20 Om te kunnen bewijzen dat het verbranden van het gedroogde veen tot as het cruciale stadium in het middeleeuws zoutprocédé is, zou men ook eerst alle vocht uit het veen kunnen opvangen en daarbij alle zoutsubstanties uitspoelen om vervolgens het zoutgehalte of –gewicht te kunnen vaststellen. Daarna zou dan het gedroogde zuivere plantmateriaal afzonderlijk op zoutgehalte of –gewicht kunnen worden getest. Uit verbranding hiervan zou dan kunnen worden afgeleid welke meerwaarde aan zout gewonnen uit de as moet worden toegeschreven. Tevens zou hiermee op de opmerkingen vanuit palaeo-geografische hoek worden gereageerd. ‘As’ oplossen in zeewater Met het oplossen van de as of de ‘zelle’ in zeewater worden meerdere doelen beoogd.
Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald
04-08-2008 11:10:44
Afb. 7 Verassing van gedroogde brokken veen, eerste Archeonproef juli 2007 (foto A. de Kraker).
Het gebruik van zeewater leidt tot een hogere concentratie zout dan alleen het indampen van louter zeewater. De huidige waarde van het Oosterscheldewater is slechts 30-32 g/kg. Het oplossen van de zoutkristallen uit de as vindt geleidelijk plaats. Alles wat niet uit de as oplost, is onzuiver. Het oplossen dient daarom niet overhaast te gebeuren en de onzuiverheden moeten voldoende de tijd krijgen om te bezinken of aan de oppervlakte te komen drijven. Het zoutexperiment in al zijn stadia in één dag te willen uitvoeren, resulteert dan ook in zout dat onvoldoende is gezuiverd. Dit doet ons realiseren dat de tijdgenoot de stadia zo heeft ingedeeld, dat het oplossen van ‘zelle’ wellicht een of meer dagen heeft geduurd en daarom ook ruim van tevoren moet zijn uitgevoerd. Een tweede aspect is het verwijderen van de onzuivere delen. Werd eerst de zuivere pekel eruit geschept en daarna de op de bodem achtergebleven smurrie pas verwijderd? Leenders laat zich daarover niet duidelijk uit.21 Zolang er geen volledige inventaris van een zoutkeet is gevonden, blijft dit gissen. In dit verband zouden de voorraadputten, in 2007 te Hulst blootgelegd, een onderdeel kunnen zijn geweest om de pekel lang genoeg te laten oplossen. Na bezinking kan de pekel er betrekkelijk eenvoudig, met een putem-
mer aan een lange stok, worden uitgeschept en daarna kon de bodem worden gereinigd. De vette kleiige graszoden in de gladde wand en op de bodem van de putten suggereren zonder meer een functie als vloeistofcontainer. Een derde aspect is het onzuivere materiaal. Dit werd na verwijdering buiten de zoutkeet gedeponeerd. Een gedeelte daarvan zit nog in de bodem van de vroegere zoutsteden, waar het een eigen dynamiek heeft gekregen. Qua kleur en chemische samenstelling is het sterk afwijkend van zijn omgeving en heeft daardoor invloed op het archeologische materiaal dat er nog meer in de bodem zit. Dit kan uiteenlopen van houtresten van de zoutketen, namelijk van palen die het strodak hebben gedragen, kapotte werktuigen uit de keet en delen van de haveninfrastructuur. Zoutketen en afvalhopen (vgl. Zierikzee, Axel en Biervliet) lagen bij de haven. Voor wat het bodemarchief van de zoutwinning betreft, ligt hier nog een belangrijk terrein braak voor archeologisch onderzoek en eventueel bodemsanering. Indampen Het indampen van de pekel heeft alleen maar zin als hij zuiver is. Dit was tijdens het uitvoeren van het experiment niet het geval. Daarnaast dient de pan waarin Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald
04-binnenwerk.indd 203
|
203
04-08-2008 11:10:46
wordt ingedampt schoon te zijn, ook dit was niet het geval. De pan die in het Archeon is gebruikt, had een diameter van amper 1 meter. Volgens Vlaamse tijdgenoten hadden de zoutpannen te Biervliet een diameter van 11 tot 12 voet (3,06 tot 3,34 m).22 Aangezien er onder de pannen werd gestookt, zal er in de praktijk een soort stookplaats of oven zijn geweest die met muurtjes van de rest van de zoutkeet was afgescheiden. Deze muurtjes moeten dan tevens de steun zijn geweest waarop de zware pan met pekel rustte. Het experiment in het Archeon was er een in het open veld; daarom werden stenen onder de platte driepootpan gezet om de juiste balans te hebben. Een ander aspect is het indampen zelf, waarbij de gewenste temperatuur, de snelheid waarmee het indampen gebeurt en de stadia van kristallisatie van belang zijn. De temperatuur kon tijdens het experiment niet doorlopend worden gecontroleerd. Om de temperatuur van een goed houtvuur constant te houden, wat essentieel was voor de kwaliteit van het zout, waren ervaring en aandacht vereist. In beginsel is voor indampen geen hoge temperatuur nodig, immers langs de kust van de VendĂŠe (Fr.) wordt elke zomer nog op natuurlijke wijze zout gewonnen. Met tussen 2.000 en 2.100
zonuren per jaar, zeewind en temperaturen van tussen 20 en 35° Celsius wordt het gekristalliseerde zout aan de oppervlakte afgeschept.23 Bij deze natuurlijke zoutwinning is die aandacht er doordat het verdampende zeewater verschillende compartimenten in de zoutpan passeert alvorens het goede zout kan worden bijeengereven. Grofzout ontstaat door de lage temperatuur. De zuidwestelijke delta stond echter bekend om zijn kwalitatief hoog fijnkorrelig witzout. Dit werd verkregen bij aanzienlijk hogere temperaturen. Bij het indampen met vuur moet er dus wel degelijk aandacht zijn voor de verschillende kristallisatiefasen, omdat er in het begin- en eindstadium zouten neerslaan, die minder aan de genoemde kwaliteit voldoen en/of voor consumptie minder geschikt zouden zijn.24 Echter, het is nog maar de vraag welk doel het zout diende; zuiver conservering van voedsel of ook smaakverrijking? Tijdens het experiment was er geen gelegenheid het zout tijdens de verschillende stadia van het indampen te onderscheiden. Wel was het duidelijk, dat er al in het begin een kristalvlies aan het oppervlak werd gevormd en dat er op het eind op de bodem een f linke hoeveelheid sterk samengekoekte substantie lag, het zogeheten keetspek. Wat daarvan nog bruik-
Afb. 8 Het indampen van de pekel tijdens eerste Archeonproef. Ron Wielinga aan het werk (foto A. de Kraker).
204
|
04-binnenwerk.indd 204
Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald
04-08-2008 11:10:51
baar was, is niet nader bepaald, maar dit zal ongetwijfeld nog zout hebben bevat. Zoutopbrengst Bij een experiment in de openlucht zijn alle gegevens die op een of andere wijze ‘gemeten’ konden worden hooguit een soort indicatie die een denkrichting aangeeft. Omdat er in de loop van 2007 nog enkele bijkomende proeven zijn verricht om zout uit verzilt veen te winnen, worden deze resultaten hier meegenomen. We zetten ze op een rijtje, maar verbinden daar geen harde conclusies aan. Omdat niet alleen de brandbaarheid van veen erg uiteenloopt, loopt ook het zoutgehalte van verzilt veen erg uiteen. Dit wordt bepaald door de plaats van herkomst. Binnendijks veen bevat minder zout dan buitendijks veen uit de slikken. Bijvoeging van water uit de Oosterschelde leidt tot een hogere zoutopbrengst dan bijvoeging van zeewater uit de Westerschelde. Hier dient direct aan te worden toegevoegd dat bovengenoemde waarden betrekking hebben op de toestand, waarin het landschap en de beide estuariums van Ooster- en Westerschelde zich tegenwoordig bevinden. Tijdens de Middeleeuwen was de situatie anders en stonden beide estuaria wat oostelijker van
zoutopbrengst per m3
Locaties (met gebruik van Oosterscheldewater)
1. Buitendijks Oosterschelde
22,8 kg
2. Buitendijks Westerschelde
11,4 kg
3. Binnendijks Tholen op 1 meter van bovenzijde
12,7 kg
4. Binnendijks Zuid-Beveland op 1 meter van bovenzijde
10,2 kg
Rilland-Bath nog met elkaar in verbinding, waardoor het verschil in zoutgehalte ook anders moet zijn geweest. Conclusie Het heruitvoeren van het middeleeuwse procédé om zout uit verzilt veen te maken, was in beginsel een geslaagde oefening. Het heeft aangetoond dat er uit de combinatie verzilt veen en zeewater een meerwaarde aan zout kan worden gehaald. Daarmee wordt duidelijk waarom er op grote schaal niet alleen in de zuidwestelijke delta van Nederland, maar ook in wat noordelijker streken op grote schaal turf is gestoken en verast om daaruit zout te winnen. Tevens heeft het ons inzicht vergroot in de verschillende stadia van het ziedproces, namelijk hoe ze kunnen zijn uitgevoerd en op welk moment en in welke volgorde er wat diende te gebeuren. Dit heeft vooral betrekking op het drogen van het gestoken veen dat zeker enkele maanden in beslag nam. Ook het zuiveren van
Afb. 9 Het kristalliseren van het zout in de pan, eerste Archeonproef (foto A. de Kraker). Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald
04-binnenwerk.indd 205
|
205
04-08-2008 11:10:53
Afb. 10 Verkregen nat, onzuiver zout tijdens de eerste Archeonproef (foto A. de Kraker).
de met zeewater vermengde as kostte geruime tijd. Tijdens het experiment kon juist door de tijdsdruk van vier proeven in twee dagen geen zuivere kwaliteit zout worden verkregen en evenmin één die zich kan meten met het moderne zout als smaakmaker. Uit de later verrichte thuisproeven kon weliswaar gedroogd zout worden verkregen, maar of deze direct gereed voor consumptie was, valt te betwijfelen. Verder zijn er tijdens de proeven diverse metingen verricht, maar die geven hooguit een richting aan waarin het toekomstig onderzoek zich dient te bewegen. Het is zonder meer duidelijk dat door verassing van turf de massa tot minder dan 10% wordt gereduceerd en dat oplossing in zeewater ongetwijfeld een grotere meerwaarde geeft dan door alleen zeewater te verdampen. Het blijft echter onopgelost of de plantresten in het veen ook een substantiële hoeveelheid zout bevatten. Dit lijkt er wel op, want door verassing komt ook dit immers vrij. Toekomstig onderzoek dient er zich dus allereerst op te richten om die plantresten uit de massa te isoleren, waarin ook nog slib en water zitten, en deze afzonderlijk te veras-
206
|
04-binnenwerk.indd 206
sen. Uit de vervolgens op te lossen asresten wordt duidelijk of en zo ja, hoeveel zout daar in zit. In de tweede plaats is het van belang om beter inzicht te krijgen in het eigenlijke kristallisatieproces. Een nadere bepaling van het soort zout dat achtereenvolgens neerslaat, is belangrijk omdat de schadelijke zouten immers ongewenst waren. Om deze twee vraagstukken op te lossen, ligt verdere proefneming in het laboratorium voor de hand. Bovendien kan dan ook met veenmonsters van verschillende locaties en vooral ook naar ligging in de veenlaag, worden gewerkt ten einde meer inzicht te krijgen in de verplaatsing van zout in veenlagen. Tevens dient van meer locaties dan alleen Hulst en Axel te worden vastgesteld welke reststoffen zich nog in de afvallagen bevinden op plaatsen waar ooit de zoutketen productief waren, zodat uitspraken gedaan kunnen worden over het aanpakken van die sites en hoe om te gaan met de archeologische resten daarin. Dankzegging Dank is verschuldigd aan de leden van de AWN-afdeling Zeeland, die bij de proe-
Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald
04-08-2008 11:10:54
Afb. 11 Spadesteken in het buitendijkse moer te Rilland (foto D. de Koning).
ven hebben geassisteerd: Leida Goldschmitz, Niek Beeke e.a. en Miriam Bloema van het Archeon (Alphen aan den Rijn). Ook Karel Leenders (Den Haag), en Guus Borger (IGBA, Amsterdam) bedankt voor het doorlezen van het manuscript. Tenslotte dank aan de Gemeente Hulst, de Woningcorporatie te Hulst en ArcheoMedia voor gebruikmaking van interne rapportage en fotomateriaal.
Adriaan de Kraker (historisch geograaf) Vrije Universiteit Amsterdam Instituut voor Geoarcheologie en Bioarcheologie De Boelelaan 1085, 1081 HV Amsterdam adriaan.de.kraker@falw.vu.nl Ron Wielinga (voorzitter AWN-afdeling Zeeland) Kluutlaan 9, 4595 JK Sint Maartensdijk Dicky de Koning (bestuurslid AWNafdeling Zeeland) Iepestraat 26, 4431 CR ’s-Gravenpolder
Noten 1 Leenders 1989; Ovaa 1975; Beekman 2007; Griede 1978; Van Geel & Borger 2002. 2 Brulez 1955; Enthoven 1996; Mertens 1963, Van der Wee 1963. 3 Leenders 2007; De Kraker 2007; De Koning et al 2007. 4 Van Geel & Borger 2002, 252-253. 5 Vos & Van Heeringen 1997, 60-67. 6 Sier 2003. 7 Van Geel & Borger 2002, 253. 8 De Kraker, Biervliet als centrum van zoutraffinage en haringvisserij, 1375 – 1583 (in druk). 9 De Kraker, 2007, 100-102. 10 Verslag Laboratorium Gent, d.d. 16 april 1998 (Prof. P. De Paepe). 11 Vermeulen (z.d.). Met dank aan ArcheoMedia en aan de Hulster woningbouwcorporatie en de Gemeente Hulst voor inzage van het rapport en het gebruik van de foto’s. 12 Rijksarchief Gent, Raad van Vlaanderen, inv.nr. 699, fol. 99ro-vo. 13 Leenders 2001; Leenders 2005; Leenders 2007. 14 Leenders, 2005, 21. 15 Leenders, 2005, 20-21. 16 Van Geel & Borger 2002. 17 Rijksarchief Gent (België), Raad van Vlaanderen, 699, fol 99ro-vo. 18 Leenders 2005, 13-14. 19 De Kraker 2007 (in druk). 20 Leenders, 2008 (update Status Questionis) 21 Leenders 2005, 19-20. 22 Rijksarchief Gent (België), Raad van Vlaanderen, 699, fol. 99ro-vo. 23 Buron 2001, 19-20. 24 Leenders 2005, 22-23; Leenders 2007, 124-125.
Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald
04-binnenwerk.indd 207
|
207
04-08-2008 11:10:56
Literatuur Beekman, F., 2007: De Kop van Schouwen onder het zand. Duizend jaar duinvorming en duingebruik op een Zeeuws eiland, Utrecht Uitgeverij Matrijs. Brulez, W., 1955: De zoutinvoer in de Nederlanden in de 16e eeuw, Tijdschrift voor Geschiedenis, LXVIII, 181-192. Buron, Gildas, 2001: Bretagne des Marais Salants. 2000 Ans d’histoire, Skol Vreizh Morlaix. Enthoven, V., 1996: Zeeland en de opkomst van de Republiek, Handel en strijd in de Scheldedelta, c. 1550-1621, Leiden. Geel, Bas van en Guus J. Borger, 2002: Sporen van grootschalige zoutwinning in de Kop van Noord-Holland, Westerheem, 242-261. Griede, J.W., 1978: Het ontstaan van Frieslands Noordhoek. Een fysisch-geografisch onderzoek naar de holocene ontwikkeling van een kleigebied. Amsterdam. Koning, Dicky en Ron Wielinga, 2007: Zout uit verzilt veen, mythe of realiteit? Zuidwesterheem jaargang 19, nr. 53, 26-37. Kraker, Adriaan M.J. de en Guus J. Borger (red.) Veen–Vis–Zout. Landschappelijke dynamiek in de zuidwestelijke delta van de Lage Landen. Geoarchaeological and Bioarchaeological Studies 8. Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam. Kraker, Adriaan M.J. de, 2007: De centra van zoutproductie in Brabant, Vlaanderen en Zeeland tussen 1400 en 1600, in: Kraker, Adriaan M.J. de en Guus J. Borger (red.) Veen–Vis–Zout. Landschappelijke dynamiek in de zuidwestelijke delta van de Lage Landen. Geoarchaeological and Bioarchaeological Studies 8. Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam, 81-113. Kraker, Adriaan M.J. de, Biervliet als centrum van zoutraffinage en haringvisserij, 1375-1583 (in druk). Leenders, K.A.H.W., 1989: Verdwenen Venen. Een onderzoek naar de ligging en exploitatie van thans verdwenen venen in het gebied tussen Antwerpen, Turnhout, Geertruidenberg en Willemstad 1250-1750. Gemeentekrediet. Historische Uitgaven, Brussel. Leenders, K.A.H.W., 2001: Het schilderij ‘Darink Delven’ in het Stadhuismuseum van Zierikzee, Kroniek van de Zeemeermin (Schouwen-Duiveland), 26, 21-34. Leenders, K.A.H.W., 2005: Middeleeuws zout uit de delta. Status questionis als basis voor nader onderzoek. Leenders, K.A.H.W., 2007: Het middeleeuwse zoutwinningsproces, in: Kraker, Adriaan M.J. de en Guus J. Borger (red.) Veen–Vis–Zout. Landschappelijke dynamiek in de zuidwestelijke delta van de Lage Landen. Geoarchaeological and Bioarchaeological Studies 8. Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam, 113-131. Mertens J., 1963: Biervliet, een laatmiddeleeuws centrum van zoutwinning (1e helft XVe eeuw), Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Nieuwe reeks, 105-117. Ovaa, I., 1975: De zoutwinning in het zuidwestelijke zeekleigebied en de invloed daarvan op het landschap, Boor en Spade 19, p. 54-68. Sier, Maaike, (red.) 2003: Ellewoutsdijk in de Romeinse tijd. (ADC Rapport 200), Bunschoten. Vermeulen, A.J., (z.d.) Darinkdelven in de Middeleeuwen: zout was goud! Rapport ArcheoMedia), (niet gepubliceerd). Vos, P.C. en R.M. van Heeringen, 1997: Holocene geology and occupation history of the Province of Zeeland. In: M.M. Fischer (ed) Holocene evolution of Zeeland (SW Netherlands. Haarlem, 5-109. Wee, H. van der, 1963: The growth of the Antwerp market and the European economy, The Hague, 3 vols.
208
|
04-binnenwerk.indd 208
Middeleeuws proces van zoutzieden als experiment herhaald
04-08-2008 11:10:56
Forum Hadriani: Nederlands werelderfgoed op de schop Tom Buijtendorp
De als Werelderfgoed genomineerde Romeinse stad Forum Hadriani bij Leidschendam-Voorburg gaat steeds verder op de schop. In een dit jaar af te ronden promotieonderzoek worden voor het eerst vrij compleet de contouren van deze stad beschreven, inclusief de nog weinig onderzochte oostelijke helft.1 Daaruit blijkt dat nieuwe bouwplannen een ernstige bedreiging vormen. De internationaal bezien bijzondere archeologische sporen worden stap voor stap weggegraven en de resterende delen spelen nauwelijks een rol in de ruimtelijke ontwikkeling. Dat is niet alleen historisch bezien een ernstige situatie, maar tast ook de Nederlandse geloofwaardigheid bij de Unesco aan. Bij Leidschendam-Voorburg ligt de bij de Unesco als Werelderfgoed genomineerde Romeinse stad Forum Hadriani. In een dit jaar af te ronden promotieonderzoek worden voor het eerst vrij compleet de contouren van deze stad beschreven, inclusief de stadsindeling in het nog nauwelijks opgegraven oostelijke deel. Een combinatie van factoren maakt dat deze archeologische resten van groot internationaal belang zijn. Op de eerste plaats is
het zeker in het noordwesten van Europa zeer zeldzaam dat een Romeinse stad grotendeels onbebouwd is gebleven. De paar andere plaatsen waar dit ook het geval is, zoals Xanten en Silchester, genieten internationaal grote bekendheid. Daarbij is Forum Hadriani representatiever, omdat de omvang overeenkomt met het gemiddelde voor Romeinse steden. Bekende steden als Pompeii maar ook Xanten en Silchester geven vooral een
Afb. 1 Reuvens bij de opgraving van Forum Hadriani (bron: RMO, Leiden)
Forum Hadriani: Nederlands werelderfgoed op de schop
04-binnenwerk.indd 209
|
209
04-08-2008 11:10:57
beeld van de voor die tijd zeer grote steden. Veel meer steden hadden een omvang vergelijkbaar met Forum Hadriani. Dat had veel te maken met de beperkte mogelijkheden van de Romeinse landbouw om grote bevolkingsconcentraties te voeden zonder bijzondere plaatselijke welvaart of inmenging van de overheid. Daarbij biedt Forum Hadriani ook een goed beeld van de bebouwing in de stad. Naast de publieke voorzieningen zoals de stadsmuur, het badhuis, tempels en een haven, zijn er ook complete woonwijken opgegraven, wat vrij zeldzaam is. Daarbij zijn de verschillende huistypen vertegenwoordigd, van vrij eenvoudig tot zeer uitbundig met zuilen, marmer en een eigen badvleugel. Verder levert het nieuwe onderzoek aanwijzingen voor de ligging van het forum, het amfitheater en de grafvelden, Zodoende valt een vrij compleet beeld te vormen van een Romeinse stad. Behalve dat het terrein grotendeels onbebouwd is, is ook bijzonder dat dankzij het grondwater houten restanten bewaard zijn gebleven die in veel Romeinse steden al lang zijn verdwenen. De sporen beneden het maaiveld zijn soms zeer goed geconserveerd, terwijl er boven de grond geen bouwwerken meer te zien zijn. Zo bevinden zich nog objecten in de bodem die tonen dat in Romeinse steden naast steen ook veel hout werd gebruikt. Bij recente opgravingen kwamen bijvoorbeeld waterputten van complete wijnvaten tevoorschijn en een groot versierd stuk houtsnijwerk in de vorm van een dierenkop. Ook bleken delen van de houten havenkade nog zeer goed bewaard gebleven. Niet minder belangrijk zijn de normaal gesproken vergankelijke resten van ander organisch materiaal zoals leer en etensresten, die veel leren over het stadsleven in die tijd. De stad bij Voorburg-Leidschendam is internationaal bezien extra interessant, omdat het de eerste, of in ieder geval een van de eerste, door keizer Hadrianus (118 – 138 na Chr.) gestichte steden is. Zelden is zo goed zichtbaar hoe een door Hadri-
210
|
anus gestichte stad planmatig werd ingedeeld. Het promotieonderzoek levert nieuwe aanwijzingen op dat de opzet van de stad het nieuwe politieke beleid van Hadrianus reflecteert. Hadrianus koos ervoor de expansie van het Romeinse Rijk te staken en de grenzen te consolideren. De beroemde muur van Hadrianus in Groot-BrittanniĂŤ is daarvan een voorbeeld, maar ook het forum van Hadrianus bij Leidschendam-Voorburg. De consolidatiepolitiek van Hadrianus heeft grote invloed gehad op de ontwikkeling van Europa, inclusief de vorming van een aantal nog steeds bestaande grenzen tussen landen en/of culturen. Bovendien is in Forum Hadriani zichtbaar hoe Hadrianus het centrale bestuur probeerde te combineren met een groot respect voor de plaatselijke situatie en gebruiken, een thema dat nog steeds zeer actueel is. Veel meer dan zijn voorgangers zocht hij de burgers op om met hen in discussie te geraken, en ging uithoeken als het Cananefaatse gebied niet uit de weg. Daarbij bleef de reizende keizer met zijn grote meetrekkende staf wat betreft de grote staatszaken het Imperium direct besturen. Mogelijk was Forum Hadriani in 121/122 na Chr. zelfs korte tijd informeel bestuurscentrum van het Romeinse Rijk. De Randstad-metropool is inmiddels een van de grootste stedelijke agglomeraties in Europa. Ook vanuit dat perspectief is er veel voor te zeggen om dit kleine stukje groen met de eerste stedelijke kern voor het nageslacht te behouden. Hetzelfde geldt vanuit het perspectief van de regeringshoofdstad. In het Haagse Museon staan de Romeinse wegwijzers opgesteld waarop de Romeinse stad wordt vermeld en die in Den Haag zijn opgegraven. Het terrein met de resten van Forum Hadriani is inmiddels aan weerszijden ingesloten door Haags grondgebied, de stad die zelf nooit stadsrechten verwierf. Daarmee is de site voldoende nabij om een rol te spelen in de historie van de regeringszetel. Zoals eerder betoogd in Westerheem, zou Forum Hadriani ook een rol kunnen spelen in het Nationaal Histo-
Forum Hadriani: Nederlands werelderfgoed op de schop
04-binnenwerk.indd 210
04-08-2008 11:10:57
risch Museum, waar een aantal sites mogelijk via webcams continu in beeld kunnen worden gebracht.2 Maar voor zo’n visuele verbinding moet er dan wel wat te zien zijn. Weinig zichtbaar Met uitzondering van wat informatiepanelen, is er weinig gedaan om iets van Forum Hadriani zichtbaar te maken. De huidige beperkte aandacht voor de Romeinse restanten staat in schril contrast met vroeger. In het begin van de 19e eeuw is in Voorburg een van de vroegste wetenschappelijke opgravingen uitgevoerd door de eerste hoogleraar in de archeologie ter wereld, C.J.C. Reuvens. De mogelijkheid dat hier Forum Hadriani gelegen kon hebben, sprak sterk tot de verbeelding. Later die eeuw, toen een deel via opgravingen was blootgelegd, werd al gesproken van een Nederlands Pompeii.3 Kennelijk geldt hier de wet van de remmende voorsprong. Want inmiddels valt van de andere Romeinse stedelijke nederzettingen in de regio veel meer
te zien, zoals in Nijmegen, Heerlen, Maastricht, Tongeren en Xanten. Bij Forum Hadriani geldt zeker dat ‘je het pas ziet als je het door hebt’. Behalve de bijzondere resten onder de grond, is er ook de afdruk die de stad in het landschap heeft achtergelaten. Met het recente promotieonderzoek is duidelijk geworden dat er nog veel meer van die afdruk herkenbaar is dan lang werd gedacht. Er bestaat de internationaal bijzondere situatie dat binnen de inmiddels dichte bebouwing de ligging van de stad als een groene long haar aanwezigheid verraadt. Grote delen liggen nog onbebouwd onder een stadspark, volkstuinen en groenvoorzieningen. Daarbij heeft de stad een afdruk achtergelaten in de vorm van de ligging van wegen en perceelgrenzen. Een deel van de Romeinse hoofdweg blijkt nog tot in recente tijd als weg gebruikt te zijn. Ook valt bijvoorbeeld het verloop van de stadsmuur op bepaalde plaatsen te volgen aan de hand van perceelgrenzen, of wegen die afbuigen om
Afb. 2 Deze schets illu streert hoe het Romeinse wegenplan van Forum Hadriani weer zichtbaar gemaakt kan worden. Waar wegen niet met zekerheid zijn vastgesteld, zou dat met een afwijkend verhardingsmateriaal van de wandelpaden aangegeven kunnen worden. De ligging van de paden is op deze schets indicatief. In het eind dit jaar te publiceren proefschrift zal de plaatsaanduiding scherper zijn.
Forum Hadriani: Nederlands werelderfgoed op de schop
04-binnenwerk.indd 211
|
211
04-08-2008 11:11:01
een hoek van de stad te omzeilen. Stadspark ‘Forum Hadriani’ Onbekend maakt onbemind. Het zou daarom voor verdere bescherming van het archeologische monument van groot belang zijn de contouren van de stad veel duidelijker zichtbaar te maken in een groen archeologisch stadspark ‘Forum Hadriani’. Dat zou behalve het huidige park ook de rest van de Romeinse stad grotendeels bestrijken, dus inclusief het voormalige landgoed Arentsburg (nu ‘Nieuw Hadriani’), de volkstuinen, speelweide/trapveldje en de tuin van het Diaconessenziekenhuis. Het ondergrondse archeologisch erfgoed zou leidend moeten zijn in de ruimtelijke ordening. De situatie met veel groenvoorzieningen leent zich daar uitstekend voor. Met een eenvoudige herinrichting van de wandelpaden valt al een belangrijk deel van het karakteristieke wegenstel van Forum Hadriani aan te geven (afb. 2). Daarbij zou de aard van het verhardingsmateriaal kunnen aangeven of de ligging van de betreffende weg met een grote mate van zekerheid is vastgesteld, of nog hypothetisch is. Met een oorspronkelijke breedte van ongeveer vijftien meter (inclusief stoepen), kunnen ook wegen voor autoverkeer in een dergelijke aanpassing worden meegenomen, voor zover dit geen verstoring van de archeologische restanten tot gevolg heeft. Te denken valt aan het hoe dan ook opnieuw inrichten van het terrein van het appartementencomplex ‘Nieuw Hadriani’’ en de parkeerplaatsen en groenvoorziening van het ziekenhuis. Maar ook het stadspark en nabijgelegen trapveld bieden mogelijkheden met een aangepast padenstelsel, bij voorkeur met goed contrasterend verhardingsmateriaal. Vanaf een hoger punt, bijvoorbeeld bovenop het ziekenhuis, zouden de contouren van de Romeinse plattegrond overzien kunnen worden. Dat perspectief, en/of (satelliet) beelden uit de lucht, zouden in het Nationaal Historisch Museum getoond kunnen worden in combinatie met een maquette van Forum Hadriani in dat
212
|
museum. In het park zelf kan net als in Tongeren een duurzame stenen maquette van Forum Hadriani worden geplaatst met hetzelfde stratenplan. Verder kunnen hier en daar borden met de luchtopname als referentiepunt worden getoond. Traditionele parkaanleg Een dergelijk groen archeologisch stadspark laat zich verder aankleden in de traditie van de landgoederen van Arentsburg en Hoekenburg. Deze hebben de verschillende stadia van parkarchitectuur doorgemaakt. Het rechthoekige patroon van de Romeinse wegen van Forum Hadriani sluit goed aan bij de geometrische patronen van de eerste parken die de eveneens bij de Romeinen geliefde beheersing van de natuur uitdroegen. Dat was zichtbaar in zowel de renaissancestijl uit de 16e en het begin van de 17e eeuw, als in de classicistische tuinstijl uit de 17e eeuw. Bij deze laatste stijl was er nog meer nadruk op de hoofdassen, wat in dit geval de twee Romeinse hoofdwegen kunnen zijn die elkaar loodrecht kruisen. Ook waren er in deze stijl volop tuinbeelden. Vergrote replica’s van in Voorburg opgegraven Romeinse beeldjes van bijvoorbeeld een hazenwindhond en de doornuitrekker, kunnen in het park worden geplaatst. Hetzelfde geldt voor bustes van bekende Romeinen die de plaats waarschijnlijk hebben bezocht, zoals Corbulo en Hadrianus. De destijds in de tuinarchitectuur toegepaste doolhoven kunnen worden gebruikt om met dergelijke heggen de proporties van een Romeins huis weer te geven. De aan het eind van de 18e eeuw opgekomen landschapsstijl biedt ook aanknopingspunten. Zo werd in de vroege fase van deze stijl onder invloed van de Verlichting veel gewerkt met borden ter overdenking, een educatief aspect dat terug kan komen in uitlegborden over de Romeinse stad. Een voorbeeld is een kaart van het Romeinse Rijk met Forum Hadriani als (zeer tijdelijk) bestuurscentrum. Een ander voorbeeld is een tekst uit de werken van de historicus Suetonius
Forum Hadriani: Nederlands werelderfgoed op de schop
04-binnenwerk.indd 212
04-08-2008 11:11:01
die hij schreef in de periode dat hij waarschijnlijk ook kort in Forum Hadriani verbleef. Dat geschiedwerk heeft nog steeds grote invloed op het beeld dat het grote publiek van de Romeinen heeft. Ook waren in de landschapsstijl ruïnes een geliefd romantisch element. Te denken valt aan een reconstructie van een stukje van de stadsmuur met ruïne-achtige uiteinden. Dat kan op een plek achterin waar de rand van het park nog steeds dezelfde richting heeft als die muur, een relict dat zo weer zichtbaar wordt. Ook waren tempelachtige constructies geliefd, die de vorm zouden kunnen krijgen van replica’s van zuilen op de plaats van Romeinse tempels van Forum Hadriani. Evenzo kunnen onder meer in een stenentuin (lapidarium) replica’s worden opgesteld van wijaltaren en bijvoorbeeld mijlpalen die de stad vermelden. Ook andere elementen uit de tuinarchitectuur zijn goed bruikbaar zoals de zichtlijnen die onder meer relaties tussen verschillende zones kunnen weergeven. De nog aanwezige landschapstijl bij het landhuis Hoekenburg past uitstekend in het geheel, omdat dit deel buiten de Romeinse stadsmuur ligt. Ook modernere elementen uit de tuinarchitectuur zijn bruikbaar. Zo kan een langgerekte bovengrondse stenen vijver met zitranden over circa vijfendertig meter lengte de breedte van de insteekhaven tonen. In die vijver zouden de stukken hout gebruikt kunnen worden waarvoor na de opgraving van 2007/2008 geen conserveringsbudget beschikbaar was. 4 In de vijver kan getoond worden hoe onder water Romeins hout geconserveerd blijft, met als prettige bijkomstigheid dat het betreffende hout alsnog bewaard blijft. Door de stukken van wijnvaten in een of meer cirkels te plaatsen, steekt de wijnton(nen) op de bodem van de vijver uit de grond. En liggend aan de bodem bevestigd, valt de aangepunte vorm van een grote eiken kadepaal te bewonderen. Verder kunnen andere niet gedeponeerde restanten van de laatste opgraving gebruikt worden om te illustreren wat er zoal in de haven werd aan-
gevoerd, bijvoorbeeld een berg met tufstenen en een andere hoop met baksteen. De opgegraven omgevallen havenkade kan als voorbeeld dienen voor een replica van een houten hekwerk in het verlengde van een of beide kades. Met bloemperken en heggen vallen andere structuren te markeren. Replica’s van de opgegraven houten wagenwielen en wijnvaten laten zich ook goed inpassen, evenals een reconstructie van de grote waterput in het stadscentrum. Het promotieonderzoek biedt dus de mogelijkheid om met beperkte middelen een herinrichting te realiseren, resulterend in een groen archeologisch stadspark ‘Forum Hadriani’. Het Romeinse wegenstelsel kan worden gebruikt om de verschillende delen van het park beter op elkaar aan te laten sluiten, terwijl de verschillende zones toch hun eigen karakter behouden. Het park zou een goede balans bieden tussen open ruimtes en meer begroeide delen. Consolidatie van die groene long zou in dit snel bebouwd rakende stadsgebied zeer welkom zijn. Tegelijk wordt het archeologische monument duidelijker zichtbaar gemaakt zonder te vervallen in attractiepark-achtige oplossingen. Het is bijvoorbeeld goed mogelijk een aarden wal aan te leggen op de plek waar mogelijk het amfitheater lag, en met een heg zou het verloop van een stuk stadsmuur aangegeven kunnen worden. Maar het zou qua uitstraling primair een groenvoorziening blijven in de oude traditie van de educatieve stadsparken. Het park moet de sfeer van de oude landgoederen vasthouden en met de landhuizen Arentsburg en Hoekenburg in harmonie zijn. Ook mag de herinrichting het bodemarchief niet aantasten, zodat ingegraven vijvers en diepwortelende bomen vermeden moeten worden. Voordelen Een groen archeologisch stadspark is voor alle betrokkenen aantrekkelijk. De gemeente Leidschendam-Voorburg versterkt het historisch profiel en zet zichzelf internationaal op de kaart. Zo zullen Forum Hadriani: Nederlands werelderfgoed op de schop
04-binnenwerk.indd 213
|
213
04-08-2008 11:11:01
bijvoorbeeld luchtfoto’s met het wegenstelsel van de Romeinse stad veel in buitenlandse publicaties gebruikt worden. Verder ontwikkelt de gemeente die een aantrekkelijke groene woonstad claimt te zijn, een hoognodige groenvoorziening met allure. Dat is tevens voor de direct omwonenden een aantrekkelijke oplossing, temeer omdat hiermee het alternatief van wegenbouw of bebouwing veel minder waarschijnlijk wordt. De beheerder van het luxe appartementencomplex ‘Nieuw Hadriani’ krijgt de kans deze prestigieuze naam veel meer inhoud te geven. Zo kunnen de bewoners vanaf hun balkon het Romeinse stratenpatroon zien, gevormd door de wandelpaden op het terrein met hier en daar een replica van bijvoorbeeld een altaar of van brokken zuil. Daarmee levert het geheel voor de projectontwikkelaar een blijvende promotiewaarde. En het ziekenhuis creëert voor de patiënten en gasten een fraaiere groene omgeving met vanuit de meeste kamers uitzicht op Forum Hadriani. Aardig detail is dat dit een van de eerste plaatsen in Nederland was waar artsen hun publieke functie vervulden, onder wie mogelijk Aemilius Deciminus, de arts met wie blijkens een grafschrift de uit Forum Hadriani af komstige Victoria Verina was getrouwd. Het is te hopen dat de nieuwe inzichten ervoor zorgen dat de gemeente Leidschendam-Voorburg en andere betrokken partijen doorkrijgen hoeveel meer er te doen is met dit bijzondere erfgoed, en wat de unieke archeologische waarde is. Daarbij is grote haast geboden omdat het monument acuut wordt bedreigd door ingrijpende bouwplannen. Terwijl de bouw van de tweede fase van het appartementencomplex ‘Nieuw Hadriani’ nog moet beginnen, zijn er al weer vergevorderde plannen om het ziekenhuis op het oostelijke deel van de Romeinse stad uit te breiden, inclusief diep in de grond stekende parkeergarages. Daarbij dreigt opnieuw een flink stuk van de Romeinse stad te worden weggegraven en overbouwd te raken. Ook zijn er vergevorderde plannen via het zogeheten Trekvlie-
214
|
tracé dwars door de Romeinse stad een verbinding aan te leggen tussen het knooppunt Ypenburg van de A12 en de A4 bij het industrieterrein De Binckhorst. Tegelijk kan dat een positief voorbeeld worden indien wordt gekozen voor een geboorde tunnel ruim 11 meter onder het monument. Dat is een stevige investering met als extra voordeel dat erboven geen grote bouwprojecten vallen te verwachten. Overigens zou het effect deels teniet gaan als de groene zone wordt opgeofferd aan een bovengrondse tramverbinding, een oud plan dat nooit helemaal uit beeld is verdwenen. Als er een nieuwe bestemming voor de volkstuinen wordt gevonden, zou het fraaier zijn de publieke groenvoorziening in fase 2 van het groene archeologische stadspark over dit gebied uit te breiden. Dan zou namelijk een nog groter deel van het Romeinse wegenstelsel zichtbaar en publiek toegankelijk gemaakt kunnen worden. Een rechthoekig bouwblok (insula) zou dan bijvoorbeeld plaats kunnen bieden aan een kinderboerderij met dieren van Romeins formaat, zoals het Drentse heideschaap. Ook zou er plaats zijn voor een heemtuin met Romeinse kruiden. Ook zou het Burchpad gereconstrueerd kunnen worden, de middeleeuwse opvolger van de Romeinse hoofdweg van de stad. Dat laatste is overigens ook mogelijk met behoud van de volkstuinen. Conclusie Met de lopende en mogelijke nieuwe bouwprojecten is veel geld gemoeid. Dat kan leiden tot snelle beslissingen gericht op korte termijn resultaten. In dergelijke processen raakt het bredere perspectief gemakkelijk uit het oog. Het is de vraag of het niet te laat zal zijn als men de mogelijkheden van het monument echt begint door te krijgen. Het zou extra wrang zijn als honderden miljoenen worden geïnvesteerd in een tunnel om iets te behouden dat via een andere weg langzaam wordt afgebroken. Het tijdstip zou daarom wel eens zeer nabij kunnen zijn dat de provincie en/of de landelijke politiek haar verantwoordelijkheid moeten nemen. Anders kan Forum Hadriani bin-
Forum Hadriani: Nederlands werelderfgoed op de schop
04-binnenwerk.indd 214
04-08-2008 11:11:02
nenkort van de nominatielijst voor Werelderfgoed worden geschrapt omdat er teveel is verwoest en niet veel meer valt te zien. Een vergelijking met het opblazen van de Boeddhabeelden in Afghanistan lijkt overtrokken. Maar het is de vraag of latere generaties met meer distantie dat ook nog zo zullen zien, als onderzocht wordt hoe het toch zover heeft kunnen komen. Dat de betrokken instanties anno 2008 niet door hadden dat de restanten van Forum Hadriani internationaal van grote waarde waren en stap voor stap op de schop gingen, kan niet langer het argument zijn. Als je het door hebt, dan zie je het immers ook. Verdere vernietiging zou daarom plaats moeten maken
voor het streven Forum Hadriani definitief op de Werelderfgoedlijst van de Unesco te plaatsen en het gehele terrein navenant te beschermen. Herdershoeve 3 1251 DE Laren (NH) Noten 1 De auteur hoopt eind 2008 op de VU Amsterdam op dit onderwerp te promoveren. 2 Buijtendorp, T.M., 2007: Een nieuwe kijk op ons verleden. Archeologische stratigrafie in het Nationaal Historisch Museum, Westerheem 56 (2007), 358-366. 3 Schayes, A.G.B., 1838: Les Pays-Bas avant et durant la domination romaine II. Bruxelles, 383-384. 4 De paalresten liggen nu op de stort van de opgraving.
-advertentie-
‘POKEN EN STOKEN, BROUWEN EN KOKEN, ARCHEOLOGIE EN GESCHIEDENIS VAN 100 AMBACHTELIJKE OVENS’ DOOR ALEIKE VAN DE VENNE 272 pagina’s, waarvan 16 in kleur. Rijk geïllustreerd, 97 pagina’s catalogus, ISBN 978-90-71312-08-3 In deze publicatie worden 100 ovens uit 24 Nederlandse steden, ooit gebouwd voor bierbrouwen, broodbakken, verven, zeepen zoutzieden en het maken van kaarsen, op een systematische manier beschreven. Tevens worden de historische achtergrond van de verschillende ambachten en de technologische innovaties toegelicht. Met de opgegraven ovens uit de periode 1300-1900 vormt dit boek het eerste overzichtswerk van ambachtelijke ovens in Nederland. Prijs voor leden (incl. verzendkosten) is € 12,50 en voor niet leden € 15,00. De uitgave kan worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar postgiro 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding AWN-reeks 4.
Forum Hadriani: Nederlands werelderfgoed op de schop
04-binnenwerk.indd 215
|
215
04-08-2008 11:11:04
Een wetering door Wageningen Archeologisch onderzoek in de bebouwde kom? Charlotte Peen
In de Rooseveltweg in Wageningen, op de plaats waar ruim 35 jaar lang een brede strook asfalt het straatbeeld bepaalde, is in de periode juli 2006 tot en met april 2007, van noord naar zuid, een singel aangelegd (afb. 1). De aanleg van de singel is archeologisch begeleid. Hoewel de aangetroffen archeologische sporen en vondsten op zichzelf misschien niet zo bijzonder lijken, levert het onderzoek een belangrijke bijdrage aan de beeldvorming over de intactheid, en daarmee samenhangend de archeologische (verwachtings)waarde, van bebouwde komgebieden in het algemeen en het gebied ten noorden van de historische kern van Wageningen in het bijzonder. graafseweg, naar de ligging van de gegraven waterloop de Dijkgraaf langs deze route – werden in deze periode lange rijen woningen gebouwd. Tussen deze arbeiderswoningen stonden nog de boerderijen en tabaksschuren die herinnerden aan de vroegere bestemming van de Buurt (afb. 2). Het waren de laatste overblijfselen van het in de Vroege Middeleeuwen ontstane buurtschap Brakel (Bracola), met brink1 en woerden2, en de Stadsbrink (zie afb. 3).3
Afb. 1 Topografische weergave van het projectgebied. Onderzocht is alleen het deel van het tracé in paars kader. Rode cirkel toont locatie boerderij Tarthorst.
216
|
Historische situatie De Rooseveltweg is gelegen in de ‘Benedenbuurt’ van Wageningen, een oude arbeidersbuurt direct ten noord(oost)en van de historische binnenstad, aan de voet van de stuwwalflank. Al in de tweede helft van de 19e eeuw werd de ‘Benedenbuurt’ bestemd voor uitbreiding van woongebied. Langs eeuwenoude wegen – de Rooseveltweg heette toen nog Dijk-
Tegenwoordig is van het oude wegenpatroon, het relatief open gebied met grote tuinen, schuren en schilderachtige boerderijen niets meer te bekennen. Dwars door de oude Benedenbuurt werd in de jaren ’60 van de vorige eeuw een tweebaansweg aangelegd, de Rooseveltweg, ter ontsluiting van de toen nog geplande nieuwbouw in de uiterwaarden langs de Rijn. Het hele gebied ging volledig op de schop. Oude boerderijen en latere arbeiderswoningen maakten plaats voor flats en rijtjeshuizen. Begin jaren ’70 werd ook de laat-middeleeuwse boerderij Tarthorst met bijgebouwen gesloopt. De Tarthorst lag ter hoogte van de huidige weg Haverlanden, ten zuiden van de rotonde Kennedyweg - Rooseveltweg (afb. 1 - 4). 4
Een wetering door Wageningen
04-binnenwerk.indd 216
04-08-2008 11:11:06
Oorspronkelijk zou op de plek van de Tarthorst een kleine versterking hebben gelegen, gebouwd door de hertog van Gelre om de bisschop van Utrecht te tarten.5 Bij de sloop van de boerderij kon helaas geen archeologisch of bouwhistorisch onderzoek worden uitgevoerd. Archeologisch onderzoek Hoewel het projectgebied aan de Rooseveltweg op de vigerende gemeentelijke archeologische verwachtingskaart – vanwege bebouwing – was aangeduid met een lage archeologische verwachting6, besloot de gemeente Wageningen een deel van de aanleg van de singel in het wegtracé archeologisch te laten begeleiden. Gezien de verschillende vondstmeldingen van amateur-archeologen in de omgeving en de resultaten van historischgeografisch onderzoek was de verwachting dat zich onder het gedeelte van de Rooseveltweg tussen de Kennedyweg en de Lawickse Allee nog waardevolle archeologische resten konden bevinden. De aanlegwerkzaamheden moesten in verband met het afsluiten van de belangrijke verkeersroute dwars door Wageningen in fasen worden uitgevoerd. Uiteindelijk heeft het archeologisch onderzoek, verspreid over een periode van in totaal 10 maanden, ongeveer 12 werkdagen in beslag genomen. Landschappelijke ligging De Rooseveltweg ligt in het pleistocene dekzandlandschap van de Gelderse Vallei. Dit gebied met dekzandwelvingen en -vlakten, al dan niet afgedekt door een plaggendek7, vormt een overgangsgebied tussen de hoger gelegen, lage stuwwalflank met plaggendek in het oosten van Wageningen (‘de Eng’) en de lager gelegen dekzandvlakten en -laagten, afgedekt door komklei en/of veen, in het westen van Wageningen. Het gedeelte van de Rooseveltweg dat archeologisch is begeleid, bevindt zich op de westgrens van het gebied met dekzandwelvingen dat is afgedekt met een plaggendek en maakt in geomorfologisch opzicht dus deel uit van het grotere complex akkergronden, waartoe ook ‘de Eng’ behoort.
Tijdens het archeologisch onderzoek bleek het bodemprofiel op veel plaatsen verstoord en vergraven tot op het sporenvlak.8 Er zijn geen sporen van een plaggendek aangetroffen. Onder het oude wegtracé bleek wel een antropogeen pakket van ca. 90 cm aanwezig, laagsgewijs ontstaan door de aanleg van de Rooseveltweg en de bouw en later sloop van de voormalige bebouwing. Kenmerkend voor de in het gebied aanwezige vochthoudende, lager gelegen, maar welvende dekzandgronden zijn de aangetroffen roestvlekken (oxidatie) op gemiddeld 125 cm beneden maaiveld (ca. 7,45 m +NAP), een blauwgrijs gekleurde schone C-horizont (reductie) op gemiddeld 150 cm beneden maaiveld (ca. 7,20 m +NAP) en geringe mate van veengroei in lokale depressies. Bronstijd tot Romeinse tijd In de intacte delen van het sporenvlak op gemiddeld 110 cm beneden maaiveld (ca. 7,60 m + NAP) werden archeologische sporen waargenomen. Het oudste materiaal dat uit de Rooseveltweg naar boven is gekomen, betreft enkele scherven aardewerk uit de Bronstijd of Vroege IJzertijd. Het materiaal is afkomstig uit verschillende (paal)kuilen verspreid over het
Afb. 2 Een luchtfoto van de situatie vóór de aanleg van de tweebaans Rooseveltweg in 1958. De Rooseveltweg is van noord naar zuid, midden op de foto, aangelegd. Rode pijl = Van Uvenweg; groen pijl = loop van de Dijkgraaf; gele cirkel = kruispunt Lawickse Allee – Rooseveltweg; rode cirkel = boerderij Tarthorst. (Bron: Van der Zalm 2005. Copyright AVIODROME Luchtfotografie – Lelystad).
Een wetering door Wageningen
04-binnenwerk.indd 217
|
217
04-08-2008 11:11:09
a.
b.
Afb. 3 Uitsnedes van historisch-geografische kaarten van de omgeving van de huidige Rooseveltweg. Met rood ter oriëntatie aangegeven de globale ligging van boerderij Tarthorst. a) Kadastrale kaart van de Benedenbuurt 1830. (Bron: Stichting Werkgroep Kadastrale Atlas Gelderland 1983). b) De structuur van Wageningse Buurten op basis van percelering en wegenpatroon. (Bron: Vervloet & Veldhorst 1985).
Afb. 4 Begin jaren ‘70 werd de boerderij Tarthorst met tabaksschuur afgebroken. (Bron: Steenbergen 1987, 51).
218
|
onderzoeksgebied. De exacte context en oorsprong van het materiaal is niet duidelijk. Vermeldenswaardige sporen uit de IJzertijd en/of Romeinse tijd zijn met name een boomstamwaterput en een waterkuil aangetroffen aan de westzijde van het tracé op respectievelijk ca. 60 m en ca. 70 m ten noorden van de rotonde Van Uvenweg – Rooseveltweg (put 1, deel 3, afb. 6 en 7). Zo’n 60 m ten zuiden van
deze rotonde is aan de oostkant van het tracé in werkput 4 eveneens een waterkuil aangetroffen met daarin aardewerk uit de IJzertijd en Romeinse tijd. De boomstamwaterput is aangelegd op de plaats waar ook drie oost-west georiënteerde greppels uit de IJzertijd en Romeinse tijd lagen. De greppels, boomstamwaterput en waterkuilen bevinden zich in of juist ten noorden van de Brakelse brink (afb. 3b). De greppels representeren wellicht een oude (inheems-) Romeinse erfafscheiding op de plaats waar in de Vroege Middeleeuwen de brink is ontstaan. Ook de waterputten tonen aan dat het gebied direct rondom de Brakelse brink al in de IJzertijd en Romeinse tijd bewoond moet zijn geweest. Waterputten en greppels zijn randstructuren van een erf. Mede gezien de geringe hoeveelheid vondstmateriaal, het ontbreken van grote hoeveelheden (paal)sporen en de lange tijdspanne hebben we hier vermoedelijk te maken met de periferie van verschillende nederzettingen. De bijbehorende nederzettingskernen moeten waarschijnlijk in oostelijke richting worden gezocht.
Een wetering door Wageningen
04-binnenwerk.indd 218
04-08-2008 11:11:14
Middeleeuwen en Nieuwe tijd Ten noorden van de Van Uvenweg (afb. 6 en 7) zijn een aantal smalle noord-zuid georiënteerde greppels uit de Late Middeleeuwen (1300 – 1400) aangetroffen die lijken overeen te komen met het perceleringsysteem zoals weergegeven op af b. 3a (ten noorden van de Brakelse brink). Mogelijk kunnen deze greppels direct in verband worden gebracht met de brink zelf of het tiendblok (‘Turkstiend’) ten noorden van de brink (afb. 3b).9 Ten zuiden van de Van Uvenweg zijn in de werkputten 4, 5 en (de noordkant van) 6 sporen gedocumenteerd die kunnen worden toegeschreven aan de Brakelse woerden (afb. 3b). Het betreft een reeks kuilen en paalkuilen en een mogelijke structuur uit de periode Vroege Middeleeuwen tot en met Nieuwe tijd. De – wat onduidelijke – structuur ligt op ca. 35 m ten zuiden van de Van Uvenweg, vrijwel direct ten zuiden van de brink. Een aantal oost-west georiënteerde verstoringen representeert mogelijk de verschillende 19e-eeuwse perceelsgrenzen die op afb. 3a in dit gebied zichtbaar zijn. Er zijn verder geen oudere perceelsgreppels in dit gebiedsdeel aangetroffen, behalve wellicht een kleine greppel in het westprofiel van put 5, ca. 115 m ten zuiden van de rotonde. Op basis van het aarde-
Tentoonstelling Museum De Casteelse Poort Wageningen De Rooseveltsingel is een onderdeel van het Reconstructieplan Rooseveltweg. Sinds de jaren ’60 van de vorige eeuw een in Wageningen veel bediscussieerd plan. Het hele planproces ‘van Rooseveltweg naar Rooseveltsingel’ wordt komend najaar in de tentoonstelling ‘Sporen van Water, Rooseveltweg 'Singel' in het Wageningse Museum De Casteelse Poort in beeld gebracht. Met hulp van onder andere ADC ArcheoProjecten is er in de tentoonstelling aandacht voor de resultaten van het archeologisch onderzoek aan de Rooseveltweg. Aan de orde komt ook de politiek-maatschappelijke component van het verhaal. Verder worden historisch-geografische aspecten (Dijkgraaf) en het huidige en historische beleid met betrekking tot watergebruik, watervoorziening, waterberging en waterbeheer en herstel van waterlopen en -grachten in Wageningen in de tentoonstelling verweven. De tentoonstelling zal in het kader van Open Monumentendag (met als thema ‘Sporen’) medio september 2008 worden geopend. Meer info op: http://www.casteelsepoort.nl.
werk (Mayen-achtig baksel) wordt deze greppel gedateerd in de Merovingische/ Karolingische periode.10 Op ca. 150 m ten zuiden van dezelfde rotonde is in het oostprofiel van put 5 een waterput gevonden met een naar beneden toe steeds kleiiger en humeuzer wordende kern (afb. 8). Onderin werd een uitgeholde boomstam zichtbaar. De put moet, gezien de datering van het aardewerk uit de insteek (500 – 700) en de datering van het aardewerk uit de vulling (400 – 900), in de Vroege Middeleeuwen
Afb. 5 Overzichtsfoto van het onderzoek aan de Rooseveltweg (Foto: ADC ArcheoProjecten).
Een wetering door Wageningen
04-binnenwerk.indd 219
|
219
04-08-2008 11:11:16
Afb. 6 Overzicht van de ligging van alle werkputten. (Bron: ADC Rapport 917, afb. 4). Afb. 7 Alle sporenkaart van werkput 1, deel 3 en 4. (Bron: ADC Rapport 917, bijlage 2).
zijn uitgegraven en buiten gebruik zijn geraakt rond 900. Hoewel in het smalle tracé ter hoogte van de putten 4, 5 en 6 weinig sporen werden aangetroffen, werpen de (goed geconserveerde) sporen nieuw licht op de ouderdom (en functionele structuur) van Brakel, waarover tot op heden nog maar weinig bekend is.11 Opmerkelijk is dat alleen ter hoogte van de woerden nederzettingssporen aanwezig waren uit de (vroeg-)Merovingische en Karolingische periode.12 Oud wegenpatroon Van het oude wegenpatroon tussen de Brakelse brink en de Stadsbrink zijn weinig sporen aangetroffen. Wellicht dat de twee grote, door ADC als ‘recente’ en/of ‘natuurlijke verstoring’ geïnterpreteerde vlakken in het wegtracé, aan de noordkant van put 4 en in put 6/7, archeologische weergaven zijn van de Brakelse brink en de grotere openbare wegen ten
220
|
04-binnenwerk.indd 220
zuiden daarvan, zoals die op afb. 2 en 3 te zien zijn.13 Het is ook heel goed mogelijk dat de verstoorde vlakken ontstaan zijn als gevolg van sloop van voormalige bebouwing langs deze infrastructuur. Midden in het vlak met verstoringen in werkput 7 bevinden zich op een afstand van 300 m naar zuiden vanaf de rotonde wel een aantal paalkuilen en een structuur bestaande uit kuilen en paalsporen (afb. 9, structuur 2). De sporen behorende bij de structuur zijn op basis van vulling en kleur in de Nieuwe tijd gedateerd. Mogelijk betreft het een gebouwtje dat ooit in de open ruimte (plein) tussen de Brakelse brink en Stadsbrink heeft gestaan (afb. 3a en b). Stadsbrink en Dijkgraaf Het zuidelijke deel van werkput 7 toont de archeologische restanten van de Stadsbrink (afb. 9). Duidelijk herkenbaar is de bocht in de loop van de oude Dijkgraaf (spoor 42). De Dijkgraaf was hier aan de
Een wetering door Wageningen
04-08-2008 11:11:20
oostkant beschoeid met houten planken en paaltjes. Vondstmateriaal uit dit spoor is te dateren vanaf de 18e eeuw. Vrij dicht langs de loop van de Dijkgraaf zijn een aantal 18e en/of 19e eeuwse waterputten en beerputten na de sloop van de vroegere bebouwing in de bodem achtergebleven. Dit zijn putten behorende bij de (achter) erven van de bebouwing langs de Dijkgraaf (afb. 2 en 3a). Waterput spoor 43 is opgemetseld uit baksteen (formaat 18 x 10 x 6 cm). Waterput spoor 45 kwam onder een recente greppel vandaan en heeft geen mantel of beschoeiing. Beerput spoor 39 is een misvormde ton gemaakt van houten planken met twee metalen hoepels daaromheen; beerputten sporen 40 en 44 zijn gemaakt van losgestapelde, hergebruikte bakstenen (formaat respectievelijk ? x 10 x 5 cm en 22 x 10 x 6 cm). Boerderij Tarthorst Op de locatie waar boerderij Tarthorst moet hebben gelegen, hebben gezien de mate van bodemverstoring relatief weinig begeleidingswerkzaamheden plaatsgevonden. Restanten die van de boerderij afkomstig kunnen zijn, betreffen een uit bakstenen vervaardigd fundament (stiep) aan de noordkant van put 1, exact ter hoogte van de weg Haverlanden, en een waterput in het midden van put 3, 50 m verder naar het noorden (afb. 6). De rode bakstenen van de stiep hebben het formaat 24,5 x 12 x 5,5 cm. Dit baksteenformaat komt vanaf de 14e eeuw voor. Aangezien dit de enige stiep is die is aangetroffen, kan verder niets gezegd worden over de structuur waartoe deze zou kunnen hebben behoord. De waterput bestond uit een ton gemaakt van houten planken. Bovenin de ton bevond zich een puinrijke zandvulling met veel vondstmateriaal, ontstaan door het dichtgooien van de put; onderin een humeuze, schone vulling, zonder vondstmateriaal. Het vondstmateriaal uit de bovenlaag kan gedateerd worden in de periode 1400 tot 1800. De opgebrachte laag waar de put uit is gegraven, bevat vondstmateriaal uit de periode 1300 tot 1900. Vermoedelijk is de put gegraven op het erf van de Tarthorstboerderij in een
Afb. 8 Boomstamwaterput in werkput 5. (Bron: ADC Rapport 917, afb. 12).
Afb. 9 Alle sporenkaart van werkput 7. (Bron: ADC Rapport 917, bijlage 7).
Een wetering door Wageningen
04-binnenwerk.indd 221
|
221
04-08-2008 11:11:25
latere periode (Nieuwe tijd) en in de 19e of 20e eeuw dichtgestort. Het laatmiddeleeuws materiaal is waarschijnlijk opspit uit oudere lagen. Conclusie Het onderzoek aan de Rooseveltweg illustreert in feite de problematiek van door gemeenten in bebouwde kommen wel of niet verplicht te stellen kleinschalig archeologisch onderzoek. Gebieden die in de 20e eeuw bebouwd zijn geraakt, worden vaak als volledig verstoord aangemerkt. Er kunnen hier echter nog intacte bodems met archeologische resten voorkomen die kunnen bijdragen aan het optekenen van de ontstaansgeschiedenis van dorpen en steden in deze gebieden vanaf de (Late) Prehistorie. Over de voorlopers van deze dorpen en steden is meestal nog maar weinig bekend of gedo-
cumenteerd. Gezien de beperkte kennis en de weinige mogelijkheden die er zijn onderzoek uit te voeren in bebouwde kommen lijkt het enerzijds voor de hand liggend elke gelegenheid die zich voordoet onderzoek uit te voeren aan te grijpen. Anderzijds zijn (de intacte delen van) deze terreinen in omvang zo klein en vaak zo moeilijk toegankelijk dat je je af kunt vragen wat de archeologische waarde van dergelijk onderzoek is en hoe redelijk het is kostbaar archeologisch onderzoek te laten plaatsvinden. Een vraag die samenhangt met wat men lokaal belangrijk vindt en die eigenlijk pas na afloop van het onderzoek kan worden beantwoord. Scheldestraat 43 5215 HB ’s-Hertogenbosch chpeen@hotmail.com
Noten 1 Een brink is een veelal door bomen en boerderijen omgeven open ruimte aan de rand van een gehucht (buurtschap), een verzamelplaats voor vee. 2 Woerden of ‘Worthblöcke’ zijn regelmatige, blokvormige percelen die als oorsponkelijke akkerkampen beschouwd mogen worden en net groot genoeg waren (1,5 tot 4 ha) om in het levensonderhoud van één (middeleeuws) gezin te voorzien (Vervloet 1984, 43 e.v.). 3 Vervloet & Veldhorst 1985. 4 Met dank aan Luuk Keunen, historisch-geograaf Wageningen Universiteit. 5 Steenbergen 1987. 6 Hessing (red.) 2004, Maatregelenkaart Buitengebied, Waarden en verwachtingenkaart Buitengebied. 7 Van den Berghe 2008, 39-45 (Kaartbijlage 1, code Ew en EwC (plaggendek)). 8 Wijsenbeek, Opbroek & Beckerman 2007, 13. 9 Van het gebied aangemerkt met ‘Turkstiend’ is bekend dat daar omstreeks 1750 door de familie Torck tiend werd geheven. De familie Torck is vermoedelijk in de eigendomsrechten van de St. Janskapittel getreden, waartoe (dit deel van) Brakel in eerste instantie, in elk geval omstreeks 838, behoorde (Vervloet & Veldhorst 1985). 10 Wijsenbeek, Opbroek & Beckerman 2007, 20, 24. 11 Vervloet & Veldhorst 1985. 12 Wijsenbeek, Opbroek & Beckerman 2007, 24. Dat het gebied rondom de brink al in de IJzertijd bewoond werd, bleek al uit het voorgaande. 13 Deze vlakken bevinden zich respectievelijk aan de noordkant van werkput 4, tussen de rontonde Van Uvenweg – Rooseveltweg en 25 m ten zuiden daarvan, en in werkput 6/7, tussen 200 en 350 m ten zuiden van de rotonde. Literatuur Berghe, K.J. van den, 2008: Gemeente Wageningen: een archeologische waarden- en verwachtingskaart met AMZadviezen, RAAP-rapport 1535, RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. Hessing, W.A.M. (red.), 2004: Beleidsnotitie Archeologische Monumentenzorg Gemeente Wageningen, Vestigia rapportnummer V115, Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie, Amersfoort. Steenbergen, A.G., 1987: Een verdwenen stuk Wageningen, De oude Beneden- en Bovenbuurt, Uitgave van de H.V. 'Oud-Wageningen' en P.C. Schroeder, Wageningen. Vervloet, J.A.J., 1984: Inleiding tot de historische geografie van de Nederlandse cultuurlandschappen, Wageningen PUDOC. Vervloet, J.A.J. & A.D.M. Veldhorst, 1985: Enkele opmerkingen over de Middeleeuwse occupatie van Wageningen, op basis van percelering en wegenpatroon, Historische Reeks van de H.V. ‘Oud-Wageningen’, nr. 3, Wageningen. Wijsenbeek, F.C., M. Opbroek & S.M. Beckerman, 2007: Wageningen Rooseveltweg, Een Archeologische Begeleiding, ADC Rapport 917 (conceptversie) (met bijdragen van: N. Jaspers, F.C. Wijsenbeek, S.B.C. Bloo en C. van Pruisen), ADC ArcheoProjecten, Amersfoort. Zalm, Th. van der, 2005: Van boven bekeken, Wageningen, 1923 – 1983, V + W Collective / Aviodrome Luchtfotografie Lelystad, Hoogeveen.
222
|
Een wetering door Wageningen
04-binnenwerk.indd 222
04-08-2008 11:11:25
Romeinse prismatische flessen en potten François van den Dries
In het laatste nummer van Westerheem van 2007 verscheen een verslag van de opgraving Culemborg, Caetshage, waaraan ook leden van de AWN hun bijdrage hebben geleverd. In dit verslag is onder andere sprake van een prismatische fles van het type Isings (Is.) 50a (afb. 1).1 Van deze fles is ook een foto van de bodem afgedrukt. Het is deze bodem die de aandacht trok, omdat daar een fabricagefout zichtbaar is (afb. 2). Prismatische flessen en potten (Fragmenten van) prismatische flessen en potten zijn samen met (fragmenten van) ribkommen gidsfossielen voor de Romeinse periode. Deze flessen en potten worden geblazen in een open samengestelde vorm of mal. Bij zowel de flessen als de potten is het lichaam in de vorm geblazen en worden de mond, lip en oor (fles) en de wijde opening (pot) vrij afgewerkt. De flessen en potten zijn er met een verschillend aantal zijden, variërend van drie tot twaalf zijden. De meeste flessen hebben vier of zes zijden en potten vier zijden. Qua grootte is er een driedeling te maken. De kleinste zijn vijf tot tien centimeter hoog, met zijden van drie tot vijf cm; de meeste gangbare maat is tien tot twintig centimeter hoog, met zijden van vijf tot tien cm met een onderverdeling in korten-dik en lang-en-smal; en dan is er het grootste formaat dat tot een halve meter hoog kan zijn met in verhouding lange zijden.2 De flessen hebben een of twee oren (‘selderij’-, band- of lintoor), afhankelijk van de bodemvorm.3 De lip is verdikt door het glas een of tweemaal om te vouwen. De flessen en potten dateren vanaf de tweede helft van de 1e eeuw tot in het begin van de 3e eeuw; de potten dateren tot in de 2e eeuw. De flessen zijn zelden versierd, en als dat het geval is, is het een
eenvoudige versiering op een of meer van de zijden.3a Vanaf het begin van de 3e eeuw begint het aantal prismatische flessen terug te lopen en het lijkt of deze worden vervangen door andere typen vormgeblazen flessen. De flessen lopen alle naar onderen iets schuin naar binnen - een millimeter is al voldoende - om ze makkelijker uit de vorm te kunnen halen. De mallen, respectievelijk de bodemmerken van de flessen
Afb. 1 Romeins flesje afkomstig uit de opgraving Caetshage te Culemborg (foto: L. de Jong, ARC).
Romeinse prismatische flessen en potten
04-binnenwerk.indd 223
|
223
04-08-2008 11:11:26
Afb. 2 Onderzijde van het flesje van afb. 1 (foto: L. De Jong, ARC).
werden ook gebruikt bij de fabricage van de potten.4 De potten hebben een grotere opening en ze hebben anders dan bij de flessen slechts in een enkel geval een of meer oortjes, eerder bedoeld om een deksel of vlies met een touwtje vast te zetten dan om de pot eraan vast te pakken.5 Meestal zijn ze ook lager dan de flessen. Wanneer alleen de onderkant gevonden wordt, is het dus moeilijk uit te maken of het een fles betreft of een pot. De meeste prismatische flessen en potten hebben een bodemmerk. Wat de precieze betekenis daarvan is, is nog niet duidelijk. Er zijn een aantal mogelijkheden. Zo kan het glaswerk zijn gesigneerd door de glasblazer; het kan ook een merk-
teken zijn van de handelaar, of zelfs van de producent van de inhoud van het glas; maar ook kan het een kwaliteits- of herkomstaanduiding zijn. Opvallend is dat het steeds verpakkingsmateriaal betreft en geen luxe glas voor gebruik aan tafel. Daarbij staat de inhoud steeds in relatie tot de (glazen) verpakking. Ook valt op dat het glaswerk zonder uitzondering in een natuurlijke kleur is uitgevoerd, van waterig lichtblauw naar lichtgroen tot groen en bijna kleurloos, wat een snelle visuele controle van de inhoud mogelijk maakt. De flessen en potten zijn dus bedoeld voor opslag en transport van voedsel. In de klassieke literatuur vinden we nog een andere functie. In Columella’s boek over landbouw vinden we deze potten vermeld voor de inmaak van voedsel: ”Hun [het villapersoneel] volgende taak is
224
|
04-binnenwerk.indd 224
om op een geschikte plaats geschikte vaten klaar te zetten voor de opslag van de oogsten. (…) De vaten dienen te zijn van keramiek of van glas en moeten er in voldoende aantal zijn, meer dan ze groot zijn. (…) Van belang is dat ze een wijde opening hebben en dat de wanden recht naar beneden lopen, niet schuin zoals bij amforen.”6 Recent is er onderzoek gedaan naar de productie van deze flessen7 - de productie van potten is daarmee te vergelijken. Uitgaande van een voldoende voorraad glas kan één glasblazer die alleen werkt, dus zonder de hulp van een leerjongen of knecht die hem gereedschappen of glas aanreikt, vijf flessen in een uur maken. Onder grote tijdsdruk maakt hij wellicht een fles meer en met een assistent erbij kan sneller worden geproduceerd. Rekenend met een productietijd van zes uren per dag (in de werkplaats moet ook tijd beschikbaar blijven voor voorbereidend en afrondend werk); uitgaande van een vijfdaagse werkweek (de Romeinse kalender kende veel feestdagen), en voor het gemak gerekend met 50 werkweken per jaar, komen we op een productie van 5 x 6 x 5 is 150 flessen per week en minstens 7500 flessen per jaar. Gaan we ervan uit dat een werkplaats meerdere glasblazers met assistenten in dienst had, dan komen we op getallen die wijzen op een bepaalde massaproductie. Iedere werkplaats had zijn eigen bodemmerk en gezien het grote aantal verschillende bodemmerken8, moeten de geproduceerde aantallen in de miljoenen gelopen hebben. Tevens geeft dit aan hoe groot de vraag van de consumenten naar deze flessen was. Vandaar dat dit type glaswerk als gidsfossiel kan dienen. De fabricage en de Culemborgse fles Zoals al vermeld, zijn de prismatische flessen en potten vormgeblazen. Voor het maken van prismatische flessen werd een open en samengestelde vorm of mal gebruikt van keramiek of van kalksteen.9 Deze mal bestond uit vier losse zijden voor het lichaam, die over een bodemmal pasten. De zijden werden bijeen gehouden en over de bodemmal geplaatst zodat
Romeinse prismatische flessen en potten
04-08-2008 11:11:27
zij niet konden verschuiven. Tijdens het glasblazen moet deze mal vochtig zijn en om te zorgen dat deze vochtig blijft, wordt de mal af en toe nat gemaakt. Daarbij kan het gebeuren dat de glasblazer de mal té nat maakt. Als hij dan de mal gebruikt, worden met het inbrengen van de paraison ( het voorbereide en licht uitgeblazen glas aan de blaaspijp) en het contact van dit hete glas – de werktemperatuur is circa 1050°C – de mal en het water zodanig verhit dat de ontstane stoom het glasoppervlak deformeert. Met de fles is verder niets mis maar de bodem ziet er niet goed uit.10 Het interessante aan de Culemborgse fles (met een tweeledig bandoor) is dat de bodem (met het merk: twee concentrische ringen en in elke hoek een uit het glas komende ronde punt) deze typische schade heeft opgelopen tijdens de fabricage. Het glasoppervlak is erg bobbelig geworden met een vervaagd bodemmerk. Wat ook duidelijk zichtbaar is op de foto zijn enkele partikels keramiek. Deze stammen van de bodemmal en zijn losgekomen door de thermische schok die iedere keer ontstaat wanneer een fles wordt geblazen in de mal; op een gegeven moment desintegreert de mal waardoor stukjes loskomen.11 Hierdoor is ook duidelijk dat de Culemborgse fles is gemaakt met een keramieken mal en niet met een (kalk-)stenen mal. Deze typische fabricagefout wordt niet zo vaak aangetroffen, maar er zijn wel een aantal vergelijkingsvondsten, onder andere in Augst (Zwitserland). Daar werden twee bodemfragmenten van prismatische flessen Is. 50 gevonden met dezelfde karakteristieke beschadiging, en mogelijk vier bodemfragmenten.12
de Rijn als handelsroute en de grote rol van Keulen als glasproducerend en -verwerkend centrum. Wellicht nog interessanter zou de vermelde scherf van een glas Is. 2 zijn. Is. 2 is een ingesnoerd kommetje van dezelfde vorm als keramiek Dragendorff 27. Dit zou de eerste keer zijn dat een dergelijk glas in Nederland wordt gemeld.14 Echter, de scherf is beschreven als geblazen, terwijl Is. 2 gemodelleerd of gevormd - beter in het Engels beschreven als ‘slumped’ is en na afkoelen bijgeslepen en gepolijst.15 De genoemde 61 scherven zijn ook opmerkelijk, omdat ze - gezien de grootte van Is. 2 - dan erg klein moeten zijn. Indien ‘geblazen’ correct is moet het een andere vorm zijn dan Is. 2. Het voorkomen van Is. 2 zou ook interessant zijn vanwege de datering: Tiberisch-Claudisch.16 Het glas is dan lang in gebruik geweest, voordat het aan de overledene in het graf werd meegegeven.17 Conclusie Tijdens de opgraving in Culemborg, Caetshage is een unieke fles opgegraven, niet alleen voor Nederland. Zowel wat betreft
Afb. 3 Romeinse flessen, tentoongesteld in het Limburgs Museum op de tentoonstelling ‘Breekbaar Verleden’ (zie Westerheem 3, 2007, pag. 175).
Het is op de Culemborgse fles voor het eerst dat het bodemmerk wordt aangetroffen. Het bodemmerk is niet eerder aangetroffen in Nederland noch in de literatuur13, maar er is in archeologische depots nog veel vergelijkbaar glaswerk dat nog niet gepubliceerd is. Wellicht zit daar een identiek exemplaar tussen. Een herkomst uit Keulen is waarschijnlijk gezien de ligging van beide plaatsen aan Romeinse prismatische flessen en potten
04-binnenwerk.indd 225
|
225
04-08-2008 11:11:34
de fabricage(fout) als het bodemmerk. Nader onderzoek – door een specialist – van het overige glaswerk verdient aanbeveling. Dit artikel pleit dan ook voor meer belangstelling voor ons verleden door de overheden en het ter beschikking stellen van meer financiële middelen voor het onder-
Noten 1 Schoneveld 2007, 408-424, i.h.b. 413-414. De vondsten zijn ook beschreven in het opgravingsverslag, Vanden Borre et al. 2004, zij het zeer summier en wat dan beschreven is ook foutief: de vorm Is. 2 is - zonder uitzondering - nooit van geblazen glas. Voor de vormen en typen van Romeins glaswerk zie Isings 1957. 2 Exemplaren zijn bekend uit Avenches in Zwitserland en Kent in Groot-Brittannië. 3 Rechthoekige flessen hebben twee oren, alle andere (vierkant, zeshoekig enz.) slechts een oor. 3a Een exemplaar met een circusvoorstelling en gestileerde planten in Massabo 1999, 114. 4 Dit is na te gaan bij complete exemplaren zoals aangetoond is in Augsburg (Duitsland), zie Rotloff 1999. Bij fragmenten (anders dan hals- en randfragmenten en oren) is het door de grote gelijkenis van de vormen meestal niet mogelijk te bepalen of het potten of flessen betreft. Bij wand- en bodemscherven wordt er in de regel van uitgegaan dat het flessen betreft, zonder goede reden. Hierdoor zijn potten onterecht in de statistieken zwaar ondervertegenwoordigd; zie ook Cool & Price 1995, 185. 5 Er is een pot met oortjes bekend uit Trier; GoethertPolaschnek,1977. 6 Columella boek XII, iv,4-5, citaat; eveneens XII,lviii,1.
zoek daarnaar. Daarmee kunnen dan ook, waar nodig, specialisten worden aangesteld, zodat de informatie die in de vondsten zit, er ook uitgehaald kan worden. Nassauplein 36 5046 PB Tilburg jbmvandendries@home.nl
7 Taylor 1997/1998. 8 Foy & Nenna 2006a en b. 9 Van den Dries 2007a, 33-34, 75; Van den Dries 2007b, 23-38. Andere vormen, zoals bekers, werden in een gesloten vorm geblazen. Gesloten vormen zijn ook van boven dicht en laten net voldoende ruimte open voor een nauwe hals van de paraison; de bovenkant van het glas (bij bekers) wordt na afkoelen afgesprongen. 10 Voor de productiewijze zie Van den Dries 2007a, 53-55; voor de glastemperatuur zie Van den Dries 2007a, 127. 11 Van den Dries 2007b, 23-38. 12 Rütti 1991, band 2: catalogusnummers 3131 en 3132, p. 143 en 334 (afbeeldingen) zeker en mogelijk catalogusnummers 3086 en 3087, p. 141 en 330. 13 Foy & Nenna 2006a en b; Cool & Price 1995, 179-203; Allan 1983, vol. 1, 389-405 en vol. 3 form G2 nrs. 16-83. 14 Wellicht dat in Nijmegen nog een of meer ongepubliceerde exemplaren existeren. Dergelijk kostbaar glas mag verwacht worden bij het officierskorps van een castra (legioensvesting). 15 Van den Dries 2007a, 46-48. 16 Grose 1989, 254-256. 17 Het graf is gedateerd enkele jaren rond 100 na Chr.; Schoneveld 2007, 413.
Literatuur Allen, D., 1983: Roman Glass from Selected British Sites, unpublished thesis University College, Cardiff. Columella, Lucius Iunius Moderatus. De Re Rustica. Vertaald door Forster, E., 1979: On Agriculture and Trees, Cambridge (USA), Harvard, London. Cool, H.E.M. & J. Price, 1995: Roman vessel glass from excavations in Colchester, 1971 – 1985; Colchester Archeological Report 8, Colchester. Dries, F.M.A. van den, 2007a: Breekbaar Verleden. Romeins Glas in de Lage Landen, Utrecht-Venlo. Dries, F.M.A. van den, 2007b: Some notes on Roman mould material and the technique of moulding for glassblowing, in: Journal of Glass Studies, volume 49, 23-38. Foy, D. & M.-D. Nenna (eds), 2006a: Corpus des signatures et marques sur verres antiques. Volume 1 – La France. l’AFAV Aix-en-Provence, Lyon. Foy, D. & M.-D. Nenna, (eds), 2006b: Corpus des signatures et marques sur verres antiques. Volume 2 – Belgique, Luxembourg, Allemagne, Autriche, Suisse, Slovénie, Hongrie, Croatie, Espagne, Portugal, Maghreb, Grèce, Chypre, Turquie, mer Noire, Proche-Orient, Égypte, Soudan, Cyrénaique, France (addenda). l’AFAV Aix-en-Provence, Lyon. Goethert-Polaschnek, K., 1977: Katalog der römischen Gläser des Rheinischen Landesmuseums Trier, Trierer grabungen und Forschungen Band IX, von Zabern Verlag, Mainz. Grose, D.F., 1989: Early Ancient Glass, Toledo Museum of Art, Toledo. Isings, C.I., 1957: Roman Glass from Dated Finds, Archaeologica Trajectina II, Groningen/Djakarta. Massabo, B.,1999: Magiche Trasparenze. I vetri dell’antica Albingaunum, tentoonstellingscatalogus, Genua. Rottloff, A., 1999: Römische Vierkantkrüge, in: Klein M. (Hrsg), Römische Glaskunst und Wandmalerei, Mainz, 41-49. Rütti, B., 1991: Die römischen Gläser aus Augst und Kaiseraugst. Forschungen in Augst Band 13, 2 volumes, Augst. Schoneveld, J., 2007: Het archeologische onderzoek van het kasteelterrein Caetshage te Culemborg, in: Westerheem, nr. 6 jaargang 56, 408-424. Taylor, M., 1997/1998: On Making Prismatic Roman Bottles, in: Glass News nr. 4 (winter), The Association for the History of Glass Limited, United Kingdom, 6-7. Vanden Borre, J. & J.B. Hielkema, 2004: Een archeologische begeleiding (AB) op het kasteelterrein Caetshage te Culemborg, gemeente Culemborg (Gld), ARC-Publicaties 109, Groningen. (Met bijdragen van G.M.A. Bergsma, K.L. Bosma, H. Halici, C.G. Koopstra, S.A. Mulder, G. J. de Roller, J. Schoneveld en J.R. Veldhuis).
226
|
04-binnenwerk.indd 226
Romeinse prismatische flessen en potten
04-08-2008 11:11:35
-advertentie-
04-binnenwerk.indd 227
04-08-2008 11:11:37
Rondom de stad
Gemeentelijke archeologie in... Ede Pascalstraat: 9500 jaar geschiedenis op een halve hectare Suzanne van der A & Wouter Roessingh
Het kan soms raar lopen. Terwijl archeologisch onderzoek in grote ontwikkelingsgebieden in archeologisch verwachtingsvol buitengebied teleurstellend weinig oplevert, blijkt een op het eerste gezicht onooglijk perceeltje midden in een bedrijventerrein een archeologische ‘hoorn des overvloeds’ te zijn. Afb. 1 Ligging van het plangebied in Ede.
Afb. 2 Plangebied vanuit het noorden gezien.
228
|
Rondom de stad
04-binnenwerk.indd 228
04-08-2008 11:11:39
Inleiding Eind 2004 krijgt de gemeente Ede het verzoek medewerking te verlenen aan het wijzigen van de bestemming van een perceel op bedrijventerrein Frankeneng in Ede (zie afb. 1 en 2). Op het nog onbebouwde perceel, gelegen aan de Pascalstraat, zou men graag een medisch centrum realiseren. Geheel volgens het gemeentelijke beleid wordt ook het archeologische belang meegewogen in de procedure voor de bestemmingsplanherziening en wordt de gemeentelijk archeoloog om advies gevraagd. Vanwege de ligging van het plangebied op een grote dekzandrug die in het verleden al vindplaatsen uit veel verschillende archeologische perioden prijsgaf, is geadviseerd in eerste instantie een booronderzoek te laten uitvoeren om inzicht te krijgen in de intactheid van de bodem op het perceel. Wanneer uit het booronderzoek blijkt dat de bodem (voldoende) intact is, zal een vervolgonderzoek nodig zijn. Wat al bekend was Zoals gezegd heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting vanwege de ligging ervan op een grote dekzand-
rug (zie afb. 3). In de directe omgeving waren al eerder vindplaatsen aangetroffen in de vorm van nederzettingssporen uit Neolithicum, Bronstijd, IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen, en losse vondsten (zoals aardewerk en een natuurstenen bijl) uit de Prehistorie (zie afb. 4 en 5). Verder naar het westen hebben tussen 2001 en 2003 opgravingen plaatsgevonden, waarbij bewoningssporen uit de Vroege IJzertijd tot de Vroeg-Romeinse tijd zijn onderzocht.1 Booronderzoek Het duurt nog tot maart 2006 voordat het booronderzoek kan worden uitgevoerd.2 Er worden in totaal twaalf boringen verricht (zie afb. 6). In tien boringen is een (vrijwel) intact bodemprofiel aangetroffen. Het esdek is 30 cm tot 70 cm dik (gemiddeld 50 cm). Onder dit esdek bevindt zich over het algemeen een zogenaamde ‘mollenlaag’ van 10 cm dik, met daaronder de C-horizont (schone ondergrond). In negen boringen is archeologisch materiaal aan-
Afb. 4 Fragment van een Veluwse potbeker (collectie E. Zuurdeeg).
Afb. 3 Plangebied op de gemeentelijke verwachtingskaart (de dekzandrug in donkergroen).
Rondom de stad
04-binnenwerk.indd 229
|
229
04-08-2008 11:11:41
schijnlijk goed bewaard gebleven. De vindplaats zal moeten worden gewaardeerd door middel van een proefsleuvenonderzoek.
Afb. 5 Bronzen sikkel (collectie E. Zuurdeeg).
Afb. 6 Boorpuntenkaart (bron: Stiekema 2006, ADCRapport 606).
230
|
getroffen: fragmenten aardewerk uit de periode Bronstijd – Romeinse tijd (met een nadruk op de IJzertijd), tefriet in twee boringen en vuursteen in één boring. Ook is in vier boringen houtskool aangetroffen. Vrijwel alle archeologische indicatoren zijn afkomstig uit de onderkant van het esdek en de ‘mollenlaag’. Uit het booronderzoek blijkt aldus dat in het plangebied een vindplaats uit de periode Bronstijd – Romeinse tijd aanwezig is. Gezien de relatieve intactheid van het bodemprofiel is deze vindplaats waar-
Proefsleuven Het proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd in juni 2006.3 Op het terrein zijn twee proefsleuven aangelegd, waarmee in totaal 225 m2 is onderzocht (zie afb. 7). De aanwezigheid van een vindplaats is met dit onderzoek bevestigd; in beide proefsleuven zijn kuilen en paalkuilen aangetroffen. Het type sporen en de relatieve grote spoordichtheid wijzen in de richting van een nederzetting. Er zijn bijzonder weinig vondsten aangetroffen bij dit onderzoek. Bij het aanleggen van het vlak en bovenin een kuil zijn enkele fragmenten handgevormd aarde-
Ede - Pascalstraat Resultaten van het booronderzoek legenda Legendatekst
Boringen met intact esdek Boringen met deels intact esdek, top verstoord Boringen met compleet verstoord esdek Boringen met archeologische indicatoren
Rondom de stad
04-binnenwerk.indd 230
04-08-2008 11:11:45
te behouden. Aangezien behoud van deze vindplaats in situ (op de plaats waar die zich bevindt) door de geplande nieuwbouwactiviteiten niet mogelijk is, zal de vindplaats door middel van een definitief archeologisch onderzoek moeten worden onderzocht. Voor een goed ontwerp van deze opgraving zijn echter nog onvoldoende gegevens voorhanden, zodat een nader waarderend onderzoek noodzakelijk is.
werk gevonden. Het aardewerk is reducerend gebakken, heeft een magering van gebroken kwarts en is redelijk goed afgewerkt. De datering kon niet nader worden vastgesteld dan prehistorisch. Opmerkelijk was het cluster van negen donkergekleurde sporen in het zuidwesten van het plangebied. Uit twee van deze sporen is een houtskoolmonster genomen. De monsters gaven een 14C-datering van 7474 en 7081 cal BC en zijn daarmee te plaatsen in het Vroeg-Mesolithicum (8800-7100 voor Chr.). De aangetroffen sporen zijn redelijk tot goed bewaard gebleven. Door recentelijk ploegen zijn ze beperkt aangetast en het oude loopvlak is opgenomen in het verstoorde esdek. De fysieke kwaliteit van de vindplaats is vastgesteld als gemiddeld. Onderzoek naar een mesolithische vindplaats zoals die hier is aangetroffen, is vrij uniek voor Nederland. De relatie tussen deze en de andere aangetroffen sporen is niet bekend. De vindplaats kan geanalyseerd worden in samenhang met eerder uitgevoerd onderzoek op de dekzandrug. De inhoudelijke kwaliteit van de vindplaats is daarom bovengemiddeld. De vindplaats is behoudenswaardig bevonden. Het voornaamste doel van het archeologisch beleid is om behoudenswaardige vindplaatsen ook daadwerkelijk
Nadere waardering Dit onderzoek was er met name op gericht meer inzicht te krijgen in de verspreiding van (sporen en) vondsten uit het Mesolithicum. In november 2006 is dit onderzoek uitgevoerd.4 Dat is gebeurd door een combinatie van een zeer dicht boorgrid met 41 megaboringen (diameter 15 cm) en een grote proefsleuf (485 m2). Het onderzoek heeft (bewonings)sporen en vondsten opgeleverd uit het Mesolithicum, de Bronstijd, IJzertijd, Romeinse tijd, Merovingische periode en Volle/Late Middeleeuwen. Deze resten bevinden zich verspreid over het gehele plangebied. Het onderzoek heeft geen vuursteenconcentraties uit het Mesolithicum aangetoond, wel losse vondsten. Ondanks de geringe aantasting van het sporenvlak door ploegen en andere recente verstoringen is de fysieke kwaliteit van de sporen goed. De aangetroffen fragmenten aardewerk zijn over het algemeen heel erg klein. Opvallend is de vondst van drie fragmenten van bronzen voorwerpen uit de Romeinse tijd: een boogfibula (mantelspeld), een armband en een haarpen (zie afb. 8). Metaal blijft in de zandgronden over het algemeen slecht bewaard. Dit onderzoek heeft de behoudenswaar-
Afb. 7 Overzicht proefsleuvenonderzoek.
Afb. 8 Bronzen fragmenten (Romeinse tijd).
Rondom de stad
04-binnenwerk.indd 231
|
231
04-08-2008 11:11:48
Afb. 9 Coupe door een haardkuil.
Afb. 10 Reconstructie van de boerderij (bron: Josho Brouwers, www.podargos.com).
232
|
digheid van de vindplaats bevestigd. De inhoudelijke kwaliteit is zelfs verhoogd doordat aanwijzingen zijn aangetroffen voor activiteiten op het terrein uit verschillende (nu gedateerde) archeologische perioden. Doordat vuursteenconcentraties uit het Mesolithicum niet zijn aangetoond zal de onderzoeksmethodiek voor de definitieve opgraving minder complex zijn dan werd aangenomen vóór de nadere waardering. Definitief archeologisch onderzoek In het voorjaar van 2007 is de vindplaats aan de Pascalstraat volledig (3240 m2) opgegraven.5 Hoewel het aantal archeologische perioden waaruit vondsten afkomstig waren gedurende de verschillende fasen van vooronderzoek alsmaar toenam, manifesteerden zich slechts twee perioden duidelijk tijdens het definitief onderzoek, te weten het Mesolithicum en de Romeinse tijd.
Mesolithicum Tijdens het onderzoek is de cluster mesolithische haardkuilen in het zuidwesten van het plangebied nader onderzocht. De kuilen hebben een min of meer ovale vorm en tekenen zich door de zwartgevlekte houtskoolrijke vulling duidelijk af in het gele dekzand. Er zijn in totaal twaalf kuilen opgetekend (inclusief de negen die uit het vooronderzoek bekend waren). De diepte van de haardkuilen varieert van 8 tot 32 cm (zie afb. 9). De kuilen liggen in een halve cirkel. Er is geen overlapping tussen de kuilen, hetgeen een aanwijzing kan zijn voor een gelijke ouderdom. De vullingen van alle kuilen zijn bemonsterd en over 2 mm gezeefd. Het zeven heeft alleen houtskool opgeleverd. Al het houtskool is afkomstig van de grove den, met uitzondering van één monster dat houtskool van de eik bevatte. Uit alle haardkuilen is het houtskool door middel van 14C-onderzoek gedateerd. Hieruit is gebleken dat het houtskool uit de haardkuilen dateert tussen 7340 en 6600 voor Chr. Dit betekent dat het hout tussen de laatste fase van het Vroeg-Mesolithicum tot halverwege het Midden-Mesolithicum is gekapt. Alle dateringen overlappen elkaar rond 7050. We vermoeden dat de kuilen allemaal ongeveer dezelfde ouderdom hebben en in het begin van het Midden-Mesolithicum kunnen worden gedateerd. Romeinse tijd De meeste overige sporen behoren tot een erf uit de Romeinse tijd (zie afb. 10 en 11). De boerderij bevindt zich exact in het centrale deel van het onderzoeksgebied. Daaromheen zijn sporen van een groot bijgebouw en een aantal kleinere bijgebouwen (spiekers) teruggevonden. Ook zijn twee waterputten en delen van greppels aangetroffen. Ondanks de vele (sub)recente verstoringen konden de meeste paalkuilen van het huis teruggevonden worden. De sporen zijn goed geconserveerd. De gemiddelde diepte van de wandstijlen bedraagt 25 cm. De middenstaanders zijn aanzienlijk dieper gefundeerd, met een gemiddelde diepte van 60 cm. De plattegrond is twee-
Rondom de stad
04-binnenwerk.indd 232
04-08-2008 11:11:53
beukig en is 16,2 m lang en 5,7 m breed. De beide ingangspartijen in de lange zijden zijn goed te herkennen. In het oostelijk deel van de plattegrond zijn tegen de binnenwand nog paalkuilen gevonden. Waarschijnlijk zijn dit de restanten van stallen geweest. Direct ten westen van de huisplattegrond bevindt zich een bijgebouw van 4,8 x 8,2 m. Wat opvalt is dat deze structuur vrijwel in het verlengde van de huisplattegrond is gebouwd. Beide structuren zijn waarschijnlijk tegelijk in gebruik geweest. Rondom beide structuren zijn tien spiekers gevonden. Ongeveer 10 m ten zuiden van de boerderij bevonden zich twee waterputten. Van één put was nog een deel van de houten beschoeiing in de vorm van een uitgeholde boomstam bewaard gebleven. De sporen uit de Romeinse tijd kunnen op basis van het vondstmateriaal, het type plattegrond en 14C-dateringen worden gedateerd in de 1e - 2e eeuw na Chr. Het vondstmateriaal bestaat vooral uit handgevormd aardewerk, waarvan in een waterput grote fragmenten zijn teruggevonden (zie afb. 12). Ook zijn in enkele paalkuilen van de boerderij spinklosjes gevonden, een aanwijzing dat de bewoners zich bezig hielden met het spinnen van wol. Besluit Vaak wordt gemeenten aangeraden de vrijstellingsgrens van 100 m 2 zoals genoemd in de Wet op de archeologische monumentenzorg te verruimen. Het onderzoek aan de Pascalstraat in Ede toont aan hoeveel informatie zich op een relatief klein oppervlak (0,5 hectare) kan bevinden. Door voor dit ogenschijnlijk
nietig perceeltje tijdig advies te vragen bij de gemeentelijke archeoloog, en vervolgens weloverwogen de verschillende stadia van vooronderzoek te doorlopen, is Ede weer een fraai stukje geschiedenis rijker. Het zou toch jammer zijn als dit ongezien verloren was gegaan?
Afb. 11 Reconstructie van het erf (bron: Josho Brouwers, www.podargos. com).
Gemeente Ede Postbus 9024 6710 HM Ede suzanne.van.der.a@ede.nl
Afb. 12 De pot uit de waterput.
ADC ArcheoProjecten Postbus 1513 3800 BM Amersfoort w.roessingh@archeologie.nl
Noten 1 Van der Heiden 2002; Schrijer 2002; Bijlsma & Schrijer 2003. 2 Stiekema 2006. 3 Tops & Van Kampen 2006. 4 Van Renswoude & Tops 2007. 5 Roessingh 2008. Literatuur Bijlsma, M. & E. Schrijer, 2003: Ede ‘De Vallei’ – DAO, ADC-Rapport 186, Bunschoten. Heiden, M.J. van der, 2002: IJzertijdboerderijen in Ede-de Vallei, STAR 4, Amsterdam. Renswoude, J. van & B. Tops, 2007: Inventariserend veldonderzoek 2 door middel van boringen en proefsleuven in het plangebied Ede-Pascalstraat, Zuidnederlandse Archeologische Notities 97, Amsterdam. Roessingh, W., 2008: Haardkuilen uit het Mesolithicum en een erf uit de Romeinse tijd aan de Pascalstraat in Ede. Een Archeologische Opgraving, ADC-Rapport 1172, Amersfoort. Schrijer, E., 2002: Ede ‘De Vallei’, ADC-Rapport 151, Bunschoten. Stiekema, M., 2006: Ede, Pascalstraat. Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van boringen, ADC-Rapport 606, Amersfoort. Tops, B. & J. van Kampen, 2006: Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven in het plangebied Ede-Pascalstraat, Zuidnederlandse Archeologische Notities 80, Amsterdam.
Rondom de stad
04-binnenwerk.indd 233
|
233
04-08-2008 11:11:55
Wie kent dit?
Pijpaarden beeldje Mario Kolk
Ik ben al jaren gefascineerd door pijpaarden beeldjes en dan vooral uit de 17e en 18e eeuw. Nu ben ik onlangs in het bezit gekomen van een beeldje met de letters ‘A · W’ op de voorkant. Ondanks veel speurwerk heb ik er tot op heden niks over kunnen vinden. Het gaat om het fragment van een pijpaarden beeldje, dat drie à vier jaar geleden gevonden is in de omgeving van Breda, maar in (stort)grond die afkomstig zou zijn uit Delft. Het beeldje dateert uit de 17e of 18e eeuw. De hoogte van het fragment is 44 mm en de breedte (aanzet beeldje en sokkel) 31 mm. Op de voorzijde van het beeldje staat ‘A · W. Ik heb in mijn verzameling enkele (fragmenten) van beeldjes met de initialen ‘IB’, die staan voor de pijpenmaker Jan Boot uit Gouda. Tevens bezit ik een fragment met de letters ‘W · R’. Die staan voor Willem Rex en verwijzen naar StadhouderKoning Willem III. Op deze beide beeldjes staan de letters op de achterkant.
234
|
Het beeldje met de letters ‘A · W’ is op een zwak punt gebroken, waarschijnlijk ongeveer in het midden. Het lijkt of er ter hoogte van de breuk een handje te zien is. Het zou een kinderstoel, de sokkel van een buste of een kansel kunnen zijn. Misschien weet een van de lezers wat de voorstelling van het beeldje is geweest of kan vertellen waar de letters voor staan, waardoor ik verder kan komen in mijn zoektocht. Reacties graag naar het centrale redactie-adres: Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, of naar e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl.
Wie kent dit?
04-binnenwerk.indd 234
04-08-2008 11:11:56
In Memoriam
J.A. Trimpe Burger
Voor mij ligt een boek waarvan het schutblad vol staat met handtekeningen. Het boek is geschreven door G.D. van der Heide, archeoloog bij de directie IJsselmeerpolders en draagt de titel: Speurtocht naar onze voorouders. Het boek kreeg ik een jaar of wat geleden in handen toen ik bij Jan Trimpe Burger, de oudprovinciaal archeoloog van Zeeland, op bezoek was. Hij vertelde dat hij het boek had gekregen van de deelnemers aan een van de opgravingskampen in Aardenburg in de zestiger jaren. Niet alle namen zijn goed leesbaar, maar ik herken een aantal bekende namen, namen van de mensen van het eerste uur die de AWN (toen nog AWWN) in 1951 hebben opgericht: H.J. Calkoen, tekenleraar in Velsen, de man die zulke prachtige tekeningen maakte in Westerheem en jarenlang algemeen voorzitter was, C. Roodenburg, penningmeester, en W.J. de Boone. Jan kende de hierboven genoemde mensen goed. Hij was kort na de oprichting van de AWWN lid geworden en is dit tot
aan zijn overlijden gebleven, een lidmaatschap van meer dan 50 jaar! Al in 1955, een jaar vóór de oprichting van de afdeling Zeeland, verscheen zijn eerste publicatie in Westerheem over vroeg-inheems aardewerk van het strand van Oostkapelle, gevonden niet ver van de plaats waar hij een groot deel van zijn jeugd doorbracht en waar hij vele jaren later, een paar jaar voor zijn pensionering, weer zou gaan wonen. Er zouden meerdere artikelen in Westerheem volgen. Jan studeerde in 1953 af als landbouwkundig ingenieur. In Wageningen volgde hij ondermeer het keuzevak Bodemkunde bij professor Edelman. De geologie boeide hem zeer. Edelman zette hem op het spoor van de archeologie en bracht hem in contact met de ROB, waar hij in 1955 drie maanden als volontair kwam te werken. Later werkte hij als veldtechnicus met prof. Van Giffen samen, met wie hij het uitstekend kon vinden. In 1961 kreeg hij Aardenburg als standplaats en in 1965 ging hij er met zijn gezin wonen. Hij heeft daar achttien jaar in memoriam
04-binnenwerk.indd 235
|
235
04-08-2008 11:11:57
met veel plezier gewoond. Het Romeinse verleden van deze stad is door hem aan het licht gebracht. Wonend en werkend vlak bij de Belgische grens had hij ook veel contact met Vlaamse collega’s. De eerste werk- en studieweek (veldwerkkamp) die door de AWN werd georganiseerd, werd in 1961 in Aardenburg gehouden met Jan als wetenschappelijk leider. De kampen duurden twee weken achter elkaar en per keer schreven zich zo’n veertig deelnemers in. De volgende kampen waren in 1962,1964 en 1966 en 1974. Verdeeld over een vijftal opgravingskampen hebben in die jaren een paar honderd AWN’ers meegeholpen aan opgravingen in Aardenburg en omgeving. Aardenburg was beslist populair bij de toenmalige AWN’ers en de kampen trokken veel belangstelling van pers en publiek. Inmiddels had Jan in 1969 assistentie gekregen van Bas Oele. Een anekdote die Jan altijd graag vertelde was die van de deelneemster die dagen achter elkaar op een stoeltje zorgvuldig een afvalputje zat uit te zoeken. Bij het verdiepen van het vlak bleek dat ze al die tijd bovenop een op scherp staande granaat had gezeten. Door zijn vele verdiensten op het vlak van het stadsonderzoek maakte de gemeente Aardenburg hem in 1986 ereburger. Ook was hij de oprichter en eerste conservator van het Gemeentelijk Archeologisch Museum aldaar. Andere belangrijke opgravingen die onder zijn leiding werden uitgevoerd waren de vroeg-middeleeuwse ringwalburg van Oost-Souburg en de neolithische bewoning te Haamstede-Brabers. Zelf vond hij de opgraving in Ouddorp de mooiste uit zijn 31-jarige carrière. In 1986 nam Jan afscheid als provinciaal archeoloog van Zeeland. Door het vele veldwerk overal in de provincie was het er niet van gekomen alle onderzoeken uit te werken. Dat zou zeker gebeurd zijn als hij niet lang daarna een zware operatie had moeten ondergaan. Gelukkig knapte hij langzaam weer op, maar zijn gezondheid was geknakt. Eind jaren tachtig, toen ik de tijd kreeg om me wat meer met archeologie bezig
236
|
te houden, was Jan dus al met pensioen. Wel kwam hij regelmatig op het Depot voor Bodemvondsten in Middelburg om dingen uit te zoeken, want hij was voorzover zijn gezondheid het toeliet druk bezig met het verwerken van zijn vele aantekeningen. Hij hoopte nu de tijd te krijgen om daar publicaties van te laten verschijnen. Zelf bracht ik twee dagen per week door op het depot met tekenwerk, een klusje dat de werknemers op het depot maar al te graag aan mij overlieten, en zo leerden we elkaar wat beter kennen. Jan kon prachtig tekenen, vooral de uiterst precieze tekeningen van versierd terra sigillata staan mij helder voor de geest. Later, toen hij zei niet zo’n vaste hand meer te hebben, maakte ik tekeningen voor hem en omgekeerd hielp hij mij met goede raad bij het schrijven van een artikel voor Westerheem. Ook zagen we elkaar in de zomer wel eens op het fraaie strand van Oostkapelle, waar in een ver verleden - en nu nog - regelmatig archeologische vondsten werden gedaan. Jan hield van Walcheren, van het strand en van de natuur. Hij schiep een paradijselijke omgeving in de grote tuin om zijn woning, met kassen vol bloemen en planten, fruitbomen, een grote vijver en een menigte dieren. Een tweede ernstige aandoening diende zich aan in 1996. Een long moest verwijderd worden. Helaas heeft hij daarna niet meer de energie kunnen vinden zich volledig te wijden aan het verwerken en publiceren van zijn voor Zeeland zo belangrijke opgravingsgegevens. Gelukkig heeft hij zeer nauwgezet aantekeningen gemaakt, wat de mogelijkheid inhoudt dat anderen zijn onderzoeksresultaten tezijnertijd kunnen uitwerken. Ondanks het feit dat hij ziek en erg moe was heeft hij toch nog in 2006 zijn verhaal willen vertellen aan hoofdredacteur Wim van Horssen (gepubliceerd in het jubileumnummer 50 jaar AWN-afdeling Zeeland). Op 25 maart 2008 is hij overleden. Hij is 84 jaar geworden. Leida Goldschmitz
in memoriam
04-binnenwerk.indd 236
04-08-2008 11:11:58
Literatuurrubrieken
Recensies
Herbert Sarfatij, Archeologie van een Deltastad. Opgravingen in de binnenstad van Dordrecht. Matrijs, Utrecht 2007. ISBN 978-90-5345-324-7. Geb., zw./w. ill., 384 pag., € 49,95. Veertig jaar nadat de toenmalige ROB in de Dordtse binnenstad in het kader van het onderzoeksproject “Urbanisatie van het Nederlandse Rivierengebied tijdens de Middeleeuwen” begon met een reeks opgravingcampagnes, waarvan de laatste in 1989 plaatsvond, zijn de resultaten daarvan nu dan met dit kloeke werk publiekelijk gemaakt. Het boek is een bewerking van Dordracum excavatum, opgravingen in Dordrecht, archeologie van een deltastad, waarmee Herbert Sarfatij in 2006 aan de Universiteit van Amsterdam promoveerde. Twintig jaar onderzoek hebben uiteraard een massa aan gegevens opgeleverd, maar voor de presentatie is de nadruk gelegd op de grondsporen en de stratigrafie. De mobiele vondsten en vooral dendrochronologisch gedateerde houtmonsters zijn aangewend voor het aanbrengen van een chronologisch verband. Een bespreking of afbeelding van enige stuks vaatwerk zal men in dit werk dan ook niet aantreffen. In ruimtelijke zin is voor de analyse vooral ingezoomd op een reeks min of meer aaneengesloten opgravingsputten in het gebied Tolbrugstraat-Waterzijde, waarmee de typisch Dordtse stadsontwikkeling het meest aansprekend aan het licht bleek te komen. Maar eerst een korte schets van de landschapsontwikkeling. Nog in de 12e eeuw moet er in het gebied tussen de Zwijndrechtse Waard en de Grote
Waard sprake zijn geweest van een min of meer aaneengesloten veenlandschap waarin het water van de Thuredrith een verbinding vormde tussen de Merwede en (via de Dubbel) de vroegere Maasloop. Overstromingen vanuit het Rijnsysteem moeten tussen 1135 en 1160 grote delen van het veenlandschap hebben opgeruimd, waarbij aan de westzijde van Dordrecht - mogelijk door uitschuring reeds bestaande 'zwinnen'uiteindelijk de brede bedding van de Oude Maas ontstond. Tussen de Merwede en de nieuwgevormde Oude Maas bleef een binnenwater over met aan de rivierzijde een relatief smalle oeverzone die het erosieproces had weten te weerstaan. Op het westelijke deel van deze oeverzone lag waarschijnlijk nog een restant van de nederzetting Thuredrith, waartoe ook de onder de Grote Kerk aangetroffen resten van een 12e-eeuwse tufstenen kerk gerekend worden. De landzijde van dit binnenwater, die voor de 12e -eeuwse watererosie gespaard bleef, behoorde tot het gebied van een achterliggend ambacht met een eigen waterbeheer. De huidige Voorstraat maakte daar als waterkering ongetwijfeld deel van uit en diende tevens als basis voor de bewoningsontwikkeling aan de landzijde. Door een gebrek aan bruikbare opgravingsgegevens is de vroegste ontwikkeling hier echter niet duidelijk in beeld te brengen. Dit in tegenstelling tot de oeverzone aan de waterzijde (poortzijde), waar het ontwikkelingsproces van dit stadsdeel door de reeks van aaneengesloten opgravingen ter hoogte van de Tolbrugstraat-Waterzijde tot in detail beschreven kon worden . Voor deze bespreking moeten we ons echter beperken tot enkele hoofdlijnen.
Afb. 1 Archeologie van een deltastad. Cover van het besproken boek.
Rond 1200 (de oerfase) was er op de oever van
Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 237
|
237
04-08-2008 11:11:59
Afb. 2 De binnenstad van Dordrecht in hoofdlijnen gebaseerd op de 16e eeuwse stadsplattegrond van Jacob van Deventer met de ligging van de ROBopgravingen. Uit: Archeologie van een deltastad. het binnenwater aan de rivierzijde nog sprake van een zone met huisterpen en daarop houtbouw die aansloot bij een bestaande agrarische traditie. Aan de hoofdstraat (Wijnstraat) zijn hier twee terplichamen aangesneden met een geschatte diepte van 30 meter en daartussen een houten pad naar de achtererven. Sporen van erfafscheidingen lijken in deze fase op een perceelbreedte van 8-10 meter te wijzen. In de loop van de 13e eeuw komt hier een indrukwekkend proces van landaanwinning en verstedelijking op gang. Vanaf het tweede kwart van de 13e eeuw worden de terpen aan de hoofdstraat uitgebreid tot ca. 60 meter vanuit de basis. Het terrein loopt dan flauw hellend af naar een met hout versterkte walkant. Aan de hoofdstraat verschijnt een imposante bakstenen lakenhal (Huis Scharlaken) gevolgd door de eerste als industrieel te typeren baksteenbouw op het achtererf. In het laatste kwart van de 13e eeuw wordt het gebied horizontaal opgehoogd (de vroege ophoging) en afgewerkt met een steile houten afsluiting langs het water, het eerste waterfront. Het pad tussen de terpen is dan inmiddels opgewaardeerd tot een zijstraat (Tolbrugstraat-Waterzijde) waarlangs tot aan het waterfront in lengterichting de eerste huizen verschijnen. De strookbreedte is in deze fase reeds gehalveerd tot 4-5 meter. In het eerste kwart van de 14e eeuw komt de stedelijke ontwikkeling in een versnelling met een grote uitbouw door middel van perceelsgebonden grondstortingen binnen een ingenieus stelsel van aaneengesloten houten bekistingconstructies. In het tweede kwart van de 14e eeuw wordt deze fase van landaanwinning op 85 meter vanuit de basis voltooid met een imposante beschoeiing langs het water, de grote “stabboom” Aansluitend op dit hoofd is in de richting van de rivier over een lengte van 30 meter een steiger uitgebouwd. In deze fase verschijnen aan de hoofdstraat grote rechthoekige huizen van vermogende kooplieden, gekenmerkt door een grote beerkelder en een torenopbouw aan de achterzijde,
238
|
die via een gang met het huis verbonden is. Op de perceelstroken ter weerszijden van de zijstraat groeit de huizenrij schoksgewijs aan tot de stabboom met hier en daar nog open plekken. Er zijn dan aanwijzingen dat de industriële activiteit zich verplaatst naar de bebouwing aan de zijstraat. Vanaf 1350 vinden vanuit het hoofd aan de rivierzijde planmatige grondstortingen plaats met voornamelijk stadsvuil, opnieuw versterkt met houtwerk maar nu minder constructief samenhangend. Kort na 1400 is de kennelijk vooraf bepaalde eindgrens op 130 meter van de basis bereikt en vindt de landaanwinning zijn voltooiing in de aanleg van een achterstraat (Varkenmarkt), de aanleg van de Nieuwe Haven en de bouw van een verdedigingstoren in het verlengde van de zijstraat (de Watersteinstoren). Langs de zijstraat ontstaat tot aan de eindgrens een aaneengeschakelde rij van huizen en bouwwerken die te relateren zijn aan handel en scheepvaart. Met de verruiming en inrichting van het achterland krijgt de bebouwing aan de hoofdstraat een representatiever aanzien met ruime koopmanshuizen in een aaneengesloten gevelfront langs een vaste rooilijn, waarin een duidelijk stedebouwkundig concept te herkennen is. De 16e eeuw vormt een overgangsfase. Waar de verkaveling en de daarop staande bebouwing tot dan toe nog het karakter van opstrek had, wordt na een flinke ophoging in de noordelijke helft langs de zijstraat een nieuwe blokverkaveling geïntroduceerd waarbij de bebouwing gericht is op de zijstraat en bestaat uit kleine, ondiepe en tamelijk eenvormige panden. Tot aan de sanering in de 20e eeuw is in deze structuur geen wezenlijke verandering meer opgetreden. Het boek is in drie delen opgebouwd: uitgangspunten, grondsporen en beschouwingen, waarbij de beschrijving van de grondsporen 70% van het boek uitmaakt. De opgave van de schrijver was om een ingewikkeld en meerdimensionaal samenstel van data om te zetten in een ontwikkelingspanorama van de stad Dordrecht. Daartoe zijn de grondsporen systematisch en vanuit verschillende perspectieven tot in detail geanalyseerd: de natuurlijke ondergrond, grondwerken, houtconstructies, waterfront, indeling en verkaveling, grondgebruik (gebouwen, afvalplaatsen en drinkwatervoorziening) en de chronologie. De lezer wordt als het ware meegenomen in de opgravingsputten waarin hij een uitvoerige rondleiding krijgt en de gegevens meekrijgt. Het verhaal wordt geïllustreerd met plattegronden, profieltekeningen
Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 238
04-08-2008 11:12:00
en functionele opgravingsfoto’s. In deel 3 (beschouwingen) worden de resultaten ruimtelijk in een steeds wijder verband geplaatst: de poortzijde, poortzijde en landzijde, de stad Dordrecht en het urbanisatieproces, waarbij ook de bestuurlijke aspecten aan bod komen. Het boek eindigt met een nogal beschouwelijke paragraaf over de NoordwestEuropese stad tijdens de Middeleeuwen en stadsarcheologie in een deltastad. De grote verdienste van het boek is dat de lezer met de wijze waarop de resultaten gepresenteerd zijn, zelf verder kan. In de bijlagen vinden we namelijk naast een reeks relevante middeleeuwse teksten ook de lijsten van gedateerde vondstnummers, dendrogedateerde houtconstructies, huizen, beer- en waterkelders en de samenhang van verkavelingslijnen, houtconstructies en huizen. Door middel van de gehanteerde coderingen zijn deze gegevens direct te koppelen aan de diverse plattegrond- en profieltekeningen in het boek. Het stelt de lezer (of liever de bestudeerder) in staat vanuit ieder gewenst perspectief in de gegevens door te dringen. We treden als het ware een archeologisch hologram binnen. Uiteraard zijn er bij dit werk ook wel kanttekeningen te plaatsen. Wat de vormgeving betreft zijn een aantal er toe doende tekeningen, zoals die van het staande hout (p. 51) en de staander-liggerconstructies (p. 53), met te weinig contrast afgedrukt, waardoor ze nauwelijks afleesbaar zijn. Wat de inhoud betreft komen de mobilia alleen in beeld als gedateerde vondstnummers en wordt voor de gehanteerde selectie en de aardewerktypologie verwezen naar de uitgebreide studie van Bartels (Steden in scherven, 1999). Maar het blijkt erg moeilijk (en soms onmogelijk) om erachter te komen waar het aardewerk precies vandaan komt. Verder missen we de inbreng van het botmateriaal waar dat relevant zou kunnen zijn. Zo wordt bijvoorbeeld de eerste bewoning in de terpfase getypeerd als nog sterk agrarisch gekleurd, maar hoe agrarisch was die? Een presentatie van de botvondsten zou hier meer licht op hebben kunnen werpen, althans een vergelijking met zuiver agrarische nederzettingen mogelijk hebben gemaakt.
In zijn algemeenheid wekt Archeologie van een deltastad als bewerking van het proefschrift Dordracum excavatum de verwachting dat met de ROB-campagnes de stad Dordrecht is opgegraven, maar daarvoor blijven de resultaten van het gemeentelijke bodemonderzoek vanaf 1995 wel erg op afstand. De lezer moet zich dus wel realiseren dat de schrijver voor deze uitwerking een (overigens duidelijke) keuze heeft gemaakt en dat het verhaal van Dordrecht hiermee niet af is. Voor dat Dordtse verhaal heeft Herbert Sarfatij met dit werk echter wel een hoeksteen van formaat afgeleverd.
Afb. 3 De oostelijke langsmuur van het eerste huis Scharlaken, tevens Lakenhal van de stad Dordrecht (Huis H29A en H29B). De reeks kaarsnissen behoren tot de eerste bouwfase H29A uit de 13e eeuw. Uit: Archeologie van een deltastad.
Teus Koorevaar * * *
Andreas Heege Hrsg.), Töpferöfen – Pottery kilns – Fours de potiers. Die Erforschung frühmittelalterlicher bis neuzeitlicher Töpferöfen in Belgien, den Niederlanden, Deutschland, Österreich und der Schweiz (Basler Hefte zur Archäologie, Band 4). Basel 2007. ISBN 978-3-905448-03-0. Zw./w.-ill., 432 pag., CD-ROM Vlammen hebben iets fascinerends en dat geldt zeker ook voor pottenbakkerovens waarin een verzengend vuur het grauwe en kwetsbare lemen halfproduct verandert in functioneel en vaak fraai getint serviesgoed. Pottenbakkersovens zijn daarnaast voor archeologen bijzonder interessant. Ze zijn vaak kortstondig in gebruik en meestal geven de erbij aangetroffen misbaksels een beeld van wat de pottenbakker gedurende een korte tijdspanne op die specifieke locatie heeft geproduceerd. Het zijn het dan ook vaak die misbaksels, de visitekaartjes van de pottenbakker, die de meeste aandacht krijgen, terwijl de oven zelf in het gunstigste geval beknopt wordt beschreven en gedocumenteerd. Vergelijking met andere ovens, laat staan een poging tot reconstructie of interpretatie van de oven blijft meestal achterwege. Zo is inmiddels een indrukwekkende hoeveelheid publicaties verschenen waarin, soms uitgebreid maar meestal heel summier, melding wordt gemaakt van traditionele potten-
Afb. 4 Töpferöfen – Pottery kilns – Four de potiers. Cover van het besproken boek.
Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 239
|
239
04-08-2008 11:12:00
Afb. 5 Deventer majolica 1624-’37. Uit: Töpfer öfen – Pottery kilns – Four de potiers.
bakkersovens uit de periode tussen de 6e en het midden van de 20e eeuw. Andreas Heege heeft die publicaties in kaart gebracht voor wat betreft Nederland, Duitsland, België, Oostenrijk en Zwitserland. Die geografische beperking houdt ongetwijfeld verband met beperkingen van netwerken, met taalbarrières en vooral met de moeilijke bereikbaarheid van vooral locaal verschenen publicaties. Dat Engeland en Frankrijk ontbreken is voor ons jammer, temeer omdat bijvoorbeeld ovens uit westelijk Nederland (bijvoorbeeld Bergen op Zoom) en Noordwest-Frankrijk (zoals Arras/(Atrecht), meer raakvlakken hebben met elkaar hebben, dan met de typen uit de Duitssprekende landen. De inventarisatie, waaraan velen hun medewerking hebben verleend, heeft uiteindelijk geresulteerd in niet minder dan 1.055 ovens. Al die ovens worden zo veel mogelijk op basis van technische kenmerken in verschillende categorieën ondergebracht. Opvallend is dat ovens uit de 10e-11e eeuw, de
late 14e tot vroege 16e eeuw en zelfs de18e-19e eeuw daarbij ondervertegenwoordigd zijn. Het bijeenbrengen van de grote hoeveelheid bestaande informatie over pottenbakkersovens uit een deel van het continent, de catalogisering, het onderbrengen in een typologie, maar ook het plaatsen van vraagtekens die de analyse ervan oproept, maken de studie van Andreas Heege vooral tot een uiterst waardevolle basis voor verder onderzoek naar vorm en ontwikkeling van houtgestookte pottenbakkerovens. Michiel Bartels zorgde voor een Nederlandstalige samenvatting ervan. Het boek bevat overigens niet alleen de studie van Heege, maar daarnaast ook ruim 20 bijdragen van verschillende auteurs, waarin deze beknopt verslag doen van recentelijk opgegraven of onderzochte pottenbakkersovenovens. Bij de publicatie hoort een CD-ROM met daarop onder andere een overzicht van de door Heege geregistreerde ovens, een digitale versie van de door verschillende auteurs geleverde bijdragen en tal van afbeeldingen bij de verschillende bijdragen. Gerrit Groeneweg
Signalementen Relicta (Archeologie, Monumenten- en Landschapsonderzoek in Vlaanderen) nr. 3. VIOE Brussel 2007. ISSN 17836425. Geïll., 331 pag., € 40,-- (excl. € 12,-- verzendkosten). Het archeologische onderzoek is in deze derde bundel goed vertegenwoordigd en omvat artikelen over onderzoek in Edegem, Tongeren, Antwerpen en Oudenburg. Bij de opgraving te Edegem is men op sporen van bewoning gestuit vanaf het Neolithicum tot in de Late Middeleeuwen. Opzienbarend is daar de vondst van de kringgreppel van een bijzonder grote grafheuvel uit de Vroege tot Midden-IJzertijd. De doorsnede daarvan bedraagt meer dan 50 meter. Binnen die structuur bevindt zich een kleinere kringgreppel van een laatneolithisch grafmonument. De opgravingen in Tongeren hebben weer veel nieuwe informatie opgeleverd over vooral het Romeinse verleden van die stad. In Antwerpen trof men de crematieresten aan van een vermoedelijk fors gebouwde welgestelde dame, moeder van minstens
240
|
één kind, die op ongeveer 30 à 35-jarige leeftijd overleed. De gecremeerde resten van deze dame had men, samen met grafgiften zoals gevogelte, varken en mogelijk ook aardewerk, in een soort tombe geplaatst. Die tombe bestond uit een rechthoekige grafkuil, afgezet met daktegels. Tussen augustus 2001 en april 2005 is door het VIOE grootschalig archeologisch noodonderzoek uitgevoerd in het stadscentrum van Oudenburg. Directe aanleiding waren de bouwplannen voor een supermarkt. Het bouwterrein bevond zich ter hoogte van de zuidwesthoek van het Romeinse castellum, waarvan de contouren eerder al waren vastgelegd. Het te onderzoeken terrein besloeg ruim 3.000 m2, waarvan er ongeveer 1800 in detail kon worden onderzocht. De verwerking en de studie van de waarnemingen en vondsten is volop aan de gang. Het hier gepubliceerde interim-rapport geeft een overzicht van de nieuwe inzichten in de ruimtelijke organisatie van deze castellumzone en haar evolutie in de loop van de 3e en 4e eeuw. Naast archeologica bevat Relicta 3 een artikel
Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 240
04-08-2008 11:12:02
over historisch en bouwhistorisch onderzoek van een middeleeuws huis in Oudenaarde en een bijdrage over industriële archeologie van de Bloemmolens van Diksmuide, waarvan de geschiedenis teruggaat tot 1836. Zie voor meer informatie: www.oar.vioe.be. * * *
Nancy de Jong-Lambrechts, Peter Bitter en Lisette Verspay-Frank (mmv Karin Beemster, Cor Prins, Rob Roedema, Sjaak Waterlander en Rob van Wilgen), Tussen Zwaard en Fortuin. Opgravingen in Alkmaar 2002-2005 (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie, RAMA, nr. 12). Gemeente Alkmaar 2007. ISBN 978-90-8060777-4.
binatie lijkt erop te wijzen dat de put bij een chirurgijn in gebruik is geweest. Daarmee is ook de consument van het ei getraceerd. Voor Sjaak Waterlander was deze vondst aanleiding om op zoek te gaan naar historische gegevens over het verzamelen en verorberen van kieviten en hun eieren (pa. 48-52). Het nuttigen van kievitseieren lijkt toch aan de maatschappelijk wat beter gesitueerden te zijn voorbehouden. In andere onderzoekverslagen in de bundel zijn bevindingen vastgelegd over stadswording, stadswoningen en over de ligging en constructie van verdwenen grachten en stadsomwalling (Gasthuisstraat, Molenbuurt, Achter de Vest en Oudegracht). Bij de hier gepubliceerde verslagen zijn steeds gedetailleerde opgravinggegevens opgenomen, inclusief vondsten- en sporenlijsten, beschrijvingen en afbeeldingen van profielen en van tal van vermeldenswaardige vondsten. Niet een echt publieksboek dus, maar wel een verzorgde schat aan informatie over bodem en geschiedenis van Alkmaar. * * *
De bundel bevat verslagen van een 5-tal opgravingen. Twee daarvan hebben betrekking op de ondergrond van voormalige brouwerijen, genaamd ‘Het Zwaard’ (Oude Gracht 26, pag. 3-110) en ‘Het Fortuin’ (Laat 229-231, pag. 111198). De resultaten van het archeologische onderzoek, in combinatie met bouwhistorisch, archivalisch en iconografisch onderzoek, geven een verbluffend gedetailleerd inzicht in productieproces en bedrijfsvoering van de twee bierbrouwerijen. Bij het stadskernonderzoek in Alkmaar wordt traditiegetrouw veel aandacht besteed aan de materiële cultuur van stadsbewoners uit het verleden, zoals zich dat bij beerputonderzoek manifesteert. Ook in deze bundel wordt uitgebreid stil gestaan bij het vondstmateriaal dat bij de verschillende opgravingen kon worden gerecupereerd. In één van de beerputten is ook het eerste kievitsei gevonden. Het eerste kievitsei in archeologische context wel te verstaan. Het is dan ook verre van vers, want het dateert uit de 17e eeuw. Behalve de eierschalen zijn in dezelfde put ook een scheerbekken, enkele borstels en een 20-tal in zeer slechte staat verkerende menselijke tanden en kiezen aangetroffen. Die com-
Ronny Meijers & Frank Willer (Red.), Achter het zilveren masker; nieuw onderzoek naar de productietechnieken van Romeinse ruiterhelmen / Hinter der silbernen Maske; neue Untersuchungen zur Herstellungstechnik römischer Reiterhelme. Nijmegen/Bonn 2007. ISBN 97890-6829-89-9. Geïll., 112 pag., € 15,--.
Afb. 6 Grape (type r-gra-43b), roodbakkend loodglazuuraardewerk met witte, deels groen gekleurde, ornamentale ringeloordecoratie, 1575-1625. Bodemvondst Alkmaar. Uit: RAMA 12.
In deze fraai verzorgde tweetalige uitgave is nieuw onderzoek beschreven, dat is uitgevoerd naar de productietechnieken van Romeinse ruiterhelmen uit de collectie van Museum Het Valkhof. De helmen dateren uit de 1e eeuw en zijn voor Nederland uniek cultuurbezit. Ze zijn alle gevonden in Nijmegen en omgeving. Het onderzoek was een co-productie van Museum Het Valkhof en het Rheinisches Landesmuseum in Bonn en heeft talloze nieuwe inzichten opgeleverd. Zie ook http://www.rlmb.lvr.de/museum/forschung/.
Afb. 7 IJzeren gezichtshelm, tweede helft 1e eeuw na Chr., opgebaggerd uit de Waal bij Nijmegen. Uit: Achter het zilveren masker. Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 241
|
241
04-08-2008 11:12:03
Marloes Bergmans, Tycho Derks, Rosa Doreleijers, Kees van der Veer en Sarah Willemsen (red.), SOJA- bundel 2007, Groningen, 16 maart 2007. Stichting Onderzoek Jonge Archeologen, Groningen / Amsterdam 2008. ISBN 978-909022600-2. Zw./w.-ill., 111 pag. De belangrijkste doelstelling van SOJA is het bieden van een platform aan jonge archeologen, bijna of net afgestudeerd, of al begonnen aan een promotietraject. SOJA biedt hen een kans hun onderzoek aan een breed publiek en aan elkaar te presenteren en te bediscussiëren. Het streven was er op gericht om sprekers te verwerven bij alle archeologische faculteiten in Nederland en België. Van de 21 sprekers op het symposium waren er 15 bereid om hun presentatie om te werken tot een artikel voor de nu verschenen bundel. Het aantal artikelen dat betrekking heeft op onze contreien is beperkt tot vier: 1. De vici – Een inventarisatie en functionele analyse van enkele zogenaamde vici in Vlaanderen tussen het begin van de 1e en het einde van de 4e eeuw na Chr. (Kristine Magerman) 2. Romeinse forten in de Rijndelta; Over stammetjes en staanders (Julia Chorus) 3. Een maatje te groot? Over het foerageergedrag van Neanderthalers en zijn implicaties (Gerrit Dusseldorp) 4. Doel, Deurganckdok sector B. Een materiaalstudie met ruimtelijke analyse van een concentratie uit een finaal-mesolithische Swifterbant-vindplaats (Frederik Wuyts) * * *
P. Kleij, Archeologie van het platteland. Zeventiende- en achttiende-eeuwse vondsten van de Buurtweg te Akersloot. SPA uitgevers, Zwolle 2007. ISBN 978-90-8932-007-0. Vrnl. zw./w.ill., 212 pag., € 27,50. Talloos zijn de verschenen publicaties over archeologisch onderzoek naar Prehistorie, Romeinse Tijd en Vroege Middeleeuwen, terwijl de laatste jaren bovendien een gestage stroom publicaties over stadskernonderzoek naar Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd het daglicht ziet. Voor het platteland echter blijft die jongste periode archeologisch gezien een wat onontgonnen gebied. Archeologisch onderzoek in 2002-2005 door leden van de AWN afdeling Zaanstreek e.o. in Akersloot en de daarbij door hen verzamelde en vervolgens gewassen, gereconstrueerde en gerestaureerde vondsten, vormen de aanzet voor deze
242
|
publicatie. Het resultaat daarvan is, dat hier specifiek de bewoning van het platteland van Noord-Holland tussen circa 1590 en 1850 en vooral de materiële weerslag daarvan, onder de aandacht kan worden gebracht. De bewoningsgeschiedenis van het onderzochte terrein begint met vage aanwijzingen uit Prehistorie en Karolingische tijd. In de loop van de Middeleeuwen wordt het beeld steeds duidelijker. De samenstelling van het vondstmateriaal uit 17e en 18e eeuw illustreert de welvaart en de daarop volgende economische teloorgang, zoals die in deze periode ook uit historische bronnen bekend is. De publicatie bestaat dan ook vooral uit de beschrijving en toelichting over vervaardiging, herkomst, versiering en gebruik van de verschillende vondstcategorieën, uitmondend in een catalogus volgens het 'Deventer'-systeem van vondstbeschrijving, waarin 136 stuks keramiek en 15 glazen voorwerpen zijn opgenomen. Dat gebruiksgoed dateert voor een groot deel uit de jaren tussen 1625 en 1750. In afzonderlijke tabellen worden tenslotte de kenmerken van ruim 700 tabakspijpjes vermeld. In Archeologie van het platteland volstaat Piet Kleij met de vaststelling, dat het nu dankzij dit onderzoek mogelijk is om archeologische vondsten van het platteland te vergelijken met die uit een stedelijke context. Of er werkelijk een verschil is en waaruit die verschillen zouden kunnen bestaan, zijn interessante vraagstukken die hier verder onbeantwoord blijven. * * *
Netherlands Journal of Geosciences – Geologie en Mijnbouw, 83e jrg., nr. 3, 2007, ISSN 0016-7746. Delft Integraal (TU Delft), 2008 nr. 1. De laatste ontwikkelingen en de huidige stand van zaken met betrekking tot het dateren van kwarts in aardewerk, baksteen of sediment door middel van luminescentie is te vinden in de wetenschappelijke bijdrage van Jacob Wallinga, F. Davids and J.W.A. Dijkmans in deze editie van Geologie en Mijnbouw ('Luminescence dating of Netherlands’ sediments', 179196). Zie voor toepassing van deze techniek bij het onderzoek van de Catharinakerk in Eindhoven het artikeltje van Maaike Muller in Delft Integraal ('Licht op het verleden. Mineralen met geheugen verraden leeftijd van Eindhovense Catharinakerk', 14-17). * * *
Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 242
04-08-2008 11:12:04
Michael Klomp, Achter de Broeren 2004. Stadsmuren en huizen (Archeologische Rapporten Zwolle 44), Zwolle 2007. ISBN 978-90-8533-045-5. Geïll., 48 pag. Jos van Dalfsen, Ossenmarkt 1995 (Archeologische Rapporten Zwolle 45), Zwolle 2008. ISBN 978-90-8533-46-2. Geïll., 49 pag. Het onderzoek Achter de Broeren (ARZ 44) vond plaats op een locatie in Zwolle waar men sporen van de oude stadsmuur langs de kleine Aa kon verwachten. Het rapport staat stil bij de historische gegevens over bebouwing en bewoners van de onderzochte locatie. In de periode 1550-1570 maken archief bronnen melding van pottenbakkers die hier mogelijk hun stiel hebben uitgeoefend. Bij het onderzoek zijn de misbaksels van hun bedrijvigheid teruggevonden, evenals restanten van een 14e-eeuwse en een oudere stadsmuur, van een beschoeiing, van een 7-tal huizen en van mestkuilen. Het is niet onwaarschijnlijk dat in Zwolle sprake is geweest van een aarden omwalling rond 1230, die in de loop van de 13e eeuw en de 14e eeuw geleidelijk door een bakstenen muur is vervangen. Bij onderzoek van een achterterrein elders in Zwolle zijn verschillende mestkuilen gevonden. In de 15e eeuw gebruikte men die om daarin menselijke fecaliën uit beerkelders te laten besterven, waarmee men vervolgens het land bemestte. In ARZ 45 wordt behalve aan het fenomeen mestkuilen vooral aandacht besteed aan de inhoud van een beerput met vondstmateriaal uit de periodes 1389-1450 en 1675-1750. Faience, porselein, kelkglazen en gegraveerd Boheems of imitatie-Boheems glas uit de tweede periode duiden op een betere maatschappelijke positie van de bewoners uit die tijd. * * *
Michael Klomp (met bijdragen van Cor Hanning, Jan ten Hove en J.E. Schurink), Een Steenhuijs ontmanteld. Archeologisch en hisorisch onderzoek van de havezate Kranenburg in Zwolle. Stichting Promotie Archeologie, Zwolle 2008. ISBN 978-90-8932-008-7. Geïll., 163 pag. In 2004 en 2005 zijn op het terrein van de toenmalige stadskwekerij van de gemeente Zwolle grootschalige opgravingen verricht. Op deze plek heeft in het verleden de havezate Kranenburg gestaan, een grote buitenplaats met een beperkte agrarische functie en een kasteelachtige uitstraling. De buiten-
plaats is in 1580 verwoest. In het rijk geïllustreerde boek 'Een Steenhuijs ontmanteld' staan de bezitters en bewoners van de havezate centraal. Daarbij wordt overigens niet voorbij gegaan aan de geschiedenis van het landschap er omheen, de ontwikkeling van de Kranenburg tussen 1375 en 1865 en het archeologische vondstmateriaal. Opvallend zijn daarbij de vondsten van 16e-eeuwse inleg- en majolicategels waarvan de herkomst in ateliers te Antwerpen moet worden gezocht. Samen met historisch onderzoek zijn de samenstellers van deze publicatie er in geslaagd om in een aantal gevallen een directe koppeling te leggen tussen bewoners en de materiële cultuur. Bij de opgravingen zijn bijzonder veel polychrome scherven van een fraai versierde tegelkachel teruggevonden. Op de fragmenten zijn taferelen te herkennen waarmee elke katholiek is opgegroeid. Toch is er volgens de auteur aanleiding voor de veronderstelling, dat het om een zogenaamde 'reformatiekachel' gaat, afkomstig uit Zuid-Duitsland, wat dan weer een onverwacht fenomeen zou zijn in een katholiek milieu. Vanuit de aanname dat er sprake is een reformatiekachel wordt een link gelegd met de enige daarvoor in aanmerking komende (calvinistische) bouwheer van de havezate.
Afb. 8 Schoteltje 1675-1750, Chinees porselein. Ossenmarkt Zwolle. Uit: ARZ 45.
* * *
De Beeldenaar, 32e jrg., nr. 1, januari/ februari 2008, 48 pag.; idem, De Munt van de Ommelanden op reis (1579-1591), speciale editie, zonder datum, 33 pag. Beide uitgaven: ISDN 0165-8654, zw./w.ill., losse nummers € 5,--. In het eerste nummer in 2008 van dit tweemaandelijks verschijnend tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Munt- en Penningkunde en de Vereniging voor Penningkunst is een artikel opgenomen waarin Freek Groenendijk een groot aantal Neurenbergse rekenpenningen uit de bodem van Amsterdam beschrijft (pag. 15-21). Rekenpenningen worden van de 15e tot de 18e eeuw gebruikt als hulpmiddel bij het maken van allerlei tellingen en berekeningen. Alleen al Amsterdam telt in de 17e eeuw niet minder dan 7 handelaren die rekenpenningen kopen en verkopen. Tot circa 1800 speelt Neurenberg een belangrijke rol bij de productie van rekenpenningen. Een oproep van Groenendijk aan detectoramateurs heeft voor Amsterdam ruim 200 Neurenbergse rekenpenningen opgeleverd. Overigens is ook Jerzy
Afb. 9 Houten kroes van voor 1580 uit de beerput van de havezate Kranenburg. Uit: Een Steenhuijs ontmanteld.
Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 243
|
243
04-08-2008 11:12:06
Gawronski (gemeentearcheoloog van Amsterdam) bezig met een inventarisatie van rekenpenningen. Buiten de normale reeks is begin 2008 onder de titel 'De Munt van de Ommelanden op reis (1579-1591)' een ongenummerde en ongedateerde 'special' verschenen. Deze speciale editie is uitgegeven ter gelegenheid van de gelijknamige tentoonstelling in het Geldmuseum en bundelt de drie artikelen van Jan G. Stuurman die vorig jaar (31e jrg.) in de reguliere reeks zijn gepubliceerd. Expositie (die op 11 maart in het Geldmuseum van start ging) en publicatie geven een overzicht van de muntslag van de Groninger Ommelanden aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog. De Groninger Ommelanden omvatten dan zo ongeveer de huidige provincie Groningen zonder de stad Groningen. De Ommelanden zijn ten tijde van het begin van de Tachtigjarige Oorlog medeondertekenaars van de Unie van Utrecht (1579). Daarmee maken zij als één geheel deel uit van een los verbond van gewesten die tegen de Spaanse koning in opstand zijn gekomen: de Republiek der Verenigde Nederlanden. In die periode is er op naam van de Staten der Ommelanden op maar liefst drie plaatsen munt geslagen. De Muntslag van de Groninger Ommelanden was niet onomstreden, onder andere omdat de muntslag voornamelijk buiten het eigen gebied werd uitgeoefend. * * *
Verslag van de archeologische begeleiding tijdens het graven van een sleuf nabij de kruising van de Hamdijk, het Zuideinde en de Weg naar de Bron te Nieuweschans (gemeente Reiderland). Werkgroep Prehistorie van het Veenkoloniaal Museum te Veendam 11-12 februari 2008. L. van der Valk en F. Beekman, De opmeting en consolidatie van de duinboerderij Solleveld, Loosduinen, Den Haag. AWN Archeologische Werkgroep’s-GRAVENhage, maart 2008. De ondergrond van de locatie van de graafwerkzaamheden bij Nieuweschans bleek ernstig verstoord te zijn en omvatte wat gefragmenteerd materiaal uit de 18e-19e eeuw. De boerderijruïne Solleveld te Loosduinen is één van de laatste nog aanwezige voorbeelden van een duinboerderij. Onder verantwoordelijkheid van de stadsarcheoloog van Den Haag heeft de AWN de overblijfselen geschoond,
244
|
ingemeten, door middel van enkele proefputjes onderzocht, gedocumenteerd en geconsolideerd met een laag schoon zand. De boerderij dateert uit de 18e-19e eeuw en heeft een 15e-eeuwse voorganger. In deze publicatie doet de werkgroep verslag van haar activiteiten. De resultaten van het onderzoek zullen in Hollandse Duinen worden gepubliceerd, terwijl in het Loosduins museum een tentoonstelling wordt voorbereid. * * *
W. Roesingh (met bijdragen van F.S. Zuidhoff, S.M. Beckerman, S.B.C. Bloo, R. Machielsen S. Baetsen), Graven op een zandkop. Een archeologische opgraving langs de Geranium te Bergerden, gemeente Lingewaard (ADC Rapport 837). ADC ArcheoProjecten Amersfoort 2008. ISBN 978-90-5874-822-5. Geïll., 52 pag. M.C.E. Houkes en H.M. van der Velde (met bijdragen van S.B.C. Bloo, E. Eimerman, E.A.K. Kars, L. Kubiak-Martens, R. Machiels, T.F.M. Oudemans, C. van Pruissen, W.K. van Zijverden), Enterse akkers onderzocht. Enterse Akkers fase 2, Gemeente Wierden. Een Archeologische opgraving (ADC Rapport 993). Amersfoort 2008. ISBN 978-90-5874-830-0. Geïll., 68 pag., kaartbijlage. E. Blom en G.L. Williams (met bijdragen van Joyce van Dijk, Lourens van der Feijst, Ester van der Linden, Wouter van der Meer, Coen van Pruissen en Frieda Zuidhoff), Archeologisch Onderzoek op de locaties Tiel Medel Krommewei en Ooijsche Wetering. Twee archeologische opgravingen (ADC Rapport 1010). Amersfoort 2008. ISBN 978-90-5874990-1. Geïll., 82 pag., CD-ROM. P.C. de Boer (met een bijdrage van M. Bouman en M. van Dinther), Onsenoort onderzocht. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven op zoek naar middeleeuwse kasteelresten op het abdijterrein Mariënkroon te Nieuwkuijk, gemeente Heusden (ADC Rapport 1155). Amersfoort 2008. ISBN 978-906836-145-2. Geïll., 36 pag. E. Eimermann (met bijdragen van M. Bouman, N. Jaspers, C. van Pruissen, Y. Razynski Henk en L. Takken), Gemeente Hulst, Grote Bagijnenstraat 21-29. Sporen van laatmiddeleeuwse activiteiten. Een Archeologische Begeleiding en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een proefsleuf (ADC Rapport 1225). Amersfoort 2008. ISBN 978-90-6836-215-2. Geïll., 67 pag., CD-ROM.
Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 244
04-08-2008 11:12:07
E. Blom en G. Williams (met bijdragen van J. de Moor en M.E.Th. de Grooth), Ede – Het Nieuwe Landgoed. Een inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC Rapport 1243). Amersfoort 2008. ISBN 978-6836-233-6. Geïll., 29 pag.
Tijdens de aanleg van een weg in het kassengebied Bergerden (Rapport 837) ontdekte een lid van de lokale historische kring enkele crematiegraven. De graven bevonden zich op een hooggelegen zandkop halverwege tussen Arnhem en Nijmegen. Door middel van grondboringen hebben leden van de kring de zandkop in kaart gebracht. Tijdens het onderzoek zijn verschillende urnen met crematieresten aangetroffen. De urnen zijn van het Schräghals-type en dateren uit de Vroege IJzertijd (800-500 v.Chr.). Enkele sporen van kuilen en greppels dateren waarschijnlijk uit dezelfde periode, terwijl een greppel rondom een ovale grafheuvel in de Midden-Bronstijd kon worden gedateerd. Daarnaast heeft de vindplaats scherven en vuursteen uit het Midden-Neolithicum opgeleverd. De Enterse Akkers (rapport 993) liggen op een dekzandvlakte waar zandruggen en natte gebieden elkaar afwisselen. De onderzochte locatie ligt hoog en droog en de goed drainerende omstandigheden hebben uitstekende bewoningsmogelijkheden geboden voor respectievelijk jagers-verzamelaars en boeren uit pre- en protohistorie. Tijdens het onderzoek bij Enter (Ov.) zijn enkele vuurstenen artefacten geborgen die vermoedelijk afkomstig zijn uit de periferie van een kampement uit het Laat-Paleolithicum. De archeologische neerslag van bewoning in het onderzochte plangebied betreft vooral sporen uit Late Bronstijd/Vroege IJzertijd. Uit die periode is een breed aardewerkspectrum aangetroffen met kookpotten, drinkbekers, schalen, opslagpotten en het doorboorde fragment van een vergiet of vuurpotje (kaasbereiding?). In combinatie met fragmenten eikels en granen biedt de vindplaats een inzicht in de pre-
historische keuken. In één van de potten werd een aaneen gekoekte substantie aangetroffen. De rapportage geeft een gedetailleerd verslag van het onderzoek naar de samenstelling ervan. De pot blijkt een soort teer te bevatten, gemaakt uit loofhout of (berken)bast. Het prehistorische gebruik van berkenbastteer is divers en gevarieerd en dient als waterafstotende ‘coating’ op aardewerk, als lijmstof in de decoratie van paardentuig, bij reparatie van gebarsten of gebroken aardewerk, als kleefstof voor het schachten van pijlen en bijlen, als kauwgom, voor medicinale doeleinden en mogelijk zelfs als brandbaar materiaal voor fakkels.
Afb. 10 Kookpot, Late Bronstijd/Vroege IJzertijd van de Enterse Akkers. De pot bevatte teerresten. Uit: ADCrapport 993.
Op de vindplaatsen Krommewei en Ooijsche Wetering te Tiel is door middel van een 18-tal werkputten een oppervlakte van bijna 7.000 m2 onderzocht (rapport 1010). Over het gehele onderzoeksgebied Krommewei bevindt zich een postmiddeleeuws greppelsysteem. Opvallend was de duidelijk afwijkende oriëntatie ten opzichte van waargenomen Romeinse greppels. Kuilen, greppels en vondstmateriaal dateren uit de late 1e tot de eerste helft van de 2e eeuw na Chr. en wijzen op de aanwezigheid van een nederzettingsterrein in de directe omgeving van Krommewei. De Ooijsche Wetering leverde evenmin herkenbare structuren van gebouwen op. De aangetroffen kuilen en de daarin aangetroffen vondsten dateren uit de 2e eeuw na Chr. De bijbehorende CD-ROM bevat de digitale versie van dit rapport en van eerdere onderzoeksresultaten (Veldman, Tiel, Medelsestraat-Oost vpl. R2 en R3, IVO-3, Amersfoort 2005). De CD-ROM bevat ook sfeervolle foto’s van het opgravinggebeuren, tekeningen en overzichtslijsten. Vooronderzoek heeft aangetoond, dat op het terrein van de Abdij Mariënkroon te Nieuwkuijk (N.-Br.) mogelijk nog restanten van een middeleeuws kasteelcomplex aanwezig zijn (rapport 1155). Voorgenomen uitbreiding van het abdijcomplex zal die sporen vernietigen. Bij het onderzoek zijn in de verschillende proefsleuven resten van een gracht gevonden. De ligging ervan vormt een indicatie voor vroegere bouwfases van het kasteel. De meeste aangetroffen sporen kunnen aan de Late Middeleeuwen worden toegeschreven. Een klein deel dateert mogelijk uit de Prehistorie en Vroege Middeleeuwen. ADC ArcheoProjecten adviseert planaanpassing of – als dat niet mogelijk is – een opgraving. Op de onderzoekslocatie in Hulst (rapport 1225) zijn bewoningssporen in de vorm van Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 245
|
245
04-08-2008 11:12:08
een ophogingspakket, percelering en kuilen aangetroffen, voornamelijk daterend uit de 12e/13e eeuw. Intrigerend is de vondst van bewerkt vuursteen, vermoedelijk laatneolithisch, in een laatmiddeleeuwse kuil. Uit Hulst (Zld.) en omgeving zijn geen vondsten of sporen uit het Neolithicum bekend. Misschien duidt de vondst op de aanwezigheid van een prehistorische vindplaats in de buurt, mogelijk ook is het materiaal met bijvoorbeeld turf van elders aangevoerd. Ondanks de verwachting heeft het onderzoek in Ede nauwelijks sporen van prehistorische bewoning opgeleverd (rapport 1243). De weinige fragmentjes vuursteen lijken er op te wijzen dat het uiterste oostelijke deel van het onderzoeksgebied tot de randzone van een mesolithisch jachtkamp heeft behoord. * * *
Zeeuws Tijdschrift, 58e jrg., nr. 3/4, 2008. ISSN 0166-5154. Geïll., 98 pag., € 12,50.
Afb. 11 Bronzen heft van een knipmes, gedecoreerd met een hond en een haas. Bodemvondst Aardenburg. Uit: Zeeuws Tijdschrift.
Wie kent ze niet, de aan Nehalennia gewijde votiefaltaarstenen die men in de 70-er jaren uit de Oosterschelde heeft opgevist of die veel eerder al bij Domburg zijn blootgespoeld. Zo zijn er tal van aanwijzingen die er op duiden, dat het zuidwesten van ons land een niet te verwaarlozen rol speelde bij handel en (scheepvaart)verkeer in het Romeinse rijk. Vooral de afgelopen 25 jaar heeft archeologisch onderzoek in Zeeland en in het aangrenzende Vlaanderen tot tal van nieuwe gezichtspunten over deze uithoek van het Romeinse rijk, het land van de Menapiërs, geleid. Naast Domburg vormde ook Aardenburg in de Romeinse Tijd een belangrijke agglomeratie. Nog tot 26 oktober is in het vernieuwde Gemeentelijke Archeologische Museum van Aardenburg de tentoonstelling 'God, goden en heiligen. Romeins en middeleeuws religieus erfgoed uit West-Zeeuws-Vlaanderen' te zien. Ter gelegenheid van die tentoonstelling is onder de titel 'Romeins Erfgoed' deze ‘special’ van het Zeeuws Tijdschrift verschenen.
In hun ‘leading article’ geven de Vlaamse archeoloog Wim De Clerq en zijn Zeeuwse collega Robert van Dierendonck een beknopte synthese van de uiteenlopende onderzoeksresultaten naar wonen, werken, leven en strijden in Extrema Galliarum tussen Noordzee en (Ooster)schelde. Andere auteurs benadrukken vooral het breedpubliekgerichte karakter van de ‘special’ met bijdragen over het sociaalculturele leven in de Romeinse Tijd, het Zeeuwse landschap in die periode, de klimaatschommelingen, het voedsel en de eetgewoonten en de verering van Nehalennia. De bundel wordt afgesloten met een literatuuroverzicht en met een In Memoriam van degene die de feitelijke aanzet tot de Romeinse archeologie in vooral Aardenburg heeft gegeven, Jan Trimpe Burger. * * *
Susanne Jülich, Die frühmittelalterliche Saline von Soest im europäische Kontext (Bodenaltertümer Westfalens 44, Berichten der LWL-Archäologie für Westfalen). Mainz 2007. ISBN 978-3-8053-3821-9. Geïll., 527 pag., cassette met kaartbijlagen, € 49,--. Over het archeologische onderzoek uit vooral het begin van de 80-er jaren, naar de vroegmiddeleeuwse zoutziederij in Soest (Westfalen, Dtsl.) is al veel geschreven. Tot nu toe zijn daar niet minder dan 94 ovens (of sporen daarvan) teruggevonden, daterend van het einde van de 6e tot in het midden van de 7e eeuw. In deze dissertatie worden de onderzoekresultaten in een Europees kader geplaatst. Deze publicatie is daarmee niet alleen het sluitstuk van het onderzoek in Soest, maar vooral ook het uitgangspunt voor verder onderzoek naar zoutwinning en –ziederij. Vanzelfsprekend besteedt Jülich veel aandacht aan de constructie van de onderzochte ovens. Daarnaast toont zij afbeeldingen uit historische bronnen van de verschillende ovens voor de productie van zout, potas, salpeter, soda, aluin en vitriool. Opvallend is dat men bij het zoutzieden geen gebruik heeft gemaakt van ijzeren vaatwerk waarin pekel wordt ingedampt, zoals dat volgens De Kraker c.s. elders in dit Westerheemnummer in ons land mogelijk het geval was, maar – evenals in bijvoorbeeld Engeland - van lage rechthoekige loden bakken. Gerrit Groeneweg
246
|
Literatuurrubrieken
04-binnenwerk.indd 246
04-08-2008 11:12:10
Werk in uitvoering
Stuur uw berichten voor de Agenda en het Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws). Deadline voor WIU 2008-5 (oktober): 15 augustus. Gezien het ruime aanbod van kopij voor ons tijdschrift en deze rubriek moet ik deze datum veelal strikt hanteren.
Terra Nigra nr. 170, maart 2008 (Afd. 8 - Helinium) Het bestuur van Helinium bestaat nu uit: Guus van de Poel (vz), Rein de Graaf (v-vz), Hilde van Wensveen (secr), Rikkert Wijk (pmr) en Albert Luten. TN maakt duidelijk dat de afdeling druk bezig is met het 50-jarig bestaan. Zo werd in het Vlaardingse stadskantoor een vitrine onthuld, ingericht door VLAK, Helinium en TGV. Er waren twee excursies ‘op reis door de tijd’: naar Leiden (RMO) en Venlo (Limburgs Museum). Hilde van Wensveen doet uitgebreid verslag van een fietstocht ‘op de Kop van Goeree’ en presenteert daarbij interessante informatie. In januari overleed Leen Havelaar, lid van het eerste uur, die nog
tot op hoge leeftijd in de opgravingsput was te vinden. Piet Heinsbroek schreef een mooi gedicht t.g.v. het afscheid van Leen dat in TN is opgenomen. In deze TN de oproep om mee te doen met experimentele archeologie: in de eerste plaats met de nabouw van de kano die in 2005 in Vlaardingen werd gevonden (De Vergulde Hand, 683 BC). Er worden tal van andere mogelijke projecten genoemd die verwant zijn aan dit project. De (uit)hakkers zijn al bekend (Guus van de Poel en Jurrien Moree), maar het hout ontbreekt nog. Leden van Helinium maakten al eerder een kano met een in 1996 gevonden kano (120 AD) als voorbeeld. Een signalement van een boek en diverse knipsels besluiten TN.
Zuidwesterheem nr. 55, maart 2008 (Afd. 10 - Zeeland) De afdeling richt in dit Jaar van het Religieus Erfgoed een tentoonstelling in over archeologisch religieuze voorwerpen van IJzertijd t/m de Middeleeuwen, waarschijnlijk in de Grote Kerk van Goes. De Provincie Zeeland, de SCEZ en de gemeenten legden vast de inzet van amateurarcheologen te willen bevorderen. Dit dient steeds in de PvE’s te zijn opgenomen. De meeste archeologische bedrijven hebben daar ook geen probleem mee. Het Archeologisch Depot wordt verbouwd en de afdeling krijgt na voltooiing de beschikking over twee ruimten met een eigen ingang.
Afb.1 Leen Havelaar, AWN-lid van het eerste uur (foto: Ellen Groen, uit Terra Nigra).
Werk in uitvoering
04-binnenwerk.indd 247
|
247
04-08-2008 11:12:11
door DNA-onderzoek. José van Houdt vond in de omgeving van Zaamslag een middeleeuws zegelstempel. Het is nog maar het 6e stempel binnen de gemeente Terneuzen en dat is erg weinig afgezet tegen de 323 exemplaren die t/m 2006 in Zeeland werden aangemeld. De datering van het stempel is 1350-1400 en het toont de naam ‘GILLIS PANDES’. ‘Gillis’ komt van Egidius, maar ‘Pandes’ is nog niet te verklaren. Peter Hengstdijk deed ‘een lugubere gouden vondst’ in Oost-Souburg. Het gaat om een ring met een doodskop wsch uit 16-17, waarover weinig informatie is te vinden. De activiteiten-agenda besluit deze interessante Z.
Jaarverslag 2007, maart 2008 (Afd. 13 - Naerdincklant)
afb. 2 Kasteel van Saeftinghe in 1505 (Stadsarchief Antwerpen, uit Zuidwesterheem).
248
|
04-binnenwerk.indd 248
In februari overleed Wim Velthoen, een trouw AWN-lid en actief binnen de Werkgroep Hulst. Ron Wielinga en Dicky de Koning vervolgen in Z hun verhaal over de experimenten om zout te winnen uit verzilt veen. Hoewel zij zelf aangeven dat de wetenschappelijke waarde van het experiment nul is, werd wel nader inzicht verkregen in de procesgang van het zoutzieden, de brandbaarheid van turf, de soorten as en de opbrengsten. Adrie de Kraker schreef voor dit nummer van Westerheem een artikel over dit experiment. Als voorbereiding op een excursie geeft Z informatie over het Verdronken Land van Saeftinghe. Er zijn wel wat vondsten bekend van de plaatsen van vroegere nederzettingen, maar van het kasteel van Saeftinghe is nog geen spoor gevonden. In ‘Schelde-oevers: raakvlakken tussen Brabant en Zeeland’ maakt Rudi Dercks duidelijk dat de economische contacten tussen de Brabantse en Zeeuwse Schelde-oevers na overstromingen en oorlogshandelingen in de 16e eeuw sterk verminderden. Leida Goldschmitz legt in ‘Archeologisch onderzoek in het Scheldekwartier’ uit waarom dit zo’n interessante locatie was. Hier breidde Vlissingen zich uit in 16-17. In de 17e eeuw maakte ook Vlissingen een bloeitijd door. In 1704 werd het ‘dokje van Perry’ aangelegd: het oudste droogdok op het continent. Het wordt waarschijnlijk gerestaureerd en als historisch element opgenomen in de nieuwe bebouwing. In 1875 vestigde de bekende scheepswerf De Schelde zich hier. Deze is verhuisd naar het industrietrrein Scheldepoort, waardoor dit terrein vrijkwam voor stadsontwikkeling. Van de mensen die tussen 1400 en 1800 op de Oude Markt werden begraven wordt de gezondheidstoestand nagegaan o.m.
Het J van onze oudste afdeling is een heel mooi boekje. Hierin vind ik een groot aantal artikelen, waaruit een greep. Enkele leden ondernamen uitgebreide fietstochten door de terreinen van het Goois Natuurreservaat om mogelijk interessante locaties te vinden voor nader veld- en grafheuvelonderzoek. Er werd gewerkt in Nederhorst den Berg (zeven van zand uit de kerk en bij de molen / Venenburg (materiaal uit rom-lment), Hilversum (inventarisatie van grafheuvels), Loosdrecht (Huis met de twee ogen, lme-nt). In Nederhorst den Berg-Venenburg en Loosdrecht ging het om locaties waar uitgebreider onderzoek had moeten kunnen plaatsvinden. Voor Anton Cruysheer is de vondst van het jaar een loden penning (14), afkomstig van bouwlocatie Venenburg in Nederhorst den Berg. Ben Walet publiceerde in het geologische tijdschrift Geomus in 1999-2004 een serie artikelen ‘Sporen uit de Steentijd’ die de redactie nu in zijn geheel onder de titel ‘De Steentijd van het Gooi’ in het J heeft geplaatst. De oudste sporen zijn artefacten uit het Midden-Paleolithicum (tussen 90.000 en 50.000), maar er is veel materiaal gevonden uit latere perioden. Veel van de genoemde vondsten komen van of rond de ‘Aardjesberg’. Dit gebied zal dus al heel lang zijn bewoond. Dat weet ook Gijs Vlamings die zich al heel lang bezighoudt met steenmateriaal uit de Gooise stuwwallen. Intrigerend zijn (vuur)stenen die de indruk wekken opzettelijk te zijn bewerkt om een afbeelding te laten ontstaan. Gijs liet daar al eens wat van zien in een van de vitrines van de expositie in Haarlem t.g.v. het 50-jarig bestaan van de (landelijke) AWN en toont in het J een vuursteen (4,3 cm lang), waarin door uitkloppen van de cortex een afbeelding van de kop van een reuzenhert ontstond resp. bleef staan. Fascinerend!
Werk in uitvoering
04-08-2008 11:12:12
Het verhaal over de zoektocht naar de verzonken klok uit Loosdrecht is een soort detective: gestolen door de Fransen, op de een of andere manier in het water van de Vuntusplas terecht gekomen (maar waar?), een flink stuk legendevorming, en nu proberen duikers die klok te vinden, waarbij o.m. sonarbeelden worden gebruikt. De klok is nog niet gevonden, maar op www.duikteamlacloche.nl leest de nieuwsgierige lezer er toch meer over. Tussen het station van Weesp en de A1 zijn resten de zien van radarstation Seeadler, dat in WO II tot taak had vijandelijke luchtbewegingen waar te nemen en door te geven en vervolgens onderscheppingsjagers naar hun doel te leiden. Het hoofdkwartier van Seeadler en andere waarnemingsposten (Schneeglöckchen, bij Schagen - Brenessel, bij Brielle - Teerose, bij Terlet en in de Imbosch) was de bunker Diogenes te Schaarsbergen [deze verkeert in goede staat en is nu een extra-veilige depotruimte, JC]. In de serie ‘Schatvondsten’ ditmaal aflevering 3: de in 2001 gevonden Schat van Muiderberg. De schat bestaat uit 38 munten (2 van goud, de rest van zilver) en is in 1580 of kort daarna verborgen.
Nieuwsbrief, maart 2008 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) De N is grotendeels gewijd aan de ledenvergadering van de afdeling. De bestuursleden Frans Corten, Wim Tuyn en Cor Koot stelden zich niet herkiesbaar. Astrid van Eekeren en Rob Woldringh zijn bereid tot het bestuur toe te treden. Afdelingslid Tess Doorwaard is bezig met een promotieonderzoek naar de constructie en het gebruik van voertuigen in de Romeinse Rijn-Donauprovincies en Gallia, en hield hierover een lezing na de ledenvergadering. Eind mei vond de 12e Dag van het Romeinse aardewerk plaats bij de Radbouduniversiteit. Ditmaal was het thema: vondstmateriaal uit stedelijke context en materiaal uit grafvelden.
Oord (kelder, 15) / Deelenseweg / Eusebiusplein], Ede [(Pascalstraat: o.m. haardkuilen, meso/compleet erf, ijz) / Kernhem (kampjes, meso) / Uitvindersbuurt (huisplattegronden en waterputten, roml-vme)], Hengelo (nieuwe gemeentehuis: boerderijcomplexen, ijz), Pannerden (centrum: sporen uit ijz-lme), Steenderen (brandweerkazerne: urnenveld, bronslijz) en Wageningen (Kolkakkerweg: sporen uit ijz en vme-lme). Samen met Afd. Nijmegen e.o. organiseerde de afdeling in 2007 voor de zevende keer een cursus Arch. Veldwerk voor Beginners. Diverse projecten vondstverwerking konden worden afgewerkt. Stichting Gelderse Kastelen gunde de afdeling een project ‘Kasteel Batenburg’. Dit zijn 28 ROB-dozen met vondsten die bij de restauratie van de kasteelruïne Batenburg werden gedaan. Het materiaal moet opnieuw worden geïnventariseerd en beschreven. Er was een excursie naar Oldenzaal (Plechelmus, Palthe-huis, watermolen) / Singraven / Denekamp (Natura Docet) en eentje naar Zutphen (Kaardebol, stadswandeling).
b. Nieuwsbrief nr. 2, april 2008 Op de laatst gehouden Open avond vertelde Rinus Houkes iets over de productie van kogelpotten. Een dvd maakte duidelijk hoe men nu in Sri Lanka nog dergelijke potten maakt. In verbluffend korte tijd laat men daar een mooie en dunne ronde bodem onder het bovenste deel van een pot ontstaan. De zomeropgraving van de afdeling vindt plaats op 11-15 augustus, mogelijk op de locatie Kortestraat/Weverstraat in Arnhem.
Nieuwsbrief nr. 26, juni 2008 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) Uit deze N een greep. In juni was er een veldcursus in vier delen voor beginners, gegeven door Nico Arts. In juli is er een fietsexcursie in Eindhoven en Veldhoven.. In mei was er een excursie naar het Teutoburgerwoud o.m. naar
a. Jaarverslag 2007, maart 2008 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) Het goed verzorgde en uitgebreide J van de afdeling laat goed zien wat er in en rond Arnhem gebeurt. Er was veldwerk in Arnhem (Schuytgraaf), Geesteren (huisplattegrond met slotenpatroon, ca. 1300), Groessen (Leuvensedijk: rivierdijk vanaf 12), Zelhem (Brunsveldweg: ijzerslakken en ovenresten), Zevenaar (Masiusplein: hoogtemetingen burchtwal). Leden verleenden ook assistentie aan ‘derden’ in Apeldoorn (graf heuvels Kroondomein), Arnhem [Malburgseveerweg: hutkom 12-13 / Rijnstraat (kelder) / Kleine
afb. 3 Doodskopring, 16-17? (foto: Peter Hengstdijk, uit Zuidwesterheem). Werk in uitvoering
04-binnenwerk.indd 249
|
249
04-08-2008 11:12:12
Afb. 4 Hoogtekaart burchtwal in Zevenaar (Jan Verhagen, uit Jaarverslag).
250
|
Kalkriese (Varusschlacht). Van het succesvolle boek ‘Verleden wordt heden’ wordt een nieuwe geactualiseerde versie voorbereid Vrijwilligers zijn doordeweeks welkom bij de opgraving van het kasteel Gagelbosch, maar speciaal voor hen zijn er ook enkele zaterdagen waarop wordt gewerkt. De opgraving is halverwege en er zijn delen van grachten en fundamenten en resten van een houten loods (ca. 1300) gevonden. In deze N verder nieuws over veldwerk in Geldrop (de Burcht / Smeelen), Sterksel (Averbodeweg - Kanhoeve), Uden (Hoogstraat), Veldhoven West (De Kerkakkers) en Budel. Ook in de N een opwekking voor jongeren om mee te doen met zomerkampen van de NJBG o.m. een graafinstructiekamp in Eindhoven. Na enkele bezoektips vind ik een echte ‘AVKPuzzel’. Het bestuur vestigt de aandacht op de gemeentelijke beleidsplannen Archeologie. Veel gemeenten zijn daar al druk mee bezig: voor kleinere gemeenten een moeilijke klus die
veelal wordt uitbesteed. Eindhoven en Helmond werken samen op archeologisch gebied en steeds meer kleinere gemeenten werken in een of andere vorm met een regio-archeoloog. Ook elders in Oost-Brabant is dit het geval en de AVKP vindt dit niet alleen een goede ontwikkeling, maar draagt daar ook zoveel mogelijk toe bij. Een volgende stap is een provinciaal steunpunt voor archeologie. De afdeling is hierover in gesprek met Brabants Heem en de Federatie Monumentenoverleg Noord-Brabant. Het provinciaal steunpunt zou een vraagbaak moeten zijn voor alle wetten en procedures rond RO en gemeentelijk beleid. Vrijwilligers zouden ook een beroep moeten kunnen doen op het steunpunt voor professionele ondersteuning bij het als vrijwilligers uitvoeren van begeleiding/opgravingen op vrijgegeven gebieden. U vindt deze en eerdere nieuwsbrieven van de afdeling op www.archeologie. dse.nl. Jan Coenraadts
Werk in uitvoering
04-binnenwerk.indd 250
04-08-2008 11:12:14
Tips voor trips
Archeologische uitjes Tentoonstellingen Onderwaterarcheologie op scheepswerf
Aan de Schiehaven in Rotterdam-Delfshaven, waar het wordt nagebouwd (afb. 1), zijn tot 5 september vondsten te zien uit het wrak van het oorlogsschip ‘De Delft’ en twee andere 18e-eeuwse schepen in het kader van een kleine expositie over onderwaterarcheologie. Het linieschip ‘De Delft’ is in 1797 na een zeeslag met de Engelsen bij Camperduin vergaan. In 1977 is het wrak van dit oorlogsschip door een visserschip ontdekt. Het ligt op 22 mijl ten noordwesten van Scheveningen op 27 meter diepte. Sindsdien zijn door de Noordzee Duikvereniging Sirene, lid van de LWAOW, tal van onderdelen, kanonnen (afb. 2) en uitrustingsstukken van dit schip boven water gehaald. Deze worden tot 5 september op de werf tentoongesteld, tezamen met vondsten van twee andere 18e-eeuwse schepen, namelijk het in 1799 tussen Vlieland en Terschelling gezonken ‘goudschip’ ‘La Lutine’ en het VOC-schip ‘’t Vliegend Hert’, dat in 1735 voor de kust van Walcheren is vergaan. Deze objecten zijn aangevuld met de vondsten die het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) heeft gedaan bij de opgraving van de voormalige VOC-werf in Delfshaven.
entreehal is een metershoog roer te zien, dat mogelijk ook van de ‘Delft’ is, omdat het niet ver van het wrak is gevonden. De tentoonstelling is op een balustrade in de hal, die (doordeweeks) uitzicht geeft op de scheepsbouwactiviteiten. Eerst wordt op acht panelen uitgelegd wat onderwaterarcheologie is en hoe men daarbij te werk gaat. Vervolgens komen zeven vitrines met vondsten van achtereenvolgens ‘’t Vliegend Hart’, ‘La Lutine’ en ‘De Delft’, waaronder tal van blokken (afb. 3), kogels, flessen en klinknagels. Bij die van
Afb.1 De replica van ‘De Delft’ in aanbouw aan de Schiehaven in Rotterdam (foto’s: Wim van Horssen). Afb. 2 Een kanon uit het wrak van ‘De Delft’.
De Scheepswerf ‘De Delft’ is opgezet als werkgelegenheidsproject, maar telt vooral veel vrijwilligers. Het schip wordt gebouwd op een havenkade, terwijl in een voormalige havenloods de werkplaatsen zijn, waar nu onder andere aan een van de sloepen, het boegbeeld en de uitrustingstukken wordt gewerkt. ‘De Delft’, waarvan in de archieven een bouwtekening is gevonden, werd in 1782 gebouwd als een van de laatste houten schepen. Voor die tijd was het oorlogsschip ‘high tech’ met bijvoorbeeld bronzen lagers en een met koperplaat bedekt onderwaterschip. De zwaarste vondst van ‘De Delft’ staat voor de deur van de werf: het anker, waarvan wel het ankerhout moest worden vernieuwd. In de Tips voor trips
04-binnenwerk.indd 251
|
251
04-08-2008 11:12:20
Voor- en Acherhaven zijn tal van historische panden te zien, waaronder de Pelgrimvaderskerk, het Oude Raadhuis, historisch museum De Dubbelde Palmboom, het Zakkendragershuisje en de korenmolen De Distilleerketel. Voor meer zeevaart kan men in Rotterdam naar het Maritiem Museum en voor meer archeologie is er de bijzondere verzameling pre-industrieel gebruiksaardewerk van het echtpaar Van Beuningen-de Vriese in Museum Boijmans van Beuningen. Scheepswerf ‘De Delft’ Schiehaven 15, Rotterdam tel. 010 276 01 15 www.dedelft.nl di. t/m vrij. 10 – 16 uur, zat. en zo. 11 – 17 uur expositie t/m 5 september Voor informatie over musea in Rotterdam: www.hmr.rotterdam.nl www.maritiemmuseum.nl www.boijmans.nl
Poëzie en archeologie
Afb. 3 Blokken uit het wrak van ‘De Delft’. Afb. 4 Onderwaterarcheologie voor kinderen op de werf van ‘De Delft’.
het oorlogsschip zitten met name militaire zaken; zoals een sabel, kruitmes, musket en pistoolknop. Tot de vaste uitstalling van de werf behoren verder nog twee vitrines met artikelen die door de Duikvereniging Sirene zijn opgevist, waaronder wederom blokken en huidplaten, gevolgd door vier vitrines met oude gereedschappen en vier met voorbeelden van scheepsinventaris, zowel in museale als in gevonden staat. De vitrine van het BOOR tenslotte met 17e- en 18e-eeuwse vondsten uit de opgraving van de VOC-werf, waaronder met name handgereedschappen, is in een raam op de begane grond aangebracht en kan het beste van buitenaf worden bekeken. De expositie op de werf zal zeker kinderen aanspreken. Ze kunnen er opdrachten uitvoeren over hoe een onderwaterarcheoloog tewerk gaat en daarmee een certificaat verdienen. Ook is er voor hen een zandbak met een ‘wrak’ en ’vondsten’ die ze met behulp van een raster kunnen intekenen (afb. 4). Voor wie er een compleet dagje Rotterdam van wil maken, zijn er verschillende mogelijkheden voor een vervolg: op loopafstand ligt OudDelfshaven, eens de haven van Delft. Aan de
252
|
Met de expositie ‘Dichter bij archeologie’ legt het Archeologisch Museum Haarlem een link tussen poëzie en archeologie. Een verrassende combinatie: gedichten met een archeologisch thema van dichteres Esther Jansma, geïllustreerd met een aantal bijzondere Haarlemse bodemvondsten. In de expositie staan elf gedichten van haar centraal. Allemaal gedichten met een archeologisch tintje. Dat is niet zo vreemd, omdat Esther Jansma behalve als dichter in de archeologie actief is als dendrochronoloog. Elk gedicht wordt voorafgegaan door een door haar geschreven inleiding. De gedichten worden geïllustreerd met passende Haarlemse bodemvondsten: voorwerpen die de sfeer van het gedicht weergeven of de essentie van het gedicht symboliseren. Archeologisch Museum Haarlem Grote Markt 18k, 2011 NB Haarlem tel. 023 531 31 35 (bureau Archeologie, gemeente Haarlem) wo. t /m zo. 13 – 17 uur, toegang gratis t/m 2 november
Op reis in de Steentijd
Na een rondgang langs zeventien Duitse musea is nu in het Hunebedcentrum in Borger een tentoonstelling te zien over een prehistorisch woonexperiment aan het Bodenmeer. Een groep van dertien personen heeft daar twee maanden in paalwoningen gewoond
Tips voor trips
04-binnenwerk.indd 252
04-08-2008 11:12:24
Leven aan de Romeinse goudkust
als in de Steentijd (afb. 5). Twee van hen hebben bovendien de reis over de Alpen van Ötzi, de man uit het ijs, op prehistorische wijze nagelopen. Het experiment is vastgelegd door de Duitse Südwestrundfunk in coproductie met de Bayerische Rundfunk in een televisieserie. Op de tentoonstelling wordt getoond met welke middelen en kennis de mensen uit de Steentijd konden overleven. Er zijn beelden van de televisieserie te zien, de wetenschappelijke achtergronden worden uitgelegd, nieuwe onderzoeksresultaten worden getoond en er zijn voorwerpen zien. Hunebedcentrum Bronnegerstraat 12 9531 TG Borger tel. 0599 236374 www.hunebedcentrum.nl ma. t/m vrij. 10 – 17 uur zat. en zo. 11 – 17 uur t/m 31 augustus
Vanaf 23 augustus 2008 biedt het Museum Het Valkhof een kijkje in het leven van de zeer rijke Romeinen die immense villa’s bewoonden aan de Golf van Napels. Bezittingen van deze elite, pronkstukken van het Nationaal Archeologisch Museum in Napels, worden voor het eerst buiten Italië getoond: muurschilderingen, beelden van brons en marmer (afb. 6), en sieraden. Ook zijn er 3-D-animaties van villa’s en tuinen te zien. Net als tegenwoordig bestond er in de Oudheid kritiek op het decadente leven van de superrijken. In de expositie wordt dan ook aandacht besteed aan deze vaak bijtende kritiek van de antieke auteurs op het luxe leven van de Romeinse ‘jetset’, die zich steeds meer op status richtte en steeds minder vasthield aan de traditionele Romeinse waarden.
Afb. 5 Experimentele archeologie aan het Bodenmeer (foto: Südwestrundfunk).
Museum Het Valkhof Kelf kensbos 59, Nijmegen tel. 024 360 88 05 www.museumhetvalkhof.nl di. t/m vrij. 10 – 15 uur zat. en zo. 11 – 17 uur t/m 4 januari
Verborgen vondsten
Deze zomer toont het Rijksmuseum van Oudheden uit het eigen depot bijzondere archeologische vondsten uit België, Denemarken, Duitsland, Engeland, Frankrijk, OostenrijkHongarije, Zwitserland en Oost-Europa. Deze voorwerpen, maar ook replica’s van beroemde objecten uit andere museumcollecties, werden honderdvijftig jaar geleden door het museum verzameld om de Nederlandse vondsten in hun Europese context te presenteren. Tussen 1926 en 1945 prijkten ze prominent in het museum in een overzicht van de voornaamste beschavingsvormen in ons werelddeel, van de holbewoners tot de Franken. Aan de hand van presentaties per land en de thema’s ‘kopen’, ‘ruilen’ en ‘namaken’ biedt de tentoonstelling een boeiend beeld van de manieren waarop het Rijksmuseum van Oudheden zijn collectie vormde. Te zien zijn onder andere Frankische wapens en sieraden, Romeinse topvondsten uit Duitsland, goud van de Skythen (afb. 7), Engelse vuistbijlen en ook kleine objecten met een bijzonder verhaal. Museum van Oudheden Rapenburg 28, Leiden tel. 071-5 163 163, www.rmo.nl ma. t/m vrij. 10 – 17 uur zat. en zo. 12 – 17 uur t/m 14 september
Afb. 6 Satyr afkomstig uit villa van Montesarchio, omgeving Beneventum (foto: Museum Het Valkhof). Tips voor trips
04-binnenwerk.indd 253
|
253
04-08-2008 11:12:27
Afb. 7 Skytisch beslagwerk van brons, in de vorm van een leeuw, 600-500 voor Chr., gevonden in Darevka, Rusland (foto: RMO).
EVENEMENTEN Romeinenfestival
In het weekeinde van 23 en 24 augustus wordt in Nijmegen een Romeinenfestival gehouden. De plaats van de handeling is het Kops Plateau, waar rond 12 vóór Chr. één van de eerste Romeinse forten van Nederland gebouwd. Tijdens het festival wordt een deel van dit vroegRomeinse legerkamp gereconstrueerd: een tien meter lang gedeelte van de omwalling, bestaande uit een droge spitsgracht en een aarden wal in een houten bekisting. De wal wordt bekroond door een houten borstwering met kantelen. De omwalling wordt een exacte kopie van het origineel dat hier bijna 2000 jaar geleden heeft gestaan, op precies dezelfde plek. Bij de bouw zullen replica’s worden gebruikt van Romeins gereedschap dat ter plekke bij archeologisch onderzoek is gevonden. Behalve dit bouwwerk is op het festival een Romeins tentenkamp te zien, waar het militaire en burgerlijke leven in de Romeinse tijd aanschouwelijk wordt gemaakt. Daarbij zijn ook Bataafse hulptroepen, zoals die 1950 jaar geleden op hetzelfde Kops Plateau gelegerd waren. Verder zijn er demonstraties van ambachten (o.a. mozaïekleggen, wandschilderingen maken en pottenbakken); militaire demonstraties met uitleg over bewapening, aanvalsformaties en geschut, gladiatorenshows en offerceremonies. Ook is er een
Romeinse markt, zijn er kinderactiviteiten (o.a. Romeinse schoolklas, zelf maken van mantelspelden en schervencollege) en worden educatieve wandeltochten van het festivalterrein naar Museum Het Valkhof gemaakt. Romeinenfestival Kops Plateau, Nijmegen www.romeinenfestival.nl zat. 23 en zo. 24 augustus
Eten en drinken
Het themapark Archeon besteed in het weekeinde van 30 en 31 augustus aandacht aan het eten en drinken door de eeuwen heen: in de Prehistorie, de Romeinse tijd en in de Middeleeuwen. Bezoekers kunnen dan in de keuken kijken, soms helpen met de bereiding en in ieder geval proeven van de oude dranken en gerechten. Een week later heeft Archeon een Internationaal Vikingweekend op het programma staan. Nadien wordt er onder andere aandacht besteed aan de Prehistorie (13 en 14 september), de gezondheidszorg (4 en 5 oktober) en het smeden (11 en 12 oktober). Archeon Archeonlaan 1 2408 ZB Alphen aan de Rijn tel. 0172 44 77 44 www.archeon.nl di. t/m zo. 10 – 17 uur (van 28 juli t/m 25 aug. ook op maandag)
Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl Het laatste nieuws over archeologische evenementen:
www.awn-archeologie.nl
254
|
Tips voor trips
04-binnenwerk.indd 254
04-08-2008 11:12:27
Column
Brommerd Een van de leuke dingen van het schrijven van een column is dat je eens kan ventileren wat je vindt en ook dat je daar reacties op krijgt. Dat laatste verschilt nogal. Natuurlijk is het prettig die reacties te horen, want dan wordt hetgeen je schrijft blijkbaar ook gelezen. Zeker is het leuk als men er plezier aan heeft beleefd, maar er zijn natuurlijk ook mensen die zich aangesproken voelen. Soms hoor ik dat ik ‘een brommerd’ ben; altijd maar schrijven over de dingen die niet goed gaan. Daar hebben ze gelijk in, bemerkte ik bij het doorbladeren van wat Westerheems. Veel gebrom over monumentenzorg en de archeologie. Maar ja positief schrijven moet ook een reden hebben, is dan mijn antwoord, en ik had dit nog niet opgeschreven of ik werd op mijn wenken bediend. De nieuwe Westerheem lag in de bus met een special over DNA. Nu houd ik er niet van de broodheer naar de mond te praten, maar die special is een schot in de roos: toegankelijk, met diepgang en actueel. Het kan dus wel om een onderwerp op aantrekkelijke wijze inhoudelijk bij een groter publiek onder de aandacht te brengen. Het hield niet op want een dag later werd de nieuwe RACM-folder bezorgd. Meestal zijn die folders gedegen, verantwoord, politiek correct en soms uit de band springend met een spectaculaire vondst, maar wat las ik daarin tot mijn verbazing
en zeer tot mijn voldoening? In Zeeland is bij Burgh een ringwalburg gereconstrueerd. Ringwalburgen dienden ter verdediging tegen de aanvallen van de Noormannen en er zijn er uit Zeeland vijf bekend. Voor een kwart is het monument van Burgh nu gereconstrueerd en niet middels een kunstwerk, een zeer terughoudende visualisatie of een voor een leek niet te herkennen plattegrond. Nee, hier is echt een poging ondernomen om iets te laten zien. De binnenruimte is er, een wal en, ondanks dat niet precies bekend is wat er op de wal stond, is er een vlechtwerk op gezet en zo ziet iedereen ook dat het om een verdedigingswerk gaat. Dit is nu tot de verbeelding sprekende monumentenzorg. Een toerist, een toevallige passant ervaart nu echt hoe het er uitgezien kan hebben, hoe mensen rond 900 zich hebben verdedigd tegen de invallen van die Noormannen. En de archeoloog/monumentenzorger, zult u zich misschien afvragen, wat vindt die ervan? Die kunnen bij een bezoek heerlijk discussiëren of zo’n reconstructie wel kan, of hij daadwerkelijk klopt en zich buigen over de altijd boeiende kwestie of er misschien alternatieven zouden zijn geweest. Kijk, zo kan het ook, dacht ik bij mezelf. In ieder geval ga ik komende zomer eens kijken, want dat wil ik wel eens zien. Niet met de brommer, maar lekker op de fiets. Column
04-binnenwerk.indd 255
|
255
04-08-2008 11:12:31
AWN-lidmaatschappen A B C D E
basislidmaatschap studentlidmaatschap jeugdlidmaatschap geassocieerd lidmaatschap huisgenoot-lidmaatschap + eenmalig inschrijfgeld
€ € € € € €
40,00 25,00 20,00 21,00 15,50 5,00
Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering
- aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl
AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:
prijs in € (incl. porto) leden
niet-leden
AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)
12,95
16,95
AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)
11,75
16,75
AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)
15,50
21,50
AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)
12,50
15,00
Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)
22,95
22,95
CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)
25,00
35,00
Naaldbanden voor archivering Westerheem
14,50
Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar postgiro 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.
04-binnenwerk.indd 256
04-08-2008 11:12:32
Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.
5
Westerheem
AWN-leden maken geschiedenis!
het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
jaargang 57 - oktober 2008
Jubileum: 40 jaar AWN-afdeling Nijmegen en omstreken John Jansen Een raadselachtige tekst op een middeleeuwse voorraadpot Dingenus van de Vrie Zoektocht naar de gefilmde werkelijkheid van opgravingen Christo Thanos Over Flevomeer om de Noord en terug Simon Oud
05-omslag.indd 1
06-10-2008 14:13:45
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)
Inhoud
jaargang 57 no. 5, oktober 2008
Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Scheldestraat 43, 5215 HB 's-Hertogenbosch. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl
Redactioneel................................................................. 257 John Jansen Jubileum: 40 jaar AWN-afdeling Nijmegen en omstreken..................................................................... 258 Dingenus van de Vrie Een raadselachtige tekst op een middeleeuwse voorraadpot ................................................................ 267 Christo Thanos Zoektocht naar de gefilmde werkelijkheid van opgravingen.................................................................. 271 Simon Oud Over Flevomeer om de Noord en terug ..................... 277
Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart.
Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... ‘s-Hertogenbosch Ronald van Genabeek Brokstukken van een glasblazerij .............................. 287
Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd.
Zo kan ‘t ook Alexandre van den Berg Kasteel Develstein De visualisatie van een verdwenen kasteel . ............. 294
Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)
Wie kent dit? Roos van Oosten Ceramisch object . ...................................................... 299
© AWN 2008. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na vooraf gaande schriftelijke toestemming van de redactie.
Werk in uitvoering . ............................................ 311
Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Hooiberg Salland, Deventer ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad
Literatuurrubrieken . ......................................... 301
Tips voor trips Archeologische uitjes .................................................. 315 Column . ................................................................... 319 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................. 320
Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: g.beemt@net.hcc.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog (graafkampen), Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema (onderwater-archeologie), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: awn@proportio.nl • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken):
Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, p/a Langebrug 56, 2311 TM Leiden, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: apvandenband@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: mw. A.T. Dieleman-Hovinga, Puntstraat 27a, 4543 CW Zaamslag, tel. 0115-431428 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: awn18.bestuur@gmail.com 19. Twente: Mw. N. Otto, Erve Jenneboer 75, 7623 JH Borne, tel. 074-2670300, e-mail: otto-lankamp@versatel.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
Foto achtergrond omslag: Bocholtz (L.) amateurbeelden vereeuwigen ook amateur-archeologen (in spé). [foto: afb. 6, zie pag. 274] 05-omslag.indd 2
06-10-2008 14:13:46
VERENIGINGSNIEUWS oktober 2008 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer
Ingezonden brief De algemene AWN-Ledenvergadering op 26 april 208 te ’s-Hertogenbosch “Van de Algemene ledenvergadering op 26 april 008 te ’s-Hertogenbosch stond in het juninummer van ‘Westerheem’ een verslag. Zoals u daarin hebt gelezen was de belangstelling niet groot. Dit zal voor het Hoofdbestuur een zware tegenvaller zijn geweest. (Hoe moet je dit verklaren aan de loco-burgemeester die deze vergadering opende?) Toch werd de vergadering niet in een mineurstemming gehouden. Er is na vier jaar weer een secretaris! Fred van den Beemt, een oud-lid van afdeling Leken Merwestreek! AWN’ers, wij hebben een hoofdbestuur
waar menige vereniging jaloers op zal zijn. Zij verrichten in hun vrije tijd veel werk. Hoeveel uren zal het gekost hebben om een beleidsplan te maken waarin de waarde van de amateurs wordt benadrukt, om een geloofwaardig verzoek in te dienen om subsidie binnen te halen, enz., enz.? Ons Hoofdbestuur is onbetaalbaar. Daarom vind ik het zo ontzettend jammer dat er dit keer zo weinig AWN’ers de moeite hebben genomen om door hun aanwezigheid te tonen hoe groot hun belangstelling is voor de inzet van deze bestuursleden.” An Osseweijer-van Bueren, Afd. 11, Lek-en Merwestreek
AWN over de grens Kastel-Staadt is een dorp van rond 400 inwoners en ligt enkele kilometers ten zuiden van Saarburg. Op 23 juli worden we* hier hartelijk ontvangen door dr. Hans Nortmann (Landesmuseum Trier), hier al jaren archeologisch bezig. We ontvingen al informatie over de site, maar intussen is er meer gevonden. Bij het dorp kwamen we al langs de nu nog 7 m hoge wal, waarmee Kelten het plateau in het westen afsloten van lager gelegen gebied. De Romeinen bouwden op het plateau een heiligdom van 100 x 70 m, waarschijnlijk op de plaats van een Keltische cultusplaats. Ook vond
men een 8 m brede Romeinse weg en een watervoorziening. Bij een nu verlaten liggende kerk (in oorsprong 12e eeuw) zijn en worden tal van middeleeuwse zaken gevonden uit de tijd toen hier nog een nederzetting was. De bewoning verplaatste zich later naar het westen bij de Keltische wal. Aan de oostrand van het plateau bevindt zich de Klause, al heel lang een plaats van afzondering. In de 19e eeuw bouwde de Pruisische koning Friedrich Wilhelm IV hier een grafkapel voor de Boheemse koning Johann die hier overigens niet meer ligt. Het hier ook gele-
I
05-katern.indd 1
06-10-2008 14:18:29
Opgravingsleider Bruno Kremer gaf ons een plaatsje onder het geboomte, waar het ook met ruim 30° goed was uit te houden. In vijf dagen maakten we hier met houweel, schop en troffel een sleuf waarin we twee ‘muren’ (twee rijen zitplaatsen?) blootlegden die de plattegrond van het theater verder verduidelijken. Het bestond uit een halve cirkel met zitplaatsen, afgesloten door een muur met een of meer doorgangen voor de artiesten. Vóór deze muur bevond zich de bühne, erachter de ruimten voor de artiesten. Van die bühne vindt men wellicht nog iets, van de artiestenruimten waarschijnlijk niets, want de erosie sloeg duchtig toe op de steile helling.
Afb. 1 (Romeins) muurwerk in het zandsteenplateau bij Kastel-Staadt (Dld.). (Foto: Jan Coenraadts).
gen Ehrenfriedhof stemt de bezoeker nog extra tot nadenken, onderwijl genietend van het panorama over de Saar. Via een steil pad gaan we elders op het plateau naar beneden. Hier ontdekte men een jaar geleden resten van een Romeins theater. Wat zichtbaar is, oogt imposant: deels zeer fraai muurwerk, zo’n 2,5 m onder het maaiveld op de rotsbodem gefundeerd. Vlak ernaast zien we een grote kuil waar ooit het publiek zat. Ondanks ‘stenenroof’ in latere eeuwen blijken er nog zitplaatsen te vinden. Men berekende dat het theater plaats bood aan ruim 3000 toeschouwers. Theater en heiligdom hadden ongetwijfeld met elkaar te maken, want ook het tussenliggende terrein zit vol funderingen. Houden we bovendien rekening met de kans op interessante zaken in de naaste omgeving van de Klause, rond de middeleeuwse kerk met het bijbehorende kerkhof én met de aanwezigheid van de Keltische wal, dan mag dit als een archeologische toplocatie worden gezien. Dr. Nortmann e.a. zouden graag zien dat een deel van de gevonden zaken zichtbaar blijft en als het even kan wordt gereconstrueerd. Men zoekt dan ook al naar sponsoren.
Ook bij vorige gelegenheden was er belangstelling voor de AWN, want zo’n landelijke vereniging van amateurarcheologen is er niet in Duitsland, ook niet per ‘Land’. Dit keer kwam onze AWN zelfs ter sprake tijdens het tweewekelijkse werkoverleg van alle archeologen die op een of andere wijze bij het Landesmuseum Trier zijn betrokken. Men is geïnteresseerd in de manier waarop de AWN werkt, uiteraard ook hoe we erin slagen te worden gesubsidieerd door de staat. Men sprak over de mogelijkheid in dit deel van Duitsland ‘iets AWN-achtigs’ tot stand te brengen waarin alle archeologieminnenden zouden kunnen worden verenigd. Enerzijds om amateurs meer kansen te geven mee te werken, anderzijds om het aantal geoefende gravers te vergroten. Natuurlijk informeerden we onze Duitse collega’s uitvoerig over de AWN en Westerheem. Het was goed toeven langs de Saar: aangenaam weer, zwoegen met succes, een prachtige omgeving en in Saarburg (waar we logeerden in de jeugdherberg) zijn ruim voldoende terrassen en andere gelegenheden om op een goed niveau in de behoeften te voorzien. Bovendien heeft het stadje een fraaie waterval en een schilderachtige burcht. Het beklimmen van deze ‘bergvrede’ wordt beloond
II
05-katern.indd 2
06-10-2008 14:18:29
met een schitterend uitzicht. In het weekend bezochten we Trier en het letterlijk grensoverschrijdende ‘European Archeological Parc Bliesbruck-Reinheim’. Naast de ‘vaste’ zaken als een badhuis, een villa, een Handwerksviertel en het graf van een Keltische vorstin zagen we hier de tentoonstelling ‘Der Barbarenschatz’. In 1980-1981 haalde men bij Neupotz uit een oude Rijnarm een overweldigende hoeveelheid Romeins metaal: een deel van de buit die de Alamannen in 260 meenamen na een inval in Gallia. Bij het oversteken van de Rijn werden ze op hun beurt overvallen door de riviervloot
van generaal Postumus en raakte er in de ontstane paniek het een en ander in het water. Hoewel het dus maar om een deel van de buit gaat, is het desondanks de grootste vondst van Romeins metaal buiten Italië: ruim 1000 voorwerpen, bij elkaar 728 kg aan vooral ijzer en brons, maar ook zilver. * De AWN’ers waren Carolien Casparie, Jan Coenraadts, Karlien Dijkstra, Haro van Galen, Jos de Grood en Bram van der Walle. Jan Coenraadts
Inschrijvingen AWN-zomerkampen augustus 2009 (Kalkriese, Duitsland) De commissie zomerkampen organiseert voor 2009 twee graafkampen in Kalkriese in de buurt van Osnabrück. In het jaar 9 na Chr. vond hier de zogenaamde slag in het Teutoburgerwoud plaats. De Romeinse veldheer Publius Quintillius Varus werd samen met drie legioenen door een verbond van Germaanse stammen onder commando van Arminius in de val gelokt en verslagen. Keizer Augustus was hier dermate van ontdaan dat hij bij het horen van het nieuws riep “Varus geef mij mijn legioenen terug!”. Het is lang een raadsel geweest waar deze veldslag, die een eind maakte aan de Romeinse wens om de rijksgrens tot de Elbe op te trekken heeft plaatsgevonden. Sinds eind jaren ´80, toen de Britse amateur-archeoloog Tony Clunn bij Kalkriese tal van ontdekkingen deed, is daar verandering in gekomen. Niet alleen wordt er nu onderzoek gedaan, ook zijn er inmiddels een bezoekerscentrum en museum verrezen. Op zich is het bijzonder om tweeduizend jaar na de dramatische gebeurtenissen een AWN-kamp op deze locatie te mogen organiseren. Heb je interesse in de Romeinse geschiedenis en of interesse in opgraven dan is dit de gelegenheid
om mee te doen. Er is maar een beperkt aantal plaatsen, dus schrijf je nu in. Net als bij eerdere kampen zullen we er naar streven dat ook bij deze kampen er een aantal excursies naar archeologische en historische bezienswaardigheden in de omgeving plaatsvinden. De kampen Kamp 1: zo. 09 aug./za. 15 aug. '09 (max. 8 personen) Kamp 2: zo. 16 aug./za. 22 aug. '09 (max. 8 personen) De geschatte kosten voor het kamp liggen rond de € 250,- per persoon. Deze kosten zijn inclusief logies, reguliere maaltijden en excursies. De minimum leeftijd voor deelname aan de kampen is 16 jaar. Je kan je voor één van deze kampen inschrijven door bij voorkeur voor 1 januari 2009 te mailen naar: michael.den.hartog@hetnet.nl. Vermeld hierbij je naam, adres, postcode, woonplaats, geboortedatum en telefoonnummer.
III
05-katern.indd 3
06-10-2008 14:18:29
Agenda Berichten voor Westerheem 2008-6 dienen voor 20 oktober 2008 bij ons binnen te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 20 december) plaatsvinden
Bones, bones, bones… Op zaterdag 22 november 2008 organiseert de commissie Deskundigheidsbevordering in Haarlem een studiedag over archeologisch botmateriaal. Een sterrencast staat dan gereed om u hierover voor te lichten: George Maat en Michael Groen over mensen, Theo de Jong en Joyce van Dijk over zoogdieren, Bob Beerenhout over vissen - en misschien nog wel meer. Aanmeldingsformulieren worden t.z.t. weer verspreid via de afdelingssecretariaten. Hou de datum vast vrij in uw agenda! En als u niet tijdig iets hoort: mail naar cdaleboudt@ planet.nl .
22 oktober 2008 Afd. Zuid-Salland – IJsselstreek – OostVeluwerand - lezing door Maarten Raven, conservator van de Egyptische collectie van het Rijksmuseum van Oudheden, over recente opgravingen in de grafvelden van Sakkara (Egypte). Daar werd in 2007 weer een graf ontdekt uit de tijd van Achnaton, de vader van Toetanchamon. Het graf draagt de naam van Ptahemwia, die de hoge hofrang van ‘schenker des konings’ had. Dit jaar zijn de grafkamers verder uitgegraven. Plaats: Penninckshuis, Brink 89, Deventer Aanvang: 19.30 uur; de toegang is gratis 4 november 2008 Afd. Nijmegen e.o. – lezing door Mark Driessen (Universiteit van Amsterdam): ’De topografie, bewoningscontinuïteit en monumentaliteit van Romeins Nijmegen’. Nijmegen was van groter militair belang was dan tot nu toe werd aangenomen. Mark interpreteerde voor zijn onderzoek (en dat was de eerste keer!) alle archeologische gegevens die vanaf 1950 in Nijmegen naar boven zijn gekomen. Belangstellenden worden geattendeerd op het in 2007 door Mark gepubliceerde boekwerk ‘Bouwen om te blijven’ (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 151). Plaats: Wijkcentrum ‘De Ark van Oost’, Cipresstraat 154 te Nijmegen (Hengstdal) Aanvang: 20.00 uur 7 november 2008 Afd. Zeeland – beeldverslag met uitleg over ‘Ondergronds komt Zuid-Beveland tot leven’ door Bas Chamuleau. Voor de aanleg van een nieuwe gasleiding is een diepe sleuf gegraven van oost naar west door Zuid-Beveland. Hierbij werden de
grondlagen blootgelegd. Een dwarsdoorsnede over het gehele tracé is op foto’s vastgelegd. AWN-leden, maar ook Vrienden van het museum zijn welkom. Plaats: Historisch Museum ‘De Bevelanden’, Singelstraat 13, Goes Aanvang: 19.30 uur 12 november 2008 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Jan Venema (voorzitter van AWN-werkgroep LWAOW): ‘Zoektocht naar de tempel van Nehalennia in de Oosterschelde’. Sinds 1972 wordt er onderwateronderzoek gedaan naar de resten van de tempel van deze inheemse godin uit de Romeinse tijd en de eventuele bijbehorende nederzetting. De laatste 10 jaar wordt dit onderzoek zeer intensief uitgevoerd door de leden van onze afdeling Zeeland, die ook een film van de werkzaamheden hebben gemaakt. Plaats: Cultureel Centrum ‘De Coehoorn’, Coehoornstraat 17, Arnhem (tegenover NSstation, parkeergarage ‘Centraal’ dichtbij) Aanvang bijeenkomst: 19.45 uur, aanvang lezing 20.00 uur Entree: € 2,00, leden en donateurs: € 1,50. 26 november 2008 Afd. Zuid-Salland –IJsselstreek – OostVeluwerand - lezing door Michiel Bartels (gemeente Hoorn), over Hoorn en WestFriesland in de Gouden Eeuw. Hij zal de rol van de VOC-stad Hoorn belichten, ingaan op de relatie met het Westfriese platteland en op Zuiderzee als uitvalsbasis. Dit alles natuurlijk mede aan de hand van archeologische vondsten in het gebied. Plaats: Penninckshuis, Brink 89, Deventer Aanvang lezing 19.30, de toegang is gratis.
IV
05-katern.indd 4
06-10-2008 14:18:30
Redactioneel
Tijd voor (re)actie! Zoveel verschillende kleuren in de natuur, zoveel variatie vindt u in dit dikke herfstnummer van Westerheem. Allereerst mijn dank aan de auteurs die zich (wederom) hebben ingezet en dit mogelijk hebben gemaakt. Ik ben daarnaast bijzonder blij dat wij u een artikel over het grondgebied van mijn eigen, dit jaar jubilerende afdeling Nijmegen en omstreken kunnen voorschotelen. AWN-afdeling 16 bestaat dit jaar 40 jaar. Dat AWN’ers zich in Nijmegen de afgelopen 40 jaar te goed hebben kunnen doen aan allerlei smakelijke archeologie, blijkt wel uit het speciale jubileumartikel van de afdeling, voorin dit blad. Een artikel geënt op het boek ‘Een maaltijd van kruimels’, uitgebracht ter gelegenheid van het 2000-jarig bestaan van Nijmegen. Afdeling 16: Proost! Nog vele jaren! Ook het mystieke aspect van het najaar komt in deze editie terug: onverklaarbare teksten op een middeleeuwse voorraadpot uit Rossum, een ceramische vleermuispot (?) uit Haarlem en raadselachtige kleibrokken uit een glasblazerij in
Den Bosch (een stad die zich overigens ook in het werkgebied van afdeling 16 bevindt). Dat wij u proberen te stimuleren mee te puzzelen mag duidelijk zijn. Het artikel over Flevomeer lijkt in dit kader – bijna letterlijk – buiten de boot te vallen. Als u het aandachtig doorleest, merkt u dat de auteur van dit artikel op basis van klassieke bronnen tot in detail een speurtocht naar de ligging van een door Tacitus genoemde rivier beschrijft. Wat denkt u ervan? Tot slot wil ik uw speciale aandacht vragen voor alle initiatieven die in dit nummer aan bod komen. Inspirerende voorbeelden van AWN’ers die als vanouds zelf tot actie overgaan, kunt u terugvinden in bijvoorbeeld het Verenigingskatern en in de rubrieken. Maar leest u vooral de oproepen van mensen die zich op verschillende manieren willen inzetten voor de AWN of de Nederlandse archeologie in het algemeen. Zonder uw hulp lukt dat niet. Ondersteun deze initiatieven! Alle reacties zijn van harte welkom! Charlotte Peen
Voorwoord
05-binnenwerk.indd 257
|
257
06-10-2008 14:45:19
Jubileum: 40 jaar AWN-afdeling Nijmegen en omstreken John Jansen
Afb. 1 AWN-veldwerk (foto: collectie Wim Tuijn).
258
|
Een terugblik op twee manieren Dit jaar viert AWN-afdeling 16 Nijmegen en omstreken haar 40-jarig bestaan. Net als bij ieder jubileum ligt een terugblik op die afgelopen 40 jaar voor de hand. Het is dan logisch om de 40 jaarverslagen van AWN-afdeling 16 Nijmegen en omstreken erbij te pakken en daar een beschouwing over te geven. Dat kan op verschillende manieren en vanuit verschillende invalshoeken. Eén manier is dat niet ík dat doe, maar dat iedereen dat zelf doet. Voorwaarde is dat iedereen dan ook over die 40 jaarverslagen beschikt. En dat is nu ook mogelijk: bij wijze van jubileumuitgave heeft onze afdeling alle 40 jaarverslagen op CD-Rom gezet en van een zoekfunctie voorzien (zie kadertekst 1).
Voor een andere manier van terugkijken op 40 jaar AWN-afdeling 16 grijp ik terug naar het boek ‘Een maaltijd van kruimels’, dat onze AWN-afdeling heeft uitgebracht ter gelegenheid van het 2000-jarig bestaan van de stad Nijmegen. Dit boek biedt een kijkje in de bijdragen die amateur-archeologen hebben geleverd aan de reconstructie van 2000 jaar Nijmegen. Bij de selectie van de tientallen artikelen die over Nijmegen gaan, kwamen enkele opvallende ontwikkelingslijnen naar boven, die in het inleidende artikel van het boek zijn opgetekend.1 Deze ontwikkelingslijnen blijken ook buiten de specifieke Nijmeegse context herkenbaar te zijn. Vandaar dat we ervoor hebben gekozen dit stuk te bewerken om ons 40-jarig jubileum te marke-
Jubileum: 40 jaar AWN-afdeling Nijmegen en omstreken
05-binnenwerk.indd 258
06-10-2008 14:45:20
ren en het aan het bredere lezerspubliek van Westerheem aan te bieden. Ontwikkelingen in drie perioden Als we terugkijken op de afgelopen 40 jaar georganiseerde amateur-archeologie in Nijmegen en de publicaties die dat heeft opgeleverd, vallen drie ontwikkelingen op. Die ontwikkelingen, te zien als accentverschuivingen, hebben betrekking op: – de aard van de werkzaamheden: van veldwerk naar binnenwerk; – de relatie met de professionele archeologie: van autonoom naar samenwerking; – de geografische verspreiding van de werkzaamheden die de stedelijke ontwikkeling van Nijmegen volgen: van grootschalige uitbreiding, via stadsvernieuwing en inbreiding, naar centrum ontwikkeling en Waalsprong. Bovendien blijken deze ontwikkelingen zich ieder weer in drie fasen te hebben voorgedaan, die zich laten karakteriseren in drie opeenvolgende stadia van voedselvoorziening: 1 - Ploegen: de periode van 1968 tot 1980, waarin moeizaam op het zandige en kleiïge land werd gezwoegd. 2 - Oogsten: de periode van 1980 tot 1990, waarin grote hoeveelheden bodemschatten werden opgegraven. 3 - Opdienen: de periode van 1990 tot 2008, waarin de Nijmeegse amateurarcheologen zich meer richten op kennisontwikkeling en presentatie. Met genoemde drie ontwikkelingen en stadia kan een beeld worden geschetst van de amateur-archeologie in Nijmegen in de afgelopen 40 jaar. Ploegen: van 1968 tot 1980 Wederopbouw en stadsuitbreiding Na de oorlog heeft Nijmegen de wederopbouw voortvarend opgepakt. Niet alleen werd het in de oorlog verwoeste centrum opnieuw ingericht, maar ook werd in de vijftiger en zestiger jaren de woningnood bestreden met de aanleg van nieuwe wijken, waaronder Hatertse Hei, Hatert en
Neerbosch-Oost. In die jaren was er weinig aandacht voor archeologie. Dat veranderde vanaf medio jaren zestig, toen bredere maatschappelijke stromingen meer oog begonnen te krijgen voor natuur en milieu, voor sociale en culturele waarden, en dus voor de kwaliteit van de leefomgeving en de samenleving. Tegen die achtergrond groeide ook de belangstelling voor de (amateur-)archeologie, waarbij met de oprichting van AWN-afdeling 16 in 1968 een eerste mijlpaal werd bereikt. De begintijd van AWN-afdeling 16, de periode van 1968 tot 1980, viel samen met de bouw van de grote uitbreidingswijken Dukenburg, Lindenholt en het bedrijventerrein Winkelsteeg. In deze periode waren de amateurs nog relatief autonoom en individueel met archeologie bezig. Er vonden nog geen planmatige opgravingen plaats; men holde van de ene bouwput naar de andere (afb. 1). Daarbij
40 jaar AWN-afdeling Nijmegen en omstreken Jaarverslagen 1968 – 2007 Ter gelegenheid van haar 40-jarig jubileum heeft AWN-afdeling Nijmegen en omstreken alle door de afdeling uitgegeven jaarverslagen op een CD-Rom samengebracht. Deze uitgave is bestemd voor ieder die wil grasduinen in 40 jaar AWN amateurarcheologie in Nijmegen en omstreken. Met de toevoeging van zoekfuncties is de CD-Rom tevens zeer geschikt als informatiebron bij verder archeologisch en historisch onderzoek in deze regio. Samenstelling, ontwerp en realisatie John Jansen, Aad Hendriks Uitgave AWN-afdeling Nijmegen en omstreken, 2008 ISBN: 978-90-809902-3-4 Bestellen De CD-Rom kost € 5,- (exclusief verzendkosten) en is te bestellen bij: AWN-afdeling Nijmegen en omstreken P/a secretariaat: W.J.A. Kuppens Nervalaan 45 6642 AK Beuningen 024 - 6750312 wjakuppens@freeler.nl
Jubileum: 40 jaar AWN-afdeling Nijmegen en omstreken
05-binnenwerk.indd 259
|
259
06-10-2008 14:45:20
werd veel archeologisch materiaal uit de bodem gehaald, echter niet alleen door (amateur-) archeologen. Er werd toen ook heel wat afgegraasd door de lokale bevolking en geĂŻnteresseerden van soms ver buiten Nijmegen. Door schatgraverij en bouwwerkzaamheden is er helaas ook heel wat waardevol archeologisch materiaal verdwenen. Samenwerking met professionals Er waren in die beginperiode zoveel bouwputten in Nijmegen dat er altijd wel ergens wat te vinden was. Veelal waren de amateurs als eerste op de desbetreffende locatie aanwezig, kijkend of er nog iets te redden viel, om vervolgens de eerste vondsten te melden bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). In de meeste gevallen stonden de opgetrommelde professionals vooral aan de rand van de put toe te kijken. Ze gaven aanwijzingen, deden wat meetwerk, beheerden de drankvoorraad en namen dankbaar de vondsten van de ploegende amateurs voor nader onderzoek in ontvangst. Vanaf de oprichting ontwikkelde AWN-afdeling 16 relaties met zowel de ROB als met de wetenschappers van universiteiten, met name de
Afdeling Provinciaal-Romeinse Archeologie in Nijmegen, de Vrije Universiteit in Amsterdam en het Instituut voor Prehistorie te Leiden. In feite was er sprake van een driehoeksrelatie, waarin de Nijmeegse universiteit zich vooral richtte op het militair-Romeinse complex in en rondom het centrum van Nijmegen en de ROB zich vooral ontfermde over het niet-stedelijke en het niet-Romeinse deel van Nijmegen. Zo kwam het dat buiten Nijmegen en in de uitbreidingsgebieden zich de samenwerking met de ROB ontwikkelde en dat we de universitaire wetenschappers vooral bij de Romeinse vindplaatsen in en rond het centrum tegenkwamen. In beide gevallen hadden de professionele partijen veel baat bij de lokale kennis, de opgravingsvaardigheden en de materiaalkennis van de amateurs. Kunstjes afkijken In die tijd zat de kennis van het Romeinse bodemarchief meer bij enkele actieve amateurs dan bij de ROB. De ROB leerde meer van de amateurs van wat in (Romeins) Nijmegen gebeurde dan andersom. De vakgroep ProvinciaalRomeinse Archeologie van de universiteit had meer een traditie vanuit de klassieke
Afb. 2 Pauze tijdens een opgraving door AWN’ers (foto: Aad Hendriks).
260
|
05-binnenwerk.indd 260
Jubileum: 40 jaar AWN-afdeling Nijmegen en omstreken
06-10-2008 14:45:21
talen en geschiedenis, niet vanuit de archeologie. De wetenschappers waren goed in het vertalen en interpreteren van inscripties en het raadplegen van de Romeinse geschreven bronnen. Van hen leerden de amateurs veel over het verhaal achter de Romeinse vondsten. Zo keken de partijen van elkaar de kunstjes af en was het voor iedereen een leerzame tijd, zoals uit de hierop volgende jaren zou blijken. Het einde van deze periode werd vanaf 1978 gemarkeerd door een golf van sloop- en bouwwerkzaamheden in de Nijmeegse Benedenstad die alle aandacht van de Nijmeegse (amateur-)archeologie naar zich toe trok.
Afb. 3 Cover van ‘Een maaltijd van kruimels’. Dit boek kost € 7,- en is te bestellen bij het secretariaat van AWN-afdeling Nijmegen e.o.
OOgSTEn: van 1980 TOT 1990 Woelige tijd De jaren tachtig van de vorige eeuw stonden vooral in het teken van de wederopbouw van de Nijmeegse Benedenstad en de stadsvernieuwing in de binnenstad en de oudere wijken daar omheen. Een letterlijk en figuurlijk woelige tijd gezien de omvang van de graaf- en bouwwerkzaamheden, de navenante vernieling van het archeologisch waardevolle bodemarchief en de weerstand die dit laatste in brede lagen van de bevolking opriep. Dit bereikte zijn hoogtepunt bij de bouw van het casino aan de Waalkade in 1987, waarvoor een unieke Romeinse muur en een hypocaustum moesten wijken. Dit is van cruciaal belang geweest voor de Nijmeegse archeologie, omdat de aanstelling van een gemeentelijke stadsarcheoloog in 1989 direct op deze gebeurtenis is terug te voeren. Daarnaast werd in Nijmegen-Oost door de sloop van het Canisiuscollege en de verplaatsing van de bijbehorende sportvelden niet alleen de weg vrijgemaakt voor woningbouw, maar ook voor daaraan voorafgaand grootschalig archeologisch onderzoek. gaten vullen Binnen de amateur-archeologie in Nijmegen vonden in dit decennium belangrijke ontwikkelingen plaats met betrekking tot de eigen organisatie en de werkzaamheden. De nieuwe golf van sloopwerkzaam-
heden in de Benedenstad vanaf eind jaren zeventig was de directe aanleiding om de archeologische werkzaamheden beter te organiseren en te begeleiden. Dit resulteerde in de oprichting van een viertal werkgroepen: 1. de AWN-werkgroep Middeleeuws Nijmegen: van 1979 tot 1983 2. de AWN-werkgroep Vroege Middeleeuwen: vanaf 1982 3. de AWN-werkgroep Prehistorie: vanaf 1983 4. Stichting Stadsarcheologie Nijmegen: vanaf 1983. Vooral de werkgroep Middeleeuws Nijmegen zorgde ervoor dat door de inzet en begeleiding van AWN’ers en studenten archeologie en middeleeuwse geschiedenis belangrijke archeologische informatie werd verzameld, voordat de graafmachines van slopers en bouwers het bodemarchief van de Benedenstad definitief vernietigden. Uit de naamgeving van de werkgroepen blijkt al overduidelijk waar de professionals zich kennelijk niet voor interesseerden en welk gat de amateurs vulden. Het verzoek om een professionele stadsarcheoloog werd al in 1980 door deze amateurs afgegeven, juist om dit gat op te vullen. Met hun werkzaamJubileum: 40 jaar AWN-afdeling Nijmegen en omstreken
05-binnenwerk.indd 261
|
261
06-10-2008 14:45:23
Afb. 4 Cover van het verslag van de Romeinse vindplaats bij boerderij ‘De Uiversnest’ te Deest.
verslag vaN de verZamelde gegeveNs eN voNdsteN vaN de romeiNse viNdPlaats NaBij de Boerderij ‘de uiversNest’ te deest, gemeeNte druteN (gld.) vanaf 1990 vindt er bij het gelderse dorp deest grootschalige zandwinning plaats. tegelijkertijd worden er in het te ontgronden gebied voortdurend vondsten gedaan die duiden op romeinse aanwezigheid. daarom werd een deel van het terrein geheel opgegraven. door de voortgaande ontgrondingen kwam echter steeds meer vondstmateriaal tevoorschijn. aWN-afdeling Nijmegen e.o. heeft in 2004-2005 die ontgrondingen verder begeleid en de bodemvondsten geborgen. in deze publicatie doet de aWN-afdeling verslag van de bevindingen. de vele duizenden stuks aardewerk, metaal, glas, bouwmateriaal, hout en bot tonen de aanwezigheid aan van een laat-neolithische woonplaats en een vroeg-romeinse nederzetting. Bovendien bevestigen de vondsten de historisch bekende ontwikkeling van ‘de uiversnest’ sinds de 14e eeuw. auteurs anneke van Bergen, anton janssen, Wim tuijn Uitgave aWN-afdeling Nijmegen en omstreken, 2008 isBN: 978-90-809902-2-7 Bestellen Het boek kost € 17,50 (exclusief verzendkosten) en is te bestellen bij: aWN-afdeling Nijmegen en omstreken, p/a secretariaat: W.j.a. kuppens, Nervalaan 45, 6642 ak Beuningen, 024- 6750312, wjakuppens@freeler.nl
262
|
05-binnenwerk.indd 262
heden in deze periode hebben de amateurs ook dat andere gapende gat kunnen vullen, namelijk de bewijzen voor de continuïteit van de bewoning van Nijmegen in de ‘donkere’ periode van 400-750 na Chr. Bewijzen overigens, die ook door amateurs in Lent zijn aangetroffen. driehoeksrelatie De samenwerking tussen amateurs en professionals van ROB en de universiteiten was en bleef zeer intensief. De driehoeksrelatie tilde zichzelf wel naar een hoger professioneel niveau: er kwam meer planning in de opgravingswerkzaamheden en ook de kwaliteit van de Nijmeegse archeologie verbeterde, bijvoorbeeld door de inschakeling van nieuwe wetenschappelijke technieken als bodemkunde en biogeologie (o.a. stuifmeelanalyse). In feite deed een kleine groep zeer actieve en enthousiaste amateurs in professionaliteit niet onder voor de echte professionals. Daarnaast bleef nog een grote groep vrijwilligers een actieve bijdrage leveren aan de opgravingen onder leiding van de ROB en de universiteit (afb. 2). Men was daarbij zelfs bereid om de opgravingen ook op zaterdagen te plannen, zodat amateurs de gelegenheid kregen om mee te helpen. Hiervan is door alle partijen goed geprofiteerd. Een echte ‘win-win’-situatie, om maar eens een hedendaags cliché te gebruiken. van buiten naar binnen De archeologische oogst in dit decennium was enorm. Hoewel in de hele periode veel werd opgegraven, eerst in de Benedenstad en later op de Hunerberg, vond er rond 1983 een belangrijke kentering plaats in de aard van de werkzaamheden van de amateur-archeologen. De Werkgroep Middeleeuws Nijmegen werd om praktische redenen uit het AWN-verband gehaald en ging op in een nieuwe Stichting Stadsarcheologie Nijmegen (SSN), die zich specifiek ging richten op de verwerking van de enorme hoeveelheid Nijmeegs vondstmateriaal. Vanaf de tweede helft van de jaren tachtig vormden de binnenactiviteiten van de SSN, die hierbij nauw samenwerkte met de AWN, de hoofdmoot van de werk-
Jubileum: 40 jaar AWN-afdeling Nijmegen en omstreken
06-10-2008 14:45:25
zaamheden. Die werkzaamheden bestonden uit de inventarisatie van vondstcomplexen uit de vroeg-Romeinse burgerlijke nederzetting (Batavodurum), het samenstellen van wisselende exposities, de verwerking van vondstcomplexen uit de 18e eeuw, een educatief project voor het lager en middelbaar onderwijs en de acties tegen de bouw van het casino. Amateurs worden professionals In dit decennium werd de Nijmeegse archeologie volwassen. De Nijmeegse amateur-archeologen hebben hierin een cruciale rol gespeeld. Niet alleen door het leveren van fysieke menskracht, maar ook door de opbouw van kennis over het vondstmateriaal en de vondstomstandigheden. De voeding van de amateurs aan de Nijmeegse archeologie is niet alleen wetenschappelijk van aard geweest, maar ook uit het oogpunt van maatschappelijk en politiek draagvlak hebben zij een belangrijke bijdrage geleverd aan de professionalisering. Maatschappelijke bewustwording was geen activiteit waar ROB en universiteit zich in die tijd mee bezig hielden. Met hun publieksgerichte activiteiten kweekten SSN en AWN het politieke bewustzijn om op een meer verantwoorde manier met het unieke bodemarchief om te gaan. Daarmee eindigde de periode van oogsten. De overgang naar een nieuwe periode (opdienen) wordt gemarkeerd door de aanstelling in 1989 van een gemeentelijk stadsarcheoloog. Die is in de persoon van Jan Thijssen direct afkomstig uit de gelederen van AWN en SSN. Na hem zouden nog meer leden van hun hobby hun beroep maken en hun geld zowel in Nijmegen als daarbuiten in de archeologie gaan verdienen. Opdienen: van 1990 tot 2008 Herstructurering en Waalsprong In de periode vanaf 1990 vonden de archeologische opgravingen, naast de bestaande locaties in Nijmegen-Oost, vooral plaats op diverse inbreidingslocaties in Nijmegen. In de eerste helft van de jaren negentig lagen die vooral in Nijmegen-West (waaronder Maasplein) en op
het Kops Plateau. In de tweede helft van de jaren negentig richtte de aandacht zich op de herstructurering van het Nijmeegse stadscentrum, waaronder de herinrichting van de MariĂŤnburg en de Marikenstraat, het Kelfkensbos en Museum Het Valkhof. Naast inbreiding en herstructurering breidde Nijmegen zich vanaf 1996 ook weer uit, maar nu in Lent en Oosterhout. De archeologische opgravingen in de Waalsprong, met name de brons- en ijzertijdvondsten, bleken van nationaal en in enkele gevallen zelfs van internationaal belang te zijn. Meer recentelijk zijn onder andere opgravingen uitgevoerd in het Rode Dorp (Broerweg en omgeving), op de Sint Josephhof (centrum), bij de St. Maartenskliniek, aan de Hugo de Grootstraat (Nijmegen-Oost) en in het Waterkwartier. Kruimels In de periode vanaf 1990 veranderde de relatie tussen de Nijmeegse amateurarcheologen en de professionele archeologie ingrijpend. Het belangrijkste deel van de archeologische werkzaamheden wordt nu door de gemeentelijke archeologen uitgevoerd. De amateurs hoeven niet meer, zoals voorheen, als prooidieren voor de klauwen van de bouwtijgers te proberen nog wat graantjes te oogsten. Die zorg is nu formeel bij de stadsarcheoloog neergelegd. Met de groei van Bureau Stadsarcheologie werd gaandeweg ook de behoefte aan vrijwilligers en amateurs voor het veldwerk minder. Daarnaast zijn door een betere regelgeving, controle en handhaving met betrekking tot bouw- en graafwerkzaamheden de mogelijkheden voor amateurs om min of meer zelfstandig veldwerk te verrichten bijna helemaal verdwenen. Dit neemt niet weg dat er over de rand van het professionele bord nog steeds kruimels vallen die dankbaar door amateurs worden opgeraapt en als smakelijk bijgerecht worden klaargemaakt en opgediend. Centrumfunctie Dit laatste geldt echter in mindere mate voor het deel van het werkgebied van AWN-afdeling 16 dat buiten Nijmegen Jubileum: 40 jaar AWN-afdeling Nijmegen en omstreken
05-binnenwerk.indd 263
|
263
06-10-2008 14:45:25
nadruk van de Nijmeegse amateur-archeologie meer dan voorheen op de genoemde binnenactiviteiten. In de verwerking van het vondstmateriaal verschuift de aandacht ook steeds meer van registratie en beschrijving naar het verhaal achter de vondst: de meer geschiedkundige achtergronden, de kaders waarbinnen de vondst geplaatst kan worden. Het eerste voorbeeld daarvan is de publicatie in 1991 van het fraaie boek ‘Tot de bodem uitgezocht’ van de Stichting Stadsarcheologie Nijmegen, waarin een stuk Nijmeegse geschiedenis tussen 1375 en 1850 is geschreven aan de hand van de vondsten uit een beerput.2 Het boek ‘Een maaltijd van kruimels’ is een tweede voorbeeld (afb. 3).
Afb. 5 Schedel gevonden bij de opgraving van een middeleeuwse kerk in Escharen (foto: Aad Hendriks).
valt. In de omringende gemeenten ontbreekt een stadsarcheoloog en hebben de amateurs nog steeds de functie zoals die tot 1990 in Nijmegen heeft gegolden. Hier zijn de ogen, oren en handen van de amateurs nog steeds cruciaal in het veilig stellen van en het publiceren over het archeologisch materiaal. In Huissen, Cuijk, Grave, Wijchen, Oss en Ravenstein zijn enthousiaste werkgroepen actief waarmee nauwe banden worden onderhouden. Dit geldt ook voor de amateur-onderwaterarcheologen van de Stichting Mergor in Mosam. Nijmegen vervult voor deze groepen niet alleen een voorbeeld- maar ook een centrumfunctie. Dit blijkt onder andere uit het feit dat de jaarlijkse ledenvergaderingen van AWN-afdeling 16, de lezingen, de schervenavonden en de cursussen in Nijmegen worden gehouden en met tientallen aanwezigen ook goed worden bezocht. De AWN maakt ook al jarenlang gebruik van door de gemeente Nijmegen beschikbaar gestelde ruimte, waar AWN-leden elkaar wekelijks kunnen treffen om vondsten te tonen en te verwerken, en literatuur te raadplegen voor analyse en eventuele publicatie. Meer verhalen In de periode van het opdienen ligt de
264
|
05-binnenwerk.indd 264
Ook buiten Nijmegen Maar ook in dit jubileumjaar laat onze AWN-afdeling zich niet onbetuigd. In het najaar van 2008 pakt de AWN uit met de expositie “Het luxe leven voorbij. Romeinse grafvelden in Wijchen” in het Museum Kasteel Wijchen. Gepresenteerd worden de Wijchense grafvelden van de Molenberg, de Holenberg en de Galgenberg. De tentoonstelling loopt van 21 september t/m 23 november. Daarnaast presenteert onze AWN-afdeling de uitgave van twee publicaties: de CD-Rom met alle 40 Jaarverslagen van AWN-afdeling 16 (zie kadertekst 1) en het verslag van de AWNopgravingen in Deest (zie kadertekst 2). Tot slot heeft Martien Koolen uit Grave, in 2007 nog onderscheiden met de bronzen legpenning van de AWN, zijn monografie doen verschijnen over de opgraving van de middeleeuwse kerk te Escharen (zie kadertekst 3 en afb. 5). Zowel de Wijchense expositie als de publicaties over Deest en Escharen en de CD-Rom laten overigens overduidelijk zien dat de amateur-archeologie in de afgelopen 40 jaar niet alleen in Nijmegen plaatsvond, maar ook in de delen van Noord-Limburg, Noordoost-Brabant en het Gelderse rivierengebied van onze afdeling en daar ook tot een aanzienlijke archeologische ‘productie’ heeft geleid. Het zou een apart artikel vergen om daar een goede beschouwing over te kunnen geven.
Jubileum: 40 jaar AWN-afdeling Nijmegen en omstreken
06-10-2008 14:45:26
Een blik naar de toekomst Debat Er vinden de laatste jaren grote veranderingen plaats in de professionele archeologie. Nu is er bijvoorbeeld een nieuwe generatie archeologen. De archeologen van toen waren eenlingen die zo’n beetje alles deden, naar eigen inzicht. Tegenwoordig werken archeologen meer volgens principes die een systematische opbouw van vondstmateriaal beogen. De boegbeelden van voorheen zijn vervangen door teamwerkers. Dat vraagt om meer samenwerking tussen specialisten en een hogere mate van organisatie. In de verdergaande professionalisering en regelgeving staat ook de positie van de amateur-archeologie ter discussie. Wat mogen en kunnen de amateurs nog, nu er steeds meer stadsarcheologen komen en gemeenten steeds vaker externe bureaus inhuren voor archeologisch onderzoek? Uit de vakbladen kunnen we opmaken dat het debat hierover nog niet is verstomd. Simpel gezegd komt het er op neer dat amateurs eigenlijk niets (meer) mogen, maar dat de amateurs zich daar om uiteenlopende redenen niet bij wensen neer te leggen. Dit vanuit de overtuiging dat er voor hen plaats genoeg is in de Nederlandse archeologische wereld. Speciale relatie In Nijmegen is de afgelopen jaren een speciale relatie gegroeid tussen professionals en amateurs. Dit is het resultaat van jarenlange samenwerking, gebaseerd op wederzijds respect, vertrouwen en een gedeelde passie voor de archeologie. Dat hangt voor een belangrijk deel van de personen af. Dat maakt de relatie tegelijk ook kwetsbaar. Die kwetsbaarheid zit bijvoorbeeld in het feit dat de AWN-afdeling voor haar huisvesting afhankelijk is van de gemeentelijke archeologen. Onenigheid met de gemeente zou er dan toe kunnen leiden dat de AWN zou moeten vertrekken. Maar zelfs een slechte relatie met een stadsarcheoloog is altijd beter dan geen relatie met een stadsarcheoloog, zoals dat in de omringende gemeenten het geval is. Daar is het vaak veel moeilij-
ker om als amateur bij de gemeente binnen te komen en draagvlak te verwerven voor de archeologische zaak. Samenwerking Wat is in dit verband het toekomstperspectief van de Nijmeegse amateur-archeologie? Uit de opgetekende verhalen blijkt samenwerking een grote succesfactor te zijn: professionele eenlingen werden teamworkers, amateurs gingen samenwerken, eerst in een AWN-afdeling, vervolgens daarbinnen in werkgroepen die grote ‘oogsten’ binnenhaalden. Gezamenlijke actie leidde uiteindelijk tot de benoeming van een stadsarcheoloog, en van de samenwerking tussen amateurs en professionals profiteren beide partijen. Ook binnen de amateur-archeologie zal samenwerking een belangrijke voorwaarde voor succes blijven. Om al die struinende eenlingen bij elkaar te krijgen en te houden zal iets aantrekkelijks en bindends moeten worden geboden: geza-
De Middeleeuwse kerk van Escharen Rapport van een archeologische opgraving In dit rijk geïllustreerde rapport beschrijft de auteur de resultaten van de opgravingen die hij, samen met een team van vrijwilligers, eind 2001/begin 2002 heeft verricht in het centrum van Escharen. Hierbij kwam de bijna complete fundering van een middeleeuwse kerk aan het licht en werd een groot aantal graven gevonden. Eerst wordt stap voor stap de ontwikkeling van het gebouw door de eeuwen heen beschreven en vervolgens komen alle individuele graven en de losse vondsten aan de orde. Auteur Martien Koolen Uitgave Stichting Graeft Voort ISBN: 978-90-813025-1-7 Bestellen Het boek kost € 15,- (exclusief verzendkosten) en is te bestellen bij: Stichting Graeft Voort De Hampoort St. Elisabethstraat 10a 5361 HK Grave www.graafsmuseum.nl
Jubileum: 40 jaar AWN-afdeling Nijmegen en omstreken
05-binnenwerk.indd 265
|
265
06-10-2008 14:45:26
Afb. 6 De ‘Wim Tuijnfibula’ (foto: Aad Hendriks).
menlijke opgravingen met de gemeentelijke of commerciële archeologen, vondstverwerking, kennisvermeerdering en een geïnteresseerd publiek aan wie het resultaat van de inspanningen kan worden getoond. Kortom een tafel waarop van de kruimels een maaltijd kan worden bereid. Tot slot: 40 jaar Wim Tuijn De ‘Wim Tuijn-fibula’ Het jubileumjaar 2008 betekende ook het einde van 40 jaar bestuurslidmaatschap van Wim Tuijn. Wim was in 1968 mede-oprichter van AWN-afdeling 16 en Noten 1 Jansen, J., 2005: De ontwikkeling van de amateur-archeologie in Nijmegen, in: J. Jansen (red.), Een maaltijd van kruimels, Amateur-archeologie in Nijmegen, 9-16. 2 Thijssen, J.R.A.M. (red.), 1991: Tot de bodem uitgezocht. Glas enceramiek uit een beerput van de ‘Hof van Batenburg’ te Nijmegen, 1375-1850.
266
|
05-binnenwerk.indd 266
is er tot april van dit jaar onafgebroken bestuurslid geweest. Voor zijn bijzondere verdiensten heeft hij in voorgaande jaren de bronzen legpenning van de AWN en een koninklijke onderscheiding ontvangen. Dit jaar heeft het afdelingsbestuur hem geëerd met het eerste exemplaar van de ‘Wim Tuijn-fibula’ (afb. 6). Dit sieraad, gemaakt door Anneke van Bergen, zal de komende jaren worden uitgereikt aan personen die zich op bijzondere wijze hebben ingezet voor AWN-afdeling Nijmegen en omstreken. Daarmee is de ‘Wim Tuijn-fibula’ het tweede markeerpunt voor 40 jaar AWN Nijmegen en omstreken. Net zoals de 40 jaarverslagen op CD-Rom een terugblik en een bron voor toekomstig gebruik zijn, is de ‘Wim Tuijn-fibula’ dat als symbool voor het omgaan met ons archeologisch erfgoed: met initiatief, inzet, respect, bevlogenheid en vooral met de wijsheid in de geest zoals Wim Tuijn die tot op heden heeft uitgedragen.
Jubileum: 40 jaar AWN-afdeling Nijmegen en omstreken
06-10-2008 14:45:27
Een raadselachtige tekst op een middeleeuwse voorraadpot Dingenus van de Vrie
Een intrigerende vondst die te voorschijn is gekomen tijdens archeologisch onderzoek waar de afdeling West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard bij betrokken was, bestaat uit twee fragmenten van een middeleeuwse voorraadpot uit de opgraving De Groene Linde te Rossum in 2006 (afb. 1). Op deze twee scherven is een tekst in gotisch schrift afgedrukt, die tot nu toe niet ontcijferd is. Aan deze scherven en hun tekst is vrij recent in Westerheem ook al aandacht besteed: in het literatuursignalement in nummer 5, jaargang 55 (oktober 2006) wordt het rapport dat ADC daarover gepubliceerd heeft, besproken. Dit artikel gaat dieper in op deze vondst door te wijzen op een aantal aspecten die nog niet beschreven zijn, en door enkele suggesties te doen voor de lezing van de tekst. Mogelijk dat de lezers van Westerheem ons helpen om te komen tot een definitieve oplossing.1 De vondst betreft een tweetal fragmenten van een voorraadpot in grijs aardewerk, die op basis van de vorm waarschijnlijk dateert uit de eerste helft van de 15e eeuw. Ze zijn gevonden door kinderen uit de omgeving, die op de stort van de opgraving naar scherven zochten. Door tussenkomst van een lokale historie-vorser zijn ze bij de AWN terechtgekomen en vervolgens ter bestudering aangeboden. Daaruit blijkt maar weer hoe belangrijk de amateur-archeoloog is als oog en oor van de professionele tak van sport! De scherven zijn deel van de schouder en hals (diameter van de hals 14 cm, grootst vastgestelde diameter van de pot 30 cm). Op de schouder van de pot is rondom in gotische letters een tekst aangebracht. In het rapport van ADC behandelt Sebastiaan Ostkamp deze vondst.2 Terecht brengt hij de tekst in verband met opschriften op vergelijkbare voorraadpotten die gevonden zijn in Utrecht en Amsterdam. Daar is de zinsnede ‘AVE
MARIA’ aangebracht, telkens herhaald in een tekstband die geheel rondlopend op de schouder is aangebracht. Een in ’s-Hertogenbosch gevonden fragment van een voorraadpot draagt de tekst ‘MATER DEI’, en is dus ook een aanroeping van Maria.3 De algemeen aanvaarde verklaring is namelijk dat men door aanroeping of vermelding van de Heilige Maagd het onheil probeerde af te weren. Onheil dat in dit geval bestond uit het bederf van het in de pot bewaarde voedsel. De voorraadpot uit Rossum is in twee opzichten uniek. Ten eerste omdat de tekst, om het zo te zeggen, op zijn kop staat. Waar de beschouwer bij de andere gevallen, staand voor het object, de tekst zonder meer kan lezen, moet in dit geval de voorraadpot van boven af bekeken worden en de tekst als het ware van binnen naar buiten gelezen (afb. 2). Daarnaast is de tekst, voor zover nu vast te stellen valt, geen aanroeping van Maria. Een raadselachtige tekst op een middeleeuwse voorraadpot
05-binnenwerk.indd 267
|
267
06-10-2008 14:45:27
Afb. 1 De twee fragmenten van een voorraadpot, grijs aardewerk, met opschrift (foto: G. de Graaf, ’s-Hertogenbosch).
De tekst, in regelmatige gotische letters, is met een rolstempel aangebracht: de ruimteverdeling van de letters, de scheidingstekens en de tussenliggende open gedeeltes zijn steeds (op de millimeter nauwkeurig) dezelfde, wat alleen bij het gebruik van een rolstempel zo zal zijn. Bij het gebruik van een los, vlak stempel is het vrijwel onmogelijk begin en eind van het gestempelde telkens zo nauwkeurig op elkaar te laten aansluiten. Bovendien is op het grote fragment het punt te zien waar de stempeling is begonnen en waar die ook weer is beëindigd: enkele tekens zijn daar gezet door tekens die bij het begin in de klei waren gedrukt. De meest voor de hand liggende verklaring voor het op-zijn-kop-staan van de tekst is, dat de pottenbakker (of een van zijn medewerkers) het stempel verkeerd heeft gehouden. Een rolstempel is immers simpelweg een wieltje met daarop aan de buitenkant het stempel. Draai je het wieltje 180 graden, dan staat de tekst andersom. Uit de lengte van het steeds terugkerende tekstelement (plusminus 9,5 cm) kunnen we afleiden dat de diameter van het wieltje circa 3 cm was en de breedte circa 2,5 cm. Men moet echter wel aannemen dat de vergissing (als we de bijzondere leesrichting van de tekst inderdaad als onbedoeld mogen aanne-
268
|
05-binnenwerk.indd 268
men) niet direct bij het aanbrengen van de tekst is opgemerkt: anders zou de stempelaar wel het begin gewist hebben en opnieuw zijn begonnen. Mogelijk heeft hij het niet opgemerkt omdat hij het niet kon lezen, mogelijk was het ook geen probleem, omdat de latere koper van de pot het (ook) niet kon lezen. De aanwezigheid van letters alleen was in dat geval al voldoende om te geloven in de onheilafwerende werking. Daarmee komen we bij de tekst zelf. Deze bestaat uit een aantal letters (9?), gevolgd door een ruitvormig scheidingsteken. De grote scherf laat driemaal (een gedeelte van) deze tekst zien, plus een tweetal letters extra op de plek waar het rolstempel aan het eind van de rondgang het begin van de tekstband heeft overschreven. Reconstructie van de voorraadpot leert dat de tekst zeven maal herhaald kan zijn. Een mogelijke lezing van de tekst is: T?E R?SCT?ANT. De vraagtekens duiden een onzekere letter aan, waarbij niet is uit te sluiten dat het een ‘ophaal’ is die niet als letter moet worden gelezen. Hierbij zou SCT (met een ligatuur van C en T) ANT kunnen staan voor Sancte Antoni, ‘heilige Antonius’, die hier dan wordt aangeroepen. De letters ervoor zouden kunnen staan voor ‘tuere’, dat wil zeggen: ‘bescherm’. Een alternatief voorstel is de
Een raadselachtige tekst op een middeleeuwse voorraadpot
06-10-2008 14:45:28
lezing van het laatste tekstgedeelte als SITIANT, ‘mogen zij dorsten’, wellicht als citaat uit een bijbelse of liturgische tekst. De voorafgaande tekens kunnen in deze tweede lezing nog niet met zekerheid geduid worden.4 Probleem is dat (tot nu toe) voor geen van beide lezingen enige parallel voorhanden is, zeker niet op gebruiksaardewerk, maar ook niet op ander materiaal. Men kan zich afvragen of de tekens een complete tekst vormen, of dat ze misschien onderdeel zijn van een langere. Kan het zo zijn dat de pottenbakker zijn eigen stempel gemaakt heeft, dat hij ontleende aan een voorbeeld uit een ander bereik dan het gewone gebruiksaardewerk? Zo lijken de letters erg op die in de randschriften van pijpaarden plaquettes met heiligenafbeeldingen die we ook uit de 15e eeuw kennen. Deze worden echter niet gezet met een rolstempel, maar waren met de afbeelding onderdeel van een vormschotel, waarin de plaquette gevormd werd. Is het mogelijk dat pottenbakker de tekstband in een dergelijke plaquette als patrijs heeft gebruikt, en het afgenomen stuk verwerkt tot stempel, zonder misschien te beseffen welke tekst hij gebruikte? Een andere mogelijkheid is dat de pottenbakker een stempel heeft (her)gebruikt dat voor een heel ander doeleind was vervaardigd, en dat de inhoud van de tekst dus ook betrekking heeft op een heel andere toepassing. Deze twee opties zouden ook een verklaring kunnen zijn voor het feit dat de tekens kwalitatief uitsteken boven wat gewoonlijk op gebruiksaardewerk wordt afgedrukt. Voor de productie van de pijpaarden plaquettes kunnen we immers denken aan een kloosteromgeving.5 Voorlopig blijft de tekst echter raadselachtig: suggesties voor een oplossing zijn daarom van harte welkom! Gemeente ‘s-Hertogenbosch Afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten Bethaniestraat 4 5211 LJ ’s-Hertogenbosch d.vandevrie@s-hertogenbosch.nl
Afb 2. De tekstband op de twee fragmenten (tekening: I. Cleijne, ’s-Hertogenbosch). Een raadselachtige tekst op een middeleeuwse voorraadpot
05-binnenwerk.indd 269
|
269
06-10-2008 14:45:29
Noten 1 Dit artikel is mede tot stand gekomen door inspanningen en suggesties van Dirk van der Kaaij en Hans Tevel (beiden van AWN-afdeling 15, West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard) en Eddie Nijhof (Afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten, gemeente ’s-Hertogenbosch); waarvoor dank. 2 De Boer en Kenemans 2006. 3 Opgraving Sint-Pieterskerk (1984), vondstnummer DBPK IV-0-188.1 (i2041) 4 De interpretatie van Hans Tevel gaat in deze richting. Hij ziet hierin, als deze lezing juist zou zijn, een verwijzing naar Mattheüs 5,6: beati qui esuriunt et sitiunt, quoniam ipsi saturabuntur, “zalig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid want zij zullen verzadigd worden.” Bij deze lezing zouden de letters op het rolstempel zijn geweest: TETSITIANT. De oorspronkelijke tekst waarvan ons restant deel uitmaakte zou dan vermoedelijk niet een letterlijk citaat van deze tekst uit de Zaligsprekingen zijn, maar een verwijzing ernaar, omdat onze tekst in de conjunctivus is gesteld. De woorden van dit bijbelvers zijn zowel letterlijk als aangepast aan de context in allerlei kerkelijke en liturgische teksten opgenomen. 5 Zie bijvoorbeeld Ostkamp 2001, p. 238-239. Vergelijk ook de vondsten bij het Elisabeth Bloemkampklooster in ’s-Hertogenbosch, zie Treling 2008, p. 91 en Nijhof 2008 p. 225. Literatuur Boer, P.C de & M.C. Kenemans (red.), 2006: Sporen onder de zandbak. Een middeleeuwse nederzetting op het voormalige schoolterrein De Groene Linde te Rossum, gemeente Maasdriel. Een Archeologische opgraving, ADC Rapport 523, Amersfoort. Ostkamp, S., 2001: Productie en gebruik van pijpaarden en terracotta devotionalia in de Nederlanden (ca. 1350 - ca. 1550), Het ambacht van de heyligenbacker voor Judocus Vredis, een archeologisch verslag, in: A. Böing en G. Inhester (red.), Judocus Vredis, Kunst uit de stilte, een kloosterwerkplaats uit de tijd van Dürer, Borken, 189-256. Treling, J.R. 2008, Het Sint Elisabeth Bloemkampklooster, en: E. Nijhof 2008, Handel en nijverheid, in: H.L. Janssen en A.A.J. Thelen (red.), Tekens van leven, Opgravingen en vondsten in het Tolbrugkwartier in ’s-Hertogenbosch, Utrecht.
-advertentie-
Wie wordt de nieuwe hoofdredacteur van Westerheem? Na vijf jaar deze functie met plezier te hebben vervuld, wil Wim van Horssen aan het eind van dit jaar het hoofdredacteurschap van Westerheem neerleggen. Aan wie kan hij de leiding van de redactie van hèt tijdschrift voor de archeologie overdragen? Het hoofdredacteurschap kost wel wat uren per week en wordt niet betaald, maar geeft veel voldoening, niet in de laatste plaats door de vele bijdragen aan het blad door amateur- en professionele archeologen. De hoofdredacteur van Westerheem staat er niet alleen voor. De redactie bestaat verder uit vijf (ook vrijwillige) redacteuren met ruime ervaring op archeologisch en redactioneel gebied, die de eindredactie van het blad doen, rubrieken verzorgen en artikelen binnenhalen. Ook kan hij of zij te rade gaan bij de zeven beroepsarcheologen die de redactieraad vormen. Voor de vervulling van de functie van hoofdredacteur wordt gedacht aan een (amateur-)archeoloog met tijdschriftervaring of een (tijdschrift-)redacteur met kennis van de archeologie. Met het redactieteam zijn afspraken te maken over de verdeling van de werkzaamheden. Alle onkosten van redactieleden van Westerheem worden vergoed. Wie belangstelling heeft voor deze functie of er meer informatie over wil, kan een bericht sturen naar: w.vanhorssen@hetnet.nl of hem bellen op tel. 070 - 3870561.
270
|
Een raadselachtige tekst op een middeleeuwse voorraadpot
05-binnenwerk.indd 270
06-10-2008 14:45:29
Zoektocht naar de gefilmde werkelijkheid van opgravingen Christo Thanos
Al meer dan 50 jaar worden in Nederland opgravingen op film vastgelegd. Niet dat hordes cameralieden elkaar bij regelmaat hebben staan verdringen op de randen van een put; integendeel. De zeldzame keren dat er een verscheen, was het een professional die werkte voor tv, of vroeger het Polygoonjournaal. Amateurfilmers die vaak ook hobbymatige beoefenaars waren van de archeologie, hebben zich niet onbetuigd gelaten, maar hun reportages waren quasi bedoeld voor de thuisbios. Ze zijn dan ook merendeels onbekend gebleven. Toch bestaat juist voor deze schaarse documenten het reële gevaar dat ze ‘ongezien’ verloren gaan. Tijd dus voor actie. Aanleiding De Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM)1 inventariseert momenteel haar audiovisuele archief. Er zijn al meer dan 200 zelfgemaakte en unieke items geregistreerd met een scala aan onderwerpen: opgravingen (boven én onder water), gebouwde monumenten, personele bijeenkomsten (inderdaad: feestjes) en
interviews. Daarnaast zijn er de nodige aangekochte documentaires. De beelden staan op verschillende dragers zoals 35, 16 en 8 mm film, videocassettes (Umatic, VHS, VHS-S, DVC …) en tapes. Tijdens de inventarisatie heb ik een handjevol personen binnen en buiten de RACM gevraagd of ook zij wellicht zelfgemaakte films bezaten, archeologische welteverstaan. Tot mijn verbazing werden al snel
Afb. 1 Amateurfilmer aan het werk (Bocholtz (L)). (Foto: historische heemkunde vereniging ‘De Bongerd’). Zoektocht naar de gefilmde werkelijkheid van opgravingen
05-binnenwerk.indd 271
|
271
06-10-2008 14:45:31
Afb. 2 De oudste film over een ROB-correspondentendag (jaren ‘50): een impressie. (Foto: RACM).
272
|
15 titels aangedragen. Net zo uniek als het materiaal van de dienst, maar evenzo kwetsbaar en daarom ook dringend toe aan maatregelen om de getoonde informatie te behouden voor de toekomst. Een spreekwoordelijke hooi- of ijsberg? Het is niet eenvoudig om te achterhalen hoeveel archeologische films in Nederland zijn gemaakt. Er bestaan vele audiovisuele instellingen en collecties (archieven, locale musea, enz.)2, maar die zijn helaas niet allemaal via internet te raadplegen. De grootste collectie bevindt zich bij Beeld en Geluid, in Hilversum. Hun online catalogus vermeldt circa 360 films met een archeologisch onderwerp. Slechts 80 ervan gaan over opgravingen en bijna allemaal zijn ze gemaakt voor uitzending op TV: het journaal bijvoorbeeld of een TELEAC-cursus.3 Een tamelijk magere oogst, zeker als men bedenkt dat er meer dan vijfduizend onderzoeken zijn uitgevoerd waarbij gegraven werd. 4 Er zou meer moeten zijn en misschien duidt de voornoemde hoge respons (15 stuks) wel op een onvertoonde filmische ijsberg, die deels verscholen ronddobbert in de wereld van de amateur-archeologie.
Niet-beroepsmatig vervaardigde opnames (afb. 1) hebben zondermeer waarde voor ons vakgebied. Ze verschaffen extra inzicht in zaken die in papieren rapportages (bijna) nooit uitvoerig (kunnen) worden beschreven, ze tonen het proces in plaats van de momenten. Bij voldoende kwaliteit vormen ze bovendien een zeer goed medium om het archeologisch verhaal aanschouwelijk te vertellen aan een groter publiek, bijvoorbeeld bij tentoonstellingen. Ook hebben ze na jaren nog een onmiskenbare vermakelijkheidswaarde, het Uit de Oude Doos-effect, die je in een schriftelijke verslaglegging niet gauw zult aantreffen. Het bedreigde bestaan Films vereeuwigen, maar hebben niet de eeuwigheid; ze worden blootgesteld aan tal van bedreigingen. Ter illustratie enkele factoren waar we in de tot nu bescheiden RACM-praktijk al mee te maken hebben gehad. Het filmmateriaal, de drager, heeft een beperkte levensduur. Zo kunnen 8 mm films door chemische reacties verzuren. Bij videobanden zijn beelden magnetisch vastgelegd op een kwetsbare tape. Als die
Zoektocht naar de gefilmde werkelijkheid van opgravingen
05-binnenwerk.indd 272
06-10-2008 14:45:32
demagnetiseert of simpelweg stuk gaat is de film verloren. Ook van digitale films is gebleken dat ze maar al te gauw onleesbaar kunnen worden. Een ander probleem is het ontbreken of slecht functioneren van afspeelapparatuur. Zonder filmprojector of videorecorder is het moeilijk te achterhalen wat er op de film staat (de beschrijving op de cassette is vaak erg summier). Het gebruik van versleten apparatuur kan leiden tot krassen op films of het ‘opeten’ van een videoband door de recorder. Tot slot een schromelijk onderschat gevaar. Als de maker of eigenaar overlijdt, weten nabestaanden vaak niet wat ze met de geërfde films en video’s aan moeten. Zo vergaan films vaak letterlijk op zolder of erger nog verdwijnen ze in ‘het ronde’ in plaats van in een geconditioneerd archief. De weg naar behoud Er zijn verschillende stappen nodig om films te behouden voor de toekomst. De belangrijkste zijn: het digitaliseren, het beschrijven en tenslotte het zorgen voor goede bewaarcondities voor de digitale versie.5 Pas dan kan er optimaal gebruik
gemaakt worden van dit unieke archiefmateriaal. Het digitaliseren van films houdt meer in dan het eenvoudig overzetten van gegevens op DVD. Er moet worden gestreefd naar een digitaal formaat waarvan we anno 2008 denken dat het vele jaren meegaat (moederkopie). Vervolgens
Afb. 3 Impressie correspondentendag: P.J.R. Modderman buigt zich over meegebrachte vondsten (Foto: RACM).
Afb. 4 Wageningen-Diedenweg 1974: Joke Barentsen assisteert Klaas Greving (Foto: RACM). Zoektocht naar de gefilmde werkelijkheid van opgravingen
05-binnenwerk.indd 273
|
273
06-10-2008 14:45:33
dienen ze zo goed mogelijk voorzien te worden van metadata; gegevens over wie, wat, waar, wanneer, enz. Hierdoor wint een film aan informatiewaarde. Ook moet de moederkopie duurzaam en veilig opgeslagen worden, bij voorkeur in een (professioneel beheerd) digitaal archief. Uiteindelijk moet in ieder geval de catalogus beschikbaar komen voor iedereen die geïnteresseerd is in of op zoek naar bewegende beelden over de Nederlandse archeologie.
Afb. 5 Bocholtz (L): de Romeinse grafkist en Klaas Greving worden professioneel op film vastgelegd (Foto: historische heemkunde vereniging ‘De Bongerd’).
Afb. 6 Bocholtz (L.): amateurbeelden vereeuwigen ook amateurarcheologen (in spé?).
274
|
De voorbeeldige 15 De RACM heeft zoals gezegd al enkele filmpjes gekregen, c.q. geleend om te kopiëren Ze stammen uit verschillende perioden en gaan over diverse onderwerpen, zoals: – Correspondentendag jaren ‘50 (enkele minuten). Oud-ROB fotograaf Siem Kuppens (1938-2007) overhandigde net voor zijn overlijden de oudste (en enige?) film over de ROB. Ze toont uitsnedes van een correspondentendag uit eind jaren ‘50. De film is nog niet digitaal; wel kan ik alvast een indruk geven aan de hand van enkele foto’s uit het RACM archief (afb. 2 en 3). – Wageningen-Diedenweg (13 minuten, gemonteerde en ingesproken versie). In 1974 groef de ROB een middeleeuws grafveld op langs de Diedenweg. Tijdens de opgraving werd veldarcheoloog Klaas Greving veelvuldig geassisteerd door de aanwonende (tijdelijk ?) amateurarcheologe Joke Barentsen (afb. 4). Doordat de namen van de ‘acteurs’ nog bekend zijn, is de film meer dan zomaar een anoniem verslag. De naam van de maker is helaas verloren gegaan. – Bochholtz 2003 (37 minuten, gemonteerde en ingesproken versie). De opgraving van de spectaculaire Romeinse grafkist is niet alleen door professionals vastgelegd (afb. 5) maar ook door Tessa en Kees de Groot. In een heuse documentaire wordt een goede en sfeervolle impressie neergezet van het onderzoek. – De Lek bij Achthoven 2007 (2 minuten). Op YouTube kwamen we toevallig een filmpje tegen van Geert van der Velde van Onderwater Sport Club Gorkum. Te zien is hoe een bekend wrakje (ca. 1880) er nu bij ligt en wat er van over is (afb. 6). De film is niet spannend maar wel informatief. De beelden zijn toegevoegd aan onze archieven. U wordt gezocht Voor het behoud van amateurfilms is om te beginnen nodig dat we weten wie er nog films heeft en om hoeveel stuks het gaat. Op basis van een aantal kan eenvoudiger naar subsidies gezocht worden om
Zoektocht naar de gefilmde werkelijkheid van opgravingen
05-binnenwerk.indd 274
06-10-2008 14:45:37
Afb. 7 De Lek (bij Achthoven): een informatieve film van een bekend wrakje (Foto: G. van der Velde).
ze niet alleen te digitaliseren maar ook te ontsluiten en te bewaren voor de toekomst.
mailen. Met uw hulp kunnen we er voor zorgen dat deze waardevolle bronnen van informatie niet ongezien verloren gaan.
We hebben dan ook uw hulp nodig bij het vinden van archeologisch gerelateerde amateurfilms. De onderwerpen mogen zeer divers zijn: opgravingen (ook in bijvoorbeeld voormalig Nederlands-Indië), booronderzoeken, scherven wassen, zeven, lezingen, schervendagen, determineren van vondsten, onderzoek van amateurduikers, verdronken dorpen, interviews, etc. Heeft u films over bovenstaande onderwerpen in uw bezit of kent u personen dan wel instellingen (AWN-afdelingen, locale musea, enz) die dat hebben, dan vragen wij u vriendelijk om contact op te nemen met de auteur. Ook als het gaat om recent vervaardigde digitale films van opgravingen. Wilt u bij uw reactie de volgende gegevens vermelden (indien bekend): het onderwerp van de film, de maker/eigenaar, wanneer de film gemaakt is en waar (coördinaten of toponiem/ plaats?); en uiteraard of de RACM een digitale kopie kan maken of krijgen?
RACM Kerkstraat 1 3811 CV Amersfoort c.thanos@racm.nl
Mocht u twijfelen of het onderwerp van uw film wel interessant is: gewoon even
Noten 1 Op 1 november 2006 zijn de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) gefuseerd tot de Rijksdienst voor de Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten. 2 Voor een overzicht zie: Veenstra en Van Zwol 2006. 3 Http://portal.beeldengeluid.nl/, peildatum catalogus: juli 2008 (gezocht op ‘opgraving’ en ‘archeologie’). 4 In het geautomatiseerde ARCHeologisch Informatie Systeem ARCHIS (2) staan 4880 veldonderzoeken geregistreerd. Aangezien er vele (deels oude) onderzoeken zijn die (nog) niet zijn aangemeld, mag je aannemen dat in Nederland ruim vijfduizend onderzoeken (opgravingen en proefsleuven) zijn uitgevoerd sinds de jaren ‘50. 5 Voor een goed overzicht zie: Van der Maden 1993 of www.friesfilmarchief.nl. Literatuur Maden, van der, F. (red), 1993: Audiovisuele collecties, Handleiding voor het beheer van bewegend beeld en geluid, Hilversum. Veenstra, O. & T. van Zwol, 2006: Rapport Regionale audiovisuele collecties: nationale zorg; Project conservering lokale en regionale audiovisuele collecties 2002-2006.
Zoektocht naar de gefilmde werkelijkheid van opgravingen
05-binnenwerk.indd 275
|
275
06-10-2008 14:45:39
-advertentie-
DURF JIJ EEN BOEKJE OPEN TE DOEN? Studeer je archeologie in Nederland en heb je wat te vertellen? Hazenberg Archeologie geeft je de ruimte!
AMSTERDAM GRONINGEN DEVENTER NIJMEGEN LEIDEN
Hazenberg Archeologie geeft jou ĂŠĂŠn hele pagina de ruimte in een volgende editie van dit blad: Westerheem. Leef je uit met een kort artikel naar aanleiding van een geschreven paper of een interessante ontdekking. Het moet uiteraard wel over archeologie gaan. Zorg ervoor dat je jouw verhaal (200 - 250 woorden) illustreert met een leuke foto of afbeelding. Deelnemers ontvangen een Hazenberg Archeologie Pretpakket met daarin onder andere het boek: Romeinen in Valkenburg. Interesse? Stuur dan een email naar: Westerheem@hazenbergarcheologie.nl met daarin je naam, je telefoonnummer en een korte beschrijving van het onderwerp van je artikel.
Westerheem2008-05_het diepe_HazenbergArcheologie.indd 1
05-binnenwerk.indd 276
10-09-2008 15:34:20
06-10-2008 14:45:40
Over Flevomeer om de Noord en terug Simon P. Oud
Het was rond eind september, begin oktober van het jaar 15 na Chr. toen een Romeinse vloot van minstens tweehonderd schepen, op de terugreis van een campagne in de Noordduitse laagvlakte, vanuit de Noordzee een rivier ergens aan de Noordfriese kust binnenvoer. Aldus Tacitus.1 Hij noemt die rivier heel uitdrukkelijk en de historischgeografische realiteit van die waterloop wordt algemeen aanvaard, maar welke rivier dat moet zijn geweest, of waar hij moet hebben gelopen, is in feite nog steeds een open vraag. De tot dusver beschikbare onderzoeksresultaten bieden onvoldoende gegevens voor het stellen van een redelijk betrouwbare indicatie voor de positie van die rivier. In het onderstaande zal getracht worden om dat probleem op te lossen met gebruikmaking van tot nu toe onbenut gelaten gegevens uit klassieke bron, te beginnen bij Tacitus. Aan bovengenoemde campagne werd ook deelgenomen door alle acht Rijnlegioenen en een aanzienlijk cavaleriekorps en het bijzondere hier is dat deze strijdmacht tijdens de terugkeer naar de respectieve Rijnbases allerlei rampspoed ondervond, hetgeen voor Tacitus aanleiding was om de lotgevallen van zowel de varende als de marcherende legeronderdelen tot in detail te beschrijven, in die mate dat hij voor de campagne ruim drie hoofdstukken nodig had, maar voor die rampzalige terugtocht bijna acht. Dank zij die toevalligheid doet zich hier de in klassieke bronnen vrij zeldzame gelegenheid voor om tot twee keer toe een zeereis af te meten aan een landmars. In beide gevallen gold hetzelfde vertrekpunt en dezelfde vertrektijd, zijn de routes bekend en is er sprake van dezelfde bestemming. Aldus ontstaat de unieke
mogelijkheid om ook vandaag nog de posities van die vloot van dag tot dag, bijna van uur tot uur, af te passen en in kaart te brengen op de meest recente paleogeografische reconstructie van de Friese kust2 en uiteindelijk met een hoge graad van nauwkeurigheid vast te stellen waar die vloot zich bevond op het moment van binnenvaren van de bovengenoemde rivier.
Afb. 1 Tacitus heeft de terugreis van de Romeinse vloot na de campagne in de Noordduitse laagvlakte in het jaar 15 na Chr. tot in detail beschreven.
de campagne De aanleiding voor de campagne waren meldingen dat Arminius, de overwinnaar van de slag in het Teutoburgerwoud, bezig was met het oprichten van een stammenbond en agressieve plannen koesterde. Opperbevelhebber Germanicus besloot om hem voor te zijn, concentreerde de bovengenoemde strijdmacht rond Castra Vetera en trok de Rijn over Over Flevomeer om de Noord en terug
05-binnenwerk.indd 277
|
277
06-10-2008 14:45:40
Kaart 1
De campagne van 15 na Chr. V Castra Vetera x Teutoburgerwoud operatiebasis 15 n.Chr. ‌ paalbrug (verm. pos.)
•
A Arminius G Germanicus P Pedo C Caecina (heen) = Caecina (terug) Schaal 1: 1.700.000
278
|
Over Flevomeer om de Noord en terug
05-binnenwerk.indd 278
06-10-2008 14:45:42
(kaart 1). Dat gebeurde in drie gescheiden colonnes, die gelijktijdig weer moesten samenkomen in een operatiebasis ergens aan de Ems: vier legioenen onder Caecina vanuit het zuiden, de cavalerie onder Pedo vanuit het westen en Germanicus zelf met vier legioenen per schip vanuit het noorden over de Ems. Eenmaal weer geconcentreerd in de operatiebasis, trok de hele strijdmacht in de richting van de Weser met onderweg eerst nog een bezoek aan het slagveld waar Varus en zijn legioenen aan hun eind kwamen. Kort daarop volgde een treffen met Arminius zonder dat de laatstgenoemde werd uitgeschakeld. Deze kreeg zo de kans om snel en ongehinderd op te trekken naar de Rijn, terwijl de zwaar beladen Romeinse legioenen zich nog een weg liepen te banen door de bossen van Binnen-Germania en de vloot nutteloos op de Ems dobberde. Tacitus geeft aan, dat Germanicus zich van het gevaar bewust was en zijn hele leger in gesloten formatie en met spoed terugvoerde naar de operatiebasis.
langs die route oostwaarts marcheerde. Tevens kan worden vastgesteld, dat die operatiebasis een aantal goed identificeerbare kenmerken had: – noordelijk genoeg om vrij te blijven van het Wiehengebergte; – niet verder stroomopwaarts dan waar de Ems nog breed en diep genoeg was voor vlootmanoeuvres, d.w.z. tot aan de samenvloeiing met de Hase;4 – duidelijk herkenbaar om te vermijden dat de drie colonnes elkaar misliepen; – centraal genoeg om gelijktijdige aankomst van die colonnes mogelijk te maken; – aanwezigheid van een oost-west stromende rivier als geprefereerde marsroute. Langs de hele Ems is er in feite maar één goed definieerbare plek die aan alle bovengenoemde criteria voldoet en voldoende ruimte biedt aan een kamp voor minstens 60.000 man aan legionairs, ruiters en zeelieden: de wat hogere, droge grond net ten noorden van de bovengenoemde samenvloeiing (kaart 1).
Die basis was niet alleen de spil waar de hele campagne om draaide, maar vooral ook het beginpunt voor alle hierna volgende plaats- en tijdsbepalingen met betrekking tot de terugtocht. Het is dan ook een gelukkige omstandigheid, dat Tacitus enkele duidelijke aanwijzingen verschaft die zich uitstekend laten combineren met de kennis van vandaag. De geografische positie van die basis kan daardoor verrassend gemakkelijk én met de vereiste nauwkeurigheid bepaald wor den. Toen het leger vanuit de basis opmarcheerde in de richting van de Weser, ging de route via “het uiterste einde van het Bructeri-gebied, niet ver van het slagveld in het Teutoburgerwoud”, zoals we nu weten aan de noordflank van het Wiehengebergte.3 En toen de mars werd onderbroken voor een bezoek aan die onheilsplek waren er voor dat ‘uitstapje’ bruggen over moerassen nodig. De moerassen zijn kenmerkend voor het gebied ten noorden van het Wiehengebergte, waaruit onmiskenbaar blijkt dat het leger
De terugtocht Caecina kreeg orders om terug te marcheren naar Castra Vetera via een “welbekende route”, kennelijk korter en veiliger dan die van de heenmars, waarbij hij zo snel mogelijk een nabijgelegen moeras moest oversteken door middel van een al in 2 voor Chr. aangelegde, inmiddels zeer bouwvallige paalbrug. Toen hij daar aankwam bleek Arminius al stelling te hebben genomen op de hoge gronden rond dat moeras en aan het andere eind van de brug, zodat Caecina slag moest leveren vanuit een zeer ongunstige positie. De plek waar die confrontatie plaatsvond is met redelijke mate van zekerheid aan te geven: dat moeras was het huidige Burtanger/Heseper Moor tussen Ems en Vechte,5 die hoge gronden vormen een halve cirkel rond het zuidelijk uiteinde van dat zompige gebied. Het westeinde van die paalbrug lag in ieder geval ergens ten zuiden van het punt waar de Vecht naar het westen buigt (kaart 1). Terwijl Caecina zuidwaarts marcheerde, trok de rest van het leger noordwaarts. Over Flevomeer om de Noord en terug
05-binnenwerk.indd 279
|
279
06-10-2008 14:45:42
– de vloot was niet in staat om die koers aan te houden; kennelijk was er sprake van een snelle en drastische weersverslechtering met opkomende zeegang; – Germanicus zag zich genoodzaakt om onverwijld van koers te veranderen en zijn reis te vervolgen door de beschutte, maar ondiepe wateren van de Waddenzee. Die weersverslechtering was de voorbode van een felle noorderstorm met bijbehorende stormvloed, die de klaarblijkelijk niet ver boven de hoogwaterlijn marcherende legioenen van Vitellius totaal verraste. In het snel stijgende water gingen uitrusting, bagage en lastdieren verloren en men kon ternauwernood hoge grond bereiken om daar geheel en al berooid de nacht door te brengen.
Afb. 2 Germanicus was de opperbevelhebber van de Romeinse vloot van minstens tweehonderd schepen (bron illustratie: Wikipedia).
Een deel van de cavalerie had opdracht om langs de kust van de Noordelijke Oceaan richting Rijn te rijden en Germanicus voer met de vloot de Ems af “zoals hij gekomen was”, dus met vier legioenen aan boord. Over de taak van die cavalerie kan nauwelijks twijfel bestaan: assisteren van de vloot, bijvoorbeeld met bakens voor nachtnavigatie6 of het opvangen van individuele schepen in moeilijkheden, zodat de vloot met de best haalbare snelheid kon doorvaren. Niettemin besloot Germanicus al vrij spoedig na het bereiken van open zee om zijn reis te onderbreken voor het debarkeren van twee legioenen, die onder bevel van Vitellius over land verder moesten. Volgens Tacitus “opdat de lichter beladen schepen des te beter in ondiep water konden doorvaren, waar ze anders bij laag tij zouden vastlopen”. Een simpele mededeling met een nogal voor de hand liggende conclusie, maar er valt veel uit af te leiden: – de oorspronkelijk uitgezette vlootkoers liep ten noorden van de Waddeneilanden, want daar was altijd voldoende diep water beschikbaar en hoefde niemand zich zorgen te maken over scheepsdiepgang;
280
|
05-binnenwerk.indd 280
In zijn relaas trekt Tacitus dan een verge lijking, die een duidelijk en nauwkeurig moment in het tijdsverloop aangeeft, want diezelfde nacht bevonden Caecina’s legioenen zich in een al even penibele situatie aan de overkant van het Burtanger Moor, drie dagen na vertrek uit de operatiebasis. Volgens de oorspronkelijke tekst: “haud minus miserabiles quam quos hostis circumsidet”.7 Vertaling: nauwelijks minder miserabel (Vitellius’ legioenen) dan hen (Caecina’s legioenen), die de vijand zal omsinge len”. Tacitus geeft in hoofdstuk 68 duidelijk aan, dat die omsingeling van Caecina’s kamp ‘3’ plaatsvond in de loop van de derde nacht (zie synchroniserings tabel). De verdere lotgevallen van Vitellius’ legi oenen worden afgerond met een korte zin: lux : het (dag)licht reddidit : gaf terug terram : (zicht op) het land... penetratumque : e n er werd door gedrongen... ad amnem : tot de rivier... Visurgin : de Weser?8 quo Caesar :w aarheen Germanicus classe : met de vloot... contenderat : met hoge snelheid was doorgevaren.
Over Flevomeer om de Noord en terug
06-10-2008 14:45:44
Lux, nadrukkelijk voorop, maakte zichtbaar wat er op die specifieke dag op dat stuk aarde plaatsvond: er was géén “tweede nacht”. De troepen bereikten die rivier dus in één dagmars na vertrek uit hun provisorisch overnachtingskamp en dus in géén geval meer dan vier dagen na hun vertrek uit de operatiebasis, twee dagen per schip en twee dagen ijlmars door bondgenootschappelijk (Fries) gebied, waarbij een marsafstand van toch zeker een 40 à 45 kilometer werd afgelegd.
Maritieme data Voor de gemiddelde vaarsnelheid van Romeinse vloten is een redelijk betrouwbaar en vrij nauwkeurig getal beschikbaar. Julius Caesar gaf aan dat hij voor de 30 mijl (= 45 km) lange oversteek naar Brittannia negen uur nodig had.9 De afgelopen halve eeuw kwamen de resultaten van minutieus bronnenonderzoek en veel experimenteren beschikbaar en kan voor de gemiddelde Romeinse vloot bij gemiddelde omstandigheden een
Dag 5
Dag 4
Dag 3
Dag 2
Dag 1
Synchroniseringstabel Legioenen (Caecina)
Vloot (Germanicus)
Legioenen (Vitellius)
Opmars richting paalbrug. Overnachting in kamp 1 op enkele uren gaans van de paalbrug.
De Ems af. Wind/stroom mee. Op ong. 75 km: zijrivier ‘Leda’, tegen de avond. Op ong. 20 km: ‘Emden’, halverwege de avond.
Aan boord van de vloot.
Aankomst paalbrug, vroeg in de ochtend. Direct opzetten van kamp 2 aan oosteinde van de brug. Rest van de dag reparatie idem. Overnachting in kamp 2.
Op ong. 60 km: ‘Borkum’, halverwege de ochtend. Dan debarkatie noodzakelijk, nog tijdens daglicht (zie toel.), of max. 6 uur varen west van ‘Borkum’. Bereikbare lokatie: ‘+’ aan geul ‘A’, (kaart 2), op 35 km van ‘Borkum’. Nog deze avond doorgevaren naar ‘rivier’.
Aan boord van de vloot.
De brug over. Hevige gevechten. Uitrusting verloren, Bagage geplunderd. Opzetten van kamp 3, aan westeinde van de brug. Overnachting in miserabele toestand (zie ‘Vitellius’). Kamp omsingeld.
Nog vóór de storm veilig voor anker in die rivier, uiterlijk begin van de middag, 13-14 uur varen of op 80 km van de landingsplaats. Binnen dat bereik is geul ‘B’, kaart 2, de enig ‘passende’ mogelijkheid.
Afmars richting herinschepingspunt. In de loop van de middag stormvloed. Totale chaos. Met niets dan het vege lijf toevlucht op hoge grond. Provisorisch kamp ‘∏‘ halverwege tussen geul ‘A’ en geul ‘B’ (kaart 2), ong. 25 km van de landingsplaats. Overnachting in miserabele toestand (zie ‘Caecina’).
Kamp aangevallen. Verrassingsuitbraak. Germanen verslagen, Arminius gevlucht. Tweede overnachting kamp 3.
Wachtend op Vitellius.
Moeizaam verder getrokken naar ‘rivier’. Aankomst nog vóór donker. Slechts één ‘passend’ herinschepingspunt ‘*’ aan geul ‘B’, op ong. 20 km van het noodkamp, kaart 2
Ongehinderde afmars naar Castra Vetera. Nog zeker vier dagen, maar niet verder genoemd. Kennelijk geen problemen meer.
Niet verder genoemd. Geen problemen of bijzonderheden zoals ‘naar Flevomeer over open zee’.
Afvaart richting Flevomeer nog dezelfde avond?
Ontscheping en opzetten van kamp.
Aan boord van de vloot.
Toel.: De reden waarom Caesar ‘s nachts voer en ‘s morgens arriveerde, zie noot 6.
Tabel 1
Over Flevomeer om de Noord en terug
05-binnenwerk.indd 281
|
281
06-10-2008 14:45:44
gemiddelde vaarsnelheid van 3,1 knopen of 5,74 km/uur worden aangenomen.10 Voor specifieke vlootreizen kan dat gemiddelde binnen vrij beperkte marges worden aangepast, al naar gelang de invloed van diverse factoren, met name de weersomstandigheden. In dit geval is er goed inzicht in de omstan digheden en dank zij de toevalligheid van onverwacht noodweer verschaft Tacitus net voldoende informatie om iets te kunnen zeggen over de weerkaart van de vier kritieke dagen in kwestie. Een noorderstorm aan de Friese kust betekende een stormdepressie ergens langs de lijn Skagerrak/Zuid-Zweden/Oostzee. Gelet op de heersende weerpatronen boven Noordwest-Europa zat die depressie drie dagen eerder nog boven de Noordzee als een uitdiepend lagedrukgebied, dat langs de Ems voor zuidenwind zorgde met extra vaarsnelheid voor de vloot. Verder zal de dringende noodzaak voor een snelle terugkeer geleid hebben tot maximale prestaties door de roeiers en ook dat is een argument om de gemiddelde snelheid naar boven bij te stellen. De weersomslag na het bereiken van open zee duidt op het passeren van een koufront, waarbij de wind draaide van zuid naar noord en de vloot letterlijk de Waddenzee werd ingeblazen. Met de storm nog op komst moet het voor de vlootcommandant duidelijk zijn geweest, dat varen in open zee zeker de daaropvolgende drie à vier dagen niet mogelijk was. Synchronisering Tacitus geeft een dag-tot-dag verslag van Caecina’s mars en omdat hij eveneens twee corresponderende tijdsmomenten verschaft voor landmars en zeereis (vertrek uit de operatiebasis11 en de ‘derde nacht’) is het mogelijk om de bewegingen van leger en vloot in tabelvorm naast elkaar te zetten en te vergelijken waardoor duidelijk wordt waar de vloot zich bevond op het moment dat Vitellius’ legioenen aan wal werden gezet (tabel 1). Vanaf dat punt wordt het marsbereik van die legioenen bepalend voor de positie van de vloot op het moment van herinscheping.
282
|
Klassieke geografie De door Tacitus aangegeven rivier blijkt dus samen te vallen met geul ‘B’, ietwat opmerkelijk, omdat hij gebruik maakte van het woord “amnis”, oftewel doorgaand stromend water, zoals overal elders in annalen I en II. Nu wordt die (zelfde?) rivier ook door andere klassieke auteurs gemeld en met name Claudius Ptole-
Over Flevomeer om de Noord en terug
05-binnenwerk.indd 282
06-10-2008 14:45:47
Kaart 2
Friesland 50 na Chr. ––––– vlootroute + landingsplaats - - - legioensmars ∏ noodkamp * herinschepingspunt (mog. altern: - - ) – – – vlootroute (verv.?) R - W Ptolemeïsche lokaties op geheroriënteerd coördinatenraster Schaal 1: 926 000 (Naar: Vos 2006, kaart 6)
meus (astronoom en geograaf, 100-170 na.Chr.) geeft een geografische positie voor die rivier door middel van het door hem ontworpen coördinatenstelsel van parallellen en meridianen. Natuurlijk was zijn stelsel zeer embryonaal en natuurlijk kende het systeemfouten, terwijl de thans nog beschikbare getallen de nodige kopieerfouten verto-
nen en er hier en daar ook sprake lijkt van waarnemingsfouten.12 Ook hij telde de breedtecirkels vanaf de evenaar, maar zijn ‘0-meridiaan’ liep over Gran Canaria en hij telde van daar af alleen maar oostwaarts, met een zowel naar noord als naar oost steeds groter wordende afwijking. Als in het onderstaande gebruik wordt gemaakt van het Ptolemeïsch raster, dan Over Flevomeer om de Noord en terug
05-binnenwerk.indd 283
|
283
06-10-2008 14:45:50
gebeurt dat niet met illusies over nauwkeu rige resultaten, eenvoudigweg omdat uiterste precisie geen vereiste is bij het onderhavige. Het gaat hier om de plaatsing van een zuid-noord stromende rivier, uitmondend in een west-oost lopend stuk kustlijn van 110 kilometer: een oosterlengte indicatie tot op een paar kilometer nauwkeurig voldoet ruimschoots aan de doelstelling. En als additionele faciliteit kan ook nog geprofiteerd worden van een toevallige omstandigheid. Ptolemeus geeft ondermeer een opsomming, in geografische volgorde en met geografische posities, van vrijwel alle riviermonden, kapen en kuststeden langs alle kusten van ‘zijn’ wereld, ook voor de Gallisch/Germaanse kust. Het Germaanse deel is opgenomen in tabel 2, waar de bovenomschreven problemen onmiddellijk zichtbaar worden. Zo is het Ptolemeïsch lengteverschil tussen Maas en Rijnmond-West 2° 5’, waar
Tabel 2
Lokaties en posities volgens Ptolemeus en feitelijk Positie
LoCatie Ptolemeus Maasmond
53° 20’
Feitelijk N
52° 01’
N
24° 40’ O
04° 05’ O
Lugdunum
53° 20’ N
52° 13’
(Katwijk)
26° 30’ O
04° 23’ O
Rijnmond-West (R-W)
53° 20’ N
52° 14’
26° 45’ O
04° 23’ O
Rijnmond-midden (R-M)
53° 10’
52° 36’
(Egmond Est)
27° 00’ O
04° 36’ O
Rijnmond-Oost (R-O)
54° 00’ N
(?)
(?)
28° 00’ O
Vidrusmond
54° 20’ N
(?)
28° 30’ O
Manarmanis
54° 45’
(havenplaats)
28° 00’ O
Emsmond
55° 00’ N
53° 35’
29° 00’ O
06° 38’ O
55° 15’
53° 33’
Wesermond Elbemond
284
|
05-binnenwerk.indd 284
N
N
N
N N N
(?) (?) N N
31° 00’ O
08° 36’ O
56° 15’
N
54° 00’ N
31° 00’ O
08° 40’ O
dat in werkelijkheid maar 18’ is en ligt de Ptolemeïsche Oude Rijnmond ruim een graad te veel oost en noord. Maar dan komt bovengenoemde toevalligheid: het lengteverschil tussen Rijnmond-West en Ems is bij Ptolemeus 2° 15’ en dat is precies gelijk aan het werkelijke lengteverschil. Vervolgens is het lengteverschil tussen Ems en Elbe bij Ptolemeus 2° en in werkelijkheid 2° 2’, voor praktische doeleinden verwaarloosbaar. Oftewel: het verschil in oosterlengte tussen OudeRijnmond en de Elbemond is bij Ptolemeus nagenoeg in overeenstemming met de werkelijkheid. Een nogal verrassende, maar niettemin zeer bruikbare nauwkeurigheid! Daaruit kan geconcludeerd worden, dat de hoeken (d.w.z. de onderlinge afstanden, gemeten langs het aardoppervlak) tussen de Ptolemeïsche meridianen van Rijnmond–West tot Elbe vrijwel exact gelijk zijn aan de hoeken tussen de moderne meridianen van Oude Rijn tot Elbe. De twee lijnstelsels lopen daar zogezegd ‘in de pas’. Weliswaar liggen de Ptolemeïsche meridianen ruim een graad te veel oostelijk (zie boven), maar dat doet niets af aan de relatieve nauwkeurigheid van de oosterlengtes voor alle Ptolemeïsche posities langs de 54e/55e-breedtegraad. De congruentie van beide stelsels, althans waar het oosterlengte betreft, maakt het verant woord om het moderne kaartsegment van het gebied tussen Rijn en Ems als het ware ‘onder’ het Ptolemeïsch coördinatenraster te schuiven en de Oude Rijn te oriënteren op de Rijnmond-West positie, waardoor die relatieve, Ptolemeïsche oosterlengtes als het ware op de ‘juiste’ plaats komen te liggen. De op die manier verkregen absolute nauwkeurigheid van die ‘verschoven’ oosterlengtes komt dan binnen de norm van boven aangegeven doelstelling (kaart 2). Deze methode kan niet worden toegepast op de noorderbreedtes; de Ptolemeïsche parallellen lopen beslist niet ‘in de pas’ met de moderne parallellen. De op de kaart geprojecteerde Ptolemeïsche noorderbreedtes van ‘R-O’ en ‘V’ kunnen als niet meer dan indicatief beschouwd worden.
Over Flevomeer om de Noord en terug
06-10-2008 14:45:51
Niettemin wordt met het toenmalig landschap op de achtergrond voor wat betreft de oosterlengtes een aantal geografische details goed plaatsbaar (kaart 2): – de 27° meridiaan van Rijnmond-Midden loopt precies over het Egmondestuarium, maar de gegeven noorderbreedte is zuidelijker dan die van Rijnmond-West en valt buiten de kaart. Mogelijk een waarnemingsfout? De landschappelijke realiteit dicteert: R-M = Egm. Est. – vanaf Rijnmond-Midden volgde Ptolemeus de Waddenkustlijn. Tacitus geeft aan waar die kustlijn lag volgens Romeinse opvattingen: ongeveer langs de stormvloedlijn,13 vrij dicht tegen de veengrens; – de 28° meridiaan van Rijnmond-Oost loopt precies over begin en eind van geul ‘B’, de Ptolemeïsche monding ‘R-O’ ligt opvallend dicht in de buurt van de ‘Romeinse’ kustlijn; – volgens Ptolemeus is de Vidrus de tweede noordwaarts stromende rivier langs de Waddenkust en het lijkt onmiskenbaar dat hij de ‘Oer-Hunze’ aangaf (geul ‘A’); – Manarmanis ‘M’ ligt duidelijk niet aan de kustlijn, de positie ‘springt terug’ naar de Rijnmond-Oost lengte, maar ook niet midden in zee en het ziet er naar uit dat het hier gaat om een (kunstmatig beschermde) ligplaats/vlootstation op een waddeneiland. Dit is een kenmerkende, structurele voorziening aan drukbevaren riviermondingen; – vanaf Manarmanis volgde de opsomming de lijn van (semi)permanente eilanden naar het ‘uitgebouwde’ Emsestuarium; – het oosterlengte patroon van de Ptolemeïsche posities Rijnmond-West/ RijnmondMidden/Rijnmond-Oost/ Manarmanis/Vidrus/ Ems is in opmerkelijke overeenstemming met het moderne patroon Oude Rijn/Egmondest./Oer-Middelzee/westpunt Ameland/OerHunze/Ems. Het is daarom des te opvallender, dat geul ‘C’, de breedste waterloop in de recon structie, in het Ptolemeïsche ‘beeld’ ontbreekt.
Die abrupte accuratesse vanaf de Oude Rijn oostwaarts vraagt om een ver klaring. Ptolemeus had voor het hele noordelijke kustgebied kennelijk de beschikking over ongewoon goede waar nemingen en de herkomst daarvan lijkt duidelijk: de Romeinse vloot. Het wemelt in de klassieke bronnen van kleine aanwijzingen over hoe men te werk ging bij kustnavigatie14 Speciaal langs deze kust was het voor elke vloot- en scheepscommandant van levensbelang om te weten bij welke van de talloze kustopeningen hij overstag moest gaan om in de juiste rivier terecht te komen. Langs een kust zonder kenmerken was daarvoor één of andere vorm van (dag en nacht) bebakening onontbeerlijk, met de onderlinge afstanden tot op de ‘passus’ bekend. Nabeschouwing en evaluatie Het lijdt geen twijfel, dat de episode ‘Vitellius’ zich afspeelde in het gebied tussen geul ‘A’ en geul ‘B’. Nergens anders langs de 250 kilometer toenmalige kustlijn van Ems tot Oude Rijn kan de beschrijving van die onvoorziene combinatie van zeereis en landmars tot in het kleinste detail en tot op de kilometer worden ingepast. Ook is duidelijk, dat toeval en willekeur geen rol speelden bij die gedwongen aanpassing aan de omstandigheden van het moment. Germanicus en Vitellius wisten precies waar ze elkaar weer moesten ontmoeten, zelfs nadat Vitellius in de problemen was geraakt door onbekendheid met de unieke omstandigheden van het Waddengebied en moest afwijken van zijn voorgenomen marsroute. Verder kan het niemand ontgaan, dat die manoeuvre pas echt effectief is als men vanaf het herinschepingspunt rechtstreeks en binnendoor naar het Flevomeer kon varen en dat is in feite ook wat Tacitus en Ptolemeus beiden aangeven, onafhankelijk van elkaar. Uitgaande van de paleo-geografische reconstructie moest men echter vanuit geul ‘B’, met de inmiddels weer vol beladen schepen, terug naar open zee en terug naar de toestanden die men nèt Over Flevomeer om de Noord en terug
05-binnenwerk.indd 285
|
285
06-10-2008 14:45:51
(gezien vanuit geul ‘A’) hals over kop had moeten ontvluchten. Een noodoplossing gericht op herinscheping aan de ‘OerMarne’, of zelfs het Vlie (zie pijlen, kaart 2), lijkt dan wel zo zinnig en wel zo zeker, terwijl een dag extra marcheren normaliter voor Vitellius geen probleem kan zijn geweest.
Het nu toch wel vaststaande gegeven, dat Germanicus desondanks koos voor geul ‘B’, doet de vraag rijzen of die waterloop misschien toch iets meer was dan alleen maar een doodlopende getijdegeul. Parc Imstenrade 35 6418 PP Heerlen
Noten 1 Tacitus, Annalen I, 60 t/m 70. 2 Vos, 2006. 3 Schlüter, 1995. 4 Gedurende perioden met weinig neerslag is de Boven-Ems feitelijk onbevaarbaar voor schepen groter dan roeibootformaat, laat staan voor een oorlogsvloot. Al in de 18e eeuw waren er plannen voor het graven van een parallelkanaal met stuwsluizen. Bron: Archäologisches Museum, Meppen (D). 5 Koestermann, 1963. 6 Voor de Romeinse vloot was nachtnavigatie niets bijzonders. Caesar maakte al zijn oversteken naar en van Brittannia gedurende de nacht. Tijdens de Bellum Africum in 46 v. Chr. transporteerde zijn proconsul Alienus het 13e en 14e legioen van Marsala (Sicilië) rechtstreeks naar Sousse (Tunesië), een zeereis van drie dagen en nachten. 7 Laurentianus 68,1 (Mediceus I). 8 Brink, 1952. 9 Caesar, De Bello Gallico, 1V-23, V-2. 10 Starr 1941; Casson 1971; Viereck 1975; Morrison 1978; Reddé 1986. 11 Caecina kon pas afmarcheren nadat de andere legioenen waren vertrokken. Dit was een standaardprocedure; inschepende legers zijn kwetsbaar. Arminius was nog op volle sterkte te velde en mogelijk binnen tactisch bereik. 12 Stückelberger/Grasshoff, 2006. 13 Tacitus, Annalen I, 70. 14 Freiesleben, 1976. Literatuur Basch, L. 1974: A propos de la navigation de nuit dans l’Antiquité. Archeologica, 79-81. Brink, C.O., 1952: Tacitus and the Visurgis. Journal of Roman Studies, 42, 39-42. Gasson, L., 1971: Ships and Seamanship in the Ancient World. Princeton. Fokkens, H., 1998: Drowned landscape. Amersfoort. Freiesleben, E.C., 1976: Geschichte der Navigation. Wiesbaden. Koestermann, E., 1963: Cornelius Tacitus, Annalen. Heidelberg. Morrison, J.S., 1978: Rowing the trireme. Maritime Magazine, 203-208. Reddé, M., 1986: Mare Nostrum. Rome. Schlüter, W., 1995: Kalkriese - Ort der Varusslacht? In: Germaniam pacavi - Germanien habe ich befriedet. Munster. Starr, C.G., 1941: The Roman Imperial Navy. Ithaca. Stückelberger, A. / Grasshoff, G., 2006: Klaudios Ptolemaios. Handbuch der Geographie. Basel. Toomer, G.J., 1984: Ptolemy’s Almagest. Londen. Viereck, H., 1975: Die Römische Flotte, Classis Romana. Herford. Vos, P.C., 2006: Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, hoofdstuk 25. TNO/RACM. Amersfoort. Woltering, P.J., 1995: Texelaars in Friesland? In: Archeologie en geologie van het Nederlands kustgebied. ROB symposium. Amersfoort. Zagwijn, W.H., 1986: Nederland in het Holoceen. Haarlem.
286
|
05-binnenwerk.indd 286
Over Flevomeer om de Noord en terug
06-10-2008 14:45:51
Rondom de stad
Gemeentelijke archeologie in... ’s-Hertogenbosch Brokstukken van een glasblazerij Ronald van Genabeek
Ongeveer twee jaar geleden kwam bij de restauratie van de voormalige Bank van Lening in ’s-Hertogenbosch een groot aantal brokken steen tevoorschijn die de archeologen van de gemeente aanvankelijk voor een raadsel stelden. Het ging om stukken van vooral schijven en stenen van vuurvaste, grof gemagerde klei met aankoeksels van een helder groen of bruinzwart glasachtig materiaal. De brokken vormden samen met schoon wit zand een ophogingslaag onder de keldervloer. Al snel werd een link gelegd met een glasblazerij die aan het begin van de 19e eeuw op deze plaats gevestigd was geweest. Waartoe de brokken oorspronkelijk hadden behoord en hoe de stukken onder de vloer van de Bank van Lening terecht kwamen, werd pas gedurende het puzzelwerk wat duidelijker. Vroege industrie Aan het begin van de 19e eeuw maakte ’s-Hertogenbosch, na enkele eeuwen van achteruitgang, een economische opbloei door. De aanleg van de Zuid-Willemsvaart vormde hiervoor een belangrijke impuls. Dit kanaal verbond Maastricht met ’s-Hertogenbosch en werd in 1826 geopend. Binnen de vestingmuren van ’s-Hertogenbosch liep het in een tot dan toe vrij leeg gebied. Na de aanleg van het kanaal ontstond hier een lint van kleine fabrieken. Eén daarvan was de glasslijperij en –blazerij van Vernert en Mirion in de Schilderstraat. In de jaren ’30 van de 19e eeuw was de Maastrichtse ondernemer Petrus Regout in felle concurrentiestrijd verwikkeld
met glasblazerijen en slijperijen in Luik.1 De Belgische opstand maakte het moeilijk voor de Luikse industrie om producten naar de Noordelijke Nederlanden te exporteren. Om deze problemen te omzeilen besloot de Luikse fabrikant L. Vernert om zijn productie naar ’s-Hertogenbosch te verplaatsen. In 1836 kreeg hij toestemming van het Bossche stadsbestuur om een glasslijperij op te richten. Aanvankelijk beperkte de fabriek zich tot het slijpen van glas en kristal. Hiervoor liet hij de voorraden ruw en geslepen glas van Flemalle bij Luik naar ’s-Hertogenbosch overbrengen. Regout protesteerde tevergeefs tegen deze praktijken en tot overmaat van ramp werden bij Regout vijf slijpers weggekocht. Rondom de stad
05-binnenwerk.indd 287
|
287
06-10-2008 14:45:52
te vestigen. Dit gebouw bestaat nog steeds en is onlangs verbouwd tot cultureel centrum (afb. 1). Over de producten die in de loop der jaren in de fabriek gemaakt zijn, weten we erg weinig. Aangezien het geproduceerde glas ook werd geslepen, weten we dat er in ieder geval het wat fijnere gebruiksglas werd gemaakt. Er is slechts één voorwerp bekend dat met zekerheid aan de productie van deze fabriek toegeschreven kan worden. Het gaat om een helder lampenglas met het etiket van de fabriek dat in het Noord-Brabants museum wordt bewaard.
Afb. 1 De voormalige Bank van Lening. In dit pand uit 1843 was de glasblazerij gevestigd.
288
|
Er zijn niet veel gegevens bewaard gebleven over de fabriek in ’s-Hertogenbosch. In 1842 werd toestemming verleend om naast de slijperij ook een glasblazerij op te richten met drie ovens en een stoommachine. Tot dan toe werden in de fabriek alleen halffabrikaten uit België geslepen tot gebruiksglas. Mogelijk dat de stoommachine die in 1842 werd opgericht bij de slijperij werd gebruikt. De vermelding van drie glasovens duidt erop dat vanaf 1842 ook ruwe producten ter plaatse werden gemaakt, zodat men niet meer afhankelijk was van importen uit België. Het ging de fabriek voor de wind. In 1841, dus nog voor de oprichting van de glasblazerij, werkten er 13 personen waaronder twee vrouwen en twee jongens tussen de 16 en 20 jaar. In 1843 waren dat er 20 en in 1848 werkten er 98 mensen waaronder 20 kinderen. In deze periode was het de grootste werkgever van de stad. Helaas overleefde de fabriek de economische crisis van 1848 niet. Eén van de gebouwen van het complex waarin de glasblazerij was gevestigd, werd, na enkele jaren leegstand, in 1854 aangekocht door de Godshuizen om hier een Bank van Lening in
Productieproces De vroeg-19e-eeuwse glasblazerij functioneerde in grote lijnen nog zoals de voorgangers uit de eeuwen daarvoor (afb. 2). De industrialisatie had nog nauwelijks invloed op het procédé. Wel werkten er veel meer mensen dan in de voorgaande eeuwen. De productie in de Bossche fabriek bestond uit helder loodglas. Als grondstoffen hiervoor werd, naast silicium en kalk, loodoxide als vloeimiddel gebruikt dat ervoor zorgde dat de smelttemperatuur omlaag werd gebracht. Loodglas met een zeer hoog loodgehalte wordt meestal aangeduid als kristal. Als eerste stap in het proces werden de ruwe grondstoffen gemengd en gesmolten in een zogenaamde fritoven. Het halffabricaat werd vervolgens gemengd met gerecycled glas en gesmolten in grote glaspotten in de eigenlijke glasoven. Glasovens waren in de 19e eeuw vaak grote constructies. Centraal lag een verdiepte ruimte waarin continu werd gestookt. Daarnaast of omheen stonden grote glaspotten waarin de gesmolten glasmassa zich bevond. Via openingen in de ovenwand kon met een blaaspijp een hoeveelheid glas uit de pot worden genomen. Deze glasbol werd al draaiend opgeblazen tot een glasbel die vervolgens verwerkt werd tot het gewenste product. Gedurende dit proces moest het product regelmatig opnieuw worden verhit. Wanneer men bijzondere of uniforme voorwerpen wilde vervaardigen, werd gebruik gemaakt
Rondom de stad
05-binnenwerk.indd 288
06-10-2008 14:45:53
Afb. 2 Schilderij van een 18e-eeuwse glasfabriek in het Duitse Zechlin. Geheel links tegen de muur zijn schijven te zien die mogelijk vergelijkbaar zijn met de opgegraven exemplaren. (Uit: I. Mittenzwei, BrandenburgPreusen 16481789, p. 380).
van mallen waarin de glasbel werd uitgeblazen. De producten werden tenslotte in een koeloven geplaatst om voorzichtig af te koelen. Het onderzoek Het pand van de voormalige Bank van Lening was voorzien van een halfverdiepte kelder die in een groot aantal compartimenten was verdeeld. In het kader van de restauratie van het gebouw zou de kelder enkele decimeters worden uitgediept. Bij een proefsleuf in enkele van die compartimenten bleek direct onder de huidige (19e eeuwse) vloer een ophogingslaag aangebracht te zijn met daarin veel brokken vuurvaste steen.2 Omdat het niet duidelijk was waar deze stukken oorspronkelijk deel van hadden uitgemaakt, werd besloten zoveel mogelijk fragmenten te verzamelen. Alleen door de stukken aan elkaar te passen, zou het mogelijk kunnen zijn de oorspronkelijke vormen te reconstrueren en er dus achter te komen waarvoor deze gebruikt werden. Tijdens het onderzoek, en later tijdens de restauratie, zijn uit een drietal vertrekken in de kelder brokstukken verzameld. De overige vertrekken bevatten geen ophogingslaag met vergelijkbare brokken. Uit de kelder zijn uiteindelijk enkele duizenden fragmenten verzameld die allemaal door vrijwilligers zijn
schoongemaakt en genummerd. Vervolgens is begonnen met een tijdrovend karwei om de stukken samen te voegen tot nog onbekende voorwerpen. Op dit moment is het puzzelwerk nog in volle gang, maar de eerste resultaten leveren al een verrassend beeld op. Zoals gezegd, betreft het voornamelijk brokken van grof gemagerde chamotteklei. Chamotteklei heeft als eigenschap dat ze goed hoge temperaturen kan verdragen. Van vergelijkbare klei worden ook wel ovenstenen gemaakt. Aan veel stukken is ook te zien dat ze inderdaad aan grote hitte zijn blootgesteld. Opvallend is een grote variatie in grofheid van magering en in hardheid. Na het aan elkaar passen, konden diverse typen
Afb. 3 Grote schijf met ingekraste ‘C’ en twee gaten met een diameter van 12 cm. In het midden zitten boven elkaar twee gaten waarmee de schijf uit de ovenmond kon worden genomen. (Foto G. de Graaf, afd. BAM gemeente ’s-Hertogenbosch).
Rondom de stad
05-binnenwerk.indd 289
|
289
06-10-2008 14:45:57
Afb. 4 Fragment van een ringvormige schijf met de aanduiding ‘K 15’. (Foto G. de Graaf, afd. BAM gemeente ’s-Hertogenbosch).
Afb. 5 Fragment van grote schijf met twee gaten met een verschillende diameter en de cijfers 8 (21 cm) en 6 (17 cm). (Foto G. de Graaf, afd. BAM gemeente ’s-Hertogenbosch). Afb. 6 Achterzijde van een grote schijf met donkerbruine aanslag en een afgedropen paarsbruine glasmassa. (Foto G. de Graaf, afd. BAM gemeente ’s-Hertogenbosch). Afb. 7 Voorzijde van de schijf van afbeelding 6 waarop langs de rand de roodgekleurde resten van leem te zien zijn waarmee de kier tussen de schijf en de ovenmond werd afgesmeerd. (Foto G. de Graaf, afd. BAM gemeente ’s-Hertogenbosch).
290
|
objecten worden onderscheiden die vermoedelijk allemaal op een of andere manier in, op of bij een oven hebben gefunctioneerd. Het merendeel van de brokken blijkt afkomstig te zijn van grote vrijwel ronde schijven met een diameter van ongeveer 53 cm en een dikte van ongeveer 4 cm. Aan één zijde zijn de schijven iets afgeplat. De schijven zijn voorzien van twee grote gaten met een diameter die varieert tussen de 7 en 23 cm (afb. 3) of van één groot gat (tussen de 25 en 35 cm) (afb. 4). In het laatste geval is er sprake van een soort ring. Verder hebben de schijven dicht bij de rand twee kleine gaten met een diameter van 1,5 – 2 cm. De voorkant is glad afgewerkt en hierop zijn soms cijfers en letters aangebracht die lijken te corresponderen met de diameter van het gat in de schijf. Wanneer twee gaten in één schijf een verschillende diameter hebben komen ook meerdere cijfers voor (afb. 5). De achterkant is vrij ruw en hierop is een afdruk te zien van grof houten planken, vermoedelijk van een mal waarin de schijven werden gemaakt. Op sommige schijven is, vooral op de achterkant, een aanslag aanwezig van donkerpaars of licht groen glasachtig materiaal. Soms is dit zo dik dat druppels zijn ontstaan die naar beneden zijn gevloeid (afb. 6). Daaruit is af te leiden dat de schijven verticaal gebruikt zijn geweest waarbij de iets afgeplatte zijde de onderkant vormde. Ook de letters en cijfers zijn zodanig aangebracht dat de afgeplatte zijde altijd beneden zit. De onderzijde van sommige van de gaten vertoont duidelijke slijtsporen, alsof er met een hard voorwerp overheen werd gegaan. Tenslotte zijn op de rand van veel van de schijven sporen te zien van rode leem (afb. 7). Van de overige categorieën zijn kleinere aantallen gevonden. Ook zijn er brokstukken gevonden van nog onbekende vormen: – delen van schijven met een kommavorm (afb. 8.1). Helaas kon van deze vorm nog geen compleet exemplaar in elkaar worden gezet, zodat we niet precies weten hoe deze eruit zagen;
Rondom de stad
05-binnenwerk.indd 290
06-10-2008 14:46:02
– rechthoekige schijven met afgeronde zijde (afb. 8.2). Mogelijk horen deze stukken bij de vorige categorie, aangezien ze precies in de holte passen die bovenstaande schijven over laten; – ellipsvormige ringen (afb. 9). Enkele dunne stukken zijn aan elkaar te passen tot een soort ellipsvormige ringen met een grootste maat van 36 cm. Opvallend is dat veel van deze stukken rondom een laag glas bevatten; – holle vormen (afb. 10). Sommige brokken zijn enigszins gebogen en zijn toe te schrijven aan vermoedelijk smeltpotten. Veelal gaat het om dikwandige objecten van relatief fijn gemagerde klei met een diameter van ongeveer 50 cm. Vaak is hierin nog een laag brokkelig glas aanwezig die erg lijkt op een natuursteen met kristallen. Dit is waarschijnlijk veroorzaakt door het uithakken van de overgebleven resten glas om te worden hergebruikt; – andere gebogen brokken zijn van objecten met een veel kleinere diameter (binnendiameter 17 cm) (afb. 11). Ze zijn relatief smal en diep en lijken wel wat op een buis. Een functie als smeltpot is niet geheel uitgesloten, maar de stukken lijken meer op een soort schoorsteen. Dit wordt versterkt door een donkerbruine tot paarse aanslag die vaak aan de binnenzijde te zien is en sterk lijkt op neergeslagen damp; – in de kelder zijn ook, zij het in kleinere aantallen, blokken gevonden die vermoedelijk te interpreteren zijn als bouwstenen van de oven (afb. 12). Sommige van deze stukken hebben een duidelijke, glasachtige aanslag. Opvallend is dat er twee soorten baksels voorkomen: grof gemagerde klei en hele fijne klei. Het fijne baksel is zeer zandig en doet qua structuur denken aan mergel. Enkele van de ovenstenen hebben een gebogen vorm wat kan duiden op een ronde of koepelvormige oven. Interpretatie In het begin van het onderzoek was het totaal onbekend waartoe de stukken behoorden behalve dan dat ze iets met een glasblazerij te maken hadden. Gedu-
Afb. 8 Twee fragmenten van ‘schijven’ met onbekende functie. (Foto G. de Graaf, afd. BAM gemeente ’s-Hertogenbosch).
Afb. 9 Ovale ring die rondom bedekt is met helder loodglas. Deze ring dreef vermoedelijk in de smeltpot. (Foto G. de Graaf, afd. BAM gemeente ’s-Hertogenbosch).
rende het puzzelwerk konden diverse vormen worden gereconstrueerd. In de tussentijd is navraag gedaan bij specialisten op het gebied van glasproductie, maar daaruit zijn tot op heden geen goede parallellen naar boven gekomen voor het aangetroffen vondstcomplex.3 Het blijft dus voor een groot deel gissen hoe de stukken gebruikt zijn en welke functie ze hadden. Vrijwel alle objecten zijn van vuurvaste klei en ook duidelijk aan grote hitte blootgesteld. Dit duidt erop dat ze in of aan de oven verwerkt waren. De functie van de ovenstenen en de smeltpotten
Afb. 10 Fragment van een grote smeltpot. De onderzijde van de donkere aanslag geeft het oude glasoppervlak aan. Daaronder zijn de nog bruikbare glasresten weggekapt. (Foto G. de Graaf, afd. BAM gemeente ’s-Hertogenbosch).
Rondom de stad
05-binnenwerk.indd 291
|
291
06-10-2008 14:46:06
Afb. 11 Twee buisvormige fragmenten met een bruine aanslag. Vermoedelijk betreft het een soort schoorstenen of afvoerkanalen. (Foto G. de Graaf, afd. BAM gemeente ’sHertogenbosch).
Afb. 12 Brokken ovenwand met glasaanslag. Het baksel is veel fijner dan dat van de schijven. (Foto G. de Graaf, afd. BAM gemeente ’sHertogenbosch).
is duidelijk. Wanneer we naar de aanslag op sommige stukken kijken, kan een onderscheid worden gemaakt tussen duidelijk gestold glas en een laag vaak bruin of paars glasachtig materiaal dat eerder doet denken aan neergeslagen dampen. Een combinatie van beide komt ook voor. De eerste stukken zullen onder in de oven hebben gezeten, in de omgeving van de glaspotten terwijl de stukken met de donkere aanslag op andere plaatsen binnen de oven hebben gezeten. De grote schijven, waarvan er de meeste zijn gevonden, hadden allemaal een ongeveer gelijke buitendiameter. Gezien de aanslag en de aangebrachte letters hadden ze duidelijk een voorzijde (zichtbaar voor de glasblazer) en een achterzijde (aan de binnenkant van de oven). Het vermoeden is dat we hier te maken hebben met schijven waarmee de ovenmond gedeeltelijk kon worden afgesloten om te voorkomen dat er teveel warmteverlies optrad. Ze waren dus verticaal in de ovenwand verwerkt. Dit verklaart de aanslag op de achterzijde en de verticale glas-
druppels op sommige stukken. De aanslag van rode leem kan erop duiden dat de kier tussen de opening van de ovenwand met leem werd dichtgesmeerd. Op een afbeelding van een 19e-eeuwse glasblazerij in Duitsland (afb. 2) is mogelijk een voorraad van vergelijkbare schijven afgebeeld. Alle schijven zijn voorzien van twee kleine gaten op gelijke afstanden. In deze gaten werd vermoedelijk een soort van haak of klem bevestigd om de hete schijven te kunnen verwijderen. Hoe we de verschillende diameters van de grote gaten moeten verklaren, blijft nog onduidelijk. De aangebrachte cijfers en letters corresponderen met een bepaalde diameter van het gat: ‘6’ is 17 cm, ‘7’ is 19 cm, ‘8’ is 21 cm, etc. Een mogelijkheid is dat de verschillende gaten dienden om de diameter van de glasbel of het halffabricaat te standaardiseren, zodat het eindproduct een uniforme grootte had. De slijtage op de onderzijde van de schijven is vermoedelijk veroorzaakt door de schurende werking van de blaaspijp. De schijven konden verwisseld worden als er andere series producten gemaakt moesten worden. Uiteraard gebeurde het regelmatig dat een schijf bij dit proces sneuvelde. Ook de andere, kleinere schijven hebben mogelijk een vergelijkbare functie gehad. Een aanwijzing voor de functie van de ellipsvormige ringen (afb. 9) is gevonden in een foto van een glasblaasoven.4 Hierop is te zien dat in een smeltpot een soort ring drijft die verontreiniging, die boven is komen drijven, aan de kant houdt en er dus voor zorgt dat een schone glasmassa uit de pot genomen kan worden. De interpretatie van de smeltpotten is duidelijk. De brokkelige glasresten op de bodem zijn het gevolg van het weghakken van het nog bruikbare glas. Dit proces wordt onder meer geïllustreerd door een afbeelding van de glasproductie in de encyclopedie van Diderot5 (afb. 13). De kleinere cilindervormige stukken kunnen zowel van een kleine smeltpot als van een soort schoorsteen zijn. Gezien de aanslag en de geringe diameter lijkt de
292
|
Rondom de stad
05-binnenwerk.indd 292
06-10-2008 14:46:10
laatste optie het meest voor de hand te liggen. Voor diverse andere stukken is tot op heden nog geen goede verklaring gevonden. Het puzzelwerk gaat voorlopig nog even door dus wellicht komen er nog nieuwe aanwijzingen bij. Conclusie De resten van de glasoven dateren uit een belangrijke periode van de industriële ontwikkeling in het begin van de 19e eeuw. In deze periode vindt de overgang plaats van de meer ambachtelijke kleinschalige productie naar grootschalige fabricage. Er wordt daarbij veel geëxperimenteerd met nieuwe technieken, grondstoffen en hulpmiddelen. Dit gebeurde in elke fabriek op een andere wijze met het doel de concurrentie te slim af te zijn. Van deze experimenten is weinig op papier gekomen; ten eerste, omdat veel technieken niet verder kwamen dan een experiment en ten tweede, omdat men wilde voorkomen dat de concurrent de informatie in handen kreeg. Bovendien zijn de archieven van veel bedrijven uit deze vroege periode verloren gegaan. Ondanks het feit dat het om relatief recente geschiedenis gaat, zijn we dus toch aangewezen op archeologische informatie. Op dit moment weten we niet hoe bijzonder het Bossche vondstcomplex is en of het hier
om een lokaal experiment gaat dan wel om gebruikelijke technieken. Helaas zijn het afgelopen jaar de resten van een mogelijke parallel, namelijk de fabrieken van Petrus Regout in Maastricht, zonder archeologisch onderzoek vergraven. Informatie en parallellen die meer duidelijkheid kunnen geven in de interpretatie van de resten van de Bossche glasblazerij zijn zeer welkom. Bethaniestraat 4 5211 LJ ’s-Hertogenbosch r.vangenabeek@s-hertogenbosch.nl
Afb. 13 Afbeelding uit de encyclopedie van Diderot uit de tweede helft van de 18e eeuw, waarop te zien is hoe vrouwen een afgedankte smeltpot in stukken slaan en het nog bruikbare glas van de brokstukken hakken.
Noten 1 De historische gegevens zijn ontleend aan Smits 2007. 2 Spijker 2007. 3 Met dank aan mevrouw K. Vanbrabant (Museum voor oude technieken, Grimbergen) en de heer J. Soetens voor hun bruikbare informatie en tips. 4 Soetens 1999, 379. 5 Gillespie 1987, plaat 213. Literatuur Gillespie, C.C., 1987: A Diderot Pictorial Encyclopedia of Trades and Industry. Manufacturing and the Technical Arts in Plates Selected from “L’Encyclopedie, ou Dictionnaire Raisonné des Sciences, des Arts et des Métiers” of Denis Diderot, New York. Smits, E.R.A., 2007: ’s-Hertogenbosch Glasfabriek. Historisch onderzoek, (BAAC-rapport B-07.0339), ’s-Hertogenbosch. Soetens, J., 1999: In glas verpakt. Kunst, kitsch en koopmanschap, Z.pl. Spijker, K., 2007: Bank van Lening. Een archeologische inventarisatie, (BAAC-rapport 06.113), ’s-Hertogenbosch.
Rondom de stad
05-binnenwerk.indd 293
|
293
06-10-2008 14:46:11
Zo kan ‘t ook Kasteel Develstein De visualisatie van een verdwenen kasteel Alexandre van den Berg
Vrijwilligers waren de opdrachtgevers voor een proefsleufonderzoek door het bedrijf Archeomedia BV naar de mogelijk resten van het kasteel Develstein in Zwijndrecht. De resultaten daarvan worden gebruikt voor een visualisering van dit verdwenen kasteel. Het bijzondere aan dit onderzoek was dat alleen de leiding van het onderzoek bij een professionele archeoloog lag. De rest van de voorbereidingen en een groot deel van de werkzaamheden tijdens het onderzoek werden door vrijwilligers uitgevoerd. Hoewel het rapport geschreven is door medewerkers van Archeomedia, is de uitwerking van de vondsten ook grotendeels door vrijwilligers gedaan. Alleen enkele voorwerpen en twee grondmonsters zijn door specialisten bekeken en geconserveerd. Kasteel Develstein kent een lange geschiedenis. Oorspronkelijk gebouwd in 1332 als een weerbaar kasteel met dikke muren op een door grachten beveiligd eiland, werd het in 1572 door de Spanjaarden ver-
woest. Van dit middeleeuwse kasteel zijn vrijwel geen afbeeldingen bekend. Nadat het begin 17e eeuw door een rijke Dordtse burgemeestersfamilie was herbouwd tot een mooie buitenplaats, werd het ech-
Afb. 1 Kasteel Develstein in de 19e eeuw. Maker schilderij onbekend. Collectie Waterschap Hollandse Delta.
294
|
05-binnenwerk.indd 294
Zo kan 't ook
06-10-2008 14:46:12
Afb. 2 De achterzijde van kasteel Develstein in 1771. Pentekening door A. van Wanum. Collectie Stadsarchief Dordrecht/DiEP.
ter een van de meest afgebeelde gebouwen in Zwijndrecht en omgeving. De mooie ligging aan de Devel vormde eeuwenlang een grote bron van inspiratie voor bekende en minder bekende kunstenaars. Veel van de adellijke bewoners waren grote liefhebbers van kunst en wetenschap en boden regelmatig gastvrijheid aan geleerden, dichters en schilders. Eind 18e eeuw raakte Develstein ernstig vervallen. In 1824 werden de muurresten volledig afgebroken. Alleen de boerderij naast het eilandje bleef staan, totdat deze in 1969 eveneens werd gesloopt (afb. 1). In de gemeente Zwijndrecht heeft bijna iedereen wel eens gehoord van kasteel Develstein. Wat veel minder mensen weten, is dat de locatie van het kasteel nog bestaat: een klein eilandje verscholen in de voortuin van het Develstein College. De plek wordt in de pauzes gebruikt door leerlingen van de school. Door zijn vierkante vorm lijkt het alsof hij bij het plein van het Develstein College hoort. Toch blijkt op de plattegrond dat het eilandje, vanwege zijn vorm, helemaal niet bij de school hoort. Het lag er zelfs veel eerder en de school is in 1977 om het eilandje heen gebouwd, als een bescherming tegen gevaren van buiten.
Als we goed kijken blijkt dat het eilandje aan enkele van de belangrijkste uitvalswegen van Zwijndrecht ligt. Een ideale locatie om in de ‘schijnwerpers’ te zetten dus. Voorbereiding In 2003 werden de eerste plannen gemaakt voor een nieuwe uitbreiding van het Develstein College, een juniorcollege naast het bestaande gebouw. Al eerder was er gesproken over de herinrichting van het schoolterrein en ook nu werd er weer gesproken over de mogelijkheden om het Develsteineilandje weer in ere te herstellen als bijzondere historische locatie. Om deze te onderzoeken werd de werkgroep ‘Reconstructie Kasteel Develstein’ in het leven geroepen, die bestaat uit vertegenwoordigers van het Develstein College, de Historische Vereniging Zwijndrecht, de AWN, de Wijkplatforms Kortambacht en Nederhoven, en deskundigen op het gebied van vormgeving, fondsverwerving en groenvoorziening. Na verloop van eeuwen was het niet meer bekend hoe het kasteel op het eilandje had gestaan. Al snel was duidelijk dat onderzoek nodig was om vast te stellen wat er op het eilandje had gestaan en waar. Om te voorkomen dat eventuele Zo kan 't ook
05-binnenwerk.indd 295
|
295
06-10-2008 14:46:13
bodemvondsten beschadigd zouden raken, is eerst gekozen voor een zogenaamd niet-destructief onderzoek. Op 5 april 2003 was het eindelijk zo ver. De firma DW Consulting werd bereid gevonden om een zogenaamd weerstands- of geofysisch onderzoek uit te voeren. Een weerstandsonderzoek houdt in dat door middel van systematische metingen van de elektrische weerstand in de bodem archeologische structuren worden getraceerd. Deze metingen worden uitgevoerd met een weerstandsmeter. Daardoor werd iets meer duidelijk over de precieze ligging van de resten van het kasteel. Vervolgens werden er plannen bedacht om het eilandje en kasteel te ‘revitaliseren’. Het belangrijkste doel werd het visualiseren van de 17e-eeuwse fase van het kasteel, het eilandje te revitaliseren en het geheel om te bouwen tot een ‘landmark’ voor Zwijndrecht met culturele en educatieve functie. Deze plannen werden voorgelegd aan onder andere de gemeente en de provinciaal archeoloog. Een belangrijke pijler in het plan was de visualisering van het kasteel door middel van een staalconstructie. Hoewel er erg veel afbeeldingen van het 17e-eeuwse kasteel
bekend zijn, was het niet duidelijk, wat er nu precies over was van de fundamenten en kelders van het kasteel. Om te kunnen bepalen wat er uiteindelijk nog in de grond zat, moest er gegraven worden. Daarbij gaf archiefonderzoek belangrijke aanwijzingen. Uiteindelijk gaf de provinciaal archeoloog toestemming voor het maken van een proefsleuf en ging ook de gemeente akkoord met het doen van werkzaamheden op haar grond. Omdat er niet gerekend kon worden op financiële overheidssteun, is het project volledig uitgevoerd met bijdragen van sponsors en enkele lokale cultuurfondsen. Proefsleufonderzoek Het uiteindelijke proefsleufonderzoek vond plaats van 21 tot 25 september 2005. De voorbereidingen verschilden op het oog weinig met die van een regulier onderzoek. Na de aanbesteding mocht het bedrijf Archeomedia B.V., als laagste inschrijver, het onderzoek uitvoeren. Het bijzondere aan dit onderzoek echter was dat alleen de leiding van het onderzoek bij een professionele archeoloog lag. De rest van de voorbereidingen en een groot deel van de werkzaamheden tijdens het onderzoek werden door vrijwilligers uitgevoerd (afb. 3).
Afb. 3 AWN-leden C. van Terheijden, D. Bode, T. Hameete, H. van Galen, R. Raats en W. Slotboom zijn de middeleeuwse muur aan het blootleggen. Goed zichtbaar is de 18e eeuwse vierkante put. Foto C.L. van der Leer, 2005.
296
|
05-binnenwerk.indd 296
Zo kan 't ook
06-10-2008 14:46:15
De meeste vrijwilligers waren lid van de AWN en ook enkele leden van de Historische Vereniging Zwijndrecht hebben meegeholpen. Uiteindelijk hebben er verspreid over 5 dagen ongeveer 20 vrijwilligers meegewerkt aan het onderzoek. De graafmachine met machinist werd gesponsord door een lokale hovenier. Zelfs de directievoering van het project is gedaan door een AWN-vrijwilliger. Ook de steun van het Develstein College heeft veel bijgedragen. Zo is het onderzoek in de herfstvakantie uitgevoerd, zodat er rustig gewerkt kon worden en er gebruik van faciliteiten als kantine en toiletten kon worden gemaakt. Het onderzoek zelf heeft interessante inzichten in de geschiedenis van het kasteel aan het licht gebracht, maar helaas weinig duidelijke sporen van de 17e-eeuwse fase. Lange tijd werd er zelfs gedacht dat er weinig was overgebleven van de muurresten van het kasteel anders dan een stukje vloer en enkele fragmenten van een muurtje. Pas toen bijna het grondwaterpeil was bereikt, werden de eerste grote middeleeuwse stenen blootgelegd en scheen het daglicht opnieuw over het restant van een muur. De muurresten lagen in noordwest-zuidoostelijke richting, waren ruim 120 centimeter breed, hadden een lengte van ongeveer 8 meter en vormden een hoek met de kort hierna ontdekte zuidwest-noordoost georiĂŤnteerde muur van 2 meter lang. De middeleeuwse muren waren opgebouwd uit bakstenen van groot formaat (28 x 13 x 6 cm), die deels waren verglaasd. Op de plek waar een 18e-eeuwse put was gemetseld, had men de oude muur weggehakt. Op enkele plaatsen lagen de stenen op hun zijde gekanteld. De aangetroffen overblijfselen van de middeleeuwse muren waren maximaal vijf stenen hoog. De slopers uit 1824 waren dus grondig te werk gegaan. De grootste verrassing was echter een brede strook gitzwarte aarde, die onder de middeleeuwse muur doorliep. Deze strook is waarschijnlijk een restant van een slotgracht, van een oudere fase van kasteel Develstein, mogelijk een mottekasteeltje.
Het onderzoek heeft veel belangstelling van de lokale pers gehad en dat zorgde er weer voor dat er regelmatig bezoekers (het was herfstvakantie) zijn langs gekomen. Veel van deze bezoekers en ook vertegenwoordigers van diverse sponsoren zijn over het terrein rondgeleid. Op de laatste dag werden de blootgelegde fundamenten getoond aan de toenmalige wethouder van Ruimtelijke Ordening, een raadslid van GroenLinks, de stadsarcheologen van Dordrecht en Rotterdam en de provinciaal archeoloog. Vervolg Hoewel het rapport geschreven is door medewerkers van Archeomedia, is de uitwerking van de vondsten ook grotendeels door vrijwilligers gedaan. Alleen enkele voorwerpen en twee grondmonsters zijn door specialisten bekeken en geconserveerd. Op dit moment wordt door Archeo media de laatste hand gelegd aan het rapport. Na het archeologisch onderzoek, was het tijd om verder te gaan met het voorbereiden van de visualisering. Om goodwill te kweken bij eventuele toekomstige sponsors, werden al enkele maanden na het onderzoek lezingen gegeven bij regionale serviceclubs (zoals Rotary en Lions). Tijdens deze lezingen werd een informatief verhaal gehouden over het kasteel, het onderzoek en de toekomstplannen, en werd niet bewust gezocht naar sponsoren. Het was juist de bedoeling om interesse te kweken voor het project en nieuwe contacten te leggen voor de toekomst. Maar ook het gewone publiek werd niet vergeten. In september 2006 zou de nieuwe vleugel van het Develstein College worden geopend. Om hieraan een speciaal tintje te geven werd besloten om een boekje uit te geven over de geschiedenis van het kasteel. Daarnaast werden in dit boekje de eerste resultaten van het onderzoek gepresenteerd. Het boekje was bedoeld als relatiegeschenk voor de opening, maar was ook te koop bij een lokale boekhandel. Het verhaal in het boekje was een opstap naar een zeer uitgebreide publicatie over het kasteel en haar bewoZo kan 't ook
05-binnenwerk.indd 297
|
297
06-10-2008 14:46:15
Afb. 4 De blootgelegde middeleeuwse muur met daaronder het zwarte spoor van de opgevulde gracht. Foto C.L. van der Leer, 2005.
ners in het jubileumboek ‘Zwijndrechtse Wetenswaardigheden deel III’ van de Historische Vereniging Zwijndrecht, dat in september 2007 uitkwam. De publicatie en het boekje werden geschreven door een lid van de werkgroep, dat zeer uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de geschiedenis van het kasteel en haar bewoners. Om de opening van de nieuwe vleugel en de presentatie van het boekje luister bij te zetten werd ook een tentoonstelling georganiseerd. Deze tentoonstelling is na de opening nog gaan reizen langs diverse locaties in Zwijndrecht. Het langst, ongeveer drie maanden, heeft de tentoonstelling in oudheidkamer ‘De Vergulde Swaen’ in Zwijndrecht gestaan. Toen zijn ook enkele schoolklassen van lokale basisscholen de tentoonstelling komen bekijken. In het voorjaar van 2007 organiseerde de provincie Zuid-Holland de wedstrijd ‘Het verhaal verbeeld’. Bij deze wedstrijd konden historische verenigingen en gemeenten archeologische terreinen voordragen. Uit deze voordrachten zouden vier terreinen worden uitgekozen, waarvoor dan een inrichtingsplan zou worden gemaakt. Ook de werkgroep heeft haar project voorgedragen en werd uitgekozen om een schetsontwerp te laten maken. In januari 2008 is dit ontwerp samen met de drie andere ontwerpen gepresenteerd in de
298
|
05-binnenwerk.indd 298
hal van het RMO in Leiden. In dit ontwerp zijn in tegenstelling tot het vorige, alle tijdens het onderzoek gevonden bouwfasen vertegenwoordigd. De werkgroep is ondertussen omgevormd tot een stichting die zich gaat bezighouden met het realiseren van het ontwerp en het verdere beheer van het eilandje. Conclusie Zoals al eerder in dit artikel aangegeven is dit een zeer langdurig project. Al in het najaar van 2002 werden de eerste contacten gelegd en in januari 2003 werd de werkgroep opgericht. Nu, ruim 5 jaar later, is weliswaar de visualisering en de revitalisering nog niet gerealiseerd. Maar er is wel een proefsleufonderzoek uitgevoerd, een tentoonstelling gerealiseerd en een boekje uitgegeven. Bovendien is er de afgelopen 5 jaar veel media-aandacht voor het project geweest. Kortom op weg naar het uiteindelijke doel zijn al wel belangrijke zaken gerealiseerd en is de bekendheid van het project en het eilandje regionaal zeer zeker toegenomen. Het project zal zeker nog enkele jaren voortduren, maar dankzij de inspanningen van de afgelopen jaren zal kasteel Develstein nooit meer echt in de vergetelheid raken. Mesdagstraat 6 3331 VK Zwijndrecht www.kasteeldevelstein.nl
Zo kan 't ook
06-10-2008 14:46:17
Wie kent dit?
Ceramisch object Roos van Oosten
In een beerput (ca. 1450-1550) aan de Lange Begijnestraat te Haarlem is een opmerkelijk object aangetroffen. Tussen het normale huishoudelijke afval, bestaande uit roodbakkende grapen, bakpannen en kommen, bevond zich een op een veldfles gelijkende vorm van roodbakkend geglazuurd aardewerk (afb. 1). Het voorwerp is van binnen hol en opmerkelijk is het kleine ronde gat in het centrum op de buik. Met de prangende vraag ‘Wat is het?’ heb ik al diverse collega-archeologen geraadpleegd, maar het antwoord is nog niet geheel bevredigend. Daarom deze oproep. Bij het door de handen laten gaan trekt direct de kale ongeglazuurde plek op de ronde kopse kant de aandacht (afb. 2). Er is wel gesuggereerd dat er mogelijk iets van afgebroken is (een knop?), maar ook mogelijk is dat het voorwerp op dit punt in de pottenbakkersoven gerust heeft. Door het voorwerp tijdens het bakken op de platte en stabielere zijde te laten rusten, zou de zuurstoftoevoer zijn beperkt. Deze platte zijde is niet fraai afgewerkt (afb. 3), hetgeen de suggestie lijkt te wekken dat er iets afgebroken kan zijn, maar met een loep lijken duimindrukken van de pottenbakker zichtbaar. Een belangrijke reden om te veronderstellen dat van deze zijde ook niets is afgebroken. Nu geconstateerd is dat het voorwerp compleet is, is de vraag of er ook aanwijzingen zijn hoe het voorwerp gestaan heeft. Op de ronde zijde neerzetten is onstabiel; zetten we het voorwerp op zijn rechte, kopse kant, dan staat het een klein beetje scheef. Dat komt omdat er eigenlijk geen sprake is van een afgewerkte ‘bodem’; kennelijk was deze zijde niet bedoeld om het voorwerp op te laten rusten. Het ronde gat blijft dan over als optie. Aan de bin-
nenzijde tegenover het kleine centrale gat is een indruk zichtbaar (afb. 3), hetgeen er op duidt dat het gat aangebracht is toen de klei leerhard was. Het glazuur dat op de rand van het gat niet meer aanwezig is (afb. 2), kan daarmee als slijtage aangemerkt worden (in plaats van dat het glazuur eraf is gesprongen in het geval het gat secundair is aangebracht). Ervan uitgaande dat de aannames juist zijn dat het voorwerp compleet is en dat het gat intentioneel is en een functie heeft bij het staan/hangen, kan op zoek gegaan worden naar de functie. De meest uiteenlopende suggesties zijn de revue gepasseerd, zoals een nokversiering, een
Afb. 1 Ceramisch object: hoogte 9,6 cm, maximale diameter 10,1 cm en diameter kleine ronde gat 1,5 cm (tekening: Mieke de Leeuw, Bureau Archeologie Haarlem).
Wie kent dit?
05-binnenwerk.indd 299
|
299
06-10-2008 14:46:18
Afb. 2 Op de bolle kopse kant is de ongeglazuurde plek zichtbaar (mogelijk rustpunt in de pottenbakkersoven) en rondom het centrale gat de weggesprongen glazuur (slijtage) (foto: Jim de Nieuwe, Bureau Archeologie Haarlem).
Afb. 3 Tegenover het ronde gat is een indruk zichtbaar van het aanbrengen van het gat in de leerharde klei. Aan de bovenzijde is de wat ruwe afwerking van de rand te zien (foto: Jim de Nieuwe, Bureau Archeologie Haarlem). Afb. 4 Suggestie voor de bevestiging van het voorwerp: hangend op een spijker gestoken door het ronde gat (foto: Jim de Nieuwe, Bureau Archeologie Haarlem). poppenhoofd, een rammelaar, een rommelpot en een handvat. Zelf ben ik nog even overtuigd geweest van de suggestie (van Timo d’Hollosy, stadsarcheoloog gemeente Amersfoort) dat het een lokdoos voor insecten betreft. Oorwormen worden bij de kweek van dahlia’s gelokt met stro in omgekeerde bloempotten of ceramische heksenmutsen die op stokjes staan. Met een houten stokje in het ronde gat en stro aan de zijkant werkt dit bij ons voorwerp echter niet: de oorwormen marcheren namelijk dan niet rechtstreeks vanaf het stokje het stro in, maar zouden een hoek van 90 graden moeten maken.
300
|
Daarmee kan deze functie naar het land der fabelen verwezen worden. Het object heeft waarschijnlijk gehangen, waarbij het gat als oog gediend heeft (afb. 4). De open zijde is dan mogelijk naar beneden gericht geweest, afgaande op de slijtage van het glazuur en diende dan mogelijk als invliegopening. Het zou dan een nestkastje geweest kunnen zijn. Onze invliegopening is hiervoor wel klein - binnenmaat 4,7 bij 2,1 cm - maar lijkt nog acceptabel. De ideale afmetingen voor een nestkast voor een huismus is 4,5 bij 3 cm. Er is echter een ernstige bedenking bij deze interpretatie: de eigenlijke ‘kast’ lijkt met nog geen 10 cm hoogte tamelijk klein, zelfs voor een huismus, er is geen bevestigingspunt voor een aanvliegstokje en ook bij deze optie blijft de toch ietwat ruwe onafgewerkte rand van de invliegopening eigenaardig. Bij een spreeuwenpot werd deze immers wel keurig afgewerkt. Een andere mogelijkheid is dat het een vleermuispot zou betreffen. Qua vorm lijkt ons voorwerp ook op huidige, ceramische vleermuispotten. Deze worden met een spijker aan de muur gehangen, de invliegopening is naar beneden gericht en de afwerking is ruw gelaten zodat de vleermuis zich beter kan oriënteren. Overtuigend is de interpretatie van vleermuispot echter evenmin: ons voorwerp is ook daarvoor tamelijk klein. Een vleermuispot of –kast is toch snel 20 tot 40 cm groot. Kortom: de functie van het voorwerp stelt ons alsnog voor een raadsel en misschien moet het ook niet gezocht worden in de categorie ‘objecten voor de tuin’. Het voorwerp is immers geglazuurd en daarom niet winterhard. Bij dezen een oproep: kent iemand een parallel voor dit voorwerp en zijn er suggesties voor de functie? Geraadpleegde websites van leveranciers van (ceramische) nestkasten, vleermuispotten en oorwormpotten: www.vinimare.nl, www.waveka.nl en www.vivara.nl. Reacties graag naar het centrale redactie-adres: Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, of naar e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl
Wie kent dit?
05-binnenwerk.indd 300
06-10-2008 14:46:21
Literatuurrubrieken
Recensies Olaf Goubitz, Purses in Pieces. Archaeological finds of late medieval and 16thcentury leather purses, pouches, bags and cases in the Netherlands. SPA Uitgevers Zwolle 2007. ISBN 97890-8932-004-9. zw./w.-ill., 118 pag., € 24,50 Zonder tas tel je niet mee, dat is een vaststelling van de studie ‘Purses in pieces’ van wijlen Olaf Goubitz. Een leven vol van leer en leerbewerking in vroegere tijden leverde deze opmerkelijke man een weergaloze kennis op over voorwerpen van organisch materiaal vanaf de Middeleeuwen. Deze studie is de eerste in Nederland, uitsluitend gewijd aan tassen en andere lederen voorwerpen die mensen aan hun riem hingen. De bij opgravingen gevonden lederen resten van tassen, beurzen, etuis en hoezen uit Nederlandse bodem worden volledig beschreven, hun specifieke doel wordt belicht en waar mogelijk is vergelijkingsmateriaal uit musea, de beeldende kunst en uit de ons omringende landen toegevoegd. Het beschreven materiaal is op tal van plaatsen in heel Nederland gevonden, maar de vondsten uit de series opgravingen in Dordrecht springen er uit door hun variatie in soort tassen en toepassingen. De talloze opgegraven flapjes leder zien er aanvankelijk echt niet uit, maar de vakman Olaf Goubitz conserveerde de stukjes en beetjes en wist ze te herstellen tot de prachtige en handige buidels, tassen, beurzen en doosjes, die het eens waren. Zodoende laat hij ons zien dat mannen en vrouwen in vroegere eeuwen hun eigen manier hadden om hun bezittingen veilig op zak te hebben. De vele manieren van zakkenrollerbestendige sluitingen zijn overzichtelijk getekend. Duidelijk wordt ook dat men door zijn of haar tas liet blijken hoe men er bij stond in het
leven: de lezer krijgt inzicht in de verschillende beurzen en buidels die bij sekse, stand of beroep horen. Maar er is meer: wij lezen ook hoe het komt dat men hier wel en daar geen lederen resten vindt, hoe men het leer heeft bewerkt, welk leer gebruikt is en hoe de trotse bezitter ooit zijn of haar tas heeft gerepareerd. Het boek staat vol met duidelijke patronen van authentieke tassen, men kan er direct mee aan de slag! Echter, enige naai-ervaring met leder is wel vereist! * * *
Afb. 1 Purses in Pieces. Cover van het besproken boek.
J.M. Adovasio, Olga Soffer & Jake Page, De onzichtbare vrouw. De rol van mannen en vrouwen in de prehistorie (oorspronkelijke titel: The Invisible Sex: Uncovering in the True Roles of Women in Prehistory, Smithsonian Books), Artemis & Co., Amsterdam 2008. ISBN 978-90472-0039-0. 302 pag., € 22,95. Om een grote hoeveelheid informatie boeiend en voor velen toegankelijk te ordenen, moet je zelf de materie goed beheersen. En dat is wat de auteurs van dit boek ongetwijfeld doen. Daarnaast leiden zij de lezer over de weg van echt wetenschappelijk denken door de doolhof van speculaties, niet-getoetste eigen veronderstellingen en conventies. Dit alles leest prettig weg omdat er voldoende humor in het boek zit. Het onderwerp is redelijk bekend bij de grote massa van historische romanlezers en feministen: de rol van vrouwen en mannen in de Prehistorie. De auteurs rekenen af met zowel de nu als ouderwets bestempelde voorstelling van inventieve en actieve mannen en afwachtende en volgzame vrouwen met een kind op
Afb. 2 De onzichtbare vrouw. Cover van het besproken boek.
Literatuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 301
|
301
06-10-2008 14:46:24
de arm en eentje aan de rok van dierenhuid, als met de new-age voorstelling van een vreedzame vrouwenmaatschappij onder leiding van de Godin die ten onderging aan een mannencultuur. Uit de heel lange periode van de prehistorie zijn vooral stenen voorwerpen tot ons gekomen, omdat voorwerpen uit dierlijke of plantaardige materialen vergankelijker zijn. Wie maakte deze voorwerpen en wie maakte de andere zaken die men toen nodig had om het dagelijkse bestaan vorm te geven? Mag men zomaar aannemen dat mannen voor de stenen kant van de huishouding zorgden en vrouwen voor de zachtere dingen? En als vrouwen dan voor de zachtere dingen zorgden, hoe belangrijk is dan de uitvinding van draad? Het fraaie van deze publicatie (die men overigens niet voor het prentwerk moet lezen) is dat men een vlotte les in netjes denken krijgt, waardoor men ineens veel meer mogelijkheden leert zien die ook weer meer vragen oproepen. Maar daarover gaat wetenschap ten slotte. De lezer krijgt een goed overzicht van de ontwikkeling van Lucy tot de gedragsmatig moderne mens. Men volgt hierbij de evolutieleer, waarbij de ins en outs van dit onderwerp ook nog eens duidelijk worden neergezet. Uiteindelijk zal blijken dat het niet gemakkelijk is om de rol van vrouwen te beschrijven aan de hand van archeologische vondsten die door beide geslachten vervaardigd en gebruikt kunnen zijn. Grote verdienste van dit boek is dat men naar voren brengt dat onze verre voorouders niet hetzelfde beeld van mannen en vrouwen moeten hebben gehad als wij nu: er zijn vaste biologische verschillen waaraan mensen steeds een wisselende culturele lading geven. En juist die culturele lading maakt uit of wij nu vrouwen van toen in staat achten om een stenen jachtwapen te gebruiken. Dit boek legt de opvatting op tafel dat mensenvrouwen de mogelijkheid van taal, intimiteit en groepsgevoel zijn gaan ontwikkelen omdat ze elkaar moeten bijstaan bij bevallingen. Daarmee gingen samenwerken en allerlei sociale structuren tot de mogelijkheden behoren. Verder wordt in dit boek aannemelijk voorgesteld hoe vrouwen waarschijnlijk draad en dus weven en vlechten uitvonden en hoe zij wellicht tot landbouw overgingen. De auteurs zetten overtuigend uiteen welke maatschappelijke effecten landbouw met zich meebracht en dus de positie van vrouwen beïnvloedde. De opvattingen van toonaangevende wetenschappers uit het verre en recente verleden worden in kaart gebracht en getest op versluiering door danmalige opvattingen over gender: niets blijkt zo bepalend maar ook zo ver-
302
|
anderlijk te zijn als het samenstel van meningen over wat mannen en vrouwen zijn en behoren te zijn. Dit boek is beslist een aanrader en niet alleen voor wie wil weten of alles wat Ayla betreft nu wel of niet waar was.1 De onzichtbare vrouw is een spannend boek waarin we de biologische en culturele ontwikkeling van onze soort lezen en we stilletjes voor onszelf kunnen testen hoe waardevrij we kunnen denken. Tevens krijgen we een ontroerend relaas over vrouwen en hun mannen die we alleen kennen van wat stenen, botten en schilderingen, maar die door hun persoonlijke aanpassingsvermogen in leven bleven. En of het nu een kwestie van plotse genmutaties of van eeuwenlang proberen en mislukken is geweest, dit boek geeft onzichtbare mensen heel wat duidelijkere contouren. Vera Vandenbulcke Noot 1. Ayla is de hoofdpersoon uit de serie boeken van De Stam van de Holenbeer van Jean M. Auel. * * *
E.E.B. Bulten (met bijdragen van S.B.C. Bloo, J. van Dijk, H. van Haaster, J. van der Helm, C. Jones, M. Opbroek, E.C. Rieffe, T.P. van Rooij, M. Schabbink, E. Smits en J. Wallinga), Definitief archeologisch onderzoek bij de Oude Waalsdorperweg 37 & 38 in Den Haag. Bronstijd, IJzertijd en Middeleeuwen in het tracé van de Hubertustunnel. (Haagse Oudheidkundige Publicaties 9). Afdeling Archeologie, Dienst Stadsbeheer. Den Haag 2007. ISBN 978-90-75073-58-4. Geïll., 192 pag.’s + cd-rom met bijlagen, € 20,--. Net voor het jaareinde 2007 is een kloek rapport verschenen over de opgraving aan de oostelijke ingang van de Hubertustunnel, onderdeel van de Ruit om Den Haag. Het is een goed voorbeeld van een rapport naar aanleiding van een groot civiel werk en daar draagt het een paar sporen van, in de zin dat het lokatiebepaald is en in de materiaalhoofdstukken voortdurend door de archeologische periodes heen gewandeld wordt. Een goed synthesehoofdstuk aan het eind geeft een geïntegreerd en prettig leesbaar beeld van de per periode belangrijke zaken, dus wellicht is het zinnig eerst dit te lezen. In dit rapport draait het vooral om, naar wat later gebleken is, de juiste interpretatie van het
Literatuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 302
06-10-2008 14:46:24
vooronderzoek door middel van een proefsleuf. Daarbij was gelukkigerwijs een crematiebegraving aangesneden, zodat de uitkomst van de hoofdmoot van het onderzoek goed voorspelbaar was. Dat er ook nog een interessante hoeveelheid bronstijd- en middeleeuwse sporen aan het licht kwamen is mooi meegenomen. Het onderzoek heeft sporen uit de Bronstijd (wat kuilen), de Late IJzertijd (nederzettingssporen en een crematiegrafveld – het eerste opgegraven crematiegrafveld op de strandwallen van West-Nederland – met enkele tientallen brandgraven rond een kringgreppee) en van een boerennederzetting uit de latere Middeleeuwen met een bootvormige plattegrond van een kleine boerderij, met de nodige ronde hooimijt-greppels in de nabijheid. Het is een mooi en doorwrocht rapport geschreven door en voor de vakman, met veel fraaie uitgewerkte basisdata, met veel goed vormgegeven kleurafbeeldingen en met een schat aan goede-kwaliteit informatie over prehistorisch Den Haag. Daar rekenen we de middeleeuwse sporen maar even bij, want daar is zo goed als niets over bekend uit dit zandgebied. Het toont ook aan dat proefsleufonderzoek indicatieve resultaten aangeeft, maar lang niet alle perioden kan aantonen. Omdat de locatie van de opgraving in het duingebied ligt, is dat volstrekt begrijpelijk: het duingebied is gedurende de Prehistorie tot aan de 19e eeuw een dynamisch gebied geweest met frequente overstuivingen her en der. Onbelicht blijft hoeveel van de archeologische oppervlakte niet opgegraven is en toch door de draglines is uitgewist: dat is ook publiceerbare informatie. De catalogus van de graven had ook op de cd-rom gekund om het rapport van een last van 33 pagina´s te bevrijden. Dat we ons moeten onderwerpen aan de wat boekhoudkundige rapportage over het Plan van Aanpak en de onderzoeksvragen (die gaandeweg in de opgraving flink verschoven en uitgebreid werden) nemen we op de koop toe. Het rapport is verkrijgbaar bij het Haags Gemeentelijk Contactcentrum, het Haags Historisch Museum en via de boekhandel Prijs: € 20,-- en dat betekent veel waar voor weinig geld. Als geheel: een belangrijke mijlpaal voor archeologisch Den Haag en dus aanrader! Bert van der Valk Aronkelkweg 74 2555 GN Den Haag * * *
J.A. Waasdorp en E. Eimermann, Solleveld. Een opgraving naar een Merovingisch grafveld aan de rand van Den Haag. (Haagse Oudheidkundige Publicaties 10). Afdeling Archeologie, Dienst Stadsbeheer. Den Haag 2008. ISBN 978-90-75073-60-7. Geïll., 152 pag.’s, € 20,--.
Afb. 3 Geschematiseerde tekening van het bootvormige graf. Uit: Solleveld. Een opgraving naar een Merovingisch grafveld aan de rand van Den Haag.
Met het oog op werkzaamheden van het Drinkwaterbedrijf Zuid-Holland is door de archeologen van de Gemeente Den Haag in 2004 in het waterwingebied Solleveld een Merovingisch grafveld opgegraven. De vondsten waren nogal spectaculair, waaronder met name een graf met wapens en een bootvormig graf van oud scheepshout. De wapens en andere vondsten van het grafveld zijn dan ook nog steeds in het Museon te bewonderen. Het grafveld, dat gedateerd wordt tussen 550 en 650, werd in het begin van de jaren vijftig ontdekt door een amateur-archeoloog, de Haagse motoragent H.E. Peeters, en in 1955 deels opgegraven door dr. W.C. Braat van het Rijksmuseum van Oudheden. Terwijl zij alleen crematiegraven vonden, konden de gemeentelijke archeologen nu naast acht crematiegraven ook vier inhumatiegraven aan het licht brengen, waaronder het wapengraf en het bootvormige graf. Dit wapengraf bevatLiteratuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 303
|
303
06-10-2008 14:46:25
Afb. 4 Tekens van leven. Cover van het besproken boek. Afb. 5 Gouden ringbroche, oorspronkelijk met lichtblauw email. Op de broche is de spreuk “Sans Muer” (standvastigheid, trouw) te lezen. Bodemvondst Den Bosch omstreeks 1970 en eveneens vermeld in Van Bos tot Stad, dat in 1983 over het stadskernonderzoek in Den Bosch verscheen. De ringbroche dateert vermoedelijk uit de tweede helft van de 14e eeuw. Uit: Tekens van Leven.
te een spatha, een sax, een lanspunt, een schildknop en –greep, een mes en een gesp, wat wijst op bijzetting van een lid van de elite. Ook in het voor Nederland unieke bootvormige graf moet iemand uit de elite zijn begraven. Dit graf heeft een grafkamer gehad met wanden van scheepshout, waarvan de klinknagels (57 stuks) nog min of meer in verband lagen. In het onderzoeksverslag wordt veel aandacht (50 pag.’s) aan de vondsten besteed: de grafurnen (ook die door Peeters en Braat zijn gevonden) en de wapens en andere metaalvondsten. In de uitgebreide synthese (20 pag.’s) die het verslag afsluit, wordt het grafveld van Solleveld in het bredere perspectief van de Merovingische tijd geplaatst en vergeleken met andere grafvelden uit die periode. In verband met dezelfde werkzaamheden van het Drinkwaterbedrijf is in het gedeelte van Solleveld dat tot de gemeente Westland, behoort, ook onderzoek verricht door archeologen van Erfgoed Delft en Omstreken (E.J. Bult, J. de Bruin e.a., 2008, Inventariserend Veldonderzoek en Definitieve Opgraving op Solleveld in Monster (gemeente Westland). (Delftse Archeologische Rapporten 74). Delft). Verder heeft de Haagse AWN-werkgroep onder verantwoordelijkheid van de stadsarcheoloog de restanten van de 18e-/19e-eeuwse duinboerderij Solleveld onderzocht en geconsolideerd en ook daarvan verslag gedaan (zie Westerheem nr. 4/’08, pag. 244). Wim van Horssen * * *
H.l. janssen en a.a.j. Thelen (red.), Opgravingen en vondsten in het Tolbrugkwartier in ’s-Hertogenbosch. Uitgeverij Matrijs, Utrecht 2007. iSBn 90-5345 236 3. gen./geb, geïll., 288 pag., € 34,95. Dat het stadskernonderzoek zich nog steeds in een warme belangstelling mag verheugen blijkt niet alleen uit onze vaste rubriek Rondom de stad, maar ook uit een 2-tal vorig jaar verschenen boekwerken, die het stadskernonderzoek in Dordrecht en in ’s-Hertogenbosch tot onderwerp hadden. Terwijl de publicatie van Herbert Sarfatij het ontstaan en de ontwikkeling van de middeleeuwse stad Dordrecht als totaal tot onderwerp had (zie recensie van Teus Koorevaar in Westerheem 2008, nr. 4), richt Tekens van Leven zich op vooral de materiële cultuur uit een deel van de stadskern van Den Bosch. Waar heden ten dage een pakket opgespoten zand de basis vormt voor VINEX-projecten en
304
|
andere stadsuitbreidingen in laaggelegen gebieden, bereikte men in middeleeuws Den Bosch hetzelfde resultaat met metersdikke lagen stads- en huisvuil. In het stadsdeel, dat bekend zal worden als het Tolbrugkwartier, verrijst in de 15e eeuw op dat pakket een vrouwenklooster. Een pottenbakkersbedrijf moet er voor wijken. In de 18e eeuw moet dat klooster, dat dan in een inmiddels verpauperde volksbuurt is gelegen, op haar beurt plaats maken voor de bouw van een kazerne. Zie hier, de vier belangrijkste ingrediënten van een grootschalig en langdurig stadskernonderzoek dat de afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumentenzorg van de gemeente ‘s-Hertogenbosch in de 90-er jaren in het Tolbrugkwartier heeft uitgevoerd. Aanleiding voor het onderzoek was de voorgenomen bouw van onderkelderde winkelcentra, die de sporen van de eeuwenoude stadsgeschiedenis op deze locatie definitief zou uitwissen. Vooral de enorme hoeveelheid goed geconserveerde vondsten uit de afvallagen, waaronder zo’n 6.000 (!) stuks klein metaal, geeft een uniek inzicht in de materiële cultuur van laatmiddeleeuws Den Bosch. Dat vondstmateriaal, waaronder bijvoorbeeld een grote hoeveelheid religieuze en profane insignes, neemt een belangrijk deel van Tekens van leven in beslag met bijdragen van Hans Janssen, Eddie Nijhof en Jos Koldeweij. De auteurs beperken zich overigens niet tot het beschrijven of benoemen van het materiaal, maar presenteren hier een schat aan achtergrondinformatie over de vondsten, zoals functie, herkomst, verspreiding en betekenis ervan. Daaraan voorafgaand schetst A. Vos een beeld van het dagelijkse leven in het Tolbrugkwartier. Vervolgens beschrijven Johan Treling (die de opgravingen feitelijk leidde), Frederika Schipper en Eddie Nijhof de opgravingslocatie, het interpreteren en bewerken van historisch kaartmateriaal en de opgraving zelf. Een uitgebreide literatuurlijst completeert het boek. Tekens van leven is een must voor degenen die geïnteresseerd zijn in het wel en wee van de laatmiddeleeuwse stadsbewoner. Het boek laat zich weliswaar niet in één adem uitlezen, maar door de talrijke illustraties, de fraaie vormgeving en de vaak boeiende teksten, zal het terecht de aandacht van een ruim publiek trekken. Gerrit Groeneweg
Literatuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 304
06-10-2008 14:46:28
Signalementen
Jan van Oostveen, Kleipijpen uit Zutphen, versie 4.0 (Zutpense Archeologische Rapporten 6), januari 2008. ISBN 90-77587 In de voorgaande editie van Westerheem signaleerde ik deze uitgave van de gemeente Zutphen. Ik adviseerde toen om ook de bijzonder fraaie kleipijpen-website van Jan van Oostveen te bezoeken. Helaas slopen er wat foutjes in de verwijzing. Het moet zijn: http://www. xs4all.nl/~kleipijp/kleipijp/ Mijn verontschuldigingen voor al uw vruchteloze pogingen. Nu moet het wel lukken! * * *
Jahresbericht für mitteldeutsche Vorgeschichte 2006 (Band 90). Landesamt für Denkmalpflege und Archäologie Sachsen Anhalt / Landesmuseum für Vorgeschichte, Halle (Saale) 2007. ISSN 0075-2932 / ISBN 978-3-939414-05-6. Geb., zw./w.-ill., 459 pag., kaartbijlagen, € 60,--. Naast een aantal recensies bevat de band de volgende bijdragen: • Zum Stand der archäologischen Untersuchungen im Tagebau Neumark-Nord, Ausgrabungen 2003-2005; • Polaritäten, geschlechtsdifferenzierte Bestattungssitten und die Entstehung des grammatischen Geschlechts in den indogermanischen Sprachen; • Ein Trapezgraben der Baalberger Kultur bei Queis; • Das Baumaterial der Bernburger Totenhütte von Benzingrode; • 14C Daten zum endneolitischen bis frühbronzezeitlichen Gräberfeld von Wetzendorf; • Zur astronomischen Deutung der Himmelscheibe von Nebra; • Ein eisernes tauschiertes Dosenortband aus Stappenbeck; • Verkannte merowingerzeitliche Grabfunde und eine karolingerzeitliche Perlenkette aus Sachsen-Anhalt; • Wikingersmuck in der Altmark. Die Scheibenfibel mit Borre-/Jellingstil-Dekor aus Dähre; • Archäologische Aufschlüsse zu den Anfängen der Stadt Werben a. d. Elbe;
• Nachlese zur Erwerbschichte der Bildsteine von Hornhausen/ein Blick in der Geschichte des Landesmuseums; • Flugprospektion 2004 in SachsenAnhalt. * * *
Archeologische Kroniek van Zuid-OostVlaanderen, bijdrage X. In: Handelingen Zottegems Genootschap voor Geschiedenis en Oudheidkunde, 13e jrg., 2007. De bundel bevat een artikel over mesolitische jager-verzamelaars te Geraardsbergen (B.), die zich ook daar bij voorkeur op zandgronden nabij open water vestigden, vaak met een fraai uitzicht op beek- en riviervalleien. Verder bijdragen over een kuil uit de metaaltijden te Velzeke (B.), het vervolg van het onderzoek in de Gallo-Romeinse vicus te Velzeke, Romeinse en Karolingische vondsten te Baaigem (B.); een drietal lanspunten uit een opgespoten terrein waaronder een laatRomeins exemplaar dat waarschijnlijk een Germaanse krijger toebehoorde; bouwhistorisch en archeologisch onderzoek in de Hoogstraat en rond de Sint-Martinuskerk te Velzeke en tot slot een artikel over kelkglazen ‘à la façon de Venise’ uit de abdij van Geraardsbergen. * * *
Detector magazine nr. 97, maart 2008. ISSN 1386-5935. Onder de titel “Verantwoorde metaaldetectie op slagvelden uit de Tweede Wereldoorlog in Nederland: een illusie?” geeft Ruurd Kok een aanzet voor een brede discussie over metaaldetectie naar oorlogsmateriaal. * * *
Literatuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 305
|
305
06-10-2008 14:46:28
Aleike van de Venne, Poken en stoken, brouwen en koken. Archeologie en geschiedenis van 100 ambachtelijke ovens (AWN-reeks no. 4). 2008. ISBN 978-9071312-08-3. Geïll.(zw./w., 7 afb. in kleur), 272 pag., € 12,50. In dit boekje wordt een 100-tal bedrijfsovens uit de 13e-20e eeuw afgebeeld en beschreven. De resten ervan zijn in 24 Nederlandse steden bij archeologisch onderzoek te voorschijn gekomen. De meeste beschreven ovens konden aan bierbrouwerijen worden gelinkt, terwijl van een kwart van de ovens geen functie kon worden achterhaald. Voorafgaand aan de catalogus geeft Aleike een inleidende beschouwing over vorm en gebruik van de verschillende ovens (waarbij zij een 8-tal typen onderscheidt), inclusief de technologische aspecten ervan en de achtergrond van de verschillende ambachten die ovens gebruikten. Sommige oventypen, zoals de bakkersoven en de oven voor het verven van textiel, zijn nog op tal van plaatsen in en buiten Europa in ongewijzigde vorm in gebruik. Ook zijn buiten ons land studies verschenen over het al dan niet experimenteel gebruik van ambachtelijke ovens. De auteur gaat daar echter aan voorbij en zij beperkt zich tot een aantal historische bronnen, zoals miniaturen en uiteraard de publicaties van Diderot & Le Rond d’Alambert uit 1777-1779. Dat is echter geen probleem, zeker omdat van een groot aantal ovenstructuren het gebruik niet bekend is. Hoofdzaak is, dat de tot nu toe teruggevonden structuren in beeld zijn gebracht. De vraag wat in dit verband onder ‘oven’ moet worden verstaan, is niet helemaal duidelijk. Wanneer een open vuur wordt gestookt binnen een cirkel van stenen waarop een grote pan rust om zout te zieden, is nog geen sprake van een oven. Maar wanneer die losse keien worden vervangen door een uit baksteen opgemetselde cirkel, komt die open constructie, die in feite geen oven is, wel voor opname in de catalogus in aanmerking. Criterium vormt dus de vorm van de basis van de constructie. In veel gevallen is trouwens niet meer dan die basis teruggevonden en kunnen we over het oorspronkelijke opgaande werk alleen maar gissen. Anderzijds zijn er ook tal van ovens, die in dit boekje bewust buiten beschouwing blijven, zoals de ovens van pottenbakkers, pijpenmakers, baksteenfabrikanten, kalkbranderijen etc. Voor wat betreft de eerstgenoemde categorie, de pottenbakkers, voorziet Andreas Heege in zijn onlangs verschenen publicatie (zie recensie in het vorige nummer van Westerheem )
306
|
ruimschoots in de leemte, voor wat betreft ovens van zoutziederijen biedt de studie van Susanne Jülich over de zoutziederijen in het Duitse Soest (zie signalement in eveneens het vorige nummer van Westerheem) volop informatie. Met één vraag blijf ik zitten. In bakkersovens zou onder andere peperkoek zijn gebakken (pag. 30). Uit andere bronnen is mij echter bekend, dat men vroeger peperkoek juist in pottenbakkersovens bakte, omdat alleen daarin de noodzakelijke hoge temperatuur kon worden bereikt. * * *
Christopf Grünewald, Jürgen Gaffrey und Berhard Stapel (red.), 11.000 Jahre Baugebiet Klusenweg – Archäologische Entdeckungen in Altenrheine. Ahaus 2007. Geïll., 50 pag., bijlage, gratis. Tussen 1994 en 2003 is ten noorden van de stad Rheine (D.) een oppervlakte van bijna 9 hectare archeologisch onderzocht. De opgravingslocatie is vanaf het einde van de laatste IJstijd tot in de Middeleeuwen nagenoeg continue bewoond geweest. In deze brochure worden de belangrijkste onderzoeksresultaten aan het publiek gepresenteerd, inclusief restauratie en presentatie van de vondsten in het Falkenhof-Museum in Rheine. Fraai vind ik de los bijgevoegde kadasterkaart op A3-formaat, die op doorschijnend papier de huidige situatie weergeeft en keurig op de opgravingsplattegrond kan worden gelegd. * * *
Bericht der römisch-germanischen Kommission, Band 87, 2006. Frankfurt am Mainz 2007. ISBN 978-3-8053-3775-5 / ISSN 0341-9312. Geb., geïll., 681 pag. De bundel bevat de volgende bijdragen: • Frankfurts Ursprung • Germanen und Römer im Vorfeld des Obergermanischen Limes • Siedlungs-archäologische Studien zum zentralbosnischen Spätneolithikum (5200-4500 voor Chr.) • Early Late Neolithic dagger production in northern Jutland • Bildersturm und Wiederverwendung am Beispiel der Iuppitersäulen in den germanischen Provinzen des Imperium Romanum • Artefact distribution within the auxiliary fort at Ellingen: evidence for building use
Literatuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 306
06-10-2008 14:46:28
and for the presence of woman and children • Frühmittelalterliche Siedlngskeramik aus dem Taubertal • Tier- und Zahnschnittornamentik im awarenzeitlichen Karpatenbecken
Afb. 6 Kwartsietkei met ingekraste (bronstijd?) tekening. Bodemvondst Doesburg. Uit: DAP 3.
* * *
Bonner Jahrbücher des Rheinischen Landesmuseums in Bonn und des Rheinischen Amts für Bodendenkmalpflege im Landschafsverband Rheinland und des Vereins von Altertumsfreunden im Rheinlande. Band 205, 2005. Mainz am Rhein 2007. ISSN 0938-9334 / ISBN 978-38053-3891-2. Geb., zw./w.-ll., 467 pag. Zoals gewoonlijk ook hier weer veel recensies. Daarnaast jaarverslagen en artikelen over onder andere het Neolithicum in het Rijnland, Glazen armbanden uit de Vroege IJzertijd in het Rijnland en grafreliëfs met de afbeelding van het convivium coniugale in Romeins Germanië en het aangrenzende Gallië. * * *
Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar, nr. 24, mei 2008 Zeeuws Erfgoed (Nieuwsbrief van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland), 7e jrg., nr. 02, juni 2008 Archeobrief, 12e jrg., nr. 2, juni 2008. ISSN 1386-2065. Rob Roedema geeft een samenvatting van een nieuw onderzoek aan de Laat waarbij onder andere een houten beschoeiing van omstreeks 1400 en een vrijwel complete plattegrond van een laat-15e-eeuws gebouw te voorschijn zijn gekomen. Tot ver in de 17e eeuw is dat gebouw regelmatig her- en verbouwd. In het pand heeft men de basis van een oven teruggevonden. De functie ervan blijft onbekend, maar houdt mogelijk verband met beenbewerking. Alkmaar speelt, net als de omringende dorpen, vanaf de 15e eeuw een belangrijke rol bij de haringvangst. Tot nu toe is er echter weinig onderzoek gedaan naar de resten van haringen en andere vissen uit Alkmaarse beerputten. Een beerput aan de Bierkade heeft daar verandering in gebracht. Sjaak Waterlander houdt de lezers van de Nieuwsbrief op de hoogte van deze en andere resultaten van het onderzoek naar visresten uit deze stad.
Traditiegetrouw wordt een bijzondere bodemvondst in de schijnwerpers geplaatst. Dit keer vraagt Karin Beemster aandacht voor een 14e-eeuwse lederen blusemmer. De vondst die Zeeuws Erfgoed in de schijnwerpers plaatst, is een verzameling van 28 stuks 100.000 jaar ouden vuistbijlen en circa 50 afslagen, die samen met botten en kiezen van wolharige mammoet, wolharige neushoorn, steppenwisent en hertachtigen bij een grindwasserij in Vlissingen zijn aangevoerd. De herkomst ervan is de Noordzeebodem nabij de Engelse oostkust. Het materiaal wordt onderzocht en de vindplaats (30 à 35 m beneden de zeespiegel) is aangemerkt als monument. Tot nu toe waren in ons land alleen uit Friesland dijken uit de Romeinse Tijd bekend. Het was dan ook een grote verrassing om ook in Serooskerke op Walcheren een dijk uit die periode tegen te komen. De waterkerende dijk loopt vanaf een kleine terp van omstreeks 200 na Chr. De dijk is 90 meter lang en 7 meter breed en is opgebouwd uit schorrenklei-plaggen. Archeobrief opent met een artikel over de fraaie bronzen Romeinse paradehelm, die acht jaar geleden is opgebaggerd uit de gracht nabij het Castellum van Woerden. De helm wordt beschreven en geïnterpreteerd aan de hand van foto’s die er destijds van zijn gemaakt, want het origineel bevindt zich onbereikbaar in de kluis van een particulier en vormt nog steeds de inzet van een rechtsgeding tussen gemeente en vinder/koper. * * *
Literatuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 307
|
307
06-10-2008 14:46:30
Bert Fermin en Michel groothedde (met een bijdrage van jan van Oostveen), Doesburg Diachroon. Bewoningsgeschiedenis in de Korte Koepoortstraat te Doesburg van prehistorie tot heden (doesburgse archeologische Publicaties 3). doesburg 2008. iSBn 978-90-7758741-6. geïll., 79 pag., Cd-ROM. Bert Fermin, Prehistorische en middeleeuwse bewoningssporen rond boerderij Tricht in Beinum. Resultaten van het proefsleuvenonderzoek Beinnum-West fase 1 (gemeente Doesburg) (doesburgse archeologische Publicaties 4). doesburg 2008. iSBn 978-90-77587-46-1. geïll., 30 pag., bijlagen.
Afb. 7 Keramische handgranaat. Uit: Keramik auf Sonderwegen.
308
|
Uitgangspunt van het onderzoek op de binnenstadslocatie aan de Korte Koepoortstraat was het verkrijgen van inzicht in de vroegste ontwikkeling van Doesburg. Het onderzochte perceel ligt immers in dat deel van de stad, waar men de eerste stedelijke bewoning mag verwachten. Sporen, vondsten en bodemprofielen wijzen op agrarische bedrijvigheid in de MiddenBronstijd en de IJzertijd / Romeinse Tijd. Opmerkelijk is de vondst van een stuk kwartsiet met een ingekerfde decoratie die onderin op de grens met schoon zand is gevonden. De versiering bestaat uit een ovaal met daarboven een gebogen lijn. Vooralsnog lijkt de afbeelding in de Bronstijd thuis te horen. Uit ons land zijn uit die periode geen gravures bekend. In de vorm van een groot gedeelte van een boerderij, een zespalige spieker en potscherven, heeft het onderzoek concrete aanwijzingen opgeleverd voor bewoning in de VroegMerovingische periode. Voor het verdere verloop van de Middeleeuwen blijft de geschiedenis van Doesburg in nevelen gehuld. In de vroege 13e eeuw vindt op de onderzochte locatie een abrupte overgang plaats naar stedelijke bebouwing. De stad lijkt zich vervolgens snel uit te breiden. Bert Fermin en Michiel Groothedde staan in deze rapportage uitgebreid stil bij de voortschrijdende stadsontwikkeling van dit gebied, zoals dat uit sporen en bodemvondsten is af te leiden. Ook hier zijn ovens aangetroffen, daterend uit de 15e-16e eeuw. Deze zijn sleutelgatvormig en zijn vermoedelijk door een bierbrouwerij gebruikt. Bij het rapport hoort een CD-ROM met daarop een digitale versie van het rapport, vondsten – en sporenlijsten en een bijdrage van Jan van Oostveen, waarin een 8-tal pijpvondsten wordt beschreven.
Het proefsleuvenonderzoek dat Bert Fermin en Michel Groothedde (bureau Archeologie gemeente Zutphen) in Beinum hebben uitgevoerd, volgt op het archeologische bureau- en booronderzoek door ADC ArcheoProjecten (rapport 1185). In totaal zijn op deze locatie zeven sleuven gegraven met en gemiddelde lengte van 75 meter. Hierbij zijn vondsten gedaan van bronstijd-vuursteen en van aardewerk uit de gehele periode vanaf Late Bronstijd tot Nieuwe tijd, met een nadruk op de 12e-14e eeuw. Uit die Late Middeleeuwen zijn ook concrete sporen van bewoning in de vorm van greppels, kuilen en paalsporen aangetroffen. Ook is gebleken dat in de 12e eeuw ter plaatse ijzerwinning heeft plaatsgevonden. Waarschijnlijk kan nader onderzoek laten zien hoe een prehistorisch erf zich tot een laatmiddeleeuwse nederzetting heeft ontwikkeld. * * *
Markus Harzenetter & gabriele isenberg (Hrsg.), Keramik auf Sonderwegen. 37. Internationales Hafnerei-Symposium, Herne 19. bis 25. September 2004 (denkmalpflege und Forschung in Westfalen, Band 44). Mainz 2007. iSBn 978-3-80533822-6. geb., geïll., 340 pag., € 29,--.
Deze fraai verzorgde bundel bevat meer dan 30 opstellen over keramische archeologica uit vooral de Late Middeleeuwen en het begin van de Nieuwe tijd. Veel bijdragen hebben afwijkende modellen of vormen met opvallende of bijzondere decoraties tot onderwerp, zoals kruiken met boetseerwerk, fopkannen, doorboorde stolpvormige objecten (vuurstolpen?), middeleeuwse klankpotten, destilleerappara-
Literatuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 308
06-10-2008 14:46:31
tuur, keramische handgranaten, een varkenspot, dekselvormige vuurdovers, hoogversierd aardewerk uit Rouaan, Romeinse spaarpotjes, Karolingisch vaatwerk voor de productie van glas en imitatie Westerwaldkruiken uit WestAfrika. Andere bijdragen hebben dan weer betrekking op productie, vormgeving en brandstofverbruik van tegelkachels, of gaan over specifieke productiecentra (Neuss en Creussen in Duitsland, Pereruela in Spanje en Raeren in België). De bundel vormt de weerslag van een 6-daags aardewerksymposium, dat in 2004 in Westfalen werd gehouden. Enkele bijdragen uit deze bundel zijn later in bewerkte vorm opgenomen in de Nederlandse reeks Vormen uit Vuur (nr. 198). * * *
Kerst Huisman, Klaas Bekkema, Jurjen Bos, Hendrik de Jong, Evert Kramer en Reinier Salverda (red.), Diggelgoud. 25 jaar Argeologysk Wurkferbân: archeologisch onderzoek in Fryslân. Fryske Akademy / Afûk, Ljouwert 2008. ISBN 978-9-623-774-1. Geïll., 375 pag., € 24,90 “Diggelgoud is in jubileumbondel ta eare fan it Argeologysk Wurkferbân fan de Fryske Akademy. Der is nearne in ûndersyksterrein dêr't professionals en amateurs sa nau gearwurkje as op dit mêd. Dat dy gearwurking sasear wurdearre wurdt blykt út de 38 bydragen yn dizze jubileumbondel. Dizze bondel jout in oersjoch fan de stân fan saken fan no en is tagelyk in dokumint mei gâns bewizen foar de goede gearwurking tusken wittenskippers en amateurs.” Tot zover de samenvatting van dit boek op de website van de uitgever. Met uitzondering van de bijdrage van Gerrit Elzinga (‘Argeology en amateurs yn Fryslân‘) zijn overigens alle bijdragen in deze bundel in het Nederlands geschreven, wat de toegankelijkheid van het boek aanmerkelijk zal vergroten. Terecht want het boek verdient een ruime belangstelling. Bijna 40 archeologen geven hier een impressie van de meest uiteenlopende aspecten van 25 jaar archeologisch onderzoek in de provincie Friesland, van Paleolithicum tot vroegmoderne tijd. Het jubilerende werkverband van Friese amateur-archeologen vormt uiteraard een vaak terugkerend element in veel bijdragen, terwijl daarnaast veel oude opgravingen nog eens voor het voetlicht worden geplaatst en opnieuw worden geïnterpreteerd. Andere auteurs gaan dan weer in op nieuwe archeologische technieken, het belang van uitbreiding van het
Frysia-project, de implementatie van ‘Malta’ en op de inzet van de amateurs van het Argeologysk Wurkferbân de Fryske Akademy. Rest ons nog om het Wurkferbân geluk te wensen met het jubileum en te complimenteren met deze bundel. * * *
Verslag van de archeologische begeleiding tijdens de graafwerkzaamheden voor de aanleg van een noodwaterberging in het Nieuwerschanskerbos te Nieuweschans (gemeente Reiderland), uitgevoerd door de Werkgroep Prehistorie van het Veenkoloniaal Museum te Veendam in de periode van 19 oktober 2007 t/m 10 maart 2008. Met zo’n titel behoeft het goedverzorgde rapport nog nauwelijks een nadere toelichting. Op het zanderige scheidingsvlak tussen veen en het daarop door de Dollard afgezette kleipakket zijn een houten goot en fragmenten van bouwmaterialen en gebruikskeramiek aangetroffen, daterend vanaf de 12e/13e eeuw. De vondsten duiden ondermeer op middeleeuwse bebouwing in de zeer directe omgeving van de onderzochte locatie. * * *
Theo H. Meulendijks, Historisch onderzoek naar huizen en veldnamen in De Hage (gemeente Helmond), 1329-1832. Archeologisch Centrum Eindhoven, rapport 5, 2007. ISSN 1570-5943. 180 pag., kaartbijlage. Met de kadastrale gegevens uit 1832 als uitgangspunt, en verpondingsboeken en andere archivalia als gegevensbron brengt Meulendijks de geschiedenis van huizen en veldnamen in een deel van Helmond in beeld. Temeer omdat hij daarbij bovendien een schat aan achtergrondinformatie in kaart brengt over bijvoorbeeld de op die eigendommen rustende rechten en over de bewoners en eigenaren ervan (zo zijn bijvoorbeeld boedelbeschrijvingen opgenomen), vormt de vastgelegde documentatie een belangrijk uitgangspunt voor verder onderzoek. * * * Gerrit Groeneweg
Literatuurrubrieken
05-binnenwerk.indd 309
|
309
06-10-2008 14:46:31
-advertentie-
05-binnenwerk.indd 310
06-10-2008 14:46:33
Werk in uitvoering
Stuur uw berichten voor de Agenda en het Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws). Deadline voor WIU 2008-6 (december): 15 oktober. Gezien het ruime aanbod van kopij voor ons tijdschrift en deze rubriek moet ik deze datum veelal strikt hanteren. Grondspoor nr. 168, juni 2008 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Een ruime greep uit G. Na de Varia vertellen Mark Phlippeau en Menno de Boer iets over de AWN- cursusdag in Zwolle. Ron Leguijt vond in de loop der tijd om zijn huis in Beets heel wat tegelfragmentjes, vooral uit 17. Aly Tromp ontfermde zich erover. Enkele fruitschaalfragmenten (1620-1650) konden zover worden aangevuld, dat ze in het archief konden worden opgenomen. Er is ook een fragment van een ‘nistegel’ bij, waarschijnlijk gemaakt in Hoorn of Amsterdam. Ze werden gebruikt om een kaars in te zetten.
Overigens vond Ron tijdens binnenshuis heien ook een graap, naar later bleek uit 14751550. Elders in G. staat nog een ‘vreemde’ tegel waarin de ruimte voor een geprofileerde lat is uitgespaard. Menno de Boer bezocht de Open Dag bij Baduhenna in Heiloo. Er kwamen veel mensen op af, onder meer voor een rondleiding bij Betsy’s Hof. Hier heeft de AWN veel onderzoek gedaan. Er was genoeg te doen voor kinderen. Een mini-archeologe stal de show door in de wand van de opgravingskuil enkele fraaie vondsten te ontdekken (afb. 1 en 2).
Afb. 1 De jongste archeoloog van Heiloo (foto: Mario Sacksioni; uit Grondspoor). Werk in uitvoering
05-binnenwerk.indd 311
|
311
06-10-2008 14:46:35
straat, ditmaal een overzicht van de vondsten. Opvallend was de vondst van liefst 3 doofpotdeksels. Op deze plaats blijkt lang te zijn gewoond, zeker vanaf 17-19. In Zaandam werd in 1999 aan de Hogendijk een deel van een paardenskelet gevonden. Aan de hand van dit skelet kon de schofthoogte worden bepaald: 114 cm, dus een heel klein paardje.
Het Profiel, juni 2008 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.)
Afb. 2 De verrassende vondst (foto: Menno de Boer; uit Grondspoor).
Nadat haar volwassen collega’s het goede werk overnamen, bleek het te gaan om 3 hele steengoedkruiken, een roodbakkende steelpan en een dito bord met slibversiering. Een applique op een wandfragment van een steengoedkruik, gevonden in Noorderham, blijkt het wapen van Spanje te tonen. Een scherf van de Weverstraat in Krommenie toont het gespiegelde wapen van Noorderham. In deze G. een vervolg op het artikel ‘Molen De Blijdschap’ in de vorige G. Daar zijn intussen boringen gezet en de onderzoekers denken nu de teerlingen (voeten) van de molen te hebben gelocaliseerd. Iets dieper kwamen zelfs nog bijna 70 kogelpotscherven te voorschijn (1100-1450), maar die zijn van vóór de molen. Een eerder gevonden steengoedkan past wel in het verhaal van de molen. In G ook een vervolg op het artikel over het modderige karwei te Krommenie-Wever-
Voor onder meer vrijwilligers van de AWN was er in maart een open dag bij de opgravingen aan het Rokin. De meeste vondsten kwamen uit de afgegraven grond die naar de stort buiten Amsterdam was gebracht. Elke dag vulden archeologen ruim 30 grote zakken met archeologische vondsten. Bijna al het materiaal dateert uit 17-19, omdat het Rokin in de loop der eeuwen vaak is uitgebaggerd en in de 20e eeuw gedempt. Vondsten uit 18-19 bevinden zich hier op -7m NAP; de bodem van de gedempte Amstel bevindt zich op 11 m onder het maaiveld, terwijl men het oudste stukje van de stad verwacht op 27 m onder het maaiveld. Het metrostation Rokin komt zelfs nog wat dieper. In de Vijzelstraat (gebouw De Bazel) konden en kunnen voorbijgangers in een etalage een selectie van de vondsten bewonderen. Stadsarcheoloog Jerzy Gawronsky organiseerde een barbecue voor alle medewerkers. In 1980 vond men bij de aanleg van de metro naar de Bijlmer een opvallende en tot op heden wat raadselachtige penning met aan de ene kant onder meer Hebreeuwse tekens en aan de andere kant een Latijnse tekst. Ton van Bommel schrijft over de Archeologiedagen in Lisse, waar de AWN een leuke stand
Afb. 3 De AWN-kraam in Lisse (foto: Ton van Bommel; uit Het Profiel).
312
|
Werk in uitvoering
05-binnenwerk.indd 312
06-10-2008 14:46:39
had met informatie over de AWN en activiteiten voor kinderen (afb. 3). De totstandkoming van het boek ‘Diemen in het land van Amstel’ kende de nodige tegenslag, maar is nu toch in de laatste fase van de drukproeven beland. In HP waardering voor de manier waarop ons HB de AWN heeft gepresenteerd aan de Raad voor Cultuur, dit in het kader van de subsidieverlening. Wel mist Ruud Wiggers in het Beleidsplan AWN periode 2009-2012 een vermelding van de jarenlange betrokkenheid van leden van Afd. Amsterdam e.o. bij de Noord/ Zuidlijn. Van een type muntje (12) uit de Diemense dorpsterp waren 3 exemplaren bekend. Langs de Maas werd dit jaar een vierde exemplaar opgepiept. Het gaat om een halve penning die is geslagen onder Floris III van Holland. Mogelijk is er in 2007 in Duitsland een vijfde exemplaar verkocht.
Afb. 4 Rein de Graaf (foto: Marijke Houwink; uit Terra Nigra).
Terra Nigra nr. 171, juli 2008 (Afd. 8 - Helinium) Okke Doornbos en Tim de Ridder schreven een In Memoriam voor het in april overleden bestuurs- en redactielid Rein de Graaf (afb. 4). Rein was een vrolijk en positief mens, een goede vriend met veel kennis en vaardigheden, met een passie voor aardewerk, speciaal aardbeienpotten. Afd. 8 is niet meer van het experimenteerpad af te leiden. Hilde van Wensveen vertelt dat nu ook een ‘huidboot’ of ‘curragh’ gaat worden gebouwd. Dit zijn vaartuigen met een skelet van latten van essenhout of wilgentwijgen dat is overtrokken met gelooide huid of geteerd canvas (afb. 5). Het vaartuig werd bekend door een reisbeschrijving van de Ierse monnik Sint Brendaan die er in 545 mee tot in Amerika zou zijn gekomen, op zoek naar het beloofde land van de heiligen. Door alles in een curragh na te varen ontdekte Tim Severin dat het verhaal waar kan zijn. In mei opende wethouder Jan Robberegt van Vlaardingen de dubbeltentoonstelling ‘Graven in Vlaardingen/Helinium 50 jaar’. Frans Assenberg vertelt hoe de Slag bij Vlaardingen bijna historisch werd nagespeeld. Ellen Groen zorgde weer voor een uitgebreid verslag van de ‘Buitenlandexcursie’ die de 9 deelnemers dit jaar naar Wallonië voerde. Tevens een leuke reisgids voor wie in dit relatief kleine gebied ook een interessante archeologische trip wil maken! Dorothea Schulz legt uit hoe ze aan haar kostuum en uitrusting kwam voor ‘Terug naar Flardinga’. Een probleem is dat van de meerderheid aan minder welgestelden er veel minder is overgebleven dan van de minderheid aan welgestelden. In Dorothea’s woorden:
Binnen de levende geschiedenis lopen er verhoudingsgewijs te veel welgestelde mensen rond. Drie pagina’s met krantenknipsels over de archeologie in Vlaardingen e.o. besluiten TN.
Grondig Bekeken nr. 2, juni 2008 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) In ‘Boringen en vondsten langs de middeleeuwse Dubbel’ geeft Cees van der Esch een aanvulling op de kennis die in 1990 van het verdronken dorp Erkentrudekerke werd opgedaan. Vondsten waren het gebruikelijke lmeaardewerk, metaal (11-15), hout en bot. Jan Koonings vertelt over vondsten van detectoramateurs in 2005-2006 in afgevoerde grond, buiten reguliere opgravingen om. De oudste genoemde munt is een Franse ‘parisis simple’ uit 1285-1314, de jongste een zinken dubbeltje uit 1942-1943. In ‘Boorverkenningen in de Krimpenerwaard’ doet Teus Koorevaar verslag van vijf boringen, waarvan drie gedaan in Ammerstol. Hier was
Afb. 5 Curragh in het Maritiem Museum Rotterdam (foto: Hilde van Wensveen; uit Terra Nigra).
Werk in uitvoering
05-binnenwerk.indd 313
|
313
06-10-2008 14:46:40
het de bedoeling de ligging van mogelijk aanwezige donkafzettingen aan te tonen. Dat lukte en de conclusie van Teus luidt dat het gebied tussen Ammerstol en Lekkerkerk geologisch en archeologisch heel interessant is, waarbij materiaal uit Late Middeleeuwen, Romeinse tijd en Prehistorie kan worden verwacht. Teus vervolgt met een beschrijving van de vondst in de jaren ’80 van een vuursteenbijl uit Schelluinen die pas in 2007 is gemeld. Op basis van foto’s vindt Louwe Kooijmans dat de bijl voor een ‘Buren-bijl’ wat te klein is en ook de kenmerkende overlangse facetten mist. Hij denkt aan een ouderdom van 4300-3600 BC. In Archeovaria vestigt An Osseweijer-van Bueren de aandacht op de Dordtse galg die in 1966 in Zwijndrecht werd gevonden en daar sinds 1346 stond. “Er was plaats voor vijftien lichamen, die bleven hangen tot zij waren uitgedropen. Tot die tijd hielpen de vogels mee met het opruimen van de lijken”. Aldus stond het toen in de krant. Teus Koorevaar is in het bezit van een pijpaarden beeldje van een liggende leeuw (7,3 cm) en zou daar graag meer van willen weten (afb. 6). Enkele berichten en de periodieken besluiten GB., met daar tussenin een bespreking van het boek ‘Archeologie van een deltastad, opgravingen in de binnenstad van Dordrecht’ van Herbert Sarfatij. Teus plaatst wat kanttekeningen, maar vindt het boek een ‘hoeksteen van formaat’ voor het verhaal van Dordrecht.
Nieuwsbrief, juni 2008 (Afd. 18 - Zuid-Salland - IJsselstreek Oost-Veluwezoom) Het bestuur wil graag ideeën voor de viering van het 40-jarig bestaan en voor de website. Bovendien behoeft het bestuur nog aanvulling. De provincie Overijssel wil een helpdesk Afb. 6 Het leeuwtje uit Wijngaarden (foto: Teus Koorevaar; uit Grondig Bekeken).
314
|
inrichten voor amateurarcheologen, maar wil eerst inventariseren welke vragen er leven onder die amateurs. Leden van de afdeling kunnen deelnemen aan de Cursus Archeologisch Veldwerk voor Beginners, ook dit najaar georganiseerd door de afdelingen 16 en 17. De AW Apeldoorn organiseert op Open Monumentendag een activiteit rond Radio Kootwijk. N. geeft een lange lijst met tentoonstellingen over archeologie en geschiedenis. In het AWN-depot zijn enkele leden bezig met de vondstverwerking van materiaal van een (oude) opgraving op het terrein van Havezate Grimberg bij Wierden, afkomstig uit het Provinciaal Depot in Deventer. Veel AWN’ers werkten mee aan archeologisch onderzoek in de gemeente Raalte. Het resultaat is te lezen in het boek ‘Germanen, Franken en Saksen’, waarin het ADC het verslag presenteert.
Aardewerk, juni 2008 (Afd. 21 - Flevoland) Jan Boes werkte in Wythmen mee met de Werkgroep Arch. Regio Staphorst die daar voor RAAP beerputmateriaal uit een Harderwijkse herberg zeeft en sorteert. In 1993-1994 vervaardigde Saskia Thijsse voor het toenmalige Nieuw Land Poldermuseum (nu NLE) kleding voor een 13-jarig Swifterbantmeisje, nu te zien in de tentoonstelling ‘Oer’. Zij vult ruim de helft van deze A. met haar interessante beschrijving van dit project. Van tevoren was vastgesteld dat het meisje moest worden gekleed in een lijfje van otter/ beverbont, een rok van herteleer en schoenen van runderleer. Als sieraden zouden een amulet van een doorboorde steen en een halssieraad van doorboorde tanden worden toegevoegd. Een en ander was gebaseerd op vondsten uit Møgelmose (DK), Buinerveen en Swifterbant. Ook moest de kleding helemaal volgens prehistorische methodes met dito werktuigen worden gemaakt. Om praktische redenen is de rok bij nader inzien gemaakt van zwijnehuid, hetgeen overigens eveneens archeologisch verantwoord is. De door het museum gewenste hurkhouding en de inflexibiliteit van de pop maakte de uitvoering van het project niet eenvoudiger. Zesduizend jaar geleden zal een jonge vrouw echter geen moeite hebben gehad met het aantrekken van de nauwsluitende neolithische kleding, zoals duidelijk werd toen een op maat geselecteerd meisje-van-nu de kleding aantrok. Saskia besteedde alles bij elkaar 160 uur aan de Swifterbant-girl, het aankleden van de pop niet meegerekend. Alleen de amulet werd door iemand anders gemaakt. Een schema van doedagen/veldactiviteiten en een lijst van tentoonstellingen, lezingen en andere zaken besluiten A.
Werk in uitvoering
05-binnenwerk.indd 314
06-10-2008 14:46:42
Tips voor trips
archeologische uitjes TENTOONSTELLINGEN
luxe & decadentie
De Romeinse luxe, waar Museum Het Valkhof een tentoonstelling aan heeft gewijd, was niet exclusief voor de bewoners van de Golf van Napels. Overal in het Romeinse rijk probeerde de bovenlaag van de bevolking luxe artikelen te verwerven en hun huizen in te richten naar Romeins voorbeeld. Het is daarom terecht dat in de laatste zaal van de tentoonstelling ‘Luxe & Decadentie. Leven aan de Romeinse goudkust’ luxe vondsten uit Nijmegen worden getoond. In Ulpia Noviomagus, werd evenals in Forum Hadriani (Voorburg), de legioensvestiging in Nijmegen en de villa’s in het zuidelijke deel van ons land een verscheidenheid aan luxe aardewerk gebruikt, werden dure sieraden gedragen en woningen voorzien van verwarming, baden en muren met fresco’s. Louis Swinkels heeft er in het boek bij de tentoonstelling een heel hoofdstuk aan gewijd. De luxe van de bewoners van de landhuizen aan de Golf van Napels was wel veel buitenissiger, zoals blijkt uit de tientallen thematisch gegroepeerde objecten. In de eerste zaal wordt met een meer dan manshoog beeld zo’n enorme rijke aan het publiek voorgesteld: Marcus Nonius Balbus, tezamen met een beeld van een vrouwspersoon, mogelijk zijn dochter. Een van de wanden van deze zaal bestaat uit een verlichte plaat van de baai van Napels. De volgende zaal is op de objecten na in het donker gehuld om de schaduwkanten van de weelde te illustreren: het leven van de slaven en de rol van de gladiatoren. Treffend is de ijzeren voetklem waarin weerspannige slaven werden vastgezet. Verder zijn in deze zaal onder andere een fraaie uitrusting - helm (afb. 1) en beenkappen - van een gladiator te zien en een beeld van het hoofd van een vrijgelaten slaaf op een kolom waarop ook zijn geslachtsdeel is afgebeeld. Ook aardig zijn de benen toegangsbewijzen voor de spelen.
In een volgende zaal zijn wel erg fantasierijke fresco’s te zien van villa’s. Hoe ze er waarschijnlijk werkelijk hebben uitgezien, blijkt uit de digitale 3D-reconstructies die in deze en de volgende zaal worden vertoond. Vervolgens worden de voorwerpen getoond die de vertrekken van die villa’s decoreerden, waaronder beelden (afb. 2), kraters en bronzen kandelabers. Volgende zalen zijn gewijd aan de eet- en drinkcultuur. Naast kostbaar
Afb. 1 Gladiatorenhelm op de tentoonstelling ‘Luxe & Decadentie’ in Museum Het Valkhof (foto: Museum Het Valkhof).
Afb. 2 Bronzen beeld van Herakles op de tentoonstelling ‘Luxe & Decadentie’, 1e eeuw voor Chr. (foto: Museum Het Valkhof).
Tips voor trips
05-binnenwerk.indd 315
|
315
06-10-2008 14:46:46
Afb. 3 Deel van een boiler met leidingen en kranen die in de 19e eeuw is opgegraven in Boscoreale (bij Pompeii) (foto: Wim van Horssen).
Afb. 4 Luxe lamp in de vorm van een gladiatorenhelm uit Nijmegen (foto: Wim van Horssen).
316
|
vaatwerk vallen onder andere op een (verkleinde reconstructie van een bed) uit een triclinium, een warmhoudoven en een pasteivorm in de vorm van een zwijn. In een grote zaal met verlichte wanden wordt de sfeer van een Romeinse tuin opgeroepen. Hier staan fontein- en andere tuinbeelden (nimf, sater, geitenbok, stier, Neptunus en Venus). De volgende zaal is ook aan Romeinse tuinen gewijd, maar nu geschilderd als fresco. Na een zaal met juwelen en sieraden volgt voor geïnteresseerden in de techniek van de Romeinen het hoogtepunt van de tentoonstelling: een volledige warmwaterinstallatie, bestaande uit een loden boiler met leidingen en kranen (afb. 3) en een marmeren bad, in de 19e
eeuw opgegraven in Boscoreale. Het is de enig bekende installatie uit de Romeinse tijd, die tot nu toe in het depot heeft gestaan en speciaal voor deze tentoonstelling is gerestaureerd. De boiler kan 500 liter bevatten, voldoende voor twee à drie baden. Het bad is voorzien van een nieuwigheid: een halve cilinder (testudo) die uitsteekt in de verwarmingsruimte van de boiler, waardoor het badwater bijverwarmd kan worden. Zoals vermeld wordt de tentoonstelling afgesloten met een zaal over de Romeinse luxe in ons eigen land. Hier staan met name voorwerpen uit de eigen collectie van Museum Het Valkhof, waaronder sieraden, toiletartikelen, servies en lampen (afb. 4). Een topstuk is daarbij de zilveren wijnbeker die gevonden is langs de Maas in Stevensweert. In deze zaal is ook een digitale 3D-reconstructie te zien van het praetorium dat omstreeks 10 voor Christus op het Kops Plateau in Nijmegen werd gebouwd. Deze reconstructie is gemaakt door Kees Peterse van Panda BV. Op basis van wetenschappelijk onderzoek heeft hij vastgesteld hoezeer het praetorium in algemene opzet, maar ook in de uitwerking, leek op de Romeinse villa’s in Italië. Het was evenals die villa’s gericht naar het uitzicht: hier niet op de Golf van Napels, maar op de lager gelegen vlakte van Waal en Rijn met in de verte het vijandelijke gebied (af b. 5). Een tweede 3D-reconstructie in de ‘Nederlandse’ zaal is die van de villa in Holzkuil (bij Kerkrade). Wie de tentoonstelling verlaat, belandt op de vaste Romeinse opstelling van Museum Het Valkhof met zijn zeer grote verzameling voorwerpen gegroepeerde rond thema’s als het Romeinse leger, begraven, meubels, vaatwerk, geld, sierraden, aardewerk, handel en ambacht en monumenten. De expositie ‘Luxe & Decadentie’ is tot stand gekomen dankzij het Museo Archeologico Nazionale in Napels en de Soprintendenza Archeologica van Pompeii. Veel objecten komen uit het depot van het museum in Napels en zijn nooit eerder voor het publiek te zien geweest, ook niet in Italië. Sommige voorwerpen werden speciaal voor deze gelegenheid gerestaureerd. Voor deze tentoonstelling is – evenals bij die over ‘De laatste uren van Herculaneum’ – samengewerkt met drie Duitse musea, waar deze al eerder te zien is geweest. Publicaties Bij deze tentoonstelling is de gids ‘Luxe & Decadentie. Leven aan de Romeinse goudkust’ verschenen, waarin de achtergronden van de Romeinse rijkdom worden geschetst en ook aandacht wordt besteed aan de kritiek die daar door tijdgenoten op is geleverd. Het
Tips voor trips
05-binnenwerk.indd 316
06-10-2008 14:46:50
boek bevat bijdragen van Vincent Hunink, Fik Meijer, Stephan Mols, Eric Moormann, Nathalie de Haan en Lien Foubert en wordt afgesloten met een hoofdstuk over ‘Luxe en decadentie in Nijmegen en Neder-Germanië’ door Louis Swinkels. De tekst wordt geïllustreerd met afbeeldingen van objecten van de tentoonstelling. Het boek telt 112 pag.’s en kost € 16,95. Dit boek is echter geen catalogus van de tentoonstelling; er staan niet alle voorwerpen van de tentoonstelling in afgebeeld, dit in tegenstelling tot de Duitse uitgave ‘Luxus und Dekadenz’, die voor € 24,95 ook in het museum te koop is. Voor de kinderen is de uitgave ‘Stinkend Rijk’ (afb. 6). In dit aardige boekje wordt op visueel
aantrekkelijke en beknopte wijze veel interessante informatie over de Romeinse rijken en de luxe producten gegeven. Bovendien staan hierin voorwerpen afgebeeld die in de ‘grote’ catalogus ontbreken. Dit boekje telt 48 pag.’s en kost € 9,95.
Afb. 5 Vogelvluchtperspectief van het praetorium op het Kops Plateau in Nijmegen (illustratie: Pansa BV).
Lezingen Van 31 oktober tot 2 januari (met uitzondering van 5 en 26 december) is het museum op vrijdagavond open tot 22.00 uur. Er worden dan door deskundigen lezingen gehouden, die voor bezoekers van de tentoonstelling gratis toegankelijk zijn. Men kan dan ook in het Museumcafé Romeins eten. Actuele informatie over deze avondopenstellingen staat op de website van het museum. Museum Het Valkhof Kelf kensbos 59, 6511 TB Nijmegen tel. 024 360 88 05, www.museumhetvalkhof.nl di. t/m vrij. 10-17 uur, zat., zo. en feestdagen 11-17 uur (gesloten op 25 dec. en 1 jan.) t/m 4 januari 2009
Het geheim van de Kelten
Wie hem in Venlo en Leiden heeft gemist, heeft nog een mogelijkheid om de tentoonstelling ‘Het geheim van de Kelten’ te zien. Hij wordt namelijk tot en met 3 januari in het Hunebedcentrum in Borger getoond. In Westerheem nr. 3 van 2006 staat op pag. 173 en 174 een interview met de samenstellers. Hunebedcentrum Bronnegerstraat 12, 6531 TG Borger tel. 0599 23 63 74, www.hunebedcentrum.nl ma. t/m vrij. 10-17 uur, zat., zo. en feestdagen 11-17 uur (gesloten op 25 en 31 dec. en 1 jan.) t/m 3 januari 2009
Afb. 6 Cover van de jeugdcatalogus bij de tentoonstelling ‘Luxe & Decadentie’. Tips voor trips
05-binnenwerk.indd 317
|
317
06-10-2008 14:46:54
BIJEENKOMSTEN Betrouwbaar dateren
Op zaterdag 1 november is in Bavel (bij Breda) een symposium over ‘Betrouwbaar dateren’ georganiseerd door de Studiekring Eerste Millenium, Het programma vermeldt een ‘Overzicht van dateringsmethoden, relevant voor de geschiedenis van het eerste millennium’ door Paul van Overbeek, een lezing over ‘Dendrochronologie: methode en aandachtspunten in verband met de geschiedenis van het eerste millennium’ door Esther Jansma, een lezing over ‘Boekarcheologie; over de datering van tekstdragers’ door Jos Biemans en een lezing over ‘Relieken echt of vals: daterings- en fysisch antropologisch onderzoek op relieken’ door Mark van Strydonck. Voor info. en aanmelding: info@semanfoor.net
Ypenburg
Op 12 november wordt in het Museon in Den Haag een wetenschappelijk congres gehouden over de resultaten van het archeologisch onderzoek op Ypenburg. N.a.v. de presentatie van het wetenschappelijke rapport zijn er lezingen over het archeologisch onderzoek, de neolithische bewoning, het grafveld, de vondsten, de gebruikssporen (toolkit) en het landschap.
www.reuvensdagen.nl Erfgoed Nederland, Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam, tel. 020 716 73 50
Opgeven via: www.hazenbergarcheologie.nl
In het weekend van 25 en 26 oktober is in Slot Loevestein de manifestatie ‘Loevestein Bewoond’. Het programma omvat riddertoernooien, een valkeniersdemonstratie, zwaardvechten en boogschieten. Een nar en een goochelaar zorgen voor vermaak. Ook zijn er handwerkslieden, muzikanten en marktlui aanwezig.
Reuvensdagen
Op 13 en 14 november worden in de Evenementenhal in Rijswijk (ZH) de jaarlijkse Reuvensdagen gehouden. De thema’s van dit jaar zijn: - Ypenburg in de Steentijd. Overzicht van het meerjarig onderzoek in Ypenburg, waar een groot neolithisch grafveld werd gevonden; - Infrastructuur. De belangrijke rol van wegen, dijken en grachten in de maatschappij. Wat weten we over de oud(st)e wegen? Wat betekende de aanleg van een weg voor de inrichting van het landschap? Hoe spoor je ze op? - Landgoederen en buitenplaatsen. Historisch welbekend, archeologisch nauwelijks. Wat
Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl Het laatste nieuws over archeologische evenementen:
www.awn-archeologie.nl
318
|
was de invloed van landgoederen op hun omgeving? Ging er een stimulans uit voor de inrichting van het landschap en de loop van oude wegen? Zijn de vroegste landgoederen voortgekomen uit de laat-Karolingische domeinen of vormen zij eerder de neerslag van feodale machtsstructuren? Wat zegt de ligging van de landgoederen over de plaats van de elite? En wat leert de archeologie ons over het beschermde leven binnen de ‘microkosmos’ van een landgoed? - Informatievoorziening en publieksbereik. De markt van tijdschriften en publieksbereik bij musea en gemeenten is volop in beweging, Archeologische diensten, bedrijven en musea organiseren steeds meer voor het publiek. Het programma wordt geopend met de Reuvenslezing door Mike Parker Pearson over ‘New research at Stonehenge’ en wordt afgesloten met korte presentaties over topvondsten. Het volledige programma staat op de internetsite van Erfgoed Nederland, waar men zich ook voor het congres kan aanmelden.
EVENEMENTEN ‘Loevestein Bewoond’
Slot Loevestein, Poederoijen (gem. Zaltbommel) www.slotloevestein.nl, 25 en 26 okt. 11-17 uur
Archeon in het teken van schoeisel
Ditzelfde weekend staat bij Archeon in het teken van het schoeisel: van de lederen sandalen in de Prehistorie gevuld met bont tegen de kou, via de Romeinse badslippers en calligae tot de middeleeuwse schoenmaker. Wie op de zondag het park bezoekt, kan in het kader van de Korendag ‘Musick voor Kerck ende Croegh’ ook luisteren naar middeleeuwse koormuziek uitgevoerd door ongeveer vijftien koren. Archeon Archeonlaan 1, 2408 ZB Alphen aan de Rijn tel. 0172 44 77 44, www.archeon.nl di. t/m zo. 10 – 17 uur
Tips voor trips
05-binnenwerk.indd 318
06-10-2008 14:46:54
Column
vuistbijlen De laatste tijd ben ik in de weer met vuistbijlen en dan borrelt er van alles bij mij naar boven. De vuistbijl is het meest aansprekende voorwerp uit de Prehistorie. Inhoudelijk is daar veel over te vertellen, maar de randverschijnselen zijn toch ook eens aardig om voor het voetlicht te brengen. Wat te denken van al die buitenstaanders die denken een vuistbijl te hebben gevonden? In het Rijksmuseum van Oudheden had ik in september altijd wat ik de ‘vuistbijlenmaand’ noemde. Menig telefoontje of e-mailtje ontving ik van Nederlanders die tijdens een vakantie een vuistbijl hadden gevonden. Soms werd ik er horendol van en kon ik het niet laten door de telefoon geniepig te vragen of de steen misschien goed in de hand lag? En ja hoor, het antwoord was altijd dat het zo was. Ik sloeg niet door om vervolgens de vraag te stellen of er een punt aan zat, want dat was natuurlijk ook altijd het geval. Meestal vertelde ik dat de kans dat het om een echte vuistbijl ging klein was, maar nodigde de vinder natuurlijk uit voor een bezoek aan het museum. Dan kon ik het object eens goed bekijken en er echt iets over zeggen. Verwachtingsvol, vaak ook bruin verbrand, ontving ik ze een van de volgende dagen: moeders en vaders met kinderen, jonge stellen, avonturiers en actieve senioren. De gekoesterde stenen - zorgvuldig
ingepakt - lagen inderdaad altijd goed in de hand, hadden soms een punt, waren opvallend ruw van vorm en gevonden in een rivier of op een pad. Al snel moest ik de vinders teleurstellen. Het was er geen. Het meest is me die meneer met een rugzak vol bijgebleven. Hij had er één gevonden op een hoge, moeilijk te bereiken top in een Spaans gebergte, waarvan de naam mij is ontschoten. De volgende dag in het dal, nadat hij zijn schat aan reisgenoten had laten zien, realiseerde hij zich het belang van de vondst en klom weer helemaal naar boven om nog meer artefacten te verzamelen en mee te nemen naar Nederland. Helaas een vergeefs gezeul tot gevolg! Ik nam hem, zoals alle anderen mee, naar een vitrine en liet hem een echte zien. Soms had ik een echte vuistbijl op mijn kamer en mochten ze die bekijken en vasthouden. Hun ogen straalden dan soms in plaats van de traditionele teleurgestelde blik. En natuurlijk wenste ik allen veel geluk met hun toekomstige zoektochten. In al die jaren in Leiden heb ik maar één keer een vakantieganger gehad met een echte vuistbijl. Hij had hem gekocht op een markt in Marokko en ik begreep van hem dat je ze in de woestijn soms zo kon oprapen. Misschien een mooie vakantiebestemming voor mijzelf het komende jaar? Column
05-binnenwerk.indd 319
|
319
06-10-2008 14:46:57
AWN-lidmaatschappen A B C D E
basislidmaatschap studentlidmaatschap jeugdlidmaatschap geassocieerd lidmaatschap huisgenoot-lidmaatschap + eenmalig inschrijfgeld
€ € € € € €
40,00 25,00 20,00 21,00 15,50 5,00
Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering
- aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl
AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:
prijs in € (incl. porto) leden
niet-leden
AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)
12,95
16,95
AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)
11,75
16,75
AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)
15,50
21,50
AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)
12,50
15,00
Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)
22,95
22,95
CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)
25,00
35,00
Naaldbanden voor archivering Westerheem
14,50
Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar postgiro 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.
05-binnenwerk.indd 320
06-10-2008 14:46:57
-advertentie-
DURF JIJ EEN BOEKJE OPEN TE DOEN? Studeer je archeologie in Nederland en heb je wat te vertellen? Hazenberg Archeologie geeft je de ruimte!
AMSTERDAM GRONINGEN DEVENTER NIJMEGEN LEIDEN
Hazenberg Archeologie geeft jou ĂŠĂŠn hele pagina de ruimte in een volgende editie van dit blad: Westerheem. Leef je uit met een kort artikel naar aanleiding van een geschreven paper of een interessante ontdekking. Het moet uiteraard wel over archeologie gaan. Zorg ervoor dat je jouw verhaal (200 - 250 woorden) illustreert met een leuke foto of afbeelding. Deelnemers ontvangen een Hazenberg Archeologie Pretpakket met daarin onder andere het boek: Romeinen in Valkenburg. Interesse? Stuur dan een email naar: Westerheem@hazenbergarcheologie.nl met daarin je naam, je telefoonnummer en een korte beschrijving van het onderwerp van je artikel.
Westerheem2008-05_het diepe_HazenbergArcheologie.indd 1
05-binnenwerk.indd 276
10-09-2008 15:34:20
13-10-2008 16:44:03
Sinds 1951 zijn amateur-archeologen verenigd in de AWN. Inmiddels
6
is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.
Westerheem
AWN-leden maken geschiedenis!
het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie
Westerheem - jaargang 57 no. 6 - december 2008 – AWN-afdeling Flevoland
06-omslag.indd 1
jaargang 57 - december 2008
30
jaar AWN-AFDELING flevoland
Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord Everhard Bulten Schokland, een archeologisch fenomeen Henk Kloosterman Hilversum in de polder S.B.C. Bloo Een schip dat tot tweemaal toe zoekraakte André van Holk, Dick Velthuizen, Dik Biewinga & Ben van Rosmalen
03-12-2008 12:06:08
Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres W.C.N. (Wim) van Horssen (hoofdredacteur), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg E-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl • C.H. (Charlotte) Peen (eindredacteur), Scheldestraat 43, 5215 HB 's-Hertogenbosch. E-mail: chpeen@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuurrubrieken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder, Lambertushof 26, 2311 KP Leiden. E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@wanadoo.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 augustus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2008. Overname van artikelen en illustraties is slechts toegestaan na vooraf gaande schriftelijke toestemming van de redactie.
Inhoud
jaargang 57 no. 6, december 2008
30
jaar AWN-AFDELING flevoland
Voorwoord.............................................................................. 321 Everhard Bulten Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord............... 323 Henk Kloosterman Schokland, een archeologisch fenomeen . ........................... 340 S.B.C. Bloo Hilversum in de polder Hilversumaardewerk van de vindplaats Emmeloord............... 348 André van Holk, Dick Velthuizen, Dik Biewinga & Ben van Rosmalen Een schip dat tot tweemaal toe zoekraakte .......................... 353 J.P. de Roever Spreiding van scherven van een pot op de vindplaats S3 te Swifterbant......................................................................... 369 Peter C. de Boer De nieuwste ontdekkingen betreffende het oudste Kuinre ..... 378 Izabel Devriendt "Diamonds are a girl's best friend" Neolithische kralen en hangers uit Swifterbant....................... 384 Tineke Roovers, Maartje de Boer & Dick Velthuizen E170, een vindplaats bedreigd door sluipende degradatie.... 398 Kees Groothoff Speurtocht naar het verdwenen kerkdorp Nagele ............... 403 D.C.M. Raemaekers & W.J.H. Hogestijn Weg met de Klokbekerweg? De interpretatie van vondsten van de Klokbekercultuur in Swifterbant en de provincie Flevoland............................... 409 Dik Biewinga Geofysisch onderzoek in de Noordoostpolder .................... 418 Astrid Doppert Promotie: nut en noodzaak . ................................................. 422 mijn mooiste vondst Wies Kreukniet-Van IJsselstein Een prehistorische dolk ........................................................ 425
Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Hooiberg Salland, Deventer
Wie kent dit? Gerrit Groeneweg Aardewerken wolkamkomfoor: reactie op een oproep . ..... 426
ISSN 0166-4301
Literatuurrubrieken . .................................................. 429
Voor nadere informatie over lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad
Werk in uitvoering . ..................................................... 440
Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.
Column . ............................................................................. 447
Tips voor trips Archeologische uitjes ........................................................... 444
Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ........................... 448
Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Hoofdbestuur Alg. voorzitter: J.P. (Jeroen) ter Brugge, Hogelaan 9, 3134 VJ Vlaardingen, tel. 010-4603612, e-mail: j.terbrugge@maritiemmuseum.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: g.beemt@net.hcc.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. Postgiro 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • W.J.C. (Jan) Nieuwenhuis, (veiligheid en verzekeringen), Lyra 60, 3328 NH Dordrecht, tel 078-6186819, e-mail: nieuwelugt@planet.nl • M.J. (Michael) den Hartog (graafkampen), Witlastraat 110, 3962 BC Wijk bij Duurstede, e-mail: mjdenhartog@freeler.nl • J. (Jan) Venema (onderwater-archeologie), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: janvenema@makkum.nl • Mw. M. (Marty) van Loenen-van den Akker (public relations), Graaf Adolflaan 19, 3818 DA Amersfoort, tel. 033-8886538, e-mail: awn@proportio.nl • W.C.N. (Wim) van Horssen (Westerheem), Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg, e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modderman (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde. Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: B.J. ten Kate (a.i.), Hunzeweg 2, 9657 PB Nieuw Annerveen, tel. 0598-491420. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken):
Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, p/a Langebrug 56, 2311 TM Leiden, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: apvandenband@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: mw. A.T. Dieleman-Hovinga, Puntstraat 27a, 4543 CW Zaamslag, tel. 0115-431428 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 035-6010451, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: awn18.bestuur@gmail.com 19. Twente: Mw. N. Otto, Erve Jenneboer 75, 7623 JH Borne, tel. 074-2670300, e-mail: otto-lankamp@versatel.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Mw. M. de Boer, Luttekepoortstraat 31, 3841 AW Harderwijk, tel. 0341-470013, e-mail: maartjedeboer@12move.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.ac.be/u/overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.
Foto achtergrond omslag: Veldwerk in het Hulkesteinse Bos, Zuidelijk Flevoland in 2003.
06-omslag.indd 2
03-12-2008 12:06:09
VERENIGINGSNIEUWS december 2008 Bijdragen voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer
Subsidie AWN voor de periode 2009 - 2012 Voor de periode 2009 – 2012 is ons door het Ministerie van OCW opnieuw subsidie toegezegd. We draaien dus nog volop mee in het bestel, dat is positief. Helaas hebben we echter niet de gevraagde verhoging gekregen, maar worden we op basis van continuering gesubsidieerd. Dat betekent dat we als basis 28.500 euro krijgen. Onze aanvraag bedroeg 35.000 euro per jaar. Belangrijke argumenten voor de verhoging waren de verwachte kostenverho-
gingen voor Westerheem, meer aandacht voor de ontwikkeling van een nieuwe website, de PR, afdelingsactiviteiten en deskundigheidsbevordering. Voorlopig houdt het hoofdbestuur vast aan deze, in het meerjarenbeleidsplan opgenomen, activiteiten. Dit betekent dat we ons beraden op aanvullende maatregelen om in het tekort te voorzien. In de ledenvergadering van 18 april 2009 zullen we daarvoor met voorstellen komen.
AWN-afdeling 20 IJsseldelta – Vechtstreek
Af b. 1 Een lid van AWN-afdeling 20 assisteert archeoloog Kasper van den Berghe (RAAP) bij het zeefwerk van archeologisch materiaal uit Harderwijk (foto: Aaldert Huisman).
Op zaterdag 11 oktober van 10.00 uur tot 17.00 uur organiseerde AWN-afdeling 20 in samenwerking met de zelfstandige regionale werkgroepen uit Meppel/ Steenwijk/Vollenhove en Staphorst een grote archeo-manifestatie. Dit evenement werd gehouden in het nieuwe centrum voor natuur en historie ‘De Veldschuur’ in Rouveen. Hier is tot 15 januari 2009 een expositie in samenwerking met het stedelijk museum te Zwolle ‘De prehistorie verbeeld’. Gerrit Jonker exposeert hier een bijzondere collectie neolithische vuurstenen werktuigen. De dag werd mede georganiseerd door de provinciale archeologe Suzanne Wentink in samenwerking met Judith Jansen, de beheerder van het provinciaal archeologisch depot in Deventer. De hele dag waren er tal van archeo-activiteiten voor het publiek zoals het werken
I
06-katern.indd 1
02-12-2008 12:08:49
Af b. 2 en 3. De jeugd was zeer actief in Rouveen (foto: Aaldert Huisman).
met handzeven en waterzeven en de elektrische motorzeef van Leo Verhart voor het zeven van ‘zand in een mesolitische context’. Er waren archeo-films te zien waaronder de film van Jaap Beuker van het Drents museum in Assen waarin hij alle vormen van vuursteenbewerking laat zien. Door Marijke Nieuwenhuis – de pasbenoemde regionale archeologe in de kop van Overijssel – en door Judith Jansen werd aandacht besteed aan het fenomeen ‘digitale helpdesk voor amateur-archeologen’. Kinderen konden deelnemen aan het zeefwerk of bouwden hun eigen prehistorisch onderkomen en gingen aan de slag met het bouwen van (miniatuur) hunebedden. Op het veldschuurterrein gaf Wilco Rook uit Marknesse een cursus ‘Verantwoord aan de slag met de metaaldetector’. Gerrit Jonker verzorgde demonstraties ‘vuur maken’ en ‘vuursteen bewerken in de prehistorische tijden’. Een
aantal professionele archeologen had ‘vondstenzitting’ in de veldschuur en beoordeelde de door het publiek meegebrachte archeologische vondsten. Archeoloog Kasper van den Berghe begeleidde het publiek in de omgang met de pas in gebruik genomen aardewerk-referentiecollectie in de veldschuur. Kinderen en volwassenen konden stoeien met de vier PC’s waar tal van websites op het archeogebied zijn te raadplegen. De veertien schoolklassen die Fré Spijk onlangs liet kennis maken met de regionale archeologie, kunnen zichzelf bewonderen in een foto-expositie. Uiteraard is veel regionaal archeologisch materiaal tentoongesteld waaronder een zeer fraaie laat-paleolithische vuurstenen naald en een zeldzame, onlangs gevonden neolithische ‘rolsteenhamer’. F.J. Spijk
De jaarlijkse najaarsexcursie van de afdeling 12 (Utrecht e.o.) Ons reisdoel op zaterdag 18 oktober was deze keer Hollands oudste stad, Dordrecht. De weergoden waren ons gunstig gezind en we werden bijzonder gastvrij welkom geheten in het ruime, maar helaas tijdelijke, onderkomen van de AWN-afdeling 11 (Lek- en Merwestreek): met gratis openbaar vervoer en gratis parkeren voor de deur toch een droom van iedere afdeling…
Na de kennismaking werd een bezoek gebracht aan Dordrechts enige resterende molen. Deze stenen stellingmolen dateert uit 1713 en is de opvolger van een kleine, eenvoudige houten standerdmolen. Na negen verdiepingen te hebben beklommen en de frisse najaarswind door onze haren te hebben gevoeld, volgde een bijzonder goed verzorgde lunch, inclusief granaatappels, in het afdelingsonderkomen.
II
06-katern.indd 2
02-12-2008 12:08:50
’s Middags stond een stadswandeling onder bezielende leiding van een AWNlid en VVV-gids Irmel Dolman op het programma. De vele monumenten in de binnenstad zijn een weerspiegeling van de rijke geschiedenis van deze stad. Aan het einde van de wandeling is nog een bezoek gebracht aan een overzichtstentoonstelling met 50 Dordtse topvondsten in de hoofdrol. Het Dordtse hofcomplex, waar in 1572 de ‘eerste vrije statenvergadering’ door opstandige stadsbestuurders is gehouden, vormde het decor voor deze tentoonstelling. De excursie werd afgesloten met een borrel in de werkruimte van afdeling 11. Het was een zeer geslaagde dag. Taco Groeneveld
Af b. 4 Een blik op de overzichtstentoonstelling (foto: Taco Groeneveld).
Schervendag 2009 LWAOW (Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water) De Schervendag vindt plaats op zaterdag 31 januari 2009 in het Nieuw Land Erfgoedcentrum in Lelystad, Oostvaardersdijk 01-13, naast Bataviawerf. Het voorlopig programma ziet er als volgt uit: 10.30 - 11.00 uur – Ontvangst met koffie 11.00 - 11.30 uur –O pening en mededelingen Jan Venema (voorzitter) en Albert Zandstra (secretaris) 11.30 - 12.00 uur – ‘ Tweede Wereldoorlog-onderwater archeologie’ Seger van den Brenk, Periplus Archeomere 12.00 - 12.30 uur – ‘ Waterschepen en Scheepskamelen’ Rob Oosting, RACM 12.30 - 13.30 uur –L unch Tijd voor bespreking meegebrachte vondsten (uitstaltafels beschikbaar) 13.30 - 14.00 uur – ‘ Van wrakkenkaarten naar Archeolo-
gische Monumentenkaart’ Peter Stassen, RACM 14.00 - 15.30 uur – Regiocoördinatoren geven uitleg (vaak met film) van werkzaamheden van het afgelopen jaar 15.30-16.30 uur – Afsluitende borrel Parkeren kan in de nieuwe parkeergarage à € 1,00 per uur, of op het parkeerterrein van Bataviastad. De deelnemersbijdrage bedraagt € 20,00 p.p., incl. lunch. Dit bedrag bij opgave van deelname over te maken op rek.nr. 56.84.22.732 ten name van ‘penningmeester LWAOW, 8457 EK Gersloot’. In verband met de bestellingen voor de lunch verzoek ik u om uw deelname per e-mail vóór 17 januari 2009 door te geven aan Albert Zandstra, e-mailadres: secretariaat@lwaow.nl. Vriendelijke groeten namens het bestuur van de LWAOW, Albert Zandstra
III
06-katern.indd 3
02-12-2008 12:08:50
Agenda Berichten voor Westerheem 2009-1 dienen voor 20 december 2008 bij ons binnen te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 20 februari 2009) plaatsvinden. 14 januari 2009 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Aleike van de Venne: ‘Poken en stoken, brouwen en koken, Archeologie en geschiedenis van ambachtelijke ovens in Nederland’. Aleike van de Venne studeerde Europese Archeologie, afstudeervariant ‘Archeologie van de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd’ aan de Universiteit van Amsterdam. Zij specialiseerde zich onder andere in stadsarcheologie, ovens uit stedelijke context en aardewerk van de Volle Middeleeuwen tot de Nieuwe Tijd. Sinds 2003 is zij werkzaam als veldarcheoloog en aardewerkspecialist bij BAAC. In deze lezing zullen ovens uit verschillende Nederlandse steden, ooit gebouwd voor bierbrouwen, broodbakken, verven, zoutzieden en het maken van kaarsen worden besproken. Tevens worden de historische achtergrond van de ambachten en de technologische innovaties toegelicht. Daarnaast zal dieper worden ingegaan op de brouwovens die zijn aangetroffen bij de opgraving van het Musiskwartier in Arnhem. 11 februari 2009 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Ronald van Genabeek: ‘’s-Hertogenbosch, archeologie van een grensstad’. Ronald van Genabeek is gemeentelijk archeoloog van ’s-Hertogenbosch. Daarvoor werkte hij als afdelingshoofd bij BAAC in ’s-Hertogenbosch. In die rol was hij onder andere betrokken bij het tot stand komen van de archeologische verwachtingskaart van de Arnhemse binnenstad. ’s-Hertogenbosch is door zijn ligging aan de noordgrens van het Hertogdom Brabant op de overgang van de hoge zandgronden naar het lage rivierdal in vele opzichten te beschouwen als een grensstad. Dit komt onder andere tot uiting in
het uitgebreide stelsel van vestingwerken waar nog zeer veel resten van bewaard zijn gebleven. Momenteel wordt de zone van de middeleeuwse stadsmuur gerestaureerd waarbij veel archeologisch onderzoek gebeurt. Dit heeft tal van spectaculaire ontdekkingen opgeleverd. Tijdens de lezing zal aan de hand van de ontwikkeling van de vestingwerken de groei van de stad ’s-Hertogenbosch worden belicht en zullen enkele recente ontdekkingen worden getoond. Daarbij zal ook worden ingegaan op de verschillen en overeenkomsten tussen de ontwikkeling van Arnhem en ’s-Hertogenbosch. Plaats: Cultureel Centrum ‘De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 in Arnhem. ‘De Coehoorn’ ligt tegenover het NS-station Arnhem, loopafstand 5 minuten. Aanvang lezing: 20.00 uur. Entree: € 2,- voor leden en donateurs € 1,50. 11 februari 2009 Afd. Utrecht en omstreken – lezing door Juke Dijkstra: ‘Nieuw onderzoek en inzicht in Dorestad’. Juke Dijkstra is archeoloog bij ADC ArcheoProjecten. Opgravingen van de beroemde internationale handelsstad Dorestad uit de Vroege Middeleeuwen blijven nieuwe inzichten opleveren. De spreker vertelt over de opgraving bij het voormalig veilingterrein in Wijk bij Duurstede, die vier maanden heeft geduurd. Behalve sporen uit de bloeiperiode zijn er ook sporen uit minder bekende vroegere perioden tevoorschijn gekomen. Deze geven nieuwe informatie over de ontwikkeling van de stad. Plaats: Kapittelzaal van de Pieterskerk te Utrecht, Pieterskerkhof 5. Aanvang: 20.00 uur Entree: € 3,00 voor niet-leden en € 1,50 voor leden.
IV
06-katern.indd 4
02-12-2008 12:08:51
Voorwoord
In ons werkgebied Flevoland worden enorme verschillen in cultuur aangetroffen. Tussen de vroegst aangetroffen Swifterbantcultuur en die van de Homo Almerensis ligt al gauw zesduizend jaar. Een achtjarig voorzitterschap valt daarbij in het niet. Op een mensenleeftijd is dertig jaar echter al een hele tijd. Lang genoeg voor een vereniging om te jubileren en ook even stil te staan bij de geschiedenis. Hiervoor moest archiefwerk worden gepleegd. Ik hoop dat het mij niet kwalijk wordt genomen wanneer ik geen lange lijst maak met namen. Bij wijze van eerbetoon geldt dat niet voor hen die in 1978 de afdeling oprichtten, de heren Biesmans, Spanjerberg en Winkelman (afb. 1 en 2). De afdeling kreeg het afdelingsnummer 23 en de naam ‘IJsselmeerpolders’. Al vroeg na de eerste vergaderingen werd de daad bij het woord gevoegd en assisteerde de jonge vereniging bij omvangrijke opgravingen waaronder P14 en het uitgraven van scheepswrakken. Voor de goede orde: twee van de drie IJsselmeerpolders waren nog betrekkelijk jong. Er was volop gelegenheid scheepswrakken uit de tijd van de Zuiderzee nader te bestuderen.
Afb. 1 Voorblad eerste Mededelingenblad.
Afb. 2 Eerste Mededelingenblad van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland afdeling IJsselmeerpolders.
Halverwege de jaren tachtig valt de vereniging wat stil. Activiteiten worden nauwelijks meer ondernomen. Het botert onderling ook niet meer zo goed. Daarin komt verandering. Een aantal leden neemt het voortouw en blaast de vereniging nieuw leven in. Dat valt ongeveer samen met de vorming van de nieuwe provincie Flevoland in 1985. Vanaf die tijd spreken we over AWN-afdeling 21 ‘Flevoland’. Toch een paar namen uit de tijd van die doorstart: Joke Rijnders en Wies Kreukniet. Ik volgde Jan Bakker op, de toenmalige voorzitter die emigreerde naar Frankrijk. Voor die tijd had ik, evenals verschillende leden van de afdeling, al meegeholpen met de opgraving A27 Voorwoord
06-binnenwerk.indd 321
|
321
02-12-2008 12:58:55
Afb. 3 Vondsten sorteren bij Museum Schokland in 1998.
(Hoge Vaart). Met nieuwe moed en een aangevuld ledenbestand gingen we verder. Taken binnen het bestuur werden verdeeld, zodat de lasten op meerdere schouders rustten. Zoals men van ons verwachtte, groeven we, legden bloot, documenteerden, voerden veldverkenningen uit en verleenden assistentie. In soppende modder en op gortdroge kluiten. Wespen vielen ons aan in de zomer en in de winter was het niet eenvoudig kleine vondsten op te rapen en hun ligging te noteren vanwege de koude handen. We gingen verder met waar we waren gebleven. Cursussen en lezingen verschenen weer op het programma. Enkele belangrijke opgravingen waar we, onder andere, ook aan meegewerkt hebben zijn J97 bij Emmeloord en de opgravingen bij Swifterbant van de afgelopen vier jaren. Terugkijkend op die dertig jaar hebben we naar mijn mening veel tot stand gebracht. In de beginjaren - het moet worden genoemd - was het aftasten. Wat konden we? Wat mochten we? Wij moesten de professionele archeologie bewijzen dat we méér in huis hadden dan het hanteren van een schop alleen. Daarvoor moest hard worden gewerkt. Vertrouwen moet je tenslotte verwerven (afb. 3). In de tweede helft van de jaren negentig lachte het geluk ons ook wat toe. De Pro-
322
|
vincie Flevoland verleende ons steun, waardoor we weer veldcursussen konden volgen. Met name de recente Swifterbantopgravingen hebben, net als in 1978 en volgende jaren, onze kennis verdiept. Dat verdiepen gaat nog steeds door, niet in het minst doordat we goede contacten onderhouden met de Rijksuniversiteit van Groningen, die de opgravingen leidt. In de tweede plaats danken we veel aan verenigingsleden die door hun interesse en vooropleiding veel voor ons hebben betekend en nog steeds betekenen. In de derde plaats hebben we ‘beroeps’ in ons midden. Hierbij durf ik het aan één persoon voor het voetlicht te halen: de archeologisch medewerker van het Nieuw Land Erfgoedcentrum, Dick Velthuizen. Aan laatstgenoemd instituut danken we sinds 2005 ook onze verenigingsruimte en tal van faciliteiten. Voordien hadden we gastvrijheid genoten van de Gemeente Noordoostpolder op de bovenverdieping van de pastorie op museum Schokland. Door de groei die we doormaakten, moesten we toentertijd een ander onderkomen zoeken. En in de laatste plaats - overigens niet in volgorde van belangrijkheid - weet ik mij als voorzitter omringd door bekwame medebestuursleden, onder wie de taken verdeeld zijn om zodoende de lasten wat te verlichten. Wij, van onze kant, timmeren als afdeling ook aan de weg door allerlei promotieactiviteiten te ontwikkelen. Voorbeeld: een open dag trekt al gauw 300 bezoekers! Rest mij nog een toekomstverwachting uit te spreken. Ik vertrouw erop dat onze goede relaties met de instituten die ik heb genoemd, overeind blijven. Daaraan zal door ons gewerkt moeten worden. En niet alleen door enkele tientallen actieve leden, maar ook door als afdeling met zo’n vijftig leden actief achter het beleid van het bestuur te staan. Jan Boes, Voorzitter AWN Flevoland Normandieplein 6 8303 HA Emmeloord
Voorwoord
06-binnenwerk.indd 322
02-12-2008 12:58:55
Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord Everhard Bulten
Inleiding Lang voordat het IJsselmeer of zelfs de Zuiderzee ontstonden, kende Flevoland een landschap waarin de IJssel, de Vecht en meer naar het westen de Eem de hoofdelementen vormden. Naarmate de zeespiegel steeg en het gebied steeds meer vernatte,
ontstonden uiteindelijk grote veengebieden met daarin meren die onderling verbonden waren door kleinere riviertjes. Tijdens deze landschappelijke ontwikkeling waarin dynamische perioden afgewisseld werden met meer statische perioden, zijn allerlei sedimenten afgezet. Naast klei in
Afb. 1 Locatie van het onderzoek.
Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord
06-binnenwerk.indd 323
|
323
02-12-2008 12:58:57
de komgebieden en meer zandige afzettingen op de oeverwallen ontstonden ook grote veenpakketten. Na de inpoldering is het gebied ontwaterd, waardoor de bodem begon in te klinken. Steviger sedimenten zoals zand klinken minder in dan bijvoorbeeld de veenkussens, en dat wordt weerspiegeld in het golvende karakter van de wegen in Flevoland. In de rijksweg A6 ter hoogte van de Hannie Schaftweg bij Emmeloord zit een dip in de weg, die het gevolg is van een geultje dat in de Prehistorie bijzonder interessant was voor de toenmalige bewoners. Ongeveer 3300 voor Chr., in het MiddenNeolithicum, besluit men om het geultje af te dammen met een constructie die tot doel had om vis te vangen, een zogenaamde visweer. Behalve de visweren gebruikte men fuiken, vishaken en mogelijk ook harpoenen om de vissen op de kant te krijgen. Visvangst is zo oud als de mensheid en in die zin lijkt de aanwezigheid van visweren en fuiken in de Noordoostpolder ook niet zo bijzonder. Wat deze locatie echter zeer uitzonderlijk
maakt, is dat men tot ver in de MiddenBronstijd, over een periode van ongeveer 1800 jaar, met onderbrekingen, telkens terugkeert om er te vissen. Tussen 1999 en 2001 is deze vindplaats, op kavel J97 (afb. 1), onderzocht door archeologen van het Archeologisch Diensten Centrum, de provincie Flevoland en leden van de AWN-afdeling Flevoland. De gemeente Noordoostpolder was opdrachtgever van dit project en heeft een groot deel van de kosten voor haar rekening genomen. Verder zijn er bijdragen geweest van de provincie Flevoland en ook vanuit het rijk is een aanzienlijke subsidie verstrekt om het onderzoek mogelijk te maken. Dit artikel is gebaseerd op ADC-rapport 140 en had niet geschreven kunnen worden zonder de bijdragen van vele specialisten.1 Alle afbeeldingen zijn uit het rapport overgenomen. Ontdekking Al in 1950, enkele jaren na de inpoldering van de Noordoostpolder, werden bij het uitgraven van een kavelsloot tussen de
N N N N N N
0
324
|
Emmeloord Paleogeografische reconstructie van het landschap in de noordoostpolder 1900 - 1700 cal BC (naar Gehasse, 1995) Legenda Gemengd Loofbos
Riet
Hoogveen
Open water
Zeggevegetatie
Locatie opgraving
WvZ 13-08-2002
Afb. 2 Paleogeografische reconstructie van het landschap in de Noordoostpolder 1900-1700 voor Chr.
1000m
Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord
06-binnenwerk.indd 324
02-12-2008 12:58:58
522140
kavels J97 en J98 enkele scherven Wikkeldraadaardewerk gevonden in combinatie met enkele fragmenten vuursteen, huttenleem, bot en een fragment van een hazelnoot. Op basis daarvan is dit complex gedateerd in de Vroege Bronstijd. In de jaren tachtig werd de locatie opnieuw onderzocht door het Instituut voor Praeen Protohistorie van de Universiteit van Amsterdam. Bij dat onderzoek werden ook resten uit Midden- en Laat-Neolithicum gevonden, zoals Swifterbant- en Klokbekeraardewerk. De resten werden gevonden op de flanken van een oeverwal die was opgebouwd uit Unio- en Cardiumafzettingen (voorheen Calais en Duinkerke). De belangrijkste conclusie was dat de oeverwal zwaar geërodeerd was en dat geen van de vondsten in situ was aangetroffen. De vindplaats had volgens de onderzoekers geen enkele archeologische waarde meer. Eind jaren negentig vatte de gemeente Noordoostpolder het plan op om op deze locatie een bedrijvenpark in te richten. Dit was voor de toenmalige provinciaal arche-
Weer 1
oloog van Flevoland, A.A. Kerkhoven, aanleiding om de locatie nog eens uitgebreider te laten onderzoeken. De eerste resultaten leken de conclusies van het eerdere onderzoek te bevestigen, namelijk dat het om een totaal verspoelde vindplaats ging. De ontdekking van een 35 meter lange palenrij bestaande uit veelal paarsgewijs geplaatste staanders zorgde er echter voor dat die interpretatie moest worden losgelaten. De vondst van een vrijwel volledig verslagen visfuik maakte duidelijk dat de palenrij de resten vormde van een visweer. Enkele 14C-monsters van een van de palen leverde een datering op rond 2100 voor Chr. (GrN-25464 (3680 ± 25 BP) en GrN-23327 (3700 ± 25 BP)). Tijdens het onderzoek dat vervolgens plaatshad in de zomer van 2000 en de daaropvolgende winter, werden de resten van in totaal tenminste 10 visweren en 44 fuiken of fragmenten daarvan vrijgelegd. Landschapsreconstructie In zijn studie van het prehistorische landschap rondom kavel J97 heeft W.K. van
Afb. 3 Overzicht van de visweren.
Campagne 2000
Weer 2 Weer 3 Weer 4
Weer 8
Weer 10, Weer 11?
Weer 9
522100
522120
Weer 5
Weer 7
Weer 6
N N
Campagne 2001 0
25m 179220
179240
179260
179280
179300
AB 25-07-2002
Emmeloord Overzicht van de weren
Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord
06-binnenwerk.indd 325
|
325
02-12-2008 12:59:04
Afb. 4 Halspotbeker.
326
|
Zijverden zich onder andere gebaseerd op de publicaties van Wiggers en GotjĂŠ.2 In het Laat-Pleistoceen vormden de Vecht en de IJssel een vlechtende riviervlakte op kavel J97. De geul die wordt aangegeven door Wiggers en GotjĂŠ is tijdens het onderzoek niet aangetroffen. Wel bevinden de pleistocene afzettingen zich relatief diep ten opzichte van NAP (-8,30 m NAP). Mogelijk bevindt de door Wiggers
aangegeven geul zich elders op het terrein. In deze periode werden ook rivierduinen gevormd. Deze afzettingen zijn evenmin aanwezig op kavel J97. In de daaropvolgende periode sneden de Vecht en de IJssel zich diep in het pleistocene oppervlak. Vanaf circa 5740 - 5530 voor Chr. werd een laagveenvegetatie gevormd op het pleistocene oppervlak. Als gevolg van de relatief snelle zeespiegelstijging kon de zee tot diep in centraal Nederland doordringen. Onder invloed van de stuwing in het mondingsgebied van de Vecht en de IJssel werden in het veengebied na circa 4330 - 4030 voor Chr. kreken gevormd. Kreken die op een dergelijke manier worden gevormd, worden ook wel aangeduid als perimariene crevasses.3 Zowel de Unio I- als de Unio II-afzettingen die op vindplaats J97 zijn aangetroffen, zijn in een dergelijk milieu afgezet. Vanaf circa 3770 - 3500 voor Chr. begon het verlandingsproces van de kreek en verzoette het milieu. De oudste menselijke activiteiten in het gebied beginnen vrijwel direct daarna en zijn gedateerd op 3640 - 3360 voor Chr. Vanaf circa 3370 - 3000 voor Chr. nam de directe invloed van de zee af en hernieuwde de veenvorming zich. De kreek op J97 fungeerde als een veenontwateringsgeul. In deze geul werden naast het sediment dat door de IJssel en de Vecht werd aangevoerd (voornamelijk silt) de afbraakproducten van het veengebied afgezet. In deze periode nam de voedselrijkdom van het water sterk af ten opzichte van de voorgaande periode. De visgemeenschap was in deze periode dan ook zeker anders samengesteld dan in de voorgaande periode. In de daaropvolgende periode breidden de mariene afzettingen zich weer uit in het gebied ten koste van het veen (zie afb. 2). Er ontstonden enkele meren die onderling met elkaar waren verbonden. De kreek waaraan de vindplaats in deze periode gelegen was, vormde de verbinding tussen twee meren. De periode waarin deze afzettingen zijn gevormd, is relatief kort en wordt gedateerd tussen 2000 en 1910 voor Chr. In deze periode veranderde het milieu van een open naar een gesloten brakwatersysteem. Gedurende
Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord
06-binnenwerk.indd 326
02-12-2008 12:59:06
de gehele periode hebben mensen het terrein geëxploiteerd. Tijdens de opgraving is een zandpakket aangetroffen. Dit zand maakt deel uit van het Nagelezand, zoals beschreven door Wiggers. Het zand bestaat uit hergesedimenteerd dek- en rivierzand en bevat kleipebbles en archeologica. Voor de verplaatsing van dergelijk materiaal zijn hoogenergetische omstandigheden noodzakelijk. Deze omstandigheden kunnen uitsluitend optreden als in de meren een verschil in waterpeil heeft bestaan. Dit kan het gevolg zijn van een tijdelijke afsluiting van de doorgang met bijvoorbeeld drijfhout, een beverdam, etc. Tijdens een opgravingcampagne van de provincie in samenwerking met de AWN werd een dergelijk sediment aangetroffen dat gelegen was op de kreekafzettingen. In dit sediment werd aardewerk aangetroffen dat wordt gedateerd in de Midden-Bronstijd. Vermoedelijk hebben verschillende meerdoorbraken plaatsgevonden waarbij hersedimentatie van archeologische resten is opgetreden. In de daaropvolgende periode sloot het zeegat bij Bergen zich,
waardoor de afvoer van de IJssel en de Vecht stagneerde. Dit leidde tot de vorming van meren ten koste van het veengebied. Ter plaatse van de vindplaats is in deze periode een meer gevormd. In dit meer zijn gyttja’s4 gevormd.
Afb. 5 Visweer 4 met vlechtwerkschermen.
Visweren en fuiken Het gebruik van visweren is een oude maar nog altijd toegepaste vistechniek. Deze methode is erop gericht om door middel van het opwerpen van een barrière in het water een grote hoeveelheid vis te vergaren om die vervolgens relatief makkelijk te kunnen verzamelen. Dit is een zogenaamde ‘passieve’ vistechniek in tegenstelling tot het gebruik van bijvoorbeeld vishaken of harpoenen die tot de actieve vormen van visvangst behoren.5 Visweren worden in vele soorten en maten aangetroffen over de hele wereld. In Noord-Amerika, waar ze tot in de 19e eeuw nog door de inheemse bevolking gebruikt werden, zijn grote weren bekend die uit vele (tien)duizenden palen bestaan. Daar waar voorradig, zijn ook vaak stenen gebruikt om visweren te bouwen. Ook Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord
06-binnenwerk.indd 327
|
327
02-12-2008 12:59:07
Afb. 6 Onderzoek aan visweer 9.
328
|
aan de randen van meren en rivieren zijn weren terug gevonden. Hier gaat het vaak om ingenieuze constructies die de vissen in grote vangkamers leiden waaruit ze niet kunnen ontsnappen. Deze techniek wordt wel toegepast langs de oevers van grote meren. Weren worden echter niet alleen in rivieren en meren gebruikt. Op diverse plaatsten in de wereld zijn weren teruggevonden langs de kust. Deze waren gebouwd in de vorm van een V of een grote boog in het deel dat bij eb droog zou vallen. Vissen worden op die manier achter het scherm gevangen. Fraaie prehistorische exemplaren zijn bijvoorbeeld teruggevonden bij Mont Saint-Michel in Frankrijk. Ook heden ten dage worden visweren nog altijd toegepast om vis te vangen. De weren zoals deze op J97 zijn gevonden, zijn ook bekend uit de etnografie. Deze houten weren bestaan veelal uit een groot aantal schermen, die bestaan uit bijeen gevlochten dunne, aangepunte takken. Deze schermen worden naast elkaar in het water geplaatst, indien nodig versterkt met extra palen aan weerszijden van de schermen. In plaats van houten
schermen worden ook wel schermen gemaakt van bijvoorbeeld rietbundels. De meeste weren van J97 zijn van een eenvoudig type. Het gaat daarbij om rijen dubbelgestelde palen met in een aantal gevallen gevlochten schermen of bundels takken of riet daartussen. Slechts één weer heeft een V-vorm, en maar één heeft iets wat op meerdere vangkamers zou kunnen wijzen. De visweren van Emmeloord Op kavel J97 zijn in totaal tien of elf visweren aangetroffen (afb. 3). De discussie of het om tien dan wel elf visweren gaat, betreft de meest oostelijke visweer (nr 10/11) waarvan de dateringen uiteenlopen van Midden- tot Laat-Neolithicum. Eén datering levert als resultaat Midden-Neolithicum (3340 - 3030 voor Chr.); een andere Laat-Neolithicum (2330 - 2200 voor Chr.). Opmerkelijk bij deze weer is de aanwezigheid van een paal door een omgekeerde halspotbeker zonder bodem (afb. 4). Het is onduidelijk of deze weer opnieuw in gebruik is genomen, of dat men in het Laat-Neolithicum toevallig op dezelfde locatie een nieuwe weer heeft gebouwd.
Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord
06-binnenwerk.indd 328
02-12-2008 12:59:09
De visweren 7 en 8 hebben eveneens hun oorsprong in het Midden-Neolithicum met dateringen tussen circa 3350 en 3000 voor Chr. Visweer 8 is de enige V-vormige constructie. Tussen de staanders zijn verscheidene takkenbossen aangetroffen, waarvan vermoed wordt dat deze een rol hebben gespeeld bij de afdichting van de weer. Voor beide visweren geldt dat ze voornamelijk uit elzenhout zijn opgebouwd. De visweren 4 en 6 dateren uit het LaatNeolithicum. Een eikenhouten paal van visweer 4 kon zelfs dendrochronologisch gedateerd worden in 2032 voor Chr. De weren 4 en 6 zijn vergelijkbaar in die zin dat het rechte constructies zijn met vertakkingen op de zuidelijke oeverzone. Beide bestaan uit een grote hoeveelheid palen en bij beide weren zijn resten van gevlochten schermen aangetroffen; bij visweer 4 was dit zelfs 23 m lang en tot een hoogte van ruim 1 m bewaard gebleven (afb. 5). Het lijkt er op dat beide weren langdurig in gebruik zijn geweest en veelvuldig gerepareerd en aangevuld. Weren 1, 2, 3 en 5 zijn van hetzelfde type en dateren alle vier in de Midden-Brons-
tijd. Resten van schermen of takkenbossen zijn niet aangetroffen. Dit is wel het geval bij visweer 9, die gedateerd wordt op de overgang van Vroege naar MiddenBronstijd (afb. 6). Tussen de palen van visweer 9 zijn verschillende takken- en rietbundels aangetroffen die gediend hebben om de openingen in de weer af te sluiten. Samenvattend blijkt dat er een hiaat zit tussen de midden-neolithische Swifterbantfuiken en de laat-neolithische Klokbekerfuiken. Dit hiaat is ook geconstateerd in het gevonden aardewerk waar Standvoetbekeraardewerk vrijwel ontbreekt.
Afb. 7 Vrijleggen van een visfuik.
De fuiken van Emmeloord In totaal zijn 44 fuiken of delen daarvan gevonden (afb. 7). De gunstige conserveringsomstandigheden ter plaatse hebben ervoor gezorgd dat de organische vondsten goed bewaard gebleven zijn. De materialen waarvan de fuiken gemaakt zijn, zoals het hout van de hoepels, de twijgen van de fuik zelf en zelfs het touw waarmee de fuik bijeen geknoopt is, zijn dan ook in goede conditie. Sommige fuiken Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord |
06-binnenwerk.indd 329
329
02-12-2008 12:59:09
Afb. 8 Visfuik met inkeling.
330
|
zijn zelfs volledig intact in hun oorspronkelijke vorm teruggevonden. Dit wijst erop dat ze in een korte tijd in het sediment zijn terechtgekomen. De meeste fuiken zijn uiteengeslagen op de bodem van de kreek terechtgekomen; soms restten slechts fragmenten. Een fuik bestaat uit twee onderdelen: de vangkamer en de inkeling (afb. 8). De vangkamer is het grootste onderdeel en vormt de buitenkant van de fuik. Deze kan ruim twee meter lang zijn met een diameter van 50 cm. De gebruikte twijgen kunnen wel twee meter lang zijn. De twijgen hebben een diameter van ongeveer 10 mm. Het aantal twijgen neemt af naar de punt toe, evenals de diameter van de twijgen en de afstand tussen de twijgen onderling. Wilg en hazelaar zijn het meest gebruikt, maar soms komt ook ander hout voor. Dit geldt vooral voor de hoepels die vaak van eik zijn gemaakt. De verschillende onderdelen werden met touw, gemaakt van getwijnde bast, aan elkaar geknoopt. De twijgen zijn ingeklemd tussen twee touwen. Na iedere twijg werden de tou-
wen een halve slag gedraaid en werd de volgende twijg geplaatst. Deze techniek wordt ook wel aangeduid met ‘Zwirnbindung’ (afb. 9). De afstand tussen de touwen bedraagt circa 10 tot 15 cm. Soms zijn diagonaal over de fuik ook nog touwen aangebracht ter versteviging. Er zijn rechthoekige en visvormige fuiken. Het verschil tussen beide vormen betreft het middelste deel van de fuik. Beide typen hebben een iets naar buitenstaande opening, maar bij de rechthoekige fuiken lopen de wanden van de vangkamer vervolgens min of meer parallel. Bij de visvormige fuiken heeft de vangkamer een bolle vorm. Het resultaat lijkt op een vis. Opmerkelijk is dat de rechthoekige fuiken altijd langer zijn dan de visvormige (respectievelijk 180 tot 200 cm en 120 tot 150 cm). Verder is duidelijk dat de rechthoekige fuiken ouder zijn (Swifterbant) dan de visvormige (Klokbeker). Of er een functioneel verschil is, is niet duidelijk. Verder is opmerkelijk dat er geen enkele fuik in de Bronstijd is gedateerd, blijkbaar veranderde de visstrategie.
Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord
06-binnenwerk.indd 330
02-12-2008 12:59:10
Iedere fuik is voorzien van een inkeling. Dit is de ingang van de fuik en voorkomt dat de vis weer naar buiten kan. Dit is een onderdeel dat typisch is voor visserij in stilstaand of langzaam stromend water. De inkelingen hebben een lengte van circa 40 cm en zijn trechtervormig. De opening heeft een diameter van ongeveer 30 cm. De andere kant is ‘rafelig’, zodat de vis wel naar binnen kon zwemmen, maar niet meer naar buiten. Zowel aan het uiteinde van de fuiken als bij de opening zijn af en toe losse gevlochten touwfragmenten gevonden. Deze hadden als doel de fuik af te binden, maar ook om de fuik te bevestigen aan de visweer. De dateringen van de visfuiken laten eveneens een hiaat zien tussen Swifterbant enerzijds en de Klokbekerperiode anderzijds (afb. 10). Wat daarnaast verbazing wekt, is de afwezigheid van fuiken met een datering in de Bronstijd. De jongste fuiken kunnen met enige moeite nog in de vroege Bronstijd worden geplaatst, maar waarschijnlijker is een vroegere datering in de Klokbekerperiode. Er zijn verschillende verklaringen voor dit gegeven. De eerste en meest voor de hand liggende is, dat er verkeerd is bemonsterd. Dit is echter vrijwel uitgesloten, omdat de geologische lagen die geassocieerd zijn met de Bronstijd geen fuiken bevatten. De tweede verklaring is dat men in de Bronstijd de vis op een andere wijze heeft gevangen, bijvoorbeeld met behulp van harpoenen, vishaken en/of netten. Houtgebruik en milieu Voor de constructie van de weren zal men voornamelijk hout uit de directe omgeving hebben gebruikt. Van Rijn heeft in haar studie van de houtsoorten geconstateerd dat vooral els en berk zijn gekapt. Berkenhout gaat niet lang mee en dat wijst erop dat men niet bijzonder kritisch was in de keuze van de houtsoorten. Het aantal houtsoorten per weer varieert van minimaal vier tot maximaal zeven en dat is wederom een aanwijzing dat men niet kieskeurig was. De diameter van de palen varieert van zes tot tien cm en dat lijkt het
selectiemechanisme te zijn voor de keuze van de palen. Voor het bouwen van een weer zijn geen dikke palen nodig en dunne stammen zijn makkelijker te kappen. Er zijn geen aanwijzingen dat men bewust gebruik maakte van de houtopstanden. Er is niet geconstateerd dat er vaste kapcycli waren voor het kappen van de bomen; de leeftijden van de (meestal jonge) bomen onderling verschillen daarvoor te veel. Het vrij jonge leeftijdsbestand kan te maken hebben met de selectie op vrij kleine diameters van de stammen en zal waarschijnlijk niet de volledige leeftijdsopbouw van de houtopstanden vertegenwoordigen. Maar het feit dat er elke keer opnieuw vrij jong hout aanwezig was, lijkt toch wel een aanwijzing te zijn voor een regelmatig gebruik van de houtopstanden. Ook de gladheid en rechtheid van de palen, evenals de vaak brede jaarringen om de kern heen, zijn aanwijzingen voor de groei uit al
Afb. 9 Zwirnbindung.
Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord
06-binnenwerk.indd 331
|
331
02-12-2008 12:59:11
Afb. 10 Overzicht van dateringen van de fuiken.
bestaande stoven die ontstaan in eerder gekapte arealen. De meeste weren zijn in het vroege voorjaar gebouwd. Voor het vlechten van de fuiken zijn vooral éénjarige tenen van hazelaar en één- of tweejarige tenen van wilg gebruikt. Dat is een aanwijzing dat daar wel een bewuste oogststrategie aan ten grondslag ligt. Het seizoen waarin het materiaal voor het vlechtwerk gesneden is, blijkt vooral in de winterperiode te liggen. Heden ten dage worden wilgentenen nog steeds in de winter geoogst. Het overgebleven wortelstelsel, de zogenaamde stoof, blijft in betere conditie wanneer het hout gekapt wordt in de winter, want dan zijn de sapstromen in het hout het minst actief. De ongeschilde tenen worden enkele weken onder water bewaard om ze soepel te maken. De verwerking kan dus binnen één tot drie weken na de oogst plaatsvinden. Als het gebruikte hout zo dicht mogelijk bij de plaats van aanleg van de weren is
332
|
gekapt, dan wijst het grote aandeel van els door alle perioden heen op de aanwezigheid van laagveen-broekbossen in de nabijheid van de geul waarin de visweren en fuiken zijn gevonden. Gezien het lage aandeel van een oeverwalvegetatie en het grote aandeel van de achter de oeverwal gelegen broekbossen, lijkt het er op dat op deze plaats de oeverwalvegetatie niet sterk ontwikkeld was. Het wilgenstruweel langs de rivier bestond waarschijnlijk voornamelijk uit schietwilg en kraakwilg. Deze horen van nature thuis in het winterbed van rivieren en kunnen overstromingen zelfs in het groeiseizoen goed verdragen. De grauwe wilg komt vooral voor in de moerasbossen. Schietwilg en kraakwilg zijn de soorten die vooral gebruikt worden voor wilgengrienden. De loten hiervan groeien in hun eerste jaren snel naar het licht toe en pas na twee of drie jaar in de dikte. Daardoor vormen ze lange dunne loten die geschikt zijn om mee te vlechten. Grauwe wilg doet dit niet. Waarschijnlijk zijn dus met
Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord
06-binnenwerk.indd 332
02-12-2008 12:59:12
name schiet- en kraakwilg gebruikt voor het vlechtwerk van de fuiken. De hazelaar, een tweede soort die veel voor het maken van fuiken is gebruikt, groeit op licht minerale, min of meer vochtige bodem die vaak kalkhoudend of in ieder geval weinig zuur is. Hij kan deel uitmaken van een ooibosvegetatie. De hazelaar verdraagt evenals de wilg heel goed een regelmatig snijden van zijn loten. Vissoorten Gehasse heeft in haar proefschrift het zoölogisch materiaal van diverse vindplaatsen in de Noordoostpolder beschreven, waaronder ook van kavel J97.6 Het bot dat zij van J97 heeft bekeken, is verzameld tijdens de onderzoeken van het IPP in de jaren tachtig, en bevatte relatief vrij veel visresten. Zij concludeert daaruit dat J97 mogelijk een tijdelijk kampement is geweest dat vooral gericht was op visvangst. De aangetroffen soorten zijn: paling, snoek, dunlipharder, baars, meerval, cypriniden en platvissen. Andere vindplaatsen in de omgeving zoals P14 en J78 laten een vergelijkbaar beeld zien. Volgens Gehasse is de wijze waarop vissen gevangen kunnen worden, bepaald en beperkt door hun gedrag. Zij onderscheidt de volgende technieken: – Netten en weersystemen voor de in scholen levende harder, cypriniden, meerval en baars. – Geaasde lijnen met haken of visstaafjes (slikhaken) voor bot, paling, snoek, cypriniden, meerval en baars. Selectie op soort is mogelijk door aaskeuze en selectie op grootte door variatie in de afmeting van de haak of slikhaak – Fuiken voor paling, baars en cypriniden. Selectie op grootte speelt hierbij een geringe rol. – Speren of harpoenen of vorken, manden of schepnetten en handen of voeten voor alle gevonden soorten met uitzondering van harder. De trefkans neemt toe naarmate de soorten of exemplaren groter zijn. Vrijwel alle bovengenoemde vistechnieken zouden op J97 kunnen zijn uitgevoerd.
Overige vondsten Het vondstmateriaal van kavel J97 komt voornamelijk uit verspoelde context en is over het algemeen niet systematisch verzameld; de prioriteit lag bij de weren en fuiken zelf. Dat is ook de reden dat er tijdens de uitwerking minder aandacht aan is geschonken. De analyse van het materiaal heeft echter enkele opmerkelijke zaken aan het licht gebracht. Zo is het bijvoorbeeld opvallend dat behalve visbotten ook veel zoogdier- en vogelbotten zijn gevonden hetgeen er op wijst dat men naast visserij ook andere activiteiten op deze locatie uitvoerde. Het gaat te ver om in het kader van dit artikel al te diep in te gaan op de verschillende andere materiaalcategorieën, maar enkele bijzonderheden worden toch even genoemd. Het aardewerk beslaat een brede tijdspanne en bevat zowel Swifterbant-, Trechterbeker-, Standvoetbeker-, Klokbeker-, Wikkeldraad- en Hilversumscherven. Trechterbeker en Standvoetbeker ontbreken vrijwel volledig. Dat sluit goed aan bij het geconstateerde hiaat in de dateringen van de weren en fuiken. Voor een nadere beschrijving verwijs ik naar de bijdrage van S. Bloo elders in deze uitgave.
Afb. 11 Geweibijl.
Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord |
06-binnenwerk.indd 333
333
02-12-2008 12:59:12
Afb. 12 Vishaak van gewei.
334
|
Het vuursteenmateriaal is volgens Verneau representatief voor de aanwezige perioden. Het overgrote deel van het vuursteen bestaat uit bewerkingsafval (97%); werktuigen komen beperkt voor (3%). Geretoucheerde stukken en stukken met direct herkenbare gebruikssporen zijn als dusdanig geclassificeerd. Voor de productie van de werktuigen lijken geen specifieke uitgangsvormen te zijn geselecteerd, althans voor zover kon worden nagegaan. De verhouding tussen afval en werktuigen is niet ongebruikelijk voor terreinen waar gedurende langere tijd, al dan niet bij herhaling bewoning heeft plaatsgevonden. De grote hoeveelheid afval wijst er in ieder geval op dat vuursteenbewerking een structurele activiteit op deze locatie is geweest. Opmerkelijk is de vondst van een complete Scandinavische dolk van het type Bloemers Ib (afb. zie de rubriek Mijn mooiste vondst, verderop in dit nummer). De afmetingen zijn 154 x 43 x 11 mm (lengte, breedte, dikte). De dolk is vermoedelijk geslagen uit Helgolandvuur-
steen (bruingrijze variant). De randen aan de onderste helft van de dolk zijn iets afgerond (afgeschuurd), vermoedelijk voor de schachting. Dergelijke dolken worden in Nederland vooral geassocieerd met de Klokbeker-/Potbeker-/Wikkeldraadcultuur.7 Opvallend is dat de dolk compleet is. Voor zover bekend is het voor het eerst dat een dergelijk fraai exemplaar in een opgravingscontext is aangetroffen. Het toeval wil echter dat deze vondst op het stort tijdens ĂŠĂŠn van de opgravingscampagnes is gevonden. Het is niet uitgesloten dat het hier een enkelvoudige, cultische depositie betreft. Hoewel er niet systematisch is verzameld, heeft het onderzoek in totaal ongeveer 175 kg steen opgeleverd. E. Kars heeft vooral maal-, klop- en slijpstenen aangetroffen. Een deel van de stenen zou ook gebruikt kunnen zijn voor het verzwaren van de fuiken. Opmerkelijk is de vondst van twee nagenoeg complete bijlen, die typochronologisch gedateerd kunnen worden. De ene is van doleriet, de andere bestaat uit een fijnkorrelige biotietgra-
Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord
06-binnenwerk.indd 334
02-12-2008 12:59:13
niet. Zelden komen complete en dateerbare bijlen op een nederzetting voor, maar vaak wel gefragmenteerde stukken van bijlen die moeilijk typologisch zijn in te delen, omdat het vaak ‘werkbijlen’ betreft die niet zoveel veranderen met de tijd.8 In dit geval betreft het twee FelsOval-bijlen die in het algemeen in het Vroeg-Neolithicum worden gedateerd, maar het mag niet geheel worden uitgesloten dat zij ook later voorkomen.9 Behalve een grote groep priemen, die vrijwel allemaal gemaakt zijn van metapoden van edelhert (determinaties A.A. Kerkhoven), is ook een aantal geweihamers en/of -bijlen gevonden (afb. 11). Voorwerpen die zeker een directe relatie met visvangst hebben, zijn vijf vishaken. Vier daarvan zijn bijzonder fors uitgevallen en zijn gemaakt van gewei (afb. 12). Dergelijke grote exemplaren kunnen volgens Lekholm en Brinkhuizen gebruikt zijn voor het vissen op zee.10 Dat lijkt hier echter niet waarschijnlijk. Een andere mogelijkheid is geopperd door Brinkhuizen, die beschrijft dat een grote haak aan een stok wordt bevestigd waarmee men actief grotere vissen vangt, die bijvoorbeeld in een visweer gevangen zijn. Volgens Lekholm zijn dergelijke grote haken gebruikt om zonder aas, actief te vissen. Daarbij zouden de haken aan lijnen kunnen worden bevestigd of aan een stok geschacht kunnen zijn. De vijfde vishaak is bijzonder fijn en delicaat uitgevoerd, en is nog geen vier cm hoog (afb. 13). Vergelijkbare exemplaren zijn gevonden op Molenaarsgraaf in graf II.11 De visweren en fuiken van Emmeloord in context In essentie is het vangen van vis vergelijkbaar met jacht en het verzamelen van vruchten en noten. Het is opvallend te zien dat veel vistechnieken al in de verre prehistorie waren uitgekristalliseerd en tot op heden nog steeds in gebruik zijn. Zo is er in 1913 in de Baltische Staten een visnet gevonden met een lengte van bijna 30 meter en anderhalve meter hoogte. Het net was gemaakt van getwijnde dennenbast of brandnetel. Netverzwaarders ter grootte van een vuist werden gevon-
den naast drijvers. De drijvers waren ongeveer 30 cm lang en gemaakt van berkenbast.12 Dit net is gedateerd op 9300 BP (14C-jaren) en geeft aan dat in het Vroeg-Boreaal al gevist werd met complexe visvangstsystemen. Niet alleen is het vangen van vis met netten, weren en fuiken al een zeer oude techniek, maar deze wordt ook wereldwijd toegepast. Uit etnografische, maar ook uit archeologische context zijn vele voorbeelden bekend (afb. 14).13 In dit stuk beperken we ons tot de Nederlandse prehistorische voorbeelden. De eerste fuik is in Nederland gevonden tijdens de opgravingen van Vlaardingen eind jaren vijftig, begin jaren zestig. Deze fuik is helaas slechts summier gepubliceerd. Volgens Glasbergen et al. betreft het een type dat ook in Zuid-Scandinavië bekend is.14 Volgens Boddeke waren er behalve deze fuik ook aanwijzingen dat ter plaatse een V-vormige visweer heeft gelegen.15 De fuik lag in een getijdenkreek waar bij laag water de fuik op eenvoudige wijze kon worden geleegd. In een publicatie van Van Iterson Scholten is een foto geplaatst van de opgravingen, waar een
Afb. 13 Benen vishaak.
Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord
06-binnenwerk.indd 335
|
335
02-12-2008 12:59:14
Afb. 14 Bronstijd petroglyph uit Tanum (Zweden) met vissers.
336
|
rij palen zichtbaar is, die een sterke gelijkenis vertoont met een visweer.16 Andere opmerkelijke resten betreffen fragmenten van netten die qua knooptechniek vergelijkbaar zijn met netten gevonden in onder andere de Bodensee. Misschien wel de beroemdste fuiken van Nederland zijn gevonden bij Bergschenhoek (afb. 15).17 De drie fuiken die daar zijn aangetroffen op ongeveer 8 m – NAP, zijn gedateerd op ongeveer 4300 voor Chr. Het ermee geassocieerde aardewerk is toegeschreven aan de Hazendonk 1 fase. De opgegraven plek is geïnterpreteerd als een tijdelijk kampementje, waar men voornamelijk in de winter gebruik van maakte. Volgens de opgravers was de visserij van ondergeschikt belang. De
hoofdactiviteit betrof het vangen van vogels. De fuiken waren geconstrueerd van rode kornoelje en hadden net als de fuiken van Emmeloord een losse inkeling. De fuik rondom werd geknoopt met een zwirnbindung. Na iedere ronde versprong men naar de volgende rij. Van meer recente datum is de vondst van drie visweren bij Almere op de opgraving ‘Hoge Vaart’.18 Op een oude dekzandrug zijn langs een geul sporen van bewoning uit de Prehistorie gevonden. Hoewel de vindplaats in het stroomgebied van de Eem ligt, zijn er geen directe aanwijzingen dat deze rivier een grote invloed heeft gehad in de directe omgeving van de vindplaats. Op de dekzandrug zijn sporen aangetroffen uit verschillende perio-
Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord
06-binnenwerk.indd 336
02-12-2008 12:59:14
den. De oudste dateren rond 7800 BP (circa 6700 voor Chr.) en zijn daarmee te plaatsen in het Midden-Mesolithicum. De meeste bewoningssporen dateren tussen 6400 en 5700 BP (5300 - 4600 voor Chr.) en rond 5400 BP (4300 voor Chr.) en vormen de overgang tussen LaatMesolithicum en Vroeg-Neolithicum. Deze resten worden voor een belangrijk deel toegeschreven aan de Swifterbantcultuur. Bij het uitgraven van de geul naast de vindplaats, stuitten de onderzoekers op drie visweren die ruimtelijk van elkaar gescheiden lagen.19 In de directe omgeving van de drie visweren werden bovendien de resten van fuiken aangetroffen. De fuiken zijn aangetroffen op een diep-
te tussen zeven en acht meter – NAP in de top van kleiafzettingen die waren afgedekt met een pakket detritus. De vondst omstandigheden zijn hiermee vrijwel identiek aan die van de oudste fuiken van Emmeloord. Evenals in Emmeloord wordt gedacht aan een zoetwater-getijdengeul die aan de rand ligt van een gebied met mariene invloeden. De visweren en fuiken van de Hoge Vaart zijn echter bijna duizend jaar ouder dan de oudste fuiken en weren van Emmeloord. Conclusie Archeologisch onderzoek op het ‘Bedrijvenpark A6’, kavel J97, bij Emmeloord heeft de resten vrijgelegd van tenminste tien verschillende visweren en 44 ver-
Afb. 15 Fuik van Bergschenhoek.
Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord
06-binnenwerk.indd 337
|
337
02-12-2008 12:59:15
schillende fuiken of fragmenten daarvan. De visactiviteiten op deze locatie beslaan een periode van ongeveer 1800 jaar. De vroegste visweren en fuiken zijn te dateren rond 3300 voor Chr. en zijn te koppelen aan de Swifterbantcultuur. De activiteiten eindigen rond 1500 voor Chr. in de Midden-Bronstijd. De visweren zijn gelegen in een geul in het voormalige stroomgebied van de Vecht. De oudste weren en fuiken zijn te plaatsen in de overgang van een dynamische periode waarin Uniokleien zijn afgezet, naar een meer rustige periode die gekenmerkt wordt door afzettingen van detritus. De vindplaats ligt op dat moment aan de rand van een gebied waar de getijden nog merkbaar zijn, hoewel de geul zelf zoet water voerde. De vegetatie op de oeverwallen lijkt niet sterk ontwikkeld te zijn en bestond vermoedelijk uit een wilgenstruweel van vooral schiet- en kraakwilgen. In de komgebieden achter de oeverwal zullen wilgen, elzen en een enkele es gegroeid hebben. In de daarachterliggende zone lijkt een elzenbroekbos ontwikkeld te zijn. In de geul hebben de vissers gevist op paling, snoek, dunlipharder, baars, meerval en zalm. Rond 3000 voor Chr. is de invloed van de zee afgenomen en begint in het achterland een veenpakket tot ontwikkeling te komen. De afwatering van dat veen vindt deels plaats door de geul, en het voedselarme water heeft tot gevolg dat veel vissen verdwijnen. De visserijactiviteiten verdwijnen eveneens en gedurende 600 jaar is de locatie verlaten . Rond 2400 voor Chr. herkrijgt de zee haar invloed in het gebied. De getijden worden weer merkbaar en Cardiumkleien worden afgezet op de oorspronkelijke oeverwallen. De milieuomstandigheden zijn sterk overeenkomstig met die uit de Swifterbantfase, maar het gebied lijkt een grotere elzenbroekvegetatie te hebben en er zijn aanwijzingen voor een iets hoger zoutgehalte van het water in de kreek.20 Tot in de Midden-Bronstijd wordt ter plaatse gevist. Opmerkelijk is dat bij de jongste visweren die dateren in de Bronstijd, geen fuiken zijn gevonden. Blijkbaar werden de vissen op een andere
338
|
wijze gevangen, bijvoorbeeld door middel van vishaken, netten en/of harpoenen. In de loop van de Bronstijd vernatte de omgeving zodanig dat ter plaatse meren gevormd werden en de locatie verdronk. Vlak daarvoor bestonden er verschillende meren. Niveauverschillen tussen de meren, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van beverdammen, leidden uiteindelijk tot grote overstromingen die de oeverwallen op kavel J97 zwaar erodeerden. De bewoningsresten van bijna 1800 jaar menselijke aanwezigheid werden gezamenlijk afgezet in een pakket van nog geen 15 cm dikte. Dit betekende waarschijnlijk het einde van de activiteiten ter plaatse. De grote hoeveelheden nederzettingsresten die zijn aangetroffen op Kavel J97, doen vermoeden dat er een permanente nederzetting gelegen heeft waar men ook andere activiteiten uitvoerde dan visserij. Zo wijzen de relatief grote aantallen runder- en vogelbotten bijvoorbeeld op veeweiderij en jacht. De aanwezigheid van maalstenen wijst op de verwerking van granen. Door de erosie is helaas de top van de oeverwal verdwenen zodat resten van behuizing niet zijn teruggevonden. De conclusie dat men ter plaatse permanent heeft gewoond, is daardoor niet meer te bewijzen. Het lijkt zeer waarschijnlijk dat de opbrengst van de visweren groter is geweest dan de behoefte van de lokale bewoners. Hoe de vangst is gedistribueerd, is niet duidelijk. De bouw en de exploitatie van de visweren vereist een hoge mate van samenwerking waarbij meerdere huishoudens betrokken zijn geweest. Wat de sociale rol van deze constructies binnen de samenlevingen is geweest is een vraag die nog niet beantwoord is.
Gemeente Den Haag Dienst Stadsbeheer Afdeling Archeologie Postbus 12651 2500 DP Den Haag
Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord
06-binnenwerk.indd 338
02-12-2008 12:59:15
Noten 1 Bulten et al., 2002. F.J.G. van der Heijden en T. Hamburg hadden samen met de auteur de projectleiding. De betrokken specialisten zijn: S.B.C. Bloo, E.A.K. Kars, W.K. van Zijverden, A.A. Kerkhoven, D.E.P. Velthuizen, S.M.J.P. Verneau, P. van Rijn en W.J. Kuiper. Alle foto’s in dit artikel zijn afkomstig uit deze publicatie. 2 Wiggers 1955; Gotjé 1993. 3 Berendsen 1982. 4 Een gyttja is een organisch sediment bestaande uit dode micro-organismen, plantenresten en waterdieren en hun uitwerpselen. 5 Brinkhuizen 1983. 6 Gehasse 1995. 7 Beuker & Drenth 1999. 8 Kars et al. 1991. 9 Bakker 1979; Beuker et al. 1992. 10 Lekholm 1951; Brinkhuizen 1983. 11 Louwe Kooijmans 1974. 12 Clark 1952; Pedersen 1995. 13 Von Brandt 1984. 14 Glasbergen et al. 1961. 15 Brinkhuizen 1983. 16 Van Iterson Scholten 1977. 17 Louwe Kooijmans 1986; 1987. 18 Hogestijn & Peeters 2001. 19 Hamburg et al. 1997. 20 Kuiper in Bulten et al. 2002. Literatuur Bakker, J.A., 1979. The TRB West Group. Studies in the chronology and geography of the makers of hunebeds and Tiefstich pottery, Amsterdam. Berendsen, H.J.A., 1982. De genese van het landschap in het zuiden van de provincie Utrecht, UGS 25, Utrecht Beuker, J.R., E. Drenth, A.E. Lanting & A.P. Schuddebeurs, 1992. ‘De stenen bijlen en hamerbijlen van het Drents Museum: een onderzoek naar de gebruikte steensoorten’, in Nieuwe Drentse Volksalmanak 109, p. 111-139. Brandt, A. von, 1984. Fish Catching methods of the World, Farnham. Brinkhuizen, D.C., 1983. ‘Some notes on recent and pre- and protohistoric fishing gear from Northwestern Europe’, in Palaeohistoria XXV, Rotterdam. Bulten, E.E.B., F.J.G. van der Heijden en T. Hamburg, 2002. Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord, (ADCrapport 140), Bunschoten. Clark, J.G.D., 1952. Prehistoric Europe, The Economic Basis, Londen. Gehasse, E.F., 1995. Ecologisch-archeologisch onderzoek van het Neolithicum en de Vroege Bronstijd in de Noordoostpolder met de nadruk op vindplaats P14. Dissertatie Universiteit van Amsterdam, Amsterdam. Glasbergen, W., et al., 1961. De Neolithische Nederzettingen te Vlaardingen (ZH), in Glasbergen, W. & W. Groenman – van Waateringe (eds.), In het voetspoor van A.E. van Giffen, Groningen. Gotjé, W., 1993. De Holocene laagveenontwikkeling in de randzone van de Nederlandse kustvlakte (Noordoostpolder), Proefschrift VU, Amsterdam. Hamburg, T., J.W.H. Hogestijn & J.H.M. Peeters, 1997. ‘Drie visvangstsystemen uit het Neolithicum van de vindplaats “Hoge Vaart”, (Prov. Fl./Gem. Almere)’, in Peeters, J.H.M., et al., (eds), Archeologie, no. 8, Eindhoven. Hogestijn, J.W.H. & J.H.M. Peeters (red.) 2001. De mesolitische en vroeg-neolithische vindplaats Hoge Vaart-A27 (Flevoland), Amersfoort, (Rapportages Archeologische Monumentenzorg 79, 20 delen). Iterson Scholten, F.R. van, 1977. ‘Rope and fishing tackle’, in Beek, B.L. van, R.W. Brandt & W. Groenman-van Waateringe (eds), Ex Horreo, Amsterdam. Kars, E.A.K., H. Kars & R.D. McDonnell, 1991. ‘Greenstones axes from eastern central Sweden: a technologicalpetrological approach’, in Archaeometry 34, pp. 213-222. Lekholm, C.G., 1951. ‘A technical study of some Scanian Bone Fish-Hooks’, in Arbman, H. (ed.), Meddelanden Från Lunds Universitets Historiska Museum, Lund, pp.245-265. Louwe Kooijmans, L.P., 1974. The Rhine/Meuse Delta, Four Studies on its Prehistoric Occupation and Holocene Geology, in Analecta Praehistorica Leidensia VII, Leiden. Louwe Kooijmans, L.P., 1986. Sporen in het land, De Nederlandse delta in de prehistorie, Amsterdam. Louwe Kooijmans, L.P., 1987. ‘Neolithic Settlement and Subsistence in the Wetlands of the Rhine/Meuse Delta of the Netherlands’, in Coles, J.M. en A.J. Lawson (eds), European Wetlands in Prehistory, Oxford. Pedersen, L., 1995. ‘7000 years of fishing: stationary fishing structures in the Mesolithic and afterwards’, in Fischer, A., Man and Sea in the Mesolithic, Coastal settlement above and below present sea level, Proceedings of the International Symposium, Kalundborg, Denmark 1993, Oxbow Monograph 53. Oxford. Wiggers, A.J., 1955. De wording van het Noordoostpoldergebied, een onderzoek naar de physisch-geografische gesteldheid van een sedimentair gebied, Van Zee tot Land nr. 14, Zwolle.
Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord0
06-binnenwerk.indd 339
|
339
02-12-2008 12:59:15
Schokland, een archeologisch fenomeen Henk Kloosterman
Een beetje dromerig ligt Schokland tegenwoordig in de Noordoostpolder (afb. 1). Nog altijd is dit oude Zuiderzee-eiland als een langwerpige glooiing in het vlakke polderlandschap te herkennen. Veel passanten zullen het echter niet meer als zodanig herkennen en er ongemerkt aan voorbijgaan, zich niet bewust van de geschiedenis van dit bijzonder stukje Nederland. Daar staan ze overigens niet alleen in. Ook de voormalige eilandbewoners zullen zich niet zo druk hebben gemaakt over hun historie. Zij hadden wel wat anders aan hun hoofd. In de 19e eeuw probeerde de Schokkerbevolking, niet erg succesvol, met visserij een schamel kostje te verdienen. Op het eiland was het armoede troef. Veel Schokkers waren een groot deel van het jaar afhankelijk van de bedeling. En dan was er ook het gevaar van het water. Het laaggelegen eiland overstroomde regelmatig en stormvloeden eisten veel slachtoffers. Door de voortdurende aanvallen van de zee werd het eiland steeds kleiner. De bewoners hadden zich al lang teruggetrokken op enkele woonterpjes, maar ook die bleken niet voldoende bescherming te bieden. Kortom, een uitzichtloze situatie. In 1859 besloot de regering dat de 650 Schokkers hun eiland moesten verlaten om zich te vestigen op de vaste wal. Binnen enkele maanden verlieten ze hun geboortegrond om met name in Kampen en Vollenhove een nieuw bestaan op te bouwen. Het eiland bleef verlaten achter en raakte enigszins in de vergetelheid. Er bleven weliswaar enkele ambtenaren op het eiland wonen om het haventje in bedrijf te houden, maar voor de rest bleef het jarenlang stil op Schokland. Skeletten en archeologica Aan die situatie kwam een einde met de aanleg van de Noordoostpolder. Schokland kwam meer en meer in de belangstelling te staan, ook in archeologische en historische zin. Al voor de drooglegging van de Noordoostpolder in 1942 werd een opgraving op het eiland georganiseerd. In de zomer van 1940 werden op de Zuidpunt van Schokland de restanten van een middeleeuws kerkje blootgelegd. Het opgravingsteam bestond uit een tiental studenten onder leiding van Dr. A. de Froe (afb. 2). Het was deze antropoloog niet zo zeer te doen om de archeologische waarde van de oude kerk, als wel om de beenderen
340
|
die hij er kon vinden. Eeuwenlang was deze plek door de Schokkers in gebruik geweest als begraafplaats. De Froe meende dat de restanten van de vroegere eilandbewoners zich bij uitstek leenden voor een antropologisch onderzoek. Ervan uitgaande dat Schokkers, door hun eeuwenlang isolement, vrij zuivere representanten waren van de middeleeuwse Nederlander kon door bestudering van hun beenderen beter inzicht worden verkregen in de oorspronkelijke bevolking van ons land. De onderzoekers gingen voortvarend te werk. Binnen een maand werd een grote hoeveelheid skeletmateriaal opgegraven, in houten kisten verpakt
Schokland, een archeologisch fenomeen
06-binnenwerk.indd 340
02-12-2008 12:59:16
en naar Amsterdam vervoerd. En vervolgens gebeurde er... niets. Zijn zoektocht naar ‘den oorspronkelijken Nederlander’ heeft De Froe om onduidelijke redenen nooit voltooid. Jarenlang lagen de beenderen te verstoffen in een universiteitskelder. In de jaren negentig van de vorige eeuw begon de Schokkervereniging, bestaande uit nazaten van Schokkers, een actie om hun voorouders op Schokland te herbegraven. In 2003 ging hun wens in vervulling. Circa 150 skeletten werden bijgezet op de plek waar ze ruim 60 jaar daarvoor waren opgegraven. Meer serieus archeologisch onderzoek kwam op gang na de drooglegging van de Noordoostpolder. De nieuwe polder bleek een waar archeologisch paradijs. Op en rond Schokland vonden archeologen een schat aan (middeleeuwse) bewoningsresten. Maar de polderbodem gaf veel meer prijs. Bij het graven van de duizenden kilometers sloten en greppels deden polderarbeiders veel interessante ontdekkingen. De vondsten varieerden van prehistorisch aardewerk en (vuur)
stenen voorwerpen tot complete scheepswrakken, inclusief inventaris. De bodemvondsten werden naar Kampen gebracht en daar bewaard in het voormalige Pesthuis. Die eerste jaren groeide de archeologische verzameling explosief. Het feit dat bij inlevering van een bodemvondst een klein geldbedrag werd uitbetaald, zal daar zeker aan bijgedragen hebben. Het idee ontstond om al deze prachtige archeologica te gaan exposeren in een nieuw op te richten museum. Het initiatief werd ondersteund door de Directie Wieringermeer, de rijksdienst die verantwoordelijk was voor de ontginning van de Noordoostpolder. Al snel viel het oog op het drooggevallen Schokland. Daar stond nog een 19e-eeuws kerkje dat in gebruik was als opslagplaats en paardenstal. Niet een erg passende functie voor zo´n voormalig godshuis. Maar wel een ideale plaats voor een nieuw in te richten museum. De plannen kregen in korte tijd vorm en in 1947 opende Museum Schokland de deuren. Het bleek een blijvertje, want in 2007 vierde het museum zijn 60-jarig bestaan (afb. 4).
Afb. 1 Luchtfoto van het eiland Schokland vanuit het noorden gezien. De voormalige kustlijn is met beplanting gemarkeerd.
Schokland, een archeologisch fenomeen
06-binnenwerk.indd 341
|
341
02-12-2008 12:59:17
Afb. 2 Dr. De Froe met een deel van zijn opgravingsteam op Schokland in 1940.
342
|
Archeologisch onderzoek Ondertussen stond het archeologische onderzoek niet stil. In 1944 werd op Schokland de kerk op de Zuidpunt wederom aan een onderzoek onderworpen. De opgraving stond dit maal onder leiding van de archeoloog P.J.R. Modderman. Hij beklaagde zich over het amateuristische graafwerk van de Amsterdamse antropoloog enkele jaren daarvoor. “Het is jammer dat bij het onderzoek geen rekening is gehouden met de meest elementaire begrippen van de opgravingstechniek”, aldus de jonge archeoloog. Dat weerhield hem er niet van de kerkfundamenten zorgvuldig op te graven en in kaart te brengen (afb. 5). Hij concludeerde dat het kerkje in de 14e eeuw gebouwd moest zijn en in een aantal bouwfasen zijn uiteindelijke vorm had gekregen. Modderman verwerkte zijn archeologisch onderzoek in een proefschrift, waarop hij een jaar later aan de Universiteit van Groningen zou promoveren. Overigens zou Modderman later in de archeologiewereld grote bekendheid verwerven vanwege zijn onderzoek naar de bandkeramische cultuur in Nederland.
In 1946 werd G.D. van der Heide betrokken bij het archeologische onderzoek in de Noordoostpolder. In de loop der jaren passeerden duizenden bodemvondsten zijn handen. Hij was ook één van de initiatiefnemers voor de oprichting van Museum Schokland. In 1951 werd hij benoemd tot hoofd van het oudheidkundig bodemonderzoek in de IJsselmeerpolders. Hiernaast was hij hoofd van Museum Schokland. Onder zijn leiding groeide de museumcollectie in sneltreinvaart. Naast oudheidkundige vondsten was er plaats voor geologie, biologie en scheepsarcheologie. De collecties vormden mede de bakermat van latere instituten als Nieuw Land Erfgoedcentrum en het Nederlands Instituut voor Scheepsarcheologie (NISA), die nu in Lelystad zijn gevestigd. In de jaren vijftig en zestig werden door Van der Heide talloze archeologische opgravingen en onderzoeken in de Noordoostpolder uitgevoerd. Hierbij werden naast (prehistorische) bewoningsresten tientallen scheepswrakken door hem opgegraven en onderzocht. Op Schokland concentreerde het bodemonderzoek
Schokland, een archeologisch fenomeen
06-binnenwerk.indd 342
02-12-2008 12:59:18
Afb. 3 Kerkfundamenten op de Zuidpunt van Schokland in 2007.
zich vooral op de voormalige woonterpjes en bestudering van de verschillende afslagfasen van het eiland. In het oude woonterpje De Zuidert werd een proefsleuf gegraven om meer inzicht te krijgen in de opbouw en de bewoningsgeschiede-
nis van het eiland. Rondom Schokland waren (en zijn) nog veel sporen van middeleeuwse dijkjes te zien. Door bestudering van luchtfoto’s konden ze vrij goed in kaart worden gebracht. Tegelijkertijd werd bij archeologisch veldonderzoek
Afb. 4 Aanzicht museumkerk op Schokland in 2007. Schokland, een archeologisch fenomeen
06-binnenwerk.indd 343
|
343
02-12-2008 12:59:21
rond Schokland veel historisch aardewerk verzameld. Door aardewerksoorten, die kenmerkend waren voor bepaalde perioden, te vergelijken met de luchtfoto’s kon de afslag van Schokland globaal in kaart worden gebracht.
Afb. 5 Opgraving van de kerk op Schokland in 1944. Fundering op zwerfkeien.
344
|
In de jaren zeventig was het in archeologisch opzicht tamelijk stil rondom Schokland. Het bodemonderzoek concentreerde zich in die tijd meer op de nieuwe Flevopolders, waar onder andere de Swifterbantcultuur werd ‘ontdekt’. Overigens was al eerder Swifterbantaardewerk bij
Schokland gevonden, maar niet als apart aardewerktype herkend. Als dit wel het geval geweest zou zijn, hadden we nu misschien wel gesproken van de ‘Schoklandcultuur’. Prehistorie In 1982 kwam het archeologische onderzoek in de Noordoostpolder weer goed op gang. Al vanaf de drooglegging hadden enkele landbouwkavels aan de oostkant van Schokland de belangstelling van archeologen. Hier lag een met zand overstoven keileemopduiking in de ondergrond waar al veel prehistorische vond sten waren gedaan. Van der Heide legde hier in 1957 onder andere een prehistorisch akkertje bloot. Dit gaf aan dat het voor onze voorouders een aantrekkelijke woonplaats moet zijn geweest. Door middel van geologisch en ecologisch-archeologisch onderzoek kon een reconstructie van het prehistorische landschap worden gemaakt, die duidelijk maakte waarom mensen juist hiér gingen wonen. Duizenden jaren geleden lag de zeespiegel een stuk lager dan tegenwoordig. Het hele Zuiderzeegebied was toen nog land. Vanaf circa 4500 voor Chr. was het landschap rond Schokland een laaggelegen veengebied met hier en daar wat moerasbos. Enkele keileemverhogingen en rivierduinen staken boven het vlakke land uit. Op slechts enkele kilometers van elkaar stroomden de rivieren de IJssel en de Overijsselse Vecht richting zee. Vooral de keileemopstuwing aan de oostzijde van het latere Schokland bleek een goede vestigingsplek. Hij lag direct aan de oever van de Vecht en de hogere delen waren geschikt om te wonen en graan te verbouwen. Het vee had er voldoende ruimte om te grazen. In de omgeving kon worden gejaagd op edelherten, elanden, bruine beren, bevers en watervogels. De rivier zorgde voor vers drinkwater en er was vis in overvloed. Op het menu stonden snoek, brasem, meerval, baars en paling. Verder bood de rivier ideale transportmogelijkheden. Door een langzame stijging van de waterspiegel zorgde uitbundige moerasvegetatie er in de loop van de tijd voor dat een dik
Schokland, een archeologisch fenomeen
06-binnenwerk.indd 344
02-12-2008 12:59:22
pakket veen ontstond. Hierdoor raakte de rivier langzamerhand verstopt en groeide dicht. Ongeveer 1500 voor Chr. groeide er een moerasbos en was het land zo drassig geworden dat het vrijwel niet meer begaanbaar was. Met de wetenschap dat deze plek lange tijd bewoond moest zijn geweest, begonnen archeologen van de Universiteit van Amsterdam in 1982 enthousiast aan een serie opgravingscampagnes die tot 1991 zou duren. Het onderzoek begon aanvankelijk kleinschalig, maar groeide al snel uit tot een vrij omvangrijk project. Het vondstmateriaal was overweldigend en spectaculair. Naast veel prehistorisch aardewerk en stenen werktuigen werden ploegsporen, vuurplaatsen, plattegronden van (Swifterbant)boerderijen en zelfs voetafdrukken van de prehistorische mens in de bodem teruggevonden. In 1990 werd een compleet grafveld van de Enkelgrafcultuur opgegraven. Skeletresten van zeker 20 individuen werden geborgen. Ze hadden een ouderdom van circa 4600 jaar. Van één van de skeletten kon een afgietsel worden gemaakt. Dat was nog niet zo eenvoudig aangezien het beendermateriaal uiterst broos en sponzig
was. Het oorspronkelijke skelet is nadien dan ook helaas verloren gegaan. Het afgietsel is nu te zien in Museum Schokland. (afb. 6)
Afb. 6 Afgietsel skelet van de Enkelgrafcultuur in Museum Schokland.
Visweren De laatste grote opgravingen in de buurt van Schokland vonden plaats tussen 1999 en 2001. Op een landbouwkavel enkele kilometers ten noordwesten van het voormalig eiland had Gerrit van der Heide in 1950 al prehistorisch aardewerk gevonden. Een aantal scherven was met zogenaamde wikkeldraadstempels versierd en kon in de Vroege Bronstijd worden gedateerd. In het kader van het ‘IJsselmeerproject’ van de Universiteit van Amsterdam werden in de jaren tachtig diverse karteringen en kleine proefopgravingen in de Noordoostpolder gedaan. Men hoopte hierdoor meer inzicht te krijgen in de bewoningsgeschiedenis, ecologie en het vroegere landschap in de polder. Ook de kavel waar Van der Heide zijn vondsten had gedaan, werd onderzocht. Grondboringen en enkele proefputten leidden tot de onderkenning van de grote archeologische waarde ervan. De geplande bouw van een nieuw bedrijvenpark op Schokland, een archeologisch fenomeen
06-binnenwerk.indd 345
|
345
02-12-2008 12:59:23
Afb. 7 Opgegraven tegel vloertje tijdens verbouwing Museum Schokland in 1997.
deze plek (kavel J97) zou de vindplaats echter onherroepelijk vernietigen. Daarom werd in 1999 begonnen met een reeks opgravingen. De eerste tijd werd het onderzoek uitgevoerd door archeologen van de provincie Flevoland, later nam het Archeologisch Diensten Centrum uit Amersfoort het werk over. Er kwamen duizenden vondsten uit de polderbodem. Naast aardewerk en vuurstenen werktui-
gen werden beenderen, visresten, natuursteen, houtskool en zaden gevonden. De oudste aardewerkscherven behoorden tot de Swifterbantcultuur met een ouderdom van 5500 jaar. Het gros van de voorwerpen was tussen de 4200 en 3800 jaar oud, de overgangsperiode van Late Steentijd naar Vroege Bronstijd. Groot was de verrassing toen eind 1999 restanten van een prehistorische visweer werden bloot-
Afb. 8 Team van de AWN Flevoland tijdens opgravingen in 1999.
346
|
Schokland, een archeologisch fenomeen
06-binnenwerk.indd 346
02-12-2008 12:59:25
gelegd. In Nederland waren die tot dan toe slechts sporadisch bekend.1 Op de plaats van de opgraving stroomde vroeger de Overijsselse Vecht. Het moet toen een gunstige plek zijn geweest om de rivier af te dammen, want in totaal werden wel tien(!) visweren opgegraven. Een unicum voor ons land en voor Europa. Van één visweer was de vlechtwand van ruim een meter hoog vrijwel intact gebleven. De langste bestond uit ruim 120 palen en had een lengte van meer dan 20 meter. De weren bestonden uit een haaks op de oevers van een rivier gedreven rij houten palen. De kapsporen van bijlen waren nog op de palen te zien. Hiertussen vlocht men een scherm van wilgentenen en riet. De ondiepe rivier werd op deze wijze afgesloten. Vissen konden het vlechtscherm niet langer passeren en werden naar een aantal openingen geleid waaraan fuiken hingen. Eenmaal daarin beland was er voor de vis geen ontkomen meer aan. Van die visfuiken werden niet minder dan minimaal 44 exemplaren opgegraven; een uitzonderlijk groot aantal. Ze waren gemaakt van wilgentenen en verkeerden voor een groot deel nog in uitstekende conditie. De vroegste fuiken hadden een ouderdom van circa 5300 jaar, het begin van de Late Steentijd. De jongste dateerden van rond 1800 voor Chr., dus in de Bronstijd. Het is verbazingwekkend dat men over een periode van 1500 jaar steeds weer terugkeerde naar dezelfde locatie om te vissen. Eén van de fuiken is geborgen en geconserveerd en is nu één van de topstukken in Museum Schokland. De hierboven beschreven opgravingen zijn slechts een deel van het uitgebreide archeologisch onderzoek dat in de loop der jaren op en rond Schokland is uitgevoerd (afb. 7). Het geeft wel aan dat Schokland een bijzonder stukje Nederland is. Dat het ook internationaal op waardering mag rekenen, blijkt uit het feit dat het voormalig eiland en zijn omgeving, juist vanwege de archeologische waarde, in
Museum Schokland en de AWN-ers Ik heb dit artikel geschreven op verzoek van de afdeling Flevoland van de AWN. Daarom wil ik toch ook een stukje aan hen wijden. Gedurende de twintig jaar dat ik nu voor Museum Schokland werk heb ik buitengewoon plezierig contact met zowel de afdeling als geheel als met individuele leden. Ze zijn steevast met een informatiestand aanwezig op Schokland op de jaarlijkse Open Monumentendagen en tijdens het museumweekend. Ze kiezen dikwijls het museum als uitvalsbasis voor hun (veld) verkenningen in de polder, hadden jarenlang hun ‘hoofdkwartier’ op Schokland en zijn nooit om een (archeologisch) babbeltje verlegen. Als ik een karakterschets zou moeten geven van de Flevolandse AWN-ers dan schiet mij de term ‘jeugdig enthousiasme’ te binnen. Jeugdig, omdat ze mij doen denken aan de tijd dat ik nog een kind was. Ik ben geboren en getogen op een steenworp afstand van Schokland. Op tienjarige leeftijd fietste ik vrijwel wekelijks naar Schokland. Met een soort gedrevenheid zocht ik daar dan urenlang naar oude scherfjes, pijpenkoppen en andere voorwerpjes. Schoenendozen vol heb ik verzameld. Met gepaste trots toog ik vervolgens naar het museum om daar mijn trofeeën af te geven. Dat je tegen inlevering van je bodemschatten gratis het museum in mocht, zal daar overigens ook wel een rol bij gespeeld hebben. In de loop der jaren is mijn verzameldrift in die zin nogal afgenomen. Hoewel nog even geboeid door geschiedenis en archeologie zie ik bodemvondsten tegenwoordig liever in een vitrinekast. Het verwondert me dan ook altijd weer met welk ongeremd enthousiasme AWN-ers het veld intrekken (afb. 8). Tijdens een opgraving schijnen weer en wind ze niet te deren. Urenlang in de verzengende zon met een troffeltje in de weer of op een koude winterdag in snijdende wind, wroetend in de grond met het water tot aan de knieën. En dan glimmen van trots bij elke kleinigheid die wordt gevonden, alle ontberingen ten spijt. Het zou mijn lol werkelijk niet meer zijn. Ik heb dan ook veel bewondering voor hun engelengeduld en uithoudingsvermogen. De AWN Flevoland zorgt mede voor veel fraaie bodemvondsten die in Museum Schokland worden tentoongesteld. Ik bevind me in de comfortabele positie dat ik uitgebreid van deze archeologica kan genieten. Bij de warme kachel wel te verstaan.
1995 als eerste Nederlandse monument zijn geplaatst op de werelderfgoedlijst van UNESCO. Museum Schokland Middelbuurt 3 8319 AB Schokland 0527-251396 info@schokland.nl www.schokland.nl
Noot 1 Voor een uitvoerige beschrijving van de gevonden visweren zie het artikel van Everhard Bulten elders in dit blad.
Schokland, een archeologisch fenomeen
06-binnenwerk.indd 347
|
347
02-12-2008 12:59:26
Hilversum in de polder Hilversumaardewerk van de vindplaats Emmeloord S.B.C. Bloo
In 1999 heeft het Archeologisch Diensten Centrum (ADC) een vooronderzoek verricht op de vindplaats A6/J97 nabij Emmeloord. Hierbij zijn een rij palen met een fuik en enkele scherven aangetroffen. Daarna is door de provinciaal archeoloog en AWN-afdeling Flevoland op dezelfde locatie verder onderzoek verricht. Eind 2000 en begin 2001 heeft het ADC het onderzoek vervolgd waarbij naast meerdere fuiken ook vondstmateriaal is verzameld. De resultaten van dit onderzoek zijn terug te lezen eerder in deze Westerheem.1 Het aardewerk van deze diverse onderzoeken zal hier nader worden toegelicht en dan met name het Hilversumaardewerk.2 Dit materiaal is bijzonder omdat het de neerslag is van een korte gebruiksperiode in de Midden-Bronstijd.
Afb. 1 Vroeg Hilversum aardewerk versierd met vingertopindrukken op de buik en een pseudo-staf band, geen vondstnummer maar af komstig uit NOP 00 put 15/vlak 5/ spoor 41.
348
|
Het aardewerk van Emmeloord is vooral onderzocht op de relatie tussen typologie en technologie. Er is een vergelijking gemaakt met de typologie die in 1990 door Ten Anscher is opgesteld. Deze vergelijking maakt het aannemelijk dat het aardewerk uit Emmeloord een lokale variant van het Hilversumaardewerk is en dat er sprake moet zijn geweest van uitwisse-
ling van materiële cultuur en grondstoffen tussen Noord- (Schagen en Emmeloord) en Midden-Nederland (Betuwe en kustgebied Den Haag). Hilversumaardewerk is goed bekend uit grafcontexten en van diverse nederzettingen in Midden- en Zuid-Nederland en uit België. Al in 1954 heeft Glasbergen een typologie opgezet met een indeling naar
Hilversum in de polder
06-binnenwerk.indd 348
02-12-2008 12:59:26
pottype en versiering (Hilversum-, Drakenstein- en Larenaardewerk). De drie typen volgen elkaar in dit overzicht chronologisch op in de periode tussen 1800 en 1100 voor Chr. Verder nederzettingenonderzoek heeft dit beeld genuanceerd. Ten Anscher heeft een typologie opgesteld op basis van morfologische kenmerken als randtype.3 Eind vorige eeuw heeft Theunissen de gehele aardewerktypologie van de Midden-Bronstijd op de schop genomen door een niet-chronologische typologie op te stellen waarbij Drakenstein- en Larenaardewerk gelijktijdig voorkomen.4 Haar conclusie luidt dat Hilversumaardewerk uitsluitend voorkomt in de vroege fase van de Midden-Bronstijd 1800-1600 voor Chr. (Midden-Bronstijd A) en dat de typen Drakenstein en Laren naast elkaar voorkomen (MiddenBronstijd B). Beschrijving van het aardewerk Het aardewerk uit Emmeloord omvat verschillende vaatwerkgoepen en vormt de neerslag van een lange bewoningsgeschiedenis. Het oudste materiaal dateert uit de periode van de Swifterbantcultuur (3900 voor Chr. - 3400 voor Chr). Verder zijn er scherven aangetroffen van trechterbeker-, standvoetbeker-, klokbeker-, potbeker- en wikkeldraadaardewerk. Het jongste materiaal zijn de Hilversumpotten (1800 voor Chr. 1500 voor Chr.) Dit artikel richt zich op dat jongste materiaal. In totaal zijn er 1.638 scherven gevonden met een totaalgewicht van ruim 21 kilo. Hiervan is 22% niet gedetailleerd beschreven omdat het kleiner is dan 4 cm2. Ongeveer 14% van het totaal aantal fragmenten is versierd.5 Slechts 22 scherven konden met zekerheid als Hilversumaardewerk worden gedetermineerd (ca. 900 gram). Het Hilversumaardewerk is verschraald met gebroken kwarts en soms zijn nog glimmers zichtbaar. De kwartskorrels zijn groot (>2,4 mm) en gelijkmatig toegevoegd (10-15 korrels per cm2). De randen hebben een eenvoudige vorm, overwegend met een vlakke top of een ronde top. De wanddikte van de halsfragmen-
ten meet tussen 11 en 17 mm. De potvorm is waarschijnlijk tweeledig geweest; aanwijzingen voor drieledigheid zijn niet aangetroffen. De potvormen lijken echter wat gedrongen (afb. 1 NOP 00 put 15/vlak 5/spoor 41) De helft van de scherven heeft een zwarte kleur (afb. 2). Dit kan het gevolg zijn van een bakwijze waarbij weinig zuurstof is toegelaten, maar gezien de vondstomstandigheden in veen en klei zal ook het verblijf in de bodem invloed hebben gehad op de kleur van de scherven. Een randfragment is voorzien van een zogenaamde top van het A1-type (afb. 3a), terwijl een andere rand van het A2-type is. Bijna alle Hilversumscherven zijn versierd. Uiteraard komt dit ook omdat op basis van de aanwezigheid van specifieke versiering wordt gedateerd. De potten zijn versierd met nagelindrukken en vingertopindrukken; meestal zijn de indrukken tegen de rand geplaatst. Versiering met touwindrukken is in horizontale en verticale banen aangebracht. De versieringen zijn weinig zorgvuldig aangebracht (afb. 3b).6 Twee randfragmenten zijn groot genoeg om de diameter van de oorspronkelijke pot te bepalen. Ten Anscher onderscheidt op basis van de randdiameter vier potgroottes: kleine potten (11-20 cm), middelgrote potten (20-26 cm), grote potten (26-32 cm) en zeer grote potten (>32 cm). EĂŠn exemplaar is met een diameter van 28 cm een grote pot; een tweede exemplaar is met 32 cm een zeer grote pot. Discussie Het aardewerk van Emmeloord is vergeleken met de typologie die Ten Anscher opstelde voor het aardewerk uit Vogelenzang. Het bronstijdaardewerk van Vogelenzang weegt ruim 9 kilo, terwijl in Emmeloord minder dan 1 kilo aardewerk voorhanden is.7 Ten Anscher gaat alleen uit van versierde scherven en scherven met aanwijzing voor de potvorm. Het aardewerk van Emmeloord omvat daarentegen ook enkele onversierde scherven. Ten Anscher vergelijkt de technologische en morfologische kenmerken op potniveau (individu). Hij gebruikt hiervoor een aanHilversum in de polder
06-binnenwerk.indd 349
|
349
02-12-2008 12:59:26
scherven konden als Hilversumaardewerk worden herkend); –w einig versiering op de buik in Vogelenzang; in Emmeloord komt dit eenmaal voor; – spatelindrukken komen op beide vindplaatsen voor; –w ikkeldraadindrukken komen op beide vindplaatsen voor.
Afb. 2 Randfragment met nagelindrukken op de rand en op de pseudo-stafband.
tal randen en versierde wandfragmenten waarmee hij 64 individuen reconstrueert. Voor het Emmeloordse aardewerk is het minimum aantal potten niet bepaald. Doordat de wijze van kwantificeren bij beide onderzoeken te veel van elkaar verschilt, kan het aardewerk alleen in algemene termen worden vergeleken. Overeenkomsten tussen Emmeloord en Vogelenzang: – de potten zijn aan de buitenzijde glad afgestreken; – een enkele stafband (rol klei aangebracht aan buitenzijde wand) zit hoger in de hals; – op beide vindplaatsen komen pseudostafbanden van vinger-/nageltopindrukken voor; – op beide vindplaatsen komen aan de binnenzijde van de rand zelden touwindrukken voor; – touwversiering op de schouder komt wel voor; – de grootste potmaat komt op beide vindplaatsen voor; – in Vogelenzang is 87,5% van de potten versierd; voor Emmeloord zal dit percentage ook hoog zijn maar dit wordt waarschijnlijk beïnvloed door de determinatiemethode (alleen versierde
350
|
Verschillen tussen Emmeloord en Vogelenzang: – f ijne incisies op stafbanden zijn wel gezien in Vogelenzang, maar niet in Emmeloord; – in Emmeloord komen nagelindrukken ook voor op schouders die versierd zijn met touwindrukken, terwijl dit in Vogelenzang niet het geval is; – zelden indrukken op de randen van het aardewerk uit Vogelenzang, regelmatig op die van het aardewerk uit Emmeloord; – in Vogelenzang zit de stafband op de grootste diameter. Emmeloord heeft pseudo-stafbanden opgeleverd die soms op de grootste diameter zijn geplaatst; – Vogelenzang heeft Hilversumpotten met wikkeldraadindrukken; – het merendeel van het aardewerk van Vogelenzang heeft een lichte binnenen buitenzijde; in Emmeloord is het overwegend donker tot zwart van kleur. In een groter verband is te zien dat de verspreiding van Hilversumaardewerk nog tot in Noord-Nederland doorloopt tot de lijn Castricum/Purmerend en Enschede.8 Overigens is er wel Hilversumaardewerk ten noorden van deze lijn aangetroffen. Zo kennen we Hilversumaardewerk uit Schagen (ten noorden van Alkmaar) waar, onder andere, een bijzondere Hilversumscherf is aangetroffen. Het Hilversumaardewerk uit Schagen is, evenals in Emmeloord het geval is, verschraald met gebroken kwarts en glimmers. Daarnaast is een deel van dit aardewerk verschraald met zand en potgruis. De scherven wijken alleen wat betreft hun kleur af van de vondsten uit Emmeloord; ze heb-
Hilversum in de polder
06-binnenwerk.indd 350
02-12-2008 12:59:27
ben een lichte binnen- en buitenzijde zoals de scherven uit Vogelenzang. In dit complex is een bijzonder randfragment aangetroffen met een hoefijzervormige staf band.9 Opgeplakte staf banden komen niet voor bij het aardewerk uit de vindplaats Emmeloord, maar ze zijn wel aangetroffen bij onderzoeken in Den Haag-Bronovo en Barendrecht-IJsselmonde.10 De vindplaats Den Haag-Bro novo heeft vooral touwversierd aardewerk opgeleverd, een paar A1-randfragmenten, vele stafbanden in allerhande vormen (hoefijzervormig, versierd/onversierd, horizontaal). Het aardewerk is gemagerd met gebroken kwarts al dan niet in combinatie met glimmers, potgruis, zand en steengruis. Een vindplaats in Barendrecht-IJsselmonde heeft Hilversumaardewerk opgeleverd, dat vooral is verschraald met potgruis of met potgruis en gebroken kwarts.11 Glimmers komen weinig voor. Bijna de helft van de potten is versierd met touw-, spatel-en/of vingertopindrukken dan wel met een wikkeldraad. De touwindrukken zijn in een regelmatig motief geplaatst; de wikkeldraadindrukken lijken veel willekeuriger te zijn geplaatst. In vergelijking met het materiaal van
Emmeloord en Schagen is het aardewerk uit Den Haag en Barendrecht ‘zorgvuldiger’ gemaakt. De scherven uit Den Haag en Barendrecht zijn afkomstig van potten waarvan je zou kunnen denken dat ze een voorbeeldfunctie moeten hebben gehad voor de potten uit de andere genoemde vindplaatsen. Het idee van een voorbeeldfunctie van het ‘Zuid-Hollandse’ aardewerk op de aardewerkproductie in Emmeloord en Schagen ontstond doordat de versieringen bij de eerste groep op een meer ordelijke wijze zijn aangebracht, terwijl ook de motieven duidelijker zijn neergezet en regelmatiger van uitvoering zijn. Bovendien zijn de randen van de potten dunner, geprononceerder en regelmatiger van vorm. Er moet contact zijn geweest tussen verschillende pottenbakkers over de wijze van versieren en over de potvorm. Of dit contact nu is ontstaan door de uitwisseling van producten (waarbij de potten mogelijk dienden als verpakking), het verhuizen van mensen of andere sociale activiteiten zal niet achterhaald kunnen worden. Maar de uiterlijke verschillen, de uitvoering van de concepten, zijn zo groot dat toch aan lokale makelij gedacht moet worden. De potten zijn door verschillen-
Afb. 3 Hilversumaardewerk van vindplaats A6-J97.
Hilversum in de polder
06-binnenwerk.indd 351
|
351
02-12-2008 12:59:27
de pottenbakkers gemaakt binnen het verspreidingsgebied van de Hilversumcultuur waarbij het ‘oorsprongsgebied’ rond de regio Den Haag, Betuwe of nog zuidelijker ligt en Schagen en Emmeloord meer aan de rand van het verspreidingsgebied. Conclusie Het midden-bronstijdaardewerk uit Emmeloord past in het beeld dat we reeds kennen van het Hilversumaardewerk. Potten met zowel wikkeldraadindrukken als Hilversumkenmerken moeten als voorlopers van het Hilversumaardewerk worden beschouwd.12 In Emmeloord is wel wikkeldraadaardewerk aangetroffen, maar potten met een combinatie van beide aardewerktradities ontbreken. Het Hilversumaardewerk uit Emmeloord past voor wat betreft zijn versieringswijze en -motieven, de bakwijze en de potvor-
men binnen het concept van de Hilversumcultuur. Maar de uiterlijke verschillen tussen het noordelijke aardwerk en de potten uit het ‘middengebied’ zijn zo groot dat toch aan lokale makelij gedacht moet worden. De potten zijn door verschillende pottenbakkers binnen het verspreidingsgebied van de Hilversumcultuur vervaardigd. De oorsprong van het aardewerk, of van de ideeën over vorm, verschraling en versiering zijn afkomstig van Midden-Nederland of zelfs zuidelijker. Schagen en Emmeloord lagen meer aan de rand van het verspreidingsgebeid. ‘Hilversum’ lag niet in de polder, maar het oorsprongsgebied moet waarschijnlijk zelfs zuidelijker worden gezocht dan ons hedendaagse Hilversum. Aardewerkspecialist Prehistorie Bloo18@zonnet.nl
Noten 1 Zie ook Bulten, et al. 2002. 2 AWN, ADC (AAO en DAO): de onderzoeken hebben de volgende Objectcodes meegekregen: NOOR99, NOP00 en NOP01. 3 Anscher 1990. 4 Theunissen 1999. 5 Het percentage dat versierd is, bedraagt 17% van de gedetermineerde scherven. Bloo 2002, 86. 7 Het aantal fragmenten uit Vogelenzang is niet vermeld in het artikel. 8 Theunissen 1999, 202, fig. 5.1. 9 KIA 19642: 1879-1839 cal BC op basis van verkoold residu, Bloo 2003, 26, afb.20. 10 Onderzoeken respectievelijk door gemeente Den Haag en door gemeente Rotterdam (BOOR) verricht, auteur heeft het aardewerk onderzocht. Beide rapporten zijn in voorbereiding. 11 Vindplaats 20-58, spoor 1. 12 Zie ook Theunissen 1999, 209. Literatuur Anscher, T.J. ten, 1990: Vogelenzang, a Hilversum-1 Settlement. Helinium XXIX, 44-78. Bloo, S.B.C., 2002: Aardewerk. In: E.E.B. Bulten, et al. (red). Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord. Bunschoten (ADC Rapport 140), 78-88. Bloo, S.B.C., 2003: Het prehistorisch aardewerk. In: D.A. Gerrets & A. Schutte (red). Schagen, Plangebied ‘De Hoep Noord’. Bunschoten (ADC Rapport 179), 25-27. Bulten, E.E.B., F.J.G. van der Heijden & T. Hamburg, 2002: Prehistorische visweren en fuiken bij Emmeloord. Met bijdragen van S.B.C. Bloo, A.A. Kerkhoven, E.A.K. Kars, W.J. Kuiper, S. Verneau, P. Van Rijn, W.K. van Zijverden. Bunschoten (ADC Rapport 140). Theunissen, E.M., 1999: Midden-Bronstijdsamenlevingen in het zuiden van de Lage Landen. Een evaluatie van het begrip ‘Hilversum-cultuur’. PhD thesis, Leiden.
352
|
Hilversum in de polder
06-binnenwerk.indd 352
02-12-2008 12:59:28
Een schip dat tot tweemaal toe zoekraakte André van Holk, Dick Velthuizen, Dik Biewinga & Ben van Rosmalen
In 1944 is door Modderman een scheepswrak onderzocht op kavel M 107 in de Noordoostpolder. Methoden om schepen te conserveren stonden nog in de kinderschoenen. Bovendien zullen tijdens de Duitse bezetting van ons land de mogelijkheden tot conservering beperkt zijn geweest als gevolg van een gebrek aan financiële en materiële middelen. Modderman besloot daarom het scheepswrak te herbegraven, vlak naast de plaats waar het was gevonden. Het herbegraven van scheepswrakken op een kavel in Zuidelijk Flevoland, waar het grondwater tot het maaiveldniveau reikt, is overigens sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw weer ingevoerd. Er bestond enige onduidelijkheid of ‘het schip van Modderman’ daadwerkelijk nog op kavel M 107 lag. Navraag bij Modderman zelf bevestigde het vermoeden dat het wrak inderdaad was herbegraven. In 2003 is in het kader van de actualisatie van de Archeologische Monumenten Kaart van Flevoland op kavel M 107 een zoekactie uitgevoerd naar het scheepswrak. Tevergeefs. Het wrak is toen niet gevonden. Een nieuwe poging in 2005 leverde echter wel succes op. In De Telegraaf van 18 maart 1944 verscheen een artikel gewijd aan de opgraving van het scheepswrak door Modderman in 1944. Het artikel geeft een goed beeld van de tijd waarin het onderzoek plaatsvond. Hieronder volgt de letterlijke weergave van het artikel:
Een schip verging vijf eeuwen geleden (van onzen specialen verslaggever) WRAK GEVONDEN IN N.O. POLDER
I
k heb den Noord-Oostpolder gezien. Voor het eerst van mijn leven. Kipkarren piepen, locomobielen tuffen, paarden zweeten, duizenden handen vinden werk,
zwaar werk, dankbaar werk. Eindeloos is de vlakte, eindeloos zijn de wegen, de vaarten, de greppels en de akkers. Nederlands twaalfde provincie in statu nascendi, van woest tot vruchtdragend land. Wat elders eeuwen vroeg, voltrekt zich hier in jaren. En wij, wij zijn op zoek naar een middeleeuwsch geheim, dat de zee prijsgaf, ergens achter
het kamp Zwolschevaart. Hoe dwaas lijkt het speuren naar een wrak van vijfhonderd jaar geleden, terwijl hier geen andere aandacht is dan voor het heden en de toekomst. Wat maalt de uitvoerder, de ploegbaas en de arbeider om een eeuwenoude schuit? Dit volk in baggerlaarzen heeft andere zorgen, inderdaad. Zelfs de binnenhuisarchitect,
Een schip dat tot tweemaal toe zoekraakte
06-binnenwerk.indd 353
|
353
02-12-2008 12:59:28
die een kampcantine van coulissen en couleuren voorziet, en de straatveger steken tot de knieën in de rubber. Midden in deze wijdte van smeuïge klei is, de vaderlandsche zindelijkheid getrouw, een straatveger druk doende de jonge wegen van mest en modder te zuiveren. En de architect, de pontbaas, de straatveger, de voerman, de sjouwer, de metselaar, de grondwerker, de tractordrijver en wat er verder in den Noord-Oostpolder in baggerlaarzen rondspankert, zij allen hebben maar één gedachte: hoe komt mijn rioleering, mijn transport, mijn akker het snelst gereed? En wie dat niet mocht denken, denkt wel aan zijn contractloon, zoodat het resultaat ook in dit geval is; aanpakken en doorwerken. SCHIP EN LADING Maar de uitvoerder, de opzichter, de ploegbaas en de greppelaar weten toch allemaal precies waar “het” wrak te vinden is en na een uur trappen en een wijle glibberen is de kuil bereikt, waarin het schip ligt uitgegraven. Met een variant op een Napoleontisch woord: uit deze diepte zien vijf eeuwen tot u omhoog. Bij het greppelen ontdekt, werd het schip voorzichtig verder blootgelegd en na vijfhonderd jaren is het nu weer prijsgegeven aan de blikken der menschen. Ruim dertien meter lang is het wrak en vier meter van boord tot boord. De kiel de ribben en de scheepswand zijn beter bewaard gebleven dan men na de eeuwenlange inwerking van zout water mocht verwachten. Op de klei staan twee stapels baksteenen, groter dan de huidige, helder
354
|
rood van kleur, een lust voor het oog; vijf duizend waren er aan boord. Ook werden in het schip schelpen gevonden, die niet in de Zuiderzee thuishoorden, zoodat zij blijkbaar mede de lading uitmaakten en als grondstof voor de metselkalkbereiding eveneens een handelsartikel vormden. Deze schelpen worden nu gedetermineerd, waardoor men achter de plaats van herkomst en misschien ook achter de vertrekhaven van het schip hoopt te komen; de ontsluiering van middeleeuwsche raadselen vergt vaak het bewandelen van moeilijk begaanbare omwegen en vrouwe Historia dient daarbij al haar hulpwetenschappen te mobiliseeren. De leiding der opgraving rustte bij drs P.J.R. Modderman assistent van den Groninger archeoloog prof. Van Giffen. Met hem zijn gekomen een wetenschappelijk assistent en een scheepsmodellenbouwer van het Rijksopenluchtmuseum te Arnhem, dat de belangen van het komende Zuiderzeemuseum behartigt en zich derhalve in hooge mate voor deze jongste vondst intereseerde. Allereerst poogde men natuurlijk den ouderdom van het schip vast te stellen. Daar baksteen moeilijk te dateren materiaal is, trachtte men op andere wijze een antwoord op die vraag te verkrijgen. Enkele aardewerkkannetjes gaven aan, dat het schip in de veertiende of vijftiende eeuw moet zijn vergaan. MEER FLEVO WERD ZOUT Tevens is uit deze datering nog een feit van groot belang af te leiden. Eens, redeneerde men, was het meer Flevo een binnenwater. Na de doorbraak naar de open zee
werd het zoete water zout, welke verandering gepaard ging met de afzetting van een schelpenlaagje op den zeebodem. Daar nu het wrak even onder dit laagje lag, moet de overgang van zoet naar zout zich ongeveer op het einde der vijftiende eeuw hebben voltrokken. In een ruime lokaliteit van het Kamper Lyceum heeft drs. Modderman alles vergaard wat het wrak behalve de baksteenen nog bleek te bevatten. Hetgeen nader omschreven kan worden als een bijl, een ankerblad, een kleine en een groote spijker, een aardappelmesje en een aanzetsteen, een vuurtang en een roodkoperen pan met een hengsel, twee “grapen” of driepootige testjes, een ijzeren gaffel om een boom in te laten rusten, een aardewerkkannetje en een aantal “nonnetjes” of dakpannen. Zelfs een stuk leer heeft vijf eeuwen zout water doorstaan en een edelman uit Jacoba van Beieren’s dagen heeft aan deze schipbreuk ongetwijfeld twee zeer degelijke laarzen verloren. Zoo bleef in de vlakte van den Noord-Oost Polder het wrak achter, eenzamer dan ooit te voren, door den mensch beroofd van wat de zee nog binnen zijn binten en spanten had gelaten. Straks zal het geheel onvindbaar zijn als rondom het koren ruischt. Men kan het zien als een symbool: scheepvaart en landbouw, reeds door Vondel in zijn inleiding tot ’t Pascha als voornaamste speler op het tooneel van een nationaal bestaan bewierookt, hier dicht naast elkaar. Moge het tevens een voorteeken zijn: goed boeren en wel varen, letterlijk en figuurlijk.1
Een schip dat tot tweemaal toe zoekraakte
06-binnenwerk.indd 354
02-12-2008 12:59:28
Afb. 1 Vindplaats, bovenaanzicht en vondsten van wrak M 107 uit de Noordoostpolder (Modderman 1945, fig. 29).
Archeologie op het nieuwe land Modderman was de eerste archeoloog, die zijn schreden zette op het nog maar net drooggelegde land van de Noordoostpolder. Hij werkte daar van 1941 tot en met 1946 als assistent van Van Giffen, directeur van het Biologisch Archaeologisch Instituut (BAI), het huidige Groninger Instituut voor archeologie (GIA) van de Rijksuniversiteit Groningen. Van Giffen heeft grote invloed gehad op de ontwikkeling van de Nederlandse archeologie. Dat hij ook het initiatief heeft genomen de archeologie in de Noordoostpolder ter hand te nemen, is een minder bekend gegeven.2 Een beeld van de werkomstandigheden in de Tweede Wereldoorlog geeft het volgende relaas. In de Noordoostpolder was een goede fiets onontbeerlijk, maar niet altijd beschikbaar. Een medewerker van Modderman, B. Boelens, schreef hierover:
“Tenslotte moet ik u mededelen dat de achterband er hopeloos begint uit te zien. Gaarne had ik dat u daarvoor aanvraagt. Dus 1 achterband, 2 binnenbanden.” Modderman die in Kampen werkzaam was, had met dezelfde problemen te maken en vermeldde ze in de rapportage over zijn werkzaamheden. Van Giffen’s reactie was bits: “Tenslotte verneem ik nog gaarne iets naders omtrent de werkzaamheden bij Schokland en elders, die mij eerlijk gezegd meer interesseeren dan een kapotte fietsband”.3 Van belang is te constateren dat met de start van het archeologisch onderzoek in de Noordoostpolder een belangrijke stap vooruit was gezet met betrekking tot het maritiem-acheologisch onderzoek, ten minste ten opzichte van de situatie in de Wieringermeer. Van de scheepswrakken die daar zijn aangetroffen, is slechts één exemplaar systematisch onderzocht, 4 terwijl in de Noordoostpolder een groot deel Een schip dat tot tweemaal toe zoekraakte
06-binnenwerk.indd 355
|
355
02-12-2008 12:59:29
Verklarende woordenlijst
Bielswater Buikdenning
Dekbalk Deutel
Gang Gangboord Holte
Inhout
Jufferblok
Kattenspoor
Karveel Kielplank Knie Legger Liplas
Loggat
Mastspoor
Moet Opboeisel Oplanger Overnaads Rondhout
Stevenhaak
Valling Vingerling
Wantputting
Wegering Wrang Zandstrook Zeilbalk Zijstag
L ek- en buiswater dat zich op de bodem van een schip verzamelt. Bekleding aan de binnenkant van de spanten, die dient als laadvloer. Soms kan de wegering onderdeel uitmaken van de buikdenning. Balk in dwarsscheepse richting die het dek steunt. Houten pennetje, aan de bovenkant vierkant, dat uitloopt in een punt. Wordt in de kop van een houten pen geslagen om die vast te zetten. Serie planken (of een enkele plank) die in elkaars verlengde liggen en van steven tot steven lopen. Loopruimte op dekniveau aan weerszijden van het ruim, langs de zijkant van het schip. De diepte van de scheepsromp, gemeten op het grootspant vanaf de bovenkant van de kiel tot de onderkant van het dek in de zijde. Verzamelnaam voor de stukken hout die het geraamte van een schip vormen en zorgen voor het dwarsverband en het verband tussen de planken onderling. Rond blok met bolle zijden, gevat in een touwstrop of een ijzeren beslag en meestal voorzien van drie (soms vijf) dwarse gaten Dwarsscheeps verbanddeel dat als extra versteviging boven de inhouten en wegering is aangebracht. Bouwwijze van de huid van een schip, waarbij de gangen tegen elkaar aan liggen. Middelste gang van het vlak, meestal wat dikker uitgevoerd dan de overige gangen. Verbindingsstuk, in de vorm van een geknikte knie, meestal op natuurlijke wijze krom gegroeid. Recht stuk hout, dat het verband vormt tussen de planken van het vlak en de kiel(plank). Verbinding tussen twee planken, waarbij de planken elkaar in lengterichting overlappen. Vaak blijft aan de binnen- en buitenkant een lip staan. Gat aan de onderkant van een legger om het bielswater vrij te kunnen laten stromen zodat het op een centraal punt weggepompt kan worden. Breed stuk hout aan de binnenkant van de inhouten, waarin een gat is gemaakt voor de mastvoet. Soms is het mastspoor verwerkt in het zaathout (centrale weger in het midden van het schip boven de kiel). Afdruk van stuk hout. Verhoging van het boord (de zijde) van een schip boven het berghout of dek. Het staande of opgaande gedeelte van de spanten of ribben van een schip. Bouwwijzen van de huid waarbij de gangen elkaar dakpansgewijs overlappen. Al het ronde hout dat in de tuigage van een schip wordt gebruikt. Ook een enkel stuk, bijvoorbeeld mast of giek wordt rondhout genoemd. Knievormig element dat de verbinding vormt tussen de kielplank en de stevens (kenmerk van de kogge). Hoek van de steven ten opzichte van de kiel. IJzeren koker die met veren tegen de zijkant van de achtersteven is bevestigd. In de koker valt de roerpen waarmee het roer, draaibaar, is opgehangen. Rustijzer, dat tegen de romp is aangeklonken en aan de bovenzijde is voorzien van een bus of oog voor de bevestiging van jufferblok of spanschroef. Bekleding aan de binnenkant van de spanten, die bijdraagt aan de langsscheepse sterkte. V-vormig natuurlijk gegroeid inhout, dat de bakboord en stuurboord huid van een schip verbindt. Eerste gang van het vlak naast de kielplank. Dekbalk ter hoogte van de mast. Kabel van staal of touw die de mast zijdelings overeind houdt.
van de daar gevonden wrakken is opgegraven. Het wrak van de hier besproken kogge uit de Noordoostpolder is gepubliceerd in het proefschrift van Modderman.5 Het onderzoek door Modderman van de kogge op kavel M 1076 Vindplaats In februari 1944 is de vondst van een scheepswrak op kavel M 107 in de Noord-
356
|
oostpolder gemeld (afb. 1). Direct daarop is een start gemaakt met het onderzoek te velde. De vindplaats ligt ongeveer tien kilometer ten zuiden van Kuinre en ten westen van Blokzijl. Het schip lag met de voorsteven in zuidoostelijke richting. Wijze van documentatie Het schip is in zijn geheel gedocumenteerd en opgemeten, in die dagen niet vanzelfsprekend. Het schip is getekend
Een schip dat tot tweemaal toe zoekraakte
06-binnenwerk.indd 356
02-12-2008 12:59:29
Afb. 2 Bovenaanzicht, binnenaanzicht en dwarsdoorsneden van wrak M 107 uit de Noordoostpolder (Modderman 1945, fig. 28).
in bovenaanzicht in verschillende stadia van de opgraving (afb. 2). Tevens zijn dwarsdoorsneden opgenomen en foto’s gemaakt (afb. 3). Constructie Beschadiging Het gaat om het wrak van een klein, gedeeltelijk open, vrachtscheepje dat vrijwel intact is aangetroffen. Het gehele schip is van eikenhout gebouwd, met uit-
zondering van de buikdenning*, die deels uit vuren en deels uit eiken bestaat. Het schip lag met een lichte slagzij over bakboord in de bodem met als gevolg dat de bakboordzijde geheel bewaard is gebleven, terwijl de zijde aan stuurboord tot aan het gangboord* aanwezig was. Het bovenste gedeelte van de voorsteven is afgebroken. De achtersteven is nog in zijn geheel intact, inclusief de bovenste vinEen schip dat tot tweemaal toe zoekraakte
06-binnenwerk.indd 357
|
357
02-12-2008 12:59:29
steven was voorzien van een valse steven, die waarschijnlijk de bovenste huidgangen aan de buitenkant omsloot. Ook dit is een kenmerk van de kogge. Een los gevonden deel dat door Modderman wordt afgebeeld (onderdeel d op afb. 1e) zou goed de bovenkant van de voorsteven kunnen zijn, gezien de vorm op doorsnede, de moeten* van schuin aankomende huidgangen en de spijkergaten ter plaatse van de moeten. De stevens zijn recht en vertonen valling*, dat wil zeggen dat ze vanaf de kiel schuin naar voren, respectievelijk naar achteren, lopen. Ook dit is een typisch kenmerk van de kogge.
Afb. 3 Overzicht van het voorschip naar het achterschip van de kogge op kavel M 107 in de Noordoostpolder (Modderman 1945, fig. 39).
gerling* voor de roerophanging. De huidgangen in het achterschip ontbreken aan stuurboord grotendeels, aan bakboord ontbreken de uiteinden. Het gangboord aan bakboord zat nog op zijn plaats over de helft van de lengte. Als gevolg van het lossen van de lading stenen tijdens de opgraving, is de helft van het gangboord aan bakboord en het gehele gangboord aan stuurboord, afgebroken. Van de in totaal drie aangetroffen dekbalken* lag er nog één in situ. De tweede bevond zich ter hoogte van de mast en een derde hoort waarschijnlijk in het voorschip thuis, gezien de vindplaats in dat deel van het schip en het feit dat deze dekbalk korter is dan de andere dekbalken. Van dekken, rondhouten* en roer is niets aangetroffen. Kiel en stevens De middelste plank van het vlak is de kielplank*, die iets dikker is dan de overige huidplanken. De lengte van de kielplank bedraagt 13,4 m, de grootste breedte bedraagt 40 cm, de grootste dikte 15 cm. Aan de voorkant is de kielplank voorzien van een doorboring. Het lijkt erop dat de stevens met stevenhaken* - knievormige stukken hout - aan de kielplank waren verbonden. Dit zou een typisch koggekenmerk kunnen zijn, waarvan de aanwezigheid echter bij een heronderzoek vastgesteld zou moeten worden. De voor-
358
|
Huid De huid telt in totaal nog dertien gangen* aan weerszijden van de kielplank. Aan bakboord ontbreekt het opboeisel*. De huid telde dus veertien gangen in totaal. De dikte en breedte van de gangen zijn niet vastgelegd en zouden bij nader onderzoek moeten worden vastgesteld. De zandstroken* bestaan uit één stuk, de overige gangen bestaan uit twee delen, die op elkaar zijn gespijkerd met ‘breedkoppige ijzeren nagels’.7 Hoe de verbinding er uit zag is niet vastgelegd, waarschijnlijk waren de planken met liplassen* onderling verbonden en van binnen en van buiten gespijkerd. Nader onderzoek moet uitwijzen hoe de vorm van de lassen er precies uit heeft gezien. Het vlak is plat en bestaat uit drie gangen aan weerszijden van de kielplank. Het middelste deel is karveel* gebouwd (gladboordig), richting stevens worden de gangen overnaads* (overlappend). De vier gangen van de zijden zijn geheel overnaads. Dit is een typerend kenmerk van de constructie van de huid van schepen die behoren tot de kogge-achtigen. Hoe de overnaadse gangen aan elkaar zijn verbonden, vermeldt Modderman niet: ook weer een vraag die door aanvullend onderzoek opgelost zou moeten worden. Vermoedelijk bestaat de verbinding uit twee keer aan de binnenkant omgeslagen spijkers. De uiteinden van de huidplanken vallen in een sponning in voor- en achtersteven. Mogelijk betreft het de onderste gangen; het kan zijn dat de hoge-
Een schip dat tot tweemaal toe zoekraakte
06-binnenwerk.indd 358
02-12-2008 12:59:30
re om de steven heen vallen. Ook dit zou nader moeten worden onderzocht. De naden tussen de planken zijn gebreeuwd met mos, dat volgens Modderman met “ronde breeuwplaatjes, die aan twee zijden een punt hebben en dicht tegen elkaar aanliggen� is vastgezet.8 Waarschijnlijk is hier sprake van zogenaamd gesinteld mosbreeuwsel, bekend uit onderzoek van andere laat-middeleeuwse vaartuigen. Dit gesinteld mosbreeuwsel bestaat gewoonlijk uit mos dat in een naad is geslagen met als afdekking een moslat, die met sintel(nagel)s is vastgezet. Modderman noemt namelijk geen moslat; het kan zijn dat deze niet zijn gebruikt. Ook dit zal uit vervolgonderzoek moeten blijken. Inhouten* Aan de binnenkant van de huid liggen de inhouten (spanten). Deze zijn pas aangebracht nadat de huid is gebouwd. Deze bouwwijze wordt in het Engels shell first genoemd. Van deze zogenaamde inhouten, bestaande uit leggers*, wrangen* en oplangers*, zijn er 27 teruggevonden. In totaal hebben op het vlak 28 inhouten gestaan. De spanten bestaan in de meeste gevallen uit drie delen, dat wil zeggen een legger op het vlak en tegen de zijden een oplanger. In enkele gevallen bestaan de spanten uit vier delen. In dat geval zijn tegen elk van de zijden twee oplangers bevestigd. De eerste en de laatste vier inhouten op het vlak zijn v-vormig en worden wrangen genoemd. De vorm van het voor- en achterschip onderwater is dus v-vormig, ook wel als geveegd of scherp aangeduid. Het is moeilijk om vast te stellen hoeveel inhouten het schip in totaal had. Mogelijk ontbreken drie inhouten op de voor- en achtersteven, ter-
wijl ook een inhout op de stevenhaak bij de achtersteven ontbreekt. Dat brengt een schatting van het totale aantal inhouten op 34. De inhouten zijn met houten pennen aan de huid bevestigd. Nader onderzocht zal moeten worden of de houten pennen van wiggen of deutels* zijn voorzien aan de binnen- en/of buitenkant. De spantafstand bedraagt gemiddeld 40 cm. De afmetingen van de spanten zijn op basis van de tekeningen schaal 1:100 niet vast te stellen. Op de tekening (afb. 2) is wel te zien dat de voorste legger (nr. 20 van achteren af gezien) onder het mastspoor* beduidend breder is uitgevoerd dan de overige leggers. Dat heeft te maken met het feit dat de krachten die op de mast inwerken, op die manier over een breder vlak verdeeld worden. Boven de kielplank zijn de leggers voorzien van een loggat*, zodat het bielswater* naar het laagste deel van het schip kon lopen en uit het schip kon worden gepompt. Wegering* en mastspoor Aan de binnenkant zijn de inhouten bekleed met planken. De planken vormen enerzijds onderdeel van een zogenaamde buikdenning (laadvloer), anderzijds gaat het om een wegering. Dat wil zeggen een binnenbekleding die bestaat uit zware planken die onderdeel vormen van het langsverband, dus die van belang zijn voor de langsscheepse sterkte. De twee buitenste planken van de vloer zijn waarschijnlijk wegeringsplanken; ze lopen namelijk verder door dan de andere planken. Uit nader onderzoek zou moeten blijken of ze ook dikker zijn dan de overige wegers. Naast eikenhout is grenen toegepast voor het maken van de laadvloer.
Afb. 4 Halfmodel door D. Huismans van kogge op kavel M 107 in de Noordoostpolder (RACM-Lelystad; foto Van Holk).
Een schip dat tot tweemaal toe zoekraakte
06-binnenwerk.indd 359
|
359
02-12-2008 12:59:30
Midden boven de kielplank is op iets meer dan een derde vanaf de voorsteven een kort mastspoor op de inhouten bevestigd. Het mastgat is vierkant en meet 20 x 22 cm. Aan weerszijden werd het mastspoor ingeklemd tussen kattensporen* (zijsteunen) op de negentiende legger (van achteren gezien). Hoger in het schip werd de mast gesteund door een dekbalk, die op deze positie zeilbalk wordt genoemd, met een halfronde uitsparing, waar de mast in viel. Tegen de bakboordzijde van het schip is een - zoals Modderman het noemt - rust aangetroffen. In de terminologie die nu wordt gebruikt zou dat een wantputting* worden genoemd. Een wantputting is een metalen plaat die tegen de zijkant van het schip is bevestigd. Mogelijk zat aan de wantputting een jufferblok*. Jufferblokken dienden om de zijstag, die de mast overeind moest houden, strak te spannen. Door twee jufferblokken was een lijn geschoren die strak konden worden gezet, zodat de verstaging op spanning kwam te staan. De aanwezigheid van juf-
ferblokken wordt afgeleid uit de vermelding van ‘touwresten in enkele van de vijf gaten’ in het verslag van Modderman. Aan bakboord is aan de binnenkant van de oplangers, langs de bovenkant, een lijst aangebracht, een zogenaamd binnenboord (afb. 2). Dekbalken en gangboorden Resten van dekken zijn in het schip niet aangetroffen. Drie dekbalken waren nog wel aanwezig. Hoe de bevestiging van de dekbalken aan de huid en inhouten er uit heeft gezien, is niet duidelijk. Nader onderzoek zal daarover uitsluitsel moeten geven. De achterste dekbalk lag nog in situ. Op deze dekbalk was een knie* bevestigd die waarschijnlijk het verband met de huid vormde. De andere dekbalk was ter hoogte van de mast gesitueerd, terwijl de derde in het voorschip thuis hoorde. Bij de start van de opgraving waren beide gangboorden nog grotendeels in tact en aan de binnenkant tegen de zijkanten van het schip bevestigd. De gangboorden ver-
Afb. 5 Model door W. Pul van kogge op kavel M 107 in de Noordoostpolder (Noordelijk Scheepvaartmuseum).
360
|
Een schip dat tot tweemaal toe zoekraakte
06-binnenwerk.indd 360
02-12-2008 12:59:31
bonden het voor- en achterdek en maakten het mogelijk om langs het ruim te lopen. Het nog aanwezige gangboord aan bakboord is ingelaten ter plekke van de inhouten. Op welke manier het tegen de zijde van het schip is bevestigd, is niet duidelijk en zal uit vervolgonderzoek duidelijk moeten worden. Modellen In het huidige scheepsarcheologische onderzoek speelt modelbouw een belangrijke rol. Het is de manier bij uitstek om de scheepsvorm te reconstrueren. Een model wordt tegenwoordig dus niet (alleen) gebouwd als museaal object, maar als onderzoeksmodel. Opmerkelijk is dat van de kogge die door Modderman is opgegraven twee modellen zijn vervaardigd. Eén model zou door D. Huismans, ten tijde van de opgraving medewerker van het Openluchtmuseum, moeten zijn vervaardigd. Hij bood aan een model te bouwen en kreeg van Van Giffen de beschikking over de tekeningen van het wrak. Het was tot voor kort niet bekend of dit model ooit was gerealiseerd.9 In 2005 dook het (half)model echter ineens in het Openluchtmuseum te Arnhem op. Medewerkers wisten niet goed wat ze met het model - in deplorabele staat – moesten beginnen en boden het aan het RACM-Lelystad aan. Daar is het model weer opgeknapt en gedeponeerd (afb. 4). Het andere model is in het bezit van het Noordelijk Scheepvaartmuseum (afb. 5).
Waarschijnlijk was de maker van het model, W. Pul, tijdens de Tweede Wereldoorlog ondergedoken in de Noordoostpolder.10 De modellen beantwoorden niet aan de standaard van de huidige onderzoeksmodellen. Wel geven ze de intentie weer om de driedimensionale scheepsromp te reconstrueren. Ook in dat opzicht gaat het om een modern uitgevoerd onderzoek.
Afb. 6 Inventaris uit het scheepswrak op kavel M 107 in de Noordoostpolder (foto L. van Dijk, RACM-Lelystad).
Inventaris In het schip is een beperkte inventaris aangetroffen (afb. 1 en 6). In totaal gaat het om twintig vondstnummers. Onder deze nummers bevinden zich echter ook onderdelen van het schip en mogelijk lading, zoals een vingerling*, een nagel, een bout en een aantal bakstenen en dakpanfragmenten. Zes vondstnummers vallen af, terwijl er één voorwerp bij komt: het uiteinde van een vaarboom dat zich met de punt in een baksteen had gewerkt. Daarmee bestaat de inventaris uit zestien voorwerpen. Dat is niet veel; mogelijk ontbreken er objecten. Ze kunnen zijn meegenomen bij het verlaten van het schip, uit het schip zijn gespoeld of bij bergingspogingen zijn meegenomen. Anderzijds is het zo dat laat-middeleeuwse scheepsinventarissen sowieso weinig voorwerpen bevatten. Dat komt vooral door het multifunctionele gebruik dat vele objecten in die tijd kenden. Een kan was bijvoorbeeld voorraadkan, schenkkan en drinkbeker tegelijk; een mes funEen schip dat tot tweemaal toe zoekraakte
06-binnenwerk.indd 361
|
361
02-12-2008 12:59:32
Afb. 7 Scheepsopgraving M 107 in de Noordoostpolder, met op de achtergrond kamp Zwolsche Vaart in 1944 (RACM-Lelystad, fotoarchief).
geerde tegelijkertijd als wapen, bestek en gereedschap. Twee voorwerpen hebben betrekking op het vaargereedmaken, varen en onderhoud van het schip: een bijl en het blad van een anker. Andere voorwerpen hebben te maken met de voedselbereiding en -consumptie aan boord: een mesje, een grote
en kleine steengoedkruik, twee bronzen grapen en een koperen ketel. De vuurtang werd gebruikt voor het onderhoud van het vuur. De laatstgenoemde voorwerpen geven aan dat de bemanning aan boord in ieder geval een potje kon koken. Op basis van het vondstmateriaal dateert Modderman (de ondergang van) het schip
Afb. 8 Afprikken scheepswrak op kavel M 107 in de Noordoostpolder (foto D. Velthuizen, Nieuw Land).
362
|
Een schip dat tot tweemaal toe zoekraakte
06-binnenwerk.indd 362
02-12-2008 12:59:33
na het midden van de tweede helft van de 14e eeuw (na 1380 n. Chr.).11 Lading Het schip was geladen met 5000 bakstenen. Mogelijk bevonden zich ook dakpannen onder de lading. Het gaat om kloostermoppen met afmetingen 28 x 13 x 6,5 cm.12 Helemaal onder in het schip, onder de vloer tussen de leggers, is een laag schelpen aangetroffen die beslist niet bij de bodemkundige omstandigheden passen. Het gaat om schelpen die algemeen voorkomen op stranden. Modderman spreekt het vermoeden uit dat de schelpen behoren tot één van de vorige ladingen van het schip en waren bestemd voor de kalkbranderij. Daarnaast koppelt hij er de conclusie aan dat het scheepje op zee heeft gevaren.13 Dit laatste is niet beslist noodzakelijk. De lading kan in een haven (rond de Zuiderzee) van een ander schip zijn overgenomen. Reconstructie en laadvermogen Modderman begint zijn rapportage over de opgraving met te vermelden dat “na de reconstructie van het schip het ongetwijfeld mogelijk zal zijn een vollediger
beschrijving te geven dan thans het geval is”.14 Mogelijk dat eventueel vervolgonderzoek kan leiden tot een exacte reconstructie van het schip. Nu zal moeten worden volstaan met enige gereconstrueerde maten. Het schip heeft een lengte over de stevens van 15,7 m en een breedte van ongeveer 4,5 m. De holte* bedraagt 1,25 m. Aan boord waren 5000 bakstenen aanwezig à vier kilo per stuk, met een totaalgewicht van 20 ton. Het minimale laadvermogen bedraagt derhalve 20 ton, oftewel 10 last.15 Ter vergelijking kan de kogge gevonden te Almere dienen. De afmetingen van deze kogge zijn goed vergelijkbaar met het vaartuig op kavel M 107: lengte 15,95 m x breedte 3,96 m x holte 1,7 m. Berekeningen geven aan dat deze kogge een laadvermogen van 12 last heeft gehad.16 Het laadvermogen van deze beide koggen komt dus (vrijwel) overeen. Scheepstype Zoals uit het bovenstaande al duidelijk is geworden, gaat het, zoals indertijd terecht door Modderman is geconstateerd, om een vaartuig dat kogge-achtige kenmerken heeft. De belangrijkste karakteris-
Afb. 9 Contouren van de kogge kavel M 107 in de Noordoostpolder (foto D. Velthuizen, Nieuw Land). Een schip dat tot tweemaal toe zoekraakte
06-binnenwerk.indd 363
|
363
02-12-2008 12:59:33
tieke kogge-kenmerken van de Modderman kogge zijn: – Karveel vlak en overnaadse huid – Stevenhaken – Geveegd (scherp) voor- en achterschip onder water – Gesinteld mosbreeuwsel – Valse voorsteven Datering Een datering op basis van de inventaris levert een ondergangsdatum op na 1380. Bodemkundige gegevens onderschrijven
deze datering. Op basis van de bodemopbouw ter plaatse is het vaartuig zeker vóór de verzilting van de Zuiderzee vergaan. De overgang van zoet naar zout wordt gemarkeerd door een schelplaag die rond 1600 wordt gedateerd. Aangezien de verstoring, veroorzaakt door het zinken van het wrak, een eind onder deze schelplaag eindigt, is het aannemelijk dat het wrak voor deze datum is vergaan. Een onderdeel van nader onderzoek zou zeker moeten inhouden het nemen van houtmonsters voor dendrochronologisch onderzoek, om een scherpe datering van de bouwdatum te verkrijgen.
Metingen met het EM-31 apparaat Uitgaande van de coördinaten zoals ze in 1944 door Modderman zijn vastgelegd, moest een globale, maar goedkope meetmethode uitsluitsel geven over de vraag of de positie van het wrak aangetoond kon worden. Immers, als dat mogelijk zou zijn kon veel tijdvergend boor- en prikwerk achterwege blijven. Besloten werd een elektromagnetisch meetapparaat in te zetten dat ter beschikking werd gesteld door het bedrijf AGG (Adviesbureau Geofysica en Geologie) te Nagele. De werking van het gebruikte elektromagnetisch apparaat EM-31 is als volgt: Met behulp van elektromagnetische inductie wordt de elektrische geleidbaarheid van de ondergrond gemeten. Een zendspoel aan één kant van het instrument stuurt een wisselstroom de grond in. Hierdoor wordt een magnetisch veld opgewekt. In de ondergrond veroorzaakt dat veld kleine elektrische stromen die, op hun beurt, ook een magnetisch veld opwekken. Met een ontvangstspoel worden beide velden geregistreerd. Een verandering in de bodem veroorzaakt een verschil in veldsterkte. Dit verschil is een maat voor de bodemverandering. Met de bovengenoemde Geonics EM-31 werd het gemiddelde geleidingsvermogen (eenheid milli-Siemens/meter of mS/m) tot een diepte van 5,4 m gemeten van de bodem onder het maaiveld. Door het graven en weer dichtgooien van de kuil in de jaren veertig is de bodemopbouw op de plaats van de kuil namelijk veranderd. Zandige lagen zijn naar boven gekomen, waardoor het geleidingsvermogen afneemt. Er werden een paar oost-west lijnen gemeten en een noord-zuid lijn. Met behulp van het computerprogramma Surfer is een contourkaart berekend en geplot. Het gebied met waarden lager dan 29 mS/m, is de gezochte kuil. Het onderste gedeelte van de contourkaart heeft geen betekenis, omdat in dit gebied geen metingen verricht zijn, maar de computer wil het natuurlijk best berekenen. (Voor een uitvoeriger uitleg van de toegepaste onderzoeksmethode zie het artikel van Dik Biewinga over ‘Geofysisch onderzoek in de Noordoostpolder’ elders in dit nummer.) Dik Biewinga & Ben van Rosmalen
364
|
Herbegraving Tijdens de opgraving werd duidelijk dat het ging om een belangrijk vaartuig “zoowel uit historisch-scheepvaartkundig als uit bodemkundig oogpunt”.17 De bedoeling was dan ook het schip te conserveren. Met het conserveren van schepen had men in die tijd nog geen ervaring. Bovendien zal de besluitvorming en uitvoering bemoeilijkt zijn als gevolg van de oorlogsomstandigheden. Zo ontbraken in de oorlog de materialen om het hout te conserveren. Daarom is besloten het schip opnieuw te begraven, vlak naast de oorspronkelijke vindplaats in een kuil, onder de grondwaterspiegel. De eerste vorm van veldconservering! Pas veel later is deze methode weer opnieuw ingevoerd: scheepswrakken die de moeite waard zijn om te bewaren, maar waarvoor op het moment van de opgraving geen conserveringscapaciteit is, worden herbegraven op een kavel in Zuidelijk Flevoland, waar het grondwater tot het maaiveld-niveau reikt. Onder water blijft het scheepshout zeker meerdere decennia lang bewaard voor het nageslacht. Conclusie Om de verschillende vragen op te lossen die dit wrak oproept is nader onderzoek van deze vindplaats van belang. Sinds 1944 heeft het maritiem-archeologische onderzoek niet stilgestaan. Ondanks het feit dat de documentatie door Modderman van hoog niveau is, rijzen nu als gevolg van voortschrijdend onderzoek
Een schip dat tot tweemaal toe zoekraakte
06-binnenwerk.indd 364
02-12-2008 12:59:34
nieuwe vragen. Het aantal wrakken dat als kogge-achtig is herkend, is inmiddels opgelopen tot zestien in Flevoland en vijfentwintig in de rest van Europa.18 De nieuwe speurtocht In het krantenartikel van 18 maart 1944 werd de voorspelling al gedaan “straks zal het geheel onvindbaar zijn”. Die voorspelling kwam bijna uit. Na het onderzoek is het scheepshout herbegraven onder het grondwaterniveau. De vaste punten uit de tijd van het onderzoek waren vermoedelijk minder vast dan werd aangenomen, want in de 21e eeuw werd het wrak niet aangetroffen op de plaats waar het volgens de oude informatie zou moeten liggen. Aanleiding voor de nieuwe speurtocht Iedere provincie heeft een Archeologische Monumenten Kaart (AMK). In de AMK worden archeologische terreinen beschreven. Met enige regelmaat wordt de AMK geactualiseerd. Zo ook die van de provincie Flevoland. In 2003-2004 heeft de provincie opdracht gegeven om een actualisatie te doen. Een onderdeel hiervan is in het veld onderzoek te doen naar de kwaliteit en de omvang van in de AMK opgenomen terreinen. Een goede begrenzing van de terreinen is onder andere belangrijk bij het wijzigen van bestemmingsplannen. Een onderdeel van het veldwerk was het lokaliseren van een zestal scheepswrakken waarvan de exacte locatie niet bekend was. Een van deze wrakken was het in 1944 onderzocht wrak op kavel M107. Werkwijze Aan de hand van informatie en een tekening uit het archief van het NISA, is in de winter van 2003-2004 door vier personen, gewapend met grondboren en prikstokken, twee dagen lang een deel van de kavel afgezocht. Het wrak werd toen niet gevonden. Wat we wel vonden, was een met afval opgevulde kuil, vermoedelijk huisvuil van het arbeiderskamp Zwolschevaart, dat in de tijd van het onderzoek in 1944 op de kavel gelegen was (afb. 7). De bodemopbouw op de locatie bestaat uit Zuiderzeeklei, Sloef (Almere afzet-
De boor- en prikploeg In zijn dissertatie geeft Modderman aan “Door het ontbreken van materialen ter conservering van het hout, is het schip nadat het ontgraven was, in afwachting van gunstiger tijdsomstandigheden, vooreerst in een steriel milieu beneden den grondwaterspiegel, naast de vindplaats begraven….” . Na het geofysisch onderzoekje met de EM-31 en nadat de voorverkenning met boor en prikstokken was uitgevoerd, gingen de volgende AWN-Flevoland leden aan de slag: Harry van Betuw, Maartje de Boer, Ben van Rosmalen, Wilbert de Weerdt en Dick Velthuizen in zijn dubbelrol als coördinator én werkgroeplid. De omstandigheden waren niet gunstig. In dichte mist moesten de al eerder uitgezette referentiepunten teruggevonden worden. Zoals u hebt kunnen lezen, had de oogstmachine dikke kluiten en voren op de akker achtergelaten. Oogstmachines laten verbazend veel penen in de grond achter en om een laatkomer de weg te wijzen, had Dick op het kavelpad een pijl van penen neergelegd. Door de mist was de prikploeg namelijk vanaf de weg nagenoeg onzichtbaar. De plaats van de site op de akker scheen veel drassiger te zijn dan de rest van de akker. Dat was af te leiden uit het water tussen de voren. Eerdere activiteiten hadden natuurlijk al hun sporen achtergelaten, maar men zou kunnen vermoeden dat de sporen van de op- en herbegraving van de kogge nog tot op de dag van heden merkbaar zijn. In ieder geval hadden we de grootste moeite overeind te blijven als we ons verplaatsten en daarbij onze laarzen uit de blubber moesten trekken. Het EM-31 ploegje en de wegvoorbereiders hadden dit al eerder gemerkt… De prikploeg wist dus in welke richting ze het moesten zoeken. Met een palenboor werd eerst een gat voorgeboord waarna met de prikstokken verder werd gezocht. Al vrij snel kon succes worden geboekt; de prikstok stuitte op ruim anderhalve meter diepte onmiskenbaar op hout. Door de diepte te meten én de afstand loodrecht op de meetlijn, kregen we een soort meetpunt. Deze maat werd ingetekend waarna een jalon bij het punt werd gezet (afb. 8). Op deze manier vonden we steeds meer hout onder het oppervlak. Na verloop van tijd begon zich een grof rechthoekig patroon af te tekenen. Verfijning van het patroon werd verkregen door meer gaten te prikken en jalons te plaatsen. Als we het vermoeden hadden buiten de omtrek van het wrak te werken werd voor de zekerheid net zolang geboord totdat Modderman’s ‘diluviale’ (pleistocene) zand werd bereikt dat zich duidelijk in de boorkern aftekende. Na een koude dag hadden we dan toch een duidelijke afbakening van het wrak (afb. 9) gekoppeld aan een exact meetsysteem. Kortom, een succes om weer warm van te worden. Op de terugweg werd ook nog een rugzak vol winterpeen geraapt waar ‘s-avonds een prima maaltje hutspot van is gemaakt. Ben van Rosmalen
Een schip dat tot tweemaal toe zoekraakte
06-binnenwerk.indd 365
|
365
02-12-2008 12:59:34
ting) en een dunne laag verslagen veen direct op het Pleistoceen zand. Ervaring leert dat een scheepswrak niet dieper dan de top van het Pleistoceen zand in de bodem wegzakt. Het verdwenen wrak bleef ons bezig houden. Uit de boringen bleek dat in de meerderheid van de gevallen de top van het Pleistoceen bestaat uit bruinkleurig zand, de zogenaamde B-horizont. In een aantal boringen werd schoon geel zand gevonden. Dit zand – de C-horizont – komt normaal onder de B-horizont voor. Duidelijk was dat hier iets niet klopte. Als in een aantal boringen in de top van het Pleistoceen de C-horizont voorkomt, zou dat betekenen dat een deel van de bodem (de B-horizont) geërodeerd is. Aldus redenerend zou het kunnen dat het gele zand is gebruikt om het wrak af te dekken. Zo doende ontstond het plan om nog een keer met boor en prikstok naar het verdwenen wrak te zoeken. Tevens bood Dik Biewinga, lid van de AWN Flevoland, aan om met behulp van zijn elektromagnetische meetapparaat EM-31 een poging te wagen om het wrak op te sporen AWN Flevoland zoektocht Op 30 november 2005 was het dan eindelijk zover. De oogst was van het land en wat restte was een omgewoelde akker met heel veel achtergebleven winterwortelen. Een enthousiaste groep speurders had zich verzameld op de kavel en het zoeken kon beginnen. Eerst werd een meetlijn uitgezet vanaf de gevel van de boerderij aan de Lindenweg. Deze maten hadden we bij de eerste zoekactie in de winter van 2003/2004 ook gebruikt. We vormden twee groepen. Dik Biewinga en Rinus Verboon gingen op zoek met het elektronische apparaat en Tineke Heijse en Dick Velthuizen met Edelmanboor en guts. Na een aantal boringen vonden we de met huisvuil opgevulde kuil weer terug, maar vele boringen later was het wrak nog steeds niet gevonden. De boorploeg was zo goed als uitgeput en we besloten om een allerlaatste boring te zetten op een plek tussen een paar met water volgelopen tractorsporen. Op een diepte
366
|
van 180 cm stuitte de guts opeens op iets hards en tot onze grote vreugde zat onder in de guts een prop eikenhout. De vermoeidheid verdween direct en een tweede boring een meter naast de vorige, leverde weer een prop hout op. “Het verdwenen schip van professor Modderman was weer gevonden.” Melding Nu was het tijd om de RACM te bellen, de vondst te melden en een afspraak te maken om een meetploeg te laten komen zodat de plek exact ingemeten kon worden. Een week later is met behulp van een GPS de plek tot op een centimeter nauwkeurig ingemeten. Vervolgens zijn vier piketten geplaatst en met behulp van deze punten kon op 10 december een poging worden gedaan om de contouren van het wrak vast te leggen
A.F.L. van Holk International Field School for Maritime Archaeology Nieuw Land Erfgoedcentrum Oostvaardersdijk 01-13 Postbus 73, 8200 Lelystad email: a.vanholk@nieuwlanderfgoed.nl óf Groninger Instituut voor Archeologie Poststraat 6 9712 ER Groningen email: a.van.holk@rug.nl
D.E.P. Velthuizen Zijpe 35 8244 BV Lelystad D.T. Biewinga Prof. Brandsmaweg 15A 8308 RT Nagele B.H. van Rosmalen Bisschopstraat 30 8325 BC Vollenhove
Een schip dat tot tweemaal toe zoekraakte
06-binnenwerk.indd 366
02-12-2008 12:59:34
Noten 1 Bron: De Telegraaf van 18 maart 1944. 2 A.F.L. van Holk 2006. 3 R. Reinders 1986. 4 J. Ypey 1952. 5 P.J.R. Modderman 1945. 6 Onderstaande is grotendeels ontleend aan Modderman 1945. 7 Modderman 1945, 79. 8 Ibidem, 79. 9 Reinders 1986, 25. 10 Ibidem, 25. 11 Modderman 1945, 80. 12 Ibidem, 81. 13 Ibidem, 79. 14 Ibidem, 80. 15 F. M. Hocker en K. Vlierman 1996, p. 38. 16 Modderman 1945, 75. 17 Modderman 1945, 73 18 mondelinge mededeling K. Vlierman. Literatuur Hocker, F.M., en K. Vlierman, 1996. A small cog wrecked on the Zuiderzee in the early fifteenth century. Excavation report 19. Lelystad, ROB (NISA). Holk, A.F.L. van, 2006. Een verloren gewaand scheepswrak en de maritieme ‘Flevoland-Groningen Connection’. In: W.H.J. van der Most en H. Pruntel (red.), Oud en Nieuw. Cultuurhistorisch Jaarboek voor Flevoland. Nieuw Land Erfgoedcentrum. De twaalfde provincie, Lelystad, p. 75-91. Modderman, P.J.R., 1945. Over de wording en de beteekenis van het Zuiderzeegebied. Wolters, Groningen. Reinders, R., 1986. Scheepsarcheologie in Nederland. In: Verantwoord onder water. Congres Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 15 maart 1985. Walburg pers, Zutphen, p. 15-40. Vlierman, K., 2002. Scheeps- en stadsarcheologie. De betekenis van scheeps(hout)vondsten in Nederlandse middeleeuwse steden. P.J. Woltering et al. (red.), Middeleeuwse toestanden. Archeologie, geschiedenis en monumentenzorg, p. 119-148. Ypey, J., 1952. Wrak van een laat-zestiende-eeuws spiegeljacht. Wieringermeer. Berichten Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort, 63-68.
Een schip dat tot tweemaal toe zoekraakte
06-binnenwerk.indd 367
|
367
02-12-2008 12:59:35
-advertentie-
Ontdek Swifterbant van 6000 jaar geleden. Hoe dacht de Swifterbantmens over de dood en het bovennatuurlijke? Benieuwd naar de heupjes van een prehistorische vlo? Ooit oog in oog gestaan met de Swifterbantman? Bezoek
en word geraakt, verrast en
betoverd.
Meer informatie op www.nieuwlanderfgoed.nl
06-binnenwerk.indd 368
02-12-2008 12:59:37
Spreiding van scherven van een pot op de vindplaats S3 te Swifterbant J.P. de Roever
In de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn bij Swifterbant, Flevoland, vindplaatsen ontdekt uit het vijfde millennium voor Chr. waardoor de term Swifterbantcultuur in gebruik kwam. Later werden er meerdere vindplaatsen bekend; een aantal uit Flevoland en de Noordoostpolder, toen een landschap van kreken, oeverwallen en moerassen met hogere rivierduinen aan de rand. Een aantal ligt in het kust- en deltagebied op rivierduinen. Van de hogere gronden zijn voornamelijk losse vondsten bekend; daar wordt gedacht aan bewoning langs de beekdalen. Er is al veel geschreven over de Swifterbantcultuur en over de opgravingen bij Swifterbant.1 In dit artikel zal ik één aspect nader bekijken en wel het spreidingspatroon van de scherven van één pot in de vindplaats S3. Swifterbant, de vindplaats S3 De vindplaats S3 bij Swifterbant ligt op een lage oeverwal. De site wordt in het oosten begrensd door een grotere kreek en in het noorden door een kleinere zijkreek. Ten westen lagen de lage komgronden met moerassen. Uit flora- en faunaresten kan geconcludeerd worden dat het een niet-permanente bewoning betreft. Ook de gelaagde structuur van de nederzettingslaag is daar een aanwijzing voor. Gedurende een paar honderd jaar is de site regelmatig van de lente tot de herfst bewoond geweest. De bestaanswijze is gebaseerd op jacht, visvangst en verzamelen. Daarnaast is er wat landbouw en veeteelt bedreven. Waarschijnlijk hebben we hier te maken met een basiskamp waar gezinnen bivakkeerden. In de site zijn twee topjes te onderscheiden. Op het zuidelijke topje bevond zich een haardcomplex bestaande uit door vuur verkleurde kleilenzen. Op alle niveaus is telkens de haard op ongeveer dezelfde plek aangelegd en vernieuwd met behulp van opgebrachte grijze klei.
Hieromheen was in de palenkaart een rechthoekige palenconfiguratie te ontwaren die geïnterpreteerd kan worden als een hut die in een of andere fase (kort) gefunctioneerd moet hebben en af en toe gerepareerd zal zijn. Daarnaast zijn er vele grotere en kleine haardjes over de site verspreid gevonden. De nederzettingslaag is in verschillende niveaus opgegraven (niveau F-K) die de helling van de oeverwal zoveel mogelijk volgden. De bovenste helft bestaat uit een meer homogene humeuze klei terwijl de onderste helft meer gelaagd is. Het meetgrid loopt van zuid naar noord van 0 tot 37 m, aangegeven in Romeinse cijfers en van oost naar west van 12 tot 30 m, aangegeven in Arabische cijfers. Aansluitend is over een put van 5 m breedte in de kreek die langs de nederzetting stroomde, een extra put gegraven. De kreek heeft in een latere fase een deel van de nederzettings laag aangesneden. Doordat de coördinaten van de vondsten zijn vastgelegd, konden spreidingskaarten van de vondsten gemaakt worden. Of
Spreiding van scherven van een pot op de vindplaats S3 te Swifterbant
06-binnenwerk.indd 369
|
369
02-12-2008 12:59:40
Afb. 1 Spreiding van passende en niet-passende scherven van twee potten (voorbeeld 1 en 2) op de schematische kaart van S3, waarop aangegeven scherfdichtheidsgebieden, centrale haard en hut.
370
|
Spreiding van scherven van een pot op de vindplaats S3 te Swifterbant
06-binnenwerk.indd 370
02-12-2008 12:59:41
aardewerk als groot fragment of bijna geheel bewaard is gebleven dan wel in vele scherven, is beeldbepalend.2 Door de complexiteit was het niet mogelijk spreidingskaarten te maken van verschillende bewoningsfasen. Hier zal aandacht gegeven worden aan de spreiding van de scherven die van eenzelfde potindividu afkomstig zijn. Spreiding van scherven van één pot Het meeste aardewerk is gebruikt als kookpot. Veel daarvan zal tijdens gebruik bij een haard breken op de plek waar het gebruikt is. De scherven kunnen uiteenspatten over een afstand van een meter of meer. Gebarsten en gerepareerde potten hebben waarschijnlijk niet meer als kookpot gefunctioneerd, maar kunnen als voorraadpot op een andere plek gebruikt zijn. Scherven die hergebruikt zijn (als gewicht of als bakje) kunnen ook op een andere plek terecht komen. Spelende kinderen, honden, schoppende voeten en dergelijke gooien de scherven verder uit elkaar. Door schoonvegen en betreden raken scherven verspreid. Als een hut ver laten wordt met achterlating van potten, kunnen deze barsten of breken doordat er iets op valt, of doordat er een beest tegenaan loopt. De scherven kunnen dan bij elkaar blijven liggen en begraven raken voordat er opnieuw een woonniveau gevormd wordt. Ook door de aanvoer van rietpakketten als ‘vloerbedekking’, waarvan in S3 afdrukken gevonden zijn, raken scherven bedolven. De grote hoeveelheid scherven toont aan dat er veel activiteiten hebben plaats gevonden waarbij potten zijn gebroken zijn en verspreid geraakt. In S3 zijn geen potten als een geheel uit de grond gekomen en van offerpotten is in deze site geen sprake. Scherven kennen ook een verticale verplaatsing door vergravingen, het naar beneden zakken langs boomwortels of als gevolg van opwoelen door gravende beesten. Niet alleen tijdens bewoning maar ook erna vindt verplaatsing van vondsten plaats.3 Spreiding in het vlak De site S3 heeft circa twintigduizend scherven opgeleverd verspreid over de
hele nederzetting. Op grond van het aantal randen en versieringskenmerken nemen we aan dat deze scherven van negenhonderd à duizend potten afkomstig zijn. Door het grauwe uiterlijk en de spaarzame versiering zijn scherven van eenzelfde potindividu slecht te herkennen. Dit kan alleen op grond van bijzondere kenmerken als uitzonderlijke kwaliteit, magering, versiering, oppervlaktebehandeling of bijzondere aankoeksels. De gevonden horizontale spreiding van scherven van één pot kan oplopen tot een afstand van 30 m, maar is veelal binnen enkele meters. Aan de hand van enkele voorbeelden zal de spreiding van een potindividu geïllustreerd worden. Voorbeeld 1 Dit betreft een goede kwaliteit pot, donker, dunwandig, opgebouwd uit kleirollen, met een magering van steengruis/ zand, kriskras-bewerkingssporen en een versiering van een rij indrukken in de binnenrand. De diameter bedraagt 23 cm en de geschatte inhoud circa 10 liter. Van de 56 merendeels niet-passende scherven ligt een deel op de noordhelling van het zuidelijke topje en een tweede deel met wat grotere fragmenten, het bodemstuk en enkele randscherven op de zuidhelling van het noordelijke topje (af b. 1). Hiertussen liggen de overige scherven verspreid, terwijl er enkele naar de kreek en naar de kom toe zijn verplaatst. De maximale afstand tussen de scherven van deze pot bedraagt 23 m. Het lijkt erop dat na het stukvallen een groot gedeelte op de noordhelling van het zuidelijke topje is blijven liggen, waarna de scherven vergruisden en verspreid raakten. Een ander gedeelte is onder het noordelijke topje terecht gekomen, waar het in wat minder kleine scherven uiteen is gevallen. Voorbeeld 2 Vanwege de dunwandigheid, een magering van zand en fijn steengruis, een oppervlakteafwerking met polijstsporen en gladde breuken langs de kleirolvoegen waren de scherven herkenbaar als beho-
Spreiding van scherven van een pot op de vindplaats S3 te Swifterbant
06-binnenwerk.indd 371
|
371
02-12-2008 12:59:42
Afb. 2 Spreiding van passende en niet-passende scherven van een geruwde pot (voorbeeld 3) op de schematische kaart van S3, waarop aangegeven scherfdichtheidsgebieden, centrale haard en hut.
372
|
Spreiding van scherven van een pot op de vindplaats S3 te Swifterbant
06-binnenwerk.indd 372
02-12-2008 12:59:42
rend bij eenzelfde pot. De pot heeft een diameter van 37 cm en een inhoud van 13-15 liter. Van een vondstnummer past zowel een scherf aan het randfragment als aan het wandfragment, wat duidelijk maakt dat het toch om één potindividu gaat. Er zijn veel kleine scherven van maar 1,5 à 2 cm breed, gelijk aan de breedte van de kleirollen. Maar er is ook een groot randfragment bestaande uit enkele grotere scherven en een paar wat kleinere die eraan vast passen. Het manteloppervlak bedraagt ongeveer 3500 cm2. Als de scherven een gemiddelde grootte van 16 cm2 zouden hebben, dan zouden er een kleine tweehonderd scherven aanwezig moeten zijn. Er zijn er slechts een kleine zeventig. Het grote randfragment is vlak bij de centrale haard blijven liggen en daar begraven geraakt. De rest van de pot is in kleine scherven verspreid geraakt in alle richtingen. De meeste scherven liggen vooral rechts van de haard. Er zijn zowel scherven naar de helling van de kreek afgegleden als naar de helling richting de komgrond. Van het wandfragment zijn enkele scherven afkomstig van zowel binnen de hut als erbuiten. Waarschijnlijk lagen er scherven in de weg en zijn deze buiten de hut gegooid. Het stuk vlak bij de bodem lag even buiten de hut (vak VI/18); mogelijk als bakje hergebruikt? Latere verspreiding kan zijn doorgegaan nadat de hut in verval is geraakt. Het patroon is ook te zien in de verticale plot (afb. 3). Hieruit blijkt verder dat er scherven van verschillende niveaus afkomstig zijn, die daar door latere processen terecht moeten zijn gekomen. Voorbeeld 3 Bij randscherven van een uitzonderlijke kwaliteit, met een goed afgewerkt oppervlak en een egaal zwart glanzende binnenwand en uitzonderlijke magering, zijn geruwde wandscherven gevonden van dezelfde makelij die waarschijnlijk van dezelfde pot afkomstig zijn. Daarnaast komen er van meerdere plekken niet-passende gelijksoortige wandscherven die aan dezelfde pot toegeschreven kunnen worden. Bij passende randscher-
ven bedraagt de afstand 17 m tussen een scherf uit de site en een uit de kreek (vak VII/6), uit de laag die met het bovenste niveau F van de site in verbinding staat. Ook in de kreekvulling, uit redeposited materiaal, zijn twee van dergelijke geruwde scherven gevonden (vak VI/2 en X/2). Daarmee wordt de maximale spreiding 26 m. De bovengenoemde pot lijkt bij de centrale haard te zijn stukgevallen, waarna scherven zowel langs de helling naar de kom als naar het noorden zijn verplaatst, terwijl ook scherven in de kreek zijn terechtgekomen (af b. 2), enkele scherven omdat ze erin gegooid zouden kunnen zijn, maar ook enkele doordat de kreek zich verlegd had waarbij de nederzettingslaag werd aangesneden. Verticale spreiding De verticale spreiding van scherven die binnen een meter van elkaar liggen, kan oplopen tot 45 cm. Bij scherven die verder van elkaar liggen kunnen er zowel uit het bovenste niveau als het onderste niveau afkomstig zijn. Van de pot van voorbeeld 1 bijvoorbeeld komen drie scherven uit niveau F, drie uit niveau G, achtenveertig uit niveau H/I, één uit niveau K op de helling naar de kreek en één uit niveau K op de helling naar de kom. Dat wil niet zeggen dat het bovenste niveau even oud is als het onderste, maar dat dit het gevolg is van post-depositionele processen. De verticale spreiding binnen een metervak bedraagt 35 cm (afb. 3). De scherven van een pot die in dezelfde meterstrook of meterstroken naast elkaar liggen zijn vertikaal te plotten zonder rekening te hoeven houden met de hellingen van de nederzettingslaag. Als voorbeeld is strook IX en X weergegeven (afb. 4) en V en VI (afb. 5). Strook IX/X loopt langs en over de centrale haard van het zuidelijke topje. De lege plekken in het midden met een lage scherfdichtheid vertegenwoordigen het haardencomplex. Er is duidelijk te zien dat scherven vanaf de centrale plaats op het hoogste punt zijn afgegleden langs de hellingen naar weerszijde. De bovenste pot lijkt in een jongere fase te zijn gebruikt, gebroken en verspreid. Het patroon laat zien dat de site in
Spreiding van scherven van een pot op de vindplaats S3 te Swifterbant
06-binnenwerk.indd 373
|
373
02-12-2008 12:59:43
5,35 5,55 5,75 5,95 6,15 6,36 meerdere fasen bewoond is geweest. Maar ook is duidelijk dat er verticale verplaatsing kan plaatsvinden; dit wordt het duidelijkst geĂŻllustreerd in strook V/VI (zie afb. 5). Soms worden scherven van eenzelfde pot zowel boven als onder een relatief lege zone aangetroffen. Ogenschijnlijk stratigrafisch gescheiden lagen worden zo met elkaar verbonden.
Ook in de kreekvulling komen de scherven van een pot niet alle uit dezelfde laag. De scherven van een geruwde pot uit de zijkreek zijn verspreid over een niveauverschil van maximaal 80 cm; de onderste scherven liggen op de bodem van de kreek, de bovenste scherven komen van boven uit de kreekvulling. EĂŠn scherf komt uit de vindplaats zelf van de noord-
5,35 5,55 5,75 5,95 6,15 6,36 374
|
Spreiding van scherven van een pot op de vindplaats S3 te Swifterbant
06-binnenwerk.indd 374
02-12-2008 12:59:44
Afb. 3 Verticale plot van de scherven van een pot (voorbeeld 2) over strook IX/X/XI/XII, waarop aangegeven scherfdichtheidsvakjes met in totaal meer dan 40 scherven per niveau van 10 cm (gearceerd), het gelaagd pakket en helling naar de kreek (schuine strepen).
helling van het noordelijke topje uit het hoogste niveau. De kreek moet in een snel tempo zijn dichtgeslibd. Slot Als in deze site een permanent gebruikt huis zou hebben gestaan in plaats van een zo nu en dan gebruikte hut in een kortstondige tijdsperiode, zou het sprei-
dingspatroon van scherven van een pot er waarschijnlijk anders hebben uitgezien. Van sommige potten was duidelijk dat ze (bij een haardje) waren stukgevallen en dat een deel ervan een eind verderop terecht is gekomen, waarna de twee delen verder vergruisd en verspreid zijn geraakt. Dit betekent dat de plek een open erf is geweest. De scherven zijn door
Afb. 4 Verticale plot van scherven van verscheidene potten van strook IX/X, waarop aangegeven scherfdichtheidsvakjes met in totaal meer dan 20 scherven per niveau van 10 cm per meterstrook (gearceerd), het gelaagd pakket en helling naar de kreek (schuine strepen). Spreiding van scherven van een pot op de vindplaats S3 te Swifterbant
06-binnenwerk.indd 375
|
375
02-12-2008 12:59:44
5,35 5,55 5,75 5,95 6,15 6,36 betreding en activiteiten naar alle kanten verspreid geraakt. Van voorbeeld 2 is duidelijk dat deze kookpot bij de centrale haard is stukgevallen, deels daar is blijven liggen en deels van daaruit verspreid is geraakt. Dit zal bij meerdere kookpotten gebeurd zijn waardoor rond het haardencomplex een zone ligt met een grote scherfdichtheid die naar de randen toe minder wordt. Het verticale patroon kan een beeld geven
376
|
van de meerfasigheid van de site. Daarnaast moet men rekening houden met verticale verplaatsing van scherven. Ogenschijnlijk verschillende stratigrafische lagen kunnen (enkele) scherven uit eenzelfde fase bevatten en in één laag zouden scherven uit verschillende fasen afkomstig kunnen zijn. Hoge der A 16C 9712 AD Groningen
Spreiding van scherven van een pot op de vindplaats S3 te Swifterbant
06-binnenwerk.indd 376
02-12-2008 12:59:45
Afb. 5 Verticale plot van scherven van verscheidene potten van strook V/VI, waarop aangegeven scherfdichtheidsvakjes met in totaal meer dan 20 scherven per niveau van 10 cm per meterstrook (gearceerd), het gelaagd pakket en helling naar de kreek (schuine strepen).
Noten 1 Raemaekers 1999, De Roever 2004, Louwe Kooijmans et al. 2005. 2 De Roever 1986, p. 65. 3 Rolfsen 1980, Villa & Courtin 1983. Literatuur Louwe Kooijmans, L.P., P.W. van den Broeke, H. Fokkens en A. van Gijn (rds.), 2005. Nederland in de prehistorie. Amsterdam. Raemaekers, D.C.M., 1999. The articulation of a ‘New Neolithic’. The meaning of the Swifterbant Culture for the process of neolithisation in the western part of the North European Plain (4900-3400 BC). (Archaeological Studies Leiden University 3). Dissertatie, Leiden. Roever, J.P. de, 1986. Scherven per vierkante meter: problemen met de verspreidingskaarten en het kwantificeren van aardewerk a.d.h. van de opgravingen bij Swifterbant. In: H. Fokkens, P. Banga, & M. Bierma (eds), Op zoek naar mens en materiële cultuur, feestbundel aangeboden aan J.D. van der Waals, Groningen, pp. 59-72. Roever, J.P. de, 2004. Swifterbant-aardewerk. Een analyse van de neolithische nederzettingen bij Swifterbant, 5e millennium voor Christus. (Groningen Archaeological studies 2). Dissertatie, Groningen. Rolfsen, P., 1980. Disturbance of archaeological layers by processes in the soil. Norwegian Archaeological Review 3, 110-119. Villa, P., & J. Courtin, 1983. The interpretation of stratified sites: a view from underground. Journal of Archaeological Science 10, 267-283.
Spreiding van scherven van een pot op de vindplaats S3 te Swifterbant |
06-binnenwerk.indd 377
377
02-12-2008 12:59:45
De nieuwste ontdekkingen betreffende het oudste Kuinre Peter C. de Boer
In de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw vond in het kader van de drooglegging en ontginning van de Noordoostpolder het eerste archeologische onderzoek naar de burchten en de schans van Kuinre plaats. Het duurde nog tot rond de millenniumwisseling voordat er weer nieuw onderzoek werd uitgevoerd.1 Tot op dat moment had nog geen archeologisch onderzoek naar de ontwikkelingsgeschiedenis van de nederzetting Kuinre plaatsgevonden. Het onderstaande artikel beoogt een korte bloemlezing te geven van het meest recente onderzoek naar deze fenomenen en brengt enkele tot op heden ongepubliceerde onderzoeksresultaten voor het voetlicht. Recent onderzoek De Gemeente Steenwijkerland (provincie Overijssel) realiseert aan de Overhavendijk, direct ten noorden van de provinciegrens met Flevoland, een woonwijk. Voorafgaand hieraan is in februari 2000 door het archeologische onderzoeksbureau RAAP een bureauonderzoek uitgevoerd dat werd gevolgd door een booronderzoek. In mei van dat jaar vond tevens een geofysisch haalbaarheidsonderzoek plaats en in juli een aanvullend booronderzoek. Op basis hiervan is de verwachting uitgesproken dat delen van de Kuinderschans en van de nederzetting Kuinre nog intact in de ondergrond aanwezig zouden kunnen zijn.2 In april 2004 verrichtte archeologisch onderzoeksbureau BAAC een proefopgraving waaruit bleek dat dit inderdaad het geval was.3 Op basis van deze resultaten werd in de periode 19 juli tot en met 8 september 2004 door hetzelfde bureau een definitief onderzoek uitgevoerd. Bij de opgraving zijn restanten van de bebouwing van Kuinre teruggevonden. Onder andere vond men terpachtige ophogingen, bakstenen funderingen van huizen en een oven, lemen vloeren, haardplaatsen, vlechtwerk en
378
|
putten. Van de Kuinderschans is door middel van proefsleuven de precieze ligging van de gracht om de meest noordelijk gelegen bastions bepaald. Gebleken is dat het verdedigingswerk voor ongeveer eenderde in de provincie Overijssel ligt en voor tweederde in de provincie Flevoland. Tevens kon de westelijke begrenzing van de rivier de Kuinder of Tjonger in kaart worden gebracht.4 Actualisatie AMK Flevoland Het toeval wilde dat in dezelfde periode de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van de provincie Flevoland werd geactualiseerd. Omdat zowel de grondslagen van de middeleeuwse nederzetting Kuinre als die van de Kuinderschans uit de Tachtigjarige Oorlog zich tot in deze provincie uitstrekken, werd vanuit de Provincie Flevoland een bijdrage geleverd aan dit onderzoek.5 BAAC kreeg de opdracht om de onderzoeksgegevens van de eerdere proefopgravingen naar de Kuinderschans van Van der Heide nog eens nader onder de loep te nemen. De opgravingstekeningen uit 1947 werden gedigitaliseerd zodat de oude en de nieuwe onderzoeksgegevens konden worden
De nieuwste ontdekkingen betreffende het oudste Kuinre
06-binnenwerk.indd 378
02-12-2008 12:59:46
gecombineerd en geïnterpreteerd tot een nieuwe overzichtstekening.6 Hierdoor was het mogelijk de begrenzingen van de Kuinderschans in Flevoland voor het eerst nauwkeurig te bepalen en het complex op de nieuwe Archeologische Monumenten Kaart Flevoland te plaatsen als ‘terrein van zeer hoge archeologische waarde’.7 Een tweede bijdrage die aan het onderzoek kon worden geleverd was van daterende aard. Tijdens de opgraving zijn uit drie bodemprofielen in totaal 31 monsters van organisch materiaal genomen. Uit deze monsters is een selectie van vijf stuks gemaakt (vnrs 4, 6, 9, 12 en 18) die zijn opgestuurd voor 14C-analyse. Hierbij is gekozen voor monsters uit het meest illustratieve profiel. Het gaat hier om een oost-west georiënteerde doorsnede over vrijwel de gehele breedte van het onderzoeksterrein (zie afb. 1).8 Van beneden naar boven waren de volgende fenomenen zichtbaar:
Op circa 3,5 m –NAP lag de top van het pleistoceen zand. Hierin is geen bodemvorming geconstateerd. Tot op circa 3,00 m –NAP lag wortelvast rietveen. Op het veen lag een enkele centimeters dik laagje bleekwit spoelzand. Tot circa 1,85 m –NAP zijn lagen humeuze klei gedocumenteerd (onderkant vnr. 18, bovenkant vnr. 12). Tot 1,40 m –NAP lag licht kluiterige humeuze klei. Daarop lag tot 0,90 m – NAP kluiterige humeuze klei. Hierop is een enkele centimeters dik laagje mest aangetroffen waarin enkele wandfragmenten kogelpotaardewerk zijn gevonden (vnr. 4). Hierop lag tot circa 0,50 m –NAP een pakket kleiplaggen. Deze plaggen waren laagsgewijs met de dagkant naar boven aangebracht.9 Op deze spekkoekachtige ophogingslaag is een humeuze laag aangetroffen met brokken turf (vnr. 6). Hierin was plaatselijk een lensvormig, geelachtige compacte ophoging van turfas zichtbaar die wordt geïnterpreteerd als haardplaats. De ophoging
Afb. 1 Het profiel gezien richting het noordwesten (foto’s: P.C. de Boer).
De nieuwste ontdekkingen betreffende het oudste Kuinre
06-binnenwerk.indd 379
|
379
02-12-2008 12:59:47
Afb. 2 De burchten en schans van Kuinre (uit: De Boer & Van Holk (in druk)).
380
|
werd aan de westzijde geflankeerd door een noordzuid georiĂŤnteerde smalle greppel (vnr. 9). Aan de westelijke opstaande zijde van de greppel is een staakje aangetroffen dat mogelijk deel heeft uitgemaakt van een beschoeiing. Op enkele plekken in de plaggenophoging zijn ingegraven en ingeslagen houten palen gevonden die wellicht deel uit hebben gemaakt van een gebouwconstructie. Zowel aan de westzijde als aan de oostzijde loopt de gelaagdheid af. Aan de westzijde zijn verschil-
lende ophogingspakketten aangetroffen. Aan de oostzijde loopt de gelaagdheid van het profiel ook af. Hier is een naar het oosten toe aflopend pakket van dunne laagjes zand, afgewisseld met dunne laagjes humeus materiaal met schelpen gevonden. Dergelijke pakketten zijn ook enkele honderden meters ten zuidoosten van de opgravingslocatie gedocumenteerd. Dit was gedurende een waarneming tijdens de aanleg van enkele waterpartijen op de locatie van camping
De nieuwste ontdekkingen betreffende het oudste Kuinre
06-binnenwerk.indd 380
02-12-2008 12:59:48
‘Craneburcht’.10 Het betreft Zuiderzeesedimenten die hier zijn afgezet in de monding van de rivier de Kuinder of Tjonger gedurende de historisch bekende verzanding van de haven in de 18e eeuw. Omdat op een gegeven moment de haven niet meer te bereiken was voor scheepvaartverkeer, is enkele honderden meters ten westen van het huidige onderzoeksgebied een soort van bypass gegraven. Gedurende een archeologische begeleiding door ADC ArcheoProjecten bij het verbreden van een sloot zijn resten van het havenhoofd van dit ‘Nieuwe Diep’ teruggevonden.11 Het 14C-onderzoek Vier van de vijf monsters hebben het volgende resultaat opgeleverd. Deze zullen van beneden naar boven worden gegeven en geïnterpreteerd. Het 14C-monster uit de onderkant van het profiel (circa 3,00 m –NAP) gaf twee mogelijke dateringen. De eerste lag met een waarschijnlijkheid van 48,3% tussen 700 - 540 voor Chr. en de tweede met een waarschijnlijkheid van 47,1% lag tussen 810 - 730 voor Chr. Dit gegeven sluit goed aan op de uitkomsten van een opgraving welke in 1999 door de toenmalige ROB (nu RACM) werd uitgevoerd in het kader van de aanleg van industrieterrein ‘De Schans’. Op dit rivierduin aan de oostzijde van de rivier werden haardkuilen uit het Laat-Mesolithicum en de Vroege/ Midden-Bronstijd gevonden. De jongst te dateren vondst betrof hier een concentratie aardewerk die op basis van verkoolde aankoeksels kon worden gedateerd. De 14C-analyse hiervan wees op een datering in de periode 650 - 570 voor Chr (Vroege IJzertijd).12 Het monster dat afkomstig is van de overgang tussen de gelaagde en meer kluiterige gelaagdheid (vnr. 12; op circa 1,85 m – NAP) leverde een datering op die met een zekerheid van 91,1 % in de periode 80 - 260 na Chr. lag. De venige en kleiige lagen worden afgedekt door een laagje mest (vnr. 4) dat op zijn beurt wordt afgedekt door de sterk gelaagde kleiplaggenophoging. Aan de in de mest aangetroffen kogelpotscherven
kan geen nauwkeurige datering worden ontleend. Het mestmonster leverde een datering op die met een zekerheid van 95,4% in de periode tussen 1030 en 1210 AD lag.13 Op de kleiplaggenophoging lag een humeuze laag. Het hieruit genomen monster (vnr. 6) leverde een datering op die met een zekerheid van 95,4% in de periode tussen 200 voor Chr. - 30 na Chr. lag. Deze datering klopt niet met de andere (hierna nog te presenteren) gegevens en kan daarom buiten beschouwing worden gelaten. Waarschijnlijk betreft het een fragment turf. Het voor ons verhaal meest interessante monster is afkomstig uit een veenlaagje dat werd aangetroffen in een greppel die op stratigrafische gronden jonger moet worden geacht dan het eerder genoemde mestlaagje. De datering van dit veen ligt namelijk met een zekerheid van 95,4% in de periode tussen 1020 en 1170 AD.14 Dat de nederzetting Kuinre in ieder geval in of vóór 1170 reeds op deze locatie heeft gelegen, is een interessant gegeven waaruit verschillende conclusies kunnen worden getrokken: Ten eerste blijkt dat het afsnijden van een bocht in de rivier reeds in de periode tussen 1020 en 1170 AD heeft plaatsgevonden. Uit het aantreffen van een ophoging die met een dijk of terp kan worden geassocieerd, blijkt de noodzaak tot het nemen van beschermende maatregelen. Dit past goed in het beeld dat we hebben van de uitbreiding van het Almere tot de Zuiderzee en de grote stormramp van 1170 AD. Ten tweede blijkt dat de langwerpige structuur van de nederzetting reeds in dit stadium was georiënteerd op burcht I (afb. 2). Dit is dus ook de nederzetting die bij de burcht uit 1196 AD en de herbouwfase van de burcht in de 13e eeuw hoort. Binnen de doelstellingen van de actualisatie van de Archeologische Monumenten Kaart van Flevoland paste ook een aanvullend booronderzoek op de locatie van de Tweede burcht van Kuinre.15 De locatie ligt aan de oostzijde van de voormalige rivier de Kuinder of Tjonger en ter De nieuwste ontdekkingen betreffende het oudste Kuinre
06-binnenwerk.indd 381
|
381
02-12-2008 12:59:48
plaatse is een deel van het oorspronkelijke klei-op-veendek bewaard gebleven. Kavel R78 ligt aan de oostzijde van het wettelijk beschermde monument ‘De tweede burcht van Kuinre’ op kavel R77.16 Op basis van het proefsleuvenonderzoek van de ROB uit 1999 werd aangenomen dat één van de slotgrachten zich uitstrekte tot buiten de begrenzingen van het beschermde archeologische monument.17 Om dit te testen is een booronderzoek uitgevoerd waarbij bleek dat één van de grachten zich inderdaad in noordoostelijke richting doorzet en wordt doorsneden door een provinciescheidende sloot. Hiermee kan de hypothese dat de voorburcht van het kasteel zich aan de Overijsselse zijde bevindt, op de locatie van industrieterrein ‘De Schans’, verder worden onderbouwd. Helaas was er echter van overheidswege een stop op het toekennen of uitbreiden van een beschermde status aan terreinen. Daarom is de locatie van de gracht als ‘terrein van zeer hoge archeologische waarde’ op de AMK geplaatst. Op basis van de proefonderzoeken naar het kasteelcomplex op kavel R77 in Flevoland18 en het industrieterrein aan Overijsselse zijde19, kon worden verondersteld dat één gracht hiervan in noordoostelijke richting doorloopt. Aan de hand van de veldtekening van de ROB is de meest logische plaats voor de aanwezigheid van de gracht uitgekozen (afb. 2). Langs de provinciescheidende poldersloot is een raai van zeven gutsboringen gezet. Vrijwel alle boringen gaven globaal gezien hetzelfde beeld. Hierin heeft de bouwvoor een dikte van tussen de 0,4 en 0,5 m. Hieronder liggen lagen zandige klei, met een totale dikte die ligt tussen de circa 0,7 m en 1,1 m, die geleidelijk overgaan in een pakket rietveen. In twee boorpunten is een afwijkende stratigrafie waargenomen. In boorpunt
382
|
225 werd namelijk onder de bouwvoor op een diepte van 0,45 m beneden het maaiveld een laag schelpenzand met een dikte van 9 cm gevonden waarin een fragment leisteen is waargenomen. Hieronder zijn enkele lagen humeuze bruingrijze klei met oxidatievlekjes opgetekend. Vanaf een diepte van 0,96 m lag wederom een laagje schelpenzand (dikte 5 cm) met daarin wederom een fragment leisteen. Hieronder zijn dezelfde kleilagen aangetroffen die ook in de andere boringen waren herkend. In boring 228 is direct onder de bouwvoor slechts één, enigszins verrommelde, schelpenzandlaag aangetroffen. Hierin zijn een fragment baksteen en een fragment leisteen gevonden. Met behulp van deze twee boringen is de aanwezigheid van een kasteelgracht op kavel R78 bevestigd. Ook is aangetoond dat het vroeg middeleeuwse klei-op-veendek ter plaatse uitstekend bewaard is gebleven.20 Het is dus zeer waarschijnlijk dat hier in de ondergrond meer grondsporen zijn te verwachten die deel uitmaken van het burchtcomplex. De ligging en vorm van de ontdekte gracht doen vermoeden dat het complex een sterke gelijkenis vertoont met de Eerste burcht van Kuinre en dat de rest van het complex moet worden gezocht ter plaatse van het industrieterrein aan de Overijsselse zijde. Dit terrein is opgehoogd met een pakket zand van circa 1 m. Verwacht mag worden dat de hieronder ter plaatse aanwezige archeologische waarden intact bewaard zijn gebleven. Op basis van deze gegevens is het onderzochte gedeelte van kavel R78 op de nieuwe Archeologische Monumenten Kaart van Flevoland geplaatst als ‘terrein van zeer hoge archeologische waarde’. ADC ArcheoProjecten Postbus 1513 3800 BM, Amersfoort
De nieuwste ontdekkingen betreffende het oudste Kuinre
06-binnenwerk.indd 382
02-12-2008 12:59:48
Noten 1 Van Doesburg & De Boer (e.a.) 2001. 2 Bente 2000. 3 Jayasena 2004. 4 Jayasena (e.a.) 2005a; Jayasena 2005b. 5 De Boer & Van Holk (in druk). 6 Jayasena (e.a.) 2005a; Jayasena 2005b. 7 CMA-nummer: 16C-011. 8 Definitief onderzoek BAAC: werkput 16, profiel 33. 9 Deze ophogingswijze is ook in secundaire context aangetroffen bij de Tweede burcht van Kuinre. Hier lag een pakket gelaagde plaggen op zijn kant in de binnenste gracht. Het betreft waarschijnlijk een gedeelte van de kasteelheuvel dat in de gracht is gegleden (Van Doesburg & De Boer 2001, 35). 10 De Boer 2004b. 11 Roessingh 2006. 12 Van Doesburg & De Boer 2001, 30-31. 13 UtCnr: 13598. 14 UtCnr: 13600. 15 Kerkhoven & De Boer 2003. 16 CMA-nummer: 16C-002. 17 Van Doesburg & De Boer (e.a.) 2001, 37-40. 18 ROB opgravingscode NOOR-99-02. 19 ROB opgravingscode IJSM-99 (Van Doesburg en De Boer 2001, afbeeldingen 16 en 26). 20 Voor een landschappelijke beschrijving van het gebied rondom Kuinre, zie: Van Doesburg 2001, 60-71. Literatuur Boer, P.C. de, 2004a. De Kuinderschans “Een van de sterkste forten in het gehele gewest”. De Vriendenkring. Cultuurhistorisch tijdschrift voor Flevoland 44e jaargang, nummer 2. 28-43. Boer, P.C. de, 2004b. Archeologische waarnemingen bij de uitbreiding van camping ‘Craneburcht’ op kavel R77 te Luttelgeest, gemeente Noordoostpolder. (Archeologische rapportages en notities 1). Provincie Flevoland. Lelystad. Boer, P.C. de & A. J. Geurts, 2002. Oude burchten in het nieuwe land. De middeleeuwse kastelen van Kuinre in de Noordoostpolder. Lelystad. Boer, P.C. de & A.F.L. van Holk (e.a.), (in druk).“Eens ging de zee hier tekeer…”. De Actualisatie van de Archeologische Monumenten Kaart van Flevoland, (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 121). Provincie Flevoland / Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Lelystad / Amersfoort. Doesburg, J. van & P.C. de Boer (e.a.), 2001. Burchten op de bodem van de Zuiderzee, archeologisch onderzoek naar twee burchten bij Kuinre. (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 91). Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Amersfoort. Jayasena, R.M., 2004. Kuinre. Overhavendijk. Een nederzetting en schans langs de Zuiderzee. Inventariserend Veld Onderzoek. (BAAC rapport 04.040). ‘s Hertogenbosch. Jayasena, R.M. (e.a.), 2005a. Kuinre, een verdronken Zuiderzee nederzetting en schans boven water. Defintief Archeo logisch Onderzoek. (BAAC rapport 04.138) ’s Hertogenbosch. Jayasena, R.M., 2005b. Sporen van een verdronken Zuiderzee nederzetting en schans te Kuinre, In: Overijssels erfgoed. Archeologische en Bouwhistorische Kroniek 2004, Zwolle,105-126. Kerkhoven, A.A. & P.C. de Boer, 2003. Uitvoeringsprogramma Actualisatie Archeologische Monumenten Kaart Flevoland, (Archeologische rapportages en notities 1), Provincie Flevoland, Lelystad. Roessingh, W., 2006. Kuinre Hopweg & Schoterpad. Een archeologische begeleiding. (ADC rapport 534), Amersfoort.
De nieuwste ontdekkingen betreffende het oudste Kuinre
06-binnenwerk.indd 383
|
383
02-12-2008 12:59:49
“ Diamonds are a girl’s best friend” Neolithische kralen en hangers uit Swifterbant Izabel Devriendt
Kralen en hangers spreken niet enkel tot de verbeelding van kleine meisjes die later prinses willen worden; menig volwassene onder ons moet toegeven dat ook het hartje sneller gaat slaan als er juwelen aan te pas komen. Hollywood icoon Marilyn Monroe had het al over ‘rocks’, maar ook Audrey Hepburn lustte ze als ontbijt. Ook veel mannelijke archeologen moeten schoorvoetend toegeven dat er een zekere tinteling langs hun rug loopt als ze deze prijsbeestjes in de ondergrond ontdekken. Al 40 jaar lang is de vindplaats Swifterbant een bron van informatie voor de neolithische cultuur in Nederland. In de jaren 1960 en 1970 werd er uitgebreid onderzoek verricht in dit zoetwatergetijdengebied waar het in de zomer aangenaam vertoeven was voor de neolithische
384
|
mens. Met het recente project, opgestart in 2004, is er een nieuwe impuls gegeven die het wetenschappelijk onderzoek weer in een tweede versnelling bracht. Oude vondstdozen zijn van onder het stof gehaald en hun inhoud is opnieuw bestudeerd, wat tot verrassende inzichten heeft
“Diamonds are a girl’s best friend”
06-binnenwerk.indd 384
02-12-2008 12:59:49
aan bod en worden enkele parallellen gelegd met andere vindplaatsen. We sluiten af met enkele bondige conclusies. Het Swifterbantgebied wordt gekenmerkt door rivierduinen die gevormd zijn in het Laat-Pleistoceen of het Vroeg-Holoceen en oeverwallen daterend uit de periode 4300 - 4000 voor Chr. (afb. 1). De bewoning op deze verschillende vindplaatsen verloopt in verschillende fasen van ongeveer 6600 tot 4000 voor Chr.1 De sieraden zijn gevonden op de oeverwallen van S2, S3 en S4 en op S23 en S61, twee rivierduinen met een bewoning tussen 5200 en 4200 voor Chr. Het is moeilijk deze laatste bewoning preciezer te duiden.
geleid. Nieuw veldonderzoek heeft ieders verwachting overtroffen met het blootleggen van spectaculaire vondsten. We denken hier aan het graf van een zevenjarig kind of de ontdekking van de oudste akker van Nederland. Hoe interessant deze vondsten ook zijn, in dit artikel bespreken we een vondstcategorie die evenzeer zeldzaam als intrigerend is, namelijk de sieraden. Na een korte, algemene inleiding volgt de bespreking van de vondsten per vindplaats en vondstcontext. Vervolgens komen grondstofgebruik en -herkomst
Afb. 1 De Swifterbantcluster. Mesolithische en neolithische vindplaatsen op rivierduinen en oeverwallen (naar Meiklejohn & Condstandse-Westermann 1978).
De 108 gevonden ornamenten kunnen in vier groepen worden verdeeld: barnsteen, natuursteen, tand en been (tabel 1 en 2). Het onderscheid tussen een hanger en een kraal wordt gemaakt aan de hand van de locatie van de doorboring. Is het stuk in het midden doorboord, dan spreken we van een kraal; is het stuk aan een uiteinde doorboord, dan spreken we van een hanger. Het is vanzelfsprekend dat van fragmenten niet altijd kan vastgesteld worden of deze oorspronkelijk van een kraal dan wel van een hanger zijn. De ornamenten vertonen allemaal één of twee doorboringen die vanaf twee zijden zijn aangebracht; de perforatie die zo ontstaat is biconisch of zandlopervormig in doorsnede. Het merendeel van deze vondsten was los verspreid over de cultuurlaag (81%); een beperkt aantal werd in grafcontexten aangetroffen (19%). Het is mogelijk dat er oorspronkelijk een grotere rijkdom aan sieraden of andere giften is geweest, maar dat deze de tand des tijds niet hebben doorstaan. We denken hier aan doorboorde schelpen, gekleurde veertjes of andere organische opsmuk van kleding die niet zo resistent is als steen. Grafgiften van vindplaats S2 De meest tot de verbeelding sprekende vondsten zijn die uit de graven. Iedereen kent wel de ‘hoofdman van Swifterbant’. Het betreft het graf van een volwassen man2 die al snel na zijn ontdekking deze “Diamonds are a girl’s best friend”
06-binnenwerk.indd 385
|
385
02-12-2008 12:59:50
welluidende naam ontvangen heeft. Vreemd genoeg heeft de volwassen vrouw 3 uit datzelfde grafveld, die ook met een hele reeks kralen is begraven, nooit de naam ‘hoofdvrouw van Swifterbant’ meegekregen. Beide vondsten zijn echter even bijzonder en waardevol. De man werd begraven met zes ornamenten op of nabij het hoofd (afb. 2) en één op de borst. 4 Dit laatste is een plaatvormig stuk email van een varkenstand met twee perforaties. Rond het hoofd van de man was een reeks barnstenen hangers en kralen gebonden. Een bijzondere vondst is de groep van drie ongeveer even grote hangers die deel uitmaakten van zijn hoofdtooi (afb. 3). De stukken barnsteen hebben een gemiddelde grootte van 36x21x16 mm wat iets groter is dan de bovenste helft van een duim. Daarnaast zijn er ook nog twee iets kleinere kralen in deze hoofdtooi verwerkt. Als laatste werd er nabij het rechteroor van de man ook een natuurstenen hanger gevonden. Dit, bijna vierkante, platte zandsteentje (ook wel schuifsteen genoemd) heeft één doorboring. Alle hangers en kralen van de hoofdtooi zijn volledig intact.
Tabel 1: Overzicht van ornamenten Swifterbant-cluster opgedeeld per grondstof.
Het graf van de vrouw werd tijdens de opgraving verstoord, waardoor het aantal vermelde ornamenten in haar graf voor lange tijd vermoedelijk foutief is geweest. Het onderzoek hier verricht heeft uitgewezen dat bij haar lichaam hoogst waarschijnlijk een schedel hoort, die enige tijd gestolen was. Dit brengt het totaal aantal vondsten in dit vrouwelijk graf van acht
Barnsteen
Cultuurlaag S2
5
Cultuurlaag S3 Cultuurlaag S61
[ % ] Natuursteen [ % ]
naar elf. Van de groep van acht, die reeds lang bekend is, bevonden er zich zeven rond de hals van de vrouw en één bij het bekken. Ze zijn te definiëren als één hanger, vijf volledige kralen en twee fragmenten. De hanger is redelijk klein, ter grootte van 1 eurocent, maar met mooie vormverhoudingen (afb. 4). De doorboring vertoont lichte sporen van slijtage waardoor aan beide zijden glans is ontstaan. De vier kralen zijn alle iets kleiner dan de hanger. Bijna alle barnstenen kralen en hangers van Swifterbant hebben slechts één perforatie. Eén van deze vier kralen vormt hierop de uitzondering. Dit stukje barnsteen is gebroken ter hoogte van de oorspronkelijke doorboring. In het midden van het nieuw ontstane stuk is een tweede, volledige perforatie aangebracht. Op de verschillende vindplaatsen van de Swifterbantcluster vertonen slechts twee barnsteenfragmenten een min of meer vergelijkbaar fenomeen. Eén daarvan is een fragment dat deel uitmaakt van de halsversiering van de vrouw; het ander is een fragment gevonden op S3. Beide zijn door de oorspronkelijke perforatie gebroken en vertonen naast deze breuk de aanzet van een andere perforatie. Het is echter niet duidelijk of dit putje het resultaat is van een oude poging om het stuk te doorboren of van een nieuwe poging om een tweede perforatie aan te brengen. Deze drie stukken kunnen dus niet gezien worden als echte halffabricaten (stukjes ruwe grondstof met een beginnende of mislukte doorboring), omdat ze naast een beginnende
Tand
[%]
Been
[%]
Totaal
[%]
9
4
36
22
17
1
76
3
3
Subtotaal
44
72
26
93
17
94
1
100
88
81
Grafveld S2
16
1
1
18
Grafveld S4
1
1
Grafveld S22
1
1
Subtotaal
17
28
2
7
1
6
20
19
Totaal
61
100
28
100
18
100
1
100
108
100
386
|
“Diamonds are a girl’s best friend”
06-binnenwerk.indd 386
02-12-2008 12:59:50
kraal in vorm gebracht. Toch zijn er echter, net als bij de hanger, geen sporen van bewerking zichtbaar. De afmetingen van beide kralen sluiten mooi aan bij die van de andere kralen gevonden in dit vrouwengraf.
perforatie ook een afgewerkte perforatie bezitten. Wanneer de tweede (beginnende) doorboring is aangebracht, in het productiecentrum of op de vindplaats, is niet met zekerheid te zeggen. Zoals hierboven vermeld, hoort bij dit vrouwenlichaam naar alle waarschijnlijkheid ook een gestolen schedel. Dit verhaal begint in de winter van 1971-1972 met clandestiene graafwerken in een profiel van de opgravingsput. Uit dit profiel werd een schedel uitgegraven en meegenomen. Enkele maanden later werd deze per post, en geheel gehavend, terug naar het instituut gestuurd. Toen later de rest van graven V en VI, die zich in dit profiel bevonden, werd opgegraven, bleek dat de schedel naar alle waarschijnlijkheid tot graf V behoorde.5 Bij deze schedel zijn drie ornamenten ontdekt, één hanger en twee kralen. De hanger is zo groot als 2 eurocent en is mooi geproportioneerd met een symmetrische vorm (afb. 5). Hierdoor wijkt hij af van alle andere ornamenten op de vindplaats, die de onregelmatige vorm van natuurlijke stukjes barnsteen behouden hebben. Dit doet vermoeden dat deze hanger een zekere vormgeving heeft ondergaan, hoewel dit niet met het blote oog vast te stellen is. Door de zeer beperkte hardheid van het materiaal zijn microscopische sporen door wrijving als resultaat van het dragen mogelijk ook verweerd. Van de twee kralen is er één die ook een opmerkelijke vorm vertoont. Deze is plat alsof het een dun plakje gesneden barnsteen is. Volgens Kielman6 is ook deze
Vindplaats
Aantal
Vondsten uit de cultuurlaag van vindplaats S2 Op S2 zijn naast de grafgiften ook nog een reeks barnstenen kralen en fragmenten gevonden, samen met een schisten kraal en drie natuurstenen halffabricaten van hangers. Deze vondsten kwamen echter verspreid uit de cultuurlaag te voorschijn. De ene barnstenen kraal is gemaakt uit een klein, onregelmatig klompje barnsteen, terwijl de andere plat is zoals de kraal uit het vrouwengraf. Dit betekent dat ook deze kraal gevormd kan zijn. Het oppervlak en de randen zijn echter lichtjes gepolijst door het dragen van het stuk waardoor ook hier mogelijke bewerkingssporen niet meer zichtbaar zijn. De drie barnstenen fragmenten zijn alle bij elkaar gevonden en twee zijn aan elkaar te passen. Zo vormen ze de helft van een door de perforatie gebroken kraal. Het derde fragment bestond oorspronkelijk ook uit twee delen, maar werd vermoedelijk in de jaren 1980, bij een eerdere analyse van het materiaal, reeds aan elkaar geplakt. Het fragment dat recent geplakt is en het fragment dat reeds eerder geplakt is, passen echter niet aan elkaar. Het zijn dus de helften van twee aparte kralen. Hoewel alle barnstenen fragmenten tij-
Kraal Ba
Hanger
NST
Bo
Ba
NST
Fragm. T
Ba
Tabel 2: Overzicht van ornamenten Swifterbant-cluster opgedeeld per ornamenttype.
Chips
NST
Ba
Halffabr.
NST
Ba
NST
S2
27
11
1
5
1
1
5
3
S3
76
12
1
1
4
4
17
13
7
17
S4
1
S22
1
S61
3
108
Totaal
1
*
1
2
1
23
2
1
10
6
18
20
0
8
0
0
20
Legenda: Ba: barnsteen, NST: natuursteen, Bo: bot, T: tand. *: De analyse van S4 is nog niet afgerond. Wel is duidelijk dat er ornamenten uit tand gevonden zijn. “Diamonds are a girl’s best friend” |
06-binnenwerk.indd 387
387
02-12-2008 12:59:51
Afb. 2 Graf IX op vindplaats S2 tijdens de opgraving. Bron: Nieuw Land Erfgoedcentrum, Lelystad.
388
|
dens dit onderzoek onderworpen zijn aan een test om ze aan elkaar te passen, is dit slechts in zeer beperkte mate gelukt. Naast deze twee zijn nog twee andere passende stukken gevonden. Buitengewoon is de uit schist vervaardigde kraal. Schist is als grondstof zelden gebruikt in Swifterbant. Het platte steentje, dat de grootte heeft van 1 eurocent, heeft een opmerkelijk ronde, symmetrische vorm die doet vermoeden dat het stuk in vorm is gebracht. Polijsting en bijgevolg glans, aangebracht na het vervaardigen of als resultaat van het dragen, verbergen echter eventuele productiesporen. De drie halffabricaten van hangers zijn te herkennen aan hun beginnende perforaties. Het was de bedoeling van de neolithische mens om deze schuifstenen, eigenlijk een platte variant van een kiezelsteen, te doorboren maar om een bepaalde reden heeft men die poging gestaakt. De natuurlijke vorm van de schuifstenen is niet aangepast, waardoor deze een driehoekig tot ovaal uiterlijk hebben. In twee gevallen is al een beginnende doorboring zichtbaar; het derde stuk vertoont een klein putje gemaakt door pecking of piquetage. Dit is een techniek om stenen werktuigen in vorm te brengen door met een klopsteen op de randen te slaan. Met een soort beiteltje als tussenstuk kan er echter ook een klein putje mee gecreëerd worden, zodat de boor, die gebruikt wordt om de perforatie te verdiepen, een zeker houvast heeft.7
Vondsten uit de cultuurlaag van vindplaats S3 De meeste ornamenten zijn op vindplaats S3 aangetroffen. Alle vondsten komen uit de cultuurlaag, aangezien op deze locatie geen graven zijn blootgelegd. De groep van barnstenen ornamenten is het grootst met vier hangers, 25 kralen of fragmenten en zeven splinters. Het andere steenmateriaal omvat vier hangers, één kraal en zeventien halffabrikaten. Ook zeventien doorboorde tanden en één doorboorde viswervel zijn opgegraven. De vier barnstenen hangers zijn alle gebroken ter hoogte van de perforatie waardoor ze hun top missen. Hun afmetingen kunnen dan ook alleen maar geschat worden; ze zijn vermoedelijk zo groot als een munt van 2 euro. Eén van deze hangers is waarschijnlijk vanuit één kant doorboord; de beperkte dikte van het stuk maakte dit mogelijk. De groep van 25 kralen is op te delen in twaalf volledige kralen en dertien fragmenten. De kralen zijn alle vervaardigd uit natuurlijke stukjes barnsteen met hoekige tot ronde vormen. Het merendeel is maar half zo groot als een munt van 1 eurocent; twee zijn een beetje groter en hebben de afmetingen van 1 eurocent. Een laatste stuk is niet alleen door zijn afmetingen afwijkend, bijna zo groot als 2 eurocent, maar ook door zijn doorboring. In plaats van de doorboring van de ene naar de andere, tegenoverliggende, zijde te steken, loopt de doorboring naar de aangrenzende zijde. Dit geeft een andere oriëntatie als het stuk gedragen wordt. De kraal hangt nu als een ruit aan het koordje, dus met een hoek naar boven gericht, en niet als een kubus met een vlak naar boven gericht. Deze speciale oriëntatie is vermoedelijk het beoogde doel; ook andere hangers vertonen dit fenomeen. Het is niet uit te sluiten dat de dikte van het stuk (12 mm) ook bepalend was voor deze wijze van doorboring, hoewel één van de kralen van de hoofdtooi van de man in graf IX dikker is (19 mm) en deze wel een standaarddoorboring naar de tegenoverliggende zijde vertoont. Technische onkunde is dus naar alle waarschijnlijkheid niet de oorzaak. De
“Diamonds are a girl’s best friend”
06-binnenwerk.indd 388
02-12-2008 12:59:51
dertien barnstenen fragmenten zijn allemaal kleiner dan een munt van 1 eurocent. We vermelden ook nog zeven barnstenen splinters. Deze zijn zo klein dat niet onderscheiden kan worden of ze oorspronkelijk deel uitmaakten van een ornament of van een natuurlijk klompje; uitsluitend aan hun grondstof kunnen ze herkend worden. Aangezien barnsteen op de vindplaatsen voor geen enkel ander doel is gebruikt dan voor ornamenten, kunnen we met zekerheid zeggen dat ze daar wel deel van uitmaakten. Van de overige vondsten van natuursteen uit de cultuurlaag van S3 zijn drie van de vier hangers gemaakt van zandsteen en eentje van kwartsitische zandsteen. Ze hebben hun natuurlijke vormen, variërend van driehoekig tot elliptisch, behouden. De driehoekige hanger heeft twee perforaties en is hiermee de enige natuurstenen hanger met dit kenmerk. Ook de productiemethode is opmerkelijk. Het ene gat is namelijk geboord langs twee zijden, het andere langs één zijde. De enige kraal gevonden op S3 is gefragmenteerd; ter hoogte van de perforatie is het ornament gebroken. De kleine afmetin-
gen maken het moeilijk om het materiaal met zekerheid te determineren. Het is mogelijk git, maar naar alle waarschijnlijkheid eerder radiolariet, een grondstof die vaker gebruikt wordt op de Swifterbant-vindplaats dan git. Dan is er nog een reeks van zeventien halffabrikaten. De meeste halffabrikaten zijn vervaardigd uit zandsteen en kwartsitische zandsteen; enkele uit radiolariet en twee uit kwarts of kwartsiet. Ze zijn op te delen naar gelang hun positie in de productieketen, variërend van halffabrikaten met één beginnende perforatie tot halffabrikaten met wel vier beginnende perforaties. De meeste zijn vervaardigd uit platte schuifstenen; vier zijn uit ronde kiezelstenen geproduceerd. Van deze laatste zijn de twee dikste uit kwarts of kwartsiet gemaakt. In beide gevallen is de poging tot doorboring al heel snel opgegeven. Dit heeft twee redenen. De stenen zijn zo dik dat het technisch niet mogelijk was of heel lang zou duren om de hangers te doorboren. De tweede reden is de grondstof. De hardheid van kwarts ligt veel hoger dan die van zandsteen of kwartsitische zandsteen en is
Afb. 3 Alle barnstenen en natuurstenen hangers en kralen van de hoofdtooi uit graf IX op vindplaats S2. Niet op schaal. Bron: Nieuw Land Erfgoedcentrum, Lelystad.
“Diamonds are a girl’s best friend” |
06-binnenwerk.indd 389
389
02-12-2008 12:59:52
ook hoger dan die van vuursteen. Hierdoor wordt het technisch bijna onmogelijk om deze hangers te doorboren met vuurstenen boortjes. Van de zeventien doorboorde tanden gevonden op S3, zijn die van rund, wild zwijn, gedomesticeerd varken, paard, otter en hond gebruikt. Dat het vlees van deze dieren door de neolithische mens werd gegeten, wordt bewezen door het grote aantal beenderen dat van deze soorten op de vindplaatsen gevonden is. De hond is de enige die niet moet gezien worden als consumptiedier maar als compagnon en jachthulp. Ook paard geldt als een uitzondering. Daarvan zijn slechts vijf beenderen tot deze soort terug te brengen, namelijk twee doorboorde tanden, een onbewerkte tand, een priem en een
Afb. 4 Hanger uit graf V op vindplaats S2. Niet op schaal. Bron: Nieuw Land Erfgoedcentrum, Lelystad.
schouderblad.8 Het is dan ook onwaarschijnlijk dat dit dier in de omgeving van de vindplaatsen van Swifterbant gedood is. Bijna alle tanden zijn in de wortel geperforeerd, grotendeels met biconische doorboringen. Slechts enkele vertonen conische of zelfs cilindrische doorboringen. Daarnaast is er nog een doorboorde wervel van een meerval aangetroffen. Of deze doorboord is dan wel doorgeprikt, is door de slechte staat van bewaring niet vast te stellen.9 Naast deze doorboorde tanden willen we ook nog de aandacht vestigen op de befaamde doorboorde haaientand van S3. De tand werd ontdekt in 1974 en direct
390
|
06-binnenwerk.indd 390
met argwaan ontvangen. Alleen al door de grondstof, een fossiele haaientand, was deze hanger een echte uitzondering. Na uitgebreide inspectie en grondige overwegingen was Van der Waals overtuigd van de echtheid van de vondst.10 Deze tand was gegraveerd met een dierensnuitje met snorharen. De vorser zag hierin de afbeelding van een klein knaagdier of zelfs van een otter, een geliefd prooidier van de Swifterbant jagers.11 Toch bleef de tand ‘knagen’. Na uitgebreide toetsing kwam aan het licht dat het om een studentengrap ging. Jammer genoeg was het kwaad al geschied; de publicatie met het nieuws over de echtheid van het stuk was de deur al uit. De tand bleek echt te zijn maar de gravure en perforatie vals.12 Grafgiften van vindplaats S4 Naast de twee graven op het grafveld van S2, is een derde graf met giften ontdekt op één van de vindplaatsen van de Swifterbantcluster. Het betreft het graf van een zevenjarig kind, blootgelegd in 2005 op vindplaats S4. Het is voorlopig het enige graf dat op deze vindplaats is gevonden. Een kleine hanger werd ontdekt nabij de linkerknie van het kind13. Dit druppelvormig klompje barnsteen is biconisch geperforeerd en vertoont geen sporen van slijtage. Het is mogelijk dat het hangertje nooit of bijna nooit is gedragen wat overeenstemt met de jonge leeftijd van het kind. Vondsten uit de cultuurlaag van vindplaats S4 Het botmateriaal van de nieuwe opgravingen op S4 is nog niet volledig geanalyseerd. Toch zijn er al drie hangers opgedoken. Het betreft één tand van tam varken en twee tanden van wild zwijn (persoonlijke mededeling W. Prummel). Andere ornamenten zijn niet gevonden in de cultuurlaag van deze vindplaats. Grafgiften van vindplaats S22/S23 Het vierde graf met giften (graf I)14 is een graf dat reeds lang bekend is en zich op het grafveld van S22/S23 bevond, een begraafplaats waarvan oorspronkelijk
“Diamonds are a girl’s best friend”
02-12-2008 12:59:53
werd aangenomen dat het twee aparte grafvelden waren.15 De vondst betreft een apart begraven schedel met een hanger van git. De hanger, die wat groter is dan een munt van 2 euro, werd onder het linkeroor aangetroffen en is druppelvormig. De biconische perforatie en de randen tonen een hoge glans, vermoedelijk door wrijving tijdens het dragen (afb. 6). Dit is het enige artefact uit deze grondstof op de vindplaatsen van de Swifterbantcluster. Voor de volledigheid staan we ook even stil bij graf VIII op S22/S23. Deze man zou begraven zijn met twee transversale pijlpunten, waarvan één nabij de keel was gevonden en de andere tussen de ellepijp en het spaakbeen van zijn rechterarm.16 De aard van deze vondsten is echter betwist. De Roever17 twijfelt of deze vondsten wel grafgiften zijn en vermoedt dat ze eerder in verband staan met de dood van de man. Na onderzoek uitgevoerd samen met D. Raemaekers18 bleek dat de pijlpunt gevonden nabij de arm, eigenlijk een kling was. Het andere vuurstenen artefact kon echter niet meer teruggevonden worden. Hoewel we geen zekerheid hebben, laten aanwijzingen ons vermoeden dat ook de tweede pijlpunt eerder een kling of een afslag was. Door deze ontdekking kunnen we dus zeggen dat de man hoogst waarschijnlijk niet begraven werd met pijlpunten. De vraag of deze nu al dan niet verantwoordelijk waren voor zijn dood, kan vermoedelijk van tafel geveegd worden. De klingen en/of afslag zijn, naar analogie met de andere graven en door hun onbeduidende karakter, ook geen grafgiften maar vermoedelijk samen met de grafvulling in het graf terecht gekomen. Vondsten uit de cultuurlaag van vindplaats S61 De laatste vindplaats waar barnstenen fragmenten zijn aangetroffen, is S61. Het gaat om twee fragmenten en een splinter die alle drie aan elkaar passen. Zo vormen ze de basis van een driehoekige, platte kraal die duidelijk in vele kleine stukjes was gebroken. Geen enkel ander ornament is op deze vindplaats gevonden.
Grondstoffen Voor al deze kralen en hangers zijn vier grondstoffen aangewend. Deze zijn echter niet allemaal in ruwe vorm op de vindplaatsen aangetroffen. Met ruwe vorm bedoelen we onbewerkte stukken barnsteen of schuifsteen, maar ook onbewerkte tanden horen hierbij. De meest voorkomende ruwe grondstof is de groep van de schuifstenen. Zij zijn gevonden op S2, S3, S4, S23 en S51 en hebben de grootte van de bovenste helft van een duim maar dan veel platter. Voor het overgrote deel bestaan ze uit zandstenen en kwartsitische zandstenen; slechts een enkele is van kwarts/kwartsiet of een andere grondstof. Op de vindplaatsen zijn naast ruwe grondstoffen voor natuurstenen hangers ook halffabrikaten en afgewerkte producten aanwezig. Dit wijst op het ter plaatse vervaardigen van deze hangers uit schuifstenen. De enige uitzondering vormt de hanger gemaakt uit git. Het is de enige vondst op de vindplaatsen die met zekerheid uit deze grondstof is vervaardigd. Het is dan ook ongetwijfeld een importstuk dat vermoedelijk volledig afgewerkt naar Swifterbant is gebracht. Voorlopig is het nog onduidelijk waar de grondstof oorspronkelijk vandaan kwam en of het op diezelfde plek tot hanger werd omgevormd. Ook van de barnstenen ornamenten is te zeggen dat ze niet ter plaatse gemaakt zijn. Er zijn alleen de afgewerkte producten gevonden en geen ruwe, onbewerkte klompjes of halffabrikaten. Of het over import van afgewerkte producten over lange afstand gaat, of dat de stukken eerder lokaal vervaardigd zijn en dan op de vindplaats zijn binnengebracht, is moeilijk met zekerheid te zeggen. Barnsteen kent niet alleen een verspreiding in het Oostzeegebied, maar komt op natuurlijke wijze ook voor in verschillende delen van Nederland. Het spoelt aan op de noordelijke en westelijke kusten maar kan daarnaast ook in de ondergrond van NoordNederland voorkomen, bijvoorbeeld in het keileem van Urk en Schokland.19 Brongers en Woltering20 vinden het dan ook aannemelijk dat barnsteen eerder “Diamonds are a girl’s best friend” |
06-binnenwerk.indd 391
391
02-12-2008 12:59:53
lokaal is verzameld en niet over lange afstand door middel van ruil of import uit het Oostzeegebied is verkregen. Het oorspronggebied hoeft echter niet altijd het productiecentrum te zijn. Een atelier kan ruwe grondstof uit het oorspronggebied importeren, daar omvormen en als afgewerkt product verder exporteren naar elders. Net als met het git, staat het voor de barnstenen ornamenten voorlopig nog niet vast waar ze verzameld en vervaardigd zijn. Eén van de mogelijkheden is Urk of Schokland, waar ook een groot deel van de andere stenen, gebruikt te Swifterbant, vandaan kunnen komen. De doorboorde tanden en de doorboorde wervel vormen een probleem op zich. De ruwe vormen komen voor en ook de afgewerkte stukken. Op het eerste gezicht lijkt dit voldoende bewijs voor vervaardiging ter plaatse, men heeft immers de grondstof en afgewerkte producten. Maar kijkt men naar de verschillende stadia van productie dan valt er iets op. Halffabrikaten, tanden met een beginnende of mislukte doorboring, die bewerking ter plaatse met zekerheid bevestigen, werden voorlopig niet aangetroffen.21 Maar waarom verzamelde men grondstof voor een werk dat men niet uitvoerde? Als we de onbewerkte tanden die op de vindplaats aanwezig zijn, niet zien als verzamelde grondstoffen voor hangers, maar interpreteren als onderdeel van het jacht- en slachtafval dan wordt import van reeds afgewerkte hangers veel aannemelijker. Dit geldt zeker voor rund, wild zwijn, tam varken, otter en meerval die veel werden gegeten. Opmerkelijk is dat het onderzoek van het beendermateriaal op S2 en S4 tot nog toe geen onbewerkte rundertanden opleverde, terwijl er reeds een zeventigtal onbewerkte everzwijn- en varkenstanden zijn gevonden. De aanwezigheid van paardentanden wijst vermoedelijk ook in de richting van import. Deze dieren werden namelijk naar alle waarschijnlijkheid niet rond de vindplaatsen van Swifterbant bejaagd (persoonlijke mededeling W. Prummel). De beenderen van paard beperken zich immers tot vijf stuks. Ook de aanwezigheid van tanden van diersoorten waarvan geen enkel exem-
392
|
plaar doorboord is (bijvoorbeeld een dertigtal bevertanden) kan bewijzen dat er geen perforatie van dierentanden op de vindplaats werd uitgevoerd. De aanwezigheid van grondstof en afgewerkte producten is voor mij niet voldoende reden om productie op de vindplaatsen te rechtvaardigen. Ook het argument dat het slechts een kwestie van tijd is voordat halffabrikaten in het botmateriaal van S4 worden ontdekt, kan weggevaagd worden met de grote hoeveelheid botmateriaal die al op de andere vindplaatsen is onderzocht. Mochten er halffabrikaten op de vindplaatsen aanwezig zijn, dan waren die reeds gevonden. Parallellen met andere vindplaatsen Als we nu de vondsten van deze cluster vergelijken met die van de andere vindplaatsen van de Swifterbantcultuur dan kunnen we zien dat ze een bijzondere plaats innemen. Eerst worden de grafgiften bestudeerd, daarna de vondsten uit de cultuurlagen. Op slechts één andere vindplaats van de Swifterbantcultuur werd een graf met grafgiften aangetroffen, namelijk Urk. Duidelijke overeenkomsten tussen de vondsten van de Swifterbantcluster en die van Urk komen naar voren. Op Urk werden in graf 2 (skelet 3) zes ornamenten uit barnsteen ontdekt. De eerste twee zijn gedurende de opgraving aan de rechterzijde van het hoofd gevonden. Tijdens het uitprepareren van het skelet werd later in het depot links van het hoofd nog eens één kraal gevonden. Na het zeven van de grafvulling bleken er nog eens drie ornamenten bij dit graf te behoren. D’Hollosy en Baetsen22 vermoeden dat de zes ornamenten deel uitmaakten van een hoofdtooi. De kralen en hangers hebben waarschijnlijk allemaal een zandlopervormige doorboring. Dat de stukken geen glans vertonen, kan te maken hebben met de slechtere staat van bewaring. Verwering door oxidatie tast het materiaal aan. De grootte van de vier kralen varieert van iets kleiner dan een muntstuk van 1 eurocent tot iets groter dan dat van 20 eurocent. De twee hangers zijn zeer verschillend. De
“Diamonds are a girl’s best friend”
06-binnenwerk.indd 392
02-12-2008 12:59:53
ene is groot (30x18x17 mm, wat zo groot is als de bovenste helft van een duim) en is qua vorm sterk te vergelijken met de drie grote hangers van de hoofdtooi van de man uit graf IX (S2). De andere hanger is veel kleiner (kleiner dan 1 eurocent) en lijkt op de druppelvormige hangers van het kind in graf I (S4) en de vrouw in graf V (S2). Hoewel de beide hangers van Urk in vorm overeen komen met sommige van de Swifterbantcluster, zijn ze kleiner. Het blijkt dus dat de grafgiften te Swifterbant niet alleen de grootste afmetingen hebben van alle giften maar ook van alle ornamenten die bekend zijn van de Swifterbantcultuur. Ze werden ook in de grootste hoeveelheid met de dode meegegeven. In dit opzicht kunnen de graven van de Swifterbantcluster rijk genoemd worden. Kijken we naar het groter Europees geheel, dan zijn deze graven echter maar arm. We denken hier bijvoorbeeld aan vondstcontexten in Scandinavië en de Balkan. Dit betekent niet dat de graven van Swifterbant altijd zo ‘arm’ zijn geweest. De oorspronkelijke rijkdommen aan plantaardig en organisch materiaal zijn mogelijk allemaal vergaan. Chronologisch gezien nemen de graven van Swifterbant echter een bijzondere plaats in. Hoewel barnstenen klompjes reeds in het Laat-Paleolithicum in archeologische context binnen Nederland voorkomen,23 is het pas vanaf de midden-neolithische Trechterbekercultuur en zeker vanaf de laat-neolithische Enkelgrafcultuur dat barnstenen ornamenten veelvuldig voorkomen.24 Vanaf dan lijkt het produceren van barnstenen hangers en kralen in een stroomversnelling te komen. Ook de productietechniek wordt opmerkelijk anders. In de periode vóór de Trechterbekercultuur worden barnstenen klompjes nog onveranderd (enkel doorboord) gedragen. Daarna worden ze geregeld in vorm gebracht door het snijden, schaven, schrapen en slijpen van de stukken.25 Hoewel de Swifterbant-ornamenten toehoren aan de ‘arme’ fase van vóór de ‘massaproductie’, vertegenwoordigen ze wel de pioniersfase binnen Nederland.
De ornamenten uit de cultuurlaag te Swifterbant wijzen op import van afgewerkte producten uit barnsteen, tand en git, maar ook op productie van natuurstenen hangers op de vindplaats zelf. Niet de vraag hoe ze daar zijn terechtgekomen staat hier centraal, maar dát ze daar zijn terecht gekomen. Het meest opmerkelijk is dat bij geen enkele andere Swifterbantvindplaats ornamenten uit de cultuurlaag vermeld worden. Dit kan verschillende verklaringen hebben. De bruikbare grondstof, zoals schuifstenen, is niet aanwezig geweest. Als men dan (meer) gebruik heeft gemaakt van organische materialen, is dat misschien niet meer te achterhalen. Ook de beperkte afstand van import en ruilhandel kan een storende
factor zijn geweest. Barnsteen en git zijn misschien niet tot op ver afgelegen vindplaatsen terecht gekomen. Tenslotte kan het zijn dat, om welke reden dan ook, de categorie op andere vindplaatsen niet bestudeerd of herkend is. Dat het omgaan met ornamenten en het vervaardigen ervan te Swifterbant een eigen karakter had, komt hieruit naar voren maar of het een exclusief recht was, is geheel speculatief.
Afb. 5 Hanger uit graf V op vindplaats S2. Niet op schaal. Bron: Nieuw Land Erfgoedcentrum, Lelystad.
Waarom sommige mensen met grafgiften worden begraven en andere niet Door de rituele sfeer die onlosmakelijk aan begrafenissen verbonden is, geven de materiële vondsten uit graven niet per se “Diamonds are a girl’s best friend”
06-binnenwerk.indd 393
|
393
02-12-2008 12:59:54
een getrouwe weergave van het dagelijkse leven. Aan een deel van de doden werden ornamenten meegegeven. Het is echter niet bekend wie tijdens het leven ornamenten mocht dragen. Het beeld uit de graven is dus niet altijd representatief voor hetgeen tijdens het leven bestond. Daarbij komt dat doden vaak anders bejegend worden dan levenden; bepaalde taboes komen plots naar voren. Dit is dan ook een storende factor waar rekening mee moet gehouden worden als we aan de hand van grafgiften de sociale aspecten van een gemeenschap proberen te reconstrueren.
Afb. 6 Hanger uit graf I op vindplaats S22/S23. Niet op schaal. Bron: Nieuw Land Erfgoedcentrum, Lelystad.
394
|
Het bijzondere karakter van grafgiften tijdens de Swifterbantcultuur komt niet alleen naar voren op deze vindplaats maar ook op die van Urk. Dat maximaal 10% van alle doden met aantoonbare grafgiften wordt begraven, bewijst dat dit gegeven meer een uitzondering is dan een regel. Uit etnografische bronnen26 blijkt dat status en rijkdom vaak worden aangeduid met ornamenten uit niet lokale, prestigieuze materialen zoals halfedelstenen of metalen. Lokale, vaak organische materialen zoals veertjes, schelpen of dierenhuiden, worden het meest gebruikt bij aanduiding van geslacht, leeftijd of beroep. Of dit hier het geval is, moet nog nader onderzocht worden. Naast prestigi-
euze eigenschappen (zeldzaamheid, schoonheid, exotisme) wordt van barnsteen ook gezegd dat het magische krachten en therapeutische eigenschappen heeft.27 Ook de informatie uit archeologische parallellen moet nog nader onderzocht worden. Dat de Swifterbantcultuur de vroegste cultuur is die barnsteenkralen met de doden meegeeft, bemoeilijkt de vergelijkingen met jongere, sociaal meer gestratificeerde culturen. Als prestigieuze ornamenten zo bijzonder waren, waarom worden er dan zoveel in de cultuurlaag aangetroffen? De interpretatie van prestigieuze vondsten in de cultuurlaag is een moeilijke zaak. Dit staat in fel contrast met die van de grafgiften omdat de giften in graven het resultaat zijn van een intentionele handeling, iets waar we bij vondsten uit de cultuurlaag niet zeker van zijn. Het is uiteraard mogelijk dat tijdens het Neolithicum deze objecten, die wij altijd als bijzonder beschouwen, niet altijd even ‘geladen’ waren. Conclusies Als men alle hangers en kralen bekijkt, zijn er enkele kenmerken die opvallen. Als grondstof werden natuurlijke schuifstenen en barnstenen klompjes gebruikt. Deze ondergingen, naast de perforatie,
“Diamonds are a girl’s best friend”
06-binnenwerk.indd 394
02-12-2008 12:59:54
geen of weinig vormverandering. De enkele barnstenen kralen met platte doorsnede zijn mogelijk in vorm gebracht maar dit is echter niet met zekerheid te zeggen. De oriëntatie van de ornamenten is niet zo willekeurig als ze in eerste instantie lijkt. Het is waar dat driehoekige steentjes zo worden doorboord dat de langste punt de ene keer naar boven wijst en de andere keer juist naar beneden. Zelfs kubusvormige kralen hangen soms met een vlak naar boven en soms met een hoekpunt. Er zijn geen vaste regels maar het is wel doelbewust. Dat blijkt ook uit de schuifsteentjes met een kwartsbandje; deze zijn zo doorboord dat het bandje horizontaal georiënteerd is als de hanger gedragen wordt. De doorboring zelf is doorgaans vanuit twee zijden gestart waardoor ze een zandlopervorm heeft (biconische doorboring). Deze methode voorkomt breuken die tijdens het maken van de perforatie kunnen ontstaan. Heel soms, als het stuk dun genoeg is, wordt een ornament langs één zijde doorboord wat resulteert in een trechtervorm (conisch). Het uitlijnen van de twee perforaties is niet altijd even geslaagd. Hierdoor ontstaat soms een schuine doorboring. Slechte uitlijning is vaak de reden om hangers niet verder af te werken zodat het halffabrikaten blijven. Ook de locatie van de perforatie te dicht tegen de rand aan is een reden; de hanger zou dan heel gemakkelijk breken. Zelfs slechte grondstofkeuze of een te grote dikte zijn voldoende reden om het perforeren vroegtijdig te beëindigen. Soms is het ook helemaal niet duidelijk waarom de poging gestaakt is. Men kan zich natuurlijk afvragen of er wel altijd een reden nodig is om iets niet af te werken. Iedereen laat wel eens een half werkje ergens rondslingeren. De vorm van deze doorboringen wijst op een productie met volle boor. Een hulsboor of holle boor zou een rechte perforatie achterlaten. De vuurstenen boren gevonden op de vindplaatsen komen zonder meer in aanmerking voor dit doel. Deze techniek met volle boor is zeker bij de natuurstenen hangers gebruikt, want
alle perforaties zijn (bi)conisch en de draaisporen van de boor zijn vaak nog zichtbaar. Bij de barnstenen ornamenten is dit anders. De originele vorm van de doorboring kon niet altijd achterhaald worden tengevolge van fragmentatie of slijtage van de perforatie. De doorboringen die wel gedetermineerd konden worden, waren allemaal biconisch. Omdat barnsteen een fossiel hars is, is het minder hard en reageert het anders dan natuursteen. Naast doorboring met een vuurstenen boor, kan het ook doorboord worden met bijvoorbeeld een hol vogelbotje of kan er zelfs een gaatje in geprikt worden met een gloeiende priem. Doordat het productiecentrum onbekend is, kunnen we ook niet achterhalen welke boren zich op die vindplaats bevinden. Jammer genoeg zijn ook de macroscopische productiesporen op de kralen en hangers zelf zo goed als verdwenen door de wrijving van het koordje in het boorgat. Naar analogie met de productiecentra aan de kust tijdens de Enkelgrafcultuur (Aartswoud en Mienakker) lijkt perforatie met vuurstenen boortjes een goede werkmethode. Uit de huidige stand van dit onderzoek blijkt dat barnstenen kralen en hangers, en doorboorde tanden als afgewerkte producten op de vindplaatsen te Swifterbant zijn binnengebracht. Vermoedelijk is dit geen import over lange afstand, bijvoorbeeld vanuit het Oostzeegebied, maar eerder import over korte afstand, bijvoorbeeld vanaf de Nederlandse kusten. Met de term ‘regionale productie’ bedoelen we de vervaardiging van objecten niet ver van de vindplaats vandaan. De natuurstenen hangers zijn op de vindplaats zelf vervaardigd uit ruwe grondstof en kunnen met de term ‘lokale productie’ aangeduid worden. Besluitend kunnen we zeggen dat de drie barnstenen hangers van de hoofdtooi van graf IX (S2) de grootste ornamenten zijn van alle Swifterbantvindplaatsen. De vrouw uit graf V (S2) werd met het grootste aantal ornamenten, met name barnstenen hangers en kralen, begraven. Ook het kind uit graf I (S4) en de geïsoleerde schedel uit graf I (S22) kregen een graf“Diamonds are a girl’s best friend”
06-binnenwerk.indd 395
|
395
02-12-2008 12:59:55
gift met zich mee. Samen met de talrijke hangers en kralen die verspreid over de cultuurlaag gevonden werden, wijst dit op het speciale en unieke karakter van deze Swifterbantvindplaatsen. Het idee dat de Swifterbantcluster misschien een bijzondere plaats innam binnen deze neolithische samenleving lijkt nu wel naar voren te komen. Op geen enkele andere vindplaats werd een dergelijke rijkdom aan ornamenten aangetroffen. Graag bedank ik Wietske Prummel (Universiteit Groningen, Groninger Instituut
voor Archeologie) voor het leveren van de gegevens van het botmateriaal van vindplaatsen S2 en S4. Ook haar ideeën hierover waren welkom. Dick Velthuizen (Nieuw Land Erfgoedcentrum, Lelystad) wil ik bedanken voor de informatie over de barnstenen ornamenten van Urk en het leveren van het fotomateriaal. Universiteit Groningen Groninger Instituut voor Archeologie Poststraat 6 9712 ER Groningen i.i.j.a.l.m.devriendt@rug.nl
Noten 1 Voor details hierover verwijzen we onder andere naar de ‘Swifterbant Contributions’ uit Helinium (1976-1985) en de ‘Final Reports’ uit Palaeohistoria (1978-1981) maar ook naar recenter werk als Raemaekers 1999 en de Roever 2004. 2 Graf IX op vindplaats S2. 3 Graf V op vindplaats S2. 4 Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de vondsten dan in dit artikel voorkomt, en voor de exacte vondstnummers, verwijzen we naar Devriendt in prep. 5 Van der Waals 1977, p. 13-14. 6 Kielman 1986. 7 Lhote 1943. 8 Zeiler 1997; Bulten en Clason 2001; persoonlijke mededeling W. Prummel; niet akkoord met visie in Clason en Brinkhuizen 1978, p. 75; niet akkoord met visie in Clason 1978, p. 83. 9 Kielman 1986. 10 Van der Waals 1976, p. 611. 11 Van der Waals 1976, p. 614. 12 Verhart 1995. 13 Raemaekers et al. in prep. 14 In oude publicaties als van der Waals 1976 staat dit graf nog aangeduid als graf nr. 1 op S1 (H46). 15 Raemaekers et al. in prep. 16 Meiklejohn en Condstandse-Westermann 1978, p. 58; De Roever 1976, p. 217-219. 17 De Roever 1976, p. 217-219. 18 Raemaekers et al. in prep. 19 Van Spronsen 1977; Waterbolk en Waterbolk 1991. 20 Brongers en Woltering 1978. 21 Het onderzoek van het botmateriaal van Swifterbant is nog niet afgerond. 22 D’Hollosy en Baetsen 2001, p. 52. 23 Waterbolk en Waterbolk 1991, p. 203-204. 24 Kars en Boon 1993. 25 Piena en Drenth 2001; Bulten 2001. 26 Taffinder 1998. 27 Hunger 1977. Literatuur Brongers, J.A. en P.J. Woltering, 1978. De prehistorie van Nederland - economisch technologisch. Haarlem. Bulten, E., 2001. Het barnsteen van de laat-neolithische nederzetting ‘Mienakker’: Een onderzoek naar de bewerking van barnsteen in een nederzetting van de Enkelgrafcultuur. In: R.M. Van Heeringen and E.M. Theunissen (red.), Kwaliteitsbepalend onderzoek ten behoeve van duurzaam behoud van neolithische terreinen in West-Friesland en de Kop van Noord-Holland. Deel 3: Archeologische onderzoeksverslagen. (Nederlandse Archeologische Rappor-
396
|
06-binnenwerk.indd 396
“Diamonds are a girl’s best friend”
02-12-2008 12:59:55
ten 21). Amersfoort, 471-483. Bulten, E.E. en A. Clason, 2001. The antler, bone and tooth tools of Swifterbant, the Netherlands (c. 5500-400 cal. BC) compared with those from other Neolithic sites in the Netherlands. In: A.M. Choyke en L. Bartosiewicz (eds.), Crafting Bone: Skeletal Technologies through Time and Space. Proceedings of the 2nd meeting of the (ICAZ) Worked Bone Research Group, Budapest, 31 August - 5 September 1999. (British Archaeological Reports International Series 937). Oxford, 297-320. Clason, A.T., 1978. Worked bone, antler and teeth. A preliminary report (Swifterbant Contribution 9). Helinium 18, 83-86. Clason, A.T. en D.C. Brinkhuizen, 1978. Swifterbant, mammals, birds, fishes. A preliminary report (Swifterbant Contribution 8). Helinium 18, 69-83. Roever, J.P. de, 1976. Excavations at the river dune sites S21-S22 (Swifterbant Contribution 4). Helinium 16, 209-221. Roever, J.P.de, 2004. Swifterbant-aardewerk. Een analyse van de neolithische nederzettingen bij Swifterbant, 5e millennium voor Christus. (Groningen Archaeological Studies 2). Eelde. Devriendt, I., in prep. The stone and flint artefacts from Swifterbant (voorlopige titel). Ph. Dissertation. Groningen. d’Hollosy, M. en S. Baetsen, 2001. Fysische antropologie. In: F.J.C. Peters en J.H.M. Peeters (red.), De opgraving van de mesolithische en neolithische vindplaats Urk-E4 (Domineesweg, gemeente Urk). (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 93). Amersfoort, 48-60. Huisman, H., 1977. Over het voorkomen van bruinkoolhout en barnsteen in de ondergrond van Noord-Nederland en Noord-Duitsland. Grondboor en Hamer 5, 154-160. Hunger, R., 1977. The magic of amber. Londen. Kars, H. en J.J. Boon, 1993. Amber Research in the Netherlands. In: C.W. Beck en J. Bouzek (eds.) Amber in Archaeology. Proceedings of the Second International Conference on amber in archaeology, Liblice 1990. Praag, 76-87. Kielman, D., 1986. De sieraden van de prehistorische vindplaats bij Swifterbant (Oost-Flevoland, Nederland). (Ongepubliceerde doctoraalscriptie). Groningen. Lhote, H., 1943. Découverte d’un atelier de perles néolithiques dans la région de Gao. 1ére partie, Bulletin de la Société Préhistorique Française 39, 277-302; 2e partie, Bulletin de la Société Préhistorique Française 40, 24-35. Meiklejohn, C. en T.S. Constandse-Westerman, 1978. The human skeletal material from Swifterbant, Earlier Neolithic of the Northern Netherlands: I. Inventory and demography (Final Reports on Swifterbant I). Palaeohistoria 20, 39-89. Piena, H. en E. Drenth, 2001. Doorboorde sieraden van de laat-neolithische site Aartswoud, gem. Opmeer. In: R.M. van Heeringen en E.M. Theunissen (red.), Kwaliteitsbepalend onderzoek ten behoeve van duurzaam behoud van neolithische terreinen in West-Friesland en de Kop van Noord-Holland. Deel 3: Archeologische onderzoeksverslagen. (Nederlandse Archeologische Rapporten 21). Amersfoort, 433-469. Raemaekers, D.C.M., 1999. The Articulation of a ‘New Neolithic’. The meaning of the Swifterbant Culture for the proces of neolithisation in the western part of the North European Plain (4900-3400 BC). (Archaeological Studies Leiden University 3). Leiden. Raemaekers, D.C.M., H.M. Molthof en E. Smits, in prep. The textbook ‘dealing with death’ from the Neolithic Swifterbant culture (5000-3400 BC), The Netherlands. Taffinder, J., 1998. The Allure of the Exotic. The social use of non-local raw materials during the Stone Age in Sweden. (= Aun 25). Uppsala. Van der Waals, J.D., 1976. Een tand met een beestje uit Swifterbant. Festoen , 611-622. Van der Waals, J.D., 1977. Excavations at the natural levee sites S2, S3/5 and S4 (Swifterbant Contribution 6). Helinium 17, 3-27. Van Spronsen, E.A., 1977. Barnsteen. Grondboor en Hamer 5, 130-151. Verhart, L., 1995. List en bedrog: vervalsingen in de Nederlandse archeologie. Utrecht. Waterbolk, H. J. en H.T. Waterbolk, 1991. Amber on the Coast of the Netherlands. In: H. Thoen, J. Bourgeois, F. Vermeulen, Ph. Crombé, en K. Verlaeckt (red.), Liber Amicorum Jaques A.E. Nenquin. (Studia Archaeologica). Gent, 201-209. Zeiler, J.T., 1997. Hunting, fowling and stock-breeding at Neolithic sites in the Western and Central Netherlands, Groningen.
“Diamonds are a girl’s best friend”
06-binnenwerk.indd 397
|
397
02-12-2008 12:59:55
E170, een vindplaats bedreigd door sluipende degradatie Tineke Roovers, Maartje de Boer & Dick Velthuizen
DIEPTELIGGING VAN HET PLEISTOCENE OPPERVLAK
diepte in dm - NAP
geulen
hoge zandruggen (rivierduinen)
pleistocene oppervlak dieper dan 80 dm -NAP Kuinre
Blankenham
C103 G35 C117
H45
G78 Blokzijl
H105 Vollenhove
J98
De Voorst Kadoelen
Q39
E170
Ramspol
0
1
2
3 km
Afb. 1 Overzicht rivierduinen (aangegeven in het zwart) in het oude IJssel-Vechtsysteem, met de locatie van E170 (uit: Palarczyk 1986, blz. 22). Inleiding Op kavel E170 in de gemeente Noordoostpolder is in de jaren tachtig een vindplaats aangetroffen met resten uit diverse periodes, variĂŤrend van de Prehistorie tot de Middeleeuwen. Met name de vondsten
398
|
uit de Laat-Swifterbantperiode (MiddenNeolithicum, circa 3.900 - 3.400 voor Chr.)1 zijn van belang. Deze vindplaats wordt door twee oorzaken verstoord: – door de ontwatering als gevolg van de
E170, een vindplaats bedreigd door sluipende degradatie
06-binnenwerk.indd 398
02-12-2008 12:59:57
inpoldering vindt degradatie plaats van vooral de organische resten en het aardewerk. De (toenmalige) ROB – nu het RACM - heeft dit in 1988 tijdens een proefsleuvenonderzoek geconstateerd; – door het reguliere agrarische gebruik vindt mechanische degradatie plaats: de hoogste delen van het duin zijn geëgaliseerd, en door het ploegen en de overige grondbewerking komt jaarlijks een aanzienlijk aantal vondsten in de bouwvoor terecht. Om deze laatste vorm van aantasting van de vindplaats in kaart te brengen en te monitoren voert de AWN Flevoland regelmatig een systematische veldverkenning uit; de laatste keer in januari 2007. Locatie De vindplaats op kavel E170 en de aangrenzende kavel E171 is onderdeel van een circa 1,5 km lang, oost-west georiënteerd rivierduin dat in het Mesolithicum en Neolithicum bewoond is geweest. Het duin op E170 bevindt zich aan de noordzijde van de kavel en is onderdeel van een reeks rivierduinen die zijn ontstaan tijdens het Laat-Glaciaal in het voormalige
stroomgebied van de rivier de IJssel (afb.1). De top van het rivierduin bereikt ter plaatse van E170 een hoogte van circa 3 meter -NAP2 en is tot in de C-horizont geërodeerd en vermengd met de bouwvoor. In de jaren zestig is de top van het duin geëgaliseerd door de toenmalige grondeigenaar. De flanken van het duin bestaan grotendeels uit een intact bodemprofiel afgedekt door broekveen en klei. Op en aan deze flanken zijn resten van de Swifterbantcultuur aangetroffen. Het deel van het rivierduin op de aangrenzende kavel E171 is in het verleden voor een groot deel geëgaliseerd, waardoor de vindplaats daar zwaar verstoord is. Dit is de reden dat het AWN Flevoland onderzoek zich vooral op kavel E170 richt. Onderzoeksgeschiedenis De vindplaats is voor het eerst rond 1967 in de belangstelling gekomen door de vondst van een laat-neolithische stenen hamerbijl en een zgn. Valby bijl uit circa 2.950 voor Chr.3 (afb. 2 en 3). Beide zijn gevonden bij het aardappelrooien op de
Afb. 2 Stenen hamerbijl (type H), dioriet, laat-neolithisch (Archeologisch Depot Nieuw Land Erfgoedcentrum, NEL170/1). Afb. 3 Valby bijl, licht grijze vuursteen, laat-neolithisch (Archeologisch Depot Nieuw Land Erfgoedcentrum, NEL170/2).
E170, een vindplaats bedreigd door sluipende degradatie
06-binnenwerk.indd 399
|
399
02-12-2008 12:59:58
Afb. 4 Luchtfoto omgeving Schokkerhaven. Kavel E170 is aangegeven met een doorgetrokken lijn, de onderzochte locatie met een cirkel.
noordelijke helft van de kavel. Als onderdeel van het IJssel-Vecht Delta project van het Albert Egges van Giffen Instituut voor Prae- en Protohistorie (IPP) van de Universiteit van Amsterdam heeft M.J. Palarczyk in 1984 een geologisch en archeologisch gericht slootkantonderzoek uitgevoerd in de Noordoostpolder en Oostelijk-Flevoland. De locatie voor deze verkenningen was grotendeels ingegeven door voorheen in de polders aangetroffen archeologische vondsten, zoals die op E170. Tijdens dit onderzoek heeft Palarczyk de flank van het rivierduin gelokaliseerd in het profiel van het talud en de bodem van de sloot tussen E170 en E171. Hiermee wilde hij vaststellen of zich hier resten van een verspoelde nederzetting of
400
|
06-binnenwerk.indd 400
afvallagen bevinden. Hij heeft hierbij stortlagen van een Swifterbantnederzetting gevonden. De ondiepe oeverzone is door de bewoners gebruikt als afvalstortplaats, waar aardewerk, bot, vuursteen, natuursteen en hazelnootresten zijn gevonden. Het aardewerk is grotendeels gedetermineerd als zijnde Swifterbantaardewerk. Mogelijk zijn er ook enige scherven Vlaardingenaardewerk gevonden; dit zou deze fase van de vindplaats in het Laat-Swifterbant plaatsen. Daarnaast zijn ook houten structuren gevonden langs de flank, vermoedelijk een steiger- of beschoeiingsconstructie van palen en planken.4 In 1988 heeft de toenmalige ROB een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd paral-
E170, een vindplaats bedreigd door sluipende degradatie
02-12-2008 12:59:59
lel aan de sloot. De resultaten van dit onderzoek zijn niet gepubliceerd. Hierna is deze locatie niet verder onderzocht en uit de aandacht verdwenen. Wel zijn er regelmatig kleinschalige veldverkenningen uitgevoerd door individuele leden van de AWN-Flevoland. Hierbij zijn veel oppervlaktevondsten verzameld. Vervolgens heeft de toenmalige assistent-provinciaal archeoloog van Flevoland (Dick Velthuizen) het plan opgevat om deze locatie op systematische wijze te gaan verkennen. Hiermee zou de verstoring en verdere degradatie van de vindplaats aangekaart kunnen worden bij ROB/RACM, provincie en gemeente. In de periode van 2002 t/m 2007 heeft de AWN-Flevoland drie systematische veldverkenningen uitgevoerd. Aan de hand van Palarczyk’s interpretatietekening van luchtfoto’s van de RAF van E170 uit 1945, is hiervoor een onderzoeksterrein van 50 bij 50 meter uitgezet (afb. 4). Dit vak is systematisch belopen waarbij vondsten in eerste instantie direct in het veld zijn opgetekend om een beeld te krijgen van de vondstspreiding binnen het vak. Bij de laatste veldverkenning (afb. 5) zijn de vondsten per vak van 10 bij 10 meter verzameld maar niet in het veld opgetekend. De ervaring heeft geleerd dat een meer nauwkeurige registratie van de horizontale verspreiding geen meerwaarde heeft, aangezien de vondsten
door het ploegen toch al versleept waren. Van groter belang is de relatie tussen het voorkomen van vondstmateriaal in de bouwvoor met de diepteligging van het vondstenpakket. Om het onder het maaiveld aanwezige bodemprofiel en reliëf in relatie tot de omvang van de vondstspreiding in kaart te brengen heeft de AWN-Flevoland, naast de veldverkenningen, in 2005 en 2006 een booronderzoek uitgevoerd. Bij dit booronderzoek is in het noordelijke deel van het onderzochte vak verstoring van de vondstenlaag geconstateerd. Een deel van het afdekkende veenpakket op de flanken van het rivierduin komt door het ploegen jaarlijks in de bouwvoor
Afb. 5 AWN’ers op veldverkenning (foto W. De Weerdt).
Afb. 6 Overzichtskaart van de boringen van de AWN op E170. In groen is aangegeven waar het zand direct onder de bouwvoor ligt (bron: AWNFlevoland).
E170, een vindplaats bedreigd door sluipende degradatie
06-binnenwerk.indd 401
|
401
02-12-2008 13:00:00
terecht, waar het oxideert. Dit heeft inklinking van de bodem tot gevolg, waardoor het maaiveld daalt en de ploeg een steeds groter deel van de vondstenlaag op de flanken raakt. In het zuidelijke deel van het vak duikt het duin zo ver weg, dat van mechanische degradatie door de ploeg geen sprake kan zijn. De oppervlaktevondsten die in dit deel van het vak worden aangetroffen, zijn dus hierheen versleept tijdens de grondbewerking. De vondsten worden derhalve niet alleen verticaal verplaatst maar ook horizontaal. De grens tussen dit noordelijke en zuidelijke deel van het vak is aangegeven in een overzichtskaart van de boringen waarin met geel aangegeven is waar het duin direct onder de bouwvoor ligt (afb. 6). Conclusie Het AWN-onderzoek toont aan dat deze vindplaats, die niet direct door de aanleg van een weg of andere bouwactiviteiten wordt bedreigd en, waar geen sprake is van een verstoorder conform Malta, door de dagelijkse agrarische grondbewerking steeds verder wordt aangetast. Door het ploegen wordt vondstmateriaal uit de primaire context gehaald en met de bouwvoor vermengd, een sluipende degradatie die, zonder een systematische monitoring zoals de AWN Flevoland die hier heeft uitgevoerd, niet direct zichtbaar is en derhalve onopgemerkt zou blijven. Hierbij moet ook vermeld worden dat dit
Noten 1 Raemaekers 2005, 269. 2 Hogestijn 1985; Palarczyk 1986. 3 Wentink 2006, 52. 4 Palarczyk 1986. Literatuur Hogestijn, J.W.H., 1985: Een inventarisatie van prehistorische vond sten in Flevoland; een voorlopige interpretatie. Deel I. Amsterdam. Palarczyk, M.J., 1986: Slootkantverkenningen in de Noordoostpolder. Amsterdam. Raemaekers, D.C.M., 2005: Het vroeg – en midden-Neolithicum in noord-, midden- en west-Nederland. De Steentijd van Nederland. Meppel. Wentink, K., 2006: Ceci n’est pas une hache. Neolithic Depositions in the Northern Netherlands. Leiden.
402
|
06-binnenwerk.indd 402
project alleen mogelijk is (geweest) door de welwillende medewerking van de grondeigenaar, dhr. Hans Geluk. De problematiek die we bij E170 aantreffen, speelt ongetwijfeld ook op andere locaties in Nederland. Met dit onderzoek heeft de AWN Flevoland een bijdrage kunnen leveren aan het inzichtelijk maken van deze vorm van degradatie en vooral ook het tempo waarin dit gebeurt. De resultaten van de veldverkenningen en de achteruitgang van deze vindplaats zijn al direct in 2002 bij de toenmalige ROB en provinciaal archeoloog gemeld. Naar aanleiding van de resultaten van het AWN Flevoland onderzoek heeft de RACM een waarderend veldonderzoek op E170 uitgevoerd, in de vorm van boringen en proefputten. De resultaten hiervan geven aan dat grote delen van het rivierduin zijn verstoord. Maar er zijn ook delen aangetroffen met een intacte bodem en in situ vondstmateriaal, op dezelfde kavel maar buiten de door ons gemonitoorde locatie. Vervolg Op het moment van schrijven is er sprake van een pilot project ‘Bodemdiensten’. Dit houdt in dat er in goed overleg gezocht wordt naar een manier om een archeologisch waardevol terrein zoals E170 uit de landbouwproductie te halen en duurzaam te beschermen, waarbij voor de eigenaar een goede financieel-economische oplossing wordt gezocht die samenhangt met deze bescherming. Aan dit project nemen onder andere deel de provincie Flevoland, de gemeente Noordoostpolder, de RACM, het Nieuw Land Erfgoedcentrum, het waterschap en de grondeigenaar. Zolang het terrein echter nog deel uitmaakt van de reguliere landbouw, zal de AWN Flevoland doorgaan met haar monitoring. H.P.A. Roovers Ringdijk 288 8244 BR Lelystad
M. de Boer Luttekepoortstraat 31 3841 AW Harderwijk
D.E.P. Velthuizen Zijpe 35 8244 BV Lelystad
E170, een vindplaats bedreigd door sluipende degradatie
02-12-2008 13:00:00
Speurtocht naar het verdwenen kerkdorp Nagele Kees Groothoff
Bijna alle dorpen in de Noordoostpolder zijn vernoemd naar dorpen waarvan bekend is dat ze in de Middeleeuwen, vóór het ontstaan van de Zuiderzee, in dit gebied hebben gelegen: Emmeloord, Tollebeek, Espel, Creil, Rutten, Bant, Luttelgeest, Marknesse, Ens en Nagele. De oude dorpen Algotedorp, Maanhuysen en Veenhuysen zijn niet vernoemd. Alleen van Emmeloord en Ens (beide op Schokland), Luttelgeest (tegen Urk aan) en Venhusen (bij Kuinre) zijn de oorspronkelijke locaties min of meer bekend.
Door het oprukkende water zijn ze allemaal successievelijk verzwolgen in de eerste helft van het vorige millennium, met uitzondering van de woonbuurten op Schokland waar de bewoners grotere terpen bouwden en die ook beschermden. Op tientallen plaatsen in de Noordoostpolder zijn heden ten dage nog plekken
met scherven van aardewerk en andere bewoningssporen uit de Middeleeuwen aangetroffen. Niet alleen van de verdwenen en verslagen dorpen, maar ook van verspreid liggende boerderijtjes. Vaak zijn deze locaties nog aan een terpschaduw in pasbewerkte landbouwgrond te herkennen. Van de dorpen zelf bestaat alleen een
Afb. 1 Kaart van Flevomeer in de 11e eeuw, door Hogeman, 1881.
Speurtocht naar het verdwenen kerkdorp Nagele
06-binnenwerk.indd 403
|
403
02-12-2008 13:00:01
vermoeden waar ze hebben gelegen. Maar Nagele, dat - zoals uit de kronieken blijkt - een echte kerk had en niet onbelangrijk was..., dat zou toch te traceren moeten zijn? Wat zeggen de kronieken? En wat de legenden? En dan is daar ook nog... de doopvont!
Afb. 2 Replica van de doopvont in het kerkje op Schokland.
Kronieken Over het oude Nagele is heel wat in kronieken te vinden. De oudste verwijzing1 ernaar wordt aan Tacitus toegeschreven, die de onderhandelingen tussen de Romeinse veldheer Cerealis en de Batavier Claudius Civilis in 70 na Chr. op de afgebroken brug over de Nagel beschrijft (afb. 1). Hogeman onderbouwt het bestaan van Nagele uitgebreid met een groot aantal citaten uit oude kronieken en analyseert taalkundige, geografische en ge-
schiedkundige gegevens over “dit oud Overijselsch Kerkdorp, geheel Kerspel en Stichtsleen Nagele genoemd”.2 Vanaf 970 duikt zo nu en dan een naam op die wel wat op Nagele lijkt, bijvoorbeeld Nachelt. Pas in en na 1118 wordt Nagele onmiskenbaar genoemd in kerkelijke overzichten, worden zoutziederijen en -transport beschreven en wordt Nagele genoemd bij twisten en transacties tussen edelen.3 De laatste keer dat Nagele als bestaande plaats wordt genoemd, is in een charter van paus Innocentius IV van 1245, waarin wordt gesproken over de kerken van Urk, Emmeloord en Nagele, behorende tot het Sint Odulphus-klooster in Stavoren. Met de berichten van grote overstromingen in 1250 – “geweldige onverwachte overzwalping door het water” - is het waarschijnlijk dat Nagele de 14e eeuw niet heeft gehaald. Bruno Klappe vraagt zich echter af of gezien een plotselinge instroom in 1308 van nieuwe burgers in Kampen, die uit Nagele afkomstig waren, het vergaan van het dorp niet in dat jaar moet worden geplaatst.4 Overleveringen Veelvuldig duiken in de 17e eeuw en daarna verhalen op over vissers die met hun netten blijven haken aan (graf-)stenen op de bodem van de zee op de lijn Emmeloord-Urk. Zowel op een plek op tweederde van Emmeloord en op eenderde van Urk gelegen, de ‘2/3-1/3 verhouding’5, als halverwege die beide plaatsen6. Een Urker kerkhof op 860 meter ten oosten van Urk wordt genoemd7. Tijdens stormnachten kan men de klokken van het oude Nagele nog onder water horen luiden. De vissers noemden deze plaats ‘de Nagel’ en zij vertelden dat hier een oude stad had gelegen. Een stenen straatweg van Vollenhove naar Urk, een ringmuur, blauwe grafzerken, van allerlei dacht men onder water waar te nemen. Maar na de drooglegging van de Noordoostpolder werd van dat alles niets teruggevonden behalve keien, vooral bij de keileemafzetting oostelijk van Tollebeek. Een legende verhaalt ook over drie rijke
404
|
06-binnenwerk.indd 404
Speurtocht naar het verdwenen kerkdorp Nagele
02-12-2008 13:00:03
Afb. 3 AWN Flevoland oefent met geofysische meetapparatuur.
zusters, die ieder een kerk zouden hebben gesticht: in IJsselmuiden, (oud-)Ens en Nagele. Als teken van onderlinge verbondenheid werden die kerken op één lijn gebouwd.8 Vondsten Zodra de Noordoostpolder was drooggevallen, kwamen er, naast een groot aantal scheepsresten, bewijzen van vroegere bewoning te voorschijn. In de ‘Driemaandelijkse berichten betreffende de Zuiderzeewerken’ wordt in de hoofdstukken ‘Oudheidkundig Bodemonderzoek’ telkens weer verslag gedaan van vondsten uit de Prehistorie, de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd.9 Tientallen, met kavelnummers gekenmerkte vindplaatsen, worden door Modderman en Van der Heide onderzocht. Beiden denken de plaats van het oude Nagele te moeten zoeken in de nabijheid van het huidige Tollebeek. In 1772 wordt - weer op de 2/3-1/3 locatie - door een zekere Bruin Visser een metalen kaarsenkroon opgevist. In dezelfde tijd werd daar door de visser Cock in zijn netten de beroemde doopvont omhoog gehaald.10 Deze doopvont heeft een halve eeuw op het kerkhof van Emmeloord gestaan. Na
de verwoestende februaristorm van 1825 verwierf pastoor Bosch hem voor de katholieke kerk. Met de ontruiming van Schokland in 1859 werd deze kerk steen voor steen afgebroken en weer opgebouwd in Ommen, waar ook de doopvont weer een plaats vond. Thans staat hij in de Ommense St. Brigittakerk. Een replica is te zien in het museumkerkje op Schokland (afb. 2). Het is een massieve doopvont van Bentheimer zandsteen. Het is wel aannemelijk dat die uit een ‘echte’ kerk afkomstig is. Uit het opvissen van de kaarsenkroon en de doopvont zou zijn af te leiden dat de kerk - en het dorp - overhaast zijn verlaten ten gevolge van een “geweldige onverwachte overzwalping”. En zou dat dan niet de kerk van Nagele zijn geweest, gezien de beschreven vindplaats? En zijn dan niet, doordat het zo plotseling gebeurde, de fundamenten van de kerk nog op het onderliggende zand bewaard gebleven? AWN-afdeling 21, Flevoland, op zoek naar Nagele Toen dr. D.T. Biewinga zijn geofysische meetapparatuur wel wilde gebruiken voor archeologische projecten, kwam al snel de gedachte op om te trachten hiermee resSpeurtocht naar het verdwenen kerkdorp Nagele
06-binnenwerk.indd 405
|
405
02-12-2008 13:00:04
ten van de oude Nageler kerk te vinden. Er werd een werkgroepje gevormd en na enige theorielessen werd geoefend op de terp van (oud) Emmeloord (afb. 3). Het bleek goed mogelijk met de magnetische meetmethode, gebruik makend van het GEM9-apparaat, de bakstenen funda menten te vinden. Met de geleidbaar heidsmeetmethode waren de ondergrondse bouwresten minder duidelijk te zien. Maar waar zouden we moeten zoeken en welke voorbereidingen waren nodig? Er werden gelijktijdig verschillende sporen gevolgd. Het inwinnen van informatie van mensen-die-het-zouden-kunnen-weten. Gesproken werd met de volgende personen: De Boer, Datema, Geurts, Gordijn, Van der Heide, Hogestijn, Kerkhoven, Kloosterman, Korver, Kreukniet, Modderman (gevraagd door D.E.P. Velthuizen in de jaren ‘90), Pol, Rijnders, Van de Sar, Selles, Van Urk, Velthuizen en Wijnbelt. Het resultaat van deze gesprekken samenvattend: echt zeker is niet bekend waar het oude Nagele heeft gelegen. De meeste kans werd gegeven aan de locatie voor oud-Nagele ergens in de buurt van Tollebeek. De 2/3-1/3 verhouding werd meermalen genoemd. De bestudering van kaarten en vondstgegevens. De kaart van de Rijksdienst IJsselmeerpolders11 leverde een schat aan informatie over de locaties van geulen en rivierduinen in de ondergrond van de polders. De kaart is gebaseerd op rijke bronnen van meetgegevens. Tienduizenden boringen en slootkantkarteringen zijn uitgevoerd en onderzocht in het gebied van de Noordoostpolder, zelfs al in de tijd dat de dijken nog niet gereed waren en het water nog meters hoog stond. Op deze kaart (afb. 4) zijn de duintjes goed te vinden waarop de eerste kerk van (oud-)Ens heeft gestaan (overigens dezelfde waarop ook sporen van bewoning in de Steentijd zijn gevonden), en waarop de fundamenten van de kerkruïne op de zuidpunt van Schokland liggen. Verder
406
|
06-binnenwerk.indd 406
zijn op meerdere plaatsen zandruggen aangegeven waarop heel goed bouwsels kunnen hebben gestaan, bijvoorbeeld op kavel E1612 of nabij en onder Tollebeek. Ook de kerk in IJsselmuiden blijkt op zo’n rivierduin te hebben gestaan. Onderzoek naar de legende van de ‘Drie-zusters’-kerken De door drie zusters gestichte kerken van IJsselmuiden, (oud-)Ens en Nagele zouden op één lijn hebben gestaan. Het Enser kerkje heeft op 1,3 kilometer ten westen van de kerkruïne op de zuidpunt van Schokland gelegen op het eerder genoemd duintje. Een bezoek aan de 12e-eeuwse kerk van IJsselmuiden en een gesprek met restauratiearchitect Van Lente leerde ons dat ook dit kerkje op een pleistocene zandrug was gefundeerd (zie vorige alinea) en dat het uit tufsteen was opgetrokken. Ook bij genoemd Enser kerkje zijn in de kavel brokken tufsteen aangetroffen. Als je dan drie kerken op één lijn wilt uitrichten, trek je een lijn van de kerk in IJsselmuiden naar de locatie van de oudste kerk van Ens en kijkt waar die lijn een zandrug op zichtafstand snijdt. Dit blijkt ten zuidoosten van Urk, op kavel E16 te zijn.13 Hier dus niet op de 2/3-1/3 verhouding. Helaas, in deze buurt zijn nimmer bewijzen van middeleeuwse aanwezigheid gevonden. De legende van de ‘Drie-zusters’-kerken is voor zover bekend nergens vermeld in verhalen vóór 1925. Het Meertens Instituut in Amsterdam wist desgevraagd niet van het bestaan van deze legende. Dit spoor liep dus dood. Veldwerk Na de theorielessen en de oefeningen op Schokland met de bedoeling vertrouwd te raken met de apparatuur, werden voorbereidingen getroffen om op kavel J13 (ongeveer op 2/3-1/3) nabij Tollebeek een meting met de magnetometer uit te voeren. Een veldverkenning leverde een verwarrende hoeveelheid recent materiaal op. Het bleek dat de kavel was opgespoten met slib uit de haven van Urk, nadat kort na de sluiting van de IJsselmeerdijk in
Speurtocht naar het verdwenen kerkdorp Nagele
02-12-2008 13:00:07
Afb. 4 Geulen en rivierduinen in de ondergrond van de Noordoostpolder op de kaart van de Rijksdienst IJsselmeerÂpolders (zie pag. 398). Speurtocht naar het verdwenen kerkdorp Nagele
06-binnenwerk.indd 407
|
407
02-12-2008 13:00:09
1941 de daar aanwezige keileem was weggebaggerd onder andere om te gebruiken bij het maken van een ringdijk om een zanddepot. Zinloos dus om op die plek een meetcampagne op te zetten! Na de oefeningen op Schokland en het bezoek aan de kerk in IJsselmuiden begon het langzamerhand tot de AWN Flevoland werkgroep door te dringen dat de waarschijnlijk tufstenen fundamenten van een 11e- of 12e-eeuwse kerk met de magnetometer niet zouden kunnen worden gevonden, zeker niet op grote diepte. Er is nog even gedacht dat het zinvol zou kunnen zijn om op de door Modderman en anderen vermoede 2/3-1/3-plaats, zoals ook gemeld14 op 1 kilometer west van het keileembultje van Tollebeek, te gaan zoeken. Maar helaas, daar ligt nu precies de dorpskern van Tollebeek!
Hiermee is de zoektocht – voorlopig - tot een eind gekomen. Conclusie Oud Nagele hééft bestaan. AWN Flevoland heeft ernaar gezocht, maar het niet gevonden. Het is te overwegen om, als de ondergrond van de terreinen E16 en van de kern van Tollebeek om de een of andere reden ooit toegankelijk worden als gevolg van verbouwing, afbraak, industrialisatie en dergelijke, het onderzoek te heropenen. De oude woorden blijven doorklinken: “deze plaats noemden zy de Nagel en een oude overlevering voegt ‘er by dat het water hier eene oude stad bedekt’”. Jansmalaan 5 8302 BL Emmeloord
Noten 1 Nanninga Uitterdijk 1911, 27-31. dezelfde plek aangeeft als op 2/3 van Schokland. 2 Hogeman 1881,1-29. 7 Hogeman 1881,19. 3 De Vries 1962, 12-43. 8 Moerman 1925, 11. 4 Klappe 1992, 31-34. 9 Anon. In berichten vanaf 1944. 5 Van der Heide 1965, 276, 277; Hogeman 1881, 2; 10 Geurts 1977, 70. Mees, 1847; Moerman 1925, 10. 11 Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders 1983. 6 Dapper 1663, 545; Overigens dient te worden be12 Geertsema 1985, 13. dacht dat “halfweg” in 1663 (door het grote landver13 Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders 1983. lies aan de westzijde van Schokland) ongeveer 14 Modderman 1947. Literatuur Anon. Vanaf 1930. Driemaandelijks bericht betreffende de Zuiderzeewerken. Ministerie van Verkeer en Waterstaat. D(apper), O., 1663. Historische Beschryving der Stadt Amsterdam. Amsterdam. Geertsema, Y. & M. van Fucht, 1985. De legende van Nagele. De Vriendenkring herfst 1985. Geurts, A.J., 1997. Schokland, de historie van een weerbarstig eiland. Lelystad. Heide, G.D. van der, 1965. Van landijs tot polderland. Naarden. Hogeman, J.,1881. Een oud Overijsels kerkdorp, geheel kerspel en stichtsleen Nagele genoemd. In: Verslagen en Mededeelingen Overijsselsch Regt en Geschiedenis. Twaalfde stuk. Zwolle. Klappe, B., 1992. Verging Nagele in 1308? In: Het Schokkererf nr.21. Mees, G.Azn.,1847. Overijsselsche Almanak voor oudheden. Moerman, H.J., en A.J.Reijers,1925. Schokland. In: Tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap, tweede reeks 42. Modderman, P.J.R., 1945. Over de wording en betekenis van het Zuiderzeegebied. Proefschrift. Groningen-Batavia. Modderman, P.J.R., 1947. Enkele resultaten van het oudheidkundig bodemonderzoek in de noordelijke IJsselmeerpolders. In: Tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap, tweede reeks 64 Nanninga Uitterdijk, J., 1911. De Nabaliae flumen bij Tacitus. In: Verslagen en Mededelingen Overijsselssch Regt en Geschiedenis. 27ste stuk . Zwolle. Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, sept.1983. Kaart van de diepte van het Pleistoceen in m -N.A.P. Wetenschappelijke Afdeling-bodemkunde. Naar gegevens van RG.D., Stiboka en R.IJ.P. In archief Archaeologisch Depot Nieuwland Erfgoedcentrum, Lelystad. Vries, C.de, 1962. Geschiedenis van het eiland Urk. Kampen.
408
|
06-binnenwerk.indd 408
Speurtocht naar het verdwenen kerkdorp Nagele
02-12-2008 13:00:09
Weg met de Klokbekerweg? De interpretatie van vondsten van de Klokbekercultuur in Swifterbant en de provincie Flevoland
D.C.M. Raemaekers & W.J.H. Hogestijn
Inleiding Kort na de drooglegging van de polder Oostelijk Flevoland deden werknemers van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders een belangrijke archeologische ontdekking: in de ondergrond van de nieuwe polder kwamen op verschillende locaties prehistorische vondsten te voorschijn. In de decennia na de eerste ontdekkingen is de onderzoeksinteresse uitgegaan naar de mesolithische en neolithische vondsten van de rivierduinen en vooral naar de midden-neolithische (4300-4000 voor Chr.) vondsten van de Swifterbantcultuur, aangetroffen op diverse locaties langs de oevers van een prehistorisch krekensysteem. In deze bijdrage keren we terug naar de vondstmelding waarmee de onderzoeksgeschiedenis in het Swifterbantgebied zijn aanvang deed: de vondst van neolithisch materiaal op kavel G42, nu bekend als vindplaats Swifterbant-S2. Aldaar werd op een niveau boven de midden-neolithische Swifterbantvindplaats enig jonger materiaal verzameld. Van der Heide (1965: 11) meldt: “Er deed zich bij de opgraving een merkwaardige coïncidentie voor… Toen de bovenlaag verwijderd was, vonden wij op een bepaald niveau van de oude zeeklei een kristallijne stenen bijl van gutsachtig type, met een smalle top… Er werden op hetzelfde niveau enkele scherfjes aardewerk aangetroffen met versiering. Stellig behoorde dit materiaal tot een bekercultuur… Het liet zich niet aanzien dat wij, wat deze vondsten betrof, te doen hadden
Afb. 1 De drie klokbekerscherven van Swifterbant S2. Tekening M. LosWeijns (Rijksuniversiteit Groningen).
met een eigenlijk woonvlak. Overigens lagen de vondsten van de genoemde donkere zone [van de Swifterbantcultuur] gescheiden door een kleilaagje.” De betreffende vondsten bevinden zich inmiddels in het provinciaal depot voor bodemvondsten in het Nieuw Land Erfgoedcentrum te Lelystad. Het gaat om drie versierde scherven aardewerk van de Klokbekercultuur (afb. 1) en een natuurstenen spitstoppige bijl (afb. 2).1 Weg met de Klokbekerweg? |
06-binnenwerk.indd 409
409
02-12-2008 13:00:10
In deze bijdrage staan twee onderwerpen centraal. Ten eerste leidt de stratigrafische positie van deze laat-neolithische vondsten tot vragen over de landschapsontwikkeling. Als tweede zal duidelijk worden gemaakt dat deze waarneming niet op zichzelf staat, maar deel uitmaakt van een groter aantal waarnemingen van vondsten van de Klokbekercultuur in Flevoland. De auteurs hopen in dit artikel een onderbelichte prehistorische bewoningsperiode van Flevoland nadrukkelijker in beeld te brengen. Landschapsontwikkeling De landschapsontwikkeling in Flevoland is gedurende het Holoceen in belangrijke mate gekoppeld aan de relatieve zeespiegelstijging. Aan het einde van de laatste ijstijd bestond het oppervlak uit dekzanden die als een deken over oudere sedimenten waren afgezet. Door de holocene stijging van de zeespiegel na de laatste ijstijd steeg ook de grondwaterspiegel en kon een veenmoeras tot ontwikkeling komen. Onderaan de sequentie van geologische lagen uit het Holoceen bevindt zich dan ook het zogeheten Basisveen (Formatie van Nieuwkoop). Hierboven bevindt zich een dik kleipakket (Laagpakket van Wormer), waarin op G42 zowel de vondsten van de Swifterbantcultuur
Afb. 2 De natuurstenen bijl van Swifterbant S2. Overgenomen uit Hogestijn 1986 (fig. 199a).
410
|
alsook van de Klokbekercultuur zijn ingebed. In het kader van de opgraving Swifterbant-S2 in 2004 hebben Hein de Wolf en Piet Cleveringa onderzoek uitgevoerd aan kiezelwieren (diatomeeën) uit deze klei.2 In de klei van de Swifterbantvondstlaag, eronder en erboven, komen ‘kustallochtone’ diatomeeënsoorten voor die wijzen op een mariene oorsprong van de klei. Dit betekent dat de klei afkomstig is uit het kustgebied, in oplossing in het water getransporteerd is naar het Swifterbantgebied en daar is bezonken. De top van de Swifterbantvondstlaag bevindt zich op circa 5,10 m –NAP. Vanaf circa 5,00 m –NAP is een afzetting van detritus-gyttja (Laagpakket van Walcheren; Laag van Almere) aanwezig. Deze afzetting is een bezinksel van organisch materiaal. Dit materiaal is afkomstig van de op grote schaal optredende erosie van veenpakketten en van de talrijke in het water voorkomende organismen. Hierboven bevinden zich nog jongere afzettingen. Van belang is te melden dat in Flevoland het hoogste deel van het Laagpakket van Wormer in de literatuur bekend staat als Cardiumklei, genoemd naar de schelpensoort die in deze kleilaag voorkomt. In de periode die hier centraal staat, tussen 4300-4000 voor Chr. (Swifterbantbewoning op S2) en 1875 voor Chr. (einde Klokbekercultuur)3 stijgt de zeespiegel ongeveer 3,6 m.4 Hoe is deze zeespiegel te rijmen met de waarneming van S2 waarbij vondsten van de Swifterbantcultuur en Klokbekercultuur slechts “gescheiden door een kleilaagje”5 van enkele decimeters zijn? Het lijkt erop dat in de geologische gelaagdheid een groot hiaat zit. Na de afzetting van de klei van Wormer ontstond er in Flevoland een groot veenmoeras dat niet in de ondergrond bewaard is gebleven. Een deel daarvan is geërodeerd in samenhang met de afzetting van de Cardiumklei, waarbij in Flevoland een aantal grote meren ontstonden. Een ander deel is daarna geërodeerd, hetgeen af te leiden is uit de aanwezigheid van detritus-gyttja in (vrijwel) de gehele provincie. Deze erosie heeft klaarblijkelijk niet alleen veenpakketten,
Weg met de Klokbekerweg?
06-binnenwerk.indd 410
02-12-2008 13:00:11
maar ook archeologische vindplaatsen die hierin aanwezig waren, opgeruimd. Uitgaande van de gedachte dat het archeologisch materiaal over beperkte afstand verplaatst zal zijn door deze erosie – is het denkbaar dat de bijl over kilometers is verplaatst? – zijn de vondsten van de Klokbekercultuur van G42 aanwijzing voor gebruik van een locatie die zo’n twee millennia eerder door mensen van de Swifterbantcultuur werd bewoond. De Klokbekervondsten van S2 zijn een schaarse aanwijzing voor bewoning in Flevoland in deze periode. Of toch niet? Vergelijkbare Flevolandse vondsten (afb. 3) Noordoostpolder 1. Kavel C103 (ARCHIS-waarneming 27593). Een buikscherf van een met gladde spatel (visgraat en kruisarcering) en omlopende horizontale groeflijnen versierde klokbekerscherf. Breuken noch oppervlak lijken te zijn verweerd (Hogestijn 1986). De scherf is gevonden in detritus- of veenachtige grond die afkomstig is uit de sloot tussen kavels C102 en C103. In de archieven van het Rentambt der Domeinen zijn geen meldingen gevonden die er op wijzen dat op kavels C102/103 grond is opgebracht. Vrijwel zeker is de scherf daarom afkomstig uit een van de aangetroffen organische afzettingen. Onder een ca. 40-60 cm dik pakket van jongere afzettingen bevindt zich hier een minimaal 40 cm dik pakket detritus, met daaronder plaatselijk eerst een pakket broekveen, vervolgens zeggeveen en dan op een diepte van ca. 5 m -NAP de top van het dekzand. Gezien de diepteligging daarvan is het uitgesloten dat bij de opschoningswerkzaamheden aan de sloot het dekzand is aangegraven. Ook de diepteligging van het dekzand ten opzichte van NAP sluit in situ resten uit de Klokbekerperiode uit: in het Laat-Neolithicum lag het dekzand enkele meters onder het oppervlak. Uit onderzoek van het dekzandreliëf op en in de directe omgeving van de vindplaats door de tweede auteur is duidelijk geworden dat zich daar een grofweg noord-zuid
georiënteerde stroom heeft bevonden, die in zuidelijke richting aan lijkt te sluiten bij een oude loop van de Overijsselse Vecht. De vindplaats bevindt zich juist aan het noordelijke einde van een smalle verbinding tussen twee meren ten tijde van de afzetting van Cardiumklei (vergelijk J97, zie hieronder). 2. Kavel E170/171 (ARCHIS-waarneming 29060). Sinds 1984 is op het maaiveld een klein aantal versierde klokbekerscherven gevonden. Verder zijn er van deze vindplaats vondsten van diverse andere prehistorische perioden en uit de Late Middeleeuwen bekend (Hogestijn 1986; 1991). De vondsten zijn afkomstig van een gebied net ten zuiden van een in de ondergrond aanwezig oost-west georiënteerd rivierduin juist ten noorden van een oude loop van de IJssel. Deze rivierloop is in dit deel van het stroomgebied vermoedelijk pas na de IJzertijd verland. De hoogte van het rivierduin was ter plaatse van de vindplaats voor egalisatie ca. 3,50 m -NAP. Bij de opname van de slootkant ten behoeve van fysisch-geografisch onderzoek in de veertiger jaren bleek het duin oudtijds al zover onthoofd dat zich op de hoogste delen geen intact bodemprofiel meer bevond. Naar de oorspronkelijke hoogte kunnen we daarom slechts gissen. Het is voorstelbaar dat die top zich, zelfs gedurende de Klokbekerperiode, boven het oppervlak van de omringende moerassen heeft bevonden. 3. Kavel G103/104 (ARCHIS-waarneming 28275). In 1972 is aan het oppervlak een randscherf gevonden van een met een getande spatel versierde klokbeker met naar binnen afgeschuinde rand (Hogestijn 1986). Op de vindplaats is opgebrachte grond aanwezig, afkomstig uit de Lemstervaart en Kuindertocht, waarbij de maximale transportafstand naar verluidt niet meer dan ca. 2 km heeft bedragen. Geen van deze tochten doorsnijdt een zandlichaam waarvan de (intacte) top voldoende hoog was om ten tijde van de Klokbekercultuur bewoond te zijn geweest. Ook op de vindplaats zelf is hiervan geen sprake; het dekzand bevindt zich hier op Weg met de Klokbekerweg?
06-binnenwerk.indd 411
|
411
02-12-2008 13:00:11
selsche Vecht. Volgens Klaar (1951) zijn de scherven aangetroffen op het grensvlak van de klei van Wormer (Cardiumklei) en de er bovenliggende detritus-gyttja (deze vondstsituatie lijkt sterk op die van S2). In 1985 is op J78 door T.J. ten Ansscher (Universiteit van Amsterdam) een werkput uitgegraven. Onder de klei van Wormer, onder de Cardiumklei, zijn daarbij potbekerscherven aangetroffen en een aantal onversierde scherven die deels aan de Enkelgrafcultuur toegeschreven zijn (Gehasse 1995, 113-116). Daarbij bevonden zich visresten en runderbotten. Uit de Cardiumklei is met wikkeldraad versierd aardewerk afkomstig en botten van rund, schaap/geit, varken, hond, bever, vogels, visresten, hazelnootdopjes, vuursteen en steen. Ook zouden er in deze laag graankorrels gevonden zijn (Gehasse 1995, 152). Afb. 3 De ligging van de in de tekst genoemde vindplaatsen.
een diepte van ca. 4,5 tot 6 m -NAP. Kortom, ten tijde van de Klokbekerperiode is het dekzand op en direct rond de vindplaats onder het grondwater en veen verdwenen. Als de klokbekerscherf samenhangt met bewoningsactiviteiten, dan hebben deze plaatsgevonden op het veen. Van mogelijk belang is dat de Kuindertocht op korte afstand van de vindplaats een prehistorische loop van de Tjonger/ Kuinder doorsnijdt, die waarschijnlijk in het Laat-Neolithicum nog functioneerde en waarlangs onder andere steentijdvondsten bekend zijn. Wellicht dat de scherf daarom duidt op een bewoningsactiviteit aan de oever van deze waterloop. 4. Kavel J78 (ARCHIS-waarneming 28763). Uit het profiel zijn verschillende met wikkeldraadstempels versierde aardewerkscherven geborgen, en verder bewerkt vuursteen, natuursteen, gewei fragmenten en visresten (Hogestijn 1986). Naar aanleiding van een vondstmelding is in 1950 een slootkantverkenning uitgevoerd door G.D. van der Heide en L.E.M. Klaar (Klaar 1951). Uit dit onderzoek is duidelijk geworden dat deze vindplaats zich bevindt aan de westelijke oever van een oude loop van de Overijs-
412
|
5. Kavel J97/98 (ARCHIS-waarnemingen 29534 en 50062). Rond 1950 zijn in uitgeworpen grond afkomstig uit de sloot die gelegen was tussen kavels J97 en J98 met wikkeldraad versierde scherven, fragmenten bewerkt vuursteen, natuursteen, hutteleem, botten van rund en varken, visresten, hazelnootdoppen en houtskool aangetroffen. Deze locatie bevindt zich al weer enkele decennia onder het tracé van de A6. In 1984 is het slootprofiel tussen de A6 en J97 onderzocht met proefputjes en profielkuilen en is een aantal grondboringen geplaatst (Palarzcyk 1986, vanaf 52). Dit onderzoek is opgevolgd door een grootschaliger onderzoek in 1988 waarna vervolgens in 1999, 2000 en 2001 grootschaliger opgravingen hebben plaats gevonden (Bulten et al. 2002; Kerkhoven 2003). Uit de Klokbekerperiode is een bescheiden hoeveelheid aardewerkscherven gevonden, niet alleen van bekers (17 scherven) maar ook van potbekers (19 stuks). Eén vondst verdient aparte vermelding, namelijk die van een potbeker die ondersteboven op een paal van visweer 10/11 was geplaatst. De vindplaats lag aan een stroom die zich bevond tussen twee meren (ADC rapport 140 p. 28). Voor onze bijdrage is van belang dat de viswe-
Weg met de Klokbekerweg?
06-binnenwerk.indd 412
02-12-2008 13:00:11
ren 1, 2, 3, 5, 9 en wellicht een deel van weer 4 en van de fuiken gedateerd kunnen worden in het Laat-Neolithicum en in de Vroege-Bronstijd en dat deze resten zijn aangetroffen in de Cardiumklei. Sommige van deze fuiken zijn als ‘3D-fuiken’ teruggevonden; in hun oorspronkelijke vorm en volledig gevuld met Cardiumklei. Dit duidt op een zeer grote sedimentatiesnelheid onder vanzelfsprekend zeer rustige omstandigheden. De afzetting van de Cardiumklei kan hier daarom gedateerd worden in de periode Laat-Neolithicum - Vroege-Bronstijd. De gepresenteerde dateringen tonen ons inziens aan dat de stelling van Van Zijverden dat de afzettingen van de Cardiumklei in een relatief korte periode zijn gevormd tussen 2000 en 1910 voor Chr. niet staande is te houden (Van Zijverden in Bulten et al. 2002: 28). We komen op het belang van deze dateringen hieronder nog terug. Volgens Kerkhoven (2003) duiden de faunaresten uit het Laat-Neolithicum – Vroege-Bronstijd er op dat er naast veeteelt ook jacht op groot wild werd beoefend. Het belang van jacht zou volgens hem hier belangrijker kunnen zijn geweest dan op de vindplaatsen op J78 en (een deel van die) op P14. Daarnaast speelde ook de visvangst met weren en fuiken in die periode een rol. 6. Kavel J123 (ARCHIS-waarneming 28773). Rond 1952 is aan de oostzijde van de kavel bij drain 52 op het maaiveld een dunwandige wandscherf gevonden van een met twee horizontaal omlopende indrukken van touw of getande spatel versierde beker. Omdat tussen de beide horizontale indrukken een onversierde zone aanwezig is met een hoogte van circa 2 cm wordt deze scherf gehouden voor een klokbekerscherf (Hogestijn 1986). In dit deel van de kavel bevindt zich in de ondergrond een oude loop van de Overijsselsche Vecht. Andere vondsten in de omgeving wijzen erop dat deze rivier tot zeker het einde van de prehistorie heeft gefunctioneerd. Met betrekking tot de Klokbekervondst mag daarom verondersteld worden dat deze duidt op activiteiten op het veen aan de oever van een waterloop.
7. Kavel O93 (geen ARCHIS-waarneming). Van deze kavel is een klokbekerspits bekend (persoonlijk commentaar D.E.P. Velthuizen). In de O-sectie heeft zich een meer gevormd door erosie van de oevers van een waterloop (Wiggers 1955). Deze erosie is door hem in verband gebracht met de Cardiumklei, die hij dateerde tussen 3500-3300 BP (Schokland: GrN 377: 3315 ± 90 BP; en Urk: GrN 378: 3505 ± 120 BP), dat wil zeggen in het Laat-Neolithicum of Vroege-Bronstijd. 8. Kavel P14 (ARCHIS-waarneming 28023). Al sinds 1957 zijn hier op een oostelijke uitloper van een oost-west gerichte stuwwal bedekt met een dunne laag dekzand vondsten gedaan onder andere bij opgravingen door G.D. van der Heide, in de jaren tachtig door J.A. Bakker (Universiteit van Amsterdam), en de tweede auteur. Bij het onderzoek door Van der Heide zijn in een werkput op een hoog deel van de zandkop, naast eergetouwkrassen, paal-/staakgaten en kuilen, ook vele tientallen scherven en bewerkte vuurstenen artefacten aangetroffen. Een deel van de scherven is toe te schrijven aan klok- en potbekers. Duidelijk is uit de stratigrafie dat het dekzand plaatselijk voldoende hoog was om boven de omringende moerassen uit te steken. Later booronderzoek (1982 door E. Bulten, K. Vlierman, R. Koopstra en de tweede auteur) maakte duidelijk dat de kop zeker al in het Laat-Neolithicum en Vroege-Bronstijd de westelijke stootoever vormde van een oude loop van de Overijsselsche Vecht. Pas na de Klokbekerperiode werd de kop overdekt door de Cardiumklei waarop en waarin bij later onderzoek een groot aantal tijdelijke kampementen uit de Vroege Bronstijd is ontdekt. Deze Cardiumklei reikte minstens tot een hoogte van 2,30 m -NAP. Voor de Klokbekerresten is duidelijk dat we hier met vooral bewoningsactiviteiten te maken hebben op een nog juist boven de moerassen uitstekende zandkop, gesitueerd direct langs stromend zoet water. Volgens Gehasse (1995) werden op P14 gedurende de Klokbekerperiode veeteelt en landbouw beoefend, en is in de omgeving ervan gejaagd, gevist en verzameld. Weg met de Klokbekerweg?
06-binnenwerk.indd 413
|
413
02-12-2008 13:00:12
Oostelijk Flevoland 9. Kavel M60 (ARCHIS-waarneming 28942). Aangetroffen bij een slootkantverkenning in 1964 door K. Vlierman naar aanleiding van een vondstmelding (Hogestijn 1986). In het slootkantprofiel is een aantal spoelkuilen aangetroffen met materiaal. Daaronder bevonden zich ook enkele laatneolithische scherven waarvan een zekere klokbekerscherf. Andere vondsten zijn bewerkt vuursteen, waaronder een eindschrabber op afslag van zuidelijke vuursteen (determinatie dr. H.J.M. Peeters), runderbotten, visresten (waaronder harder) en vogelresten. Het is onwaarschijnlijk dat de bewoning in het Laat-Neolithicum zal hebben plaats gehad op het dekzand. Vlakbij de vindplaats is in de slootwand een dichtgeslibde waterloop aangetroffen, waarboven zich verspoeld zand bevindt. Vermoedelijk hebben we daarom te maken met Klokbekeractiviteiten op een venige oever aan een oude waterloop. Conclusies en discussie Landschapsontwikkeling Op de vindplaatsen J78 en P14 in het stroomgebied van de Overijsselse Vecht is het Klokbekeraardewerk aangetroffen in detritus-gyttja onder de Cardiumklei. Op de vindplaats op J97 (stroomafwaarts van J78 en P14) bevindt het Klokbekeraardewerk (en enkele weren en fuiken) zich juist in de Cardiumklei. De Klokbekervondsten van Swifterbant S2, in het stroomgebied van de IJssel, zijn wellicht aangetroffen in de Cardiumklei. De aanvang van de afzetting van de Cardiumklei in Flevoland mag dus zeker al gesteld worden in de Klokbekercultuur. En die deels grotere ouderdom, dat is nieuw en toch ook wel verrassend. Op grond van oudere archeologische vondsten (zoals op J78, J97 en P14) en een aantal stratigrafische sequenties en dateringen werd namelijk gedurende lange tijd verondersteld dat de afzetting van de Cardiumklei plaatsvond na de Klokbekerperiode, in de Vroege Bronstijd en slechts een kort tijdsbestek besloeg. We weten nu dat ten eerste de afzetting van Cardiumklei in het stroom-
414
|
gebied van de Overijsselsche Vecht plaats had in de periode tussen ca. 2450-1900 voor Chr. en ten tweede dat de afzetting van de Cardiumklei in de omgeving van J97 al in de Klokbekerperiode begon en stroomopwaarts in de omgeving van J78 en P14 pas in de Vroege Bronstijd. Verder stroomafwaarts waren de Overijsselsche Vecht en IJssel met elkaar verbonden. Wij veronderstellen dat wat we nu in het stroomgebied van de Overijsselsche Vecht hebben gezien met betrekking tot de Cardiumkleien ook gegolden kan hebben voor dat van de IJssel. Als een aanwijzing daarvoor mogen we de vondst van klokbekerscherfjes van Swifterbant S2 beschouwen die immers gevonden lijken in de Cardiumklei. De relatief lange duur van de afzetting van de Cardiumklei en de diachrone ingrijpende ecologische, landschappelijke veranderingen langs de Overijsselsche Vecht en IJssel, geven ook aan dat de vorming van de meren in deze periode, ontstaan door afkalving van de oevers van waterlopen onder invloed van getijdenwerking,6 niet overal gelijktijdig zal zijn begonnen. Uit analyses van plantaardige resten afkomstig uit de Cardiumklei is duidelijk geworden dat het aquatisch milieu in die tijd veel brakker was dan in de voorgaande fasen waarin oude zeeklei werd afgezet. In plaats van een zoetwatergebied, met weinig dynamiek, weinig nutriënten en een geringe verticale schommeling in de waterstanden,7 zoals we ons dat eerder voor de Klokbekerperiode moesten voorstellen, moeten we ons nu een veel gevarieerder landschap voorstellen. Voor een deel van het landschap, in het bijzonder dat wat meer stroomopwaarts was gelegen bijvoorbeeld bij J78 en P14, zal het bovenstaande ‘zoetwatergebied’ wellicht opgeld doen. Maar voor het meer westelijk, stroomafwaarts gelegen deel, zoals rond en ten westen van J97, gaat het om een brakwatermilieu. Het tussen beide zones gelegen gebied zal beschouwd moeten worden als een overgangsgebied, van sterk brak, via brak, licht brak naar zoet. Ook hier gaat het natuurlijk niet om statische omstandigheden: een kenmerk
Weg met de Klokbekerweg?
06-binnenwerk.indd 414
02-12-2008 13:00:12
voor een brakwatermilieu is nu eenmaal dat er grote schommelingen optreden in het zoutgehalte. Landschapsgebruik Uit het bovenstaande overzicht van Klokbekervindplaatsen valt op te maken dat deze zonder uitzondering met de directe nabijheid van open water zijn geassocieerd. Vindplaatsen zoals P14 en J78 bevinden zich aan de oever van de oude loop van de Overijsselsche Vecht en vindplaatsen Swifterbant S2 en E170/171 aan de oever van een oude loop van IJssel. De andere vindplaatsen lijken zich te bevinden aan de oevers van zijlopen van deze rivieren en in twee gevallen aan stroompjes die twee meren verbinden (C103 en J97). Het is mogelijk dat ook vindplaatsen aan de oevers van meren aanwezig geweest kunnen zijn. Door erosie van de oevers zijn deze meren nadien vergroot, en daar kunnen dergelijke Klokbekervindplaatsen verloren zijn gegaan. De Klokbekerbewoning op P14 en mogelijk E170/171 heeft zich daar op het zand afgespeeld (P14 dekzand op keileem; E170/171 rivierduin). Alle andere woonplaatsen lagen op het veen. Het is opvallend dat de bewoningsactiviteiten in het stroomgebied van de Overijsselsche Vecht juist lijken te zijn toegenomen in deze periode van sterk toegenomen dynamiek, variabiliteit en onvoorspelbaarheid. Het aantal vindplaatsen met materiaal van de Enkelgrafcultuur en/of Trechterbekercultuur is namelijk op de vingers van een hand te tellen. De vraag is nu of we uit de (schaarse) vondsten uit Flevoland iets kunnen opmaken met betrekking tot de wijze waarop deze vroegere bewoners rekening hebben gehouden met die natuurlijke omstandigheden. Aanwijzingen voor landbouw tijdens de klokbekerbewoning op P14 zouden er misschien op kunnen wijzen dat deze vindplaats een hoofdnederzetting is geweest, maar volstrekt overtuigend en doorslaggevend is het allerminst. Misschien dat ook (een deel van de) graven in dat licht bezien kunnen worden, ook al is genoegzaam bekend dat graven ook op tijdelijke kampementen
aanwezig kunnen zijn. Voor de andere vindplaatsen zijn de aanwijzingen over de aard van de bewoning afwezig tot zeer schaars. Voor J78 lijken geen aanwijzingen voorhanden op basis waarvan er hier sprake lijkt te zijn van permanente bewoning (wel graankorrels maar geen graanpollen en daarom geen akkerbouw?). De aanwezigheid van visweren en fuiken op J97 wijst op gebruik van die locatie als visvangstlocatie, maar niet per definitie ook op daarmee gelijktijdige bewoningsactiviteiten. De faunaresten van J97 kunnen ons, ondanks de gedetailleerde analyse door Kerkhoven, er niet werkelijk van
Afb. 4 Krekenstelsel rondom S2 in een Swifterbantlandschap.
Weg met de Klokbekerweg? |
06-binnenwerk.indd 415
415
02-12-2008 13:00:13
overtuigen dat deze locatie(s?) uit de periode Laat-Neolithicum – Vroege Bronstijd het jaar rond bewoond zou(den) zijn geweest. Het is wat ons betreft evenzeer mogelijk om de resten te duiden als de weerslag van activiteiten gedurende meerdere jaren in verschillende seizoenen. Het betreft een bulk aan materiaal uit een lange periode en er zijn onvoldoende onafhankelijke gegevens die het mogelijk maken om het materiaal in chronologische (sub)fasen uiteen te halen. Gezien de locatie en de kenmerken van het omringende landschap zijn wij eerder geneigd om hier aan logistieke kampementen te denken. Als we al iets over het nederzettingssys teem zouden willen zeggen dan zouden wij dat als een nader te onderzoeken hypothese te berde willen brengen. Verondersteld kan worden dat op de hoge zandkoppen de (min of meer) permanent bewoonde nederzettingen (P14, E170/171) waren gelegen met in de directe omgeving daarvan de grotere akkers. Van daaruit werden in verschillende seizoenen andere locaties opgezocht, van waaruit bijvoorbeeld het vee werd geweid en van waaruit werd gejaagd, gevist en gevogeld, niet noodzakelijkerwijs steeds gedurende een aaneengesloten gebruiksfase. Sommige van die locaties (zoals J97) waren al in vroegere tijden in gebruik geweest,
wellicht soms voor andere doeleinden. Ook deze tijdelijke kampementen zijn (tot dusverre) vooral bekend van de oevers van waterlopen. Een dergelijk hypothetisch nederzettingssysteem, dat bestaan heeft uit (semi-)permanente residentiële locaties en kortstondig gebruikte extractiekampementen (zoals J78, J97/98 en Swifterbant S2), komt tegemoet aan een omgeving die zo sterk gekenmerkt lijkt door grote verschillen in dynamiek en daarmee een grote mate van variabiliteit. Anders dan in minder dynamische gebieden van prehistorisch Nederland, legde men in prehistorisch Flevoland zijn eitjes vooral niet uitsluitend in één mandje, namelijk dat van de boer met hoofdzakelijk akkerbouw en veeteelt. Zoals we kortweg hebben aangeduid was er gedurende de Klokbekerperiode sprake van een bestaanswijze waarin naast akkerbouw en veeteelt ook een aanzienlijk belang was voor de opbrengsten van jacht en visvangst. We moeten ons realiseren dat een dergelijke bestaanswijze in het IJssel-Vechtbekken (Flevoland en Noord Holland) tevens bekend is van de Swifterbantcultuur, de Trechterbekercultuur en de Enkelgrafcultuur. Als onze hypothese over het nederzettingssysteem van de Klokbekerbewoning voor dit deel van het IJssel-Vechtbekken correct is, dan zal zij als een blijk van een zeer sterk
Afb. 5 Opgraving S2 in 2004.
416
|
Weg met de Klokbekerweg?
06-binnenwerk.indd 416
02-12-2008 13:00:14
gewortelde traditie opgevat kunnen worden, een traditie van ongekend lange duur. Terug naar S2 Aan het einde aan deze bijdrage keren we terug bij de klokbekerscherfjes van Swifterbant S2. Waarschijnlijk vond die bewoning plaats op de oever van de IJssel waarin wellicht al Cardiumklei werd afgezet. Van de bewoningsresten van de Swifterbantcultuur (afb. 4) was niets meer te zien, wellicht dat de plek door overlevering bij de gebruikers van dit gebied bekend was gebleven; wie zal het zeggen? En ook dat aspect, dat een locatie meerdere archeologisch herkenbare gebruiksfasen of –momenten kende, die soms van elkaar gescheiden zijn door vele honderden jaren ogenschijnlijke hiaten, door dragers van verschillende archeologische culturen, en onder soms volstrekt verschillende landschappelijke condities, ook dat lijkt een Flevolandse karakteristiek. Het hier gepresenteerde overzicht van vondsten van de Klokbekercultuur in Flevoland werpt licht op de oorsprong van de detritus-gyttja die in Flevoland wordt aangetroffen en veronderstelt dat die ontstaan is als af braakproduct van een meters dik veenpakket. Met die afbraak is ook een fase van prehistorische bewoning, de laatneolithische Klokbekercultuur, vrijwel aan ons zicht ontrokken. Het zijn de nu bekende ‘sporen van resten van overblijfselen’ die suggereren dat in de prehistorische bewoningsgeschiedenis van Flevoland ook de Klokbekercultuur een belangrijke plaats in dient te nemen. Prof. Dr. D.C.M. Raemaekers Universiteit van Groningen Groninger Instituut voor Archeologie Poststraat 6 9712 ER Groningen T: 050-3636723 d.c.m.raemaekers@rug.nl
Noten 1 Hogestijn 1986, 267-268, fig. 199a en 199b. 2 De Wolf & Cleveringa 2005. 3 Zie Lanting & Van der Plicht 1999/2000, 40. 4 Zie bijvoorbeeld Van der Plassche et al. 2005. 5 Van der Heide 1965. 6 Wiggers 1955; Gotjé 1993. 7 Zie bijvoorbeeld Gotjé 1993, 120. Literatuur Bulten, E.E.B., F.J.G. van der Heijden & T. Hamburg, 2002: Emmeloord, Prehistorische visweren en fuiken (=ADC rapport 140), Bunschoten. Gehasse, E.F., 1995: Ecologisch-archeologisch onderzoek van het Neolithicum en de Vroege Bronstijd in de Noordoostpolder met de nadruk op P14 gevolgd door een overzicht van de bewoningsgeschiedenis en de bestaanseconomie binnen de Holocene delta (Ph.D. thesis Amsterdam University). Gotjé, W., 1993: De Holocene laagveenontwikkeling in de randzone van de Nederlandse kustvlakte (Noordoostpolder), proefschrift Universiteit van Amsterdam. Heide, G.D. van der, 1965: Enkele aantekeningen betreffende prehistorische bewoning van het oostelijk deel van het Zuiderzeegebied, Kamper Almanak 1965/1966, 1-15. Hogestijn, J.W., 1986: Een inventarisatie van prehistorische vondsten in Flevoland; een voorlopige interpretatie. (IPP-scriptie). Hogestijn, J.W.H., 1991: Archeologische Kroniek van Flevoland, Cultuur Historisch Jaarboek van Flevoland 1, 110-129. Kerkhoven, A.A., 2003: De archeozoölogie van een Laat-Neolithisch en Bronstijd-vondstcomplex op kavel J97 in de Noordoostpolder, Provincie Flevoland, docotoraalscriptie Universiteit van Amsterdam. Klaar, L.E.M., 1951: Aanvullende gegevens en beschouwingen over de afzettingen uit het jongere kwartair in de Noordoostpolder. Intern rapport bodemkundige afdeling van de Directie van de Wieringermeer (Noordoostpolderwerken), Kampen. Lanting, J.N. & J. van der Plicht, 1999/2000: De 14C-chronologie van de Nederlandse pre- en protohistorie. III: Neolithicum, Palaeohistoria 41/42, 1-110. Palarczyk, M.J., 1986: Slootkantverkenningen in de Noordoostpolder, intern rapport Universiteit van Amsterdam. Plassche, O. van der, S.J.P. Bohncke, B. Makaske & J. van der Plicht, 2005: Water-level change in the Flevo area, central Netherlands (5300-1500 BC): implications for relative mean sea-level rise in the western Netherlands, Quarternary International 133-134, 7793. Wiggers, A.J., 1955: De wording van het Noordoostpoldergebied. Een onderzoek naar de fysisch-geografische ontwikkeling van een sedimentair gebied. Proefschrift, Amsterdam. Wolf, H. de, & P. Cleveringa (2005): Swifterbant: nat maar begroeid, wonen in een estuarium. Utrecht (TNO-rapport NITG 05-014-B).
W.J.H. Hogestijn Ambtenaar Dorknoperlaan 13 1336 GA Almere Weg met de Klokbekerweg? |
06-binnenwerk.indd 417
417
02-12-2008 13:00:14
Geofysisch onderzoek in de Noordoostpolder Dik Biewinga
In dit artikel worden een drietal voorbeelden beschreven van geofysisch veldonderzoek dat met AWN-afdeling Flevoland in de Noordoostpolder is uitgevoerd: 1. h et opsporen van de kuil waarin de zogenoemde ‘Kogge van Modderman’ ligt; 2. h et opsporen van een terp, die niet meer te zien was, omdat de akker geëgaliseerd is; 3. onderzoek naar fundamentresten van de Michaelkerk op Noord-Schokland. Magnetische methode Deze reageert op aanwezigheid van magnetisch materiaal, zoals ijzer. Ook in baksteen zit enig ijzer. De eenheid waarin het magnetische veld gemeten wordt is de nano Tesla (nT/m).
Afb. 1 Schematische voorstelling van een te lokaliseren object.
418
|
Inleiding In de geofysica onderzoekt men de bodem met behulp van fysische metingen, die meestal aan het oppervlak worden uitgevoerd. De mogelijkheid om een structuur of voorwerp te kunnen vinden, hangt af van: – de diepte onder het maaiveld; – het volume (V) en de vorm van de structuur respectievelijk het voorwerp; – de contrasten tussen de bodemparameters P1 (ongestoord) en P2 (verstoord) van bijvoorbeeld soortelijk gewicht, snelheid van de compressiegolf, magnetiseerbaarheid, geleidingsvermogen en radioactiviteit. Een compressiegolf is een soort geluidsgolf (afb. 1). De te kiezen geofysische methode hangt vooral af van het gewenste dieptebereik, de contrasten tussen de parameters van de bodem en het object, en de vorm en grootte van het object. Wij zullen ons beperken tot de twee methoden die we gebruikt hebben.
Elektromagnetische methode Deze reageert op het elektrisch geleidingsvermogen van de bodem en secundair ook op de magnetiseerbaarheid. Opgemerkt zij dat een normale bodem meestal magnetisch neutraal is en in dat geval dus geen invloed heeft op de meting van het geleidingsvermogen. Maar de methode zal reageren op de aanwezigheid van ijzer en baksteen. De eenheid waarin het geleidingsvermogen van de bodemmaterialen gemeten wordt, is de milliSiemens/meter (mS/m). Het elektrische geleidingsvermogen van bodemmaterialen is afhankelijk van de hoeveelheid bodemvocht en de erin opgeloste ionen en natuurlijk van het bodemmateriaal zelf. Enkele voorbeelden van globale waarden van het geleidingsvermogen: Droog zand 1 – 2 mS/m Vochtig zand (zoet water) 5 – 10 mS/m Klei 20 – 50 mS/m Veen 20 – 50 mS/m Zoet water 40 – 20 mS/m Zout water 2000 – 1000 mS/m
Geofysisch onderzoek in de Noordoostpolder
06-binnenwerk.indd 418
02-12-2008 13:00:15
Afb. 2 Contourkaart van het geleidingsvermogen rond de vermoedelijke ligplaats van de ‘Kogge van Modderman’.
De Kogge van Modderman (1) In 1944 werd een kogge gevonden door onderzoeker P.J.R. Modderman. Nadat de kogge bekeken was, werd ze weer begraven in een kuil naast het wrak. Het terugvinden van het wrak bleek moeilijk daar de plaatsbepaling destijds veel lastiger was dan nu. De bodemopbouw ter plekke was klei op zand. Door het graafwerk was de natuurlijke bodemopbouw verstoord; er was veel zand omhoog gekomen. Daar zand een lager geleidingsvermogen heeft dan klei kan men verwachten dat het gemiddelde geleidingsvermogen van de eerste meters onder het maaiveld afgenomen is. Door met een instrument (Geonics EM31, dieptebereik ca. 5,4 m) het gemiddelde geleidingsvermogen te meten rond de vermoedelijke vindplaats werd een gebied met relatief lage waarden (25 - 29 mS/m) gevonden (afb. 2). Na enig prikwerk werd in het gebied met lage waarden het wrak door Dick Velthuizen gevonden. (Zie voor een uitvoerig verslag van dit onderzoek het artikel van André van Holk e.a. over ‘Een schip dat tot tweemaal toe zoekraakte’ elders in dit nummer.)
Opsporing van een voormalige terp (2) Een terp wordt door de bevolking opgebouwd van materialen uit de omgeving. Als de hoogte voldoende is gaat men er op wonen. Door de bewoning zullen allerlei afvalmaterialen in de terp terecht komen zoals bijvoorbeeld mest van het vee. Hierdoor zullen diverse zouten in de grond terecht komen en wegzakken in de terp.
Afb. 3 Het verloop van het elektrische geleidingsvermogen van de bodem gemeten over een voormalige terp.
Geofysisch onderzoek in de Noordoostpolder |
06-binnenwerk.indd 419
419
02-12-2008 13:00:16
Als de terp bij de inpoldering geëgaliseerd wordt, is er op het oog niet veel meer van te zien. Maar de grond zal relatief veel ionen van opgeloste zouten bevatten waardoor het geleidingsvermogen van de grond relatief hoog is. Door nu het geleidingsvermogen van de bodem te meten van het betrokken gebied zal men plekken met hoge waarden van het geleidingsvermogen vinden (afb 3). Daar we hier ondiepe bodeminformatie willen meten is gekozen voor de Geonics EM38 met een dieptebereik van 1,5 m. In de figuur is het gebied met hoge waarden, tussen 2 en 20, duidelijk te zien en mag men concluderen dat de terp daar lag.
Afb. 4 Magnetiseerbaar materiaal in de bodem veroorzaakt zelf een klein magneetveld. Een gradiëntmagnetometer meet het verschil in veldsterkte tussen beide sensors.
Afb. 5 Schets van de Michaelkerk van Oud-Emmeloord.
420
|
06-binnenwerk.indd 420
De Michaelkerk op Noord-Schokland (3) Om restanten van de bakstenen fundamenten van de kerk te vinden werd gekozen voor de magnetische methode, want baksteen is namelijk een beetje magnetisch vanwege het ijzer dat erin zit. De sterkte van magnetische velden wordt uitgedrukt in de nanoTesla/meter. Magnetiseerbaar materiaal dat zich in een magneetveld bevindt, zal zelf een klein magneetveld veroorzaken. Een magnetometer zal de vectorsom van dit veld en het normale veld van de aarde meten (afb. 4). Het is echter niet zo makkelijk een dergelijk kleine afwijking te vinden omdat het aardmagnetische veld niet constant is, maar door allerlei oorzaken sterk kan fluctueren. Oorzaken liggen zowel in de aarde als er buiten, bijvoorbeeld door onweer, dagelijkse variatie, magnetische stormen en industriële stromen. De invloed van deze veraf gelegen storingsbronnen kan men elimineren door met de gradiëntmethode te werken. Bij de gradiëntmethode wordt het veld gemeten met twee sensors die zich op bijvoorbeeld 0,5 m van elkaar bevinden. De waarde die de sensors meten van een verafgelegen bron is voor beide sensors gelijk en het verschil is dus nul. Maar de invloed van een ondiep gelegen bron op de onderste sensor is groter dan op de bovenste sensor en er zal nu een verschil gemeten worden dat ongevoelig is voor storing. De door de AWN Flevoland gebruikte magnetometer was een GEM 19.
Geofysisch onderzoek in de Noordoostpolder
02-12-2008 13:00:16
Afb. 6 Plot van de gradiëntmetingen op Oud-Emmeloord.
Er is een klein onderzoek uitgevoerd om de bruikbaarheid van de methode ter plekke te testen. Als men op Schokland van de parkeerplaats naar de vuurtoren loopt, ziet men aan de westzijde van het pad een gebied waar de bodem erg hobbelig is. Hier ergens moet de Michaelkerk (afb. 5) gestaan hebben. De metingen werden uitgevoerd op een gebied van circa 26 x 10 m en verwerkt tot een contourkaart van de gradiënt (afb. 6). Bij het bekijken van deze figuur moet u bedenken dat
zowel een positieve als een negatieve piek duidt op de aanwezigheid van magnetiseerbaar materiaal in de bodem. Deze pieken treden vooral op in het gebied tussen -12 en -10 Nano Tesla/meter. Hier liggen de resten van de uitgegraven fundamenten. Achteraf beschouwd hadden we het meetgebied iets meer moeten uitbreiden in oostelijke richting. Prof. Brandsmaweg 15A 8308 RT Nagele Geofysisch onderzoek in de Noordoostpolder |
06-binnenwerk.indd 421
421
02-12-2008 13:00:17
Promotie: nut en noodzaak Astrid Doppert
De doelstelling van de AWN-afdeling Flevoland is het bevorderen en beoefenen van de archeologie van Nederland en haar hulpwetenschappen. De AWN is een vereniging van amateur-archeologen en stelt zich daarom dienstbaar op. Daarnaast kent AWN-afdeling Flevoland de volgende primaire doelstellingen. Ten eerste het verwerven van een groeiend aantal, bekwame, leden die in staat zijn om hetzij zelfstandig, hetzij in samenwerking met professionele organisaties, archeologische activiteiten uit te voeren. Daarbij stelt AWN-afdeling Flevoland zich ten doel een brug te slaan tussen de professionele archeologie/het archeologiebestel en het publiek/de burgers in Flevoland. Ten tweede het vergroten van de betrokkenheid van de inwoners van Flevoland bij hun cultureel erfgoed. Hierbij speelt bevordering van participatie van zowel bestaande als potentiĂŤle leden een grote rol.
Promotie is het onder aandacht brengen van de organisatie met als doel meer bekendheid en uitbreiding van het ledenaantal. Voor het verwerven en vergroten van betrokkenheid is promotie noodzakelijk. Promotie moet niet worden verward met reclame. Reclame is een middel om de organisatie ter kennisgeving onder de aandacht te brengen door middel van televisiecommercials, internet, radio en bladen. Promotie is een actieve manier om aandacht te vestigen op de organisatie. Een voorbeeld van promotie is het geven van een tijdelijke meerwaarde aan de organisatie door middel van activiteiten, kortingen bij het tonen van lidmaatschappen, en dergelijke. Andere vormen zijn bijvoorbeeld het uitdelen van folders, brochures en het verrichten van verschillende diensten, zoals deelnemen aan evenementen . Wat doet de AWN voor haar leden? Om een brug te slaan tussen de professionele archeologie/het archeologiebestel en de amateur-archeoloog organiseert
422
|
06-binnenwerk.indd 422
AWN-afdeling Flevoland verschillende cursussen. Doel van de cursussen is het vergroten van de kennis en vaardigheden onder haar leden. Door de vaardigheden zijn amateur-archeologen in staat om mee te werken aan het vormen van een beeld van vroegere menselijke activiteiten. AWN-afdeling Flevoland kan dankzij de goede samenwerking met de provincie en het Nieuw Land Erfgoedcentrum haar doelstellingen verwezenlijken. De amateur-archeologen krijgen mogelijkheden om mee te werken in het veld en in het depot. Tevens verrichten zij werkzaamheden voor onderzoeken en rapportage. Werven van leden Voor een actieve organisatie is het noodzakelijk om leden te blijven werven. Voor de werving worden onder andere de activiteiten van AWN-afdeling Flevoland op festiviteiten, opendagen en dergelijke onder de aandacht van het publiek gebracht. De raakvlakken, zoals geschiedenis, natuur en museale activiteiten, zijn bepa-
Promotie nut en noodzaak
02-12-2008 13:00:17
lend voor deelname van de AWN bij festiviteiten en opendagen. Met de aanwezigheid van AWN-afdeling Flevoland op dergelijke manifestaties levert zij een bijdrage aan de bewustwording van archeologie onder een groter publiek. Activiteiten De afgelopen jaren zijn verschillende cursussen gegeven met als doel de deskundigheid te bevorderen. Er zijn workshops geweest over organisch materiaal, anorganisch materiaal, aardewerk, archeologie met geofysische meetapparatuur en veldverkenning Variatie van de activiteiten hebben als resultaat dat de belangstelling en deelname van niet-actieve leden wordt gestimuleerd. Wat doet AWN-afdeling Flevoland voor anderen? De samenwerking met het Nieuw Land Erfgoedcentrum heeft verschillende facetten. De bibliotheek van de AWN is nu ondergebracht in het Studiecentrum
van het Nieuw Land. Belangstellenden kunnen gebruik maken van de bibliotheek. De boeken zijn er ter inzage en worden gebruikt als naslagwerk. AWNafdeling Flevoland doet mee aan de lezingencyclus van het Nieuw Land en gezamenlijk wordt de leskist verzorgd en uitgeleend. Op verzoek is AWN-afdeling Flevoland aanwezig op verschillende manifestaties. Tevens is de afdeling de ogen en de oren van het nationale erfgoed en geeft zij daar waar nodig commentaar op beleidstukken ten behoeve van de archeologie van de verschillende gemeenten. Er is een brug geslagen met de professionele archeologie. Een groep amateurarcheologen determineert voor de Rijksuniversiteit van Groningen de grondmonsters van opgravingen. Voor de toekomst en bescherming van het cultureel erfgoed is het nodig om de AWN te blijven promoten.
Promotiestand van AWN-Flevoland.
Gondel 11-43 8243 BV Lelystad Promotie nut en noodzaak |
06-binnenwerk.indd 423
423
02-12-2008 13:00:19
-advertentie-
ADVIES • PROJECTMANAGEMENT • PUBLIEK • ONDERZOEK
In deze editie van de Westerheem geeft Hazenberg Archeologie voor het eerst één student één pagina de ruimte. Deze keer is dat Rick Bonnie, student aan de Universiteit Leiden. Als dank voor zijn bijdrage ontvangt hij een Hazenberg Archeologie pakket. Ook interesse? Kijk dan op hazenbergarcheologie.nl voor de voorwaarden of stuur een email naar westerheem@hazenbergarcheologie.nl
Een mogelijk Romeinse landindeling tussen Tongeren en Maastricht
RICK BONNIE
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog, toen luchtfotografie haar intrede deed, trokken zichtbare sporen van mogelijke Romeinse landindelingen in het landschap veel wetenschappelijke aandacht. Zo ook in het zogenaamde Romeins villalandschap in Zuid-Nederland en het aangrenzende Belgische gebied. Het probleem met de hypotheses voor Nederland, Duitsland en België lag echter in het achterhalen van de veronderstelde Romeinse origine van deze zichtbare sporen. Daar de argumenten vaak zwak waren, worden deze hypotheses door huidige wetenschappers meestal verworpen. Door op 19e-eeuws kaartmateriaal zichtbare taluds te relateren aan archeologisch materiaal uit de regio Tongeren-Maastricht, is nu
geprobeerd de veronderstelde Romeinse herkomst te onderbouwen. Aangenomen wordt dat de taluds, waarvan het ontstaan in Limburg kan worden gerelateerd aan erosie, overblijfselen zijn van een afbakening, oftewel limites, van de Romeinse kadasters. Hierop voortbordurend is er een analyse uitgevoerd op basis van de oriëntatie van de taluds, Romeinse structuren en Tongerens wegennet, de verspreiding van archeologische sites ten opzichte van het veronderstelde kadaster, en de verandering binnen de sites gedurende de Romeinse periode. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er tijdens de midden-Romeinse periode een kadaster lijkt te hebben gelegen in het gebied Tongeren-Maastricht met een oriëntatie van 50,625˚ NW. De grootte van dit kadaster lijkt zo’n 18 bij 18 actus (638 bij 638 meter) te zijn geweest. Daarmee wijkt het kadaster af van de standaardmaat van 20 bij 20 actus (708 bij 708 meter) die ook wel centuriatio wordt genoemd. Deze benaming en standaard is ontstaan gedurende de vroeg-Republikeinse periode, toen iedere nieuwe bewoner nog een stuk land van 2 iugera (0,5 ha) kreeg (centuriatio staat voor 100 landerijen van 2 iugera). Echter, samen met een groeiende omvang van landerijen in de Romeinse tijd kon ook de grootte van het kadaster zelf veranderen. Ten slotte kan hier vermeld worden dat het erop lijkt dat het kadaster zich heeft uitgespreid over zowel de lössgronden als ook de meer noordelijk gelegen zandige (en minder vruchtbare) Kempen in Brabant. © RICK BONNIE 2008 Figuur: Kaart van de regio Tongeren-Maastricht gedurende de midden-Romeinse periode. Met stippellijnen is hierop de veronderstelde Romeinse landindeling aangegeven.
06-binnenwerk.indd 424
02-12-2008 13:00:20
Mijn mooiste vondst
Een prehistorische dolk Wies Kreukniet-Van IJsselstein
Een artikeltje in de krant over een onderzoek op kavel P14 in de Noordoostpolder trok destijds mijn aandacht. In het berichtje werden mensen gevraagd om mee te werken aan een onderzoek van het Instituut voor Prae- en Protohistorie van de Universiteit van Amsterdam (IPP). De opgraving zou plaats vinden op de oostpunt van een stuwwal die onder het eiland Schokland doorloopt. Vele jaren heb ik daar mogen meewerken. Daardoor werd mijn interesse nog meer gewekt en begon ik kavels in de Noordoostpolder te belopen. Hier ontdekte ik nieuwe sporen van (prehistorische) bewoning. Ook met andere opgravingen heb ik mogen meehelpen. De opgraving van kavel J97 is mij het meeste bijgebleven. Deze kavel ligt aan de
Afb. 1 Wies Kreukniet en haar mooiste vondst.
A6 ten zuidwesten van Emmeloord in de gemeente Noordoostpolder. De opgraving was eerst onder leiding van het IPP en later van de provincie Flevoland. Er werd een onderzoek ingesteld naar alle aspecten die van belang zijn bij de bepaling van de archeologische waarde van de onderzoekslokatie, gelegen op een oeverwal die geassociÍerd wordt met een oude loop van de Overijsselse Vecht. Als er wat tijd was wilde ik ook nog wel eens op de stort lopen struinen. Je blijft nieuwsgierig en alert, nietwaar? En geloof me, de allermooiste vondsten werden daar, op de stort gevonden! 6 april 2000 was zo’n dag voor mij. Ik zag een puntje van een bewerkt stukje vuursteen, trok er aan en yes! Een Scandinavische dolk van het type Bloemers 1b kwam tevoorschijn! (afb. 1). De afmetingen zijn 154 x 43 x 11 mm ( lx b x d). De dolk is waarschijnlijk geslagen van de bruingrijze variant van Helgoland vuursteen. De randen aan de onderste helft van de dolk zijn iets afgerond, vermoedelijk voor de schachting (afb. 2). Dergelijke dolken worden in Nederland geassocieerd met de Klokbeker/Potbeker/Wikkeldraadcultuur. Opvallend is dat de dolk compleet is. In Flevoland zijn er maar weinig compleet gave dolken gevonden en bewaard gebleven. Daarom is deze vondst tevens mijn mooiste vondst.
Afb. 2 Scandinavische dolk type Bloemers 1b.
Noorderkroon 29 8303 AN Emmeloord Mijn mooiste vondst
06-binnenwerk.indd 425
|
425
02-12-2008 13:00:22
Wie kent dit?
Aardewerken wolkamkomfoor: reactie op een oproep Gerrit Groeneweg
Inmiddels beschikt het HOME over een replica van zo’n komfoor, maar een origineel exemplaar, bijvoorbeeld uit een archeologische context, is vooralsnog onvindbaar gebleken. Vandaar de oproep van Toon en Janneke.
Afb. 1 Het kaarden van wol naar een manuscript uit de late 13e – vroege 14e eeuw. Website Historisch Openluchtmuseum Eindhoven.
426
|
06-binnenwerk.indd 426
In de Westerheem-editie van april plaatsten Toon Reurink en Janneke Zuyderwijk onder de rubriek ‘Wie kent dit?’ een oproep over een aardewerken wolkamkomfoor.1 Bij het literatuuronderzoek voor het ‘Lakense Stof Project ‘van het Historisch Openluchtmuseum Eindhoven (HOME) stuitte Toon op een fraai schilderij van Isaac Claesz van Swanenburg (1537-1614), waarop te zien is, hoe men in die tijd in Leiden voor het kaarden van wol gebruik maakt van een speciale pot waarin de kaardekammen worden opgewarmd (afb. 1). Door de warmte van de kammen wordt de lanoline in de wol vloeiender en de wol zachter, wat het werk van de kaarder vergemakkelijkt.
Opvallend is de horizontale gleuf midden op de buik van de pot. Natuurlijk is zo’n geavanceerde pot, zoals Isaac Claesz deze afbeeldt, geen must voor het verwarmen van de kaardekammen. Zo zijn op de site van het HOME twee afbeeldingen te zien van wolkamkomforen, af komstig uit Engelse manuscripten van omstreeks 1300, waarbij het ene exemplaar inderdaad van dergelijke gleuven is voorzien (afb. 2), het andere niet.2 Het gebruik van het wolkamkomfoor gaat overigens veel verder terug in de tijd. Zo maakt de Engelse literatuur melding van de vondst van een vroegmiddeleeuwse ‘woolcomb warmer’ uit Essex.3 Het mooiste voorbeeld van een wolkamkomfoor wordt echter uitgebreid afgebeeld en beschreven in het fraaie boek dat ik in hetzelfde nummer van Westerheem recenseerde, als waarin Toon en Janneke hun oproep plaatsten: Fosses – Vallée de l’Ysieux. Mille ans de production céramique en Île-de-France (Volume 2).4 Fosses, in het dal van de Isieux, ten noorden van Parijs, is eeuwenlang een belangrijk pottenbakkerscentrum geweest. Tussen pot-
Wie kent dit?
02-12-2008 13:00:22
tenbakkersafval uit het begin van de 16e eeuw wisten onderzoekers niet minder dan een 15-tal wolkamkomforen te verzamelen (Réchauds de cardeur, afb. 3 en 4). Zoals op de afbeeldingen te zien is, zijn het bolvormige potten, gedraaid en gevormd, voorzien van een hoge kraag als schoorsteen en een vlakke geperforeerde bodem. Omdat pootjes ontbreken hebben dit soort komforen waarschijnlijk niet vrij op de grond gestaan, zoals op het Leidse schilderij, maar hebben ze ergens aan gehangen of heeft men ze op werkhoogte op een standaard geplaatst. De hoogte van de Franse wolkamkomforen is 250 à 300 mm, de grootste breedte bedraagt
190 à 300 mm. Opvallend zijn ook hier de horizontale gleuven op de plaats waar de pot zijn grootste omvang heeft: twee of drie stuks rondom en op gelijke hoogte van elkaar. De gleuven meten 200-220 bij 25-30 mm. Opvallend zijn ook de zware lippen rondom de gleuven teneinde de kwetsbaarheid van de pot te verkleinen. Waarschijnlijk om dezelfde reden zijn de Franse wolkamkomforen van een aantal verticale ribbels voorzien. Guadagnin verwijst onder andere naar Diderot et d’Alembert en naar Duhanel du Monceau voor het gebruik van wolkamkomforen in de 18e eeuw. Hij verwijst ook naar de Haute-Loire, waar men tot in de 19e eeuw van dergelijke potten gebruik heeft gemaakt. Wolkamkomforen zijn blijkbaar eeuwenlang en op tal van plaatsen in gebruik geweest. Gezien de functie van het wolkamkomfoor is het weliswaar niet een voorwerp dat je tussen gewoon huisval in een beerput verwacht aan te treffen, maar omdat het formaat en de vormgeving ervan bijzonder opvallend zijn en omdat veel stadskernonderzoek juist gericht is op zoek is naar sporen van ambachtelijke bedrijvigheid, kan het haast niet lang duren of de eerste vondst van zo’n uitzonderlijk gebruiksvoorwerp wordt bij het HOME aangemeld.
Afb. 2 Fragment van ‘Het ploten en kammen van de wol’ (1594-1596) door Isaac Claesz. Van Swanenburg (1537-1614). Coll. Stedelijk Museum De Lakenhal, Leiden. (Inv.nr. S 420).
Afb. 3 Wolkamkomfoor uit Fosses (Frankrijk), begin 16e eeuw. Uit: Guadagnin 2007. Wie kent dit?
06-binnenwerk.indd 427
|
427
02-12-2008 13:00:23
Afb. 4 Wolkamkomfoor uit Fosses (Frankrijk), begin 16e eeuw. Uit: Guadagnin 2007.
Noten 1 Reurink & Zuyderwijk 2008, 88. 2 Http://middeleeuwen.org/middeleeuwen/Brabant/middeleeuwse_wolbewerking.html. 3 Webster & Cherry, 1977; Jons 1975, 411-413. 4 Guadagnin 2000; Guadagnin 2007; Groeneweg 2008, 95. Literatuur Groeneweg, G.C., 2008: Literatuurrubrieken, Recensie: Rémy Guadagnin, Fosses – Vallée de l’Ysieux, Mille ans de production céramique en Île-de-France, Volume 1, Données archéologiques et historiques (2000) & Volume 2, Catalogue typochronologique des productions (2007), Westerheem jrg. 57, nr. 2, 95. Guadagnin, R., 2000: Fosses – Vallée de l’Ysieux. Mille ans de production céramique en Île-de-France, Volume 1: Données archéologiques et historiques, Caen. Guadagnin, R., 2007: Fosses – Vallée de l’Ysieux. Mille ans de production céramique en Île-de-France, Volume 2: Catalogue typo-chronologique de production, Caen. Jons, M.U., 1975: Woolcomb warmers from Mucking, Essex, Antiq. Journal LV, 411-413. Reurink T. & J. Zuyderwijk, 2008: Wie kent dit? Aardewerken wolkamkomfoor, Westerheem jrg. 57, nr. 2, 88. Webster, L.E. & J. Cherry, 1977: Medieval Britain in 1977.
428
|
06-binnenwerk.indd 428
Wie kent dit?
02-12-2008 13:00:24
Literatuurrubrieken
Ingeborg Unger, Kölner und Frechener Steinzeug der Renaissance. Die Bestände des Kölnischen Stadtmuseums. Köln 2007. ISBN 978-3940042019. Geb., geïll., 549 pag., € 44,50. Over het fraai gedecoreerde 16e-eeuwse steengoed uit Keulen en de daarop volgende productie uit het nabije Frechen, is al veel geschreven. Wie kent ze niet, de geglazuurde baardmankruiken met hun expressieve gelaatsuitdrukkingen, of de schnellen en andere drinkbekers met daarop de Bijbelse en andere voorstellingen, de vaak fraai gedecoreerde trechterhalskannen, de merkwaardige monniksbekers, enzovoorts. Via de Rijn is dat materiaal uit de Keulse ateliers in grote hoeveelheden ons land binnengekomen en van daaruit heeft men het verder over de aardbol getransporteerd. Talloos zijn in ons land de plaatsen waar het Keulse en Frechener steengoed te zien is, als bodemvondst, als museumstuk, als pronkstuk in de collectie van schatgravers en als handelswaar van de antiquair. Meestal munten de talloze over dit onderwerp verschenen publicaties uit door fraaie afbeeldingen van rijk gedecoreerd schenk- en drinkgerei, terwijl ze inhoudelijk meestal niet verder gaan dan het herhalen van eerdere bevindingen van Von Falke, Koetschau, Reineking-von Bock en al die anderen, die in de loop der tijd het materiaal uit Keulse verzamelingen hebben bestudeerd. Eeuwenlang al verzamelde, beschreef en imiteerde men de producten van de Keulse kannen- en kruikenbakkers en het is ook al weer meer dan 100 jaar geleden, dat men voor het eerst een grote hoeveelheid misbaksels heeft opgegraven. Veel van die oude verzamelingen
en bodemvondsten zijn in de loop der tijd bijeengebracht in het stedelijke museum van Keulen. Ingeborg Unger laat in haar nu verschenen boek die hele collectie de revue passeren: bijna 700 nummers worden beschreven en afgebeeld. Daaronder bevindt zich een kruik met het opschrift “Alaaf für einen guten Trunk”. Wat dat betreft is er in een half millennium Keuls volksleven nog maar weinig veranderd. Naast die catalogus bevat het kloeke boekwerk de resultaten van het jarenlange onderzoek van Unger naar vorm en decoratie van het Keulse steengoed, maar ook naar de achtergronden als organisatie en regelgeving van degenen die dat materiaal ooit produceerden. Na de 16e eeuw verplaatst de productie van het Keulse steengoed zich naar het naburige Frechen, waar de bebouwing dan minder dicht is, zodat stook- en rookoverlast geringer en brandgevaar beperkter is dan in het verstedelijkte Keulen. Omstreeks die tijd komt ook een einde aan de kwalitatief hoogwaardige decoraties uit de Keulse ateliers aan de Maximinenstrasse, Eigelstein, de Komödienstrasse en de Streitzeuggasse.
Afb. 1 Fragment van een baardmankruik uit een atelier aan de Maximinenstrasse te Keulen, tweede kwart 16e eeuw, Uit: Kölner und Frechener Steinzeug der Renaissance.
Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 429
|
429
02-12-2008 13:00:26
Daniel Bérenger und Elke Treude, Die Wallburg auf den Tönsberg bei Oerlinghausen, Kreis Lippe (Frühe Burgen in Westfalen 27). Altertumskommission für Westfalen, Münster 2007. ISSN 0939-4745. Geïll., 31 pag., € 2,--.
Cornelia Kneppe (red.), met bijdragen van Cornelia Kneppe, Erhard Mietzner, Timothy Sodemann & Bernd Tenbergen, Landweren – Von der mittelalterlichen Wehranlage zum Biotop. Münster 2007. Geïll., 48 pag., kaartbijlage, € 5,--.
Bernhard Rudnick, Kneblinghausen, Stadt Rüthen, Kreis Soest (Römerlager in Westfalen 1). Altertumskommission für Westfalen, Münster 2008. , ISSN 1866640X. Geïll., 32 pag., € 2,--.
Sven Spiong, Archäologische Spurensuche im Paderborner Osten. Münster 2008. Geïll., 56 pag., € 5,--.
Recente onderzoeksresultaten hebben tot nieuwe inzichten geleid over versterkingen op de Tönsberg bij Oerlinghausen (Kreis Lippe, D.). De eerste versterking dateert uit de IJzertijd (minstens van 310 +/- 70 tot 43 v.Chr.). In de Karolingische tijd wordt op de heuvel opnieuw een verdedigingswerk opgericht. Naast de reeks Frühe Burgen in Westfalen, die in 1983 van start ging, is onder de naam Römerlager in Westfalen een nieuwe serie boekjes van start gegaan. Aanleiding voor de nieuwe reeks is het 2000-jarige jubileum van de ‘Varusschlacht’, de veldslag die een einde maakte aan verdere expansie van het Romeinse rijk op en achter de rechter Rijnoever. Ook hier begint het boekje met een routebeschrijving naar het betreffende monument en met informatie voor de bezoeker ervan. De versterkte legerplaats bij Kneblinghausen was aanvankelijk tien hectare groot en wordt in een later stadium verkleind tot 7,45 ha. Opvallend is de constructie van de forse toegangspoorten (Clavicula), die erop lijkt te wijzen, dat de versterking een rol heeft gespeeld bij krijgshandelingen. Uit vondsten binnen het Romeinse legerkamp blijkt, dat een bestaande inheemse nederzetting voor de bouw van het kamp plaats heeft moeten maken. Een fibula en een houweel zijn de enige Romeinse voorwerpen die er tot nu toe zijn gevonden. Datering van het kamp en van andere graafwerkzaamheden in de omgeving ervan blijft om die reden een moeilijke zaak. * * *
Afb. 2 Dolk, ijzer en brons, IJzertijd. Vondst Kamen, Kr. Unna (D.). Uit: Archäologie in Südwestfalen.
430
|
Michael Baales, Eva Cichy & Anna Helena Schubert, Archäologie in Südwestfalen. Jubiläumsheft zum 25-jährigen Bestehen der Aussenstelle Olpe der LWL-Archäologie für Westfalen. Munster 2007. Geïll., 75 pag., € 8,--. Stephan Deiters, Das Gräberfeld von Ense-Bremen. Münster 2007. Geïll., 36 pag., € 2,50.
Nog mee publicaties over archeologie in Westfalen. Deze vier boekjes maken deel uit van een reeks die wordt uitgegeven door het Landschaftsverband Westfalen-Lippe. De boekjes hebben tot doel het grote publiek te berichten over (voorlopige) onderzoeksresultaten of over een archeologisch monument of een tentoonstelling te begeleiden. Met de publicatie Archäologie in Südwestfalen viert het archeologische filiaal te Olpe van het Landschaftsverband haar 25-jarig bestaan. Een overzicht van het archeologische onderzoek in Zuid-Westfalen resulteert in een fraai geïllustreerde samenvatting van de geschiedenis van deze landstreek tot en met de Vroege Middeleeuwen. De publicatie Das Gräberfeld von Ense-Bremen begeleidde een gelijknamige tentoonstelling die tot eind 2007 in Ense te zien was. De afgelopen 40 jaar zijn in Ense-Bremen niet minder dan 155 graven en grafmonumenten ontdekt en onderzocht, daterend van de Late Bronstijd tot in de Vroege Middeleeuwen. Daarbij heeft men ook twaalf paardengraven aangetroffen. Opvallend is vooral een 20 meter lang vroegmiddeleeuws grafmonument in de vorm van een acht met daarin het stoffelijke overschot van een man. In de brochure van Bernd Tenbergen komen de diverse aspecten van de landweren, verdedigingswallen in het buitengebied, aan de orde: archeologie, historie, flora en fauna en toerisme. De afgelopen jaren zijn op tal van locaties in de stadskern van Paderborn (Westfalen, D.) opgravingen uitgevoerd. Het bestuderen van vondstmateriaal en het uitwerken van opgravinggegevens is een tijdrovende aangelegenheid, zodat de definitieve verslaglegging ervan nog wel enige tijd op zich zal laten wachten. Vooruitlopend daarop kan het publiek door middel van deze rijk geïllustreerde brochure nu al kennis nemen van de eerste resultaten van het jongste stadskernonderzoek in Paderborn.
Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 430
02-12-2008 13:00:27
Michiel van der Weele, Archeologisch onderzoek Gemert-Bakel, Dorpsstraat 72-74 (Rapport 10) Michiel van der Weele, Archeologisch onderzoek Gemert-Bakel, Grotel 7 (Rapport 11) Sofie Debruyne, Archeologisch onderzoek Eindhoven-Eckart. Omgrachte (?) nederzetting uit de volle middeleeuwen (Rapport 13)
Afb. 3 Restanten van zoutwinning door middel van de zgn. briquetagetechniek, IJzertijd. Vindplaats: Werl, Kr. Soest (D.). Uit: Archäologie in Südwestfalen.
Alle rapportages: Archeologisch Centrum Eindhoven 2007. ISSN 1570-5943. * * *
Zeitschrift für schweizerische Archäologie und Kunstgeschichte, ISSN 0044-3476. Geïll., 184 pag. Van 8 februari tot en met 3 maart 2007 vond in Zürich het internationale symposium CRAFTS 2007 plaats. Organisatorische, economische en sociale aspecten van ambachten in de Romeinse provincies, inclusief de winning en het gebruik van grondstoffen en de eindproducten, vormden het thema van deze bijeenkomst. Doel was om daarbij tot een synthese te komen van de talloze lokale en regionale onderzoeksresultaten. De voordrachten op het symposium zijn in bewerkte vorm opgenomen in de nu verschenen uitgave van het Schweizerisches Landesmuseum. Bijna 40 deskundigen uit Italië, Zwitserland, Duitsland, Oostenrijk, Slovenië, België, Luxemburg, Frankrijk, Algerije en Roemenië belichten in evenzoveel artikelen de verschillende aspecten van ambachten, ambachtlieden en ambachtelijke producten in het Romeinse Rijk. * * *
Sofie Debruyne, Archeologisch onderzoek Eindhoven-Kronehoef (Rapport 6) Sofie Debruyne, Archeologisch onderzoek Eindhoven-Startumseind (Rapport 7) Nico Arts en Michiel van der Weele, Archeologisch onderzoek Gemert-Bakel, Doonheide-Noord, deelgebied A. Een legerkamp uit de achttiende eeuw? (Rapport 8) Michiel van der Weele, Archeologisch onderzoek Gemert-Bakel, Doonheide 26 (Rapport 9)
De oudste vermelding van de boerderij Kronehoef, een prinselijk en later koninklijk domein, dateert uit het einde van de 14e eeuw. De proefopgraving waarvan in rapport 6 verslag wordt gedaan, grenst vermoedelijk aan de locatie waar deze hoeve ooit moet hebben gelegen. Uit het onderzoek in Eindhoven blijkt dat ter plaatse vanaf de 12e eeuw menselijke activiteiten hebben plaatsgevonden en dat er sprake is van een continu gebruik van het terrein vanaf het tweede kwart van de 14e eeuw. Medio 2006 vond langs het Stratumseind te Eindhoven een opgraving plaats (rapport 7). Het Stratumseind is vanouds onderdeel van een belangrijke noord-zuid georiënteerde verbindingsweg door de stad. Bij eerder archeologisch onderzoek langs het Stratumseind zijn verschillende sporen van menselijke activiteiten gevonden in de vorm van een houten wegdek en een gebouw. Het onderzoek uit 2006 heeft aanwijzingen opgeleverd voor ambachtelijke activiteiten in de 14e-15e eeuw. Grote kuilen zijn mogelijk gebruikt voor het weken van wilgentenen voor het vlechten van bijvoorbeeld manden. Vanaf omstreeks de 15e eeuw wordt het terrein opgehoogd. Theo de Jong beschrijft het botmateriaal, afkomstig van 26 individuen, waaronder de kop van een grote kabeljauw, een komplete koe, een kalf en een rundfoetus. De koe was besmet met twee soorten zweepwormen, de ene soort is bij runderen gebruikelijk, maar de andere komt specifiek bij mensen voor. Mogelijk was haar voedsel besmet met menselijke uitwerpselen(!). In rapport 8 wordt verslag gedaan van een archeologisch onderzoek in de vorm van het graven van proefsleuven in Gemert. Doel was het verkrijgen van inzicht in de aanwezigheid van archeologische bodemsporen en vond sten. Het toponiem ‘Doonheide’ wijst erop, dat de onderzochte locatie ooit nabij de heide was gelegen. Het onderzoek heeft vrijwel geen Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 431
|
431
02-12-2008 13:00:28
archeologisch belangrijke overblijfselen opgeleverd. De enige uitzondering is een greppelen palensysteem uit vermoedelijk de 18e eeuw, dat waarschijnlijk het beste geassocieerd kan worden met en (tijdelijk) legerkamp. Aanbevolen wordt om dit deel van het terrein verder te onderzoeken. Bij het inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven op een andere locatie in Gemert (Rapport 9) en op een drietal plaatsen in het tot dezelfde gemeente behorende Bakel (Rapportages 10 en 11) zijn sporen van greppels aangetroffen die vermoedelijk uit de Nieuwe Tijd dateren. Vervolgonderzoek kan daar achterwege blijven. Het onderzoek op het terrein van de instelling Maere-Eckartdal in Eindhoven (Rapport 13) resulteert in de aanwijzingen voor het bestaan van een omgrachte nederzetting uit waarschijnlijk de Volle Middeleeuwen (900-1200 na Chr.). De meeste vondsten zijn ook uit de periode afkomstig, met een nadruk op de 10e-11e eeuw. Eerder zijn op het terrein ook vondsten uit Steentijd, IJzertijd en Romeinse Tijd aangetroffen. Het terrein blijkt een hoge archeologische waarde te hebben en moet vlakdekkend worden opgegraven. Vermeldenswaard is de scherf van reducerend gebakken aardewerk uit de periode waarin de nederzetting wordt gedateerd. Wat de scherf zo uitzonderlijk maakt is, dat er vóór het bakken een kruis in gestempeld is.
Afb. 4 Zilveren schijffibula (diam. 2 cm), ingelegd met almandien-granaat. Bijgift Merovingisch vrouwengraf. Uit: Das Gräberfeld von Ense Bremen.
* * *
Archeologie in Limburg nr. 109, augustus 2008. ISSN 1384-7538. Bij archeologisch onderzoek in het tracé van de N296 in Holtum stuitte men op vondsten en nederzettingssporen uit het begin van de
432
|
4e tot het begin van de 5e eeuw, afkomstig van Germaanse kolonisten. Daaronder bevonden zich de resten van een stookplaats met daarin nog de verkoolde delen van hout en een groot deel van een oven. Die oven is waarschijnlijk gebruikt voor het omsmelten van metaal, waaronder munten. Jo Kempkes beschrijft hoe men de stookplaats en de oven heeft geborgen. Eén van de prehistorische urnen is de Kerbschnitt-urn die in 1931 door F.C. Bursch bij Vlodrop is opgegraven. De urn maakt nu deel uit van de collectie van het RMO en dateert uit de Late Bronstijd (circa 1100-800 voor Chr.). Ondanks de gebrekkige en zeer onvolledige opgravingsdocumentatie slaagt Leo Verhart erin om na een lange zoektocht de vindplaats van de urn en het bijbehorende deksel te lokaliseren. Het derde artikel in deze editie is afkomstig van Hub Pisters. Hij legt daarin de relatie tussen de neolithische vuursteenwinning van de Lousberg (D.) bij Aken, Simpelveld en Valkenburg a/d Geul. * * *
Nieuwsbrief RACM, 3e jrg., 2008 nr. 5. ISSN 1872-6461 Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie Alkmaar, aug. 2008, nr. 25. Monumentaal (Nieuwsbrief monumentenzorg, archeologie en bouwhistorie in de gemeente Zutphen), 5e jrg., nr. 17, september 2008. De Utrechtse wijk De Meern krijgt steeds meer het karakter van een Romeins scheepskerkhof. Aan de tot nu toe onderzochte scheepswrakken is inmiddels nummer zes toegevoegd, een punterachtig scheepje van vermoedelijk zo’n negen meter lang. De punter, die mogelijk uit de 3e eeuw dateert, is misschien de opvolger van de boomstamkano en het proto-type van de hedendaagse punter, waarvan men dacht dat de oorsprong ervan niet verder terugging dan de 12e of 13e eeuw. Verder in de nieuwsbrief van de RACM de rol van Nederland in de 15e-17e-eeuwse Europese houthandel en een EHBO-richtlijn voor herstel van door vandalisme beschadigde hunebedden. Onder de titel “Tussen Meijer en Zara”, verwijzend naar een verdwenen en een hedendaags modehuis, geven Rob Roedema en Peter Bitter in de Nieuwsbrief van de Afdeling monumentenzorg & archeologie van Alk-
Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 432
02-12-2008 13:00:29
maar een samenvatting van de opgraving in een winkelpand in die stad. De vroegste opgegraven resten bestaan uit drie 14e-eeuwse houten huizen. Vrij kort daarop wordt ook in baksteen gebouwd. Een houten en zes bakstenen beerputten hebben opmerkelijke hoeveelheden materiaal opgeleverd, waaronder een fraaie vroeg-15e-eeuwse bronzen lavabo. Aan een definitieve rapportage wordt nog gewerkt. Een ander onderzoek betreft de locatie van een vroegere cichoreifabriek (1782-1875), waarbij sporen van een rosmolen en van een tweetal ovens tevoorschijn zijn gekomen. In de rubriek “Bijzondere bodemvondsten” plaats Karin Beemster een koeiebekschoen in de schijnwerpers. Het beschreven muiltje komt uit een tonput en dateert uit de eerste helft van de 16e eeuw. In september-editie van Monumentaal wordt ondermeer aandacht besteed aan het onderzoek onder een tweetal kelders van een pand aan de Houtmarkt in Zutphen. Eén van de kelders dateert uit de 13e eeuw. Onder de kelders zijn delen van twee grachten aangetroffen. Vermoedelijk dateren de grachten uit de vroege 9e eeuw, maar vondstmateriaal sluit een hogere ouderdom (3e-4e eeuw) niet uit. De beide grachten zijn in respectievelijk in de 9e en 11e eeuw gedempt om plaats te maken voor een nieuw verdedigingswerk rondom de stad. * * *
W.B. Waldus, S. Ostkamp (met bijdragen van P. Kleij, N. Jaspers en C. SchefferMud), Zaandam Rustenburg / De Vaart. Een archeologische opgraving (Rapport 1004). Amersfoort 2008. ISBN 978-905874-940-6. Geïll., 56 pag. W. Roesingh (met bijdragen van S.B.C. Bloo, E. Eimermann, M.E.Th. de Grooth, J. de Moor en W. van der Meer), Haardkuilen uit het Mesolithicum en een erf uit de Romeinse tijd aan de Pascalstraat in Ede. Een Archeologische Opgraving (Rapport 1172). Amersfoort 2008. ISBN 97890-6836-162-9. Geïll., 87 pag., CD-ROM P.G. Alders, Amerongen, Groene Entree gemeente Utrechtse Heuvelrug. Een Archeologische Opgraving en Begeleiding (Rapport 1199). Amersfoort 2008. ISBN 978-90-6836-189-6. Geïll., 27 pag. W.B. Waldus, W.A. van Breda en S. van den Brenk (met bijdrage van M. van
Dinter), Vaarwegen traject Zuid-Holland. Een archeologisch bureauonderzoek in het kader van geplande baggerwerkzaamheden (Rapport 1304). Amersfoort 2008. ISBN 978-90-6836-294-7. Geïll., 68 pag., CD-ROM P.G. Alders (met bijdrage van D. Dijk), Enschede, Zuiderhagen 37-41 (gemeente Enschede). Een Archeologische Begeleiding (Rapport 1327). Amersfoort 2008. ISBN 978-90-6836-317-3294-7. Geïll., 19 pag. X.J.F. ALMA, A. van Benthem (met bijdragen van J.J.W. de Moor, S. Beckermann, S.Bloo en S. Baetsen), Lingewaard, Huissen – Agropark II. Een kindergraf uit de Bronstijd. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (Rapport 1393). Amersfoort 2008. ISBN 978-90-6836-383-8. Geïll., 34 pag. E. Eimermann, M. Hanemaaijer en K.M. van der Harst-van Domburg (met bijdragen van D.H. Duco, E. Esser en S. Ostkamp), Aalten, Kerkstraat/Landstraat. Een Archeologische Opgraving (Rapport 1469). Amersfoort 2008. ISBN 978-906836-459-0. Geïll., 33 pag. S. Zandboer, F. Reigersman – van Lidt de Jeude, W.K. van Zijverden en N. Huisman, Op de flank van de terp Leeuwarden Techum. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm, van een proefsleuf (Rapport 1471). Amersfoort 2008. ISBN 978-90-6836-461-3. Geïll., 44 pag.
Afb. 5 Grape, laat-16e tot vroeg-17e eeuw, bodemvondst Eindhoven-Kronehoef. Uit: AC Eindhoven, Rapport 6.
In de oeverzone van een sloot in Zaandam is een grote hoeveelheid aardewerk en glas verzameld, dat men daar vooral in de periode 1725-1775 heeft gedumpt. Binnen die aanplempingen heeft men geen duidelijke stratigrafie kunnen herkennen. Leden van de AWN afdeling Zaanstad hebben een belangrijke rol gespeeld bij het verzamelen en verwerken van het vondstmateriaal, terwijl dit vervolgens door Nina Jaspers (ArcheoSpecialisten) en Sebastiaan Ostkamp volgens de standaard van het ‘Deventer-syteem’ is gedocumenteerd (ADC Rapport 1004). In het voorjaar 2007 heeft ADC ArcheoProjecten een opgraving uitgevoerd aan de Pascalstraat in Ede (ADC Rapport 1172). Op een relatief klein terrein (50 x 65 m) is een compleet erf met de sporen van een boerderij, een groot bijgebouw, spiekers, greppeltjes en waterputten uit de Romeinse tijd aangetroffen. Ook is bij het onderzoek een cluster van
Afb. 6 Bord, faience 17251800 met afbeelding van een zittende kat tussen de letters D(e) K(at). Slootvulling Zaandam. Uit: ADC Rapport 1004.
Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 433
|
433
02-12-2008 13:00:30
12 haardkuilen uit het begin van het MiddenMesolithicum aangesneden. In de rubriek ‘Rondom De Stad’ in Westerheem 2007 (pag. 228-231) beschrijven Suzanne van der A en Wouter Roesingh het onderzoek van deze archeologische ‘hoorn des overvloeds’. Tijdens de opgraving te Amerongen (ADC Rapport 1199) zijn verschillende paal- en andere kuilen aangetroffen. Een aantal ervan zijn overblijfselen van vijf spiekers, andere maken deel uit van een vermoedelijke huisplattegrond. Ze dateren waarschijnlijk uit de IJzertijd.
Afb. 7 Drie spinklossen uit de Pascalstraat te Ede, (vroeg)Romeinse tijd. Opvallend is het eivormige exemplaar (links), waarvan ook een voorbeeld uit Kesteren-De Woerd bekend is. Uit: ADC Rapport 1172.
In opdracht van de provincie Zuid-Holland heeft ADC ArcheoProjecten, in samenwerking met Periplus Archeomare, een bureauonderzoek uitgevoerd voor een 9-tal vaartrajecten in die provincie (ADC Rapport 1304). In deze rivieren en kanalen zijn baggerwerkzaamheden gepland, plaatselijk zullen ook oeverzones worden verstoord. Voor de aard van de archeologische resten die daarbij kunnen worden aangetast, wordt het volgende onderscheid gemaakt: – vondsten gerelateerd aan scheepvaart, zoals wrakken, ankers, boeien en scheepslading; – nederzettingsafval en depositievondsten; – infrastructuur in de vorm van oeverbeschoeiing, aanplempingen, vlonders, kaden, veerponten, bruggen etc.; – bedrijvigheid langs het water als visserij, vlasverwerking, wasplaatsen en watermolens; – overstroomde nederzettingen. De verwachting is, dat in het gehele traject objecten van categorie 1, 2 en 4 kunnen voorkomen en dat de verwachtingswaarde voor categorie 3 lokaal is aan te wijzen door middel van aandachtsgebieden. Kort samengevat wordt geadviseerd om het zwaartepunt te leggen op vondsten van categorie 1 (scheepvaart), op eventuele rituele deposities uit metaaltijden (categorie 2) en binnen aangewezen aandachtsgebieden op restanten van infrastructurele ingrepen in de rivier uit de Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. Bij de archeologische Begeleiding van de aanleg van een bouwput in Enschede (ADC Rapport 1327) is vooral gelet op het verloop van de binnen- en buitengracht die destijds rondom de stad heeft gelopen. Van de binnengracht zijn inderdaad resten aangetroffen. Waarschijnlijk is ook de buitengracht teruggevonden. Het spoor van een greppel doorsnijdt de uit 1319 daterende gracht. De greppel zelf dateert uit de 12e of 13e eeuw. De functie ervan
434
|
is niet bekend. In de greppel is ook een veel oudere aardewerkscherf gevonden die mogelijk uit de Romeinse Tijd, maar waarschijnlijker uit de Vroege Middeleeuwen dateert. Voor de regio is onderzoek naar de bewoningsgeschiedenis in de periode 300-600 van belang. Het is dan ook zaak om bij toekomstige bodemingrepen op materiaal uit die periode te letten. In de gemeente Lingewaard (Gld.), tussen Huissen en Bemmel heeft men een Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd in het kader van de nieuwbouw van een bedrijventerrein (ADC Rapport 1393). Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn er op de vondst van een inhumatie- en een crematiegraf na, nauwelijks vondsten of sporen aangetroffen. In het inhumatiegraf zijn de overblijfselen van een 2-jarig kind gevonden, daterend uit de Late Bronstijd, mogelijk IJzertijd. Het crematiegraf bestaat uit de onderkant van een urn met crematieresten en dateert uit de Vroege IJzertijd. In Aalten (Gld.) is een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven en een definitief vlakdekkend onderzoek uitgevoerd. Grote delen van het onderzoeksterrein zijn ernstig verstoord. Tijdens het onderzoek zijn overblijfselen aangetroffen uit de 11e / 12e eeuw en de 17e eeuw. De laatmiddeleeuwse sporen, waaronder een haardkuil, wijzen op de mogelijke aanwezigheid van een erf. Een daadwerkelijke huisplaats is niet aan het licht gekomen. Het 17e-eeuwse aardewerk sluit eerder aan bij een Duitse, dan bij een Nederlandse traditie. Dit in tegenstelling tot de kleipijpen uit die periode, die in Aalten of omgeving naar Hollandse voorbeelden zijn geproduceerd. In het plangebied Leeuwarden Techum is een terpsloot aangetroffen, die de terp Techum begrenst en op basis van scherven van handgevormd terpaardewerk in de Romeinse tijd gedateerd kan worden (ADC Rapport 1471). Vondstmateriaal en sporen zijn matig geconserveerd. Het onderzoek had tot doel het vaststellen van de archeologische waarden in de ondergrond om tot een waardestelling en selectieadvies te komen. De onderzoekers concluderen, dat het terrein kan worden vrijgegeven voor de realisering van nieuwbouw in het plangebied. * * *
Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 434
02-12-2008 13:00:31
Thomas Spitzers, “Heerlijke” maaltijdresten. Faunaresten uit de 17e eeuwse beerput van de Hof van Heeckeren te Zutphen (ZAP 1). Zutphen 2008. ISBN 978-90-77587-157. Geïll., 60 pag. (CDROM) Thomas Spitzers m.m.v. B. Beerenhout, Van ’s Heren Dis. Archeologisch botmateriaal uit een 10e-eeuwse afvalkuil in Huize van de Kasteele te Zutphen (ZAP 2). Zutphen 2008. ISBN 978-90-7758743-0. Geïll., 61 pag. (CD-ROM). M. Groothedde en H.E. Henkes, Vijf eeuwen afval. Zutphen/Stadhuis, keramiek en glas uit beerput 7 (ZAP 38). Zutphen 2008. ISBN 978-90-77587-44-7. Geïll., 195 pag. (CD-ROM) Wim Ettema en Jan Peter Pals, Onderzoek van botanische makroresten uit de beerput van het huis Vaaltstraat 4 in Zutphen (ZAP 39). Zutphen 2008. ISBN 978-90-77587-45-4. Geïll., 22 pag. en bijlage (CD-ROM). In de reeks Zutphense Archeologische Publicaties (ZAP) zijn weer een aantal fraai verzorgde rapportages op CD-ROM verschenen. De maaltijdresten, die in het eerste nummer uit de reeks Zutphense Archeologische Publicaties worden besproken, zijn reeds in 1995 geborgen. De resten zijn aangetroffen in een vondstrijke laag van ongeveer een meter dik in een gemetselde beerput en dateren uit de periode 1650-1700. De beerput was gelegen op een terreingedeelte dat ten tijde van de aanleg en het gebruik ervan bij het aangrenzende Hof van Heeckeren behoorde. Het Hof was toen bewoond door de Heer Walraven tot de Nettelhorst, ambassadeur van de republiek Zweden en lid van een aanzienlijk Gelders adelijk geslacht. Aardewerkvondsten uit de put maken aannemelijk, dat de zeer goed geconserveerde maaltijdresten uit het huishouden van Walraven van Heeckeren afkomstig zijn. De onderzochte botten en graten geven een beeld van rijk gevarieerde maaltijden. Ook de resten van een relatief grote hoeveelheid grof wild (edelhert, ree en wild zwijn) en van wild gevogelte, vormen een duidelijke indicatie van de hoge maatschappelijke status van degenen die destijds de maaltijden hebben genoten. Deze onderzoeksresultaten uit Zutphen zijn van belang voor vergelijking met materiaal uit andere elitecontexten en geven bovendien een aanzet tot onderzoeksvragen omtrent vroegere veehouderij in de regio.
Het onderzochte botmateriaal waarvan in ZAP 2 verslag wordt gedaan, omvat 3128 botfragmenten en is in 1994 aangetroffen in een afvalkuil samen met een verguld koperen beslagplaatje, resten van gouddraad en aardewerk dat met redelijke zekerheid te dateren is in de tweede helft van de 10e of het begin van de 11e eeuw. In die periode wordt op de onderzochte locatie een koninklijk domein verondersteld. Aangenomen mag worden, dat ook hier het bestudeerde botmateriaal afkomstig is uit het afval van de adellijke elite. Daarvan zijn slechts enkele voorbeelden bekend. De onderzoeksresultaten zijn eerder al gerapporteerd (1998) en in beknopte vorm gepubliceerd (1999) en zijn nu op CD-ROM opnieuw beschikbaar. Beerput 7 waarover ZAP 38 rapporteert, is een forse en diepe beerput, die is aangetroffen tijdens een grootschalig stadskernonderzoek in de bouwput van het nieuwe stadhuis van Zutphen. De uit het midden van de 15e eeuw daterende put is gebouwd op een taps toelopend binnenplaatsje en heeft om die reden een merkwaardig gerekt driehoekig grondplan. De put is zoveel mogelijk stratigrafisch opgegraven. Het glas- en aardewerk uit de put wordt per tijdvak/vondstlaag beschreven en afgebeeld volgens het “Deventer systeem”. Het merendeel daarvan bestaat uit materiaal uit de periode 1750-1825. Het archeologische onderzoek op de locatie aan de Vaaltstraat in Zutphen is al eerder in deze reeks gepubliceerd (ZAP 28); het nu op CD-ROM verschenen rapport (ZAP 39) richt zich specifiek op het ecologische onderzoek van de beerkelder. De onderzochte beerkelder is vanaf de 14e tot in de 20e eeuw onafgebroken in gebruik geweest. Ecologisch onderzoek levert informatie op over de voedseleconomie,
Afb. 8 Faience bordje 17071725, gemerkt “I G” (Jan Gaal, Delft). Beerputvondst Zutphen-Stadhuis. Uit: ZAP 38.
Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 435
|
435
02-12-2008 13:00:32
de introductie van nieuwe elementen in de voeding en geeft aanwijzingen voor oorspronkelijke milieuomstandigheden en landbouwpraktijken. Daarnaast is men uiteraard geïnteresseerd in het waarnemen van sociaal-economische differentiatie in consumptiepatronen. In twee monsters uit de beerput aan de Vaaltstraat zijn onder andere kafresten van rijst aangetroffen. De monsters dateren uit de 17e eeuw en uit de periode 1600-1725. Uit schriftelijke bronnen blijkt dat rijst, gekookt in melk, tussen 1554 en 1644 een normaal volksvoedsel is geworden. * * *
Het Brabants Kasteel, 27e jrg., 2004, nr. 1-2 en nr. 3 (Zw./w.-ill., resp. 30 en 41 pag., elk € 4,--). Idem 28e jrg., 2005 (Geïll., 118 pag., € 10,--) . Tilburg 2007. ISSN 0928-6004. Het Brabants Kasteel is een uitgave van de Vereniging Vrienden van Brabantse Kastelen te Tilburg en verschijnt in principe 3x per jaar. Vaak worden verschillende nummers gecombineerd, zo ook deze keer. De nummers 1-2 uit 2004 zijn gecombineerd uitgegeven en bevatten bijdragen over het kasteel Den Bril of Brillenborch te Grave en over het kasteel of Heerlijk huis van Dongen. Het derde nummer uit de jaargang 2004 is een themanummer, dat geheel gewijd is aan het voormalige kasteel van Wouw, waarbij twee aspecten centraal staan: de term ‘tDongeon’ (het donjon, 1556) in relatie tot dat kasteel en de afbeeldingen die Hans Bol (15341593) onder andere van dit kasteel heeft gemaakt.
Afb. 9 Gouden hanger uit vermoedelijk 11e-12e eeuw, waarin een gem uit de 2e of 3e eeuw voor Chr. is verwerkt. Bodemvondst Sint-Oedenrode. Uit: Het Brabants Kasteel 2005.
436
|
Over 2005 is één gecombineerd nummer verschenen, dat geheel is gewijd aan het sympsium ‘De Vroege burchten’ dat op 26 maart 2006 te Boxmeer heeft plaatsgevonden. Dat nummer omvat de volgende bijdragen: – Oud onderzoek opnieuw bekeken: vroege versterkingen in Gelderland (Peter Schut); – De vroege burchten bij Alpertus van Metz in relatie tot het Kasteel van Boxmeer (Bas Aarts); –D e ringwalburg van Zutphen (Michel Groothedde); –D e burcht van de heren van Rode (St.Oedenrode), de eerste resultaten van het archeologische onderzoek (Sem Peters en Ronald van Genabeek). Voor verdere informatie: www.brabantskasteel.nl * * *
Archeobrief 12e jrg., nr. 3, september 2008. ISSN 1386-2065. Geïll., 44 pag., bijlage Janneke Zuyderwyk, Bibliografisch overzicht voor de Nederlandse archeologie 2007, 72 pag. Wat allereerst opvalt, is het Bibliografisch jaaroverzicht voor de Nederlandse archeologie, dat voor de vierde keer als forse bijlage bij het septembernummer van Archeobrief is uitgebracht. In dit jaaroverzicht is er naar gestreefd om alle publicaties op te nemen die in 2007 zijn verschenen over archeologie op Nederlands grondgebied. Dit heeft geleid tot een verzameling van meer dan 3150 titels. Ruim driekwart daarvan wordt gevormd door rapporten van bureau- inventariserend veldonderzoek. De rubriek ‘vondst’ in Archeobrief gaat ditmaal over het onderzoek in de directe omgeving van Knooppunt Hattemerbroek (kruising A28/A50). Opgravingen met een oppervlakte van ongeveer 8,5 ha hebben 60.000 vondsten en ruim 7.000 grondsporen opgeleverd uit Laat-Paleolithicum, Meso- en Neolithicum, Bronstijd en Middeleeuwen. De uitwerking van het onderzoek is nog in volle gang en gaat een belangrijke bijdrage leveren aan de tot nu toe zeer beperkte kennis over de prehistorie in de IJsseldelta. In dezelfde rubriek beschrijft Arent Vos het onderzoek van de restanten van de ‘Prinzessan Sophia Albertina’, een Zweeds oorlogsschip, dat in 1781 in de Noordzee bij Den Helder is vergaan. In de rubriek ‘archeologisch bestel’ betoogt Daan Raemaekers, dat bij de implementatie van het Verdrag van Malta een aantal samenhangende problemen is ontstaan, die gezamenlijk de duurzaamheid van het verdrag
Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 436
02-12-2008 13:00:32
dusdanig ondermijnen, dat gevreesd moet worden voor het politieke draagvlak van de huidige monumentenwet. De rubriek ‘onderzoek’ is gewijd aan Dordrecht. De stad is ontstaan langs het riviertje de Thuedrith, waarover tal van theorieën, maar tot nu toe weinig zekerheden bestaan. Geuch de Boer en Ivar Schute geven aan hoe archeologisch onderzoek nu voor het eerst informatie heeft opgeleverd over ligging, stroomrichting en ontwikkeling van dat riviertje. * * *
T. Hos, D. Paalman e.a., Onder straatniveau! Archeologisch onderzoek op de “Grote Markt” te Dordrecht. Inventariserend veldonderzoek – Proefsleuven (IVOP) (Dordrecht Ondergrond 1). Dordrecht 2008. ISSN 1876-2379 / ISBN 978-908932-009-4. Geïll., 156 pag., € 37,50. Bij het onderzoek op de Grote Markt in Dordrecht is een oppervlakte van 128 m2 opgegraven tot een diepte van 4,5 meter beneden het maaiveld. Archeologische sporen zijn daar overigens aanwezig tot een diepte van 8,5 meter. Onderin de proefsleuf is de bovenkant van de bekistingconstructies teruggevonden waarmee het gebied in de 14e eeuw is opgehoogd. Daartussen is men op een laatmiddeleeuws kasseienstraatje gestuit. In de metersdikke ophogingslagen ligt een schat aan informatie opgeslagen over het ontstaan en de ontwikkeling van de stad en over het leven van de mensen die er woonden en werkten. Het nu uitgevoerde onderzoek heeft zich vooral geconcentreerd op de verschillende fasen van het ontdekte middeleeuwse straatje. Bij het onderzoek van beerputten en ophogingslagen heeft men veel gebruiksvoorwerpen kunnen verzamelen. In het rapport wordt daar door de verschillende specialisten uitgebreid aandacht aan besteed: keramiek, glas, kleipijpen, bouwmaterialen en natuursteen (T.Hos), numismatisch materiaal (J. Pelsdonk), leder (wijlen O. Goubitz), dierlijke resten (J. van Dijk), visresten (B. Beerenhout), plantenresten (H. van Haaster), Hout (N. den Ouden en K. Hänninen), enzovoorts. Op en in enkele steengoedkannen is een blauwe substantie aangetroffen. Drie opties zijn mogelijk, indigo, een koperpigment of vivianiet. Analyse van de stof heeft uitgewezen, dat het om vivianiet gaat, een ijzerfosfaat die onder bepaalde omstandigheden spontaan in de bodem kan ontstaan. Bij het graven in de Dordtse bodem wordt met enige regelmaat vivianiet aangetroffen. In het verleden is het
door kunstschilders gebruikt als kleurpigment in verf. Onder Straatniveau!, is de eerste van een nieuwe reeks archeologische rapporten. De nieuwe reeks wordt vervaardigd door Bureau Monumentenzorg en Archeologie van Dordrecht, in samenwerking met SPA Uitgeverij Zwolle. De rapporten uit de reeks zijn als pdf te downloaden via www.dordrecht.nl/archeologie
Afb. 10 Kolfglas uit de beerput van een barbier/ chirurgijn, ca. 1700. Uit: Stukjes Alkmaars erfgoed.
* * *
Peter Bitter, Nancy de Jong-Lambregts en Carolien Roozendaal (red.), Stukjes Alkmaar erfgoed. Alkmaar 2008. Geïll., 59 pag. Stukjes Alkmaar erfgoed is het vijfde deel in een reeks die Alkmaar uitgeeft ter gelegenheid van de landelijke Open Monumentendagen. Via een Nieuwsbrief die 3 à 4 keer per jaar verschijnt, houden de medewerkers van de afdeling monumentenzorg en archeologie van de gemeente Alkmaar eigenaren en gebruikers van Alkmaarse monumenten en andere belangstellenden op de hoogte van vondsten, activiteiten en ontdekkingen in Alkmaar. Verrassend is daarbij de telkens terugkerende rubriek ‘Bijzondere Bodemvondsten’ waar elke keer een specifieke vondst in de kijker wordt geplaatst. Ook op het gebied van de monumentenzorg stuit men regelmatig op fenomenen die extra aandacht verdienen. Een Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 437
|
437
02-12-2008 13:00:33
tergebouw in het noordoosten van Brazilië. De Stichting Vrienden Nederlands Tegelmuseum bestaat medio 2008 vijftig jaar. Vanaf deze plaats bied ik de Vrienden van ‘It nof lik sté’ mijn gelukwensen aan met dit jubileum. * * *
L. van der Feijst, J. de Bruin en E. Blom (red.) (met diverse bijdragen), De nederzetting te Naaldwijk II. Terug naar de sporen van Holwerda (ADC monografie 4). Amersfoort 2008. ISBN 978-906836-261-9. Geb., geïll., 302 pag., CDROM, € 59,50.
Afb. 11 Koordrandtegel met konijn, Vlissingen 1580-1600. Uit: Tegel 36.
35-tal van die korte stukjes uit de nieuwsbrieven vinden we herbewerkt in deze bundel terug. Stukjes Alkmaar erfgoed is niet alleen een fraai verzorgd boekje met gevarieerde prettig leesbare opstellen met vaak een verrassende inhoud, maar is vooral ook een fraai voorbeeld van hoe de archeologie in de stad zich aan haar inwoners kan presenteren. * * *
Tegel (Stichting Vrienden Nederlands Tegelmuseum) nr. 36, 2008. ISSN 09204539. Geïll., 52 pag. In het centrum van Vlissingen is in de loop der jaren een grote diversiteit aan veelkleurige majolicategels gevonden. Vorig jaar is in Tegel een selectie van kwadraattegels uit Vlissingen gepresenteerd. In dit nummer wordt een selectie van de vondsten van cirkelbandtegels getoond. Al jaren is er een discussie gaande over de herkomst van de tegels. Vergelijkbare exemplaren zijn zowel in Antwerpen als in Zeeland gevonden. De afbeeldingen komen overeen en het baksel is eender. De Vlamingen, aangevoerd door Frans Caignie, zijn er van overtuigd dat de tegels in Antwerpen gemaakt zijn, terwijl de Nederlanders, onder leiding van wijlen Jan Gierveld, menen dat ze uit Middelburg komen. In Antwerpen zijn misbaksels van dergelijke tegels gevonden, in Middelburg niet. In Zeeland worden stapels van deze tegels gevonden, in Antwerpen niet. Wat er ook van zij, Peter Hendrikse en Kitty Laméris presenteren hier een fraaie selectie van de vondsten uit Vlissingen. Een andere bijdrage in dit jaarboek heeft betrekking op een grote hoeveelheid verweerde blauwwitte 17e-eeuwse Nederlandse tegels en tegeltableaus die verwerkt zijn in een kloos-
438
|
Medio 2004 is door ADC ArcheoProjecten in Naaldwijk onder andere een opgraving uitgevoerd op de locatie ‘Holland College’. Deze locatie bevindt zich even ten westen van een grote en belangrijke nederzetting uit de Romeinse Tijd, die in de jaren ’30 van de twintigste eeuw door Holwerda is opgegraven en bekend is geworden onder de naam ‘Hoogwerf’. Onder de nu gedane vondsten bevindt zich onverwacht weinig materiaal dat in verband zou kunnen worden gebracht met militaire aanwezigheid. In dit geval zaken als een benen zwaardpuntbeschermer en een dakpan met het stempel van de Romeinse vloot. De meest opvallende vondst was die van een levensgrote bronzen hand. De nu uitgevoerde opgraving heeft zeer veel sporen en vondsten opgeleverd uit de Late IJzertijd / Vroeg-Romeinse Tijd. De publicatie besteedt daar uitgebreid aandacht aan. De oriëntatie en versnijdingen van de Romeinse sporen blijken aan te sluiten op de nederzetting van Holwerda. De in kaart gebrachte sporen duiden vooralsnog op een nederzetting van circa 330 bij 100 meter. De auteurs besteden uitgebreid aandacht aan het vergelijken van sporen, structuren en vondsten met bevindingen elders in westelijk Nederland. De conclusies die daaruit kunnen worden getrokken, maken aannemelijk, dat ter plaatse in Naaldwijk al vroeg een grote nederzetting met de lay-out van een vicus is ontstaan. Een aantal gebouwen doet sterk denken aan vakwerkbouw of zelfs aan gebouwen die in castella worden aangetroffen. Aanwijzingen voor bewoning in de laat-Romeinse tijd ontbreken. De 70 jaar oude sporen van Holwerda vonden ook een vervolg in de Vroege Middeleeuwen. Holwerda noemde ze ‘Frankisch’. Het nu gevonden aardewerk dateert uit de Merovingische en de (Vroeg-) Karolingische periode.
Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 438
02-12-2008 13:00:34
Uit het aantal waterputten leiden de onderzoekers af, dat het terrein toen intensief bewoond moet zijn geweest. Gebouwsporen zijn helaas minder prominent aanwezig, of ze zijn gewoonweg niet (meer) herkenbaar. In één van de werkputten is in 2004 een 2 meter brede gracht aangesneden, waarvan men toen vermoedde, dat deze bij een uit de 12e tot 14e eeuw daterende mottekasteel behoorde. Bij het boek hoort ook een CD-ROM. Behalve opgravingstekeningen bevat deze ADC Rapporten 426 (Archeologisch Onderzoek Naaldwijk ‘Zuidweg’) en 804 (Naaldwijk, Zuidweg hoek Hoogwerf, gem. Westland). Rapport 804 heeft betrekking op een onderzoek van begin 2006 in een kleine opgravingsput op een aangrenzende locatie. De in 2004 aangetroffen greppel blijkt nu een terrein van 31 bij 50 meter te omsluiten. Het onderzoek uit 2006 heeft ook uitgewezen, dat het terrein in ieder geval ook gedurende de (Volle) Middeleeuwen in gebruik geweest. Het einde van de middeleeuwse gebruiksperiode valt samen met het dempen van de omheiningsgreppels aan het einde van de 13e of in de vroege 14e eeuw. * * *
BOORnieuws nummer 10, zomer 2008. ISSN 1874-0561. Geïll., 8 pag. De 10e nieuwsbrief van het Bureau Oudheidkundig Onderzoek (BOOR) van Gemeentewerken Rotterdam is geheel gewijd aan de geschiedenis van Hellevoetsluis, de manier waarop die gemeente met haar bodemarchief omgaat en de resultaten van archeologisch onderzoek aldaar (teksten Arnold Carmiggelt). Op basis van de tot nu toe bekende archeologische gegevens gaat de bewoningsgeschiedenis van Hellevoetsluis terug tot ongeveer 2500 voor Chr.
worpen, evenals een 41-tal nog bestaande archeologische locaties. In Rotterdam en omstreken zijn inmiddels een paar duizend archeologische vindplaatsen bekend. Met een keuze van 41 nog bestaande archeologische plaatsen kan het publiek het spoor van de bewoningsgeschiedenis van de stad terug in de tijd volgen. De achterzijde van het kaartblad vermeldt in tekst en beeld de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van Rotterdam en geeft daarnaast een korte samenvatting van het onderzoeksresultaat van elk van de 41 vindplaatsen. * * *
Vormen uit Vuur nr. 202, 2008.ISSN 0927-748X. Geïll., 56 pag., € 13,--. Onder de titel ‘Wapengekletter op Chinees porselein’ is een themanummer verschenen, dat gewijd is aan Nederlandse familiewapens op Chinees porselein uit vooral de 18e eeuw. De special is verschenen naar aanleiding van de gelijknamige tentoonstelling die tot 1 maart 2009 in het Gemeentemuseum Den Haag te zien is. De expositie is het resultaat van het ‘Samenwerkingsverband Aziatische keramiek’, waarin het Groninger Museum, het Princessehof, het Rijksmuseum Amsterdam en het Gemeentemuseum Den Haag participeren en van waaruit elk jaar een expositie wordt georganiseerd over een verbindend aspect van oosters porselein uit de collecties van de vier deelnemende musea. Gerrit Groeneweg
* * *
Arnold Carmiggelt, Ton Guiran, Marco van Trierum en Esther van Renswoude, Het spoor terug. 41 Archeologische plaatsen in Rotterdam. BOOR Rotterdam. Onder de titel Het spoor terug geeft het BOOR een fraaie plattegrond van Rotterdam uit. Op die kaart, 56 x 80 cm groot, is in verschillende kleuren de bewoningsgeschiedenis van die stad te volgen. Ook zijn dijken en dammen aangegeven die daar tot ca. 1400 zijn opge-
Afb. 12 Bronzen buste van de god Serapis. Romeins. Bodemvondst Naaldwijk. Literatuurrubrieken
06-binnenwerk.indd 439
|
439
02-12-2008 13:00:34
Werk in uitvoering
Stuur uw berichten voor de Agenda en het Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws). Deadline voor WIU 2009-1 (februari): 15 december. Grondspoor nr. 169, september 2008 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) [Kees van Roon] In 2000 plaatste G. een artikel over een bakje van keramiek met een tussenwandje, gevonden in Amsterdam. Nu is daar weer zo’n bakje gevonden. Men denkt aan een functie als ‘betaalhuisje’ in de glasindustrie. Hiermee konden glasblazers het aantal gemaakte flessen bijhouden. Niet iedereen vindt deze functieverklaring plausibel. Kees gaat desgevraagd in op de vermelding ‘A 5’ op een mineraalwaterkruik van Selters. Het is een kruikenbakkersmerk. De letter wijst op de plaats van fabricage en het cijfer is een ‘administratief teken’, van de kruikenbakker. [Marc Harsveld] Dan snel naar een artikel over de geheimzinnige ‘Johan’ (afb. 1). Marc werkte mee aan een opgraving in Uitgeest waar een vooralsnog mysterieuze persoon vondsten en ultrakorte verslagen onder de werkkeet legde, wel gedateerd, maar slechts ondertekend met ‘Johan’. Overigens wil Johan wel graag dat hem eventuele onderzoeksresultaten worden toegestuurd. Dat is helaas niet mogelijk door zijn summiere vermeldingen, maar de afdeling ziet zijn aanmelding als aspirantlid graag tegemoet. Handig, dan kan hij in deze G. meteen lezen wat de afdeling al met zijn vondsten ‘kon’. Aly Tromp determineerde paarskleurige tegels uit 1870-1920, aangebracht door de zoon van de redacteur. Van door de familie Koolman geschonken tegelfragmenten uit Zaandam waren diverse hele tegels te maken, waardoor het archief kon worden aangevuld met tal van interessante tegels uit 17-19. In Assendelft kwamen in Saendelft-Oost
440
|
06-binnenwerk.indd 440
maar liefst 25 glissen te voorschijn: afvalkuil van een glis-/schaatsclub of iets heel anders? Een molenaar in Westzaan bracht de afdeling botten, gevonden tijdens werkzaamheden aan de molen. Afgezien van een menselijk scheenbeen, waren het dierenbotten van rund, varken, schaap/geit en paard. In G. een uittreksel uit een rapport over een bureauonderzoek (Hollandia Archeologen) naar verdwenen papiermolens en daarmee samenhangende waterwerken bij Wormerveer. Dit in het kader van een project om molens en waterwerken te bewaren en zichtbaar te maken. Verder in G. informatie over een houten stempel van een oude snoepfabriek en een bijzondere pijpenkop met de afbeelding van een pijprokende visser aan de waterkant, voorzien van het stempel I D B en aan de andere kant een wapen met drie vissen. Volgens Duco wijst dit op Jan de Bock (18a). Door intelligent googlen vond Menno de Boer de originele afbeelding waarnaar het ruitje uit Jisp (zie WIU 2008-3) is vervaardigd: een gravure van Matthäus Merian der Ältere (1593-1650), gemaakt in 1625-1630.
Het Profiel, september 2008 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) De afdeling ontving van diverse leden vrijwillige bijdragen voor HP. T.g.v van Open Monumentendag was er in gebouw De Bazel een expositie van bodemvondsten van het Damrak en het Rokin. In HP. een kleine catalogus van het getoonde aardewerk en munten. Een vraag in HP. om informatie over een in
Werk in uitvoering
02-12-2008 13:00:35
1980 bij het Waterlooplein gevonden penning was niet tevergeefs. Het blijkt een legpenning uit 1581 te zijn. In juni was er in Mijdrecht (Dorpsstraat) een klein booronderzoek, waar ook leden van de afdeling aan meededen (af b. 2). De ophogingslagen konden niet worden gedateerd. Een 200 meter hier vandaan zijn enkele jaren geleden middeleeuwse sporen gevonden. Drie leden van de afdeling gaven gehoor aan de uitnodiging van Afd. Helinium om het interessante programma t.g.v. het 50-jarig jubileum bij te wonen. Bij de (pers)Berichten de mededeling dat bij archeologisch (boor)onderzoek door Hollandia Archeologie op het Diemerplein (Diemen) naar verhouding veel middeleeuws aardewerk is gevonden en er nader onderzoek zal worden gedaan.
Kwadrant nr. 2, 2008 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) K. begint met een verslag van de veldwerkleidersvergadering in maart. Aan het woord komen vertegenwoordigers van de gemeenten en/of archeologische werkgroepen in Zoetermeer, Leidschendam-Voorburg, Den Haag, Rijswijk, Nootdorp, Wassenaar en Delft. Ook de provincie Zuid-Holland is hierbij duidelijk aanwezig. In K. een oproep voor een nieuwe secretaris. In 2003 maakten amateurarcheologen de fundamenten van de ruïne van Madestein (1250) weer zichtbaar. De gemeente Den Haag restaureerde deze en werkt aan een
plan om de fundamenten blijvend te onderhouden. Onder verantwoordelijkheid van de stadsarcheoloog onderzocht en consolideerde de werkgroep ’s-GRAVENhage de resten van een van de laatste duinboerderijen: Solleveld. De boerderij werd gebouwd in 18-19, maar mogelijk was er een laatmiddeleeuwse voorganger. Alles ligt nu weer onder 1 m zand. De werkgroep doet in K. verslag van haar verdere activiteiten o.m. in het Zeeuwse Schouwen, dit samen met Zeeuwse AWN’ers. De AWLeidschendamVoorburg voerde een
Afb. 1 De kruiken en het flesje van ‘Johan’ (foto: Menno de Boer?; uit Grondspoor).
Afb. 2 In Mijdrecht (foto: niet vermeld; uit Het Profiel).
Werk in uitvoering
06-binnenwerk.indd 441
|
441
02-12-2008 13:00:38
Afb. 3 Stage in de werkplaats (foto: Irmel Dolman; uit Grondig Bekeken).
opgraving uit aan de Frekeweg (Leidschendam), waar vrij veel materiaal van de Vlaardingencultuur lijkt te zijn gevonden. In deze K. uitleg over het ‘voortgangsformulier’, door de provincie Zuid-Holland ontwikkeld om inzicht te krijgen welke projecten bij welke vereniging aanwezig zijn. K. besteedt verder aandacht aan de reconstructie van een steentijdhuis in de Harnasch polder en aan diverse lezingen, congressen en boeken. AWLV-Nieuwsbrief, september 2008 Op Open Monumentendag verzorgde de AWLV een ‘archeologisch spoor’ dat belangstellenden op de step konden volgen: geschikt voor personen vanaf ca. 10 jaar/1,30 m. Voorlopig neemt Alexandra Oostdijk het penningmeesterschap op zich, gezocht wordt nog naar een veldwerkleider. Ondanks aantrekkelijke activiteiten als open dagen (Forum Hadriani) en een zeer geslaagd symposium (120 deelnemers), eveneens over FH, blijkt het toch moeilijk leden te werven. Zoals onder Kwadrant vermeld was de AWLV actief aan de Frekeweg. Vondsten van (waarschijnlijk) de Vlaardingencultuur op een door de provincie vrijgegeven locatie.
Grondig Bekeken nr. 3, september 2008 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Kees & Taco Groeneveld deden tussen 1995 en 2002 archeologische verkenningen en waarnemingen in Dordrecht, waarbij ze ook gebruik maakten van de metaaldetector. Er kwam het nodige metaal te voorschijn: breeuwijzers en -nagels, een mesangel, een schaar, een zichthaak, een tang en een dolkschede. Maar ook blauwgrijs aardewerk en een gespbroche (13-14), waarvan de vinders geen tweede exemplaar bekend is. Een voorzichtige conclusie is dat er sprake is geweest van lintbebouwing op de oeverwallen van de
442
|
06-binnenwerk.indd 442
Dubbel en dat van daaruit het achterliggende land is ontgonnen. Wouter Waldus (ADC AcheoProjecten) vestigt de aandacht op een in de Dordtsche Kil gevonden hektjalk uit 19. De gemeentelijke archeologische dienst en de AWN waren niet direct betrokken bij dit onderwater-onderzoek, maar er is wel interesse voor het schip. Vandaar de aanwezigheid in GB. Het schip is gezonken in 1858, was oorspronkelijk ca. 20 m lang (het voorschip is vrijwel verdwenen) en is 5,50 m breed. De lading bestond grotendeels uit natuursteen uit de Scheldevallei. Het achterschip is met een kraan gelicht. Irmel Dolman vertelt over een vrijwilligersproject voor middelbare scholieren van het Papendrechtse Willem de Zwijger College. Daan, Steven en Sjoerd toonden inzet en interesse: ze wasten, droogden, sorteerden en nummerden de inhoud van enkele dozen met oude vondsten (afb. 3). Elders in GB. doet Irmel verslag van de interessante en afwisselende excursie die 20 leden van de afdeling maakten naar Voorburg (Forum Hadriani - kerk - Museum Swaen steyn - Hofwijck). Naar aanleiding van een recente publicatie gaat Teus Koorevaar in op het grondwaterniveau in de Rijn-Maasdelta in het Holoceen: hoe hoog stond het water in een bepaalde periode op een bepaalde plek. Hiertoe dateert men de veenlagen die door de stijging van het water op een steeds hoger niveau zijn gevormd (14C). Tussen Barendrecht, Wijngaarden en Oud-Alblas is sprake van soms opmerkelijke hoogteverschillen in dezelfde periode (ca. 6000-4000 cal BP), mogelijk veroorzaakt door ‘compartimentering’ van het moerasgebied door hoger liggende zandige oeverafzettingen. Het verloop van de grondwaterstand in een rivierengebied is een ingewikkelde materie. Niet steeds een rechtstreeks gevolg van het zeeniveau, maar misschien wel meer beïnvloed door de rivieren. Informatie over boeken, periodieken, vondstverwerking, agenda en tentoonstellingen besluiten GB.
Nieuwsbrief, oktober 2008 (Afd. 18 - Zuid-Salland - IJsselstreek Oost-Veluwezoom) Een aantal leden werkte deze zomer mee aan een opgraving in Twello (Holthuis), waarbij o.m. twee boomstamwaterputten werden gevonden (af b. 4). Het in Twello gevonden materiaal wordt op het depot in Deventer verwerkt en gedocumenteerd. De afdeling zoekt nog naar een bestuurslid en vraagt tevens om ideeën voor de viering van het 40-jarig bestaan en voor de website. Verder in de N. huishoudelijke mededelin-
Werk in uitvoering
02-12-2008 13:00:39
gen, adressen van de bestuursleden en informatie over lezingen, tentoonstellingen en publicaties.
AVKP Actueel nr. 27, september 2008 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) De ruimte ontbreekt om in deze rubriek volledig recht te doen aan wat er binnen deze grote en actieve afdeling met talrijke werkgroepen en heemkundekringen gebeurt. Het blijft dus bij een ruime greep. Er waren of komen excursies naar Tungelroy (Ellerschans, Romeinse brug), Amsterdam (Afd. Archeologie, VOC-schip Amsterdam) en Maastricht (expositie Over doden en goden). In Aarle-Rixtel is (op sommige zon dagen) een expositie ‘Tot op het bot’ te zien met als thema dierenskeletten en het onderzoek naar opgegraven dierenbotten. In september was er een feestje voor Ton Luijten die al vanaf 1978 bij het Kempenproject is betrokken en ‘er de nodige graafmachines op heeft versleten’. In Eindhoven, Helmond en Reusel is gelegenheid te assisteren bij opgravingen. In Actueel korte verslagen dan wel mededelingen over onderzoek, waarvan een selectie. In Best (Oranjehof) ontdekte Bilan bewoningssporen uit 11-12. In Uden (Moleneind) wil de gemeente een terrein met redelijk hoge archeologische verwachting laten onderzoeken door de heemkundekring onder toezicht van de RACM. Gelet op het archeologisch belang ziet de AVKP graag dat het terrein door een gecertificeerd bedrijf wordt onderzocht. Bij Oerle werd door het AAC niet alleen een Romeinse nederzetting aangetroffen, maar ook resten uit andere perioden: van Steentijd tot Middeleeuwen. De sporen bleven hier heel goed bewaard onder de plaggenbodem. Enkele leden van de AVKP waren actief in Lisse tijdens het Weekend van de Archeologie. Peter Seinen bezocht de Theoretical Roman Archaeology Conference in Amsterdam, verwachtte een hoog ‘betagehalte’, maar ervoer dat sociologische aspecten aanzienlijk meer aandacht kregen. Het Masterplan Aa is vrijwel afgerond: verhogingen in beekdalen zijn kansrijke plaatsen om nederzettingen aan te treffen. Hier gaat het om nederzettingen uit het Mesolithicum tot/met de Middeleeuwen. De AW van de Heemkundekring Vehchele (Veghel) werkte mee met dit onderzoek door ARC en is tevreden over de samenwerking. Ook werd in Scheifelaar II assistentie verleend aan een proefonderzoek door Bilan, nadat eerst explosieven uit WO II van het terrein waren verwijderd. Hier werd o.m. een middeleeuwse huisplattegrond ontdekt.
In september was er een themabijeenkomst ‘Archeologie en beekdalen’ voor contactpersonen, bestuursleden en de Werkgroep Ruimtelijke Ordening. Tenslotte mag ik u niet onthouden dat de Stichting Steun AVKP is erkend als ANBI, hetgeen inhoudt dat giften aan de stichting aftrekbaar zijn voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting.
De Ouwe Waerelt nr. 23, september 2008 (De Motte - Goeree-Overflakkee) Geen archeologie dit keer in DOW, hetgeen overigens niet betekent dat de inhoud oninteressant is. De redactie stelde namelijk een ‘vrouwennummer’ samen, variërend van burgemeestersvrouw, feministe, spiritualiste en auteur Elise van Calcar (1822-1904), samen borduren voor koningin en vaderland, tot de onverbeterlijke Teuntje uit Middelharnis. Ze bleef maar stelen, waardoor ze in 1713 eindigde aan de worgpaal op het galgenveld. Vrouwen werden meestal niet gehangen, dit om fatsoensredenen: men zou onder hun rokken kunnen schouwen. Jan Coenraadts
Afb. 4 De waterput in Twello (foto: niet vermeld; uit Nieuwsbrief Afd. 18).
Werk in uitvoering
06-binnenwerk.indd 443
|
443
02-12-2008 13:00:40
Tips voor trips Archeologische uitjes Tentoonstellingen Egmond
In het kader van de landelijke manifestatie ‘Verleden van Nederland’ is in het Stedelijk Museum Alkmaar de tentoonstelling ‘Macht en Mystiek. Egmond in de Middeleeuwen’. Egmond kent een belangrijke periode in de vaderlandse geschiedenis die van 726 tot 1573 loopt. Beginnend met de kerstening van de Egmonden door de monnik Adalbertus en eindigend in 1573 met de vernietiging van de abdij en het kasteel van Egmond, door Diederik van Sonoy. Deze periode in de geschiedenis van Egmond heeft altijd tot de verbeelding gesproken. Ook nadat alles vernietigd was, leefden de mystiek en de cultus voort. De meeste afbeeldingen zijn dan ook naderhand gemaakt. Met behulp van schilderijen, tekeningen,
prenten, archeologische vondsten, handschriften en abdijschatten staat de tentoonstelling stil bij vier periodes: de oorsprong van de abdij en het slot, de glorietijd, de ondergang en de beeldvorming na 1573. De tentoonstelling start bij de verwoesting van de abdij in 1573 en de onthoofding van Lamoraal, de vierde graaf van Egmond, op bevel van de Hertog van Alva in 1568. Hierna splitst de tentoonstelling zich in twee domeinen: die van de abdij en die van het kasteel. In het domein van de abdij - de mystiek van Egmond - gaat de aandacht uit naar de abdijgeschiedenis (afb. 1), de ziekenzorg, het abdijleven, het schrift en de liturgie, Adalbertus en de graven van Holland. Hier worden hoogtepunten van de abdijgeschiedenis getoond,
Afb. 1 Gezicht op de abdij van Egmond, circa 1648, Collectie Stedelijk Museum Alkmaar en aldaar te zien op de tentoonstelling over ‘Macht & Mystiek’.
444
|
06-binnenwerk.indd 444
Tips voor trips
02-12-2008 13:00:42
onder andere het 9e-eeuwse Evangeliarium met gouden band en edelstenen, de reliekkist waarin de botten van Adalbertus werden vervoerd en de reliekhouder waarin deze werden getoond. In het domein van het kasteel - de macht van Egmond – gaat de tentoonstelling in op het ontstaan van het kasteel, het kasteelleven, de riddercultuur en hoe de heren van Egmond graven werden. De grote hoeveelheid vond sten uit de slotgracht van het kasteel vormt het verhaal van deze zeer bijzondere plek. Het Stedelijk Museum Alkmaar werkt voor deze tentoonstelling nauw samen met het Museum van Egmond, het museum van de Sint-Adelbertabdij, Stichting Historisch Egmond en het Regionaal Archief Alkmaar. Hier zijn aanvullende tentoonstellingen te zien. Via een fietsroute komt men langs de beroemde plekken en kan men de aansluitende tentoonstellingen bezoeken. Tijdens de tentoonstelling worden er tal van activiteiten voor jong en oud georganiseerd: wandel- en fietstochten onder begeleiding, lezingen over de Egmonden en ‘Het monnikenpad’, workshops ‘Paleografie’(oude handschriften) voor volwassenen en voor de jeugd elke woensdagmiddag ‘Ridderverhalen voorlezen’ en in de vakanties de workshop ‘Magische Wapens Maken’. Alle activiteiten, data en prijzen staan vermeld op de website van het museum. Stedelijk Museum Alkmaar Canadaplein 1, 1811 KE Alkmaar tel. 072 54 89 789, www.stedelijkmuseumalkmaar.nl di. t/m zo. 10 – 17 uur, (25 dec. en 1 jan. gesloten) t/m 6 april
Stadsgezichten
In de stadsarcheologie wordt nogal eens gebruik gemaakt van de informatie die oude afbeeldingen van de stad verschaffen over de te onderzoeken locatie. In Den Haag zijn tot en met 11 januari twee tentoonstellingen van stadsgezichten te zien: ‘Bewonderde stad’ met Hollandse stadsgezichten uit de Gouden Eeuw in het Mauritshuis en ‘Oh, oh Den Haag’ met Haagse stadsgezichten uit de 16e tot en met de 19e eeuw in het nabijgelegen Haags Historisch Museum. In het Mauritshuis zijn 17e-eeuwse stadsgezichten te bekijken van onder andere Amsterdam, Delft, Den Haag, Dordrecht, Haarlem, Hoorn, Middelburg, Nijmegen en Rhenen met als de belangrijkste vertegenwoordigers
van het genre Jan van der Heyden en Gerrit Berckheyde. Maar er zijn ook stadsgezichten van landschapsschilders als Jacob van Ruisdael, Jan van Goyen en Aelbert Cuyp met nu nog bekende, maar ook inmiddels verdwenen bouwwerken. Eén van de spectaculairste stadsgezichten op de tentoonstelling is het Vogelvluchtgezicht van Amsterdam (ca. 1660) van Jan Christiaen Micker (afb. 2). Het schilderij is een kopie van de allervroegste vogelvlucht van Amsterdam die cartograaf Cornelis Anthonisz in 1538 maakte. Micker laat schaduwen van donkere wolken over de zonnige stad vallen, zoals die er voor de eerste stadsuitbreidingen heeft uitgezien. De tentoonstelling in het Haags Historisch Museum bestrijkt vier eeuwen Den Haag: van de vroegst bekend schilderijen, met name van het Binnenhof en omgeving, tot de 19e-eeuwse werken, waarop ook delen van de armoedige buurten van Den Haag worden getoond. De schilderijen, tekeningen en enkele historische stadsplattegronden zijn per plek samengebracht zodat de bezoeker als het ware een wandeling door Den Haag kan maken. Zo wordt aandacht besteed aan de Hofvijver en omgeving (afb. 3), aan het oude centrum rond
Afb. 2 Jan Micker, Amsterdam in vogelvlucht, in of na 1652, Doek, 100 x 137 cm, Amsterdams Historisch Museum, te zien op de tentoonstelling ‘Stadsgezichten’ in het Mauritshuis. Afb. 3 Hollandse School, De Hofvijver vanaf het Doelenterrein, 1553, te zien op de tentoonstelling ‘Oh, oh Den Haag’ in het Haags Historisch Museum.
Tips voor trips
06-binnenwerk.indd 445
|
445
02-12-2008 13:00:46
Grote Kerk en Nieuwe Kerk, aan de randen van de stad en tenslotte ook aan de omstreken. Enkele nog niet eerder getoonde aanwinsten maken de tentoonstelling compleet. Spectaculair is het bijna vijf meter brede gezicht op Den Haag dat Jan van Goyen rond 1651 maakte in opdracht van het stadsbestuur. Het toont de stadsrand, gezien vanuit de weilanden ter hoogte van het tegenwoordige industrie- en kantorengebied De Binckhorst. Diverse bekende gebouwen zoals de Grote Kerk, het stadhuis aan de Groenmarkt en de Ridderzaal zijn op het schilderij te herkennen.
Italiaanse collecties en aangevuld met Ro meinse vondsten uit eigen land. Jonge bezoekers van de tentoonstelling kunnen een Romeins paspoort verdienen, zich verkleden als soldaat, handelaar of adellijke dame, en zelfs bellen met de keizers. Kunsthal Westzeedijk 341, 3015 AA Rotterdam tel. 010 44 00 301, www.kunsthal.nl di. t/m zat. 10 - 17 uur, zon- en feestdagen 11 - 17 uur t/m 1 maart (25 dec. en 1 jan. gesloten)
Mauritshuis Korte Vijverberg 8, Den Haag tel. 070 302 34 35, www.mauritshuis.nl di. t/m vrij. 10 – 17 uur, zat. en zo. 11 – 17 uur t/m 11 januari (25 dec. en 1 jan. gesloten) Haags Historisch Museum Korte Vijverberg 7, 2513 AB Den Haag tel. 070 364 69 40, www.haagshistorischmuseum.nl di. t/m vrij. 10 – 17 uur, zat. en zo. 12 – 17 uur t/m 11 januari (25 dec. en 1 jan. gesloten)
Rome
Onder de titel ‘Glorie van Rome, burgers, keizers & gladiatoren’ is in de Rotterdams Kunsthal een expositie te zien van ruim 450 objecten uit de Romeinse tijd. De beelden, sieraden, munten, vaatwerk en andere gebruiks- en kunstvoorwerpen moeten een beeld geven van de macht van de keizers, de religieuze beleving, de persoonlijke verzorging, de huisvesting en het vermaak in het Romeinse keizerrijk (afb. 4). De voorwerpen zijn af komstig uit
Afb. 4 Buste van Augustus uit het Museo Archeologico Nazionale in Florence, nu te zien op de tentoonstelling ‘Glorie van Rome’ in de Kunsthal. (Foto: Kunsthal)
Informatie over tentoonstellingen, symposia, studiedagen en andere evenementen kunt u sturen naar: Redactie Westerheem, Scheltuslaan 17, 2273 DL Voorburg e-mail: redactie-westerheem@hetnet.nl Het laatste nieuws over archeologische evenementen:
www.awn-archeologie.nl
446
|
06-binnenwerk.indd 446
Tips voor trips
02-12-2008 13:00:48
Column
Déjà vu Pas wilde ik weten hoeveel grafheuvels er in Nederland zijn. Daar was in de literatuur niet makkelijk achter te komen. Als je wat tegenkwam, dan varieerden de aantallen tussen de 2000 en 3000. Maar waren dat nu alle ooit aangelegde grafheuvels, de grafheuvels die nu nog zichtbaar zijn, inclusief of exclusief verploegde exemplaren, en hoe zat het met de Romeinse? Misschien dat internet een oplossing bood en al snel vond ik www. grafheuvels.nl. Wat een leuke site: toegankelijk, informatief, met kwaliteit en natuurlijk foto´s. Daar houd ik van. De mooiste vond ik die van een opgraving uit ca. 1900 met mannen die poseerden in een sneeuwbui, maar het kan ook zijn dat de vlokken verwering waren van het oude glasnegatief. De foto vormde de aanleiding voor de hedendaagse opgravers om zich uit te dossen als de arbeiders en opzichters van honderd jaar geleden. Bij het bekijken van die opgravers moest ik denken aan het filmpje dat we met een groepje vrienden hebben gemaakt voor het afscheidsfeest van professor Leendert Louwe Kooijmans. Iedereen, althans dat hoop ik, kent de foto van de opgravingen van Holwerda op de Veluwe uit 1907 waarop het moment is vastgelegd dat koningin Wilhelmina op bezoek komt. Wij speelden in een filmpje die gebeurtenis na, geïnspireerd door die foto. We hadden identieke kleding gehuurd, cruciale types gezocht die de hoofdrolspelers moesten vertolken en in hoeken, gaten, zolders en schuren attributen bij-
eengescharreld. Op een winderige zaterdag, op een bouwplaats met veel zand bij Rijswijk, draaiden wij het bezoek van Wilhelmina en Prins Hendrik, en voegden daar een, naar later bleek juiste, scène aan toe waarin de Groningse student Van Giffen per fiets langskomt. Hij zou in de jaren na dit bezoek een tijd samenwerken met Holwerda en uitgroeien tot zijn grote rivaal, Na de opnamen werd de film gemonteerd en oud gemaakt door de toevoeging van strepen, krassen en schokkerige overgangen alsof er beeldjes ontbraken. Tussen de scènes zaten tekstkaartjes, zoals bij een stomme film hoort, die verduidelijkten wat er zou gaan gebeuren. Op de avond van het afscheid van Louwe Kooijmans werd de film gepresenteerd als een ontdekking die bij toeval te voorschijn was gekomen in de archieven van het Nederlandse filmmuseum, als het resultaat van een zorgvuldig uitgevoerd langdurig onderzoeksprogramma naar de geschiedenis van de archeologie. Het succes van de vertoning was groot, zo groot zelfs dat een Groningse hoogleraar, die Van Giffen nog had gekend, overtuigd was van de echtheid en ons feliciteerde met onze ontdekking. Tot zijn teleurstelling moesten wij vertellen dat het allemaal nep was, maar zijn bewondering voor het filmpje werd er nog groter door. Overigens, en daar begon het allemaal mee, weet ik nog steeds niet hoeveel grafheuvels er in Nederland zijn. Column
06-binnenwerk.indd 447
|
447
02-12-2008 13:00:50
AWN-lidmaatschappen A B C D E
basislidmaatschap studentlidmaatschap jeugdlidmaatschap geassocieerd lidmaatschap huisgenoot-lidmaatschap + eenmalig inschrijfgeld
€ € € € € €
40,00 25,00 20,00 21,00 15,50 5,00
Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’. Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering. De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering
- aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap). Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap. Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl
AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:
prijs in € (incl. porto) leden
niet-leden
AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)
12,95
16,95
AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)
11,75
16,75
AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)
15,50
21,50
AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)
12,50
15,00
Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)
22,95
22,95
CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)
25,00
35,00
Naaldbanden voor archivering Westerheem
14,50
Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar postgiro 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.
06-binnenwerk.indd 448
02-12-2008 13:00:51